ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 149

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
30 april 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Kennisgeving aan de lezer

1

 

*

Besluit (EU) 2021/689 van de Raad van 29 april 2021 betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

2

 

*

Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds

10

 

*

Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

2540

 

*

Verklaringen bedoeld in het besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en de Overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

2549

 

*

Kennisgeving betreffende de inwerkingtreding van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

2560

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/1


Kennisgeving aan de lezer

Door de zeer late voltooiing van de onderhandelingen over de volgende drie overeenkomsten was juridisch-linguïstische toetsing van de teksten niet mogelijk alvorens de overeenkomsten werden ondertekend en voorlopig werden toegepast. Het gaat om de volgende overeenkomsten: ten eerste de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds; ten tweede de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens; en ten derde de Overeenkomst tussen de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor samenwerking op het gebied van het veilige en vreedzame gebruik van kernenergie. Dientengevolge kunnen deze teksten, die op 31 december 2020 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt zijn (1), technische fouten en onnauwkeurigheden bevatten.

Conform artikel 780 van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst, artikel 21 van de Overeenkomst betreffende beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens, en artikel 25 van de Overeenkomst inzake samenwerking op het gebied van het veilige en vreedzame gebruik van kernenergie hebben de partijen onmiddellijk na de ondertekening van de overeenkomsten de teksten aan een juridisch-linguïstische toetsing onderworpen, en wel in de volgende talen: Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Iers, Italiaans, Kroatisch, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Slowaaks, Sloveens, Spaans, Tsjechisch en Zweeds.

Via uitwisseling van de diplomatieke nota’s van 21 april 2021 hebben de partijen vastgesteld dat de teksten van de overeenkomsten na toetsing in al deze talen authentiek en definitief zijn. De authentieke en definitieve teksten vervangen ab initio de ondertekende versies van de overeenkomsten die op 31 december 2020 in het Publicatieblad bekendgemaakt zijn.


(1)  PB L 444 van 31.12.2020, blz. 2.


30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/2


BESLUIT (EU) 2021/689 VAN DE RAAD

van 29 april 2021

betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 217, in samenhang met artikel 218, lid 6, en artikel 218, lid 8, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 december 2020 heeft de Raad Besluit (EU) 2020/2252 (2) vastgesteld betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (de “handels- en samenwerkingsovereenkomst”), en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (de “informatiebeveiligingsovereenkomst”). De handels- en samenwerkingsovereenkomst en de informatiebeveiligingsovereenkomst (de “overeenkomsten”) zijn ondertekend op 30 december 2020, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum.

(2)

Bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt de basis voor brede betrekkingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk vastgesteld, die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures. De informatiebeveiligingsovereenkomst is een aanvullende overeenkomst bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst en is intrinsiek verbonden met die overeenkomst, met name wat betreft de datums van toepassing en van beëindiging. Het besluit betreffende de sluiting van de overeenkomsten moet daarom worden gebaseerd op de rechtsgrondslag voor de totstandbrenging van een associatie op basis waarvan de Unie verbintenissen kan aangaan op alle terreinen waarop de Verdragen van toepassing zijn.

(3)

Gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, die bestaat in een brede overeenkomst met een land dat zich heeft teruggetrokken uit de Unie, besluit de Raad hierbij gebruik te maken van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk uitoefent.

(4)

Het is passend de regelingen vast te stellen voor de vertegenwoordiging van de Unie in de partnerschapsraad en de bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst ingestelde comités. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) dient de Commissie de Unie te vertegenwoordigen en de standpunten van de Unie in te nemen die door de Raad overeenkomstig de Verdragen worden vastgesteld. De Raad dient zijn beleidsbepalende en coördinerende taken als bedoeld in artikel 16, lid 1, VEU uit te oefenen door de standpunten vast te stellen die namens de Unie in de partnerschapsraad en de bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst ingestelde comités moeten worden ingenomen. Indien de partnerschapsraad of de bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst ingestelde comités wordt gevraagd handelingen met rechtsgevolgen vast te stellen, moeten de standpunten die namens de Unie in die organen worden ingenomen, worden bepaald volgens de procedure van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Evenzo moet de Commissie, wanneer zij jaarlijkse raadplegingen in verband met visserij uitvoert, zulks doen op basis van standpunten die namens de Unie moeten worden ingenomen, die door de Raad dienen te worden vastgesteld overeenkomstig de relevante Verdragsbepalingen.

(5)

Elke lidstaat moet de mogelijkheid hebben om, als deel van de delegatie van de Unie, één vertegenwoordiger af te vaardigen om de vertegenwoordiger van de Commissie te vergezellen in vergaderingen van de partnerschapsraad en van andere uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst ingestelde gemengde organen .

(6)

Het Europees Parlement moet onverwijld en ten volle worden geïnformeerd, zoals bepaald in artikel 218, lid 10, VWEU, zodat het zijn prerogatieven onverkort kan uitoefenen overeenkomstig de Verdragen.

(7)

Teneinde de Unie in staat te stellen snel en doeltreffend op te treden ter bescherming van haar belangen overeenkomstig de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en totdat een specifieke wetgevingshandeling tot regeling van de vaststelling van corrigerende maatregelen uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt vastgesteld en in de Unie in werking treedt, moet de Commissie worden gemachtigd om corrigerende maatregelen te nemen, zoals de schorsing van verplichtingen uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst of een aanvullende overeenkomst, bij inbreuken op bepaalde bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst dan wel bij niet-naleving van bepaalde voorwaarden, met name ten aanzien van de handel in goederen, het gelijke speelveld, wegvervoer, luchtvaartveiligheid, visserij en programma’s van de Unie, als vastgesteld in de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en om corrigerende en evenwichtsherstellende maatregelen en tegenmaatregelen te nemen. De Commissie moet de Raad tijdig en volledig informeren over haar voornemen dergelijke maatregelen vast te stellen, teneinde een betekenisvolle uitwisseling van zienswijzen in de Raad mogelijk te maken. De Commissie moet ten volle rekening houden met de geuite zienswijzen. Een of meer lidstaten kunnen de Commissie verzoeken dergelijke maatregelen te nemen. Indien de Commissie niet positief reageert op een dergelijk verzoek, moet zij de Raad tijdig in kennis stellen van de redenen die zij daarvoor heeft.

(8)

Om de Unie in staat te stellen tijdig te reageren indien niet langer aan de relevante voorwaarden wordt voldaan, moet de Commissie worden gemachtigd om bepaalde besluiten te nemen tot schorsing van de voordelen die aan het Verenigd Koninkrijk zijn toegekend uit hoofde van de bijlage betreffende biologische producten en de bijlage betreffende geneesmiddelen bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst. De Commissie moet de Raad tijdig en volledig informeren over haar voornemen dergelijke maatregelen vast te stellen, teneinde een betekenisvolle uitwisseling van zienswijzen in de Raad mogelijk te maken. De Commissie moet ten volle rekening houden met de geuite zienswijzen. Een of meer lidstaten kunnen de Commissie verzoeken dergelijke maatregelen te nemen. Indien de Commissie niet positief reageert op een dergelijk verzoek, moet zij de Raad tijdig in kennis stellen van de redenen die zij daarvoor heeft.

(9)

Wanneer de Unie actie moet ondernemen om te voldoen aan de overeenkomsten, dient zij dat te doen overeenkomstig de Verdragen en met inachtneming van de grenzen van de aan elke instelling van de Unie toegekende bevoegdheden. Het is derhalve aan de Commissie om het Verenigd Koninkrijk de bij de overeenkomsten vereiste informatie te verstrekken of de bij de overeenkomsten vereiste kennisgevingen te verrichten, behalve wanneer de overeenkomsten verwijzen naar andere specifieke instellingen, organen, bureaus en agentschappen van de Unie, en om het Verenigd Koninkrijk over specifieke aangelegenheden te raadplegen. Het is eveneens aan de Commissie om de Unie te vertegenwoordigen voor een arbitragepanel als een geschil ter arbitrage is voorgelegd overeenkomstig de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Krachtens de in artikel 4, lid 3, VEU vermelde plicht tot loyale samenwerking dient de Commissie de Raad van tevoren te raadplegen, bijvoorbeeld door aan de Raad de hoofdpunten van de bijdragen die de Unie bij het arbitragepanel wil indienen, voor te leggen en door zo veel mogelijk met opmerkingen van de Raad rekening te houden.

(10)

De handels- en samenwerkingsovereenkomst sluit de mogelijkheid niet uit dat de lidstaten bilaterale regelingen of overeenkomsten met het Verenigd Koninkrijk aangaan met betrekking tot specifieke aangelegenheden die onder de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallen, op het vlak van luchtvervoer, administratieve samenwerking op de gebieden douane en btw en sociale zekerheid, onder bepaalde voorwaarden.

(11)

Het is daarom noodzakelijk te voorzien in een kader voor de lidstaten die besluiten een bilaterale regeling of overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk aan te gaan op het vlak van luchtvervoer, administratieve samenwerking op de gebieden douane en btw en sociale zekerheid, met inbegrip van de voorwaarden en de procedure die de lidstaten bij de onderhandelingen over en de sluiting van dergelijke bilaterale regelingen of overeenkomsten in acht moeten nemen, zodat deze verenigbaar zijn met het doel van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en met het Unierecht, en daarin rekening wordt gehouden met de interne markt en de ruimere belangen van de Unie. Voorts moeten lidstaten die voornemens zijn over bilaterale overeenkomsten te onderhandelen en dergelijke overeenkomsten te sluiten met het Verenigd Koninkrijk op gebieden die niet onder de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallen, met volledige inachtneming van het beginsel van loyale samenwerking, de Commissie in kennis stellen van hun intenties en van de voortgang van de onderhandelingen.

(12)

Er wordt aan herinnerd dat de handels- en samenwerkingsovereenkomst, overeenkomstig artikel 774, lid 3, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en in overeenstemming met de in de notulen van de vergadering van de Europese Raad van 25 november 2018 opgenomen verklaring van de Europese Raad en van de Europese Commissie over de territoriale werkingssfeer van de toekomstige overeenkomsten, niet van toepassing is op Gibraltar en op dat grondgebied geen gevolgen heeft. Zoals aangegeven in die verklaring, sluit dit niet uit dat er met betrekking tot Gibraltar afzonderlijke overeenkomsten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk kunnen worden gesloten, en, onverminderd de bevoegdheden van de Unie en met volledige eerbiediging van de territoriale integriteit van haar lidstaten, zoals gewaarborgd door artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, is voor die afzonderlijke overeenkomsten een voorafgaande goedkeuring van het Koninkrijk Spanje vereist.

(13)

De uitoefening van de bevoegdheid van de Unie op grond van de handels- en samenwerkingsovereenkomst doet geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Unie en van de lidstaten met betrekking tot lopende of toekomstige onderhandelingen over, of ondertekening of sluiting van, internationale overeenkomsten met elk ander derde land, of met betrekking tot toekomstige onderhandelingen over, of ondertekening of sluiting van, aanvullende overeenkomsten als bedoeld in artikel 2 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

(14)

Gezien de bijzonder laattijdige voltooiing van de onderhandelingen over de overeenkomsten was het niet mogelijk de teksten van de overeenkomsten vóór de ondertekening ervan te onderwerpen aan een definitieve juridische en taalkundige revisie. Daarom zijn de partijen onmiddellijk na de ondertekening van de overeenkomsten gestart met de definitieve juridische en taalkundige revisie van de teksten van de overeenkomsten in alle 24 authentieke talen. Middels uitwisseling van diplomatieke nota’s hebben de partijen die gereviseerde teksten van de overeenkomsten in al die talen als authentiek en definitief vastgesteld. Die authentieke en definitieve teksten zijn ab initio in de plaats getreden van de ondertekende versies van de overeenkomsten, en zijn aan dit besluit gehecht.

(15)

De sluiting van de handels- en samenwerkingsovereenkomst voor wat betreft aangelegenheden die onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het “Euratom-Verdrag”) vallen, is onderworpen aan een afzonderlijke procedure.

(16)

De overeenkomsten moeten worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, wordt namens de Unie goedgekeurd met betrekking tot de andere aangelegenheden dan die welke onder het Euratom-Verdrag vallen (3).

2.   De Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens wordt namens de Unie goedgekeurd (4).

3.   De authentieke en definitieve teksten van de overeenkomsten die ab initio in de plaats zijn getreden van de ondertekende versies van de overeenkomsten, zijn aan dit besluit gehecht.

Artikel 2

1.   De Commissie vertegenwoordigt de Unie in de partnerschapsraad, het handelspartnerschapscomité, de gespecialiseerde handelscomités en de gespecialiseerde comités die zijn ingesteld op grond van de artikelen 7 en 8 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, alsmede in daarnaast overeenkomstig artikel 7, lid 4, punt g), of artikel 8, lid 2, punt g), van de handels- en samenwerkingsovereenkomst ingestelde gespecialiseerde handelscomités of gespecialiseerde comités.

Elke lidstaat heeft de mogelijkheid om, als deel van de delegatie van de Unie, één vertegenwoordiger af te vaardigen om de vertegenwoordiger van de Commissie te vergezellen in vergaderingen van de partnerschapsraad en van andere uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst ingestelde gemengde organen.

2.   Teneinde de Raad in staat te stellen zijn beleidsvormende, coördinerende en besluitvormende functies overeenkomstig de Verdragen uit te oefenen, in het bijzonder via vaststelling van de namens de Unie in de partnerschapsraad, het handelspartnerschapscomité, de gespecialiseerde handelscomités en gespecialiseerde comités in te nemen standpunten, zorgt de Commissie ervoor dat de Raad alle met om het even welke vergadering van die gemengde organen en met om het even welke via de schriftelijke procedure vast te stellen handelingen verband houdende informatie en documenten ruimschoots doch uiterlijk acht werkdagen vóór de aanvang van de desbetreffende vergadering of schriftelijke procedure ontvangt.

De Raad wordt ook tijdig op de hoogte gebracht van de besprekingen en het resultaat van de vergaderingen van de partnerschapsraad, het handelspartnerschapscomité, de gespecialiseerde handelscomités en de gespecialiseerde comités en van het gebruik van de schriftelijke procedure; tevens ontvangt hij de ontwerpnotulen en alle documenten met betrekking tot die vergaderingen of het gebruik van die procedure.

3.   Het Europees Parlement wordt in staat gesteld om gedurende het gehele proces overeenkomstig de Verdragen zijn institutionele prerogatieven ten volle uit te oefenen.

4.   Gedurende een periode van vijf jaar vanaf 1 januari 2021 brengt de Commissie jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad over de uitvoering en de toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. In dat verslag wordt in voorkomend geval melding gemaakt van alle relevante ontwikkelingen in het recht van het Verenigd Koninkrijk op de gebieden subsidiecontrole en belastingen die vallen onder titel XI van rubriek één van deel twee van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, alsook van alle relevante ontwikkelingen in de beschermingsniveaus van arbeids- en sociale normen, milieu en klimaat die onder die titel vallen. Na die initiële periode van vijf jaar brengt de Commissie regelmatig en ten minste om de twee jaar verslag uit aan het Europees Parlement en aan de Raad.

Artikel 3

1.   Tot het moment dat een specifieke wetgevingshandeling tot regeling van de vaststelling van de in de punten a) tot en met k) van dit lid genoemde maatregelen in de Unie in werking treedt, wordt elk besluit van de Unie om dergelijke maatregelen te nemen door de Commissie genomen overeenkomstig de voorwaarden in de desbetreffende bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, voor wat betreft:

a)

de schorsing van de desbetreffende preferentiële behandeling van het (de) betrokken product(en), zoals uiteengezet in artikel 34 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

b)

de toepassing van corrigerende maatregelen en de schorsing van verplichtingen als uiteengezet in artikel 374 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

c)

de toepassing van evenwichtsherstellende maatregelen en tegenmaatregelen als uiteengezet in artikel 411 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

d)

de toepassing van corrigerende maatregelen als uiteengezet in artikel 469 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

e)

compenserende maatregelen en de schorsing van verplichtingen als uiteengezet in artikel 501 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

f)

de toepassing van corrigerende maatregelen en de schorsing van verplichtingen als uiteengezet in artikel 506 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

g)

de schorsing of beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan programma’s van de Unie als uiteengezet in artikelen 718 en 719 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

h)

een aanbod of aanvaarding van tijdelijke compensatie of de schorsing van verplichtingen in de context van naleving na een arbitrage- of deskundigenpanelprocedure uit hoofde van artikel 749 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, met uitzondering van het bepaalde in Verordening (EU) nr. 654/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5);

i)

de vrijwaringsmaatregelen en evenwichtsherstellende maatregelen als uiteengezet in artikel 773 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

j)

de vrijwaringsmaatregelen als uiteengezet in artikel 448 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

k)

de opschorting van aanvaardingsverplichtingen als uiteengezet in artikel 457 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

2.   De Commissie informeert de Raad tijdig en volledig over haar voornemen om in lid 1 genoemde maatregelen vast te stellen, teneinde een betekenisvolle uitwisseling van zienswijzen in de Raad mogelijk te maken. De Commissie houdt ten volle rekening met de geuite zienswijzen. De Commissie brengt waar passend ook het Europees Parlement op de hoogte.

3.   Wanneer er een bijzonder belang is voor een of meer lidstaten, kan die lidstaat of kunnen die lidstaten de Commissie verzoeken in lid 1 genoemde maatregelen te nemen. Indien de Commissie niet positief reageert op een dergelijk verzoek, moet zij de Raad tijdig in kennis stellen van de redenen die zij daarvoor heeft.

4.   De Commissie kan ook maatregelen vaststellen tot herinvoering van de rechten en verplichtingen uit hoofde van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, zoals die bestonden vóór de vaststelling van in lid 1 bedoelde maatregelen. De leden 2 en 3 zijn mutatis mutandis van toepassing.

5.   Indien, als gevolg van aanhoudende aanzienlijke verschillen, de in lid 1, punt c), bedoelde evenwichtsherstellende maatregelen meer dan een jaar duren, kunnen een of meer lidstaten de Commissie verzoeken de herzieningsclausule van artikel 411 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst in werking te stellen. De Commissie onderzoekt dit verzoek tijdig en legt de kwestie indien nodig voor aan de partnerschapsraad, overeenkomstig de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Indien de Commissie niet positief reageert op een dergelijk verzoek, moet zij de Raad tijdig in kennis stellen van de redenen die zij daarvoor heeft.

6.   Voordat een specifieke wetgevingshandeling tot regeling van de vaststelling van de in lid 1 genoemde maatregelen wordt vastgesteld, en in geen geval later dan 1 januari 2022, worden de in dit artikel vastgestelde regelingen door de Raad aan een toetsing onderworpen.

Artikel 4

Indien een of meer lidstaten een aanzienlijke moeilijkheid als gevolg van de uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst aan de orde stellen, met name op het gebied van visserij, onderzoekt de Commissie het verzoek bij voorrang en legt zij die kwestie indien nodig voor aan de partnerschapsraad, overeenkomstig de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. In gevallen waarin geen bevredigende oplossing werd gevonden, wordt die kwestie zo spoedig mogelijk behandeld in het kader van de in de handels- en samenwerkingsovereenkomst voorziene toetsing. Wanneer die moeilijkheid voortduurt, worden de nodige stappen ondernomen om te onderhandelen over, en over te gaan tot de sluiting van, een overeenkomst waarbij in de handels- en samenwerkingsovereenkomst de nodige wijzigingen worden aangebracht.

Artikel 5

1.   De Commissie wordt gemachtigd om namens de Unie een besluit te nemen om:

a)

de erkenning van gelijkwaardigheid te bevestigen of te schorsen na de beoordeling van de gelijkwaardigheid die uiterlijk op 31 december 2023 moet worden verricht overeenkomstig artikel 3, lid 3, van bijlage 14 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

b)

de erkenning van gelijkwaardigheid te schorsen overeenkomstig artikel 3, leden 5 en 6, van bijlage 14 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

c)

officiële documenten inzake goede fabricagepraktijken te aanvaarden die door een autoriteit van het Verenigd Koninkrijk zijn afgegeven voor buiten het bevoegdheidsgebied van de autoriteit van afgifte gevestigde productie-inrichtingen, en de voorwaarden te bepalen waaronder de Unie die officiële documenten inzake goede fabricagepraktijken aanvaardt overeenkomstig artikel 5, leden 3 en 4, van bijlage 12 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst;

d)

de nodige uitvoeringsregelingen vast te stellen voor de uitwisseling van officiële documenten inzake goede fabricagepraktijken met een autoriteit van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 6 van bijlage 12 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst en voor de uitwisseling van informatie met een autoriteit van het Verenigd Koninkrijk betreffende inspecties van productie-inrichtingen uit hoofde van artikel 7 van die bijlage;

e)

de erkenning van inspecties of de aanvaarding van door het Verenigd Koninkrijk afgegeven officiële documenten inzake goede fabricagepraktijken te schorsen en het Verenigd Koninkrijk in kennis te stellen van haar voornemen om artikel 9 van bijlage 12 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst toe te passen en overleg te plegen met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 8, lid 3, van die bijlage;

f)

voor alle of enkele van de in aanhangsel C bij bijlage 12 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst genoemde producten de erkenning van inspecties of de aanvaarding van officiële documenten inzake goede fabricagepraktijken van de andere partij geheel of gedeeltelijk te schorsen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van die bijlage.

2.   De leden 2, 3, en 4 van artikel 3 zijn van toepassing.

Artikel 6

1.   De lidstaten zijn onder de navolgende voorwaarden gemachtigd te onderhandelen over de regelingen bedoeld in artikel 419, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en om die te ondertekenen en te sluiten:

a)

die regelingen worden uitsluitend aangegaan voor het in artikel 419, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst beschreven doel en overeenkomstig de bepalingen daarvan, en betreffen geen andere aangelegenheden, ongeacht of die al dan niet onder het toepassingsgebied van titel I van rubriek twee van deel twee van de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallen;

b)

die regelingen discrimineren niet tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie.

De procedure uiteengezet in artikel 8 van dit besluit is van toepassing.

2.   De lidstaten zijn gemachtigd de in artikel 419, lid 9, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bedoelde vergunningen te verlenen onder de voorwaarden in die overeenkomst en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie en dat van de lidstaten. Daarbij discrimineren de lidstaten niet tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie.

3.   De lidstaten zijn onder de navolgende voorwaarden gemachtigd te onderhandelen over de regelingen bedoeld in artikel 419, lid 9, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, en om die te ondertekenen en te sluiten:

a)

die regelingen worden uitsluitend aangegaan voor het in artikel 419, lid 9, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst beschreven doel en overeenkomstig de bepalingen daarvan, en betreffen geen andere aangelegenheden, ongeacht of die al dan niet onder het toepassingsgebied van titel I van rubriek twee van deel twee van de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallen;

b)

die regelingen discrimineren niet tussen luchtvaartmaatschappijen uit de Unie.

De procedure uiteengezet in artikel 8 van dit besluit is van toepassing.

Artikel 7

De lidstaten zijn onder de navolgende voorwaarden gemachtigd te onderhandelen over bilaterale overeenkomsten met het Verenigd Koninkrijk, en om die te ondertekenen en te sluiten, in overeenstemming met artikel 41 van het protocol betreffende administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen en rechten of op het gebied van de coördinatie van de sociale zekerheid met betrekking tot aangelegenheden die niet onder het protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid vallen:

a)

de beoogde overeenkomst is verenigbaar met de werking van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en van de interne markt en mag die niet ondermijnen;

b)

de beoogde overeenkomst is verenigbaar met het Unierecht, en mag geen risico vormen voor de verwezenlijking van een doelstelling van het externe optreden van de Unie op het betrokken gebied of anderszins schadelijk zijn voor de belangen van de Unie;

c)

de beoogde overeenkomst voldoet aan het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit zoals vastgelegd in het VWEU.

De procedure uiteengezet in artikel 8 van dit besluit is van toepassing.

Artikel 8

1.   Elke lidstaat die voornemens is te onderhandelen over een bilaterale regeling als bedoeld in artikel 6, leden 1 en 3, of een bilaterale overeenkomst als bedoeld in artikel 7, houdt de Commissie op de hoogte van zijn onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk over die regelingen of overeenkomsten en verzoekt de Commissie, waar passend, om als waarnemer deel te nemen aan de onderhandelingen.

2.   Na afronding van de onderhandelingen dient de betrokken lidstaat de uit de onderhandelingen voortvloeiende ontwerpregeling of ontwerpovereenkomst in bij de Commissie. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad daar onverwijld van in kennis.

3.   Uiterlijk drie maanden na ontvangst van de ontwerpregeling of ontwerpovereenkomst besluit de Commissie of aan de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, of artikel 6, lid 3, eerste alinea, respectievelijk in artikel 7, eerste alinea, vermelde voorwaarden is voldaan. Indien de Commissie besluit dat aan die voorwaarden is voldaan, mag de betrokken lidstaat de regeling of overeenkomst in kwestie ondertekenen en sluiten.

4.   De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie binnen één maand na de inwerkingtreding van de regeling of overeenkomst of, ingeval de regeling of overeenkomst voorlopig wordt toegepast, binnen één maand na aanvang van die voorlopige toepassing, een kopie van de regeling of overeenkomst.

Artikel 9

De lidstaten die voornemens zijn over bilaterale overeenkomsten te onderhandelen en dergelijke overeenkomsten te sluiten met het Verenigd Koninkrijk op gebieden die niet onder de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallen, moeten, met volledige inachtneming van het beginsel van loyale samenwerking, de Commissie tijdig in kennis stellen van hun intenties en van de voortgang van de onderhandelingen.

Artikel 10

De uitoefening van de bevoegdheid van de Unie op grond van de handels- en samenwerkingsovereenkomst doet geen afbreuk aan de respectieve bevoegdheden van de Unie en van de lidstaten bij lopende of toekomstige onderhandelingen over, of de ondertekening of sluiting van, internationale overeenkomsten met elk ander derde land, of, met betrekking tot toekomstige onderhandelingen over, of de ondertekening of sluiting van, aanvullende overeenkomsten als bedoeld in artikel 2 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 11

De voorzitter van de Raad verricht namens de Unie de kennisgeving(en) bedoeld in de handels- en samenwerkingsovereenkomst, met inbegrip van de kennisgeving van de voltooiing van interne voorschriften en procedures voor het vaststellen van de instemming om door de overeenkomst gebonden te zijn, alsook de kennisgeving(en) bedoeld in artikel 19, lid 1, van de informatiebeveiligingsovereenkomst.

Artikel 12

De aan dit besluit gehechte verklaringen worden namens de Unie goedgekeurd.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 29 april 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  Goedkeuring van 27 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Besluit (EU) 2020/2252 van de Raad van 29 december 2020 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en betreffende de voorlopige toepassing van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (PB L 444 van 31.12.2020, blz. 2).

(3)  Zie bladzijde 10 van dit Publicatieblad.

(4)  Zie bladzijde 2540 van dit Publicatieblad.

(5)  Verordening (EU) nr. 654/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de uitoefening van de rechten van de Unie voor de toepassing en handhaving van de internationale handelsregels en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie werden vastgesteld (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 50).


30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/10


HANDELS- EN SAMENWERKINGSOVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds

PREAMBULE

DE EUROPESE UNIE EN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE

EN

HET VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD-IERLAND,

1.

OPNIEUW BEVESTIGEND dat zij gehecht zijn aan de democratische beginselen, de rechtsstaat, de mensenrechten, de bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens en de strijd tegen de klimaatverandering, die essentiële onderdelen van deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten vormen,

2.

HET BELANG ERKENNEND van mondiale samenwerking bij het aanpakken van kwesties van gemeenschappelijk belang,

3.

ERKENNEND dat transparantie in internationale handel en bij investeringen van belang is voor alle betrokkenen,

4.

STREVEND naar de vaststelling van duidelijke en over en weer tot voordeel strekkende regels voor handel en investeringen tussen de Partijen,

5.

OVERWEGEND dat het, om het efficiënte beheer en de correcte uitlegging en toepassing van deze overeenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten te garanderen, van wezenlijk belang is om bepalingen vast te stellen die een algeheel beheer waarborgen, in het bijzonder regels voor geschillenbeslechting en handhaving die geheel in overeenstemming zijn met de respectieve rechtsordes van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk, alsook met de status van het Verenigd Koninkrijk van land buiten de Europese Unie,

6.

VOORTBOUWEND op hun respectieve rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie van 15 april 1994, en andere multilaterale en bilaterale samenwerkingsinstrumenten,

7.

ERKENNEND de respectieve autonomie van de Partijen en hun respectieve rechten om op hun grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme doelstellingen van overheidsbeleid, zoals de bescherming en bevordering van de volksgezondheid, sociale diensten, het openbaar onderwijs, de veiligheid, het milieu met inbegrip van klimaatverandering, de openbare zeden, sociale en consumentenbescherming, dierenwelzijn, eerbiediging van de privacy en gegevensbescherming, en de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid, waarbij zij ernaar streven hun respectieve hoge beschermingsniveaus te verbeteren,

8.

OVERTUIGD van de voordelen van een voorspelbaar commercieel klimaat dat handel en investeringen tussen de partijen bevordert en de verstoring van de handel en oneerlijke concurrentievoordelen voorkomt, op een wijze die bevorderlijk is voor de economische, sociale en ecologische aspecten van duurzame ontwikkeling,

9.

ERKENNEND dat er behoefte is aan een ambitieus, breed en evenwichtig economisch partnerschap dat wordt geschraagd door een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie en duurzame ontwikkeling via doeltreffende en robuuste kaders voor subsidies en concurrentie en een verbintenis om hun respectieve hoge beschermingsniveaus op het gebied van arbeid en sociale normen, milieu, de strijd tegen klimaatverandering, en belastingen te handhaven,

10.

ERKENNEND dat voor bedrijven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, en hun goederen en diensten een open en veilige markt moet worden gewaarborgd door ongerechtvaardigde belemmeringen voor handel en investeringen weg te nemen,

11.

EROP WIJZEND dat het belangrijk is nieuwe mogelijkheden voor bedrijven en consumenten door digitale handel te bevorderen en ongerechtvaardigde belemmeringen weg te nemen voor gegevensstromen en handel langs elektronische weg, met inachtneming van de voorschriften inzake bescherming van persoonsgegevens van de Partijen,

12.

GELEID DOOR DE WENS dat deze overeenkomst bijdraagt tot het welzijn van de consument door middel van beleidsmaatregelen die een hoog niveau van consumentenbescherming en economisch welzijn waarborgen en samenwerking tussen de betrokken autoriteiten stimuleren,

13.

GELET OP het belang van grensoverschrijdende connectiviteit door de lucht, over de weg en over zee, voor passagiers en goederen, en de noodzaak om hoge normen te waarborgen voor het verrichten van vervoersdiensten tussen de Partijen,

14.

ERKENNEND de voordelen van handel en investeringen in energie en grondstoffen en het belang van ondersteuning van de levering van kostenefficiënte, schone en veilige energievoorraden aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk,

15.

ZICH REKENSCHAP GEVEND van het belang van de Partijen bij de invoering van een kader om de technische samenwerking te vergemakkelijken en om nieuwe handelsregelingen te ontwikkelen voor interconnectoren die ongeacht het tijdsbestek robuuste en efficiënte resultaten opleveren,

16.

VASTSTELLEND dat de samenwerking en handel tussen de Partijen op deze gebieden gebaseerd moeten zijn op eerlijke concurrentie op de energiemarkten en niet-discriminerende toegang tot netwerken,

17.

ERKENNEND de voordelen van duurzame energie, hernieuwbare energie, met name offshore-opwekking in de Noordzee, en energie-efficiëntie,

18.

GELEID DOOR DE WENS het vreedzaam gebruik van de aan hun kusten grenzende wateren en het optimale en billijke gebruik van de in die wateren levende mariene rijkdommen te bevorderen, met inbegrip van het voortgezette duurzame beheer van gedeelde bestanden,

19.

VASTSTELLEND dat het Verenigd Koninkrijk zich uit de Europese Unie heeft teruggetrokken en dat het Verenigd Koninkrijk met ingang van 1 januari 2021 een onafhankelijke kuststaat is, met alle daarmee samenhangende rechten en verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht,

20.

BEVESTIGEND dat de soevereine rechten die door de Partijen als kuststaten worden uitgeoefend met het oog op de exploratie, de exploitatie, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in hun wateren, moeten worden uitgeoefend op grond van en in overeenstemming met de beginselen van het internationaal recht, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982, (Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee),

21.

ERKENNEND het belang van de coördinatie van de socialezekerheidsrechten van personen die zich tussen de Partijen verplaatsen om daar te werken, te verblijven of te wonen, alsmede van de rechten van hun gezinsleden en nabestaanden,

22.

OVERWEGEND dat samenwerking op gebieden van gemeenschappelijk belang, zoals wetenschap, onderzoek en innovatie, nucleair onderzoek en ruimtevaart, in de vorm van deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de desbetreffende programma's van de Unie onder eerlijke en passende voorwaarden, beide Partijen ten goede zal komen,

23.

IN AANMERKING NEMEND dat samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie op het gebied van de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van bedreigingen van de openbare veiligheid, de veiligheid van het Verenigd Koninkrijk en de Unie zal kunnen versterken,

24.

GELEID DOOR DE WENS dat tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie een overeenkomst wordt gesloten die een rechtsgrond biedt voor een dergelijke samenwerking,

25.

ERKENNEND dat de Partijen deze overeenkomst kunnen aanvullen met andere overeenkomsten die een integrerend deel uitmaken van hun algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst, en dat de overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens als een dergelijke aanvullende overeenkomst wordt gesloten en de uitwisseling van gerubriceerde gegevens tussen de Partijen mogelijk maakt in het kader van deze overeenkomst of andere, aanvullende overeenkomsten,

ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:

DEEL EEN

ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze overeenkomst legt de grondslag voor uitgebreide betrekkingen tussen de Partijen, binnen een ruimte van welvaart en goed nabuurschap die wordt gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen op basis van samenwerking, met eerbiediging van de autonomie en soevereiniteit van de Partijen.

Artikel 2

Aanvullende overeenkomsten

1.   Indien de Unie en het Verenigd Koninkrijk onderling nog andere bilaterale overeenkomsten sluiten, vormen die overeenkomsten aanvullende overeenkomsten ten opzichte van deze overeenkomst, tenzij in die overeenkomsten anders is bepaald. Dergelijke aanvullende overeenkomsten vormen een integrerend onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst en maken deel uit van het algemene kader.

2.   Lid 1 is ook van toepassing op:

a)

overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, en

b)

overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds.

Artikel 3

Goede trouw

1.   De Partijen bieden elkaar ondersteuning bij de uitvoering van uit deze overeenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten voortvloeiende taken, waarbij zij elkaar ten volle respecteren en te goeder trouw handelen.

2.   Zij nemen alle passende algemene en specifieke maatregelen om de naleving van de uit deze overeenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen te garanderen en onthouden zich van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten in gevaar zouden kunnen brengen.

TITEL II

UITLEGGINGSBEGINSELEN EN DEFINITIES

Artikel 4

Internationaal publiekrecht

1.   De bepalingen van deze overeenkomst en van elke aanvullende overeenkomst worden te goeder trouw uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis ervan in hun context en in het licht van het voorwerp en het doel van de overeenkomst volgens de gebruikelijke regels voor de uitlegging van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke zijn neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969.

2.   Voor alle duidelijkheid: noch deze overeenkomst noch enige aanvullende overeenkomst houdt een verplichting in om de bepalingen ervan in overeenstemming met het interne recht van een van beide Partijen uit te leggen.

3.   Voor alle duidelijkheid: een uitlegging van deze overkomst of van een aanvullende overeenkomst door de rechter van een van beide Partijen is niet bindend voor de rechter van de andere Partij.

Artikel 5

Particuliere rechten

1.   Onverminderd artikel SSC.67 van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid en, waar het de Unie betreft, met uitzondering van deel drie van deze overeenkomst, wordt niets in deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten aldus uitgelegd dat daarbij aan personen rechten worden toegekend of verplichtingen worden opgelegd, anders dan die welke tussen de Partijen uit hoofde van internationaal publiekrecht in het leven zijn geroepen, of aldus uitgelegd dat op deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten een rechtstreeks beroep kan worden gedaan binnen de interne rechtsorden van de Partijen.

2.   De Partijen voorzien in hun recht niet in een recht om tegen de andere Partij op te treden op grond van het feit dat de andere Partij in strijd met deze overeenkomst of enige aanvullende overeenkomst heeft gehandeld.

Artikel 6

Definities

1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten, en tenzij anders bepaald, wordt verstaan onder:

a)

"betrokkene": een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; een identificeerbare persoon is een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator, zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens of een online-identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;

b)

"dag": een kalenderdag;

c)

"lidstaat": een lidstaat van de Europese Unie;

d)

"persoonsgegevens": alle informatie over een betrokkene;

e)

"staat": een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk, al naargelang de context;

f)

"grondgebied" van een Partij: het respectieve grondgebied van de onderscheiden Partijen waarop deze overeenkomst overeenkomstig artikel 774 van toepassing is;

g)

"de overgangsperiode": de overgangsperiode waarin artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord voorziet, alsmede

h)

"terugtrekkingsakkoord": het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met inbegrip van de protocollen daarbij.

2.   Verwijzingen naar "Unie", "Partij" of "Partijen" in deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten worden zodanig begrepen dat deze de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie niet omvatten, tenzij anders is bepaald of de context anders vereist.

TITEL III

INSTITUTIONEEL KADER

Artikel 7

Partnerschapsraad

1.   Er wordt een Partnerschapsraad opgericht. Hij is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk. De Partnerschapsraad kan bijeenkomen in verschillende samenstellingen, afhankelijk van de te bespreken aangelegenheden.

2.   De Partnerschapsraad wordt gezamenlijk voorgezeten door een lid van de Europese Commissie en een vertegenwoordiger van de regering van het Verenigd Koninkrijk op ministerieel niveau. Hij komt bijeen op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk en in ieder geval ten minste eenmaal per jaar, en stelt zijn vergaderrooster en agenda in onderlinge overeenstemming vast.

3.   De Partnerschapsraad houdt toezicht op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten. Hij houdt toezicht op en bevordert de uitvoering en de toepassing van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten. Elke Partij kan aangelegenheden betreffende de uitvoering, de toepassing en de uitlegging van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten aan de Partnerschapsraad voorleggen.

4.   De Partnerschapsraad is bevoegd om:

a)

over alle aangelegenheden besluiten vast te stellen wanneer deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten daarin voorzien;

b)

aan de Partijen aanbevelingen te doen omtrent de uitvoering en de toepassing van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten;

c)

besluiten vast te stellen tot wijziging van deze overeenkomst in de gevallen waarin deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten daarin voorzien;

d)

behalve in verband met titel III van deel een, tot het eind van het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, besluiten vast te stellen tot wijziging van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten, mits dergelijke wijzigingen nodig zijn om fouten te corrigeren of omissies of andere tekortkomingen te verhelpen;

e)

alle aangelegenheden te bespreken in verband met de gebieden die onder deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten vallen;

f)

sommige van zijn bevoegdheden te delegeren aan het Comité voor het handelspartnerschap of aan een gespecialiseerd comité, met uitzondering van de in punt g) van dit lid bedoelde bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

g)

besluiten vast te stellen tot instelling van gespecialiseerde handelscomités en gespecialiseerde comités, met uitzondering van de in artikel 8, lid 1, bedoelde comités, tot opheffing van eventuele gespecialiseerde handelscomités of gespecialiseerde comités, of tot wijziging van de aan die comités toegewezen taken, alsmede

h)

aan de Partijen aanbevelingen te doen omtrent de doorgifte van persoonsgegevens op specifieke onder deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten vallende gebieden.

5.   Op de werkzaamheden van de Partnerschapsraad is het in bijlage 1 vastgestelde reglement van orde van toepassing. De Partnerschapsraad kan die bijlage wijzigen.

Artikel 8

Comités

1.   De volgende comités worden hierbij ingesteld:

a)

het Comité voor het handelspartnerschap, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titels I tot en met VII, titel VIII, hoofdstuk 4, titels IX tot en met XII, onder deel twee, rubriek zes, en onder bijlage 27;

b)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor goederen, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 1, en onder deel twee, rubriek een, titel VIII, hoofdstuk 4;

c)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstukken 2 en 5, onder het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken en onder de voorschriften inzake de handhaving door de douane van intellectuele-eigendomsrechten, vergoedingen en heffingen, de douanewaarde en herstelde goederen;

d)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 3;

e)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 4, en onder artikel 323;

f)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor diensten, investeringen en digitale handel, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titels II tot en met IV, en onder deel twee, rubriek een, titel VIII, hoofdstuk 4;

g)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor intellectuele eigendom, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel V;

h)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor overheidsopdrachten, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel VI;

i)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor samenwerking op regelgevingsgebied, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel X;

j)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie en duurzame ontwikkeling, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel XI, en onder bijlage 27;

k)

het Gespecialiseerd Handelscomité voor administratieve samenwerking inzake btw en inning van belastingen en rechten, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten;

l)

het Gespecialiseerd Comité voor energie,

i)

dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek een, titel VIII, met uitzondering van hoofdstuk 4, artikel 323 en bijlage 27, en

ii)

dat kan overleggen en deskundig advies kan verstrekken aan het betrokken gespecialiseerde handelscomité over aangelegenheden die vallen onder hoofdstuk 4 en artikel 323;

m)

het Gespecialiseerd Comité voor het luchtvervoer, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek twee, titel I;

n)

het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek twee, titel II;

o)

het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek drie;

p)

het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek vier, en onder het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid;

q)

het Gespecialiseerd Comité voor visserij, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel twee, rubriek vijf;

r)

het Gespecialiseerd Comité voor rechtshandhaving en justitiële samenwerking, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel drie, alsmede

s)

het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie, dat aangelegenheden behandelt die vallen onder deel vijf.

2.   Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met deel twee, rubriek een, titels I tot en met VII, titel VIII, hoofdstuk 4, titels IX tot en met XII, deel twee, rubriek zes en bijlage 27 is het in lid 1 van dit artikel bedoelde Comité voor het handelspartnerschap bevoegd om:

a)

de Partnerschapsraad bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en in het bijzonder aan de Partnerschapsraad verslag uit te brengen en alle door de Partnerschapsraad opgedragen taken uit te voeren;

b)

toe te zien op de uitvoering van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten;

c)

besluiten vast te stellen of aanbevelingen te doen waarin deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten voorzien of indien de bevoegdheid daarvoor door de Partnerschapsraad is gedelegeerd;

d)

toe te zien op de werkzaamheden van de in lid 1 van dit artikel genoemde gespecialiseerde handelscomités;

e)

te zoeken naar de meest geschikte manier om moeilijkheden in verband met de uitlegging en de toepassing van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten te voorkomen of op te lossen, onverminderd deel zes, titel I;

f)

de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 7, lid 4, punt f), door de Partnerschapsraad aan het comité zijn gedelegeerd;

g)

besluiten vast te stellen tot instelling van andere gespecialiseerde handelscomités dan de in lid 1 van dit artikel genoemde comités, tot opheffing van die gespecialiseerde handelscomités, of tot wijziging van de aan die comités toegewezen taken, en

h)

werkgroepen op te richten, te superviseren en te coördineren, of het toezicht erop te delegeren aan een gespecialiseerd handelscomité.

3.   Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met hun bevoegdheidsgebied, zijn de gespecialiseerde handelscomités bevoegd om:

a)

toezicht te houden op de uitvoering en die uitvoering te evalueren en de goede werking van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten te verzekeren;

b)

het Comité voor het handelspartnerschap bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en in het bijzonder aan het Comité voor het handelspartnerschap verslag uit te brengen en alle door het comité opgedragen taken uit te voeren;

c)

de nodige voorbereidende technische werkzaamheden te verrichten ter ondersteuning van de taken van de Partnerschapsraad en van het Comité voor het handelspartnerschap, onder andere wanneer die organen besluiten moeten vaststellen of aanbevelingen moeten doen;

d)

over alle aangelegenheden besluiten vast te stellen wanneer deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten daarin voorzien;

e)

technische kwesties te bespreken die voortvloeien uit de uitvoering van de overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten, onverminderd deel zes, titel I, alsmede

f)

de Partijen een forum te verschaffen om informatie uit te wisselen, beste praktijken te bespreken en ervaringen met de uitvoering te delen.

4.   Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met hun bevoegdheidsgebied, zijn de gespecialiseerde comités bevoegd om:

a)

toezicht te houden op de uitvoering en die uitvoering te evalueren en de goede werking van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten te verzekeren;

b)

de Partnerschapsraad bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en in het bijzonder aan de Partnerschapsraad verslag uit te brengen en alle door de Partnerschapsraad opgedragen taken uit te voeren;

c)

besluiten vast te stellen, met inbegrip van wijzigingen, en aanbevelingen te doen over alle aangelegenheden waarin deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten voorzien of waarvoor de Partnerschapsraad zijn bevoegdheden overeenkomstig artikel 7, lid 4, punt f), aan een gespecialiseerd comité heeft gedelegeerd;

d)

technische kwesties te bespreken die voortvloeien uit de uitvoering van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten;

e)

de Partijen een forum te verschaffen om informatie uit te wisselen, beste praktijken te bespreken en ervaringen met de uitvoering te delen;

f)

werkgroepen op te richten, te superviseren en te coördineren, en

g)

een forum voor overleg te verschaffen op grond van artikel 738, lid 7.

5.   De comités zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van elke Partij. Elke Partij zorgt ervoor dat haar respectieve vertegenwoordigers in de comités over de juiste deskundigheid beschikken met betrekking tot de aangelegenheden die worden besproken.

6.   Het Comité voor het handelspartnerschap wordt gezamenlijk voorgezeten door een hooggeplaatste vertegenwoordiger van de Unie en een vertegenwoordiger van het Verenigd Koninkrijk met verantwoordelijkheid op het gebied van handel, of door hen aangewezen personen. Het comité komt bijeen op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk en in ieder geval ten minste eenmaal per jaar, en stelt zijn vergaderrooster en agenda in onderlinge overeenstemming vast.

7.   De gespecialiseerde handelscomités en de gespecialiseerde comités worden gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Unie en een vertegenwoordiger van het Verenigd Koninkrijk. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, of tenzij de medevoorzitters anders besluiten, komen zij ten minste eenmaal per jaar bijeen.

8.   De comités stellen hun vergaderrooster en -agenda in onderlinge overeenstemming vast.

9.   Op de werkzaamheden van de comités is het in bijlage 1 vastgestelde reglement van orde van toepassing.

10.   In afwijking van lid 9 kan een comité zijn eigen reglement van orde vaststellen en dat nadien wijzigen.

Artikel 9

Werkgroepen

1.   De volgende comités worden hierbij ingesteld:

a)

de Werkgroep organische producten, onder toezicht van het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen;

b)

de Werkgroep motorvoertuigen en onderdelen, onder toezicht van het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen;

c)

de Werkgroep geneesmiddelen, onder toezicht van het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen;

d)

de Werkgroep coördinatie van de sociale zekerheid, onder toezicht van het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid;

2.   De werkgroepen, die onder toezicht staan van comités, staan de comités bij in de uitvoering van hun taken, en bereiden in het bijzonder de werkzaamheden van de comités voor en voeren alle taken uit die hun door de comités worden opgedragen.

3.   De werkgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk en worden gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Unie en een vertegenwoordiger van het Verenigd Koninkrijk.

4.   De werkgroepen stellen hun reglement van orde en hun vergaderrooster en -agenda in onderlinge overeenstemming vast.

Artikel 10

Besluiten en aanbevelingen

1.   De besluiten die door de Partnerschapsraad of, in voorkomend geval, door een comité worden vastgesteld, zijn bindend voor de Partijen en voor alle bij deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten opgerichte organen, met inbegrip van het scheidsgerecht als bedoeld in deel zes, titel I. Aanbevelingen zijn niet verbindend.

2.   De Partnerschapsraad of, in voorkomend geval, de comités stellen hun besluiten vast en doen aanbevelingen in onderlinge overeenstemming.

Artikel 11

Parlementaire samenwerking

1.   Het Europees Parlement en het parlement van het Verenigd Koninkrijk kunnen een Parlementaire Partnerschapsassemblee oprichten die is samengesteld uit leden van het Europees Parlement en van het parlement van het Verenigd Koninkrijk en als forum dient om standpunten over het partnerschap uit te wisselen.

2.   Bij haar oprichting doet de Parlementaire Partnerschapsassemblee het volgende:

a)

zij kan relevante informatie over de uitvoering van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten opvragen bij de Partnerschapsraad, die de gevraagde informatie aan de assemblee verstrekt;

b)

zij wordt ingelicht over de besluiten en aanbevelingen van de Partnerschapsraad, en

c)

zij kan de Partnerschapsraad aanbevelingen doen.

Artikel 12

Participatie van het maatschappelijk middenveld

De Partijen raadplegen het maatschappelijk middenveld over de uitvoering van deze overeenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten, met name door interactie met de binnenlandse adviesgroepen en het Forum voor het maatschappelijk middenveld als bedoeld in de artikelen 13 en 14.

Artikel 13

Binnenlandse adviesgroepen

1.   Elke Partij raadpleegt over aangelegenheden die vallen onder deze overeenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten, haar nieuwe of bestaande binnenlandse adviesgroep of -groepen die bestaan uit een vertegenwoordiging van onafhankelijke maatschappelijke organisaties, zoals niet-gouvernementele organisaties, bedrijfs-, werkgevers- en werknemersverenigingen, die actief zijn op economisch en sociaal gebied en op het gebied van duurzame ontwikkeling, mensenrechten, milieu en andere aangelegenheden. Elke Partij roept haar binnenlandse adviesgroep of -groepen bijeen in verschillende samenstellingen om de uitvoering van bepalingen van deze overeenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten te bespreken.

2.   Elke Partij houdt rekening met de standpunten of aanbevelingen van haar binnenlandse adviesgroep of -groepen. Vertegenwoordigers van elke Partij streven ernaar ten minste eenmaal per jaar met hun respectieve binnenlandse adviesgroep of -groepen te overleggen. Bijeenkomsten kunnen virtueel plaatsvinden.

3.   Om het publiek bewust te maken van het bestaan van de binnenlandse adviesgroepen, spant elke Partij zich in om de lijst van organisaties die deelnemen aan haar binnenlandse adviesgroep of -groepen en het contactpunt voor die groep of groepen openbaar te maken.

4.   De Partijen bevorderen de interactie tussen hun respectieve binnenlandse adviesgroepen, onder meer door, zo mogelijk, de contactgegevens van de leden van hun binnenlandse adviesgroepen uit te wisselen.

Artikel 14

Forum voor het maatschappelijk middenveld

1.   De Partijen faciliteren het instellen van een Forum voor het maatschappelijk middenveld om een dialoog tot stand te brengen over de uitvoering van deel twee. De Partnerschapsraad stelt operationele richtsnoeren vast voor het functioneren van het forum.

2.   Het Forum voor het maatschappelijk middenveld komt ten minste eenmaal per jaar bijeen, tenzij anders overeengekomen door de Partijen. Bijeenkomsten van het Forum voor het maatschappelijk middenveld kunnen virtueel plaatsvinden.

3.   Het Forum voor het maatschappelijk middenveld staat open voor deelname van onafhankelijke maatschappelijke organisaties die gevestigd zijn op het grondgebied van de Partijen, met inbegrip van leden van de in artikel 13 bedoelde binnenlandse adviesgroepen. Elke Partij zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging, die niet-gouvernementele organisaties, bedrijfs-, werkgevers- en werknemersverenigingen, die actief zijn op economisch en sociaal gebied en op het gebied van duurzame ontwikkeling, mensenrechten, milieu en andere aangelegenheden omvat.

DEEL TWEE

HANDEL, VERVOER, VISSERIJ EN ANDERE REGELINGEN

RUBRIEK EEN

HANDEL

TITEL I

HANDEL IN GOEDEREN

HOOFDSTUK 1

NATIONALE BEHANDELING EN MARKTTOEGANG VOOR GOEDEREN (MET INBEGRIP VAN HANDELSMAATREGELEN)

Artikel 15

Doel

Dit hoofdstuk heeft tot doel de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen en de geliberaliseerde handel in goederen in stand te houden overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst.

Artikel 16

Toepassingsgebied

Tenzij anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op de handel in goederen van een Partij.

Artikel 17

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

"consulaire formaliteiten": de procedure om van een consul van de Partij van invoer op het grondgebied van de Partij van uitvoer, of op het grondgebied van een derde partij, een consulaire factuur of een consulair visum voor een handelsfactuur, oorsprongscertificaat, manifest, aangifte ten uitvoer door de verlader, of enig ander douanedocument in verband met de invoer van een goed te verkrijgen;

b)

"Overeenkomst inzake de douanewaarde": de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994;

c)

"procedure voor uitvoervergunningen": administratieve procedure, al dan niet aangeduid met de term 'vergunningverlening', waarvan door een Partij gebruik wordt gemaakt voor de uitvoering van regelingen inzake uitvoervergunningen in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de uitvoer uit die Partij wordt gesteld dat bij de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling worden benodigd, worden overgelegd;

d)

"procedure voor invoervergunningen": administratieve procedure, al dan niet aangeduid met de term 'vergunningverlening', waarvan door een Partij gebruik wordt gemaakt voor de uitvoering van regelingen inzake invoervergunningen in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de invoer in het grondgebied van de Partij van invoer wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling worden benodigd, worden overgelegd;

e)

"goederen van oorsprong": tenzij anders bepaald, goederen die aan de oorsprongsregels in hoofdstuk 2 van deze titel voldoen;

f)

"prestatievereiste": een vereiste:

i)

dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen dan wel een bepaalde waarde aan goederen wordt uitgevoerd;

ii)

dat ingevoerde goederen door goederen van de Partij die een invoervergunning verleent, worden vervangen;

iii)

dat een persoon waaraan een invoervergunning is verleend, andere goederen koopt op het grondgebied van de Partij die de invoervergunning verleent, of de voorkeur geeft aan intern geproduceerde goederen;

iv)

dat een persoon waaraan een invoervergunning is verleend, goederen produceert op het grondgebied van de Partij die de invoervergunning verleent, waarbij een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen dan wel een bepaalde waarde aan goederen interne goederen moet betreffen, of

v)

die in welke vorm dan ook is gekoppeld aan de omvang of de waarde van de invoer, aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoogte van de in- of uitstroom van deviezen;

g)

"gereviseerd goed": een goed dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 32, 40, 84 tot en met 90, 94 of 95 van het GS en dat:

i)

geheel of gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit gebruikte goederen;

ii)

een met die goederen, indien nieuw, vergelijkbare levensduur heeft en met die goederen, indien nieuw, vergelijkbare prestaties levert, en

iii)

waarvoor een garantie is afgegeven die equivalent is aan die welke voor die goederen, indien nieuw, geldt; en

h)

"reparatie": elke bewerking ten aanzien van een goed die of ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld, of ervoor zorgt dat het goed aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoet. Reparatie van een goed omvat herstel en onderhoud, met een mogelijke waardestijging van het goed als gevolg van het herstellen van de oorspronkelijke functionaliteit van dat goed, maar omvat geen bewerkingen of verwerkingen waardoor:

i)

de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;

ii)

een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of

iii)

de technische prestaties van een goed worden verbeterd of vergroot.

Artikel 18

Indeling van goederen

De indeling van goederen in het handelsverkeer tussen de Partijen in het kader van deze overeenkomst gebeurt volgens de respectieve tariefnomenclatuur van elke Partij, in overeenstemming met het geharmoniseerd systeem.

Artikel 19

Nationale behandeling op gebied van interne belastingen en regelgeving

Elke Partij kent ten aanzien van de goederen van de andere Partij nationale behandeling toe in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.

Artikel 20

Vrijheid van doorvoer

Elke Partij verleent vrijheid van doorvoer over haar grondgebied, via de routes die het meest geschikt zijn voor internationale doorvoer, voor doorvoer naar of van het grondgebied van de andere Partij of van enig ander derde land. Daartoe worden artikel V van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit. De Partijen zijn het erover eens dat artikel V van de GATT 1994 het verkeer van energiegoederen omvat via onder meer pijpleidingen of elektriciteitsnetten.

Artikel 21

Verbod van douanerechten

Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, zijn douanerechten op alle goederen van oorsprong uit de andere Partij verboden.

Artikel 22

Uitvoerrechten, uitvoerbelastingen of andere uitvoerheffingen

1.   Een Partij mag geen rechten, belastingen of andere heffingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de uitvoer van een goed naar de andere Partij vaststellen of handhaven, en evenmin interne belastingen of andere heffingen ter zake van goederen die naar de andere Partij worden uitgevoerd die hoger zijn dan de belasting of heffing die op soortgelijke voor binnenlands verbruik bestemde goederen zou worden geheven.

2.   Voor de toepassing van dit artikel omvat de uitdrukking "andere heffingen van welke aard ook" geen retributies of andere heffingen die zijn toegestaan uit hoofde van artikel 23.

Artikel 23

Retributies en formaliteiten

1.   Retributies en andere heffingen die door een Partij worden opgelegd ter zake van of in verband met de in- of uitvoer van een goed van de andere Partij, blijven beperkt tot het bedrag bij benadering van de kosten van de verleende diensten, en mogen geen indirecte bescherming van binnenlandse goederen of een belasting op de in- of uitvoer voor fiscale doeleinden inhouden. Een Partij mag geen retributies of andere heffingen ter zake van of in verband met de in- of uitvoer op een ad-valorembasis opleggen.

2.   Elke Partij mag alleen heffingen opleggen of kosten terugvorderen indien specifieke diensten worden verleend, met name, maar niet uitsluitend:

a)

de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan op een douanekantoor;

b)

analyses of deskundigenverslagen van goederen en portokosten voor het retourneren van goederen aan een aanvrager, met name bij beschikkingen betreffende bindende inlichtingen of het verstrekken van inlichtingen over de toepassing van de douanewet- en regelgeving;

c)

het onderzoek of de monsterneming van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goederen, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt, en

d)

uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico zulks vereisen.

3.   Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en heffingen die zij in verband met de invoer of de uitvoer aanrekent, bekend via een officiële website, op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen. Die informatie omvat de reden voor de retributie of de heffing ter zake van de verleende dienst, de verantwoordelijke autoriteit, de retributies en heffingen die zullen worden toegepast, en het tijdstip en de wijze waarop de betaling moet worden verricht. Nieuwe of gewijzigde retributies en heffingen worden niet opgelegd totdat informatie overeenkomstig dit lid bekend is gemaakt en gemakkelijk beschikbaar is.

4.   Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, waaronder retributies en heffingen, op.

Artikel 24

Gerepareerde goederen

1.   Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, het grondgebied van de Partij opnieuw binnenkomen nadat die goederen tijdelijk uit haar grondgebied naar het grondgebied van de andere Partij zijn uitgevoerd voor reparatie.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op goederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot, een vrijhandelszone of een soortgelijk instituut, en vandaaruit worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden geplaatst in een douane-entrepot, een vrijhandelszone of een soortgelijk instituut.

3.   Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie tijdelijk uit het gebied van de andere Partij worden ingevoerd.

Artikel 25

Gereviseerde goederen

1.   Een Partij kent aan gereviseerde goederen van de andere Partij geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan soortgelijke nieuwe goederen toekent.

2.   Artikel 26 is van toepassing op invoer- en uitvoerverboden of invoer- en uitvoerbeperkingen met betrekking tot gereviseerde goederen. Indien een Partij invoer- en uitvoerverboden of invoer- en uitvoerbeperkingen instelt of handhaaft met betrekking tot gebruikte goederen, past zij die maatregelen niet toe op gereviseerde goederen.

3.   Een Partij kan eisen dat gereviseerde goederen als zodanig worden geïdentificeerd voor distributie of verkoop op haar grondgebied en dat zij voldoen aan alle toepasselijke technische voorschriften die van toepassing zijn op gelijkaardige nieuwe goederen.

Artikel 26

In- en uitvoerbeperkingen

1.   Een Partij voert geen verboden of beperkingen in en handhaaft die evenmin ter zake van de invoer van een goed van de andere Partij of van de uitvoer of verkoop voor uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere Partij is bestemd, tenzij dat in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.

2.   Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van:

a)

vereisten inzake uitvoer- en invoerprijzen, behalve voor zover toegestaan in het kader van de tenuitvoerlegging van beslissingen en verbintenissen inzake compenserende rechten en antidumpingrechten, of

b)

invoervergunningverlening waaraan de voorwaarde is verbonden dat aan een prestatievereiste wordt voldaan.

Artikel 27

Invoer- en uitvoermonopolies

Een Partij wijst geen invoer- of uitvoermonopolies aan noch handhaaft deze. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder invoer- of uitvoermonopolie verstaan het exclusieve recht of de exclusieve verlening van een machtiging door een Partij aan een entiteit om een goed uit de andere Partij in te voeren of naar de andere Partij uit te voeren.

Artikel 28

Invoervergunningsprocedures

1.   Elke Partij ziet erop toe dat alle invoervergunningsprocedures die van toepassing zijn op de handel in goederen tussen de Partijen, wat de toepassing ervan betreft neutraal zijn en op een eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante wijze worden beheerd.

2.   Vergunningsprocedures worden door een Partij alleen ingesteld of gehandhaafd als voorwaarde voor invoer in haar grondgebied uit het grondgebied van de andere Partij, als er voor het bereiken van een administratief doel redelijkerwijs geen andere passende procedures beschikbaar zijn.

3.   Een Partij stelt geen niet-automatische invoervergunningsprocedures in en handhaaft die evenmin, tenzij dat noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van een maatregel die strookt met deze overeenkomst. Een Partij die een dergelijke niet-automatische invoervergunningsprocedure vaststelt, vermeldt duidelijk de maatregel die met die procedure ten uitvoer wordt gelegd.

4.   Elke Partij voert invoervergunningsprocedures in en beheert die in overeenstemming met de artikelen 1 tot en met 3 van de WTO-Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen (hierna "de Overeenkomst inzake invoervergunningen" genoemd). Daartoe worden de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.

5.   Elke Partij die een invoervergunningsprocedure invoert of wijzigt, stelt alle relevante informatie online beschikbaar op een officiële website. Die informatie wordt, indien uitvoerbaar, ten minste 21 dagen vóór de datum van toepassing van de nieuwe of gewijzigde vergunningsprocedure beschikbaar gesteld, en in geen geval later dan de datum van de aanvraag. Die informatie omvat de gegevens die vereist zijn uit hoofde van artikel 5 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen.

6.   Op verzoek van de andere Partij verstrekt een Partij onverwijld alle desbetreffende informatie over invoervergunningsprocedures die zij voornemens is vast te stellen of die zij handhaaft, met inbegrip van de in de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake invoervergunningen bedoelde informatie.

7.   Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel verplicht een Partij een invoervergunning te verlenen of belet een Partij haar verplichtingen of verbintenissen uit hoofde van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of multilaterale regelingen inzake non-proliferatie- en invoercontrole na te komen.

Artikel 29

Uitvoervergunningsprocedures

1.   Elke Partij maakt nieuwe uitvoervergunningsprocedures of enige wijziging van een bestaande uitvoervergunningsprocedure op zodanige wijze bekend dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen. Die bekendmaking vindt, voor zover uitvoerbaar, plaats 45 dagen voordat de procedure of wijziging van kracht wordt, en in elk geval uiterlijk op de datum waarop die procedure of wijziging van kracht wordt en, indien van toepassing, vindt bekendmaking plaats op overheidswebsites ter zake.

2.   De bekendmaking van uitvoervergunningsprocedures omvat de volgende informatie:

a)

de tekst van de uitvoervergunningsprocedures van de Partij of van de wijzigingen die zij in die procedures aanbrengt;

b)

de goederen waarop elke vergunningsprocedure betrekking heeft;

c)

voor elke procedure, een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een vergunning en alle criteria waaraan een aanvrager moet voldoen om een vergunning te kunnen aanvragen, zoals het bezitten van een activiteitenvergunning, het opzetten of handhaven van een investering of het actief zijn via een bepaalde vorm van vestiging op het grondgebied van een Partij;

d)

een contactpunt of contactpunten waar belanghebbenden nadere inlichtingen kunnen verkrijgen over de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitvoervergunning;

e)

het administratieve orgaan of de administratieve organen waarbij een aanvraag of andere relevante documenten moeten worden ingediend;

f)

een beschrijving van de maatregel of maatregelen die in het kader van de uitvoervergunningsprocedure ten uitvoer worden gelegd;

g)

de periode waarin elke uitvoervergunningsprocedure van kracht zal zijn, tenzij de procedure van kracht blijft tot de intrekking of herziening ervan in een nieuwe bekendmaking;

h)

als de Partij voornemens is van een vergunningsprocedure gebruik te maken voor het beheer van een uitvoercontingent, de totale omvang, en indien van toepassing, de waarde van het contingent alsmede de openings- en sluitingsdata van het contingent, en

i)

alle vrijstellingen of uitzonderingen die in de plaats komen van het vereiste een uitvoervergunning te verkrijgen, hoe die vrijstellingen of uitzonderingen kunnen worden aangevraagd of gebruikt, en de criteria voor het verlenen of toekennen ervan.

3.   Binnen 45 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt elke Partij de andere Partij in kennis van haar bestaande uitvoervergunningsprocedures. Elke Partij stelt de andere Partij binnen 60 dagen na bekendmaking in kennis van nieuwe uitvoervergunningsprocedures en van wijzigingen in bestaande uitvoervergunningsprocedures. De kennisgeving omvat een verwijzing naar de bronnen waar de op grond van lid 2 vereiste informatie wordt bekendgemaakt en, indien van toepassing, het adres van de desbetreffende overheidswebsites.

4.   Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel verplicht een Partij een uitvoervergunning af te geven, of belet een Partij haar verbintenissen uit te voeren uit hoofde van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, multilaterale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole, waaronder het Wassenaar Arrangement betreffende de op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik, de Australiëgroep, de Groep van Nucleaire Exportlanden en het controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie en -onderdelen (Missile Technology Control Regime – MTCR), of onafhankelijke sanctieregelingen vast te stellen, te handhaven of uit te voeren.

Artikel 30

Douanewaarde

Elke Partij bepaalt de douanewaarde van de goederen van de andere Partij die op haar grondgebied worden ingevoerd overeenkomstig artikel VII van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake de douanewaarde. Daartoe worden artikel VII van de GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij, en de artikelen 1 tot en met 17 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde, met inbegrip van de aantekeningen voor de interpretatie, mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.

Artikel 31

Preferentiegebruik

1.   In het kader van het toezicht op de werking van deze overeenkomst en de berekening van het preferentiegebruik wisselen de Partijen jaarlijks invoerstatistieken uit voor een periode van 10 jaar die één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst aanvangt. Tenzij het Comité voor het handelspartnerschap anders besluit, wordt die periode automatisch met vijf jaar verlengd, waarna het Comité voor het handelspartnerschap kan besluiten de termijn verder te verlengen.

2.   De uitwisseling van invoerstatistieken heeft betrekking op gegevens over het meest recente beschikbare jaar, met inbegrip van de waarde en, indien van toepassing, het volume, op het niveau van de tariefpost, voor de invoer van goederen van de andere Partij waaraan in het kader van deze overeenkomst een preferentiële-rechtenbehandeling wordt toegekend en voor goederen waaraan geen preferentiële behandeling wordt toegekend.

Artikel 32

Handelsmaatregelen

1.   De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van artikel VI van de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de SCM-Overeenkomst, artikel XIX van de GATT 1994, de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw.

2.   Hoofdstuk 2 van deze titel is niet van toepassing op antidumping-, compenserende en vrijwaringsonderzoeken en -maatregelen.

3.   Elke Partij past antidumping- en compenserende maatregelen toe in overeenstemming met de vereisten van de Antidumpingovereenkomst en de SCM-overeenkomst, en op grond van een eerlijke en transparante procedure.

4.   Voor zover zulks niet tot onnodige vertraging van het onderzoek leidt, krijgt elke belanghebbende in een antidumping- of antisubsidieonderzoek (1) ten volle gelegenheid zijn belangen te verdedigen.

5.   De onderzoekende autoriteit van elke Partij kan, in overeenstemming met het recht van die Partij, overwegen of het bedrag van het in te stellen antidumpingrecht de volledige dumpingmarge zal betreffen, dan wel een lager bedrag.

6.   De onderzoeksautoriteiten van elke Partij houden rekening, in overeenstemming met het interne recht van de Partij, met verstrekte informatie op grond waarvan de instelling van een antidumping- of compenserend recht niet in het algemeen belang zou zijn.

7.   Een Partij past noch toe noch handhaaft met betrekking tot hetzelfde goed tegelijkertijd:

a)

een maatregel op grond van artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw, en

b)

een maatregel op grond van artikel XIX van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.

8.   Titel I van deel zes is niet van toepassing op de leden 1 tot en met 6 van dit artikel.

Artikel 33

Gebruik van bestaande WTO-tariefcontingenten

1.   Producten van oorsprong uit een Partij komen niet in aanmerking voor invoer in de andere Partij in het kader van bestaande WTO-tariefcontingenten als omschreven in lid 2. Dit omvat de tariefcontingenten die tussen de Partijen worden verdeeld overeenkomstig GATT-onderhandelingen op grond van artikel XXVIII van de GATT die door de Europese Unie zijn geïnitieerd in WTO-document G/SECRET/42/Add.2 en door het Verenigd Koninkrijk in WTO-document G/SECRET/44 en zoals bepaald in de respectieve interne wetgeving van elke Partij. Voor de toepassing van dit artikel wordt de oorsprongsstatus van de goederen vastgesteld aan de hand van de niet-preferentiële oorsprongsregels die in de Partij van invoer van toepassing zijn.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "bestaande WTO-tariefcontingenten" verstaan de tariefcontingenten die WTO-concessies van de Europese Unie zijn en die zijn opgenomen in de EU-28-ontwerplijst van concessies en verbintenissen in het kader van de GATT 1994, bij de WTO ingediend in document G/MA/TAR/RS/506, als gewijzigd bij de documenten G/MA/TAR/RS/506/Add.1 en G/MA/TAR/RS/506/Add.2.

Artikel 34

Maatregelen in geval van inbreuken op of ontwijken van douanewetgeving

1.   De Partijen werken samen bij het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op of ontwijkingen van de douanewetgeving, overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk 2 van deze titel en het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. Elke Partij neemt passende en vergelijkbare maatregelen om haar eigen financiële belangen en de financiële belangen van de andere Partij te beschermen met betrekking tot de heffing van rechten op goederen die het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk of de Unie binnenkomen.

2.   Met inachtneming van de mogelijkheid van vrijstelling voor handelaren die aan de voorschriften voldoen uit hoofde van lid 7, kan een Partij de desbetreffende preferentiële behandeling van het betrokken product of van de betrokken producten overeenkomstig de procedure van de leden 3 en 4 tijdelijk schorsen indien:

a)

die Partij op basis van objectieve, dwingende en verifieerbare informatie tot de bevinding is gekomen dat er sprake is van systematische en grootschalige inbreuken op of ontwijkingen van de douanewetgeving, en

b)

de andere Partij herhaaldelijk en ongerechtvaardigd weigert de in lid 1 bedoelde verplichtingen na te komen of die anderszins niet nakomt.

3.   De Partij die tot een in lid 2 bedoelde bevinding is gekomen, stelt het Comité voor het handelspartnerschap daarvan in kennis en treedt in het kader van het Comité met de andere Partij in overleg om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.

4.   Indien de Partijen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving geen overeenstemming bereiken over een wederzijds aanvaardbare oplossing, kan de Partij die tot de bevinding is gekomen, besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van het betrokken product of de betrokken producten tijdelijk te schorsen. In dat geval stelt de Partij die de bevinding heeft gedaan, het Comité voor het handelspartnerschap onverwijld in kennis van de tijdelijke schorsing, met inbegrip van de periode waarin zij voornemens is de tijdelijke schorsing toe te passen.

5.   De tijdelijke schorsing geldt slechts voor de periode die nodig is om de inbreuken of ontwijkingen tegen te gaan en de financiële belangen van de betrokken Partij te beschermen, en in geen geval langer dan zes maanden. De betrokken Partij houdt toezicht op de situatie en, indien zij besluit dat de tijdelijke schorsing niet langer nodig is, beëindigt zij die vóór het einde van de periode waarvan het Comité voor het handelspartnerschap in kennis is gesteld. Indien de omstandigheden die tot de schorsing hebben geleid, blijven bestaan bij het verstrijken van de periode waarvan het Comité voor het handelspartnerschap in kennis is gesteld, kan de betrokken Partij besluiten de schorsing te verlengen. Elke schorsing is voorwerp van periodiek overleg binnen het Comité voor het handelspartnerschap.

6.   Elke Partij maakt overeenkomstig haar interne procedures berichten aan importeurs betreffende besluiten met betrekking tot de in de leden 4 en 5 bedoelde tijdelijke schorsingen bekend.

7.   Niettegenstaande lid 4 staat de Partij van invoer, indien een importeur ten genoegen van de invoerende douaneautoriteit kan aantonen dat die producten volledig in overeenstemming zijn met de douanewetgeving van de Partij van invoer, de vereisten van deze overeenkomst en alle andere passende voorwaarden in verband met de tijdelijke schorsing die door de Partij van invoer overeenkomstig haar wet- en regelgeving zijn vastgesteld, de importeur toe een preferentiële behandeling aan te vragen en alle rechten terug te vorderen voor zover de betaling daarvan de bij de invoer van de producten de geldende preferentiële tarieven te boven is gegaan.

Artikel 35

Handelwijze bij administratieve fouten

In geval van systematische fouten van de bevoegde autoriteiten of kwesties die betrekking hebben op het juiste beheer van het preferentiële stelsel bij uitvoer, met name bij de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze titel of het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, en indien die fouten of kwesties gevolgen hebben op het gebied van invoerrechten, kan de Partij die met dergelijke gevolgen wordt geconfronteerd, het Comité voor het handelspartnerschap verzoeken na te gaan of er in voorkomend geval besluiten kunnen worden genomen om de situatie op te lossen.

Artikel 36

Cultuurgoederen

1.   De Partijen werken samen bij het faciliteren van de terugkeer van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Partij zijn gebracht, met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in de op 17 november 1970 te Parijs ondertekende Unesco-Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer en eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

"cultuurgoed": een goed dat volgens de respectieve regels en procedures van elke Partij is ingedeeld of omschreven als behorend tot het nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit, en

b)

"op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Partij gebracht":

i)

op of na 1 januari 1993 buiten het grondgebied van een Partij gebracht, in strijd met wetgeving van die Partij betreffende de bescherming van nationaal bezit, of in strijd met haar voorschriften inzake de uitvoer van cultuurgoederen; of

ii)

niet teruggegeven na het verstrijken van een periode van rechtmatige tijdelijke verplaatsing of enige schending van een andere voorwaarde die aan die tijdelijke verplaatsing verbonden was, op of na 1 januari 1993.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Partijen werken met name samen door:

a)

kennisgeving aan de andere Partij wanneer een cultuurgoed op hun grondgebied wordt aangetroffen en er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het cultuurgoed op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de andere Partij is gebracht;

b)

behandeling van verzoeken van de andere Partij om teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van die Partij zijn gebracht;

c)

voorkoming, door middel van alle noodzakelijke tussentijdse maatregelen, van handelingen om zich aan de teruggave van dergelijke cultuurgoederen te onttrekken, en

d)

het nemen van alle nodige maatregelen voor het materiële behoud van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de andere Partij zijn gebracht.

4.   Elke Partij wijst een contactpunt aan dat verantwoordelijk is voor de communicatie met het contactpunt van de andere Partij over zich in verband met dit artikel voordoende aangelegenheden, onder meer met betrekking tot de in lid 3, punten a) en b), bedoelde kennisgevingen en verzoeken.

5.   Bij de beoogde samenwerking tussen de Partijen worden indien van toepassing en indien noodzakelijk de douaneautoriteiten van de Partijen betrokken die verantwoordelijk zijn voor het beheer van de procedures voor uitvoer van cultuurgoederen.

6.   Titel I van deel zes is niet van toepassing op dit artikel.

HOOFDSTUK 2

OORSPRONGSREGELS

AFDELING 1

OORSPRONGSREGELS

Artikel 37

Doel

Dit hoofdstuk heeft tot doel de bepalingen vast te stellen tot bepaling van de oorsprong van goederen met het oog op de toepassing van preferentiële tariefbehandeling in het kader van deze overeenkomst, en de daarmee verband houdende oorsprongsprocedures vast te leggen.

Artikel 38

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

"indeling": de indeling van een product of materiaal onder een bepaald hoofdstuk, onder een bepaalde post of postonderverdeling van het geharmoniseerd systeem;

b)

"zending": producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of die vergezeld gaan van één enkel vervoersdocument voor de verzending van de exporteur naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, van één enkele factuur;

c)

"exporteur": een in een Partij gevestigde persoon die overeenkomstig de voorschriften van de wet- en regelgeving van die Partij het product van oorsprong uitvoert of produceert en een attest van oorsprong opstelt;

d)

"importeur": een persoon die het product van oorsprong invoert en daarvoor om preferentiële tariefbehandeling verzoekt;

e)

"materiaal": elke stof die wordt gebruikt bij de productie van een product, met inbegrip van alle bestanddelen, ingrediënten, grondstoffen of onderdelen;

f)

"niet van oorsprong zijnd materiaal": materiaal dat uit hoofde van dit hoofdstuk niet als van oorsprong wordt aangemerkt, met inbegrip van materiaal waarvan de oorsprongsstatus niet kan worden bepaald;

g)

"product": het product dat het voortbrengsel is van de productie, zelfs indien het is bedoeld om als materiaal bij de productie van een ander product te worden gebruikt;

h)

"productie": elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage.

Artikel 39

Algemene vereisten

1.   Voor de toepassing door een Partij van de preferentiële tariefbehandeling op het goed van oorsprong van de andere Partij overeenkomstig deze overeenkomst, worden de volgende producten, op voorwaarde dat zij voldoen aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk, beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij:

a)

volledig in die Partij verkregen producten in de zin van artikel 41;

b)

in die Partij vervaardigde producten waarin uitsluitend materialen van oorsprong uit die Partij zijn verwerkt, en

c)

in die Partij vervaardigde producten waarin niet van oorsprong zijnde materialen zijn verwerkt voor zover zij voldoen aan de eisen van bijlage 3.

2.   Als een product de oorsprongsstatus heeft verkregen, worden de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van dat product niet als niet van oorsprong beschouwd wanneer dat product als materiaal in een ander product wordt verwerkt.

3.   De verkrijging van de oorsprongsstatus wordt zonder onderbreking afgehandeld in het Verenigd Koninkrijk of de Unie.

Artikel 40

Cumulatie van oorsprong

1.   Een product van oorsprong uit een Partij wordt beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij wanneer dat product als materiaal bij de productie van een ander product in die andere Partij wordt gebruikt.

2.   Om te bepalen of een product van oorsprong is uit de andere Partij, kan rekening worden gehouden met de productie die in een Partij is uitgevoerd op een niet van oorsprong zijnd materiaal.

3.   De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de in de andere Partij uitgevoerde productie niet ingrijpender is dan de in artikel 43 bedoelde behandelingen.

4.   Om het in artikel 54, lid 2, punt a), bedoelde attest van oorsprong te kunnen invullen voor een in lid 2 van dit artikel bedoeld product, vraagt de exporteur zijn leverancier om een leveranciersverklaring als bedoeld in bijlage 6 of een gelijkwaardig document met dezelfde informatie, waarin de niet van oorsprong zijnde materialen voldoende duidelijk zijn omschreven om die te kunnen identificeren.

Artikel 41

Volledig verkregen producten

1.   De volgende producten worden beschouwd als volledig in een Partij verkregen:

a)

uit haar ondergrond of zeebodem gewonnen of ontnomen minerale producten;

b)

aldaar gekweekte of geoogste planten en producten van het plantenrijk;

c)

aldaar geboren en opgefokte levende dieren;

d)

producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;

e)

producten afkomstig van aldaar geboren en opgefokte geslachte dieren;

f)

producten afkomstig van aldaar bedreven jacht en visserij;

g)

producten afkomstig van aquacultuur aldaar, indien aquatische organismen, met inbegrip van vis, weekdieren, schaaldieren, andere ongewervelde waterdieren en waterplanten zijn geboren of opgefokt uit uitgangsmateriaal zoals eieren, hom en kuit, visbroed, pootvis, larven, parr, smolts of andere niet-volwassen vis in een postlarvaal stadium, door ingrepen in het kweek- en groeiproces teneinde de productie te vergroten, zoals het uitzetten, voeren, of beschermen tegen predatoren;

h)

producten van de zeevisserij en andere buiten een territoriale zee door een vaartuig van een Partij uit de zee gewonnen producten;

i)

producten die, uitsluitend uit de in punt h) bedoelde producten, aan boord van een fabrieksschip van een Partij zijn vervaardigd;

j)

producten die buiten een territoriale zee uit de zeebodem of ondergrond worden gewonnen, voor zover zij rechten hebben die zeebodem of ondergrond te exploiteren of te bewerken;

k)

resten of afval afkomstig van aldaar verrichte productiehandelingen;

l)

resten of afval van gebruikte producten aldaar verzameld, voor zover die producten alleen nog voor de terugwinning van grondstoffen kunnen worden gebruikt;

m)

producten die aldaar uitsluitend uit de in de punten a) tot en met l) bedoelde producten zijn vervaardigd.

2.   Onder "vaartuig van een Partij" respectievelijk "fabrieksschip van een Partij" in lid 1, punten h) en i), wordt verstaan een vaartuig respectievelijk fabrieksschip dat:

a)

in een lidstaat of in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd;

b)

onder de vlag van een lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk vaart, en

c)

aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

i)

het is ten minste voor 50 % eigendom van onderdanen van een lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk; of

ii)

het is eigendom van rechtspersonen die elk:

A)

hun hoofdkantoor en hun belangrijkste economische activiteit in de Unie of het Verenigd Koninkrijk hebben, en

B)

voor ten minste 50 % in handen zijn van publieke entiteiten, onderdanen of rechtspersonen van een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 42

Toleranties

1.   Wanneer een product niet aan de vereisten van bijlage 3 voldoet wegens het gebruik van een niet van oorsprong zijnd materiaal bij de productie ervan, wordt dat product toch als van oorsprong uit een Partij beschouwd op voorwaarde dat:

a)

het totale gewicht van de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van producten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 2 en 4 tot en met 24 van het geharmoniseerd systeem, andere dan de verwerkte visserijproducten die zijn ingedeeld onder hoofdstuk 16, niet hoger is dan 15 % van het gewicht van het product;

b)

de totale waarde van alle niet van oorsprong zijnde materialen voor alle andere producten, met uitzondering van onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde producten, niet meer dan 10 % van de prijs af fabriek van het product bedraagt; of

c)

voor een product dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem, de toleranties gelden die zijn vastgesteld in de aantekeningen 7 en 8 van bijlage 2.

2.   Lid 1 is niet van toepassing wanneer de waarde of het gewicht van de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen hoger is dan een van de in bijlage 3 voorgeschreven percentages voor de maximumwaarde of het maximumgewicht van niet van oorsprong zijnde materialen.

3.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op volledig in een Partij verkregen producten in de zin van artikel 41. Indien op grond van bijlage 3 is vereist dat de bij de productie van een product gebruikte materialen volledig zijn verkregen, zijn de leden 1 en 2 van dit artikel van toepassing.

Artikel 43

Ontoereikende productie

1.   Niettegenstaande artikel 39, lid 1, punt c), wordt een product niet als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien de productie van het product in een Partij slechts bestaat in een of meer van de volgende behandelingen ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen:

a)

conserveerbehandelingen zoals drogen, invriezen, pekelen en andere soortgelijke behandelingen die uitsluitend bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat blijven (2);

b)

het splitsen of samenvoegen van colli;

c)

het wassen of schoonmaken; verwijderen van stof, roest, olie, verf of dergelijke;

d)

het strijken of persen van textielstoffen en textielwaren;

e)

het eenvoudig schilderen en polijsten;

f)

het ontvliezen of doppen en geheel of gedeeltelijk vermalen van rijst; het polijsten en glanzen van granen en rijst; het bleken van rijst;

g)

het kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van suiker in vaste vorm;

h)

het pellen, ontpitten of schillen van vruchten, noten en groenten;

i)

het aanscherpen, eenvoudig vermalen of eenvoudig versnijden;

j)

het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);

k)

het eenvoudig plaatsen in flessen, blikken, flacons, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakkingen;

l)

het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;

m)

het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten; het mengen van suiker met enige stof;

n)

het eenvoudig toevoegen van water of het verdunnen met water of een andere stof die de kenmerken van het product niet wezenlijk wijzigt, drogen of denatureren van producten;

o)

het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van producten in onderdelen;

p)

het slachten van dieren.

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden behandelingen als eenvoudig beschouwd wanneer voor het uitvoeren daarvan geen bijzondere vaardigheden noch speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, toestellen of uitrustingsstukken nodig zijn.

Artikel 44

In aanmerking te nemen eenheid

1.   De voor de toepassing van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de indeling van het product in het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

2.   Wanneer een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem worden ingedeeld, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk op elk van die producten op zich beschouwd van toepassing.

Artikel 45

Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor verzending

Bij de bepaling van de oorsprongsstatus van een product wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen voor verzending die worden gebruikt ter bescherming van een product tijdens het vervoer.

Artikel 46

Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor detailhandelsverkoop

Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor detailhandelsverkoop, indien zij samen met het product zijn ingedeeld, worden bij het bepalen van de oorsprong van het product buiten beschouwing gelaten, behalve wat de berekening van de waarde van niet van oorsprong zijnde materialen betreft indien voor het product een maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen overeenkomstig bijlage 3 geldt.

Artikel 47

Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen

1.   Toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en instructie- of ander informatiemateriaal worden samen met het betrokken materieel, de machine, de apparatuur of het voertuig beschouwd als één product, indien zij:

a)

bij het product zijn ingedeeld en samen met het product worden geleverd, maar niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, en

b)

van de soorten, hoeveelheden en waarde zijn die gebruikelijk zijn voor dat product.

2.   Toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en instructie- of ander informatiemateriaal als bedoeld in lid 1 worden bij het bepalen van de oorsprong van het product buiten beschouwing gelaten, behalve wat de berekening van de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen betreft indien voor een product een maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen als vastgesteld in bijlage 3 van toepassing is.

Artikel 48

Stellen of assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van Algemene Regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem worden als van oorsprong uit een Partij beschouwd wanneer alle samenstellende delen ervan van oorsprong zijn. Indien een stel of assortiment bestaat uit van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde samenstellende delen, wordt het stel of assortiment als geheel beschouwd als van oorsprong uit een Partij indien de waarde van alle niet van oorsprong zijnde samenstellende delen niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 49

Neutrale elementen

Om te bepalen of een product van oorsprong is uit een Partij, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van de volgende mogelijk bij de vervaardiging van dat product gebruikte elementen:

a)

brandstof, energie, katalysatoren en oplosmiddelen;

b)

installatie, uitrusting, vervangingsonderdelen en materialen voor het onderhoud van materieel en gebouwen;

c)

machines, werktuigen, matrijzen en gietvormen;

d)

smeermiddelen, vetten, samenstellende materialen en andere materialen die worden gebruikt bij de productie of om materieel en gebouwen te laten functioneren;

e)

handschoenen, brillen, schoeisel, kleding, veiligheidsuitrusting en benodigdheden;

f)

apparatuur, benodigdheden en materieel dat wordt gebruikt voor het testen of inspecteren van het product, en

g)

andere bij de productie gebruikte materialen die niet in het product zijn verwerkt en ook niet bedoeld zijn om in de uiteindelijke samenstelling van het product te worden verwerkt.

Artikel 50

Gescheiden boekhouding

1.   Van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde fungibele materialen of fungibele producten worden tijdens de opslag fysiek gescheiden met het oog op het behoud van hun status van "van oorsprong zijnde" en "niet van oorsprong zijnde".

2.   Voor de toepassing van lid 1 worden onder "fungibele materialen" of "fungibele producten" verstaan materialen of producten van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysische kenmerken, die ten behoeve van het bepalen van de oorsprong niet van elkaar te onderscheiden zijn.

3.   Niettegenstaande lid 1 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde fungibele materialen bij de productie van een product worden gebruikt zonder tijdens de opslag fysiek te worden gescheiden, indien een methode van gescheiden boekhouding wordt gebruikt.

4.   Niettegenstaande lid 1 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde fungibele producten ingedeeld onder de hoofdstukken 10, 15, 27, 28, 29, posten 32.01 tot en met 32.07, of posten 39.01 tot en met 39.14 van het geharmoniseerd systeem vóór uitvoer naar de andere Partij in een Partij worden opgeslagen zonder fysiek gescheiden te zijn, mits een gescheiden boekhouding wordt toegepast.

5.   De in de leden 3 en 4 bedoelde methode van gescheiden boekhouding wordt in overeenstemming met een voorraadbeheersysteem toegepast uit hoofde van in de Partij algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen.

6.   De methode van gescheiden boekhouding is een methode die ervoor zorgt dat er te allen tijde niet meer materialen of producten de oorsprongsstatus verkrijgen dan het geval zou zijn indien de materialen of producten fysiek gescheiden waren.

7.   Een Partij kan, met inachtneming van de in haar wet- of regelgeving vastgestelde voorwaarden, verlangen dat voor gebruikmaking van een methode van gescheiden boekhouding voorafgaande toestemming van haar douaneautoriteiten nodig is. De douaneautoriteiten van de Partij houden toezicht op het gebruik dat van dergelijke toestemming wordt gemaakt en kunnen die intrekken wanneer degene aan wie de toestemming is verleend oneigenlijk gebruik maakt van de methode van gescheiden boekhouding of niet aan een van de andere voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet.

Artikel 51

Geretourneerde producten

Wanneer een uit een Partij naar een derde land uitgevoerd product van oorsprong uit die Partij naar die Partij wordt geretourneerd, wordt het als een niet van oorsprong zijnd product beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteit van die Partij kan worden aangetoond dat het geretourneerde product:

a)

hetzelfde is als het uitgevoerde product, en

b)

terwijl het zich in dat derde land bevond of bij de uitvoer ervan geen andere behandelingen heeft ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren.

Artikel 52

Niet-wijziging

1.   Een voor binnenlands gebruik in de Partij van invoer aangegeven product van oorsprong mag, nadat het is uitgevoerd en voordat het voor binnenlands gebruik wordt aangegeven, op geen enkele manier zijn gewijzigd of getransformeerd en evenmin andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren of die welke bestaan in het toevoegen of aanbrengen van merken, etiketten, verzegelingen of andere documentatie om te waarborgen dat aan de specifieke interne vereisten van de Partij van invoer wordt voldaan.

2.   De opslag of tentoonstelling van een product kan plaatsvinden in een derde land, op voorwaarde dat het product in dat derde land onder douanetoezicht blijft.

3.   Zendingen kunnen in een derde land worden gesplitst wanneer dat door de exporteur of onder diens verantwoordelijkheid geschiedt en op voorwaarde dat de zendingen in dat derde land onder douanetoezicht blijven.

4.   In geval van twijfel over de vraag of aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 3 wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer de importeur verzoeken te bewijzen dat hij aan die voorwaarden voldoet, welke bewijs met alle middelen kan worden geleverd, onder meer aan de hand van vervoersovereenkomsten zoals cognossementen of feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals de markering of nummering van de colli of ander bewijsmateriaal betreffende het product zelf.

Artikel 53

Beoordeling van teruggave of vrijstelling van douanerechten

Op zijn vroegst twee jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst beoordeelt het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels op verzoek van een van de Partijen de respectieve regelingen voor teruggave van rechten en actieve veredeling van de Partijen. Op verzoek van een Partij en uiterlijk 60 dagen na dat verzoek verstrekt de andere Partij de verzoekende Partij daartoe beschikbare informatie en gedetailleerde statistieken betreffende de periode vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst, of de voorgaande vijf jaren, indien die periode korter is, over de toepassing van haar regeling voor teruggave van rechten en actieve veredeling. In het licht van die beoordeling kan het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels de Partnerschapsraad aanbevelingen doen tot wijziging van de bepalingen van dit hoofdstuk en de bijlagen daarbij, teneinde beperkingen of restricties in te voeren ten aanzien van teruggave of vrijstelling van douanerechten.

AFDELING 2

OORSPRONGSPROCEDURES

Artikel 54

Verzoek om preferentiële tariefbehandeling

1.   De Partij van invoer kent bij invoer een preferentiële tariefbehandeling toe aan een product van oorsprong uit de andere Partij in de zin van dit hoofdstuk, op grond van een verzoek van de importeur om preferentiële tariefbehandeling. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en voor de naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk.

2.   Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling wordt gedaan op basis van:

a)

een door de exporteur opgesteld attest van oorsprong waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, of

b)

de aan de importeur bekende informatie dat het product van oorsprong is.

3.   De importeur die om een preferentiële tariefbehandeling verzoekt op basis van een attest van oorsprong als bedoeld in lid 2, punt a), bewaart het attest van oorsprong en verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van invoer desgevraagd een kopie daarvan.

Artikel 55

Tijdstip van verzoek om preferentiële tariefbehandeling

1.   Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de basis van dat verzoek als bedoeld in artikel 54, lid 2, worden opgenomen in de douaneaangifte ten invoer in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Partij van invoer.

2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel kent de Partij van invoer, indien de importeur ten tijde van de invoer geen verzoek om preferentiële tariefbehandeling heeft ingediend, een preferentiële tariefbehandeling toe en betaalt zij een teveel aan betaalde douanerechten terug of scheldt zij dat kwijt indien:

a)

het verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet later wordt ingediend dan drie jaar na de datum van invoer, of uiterlijk zoveel later als bepaald in de wet- en regelgeving van de Partij van invoer;

b)

de importeur de basis verstrekt voor het verzoek als bedoeld in artikel 54, lid 2, en

c)

het product als van oorsprong zou zijn beschouwd en aan alle andere toepasselijke vereisten in de zin van afdeling 1 van dit hoofdstuk zou hebben voldaan indien de importeur ten tijde van de invoer om preferentiële behandeling had verzocht.

De overige verplichtingen die uit hoofde van artikel 54 op de importeur rusten, blijven ongewijzigd.

Artikel 56

Attest van oorsprong

1.   Een attest van oorsprong wordt door een exporteur van een product opgesteld op basis van informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, met inbegrip van informatie over de oorsprongsstatus van de bij de productie van het product gebruikte materialen. De exporteur is verantwoordelijk voor de juistheid van het attest van oorsprong en van de verstrekte informatie.

2.   Een attest van oorsprong wordt in een van de in bijlage 7 opgenomen taalversies verstrekt op een factuur of ander handelsdocument waarin het product van oorsprong voldoende duidelijk is omschreven om dat product te kunnen identificeren. De exporteur moet voldoende gegevens verstrekken om het product van oorsprong te kunnen identificeren. De Partij van invoer verlangt van de importeur geen vertaling van het attest van oorsprong.

3.   Een attest van oorsprong is 12 maanden geldig vanaf de datum waarop het is opgesteld of gedurende een langere periode als bepaald door de Partij van invoer, tot maximaal 24 maanden.

4.   Een attest van oorsprong kan van toepassing zijn op:

a)

één enkele zending van een of meer in een Partij ingevoerde producten, of

b)

meerdere zendingen van identieke producten die worden ingevoerd in een Partij binnen de in het attest van oorsprong aangegeven periode van maximaal 12 maanden.

5.   Wanneer, op verzoek van de importeur, niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XV tot en met XXI van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, kan voor die producten één enkel attest van oorsprong worden gebruikt in overeenstemming met de voorschriften van de douaneautoriteit van de Partij van invoer.

Artikel 57

Afwijkingen

De douaneautoriteit van de Partij van invoer mag een verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet afwijzen wegens geringe vergissingen of afwijkingen in het attest van oorsprong of om de enkele reden dat een factuur in een derde land werd afgegeven.

Artikel 58

Aan importeur bekende informatie

1.   Voor een verzoek om preferentiële tariefbehandeling uit hoofde van artikel 54, lid 2, punt b), is de aan de importeur bekende informatie dat een product van oorsprong is uit de Partij van uitvoer gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is en aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet.

2.   Alvorens om preferentiële tariefbehandeling te verzoeken geldt, ingeval een importeur niet in staat is de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie te verkrijgen om reden dat de exporteur die informatie als vertrouwelijk beschouwt of om enige andere reden, dat de exporteur een attest van oorsprong kan verstrekken zodat de importeur om de preferentiële tariefbehandeling kan verzoeken overeenkomstig artikel 54, lid 2, punt a).

Artikel 59

Verplichting tot bewaren van gegevens

1.   Een importeur die verzoekt om preferentiële tariefbehandeling voor een in de Partij van invoer ingevoerd product bewaart gedurende ten minste drie jaar na de datum van invoer van het product:

a)

als het verzoek op een attest van oorsprong werd gebaseerd, het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong, of

b)

als het verzoek op de aan de importeur bekende informatie werd gebaseerd, alle gegevens waaruit blijkt dat het product voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.

2.   Een exporteur die een attest van oorsprong heeft opgesteld, bewaart gedurende ten minste vier jaar na de opstelling van dat attest, een kopie van het attest van oorsprong en alle andere gegevens waaruit blijkt dat het product aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus voldoet.

3.   De overeenkomstig dit artikel te bewaren gegevens mogen in elektronische vorm worden opgeslagen.

Artikel 60

Kleine zendingen

1.   In afwijking van de artikelen 54 tot en met 58 kent de Partij van invoer, indien is verklaard dat het product aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet en de douaneautoriteit van de Partij van invoer geen twijfel heeft over de juistheid van die verklaring, een preferentiële tariefbehandeling toe aan:

a)

producten die door particulieren in kleine colli naar particulieren worden verzonden;

b)

producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, en

c)

voor het Verenigd Koninkrijk, in aanvulling op de punten a) en b), andere zendingen van geringe waarde.

2.   Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op de volgende producten:

a)

producten waarvan de invoer deel uitmaakt van een reeks invoertransacties waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij afzonderlijk zijn verricht om de vereisten van artikel 54 te ontwijken;

b)

voor de Unie:

i)

producten die als handelsgoederen worden ingevoerd; de invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin wordt niet als invoer als handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst, en

ii)

producten waarvan de totale waarde meer bedraagt dan 500 EUR voor kleine colli of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de in euro's uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober. De wisselkoersen zijn die welke voor die dag worden bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank, tenzij uiterlijk op 15 oktober een andere wisselkoers aan de Europese Commissie wordt meegedeeld, en gelden met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt het Verenigd Koninkrijk van de desbetreffende bedragen in kennis. De Unie kan andere limieten vaststellen die zij aan het Verenigd Koninkrijk zal meedelen, en

c)

voor het Verenigd Koninkrijk, producten waarvan de totale waarde de uit hoofde van het interne recht van het Verenigd Koninkrijk gestelde drempelwaarden overschrijdt. Het Verenigd Koninkrijk zal die drempelwaarden aan de Unie meedelen.

3.   De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van de verklaring en de naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk. De in artikel 59 neergelegde vereisten inzake het bewaren van gegevens zijn niet van toepassing op de importeur uit hoofde van dit artikel.

Artikel 61

Verificatie

1.   De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan op basis van risicobeoordelingsmethoden, die een willekeurige steekproef kunnen omvatten, controleren of een product van oorsprong is of dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan. Die controles kunnen worden verricht door middel van een verzoek om informatie van de importeur die het in artikel 54 bedoelde verzoek heeft ingediend, op het tijdstip waarop de aangifte ten invoer wordt ingediend, voordat de producten worden vrijgegeven of nadat de producten zijn vrijgegeven.

2.   De informatie waar op grond van lid 1 om wordt verzocht, omvat ten hoogste de volgende elementen:

a)

indien het verzoek was gebaseerd op een attest van oorsprong, dat attest van oorsprong, en

b)

informatie over het voldoen aan de oorsprongscriteria, te weten:

i)

wanneer het oorsprongscriterium "volledig verkregen" is, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontginning, bevissing) en de plaats van productie;

ii)

wanneer het oorsprongscriterium is gebaseerd op een wijziging in tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van het tariefindelingsnummer ervan (in 2, 4 of 6 cijfers, afhankelijk van het oorsprongscriterium);

iii)

wanneer het oorsprongscriterium is gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het eindproduct en de waarde van alle bij de productie van dat product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;

iv)

wanneer het oorsprongscriterium is gebaseerd op gewicht, het gewicht van het eindproduct alsmede het gewicht van de desbetreffende in het eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;

v)

wanneer het oorsprongscriterium is gebaseerd op een specifiek productieprocedé, een beschrijving van dat specifieke procedé.

3.   Wanneer de importeur de gevraagde informatie verstrekt, kan hij daaraan alle andere informatie toevoegen die hij met het oog op de verificatie nuttig acht.

4.   Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong, verstrekt de importeur dat attest van oorsprong, maar kan hij de douaneautoriteit van de Partij van invoer antwoorden dat de importeur de in lid 2, punt b), bedoelde informatie niet kan verstrekken.

5.   Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op de aan de importeur bekende informatie, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst overeenkomstig lid 1 om informatie te hebben verzocht, de importeur verzoeken aanvullende informatie te verstrekken, wanneer zij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te controleren of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan indien van toepassing de importeur om specifieke documentatie en informatie verzoeken.

6.   Als de douaneautoriteit van de Partij van invoer besluit de preferentiële tariefbehandeling voor het betrokken product te schorsen zolang de uitslag van de verificatie niet bekend is, stelt zij de importeur voor de producten vrij te geven onder voorbehoud van passende conservatoire maatregelen met inbegrip van waarborgen. Elke schorsing van de preferentiële tariefbehandeling wordt zo spoedig mogelijk beëindigd nadat de douaneautoriteit van de Partij van invoer heeft vastgesteld dat de betrokken producten van oorsprong zijn of dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan.

Artikel 62

Administratieve samenwerking

1.   Met het oog op de goede toepassing van dit hoofdstuk werken de Partijen via hun respectieve douaneautoriteit samen bij het controleren of een product van oorsprong is en aan de overige voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet.

2.   Indien het verzoek om preferentiële tariefbehandeling was gebaseerd op een attest van oorsprong, kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de controle uitvoert in voorkomend geval na eerst om informatie te hebben verzocht overeenkomstig artikel 61, lid 1, en op basis van het antwoord van de importeur, ook om informatie verzoeken bij de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer, binnen twee jaar na de invoer van de producten, of vanaf het moment waarop het verzoek op grond van artikel 55, lid 2, punt a), wordt ingediend, indien de douaneautoriteit van de Partij van invoer die de controle uitvoert, aanvullende informatie noodzakelijk acht om de oorsprongsstatus van het product te controleren dan wel om te controleren of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. Het verzoek om informatie omvat de volgende elementen:

a)

het attest van oorsprong;

b)

de identiteit van de douaneautoriteit waarvan het verzoek afkomstig is;

c)

de naam van de exporteur;

d)

het onderwerp en de reikwijdte van de controle, en

e)

alle andere relevante documenten.

Daarnaast kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer in voorkomend geval de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verzoeken specifieke documentatie en informatie te verstrekken.

3.   De douaneautoriteit van de Partij van uitvoer kan in overeenstemming met haar toepasselijke wet- en regelgeving om documenten of een onderzoek verzoeken door bewijsmateriaal op te vragen of een bezoek te brengen aan de bedrijfsruimten van de exporteur met het oog op de controle van gegevens en inspectie van de bij de productie van het product gebruikte infrastructuur.

4.   Onverminderd lid 5 verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer die het in lid 2 bedoelde verzoek ontvangt de douaneautoriteit van de Partij van invoer de volgende informatie:

a)

de gevraagde documentatie, voor zover beschikbaar;

b)

een opinie inzake de oorsprongsstatus van het product;

c)

de beschrijving van het product dat het voorwerp van onderzoek is en de voor de toepassing van dit hoofdstuk relevante tariefindeling;

d)

een beschrijving van en een toelichting bij het productieprocedé die volstaan om de oorsprongsstatus van het product te staven;

e)

informatie over de wijze waarop het onderzoek van het product is uitgevoerd, en

f)

in voorkomend geval, bewijsstukken.

5.   De douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verstrekt de douaneautoriteit van de Partij van invoer de in lid 4, punten a), d) en f), bedoelde informatie niet als die informatie door de exporteur als vertrouwelijk wordt aangemerkt.

6.   Elke Partij deelt de andere Partij de contactgegevens van de douaneautoriteiten en, binnen 30 dagen na de datum van enige wijziging van die contactgegevens alle wijzigingen van de contactgegevens mee.

Artikel 63

Weigering van preferentiële tariefbehandeling

1.   Onverminderd lid 3 kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen indien:

a)

binnen drie maanden na de datum van een verzoek om informatie op grond van artikel 61, lid 1:

i)

de importeur geen antwoord heeft verstrekt;

ii)

wanneer het verzoek om preferentiële tariefbehandeling was gebaseerd op een attest van oorsprong, er geen attest van oorsprong is verstrekt; of

iii)

wanneer het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op de aan de importeur bekende informatie werd gebaseerd, de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is;

b)

binnen drie maanden na de datum van een verzoek om aanvullende informatie op grond van artikel 61, lid 5:

i)

de importeur geen antwoord heeft verstrekt; of

ii)

de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is;

c)

binnen tien maanden (3) na de datum van een verzoek om informatie op grond van artikel 62, lid 2:

i)

de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer geen antwoord heeft verstrekt; of

ii)

de door de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer verstrekte informatie ontoereikend is om te kunnen bevestigen dat het product van oorsprong is.

2.   De douaneautoriteit van de Partij van invoer kan weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen voor een product waarvoor een importeur om preferentiële tariefbehandeling verzoekt, wanneer de importeur niet aan andere voorwaarden uit hoofde van dit hoofdstuk dan die welke betrekking hebben op de oorsprongsstatus van de producten voldoet.

3.   Als de douaneautoriteit van de Partij van invoer over voldoende gronden beschikt om een preferentiële tariefbehandeling te weigeren uit hoofde van lid 1 van dit artikel, stelt zij, in gevallen waarin de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer op grond van artikel 62, lid 4, punt b), een opinie heeft uitgebracht waarin de oorsprongsstatus van de producten wordt bevestigd, binnen twee maanden na ontvangst van die opinie de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer in kennis van haar voornemen om de preferentiële tariefbehandeling te weigeren.

In geval van een dergelijke kennisgeving vindt binnen drie maanden na de datum van de kennisgeving op verzoek van een van de Partijen overleg plaats. De termijn voor overleg kan in onderlinge overeenstemming tussen de douaneautoriteiten van de Partijen per geval worden verlengd. Het overleg kan plaatsvinden volgens de procedure die is vastgesteld door het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels.

Na het verstrijken van de termijn voor overleg kan de douaneautoriteit van de Partij van invoer, indien zij niet kan bevestigen dat het product van oorsprong is, de preferentiële tariefbehandeling weigeren wanneer zij daartoe over voldoende gronden beschikt en nadat zij de importeur in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Echter, wanneer de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer de oorsprongsstatus van de producten bevestigt en die conclusie onderbouwt, weigert de douaneautoriteit van de Partij van invoer de preferentiële tariefbehandeling van een product niet op de enkele grond dat artikel 62, lid 5, is toegepast.

4.   Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteit van de Partij van invoer is in alle gevallen het recht van de Partij van invoer van toepassing.

Artikel 64

Vertrouwelijkheid

1.   Elke Partij respecteert in overeenstemming met haar wet- en regelgeving de vertrouwelijke aard van alle haar door de andere Partij op grond van dit hoofdstuk verstrekte informatie en beschermt die informatie tegen openbaarmaking.

2.   Ingeval, niettegenstaande artikel 62, lid 5, vertrouwelijke bedrijfsinformatie door de douaneautoriteiten van de Partij van uitvoer of de Partij van invoer is verkregen van de exporteur door toepassing van de artikelen 61 en 62, wordt die informatie niet openbaar gemaakt.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat de vertrouwelijke informatie die op grond van dit hoofdstuk wordt verzameld, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving van besluiten en bepalingen met betrekking tot oorsprong en douanezaken, tenzij de persoon of de Partij die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven.

4.   Niettegenstaande lid 3 kan een Partij toestaan dat op grond van dit hoofdstuk verzamelde informatie wordt gebruikt in administratieve, rechterlijke of buitengerechtelijke procedures die zijn ingeleid wegens niet-naleving van douanegerelateerde wet- en regelgeving waarmee aan dit hoofdstuk uitvoering wordt gegeven. Een Partij stelt de persoon of Partij die de informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.

Artikel 65

Administratieve maatregelen en sancties

Elke Partij ziet toe op de effectieve tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk. Elke Partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten in overeenstemming met haar wet- en regelgeving administratieve maatregelen en, in voorkomend geval, sancties kunnen opleggen aan elke persoon die een document opstelt of laat opstellen dat onjuiste informatie bevat die is verstrekt om een preferentiële tariefbehandeling voor een product te verkrijgen, aan elke persoon die niet aan de verplichtingen van artikel 59 voldoet, aan elke persoon die niet het in artikel 62, lid 3, bedoelde bewijsmateriaal verstrekt, of die niet het in die bepaling bedoelde bezoek toestaat.

AFDELING 3

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 66

Ceuta en Melilla

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk vallen van de zijde van de Unie Ceuta en Melilla niet onder de term "Partij".

2.   Producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, zijn in elk opzicht uit hoofde van deze overeenkomst voorwerp van dezelfde douanebehandeling als die welke uit hoofde van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Unie van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Europese Unie. Het Verenigd Koninkrijk kent aan onder deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde douanebehandeling toe als aan producten van oorsprong uit de Unie die uit de Unie worden ingevoerd.

3.   De oorsprongsregels en oorsprongsprocedures in het kader van dit hoofdstuk zijn mutatis mutandis van toepassing op producten die vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd en op producten die vanuit Ceuta en Melilla naar het Verenigd Koninkrijk worden uitgevoerd.

4.   Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.

5.   Artikel 40 is van toepassing op de invoer en de uitvoer van producten tussen de Unie, het Verenigd Koninkrijk en Ceuta en Melilla.

6.   De exporteurs vermelden in veld 3 van de tekst van het attest van oorsprong "het Verenigd Koninkrijk" of "Ceuta en Melilla", afhankelijk van de oorsprong van het product.

7.   De douaneautoriteit van het Koninkrijk Spanje is verantwoordelijk voor de toepassing en tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk in Ceuta en Melilla.

Artikel 67

Overgangsbepalingen voor doorvoer of opslag van producten

De bepalingen van deze overeenkomst kunnen worden toegepast op producten die voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk en die zich op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst hetzij in doorvoer tussen de Partij van uitvoer en de Partij van invoer hetzij onder douanetoezicht in de Partij van invoer bevinden zonder dat invoerrechten en belastingen zijn betaald, op voorwaarde dat binnen twaalf maanden na die datum bij de douaneautoriteit van de Partij van invoer een verzoek om preferentiële tariefbehandeling als bedoeld in artikel 54 wordt ingediend.

Artikel 68

Wijziging van dit hoofdstuk en de bijlagen daarbij

De Partnerschapsraad kan dit hoofdstuk en de bijlagen daarbij wijzigen.

HOOFDSTUK 3

SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN

Artikel 69

Doelen

Dit hoofdstuk heeft tot doel:

a)

het leven en de gezondheid van mensen, dieren en planten op het respectieve grondgebied van de Partijen te beschermen en tegelijkertijd de handel tussen de Partijen te bevorderen;

b)

de uitvoering van de SPS-Overeenkomst te bevorderen;

c)

erop toe te zien dat de sanitaire en fytosanitaire ("SPS"-)maatregelen van de Partijen geen onnodige handelsbelemmeringen in het leven roepen;

d)

voor meer transparantie bij en een beter begrip van de toepassing van de SPS-maatregelen van elke Partij te zorgen;

e)

de samenwerking tussen de Partijen te versterken op het gebied van de bestrijding van antimicrobiële resistentie, de bevordering van duurzame voedselsystemen, de bescherming van het dierenwelzijn en elektronische certificering;

f)

de samenwerking in de relevante internationale organisaties te versterken om internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen op het gebied van diergezondheid, voedselveiligheid en plantgezondheid te ontwikkelen, en

g)

de toepassing door elke Partij van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen te bevorderen.

Artikel 70

Toepassingsgebied

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op alle SPS-maatregelen van een Partij die het handelsverkeer tussen de Partijen al dan niet rechtstreeks kunnen beïnvloeden.

2.   Dit hoofdstuk omvat tevens afzonderlijke bepalingen inzake samenwerking op het gebied van dierenwelzijn, antimicrobiële resistentie en duurzame voedselsystemen.

Artikel 71

Definities

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende definities van toepassing:

a)

de definities die zijn opgenomen in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;

b)

de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Codex Alimentarius Commissie (hierna de "Codex" genoemd);

c)

de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (hierna het "OIE" genoemd), en

d)

de definities die zijn aangenomen onder auspiciën van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten ("International Plant Protection Convention", hierna "IPPC" genoemd).

2.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

"invoervoorwaarden": alle SPS-maatregelen die moeten worden nageleefd met het oog op de invoer van producten, en

b)

"beschermd gebied" voor een bepaald gereglementeerde plantenplaagorganisme: een officieel afgebakend geografisch gebied waarin dat plaagorganisme ondanks gunstige omstandigheden en het voorkomen ervan in andere gedeelten van het grondgebied van de Partij niet is vastgesteld, en waarin dat plaagorganisme niet mag worden binnengebracht.

3.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen kan voor de toepassing van dit hoofdstuk andere definities vaststellen, rekening houdend met de glossaria en definities van de internationale organisaties ter zake, zoals de Codex, het OIE en het IPPC.

4.   De definities uit hoofde van de SPS-Overeenkomst hebben voorrang voor zover er sprake is van strijdigheid tussen de door het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen of onder auspiciën van de Codex, het OIE en het IPPC vastgestelde definities en de definities uit hoofde van de SPS-overeenkomst. In geval van strijdigheid tussen de door het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen vastgestelde definities en de definities die zijn vastgesteld in de Codex, het OIE of het IPPC, hebben de in de Codex, het OIE of het IPPC neergelegde definities voorrang.

Artikel 72

Rechten en verplichtingen

De Partijen herbevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de SPS-Overeenkomst. Dat omvat het recht om maatregelen vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 7, van de SPS-overeenkomst.

Artikel 73

Algemene beginselen

1.   De Partijen passen SPS-maatregelen toe om hun passende beschermingsniveau te bereiken op basis van risicobeoordelingen overeenkomstig de relevante bepalingen, waaronder artikel 5 van de SPS-overeenkomst.

2.   De Partijen zullen SPS-maatregelen niet gebruiken om ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen in te voeren.

3.   Met betrekking tot handelsgerelateerde SPS-procedures en goedkeuringen uit hoofde van dit hoofdstuk ziet elke Partij erop toe dat die procedures en de daarmee verband houdende SPS-maatregelen:

a)

zonder onnodig tijdverlies worden geïnitieerd en afgerond;

b)

geen onnodige, wetenschappelijk en technisch ongerechtvaardigde of onnodig belastende verzoeken om informatie omvatten die de toegang tot elkaars markten zouden kunnen vertragen;

c)

niet worden toegepast op een wijze die een willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie zou vormen van het gehele grondgebied van de andere Partij of delen van het grondgebied van de andere Partij waar identieke of vergelijkbare SPS-omstandigheden bestaan, en

d)

in verhouding staan tot de vastgestelde risico's en de handel niet meer beperken dan noodzakelijk is om het passende beschermingsniveau van de Partij van invoer te bereiken.

4.   De Partijen gebruiken de in lid 3 bedoelde procedures of verzoeken om aanvullende informatie niet om de toegang tot hun respectieve markten zonder gegronde wetenschappelijke en technische redenen te vertragen.

5.   Elke Partij ziet erop toe dat elke administratieve procedure die zij met betrekking tot de invoervoorwaarden op het gebied van voedselveiligheid, diergezondheid op plantgezondheid verlangt, niet belastender of handelsbeperkender is dan noodzakelijk is om de Partij van invoer voldoende vertrouwen te geven dat aan die voorwaarden is voldaan. Elke Partij ziet erop toe dat de negatieve gevolgen van administratieve procedures voor de handel tot een minimum worden beperkt en dat de douane-afhandelingsprocessen eenvoudig en snel blijven waarbij aan de voorwaarden van de Partij van invoer wordt voldaan.

6.   De Partij van invoer voert geen extra administratieve systemen of procedures in die de handel onnodig belemmeren.

Artikel 74

Officiële certificering

1.   Wanneer de Partij van invoer officiële certificaten verlangt, moeten de modelcertificaten:

a)

worden vastgesteld overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in de internationale normen van de Codex, het IPPC en het OIE, en

b)

van toepassing zijn op invoer uit alle delen van het grondgebied van de Partij van uitvoer.

2.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen kan met betrekking tot specifieke gevallen overeenkomen dat de in lid 1 bedoelde modelcertificaten slechts voor een deel of delen van het grondgebied van de Partij van uitvoer worden opgesteld. De Partijen bevorderen de implementatie van elektronische certificering en andere technologieën om de handel te bevorderen.

Artikel 75

Invoervoorwaarden en -procedures

1.   Onverminderd de rechten en verplichtingen van elke Partij uit hoofde van de SPS-Overeenkomst en dit hoofdstuk, zijn de invoervoorwaarden van de Partij van invoer op consistente wijze ten aanzien van het gehele grondgebied van de Partij van uitvoer van toepassing.

2.   De Partij van uitvoer ziet erop toe dat naar de andere Partij uitgevoerde producten, zoals dieren en dierlijke producten, planten en plantaardige producten of andere daarmee verband houdende objecten, voldoen aan de SPS-vereisten van de Partij van invoer.

3.   De Partij van invoer kan verlangen dat voor de invoer van bepaalde producten een vergunning vereist is. Een dergelijke vergunning wordt verleend wanneer de ter zake bevoegde autoriteit van de Partij van uitvoer een verzoek indient waaruit ten genoegen van de Partij van invoer objectief blijkt dat aan de vergunningsvereisten van de Partij van invoer is voldaan. De bevoegde autoriteit van de Partij van uitvoer kan een vergunning aanvragen voor het gehele grondgebied van de Partij van uitvoer. De Partij van invoer willigt dergelijke verzoeken op die basis in indien zij voldoen aan de vergunningsvereisten van de Partij van invoer als in dit lid vermeld.

4.   De Partij van invoer voert geen aanvullende vergunningsvereisten in ten opzichte van de vergunningsvereisten die aan het eind van de overgangsperiode van toepassing zijn, tenzij de toepassing van dergelijke voorschriften op verdere producten gerechtvaardigd is om een significant risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten te verminderen.

5.   De Partij van invoer stelt invoervoorwaarden vast voor alle producten en deelt die mee aan de andere Partij. De Partij van invoer ziet erop toe dat haar invoervoorwaarden op evenredige en niet-discriminatoire wijze worden toegepast.

6.   Onverminderd voorlopige maatregelen uit hoofde van artikel 5, lid 7, van de SPS-Overeenkomst zijn de invoervoorwaarden voor producten of andere daarmee verband houdende objecten waarvoor een fytosanitair punt van zorg bestaat, beperkt tot maatregelen ter bescherming tegen gereglementeerde plaagorganismen van de Partij van invoer en van toepassing ten aanzien van het gehele grondgebied van de Partij van uitvoer.

7.   Niettegenstaande de leden 1 en 3 gaat de Partij van invoer ingeval van aanvragen voor een invoervergunning voor een specifiek product, wanneer de Partij van uitvoer heeft verzocht om slechts voor een deel of bepaalde delen van haar grondgebied (in het geval van de Unie, afzonderlijke lidstaten) te worden onderzocht, onverwijld over tot onderzoek van die aanvraag. Wanneer de Partij van invoer aanvragen ontvangt met betrekking tot het specifieke product uit meer dan één deel van de Partij van uitvoer, of wanneer verdere aanvragen worden ontvangen met betrekking tot een product waarvoor reeds een vergunning is verleend, bespoedigt de Partij van invoer de afronding van de vergunningsprocedure, rekening houdend met de identieke of soortgelijke SPS-regeling die in de verschillende delen van de Partij van uitvoer van toepassing is.

8.   Elke Partij ziet erop toe dat alle procedures voor sanitaire en fytosanitaire controle, inspectie en goedkeuring zonder onnodige vertraging worden ingeleid en afgerond. De informatievereisten blijven beperkt tot wat noodzakelijk is voor de goedkeuringsprocedure, teneinde rekening te houden met informatie die reeds beschikbaar is in de Partij van invoer, zoals informatie over het wetgevingskader en auditverslagen van de Partij van uitvoer.

9.   Behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden die verband houden met haar beschermingsniveau, voorziet elke Partij in een overgangsperiode tussen de bekendmaking van wijzigingen in haar goedkeuringsprocedures en de toepassing daarvan, zodat de andere Partij zich vertrouwd kan maken met en zich aan dergelijke wijzigingen kan aanpassen. Elke Partij verlengt de goedkeuringsprocedure voor aanvragen die vóór de bekendmaking van de wijzigingen zijn ingediend, niet onnodig.

10.   Met betrekking tot het in de leden 3 tot en met 8 beschreven procedés worden de volgende maatregelen ondernomen:

a)

zodra de Partij van invoer haar beoordeling positief heeft afgerond, neemt zij onverwijld alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om de handel zonder onnodige vertraging mogelijk te maken;

b)

de Partij van uitvoer:

i)

verstrekt alle relevante informatie waar door de Partij van invoer om wordt verzocht, en

ii)

verleent aan de Partij van invoer redelijke toegang voor audit en andere relevante procedures;

c)

de Partij van invoer stelt een lijst op van gereglementeerde plaagorganismen voor producten of andere daarmee verband houdende objecten wanneer er sprake is van een fytosanitair punt van zorg. Die lijst omvat:

i)

de plaagorganismen waarvan niet bekend is dat zij binnen enig deel van haar eigen grondgebied voorkomen;

ii)

de plaagorganismen waarvan bekend is dat zij binnen haar eigen grondgebied voorkomen en die onder officieel toezicht staan;

iii)

de plaagorganismen waarvan bekend is dat zij binnen delen van haar eigen grondgebied voorkomen en waarvoor plagenvrije of beschermde gebieden zijn ingesteld, en

iv)

niet-quarantaineorganismen waarvan bekend is dat zij op haar eigen grondgebied en onder officieel toezicht voorkomen voor gespecificeerd plantgoed.

11.   De Partij van invoer aanvaardt zendingen zonder te verlangen dat de Partij van invoer vóór het vertrek ervan uit het grondgebied van de Partij van uitvoer nagaat of die zendingen aan de voorschriften voldoen.

12.   Een Partij kan retributies vragen voor de kosten van specifieke SPS-grenscontroles, die niet hoger mogen zijn dan de daadwerkelijk gemaakte kosten.

13.   De Partij van invoer heeft het recht om invoercontroles uit te voeren op uit de Partij van uitvoer ingevoerde producten, met het oog op het waarborgen van naleving van haar SPS-invoervereisten.

14.   De invoercontroles op uit de Partij van uitvoer ingevoerde producten worden gebaseerd op het SPS-risico dat die invoer oplevert. Invoercontroles worden slechts uitgevoerd voor zover dat nodig is om het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen, zonder onnodige vertraging en met een zo gering mogelijk effect op de handel tussen de Partijen.

15.   Informatie over het percentage van de producten uit de Partij van uitvoer dat bij invoer wordt gecontroleerd, wordt op verzoek van de Partij van uitvoer beschikbaar gesteld door de Partij van invoer.

16.   Indien uit invoercontroles blijkt dat niet aan de toepasselijke invoervoorwaarden is voldaan, dan moeten de maatregelen van de Partij van invoer worden gebaseerd op een beoordeling van het betrokken risico en de handel niet meer beperken dan nodig is om het adequate niveau van SPS-bescherming van de Partij te verwezenlijken.

Artikel 76

Lijst van erkende bedrijven

1.   Wanneer dat gerechtvaardigd is, kan de Partij van invoer een lijst bijhouden van erkende inrichtingen die aan haar invoervoorschriften voldoen, als voorwaarde om invoer van dierlijke producten uit die inrichtingen toe te staan.

2.   Tenzij dat gerechtvaardigd is om een aanmerkelijk risico voor de menselijke of diergezondheid te verminderen, zijn lijsten van erkende inrichtingen alleen vereist voor de producten waarvoor dergelijke lijsten aan het eind van de overgangsperiode vereist waren.

3.   De Partij van uitvoer stelt de Partij van invoer in kennis van haar lijst van inrichtingen die aan de voorwaarden van de Partij van invoer voldoen, gebaseerd op door de Partij van uitvoer verstrekte garanties.

4.   Op verzoek van de Partij van uitvoer erkent de Partij van invoer inrichtingen die zich op het grondgebied van de Partij van uitvoer bevinden op basis van door de Partij van uitvoer verstrekte garanties, zonder voorafgaande inspectie van afzonderlijke inrichtingen.

5.   Tenzij de Partij van invoer om aanvullende informatie verzoekt en op voorwaarde dat de Partij van uitvoer garanties verstrekt, neemt de Partij van invoer overeenkomstig haar toepasselijke wettelijke procedures de nodige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen om de invoer uit die inrichtingen zonder onnodige vertraging toe te staan.

6.   De lijst van erkende inrichtingen wordt door de Partij van invoer openbaar gemaakt.

7.   Wanneer de Partij van invoer besluit het verzoek van de Partij van uitvoer tot toevoeging van een inrichting aan de lijst van erkende inrichtingen af te wijzen, stelt zij de Partij van uitvoer daarvan onverwijld in kennis en verstrekt zij een antwoord met informatie over de tekortkomingen die tot de afwijzing van de erkenning van de inrichting hebben geleid.

Artikel 77

Transparantie en uitwisseling van informatie

1.   Elke Partij streeft naar transparantie met betrekking tot SPS-maatregelen die op de handel van toepassing zijn en onderneemt daartoe de volgende maatregelen:

a)

de andere Partij onverwijld in kennis stellen van alle wijzigingen van haar SPS-maatregelen en -goedkeuringsprocedures, met inbegrip van wijzigingen die van invloed kunnen zijn op haar vermogen om met betrekking tot bepaalde producten aan de sanitaire en fytosanitaire invoervoorschriften van de andere Partij te voldoen;

b)

het wederzijdse begrip van haar SPS-maatregelen en de toepassing ervan verbeteren;

c)

informatie uitwisselen met de andere Partij over aangelegenheden die verband houden met de ontwikkeling en toepassing van SPS-maatregelen - waaronder het beschikbaar komen van nieuw wetenschappelijk bewijs - die de handel tussen de Partijen beïnvloeden of kunnen beïnvloeden, opdat de negatieve gevolgen voor de handel zoveel mogelijk worden beperkt;

d)

op verzoek van de andere Partij binnen 20 werkdagen de voorwaarden meedelen die gelden voor de invoer van specifieke producten;

e)

op verzoek van de andere Partij binnen 20 werkdagen de stand van zaken meedelen van de procedure voor de toelating van specifieke producten;

f)

aan de andere Partij elke significante wijziging van de structuur of de organisatie van de bevoegde autoriteit van een Partij meedelen;

g)

op verzoek de resultaten van de officiële controle van een Partij en een verslag betreffende de resultaten van de verrichte controle meedelen;

h)

op verzoek de resultaten meedelen van een invoercontrole waarin is voorzien in het geval van een geweigerde of niet-conforme zending, en

i)

op verzoek een van een Partij afkomstige risicobeoordeling die of een van een Partij afkomstig wetenschappelijk advies dat relevant is voor dit hoofdstuk, zonder onnodige vertraging meedelen.

2.   Wanneer een Partij de in lid 1 bedoelde informatie door middel van kennisgeving aan het centrale register van kennisgevingen van de WTO of aan de relevante internationale normalisatie-instelling, in overeenstemming met de desbetreffende regels, beschikbaar heeft gesteld, dan is aan de voor die informatie geldende vereisten van lid 1 voldaan.

Artikel 78

Aanpassing aan regionale omstandigheden

1.   De Partijen erkennen het concept van gebiedsindeling met inbegrip van ziekte- of plagenvrije gebieden, beschermde gebieden en gebieden met een lage ziekte- of plagenprevalentie, en passen dat concept toe in de handel tussen de Partijen, overeenkomstig de SPS-Overeenkomst, met inbegrip van de richtsnoeren voor de praktische tenuitvoerlegging van artikel 6 van de SPS-overeenkomst (Besluit G/SPS/48 van het WTO/SPS-Comité) en de desbetreffende aanbevelingen, normen en richtsnoeren van het OIE en het IPPC. Het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen kan nadere bijzonderheden voor die procedures vaststellen, rekening houdend met eventuele relevante bepalingen van de SPS-overeenkomst, en normen, richtsnoeren of aanbevelingen van het OIE en het IPPC.

2.   De Partijen kunnen ook overeenkomen samen te werken aan het concept van compartimentering als bedoeld in de hoofdstukken 4.4 en 4.5 van de Gezondheidscode voor landdieren van het OIE en de hoofdstukken 4.1 en 4.2 van de Gezondheidscode voor waterdieren van het OIE.

3.   Bij de instelling of instandhouding van de in lid 1 bedoelde gebieden houden de Partijen rekening met factoren als geografische ligging, ecosystemen, epidemiologische surveillance en de doeltreffendheid van SPS-controles.

4.   Met betrekking tot dieren en dierlijke producten geldt dat wanneer de Partij van invoer op verzoek van de Partij van uitvoer invoervoorwaarden vaststelt of handhaaft, zij de door de Partij van uitvoer vastgestelde ziektevrije gebieden als grondslag erkent voor haar beraad over de beslissing of zij de invoer toestaat of handhaaft, onverminderd de leden 8 en 9.

5.   De Partij van uitvoer wijst de delen van haar grondgebied als bedoeld in lid 4 aan en verstrekt desgevraagd een uitgebreide toelichting en ondersteunende gegevens op basis van de OIE-normen of op een andere wijze die door het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen is vastgesteld, op basis van de kennis en ervaring van de bevoegde autoriteiten van de Partij van uitvoer.

6.   Met betrekking tot planten, plantaardige producten en andere daarmee verband houdende objecten geldt dat wanneer de Partij van invoer op verzoek van de Partij van uitvoer fytosanitaire invoervoorwaarden vaststelt of handhaaft, zij de door de Partij van uitvoer vastgestelde plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen, plaagorganismevrije productieterreinen, gebieden met een lage plaagorganismeprevalentie en beschermde gebieden als grondslag erkent voor haar beraad over de beslissing of zij de invoer toestaat of handhaaft, onverminderd de leden 8 en 9.

7.   De Partij van uitvoer wijst haar plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen, plaagorganismevrije productieterreinen, gebieden met een lage plaagorganismeprevalentie of beschermde gebieden aan. De Partij van uitvoer verstrekt de Partij van invoer desgevraagd een uitgebreide toelichting en ondersteunende gegevens op basis van de in het kader van het IPPC ontwikkelde internationale normen voor fytosanitaire maatregelen, of op een andere door het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen vastgestelde wijze, op basis van de kennis en ervaring van de bevoegde fytosanitaire autoriteiten van de Partij van uitvoer.

8.   De Partijen erkennen ziektevrije gebieden en beschermde gebieden zoals die aan het eind van de overgangsperiode bestaan.

9.   Lid 8 is ook van toepassing op latere aanpassingen van de ziektevrije gebieden en beschermde gebieden (in het geval van de ziektevrije gebieden van het Verenigd Koninkrijk), behalve in geval van significante veranderingen in de ziekte- of plagensituaties.

10.   De Partijen kunnen audits en verificaties uitvoeren op grond van artikel 79 met het oog op de uitvoering van de leden 4 tot en met 9 van dit artikel.

11.   De Partijen werken nauw samen om het vertrouwen in de procedures met betrekking tot de vaststelling van ziekte- of plaagorganismevrije gebieden, plaagorganismevrije productieplaatsen, plaagorganismevrije productieterreinen en gebieden met een lage plaagorganismeprevalentie of ziekten en beschermde gebieden in stand te houden, teneinde verstoring van de handel tot een minimum te beperken.

12.   De Partij van invoer baseert haar eigen vaststelling van de veterinaire of plantgezondheidsstatus van de Partij van uitvoer of gedeelten daarvan op de door de Partij van uitvoer overeenkomstig de bepalingen van de SPS-Overeenkomst en de OIE- en IPPC-normen verstrekte informatie, en houdt rekening met de vaststellingen die de Partij van uitvoer heeft gedaan.

13.   Wanneer de Partij van invoer de in lid 12 van dit artikel bedoelde vaststelling van de Partij van uitvoer niet aanvaardt, motiveert de Partij van invoer objectief de redenen voor die afwijzing, licht zij die toe aan de Partij van uitvoer en houdt zij desgevraagd overleg, in overeenstemming met artikel 80, lid 2.

14.   Elke Partij ziet erop toe dat de in de leden 4 tot en met 9, alsmede 12 en 13, vastgestelde verplichtingen zonder onnodige vertraging worden uitgevoerd respectievelijk nagekomen. De Partij van invoer zal de erkenning van de ziekte- of plaagstatus bespoedigen wanneer de status na een uitbraak is hersteld.

15.   Wanneer een Partij van oordeel is dat een specifieke regio een bijzondere status heeft ten aanzien van een specifieke ziekte en voldoet aan de criteria van hoofdstuk 1.2 van de Gezondheidscode voor landdieren van het OIE of van hoofdstuk 1.2 van de Gezondheidscode voor waterdieren van het OIE, kan zij verzoeken om erkenning van die status. De Partij van invoer kan verzoeken om aanvullende garanties met betrekking tot de invoer van levende dieren en dierlijke producten die passend zijn in verband met de status waarover overeenstemming bestaat.

Artikel 79

Audits en verificaties

1.   De Partij van invoer kan audits en verificaties uitvoeren met betrekking tot:

a)

het volledige inspectie- en certificeringssysteem van de Partij van uitvoer of een deel daarvan;

b)

de resultaten van de in het kader van het inspectie- en certificeringssysteem van de Partij van uitvoer verrichte controles.

2.   De Partijen voeren die audits en verificaties uit in overeenstemming met de bepalingen van de SPS-Overeenkomst, daarbij rekening houdend met de toepasselijke internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de Codex, het OIE of het IPPC.

3.   Met het oog op het uitvoeren van die audits en verificaties kan de Partij van invoer audits en verificaties uitvoeren door middel van verzoeken om informatie van de Partij van uitvoer of audit- en verificatiebezoeken aan de Partij van uitvoer, die het volgende kunnen omvatten:

a)

een evaluatie van het door de bevoegde autoriteiten uitgevoerde volledige controleprogramma, of van een deel daarvan, waarbij in voorkomend geval ook de voorgeschreven audit- en inspectieactiviteiten worden gecontroleerd;

b)

controles ter plaatse, en

c)

het verzamelen van informatie en gegevens om de oorzaken van terugkerende of zich voordoende problemen in verband met de uitvoer van producten te beoordelen.

4.   De Partij van invoer deelt de resultaten en conclusies van de op grond van lid 1 verrichte audits en verificaties met de Partij van uitvoer. De Partij van invoer kan die resultaten openbaar maken.

5.   Voorafgaand aan de aanvang van een audit of verificatie bespreken de Partijen de doelstellingen en de reikwijdte van de audit of verificatie, de criteria of vereisten aan de hand waarvan de Partij van uitvoer zal worden beoordeeld, en de stappen en de procedures voor het uitvoeren van de audit of verificatie, die in een audit- of verificatieplan worden vastgelegd. Tenzij de Partijen anders overeenkomen, verstrekt de Partij van invoer de Partij van uitvoer ten minste 30 dagen vóór het begin van de audit of verificatie een audit- of verificatieplan.

6.   De Partij van invoer stelt de Partij van uitvoer in de gelegenheid schriftelijke opmerkingen over het ontwerp-auditverslag of het ontwerpverificatieverslag te maken. De Partij van invoer verstrekt aan de Partij van uitvoer normaliter binnen twee maanden na ontvangst van die opmerkingen een schriftelijk eindverslag.

7.   Elke Partij draagt haar eigen kosten in verband met een dergelijke audit of verificatie.

Artikel 80

Kennisgeving en overleg

1.   Een Partij geeft aan de andere Partij zonder onnodige vertraging kennis van:

a)

een significante verandering in de status met betrekking tot plaagorganismen of ziekten;

b)

het uitbreken van een nieuwe dierziekte;

c)

een bevinding van epidemiologisch belang met betrekking tot een dierziekte;

d)

een belangrijk voedselveiligheidsprobleem dat door een Partij is vastgesteld;

e)

eventuele aanvullende maatregelen die, naast de normale respectieve SPS-maatregelen, zijn getroffen om een dierziekte te bestrijden of uit te roeien of de menselijke gezondheid te beschermen, en eventuele wijzigingen in het preventiebeleid, waaronder het vaccinatiebeleid;

f)

op verzoek, de resultaten van de officiële controle van een Partij en een verslag betreffende de resultaten van de verrichte controle, en

g)

alle belangrijke wijzigingen met betrekking tot de functies van een systeem of gegevensbank.

2.   Indien een Partij aanzienlijke bedenkingen heeft met betrekking tot voedselveiligheid, de gezondheid van planten of de gezondheid van dieren, of over een SPS-maatregel die de andere Partij heeft voorgesteld of doorgevoerd, kan die Partij verzoeken om technisch overleg met de andere Partij. De aangezochte Partij moet het verzoek zonder onnodige vertraging beantwoorden. Elke Partij streeft ernaar de informatie te verstrekken die noodzakelijk is om verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen en, in voorkomend geval, tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.

3.   Het in lid 2 bedoelde overleg kan plaatsvinden via een telefoonconferentie, een videoconferentie of een ander door de Partijen onderling overeengekomen communicatiemiddel.

Artikel 81

Noodmaatregelen

1.   Indien de Partij van invoer van oordeel is dat er een ernstig risico bestaat voor het leven en de gezondheid van mens, dier of plant, kan zij zonder voorafgaande kennisgeving de maatregelen treffen die nodig zijn om het leven en de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen. Voor zendingen die in transito zijn tussen de Partijen, zoekt de Partij van invoer de meest geschikte en evenredige oplossing om onnodige verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen.

2.   De Partij die de maatregelen neemt, stelt de andere Partij zo spoedig mogelijk na haar besluit om de maatregel ten uitvoer te leggen en uiterlijk 24 uur nadat het besluit is genomen, in kennis van een SPS-noodmaatregel. Indien een Partij verzoekt om technisch overleg om de SPS-noodmaatregel te bespreken, moet dat technisch overleg plaatsvinden binnen tien dagen na de kennisgeving van de SPS-noodmaatregel. De Partijen nemen via het technisch overleg verstrekte informatie in overweging. Doel van het overleg is het voorkomen van onnodige verstoringen van het handelsverkeer. De Partijen kunnen opties overwegen voor de bevordering van de tenuitvoerlegging of de vervanging van de maatregelen.

3.   De Partij van invoer neemt bij haar besluit over zendingen die ten tijde van de vaststelling van de SPS-noodmaatregel tussen de Partijen worden vervoerd, door de Partij van uitvoer verstrekte informatie tijdig in overweging, teneinde onnodige verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen.

4.   De Partij van invoer ziet erop toe dat noodmaatregelen die worden genomen om de in lid 1 van dit artikel genoemde redenen, niet worden gehandhaafd zonder wetenschappelijk bewijs, of, in gevallen waarin wetenschappelijk bewijs ontoereikend is, worden genomen in overeenstemming met artikel 5, lid 7, van de SPS-Overeenkomst.

Artikel 82

Multilaterale internationale fora

De Partijen komen overeen in multilaterale internationale fora samen te werken bij de ontwikkeling van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen op de gebieden die onder dit hoofdstuk vallen.

Artikel 83

Tenuitvoerlegging en bevoegde autoriteiten

1.   Voor de uitvoering van dit hoofdstuk houdt elke Partij rekening met al het volgende:

a)

de besluiten van het SPS-Comité van de WTO;

b)

de werkzaamheden van de relevante internationale normalisatie-instellingen;

c)

alle kennis en ervaring die zij in het verleden op het gebied van handel met de Partij van Uitvoer heeft opgedaan, en

d)

door de andere Partij verstrekte informatie.

2.   De Partijen verstrekken elkaar onverwijld een beschrijving van de bevoegde autoriteiten van de Partijen voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk. De Partijen stellen elkaar in kennis van alle wijzigingen van betekenis met betrekking tot die bevoegde autoriteiten.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten over de nodige middelen beschikken om dit hoofdstuk effectief toe te passen.

Artikel 84

Samenwerking op gebied van dierenwelzijn

1.   De Partijen erkennen dat dieren wezens met gevoel zijn. Zij erkennen ook het verband tussen verbetering van het dierenwelzijn en duurzame voedselproductiesystemen.

2.   De Partijen verbinden zich ertoe in internationale fora samen te werken om de ontwikkeling van de best mogelijke praktijken op het gebied van dierenwelzijn en de toepassing daarvan te bevorderen. De Partijen werken met name samen om het toepassingsgebied van de OIE-dierenwelzijnsnormen en de toepassing ervan te versterken en uit te breiden, met bijzondere aandacht voor landbouwhuisdieren.

3.   De Partijen wisselen informatie, deskundigheid en ervaringen uit op het gebied van dierenwelzijn, met name met betrekking tot het fokken, houden, de omgang met, het vervoeren en slachten van voedselproducerende dieren.

4.   De Partijen versterken hun samenwerking op het gebied van onderzoek op het gebied van dierenwelzijn in verband met het fokken van dieren en de behandeling van dieren op landbouwbedrijven, tijdens het vervoer en bij het slachten.

Artikel 85

Samenwerking inzake antimicrobiële resistentie

1.   De Partijen voorzien in een kader voor dialoog en samenwerking ter versterking van de strijd tegen de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie.

2.   De Partijen erkennen dat antimicrobiële resistentie een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en dier vormt. Verkeerd gebruik van antimicrobiële stoffen bij de dierlijke productie, waaronder niet-therapeutisch gebruik, kan bijdragen tot antimicrobiële resistentie die een risico kan vormen voor het leven van de mens. De Partijen erkennen dat de aard van de bedreiging een transnationale en een "één gezondheid"-benadering vereist.

3.   Met het oog op de bestrijding van antimicrobiële resistentie streven de Partijen ernaar internationaal samen te werken met regionale of multilaterale werkprogramma's om het onnodige gebruik van antibiotica bij de dierlijke productie te verminderen en internationaal te werken aan het stopzetten van het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar, met het oog op de bestrijding van antimicrobiële resistentie, in overeenstemming met de "één gezondheid"-benadering en in overeenstemming met het mondiaal actieplan.

4.   De Partijen werken samen aan de ontwikkeling van internationale richtsnoeren, normen, aanbevelingen en acties in relevante internationale organisaties met het oog op het bevorderen van een verstandig en verantwoord gebruik van antibiotica in de veehouderij en dierenartspraktijken.

5.   De in lid 1 bedoelde dialoog heeft onder meer betrekking op:

a)

samenwerking met het oog op een follow-up van bestaande en toekomstige richtsnoeren, normen, aanbevelingen en acties die zijn ontwikkeld in relevante internationale organisaties, initiatieven en nationale plannen ter bevordering van het voorzichtige en verantwoorde gebruik van antibiotica en met betrekking tot dierlijke productie en dierenartspraktijken;

b)

samenwerking bij de uitvoering van de aanbevelingen van het OIE, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Codex, met name CAC-RCP61/2005;

c)

de uitwisseling van informatie over goede landbouwpraktijken;

d)

de bevordering van onderzoek, innovatie en ontwikkeling;

e)

de bevordering van multidisciplinaire benaderingen ter bestrijding van antimicrobiële resistentie, met inbegrip van de "één gezondheid"-benadering van de Wereldgezondheidsorganisatie, het OIE en de Codex.

Artikel 86

Duurzame voedselsystemen

Elke Partij moedigt haar diensten op het gebied van voedselveiligheid, dier- en plantgezondheid aan samen te werken met hun tegenhangers in de andere Partij, met het oog op de bevordering van duurzame voedselproductiemethoden en voedselsystemen.

Artikel 87

Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen

Het Gespecialiseerd Handelscomité voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen houdt toezicht op de uitvoering en werking van dit hoofdstuk en heeft de volgende taken:

a)

het zo mogelijk onverwijld opheldering verschaffen over en een onderzoek instellen naar alle door een Partij voorgelegde kwesties in verband met het opstellen, vaststellen of toepassen van sanitaire en fytosanitaire vereisten, normen en aanbevelingen in het kader van dit hoofdstuk of de SPS-Overeenkomst;

b)

het bespreken van de lopende processen voor de ontwikkeling van nieuwe voorschriften;

c)

het zo spoedig mogelijk bespreken van bezwaren van een Partij met betrekking tot de door de andere Partij toegepaste SPS-invoervoorwaarden en -procedures;

d)

het regelmatig evalueren van de SPS-maatregelen van de Partijen, met inbegrip van certificeringsvoorschriften en douaneafhandelingsprocedures aan de grens, en de toepassing daarvan, teneinde de handel tussen de Partijen te bevorderen, overeenkomstig de beginselen, doelstellingen en procedures van artikel 5 van de SPS-overeenkomst. Elke Partij stelt vast welke passende maatregelen zij zal nemen, onder meer met betrekking tot de frequentie van de identiteits- en materiële controles, rekening houdend met de resultaten van die evaluatie en op basis van de criteria van bijlage 10 bij deze overeenkomst;

e)

het uitwisselen van standpunten, informatie en ervaringen met betrekking tot de samenwerkingsactiviteiten op het gebied van de bescherming van het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie uit hoofde van de artikelen 84 en 85;

f)

het nagaan, op verzoek van een Partij, wat een belangrijke verandering in de ziekte- of plaagsituatie vormt als bedoeld in artikel 78, lid 9, vormt;

g)

het nemen van besluiten om:

i)

definities toe te voegen als bedoeld in artikel 71;

ii)

de specifieke gevallen als bedoeld in artikel 74, lid 2, te omschrijven;

iii)

de in artikel 78, lid 1, bedoelde procedures nader te omschrijven;

iv)

andere manieren vast te stellen om de in artikel 78, leden 5 en 7, bedoelde uitleg te ondersteunen.

HOOFDSTUK 4

TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN

Artikel 88

Doel

Dit hoofdstuk heeft tot doel de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen door onnodige technische handelsbelemmeringen te voorkomen, op te sporen en weg te nemen.

Artikel 89

Toepassingsgebied

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op het opstellen, het aannemen en het toepassen van alle normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures die de handel in goederen tussen de Partijen kunnen beïnvloeden.

2.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

a)

aankoopspecificaties die door overheidsorganen zijn opgesteld om te voorzien in de productie- of verbruiksbehoeften van die organen, of

b)

SPS-maatregelen die binnen het toepassingsgebied van hoofdstuk 3 van deze titel vallen.

3.   De bijlagen bij dit hoofdstuk gelden in aanvulling op dit hoofdstuk voor de producten die binnen het toepassingsgebied van die bijlagen vallen. Waar in een bijlage bij dit hoofdstuk wordt bepaald dat een internationale norm, een internationaal orgaan of een internationale organisatie moet worden beschouwd of erkend als relevant, sluit zulks niet uit dat een door een ander orgaan of andere organisatie ontwikkelde norm als een relevante internationale norm wordt beschouwd op grond van artikel 91, leden 4 en 5.

Artikel 90

Verhouding tot de TBT-Overeenkomst

1.   De artikelen 2 tot en met 9 en de bijlagen 1 en 3 bij de TBT-Overeenkomst worden mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken daar integrerend deel van uit.

2.   De in dit hoofdstuk en de bijlagen daarbij gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als in de TBT-Overeenkomst.

Artikel 91

Technische voorschriften

1.   Elke Partij voert effectbeoordelingen van voorgenomen technische voorschriften uit overeenkomstig haar respectieve regels en procedures. De in dit lid en in lid 8 bedoelde regels en procedures kunnen voorzien in uitzonderingen.

2.   Elke Partij beoordeelt de beschikbare regelgevings- en niet-regelgevingsalternatieven voor het voorgestelde technisch voorschrift waarmee de legitieme doelstellingen van de Partij kunnen worden bereikt, overeenkomstig artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst.

3.   Elke Partij gebruikt relevante internationale normen als basis voor haar technische voorschriften, tenzij zij kan aantonen dat die internationale normen ondoelmatig of ongeschikt zijn voor de verwezenlijking van de beoogde legitieme doelstellingen.

4.   De door de Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO), de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC), de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) en de Codex Alimentarius Commissie (Codex) ontwikkelde internationale normen worden beschouwd als de relevante internationale normen in de zin van de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst.

5.   Ook een door andere internationale organisaties ontwikkelde norm kan als een relevante internationale norm in de zin van de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst worden beschouwd, mits:

a)

die is ontwikkeld door een normalisatie-instelling die consensus nastreeft tussen

i)

hetzij nationale delegaties van de deelnemende WTO-leden die alle nationale normalisatie-instellingen op hun grondgebied vertegenwoordigen welke over het voorwerp van de internationale normalisatieactiviteit normen hebben vastgesteld of voornemens zijn vast te stellen,

ii)

hetzij overheidsorganen van deelnemende WTO-leden; en

b)

die is ontwikkeld overeenkomstig het Besluit van de WTO-Commissie technische handelsbelemmeringen inzake de beginselen voor de ontwikkeling van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen met betrekking tot de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst (4).

6.   Wanneer een Partij geen internationale normen als basis voor een technisch voorschrift gebruikt, stelt zij op verzoek van de andere Partij elke substantiële afwijking van de relevante internationale norm vast, zet zij uiteen waarom die normen ongeschikt of ondoeltreffend werden geacht voor het nagestreefde doel, en verstrekt zij het wetenschappelijke of technische bewijsmateriaal waarop die beoordeling werd gebaseerd.

7.   Elke Partij evalueert haar technische voorschriften met het oog op een grotere convergentie van die technische voorschriften met relevante internationale normen, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met nieuwe ontwikkelingen in de desbetreffende internationale normen of veranderingen in de omstandigheden die tot afwijking van relevante internationale normen heeft geleid.

8.   Overeenkomstig haar respectieve regels en procedures en onverminderd titel X van deze afdeling ziet elke Partij er bij de ontwikkeling van belangrijke technische voorschriften die aanzienlijke gevolgen voor het handelsverkeer kunnen hebben, op toe dat er procedures bestaan die personen in staat stellen hun mening te geven in een openbare raadplegingsprocedure, behalve wanneer zich dringende problemen voordoen of dreigen voor te doen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu of nationale veiligheid. Elke Partij staat personen van de andere Partij toe aan die raadplegingsprocedure deel te nemen onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke voor haar eigen onderdanen gelden, en maakt de resultaten van die raadplegingsprocedure openbaar.

Artikel 92

Normen

1.   Elke Partij moedigt de op haar grondgebied gevestigde normalisatie-instellingen, alsmede de regionale normalisatie-instellingen waarvan een Partij of de op haar grondgebied gevestigde normalisatie-instellingen lid zijn, aan:

a)

om binnen hun mogelijkheden mee te werken aan de opstelling van internationale normen door de bevoegde internationale normalisatie-instellingen;

b)

om de toepasselijke internationale normen te gebruiken als grondslag voor de normen die zij ontwikkelen, behalve wanneer dergelijke internationale normen ondoeltreffend of ongeschikt zouden zijn, bijvoorbeeld omdat zij onvoldoende bescherming bieden of wegens fundamentele klimatologische of geografische omstandigheden of fundamentele technologische problemen;

c)

om doublures of overlappingen met de werkzaamheden van de internationale normalisatie-instellingen te voorkomen;

d)

om regelmatig niet op de relevante internationale normen gebaseerde nationale en regionale normen te evalueren, teneinde de convergentie ervan met die internationale normen te verbeteren;

e)

om samen te werken met de desbetreffende normalisatie-instellingen van de andere Partij bij internationale normalisatieactiviteiten, onder meer door samenwerking in de internationale normalisatie-instellingen of op regionaal niveau;

f)

om de bilaterale samenwerking met de normalisatie-instellingen van de andere Partij te bevorderen, en

g)

om informatie tussen normalisatie-instellingen uit te wisselen.

2.   De Partijen wisselen informatie uit over:

a)

hun respectieve gebruik van normen ter ondersteuning van technische voorschriften, en

b)

hun respectieve normalisatieprocessen, en in hoeverre zij internationale, regionale of sub-regionale normen als basis voor hun nationale normen hanteren.

3.   Wanneer normen door opname of verwijzing in een ontwerp van een technisch voorschrift of conformiteitsbeoordelingsprocedure verplicht worden gesteld, zijn de transparantieverplichtingen van artikel 94 en artikel 2 of 5 van de TBT-Overeenkomst van toepassing.

Artikel 93

Conformiteitsbeoordeling

1.   Artikel 91 betreffende de opstelling, aanneming en toepassing van technische voorschriften is mutatis mutandis op conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing.

2.   Wanneer een Partij een conformiteitsbeoordeling verlangt als een positieve garantie dat een product aan een technisch voorschrift voldoet:

a)

selecteert zij conformiteitsbeoordelingsprocedures die in verhouding staan tot de betrokken risico's, zoals bepaald op basis van een risicobeoordeling;

b)

beschouwt zij het gebruik, als bewijs van conformiteit met technische voorschriften, van de conformiteitsverklaring van een leverancier, d.w.z. een door de fabrikant onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de fabrikant zonder een verplichte beoordeling door een derde partij afgegeven conformiteitsverklaring, als een van de opties om aan te tonen dat aan de technische voorschriften wordt voldaan;

c)

verstrekt zij, indien de andere Partij daarom verzoekt, informatie over de criteria die worden gebruikt om de conformiteitsbeoordelingsprocedures voor specifieke producten te selecteren.

3.   Wanneer een Partij een conformiteitsbeoordeling door een derde verlangt als positieve garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is, en zij die taak niet aan een overheidsinstantie heeft voorbehouden als bedoeld in lid 4, dan:

a)

gebruikt zij, in voorkomend geval, accreditatie als middel ten bewijze van technische bekwaamheid bij de toelating van conformiteitsbeoordelingsinstanties. Onverminderd haar recht om vereisten voor conformiteitsbeoordelingsinstanties vast te stellen, erkent elke Partij de waardevolle rol die accreditatie met overheidsgezag en op niet-commerciële basis bij de kwalificatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties kan spelen;

b)

maakt zij gebruik van de relevante internationale normen voor accreditatie en conformiteitsbeoordeling;

c)

moedigt zij de op haar grondgebied gevestigde accreditatie-instanties en conformiteitsbeoordelingsinstanties aan, zich bij alle geldende desbetreffende internationale overeenkomsten of regelingen voor harmonisatie of bevordering van de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten aan te sluiten;

d)

ziet zij erop toe, wanneer twee of meer conformiteitsbeoordelingsinstanties door een Partij zijn gemachtigd om de conformiteitsbeoordelingsprocedures uit te voeren die nodig zijn om een product in de handel te brengen, dat marktdeelnemers een keuze hebben tussen de door de autoriteiten voor een bepaald product of voor een bepaalde reeks producten aangewezen conformiteitsbeoordelingsinstanties;

e)

ziet zij erop toe dat conformiteitsbeoordelingsinstanties onafhankelijk zijn van fabrikanten, importeurs en marktdeelnemers in het algemeen en dat er tussen accreditatie-instanties en conformiteitsbeoordelingsinstanties geen sprake is van belangenconflicten;

f)

staat zij conformiteitsbeoordelingsinstanties toe gebruik te maken van onderaannemers om tests of controles met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling uit te voeren, met inbegrip van onderaannemers die op het grondgebied van de andere Partij zijn gevestigd, en kan zij van onderaannemers verlangen dat zij aan dezelfde eisen voldoen waaraan de conformiteitsbeoordelingsinstantie moet voldoen om zelf dergelijke tests of keuringen uit te voeren, en

g)

maakt zij op één website een lijst bekend van de instanties die zij heeft aangewezen om dergelijke conformiteitsbeoordelingen uit te voeren alsmede de relevante informatie over de reikwijdte van de aanwijzing van elk van die instanties.

4.   Niets in dit artikel belet een Partij te eisen dat de conformiteitsbeoordeling voor specifieke producten door haar specifieke overheidsinstanties wordt uitgevoerd. Indien een Partij verlangt dat de conformiteitsbeoordeling door haar specifieke overheidsinstanties wordt uitgevoerd, moet die Partij:

a)

de conformiteitsbeoordelingsvergoedingen beperken tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten en, op verzoek van een aanvrager van een conformiteitsbeoordeling, toelichten hoe eventuele vergoedingen die zij voor een dergelijke conformiteitsbeoordeling aanrekent, beperkt blijven tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten, en

b)

de vergoedingen voor conformiteitsbeoordeling openbaar maken.

5.   Niettegenstaande de leden 2 tot en met 4 aanvaardt elke Partij de conformiteitsverklaring van de leverancier als bewijs van naleving van haar technische voorschriften met betrekking tot die productgebieden waarvoor zij dat op de datum van de inwerkingtreding van deze overeenkomst doet.

6.   Elke Partij maakt ter informatie een lijst van de in lid 5 bedoelde productgebieden bekend, samen met de verwijzingen naar de toepasselijke technische voorschriften, en actualiseert deze.

7.   Niettegenstaande lid 5 kan elk van de Partijen eisen voor verplichte tests door derden of certificering van de in dat lid bedoelde productgebieden invoeren, voor zover die eisen op grond van legitieme doelstellingen gerechtvaardigd zijn en evenredig zijn met het doel de Partij van invoer voldoende vertrouwen te geven dat de producten in overeenstemming zijn met de toepasselijke technische voorschriften of normen, rekening houdend met de risico's die de non-conformiteit zou opleveren.

8.   Een Partij die voorstelt de in lid 7 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures in te voeren, stelt de andere Partij daarvan in een vroeg stadium in kennis en houdt bij het ontwerpen van een dergelijke conformiteitsbeoordelingsprocedures rekening met de opmerkingen van de andere Partij.

Artikel 94

Transparantie

1.   Tenzij zich dringende problemen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid voordoen of dreigen voor te doen, staat elke Partij de andere Partij toe in een periode van ten minste 60 dagen na de datum van toezending van de kennisgeving van voorgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures aan het centraal register van kennisgevingen van de WTO, schriftelijke opmerkingen over die voorschriften en procedures in te dienen. Een Partij neemt redelijke verzoeken tot verlenging van die termijn om opmerkingen in te dienen, in welwillende overweging.

2.   Elke Partij verstrekt samen met de kennisgeving de elektronische versie van de volledige tekst waarvan kennisgeving wordt gedaan; Ingeval de tekst waarvan kennisgeving is gedaan, niet in een van de officiële talen van de WTO is gesteld, verstrekt de kennisgevende Partij een gedetailleerde en uitvoerige beschrijving van de inhoud van de maatregel in het kennisgevingsformat van de WTO.

3.   Indien een Partij van de andere Partij schriftelijke opmerkingen over haar voorstel voor een technisch voorschrift of voor een conformiteitsbeoordelingsprocedure ontvangt, dan:

a)

bespreekt zij, op verzoek van de andere Partij, de schriftelijke opmerkingen met de medewerking van haar bevoegde regelgevende instantie, op een tijdstip waarop daarmee rekening kan worden gehouden, en

b)

antwoordt zij uiterlijk op de dag van de bekendmaking van het technisch voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure schriftelijk op de opmerkingen.

4.   Elke Partij tracht haar antwoorden op de opmerkingen die zij na de in lid 1 bedoelde kennisgeving ontvangt, uiterlijk op de datum van de bekendmaking van het aangenomen technisch voorschrift of van de aangenomen conformiteitsbeoordelingsprocedure bekend te maken op een website.

5.   Elke Partij verstrekt de andere Partij desgevraagd informatie over de doelstellingen van, de rechtsgrondslag voor en de grondgedachte achter een technisch voorschrift dat of een conformiteitsbeoordelingsprocedure die zij heeft aangenomen of voornemens is aan te nemen.

6.   Elke Partij ziet erop toe dat de door haar aangenomen technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures kosteloos op een gratis toegankelijke website worden gepubliceerd.

7.   Elke Partij verstrekt informatie over de aanneming en de inwerkingtreding van technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures en de aangenomen definitieve teksten door middel van een addendum bij de oorspronkelijke kennisgeving aan de WTO.

8.   Elke Partij voorziet in een redelijke termijn tussen de bekendmaking van technische voorschriften en de inwerkingtreding ervan, zodat de marktdeelnemers van de andere Partij tijd hebben om zich aan te passen. Onder "redelijke termijn" wordt verstaan een periode van ten minste zes maanden, tenzij dat ondoeltreffend zou zijn voor het bereiken van de legitieme doelstellingen die worden nagestreefd.

9.   Wanneer een Partij voordat de in lid 1 vermelde termijn voor het indienen van opmerkingen was verstreken, een redelijk verzoek van de andere Partij heeft ontvangen dat strekt tot verlenging van de termijn tussen de aanneming van het technisch voorschrift en de dag waarop het in werking treedt, neemt zij dat in welwillende overweging, tenzij de vertraging niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te verwezenlijken.

10.   Elke Partij ziet erop toe dat het overeenkomstig artikel 10 van de TBT-Overeenkomst ingestelde informatiepunt informatie verstrekt in een van de officiële talen van de WTO in antwoord op redelijke verzoeken om inlichtingen van de andere Partij of van belanghebbenden uit de andere Partij betreffende aangenomen technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures.

Artikel 95

Markering en etikettering

1.   De technische voorschriften van een Partij kunnen geheel of ten dele betrekking hebben op bindende markerings- of etiketteringsvoorschriften. In die gevallen zijn de beginselen van artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst op die technische voorschriften van toepassing.

2.   Wanneer een Partij een verplichte markering of etikettering van producten voorschrijft, zijn alle volgende voorwaarden van toepassing:

a)

zij verlangt uitsluitend informatie die van belang is voor de consumenten of de gebruikers van het product of informatie die aangeeft dat het product aan de bindende technische vereisten voldoet;

b)

zij verlangt geen voorafgaande goedkeuring, registratie of certificering van de etiketten of markeringen van producten, en evenmin betaling van een vergoeding, als voorwaarde voor het in de handel brengen van producten die anderszins in overeenstemming zijn met haar bindende technische voorschriften, tenzij zulks met het oog op haar legitieme doelstellingen noodzakelijk is;

c)

indien de Partij verlangt dat marktdeelnemers een uniek identificatienummer gebruiken, kent zij zo'n nummer zonder onnodige vertraging en op niet-discriminerende grondslag toe aan de marktdeelnemers van de andere Partij;

d)

voor zover de in punt i), ii) of iii) vermelde informatie niet misleidend, tegenstrijdig of verwarrend zou zijn met betrekking tot de informatie die de Partij van invoer met betrekking tot de goederen verlangt, staat de Partij van invoer toe dat:

i)

informatie in meer talen dan alleen de taal die in de Partij van invoer van de goederen is voorgeschreven, wordt verstrekt;

ii)

internationaal aanvaarde nomenclaturen, pictogrammen, symbolen of afbeeldingen worden gebruikt, en

iii)

meer informatie dan die welke in de Partij van invoer van de goederen is voorgeschreven, wordt verstrekt;

e)

zij aanvaardt dat etikettering, met inbegrip van aanvullende etikettering en/of correcties op de etikettering, plaatsvindt in douane-entrepots of andere aangewezen zones in het land van invoer, als alternatief voor etikettering in het land van herkomst, tenzij die etikettering om redenen van openbare gezondheid of van veiligheid moet worden aangebracht door daartoe gemachtigde personen, en

f)

zij streeft ernaar om, tenzij zij meent dat legitieme doelstellingen in gevaar komen, het gebruik van niet-permanente of verwijderbare etiketten dan wel markeringen of etikettering in de begeleidende documentatie te aanvaarden, in plaats van te eisen dat etiketten of markeringen op of aan het product zelf worden aangebracht.

Artikel 96

Samenwerking inzake markttoezicht en productveiligheid en -conformiteit voor non-food

1.   De Partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van markttoezicht, conformiteit en veiligheid van non-foodproducten voor de bevordering van de handel en de bescherming van consumenten en andere gebruikers, en het belang van het opbouwen van wederzijds vertrouwen op basis van gedeelde informatie.

2.   Om de onafhankelijke en onpartijdige werking van het markttoezicht te waarborgen, zien de Partijen erop toe dat:

a)

markttoezichtfuncties en conformiteitsbeoordelingsfuncties van elkaar zijn gescheiden, en

b)

er geen sprake is van belangen die de onpartijdigheid van markttoezichtautoriteiten bij het verrichten van hun controle of toezicht op marktdeelnemers in het gedrang zouden brengen.

3.   De Partijen werken samen en wisselen informatie uit op het gebied van de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten, hetgeen met name het volgende kan omvatten:

a)

markttoezichts- en handhavingsactiviteiten en -maatregelen;

b)

methoden voor risicobeoordeling en productbeproeving;

c)

gecoördineerde terugroepacties voor producten of andere vergelijkbare acties;

d)

wetenschappelijke, technische en regelgevingsaangelegenheden, om de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten te verbeteren;

e)

nieuwe kwesties die van groot belang zijn op het gebied van gezondheid en veiligheid;

f)

met normalisatie verband houdende activiteiten;

g)

uitwisseling van ambtenaren.

4.   De Partnerschapsraad zal naar zijn beste kunnen in bijlage 16 zo spoedig mogelijk en bij voorkeur binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, een regeling vaststellen voor de regelmatige uitwisseling van informatie tussen het systeem voor snelle waarschuwing voor non-foodproducten (RAPEX), of de opvolger daarvan, en de gegevensbank voor markttoezicht en productveiligheid die is ingesteld uit hoofde van de "General Product Safety Regulations 2005" (UK algemene regelgeving inzake productveiligheid 2005), of de opvolger daarvan, inzake de veiligheid van non-foodproducten en daarmee verband houdende preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen.

In de regeling worden de modaliteiten vastgesteld waaronder:

a)

de Unie aan het Verenigd Koninkrijk bepaalde informatie moet verstrekken uit haar RAPEX-waarschuwingssysteem, of de opvolger daarvan, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid, of de opvolger daarvan;

b)

het Verenigd Koninkrijk aan de Unie bepaalde informatie moet verstrekken uit zijn databank met betrekking tot markttoezicht en productveiligheid die is ingesteld uit hoofde van de General Product Safety Regulations 2005, of de opvolger daarvan, en

c)

de Partijen elkaar in kennis moeten stellen van eventuele vervolgacties en maatregelen die naar aanleiding van de uitgewisselde informatie worden genomen.

5.   De Partnerschapsraad kan in bijlage 17 een regeling vaststellen voor de regelmatige uitwisseling, ook langs elektronische weg, van informatie betreffende andere dan de door lid 4 bestreken maatregelen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten.

6.   Elke Partij gebruikt de op grond van de leden 3, 4 en 5 verkregen informatie uitsluitend voor de bescherming van de consument, de gezondheid, de veiligheid of het milieu.

7.   Elke Partij behandelt de op grond van de leden 3, 4 en 5 verkregen informatie als vertrouwelijk.

8.   De in de leden 4 en 5 bedoelde regelingen bepalen nader welke soort informatie wordt uitgewisseld en wat de modaliteiten zijn voor de uitwisseling en de toepassing van voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens. De Partnerschapsraad is bevoegd besluiten vast te stellen tot vaststelling of wijziging van de regelingen in de bijlagen 16 en 17.

9.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "markttoezicht" verstaan activiteiten en maatregelen van markttoezicht- en handhavingsautoriteiten, met inbegrip van activiteiten die plaatsvinden en maatregelen die worden genomen in samenwerking met marktdeelnemers, op de grondslag van procedures van een Partij, om die Partij in staat te stellen de veiligheid van producten te monitoren of aan te pakken alsmede de conformiteit ervan aan de vereisten van haar wet- en regelgeving.

10.   Elke Partij ziet erop toe dat de maatregelen die door haar markttoezichtautoriteiten of handhavingsautoriteiten worden genomen om een uit het grondgebied van de andere Partij ingevoerd product uit de handel te nemen of terug te roepen van haar markt, of om het aanbieden van een uit het grondgebied van de andere Partij ingevoerd product op haar markt te verbieden of te beperken, om redenen die verband houden met de niet-naleving van de toepasselijke wetgeving, evenredig zijn, de exacte gronden vermelden waarop de maatregelen zijn gebaseerd en onverwijld aan de betrokken marktdeelnemer worden meegedeeld.

Artikel 97

Technisch overleg

1.   Indien een Partij van oordeel is dat een ontwerp of voorstel voor een technisch voorschrift of een conformiteitsbeoordelingsprocedure van de andere Partij aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de handel tussen de Partijen, kan zij om technisch overleg over die aangelegenheid verzoeken. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de andere Partij en vermeldt:

a)

de maatregel in kwestie;

b)

de bepalingen van dit hoofdstuk of van een bijlage bij dit hoofdstuk waarop de bezorgdheid betrekking heeft, en

c)

de redenen voor het verzoek, met inbegrip van een beschrijving van de punten van zorg van de verzoekende Partij ten aanzien van de maatregel.

2.   Een Partij dient haar verzoek in bij het op grond van artikel 99 aangewezen contactpunt van de andere Partij.

3.   Op verzoek van een van de Partijen komen de Partijen binnen 60 dagen na de datum van het verzoek bijeen om de in het verzoek aan de orde gestelde bezwaren persoonlijk of via video- of teleconferentie te bespreken en trachten zij de kwestie zo spoedig mogelijk op te lossen. Indien een verzoekende Partij van mening is dat de zaak dringend is, kan zij verzoeken dat een vergadering binnen een kortere termijn plaatsvindt. In dergelijke gevallen neemt de antwoordende Partij een dergelijk verzoek in welwillende overweging.

Artikel 98

Samenwerking

1.   De Partijen werken samen op het gebied van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures, wanneer dat in hun wederzijds belang is en onverminderd de autonomie van hun respectieve besluitvormings- en rechtsordes. Het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen kan standpunten uitwisselen met betrekking tot de samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van dit artikel of van de bijlagen bij dit hoofdstuk.

2.   Voor de toepassing van lid 1 streven de Partijen ernaar samenwerkingsactiviteiten van wederzijds belang in kaart te brengen, te ontwikkelen en te bevorderen. Die activiteiten kunnen met name betrekking hebben op:

a)

het uitwisselen van informatie, ervaring en gegevens met betrekking tot technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures;

b)

het verzekeren van doeltreffende interactie en samenwerking van hun respectieve regelgevende instanties op internationaal, regionaal of nationaal niveau;

c)

voor zover mogelijk, het uitwisselen van informatie over internationale overeenkomsten en regelingen betreffende technische handelsbelemmeringen waarbij één of beide Partijen partij zijn dan wel zijn aangesloten, en

d)

het opzetten van of deelnemen aan initiatieven ter bevordering van de handel.

3.   Voor de toepassing van dit artikel en de bepalingen inzake samenwerking uit hoofde van de bijlagen bij dit hoofdstuk treedt de Europese Commissie op namens de Unie.

Artikel 99

Contactpunten

1.   Elke Partij wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst een contactpunt voor de uitvoering van dit hoofdstuk aan en stelt de andere Partij in kennis van de contactgegevens voor het contactpunt, met inbegrip van informatie met betrekking tot de betrokken ambtenaren. De Partijen stellen elkaar onverwijld in kennis van wijzigingen van die contactgegevens.

2.   Het contactpunt verstrekt alle door het contactpunt van de andere Partij gevraagde informatie of uitleg met betrekking tot de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk binnen een redelijke termijn en, indien mogelijk, binnen 60 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek.

Artikel 100

Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen

Het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen ziet toe op de tenuitvoerlegging en de werking van dit hoofdstuk en de bijlagen daarbij en verduidelijkt en behandelt, waar mogelijk, alle kwesties die door een Partij aan de orde worden gesteld in verband met de ontwikkeling, aanneming of toepassing van technische voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures uit hoofde van dit hoofdstuk of de TBT-Overeenkomst onverwijld.

HOOFDSTUK 5

DOUANE EN HANDELSBEVORDERING

Artikel 101

Doel

Dit hoofdstuk heeft tot doel:

a)

de samenwerking tussen de Partijen op het gebied van douane en handelsbevordering te versterken en in voorkomend geval passende niveaus van compatibiliteit van hun douanewetgeving en -praktijken te ondersteunen of te handhaven, om ervoor te zorgen dat met de desbetreffende wetgeving en procedures, alsmede de administratieve capaciteit van de desbetreffende overheidsdiensten, de doelstellingen van handelsbevordering worden bereikt, waarbij wordt toegezien op doeltreffende douanecontroles en de doeltreffende handhaving van de douanewetgeving en handelsgerelateerde wet- en regelgeving, de passende bescherming van de veiligheid en zekerheid van de burgers, de naleving van verbodsbepalingen alsmede de eerbiediging van beperkingen en van de financiële belangen van de Partijen;

b)

de administratieve samenwerking tussen de Partijen op het gebied van de btw en de wederzijdse bijstand inzake vorderingen in verband met belastingen en rechten te versterken;

c)

ervoor te zorgen dat de wetgeving van elke Partij niet-discriminerend is en dat de douaneprocedures zijn gebaseerd op het gebruik van moderne methoden en doeltreffende controles om fraude te bestrijden en de legitieme handel te bevorderen, en

d)

ervoor te zorgen dat legitieme doelstellingen van overheidsbeleid, ook met betrekking tot veiligheid, zekerheid en fraudebestrijding, op generlei wijze in het gedrang komen.

Artikel 102

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk, bijlage 18, het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken en het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten wordt verstaan onder:

a)

"Overeenkomst inzake inspectie voor verzending": de Overeenkomst inzake inspectie voor verzending, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

b)

"ATA- en Istanbul-Overeenkomsten": de Douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen, gedaan te Brussel op 6 december 1961, en de Overeenkomst van Istanbul inzake tijdelijke invoer, gedaan te Istanbul op 26 juni 1990;

c)

"Overeenkomst gemeenschappelijke regeling douanevervoer": de Overeenkomst van 20 mei 1987 betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer;

d)

"Customs Data Model van de WDO": de bibliotheek van gegevenscomponenten en elektronische modellen voor de uitwisseling van bedrijfsgegevens en de opstelling van internationale normen inzake gegevens en informatie die worden gebruikt bij facilitatie door regelgeving en controles in de wereldhandel, zoals van tijd tot tijd door het Data Model Project Team van de WDO gepubliceerd;

e)

"douanewetgeving" de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van een van de Partijen van toepassing zijn op de binnenkomst of de invoer, de uitgang of de uitvoer, de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder enige andere douaneregeling of -procedure, met inbegrip van verbods-, beperkings- en controlemaatregelen;

f)

"informatie": alle gegevens, documenten, afbeeldingen, verslagen, mededelingen of gewaarmerkte kopieën, in ongeacht welk formaat, ook in elektronisch formaat, al dan niet verwerkt of geanalyseerd;

g)

"persoon": elke persoon als omschreven in artikel 512, punt l) (5);

h)

"SAFE-Framework": het SAFE Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade, dat tijdens de zitting van de Werelddouaneorganisatie in juni 2005 in Brussel is aangenomen en van tijd tot tijd is bijgewerkt, en

i)

"WTO-Overeenkomst inzake handelsfacilitatie": de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie, gehecht aan het Protocol tot wijziging van de WTO-Overeenkomst (besluit van 27 november 2014).

Artikel 103

Samenwerking op douanegebied

1.   De desbetreffende autoriteiten van de Partijen werken samen op douanegebied om de doelstellingen die zijn neergelegd in artikel 101 te ondersteunen, met inachtneming van de middelen van hun respectieve autoriteiten. Voor de toepassing van deze titel geldt de Overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de formaliteiten in het goederenverkeer van 20 mei 1987.

2.   De Partijen ontwikkelen een samenwerking, onder meer op de volgende terreinen:

a)

uitwisseling van informatie over douanewetgeving, de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving en de douaneprocedures, met name op de volgende gebieden:

i)

de vereenvoudiging en modernisering van de douaneprocedures;

ii)

de facilitatie van doorvoer en overlading;

iii)

betrekkingen met het bedrijfsleven, en

iv)

veiligheid van de toeleveringsketen en risicobeheer;

b)

samenwerking rond de douanegerelateerde aspecten van de beveiliging en facilitatie van de internationale handelstoeleveringsketen overeenkomstig het SAFE-kader;

c)

de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven overwegen op het gebied van invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, waaronder technische bijstand, alsmede om het bedrijfsleven een doeltreffende dienstverlening aan te bieden;

d)

versterking van hun samenwerking op douanegebied in internationale organisaties zoals de WTO en de WDO, en uitwisseling van informatie of het houden van besprekingen met het oog op de vaststelling, waar mogelijk, van gemeenschappelijke standpunten in die internationale organisaties en in UNCTAD, VN/ECE;

e)

het streven naar harmonisering van hun gegevensvereisten met betrekking tot invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, door gemeenschappelijke normen en gegevenselementen toe te passen overeenkomstig het Customs Data Model van de WDO;

f)

versterking van hun samenwerking op het gebied van risicobeheertechnieken, onder meer door het uitwisselen van beste praktijken en, in voorkomend geval, risico-informatie en resultaten van controles. Waar relevant en passend kunnen de Partijen tevens wederzijdse erkenning overwegen van risicobeheertechnieken, risiconormen en controles en douaneveiligheidsmaatregelen; de Partijen kunnen, waar dat relevant en passend is, ook de ontwikkeling overwegen van compatibele risicocriteria en -normen, controlemaatregelen en prioritaire controlegebieden;

g)

vaststelling van wederzijdse erkenning van programma's voor geautoriseerde marktdeelnemers om de handel te beveiligen en te bevorderen;

h)

het bevorderen van samenwerking tussen douanediensten en andere overheidsautoriteiten of -instanties met betrekking tot programma's voor geautoriseerde marktdeelnemers, hetgeen onder meer kan worden bereikt door overeenstemming te bereiken over de hoogste normen, de toegang tot voordelen te vergemakkelijken en onnodige doublures tot een minimum te beperken;

i)

de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door douaneautoriteiten, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en beste praktijken bij douaneoperaties, met bijzondere aandacht voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

j)

de instandhouding, in voorkomend geval en indien uitvoerbaar, van compatibele douaneprocedures, met inbegrip van de toepassing van één enkel administratief document voor douaneaangifte, en

k)

de uitwisseling, waar relevant in voorkomend geval en uit hoofde van overeen te komen regelingen, van bepaalde categorieën douanegerelateerde informatie tussen de douaneautoriteiten van de Partijen, door gestructureerde en periodieke communicatie, met het oog op verbetering van het risicobeheer en de doeltreffendheid van de douanecontroles, gericht op risicogoederen wat betreft belastinginning of veiligheidsdoeleinden, waarbij de legitieme handel wordt bevorderd; dergelijke uitwisselingen kunnen betrekking hebben op gegevens uit de aangiften ten uitvoer en ten invoer betreffende de handel tussen de Partijen, met de mogelijkheid om, door middel van proefprojecten, de ontwikkeling van interoperabele mechanismen te onderzoeken om overlapping bij de indiening van dergelijke informatie te voorkomen. Uitwisselingen in het kader van dit punt laten de uitwisseling van informatie die tussen de Partijen kan plaatsvinden op grond van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken onverlet.

3.   Onverminderd de andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, verlenen de douaneautoriteiten van de Partijen elkaar wederzijdse administratieve bijstand in de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden, in overeenstemming met het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.

4.   Op elke uitwisseling van informatie tussen de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk zijn de voorschriften voor de geheimhouding en bescherming van informatie zoals vervat in artikel 12 van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, mutatis mutandis, alsmede de vereisten inzake vertrouwelijkheid en privacy die zijn neergelegd in de wetgeving van de Partijen, van toepassing.

Artikel 104

Douane- en andere handelsgerelateerde wetgeving en procedures

1.   Elke Partij ziet erop toe dat haar douanebepalingen en -procedures:

a)

in overeenstemming zijn met de internationale instrumenten en normen die op het gebied van douane en handel van toepassing zijn, waaronder de WTO-Overeenkomst inzake handelsfacilitatie, de materiële elementen van de Herziene Overeenkomst van Kyoto inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen, alsmede het SAFE-Framework en het Customs Data Model van de WDO;

b)

voorzien in bescherming en bevordering van de legitieme handel, rekening houdend met de ontwikkeling van handelspraktijken, door middel van doeltreffende handhaving, ook in geval van inbreuken op haar wet- en regelgeving, belastingontduiking en smokkel, en door ervoor te zorgen dat de wettelijke voorschriften worden nageleefd;

c)

gebaseerd zijn op wetgeving die evenredig en niet-discriminerend is, geen onnodige last aan marktdeelnemers oplegt, voorziet in verdere facilitatie voor marktdeelnemers met een hoog nalevingsniveau, met inbegrip van een gunstige behandeling met betrekking tot douanecontroles voorafgaand aan de vrijgave van goederen, en die garanties biedt tegen fraude en onrechtmatige of schadelijke activiteiten, en tegelijk een hoog niveau van bescherming van de veiligheid van de burgers, de naleving van verbodsbepalingen alsmede de eerbiediging van beperkingen en van de financiële belangen van de Partijen waarborgt, en

d)

regels bevatten die waarborgen dat de straffen voor overtredingen van douaneregelgeving of procedurele voorschriften evenredig en niet-discriminerend zijn en dat de oplegging van die straffen niet tot onnodige vertragingen leidt.

Elke Partij dient haar wetgeving en douaneprocedures periodiek te evalueren. Douaneprocedures moeten ook op voorspelbare, consistente en transparante wijze worden toegepast.

2.   Teneinde de werkmethoden te verbeteren en te zorgen voor een niet-discriminatoire, transparante, efficiënte en integere werkwijze waarvoor verantwoording wordt afgelegd, zal elke Partij:

a)

waar mogelijk, de eisen en formaliteiten met betrekking tot de snelle vrijgave en douane-afhandeling van goederen vereenvoudigen en evalueren;

b)

ernaar streven de door de douane en andere diensten gestelde eisen ten aanzien van verlangde gegevens en documentatie verder te vereenvoudigen en te standaardiseren, en

c)

de coördinatie tussen alle grensinstanties, zowel intern als grensoverschrijdend, bevorderen om het proces van grensoverschrijding te vergemakkelijken en de controle te versterken, waarbij gezamenlijke grenscontroles waar dat haalbaar en passend is, in aanmerking worden genomen.

Artikel 105

Vrijgave van goederen

1.   Elke Partij stelt douaneprocedures in dan wel handhaaft douaneprocedures die:

a)

voorzien in de onmiddellijke vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan noodzakelijk om te waarborgen dat aan haar wet- en regelgeving wordt voldaan;

b)

voorzien in voorafgaande elektronische indiening en verwerking van documenten en alle andere vereiste informatie vóór de aankomst van de goederen, zodat goederen onmiddellijk na aankomst kunnen worden vrijgegeven indien er geen risico is vastgesteld aan de hand van een risicoanalyse of indien geen steekproefsgewijze of andere controles hoeven te worden uitgevoerd;

c)

voorzien in de mogelijkheid dat in voorkomend geval en indien aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan, de goederen op de eerste plaats van aankomst in het vrije verkeer kunnen worden gebracht, en

d)

die de vrijgave van goederen mogelijk maken vóór de definitieve vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen, indien die vaststelling niet vóór of bij aankomst of zo snel mogelijk na aankomst plaatsvindt voor zover aan alle andere wettelijke voorschriften is voldaan.

2.   Als voorwaarde voor een dergelijke vrijgave kan elke Partij een zekerheid eisen voor elk bedrag dat nog niet is vastgesteld in de vorm van een zekerheid, een borgsom of een ander passend instrument waarin haar wet- en regelgeving voorziet. Een dergelijke zekerheid mag niet uitgaan boven het bedrag dat de Partij verlangt ter verzekering van de betaling van de douanerechten, belastingen, retributies en heffingen die uiteindelijk worden verschuldigd voor de goederen waarvoor zekerheid is gesteld. De zekerheid wordt vrijgegeven wanneer zij niet langer vereist is.

3.   De Partijen zien erop toe dat de douanediensten en andere autoriteiten die belast zijn met de grenscontroles en de procedures voor invoer, uitvoer en doorvoer van goederen, met elkaar samenwerken en hun activiteiten coördineren teneinde de handel te bevorderen en de vrijgave van goederen te bespoedigen.

Artikel 106

Vereenvoudigde douaneprocedures

1.   Elke Partij streeft naar vereenvoudiging van haar vereisten en formaliteiten voor douaneprocedures met het oog op een besparing van tijd en kosten voor handelaren of marktdeelnemers, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen.

2.   Elke Partij stelt maatregelen vast dan wel handhaaft maatregelen op grond waarvan handelaren of marktdeelnemers die voldoen aan de in haar wet- en regelgeving vermelde criteria, voor verdere vereenvoudiging van douaneprocedures in aanmerking kunnen komen. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op:

a)

douaneaangiften die een beperkte reeks gegevens of bewijsstukken bevatten;

b)

periodieke douaneaangiften voor de bepaling en betaling van douanerechten en belastingen met betrekking tot meerdere invoerhandelingen binnen een bepaald tijdvak, na de vrijgave van die ingevoerde goederen;

c)

zelfberekening en uitstel van betaling van douanerechten en belastingen tot na de vrijgave van die ingevoerde goederen, en

d)

gebruikmaking van een zekerheid met een beperkte waarde of een ontheffing van de verplichting tot het stellen van een zekerheid.

3.   Wanneer een Partij ervoor kiest een van die maatregelen vast te stellen, biedt zij, waar dat door die Partij passend en uitvoerbaar wordt geacht en in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, die vereenvoudigingen aan alle handelaren aan die aan de desbetreffende criteria voldoen.

Artikel 107

Doorvoer en overlading

1.   Voor de toepassing van artikel 20 geldt de Overeenkomst gemeenschappelijke regeling douanevervoer.

2.   Elke Partij draagt zorg voor de facilitatie en doeltreffende controle van de overlading en doorvoer over haar respectieve grondgebied.

3.   Elke Partij bevordert regionale regelingen inzake douanevervoer en legt die ten uitvoer om de handel te bevorderen in overeenstemming met de Overeenkomst gemeenschappelijke regeling douanevervoer.

4.   Elke Partij ziet erop toe dat alle betrokken instanties en diensten op haar respectieve grondgebied samenwerken en coördineren om de doorvoer te vergemakkelijken.

5.   Elke Partij staat toe dat voor invoer bestemde goederen binnen haar grondgebied worden vervoerd onder douanetoezicht van een douanekantoor van binnenkomst naar een ander douanekantoor op haar grondgebied waar de goederen zouden worden vrijgegeven of ingeklaard.

Artikel 108

Risicobeheer

1.   Elke Partij stelt een systeem voor risicobeheer voor douanecontroles vast of handhaaft dat om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van een gebeurtenis te verminderen die de correcte toepassing van de douanewetgeving in de weg zou staan, de financiële belangen van de Partijen in gevaar zou brengen of een bedreiging zou vormen voor de veiligheid van de Partijen en hun ingezetenen, voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het milieu of voor consumenten.

2.   Douanecontroles, met uitzondering van steekproefsgewijze controles, worden primair gebaseerd op risicoanalyse met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken.

3.   Elke Partij ontwerpt en past het risicobeheer op zodanige wijze toe dat willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of verkapte beperkingen van de internationale handel worden vermeden.

4.   Elke Partij concentreert de douanecontroles en andere relevante grenscontroles op zendingen met een hoog risico en bespoedigt de vrijgave van zendingen met een laag risico. Elke Partij kan als onderdeel van haar risicobeheer zendingen ook op steekproefbasis voor dergelijke controles selecteren.

5.   Elke Partij baseert haar risicobeheer op een beoordeling van de risico's aan de hand van passende selectiecriteria.

Artikel 109

Controle na douaneafhandeling

1.   Ter bespoediging van de vrijgave van de goederen voorziet elke Partij in een controle na douaneafhandeling, of handhaaft deze, teneinde de naleving van de douane- en andere daarmee verband houdende wet- en regelgeving te verzekeren.

2.   Elke Partij selecteert personen of zendingen voor controles na douaneafhandeling op risicogebaseerde wijze, waarbij ook gebruik kan worden gemaakt van passende selectiecriteria. Elke Partij voert de controles na douaneafhandeling op transparante wijze uit. Wanneer een persoon bij het controleproces betrokken is en de controle uitsluitsel heeft gegeven, stelt de Partij de persoon wiens administratie het voorwerp van de controle is, onverwijld in kennis van de resultaten, zijn rechten en plichten alsmede de redenen voor de resultaten.

3.   De informatie die is verkregen bij controles na douaneafhandeling kan worden gebruikt in verdere administratieve of gerechtelijke procedures.

4.   De Partijen maken voor zover uitvoerbaar gebruik van de resultaten van de controle na douaneafhandeling voor risicobeheerdoeleinden.

Artikel 110

Geautoriseerde marktdeelnemers

1.   Elke Partij houdt een partnerschapsprogramma bij voor marktdeelnemers die voldoen aan de in bijlage 18 gespecificeerde criteria.

2.   De Partijen erkennen hun respectieve programma's voor geautoriseerde marktdeelnemers in overeenstemming met bijlage 18.

Artikel 111

Bekendmaking en beschikbaarheid van informatie

1.   Elke Partij ziet erop toe dat haar douanewetgeving en overige handelsgerelateerde wet- en regelgeving alsmede haar algemene administratieve procedures en relevante algemeen toepasselijke informatie die betrekking hebben op de handel worden bekendgemaakt en voor alle belanghebbenden gemakkelijk beschikbaar en toegankelijk zijn, onder meer, indien van toepassing, via het internet.

2.   Elke Partij maakt nieuwe wetgeving en algemene procedures op het gebied van douane- en handelsfacilitatie-aangelegenheden onverwijld en zo vroeg mogelijk vóór de inwerkingtreding van die wetgeving en procedures bekend, en maakt wijzigingen en interpretaties van die wetgeving en procedures onverwijld bekend. Een dergelijke bekendmaking omvat:

a)

relevante mededelingen van administratieve aard;

b)

de procedures bij invoer, uitvoer en doorvoer (met inbegrip van de procedures bij binnenkomst via havens, luchthavens en andere punten van binnenkomst), en de daarvoor vereiste formulieren en documenten;

c)

de toegepaste tarieven wat betreft rechten en belastingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de invoer of uitvoer;

d)

de retributies en heffingen die worden opgelegd door of voor overheidsinstanties ter zake van of in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;

e)

de voorschriften voor de indeling of waardebepaling van producten voor douanedoeleinden;

f)

de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving en administratieve besluiten van algemene toepassing die betrekking hebben op de oorsprongsregels;

g)

de beperkingen of verboden met betrekking tot invoer, uitvoer of doorvoer;

h)

de sanctiebepalingen ten aanzien van niet-inachtneming van de invoer-, uitvoer- of doorvoerformaliteiten;

i)

bezwaar- en beroepsprocedures;

j)

de overeenkomsten of delen daarvan met welk land of welke landen dan ook in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;

k)

de procedures voor het beheer van tariefcontingenten;

l)

de openingstijden en werkwijzen van douanekantoren in havens en bij grensposten, en

m)

de contactpunten voor verzoeken om informatie.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat er een redelijke tijdspanne ligt tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde wetgeving, procedures en retributies of heffingen.

4.   Elke Partij stelt via internet het volgende ter beschikking:

a)

een beschrijving van de invoer-, uitvoer- en doorvoerprocedures, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, informatie over de praktische stappen die nodig zijn voor in- en uitvoer en voor doorvoer;

b)

de formulieren en documenten die nodig zijn voor de invoer in, de uitvoer uit of de doorvoer door het grondgebied van die Partij, en

c)

de contactgegevens van de informatiepunten.

Elke Partij ziet erop toe dat de in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde beschrijvingen, formulieren, documenten en informatie actueel worden gehouden.

5.   Elke Partij richt een of meer informatiepunten op of houdt die in stand om vragen van overheden, handelaren en andere belanghebbenden over douane- en andere handelsgerelateerde aangelegenheden binnen een redelijke termijn te beantwoorden. De Partijen eisen geen betaling van een retributie voor het beantwoorden van verzoeken om informatie.

Artikel 112

Voorafgaande besluiten

1.   Elke Partij stelt via haar douaneautoriteiten naar aanleiding van een aanvraag van marktdeelnemers voorafgaande beslissingen vast waarin wordt aangegeven welke behandeling aan de betrokken goederen wordt toegekend. Dergelijke beslissingen worden schriftelijk of in elektronische vorm op een tijdsgebonden wijze gegeven en bevatten alle nodige informatie overeenkomstig de wetgeving van de Partij van afgifte.

2.   Voorafgaande beslissingen zijn geldig voor een periode van ten minste drie jaar vanaf de aanvangsdatum van de geldigheid ervan, tenzij de beslissing niet meer in overeenstemming is met het recht of de feiten, of de omstandigheden die aan de oorspronkelijke beslissing ten grondslag liggen, gewijzigd zijn.

3.   Een Partij kan weigeren een voorafgaande beslissing te geven indien de in de aanvraag opgeworpen vraag voorwerp is van een administratieve of rechterlijke toetsing, of indien de aanvraag geen betrekking heeft op een voorgenomen gebruik van de voorafgaande beslissing of op enig voorgenomen gebruik van een douaneprocedure. Wanneer een Partij weigert een voorafgaande beslissing vast te stellen, stelt zij de aanvrager daar onverwijld schriftelijk van in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit.

4.   Elke Partij maakt ten minste het volgende bekend:

a)

de vereisten voor het aanvragen van een voorafgaande beslissing, met inbegrip van de te verstrekken informatie en het formaat;

b)

de termijn waarbinnen zij een voorafgaande beslissing zal afgeven, en

c)

de periode gedurende welke de voorafgaande beslissing geldig is.

5.   Wanneer een Partij een voorafgaande beslissing intrekt, wijzigt, ongeldig of nietig verklaart, stelt zij de aanvrager daar schriftelijk van in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit. Een Partij kan een voorafgaande beslissing alleen met terugwerkende kracht intrekken, wijzigen of ongeldig of nietig verklaren wanneer die was gebaseerd op onvolledige, onjuiste, bedrieglijke of misleidende informatie.

6.   Een door een Partij vastgestelde voorafgaande beslissing is voor die Partij bindend ten aanzien van de aanvrager die om de voorafgaande beslissing heeft verzocht. De Partij kan bepalen dat de voorafgaande beslissing bindend is voor de aanvrager.

7.   Elke Partij verstrekt, op schriftelijk verzoek van de houder, een herziening van een voorafgaande beslissing of van een besluit tot intrekking, wijziging, intrekking of ongeldigverklaring van een voorafgaande beslissing.

8.   Elke Partij maakt informatie over voorafgaande beslissingen openbaar, rekening houdend met de noodzaak om persoonlijke en commercieel vertrouwelijke informatie te beschermen.

9.   Voorafgaande beslissingen worden afgegeven met betrekking tot:

a)

de tariefindeling van goederen;

b)

de oorsprong van de goederen, en

c)

elke andere aangelegenheid waarover de Partijen overeenstemming kunnen bereiken.

Artikel 113

Douane-expediteurs

De douanevoorschriften en -procedures van een Partij schrijven geen verplichte gebruikmaking van douane-expediteurs of andere agenten voor. Elke Partij maakt haar maatregelen inzake de gebruikmaking van douane-expediteurs bekend. Elke Partij past transparante, niet-discriminerende en evenredige voorschriften toe indien en wanneer zij douane-expediteurs een toelating verleent.

Artikel 114

Inspectie vóór verzending

Een Partij eist noch verplichte uitvoering van inspecties vóór verzending zoals gedefinieerd in de WTO-overeenkomst inzake inspectie vóór verzending, noch verplichte uitvoering van enige andere inspectieactiviteit door particuliere ondernemingen op de plaats van bestemming vóór douaneafhandeling.

Artikel 115

Toetsing en beroep

1.   Elke Partij voorziet in doeltreffende, snelle, niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke procedures die de uitoefening van het recht van beroep tegen administratief handelen, administratieve besluiten en besluiten van de douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties betreffende de in-, uit- of doorvoer van goederen waarborgen.

2.   De in lid 1 bedoelde procedures omvatten:

a)

administratief beroep bij of administratieve toetsing door een hoger bestuursorgaan of een bestuursorgaan dat onafhankelijk is van de functionaris of de dienst die het besluit heeft genomen, en

b)

beroep in rechte tegen of rechterlijke toetsing van het besluit.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat in het geval dat de beslissing over het beroep of de toetsing uit hoofde van lid 2, punt a), niet binnen de in haar wet- en regelgeving vastgestelde termijn of niet zonder onnodige vertraging wordt gegeven, de indiener in overeenstemming met de wet- en regelgeving van die Partij het recht heeft om verder administratief beroep of beroep in rechte in te stellen of te verzoeken om toetsing of enige andere rechtsbedeling bij een rechterlijke instantie.

4.   Elke Partij ziet erop toe dat de indiener in kennis wordt gesteld van de redenen voor het administratieve besluit, zodat die persoon indien nodig gebruik kan maken van de beroeps- of toetsingsprocedures.

Artikel 116

Relaties met bedrijfsleven

1.   Elke Partij houdt tijdig en regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de handel over wetsvoorstellen en algemene procedures met betrekking tot douane- en handelsfacilitatie-aangelegenheden. Elke Partij handhaaft met dat doel voor ogen passend overleg tussen de diensten en het bedrijfsleven.

2.   Elke Partij ziet erop toe dat haar eisen en procedures op douanegebied en aanverwante gebieden blijven aansluiten op de behoeften van de handel, dat hierbij de beste praktijken worden gevolgd en dat de handel hierdoor zo min mogelijk wordt beperkt.

Artikel 117

Tijdelijke invoer

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "tijdelijke invoer" verstaan de douaneregeling waaronder bepaalde goederen, met inbegrip van vervoermiddelen, in een douanegebied kunnen worden binnengebracht met voorwaardelijke vrijstelling van de betaling van rechten en heffingen bij invoer en zonder de toepassing van invoerverboden of -beperkingen van economische aard, op voorwaarde dat de goederen voor een bepaald doel worden ingevoerd en bestemd zijn om binnen een bepaalde termijn te worden wederuitgevoerd zonder dat zij een wijziging hebben ondergaan, met uitzondering van een normale waardevermindering als gevolg van het gebruik dat van die goederen is gemaakt.

2.   Elke Partij staat tijdelijke invoer toe, met volledige voorwaardelijke vrijstelling van rechten en heffingen bij invoer en zonder toepassing van invoerbeperkingen of -verboden van economische aard, zoals bepaald in haar wet- en regelgeving, voor de volgende soorten goederen:

a)

goederen die bestemd zijn om op tentoonstellingen, beurzen, bijeenkomsten of soortgelijke evenementen te worden tentoongesteld of gebruikt (goederen bestemd voor uitstalling of demonstratie tijdens een evenement; goederen die bestemd zijn om te worden gebruikt in verband met het tonen van buitenlandse producten tijdens een evenement; apparatuur, met inbegrip van vertolkingsapparatuur, toestellen voor geluids- en beeldopname en films van educatieve, wetenschappelijke of culturele aard, bestemd voor gebruik op internationale bijeenkomsten, conferenties of congressen); producten die tijdens het evenement incidenteel uit tijdelijk ingevoerde goederen zijn verkregen als gevolg van de demonstratie van uitgestalde machines of apparaten;

b)

beroepsuitrusting (apparatuur voor de pers, voor geluids- of televisie-uitzendingen die nodig is voor vertegenwoordigers van de pers, omroeporganisaties of televisie-omroeporganisaties die het grondgebied van een ander land bezoeken om verslag uit te brengen, teneinde materiaal voor bepaalde programma's uit te zenden of op te nemen; filmmateriaal dat nodig is voor een persoon die het grondgebied van een ander land bezoekt om een bepaalde film of films te maken; alle andere uitrusting die nodig is voor de uitoefening van de oproep-, handels- of beroepsactiviteit van een persoon die het grondgebied van een ander land bezoekt om een bepaalde taak uit te voeren, voor zover zij niet bestemd is voor de industriële vervaardiging of verpakking van goederen of (behalve in het geval van handgereedschap) voor de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, voor de bouw, de reparatie of het onderhoud van gebouwen of voor grondverzet en soortgelijke projecten; hulptoestellen voor bovengenoemde apparatuur, en toebehoren daarvoor; onderdelen die worden ingevoerd voor de reparatie van tijdelijk ingevoerde beroepsuitrusting;

c)

goederen die in het kader van een handelsactiviteit worden ingevoerd, maar waarvan de invoer op zich geen handelsverrichting is (verpakkingsmiddelen die gevuld worden ingevoerd voor wederuitvoer leeg of gevuld, of leeg worden ingevoerd voor wederuitvoer gevuld; containers, al dan niet gevuld met goederen, en toebehoren en uitrusting voor tijdelijk ingevoerde containers, die hetzij met een container worden ingevoerd om afzonderlijk of met een andere container te worden wederuitgevoerd, hetzij afzonderlijk worden ingevoerd met het oog op wederuitvoer met een container en onderdelen die bestemd zijn voor de reparatie van containers waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan; pallets; monsters; reclamefilms; andere goederen die in het kader van een handelsactiviteit worden ingevoerd);

d)

goederen die in verband met een fabricagehandeling worden ingevoerd (matrijzen, blokken, platen, vormen, tekeningen, schema's, modellen en dergelijke artikelen; meet-, controle- en verificatie-instrumenten en andere soortgelijke artikelen; speciaal gereedschap en instrumenten, ingevoerd voor gebruik tijdens een fabricageproces); vervangende productiemiddelen (instrumenten, apparaten en machines die door een leverancier of hersteller aan een klant ter beschikking worden gesteld in afwachting van de levering of reparatie van soortgelijke goederen);

e)

goederen die uitsluitend voor educatieve, wetenschappelijke of culturele doeleinden worden ingevoerd (wetenschappelijk materiaal, pedagogisch materiaal, welzijnsmateriaal voor zeelieden en alle andere goederen die worden ingevoerd in verband met educatieve, wetenschappelijke of culturele activiteiten); vervangingsonderdelen voor wetenschappelijk materiaal en pedagogisch materiaal waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan; gereedschap dat speciaal is ontworpen voor het onderhoud, het controleren, het meten of het herstellen van dergelijke uitrusting;

f)

persoonlijke bezittingen (alle nieuwe of gebruikte artikelen die een reiziger redelijkerwijs tijdens de reis voor persoonlijk gebruik nodig kan hebben, rekening houdend met alle omstandigheden waaronder die reis plaatsvindt, met uitsluiting van goederen die voor commerciële doeleinden worden ingevoerd); goederen die worden ingevoerd voor sportdoeleinden (sportartikelen die en ander materiaal dat door reizigers tijdens sportwedstrijden of -demonstraties of tijdens trainingen die in het grondgebied van tijdelijke invoer plaatsvinden, worden gebruikt);

g)

toeristisch reclamemateriaal (goederen ingevoerd met als doel het publiek te bewegen tot het bezoeken van een ander land, met name tot het bijwonen van in dat land te houden bijeenkomsten of manifestaties met een cultureel, godsdienstig, toeristisch, sportief of beroepsmatig karakter);

h)

goederen die worden ingevoerd voor humanitaire doeleinden (medisch, chirurgisch en laboratoriummaterieel en hulpzendingen, zoals voertuigen en andere vervoermiddelen, dekens, tenten, geprefabriceerde huizen of andere goederen die in eerste instantie noodzakelijk zijn en die als hulp worden doorgegeven aan personen die getroffen zijn door natuurrampen en soortgelijke rampen), en

i)

dieren die worden ingevoerd voor specifieke doeleinden (dressage, opleiding, fokken, beslaan of wegen, diergeneeskundige behandeling, testen (bijvoorbeeld met het oog op aankoop), deelname aan shows, tentoonstellingen, wedstrijden, competities of demonstraties, amusement (circusdieren enz.), rondreizen (inclusief gezelschapsdieren van reizigers), uitoefening van functies (politiehonden of -paarden, detectiehonden, blindengeleidehonden enz.), reddingsoperaties, verweiden of weiden, uitvoering van werkzaamheden of vervoer, medische doeleinden (levering van slangengif enz.).

3.   Elke Partij aanvaardt, voor de tijdelijke invoer van de in lid 2 bedoelde goederen en ongeacht hun oorsprong, een carnet dat als voorgeschreven voor de toepassing van de ATA- en Istanbul-Overeenkomsten in de andere Partij is afgegeven, daar is bekrachtigd en gegarandeerd door een vereniging die deel uitmaakt van de internationale garantieketen, is gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten en geldig is in het douanegebied van de Partij van invoer.

Artikel 118

Eén loket

Elke Partij streeft ernaar één-loketsystemen op te zetten of te handhaven, waardoor het de handelaren mogelijk is de voor de invoer, uitvoer of doorvoer van goederen vereiste documenten en/of gegevens via één toegangspunt bij de deelnemende autoriteiten of instanties in te dienen.

Artikel 119

Facilitatie van roll-on, roll-off-verkeer

1.   De Partijen erkennen het grote aantal overtochten over zee en met name het grote volume aan roll-on, roll-off-verkeer tussen hun respectieve douanegebieden, en komen overeen samen te werken om dergelijk verkeer en andere alternatieve vervoerswijzen te faciliteren.

2.   De Partijen erkennen:

a)

het recht van elke Partij om handelsfaciliterende douaneformaliteiten en -procedures voor het handelsverkeer tussen de Partijen vast te stellen binnen hun respectieve rechtskaders, en

b)

het recht van havens, havenautoriteiten en marktdeelnemers om binnen het kader van de rechtsordes van hun respectieve Partijen op te treden in overeenstemming met hun regels en hun exploitatie- en bedrijfsmodellen.

3.   Daartoe zullen de Partijen:

a)

procedures instellen of handhaven die het mogelijk maken invoerdocumenten en andere vereiste informatie, met inbegrip van ladinglijsten (manifesten), te verstrekken, teneinde vóór de aankomst van de goederen te beginnen met de verwerking daarvan om de vrijgave van de goederen bij aankomst te bespoedigen, en

b)

zich ertoe verbinden het gebruik van de procedure voor douanevervoer door de marktdeelnemers te vergemakkelijken, met inbegrip van vereenvoudigingen van de procedure voor douanevervoer zoals voorzien in de Overeenkomst gemeenschappelijke regeling douanevervoer.

4.   De Partijen komen overeen samenwerking tussen hun respectieve douaneautoriteiten op bilaterale zeeroutes aan te moedigen en informatie uit te wisselen over de werking van de havens die het verkeer tussen hen behandelen en over de toepasselijke regels en procedures. Zij publiceren en bevorderen kennis van de exploitanten over de maatregelen die zij hebben genomen en de processen die de havens hebben opgezet om dat verkeer te vergemakkelijken.

Artikel 120

Administratieve samenwerking op gebied van btw en wederzijdse bijstand voor invordering van belastingen en rechten

De bevoegde autoriteiten van de Partijen werken samen teneinde naleving te waarborgen van de btw-wetgeving en bij het innen van vorderingen die verband houden met belastingen en rechten overeenkomstig het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten.

Artikel 121

Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels

1.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels:

a)

pleegt regelmatig overleg, en

b)

met betrekking tot de herziening van de bepalingen van bijlage 18:

i)

valideert gezamenlijk programmadeelnemers om de sterke en zwakke punten in de uitvoering van bijlage 18 in kaart te brengen, en

ii)

wisselt meningen uit over de te delen gegevens en de behandeling van marktdeelnemers.

2.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels kan besluiten nemen of aanbevelingen doen:

a)

met betrekking tot de uitwisseling van douanegerelateerde informatie inzake de wederzijdse erkenning van risicobeheertechnieken, risiconormen en -controles en douaneveiligheidsmaatregelen, inzake voorafgaande besluiten, gemeenschappelijke benaderingen van de douanewaarde en andere kwesties in verband met de uitvoering van dit hoofdstuk;

b)

met betrekking tot de regelingen voor de automatische uitwisseling van inlichtingen als bedoeld in artikel 10 van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, en over andere aangelegenheden in verband met de uitvoering van dat protocol;

c)

met betrekking tot alle kwesties in verband met de uitvoering van bijlage 18, en

d)

met betrekking tot de in artikel 63 vastgestelde raadplegingsprocedures en met betrekking tot alle technische of administratieve aangelegenheden in verband met de uitvoering van hoofdstuk 2 van deze titel, met inbegrip van interpretatie-aantekeningen die tot doel hebben een uniform beheer van de oorsprongsregels te waarborgen.

Artikel 122

Wijzigingen

1.   De Partnerschapsraad kan de volgende zaken wijzigen:

a)

bijlage 18, het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken en de lijst van goederen als bedoeld in artikel 117, lid 2, en

b)

het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten.

2.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor administratieve samenwerking op het gebied van btw en inning van belastingen en rechten kan de in artikel 33, lid 4, van het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten bedoelde waarde wijzigen.

TITEL II

DIENSTEN EN INVESTERINGEN

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 123

Doel en toepassingsgebied

1.   De Partijen bevestigen hun verbintenis om een gunstig klimaat te scheppen voor de ontwikkeling van onderlinge handel en investeringen.

2.   De Partijen herbevestigen het recht om op hun grondgebied regelgeving vast te stellen om legitieme beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, zoals: de bescherming van de volksgezondheid; maatschappelijke dienstverlening; openbaar onderwijs; veiligheid; milieu, inclusief klimaatverandering; openbare zeden; sociale bescherming of consumentenbescherming; privacy en gegevensbescherming of de bevordering en bescherming van culturele diversiteit.

3.   Deze titel is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen uit een Partij die toegang tot de arbeidsmarkt van de andere Partij zoeken, noch op maatregelen inzake nationaliteit, staatsburgerschap, vestigingsplaats of werk op permanente basis.

4.   Niets in deze titel belet een Partij maatregelen toe te passen ter regulering van de toelating van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied, waaronder maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van haar grenzen en het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over die grenzen, mits die maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die de andere Partij op grond van deze titel toekomen, daardoor teniet worden gedaan of uitgehold. Het feit alleen dat voor natuurlijke personen afkomstig uit bepaalde landen wel en voor die uit andere landen geen visum vereist is, wordt niet geacht voordelen uit hoofde van deze titel teniet te doen of uit te hollen.

5.   Deze titel is niet van toepassing op:

a)

luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten (6), met uitzondering van:

i)

reparatie en onderhoud van vliegtuigen;

ii)

geautomatiseerde boekingssystemen;

iii)

grondafhandelingsdiensten;

iv)

de volgende diensten die met een bemand luchtvaartuig worden verleend, met inachtneming van de respectieve wet- en regelgeving van de Partijen betreffende de toelating van luchtvaartuigen tot, het vertrek uit en de exploitatie op hun grondgebied: brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, en andere landbouw-, industriële en inspectiediensten in de lucht, alsmede

v)

verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten;

b)

audiovisuele diensten;

c)

nationale cabotage in het zeevervoer (7), alsmede

d)

binnenvaart.

6.   Deze titel is niet van toepassing op enige maatregel van een Partij met betrekking tot overheidsopdrachten voor goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten "onder deze overeenkomst vallende opdrachten" zijn in de zin van artikel 277.

7.   Met uitzondering van artikel 132 is deze titel niet van toepassing op door de Partijen verstrekte subsidies, met inbegrip van door de overheid gesteunde leningen, garanties en verzekeringen.

Artikel 124

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag": activiteiten die worden verricht, met inbegrip van diensten die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers worden verleend (8);

b)

"reparatie en onderhoud van vliegtuigen": alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen vliegtuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenaamde lijnonderhoud;

c)

"geautomatiseerde boekingssystemen (CRS)": dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en regels daarvoor, met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoersbewijzen kunnen worden uitgegeven;

d)

"onder de overeenkomst vallende onderneming": een onderneming die zich op het grondgebied van een Partij bevindt en die overeenkomstig punt h) door een investeerder uit de andere Partij in overeenstemming met het toepasselijke recht is opgericht op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of daarna is opgericht;

e)

"grensoverschrijdende handel in diensten": het verlenen van een dienst:

i)

vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij; dan wel

ii)

op het grondgebied van een Partij ten behoeve van de gebruiker van de dienst uit de andere Partij;

f)

"economische activiteit": elke activiteit van industriële, commerciële of professionele aard en elke activiteit van ambachtslieden, met inbegrip van het verlenen van diensten, met uitzondering van activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;

g)

"onderneming": een rechtspersoon, een bijkantoor of een vertegenwoordiging van een rechtspersoon;

h)

"vestiging": het oprichten of verwerven van een rechtspersoon, onder meer door deelneming in het kapitaal, of de oprichting van een filiaal of vertegenwoordiging op het grondgebied van een Partij, teneinde duurzame economische banden tot stand te brengen of te handhaven;

i)

"grondafhandelingsdiensten": de verlening op een luchthaven, op basis van een vast tarief of een contract, van de volgende diensten: vertegenwoordiging van, beheer van en toezicht op een luchtvaartmaatschappij; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; platformdiensten; catering; luchtvracht- en -postafhandeling; brandstofvoorziening van luchtvaartuigen; onderhoud en schoonmaak van luchtvaartuigen; vervoer op de grond; vluchtuitvoeringen, bemanningsadministratie en vluchtplanning; grondafhandelingsdiensten omvatten niet de volgende diensten: zelfafhandeling; veiligheid; reparatie en onderhoud van vliegtuigen, of beheer of exploitatie van essentiële gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals ijsbestrijdingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen, bagageafhandelingssystemen en vaste vervoerssystemen binnen luchthavens;

j)

"investeerder van een Partij": een natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die op het grondgebied van de andere Partij een onderneming wil vestigen, vestigt of heeft gevestigd overeenkomstig punt h);

k)

"rechtspersoon uit een Partij" (9):

i)

voor de Unie:

A)

een rechtspersoon die naar het recht van de Unie of ten minste één van haar lidstaten is opgericht of georganiseerd en die op het grondgebied van de Unie materiële zakelijke transacties verricht, begrepen door de Unie, in overeenstemming met haar kennisgeving van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan de WTO (WT/REG39/1), als gelijkwaardig aan het begrip "daadwerkelijke en voortdurende band" met de economie van een lidstaat zoals neergelegd in artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en

B)

buiten de Unie gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van een lidstaat, waarvan de schepen in een lidstaat zijn geregistreerd en de vlag van die lidstaat voeren;

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk opgerichte of georganiseerde rechtspersoon die op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk materiële zakelijke transacties verricht, alsmede

B)

buiten het Verenigd Koninkrijk gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen uit het Verenigd Koninkrijk, wier schepen in het Verenigd Koninkrijk zijn geregistreerd en de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren;

l)

"exploitatie": de uitbating, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en het verkopen of een andere vorm van beschikken over een onderneming;

m)

"beroepskwalificaties": kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, beroepservaring of een ander bekwaamheidsattest;

n)

"verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten": de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoersdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie, maar met uitzondering van de tarifering van luchtvervoersdiensten en de toepasselijke voorwaarden;

o)

"dienst": elke dienst in enige sector, behalve diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;

p)

"diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag": diensten die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer dienstverleners worden verleend;

q)

"dienstverlener": een natuurlijke of rechtspersoon die een dienst aanbiedt of verleent;

r)

"dienstverlener van een Partij": een natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die een dienst aanbiedt of verleent.

Artikel 125

Weigering toekenning voordelen

1.   Een Partij kan de voordelen van deze titel en titel IV van deze rubriek weigeren aan een investeerder of dienstverlener van de andere Partij, of aan een onder de overeenkomst vallende onderneming, indien de ontkennende Partij maatregelen vaststelt of handhaaft in verband met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de mensenrechten, die:

a)

transacties met die investeerder, dienstverlener of onder de overeenkomst vallende onderneming verbieden, of

b)

zouden worden geschonden of omzeild indien de voordelen van deze titel en titel IV van deze rubriek aan die investeerder, dienstverlener of onder de overeenkomst vallende onderneming zouden worden toegekend, ook wanneer de maatregelen transacties verbieden met een natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over een van die personen.

2.   Voor alle duidelijkheid: lid 1 is van toepassing op titel IV van deze rubriek voor zover deze betrekking heeft op diensten of investeringen waarvoor een Partij de voordelen van deze titel heeft geweigerd.

Artikel 126

Evaluatie

1.   Met het oog op mogelijke verbeteringen van de bepalingen van deze titel en in overeenstemming met hun verbintenissen uit hoofde van internationale overeenkomsten, evalueren de Partijen hun rechtskader met betrekking tot de handel in diensten en investeringen, met inbegrip van deze overeenkomst, overeenkomstig artikel 776.

2.   De Partijen streven ernaar in voorkomend geval een evaluatie uit te voeren van de niet-conforme maatregelen en voorbehouden zoals vermeld in bijlagen 19, 20, 21 en 22, en de activiteiten voor zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zoals vermeld in bijlage 21, met het oog op het overeenkomen van mogelijke verbeteringen in hun wederzijds belang.

3.   Dit artikel is niet van toepassing op financiële diensten.

HOOFDSTUK 2

LIBERALISERING VAN INVESTERINGEN

Artikel 127

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de vestiging van een onderneming om economische activiteiten uit te oefenen en op de exploitatie van een dergelijke onderneming door:

a)

investeerders uit de andere Partij;

b)

onder de overeenkomst vallende ondernemingen, alsmede

c)

voor de toepassing van artikel 132, elke onderneming op het grondgebied van de Partij die de maatregel vaststelt of handhaaft.

Artikel 128

Markttoegang

Een Partij mag, met betrekking tot de vestiging van een onderneming door een investeerder uit de andere Partij of een onder de overeenkomst vallende onderneming, noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderafdeling maatregelen vaststellen of handhaven die:

a)

beperkingen opleggen ten aanzien van:

i)

het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit mogen verrichten, in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

ii)

de totale waarde van transacties of activa, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

iii)

het totale aantal transacties of het totale volume van de output, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte (10) (11);

iv)

de deelneming van buitenlands kapitaal, uitgedrukt als een maximumpercentage voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen; dan wel

v)

het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag zijn tewerkgesteld of dat een onderneming in dienst mag hebben, en dat nodig is voor en zich rechtstreeks bezighoudt met het uitvoeren van een economische activiteit, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; dan wel

b)

specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een ondernemer van de andere Partij een economische activiteit kan uitoefenen, vereisen of ten aanzien van die entiteiten of joint ventures beperkingen opleggen.

Artikel 129

Nationale behandeling

1.   Elke Partij behandelt ondernemers van de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen niet minder gunstig dan haar eigen ondernemers en hun ondernemingen in vergelijkbare situaties, wat exploitatie op haar grondgebied betreft.

2.   Onder de door een Partij uit hoofde van lid 1 toegekende behandeling wordt verstaan:

a)

met betrekking tot een regionaal of lokaal overheidsniveau van het Verenigd Koninkrijk, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die in soortgelijke situaties door dat overheidsniveau aan investeerders uit het Verenigd Koninkrijk en aan hun ondernemingen op zijn grondgebied wordt toegekend, alsmede

b)

ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan investeerders van die lidstaat en hun ondernemingen op zijn grondgebied.

Artikel 130

Meestbegunstigingsbehandeling

1.   Elke Partij behandelt ondernemers van de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen niet minder gunstig dan ondernemers uit derde landen en hun ondernemingen in vergelijkbare situaties, wat vestiging op haar grondgebied betreft.

2.   Elke Partij behandelt ondernemers van de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen niet minder gunstig dan ondernemers uit derde landen en hun ondernemingen in vergelijkbare situaties, wat exploitatie op haar grondgebied betreft.

3.   De leden 1 en 2 worden niet uitgelegd als een verplichting voor een Partij om het voordeel van een behandeling uit te breiden tot ondernemers van de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen, indien dat voordeel het resultaat is van:

a)

een internationale overeenkomst ter vermijding van dubbele belastingheffing of een andere internationale overeenkomst of regeling die geheel of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingheffing, dan wel

b)

maatregelen die voorzien in de erkenning, met inbegrip van de erkenning van de normen of criteria voor de machtiging, vergunningverlening of certificering van een natuurlijke persoon of onderneming om een economische activiteit uit te oefenen, of in de erkenning van prudentiële maatregelen als bedoeld in punt 3 van de GATS-bijlage betreffende financiële diensten.

4.   Voor alle duidelijkheid: de in de leden 1 en 2 genoemde "behandeling" heeft geen betrekking op beslechtingsprocedures voor geschillen tussen investeerders en staten waarin andere internationale overeenkomsten voorzien.

5.   Voor alle duidelijkheid: het bestaan van materiële bepalingen in andere internationale overeenkomsten die door een Partij met een derde land zijn gesloten, of louter de formele omzetting van die bepalingen in nationaal recht voor zover dat nodig is om ze in de interne rechtsorde op te nemen, vormen op zich niet de in de leden 1 en 2 bedoelde "behandeling". Maatregelen van een Partij op grond van die bepalingen kunnen een dergelijke behandeling vormen en derhalve aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel.

Artikel 131

Hoger management en raden van bestuur

Een Partij mag een onder de overeenkomst vallende onderneming niet verplichten personen van een bepaalde nationaliteit te benoemen als leidinggevenden, managers of leden van de raad van bestuur.

Artikel 132

Prestatie-eisen

1.   Een Partij onthoudt zich ervan om in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied de volgende eisen te stellen of te handhaven, of verbintenissen of toezeggingen op te leggen:

a)

dat er een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten wordt uitgevoerd;

b)

dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;

c)

dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of dat die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten worden gekocht bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied;

d)

dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die onderneming;

e)

dat de verkoop van goederen of diensten op haar grondgebied die door die onderneming worden geproduceerd of geleverd, wordt beperkt door die verkoop op een of andere manier te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen;

f)

dat technologie, een productieproces of andere bedrijfsspecifieke kennis wordt overgedragen aan natuurlijke of rechtspersonen of andere entiteiten op haar grondgebied (12);

g)

dat door de onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten vanaf het grondgebied van de Partij bij de overeenkomst exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt worden geleverd;

h)

dat het hoofdkantoor voor een specifieke regio van de wereld die breder is dan het grondgebied van de Partij of de wereldmarkt op haar grondgebied wordt gevestigd;

i)

dat een bepaald aantal of percentage natuurlijke personen uit die Partij in dienst wordt genomen;

j)

dat een bepaald percentage of een bepaalde waarde van onderzoek en ontwikkeling op haar grondgebied wordt verricht;

k)

dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt, dan wel

l)

met betrekking tot een licentieovereenkomst die bestaat op het tijdstip waarop de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd, of met betrekking tot een toekomstige licentieovereenkomst die vrijelijk is gesloten tussen de onderneming en een natuurlijke of rechtspersoon of een andere entiteit op haar grondgebied, indien de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd, op een wijze die een rechtstreekse aantasting van die licentieovereenkomst vormt door uitoefening van niet-rechtsprekend overheidsgezag van een Partij, dat het volgende wordt vastgesteld:

i)

een percentage of bedrag van royalty's onder een bepaald niveau, dan wel

ii)

een bepaalde duur van de looptijd van een licentieovereenkomst.

Dit punt is niet van toepassing wanneer het licentiecontract wordt gesloten tussen de onderneming en de Partij. Voor de toepassing van dit punt wordt onder "licentieovereenkomst" verstaan elk contract betreffende het in licentie geven van technologie, een productieproces of andere bedrijfsspecifieke kennis.

2.   Een Partij stelt het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:

a)

dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;

b)

dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of dat die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten worden gekocht bij natuurlijke of rechtspersonen of andere entiteiten op haar grondgebied;

c)

dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die onderneming;

d)

dat de verkoop van goederen of diensten op haar grondgebied die door die onderneming worden geproduceerd of geleverd, wordt beperkt door die verkoop op een of andere manier te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen, dan wel

e)

dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt.

3.   Lid 2 mag niet aldus worden uitgelegd dat het een Partij belet om het genot of het voortgezette genot van voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten worden verricht.

4.   Lid 1, punten f) en l), van dit artikel zijn niet van toepassing indien:

a)

de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd door een rechter of administratief gerecht of door een mededingingsautoriteit op grond van het mededingingsrecht van een Partij om een beperking of vervalsing van de mededinging te voorkomen of te verhelpen, of

b)

een Partij toestemming verleent voor het gebruik van een intellectuele-eigendomsrecht overeenkomstig artikel 31 of artikel 31 bis van de Trips-Overeenkomst, of maatregelen vaststelt of handhaaft op grond waarvan de openbaarmaking van gegevens of informatie inzake eigendomsrechten wordt verlangd die binnen de werkingssfeer vallen van en in overeenstemming zijn met artikel 39, lid 3, van de Trips-Overeenkomst.

5.   Lid 1, punten a), b) en c), en lid 2, punten a) en b), zijn niet van toepassing op kwalificatievereisten voor goederen of diensten met betrekking tot de deelname aan programma's voor uitvoerbevordering en buitenlandse hulp.

6.   Voor alle duidelijkheid: dit artikel vormt geen beletsel voor de handhaving door de bevoegde autoriteiten van een Partij van verbintenissen of toezeggingen tussen andere personen dan een Partij die niet direct of indirect door die Partij zijn opgelegd of voorgeschreven.

7.   Voor alle duidelijkheid: lid 2, punten a) en b), is niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende Partij met betrekking tot het volume van goederen dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarieven of preferentiële contingenten.

8.   Lid 1, punt l), is niet van toepassing indien de eis wordt gesteld of gehandhaafd, of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd, door een rechtbank als billijke vergoeding uit hoofde van de wetgeving inzake auteursrechten van de Partij.

9.   Een Partij mag geen maatregelen opleggen of handhaven die onverenigbaar zijn met haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst inzake de met de handel verband houdende investeringsmaatregelen, zelfs niet wanneer die maatregel door die Partij is opgenomen in bijlagen 19 of 20.

10.   Voor alle duidelijkheid: dit artikel mag niet aldus worden uitgelegd dat een Partij verplicht is toe te staan dat een bepaalde dienst grensoverschrijdend wordt verleend, wanneer die Partij beperkingen of verbodsbepalingen vaststelt of handhaaft op de verlening van diensten die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een sector, subsector of activiteit die is vermeld in bijlagen 19 of 20.

11.   Een voorwaarde voor het genot of het voortgezette genot van een voordeel in de zin van lid 2 vormt geen eis of verbintenis of toezegging voor de toepassing van lid 1.

Artikel 133

Niet-conforme maatregelen en uitzonderingen

1.   De artikelen 128, 129, 130, 131 en 132 zijn niet van toepassing op:

a)

bestaande niet-conforme maatregelen van een Partij op het niveau van:

i)

voor de Unie:

A)

de Unie, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

B)

de centrale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

C)

een regionale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19, of

D)

een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C), alsmede

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

de centrale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19;

B)

een regionale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19,

of

C)

een lokale overheid;

b)

de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid; of

c)

een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b) van dit lid, voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel met artikel 128, 129, 130, 131 of 132, zoals die onmiddellijk vóór de wijziging bestond.

2.   De artikelen 128, 129, 130, 131 en 132 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een in bijlage 20 vermelde sector, subsector of activiteit.

3.   De artikelen 129 en 130 van deze overeenkomst zijn niet van toepassing op maatregelen die een uitzondering op of afwijking van artikel 3 of 4 van de Trips-Overeenkomst vormen, zoals specifiek bepaald in de artikelen 3, 4 en 5 van die overeenkomst.

4.   Voor alle duidelijkheid: de artikelen 129 en 130 mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij een Partij beletten informatievereisten voor te schrijven, ook voor statistische doeleinden, in verband met de oprichting of exploitatie van investeerders uit de andere Partij of van onder de overeenkomst vallende ondernemingen, mits dat geen middel is om de verplichtingen van die Partij uit hoofde van die artikelen te omzeilen.

HOOFDSTUK 3

GRENSOVERSCHRIJDENDE HANDEL IN DIENSTEN

Artikel 134

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de grensoverschrijdende handel in diensten door dienstverleners uit de andere Partij.

Artikel 135

Markttoegang

Een Partij mag noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderverdeling maatregelen vaststellen of handhaven die:

a)

beperkingen opleggen ten aanzien van:

i)

het aantal dienstverleners, ongeacht of dat geschiedt in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eisen van een onderzoek naar de economische behoefte;

ii)

de totale waarde van dienstentransacties of activa, in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte, dan wel

iii)

beperkingen van het totale aantal dienstentransacties of de totale hoeveelheid geleverde diensten, in bepaalde numerieke eenheden uitgedrukt in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar economische behoefte (13), dan wel

b)

specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke dienstverlener een dienst kan verlenen, vereisen of in dat verband beperkingen opleggen.

Artikel 136

Lokale aanwezigheid

Een Partij mag een dienstverlener uit de andere Partij niet verplichten een onderneming op te richten of in stand te houden of op haar grondgebied te verblijven als voorwaarde voor de grensoverschrijdende verlening van een dienst.

Artikel 137

Nationale behandeling

1.   Elke Partij behandelt diensten en dienstverleners uit de andere Partij niet minder gunstig dan haar eigen diensten en dienstverleners in soortgelijke situaties.

2.   Een Partij kan aan de vereiste in lid 1 voldoen door aan diensten en dienstverleners uit de andere Partij een behandeling toe te kennen die naar de vorm identiek is dan wel naar de vorm afwijkt van de behandeling die zij aan haar eigen soortgelijke diensten en dienstverleners toekent.

3.   Een naar de vorm identieke of naar de vorm afwijkende behandeling wordt geacht minder gunstig te zijn indien zij de mededingingsvoorwaarden wijzigt ten gunste van diensten of dienstverleners uit de betrokken Partij, in vergelijking met soortgelijke diensten of dienstverleners uit de andere Partij.

4.   Niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is tot compensatie van mededingingsnadelen die inherent zijn aan het buitenlandse karakter van de desbetreffende diensten of dienstverleners.

Artikel 138

Meestbegunstigingsbehandeling

1.   Elke Partij behandelt de diensten en dienstverleners van de andere Partij niet minder gunstig dan de diensten en dienstverleners uit een derde land.

2.   Lid 1 mag niet worden uitgelegd als een verplichting voor een Partij om het voordeel van een behandeling uit te breiden tot diensten en dienstverleners van de andere Partij indien dat voordeel het resultaat is van:

a)

een internationale overeenkomst ter vermijding van dubbele belastingheffing of een andere internationale overeenkomst of regeling die geheel of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingheffing, dan wel

b)

maatregelen die voorzien in de erkenning, met inbegrip van de normen of criteria voor het toestaan, verlenen of certificeren van een natuurlijke persoon of onderneming om een economische activiteit uit te oefenen, of van prudentiële maatregelen als bedoeld in punt 3 van de GATS-bijlage betreffende financiële diensten.

3.   Voor alle duidelijkheid: het bestaan van materiële bepalingen in andere overeenkomsten die door een Partij met een derde land zijn gesloten, of louter de formele omzetting van die bepalingen in nationaal recht voor zover dat nodig is om ze in de interne rechtsorde op te nemen, vormen op zich niet de in lid 1 bedoelde "behandeling". Maatregelen van een Partij op grond van die bepalingen kunnen een dergelijke behandeling vormen en derhalve aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel.

Artikel 139

Niet-conforme maatregelen

1.   De artikelen 135, 136, 137 en 138 zijn niet van toepassing op:

a)

bestaande niet-conforme maatregelen van een Partij op het niveau van:

i)

voor de Unie:

A)

de Unie, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

B)

de centrale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

C)

een regionale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19, of

D)

een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C), alsmede

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

de centrale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19;

B)

een regionale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19, of

C)

een lokale overheid;

b)

de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid; of

c)

een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b) van dit lid, voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel met de artikelen 135, 136, 137 en 138, zoals die onmiddellijk vóór de wijziging bestond.

2.   De artikelen 135, 136, 137 en 138 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een in bijlage 20 vermelde sector, subsector of activiteit.

HOOFDSTUK 4

TOEGANG EN TIJDELIJK VERBLIJF VAN NATUURLIJKE PERSONEN VOOR ZAKELIJKE DOELEINDEN

Artikel 140

Toepassingsgebied en definities

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de uitoefening van economische activiteiten door de toegang tot en het tijdelijke verblijf op haar grondgebied van natuurlijke personen uit de andere Partij die zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep, binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zijn.

2.   Voor zover in dit hoofdstuk geen verbintenissen zijn aangegaan, blijven alle voorschriften van de wetgeving van een Partij met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen van toepassing, met inbegrip van de wet- en regelgeving betreffende de verblijfsduur.

3.   Niettegenstaande de bepalingen van dit hoofdstuk blijven alle voorschriften in de wetgeving van een Partij met betrekking tot arbeid en sociale zekerheid van toepassing, met inbegrip van de wet- en regelgeving inzake minimumlonen en collectieve arbeidsovereenkomsten.

4.   Verbintenissen inzake de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden zijn niet van toepassing in gevallen waarin het de bedoeling of het gevolg van hun toegang en tijdelijke verblijf is in te grijpen in, of op andere wijze invloed uit te oefenen op het resultaat van arbeids- of managementgeschillen of -onderhandelingen, of de indienstneming van natuurlijke personen die bij dat geschil betrokken zijn.

5.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

"zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden": natuurlijke personen die een hoge functie bekleden binnen een rechtspersoon uit een Partij en die:

i)

verantwoordelijk zijn voor de oprichting van een onderneming van een dergelijke rechtspersoon op het grondgebied van de andere Partij;

ii)

geen diensten aanbieden of verrichten, noch een andere economische activiteit uitoefenen dan die welke noodzakelijk is voor de vestiging van die onderneming, en

iii)

geen beloning ontvangen uit een in de andere Partij gevestigde bron;

b)

"dienstverleners op contractbasis": natuurlijke personen die in dienst zijn van een rechtspersoon uit een Partij (anders dan via een agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening), die niet op het grondgebied van de andere Partij zijn gevestigd en een bonafide contract van ten hoogste twaalf maanden hebben gesloten voor het verlenen van diensten aan een eindverbruiker in de andere Partij waarvoor de tijdelijke aanwezigheid van zijn werknemers vereist is, die:

i)

gedurende een periode van ten minste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan de datum van hun aanvraag voor toegang en tijdelijk verblijf dezelfde soort diensten als werknemers van de rechtspersoon hebben aangeboden;

ii)

op die datum ten minste drie jaar beroepservaring bezitten die na het bereiken van de meerderjarigheid is opgedaan in de sector waarop het contract betrekking heeft, een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis van een gelijkwaardig niveau blijkt, alsmede de beroepskwalificaties die wettelijk vereist zijn om die activiteit in de andere Partij uit te oefenen (14), alsmede

iii)

geen beloning ontvangen uit een in de andere Partij gevestigde bron;

c)

"beoefenaars van een vrij beroep": natuurlijke personen die als zelfstandige op het grondgebied van een Partij een dienst verlenen en die:

i)

geen vestiging op het grondgebied van de andere Partij hebben;

ii)

voor een periode van ten hoogste twaalf maanden een bonafide contract (anders dan via een agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening) hebben gesloten voor het verlenen van diensten aan een eindverbruiker in de andere Partij, op grond waarvan hun aanwezigheid op tijdelijke basis vereist is, alsmede

iii)

op de datum van hun aanvraag voor toegang en tijdelijk verblijf beschikken over ten minste zes jaar beroepservaring in de desbetreffende activiteit, een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis van een gelijkwaardig niveau blijkt en de beroepskwalificaties die wettelijk vereist zijn om die activiteit in de andere Partij uit te oefenen (15);

d)

"binnen een onderneming overgeplaatste personen": natuurlijke personen die:

i)

gedurende een onmiddellijk aan de datum van de overplaatsing binnen een onderneming voorafgaande periode van ten minste één jaar voor leidinggevenden en specialisten en van ten minste zes maanden voor stagiair-werknemers in dienst zijn geweest bij een rechtspersoon uit een Partij, of daarbij partners zijn geweest;

ii)

op het moment van de aanvraag buiten het grondgebied van de andere Partij verblijven;

iii)

tijdelijk worden overgebracht naar een onderneming van de rechtspersoon op het grondgebied van de andere Partij die lid is van dezelfde groep als de oorspronkelijke rechtspersoon, met inbegrip van zijn vertegenwoordiging, dochteronderneming, filiaal of moedervennootschap (16), alsmede

iv)

tot een van de volgende categorieën behoren:

A)

leidinggevenden (17);

B)

specialisten, dan wel

C)

stagiair-werknemers;

e)

"leidinggevende": een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van het hoger leidinggevend personeel, die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor het management van de onderneming, onder het algemene toezicht of de leiding van de raad van bestuur of aandeelhouders of daarmee gelijkgestelde personen, waaronder ten minste personen die:

i)

leiding geven aan een onderneming of een afdeling of onderafdeling daarvan;

ii)

toezicht houden op de werkzaamheden van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers en die werkzaamheden controleren, alsmede

iii)

bevoegd zijn voor het aanbevelen van de indienstneming of van het ontslag van werknemers dan wel van ander optreden in het kader van het personeelsbeleid;

f)

"specialist": een natuurlijke persoon die beschikt over gespecialiseerde kennis die essentieel is voor de activiteiten, technieken of het management van de onderneming, die niet alleen moet worden beoordeeld met betrekking tot de specifieke kennis van de onderneming, maar ook met betrekking tot de vraag of de persoon over een hoog kwalificatieniveau beschikt, met inbegrip van voldoende beroepservaring met een soort werk of activiteit waarvoor specifieke technische kennis vereist is, met inbegrip van het eventuele lidmaatschap van een erkend beroep, alsmede

g)

"stagiair-werknemer": een natuurlijke persoon met een universitair diploma die voor loopbaanontwikkeling of voor een opleiding in bedrijfstechnieken of -methoden tijdelijk wordt overgeplaatst en die gedurende de overplaatsing wordt bezoldigd (18).

6.   Het in lid 5, punten b) en c), bedoelde dienstencontract voldoet aan de eisen van de wetgeving van de Partij waar het contract wordt uitgevoerd.

Artikel 141

Binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden

1.   Met inachtneming van de relevante voorwaarden en kwalificaties van bijlage 21:

a)

staat elke Partij het volgende toe:

i)

de toegang en het tijdelijke verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen;

ii)

de toegang en het tijdelijke verblijf van zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden zonder dat daarvoor een werkvergunning of een andere procedure van voorafgaande goedkeuring met vergelijkbaar oogmerk vereist is, alsmede

iii)

de tewerkstelling op haar grondgebied van binnen een onderneming overgeplaatste personen uit de andere Partij;

b)

een Partij handhaaft noch stelt beperkingen vast in de vorm van numerieke quota of onderzoek naar de economische behoefte met betrekking tot het totale aantal natuurlijke personen dat in een specifieke sector als zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden mag worden toegelaten of dat een investeerder van de andere Partij in dienst mag nemen als binnen een onderneming overgeplaatste personen, hetzij op basis van een territoriale indeling, hetzij op basis van haar gehele grondgebied, en

c)

elke Partij behandelt binnen een onderneming overgeplaatste personen en zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden van de andere Partij tijdens hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied niet minder gunstig dan haar eigen natuurlijke personen in soortgelijke situaties.

2.   De toegestane verblijfsduur bedraagt maximaal drie jaar voor leidinggevenden en specialisten, maximaal één jaar voor stagiair-werknemers en maximaal 90 dagen binnen een periode van zes maanden voor zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden.

Artikel 142

Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf

1.   Met inachtneming van de relevante voorwaarden en kwalificaties van bijlage 21 staat elke Partij de toegang en het tijdelijk verblijf toe van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf van de andere Partij voor de uitoefening van de in bijlage 21 vermelde activiteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf verkopen geen goederen en verlenen geen diensten aan het grote publiek;

b)

de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf ontvangen niet op eigen naam een beloning uit een bron binnen de Partij waar zij tijdelijk verblijven, en

c)

de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zijn niet betrokken bij de verlening van een dienst in het kader van een contract tussen een rechtspersoon die niet gevestigd is op het grondgebied van de Partij waar zij tijdelijk verblijven, en een consument aldaar, behalve zoals bepaald in bijlage 21.

2.   Tenzij anders bepaald in bijlage 21, staat een Partij toe dat zakelijke bezoekers voor een kort verblijf toegang krijgen zonder dat daarvoor een werkvergunning, een onderzoek naar de economische behoefte of een andere procedure van voorafgaande goedkeuring van soortgelijke opzet vereist is.

3.   Indien zakelijke bezoekers voor een kort verblijf van een Partij betrokken zijn bij de verlening van een dienst aan een consument op het grondgebied van de Partij waar zij tijdelijk verblijven overeenkomstig bijlage 21, behandelt die Partij hen wat de verlening van die dienst betreft niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners in vergelijkbare situaties.

4.   De toegestane verblijfsduur bedraagt maximaal 90 dagen per periode van zes maanden.

Artikel 143

DIENSTVERLENERS OP CONTRACTBASIS EN BEOEFENAARS VAN EEN VRIJ BEROEP

1.   In de sectoren, subsectoren en activiteiten die zijn vermeld in bijlage 22 en met inachtneming van de daarin vermelde relevante voorwaarden en kwalificaties:

a)

staat een Partij de toegang en het tijdelijke verblijf van dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep op haar grondgebied toe;

b)

stelt een Partij geen beperkingen vast of handhaaft zij geen beperkingen op het totale aantal dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep uit de andere Partij dat toegang en tijdelijk verblijf wordt toegestaan in de vorm van numerieke quota of een onderzoek naar de economische behoefte, en

c)

behandelt elke Partij de dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep uit de andere Partij met betrekking tot de verstrekking van hun diensten op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners.

2.   De uit hoofde van dit artikel verleende toegang betreft uitsluitend de dienst waarop het contract betrekking heeft en geeft geen recht op het voeren van de beroepstitel van de Partij waar de dienst wordt verleend.

3.   Het aantal personen waarop het dienstencontract betrekking heeft, mag niet groter zijn dan nodig is om het contract uit te voeren, zoals mogelijk vereist door de wetgeving van de Partij waar de dienst wordt verleend.

4.   De toegestane duur van het verblijf bedraagt in totaal ten hoogste twaalf maanden, dan wel de duur van het contract indien dat korter is.

Artikel 144

Niet-conforme maatregelen

Voor zover de betrokken maatregel van invloed is op het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden, zijn artikel 141, lid 1, punten b) en c), artikel 142, lid 3, en artikel 143, lid 1, punten b) en c), niet van toepassing op:

a)

bestaande niet-conforme maatregelen van een Partij op het niveau van:

i)

voor de Unie:

A)

de Unie, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

B)

de centrale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

C)

een regionale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19, of

D)

een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C), alsmede

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

de centrale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19;

B)

een regionale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19; of

C)

een lokale overheid;

b)

de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit artikel;

c)

een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b) van dit artikel, voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel met artikel 141, lid 1, punten b) en c), artikel 142, lid 3, en artikel 143, lid 1, punten b) en c), zoals die onmiddellijk vóór de wijziging bestond; of

d)

maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met een voorwaarde of kwalificatie als vermeld in bijlage 20.

Artikel 145

Transparantie

1.   Elke Partij maakt informatie openbaar over relevante maatregelen met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen uit de andere Partij, als bedoeld in artikel 140, lid 1.

2.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat, voor zover mogelijk, de volgende informatie met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen:

a)

categorieën van visa, verblijfstitels of soortgelijke vergunningen voor toegang en tijdelijk verblijf;

b)

vereiste documentatie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan;

c)

wijze van indiening van een aanvraag en mogelijkheden om die in te dienen, zoals via consulaten of online;

d)

kosten om een aanvraag in te dienen en indicatief tijdschema voor de behandeling van een aanvraag;

e)

maximale verblijfsduur in het kader van elke soort vergunning als omschreven in punt a);

f)

voorwaarden voor eventuele verlenging of vernieuwing;

g)

voorschriften over begeleidende personen ten laste;

h)

beschikbare toetsings- of beroepsprocedures, alsmede

i)

algemeen toepasselijke wetgeving met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden.

3.   Wat de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie betreft, streeft elke Partij ernaar de andere Partij onmiddellijk in kennis te stellen van de invoering van nieuwe vereisten en procedures, of van wijzigingen van vereisten en procedures, die van invloed zijn op de effectieve toepassing van het verlenen van toegang tot, tijdelijk verblijf in en, indien van toepassing, toestemming om te werken in de eerstgenoemde Partij.

HOOFDSTUK 5

REGELGEVINGSKADER

AFDELING 1

INTERNE REGELGEVING

Artikel 146

Toepassingsgebied en definities

1.   Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van de Partijen met betrekking tot vergunningsvereisten en -procedures, kwalificatievereisten en -procedures, formaliteiten en technische normen die van invloed zijn op:

a)

grensoverschrijdende handel in diensten;

b)

vestiging of exploitatie; dan wel

c)

de verstrekking van een dienst via de aanwezigheid van een natuurlijke persoon uit een Partij op het grondgebied van de andere Partij, zoals bepaald in artikel 140.

Wat maatregelen met betrekking tot technische normen betreft, is deze afdeling alleen van toepassing op maatregelen die van invloed zijn op de handel in diensten. Voor de toepassing van deze afdeling omvat de term "technische normen" geen technische regulerings- of uitvoeringsnormen voor financiële diensten.

2.   Deze afdeling is niet van toepassing op vergunningsvereisten en -procedures, kwalificatievereisten en -procedures, formaliteiten en technische normen op grond van een maatregel:

a)

die niet in overeenstemming is met artikel 128 of artikel 129 en waarnaar wordt verwezen in artikel 133, lid 1, punten a) tot en met c), of met artikel 135, 136 of 137 en waarnaar wordt verwezen in artikel 139, lid 1, punten a) tot en met c), of met artikel 141, lid 1, punten b) en c), of artikel 142, lid 3, of met artikel 143, lid 1, punten b) en c), en waarnaar wordt verwezen in artikel 144, of

b)

als bedoeld in artikel 133, lid 2, of artikel 139, lid 2.

3.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"vergunning": de toestemming om een van de in lid 1, punt a) tot en met c), bedoelde activiteiten te verrichten die voortvloeien uit een procedure waaraan een natuurlijke of rechtspersoon moet voldoen om aan te tonen dat hij voldoet aan de vergunningsvereisten, kwalificatievereisten, technische normen of formaliteiten met het oog op het verkrijgen, handhaven of verlengen van die toestemming, en

b)

"bevoegde autoriteit": een centrale, regionale of lokale overheid of autoriteit of niet-gouvernementele instantie in de uitoefening van bevoegdheden die zijn gedelegeerd door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten en die bevoegd is een besluit te nemen over de in punt a) bedoelde vergunning.

Artikel 147

Indiening van aanvragen

Elke Partij vermijdt, voor zover praktisch haalbaar, van een aanvrager te verlangen dat hij zich voor elke vergunningsaanvraag tot meer dan één bevoegde autoriteit wendt. Indien een activiteit waarvoor een vergunning wordt aangevraagd binnen het rechtsgebied van meerdere bevoegde autoriteiten valt, kunnen meerdere vergunningsaanvragen worden verlangd.

Artikel 148

Toepassingstermijnen

Indien een Partij een vergunning vereist, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten, voor zover mogelijk, de indiening van een aanvraag op elk moment van het jaar toestaan. Indien er een specifieke termijn voor het aanvragen van een vergunning bestaat, zorgt de Partij ervoor dat de bevoegde autoriteiten een redelijke termijn voor de indiening van een aanvraag toestaan.

Artikel 149

Elektronische aanvragen en aanvaarding van kopieën

Indien een Partij een vergunning vereist, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten:

a)

in de mate van het mogelijke ervoor zorgen dat aanvragen elektronisch kunnen worden ingevuld, ook vanuit het grondgebied van de andere Partij, alsmede

b)

in plaats van originele documenten kopieën aanvaarden van documenten die overeenkomstig de interne wetgeving van de Partij zijn gewaarmerkt, tenzij de bevoegde autoriteiten originele documenten verlangen om de integriteit van het vergunningsproces te beschermen.

Artikel 150

Behandeling van een verzoek

1.   Indien een Partij een vergunning vereist, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten:

a)

aanvragen heel het jaar rond verwerken. Indien dat niet mogelijk is, moet die informatie, voor zover praktisch haalbaar, vooraf openbaar worden gemaakt;

b)

voor zover praktisch uitvoerbaar, een indicatief tijdschema verstrekken voor de behandeling van een aanvraag. Die termijn is, voor zover praktisch haalbaar, redelijk;

c)

op verzoek van de aanvrager zonder onnodige vertraging informatie verstrekken over de status van de aanvraag;

d)

voor zover mogelijk zonder onnodige vertraging nagaan of een aanvraag voor verwerking in het kader van de interne wet- en regelgeving van de Partij volledig is;

e)

indien zij van mening zijn dat een aanvraag volledig is met het oog op verwerking in het kader van de interne wet- en regelgeving van de Partij (19), ervoor binnen een redelijke termijn na de indiening van de aanvraag zorgen dat:

i)

de behandeling van de aanvraag is voltooid, alsmede

ii)

de aanvrager, voor zover mogelijk, schriftelijk in kennis wordt gesteld van de beslissing over de aanvraag (20);

f)

indien zij van oordeel zijn dat een aanvraag met het oog op verwerking in het kader van de interne wet- en regelgeving van de Partij onvolledig is, binnen een redelijke termijn, voor zover mogelijk:

i)

de aanvrager ervan in kennis stellen dat de aanvraag onvolledig is;

ii)

op verzoek van de aanvrager aangeven welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag in te vullen of anderszins aangeven waarom de aanvraag als onvolledig wordt beschouwd, alsmede

iii)

de aanvrager de mogelijkheid bieden de aanvullende informatie te verstrekken die nodig is om de aanvraag te vervolledigen (21);

indien echter geen van de in de punten (i), (ii) en (iii) bedoelde handelingen haalbaar is en de aanvraag wegens onvolledigheid wordt afgewezen, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat zij de aanvrager daarvan binnen een redelijke termijn in kennis stellen, en

g)

indien een aanvraag wordt afgewezen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de aanvrager, de aanvrager in kennis stellen van de redenen voor de afwijzing en van de termijn voor een beroep tegen dat besluit en, indien van toepassing, van de procedures voor het opnieuw indienen van een aanvraag; een aanvrager mag niet uitsluitend op grond van een eerder afgewezen aanvraag worden belet om een andere aanvraag in te dienen.

2.   De Partijen zien erop toe dat hun bevoegde autoriteiten, zodra op basis van een passend onderzoek is vastgesteld dat de aanvrager aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de vergunning voldoet, een vergunning verlenen.

3.   De Partijen zorgen ervoor dat een vergunning, zodra zij is verleend, zonder onnodige vertraging in werking treedt, met inachtneming van de toepasselijke voorwaarden (22).

Artikel 151

Vergoedingen

1.   Voor alle andere economische activiteiten dan financiële diensten ziet elke Partij erop toe dat de door haar bevoegde autoriteiten aangerekende vergunningsvergoedingen redelijk en transparant zijn en op zichzelf de verlening van de betrokken dienst of de uitoefening van enige andere economische activiteit niet beperken. Gezien de kosten en administratieve lasten wordt elke Partij aangemoedigd om de betaling van vergunningsvergoedingen langs elektronische weg te aanvaarden.

2.   Met betrekking tot financiële diensten ziet elke Partij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten, met betrekking tot de vergoedingen die zij in rekening brengen voor vergunningen, aanvragers een lijst van vergoedingen of informatie verstrekken over de wijze waarop de hoogte van de vergoedingen wordt bepaald, en de vergoedingen niet gebruiken als middel om de verbintenissen of verplichtingen van de Partij te omzeilen.

3.   Vergunningsvergoedingen mogen geen vergoedingen voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen omvatten, noch betalingen in verband met veiling, aanbesteding of andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.

Artikel 152

Beoordeling van kwalificaties

Indien een Partij een examen vereist om de kwalificaties van een aanvrager van een vergunning te beoordelen, ziet zij erop toe dat haar bevoegde autoriteiten een dergelijk onderzoek met redelijk frequente tussenpozen plannen en aanvragers een redelijke termijn bieden om zich aan te melden voor het examen. Voor zover mogelijk aanvaardt elke Partij verzoeken om dergelijke examens af te leggen in elektronische vorm en overweegt zij het gebruik van elektronische middelen voor andere aspecten van examenprocessen.

Artikel 153

Bekendmaking en beschikbare informatie

1.   Indien een Partij een vergunning vereist, maakt de Partij onverwijld de informatie bekend die nodig is voor personen die de in artikel 146, lid 1, bedoelde activiteiten, waarvoor de vergunning vereist is, uitvoeren of wensen uit te voeren, om te kunnen voldoen aan de vereisten, formaliteiten, technische normen en procedures voor het verkrijgen, handhaven, wijzigen en verlengen van een dergelijke vergunning. Die informatie omvat, voor zover zij bestaat:

a)

de vergunnings- en kwalificatievereisten, -procedures en -formaliteiten;

b)

contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteiten;

c)

vergunningsvergoedingen;

d)

geldende technische normen;

e)

procedures voor het instellen van beroep tegen of het herzien van beslissingen inzake aanvragen;

f)

procedures voor het toezicht op of de handhaving van de naleving van de voorwaarden van vergunningen of kwalificaties;

g)

mogelijkheden voor inspraak van het publiek, bijvoorbeeld via hoorzittingen of opmerkingen, alsmede

h)

indicatieve termijnen voor de behandeling van een aanvraag.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "bekendmaken" verstaan het opnemen in een officiële publicatie, zoals een staatsblad, of op een officiële website. De Partijen consolideren elektronische publicaties in één enkel onlineportaal of zorgen er anderszins voor dat de bevoegde autoriteiten die gemakkelijk toegankelijk maken via alternatieve elektronische middelen.

2.   Elke Partij verlangt van elk van haar bevoegde autoriteiten dat zij, voor zover mogelijk, een verzoek om informatie of bijstand beantwoordt.

Artikel 154

Technische normen

Elke Partij moedigt haar bevoegde autoriteiten aan om bij de vaststelling van technische normen technische normen vast te stellen die zijn ontwikkeld via open en transparante processen, en stimuleert elk orgaan, met inbegrip van relevante internationale organisaties, dat is aangewezen om technische normen te ontwikkelen om dat te doen door middel van open en transparante processen.

Artikel 155

Voorwaarden voor de verlening van een vergunning

1.   Elke Partij ziet erop toe dat maatregelen met betrekking tot vergunningen gebaseerd zijn op criteria die beletten dat de bevoegde autoriteiten hun beoordelingsbevoegdheid op willekeurige wijze uitoefenen, en dat die criteria onder meer de bevoegdheid en het vermogen om een dienst te verlenen of enige andere economische activiteit te verrichten, kunnen omvatten, met inbegrip van de naleving van wettelijke voorschriften van een Partij, zoals gezondheids- en milieuvoorschriften. Ter voorkoming van twijfel zijn de Partijen het erover eens dat een bevoegde autoriteit bij het nemen van besluiten criteria tegen elkaar kan afwegen.

2.   De in lid 1 bedoelde criteria zijn:

a)

duidelijk en ondubbelzinnig;

b)

objectief en transparant;

c)

vooraf vastgesteld;

d)

vooraf openbaar gemaakt;

e)

onpartijdig, alsmede

f)

gemakkelijk toegankelijk.

3.   Indien een Partij een vergunningsmaatregel vaststelt of handhaaft, ziet zij erop toe dat:

a)

de betrokken bevoegde autoriteit op objectieve en onpartijdige wijze en op een wijze die onafhankelijk is van de ongepaste invloed van eenieder die de economische activiteit uitoefent waarvoor een vergunning is vereist aanvragen behandelt en haar beslissingen bereikt en uitvoert, alsmede

b)

de procedures zelf de naleving van de vereisten niet in de weg staan.

Artikel 156

Beperkte aantallen vergunningen

Indien het aantal voor een bepaalde activiteit beschikbare vergunningen beperkt is vanwege de schaarste aan beschikbare natuurlijke hulpbronnen of technische capaciteit, zorgt elke Partij ten aanzien van potentiële kandidaten voor een selectieprocedure die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt, met inbegrip van in het bijzonder een passende bekendmaking wat de aanvang, het verloop en de afronding van de procedure betreft. Bij de vaststelling van de regels voor de selectieprocedure kan een Partij rekening houden met legitieme beleidsdoelstellingen, waaronder overwegingen op het gebied van gezondheid, veiligheid, milieubescherming en het behoud van cultureel erfgoed.

AFDELING 2

ALGEMEEN TOEPASSELIJKE BEPALINGEN

Artikel 157

Toetsingsprocedures voor administratieve besluiten

Een Partij houdt gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve instanties of procedures in stand die, op verzoek van een betrokken investeerder of dienstverlener van de andere Partij, voorzien in de onmiddellijke toetsing van en – indien gerechtvaardigd – in passende rechtsmiddelen voor, administratieve besluiten die van invloed zijn op de vestiging of exploitatie, de grensoverschrijdende handel in diensten of de verlening van een dienst via de aanwezigheid van een natuurlijke persoon uit een Partij op het grondgebied van de andere Partij. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "administratief besluit" verstaan een besluit met rechtsgevolgen dat of een maatregel met rechtsgevolgen die in een individueel geval op een specifieke persoon, een specifiek goed of een specifieke dienst van toepassing is; hieronder wordt ook verstaan het verzuim om een administratief besluit of een administratieve maatregel vast te stellen wanneer dat uit hoofde van het recht van een Partij vereist is. Indien die procedures niet onafhankelijk zijn van de bevoegde autoriteit die gelast is het betrokken administratieve besluit te nemen, ziet een Partij erop toe dat de procedures feitelijk in een objectief en onpartijdig onderzoek voorzien.

Artikel 158

Beroepskwalificaties

1.   Niets in dit artikel belet een Partij te eisen dat natuurlijke personen de nodige beroepskwalificaties hebben die voor de betrokken sector zijn voorgeschreven op het grondgebied waar de activiteit wordt verricht (23).

2.   De beroepsorganisaties of autoriteiten die relevant zijn voor de betrokken sector op hun respectieve grondgebied, kunnen gezamenlijke aanbevelingen over de erkenning van beroepskwalificaties opstellen en aan de Partnerschapsraad doen toekomen. Dergelijke gezamenlijke aanbevelingen worden ondersteund door een empirisch onderbouwde beoordeling van:

a)

de economische waarde van een voorgenomen regeling inzake de erkenning van beroepskwalificaties, alsmede

b)

de verenigbaarheid van de respectieve regelingen, dat wil zeggen de mate waarin de door elke Partij toegepaste vereisten inzake machtiging, vergunningverlening, exploitatie en certificering verenigbaar zijn.

3.   Na ontvangst van een gezamenlijke aanbeveling toetst de Partnerschapsraad binnen een redelijke termijn de verenigbaarheid ervan met deze titel. Na die toetsing kan de Partnerschapsraad bij besluit een regeling betreffende de voorwaarden voor de erkenning van beroepskwalificaties opstellen en aannemen als bijlage bij deze overeenkomst, die als een integrerend onderdeel van deze titel wordt beschouwd. (24)

4.   Een in lid 3 bedoelde regeling voorziet in de voorwaarden voor de erkenning van in de Unie verworven beroepskwalificaties en in het Verenigd Koninkrijk verworven beroepskwalificaties met betrekking tot een activiteit die onder deze titel en onder titel III van deze rubriek valt.

5.   De richtsnoeren voor regelingen inzake de erkenning van beroepskwalificaties in bijlage 24 worden in aanmerking genomen bij de opstelling van de in lid 2 van dit artikel bedoelde gezamenlijke aanbevelingen, en door de Partnerschapsraad bij de beoordeling of een dergelijke regeling moet worden aangenomen, als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

AFDELING 3

BESTELDIENSTEN

Artikel 159

Toepassingsgebied en definities

1.   Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de verlening van besteldiensten in aanvulling op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 van deze titel en op de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk.

2.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"besteldiensten": postdiensten, koeriersdiensten, expresbesteldiensten of exprespostdiensten die de volgende activiteiten omvatten: het ophalen, sorteren, vervoeren en bestellen van postzendingen;

b)

"expresbesteldiensten": het ophalen, sorteren, vervoeren en bestellen van postzendingen tegen verhoogde snelheid en betrouwbaarheid, waarbij elementen met toegevoegde waarde inbegrepen kunnen zijn, zoals ophaling vanaf het punt van herkomst, persoonlijke bezorging aan de geadresseerde, tracering, mogelijkheid om de bestemming en de geadresseerde in doorvoer te veranderen of ontvangstbevestiging;

c)

"exprespostdiensten": internationale expresbesteldiensten die worden verleend via het samenwerkingsverband EMS, de vrijwillige vereniging van aangewezen postexploitanten in het kader van de Wereldpostunie (UPU);

d)

"vergunning": een machtiging die een regelgevende autoriteit van een Partij van een individuele leverancier kan verlangen om post- of koeriersdiensten aan te mogen bieden;

e)

"postzending": een zending tot 31,5 kg, geadresseerd in de definitieve vorm waarin het moet worden vervoerd door ongeacht welk type aanbieder van besteldiensten, zowel publiek- als privaatrechtelijk, met inbegrip van zendingen zoals brieven, pakketten, kranten of catalogi;

f)

"postmonopolie": het exclusieve recht om op grond van het recht van een Partij bepaalde besteldiensten te verlenen op het grondgebied van die Partij of een onderverdeling daarvan, alsmede

g)

"universele dienst": de permanente levering van een besteldienst van een bepaalde kwaliteit op alle punten op het grondgebied van een Partij of een onderverdeling daarvan tegen voor alle gebruikers betaalbare prijzen.

Artikel 160

Universele dienst

1.   Elke Partij heeft het recht te bepalen welk soort universeledienstverplichting zij wenst te handhaven en een besluit te nemen over het toepassingsgebied en de uitvoering ervan. Elke universeledienstverplichting wordt op transparante, niet-discriminerende en neutrale wijze ten aanzien van alle aan de verplichting onderworpen leveranciers beheerd.

2.   Indien een Partij verlangt dat inkomende exprespostdiensten worden verleend in het kader van een universele dienst, verleent zij die diensten geen voorkeursbehandeling ten opzichte van andere internationale expresbesteldiensten.

Artikel 161

Financiering van een universele dienst

Een Partij mag geen vergoedingen of andere kosten in rekening brengen voor de levering van een bezorgdienst die geen universele dienst is met het oog op de financiering van de levering van een universele dienst. Dit artikel is niet van toepassing op algemeen toepasselijke belastingmaatregelen of administratieve vergoedingen.

Artikel 162

Preventie van marktverstorende praktijken

Elke Partij garandeert dat een verstrekker van besteldiensten die met een universeledienstverplichting belast is of een postmonopolie heeft, geen marktverstorende praktijken opzet, zoals:

a)

het gebruik van inkomsten uit de levering van de dienst waarvoor een universeledienstverplichting of een postmonopolie geldt voor de kruissubsidiëring van een expresbesteldienst of een andere besteldienst waarvoor geen universeledienstverplichting geldt, of

b)

een ongerechtvaardigd onderscheid tussen consumenten met betrekking tot tarieven of andere voorwaarden voor de levering van een dienst die onder een universele dienst of een postmonopolie valt.

Artikel 163

Vergunningen

1.   Indien een Partij een vergunning voor het verlenen van besteldiensten vereist, maakt zij het volgende openbaar:

a)

alle vergunningsvereisten en de periode die normaliter nodig is om een beslissing over de aanvraag van een vergunning te nemen, alsmede

b)

de voorwaarden voor de betrokken vergunningen.

2.   De procedures, verplichtingen en vereisten van een vergunning moeten transparant, niet-discriminerend en op objectieve criteria gebaseerd zijn.

3.   Indien een vergunningsaanvraag door de bevoegde autoriteit wordt afgewezen, stelt zij de aanvrager schriftelijk in kennis van de redenen voor de afwijzing. Elke Partij legt een procedure vast voor het instellen van beroep bij een onafhankelijke instantie die ter beschikking staat voor de aanvragers aan wie een vergunning werd geweigerd. Die instantie kan een rechtbank zijn.

Artikel 164

Onafhankelijkheid van de regelgevende instantie

1.   Elke Partij richt een toezichthoudende instantie op of houdt die in stand, die juridisch gescheiden is van en functioneel onafhankelijk is van alle leveranciers van besteldiensten. Indien een Partij eigenaar is van of zeggenschap heeft over een dienstverlener die elektronische-communicatienetwerken exploiteert of elektronische-communicatiediensten verleent, zorgt die Partij voor een werkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met de eigendom of de zeggenschap verband houdende activiteiten.

2.   De toezichthoudende instanties voeren hun taken op transparante en tijdige wijze uit en beschikken over voldoende financiële en personele middelen om de hun toegewezen taken uit te voeren. Hun beslissingen zijn onpartijdig ten aanzien van alle marktdeelnemers.

AFDELING 4

TELECOMMUNICATIEDIENSTEN

Artikel 165

Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de levering van telecommunicatiediensten in aanvulling op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 van deze titel en op de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk.

Artikel 166

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"bijbehorende faciliteiten": bijbehorende diensten, fysieke infrastructuur en andere faciliteiten of elementen in verband met een telecommunicatienetwerk of telecommunicatiedienst die de levering van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of daartoe het potentieel hebben;

b)

"eindgebruiker": een eindgebruiker of abonnee van een openbare telecommunicatiedienst, andere dienstverleners dan leveranciers van openbare telecommunicatiediensten daaronder begrepen;

c)

"essentiële faciliteiten": faciliteiten van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst die:

i)

uitsluitend of voornamelijk ter beschikking worden gesteld door een enkele of een beperkt aantal leveranciers, alsmede

ii)

bij het verlenen van een dienst niet op haalbare wijze economisch of technisch kunnen worden vervangen;

d)

"interconnectie": de koppeling van openbare telecommunicatienetwerken die door dezelfde of verschillende aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten worden gebruikt om de gebruikers van een leverancier in staat te stellen te communiceren met gebruikers van dezelfde of een andere leverancier of toegang te krijgen tot diensten die door een andere leverancier worden aangeboden, ongeacht of die diensten worden verleend door de betrokken leveranciers of door een andere leverancier die toegang heeft tot het netwerk;

e)

"internationale mobiele roamingdienst": een commerciële mobiele dienst op grond van een commerciële overeenkomst tussen aanbieders van openbare telecommunicatiediensten die een eindgebruiker in staat stelt om zijn eigen mobiele telefoon of een ander toestel voor spraak-, data- of berichtendiensten te gebruiken buiten het grondgebied waar het openbaar telecommunicatienetwerk waarvan de eindgebruiker oorspronkelijk gebruik maakt, is gevestigd;

f)

"internettoegangsdienst": een openbare elektronischecommunicatiedienst die toegang tot het internet biedt en derhalve connectiviteit met vrijwel alle eindpunten van het internet, ongeacht de gebruikte netwerktechnologie en eindapparatuur;

g)

"huurcircuit": telecommunicatiediensten of -faciliteiten, met inbegrip van virtuele diensten, die capaciteit reserveren voor specifiek gebruik door of beschikbaarheid voor een gebruiker tussen twee of meer aangewezen punten;

h)

"grote aanbieder": een aanbieder van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten die, gelet op de prijs en het aanbod, de voorwaarden voor deelneming aan een relevante markt voor telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten wezenlijk kan beïnvloeden als gevolg van zeggenschap over essentiële faciliteiten of het gebruik van zijn positie op die markt;

i)

"netwerkelement": een voorziening of uitrusting die wordt gebruikt voor het leveren van een telecommunicatiedienst, met inbegrip van kenmerken, functies en mogelijkheden die door middel van die faciliteit of uitrusting worden geleverd;

j)

"nummerportabiliteit": de mogelijkheid voor eindgebruikers van openbare telecommunicatiediensten om op dezelfde locatie dezelfde telefoonnummers te houden zonder dat de kwaliteit, de betrouwbaarheid of het gemak er onder leidt wanneer binnen dezelfde categorie leveranciers van openbare telecommunicatiediensten van leverancier wordt veranderd;

k)

"openbaar telecommunicatienetwerk": elk telecommunicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten en dat de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten ondersteunt;

l)

"openbare telecommunicatiedienst": elke telecommunicatiedienst die in het algemeen aan het publiek wordt aangeboden;

m)

"abonnee": een natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten voor het verlenen van dergelijke diensten;

n)

"telecommunicatie": de transmissie en ontvangst van signalen via elektromagnetische middelen;

o)

"telecommunicatienetwerk": de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, met inbegrip van netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen en te ontvangen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen;

p)

"regelgevende autoriteit voor telecommunicatie": de instantie(s) die door een Partij belast is (zijn) met de regulering van onder deze afdeling vallende telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten;

q)

"telecommunicatiedienst": een dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in de transmissie en ontvangst van signalen, met inbegrip van omroepsignalen, via telecommunicatienetwerken, met inbegrip van die welke voor omroep worden gebruikt, maar geen dienst waarbij met behulp van telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd;

r)

"universele dienst": het minimale pakket aan diensten van een bepaalde kwaliteit dat op het grondgebied van een Partij of een onderverdeling daarvan tegen een betaalbare prijs beschikbaar moet worden gesteld voor alle gebruikers of voor een deel van de gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, alsmede

s)

"gebruiker": elke natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst.

Artikel 167

Regelgevende autoriteit voor telecommunicatie

1.   Elke Partij richt een regelgevende autoriteit voor telecommunicatie op of houdt die in stand die:

a)

juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van elke leverancier van telecommunicatienetwerken, telecommunicatiediensten of telecommunicatieapparatuur;

b)

gebruik maakt van procedures en beslissingen uitvaardigt die onpartijdig zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers;

c)

onafhankelijk handelt en geen instructies vraagt of aanvaardt van andere instanties met betrekking tot de uitoefening van de taken die haar bij wet zijn opgedragen om de verplichtingen van de artikelen 169, 170, 171, 173 en 174 te handhaven;

d)

over de regelgevende bevoegdheid en over voldoende financiële en personele middelen beschikt om de in punt c) van dit artikel genoemde taken uit te voeren;

e)

de bevoegdheid heeft ervoor te zorgen dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten haar op verzoek onverwijld alle informatie (25), met inbegrip van financiële informatie, verstrekken die nodig is om de in punt c) van dit artikel genoemde taken uit te voeren, alsmede

f)

haar bevoegdheden op transparante en tijdige wijze uitoefent.

2.   Elke Partij ziet erop toe dat de aan de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie toegewezen taken in een gemakkelijk toegankelijke en duidelijke vorm openbaar worden gemaakt, met name wanneer die taken aan meer dan één instantie zijn toegewezen.

3.   Een Partij die de eigendom van of de zeggenschap over aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten behoudt, zorgt voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten.

4.   Elke Partij ziet erop toe dat een gebruiker of leverancier van telecommunicatienetwerken of -diensten die gevolgen ondervindt van een besluit van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie, beroep kan instellen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de regelgevende autoriteit en andere betrokken partijen. In afwachting van de uitkomst van het beroep blijft de beslissing gehandhaafd, tenzij overeenkomstig het recht van de Partij voorlopige maatregelen worden verleend.

Artikel 168

Vergunning voor het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten

1.   Elke Partij staat het aanbieden van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten zonder voorafgaande formele toestemming toe.

2.   Elke Partij maakt alle criteria, toepasselijke procedures en voorwaarden uit hoofde waarvan leveranciers telecommunicatienetwerken of -diensten mogen aanbieden, openbaar.

3.   Alle toelatingscriteria en toepasselijke procedures moeten zo eenvoudig mogelijk, objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn. Alle verplichtingen en voorwaarden die aan een vergunning worden opgelegd of daaraan verbonden zijn, moeten niet-discriminerend, transparant en evenredig zijn en verband houden met de aangeboden diensten of netwerken.

4.   Elke Partij ziet erop toe dat een aanvrager van een vergunning schriftelijk de redenen ontvangt voor de weigering of intrekking van een vergunning of voor het opleggen van specifieke voorwaarden voor de leverancier. In dergelijke gevallen heeft de aanvrager het recht beroep in te stellen bij een beroepsinstantie.

5.   De aan leveranciers opgelegde administratieve vergoedingen moeten objectief, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot de administratieve kosten die redelijkerwijs worden gemaakt bij het beheer, de controle en de handhaving van de in deze afdeling vastgestelde verplichtingen (26).

Artikel 169

Interconnectie

Elke Partij waarborgt dat een leverancier van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten het recht en, op verzoek van een andere leverancier van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten, de verplichting heeft om te onderhandelen over interconnectie met het oog op het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 170

Toegang en gebruik

1.   Elke Partij ziet erop toe dat alle onder de overeenkomst vallende ondernemingen of dienstverleners uit de andere Partij op redelijke en niet-discriminerende (27) voorwaarden toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten. Die verplichting wordt, onder meer, door toepassing van de leden 2 tot en met 5 ten uitvoer gelegd.

2.   Elke Partij ziet erop toe dat onder de overeenkomst vallende ondernemingen of dienstverleners uit de andere Partij toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van alle openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten die binnen of over haar grenzen worden aangeboden, met inbegrip van particuliere huurlijnen, en zorgt er daartoe, met inachtneming van lid 5, voor dat het dergelijke ondernemingen en leveranciers is toegestaan om:

a)

eind- of andere apparatuur die met het openbare telecommunicatienetwerk verbonden is en die nodig is om hun diensten te verlenen, te kopen of huren, en aan dat netwerk te koppelen;

b)

interconnectie tot stand te brengen tussen particuliere geleasede of in eigendom zijnde lijnen en openbare telecommunicatienetwerken of lijnen die worden geleased of eigendom zijn van een andere onder de overeenkomst vallende onderneming of dienstverlener, alsmede

c)

exploitatieprotocollen van hun keuze te gebruiken, andere dan die welke noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de telecommunicatienetwerken en -diensten beschikbaar zijn voor het algemene publiek.

3.   Elke Partij ziet erop toe alle dienstverleners uit de andere Partij openbare telecommunicatienetwerken en -diensten kunnen gebruiken voor het verkeer van informatie op haar grondgebied en over haar grenzen heen, daarbij inbegrepen de interne bedrijfscommunicatie van die dienstverleners, en voor toegang tot informatie in gegevensbestanden of tot informatie die op andere wijze in machine-leesbare vorm is opgeslagen op het grondgebied van een der Partijen.

4.   Niettegenstaande lid 3 kan een Partij de nodige maatregelen nemen om de veiligheid en vertrouwelijkheid van de communicatie te waarborgen, mits die maatregelen niet worden toegepast op een wijze die hetzij een verkapte beperking van de handel in diensten, hetzij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie vormt, hetzij de voordelen uit hoofde van deze titel tenietdoet of uitholt.

5.   Elke Partij ziet erop toe dat voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten uitsluitend voorwaarden worden gesteld die noodzakelijk zijn:

a)

ter vrijwaring van de verantwoordelijkheid als openbare instantie van leveranciers van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten en met name hun bevoegdheid hun diensten aan het algemene publiek ter beschikking te stellen; dan wel

b)

ter bescherming van de technische integriteit van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten.

Artikel 171

Beslechting van telecommunicatiegeschillen

1.   Elke Partij ziet erop toe dat de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie, in geval van een geschil tussen aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten in verband met rechten en verplichtingen die voortvloeien uit deze afdeling, en op verzoek van een van de bij het geschil betrokken partijen, binnen een redelijke termijn een bindend besluit neemt om het geschil op te lossen.

2.   De beslissing van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie wordt openbaar gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijke bedrijfsgegevens. De betrokken partijen wordt een volledige verklaring verstrekt over de redenen waarop de beslissing is gebaseerd en zij hebben het recht beroep aan te tekenen als bedoeld in artikel 167, lid 4.

3.   De procedure van de leden 1 en 2 laat het recht van elk van de betrokken partijen om bij een rechterlijke instantie een procedure in te leiden, onverlet.

Artikel 172

Concurrentiewaarborgen ten aanzien van grote aanbieders

Elke Partij neemt of handhaaft passende maatregelen om te voorkomen dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten, die, alleen of samen met anderen, grote aanbieders zijn, overgaan tot concurrentiebeperkende praktijken of die voortzetten. In dat verband wordt met name onder "concurrentiebeperkende praktijken" verstaan:

a)

het op concurrentiebeperkende wijze toepassen van kruissubsidiëring;

b)

het op concurrentiebeperkende wijze gebruiken van informatie van concurrenten, alsmede

c)

het niet tijdig aan andere dienstverleners beschikbaar stellen van technische informatie over essentiële faciliteiten en van commercieel relevante informatie die die dienstverleners voor het leveren van hun diensten nodig hebben.

Artikel 173

Interconnectie met grote aanbieders

1.   Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten interconnectie aanbieden op elk technisch haalbaar punt in het netwerk. Die interconnectie moet worden geleverd:

a)

onder niet-discriminatoire voorwaarden (onder meer wat betreft tarieven, technische normen, specificaties, kwaliteit en onderhoud), en met een kwaliteit die niet lager is dan die welke wordt geboden voor de eigen soortgelijke diensten van een dergelijke grote aanbieder, voor soortgelijke diensten van dochterondernemingen of andere gelieerde ondernemingen;

b)

binnen een redelijke termijn, op voorwaarden (onder meer wat betreft tarieven, technische normen, specificaties, kwaliteit en onderhoud) die transparant, economisch redelijk en voldoende gescheiden zijn, zodat de aanbieder niet hoeft te betalen voor netwerkonderdelen of -faciliteiten die hij voor de levering van zijn diensten niet nodig heeft, alsmede

c)

op verzoek via extra aansluitpunten, in aanvulling op de aan de meeste gebruikers aangeboden netwerkaansluitpunten, tegen een vergoeding die gebaseerd is op de kosten voor het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende faciliteiten.

2.   De procedures voor interconnectie met een grote aanbieder worden algemeen bekendgemaakt.

3.   Grote aanbieders maken hun interconnectieovereenkomsten of hun referentie-aanbiedingen voor interconnectie in voorkomend geval algemeen bekend.

Artikel 174

Toegang tot essentiële faciliteiten van grote aanbieders

Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders op haar grondgebied hun essentiële faciliteiten tegen redelijke, transparante en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking stellen van aanbieders van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten met het oog op het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten, tenzij dat niet noodzakelijk is om daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen op basis van de verzamelde feiten en de beoordeling van de markt door de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie. De essentiële faciliteiten van de grote aanbieder kunnen netwerkelementen, huurlijnen en bijbehorende faciliteiten omvatten.

Artikel 175

Schaarse middelen

1.   Elke Partij ziet erop toe dat de toewijzing en verlening van gebruiksrechten voor schaarse middelen, met inbegrip van radiospectrum, nummers en doorgangsrechten, geschiedt op een open, objectieve, tijdige, transparante, niet-discriminerende en evenredige wijze en met inachtneming van doelstellingen van algemeen belang. De procedures en de aan gebruiksrechten verbonden voorwaarden en verplichtingen zijn gebaseerd op objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

2.   Het huidige gebruik van toegewezen frequentiebanden wordt algemeen bekendgemaakt, maar een gedetailleerde vermelding van radiospectra die voor specifiek gebruik door de overheid zijn toegewezen, is niet vereist.

3.   Partijen kunnen gebruikmaken van marktgebaseerde benaderingen, zoals biedprocedures, om spectrum toe te wijzen voor commercieel gebruik.

4.   De Partijen zijn het erover eens dat maatregelen van een Partij voor het toewijzen en verlenen van spectrum- en beheerfrequenties op zich niet in strijd zijn met de artikelen 128 en 135. Elke Partij behoudt het recht maatregelen voor het vaststellen en toepassen van spectra en frequenties te treffen die tot gevolg kunnen hebben dat het aantal aanbieders van elektronische-communicatiediensten wordt beperkt, op voorwaarde dat dat geschiedt op een manier die overeenstemt met deze overeenkomst. Dat recht omvat de mogelijkheid om frequentiebanden toe te wijzen rekening houdend met bestaande en toekomstige behoeften en spectrumbeschikbaarheid.

Artikel 176

Universele dienst

1.   Elke Partij heeft het recht vast te stellen welke universeledienstverplichtingen zij wenst te handhaven en te beslissen over het toepassingsgebied en de uitvoering ervan.

2.   Elke Partij beheert de universeledienstverplichtingen op evenredige, transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze, die neutraal is ten aanzien van de mededinging en niet belastender is dan nodig is voor het soort universele dienst dat door de Partij is gedefinieerd.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat de procedures voor de aanwijzing van leveranciers van de universele dienst openstaan voor alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten. De aanwijzing geschiedt door middel van een efficiënt, transparant en niet-discriminerend mechanisme.

4.   Indien een Partij besluit de leveranciers van de universele dienst te compenseren, ziet zij erop toe dat die compensatie niet hoger is dan de nettokosten die door de universeledienstverplichting worden veroorzaakt.

Artikel 177

Nummerportabiliteit

Elke Partij draagt er zorg voor dat aanbieders van openbare elektronische-communicatiediensten nummerportabiliteit aanbieden tegen redelijke voorwaarden.

Artikel 178

Open internettoegang

1.   Elke Partij ziet erop toe dat aanbieders van internettoegangsdiensten gebruikers van internettoegangsdiensten in staat stellen om, met inachtneming van haar wet- en regelgeving:

a)

toegang te krijgen tot informatie en inhoud en die te verspreiden, toepassingen en diensten van hun keuze te gebruiken en te verstrekken, op niet-discriminerende, redelijke, transparante en evenredige wijze van netwerkbeheer, alsmede

b)

toestellen van hun keuze te gebruiken, op voorwaarde dat dergelijke apparaten geen afbreuk doen aan de veiligheid van andere apparaten, het netwerk of de diensten die via het netwerk worden geleverd.

2.   Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel belet de Partijen maatregelen te nemen om de openbare veiligheid ten aanzien van gebruikers online te beschermen.

Artikel 179

Vertrouwelijkheid van informatie

1.   Elke Partij ziet erop toe dat aanbieders die bij onderhandelingen over regelingen op grond van de artikelen 169, 170, 173 en 174 informatie van een andere aanbieder ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor die is verstrekt en de vertrouwelijkheid van de doorgegeven of opgeslagen informatie te allen tijde eerbiedigen.

2.   Elke Partij waarborgt de vertrouwelijkheid van de communicatie en daarmee verband houdende verkeersgegevens die bij het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten worden doorgegeven, met dien verstande dat de daartoe genomen maatregelen geen middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de handel in diensten vormen.

Artikel 180

Buitenlands aandeelhouderschap

Met betrekking tot het aanbieden van telecommunicatienetwerken of telecommunicatiediensten door vestiging en niettegenstaande artikel 133 legt een Partij geen vereisten voor joint ventures op, noch beperkt zij de deelneming van buitenlands kapitaal in de vorm van maximumpercentages voor buitenlands aandeelhouderschap of de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen.

Artikel 181

Internationale mobiele roaming (28)

1.   De Partijen streven ernaar samen te werken ter bevordering van transparante en redelijke tarieven voor internationale mobiele roamingdiensten, op zodanige wijze dat de groei van de handel tussen de Partijen kan worden bevorderd en het consumentenwelzijn kan worden vergroot.

2.   De Partijen kunnen kiezen om stappen te ondernemen ter verbetering van de transparantie en de mededinging op het gebied van internationale mobiele roamingkosten en technologische alternatieven voor roamingdiensten, zoals:

a)

ervoor zorgen dat informatie over retailtarieven gemakkelijk toegankelijk is voor eindgebruikers, alsmede

b)

de belemmeringen voor het gebruik van technologische alternatieven voor roaming tot een minimum herleiden, waarbij consumenten die het grondgebied van een Partij bezoeken vanaf het grondgebied van de andere Partij, toegang hebben tot telecommunicatiediensten met gebruikmaking van het apparaat van hun keuze.

3.   Elke Partij moedigt aanbieders van openbare telecommunicatiediensten op haar grondgebied aan tot het openbaar maken van informatie over de retailtarieven voor internationale mobiele roamingdiensten voor spraak-, data- en sms-verkeer die worden aangeboden aan hun eindgebruikers wanneer zij het grondgebied van de andere Partij bezoeken.

4.   Niets in dit artikel vereist dat een Partij prijzen of voorwaarden voor internationale mobiele roamingdiensten reguleert.

AFDELING 5

FINANCIËLE DIENSTEN

Artikel 182

Toepassingsgebied

1.   Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de verlening van financiële diensten in aanvulling op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 van deze titel en op de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk.

2.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag" als bedoeld in artikel 124, punt f), verstaan (29):

a)

activiteiten van een centrale bank, monetaire autoriteit of andere overheidsinstantie voor de uitvoering van het monetaire of wisselkoersbeleid;

b)

activiteiten in het kader van een wettelijk stelsel van sociale zekerheid of een wettelijke pensioenregeling, alsmede

c)

andere activiteiten die door een overheidsinstantie worden verricht voor rekening of met de garantie of met gebruikmaking van de financiële middelen van de Partij of haar overheidsinstanties.

3.   Voor de toepassing van artikel 124, punt f), op deze afdeling: indien een Partij toestaat dat een van de in lid 2, punt b) of c), van dit artikel bedoelde activiteiten door haar verleners van financiële diensten in concurrentie met een overheidsinstantie of een verlener van financiële diensten wordt uitgevoerd, vallen die activiteiten niet onder "activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag".

4.   Artikel 124, punt a), is niet van toepassing op diensten die onder deze afdeling vallen.

Artikel 183

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"financiële dienst": elke dienst van financiële aard, verleend door een aanbieder van financiële diensten van een Partij; dat omvat de volgende activiteiten:

i)

verzekeringen en daarmee verband houdende diensten:

A)

directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):

aa)

levensverzekering;

bb)

schadeverzekering;

B)

herverzekering en retrocessie;

C)

verzekeringsbemiddeling, zoals makelaardij en agentschap, alsmede

D)

ondersteunende diensten in de verzekeringssector, zoals adviesverstrekking, actuariaat, risicobeoordeling en regeling van schade-eisen;

ii)

bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen):

A)

aanvaarding van deposito's en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;

B)

alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;

C)

financiële leasing;

D)

alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder creditcards, betaalkaarten, debetkaarten, reischeques en bankwissels;

E)

verlenen van garanties en stellen van borgtochten;

F)

transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs of op de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:

aa)

geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten en depositocertificaten);

bb)

deviezen;

cc)

derivaten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, termijninstrumenten en opties;

dd)

wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;

ee)

verhandelbare effecten, alsmede

ff)

andere verhandelbare instrumenten en financiële activa, met inbegrip van edelmetaal;

G)

deelneming in de uitgifte van alle soorten effecten, met inbegrip van garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (openbaar dan wel particulier) en verlening van diensten in verband met die uitgiften;

H)

geldmakelaarsdiensten;

I)

beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;

J)

betalings- en compensatiediensten in verband met financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;

K)

verstrekking en doorgifte van financiële informatie, verwerking van financiële gegevens en bijbehorende software, alsmede

L)

advies- en bemiddelingsdiensten en andere ondersteunende financiële diensten voor alle bij de punten A) tot en met K) vermelde activiteiten, met inbegrip van kredietonderzoek en -analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, advies over overnames, bedrijfsreorganisaties en strategieën;

b)

"verlener van financiële diensten": een natuurlijke persoon of een rechtspersoon uit een Partij die financiële diensten aanbiedt of verleent, met uitzondering van overheidsinstanties;

c)

"nieuwe financiële dienst": een dienst van financiële aard, met inbegrip van diensten in verband met bestaande of nieuwe producten of de wijze waarop een product wordt geleverd, die niet wordt verleend door verleners van financiële diensten op het grondgebied van de ene Partij, maar die wel wordt verleend op het grondgebied van de andere Partij;

d)

"overheidsinstantie":

i)

een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een Partij, of een instantie die eigendom is van een Partij of onder zeggenschap staat van een Partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met de uitvoering van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van entiteiten die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis, dan wel

ii)

een particuliere instantie, wanneer die taken vervult die normalerwijze door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld;

e)

"zelfregulerende organisatie": elk niet-gouvernementeel orgaan, met inbegrip van effecten- of termijnbeurzen of effecten- of termijnmarkten, verrekenkantoren, andere organisaties of verenigingen dat op grond van de wetgeving of een delegatie van de centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten een regulerende of toezichthoudende bevoegdheid uitoefent ten aanzien van verleners van financiële diensten, voor zover van toepassing.

Artikel 184

Prudentiële uitzonderingsbepaling

1.   Niets in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat een Partij prudentiële maatregelen vaststelt of handhaaft (30), zoals:

a)

de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is, dan wel

b)

het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële systeem van een Partij.

2.   Indien dergelijke maatregelen strijdig zijn met de bepalingen van deze overeenkomst, mogen zij niet worden gebruikt om de verbintenissen of verplichtingen van een Partij uit hoofde van deze overeenkomst te ontduiken.

Artikel 185

Vertrouwelijke informatie

Onverminderd deel drie wordt niets in deze overeenkomst uitgelegd als een verplichting voor een Partij om informatie over zaken en rekeningen van individuele consumenten of vertrouwelijke of gepatenteerde informatie die in het bezit is van overheidsinstanties, openbaar te maken.

Artikel 186

Internationale normen

De Partijen stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat internationaal overeengekomen normen op het gebied van financiële diensten voor regelgeving en toezicht, voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en voor de bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking op hun grondgebied worden uitgevoerd en toegepast. Dergelijke internationaal overeengekomen normen zijn onder meer die welke zijn vastgesteld door: de G20, de Raad voor financiële stabiliteit, het Bazels Comité voor bankentoezicht, met name het "Core Principle for Effective Banking Supervision", de International Association of Insurance Supervisors, met name de "Insurance Core Principles" daarvan, de International Organisation of Securities Commissions, met name de "Objectives and Principles of Securities Regulation" daarvan, de Financial Action Task Force, en het Mondiaal Forum inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen voor belastingdoeleinden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

Artikel 187

Financiële diensten die nieuw zijn op het grondgebied van een Partij

1.   Elke Partij staat op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten uit de andere Partij toe nieuwe financiële diensten te verlenen waarvoor de Partij haar eigen verleners van financiële diensten overeenkomstig haar interne wetgeving onder soortgelijke omstandigheden toestemming zou geven, tenzij de introductie van de nieuwe financiële dienst tot de vaststelling van nieuwe wetgeving of een wetswijziging noodzaakt. Dat geldt niet voor filialen van de andere Partij die op het grondgebied van een Partij gevestigd zijn.

2.   Een Partij kan de institutionele en rechtsvorm vaststellen waarin de dienst kan worden verleend en kan de betrokken dienstverlening aan een vergunningsplicht onderwerpen. Wanneer een vergunning vereist is, wordt hieromtrent binnen een redelijke termijn een besluit genomen en de vergunning kan uitsluitend worden geweigerd om prudentiële redenen.

Artikel 188

Zelfregulerende organisaties

Wanneer een Partij lidmaatschap van, deelname aan of toegang tot een zelfregulerende organisatie vereist opdat verleners van financiële diensten uit de andere Partij financiële diensten op haar grondgebied kunnen verlenen, zorgt de Partij ervoor dat de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 129, 130, 137 en 138 door die zelfregulerende organisatie worden nageleefd.

Artikel 189

Verrekenings- en betalingssystemen

Onder voorwaarden van nationale behandeling verschaft elke Partij aan op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten uit de andere Partij toegang tot verrekenings- en betalingssystemen van overheidsinstanties, alsmede tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel verleent geen toegang tot de kredietfaciliteiten in laatste instantie van de Partij.

AFDELING 6

INTERNATIONALE ZEEVERVOERSDIENSTEN

Artikel 190

Toepassingsgebied en definities

1.   Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de verlening van internationale zeevervoersdiensten, in aanvulling op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 en afdeling 1 van dit hoofdstuk.

2.   Voor de toepassing van deze afdeling en de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"internationale zeevervoersdiensten": het vervoer van passagiers of vracht door zeeschepen tussen een haven van de ene Partij en een haven van de andere Partij of van een derde land, of tussen havens van verschillende lidstaten van de Europese Unie, met inbegrip van het rechtstreeks sluiten van contracten met aanbieders van andere vervoersdiensten, teneinde het vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer onder één vervoersdocument te dekken; dat omvat evenwel niet het recht om dergelijke andere vervoersdiensten te verlenen;

b)

"vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer": het vervoer van vracht met behulp van meer dan één wijze van vervoer en dat een internationaal traject over zee omvat, met een enkel vervoersdocument;

c)

"internationale vracht": vracht die wordt vervoerd tussen een haven van een Partij en een haven van de andere Partij of van een derde land, of tussen havens van verschillende lidstaten;

d)

"ondersteunende diensten voor zeevervoer": diensten in verband met de behandeling van zeevracht, in- en uitklaring of de opslag van containers, diensten van scheepsagenten, maritieme expediteursdiensten en opslagdiensten;

e)

"diensten in verband met de behandeling van zeevracht": activiteiten van stuwadoorsbedrijven, met inbegrip van terminalexploitanten, maar zonder de rechtstreekse activiteiten van dokwerkers, wanneer die niet door de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zijn tewerkgesteld; de hier bedoelde activiteiten omvatten de organisatie van en het toezicht op:

i)

het laden of lossen van schepen;

ii)

het sjorren of losmaken van vracht, en

iii)

het in ontvangst nemen of afleveren en bewaken van vracht vóór verzending of na lossing;

f)

"diensten in verband met in- en uitklaring": activiteiten die bestaan in de afhandeling van douaneformaliteiten namens een derde met betrekking tot de in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of die dienst de hoofdactiviteit van de dienstverlener is of een gebruikelijke aanvulling op diens hoofdactiviteit;

g)

"diensten in verband met de opslag van containers": activiteiten die bestaan in het opslaan, vullen, strippen of repareren van containers en het ter beschikking stellen van containers voor verzending, hetzij in havengebieden, hetzij in het binnenland;

h)

"diensten van scheepsagenten": activiteiten waarbij de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent worden behartigd voor de volgende doeleinden:

i)

marketing en verkoop van diensten van zeevervoer en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsmede het afgeven van vrachtbrieven namens de scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie, alsmede

ii)

het optreden namens de lijnen of ondernemingen, het organiseren van de afroep van aanvragen om scheepsruimte of, indien nodig, het overnemen van vracht;

i)

"feederdiensten": onverminderd het toepassingsgebied van activiteiten die uit hoofde van de desbetreffende nationale wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, het voorafgaande en verder vervoer over zee van internationale vracht, met inbegrip van containervervoer, bulk- en droge of vloeibare bulkgoederen, tussen havens op het grondgebied van een Partij, mits die internationale vracht onderweg is, dat wil zeggen naar een bestemming, of afkomstig is uit een laadhaven buiten het grondgebied van die Partij;

j)

"maritieme expediteursdiensten": de activiteit waarbij namens een verzender de verscheping wordt georganiseerd en gevolgd, door vervoersdiensten en aanverwante diensten te regelen, documenten op te stellen en bedrijfsinformatie te verschaffen;

k)

"havendiensten": diensten die door de havenbeheerder, zijn onderaannemers of andere dienstverleners ter ondersteuning van het vervoer van vracht of passagiers worden verleend in een zeehavengebied of op de waterwegen daarnaartoe, en

l)

"opslagdiensten": opslagdiensten voor diepgevroren of gekoelde goederen, bulkopslag van vloeistoffen of gassen en overige opslagdiensten.

Artikel 191

Verplichtingen

1.   Onverminderd niet-conforme maatregelen of andere maatregelen als bedoeld in de artikelen 133 en 139, past elke Partij het beginsel van onbeperkte toegang tot de internationale maritieme markten en handel op commerciële en niet-discriminerende basis toe door:

a)

aan schepen die de vlag van de andere Partij voeren of die worden geëxploiteerd door dienstverleners uit de andere Partij, een behandeling te verlenen die niet minder gunstig is dan die welke aan haar eigen schepen wordt verleend ten aanzien van onder meer:

i)

haventoegang;

ii)

het gebruik van haveninfrastructuur;

iii)

het gebruik van ondersteunende diensten voor zeevervoer, alsmede

iv)

douanefaciliteiten en de toewijzing van aanlegplaatsen en voorzieningen voor het laden en lossen, met inbegrip van de daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen;

b)

het ter beschikking stellen van de volgende havendiensten aan verleners van internationale zeevervoersdiensten van de andere Partij, op redelijke voorwaarden en onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor haar eigen leveranciers of vaartuigen of voor vaartuigen of leveranciers van een derde land (met inbegrip van vergoedingen en heffingen, specificaties en kwaliteit van de te verlenen dienst): loodsen, hulp van duw- en sleepboten, bevoorrading, brandstof- en waterlevering, afvalinzameling en afvoer van ballastwater, kapiteinsdiensten in de haven, navigatiehulp, faciliteiten voor noodreparaties, diensten bij het ankeren en aan- en afmeren, en diensten vanaf de wal die essentieel zijn voor het functioneren van een schip, waaronder communicatie, water- en elektriciteitsvoorzieningen;

c)

het verlenen van toestemming aan verleners van internationale zeevervoersdiensten van de andere Partij, onder voorbehoud van de toestemming van de bevoegde autoriteit, indien van toepassing, om lege containers in eigendom of geleased, die niet tegen betaling als vracht worden vervoerd, tussen havens van het Verenigd Koninkrijk of tussen havens van een lidstaat te herplaatsen, en

d)

het verlenen van toestemming aan verleners van internationale zeevervoersdiensten uit de andere Partij om feederdiensten te verlenen tussen havens van het Verenigd Koninkrijk of tussen havens van een lidstaat, onder voorbehoud van de toestemming van de bevoegde autoriteit, indien van toepassing.

2.   Bij het toepassen van de in lid 1 beschreven beginselen geldt het volgende:

a)

in toekomstige overeenkomsten met derde landen geen vrachtverdelingsregelingen opnemen met betrekking tot internationale zeevervoersdiensten, met inbegrip van het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en het lijnverkeer, en dergelijke vrachtverdelingsregelingen, wanneer zij in eerdere overeenkomsten voorkomen, binnen een redelijke termijn beëindigen;

b)

geen maatregelen vaststellen of handhaven op grond waarvan een internationale vracht volledig of gedeeltelijk uitsluitend moet worden vervoerd door vaartuigen die in die Partij zijn geregistreerd of die eigendom zijn dan wel onder zeggenschap staan van onderdanen van die Partij;

c)

alle unilaterale maatregelen of administratieve, technische en andere belemmeringen die een verkapte beperking kunnen vormen of een discriminerend effect kunnen hebben op het vrij verrichten van internationale zeevervoersdiensten, opheffen en niet invoeren, alsmede

d)

niet beletten dat verleners van internationale zeevervoersdiensten van de andere Partij rechtstreeks contracten sluiten met andere verleners van vervoersdiensten voor vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer.

AFDELING 7

JURIDISCHE DIENSTEN

Artikel 192

Toepassingsgebied

1.   Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de verlening van aangewezen juridische diensten in aanvulling op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 van deze titel en op de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk.

2.   Niets in deze afdeling doet afbreuk aan het recht van een Partij om de levering van aangewezen juridische diensten op haar grondgebied op niet-discriminerende wijze te reguleren en erop toe te zien.

Artikel 193

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"aangewezen juridische diensten": juridische diensten met betrekking tot het recht van de lidstaat van herkomst en het internationaal publiekrecht, met uitzondering van het recht van de Unie;

b)

"rechtsgebied van herkomst": het rechtsgebied (of een deel van het rechtsgebied) van de lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk waar een advocaat zijn oorspronkelijke beroepstitel heeft verkregen of, in het geval van een advocaat die in meer dan één rechtsgebied een beroepstitel in het land van herkomst heeft verkregen, een van die rechtsgebieden;

c)

"recht van het rechtsgebied van herkomst": het recht van het rechtsgebied van herkomst van de advocaat (31);

d)

"beroepstitel van het rechtsgebied van herkomst":

i)

voor een advocaat van de Unie, een in een lidstaat verkregen beroepstitel die het verlenen van juridische diensten in die lidstaat toestaat, dan wel

ii)

voor een advocaat van het Verenigd Koninkrijk, de titel van advocaat, barrister of solicitor, die toestemming verleent voor het verlenen van juridische diensten in elk deel van het rechtsgebied van het Verenigd Koninkrijk;

e)

"advocaat":

i)

een natuurlijke persoon van de Unie die in een lidstaat gemachtigd is juridische diensten te verlenen onder een beroepstitel van het rechtsgebied van herkomst, dan wel

ii)

een natuurlijke persoon van het Verenigd Koninkrijk die in elk deel van het rechtsgebied van het Verenigd Koninkrijk gemachtigd is juridische diensten te verlenen onder een beroepstitel van het rechtsgebied van herkomst;

f)

"advocaat van de andere Partij":

i)

wanneer "de andere Partij" de Unie is: een advocaat als bedoeld in punt e), onder i), of

ii)

wanneer "de andere Partij" het Verenigd Koninkrijk is: een advocaat als bedoeld in punt e), onder ii), alsmede

g)

"juridische diensten": de volgende diensten:

i)

rechtskundig advies, alsmede

ii)

juridische arbitrage-, verzoenings- en bemiddelingsdiensten (met uitzondering van dergelijke diensten die worden verleend door natuurlijke personen als bedoeld in artikel 140). (32)

"Juridische diensten" omvatten niet juridische vertegenwoordiging voor administratieve instanties, rechtbanken en andere naar behoren opgerichte officiële gerechtshoven van een Partij, rechtskundig advies en juridische machtiging, documentatie en certificering die worden verleend door beoefenaars van juridische beroepen die belast zijn met openbare functies in de rechtsbedeling, zoals notarissen, "huissiers de justice" of andere "officiers publics et ministériels" en diensten verleend door deurwaarders die bij een officieel overheidsbesluit zijn aangesteld.

Artikel 194

Verplichtingen

1.   Een Partij staat een advocaat van de andere Partij toe om op haar grondgebied onder de beroepstitel van het rechtsgebied van herkomst van die advocaat aangewezen juridische diensten te verlenen overeenkomstig de artikelen 128, 129, 135, 137 en 143.

2.   Wanneer een Partij (het "rechtsgebied van het gastland") registratie op haar grondgebied vereist als voorwaarde voor een advocaat van de andere Partij om op grond van lid 1 aangewezen juridische diensten te verlenen, mogen de vereisten en het proces voor die registratie niet:

a)

minder gunstig zijn dan die welke gelden voor een natuurlijke persoon uit een derde land die juridische diensten verleent in verband met het recht van een derde land of het internationaal publiekrecht onder de beroepstitel van die persoon uit een derde land op het grondgebied van het rechtsgebied van het gastland, alsmede

b)

gelijk of gelijkwaardig zijn aan een vereiste om zich te herkwalificeren in of te worden toegelaten tot het beroep van advocaat in het rechtsgebied van het gastland.

3.   Lid 4 is van toepassing op het verlenen van aangewezen juridische diensten op grond van lid 1 door middel van vestiging.

4.   Een Partij staat een rechtspersoon uit de andere Partij toe op haar grondgebied een filiaal op te richten via hetwelk op grond van lid 1 aangewezen juridische diensten (33) worden verleend, in overeenstemming met en onder de voorwaarden van hoofdstuk 2 van deze titel. Dat vormt geen belemmering voor vereisten volgens welke een bepaald percentage aandeelhouders, eigenaren, vennoten of bestuurders van een onderneming over bepaalde kwalificaties moet beschikken of een bepaald beroep moet uitoefenen, zoals dat van advocaat of accountant.

Artikel 195

Niet-conforme maatregelen

1.   Artikel 194 is niet van toepassing op:

a)

elke bestaande niet-conforme maatregel van een Partij op het niveau van:

i)

voor de Unie:

A)

de Unie, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

B)

de centrale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19;

C)

een regionale overheid van een lidstaat, zoals opgenomen in de lijst van de Unie in bijlage 19; of

D)

een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C), alsmede

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

de centrale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19;

B)

een regionale overheid, zoals opgenomen in de lijst van het Verenigd Koninkrijk in bijlage 19, of

C)

een lokale overheid;

b)

de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid, of

c)

een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b) van dit lid, voor zover die geen afbreuk doet aan de conformiteit van de maatregel met artikel 194 zoals die onmiddellijk vóór de wijziging bestond.

2.   Artikel 194 is niet van toepassing op maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een in bijlage 20 vermelde sector, subsector of activiteit.

3.   De toepassing van deze afdeling laat bijlage 22 onverlet.

TITEL III

DIGITALE HANDEL

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 196

Doel

Het doel van deze titel is de digitale handel te vergemakkelijken, ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen die langs elektronische weg mogelijk worden gemaakt, aan te pakken en te zorgen voor een open, veilige en betrouwbare onlineomgeving voor bedrijven en consumenten.

Artikel 197

Toepassingsgebied

1.   Deze titel is van toepassing op maatregelen van een Partij die de handel langs elektronische weg beïnvloeden.

2.   Deze titel is niet van toepassing op audiovisuele diensten.

Artikel 198

Recht om regelgeving vast te stellen

De Partijen herbevestigen hun recht op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de sociale diensten, het openbaar onderwijs, de veiligheid, het milieu, met inbegrip van klimaatverandering, de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, of de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.

Artikel 199

Uitzonderingen

Voor alle duidelijkheid: niets in deze titel belet de Partijen maatregelen vast te stellen of te handhaven overeenkomstig de artikelen 184, 412 en 415 om de daarin vermelde redenen van algemeen belang.

Artikel 200

Definities

1.   Op deze titel zijn de definities van artikel 124 van toepassing.

2.   Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"consument": iedere natuurlijke persoon die voor andere dan professionele doeleinden gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst;

b)

"directmarketingcommunicatie": elke vorm van commerciële reclame waarbij een natuurlijke of rechtspersoon via een openbare telecommunicatiedienst marketingboodschappen rechtstreeks aan een gebruiker meedeelt en ten minste elektronische post, tekst en multimediaberichten (SMS en MMS) omvat;

c)

"elektronische authenticatie": een elektronisch proces dat de bevestiging mogelijk maakt van:

i)

de elektronische identificatie van een natuurlijke of rechtspersoon, of

ii)

de herkomst en integriteit van gegevens in elektronische vorm;

d)

"dienst voor elektronisch aangetekende bezorging": een dienst die het mogelijk maakt gegevens langs elektronische weg tussen derden te verzenden en die bewijs verschaft ten aanzien van het hanteren van de verzonden gegevens, met inbegrip van bewijs van het verzenden en ontvangen van de gegevens, en die de verzonden gegevens beschermt tegen het risico van verlies, diefstal, beschadiging of onbevoegde wijziging;

e)

"elektronisch zegel": door een rechtspersoon gebruikte gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm en die worden gebruikt om de oorsprong en integriteit daarvan te waarborgen;

f)

"elektronische handtekening": gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm die:

i)

door een natuurlijke persoon worden gebruikt om zich akkoord te verklaren met de gegevens in elektronische vorm waarop zij betrekking hebben, alsmede

ii)

op zodanige wijze aan de gegevens in elektronische vorm waarop zij betrekking hebben, zijn gekoppeld dat eventuele latere wijzigingen in de gegevens kunnen worden opgespoord;

g)

"elektronische tijdstempel": gegevens in elektronische vorm die andere gegevens in elektronische vorm verbinden aan een bepaald tijdstip en die bewijzen dat die laatstgenoemde gegevens op dat tijdstip bestonden;

h)

"elektronische vertrouwensdienst": een elektronische dienst bestaande uit:

i)

het aanmaken, verifiëren en valideren van elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, diensten voor elektronisch aangetekende bezorging en op die diensten betrekking hebbende certificaten;

ii)

het aanmaken, verifiëren en valideren van certificaten voor authenticatie van websites, dan wel

iii)

het bewaren van elektronische handtekeningen, zegels of certificaten die op die diensten betrekking hebben;

i)

"overheidsgegevens": gegevens die eigendom zijn van of in het bezit zijn van enig overheidsniveau of van niet-gouvernementele organen in de uitoefening van de hun door enig overheidsniveau verleende bevoegdheden;

j)

"openbare telecommunicatiedienst": elke telecommunicatiedienst die in het algemeen aan het publiek wordt aangeboden;

k)

"gebruiker": elke natuurlijke of rechtspersoon die gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst.

HOOFDSTUK 2

GEGEVENSSTROMEN EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 201

Grensoverschrijdende gegevensstromen

1.   De Partijen verbinden zich ertoe grensoverschrijdende gegevensstromen te waarborgen om de handel in de digitale economie te vergemakkelijken. Daartoe mogen grensoverschrijdende gegevensstromen tussen de Partijen niet worden beperkt door een Partij:

a)

die het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op het grondgebied van de Partij vereist voor verwerking, onder meer door het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op te leggen die op het grondgebied van een Partij zijn gecertificeerd of goedgekeurd;

b)

die gegevenslokalisatie op het grondgebied van de Partij vereist met het oog op opslag of verwerking;

c)

die de opslag of verwerking op het grondgebied van de andere Partij verbiedt, dan wel

d)

die de grensoverschrijdende overdracht van gegevens afhankelijk stelt van het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op het grondgebied van de Partijen of op de lokalisatievereisten op het grondgebied van de Partijen.

2.   De Partijen houden toezicht op de tenuitvoerlegging van deze bepaling en beoordelen de werking ervan binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Een Partij kan te allen tijde aan de andere Partij voorstellen de lijst van beperkingen in lid 1 te herzien. Een dergelijk verzoek wordt in welwillende overweging genomen.

Artikel 202

Bescherming van persoonsgegevens en privacy

1.   Elke Partij erkent dat personen recht hebben op de bescherming van persoonsgegevens en privacy en dat strenge normen op dat gebied bijdragen tot het vertrouwen in de digitale economie en de ontwikkeling van de handel.

2.   Niets in deze overeenkomst belet een Partij maatregelen vast te stellen of te handhaven inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, ook met betrekking tot grensoverschrijdende gegevensdoorgiften, mits de wetgeving van de Partij voorziet in instrumenten die doorgifte mogelijk maken onder algemene voorwaarden (34) voor de bescherming van de doorgegeven gegevens.

3.   Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van de in lid 2 bedoelde maatregelen die zij vaststelt of handhaaft.

HOOFDSTUK 3

SPECIFIEKE BEPALINGEN

Artikel 203

Douanerechten op elektronische transmissies

1.   Elektronische transmissies worden beschouwd als het verlenen van een dienst in de zin van titel II van deze rubriek.

2.   De Partijen heffen geen douanerechten op elektronische transmissies.

Artikel 204

Geen voorafgaande toestemming

1.   Een Partij verlangt niet louter op grond van het feit dat een dienst online wordt verleend voorafgaande toestemming voor het aanbieden ervan langs elektronische weg, en stelt geen andere vereisten met een gelijkwaardig effect vast, noch handhaaft zij deze.

Een dienst wordt online verleend wanneer die langs elektronische weg wordt verleend zonder dat de partijen tegelijkertijd aanwezig zijn.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op telecommunicatiediensten, omroepdiensten, gokdiensten, juridische vertegenwoordiging of de diensten van notarissen of gelijkwaardige beroepen, voor zover die een rechtstreeks en specifiek verband houden met de uitoefening van openbaar gezag.

Artikel 205

Sluiten van contracten langs elektronische weg

1.   Elke Partij ziet erop toe dat contracten langs elektronische weg kunnen worden gesloten en dat haar wetgeving het gebruik van elektronische contracten niet belemmert en evenmin tot gevolg heeft dat contracten louter op grond van het feit dat zij langs elektronische weg zijn gesloten hun rechtskracht en geldigheid verliezen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op:

a)

omroepdiensten;

b)

kansspelen;

c)

juridische vertegenwoordiging;

d)

de diensten van notarissen of gelijkwaardige beroepen die een rechtstreeks en specifiek verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag;

e)

contracten die getuigen in persoon vereisen;

f)

contracten waarbij rechten op onroerend goed worden gevestigd of overgedragen;

g)

contracten waarvoor de wet de tussenkomst voorschrijft van de rechtbank, de autoriteit of de beroepsgroep die een publieke taak uitoefent;

h)

contracten voor persoonlijke en zakelijke zekerheden welke gesteld worden door personen die handelen voor doeleinden buiten hun handels- of beroepsactiviteit, dan wel

i)

contracten die onder het familierecht of het erfrecht vallen.

Artikel 206

Elektronische authenticatie en elektronische vertrouwensdiensten

1.   Een Partij ontkent niet het rechtsgevolg en de toelaatbaarheid als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures van een elektronisch document, een elektronische handtekening, een elektronisch zegel of een elektronisch tijdstempel, of van gegevens die via een dienst voor elektronisch aangetekende bezorging zijn verzonden en ontvangen, louter op grond van het feit dat het om elektronische documenten gaat.

2.   Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van maatregelen die:

a)

partijen bij een elektronische transactie zouden verbieden om onderling de meest geschikte elektronische authenticatiemethode voor hun transactie te bepalen, dan wel

b)

verhinderen dat partijen bij een elektronische transactie aan gerechtelijke en administratieve instanties kunnen aantonen dat het gebruik van elektronische authenticatie of een elektronische vertrouwensdienst bij die transactie aan de toepasselijke wettelijke vereisten voldoet.

3.   Niettegenstaande lid 2 kan een Partij eisen dat voor een bepaalde categorie transacties de methode van elektronische authenticatie of vertrouwensdienst wordt gecertificeerd door een overeenkomstig haar wetgeving geaccrediteerde autoriteit of voldoet aan bepaalde, objectieve, transparante en niet-discriminerende prestatienormen die uitsluitend betrekking hebben op de specifieke kenmerken van de betrokken categorie transacties.

Artikel 207

Overdracht van of toegang tot broncode

1.   Een Partij verlangt geen overdracht van of toegang tot de broncode van software die eigendom is van een natuurlijke of rechtspersoon uit de andere Partij.

2.   Voor alle duidelijkheid:

a)

de in artikel 199 bedoelde algemene uitzonderingen, uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen en prudentiële uitzonderingsbepalingen zijn van toepassing op maatregelen van een Partij die in het kader van een certificeringsprocedure zijn vastgesteld of gehandhaafd, alsmede

b)

lid 1 is niet van toepassing op de vrijwillige overdracht van of het verlenen van toegang tot een broncode op commerciële basis door een natuurlijke of rechtspersoon uit de andere Partij, bijvoorbeeld in het kader van een overheidsopdracht of een contract waarover vrij onderhandeld is.

3.   Niets in dit artikel doet afbreuk aan:

a)

een door een rechter of administratief gerecht opgelegde verplichting, of een eis van een mededingingsautoriteit op grond van het mededingingsrecht van een Partij om een beperking of vervalsing van de mededinging te voorkomen of te verhelpen;

b)

een eis van een regelgevend orgaan op grond van de wet- of regelgeving van een Partij met betrekking tot de bescherming van de openbare veiligheid met betrekking tot gebruikers online, met inachtneming van waarborgen tegen ongeoorloofde openbaarmaking;

c)

de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, alsmede

d)

het recht van een Partij om maatregelen te nemen overeenkomstig artikel III van de GPA, zoals opgenomen in artikel 277 van deze overeenkomst.

Artikel 208

Online consumentenvertrouwen

1.   Gezien het belang van het versterken van het vertrouwen van de consument in digitale handel, stelt elke Partij maatregelen vast of handhaaft zij die om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van consumenten die betrokken zijn bij transacties in elektronische handel, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, maatregelen die:

a)

frauduleuze en bedrieglijke handelspraktijken verbieden;

b)

van leveranciers van goederen en diensten verlangen dat zij te goeder trouw handelen en zich houden aan eerlijke handelspraktijken, onder meer door het verbod consumenten ongevraagde goederen en diensten in rekening te brengen;

c)

van leveranciers van goederen of diensten verlangen dat zij consumenten duidelijke en grondige informatie verstrekken, ook wanneer zij via tussenpersonen optreden, over hun identiteit en contactgegevens, de transactie in kwestie, met inbegrip van de belangrijkste kenmerken van de goederen of diensten en de volledige prijs inclusief alle toepasselijke kosten, en de toepasselijke consumentenrechten (in het geval van dienstverleners die als tussenpersoon optreden, houdt dat onder meer in dat de leverancier van goederen of diensten dergelijke informatie kan verstrekken), alsmede

d)

consumenten toegang verlenen tot verhaal voor inbreuken op hun rechten, met inbegrip van een recht op verhaal indien goederen of diensten worden betaald en niet worden geleverd of geleverd zoals overeengekomen.

2.   De Partijen erkennen dat het belangrijk is dat hun instanties voor consumentenbescherming of andere relevante organen passende handhavingsbevoegdheden krijgen en dat samenwerking tussen die instanties belangrijk is om consumenten te beschermen en het vertrouwen van onlineconsumenten te vergroten.

Artikel 209

Ongevraagde directmarketingberichten

1.   Elke Partij ziet erop toe dat gebruikers doeltreffend worden beschermd tegen ongevraagde directmarketingberichten.

2.   Elke Partij ziet erop toe dat directmarketingberichten niet worden verzonden naar gebruikers die natuurlijke personen zijn, tenzij zij overeenkomstig de wetgeving van elke Partij toestemming hebben gegeven om dergelijke mededelingen te ontvangen.

3.   Niettegenstaande lid 2 staat een Partij natuurlijke personen of rechtspersonen die, in overeenstemming met de in het recht van die Partij vastgestelde voorwaarden, de contactgegevens van een gebruiker in het kader van de levering van goederen of diensten hebben verzameld, toe directmarketingberichten naar die gebruiker te sturen voor hun eigen soortgelijke goederen of diensten.

4.   Elke Partij ziet erop toe dat directmarketingberichten duidelijk als zodanig herkenbaar zijn, duidelijk onthullen namens wie zij worden gedaan en de nodige informatie bevatten om gebruikers in staat te stellen kosteloos en op elk moment om stopzetting te verzoeken.

5.   Elke Partij biedt gebruikers toegang tot rechtsmiddelen tegen aanbieders van directmarketingcommunicatie die niet voldoen aan de op grond van de leden 1 tot en met 4 vastgestelde of gehandhaafde maatregelen.

Artikel 210

Openbare overheidsgegevens

1.   De Partijen erkennen dat het vergemakkelijken van de toegang van het publiek tot en het gebruik van overheidsgegevens bijdraagt tot het stimuleren van economische en sociale ontwikkeling, concurrentievermogen, productiviteit en innovatie.

2.   Voor zover een Partij ervoor kiest overheidsgegevens toegankelijk te maken voor het publiek, tracht zij, voor zover praktisch haalbaar, ervoor te zorgen dat de gegevens:

a)

worden gepresenteerd in een formaat dat gemakkelijk kan worden doorzocht, opgehaald, gebruikt, hergebruikt en herverdeeld;

b)

worden gepresenteerd in een machinaal leesbaar en voor ruimtelijke interpretatie geschikt gemaakt formaat;

c)

beschrijvende metagegevens bevatten die zo gestandaardiseerd mogelijk zijn;

d)

beschikbaar worden gesteld via betrouwbare, gebruiksvriendelijke en vrij toegankelijke applicatieprogramma-interfaces;

e)

regelmatig worden geactualiseerd;

f)

niet onderworpen zijn aan gebruiksvoorwaarden die discriminerend zijn of die hergebruik onnodig beperken, alsmede

g)

beschikbaar worden gesteld voor hergebruik met volledige inachtneming van de respectieve regels van de Partijen inzake de bescherming van persoonsgegevens.

3.   De Partijen streven ernaar samen te werken om na te gaan hoe elke Partij de toegang tot en het gebruik van overheidsgegevens die zij openbaar heeft gemaakt, kan uitbreiden, teneinde zakelijke kansen te vergroten en te creëren, naast het gebruik ervan door de publieke sector.

Artikel 211

Samenwerking inzake regelgevingskwesties met betrekking tot digitale handel

1.   De Partijen wisselen informatie uit over regelgevingskwesties in de context van digitale handel, die betrekking hebben op:

a)

de erkenning en facilitering van interoperabele elektronische authenticatie- en vertrouwensdiensten;

b)

de behandeling van directmarketingberichten;

c)

de bescherming van de consument, alsmede

d)

alle andere aangelegenheden die van belang zijn voor de ontwikkeling van de digitale handel, met inbegrip van opkomende technologieën.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op de regels en waarborgen van een Partij voor de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens.

Artikel 212

Overeenstemming over computerdiensten

1.   De Partijen komen overeen dat, met het oog op de liberalisering van de handel in diensten en investeringen overeenkomstig titel II van deze rubriek, de volgende diensten als computerdiensten en aanverwante diensten worden beschouwd, ongeacht of zij via een netwerk, met inbegrip van internet, worden geleverd:

a)

advies, aanpassing, strategie, analyse, planning, specificatie, ontwerp, ontwikkeling, installatie, implementatie, integratie, testen, debuggen, updaten, ondersteuning, technische hulp of beheer van of voor computers of computersystemen;

b)

computerprogramma's gedefinieerd als de instructies waardoor computers zelfstandig kunnen werken en met elkaar kunnen communiceren, alsmede advies, strategie, analyse, planning, specificatie, ontwerp, ontwikkeling, installatie, implementatie, integratie, testen, debuggen, updaten, aanpassen, onderhoud, ondersteuning, technische hulp, beheer of gebruik van of voor computerprogramma's;

c)

de verwerking, opslag en hosting van gegevens of diensten in verband met databanken;

d)

onderhoud en reparatie van kantoormachines en toebehoren, met inbegrip van computers, alsmede

e)

opleidingen voor het personeel van klanten in verband met computerprogramma's, computers of computersystemen die niet elders zijn ingedeeld.

2.   Voor alle duidelijkheid: andere dan de in lid 1 vermelde diensten die mogelijk worden door diensten in verband met computers, worden op zich niet beschouwd als diensten in verband met computers.

TITEL IV

KAPITAALSTROMEN, BETALINGEN, OVERMAKINGEN EN TIJDELIJKE VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 213

Doelen

Het doel van deze titel is het mogelijk maken van een vrij kapitaal- en betalingsverkeer in verband met transacties die in het kader van deze overeenkomst zijn geliberaliseerd.

Artikel 214

Lopende rekening

Elke Partij staat in vrij converteerbare valuta en in overeenstemming met de Overeenkomst betreffende het Internationaal Monetair Fonds alle betalingen en overmakingen toe in verband met transacties op de lopende rekening van de betalingsbalans die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen.

Artikel 215

Kapitaalstromen

1.   Elke Partij staat met betrekking tot verrichtingen op de kapitaalrekening en de financiële rekening van de betalingsbalans het vrije verkeer van kapitaal toe met het oog op de liberalisering van investeringen en andere transacties als bedoeld in titel II van deze rubriek.

2.   De Partijen plegen in het Gespecialiseerd Handelscomité voor diensten, investeringen en digitale handel overleg om het onderlinge kapitaalverkeer te vergemakkelijken teneinde handel en investeringen te bevorderen.

Artikel 216

Maatregelen die van invloed zijn op kapitaalstromen, betalingen of overmakingen

1.   De artikelen 214 en 215 mogen niet aldus worden uitgelegd dat zij een Partij beletten toepassing te geven aan haar wet- en regelgeving betreffende:

a)

faillissement, insolventie of crediteurenbescherming;

b)

de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van effecten, of futures, opties en andere financiële instrumenten;

c)

financiële verslaglegging of registratie van kapitaalstromen, betalingen of overmakingen waar dat nodig is ter ondersteuning van de rechtshandhavings- of financiële regelgevende autoriteiten;

d)

overtredingen of misdrijven, misleidende of frauduleuze praktijken;

e)

waarborgen dat wordt voldaan aan beschikkingen of uitspraken in gerechtelijke of administratieve procedures, of

f)

socialezekerheidsregelingen, wettelijke pensioenregelingen of verplichte spaarregelingen.

2.   De in lid 1 bedoelde wet- en regelgeving mag niet willekeurig of discriminerend worden toegepast, noch anderszins een verkapte beperking van kapitaalstromen, betalingen of overmakingen vormen.

Artikel 217

Tijdelijke vrijwaringsmaatregelen

1.   In uitzonderlijke omstandigheden waarin de werking van de economische en monetaire unie van de Unie ernstige moeilijkheden ondervindt of dreigt te ondervinden, kan de Unie voor een periode van ten hoogste zes maanden vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot kapitaalstromen, betalingen of overmakingen nemen of handhaven.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen gaan niet verder dan strikt noodzakelijk is.

Artikel 218

Beperkingen in geval van moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie

1.   Als een Partij ernstige moeilijkheden ondervindt of dreigt te ondervinden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, kan zij beperkende maatregelen nemen of handhaven ten aanzien van kapitaalstromen, betalingen of overmakingen (35).

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen:

a)

moeten stroken met de Overeenkomst betreffende het Internationaal Monetair Fonds;

b)

mogen niet verder gaan dan gezien de in lid 1 beschreven omstandigheden noodzakelijk is;

c)

moeten tijdelijk zijn en geleidelijk worden opgeheven naarmate de in lid 1 omschreven situatie verbetert;

d)

mogen geen onnodig nadeel toebrengen aan de commerciële, economische en financiële belangen van de andere Partij, en

e)

mogen niet-discriminerend zijn ten opzichte van derde landen in vergelijkbare situaties.

3.   Ten aanzien van de handel in goederen kan elke Partij beperkende maatregelen nemen of handhaven ter bescherming van haar buitenlandse financiële positie of haar betalingsbalans. Die maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de GATT 1994 en het Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994.

4.   Ten aanzien van de handel in diensten kan elke Partij beperkende maatregelen nemen of handhaven ter bescherming van haar buitenlandse financiële positie of haar betalingsbalans. Die maatregelen moeten in overeenstemming zijn met artikel XII van de GATS.

5.   Een Partij die in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen handhaaft of heeft genomen, stelt de andere Partij daarvan onverwijld in kennis.

6.   Indien een Partij uit hoofde van dit artikel beperkingen vaststelt of handhaaft, plegen de Partijen onverwijld overleg in het Gespecialiseerd Handelscomité voor diensten, investeringen en digitale handel, tenzij in andere fora overleg wordt gepleegd. Dat comité beoordeelt de moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie die tot de respectieve maatregelen hebben geleid, rekening houdend met factoren als:

a)

de aard en de omvang van de moeilijkheden;

b)

de economische positie en de handelssituatie ten opzichte van het buitenland, en

c)

andere corrigerende maatregelen die kunnen worden genomen.

7.   Het overleg uit hoofde van lid 6 omvat de verenigbaarheid van de beperkende maatregelen met de leden 1 en 2. Alle eventueel beschikbare relevante bevindingen van statistische of feitelijke aard die van het Internationaal Monetair Fonds afkomstig zijn, worden aanvaard en bij de conclusies wordt rekening gehouden met het oordeel van het Internationaal Monetair Fonds over de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie van de betrokken Partij.

TITEL V

INTELLECTUELE EIGENDOM

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 219

Doelen

Deze titel heeft tot doel:

a)

de productie, levering en commercialisering van innovatieve en creatieve producten en diensten tussen de Partijen te vergemakkelijken door verstoringen van en belemmeringen voor die handel te verminderen en aldus bij te dragen tot een duurzamere en inclusievere economie, en

b)

het garanderen van een adequaat en doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 220

Toepassingsgebied

1.   Deze titel vormt een aanvulling op en specificatie van de rechten en verplichtingen van elke Partij uit hoofde van de Trips-Overeenkomst en andere internationale verdragen op het gebied van intellectuele eigendom waarbij zij partij zijn.

2.   Deze titel belet de Partijen niet een uitgebreidere bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in te voeren dan uit hoofde van deze titel vereist is, mits die bescherming en handhaving niet in strijd zijn met deze titel.

Artikel 221

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"Verdrag van Parijs": het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juli 1967;

b)

"Berner Conventie": de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst van 9 september 1886, herzien te Parijs op 24 juli 1971 en gewijzigd op 28 september 1979;

c)

"Verdrag van Rome": het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, gedaan te Rome op 26 oktober 1961;

d)

"WIPO": de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom;

e)

"intellectuele-eigendomsrechten": alle categorieën intellectuele eigendom die vallen onder de artikelen 225 tot en met 255 van deze overeenkomst of onder deel II, afdelingen 1 tot en met 7, van de Trips-Overeenkomst. De bescherming van intellectuele eigendom omvat de bescherming tegen oneerlijke mededinging zoals bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs;

f)

"onderdaan": met betrekking tot het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht, een persoon uit een Partij die voldoet aan de beschermingscriteria van de Trips-Overeenkomst en multilaterale overeenkomsten die zijn gesloten en worden beheerd onder auspiciën van de WIPO, waarbij een Partij partij is.

Artikel 222

Internationale overeenkomsten

1.   De Partijen bevestigen hun verbintenis om de verplichtingen na te komen uit hoofde van de internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn:

a)

de Trips-Overeenkomst;

b)

het Verdrag van Rome;

c)

de Berner Conventie;

d)

het WIPO-Verdrag inzake auteursrecht, aangenomen te Genève op 20 december 1996;

e)

het WIPO-Verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen, aangenomen te Genève op 20 december 1996;

f)

het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989, zoals laatstelijk gewijzigd op 12 november 2007;

g)

het Verdrag inzake het merkenrecht, aangenomen te Genève op 27 oktober 1994;

h)

het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, aangenomen te Marrakesh op 27 juni 2013;

i)

de Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999.

2.   Elke Partij doet alle redelijke inspanningen om de volgende internationale overeenkomsten te ratificeren of ertoe toe te treden:

a)

het Verdrag van Peking inzake audiovisuele uitvoeringen, aangenomen te Peking op 24 juni 2012;

b)

het Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht, aangenomen te Singapore op 27 maart 2006.

Artikel 223

Uitputting

Deze titel doet geen afbreuk aan de vrijheid van de Partijen om te bepalen of en onder welke voorwaarden de uitputting van intellectuele-eigendomsrechten van toepassing is.

Artikel 224

Nationale behandeling

1.   Voor alle onder deze titel vallende categorieën intellectuele-eigendomsrechten kent elke Partij aan de onderdanen van de andere Partij een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke zij met betrekking tot de bescherming van intellectuele eigendom aan haar eigen onderdanen toekent, in voorkomend geval met inachtneming van de uitzonderingen waarin reeds is voorzien in het Verdrag van Parijs, de Berner Conventie, het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen, gedaan te Washington op 26 mei 1989. Ten aanzien van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties geldt die verplichting alleen voor de rechten waarin deze overeenkomst voorziet.

2.   Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel omvat "bescherming" alle aangelegenheden die van invloed zijn op het bestaan, de verwerving, de reikwijdte, de instandhouding en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, alsmede de specifiek in deze titel behandelde aangelegenheden die van invloed zijn op de uitoefening van die rechten, inclusief maatregelen ter voorkoming van het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen als bedoeld in artikel 234 en maatregelen betreffende informatie over het beheer van rechten als bedoeld in artikel 235.

3.   Een Partij kan gebruikmaken van de op grond van lid 1 toegestane uitzonderingen met betrekking tot haar gerechtelijke en administratieve procedures, waaronder de verplichting voor een onderdaan van de andere Partij om op haar grondgebied domicilie te kiezen of daar een gemachtigde aan te wijzen, indien die uitzonderingen:

a)

noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van de wet- of regelgeving van de Partij die niet strijdig is met deze titel, of

b)

niet worden toegepast op een wijze die een verkapte beperking van de handel zou vormen.

4.   Lid 1 is niet van toepassing op procedures in multilaterale overeenkomsten die onder auspiciën van de WIPO zijn gesloten met betrekking tot de verwerving of handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

HOOFDSTUK 2

NORMEN BETREFFENDE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

AFDELING 1

AUTEURSRECHT EN NABURIGE RECHTEN

Artikel 225

Auteurs

Elke Partij verleent auteurs het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

a)

de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun werken, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

b)

elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins;

c)

de mededeling van hun werken aan het publiek, via de kabel of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken aan het publiek op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn;

d)

de commerciële verhuur aan het publiek van originelen of kopieën van hun werken; elke Partij kan bepalen dat dit punt niet van toepassing is op gebouwen of werken van toegepaste kunst.

Artikel 226

Uitvoerende kunstenaars

Elke Partij verleent uitvoerende kunstenaars het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

a)

de vastlegging van hun uitvoeringen;

b)

de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitvoeringen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

c)

de distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitvoeringen, door verkoop of anderszins;

d)

de beschikbaarstelling van vastleggingen van hun uitvoeringen aan het publiek via de kabel of draadloos, op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn;

e)

de draadloze uitzending en de mededeling van hun uitvoeringen aan het publiek, behalve wanneer de uitvoering zelf al een uitgezonden uitvoering is of op basis van een vastlegging is gemaakt;

f)

de commerciële verhuur aan het publiek van de vastlegging van hun uitvoeringen.

Artikel 227

Producenten van fonogrammen

Elke Partij verleent producenten van fonogrammen het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

a)

de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun fonogrammen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

b)

hun fonogrammen, met inbegrip van kopieën daarvan, ter beschikking te stellen van het publiek, door verkoop of anderszins;

c)

de beschikbaarstelling van hun fonogrammen aan het publiek via de kabel of draadloos, op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn;

d)

de commerciële verhuur van hun fonogrammen aan het publiek.

Artikel 228

Omroeporganisaties

Elke Partij verleent omroeporganisaties het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

a)

de vastlegging van hun uitzendingen, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;

b)

de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitzendingen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;

c)

het al dan niet draadloos beschikbaar stellen van vastleggingen van hun uitzendingen aan het publiek, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn;

d)

de distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitzendingen, met inbegrip van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;

e)

de draadloze heruitzending van hun uitzendingen, alsmede de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen indien die mededeling geschiedt op plaatsen die tegen betaling van een entreeprijs voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 229

Uitzending en mededeling aan het publiek van voor commerciële doeleinden gepubliceerde fonogrammen

1.   Elke Partij voorziet in een recht op grond waarvan door de gebruiker een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd aan de uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen, wanneer een voor commerciële doeleinden uitgegeven fonogram of reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending of mededeling aan het publiek.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat de enkele billijke vergoeding wordt verdeeld tussen de betrokken uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen. Elke Partij kan in haar wetgeving de voorwaarden bepalen volgens welke uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen de enkele billijke vergoeding verdelen wanneer hierover tussen de uitvoerend kunstenaar en de producent van een fonogram geen overeenstemming is bereikt.

3.   Elke Partij kan uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen uitgebreidere rechten verlenen met betrekking tot de uitzending en mededeling aan het publiek van voor commerciële doeleinden gepubliceerde fonogrammen.

Artikel 230

Duur van de bescherming

1.   De rechten van de auteur van een werk gelden gedurende het leven van de auteur en tot 70 jaar na zijn overlijden, ongeacht de datum waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

2.   Voor de toepassing van lid 1 kan elke Partij specifieke regels vaststellen voor de berekening van de beschermingstermijn voor muziekwerken met tekst, werken van meerdere auteurs en cinematografische of audiovisuele werken. Elke Partij kan specifieke regels vaststellen voor de berekening van de beschermingstermijn voor anonieme of pseudonieme werken.

3.   De rechten van omroeporganisaties vervallen 50 jaar na de eerste uitzending van een programma, ongeacht of die uitzendingen via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.

4.   De rechten van uitvoerende kunstenaars op hun niet op fonogrammen vastgelegde uitvoeringen vervallen 50 jaar na de datum van de vastlegging van de uitvoering of, indien die binnen die termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, 50 jaar na die eerste publicatie of, ingeval die eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.

5.   De rechten van uitvoerende kunstenaars op hun op fonogrammen vastgelegde uitvoeringen vervallen 50 jaar na de datum van de vastlegging van de uitvoering of, indien die binnen die termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, 70 jaar na de eerste van die handelingen.

6.   De rechten van producenten van fonogrammen vervallen 50 jaar na de vastlegging of, indien die binnen die termijn op geoorloofde wijze zijn gepubliceerd, 70 jaar na die publicatie. Indien het fonogram niet op geoorloofde wijze is gepubliceerd, maar binnen die termijn op geoorloofde wijze aan het publiek is meegedeeld, bedraagt de beschermingstermijn 70 jaar vanaf die mededeling. Elke Partij kan doeltreffende maatregelen vaststellen om ervoor te zorgen dat de winst die wordt gegenereerd in de 20 jaar van bescherming na de eerste 50 jaar, eerlijk wordt verdeeld tussen de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen.

7.   De in dit artikel gestelde termijnen worden gerekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het feit dat de termijn doet ingaan heeft plaatsgevonden.

8.   Elke Partij kan voorzien in langere beschermingstermijnen dan die waarin dit artikel voorziet.

Artikel 231

Volgrecht

1.   Elke Partij stelt ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het werk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de verkoopprijs berekend recht te ontvangen.

2.   Het in lid 1 bedoelde recht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.

3.   Elke Partij kan bepalen dat het in lid 1 bedoelde recht niet van toepassing is op een doorverkoop waarbij de verkoper het werk minder dan drie jaar vóór de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs niet meer dan een bepaald minimumbedrag bedraagt.

4.   De procedure voor de inning van de vergoeding en de bedragen ervan wordt bepaald door het recht van elke Partij.

Artikel 232

Collectief beheer van rechten

1.   De Partijen streven ernaar de samenwerking tussen hun organisaties voor collectief beheer te bevorderen teneinde de beschikbaarheid van werken en ander beschermd materiaal op hun respectieve grondgebied en de overdracht van inkomsten uit rechten tussen de respectieve organisaties voor collectief beheer voor het gebruik van dergelijke werken of ander beschermd materiaal te bevorderen.

2.   De Partijen bevorderen de transparantie van organisaties voor collectief beheer, met name wat betreft de door hen geïnde inkomsten uit rechten, de inhoudingen die zij toepassen op de door hen geïnde inkomsten uit rechten, het gebruik van de geïnde inkomsten uit rechten, het distributiebeleid en hun repertoire.

3.   De Partijen streven ernaar tussen hun respectieve organisaties voor collectief beheer regelingen over de niet-discriminerende behandeling van rechthebbenden wier rechten die organisaties in het kader van vertegenwoordigingsovereenkomsten beheren, te faciliteren.

4.   De Partijen werken samen om de organisaties voor collectief beheer die op hun grondgebied zijn gevestigd en op grond van een vertegenwoordigingsovereenkomst een op het grondgebied van de andere Partij gevestigde andere organisatie voor collectief beheer vertegenwoordigen, te ondersteunen teneinde ervoor te zorgen dat zij tijdig, regelmatig en zorgvuldig de aan de vertegenwoordigde organisaties voor collectief beheer verschuldigde bedragen betalen en de vertegenwoordigde organisatie voor collectief beheer informatie verstrekken over het namens haar geïnde bedrag aan inkomsten uit rechten en over eventuele inhoudingen op die inkomsten.

Artikel 233

Uitzonderingen en beperkingen

Elke Partij beperkt de beperkingen van en de uitzonderingen op de in de artikelen 225 tot en met 229 bedoelde rechten tot bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met een normale exploitatie van het werk of ander materiaal en die de rechtmatige belangen van de rechthebbenden niet op onredelijke wijze schaden.

Artikel 234

Bescherming van technische voorzieningen

1.   Elke Partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen door een persoon die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij of zij aldus handelt. Elke Partij kan voorzien in een specifieke regeling voor de rechtsbescherming van technische voorzieningen ter bescherming van computerprogramma's.

2.   Elke Partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen de vervaardiging, invoer, distributie, verkoop, verhuur, reclame voor verkoop of verhuur, of het bezit voor commerciële doeleinden van inrichtingen, producten of onderdelen, of het verrichten van diensten die:

a)

gestimuleerd, aangeprezen of in de handel gebracht worden om de bescherming te omzeilen van;

b)

slechts een commercieel beperkt doel of nut hebben, naast de omzeiling van de bescherming van, of

c)

in het bijzonder ontworpen, geproduceerd of aangepast zijn dan wel verricht worden met het doel de omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen mogelijk of gemakkelijker te maken.

3.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "technische voorzieningen" verstaan: technologie, toestellen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander beschermd materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van een auteursrecht of naburig recht dat onder deze afdeling valt. Technische voorzieningen worden geacht "doeltreffend" te zijn indien het gebruik van een beschermd werk of ander beschermd materiaal wordt gecontroleerd door de houders van het recht door toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocedé zoals encryptie, versluiering of een andere transformatie van het werk of ander materiaal of een kopieerbeveiliging die de beoogde bescherming biedt.

4.   Niettegenstaande de in lid 1 van dit artikel bedoelde rechtsbescherming kan elke Partij waar nodig passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen waarin dit artikel voorziet, niet belet dat begunstigden van overeenkomstig artikel 233 vastgestelde uitzonderingen of beperkingen van dergelijke uitzonderingen of beperkingen gebruik kunnen maken.

Artikel 235

Verplichtingen betreffende informatie over het beheer van rechten

1.   Elke Partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen eenieder die opzettelijk op ongeoorloofde wijze een van de volgende handelingen verricht:

a)

de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten;

b)

de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander op grond van deze afdeling beschermd materiaal, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of waarin op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is gewijzigd,

en die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij of zij zodoende aanzet tot een inbreuk op een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de wetgeving van een Partij, dan wel een dergelijke inbreuk mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt.

2.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "informatie over het beheer van rechten" verstaan: alle door de houders van een recht verstrekte informatie die dient ter identificatie van het werk of het andere materiaal bedoeld in dit artikel, dan wel van de auteur of een andere rechthebbende, of informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of het andere materiaal, alsook de cijfers of codes waarin die informatie vervat ligt.

3.   Lid 2 is van toepassing wanneer bestanddelen van die informatie zijn verbonden met een kopie, of kenbaar worden bij de mededeling aan het publiek, van een werk of ander materiaal bedoeld in dit artikel.

AFDELING 2

MERKEN

Artikel 236

Classificatie van merken

Elke Partij handhaaft een systeem voor de classificatie van merken dat in overeenstemming is met de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals gewijzigd en herzien.

Artikel 237

Tekens die een merk kunnen vormen

Merken kunnen worden gevormd door alle tekens, in het bijzonder woorden, waaronder namen van personen, of tekeningen, letters, cijfers, kleuren, vormen van waren of verpakkingen van waren, of geluiden, mits deze:

a)

de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen, en

b)

in het respectieve merkenregister van elke Partij kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.

Artikel 238

Aan een merk verbonden rechten

1.   Elke Partij bepaalt dat de inschrijving van een merk de houder ervan een exclusief recht verleent. Dat recht staat de houder toe iedere derde die niet zijn toestemming daartoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economisch verkeer te verbieden:

a)

wanneer dat gelijk is aan het ingeschreven merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk ingeschreven is;

b)

wanneer dat gelijk is aan of overeenstemt met het ingeschreven merk en gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het ingeschreven merk.

2.   De houder van een ingeschreven merk heeft het recht derden te verhinderen in het economisch verkeer waren binnen te brengen in de Partij waar het merk is ingeschreven zonder dat die daar in de vrije handel worden gebracht, wanneer die waren, met inbegrip van verpakking, uit andere landen of de andere Partij afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat gelijk is aan het voor die waren ingeschreven merk of in zijn belangrijkste onderdelen niet van dat merk kan worden onderscheiden.

3.   Het recht van de houder van een merk op grond van lid 2 vervalt indien door de aangever of de houder van de waren tijdens de procedure om te bepalen of inbreuk is gemaakt op het ingeschreven merk het bewijs wordt geleverd dat de houder van het ingeschreven merk niet gerechtigd is om het op de markt brengen van de waren in het land van de eindbestemming te verbieden.

Artikel 239

Inschrijvingsprocedure

1.   Elke Partij voorziet in een systeem voor de inschrijving van merken waarbij elke definitieve negatieve beslissing van het betrokken merkenbureau, met inbegrip van gedeeltelijke weigeringen om in te schrijven, schriftelijk aan de betrokken partij wordt meegedeeld, naar behoren wordt gemotiveerd en vatbaar is voor beroep.

2.   Elke Partij voorziet in de mogelijkheid dat derden oppositie kunnen instellen tegen aanvragen voor of, in voorkomend geval, inschrijvingen van merken. Een dergelijke oppositieprocedure is contradictoir.

3.   Elke Partij voorziet in een openbaar toegankelijke elektronische databank van aanvragen voor en inschrijvingen van merken.

4.   Elke Partij stelt alles in het werk om te voorzien in een systeem voor elektronische aanvragen voor en de elektronische verwerking, inschrijving en instandhouding van merken.

Artikel 240

Algemeen bekende merken

Om uitvoering te geven aan de bescherming van algemeen bekende merken als bedoeld in artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs en artikel 16, leden 2 en 3, van de Trips-Overeenkomst, geeft elke Partij toepassing aan de gezamenlijke aanbeveling betreffende bepalingen inzake de bescherming van bekende handelsmerken van de vergadering van de Unie van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom en de algemene vergadering van de WIPO tijdens de 34e reeks bijeenkomsten van de vergaderingen van de WIPO-lidstaten van 20 tot en met 29 september 1999.

Artikel 241

Uitzonderingen op de aan een merk verbonden rechten

1.   Elke Partij voorziet in beperkte uitzonderingen op de aan een merk verbonden rechten, zoals het eerlijk gebruik van beschrijvende termen, inclusief geografische aanduidingen, en kan voorzien in andere beperkte uitzonderingen, mits daarbij rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de houder van het merk en van derden.

2.   Het merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken van:

a)

de naam of het adres van die derde, indien het om een natuurlijke persoon gaat;

b)

tekens of aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten, of

c)

het merk met het oog op de identificatie van of de verwijzing naar waren of diensten als die van de houder van dat merk, in het bijzonder indien het gebruik van dat merk noodzakelijk is om de bestemming van een waar of dienst aan te duiden, met name als accessoire of onderdeel,

mits de derde die gebruikt overeenkomstig de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel.

3.   Het merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, indien dat recht erkend is in het recht van de betrokken Partij en wordt gebruikt binnen de grenzen van het grondgebied waarin het erkend wordt.

Artikel 242

Gronden van verval

1.   Elke Partij bepaalt dat een merk kan komen te vervallen wanneer het in een ononderbroken periode van vijf jaar niet door de houder of met diens instemming normaal op het desbetreffende grondgebied van een Partij is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken.

2.   Elke Partij bepaalt ook dat een merk kan komen te vervallen wanneer het in de periode van vijf jaar na de voltooiing van de inschrijvingsprocedure niet door de houder of met diens instemming normaal op het desbetreffende grondgebied is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor het niet gebruiken.

3.   Vervallenverklaring van een merk kan echter niet worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt. Het begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwd gebruik pas getroffen wordt nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden ingesteld.

4.   Een merk kan eveneens vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:

a)

door toedoen of nalaten van de merkhouder de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een waar of dienst waarvoor het is ingeschreven;

b)

als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder, of met instemming van de houder, voor de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, het publiek kan misleiden, met name wat betreft de aard, de hoedanigheid of de plaats van herkomst van die waren of diensten.

Artikel 243

Recht om voorbereidende handelingen met betrekking tot het gebruik van verpakkingen of andere middelen te verbieden

Wanneer het risico bestaat dat de verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht, kunnen worden gebruikt met betrekking tot waren of diensten en dat gebruik een inbreuk op de rechten van de houder van het merk zou vormen, heeft de houder van dat merk het recht de volgende handelingen te verbieden indien zij in het economisch verkeer worden verricht:

a)

het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met het merk op een verpakking, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk kan worden aangebracht, of

b)

het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben, of het invoeren of uitvoeren van verpakkingen, labels, etiketten, beveiligings- of echtheidskenmerken of alle andere middelen waarop het merk is aangebracht.

Artikel 244

Aanvragen te kwader trouw

Een merk kan nietig worden verklaard wanneer de aanvraag om inschrijving van het merk te kwader trouw is ingediend. Elke Partij kan bepalen dat een dergelijk merk niet wordt ingeschreven.

AFDELING 3

TEKENINGEN EN MODELLEN

Artikel 245

Bescherming van ingeschreven modellen

1.   Elke Partij voorziet in de bescherming van onafhankelijk gecreëerde modellen die nieuw en oorspronkelijk zijn. In die bescherming wordt voorzien door inschrijving, die de houder van het recht uitsluitende rechten overeenkomstig deze afdeling verleent.

Voor de toepassing van dit artikel kan een Partij een model dat een eigen karakter heeft, als oorspronkelijk beschouwen.

2.   De houder van een ingeschreven model heeft het recht derden die geen toestemming van de houder hebben, ten minste te verbieden het voortbrengsel dat het beschermde model draagt en belichaamt, te vervaardigen, te koop aan te bieden, te verkopen, in te voeren, uit te voeren, in voorraad te hebben of te gebruiken, indien die handelingen voor commerciële doeleinden worden verricht.

3.   Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw en oorspronkelijk te zijn:

a)

voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dat laatste zichtbaar blijft, en

b)

voor zover die zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en oorspronkelijkheid voldoen.

4.   Onder "normaal gebruik" in de zin van lid 3, punt a), wordt verstaan: het gebruik door de eindgebruiker, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie.

Artikel 246

Duur van de bescherming

De duur van de bescherming van ingeschreven modellen, met inbegrip van verlengingen van ingeschreven modellen, bedraagt in totaal 25 jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag (36).

Artikel 247

Bescherming van niet-ingeschreven modellen

1.   Elke Partij verleent houders van een niet-ingeschreven model slechts het recht om het gebruik van het niet-ingeschreven model door een derde die niet de toestemming van de houder heeft, te verbieden, indien het betwiste gebruik voortvloeit uit het kopiëren van het niet-ingeschreven model op haar respectieve grondgebied (37). Dergelijk gebruik bestrijkt ten minste het te koop aanbieden, in de handel brengen, invoeren of uitvoeren van het voortbrengsel.

2.   De duur van de bescherming voor niet-ingeschreven modellen bedraagt ten minste drie jaar vanaf de datum waarop het model op het grondgebied van de betrokken Partij voor het eerst voor het publiek beschikbaar werd gesteld.

Artikel 248

Uitzonderingen en uitsluitingen

1.   Elke Partij kan voorzien in beperkte uitzonderingen op de bescherming van modellen, inclusief niet-ingeschreven modellen, mits die uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van modellen en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de houder van het model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.

2.   De bescherming strekt zich niet uit tot modellen waarvoor uitsluitend technische of functionele overwegingen bepalend zijn. Een model geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die noodzakelijkerwijs in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moeten worden om het voortbrengsel waarin het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander voortbrengsel te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander voortbrengsel te kunnen plaatsen, zodat elk van beide voortbrengselen zijn functie kan vervullen.

3.   In afwijking van lid 2 kan een model dat tot doel heeft binnen een modulair systeem de meervoudige samenvoeging of verbinding van onderling verwisselbare voortbrengselen mogelijk te maken, onder de in artikel 245, lid 1, gestelde voorwaarden als model worden beschermd.

Artikel 249

Verband met auteursrecht

Elke Partij zorgt ervoor dat modellen, inclusief niet-ingeschreven modellen, vanaf de datum waarop het model is gecreëerd of in een vorm is vastgelegd, tevens beschermd kunnen worden uit hoofde van de auteursrechtwetgeving van die Partij. De mate waarin en de voorwaarden waaronder een dergelijke bescherming wordt verleend, met inbegrip van het vereiste oorspronkelijkheidsgehalte, worden door elke Partij vastgesteld.

AFDELING 4

OCTROOIEN

Artikel 250

Octrooien en volksgezondheid

1.   De Partijen erkennen het belang van de verklaring over de Trips-Overeenkomst en de volksgezondheid, die op 14 november 2001 in Doha is aangenomen door de Ministeriële Conferentie van de WTO (de "Verklaring van Doha"). Bij de interpretatie en uitvoering van de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze afdeling waarborgen de Partijen de consistentie met de Verklaring van Doha.

2.   Elke Partij geeft uitvoering aan artikel 31 bis van de Trips-Overeenkomst, de bijlage bij de Trips-Overeenkomst en het aanhangsel van de bijlage bij de Trips-Overeenkomst.

Artikel 251

Verlenging van de beschermingstermijn van een octrooi voor geneesmiddelen of gewasbeschermingsmiddelen

1.   De Partijen erkennen dat geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen (38) die op hun respectieve grondgebied door een octrooi worden beschermd, aan een administratieve vergunningprocedure kunnen worden onderworpen voordat zij op hun respectieve markt mogen worden gebracht. De Partijen erkennen dat de termijn tussen de indiening van de octrooiaanvraag en de eerste toestemming om het product in de handel te brengen, zoals voor dat doel door de desbetreffende wetgeving omschreven, de termijn van daadwerkelijke bescherming uit hoofde van het octrooi kan bekorten.

2.   Elke Partij voorziet, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, in verdere bescherming van een product dat door een octrooi wordt beschermd en dat onderworpen is geweest aan een administratieve vergunningsprocedure als bedoeld in lid 1, teneinde de octrooihouder te compenseren voor de vermindering van de effectieve octrooibescherming. De voorwaarden voor het verlenen van die verdere bescherming, met inbegrip van de duur ervan, worden vastgesteld in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Partijen.

3.   Voor de toepassing van deze titel wordt onder "geneesmiddel" verstaan:

a)

elke stof of combinatie van stoffen die wordt aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij mensen of dieren, of

b)

elke stof of combinatie van stoffen die bij mensen of dieren kan worden gebruikt of aan mensen of dieren kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen.

AFDELING 5

BESCHERMING VAN NIET-OPENBAARGEMAAKTE INFORMATIE

Artikel 252

Bescherming van bedrijfsgeheimen

1.   Elke Partij voorziet in passende civielrechtelijke procedures en maatregelen zodat de houder van een bedrijfsgeheim het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dat geschiedt in strijd met eerlijke handelsgebruiken, kan voorkomen en er schadeloosstelling voor kan krijgen.

2.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"bedrijfsgeheim": informatie die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoet:

i)

de informatie is geheim in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie;

ii)

de informatie bezit handelswaarde omdat zij geheim is, en

iii)

de informatie is door de persoon die rechtmatig daarover beschikt onderworpen aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om die geheim te houden;

b)

"houder van het bedrijfsgeheim": iedere natuurlijke of rechtspersoon die rechtmatig over een bedrijfsgeheim beschikt.

3.   Voor de toepassing van deze afdeling worden ten minste de volgende activiteiten beschouwd als in strijd met eerlijke handelsgebruiken:

a)

het verkrijgen van een bedrijfsgeheim zonder de instemming van de houder van een bedrijfsgeheim, wanneer dat geschiedt door ongeoorloofde toegang tot, toe-eigening van, of vermenigvuldiging van documenten, voorwerpen, materialen, stoffen of elektronische bestanden waarover de houder van het bedrijfsgeheim rechtmatig beschikt en die het bedrijfsgeheim bevatten of waaruit het bedrijfsgeheim kan worden afgeleid;

b)

het gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dat geschiedt, zonder de instemming van de houder van het bedrijfsgeheim, door een persoon die blijkt te voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

i)

hij heeft het bedrijfsgeheim verworven op een manier als bedoeld in punt a);

ii)

hij maakt inbreuk op een geheimhoudingsovereenkomst of een andere verplichting tot het niet openbaar maken van het bedrijfsgeheim, of

iii)

hij maakt inbreuk op een contractuele of andere verplichting tot beperking van het gebruik van het bedrijfsgeheim;

c)

het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim door een persoon die op het tijdstip van het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken wist of, gezien de omstandigheden, had moeten weten dat het bedrijfsgeheim direct of indirect werd verkregen van een andere persoon die het bedrijfsgeheim op een onrechtmatige manier gebruikte of openbaar maakte in de zin van punt b).

4.   Niets in deze afdeling wordt op zodanige wijze geïnterpreteerd dat het een Partij ertoe verplicht een van de volgende activiteiten te beschouwen als in strijd met eerlijke handelsgebruiken:

a)

onafhankelijke ontdekking of onafhankelijk ontwerp;

b)

de reverse engineering van een product dat voor het publiek beschikbaar is gesteld of dat rechtmatig in het bezit is van de verkrijger van de informatie, wanneer die verkrijger vrij is van enige rechtsgeldige plicht om de verkrijging van het bedrijfsgeheim te beperken;

c)

het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim dat volgens het recht van elke Partij vereist of toegestaan is;

d)

de uitoefening van het recht van werknemers of werknemersvertegenwoordigers op informatie en raadpleging in overeenstemming met de wet- en regelgeving van die Partij.

5.   Niets in deze afdeling wordt opgevat als een aantasting van de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en van informatie, met inbegrip van de vrijheid en het pluralisme van de media, zoals beschermd in elke Partij, als een beperking van de mobiliteit van werknemers of als een aantasting van de autonomie van de sociale partners en hun recht om collectieve overeenkomsten te sluiten, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Partijen.

Artikel 253

Bescherming van gegevens die zijn ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel

1.   Elke Partij beschermt commercieel vertrouwelijke informatie die is ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen ("vergunning voor het in de handel brengen") tegen openbaarmaking aan derden, tenzij maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de gegevens worden beschermd tegen oneerlijk commercieel gebruik of openbaarmaking noodzakelijk is voor een hoger openbaar belang.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat de autoriteit die verantwoordelijk is voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen gedurende een beperkte, in haar interne wetgeving vast te stellen periode en in overeenstemming met de in haar interne wetgeving gestelde voorwaarden, geen volgende aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen aanvaardt die gebaseerd zijn op de resultaten van preklinische of klinische proeven die in de aanvraag voor de eerste vergunning voor het in de handel brengen bij die autoriteit zijn ingediend, zonder uitdrukkelijke toestemming van de houder van de eerste vergunning voor het in de handel brengen, tenzij internationale overeenkomsten waarbij beide Partijen partij zijn anders bepalen.

3.   Elke Partij zorgt er ook voor dat een geneesmiddel dat vervolgens door die autoriteit is toegelaten op basis van de resultaten van de in lid 2 bedoelde resultaten van preklinische of klinische proeven gedurende een beperkte, in haar interne wetgeving vast te stellen periode en in overeenstemming met de in haar interne wetgeving gestelde voorwaarden niet in de handel mag worden gebracht zonder de uitdrukkelijke toestemming van de houder van de eerste vergunning voor het in de handel brengen, tenzij internationale overeenkomsten waarbij beide Partijen partij zijn anders bepalen.

4.   Dit artikel doet geen afbreuk aan aanvullende beschermingstermijnen waarin elke Partij in haar wetgeving kan voorzien.

Artikel 254

Bescherming van gegevens die zijn ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen of biociden

1.   Elke Partij kent een tijdelijk recht toe aan de eigenaar van een test- of studieverslag dat voor het eerst is ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen en dat betrekking heeft op de veiligheid en werkzaamheid van een werkzame stof, gewasbeschermingsmiddel of biocide. Gedurende die tijd wordt het test- of studieverslag niet gebruikt ten behoeve van een andere persoon die een vergunning voor het in de handel brengen van een werkzame stof, gewasbeschermingsmiddel of biocide wil verkrijgen, tenzij is bewezen dat de eerste eigenaar hiermee uitdrukkelijk instemt. Voor de toepassing van dit artikel wordt dat recht "gegevensbescherming" genoemd.

2.   Het voor een vergunning voor het in de handel brengen van een werkzame stof of gewasbeschermingsmiddel ingediende test- of studieverslag moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

het is noodzakelijk voor de toelating of een wijziging van de toelating om toepassing op een ander gewas mogelijk te maken, en

b)

het is in overeenstemming verklaard met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken of goede experimentele praktijken.

3.   De gegevensbeschermingsperiode bedraagt ten minste 10 jaar vanaf de verlening van de eerste vergunning door een bevoegde autoriteit op het grondgebied van de Partij.

4.   Elke Partij zorgt ervoor dat de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen, de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie niet gebruiken ten behoeve van een volgende aanvrager van een volgende vergunning voor het in de handel brengen, ongeacht of die informatie voor het publiek beschikbaar is gesteld.

5.   Elke Partij stelt voorschriften vast om herhaling van proeven op gewervelde dieren te voorkomen.

AFDELING 6

KWEKERSRECHTEN

Artikel 255

Bescherming van kwekersrechten

Elke Partij beschermt kwekersrechten overeenkomstig het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV), zoals laatstelijk herzien in Genève op 19 maart 1991. De Partijen werken samen om die rechten te bevorderen en te handhaven.

HOOFDSTUK 3

HANDHAVING VAN INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN

AFDELING 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 256

Algemene verplichtingen

1.   Elke Partij voorziet in haar respectieve wetgeving in de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die nodig zijn voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

Voor de toepassing van de afdelingen 1, 2 en 4 van dit hoofdstuk omvat de term "intellectuele-eigendomsrechten" niet de onder hoofdstuk 2, afdeling 5, vallende rechten.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

a)

zijn eerlijk en billijk;

b)

zijn niet onnodig ingewikkeld of kostbaar en houden geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen in;

c)

zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend;

d)

worden zodanig toegepast dat geen belemmeringen voor legitiem handelsverkeer worden gecreëerd en wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van die maatregelen, procedures en rechtsmiddelen.

Artikel 257

Personen bevoegd tot het verzoeken om toepassing van maatregelen, procedures en rechtsmiddelen

Elke Partij erkent dat de volgende personen gerechtigd zijn te verzoeken om toepassing van de in de afdelingen 2 en 4 van dit hoofdstuk bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

a)

de houders van intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming met de wetgeving van een Partij;

b)

alle andere personen die gemachtigd zijn die rechten te gebruiken, in het bijzonder licentiehouders, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de wetgeving van een Partij, en

c)

federaties en verenigingen (39), voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de wetgeving van een Partij.

AFDELING 2

CIVIELRECHTELIJKE EN ADMINISTRATIEVE HANDHAVING

Artikel 258

Maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde rechterlijke instanties, al voordat een bodemprocedure is begonnen, op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van de stelling dat er inbreuk op haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk afdoende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om het relevante bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk te beschermen, mits passende waarborgen worden geboden en de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

2.   Tot die maatregelen kunnen behoren de gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagneming van de litigieuze goederen en, in voorkomend geval, de bij de productie en/of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten.

Artikel 259

Bewijsmateriaal

1.   Elke Partij doet het nodige om de bevoegde rechterlijke instanties in staat te stellen om op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van haar beweringen, en bij de onderbouwing van haar stellingen bewijsmateriaal heeft gespecificeerd dat zich in de macht van de tegenpartij bevindt, te gelasten dat de tegenpartij dat bewijs overlegt, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

2.   Elke Partij doet tevens het nodige om de bevoegde rechterlijke instanties in staat te stellen om in voorkomend geval, wanneer op commerciële schaal inbreuk wordt gemaakt op een intellectuele-eigendomsrecht, onder dezelfde voorwaarden als in lid 1 de mededeling van bancaire, financiële of commerciële documenten die zich in de macht van de tegenpartij bevinden te gelasten, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

Artikel 260

Recht op informatie

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde rechterlijke instanties in het kader van civiele procedures wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht naar aanleiding van een met redenen omkleed en proportioneel verzoek van de eiser kunnen gelasten dat de inbreukmaker of iedere andere persoon informatie verstrekt over de oorsprong en het distributienetwerk van de goederen of diensten die een inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht vormen.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder "iedere andere persoon" verstaan: een persoon die:

a)

de inbreuk makende goederen op commerciële schaal in zijn bezit bleek te hebben;

b)

de inbreuk makende diensten op commerciële schaal bleek te gebruiken;

c)

op commerciële schaal diensten bleek te verlenen die bij inbreuk makende activiteiten worden gebruikt, of

d)

door een in punt a), b) of c), bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de vervaardiging of de distributie van die goederen of bij het verlenen van die diensten.

3.   De in lid 1 bedoelde informatie omvat, naar gelang van het geval:

a)

de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, aanbieders en andere eerdere houders van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en detailhandelaren;

b)

informatie over de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

4.   De leden 1 en 2 gelden onverminderd andere wetgeving van een Partij waarbij:

a)

de houder van het recht ruimere rechten op informatie worden toegekend;

b)

het gebruik van de op grond van dit artikel meegedeelde informatie in civiele zaken wordt geregeld;

c)

de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

d)

de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven;

e)

de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.

Artikel 261

Voorlopige en conservatoire maatregelen

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties op verzoek van de eiser tegen de vermeende inbreukmaker een voorlopig bevel kunnen uitvaardigen dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen of om, indien wenselijk en indien de wetgeving van die Partij daarin voorziet op straffe van een dwangsom, de voortzetting van de vermeende inbreuk op dat intellectuele-eigendomsrecht voorlopig te verbieden, dan wel om aan die voortzetting de voorwaarde te verbinden dat voor schadeloosstelling van de houder van het recht zekerheid wordt gesteld. Onder dezelfde voorwaarden kan ook een voorlopig bevel worden uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties op verzoek van de eiser de inbeslagneming of afgifte kunnen gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, om te beletten dat zij in het verkeer worden gebracht of zich daarin bevinden.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat, in geval van vermeende inbreuk op commerciële schaal en indien de eiser omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, de rechterlijke instanties conservatoir beslag kunnen laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. Met het oog daarop kunnen de bevoegde autoriteiten overlegging van bancaire, financiële of commerciële documenten of passende inzage van de desbetreffende informatie gelasten.

4.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties met betrekking tot de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde maatregelen de bevoegdheid hebben om van de eiser te verlangen dat hij redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal overlegt opdat zij zich er met een voldoende mate van zekerheid van kunnen vergewissen dat de eiser de houder van het recht is en dat er inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt.

Artikel 262

Corrigerende maatregelen

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties op verzoek van de eiser, onverminderd de aan de houder van het betrokken recht wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, de vernietiging of op zijn minst de definitieve onttrekking aan het handelsverkeer kunnen gelasten van de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht maken. Indien van toepassing kunnen de rechterlijke instanties onder dezelfde voorwaarden ook de vernietiging gelasten van materialen en werktuigen die hoofdzakelijk zijn gebruikt voor het ontwerpen of vervaardigen van die goederen.

2.   De rechterlijke instanties van elke Partij kunnen gelasten dat die maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dat beletten.

Artikel 263

Rechterlijke bevelen

Elke Partij zorgt ervoor dat, wanneer bij rechterlijke uitspraak een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is vastgesteld, de rechterlijke instanties tegen de inbreukmaker een bevel tot staking van de inbreuk kunnen uitvaardigen. Elke Partij zorgt er tevens voor dat de rechterlijke instanties een bevel kunnen uitvaardigen tegen tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

Artikel 264

Alternatieve maatregelen

Elke Partij kan bepalen dat de bevoegde rechterlijke instanties, in voorkomend geval en op verzoek van de persoon aan wie de in artikel 262 of artikel 263 vervatte maatregelen kunnen worden opgelegd, kunnen gelasten dat de maatregelen van die twee artikelen niet worden toegepast, maar in plaats daarvan aan de benadeelde partij een geldelijke schadeloosstelling wordt betaald wanneer de betrokkene zonder opzet en zonder nalatigheid heeft gehandeld, uitvoering van de maatregelen hem onevenredige schade zou berokkenen en geldelijke schadeloosstelling van de benadeelde partij redelijkerwijs toereikend lijkt.

Artikel 265

Schadevergoeding

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties, op verzoek van de benadeelde partij, de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde, gelasten aan de houder van het recht een schadevergoeding te betalen die passend is voor de werkelijke schade welke die wegens de inbreuk heeft geleden.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat wanneer haar rechterlijke instanties een schadevergoeding vaststellen:

a)

zij rekening houden met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in voorkomend geval, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de houder van het recht door de inbreuk heeft geleden, of

b)

zij als alternatief voor punt a) in voorkomend geval de schadevergoeding kunnen vaststellen als een vast bedrag, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie te gebruiken.

3.   Elke Partij kan bepalen dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een vooraf vastgestelde schadevergoeding kunnen gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde.

Artikel 266

Gerechtskosten

Elke Partij zorgt ervoor dat, als algemene regel, redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de in het ongelijk gestelde partij worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.

Artikel 267

Openbaarmaking van rechterlijke uitspraken

Elke Partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties in rechtszaken wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van de informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van het ophangen en volledig of gedeeltelijk publiceren van de uitspraak.

Artikel 268

Vermoeden van auteurschap of houderschap van rechten

Voor de toepassing van de in hoofdstuk 3 bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

a)

volstaat het voor de auteur van een werk van letterkunde of kunst, om als zodanig te worden beschouwd en derhalve het recht te hebben om een rechtsvordering wegens inbreuk in te stellen, dat de naam van de auteur op de gebruikelijke wijze op het werk is vermeld, totdat bewijs van het tegendeel is geleverd, alsmede

b)

is punt a) mutatis mutandis van toepassing op de houder van een naburig recht met betrekking tot zijn beschermde materiaal.

Artikel 269

Administratieve procedures

Voor zover een civielrechtelijke corrigerende maatregel ten principale kan worden gelast als resultaat van administratieve procedures, zijn die procedures in overeenstemming met beginselen die in wezen gelijkwaardig zijn aan die welke in deze afdeling zijn neergelegd.

AFDELING 3

CIVIELRECHTELIJKE PROCEDURES EN MAATREGELEN VOOR BEDRIJFSGEHEIMEN

Artikel 270

Civielrechtelijke procedures en maatregelen voor bedrijfsgeheimen

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat eenieder die deelneemt aan de civielrechtelijke procedures als bedoeld in artikel 252, lid 1, of die toegang heeft tot documenten die deel uitmaken van die procedures, een bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim niet mag gebruiken of openbaar maken, voor zover de bevoegde rechterlijke instanties dat bedrijfsgeheim als reactie op een voldoende verantwoorde aanvraag van een belanghebbende hebben aangemerkt als vertrouwelijk en waarop zij zijn geattendeerd door dergelijke deelname of toegang.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde verplichting na afloop van de civielrechtelijke procedure blijft bestaan voor zover dat nodig is.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties in de civielrechtelijke procedures als bedoeld in artikel 252, lid 1, ten minste de bevoegdheid hebben om:

a)

in overeenstemming met hun respectieve wet- en regelgeving voorlopige maatregelen te gelasten om het gebruik of de openbaarmaking van het bedrijfsgeheim op een wijze die strijdig is met eerlijke handelspraktijken te staken en te verbieden;

b)

in overeenstemming met hun respectieve wet- en regelgeving maatregelen te gelasten om het gebruik of de openbaarmaking van het bedrijfsgeheim op een wijze die strijdig is met eerlijke handelspraktijken te staken of in voorkomend geval te verbieden;

c)

in overeenstemming met hun respectieve wet- en regelgeving eenieder die een bedrijfsgeheim heeft verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt op een wijze die in strijd is met eerlijke handelspraktijken en die wist of had moeten weten dat hij een bedrijfsgeheim op een met eerlijke handelspraktijken strijdige wijze heeft verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt, te gelasten de houder van het bedrijfsgeheim een schadevergoeding te betalen die in verhouding staat tot de schade welke die als gevolg van dat verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van het bedrijfsgeheim daadwerkelijk heeft geleden;

d)

specifieke maatregelen te nemen die nodig zijn ter bescherming van de vertrouwelijkheid van enig bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim dat wordt gebruikt of waarnaar wordt verwezen in procedures als bedoeld in artikel 252, lid 1. Die specifieke maatregelen kunnen, in overeenstemming met de respectieve wet- en regelgeving van elke Partij, inclusief de rechten van de verdediging, de mogelijkheid omvatten om de toegang tot bepaalde documenten geheel of gedeeltelijk te beperken, de toegang te beperken tot terechtzittingen en de opnamen of transcripties daarvan, en een niet-vertrouwelijke versie ter beschikking te stellen van een rechterlijke uitspraak waarin de passages die bedrijfsgeheimen bevatten zijn verwijderd of aangepast;

e)

sancties op te leggen aan eenieder die deelneemt aan de gerechtelijke procedure en die nalaat of weigert gevolg te geven aan rechterlijke bevelen betreffende de bescherming van het bedrijfsgeheim of het vermeende bedrijfsgeheim.

4.   Elke Partij zorgt ervoor dat een verzoek om de in dit artikel bedoelde maatregel, procedures of rechtsmiddelen wordt afgewezen wanneer de gestelde verkrijging, het gestelde gebruik of de gestelde openbaarmaking van een bedrijfsgeheim in strijd met eerlijke handelspraktijken in overeenstemming met haar respectieve wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden:

a)

om een fout, wangedrag of illegale activiteiten aan het licht te brengen teneinde het algemeen belang te beschermen;

b)

bij wijze van bekendmaking door werknemers aan hun vertegenwoordigers als dat een onderdeel is van en noodzakelijk is voor de rechtmatige uitoefening van de taken van die vertegenwoordigers;

c)

om een rechtmatig belang te beschermen dat door de wet- en regelgeving van de Partij in kwestie wordt erkend.

AFDELING 4

HANDHAVING AAN DE GRENS

Artikel 271

Maatregelen aan de grens

1.   Met betrekking tot goederen onder douanetoezicht introduceren of handhaven de Partijen procedures uit hoofde waarvan een houder van een recht een bevoegde autoriteit (40) kan verzoeken de vrijgave van verdachte goederen op te schorten of verdachte goederen vast te houden. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "verdachte goederen" verstaan: goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op merken, auteursrechten en naburige rechten, geografische aanduidingen, octrooien, gebruiksmodellen, tekeningen of modellen van nijverheid, topografieën van geïntegreerde schakelingen en kwekersrechten.

2.   Elke Partij beschikt over elektronische systemen voor het beheer van de ingewilligde of geregistreerde verzoeken door de douane.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten geen vergoeding in rekening brengen voor de administratieve kosten die voortvloeien uit de behandeling van een verzoek of een registratie.

4.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten binnen een redelijke termijn beslissen over de inwilliging of registratie van een verzoek.

5.   Elke Partij bepaalt dat de in lid 1 bedoelde verzoeken van toepassing zijn op meervoudige zendingen.

6.   Met betrekking tot goederen onder douanetoezicht zorgt elke Partij ervoor dat haar douaneautoriteiten op eigen initiatief de vrijgave van verdachte goederen kunnen opschorten of verdachte goederen kunnen vasthouden.

7.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar douaneautoriteiten risicoanalyse gebruiken om verdachte goederen te identificeren.

8.   Elke Partij kan haar douaneautoriteiten toestaan om een houder van een recht op verzoek informatie te verstrekken over goederen waarvan de vrijgave is geschorst of die worden vastgehouden, met inbegrip van de beschrijving en de reële of geraamde hoeveelheid daarvan en, indien bekend, de naam en het adres van de verzender, de importeur, de exporteur of de geadresseerde, en het land van oorsprong of herkomst van de goederen.

9.   Elke Partij beschikt over procedures voor de vernietiging van verdachte goederen, zonder dat voorafgaande administratieve of gerechtelijke procedures nodig zijn voor de formele vaststelling van de inbreuken, indien de betrokken personen instemmen met of geen bezwaar maken tegen de vernietiging. Indien de verdachte goederen niet worden vernietigd, zorgt elke Partij ervoor dat die goederen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, op zodanige wijze aan het verkeer worden onttrokken dat nadeel voor de houder van het recht wordt vermeden.

10.   Elke Partij beschikt over procedures voor de snelle vernietiging van nagemaakte merkartikelen en door piraterij verkregen goederen die in post- of expreskoerierszendingen worden verzonden.

11.   Elke Partij bepaalt dat de houder van het ingewilligde of geregistreerde verzoek op verzoek van de douaneautoriteiten de kosten moet vergoeden die de douaneautoriteiten, of andere partijen die namens de douaneautoriteiten optreden, hebben gemaakt vanaf het tijdstip waarop de goederen zijn vastgehouden of de vrijgave ervan is geschorst, met inbegrip van opslag, behandeling, en alle kosten in verband met de vernietiging of verwijdering van de goederen.

12.   Elke Partij kan besluiten dit artikel niet toe te passen op de invoer van goederen die door of met toestemming van de rechthebbenden in een ander land in de handel zijn gebracht. Een Partij kan goederen van niet-commerciële aard die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden, van de toepassing van dit artikel uitsluiten.

13.   Elke Partij staat haar douaneautoriteiten toe een regelmatige dialoog aan te gaan en de samenwerking te bevorderen met de relevante belanghebbenden en met andere autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

14.   De Partijen werken samen met betrekking tot de internationale handel in verdachte goederen. De Partijen wisselen met name voor zover mogelijk relevante informatie uit over de handel in verdachte goederen die gevolgen heeft voor de andere Partij.

15.   Onverminderd andere vormen van samenwerking is het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken van toepassing op inbreuken op de wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten voor wier handhaving de douaneautoriteiten van een Partij overeenkomstig dit artikel bevoegd zijn.

Artikel 272

Overeenstemming met GATT 1994 en Trips-Overeenkomst

Bij de tenuitvoerlegging van maatregelen aan de grens ter handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane, ongeacht of zij onder deze afdeling vallen, zorgen de Partijen voor overeenstemming met hun verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994 en de Trips-Overeenkomst, met name met artikel V van de GATT 1994 en artikel 41 en deel III, afdeling 4, van de Trips-Overeenkomst.

HOOFDSTUK 4

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 273

Samenwerking

1.   De Partijen werken samen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de verbintenissen en verplichtingen uit hoofde van deze titel.

2.   De samenwerking betreft, maar is niet beperkt tot, de volgende activiteiten:

a)

uitwisseling van informatie over het rechtskader met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten en de regels om die te beschermen en te handhaven;

b)

uitwisseling van ervaringen met betrekking tot de vooruitgang op wetgevingsgebied, de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en de handhaving op centraal en subcentraal niveau door de douane, de politie, en administratieve en rechterlijke instanties;

c)

coördinatie ter voorkoming van de uitvoer van nagemaakte goederen, inclusief coördinatie met andere landen;

d)

technische bijstand, capaciteitsopbouw, uitwisseling en opleiding van personeel;

e)

bescherming en verdediging van intellectuele-eigendomsrechten en verspreiding van informatie hierover, onder meer in het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld;

f)

voorlichting van consumenten en houders van een recht;

g)

uitbreiding van institutionele samenwerking, vooral tussen de bureaus voor intellectuele eigendom van de Partijen;

h)

voorlichting en bewustmaking van het grote publiek over het beleid inzake de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

i)

bevordering van de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door publiek-private samenwerking waarbij kleine en middelgrote ondernemingen betrokken zijn;

j)

formulering van doeltreffende strategieën voor de bepaling van de doelgroepen en communicatieprogramma's ter vergroting van het bewustzijn van de consument en de media over de impact van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van het gevaar voor gezondheid en veiligheid en het verband met de georganiseerde misdaad.

3.   De Partijen onderhouden rechtstreeks of via het Gespecialiseerd Handelscomité voor intellectuele eigendom contact over alle aangelegenheden die verband houden met de tenuitvoerlegging en werking van deze titel.

Artikel 274

Vrijwillige initiatieven van belanghebbenden

Elke Partij streeft ernaar vrijwillige initiatieven van belanghebbenden om inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten terug te dringen, ook online en op andere marktplaatsen, te faciliteren, waarbij de nadruk ligt op concrete problemen en praktische oplossingen worden gezocht die realistisch, evenwichtig, proportioneel en billijk zijn voor alle betrokkenen, onder meer als volgt:

a)

elke Partij streeft ernaar belanghebbenden op haar grondgebied consensueel bijeen te roepen om vrijwillige initiatieven te faciliteren om oplossingen te vinden en geschillen op te lossen met betrekking tot de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het terugdringen van inbreuken;

b)

de Partijen streven ernaar onderling informatie uit te wisselen over inspanningen om vrijwillige initiatieven van belanghebbenden op hun respectieve grondgebied te faciliteren, en

c)

de Partijen streven ernaar een open dialoog en samenwerking tussen de belanghebbenden in de Partijen te bevorderen en de belanghebbenden in de Partijen aan te moedigen gezamenlijk oplossingen te vinden en geschillen over de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten op te lossen en inbreuken terug te dringen.

Artikel 275

Evaluatie met betrekking tot geografische aanduidingen

Rekening houdend met de desbetreffende bepalingen van eerdere bilaterale overeenkomsten tussen het Verenigd Koninkrijk, enerzijds, en de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, anderzijds, kunnen de Partijen gezamenlijk redelijke inspanningen leveren om regels voor de bescherming en doeltreffende interne handhaving van hun geografische aanduidingen overeen te komen.

Titel VI

OVERHEIDSOPDRACHTEN

HOOFDSTUK 1

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 276

Doel

Het doel van deze titel is om aanbieders van de Partijen toegang te bieden tot meer mogelijkheden om deel te nemen aan openbare aanbestedingsprocedures en om de transparantie van de procedures voor overheidsopdrachten te vergroten.

Artikel 277

Opname van een aantal bepalingen van de GPA en onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen

1.   De bepalingen van de GPA die zijn vermeld in afdeling A van bijlage 25, met inbegrip van de bijlagen van de Partijen bij aanhangsel I van de GPA, worden hierbij in deze titel opgenomen.

2.   Voor de toepassing van deze titel wordt onder "onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen" verstaan: aanbestedingen waarop artikel II van de GPA van toepassing is, en daarnaast de in afdeling B van bijlage 25 vermelde aanbestedingen.

3.   Met betrekking tot onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen past elke Partij mutatis mutandis de in afdeling A van bijlage 25 vermelde bepalingen van de GPA toe op aanbieders, goederen of diensten van de andere Partij.

HOOFDSTUK 2

AANVULLENDE REGELS VOOR ONDER DEZE OVEREENKOMST VALLENDE AANBESTEDINGEN

Artikel 278

Gebruik van elektronische middelen bij aanbestedingen

1.   De Partijen zorgen ervoor dat hun aanbestedende entiteiten de onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen zoveel mogelijk langs elektronische weg uitvoeren.

2.   Een aanbestedende entiteit wordt geacht onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen langs elektronische weg uit te voeren indien de entiteit elektronische informatie- en communicatiemiddelen gebruikt voor:

a)

de bekendmaking van aankondigingen en aanbestedingsstukken in aanbestedingsprocedures; en

b)

de indiening van verzoeken tot deelneming en van inschrijvingen.

3.   Met uitzondering van specifieke situaties zijn dergelijke elektronische informatie- en communicatiemiddelen niet-discriminerend, algemeen beschikbaar en interoperabel met de algemeen gebruikte informatie- en communicatietechnologieproducten en beperken zij de toegang tot de aanbestedingsprocedure niet.

4.   De Partijen zorgen ervoor dat hun aanbestedende entiteiten elektronische facturen overeenkomstig hun wetgeving ontvangen en verwerken.

Artikel 279

Elektronische bekendmaking

Wat de onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen betreft, zijn alle aankondigingen in verband met aanbestedingen, met inbegrip van aankondigingen van voorgenomen aanbestedingen, samenvattende aankondigingen, aankondigingen van geplande aanbestedingen en aankondigingen van gegunde opdrachten, kosteloos en rechtstreeks langs elektronische weg via een centraal toegangspunt op het internet toegankelijk.

Artikel 280

Bewijsstukken

De Partijen zorgen ervoor dat aanbestedende entiteiten niet van aanbieders verlangen dat zij bij de indiening van verzoeken tot deelname of bij de indiening van inschrijvingen alle of een deel van de bewijsstukken overleggen waarmee zij aantonen niet in een van de situaties te verkeren waarin een aanbieder kan worden uitgesloten en aan de voorwaarden voor deelneming te voldoen, tenzij dat noodzakelijk is om het goede verloop van de aanbesteding te waarborgen.

Artikel 281

Voorwaarden voor deelname

Elke Partij zorgt ervoor dat wanneer haar aanbestedende entiteiten als voorwaarde voor deelneming aan een onder deze overeenkomst vallende aanbesteding van een aanbieder verlangen dat die eerdere ervaring aantoont, zij niet verlangen dat de aanbieder die ervaring op het grondgebied van de desbetreffende Partij heeft opgedaan.

Artikel 282

Registratiesystemen en erkenningsprocedures

Een Partij die een registratiesysteem voor aanbieders onderhoudt, zorgt ervoor dat belangstellende aanbieders te allen tijde om registratie kunnen verzoeken. Elke belangstellende aanbieder die een verzoek heeft ingediend, wordt binnen een redelijke termijn in kennis gesteld van het besluit om dat verzoek in te willigen of af te wijzen.

Artikel 283

Aanbesteding met voorafgaande selectie

De Partijen zorgen ervoor dat een aanbestedende entiteit die gebruikmaakt van een procedure met voorafgaande selectie, uitnodigingen tot inschrijving richt tot het aantal aanbieders dat voldoende is om werkelijke mededinging te waarborgen zonder afbreuk te doen aan de operationele efficiëntie van het aanbestedingssysteem.

Artikel 284

Abnormaal lage prijzen

Overeenkomstig artikel XV, lid 6, van de GPA kan een aanbestedende entiteit, indien zij een inschrijving ontvangt met een prijs die abnormaal lager is dan de prijzen in andere ingediende inschrijvingen, ook bij de aanbieder nagaan of de prijs rekening houdt met de toekenning van subsidies.

Artikel 285

Milieu-, sociale en arbeidsoverwegingen

De Partijen zorgen ervoor dat hun aanbestedende entiteiten tijdens de gehele aanbestedingsprocedure rekening kunnen houden met milieu-, arbeids- en sociale overwegingen, mits die overwegingen verenigbaar zijn met de in de hoofdstukken 1 en 2 vastgestelde regels en vermeld zijn in het bericht van aanbesteding of een ander bericht dat als bericht van aanbesteding dient of in het aanbestedingsdossier.

Artikel 286

Interne toetsingsprocedures

1.   Wanneer door een Partij uit hoofde van artikel XVIII, lid 4, van de GPA een onafhankelijke bestuurlijke autoriteit is aangewezen, zorgt die Partij ervoor dat:

a)

de leden van de aangewezen autoriteit onafhankelijk en onpartijdig zijn en tijdens hun ambtstermijn vrij zijn van externe invloed;

b)

de leden van de aangewezen autoriteit tijdens hun ambtstermijn niet tegen hun wil van hun ambt worden ontheven, tenzij de bepalingen betreffende de aangewezen autoriteit die ontheffing vereisen, en

c)

de voorzitter of ten minste één ander lid van de aangewezen autoriteit juridische en professionele kwalificaties heeft die gelijkwaardig zijn aan die welke vereist zijn voor rechters, advocaten en andere juridische deskundigen die uit hoofde van de wet- en regelgeving van de Partij daartoe gekwalificeerd zijn.

2.   De Partijen stellen procedures in, of handhaven deze, die voorzien in snelle voorlopige maatregelen die de mogelijkheid van de aanbieder om aan de aanbesteding deel te nemen in stand houden. Dergelijke voorlopige maatregelen, bedoeld in artikel XVIII, lid 7, punt a), van de GPA, kunnen aanleiding geven tot schorsing van de aanbestedingsprocedure of, indien de aanbestedende entiteit een overeenkomst heeft gesloten en een Partij daarin voorziet, tot schorsing van de uitvoering van die overeenkomst. Er kan worden bepaald dat bij het nemen van de beslissing over het al dan niet toepassen van dergelijke maatregelen rekening mag worden gehouden met doorslaggevende negatieve gevolgen voor de belangen die op het spel staan, waaronder het algemeen belang. Een beslissing om niet op te treden wordt schriftelijk gemotiveerd.

3.   Indien een belangstellende of deelnemende aanbieder bij de in lid 1 bedoelde aangewezen autoriteit een bezwaar heeft ingediend, zorgen de Partijen er in beginsel voor dat een aanbestedende entiteit de overeenkomst pas sluit nadat die autoriteit overeenkomstig haar regels, voorschriften en procedures aangaande het bezwaar een beslissing of aanbeveling heeft vastgesteld met betrekking tot voorlopige maatregelen, corrigerende maatregelen of compensatie voor het geleden verlies of de geleden schade als bedoeld in de leden 2, 5 en 6. De Partijen kunnen bepalen dat de overeenkomst in onvermijdelijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden toch kan worden gesloten.

4.   De Partijen kunnen voorzien in:

a)

een status-quoperiode tussen het gunningsbesluit en de sluiting van een overeenkomst, zodat de afgewezen aanbieders voldoende tijd hebben om te beoordelen of het nuttig is een toetsingsprocedure in te leiden, of

b)

een voldoende lange periode waarin een belangstellende aanbieder een bezwaar kan indienen dat een grond kan zijn voor de schorsing van de uitvoering van een overeenkomst.

5.   Corrigerende maatregelen uit hoofde van artikel XVIII, lid 7, punt b), van de GPA kunnen een of meer van de volgende maatregelen omvatten:

a)

het verwijderen van discriminerende technische, economische of financiële specificaties in de uitnodiging tot inschrijving, het bestek dan wel in enig ander stuk dat verband houdt met de inschrijvingsprocedure en de uitvoering van nieuwe aanbestedingsprocedures;

b)

de herhaling van de aanbestedingsprocedure zonder wijziging van de voorwaarden;

c)

de nietigverklaring van het gunningsbesluit en de vaststelling van een nieuw gunningsbesluit;

d)

de opzegging van een overeenkomst of de verklaring dat een overeenkomst onverbindend is, of

e)

de vaststelling van andere maatregelen om een inbreuk op de hoofdstukken 1 en 2 te beëindigen, bijvoorbeeld een veroordeling tot betaling van een dwangsom tot de inbreuk daadwerkelijk is beëindigd.

6.   Overeenkomstig artikel XVIII, lid 7, punt b), van de GPA kunnen de Partijen voorzien in de toekenning van compensatie voor het geleden verlies of de geleden schade. In dat verband kan een aanbieder, wanneer de beroepsinstantie van de Partij geen rechterlijke instantie is en de aanbieder meent dat er sprake is van een schending van de interne wet- en regelgeving tot uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van de hoofdstukken 1 en 2 van deze titel, de zaak overeenkomstig de gerechtelijke procedures van de Partij, mede met het oog op compensatie, aanhangig maken bij een rechterlijke instantie.

7.   De Partijen stellen de nodige procedures vast of handhaven die om ervoor te zorgen dat de besluiten of aanbevelingen van beroepsinstanties daadwerkelijk worden uitgevoerd, of de uitspraken van rechterlijke beroepsinstanties daadwerkelijk worden gehandhaafd.

HOOFDSTUK 3

NATIONALE BEHANDELING DIE VERDER GAAT DAN DE ONDER DEZE OVEREENKOMST VALLENDE AANBESTEDINGEN

Artikel 287

Definities

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder de door een Partij verleende behandeling verstaan:

a)

met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die in soortgelijke situaties aan aanbieders van het Verenigd Koninkrijk wordt toegekend, en

b)

met betrekking tot een lidstaat, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die in soortgelijke situaties in die lidstaat aan aanbieders van die lidstaat wordt toegekend.

2.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder een aanbieder van een Partij die een rechtspersoon is, verstaan:

a)

voor de Unie, een rechtspersoon die naar het recht van de Unie of ten minste één van haar lidstaten is opgericht of georganiseerd en die op het grondgebied van de Unie omvangrijke zakelijke transacties verricht, door de Unie in overeenstemming met haar kennisgeving van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan de WTO (WT/REG39/1) opgevat als gelijkwaardig aan het begrip "daadwerkelijke en voortdurende band" met de economie van een lidstaat, zoals neergelegd in artikel 54 VWEU; en

b)

voor het Verenigd Koninkrijk, een rechtspersoon die naar het recht van het Verenigd Koninkrijk is opgericht of georganiseerd en die op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk omvangrijke zakelijke transacties verricht.

Artikel 288

Nationale behandeling van ter plaatse gevestigde aanbieders

1.   Elke Partij kent met betrekking tot haar aanbestedingen aan aanbieders van de andere Partij die door de oprichting, overname of handhaving van een rechtspersoon op haar grondgebied gevestigd zijn, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke zij aan haar eigen soortgelijke aanbieders toekent (41).

2.   De toepassing van de verplichting tot nationale behandeling waarin dit artikel voorziet, blijft onderworpen aan de beveiligings- en algemene uitzonderingen als omschreven in artikel III van de GPA, zelfs indien de aanbesteding overeenkomstig deze titel niet onder de overeenkomst valt.

HOOFDSTUK 4

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 289

Wijzigingen en rectificaties van verbintenissen inzake markttoegang

De Partijen kunnen hun verbintenissen inzake markttoegang wijzigen of rectificeren in hun respectieve onderafdeling in afdeling B van bijlage 25, overeenkomstig de procedures van de artikelen 290 tot en met 293.

Artikel 290

Wijzigingen

1.   Een Partij die voornemens is een onderafdeling van afdeling B van bijlage 25 te wijzigen:

a)

stelt de andere Partij daarvan schriftelijk in kennis; en

b)

doet in die kennisgeving een voorstel voor passende compenserende aanpassingen voor de andere Partij om de verbintenissen inzake markttoegang op een niveau te houden dat vergelijkbaar is met dat vóór de wijziging.

2.   Niettegenstaande lid 1, punt b), is een Partij niet verplicht tot compenserende aanpassingen aan de andere Partij als de voorgestelde wijziging betrekking heeft op een aanbestedende entiteit waarover de Partij haar zeggenschap of invloed met betrekking tot onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen daadwerkelijk heeft beëindigd.

De zeggenschap of invloed van een Partij met betrekking tot de onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen van aanbestedende entiteiten wordt geacht daadwerkelijk te zijn beëindigd als de aanbestedende entiteit blootstaat aan mededinging op markten waartoe de toegang niet beperkt is.

3.   De andere Partij kan bezwaar maken tegen de in lid 1, punt a), bedoelde wijziging als zij betwist dat:

a)

een uit hoofde van lid 1, punt b), voorgestelde compenserende aanpassing volstaat om een vergelijkbaar niveau van onderling overeengekomen verbintenissen inzake markttoegang te handhaven, of

b)

de wijziging betrekking heeft op een aanbestedende entiteit ten aanzien waarvan de Partij haar zeggenschap of invloed daadwerkelijk heeft beëindigd, zoals bedoeld in lid 2.

De andere Partij maakt binnen 45 dagen na ontvangst van de in lid 1, punt a), bedoelde kennisgeving schriftelijk bezwaar of wordt geacht de compenserende aanpassing of wijziging te hebben aanvaard, ook voor de toepassing van deel zes, titel I.

Artikel 291

Rectificaties

1.   Een Partij die voornemens is een onderafdeling in afdeling B van bijlage 25 te rectificeren, stelt de andere Partij daarvan schriftelijk in kennis.

De volgende wijzigingen van een onderafdeling in afdeling B van bijlage 25 worden als een rectificatie beschouwd, mits zij de in deze titel opgenomen onderling overeengekomen verbintenissen inzake markttoegang onverlet laten:

a)

een wijziging in de naam van een aanbestedende entiteit;

b)

een fusie van twee of meer in die onderafdeling vermelde aanbestedende entiteiten; en

c)

de splitsing van een in die onderafdeling vermelde aanbestedende entiteit in twee of meer aanbestedende entiteiten die worden toegevoegd aan de in dezelfde onderafdeling vermelde aanbestedende entiteiten.

2.   Een Partij kan de andere Partij binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving in kennis stellen van een bezwaar tegen een voorgestelde rectificatie. Een Partij die een bezwaar indient, vermeldt de redenen waarom de voorgestelde rectificatie niet als een wijziging in de zin van lid 1 moet worden beschouwd en beschrijft het effect van de voorgestelde rectificatie op de in deze titel opgenomen onderling overeengekomen verbintenissen inzake markttoegang. Als een dergelijk bezwaar niet binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving is ingediend, wordt de Partij geacht met de voorgestelde rectificatie in te stemmen.

Artikel 292

Overleg en geschillenbeslechting

Als een Partij bezwaar maakt tegen de voorgestelde wijziging of de voorgestelde compenserende aanpassingen als bedoeld in artikel 290, of tegen de voorgestelde rectificatie als bedoeld in artikel 291, trachten de Partijen de kwestie door overleg op te lossen. Als binnen 60 dagen na ontvangst van het bezwaar geen overeenstemming is bereikt, kan de Partij die haar onderafdeling in afdeling B van bijlage 25 wenst te wijzigen of te rectificeren, de zaak verwijzen naar geschillenbeslechting overeenkomstig deel zes, titel I, om te bepalen of het bezwaar gerechtvaardigd is.

Artikel 293

Wijziging van afdeling B van bijlage 25

Als een Partij geen bezwaar maakt tegen de wijziging op grond van artikel 290, lid 3, of tegen een rectificatie op grond van artikel 291, lid 2, of indien de Partijen via het in artikel 292 bedoelde overleg overeenstemming bereiken over de wijzigingen of rectificaties, of indien de aangelegenheid definitief is beslecht uit hoofde van deel zes, titel I, wijzigt de Partnerschapsraad de betrokken onderafdeling in afdeling B van bijlage 25 zodanig dat de desbetreffende wijzigingen of rectificaties of de compenserende aanpassingen daarin zijn opgenomen.

Artikel 294

Samenwerking

1.   De Partijen erkennen de voordelen die kunnen voortvloeien uit samenwerking bij de internationale bevordering van de wederzijdse liberalisering van markten voor overheidsopdrachten.

2.   Afhankelijk van de technische beschikbaarheid stellen de Partijen elkaar jaarstatistieken over onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen ter beschikking.

Titel VII

KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN

Artikel 295

Doel

Het doel van deze titel is kleine en middelgrote ondernemingen beter in staat te stellen gebruik te maken van deze rubriek.

Artikel 296

Delen van informatie

1.   Elke Partij creëert of onderhoudt haar eigen publiek toegankelijke website voor kleine en middelgrote ondernemingen met informatie over deze rubriek, die de volgende elementen omvat:

a)

een samenvatting van deze rubriek;

b)

een beschrijving van de bepalingen in deze rubriek die elke Partij relevant acht voor kleine en middelgrote ondernemingen van beide Partijen, en

c)

eventuele extra informatie die elke Partij nuttig acht voor kleine en middelgrote ondernemingen die de door deze rubriek geboden kansen willen benutten.

2.   Elke Partij neemt op de in lid 1 bedoelde website een internetlink op naar:

a)

de tekst van deze rubriek;

b)

de overeenkomstige website van de andere Partij, en

c)

websites van haar eigen autoriteiten die volgens de Partij nuttige informatie zouden verschaffen aan personen die op haar grondgebied handel willen drijven en zaken willen doen.

3.   Elke Partij neemt op de in lid 1 bedoelde website een internetlink op naar websites van haar eigen autoriteiten met informatie over de volgende onderwerpen:

a)

de douanewet- en regelgeving, procedures voor invoer, uitvoer en doorvoer, alsmede relevante formulieren, documenten en andere vereiste informatie;

b)

de wet- en regelgeving en procedures betreffende intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van geografische aanduidingen;

c)

de technische wet- en regelgeving, met inbegrip van, waar nodig, verplichte conformiteitsbeoordelingsprocedures en links naar lijsten van conformiteitsbeoordelingsinstanties, in gevallen waarin een conformiteitsbeoordeling door derden verplicht is, zoals bepaald in titel I, hoofdstuk 4, van deze rubriek;

d)

de wet- en regelgeving inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen met betrekking tot in- en uitvoer als bedoeld in titel I, hoofdstuk 3;

e)

de wet- en regelgeving inzake overheidsopdrachten, het centrale toegangspunt tot aankondigingen van overheidsopdrachten op internet als bedoeld in titel VI en andere relevante bepalingen van die titel;

f)

procedures voor de registratie van ondernemingen, en

g)

andere informatie die volgens de Partij van nut kan zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen.

4.   Elke Partij neemt in de in lid 1 bedoelde website een link op naar een databank die elektronisch doorzoekbaar is op code van de tariefnomenclatuur en die de volgende informatie inzake de toegang tot haar markt bevat:

a)

met betrekking tot tarifaire maatregelen en informatie over tarieven:

i)

douanerechten en contingenten, met inbegrip van meestbegunstigingsrechten, tarieven voor landen die geen begunstigde natie zijn en preferentiële rechten en tariefcontingenten;

ii)

accijnzen;

iii)

belastingen (belasting over de toegevoegde waarde/omzetbelasting);

iv)

douane- of andere vergoedingen, met inbegrip van andere productspecifieke vergoedingen;

v)

oorsprongsregels als bedoeld in titel I, hoofdstuk 2;

vi)

teruggave van rechten, uitstel van betaling of andere vormen van hulp ter verlaging, terugbetaling of vrijstelling van douanerechten;

vii)

de criteria voor het bepalen van de douanewaarde van goederen, en

viii)

andere tariefmaatregelen;

b)

met betrekking tot niet-tarifaire maatregelen in verband met de tariefnomenclatuur:

i)

informatie die nodig is voor invoerprocedures, en

ii)

informatie over niet-tarifaire maatregelen.

5.   Elke Partij herziet regelmatig, of op verzoek van de andere Partij, de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde informatie en links op haar website om ervoor te zorgen dat die informatie en links actueel en nauwkeurig zijn.

6.   Elke Partij ziet erop toe dat de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde informatie en links op adequate wijze worden gepresenteerd om door kleine en middelgrote ondernemingen te worden gebruikt. Elke Partij streeft ernaar de informatie beschikbaar te stellen in het Engels.

7.   Aan personen uit beide Partijen wordt geen vergoeding gevraagd voor de toegang tot de op grond van de leden 1 tot en met 4 verstrekte informatie.

Artikel 297

Contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen

1.   Bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst wijst elke Partij een contactpunt aan om de in dit artikel vermelde taken uit te voeren en stelt zij de andere Partij in kennis van de contactgegevens ervan. De Partijen stellen elkaar onverwijld in kennis van wijzigingen van die contactgegevens.

2.   De contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen van de Partijen:

a)

streven ernaar dat bij de uitvoering van deze rubriek rekening wordt gehouden met de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen en dat kleine en middelgrote ondernemingen van beide Partijen van deze rubriek kunnen profiteren;

b)

zoeken naar mogelijkheden om de samenwerking tussen de Partijen inzake aangelegenheden die van belang zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen te versterken teneinde de handels- en investeringsmogelijkheden voor die ondernemingen te verbeteren;

c)

zorgen ervoor dat de in artikel 296 bedoelde informatie actueel, nauwkeurig en relevant is voor kleine en middelgrote ondernemingen. Elke Partij kan via het contactpunt voor kleine en middelgrote ondernemingen aanvullende informatie voorstellen die de andere Partij kan opnemen op haar websites die overeenkomstig artikel 296 zullen worden onderhouden;

d)

onderzoeken alle aangelegenheden die relevant zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen in verband met de uitvoering van deze rubriek, met inbegrip van:

i)

de uitwisseling van informatie om de Partnerschapsraad bij te staan in zijn taak om toezicht te houden op de met kleine en middelgrote ondernemingen verband houdende aspecten van deze rubriek en die uit te voeren;

ii)

het bijstaan van gespecialiseerde comités, gemengde werkgroepen en contactpunten die bij deze overeenkomst zijn ingesteld bij het overwegen van aangelegenheden die van belang zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen;

e)

brengen op gezette tijden gezamenlijk of individueel, ter overweging door de Partnerschapsraad, aan de Partnerschapsraad verslag uit over hun activiteiten, en

f)

nemen alle andere, door de Partijen overeen te komen aangelegenheden in verband met kleine en middelgrote ondernemingen in het kader van deze overeenkomst in overweging.

3.   De contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen van de Partijen voeren hun werkzaamheden uit via de door de Partijen vastgestelde communicatiekanalen, waaronder e-mail, videoconferentie of andere middelen. Zij kunnen in voorkomend geval ook bijeenkomen.

4.   De contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen kunnen bij het verrichten van hun activiteiten de samenwerking aangaan met deskundigen en met externe organisaties, naar gelang van het geval.

Artikel 298

Verhouding tot deel zes

Titel I van deel zes is niet van toepassing op deze titel.

TITEL VIII

ENERGIE

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 299

Doelstellingen

De doelstellingen van deze titel zijn de handel en investeringen op het gebied van energie en grondstoffen tussen de Partijen te bevorderen en de voorzieningszekerheid en milieuduurzaamheid te verbeteren, met name door bij te dragen aan de bestrijding van klimaatverandering op die gebieden.

Artikel 300

Definities

1.   Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators": het agentschap dat is opgericht bij Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad (42);

b)

"vergunning": de toestemming, licentie, concessie of een soortgelijk administratief of contractueel instrument waarmee de bevoegde autoriteit van een Partij een entiteit het recht toekent om op haar grondgebied een bepaalde economische activiteit uit te oefenen;

c)

"balancering":

i)

bij elektriciteitssystemen: alle acties en processen in alle tijdsbestekken waarmee elektriciteitstransmissiesysteembeheerders op bestendige wijze waarborgen dat de systeemfrequentie binnen een vooraf gedefinieerd stabiliteitsbereik blijft en dat voldoende reserves beschikbaar zijn om de vereiste kwaliteit te garanderen;

ii)

bij gassystemen: acties die worden ondernomen door transmissiesysteembeheerders om de gasstromen naar of uit het transmissienet te wijzigen, met uitzondering van acties in verband met gas dat als onttrokken aan het systeem is geregistreerd en gas dat door de transmissiesysteembeheerder is gebruikt voor de werking van het systeem;

d)

"distributie":

i)

met betrekking tot elektriciteit: het transport van elektriciteit via hoog-, midden- en laagspanningsdistributiesystemen met het oog op de bevoorrading van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

ii)

met betrekking tot gas: het transport van aardgas via lokale of regionale pijpleidingnetten met het oog op de bevoorrading van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

e)

"distributiesysteembeheerder": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en, indien nodig, de ontwikkeling van het elektriciteits- of gasdistributiesysteem alsook, indien van toepassing, de interconnecties ervan met andere systemen, en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar distributie van elektriciteit dan wel gas;

f)

"elektriciteitsinterconnector": een transmissieleiding:

i)

tussen de Partijen, met uitzondering van alle dergelijke leidingen die zich volledig binnen de eengemaakte elektriciteitsmarkt in Ierland en Noord-Ierland bevinden;

ii)

tussen Groot-Brittannië en de eengemaakte elektriciteitsmarkt in Ierland en Noord-Ierland die niet onder punt i) valt;

g)

"energiegoederen": goederen waarmee energie kan worden opgewekt, opgesomd per code van het geharmoniseerd systeem (GS-code) in bijlage 26;

h)

"entiteit": elke natuurlijke persoon, rechtspersoon of onderneming of groep daarvan;

i)

"gasinterconnector": een transmissieleiding die de grens tussen de Partijen overschrijdt of overspant;

j)

"opwekking": productie van elektriciteit;

k)

"koolwaterstoffen": de goederen opgesomd per GS-code in bijlage 26;

l)

"interconnectiepunt": met betrekking tot gas, een fysiek of virtueel punt dat entry-exitsystemen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt of een entry-exitsysteem met een interconnector verbindt, mits voor die punten boekingsprocedures voor netwerkgebruikers gelden;

m)

"grondstoffen": de goederen opgesomd per GS-hoofdstuk in bijlage 26;

n)

"hernieuwbare energie": energie, met inbegrip van elektrische energie, uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen;

o)

"standaardcapaciteitsproduct": in verband met gas, een bepaalde hoeveelheid transportcapaciteit gedurende een bepaalde periode, op een specifiek interconnectiepunt;

p)

"transmissie":

i)

met betrekking tot elektriciteit: het transport van elektriciteit via het extra hoogspannings- en hoogspanningssysteem, met het oog op de bevoorrading van afnemers of distributiemaatschappijen, de levering zelf niet inbegrepen;

ii)

met betrekking tot gas: het transport van aardgas door een net dat vooral bestaat uit hogedrukpijpleidingen, anders dan een upstreampijpleidingnet en dan het gedeelte van hogedrukpijpleidingen dat in de eerste plaats voor lokale aardgasdistributie wordt gebruikt, met het oog op de bevoorrading van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;

q)

"transmissiesysteembeheerder": een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de transmissiefunctie verricht of in een bepaald gebied verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en, indien nodig, de ontwikkeling van het elektriciteits- of gastransmissiesysteem alsook, indien van toepassing, de interconnecties ervan met andere systemen, en die ervoor moet zorgen dat het systeem op lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transmissie van gas of elektriciteit, al naargelang het geval;

r)

"upstreampijpleidingnet": een pijpleiding of netwerk van pijpleidingen die/dat worden/wordt geëxploiteerd of gebouwd als onderdeel van een project voor olie- of gasproductie, of die/dat wordt/worden gebruikt om aardgas van een of meer van dergelijke projecten over te brengen naar een verwerkingsfabriek of terminal of laatste aanlandingsterminal.

2.   Voor de toepassing van deze titel wordt onder verwijzingen naar "niet-discriminerend" en "non-discriminatie" verstaan: de behandeling als meest begunstigde natie als gedefinieerd in de artikelen 130 en 138 en de nationale behandeling als gedefinieerd in de artikelen 129 en 137, alsook de behandeling onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke aan andere soortgelijke entiteiten worden toegekend onder soortgelijke omstandigheden.

Artikel 301

Verhouding tot andere titels

1.   Titel II, hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3, van deze rubriek is van toepassing op energie en grondstoffen. In geval van strijdigheid tussen deze titel en titel II van deze rubriek en de bijlagen 19 tot en met 24, hebben titel II van deze rubriek en de bijlagen 19 tot en met 24 voorrang.

2.   Voor de toepassing van artikel 20 geldt dat, wanneer een Partij een systeem van virtuele handel in aardgas of elektriciteit handhaaft of implementeert met gebruikmaking van pijpleidingen of elektriciteitsnetten, dat wil zeggen een systeem dat geen fysieke identificatie van het doorgevoerde aardgas of de doorgevoerde elektriciteit vereist maar gebaseerd is op een systeem van verrekening van inputs en outputs, worden de routes die het meest geschikt zijn voor internationale doorvoer als bedoeld in dat artikel geacht een dergelijke virtuele handel te omvatten.

3.   Bij de toepassing van titel XI, hoofdstuk 3, van deze rubriek is bijlage 27 eveneens van toepassing. Titel XI, hoofdstuk 3, van deze rubriek is van toepassing op bijlage 27. Artikel 375 is van toepassing op geschillen tussen de Partijen betreffende de uitlegging en de toepassing van bijlage 27.

Artikel 302

Beginselen

Elke Partij behoudt het recht maatregelen vast te stellen, te handhaven en uit te voeren die noodzakelijk zijn om legitieme doelstellingen van overheidsbeleid na te streven, zoals de veiligstelling van de levering van energiegoederen en grondstoffen, de bescherming van de samenleving, het milieu, met inbegrip van de strijd tegen klimaatverandering, de volksgezondheid en de consumenten, en de bevordering van beveiliging en veiligheid, in samenhang met de bepalingen van deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 2

ELEKTRICITEIT EN GAS

AFDELING 1

CONCURRERENTIE OP ELEKTRICITEITS- EN GASMARKTEN

Artikel 303

Concurrentie op de markten en non-discriminatie

1.   Teneinde eerlijke concurrentie te waarborgen, zorgt elke Partij ervoor dat haar regelgevingskader voor de productie, opwekking, transmissie, distributie of levering van elektriciteit of aardgas niet-discriminerend is voor wat regels, vergoedingen en behandeling betreft.

2.   Elke Partij waarborgt dat afnemers vrij zijn om voor elektriciteit of aardgas binnen hun respectieve retailmarkten de leverancier van hun keuze te kiezen of daarnaar over te stappen, in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving.

3.   Onverminderd het recht van elke Partij om kwaliteitseisen vast te stellen, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk met betrekking tot aardgas ook van toepassing op biogas en gas uit biomassa of andere types gas, mits het technisch mogelijk is dat gas veilig te injecteren in en te vervoeren via het aardgassysteem.

4.   Dit artikel is niet van toepassing op grensoverschrijdende handel en doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om regelgeving vast te stellen teneinde legitieme overheidsbeleidsdoelstellingen te verwezenlijken op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

Artikel 304

Bepalingen betreffende groothandelsmarkten voor elektriciteit en gas

1.   Elke Partij waarborgt dat de groothandelsprijzen voor elektriciteit en aardgas het werkelijke aanbod en de werkelijke vraag weerspiegelen. Daartoe waarborgt elke Partij dat de regels voor de groothandel in elektriciteit en aardgas:

a)

vrije prijsvorming bevorderen;

b)

geen technische prijsbeperkingen vaststellen die de handel beperken;

c)

efficiënte dispatching van inrichtingen voor de opwekking van elektriciteit, energieopslag en vraagrespons, en een efficiënt gebruik van het elektriciteitssysteem mogelijk maken;

d)

een efficiënt gebruik van het aardgassysteem mogelijk maken, en

e)

de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken en zorgen voor een efficiënte en veilige werking en ontwikkeling van het elektriciteitssysteem.

2.   Elke Partij waarborgt dat balanceringsmarkten zodanig worden georganiseerd dat:

a)

non-discriminatie tussen deelnemers en niet-discriminerende toegang voor deelnemers worden gewaarborgd;

b)

diensten transparant worden gedefinieerd;

c)

diensten transparant en marktgebaseerd worden ingekocht, rekening houdende met de komst van nieuwe technologieën, en

d)

producenten van hernieuwbare energie redelijke en niet-discriminerende voorwaarden krijgen bij het inkopen van producten en diensten.

Een Partij mag beslissen punt c) niet toe te passen als er onvoldoende concurrentie is op de markt voor balanceringsdiensten.

3.   Elke Partij waarborgt dat capaciteitsmechanismen binnen de elektriciteitsmarkt duidelijk omschreven, transparant, evenredig en niet-discriminerend zijn. Geen van de Partijen is verplicht toe te staan dat capaciteit die zich op het grondgebied van de andere partij bevindt, mag deelnemen aan een capaciteitsmechanisme op haar elektriciteitsmarkten.

4.   Elke Partij beoordeelt welke maatregelen nodig zijn om de integratie van gas uit hernieuwbare bronnen te vergemakkelijken.

5.   Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om regelgeving vast te stellen teneinde legitieme doelstellingen van overheidsbeleid te verwezenlijken op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

Artikel 305

Verbod op marktmisbruik op groothandelsmarkten voor elektriciteit en gas

1.   Elke Partij verbiedt marktmanipulatie en handel met voorkennis op de groothandelsmarkten voor elektriciteit en aardgas, met inbegrip van over-the-counter-markten, elektriciteits- en aardgasbeurzen en markten voor de verhandeling van elektriciteit en aardgas, capaciteits-, balancerings- en ondersteunende diensten in alle tijdsbestekken, waaronder termijn-, day-ahead- en intradaymarkten.

2.   Elke Partij houdt toezicht op de handelsactiviteiten op die markten, teneinde handel op basis van voorkennis en marktmanipulatie op te sporen en te voorkomen.

3.   De Partijen werken samen, ook overeenkomstig artikel 318, om handel op basis van voorkennis en marktmanipulatie op te sporen en te voorkomen en kunnen, in voorkomend geval, informatie uitwisselen, met inbegrip van informatie over markttoezicht en handhavingsactiviteiten.

Artikel 306

Toegang van derden tot transmissie- en distributienetwerken

1.   Elke Partij zorgt voor de invoering van een systeem voor toegang van derden tot haar transmissie- en distributienetwerken, gebaseerd op bekendgemaakte tarieven die op objectieve en niet-discriminerende wijze worden toegepast.

2.   Onverminderd artikel 302 waarborgt elke Partij dat transmissie- en distributiesysteembeheerders op haar grondgebied toegang verlenen tot hun transmissie- of distributiesystemen aan entiteiten op de markt van die Partij, binnen een redelijke termijn vanaf de datum waarop daartoe een verzoek werd ingediend.

Elke Partij waarborgt dat transmissiesysteembeheerders producenten van hernieuwbare energie op redelijke en niet-discriminerende gronden behandelen voor wat de aansluiting op en het gebruik van het elektriciteitsnetwerk betreft.

De transmissie- of distributiesysteembeheerder kan de toegang weigeren wanneer hij niet over de nodige capaciteit beschikt. Een dergelijke weigering wordt naar behoren met redenen omkleed.

3.   Onverminderd legitieme doelstellingen van overheidsbeleid waarborgt elke Partij dat de tarieven die transmissie- en distributiesysteembeheerders op de markt van die Partij aan entiteiten aanrekenen voor de toegang tot, de aansluiting op of het gebruik van netwerken en, indien van toepassing, tarieven voor gerelateerde versterkingen van netten een weerspiegeling zijn van de kosten en transparant zijn. Elke Partij zorgt voor de bekendmaking van de voorwaarden, tarieven en alle andere informatie die nodig kan zijn om het recht op toegang tot en gebruik van de transmissie- en distributiesystemen doeltreffend uit te oefenen.

4.   Elke Partij waarborgt dat de in de leden 1 en 3 bedoelde tarieven en heffingen op niet-discriminerende wijze worden toegepast ten aanzien van entiteiten op haar markt.

Artikel 307

Systeembeheer en ontvlechting van transmissienetwerkbeheerders

1.   Elke Partij waarborgt dat transmissiesysteembeheerders hun taken op transparante en niet-discriminerende wijze uitvoeren.

2.   Elke Partij past regelingen toe voor transmissiesysteembeheerders die doeltreffend zijn voor het wegnemen van belangenconflicten ten gevolge van het feit dat eenzelfde persoon zeggenschap uitoefent over een transmissiesysteembeheerder en over een producent of leverancier.

Artikel 308

Doelstellingen van overheidsbeleid voor toegang van derden en ontvlechting van eigendom

1.   Indien noodzakelijk ter verwezenlijking van een legitieme doelstelling van overheidsbeleid kan een Partij op basis van objectieve criteria besluiten de artikelen 306 en 307 niet toe te passen op:

a)

opkomende of geïsoleerde markten of systemen;

b)

infrastructuur die voldoet aan de voorwaarden van bijlage 28.

2.   Indien noodzakelijk ter verwezenlijking van een legitieme doelstelling van overheidsbeleid, kan een Partij op basis van objectieve criteria besluiten de artikelen 303 en 304 niet toe te passen op:

a)

kleine of geïsoleerde elektriciteitsmarkten of -systemen;

b)

kleine, opkomende of geïsoleerde aardgasmarkten of -systemen.

Artikel 309

Bestaande ontheffingen voor interconnectoren

Elke Partij waarborgt dat ontheffingen die in hun respectieve rechtsgebieden zijn toegekend aan interconnecties tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 63 van Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad (43) en uit hoofde van de wet tot omzetting van artikel 36 van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (44), waarvan de bepalingen ook geldig blijven na de overgangsperiode, van toepassing blijven in overeenstemming met het recht van hun respectieve rechtsgebieden en de toepasselijke voorwaarden.

Artikel 310

Onafhankelijke regelgevingsinstantie

1.   Elke Partij zorgt voor de aanwijzing en instandhouding van een of meer operationeel onafhankelijke regelgevingsinstanties voor elektriciteit en gas met de volgende bevoegdheden en taken:

a)

het vaststellen of goedkeuren van tarieven, heffingen en voorwaarden voor toegang tot de in artikel 306 bedoelde netwerken of de daaraan ten grondslag liggende methodologieën;

b)

het waarborgen van de naleving van de in de artikelen 307 en 308 bedoelde regelingen;

c)

het uitvaardigen van bindende besluiten met betrekking tot minstens de punten a) en b);

d)

het opleggen van doeltreffende rechtsmiddelen.

2.   Bij het uitvoeren van hun taken en uitoefenen van hun bevoegdheden handelen de onafhankelijke regelgevingsinstanties op onafhankelijke en transparante wijze.

AFDELING 2

HANDEL VIA INTERCONNECTOREN

Artikel 311

Efficiënt gebruik van elektriciteitsinterconnectoren

1.   Om te zorgen voor efficiënt gebruik van elektriciteitsinterconnectoren en om belemmeringen voor de handel tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te beperken, waarborgt elke Partij dat:

a)

capaciteitstoewijzing en congestiebeheer inzake elektriciteitsinterconnectoren marktgebaseerd, transparant en niet-discriminerend zijn;

b)

het maximale capaciteitsniveau van elektriciteitsinterconnectoren ter beschikking wordt gesteld, met inachtneming van:

i)

de noodzaak om te zorgen voor een beveiligde werking van het systeem; en

ii)

een zo efficiënt mogelijk gebruik van de systemen;

c)

de capaciteit van elektriciteitsinterconnectoren alleen wordt beperkt in noodsituaties en dat dergelijke beperkingen op niet-discriminerende wijze gebeuren;

d)

informatie over capaciteitsberekening wordt bekendgemaakt, om de doelstellingen van dit artikel te ondersteunen;

e)

er geen netwerkheffingen worden geheven voor individuele transacties op, en geen reserveringsprijzen zijn voor het gebruik van elektriciteitsinterconnectoren;

f)

capaciteitstoewijzing en congestiebeheer over elektriciteitsinterconnectoren heen worden gecoördineerd tussen de betrokken transmissiesysteembeheerders van de Unie en het Verenigd Koninkrijk; die coördinatie heeft ook betrekking op de opstelling van regelingen om robuuste en efficiënte resultaten te bereiken voor alle relevante tijdsbestekken, namelijk termijn-, day-ahead- en intradaymarkten en balancering, en

g)

regelingen voor capaciteitstoewijzing en congestiebeheer bijdragen tot omstandigheden die bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van en investeringen in economisch efficiënte elektriciteitsinterconnectie.

2.   De in lid 1, punt f), bedoelde coördinatie en regelingen omvatten noch impliceren deelname door transmissiesysteembeheerders van het Verenigd Koninkrijk aan procedures van de Unie inzake capaciteitstoewijzing en congestiebeheer.

3.   Elke Partij neemt de nodige stappen om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk een meerpartijenovereenkomst wordt gesloten in verband met compensatie van kosten voor via het net lopende grensoverschrijdende elektriciteitsstromen tussen:

a)

transmissiesysteembeheerders die deelnemen aan het vergoedingsmechanisme voor elektriciteitsstromen tussen transmissienetbeerders, dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 838/2010 van de Commissie (45); en

b)

transmissiesysteembeheerders van het Verenigd Koninkrijk.

4.   De in lid 3 bedoelde meerpartijenovereenkomst heeft tot doel ervoor te zorgen dat:

a)

transmissiesysteembeheerders van het Verenigd Koninkrijk op gelijke voet worden behandeld met een transmissiesysteembeheerder in een land dat deelneemt aan het vergoedingsmechanisme voor elektriciteitsstromen tussen transmissiesysteembeheerders; en

b)

de behandeling van transmissiesysteembeheerders van het Verenigd Koninkrijk niet gunstiger is dan die van een transmissiesysteembeheerder die deelneemt aan het vergoedingsmechanisme voor elektriciteitsstromen tussen transmissienetbeheerders.

5.   Zolang de in lid 3 bedoelde meerpartijenovereenkomst niet is gesloten mag, niettegenstaande lid 1, punt e), een vergoeding voor het gebruik van het transmissiesysteem worden geheven op geplande invoer en uitvoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 312

Regelingen voor de handel in elektriciteit in alle tijdsbestekken

1.   Met het oog op capaciteitstoewijzing en congestiebeheer in de day-aheadfase neemt het Gespecialiseerd Comité voor energie bij wijze van prioriteit de nodige maatregelen overeenkomstig artikel 317 om ervoor te zorgen dat de transmissiesysteembeheerders binnen een specifiek tijdschema regelingen opstellen met technische procedures overeenkomstig bijlage 29.

2.   Indien het Gespecialiseerd Comité voor energie niet aanbeveelt dat de Partijen dergelijke technische procedures toepassen overeenkomstig artikel 317, lid 4, neemt het besluiten en doet het aanbevelingen met het oog op de toewijzing van elektriciteitsinterconnectorcapaciteit op de day-aheadmarkt overeenkomstig bijlage 29.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor energie houdt toezicht op de regelingen voor alle tijdsbestekken, en met name voor het balancerings- en intradaytijdsbestek, en kan elke Partij aanbevelen haar transmissiesysteembeheerders te verzoeken technische procedures op te stellen overeenkomstig artikel 317 om de regelingen voor een bepaald tijdsbestek te verbeteren.

4.   Het Gespecialiseerd Comité voor energie gaat regelmatig na of de overeenkomstig lid 1 opgestelde technische procedures nog steeds voldoen aan de eisen van bijlage 29 en neemt onverwijld alle vastgestelde kwesties in behandeling.

Artikel 313

Efficiënt gebruik van gasinterconnectoren

1.   Om te zorgen voor efficiënt gebruik van gasinterconnectoren en om belemmeringen voor de handel tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te beperken, waarborgt elke Partij dat:

a)

het maximale capaciteitsniveau van gasinterconnectoren ter beschikking wordt gesteld, met inachtneming van het beginsel van niet-discriminatie en rekening houdende met:

i)

de noodzaak om te zorgen voor een beveiligde werking van het systeem; en

ii)

een zo efficiënt mogelijk gebruik van de systemen;

b)

mechanismen voor capaciteitstoewijzing en procedures voor congestiebeheer voor gasinterconnectoren marktgebaseerd, transparant en niet-discriminerend zijn, en dat de toewijzing van capaciteit op interconnectiepunten in het algemeen geschiedt via veilingen.

2.   Elke Partij neemt de nodige maatregelen om te waarborgen dat:

a)

transmissiesysteembeheerders inspanningen leveren om gezamenlijk standaardcapaciteitsproducten aan te bieden die bestaan uit overeenkomstige entry- en exitcapaciteit aan beide zijden van een interconnectiepunt;

b)

transmissiesysteembeheerders de procedures voor het gebruik van gasinterconnectoren tussen de betrokken transmissiesysteembeheerders van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk coördineren.

3.   De in lid 2, punt b), bedoelde coördinatie omvat noch impliceert deelname door transmissiesysteembeheerders van het Verenigd Koninkrijk aan procedures van de Unie inzake het gebruik van gasinterconnectoren.

AFDELING 3

NETWERKONTWIKKELING EN BEVOORRADINGSZEKERHEID

Artikel 314

Netwerkontwikkeling

1.   De Partijen werken samen om de tijdige ontwikkeling en interoperabiliteit van energie-infrastructuur die hun grondgebieden met elkaar verbindt, te vergemakkelijken.

2.   Elke Partij waarborgt dat netwerkontwikkelingsplannen voor elektriciteits- en gastransmissiesystemen worden opgesteld, dat zij worden gepubliceerd en dat zij regelmatig worden geactualiseerd.

Artikel 315

Samenwerking inzake bevoorradingszekerheid

1.   De Partijen werken samen op het gebied van de bevoorradingszekerheid van elektriciteit en aardgas.

2.   De Partijen wisselen tijdig informatie uit over op grond van artikel 316 vastgestelde risico's.

3.   De Partijen delen de in artikel 316 bedoelde plannen. Voor de Unie kunnen die plannen worden opgesteld op het niveau van de lidstaten of op regionaal niveau.

4.   Indien er betrouwbare informatie is dat zich een verstoring of andere crisis in verband met de bevoorrading van elektriciteit of aardgas kan voordoen, stellen de Partijen elkaar daar zonder onnodige vertraging van in kennis, alsmede van geplande of genomen maatregelen.

5.   In geval van een daadwerkelijke verstoring of andere crisis stellen de Partijen elkaar daarvan onmiddellijk in kennis, met het oog op mogelijke gecoördineerde mitigatie- en herstelmaatregelen.

6.   De Partijen wisselen beste praktijken uit met betrekking tot beoordelingen van kortetermijn- en seizoensgebonden toereikendheid.

7.   De Partijen stellen passende kaders vast voor de samenwerking op het gebied van de bevoorradingszekerheid van elektriciteit en aardgas.

Artikel 316

Risicoparaatheids- en noodplannen

1.   Elke Partij beoordeelt risico's voor de bevoorradingszekerheid van elektriciteit of aardgas, met inbegrip van de waarschijnlijkheid en de gevolgen van dergelijke risico's en met inbegrip van grensoverschrijdende risico's.

2.   Elke Partij stelt plannen op om vastgestelde risico's voor de bevoorradingszekerheid van elektriciteit of aardgas aan te pakken, en actualiseert die plannen regelmatig. Die plannen bevatten de maatregelen die nodig zijn om de waarschijnlijkheid en de gevolgen van de uit hoofde van lid 1 vastgestelde risico's weg te nemen of te verkleinen, alsmede maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van een elektriciteits- of aardgascrisis te beperken en zich hierop voor te bereiden.

3.   De maatregelen in de in lid 2 bedoelde plannen:

a)

zijn duidelijk omschreven, transparant, evenredig, niet-discriminerend en verifieerbaar;

b)

verstoren de handel tussen de Partijen niet, en

c)

brengen de bevoorradingszekerheid van de elektriciteits- of aardgasvoorziening van de andere Partij niet in gevaar.

In geval van een crisis activeren de Partijen uitsluitend als laatste redmiddel niet-marktgebaseerde maatregelen.

AFDELING 4

TECHNISCHE SAMENWERKING

Artikel 317

Samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders

1.   Elke Partij waarborgt dat transmissiesysteembeheerders efficiënte en inclusieve werkregelingen ontwikkelen ter ondersteuning van de plannings- en operationele taken in verband met de verwezenlijking van de doelstellingen van deze titel, met inbegrip van - als dat wordt aanbevolen door het Gespecialiseerd Comité voor energie - de opstelling van technische procedures voor een doeltreffende uitvoering van de bepalingen van de artikelen 311 tot en met 315.

De in de eerste alinea bedoelde werkregelingen omvatten kaders voor samenwerking tussen het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit, opgericht overeenkomstig Verordening (EU) 2019/943 ("ENTSB-E"), en het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas, opgericht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad (46) ("ENTSOG"), enerzijds, en de transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit en gas in het Verenigd Koninkrijk, anderzijds. Die kaders hebben minstens betrekking op de volgende gebieden:

a)

elektriciteits- en gasmarkten;

b)

netwerktoegang;

c)

beveiliging van de elektriciteits- en gasvoorziening;

d)

offshore-energie;

e)

infrastructuurplanning;

f)

efficiënt gebruik van elektriciteits- en gasinterconnectoren; en

g)

het koolstofvrij maken van gas en gaskwaliteit.

Het Gespecialiseerd Comité voor energie bereikt zo snel als praktisch haalbaar overeenstemming over richtsnoeren voor de werkregelingen en kaders voor samenwerking met het oog op de verspreiding ervan onder transmissiesysteembeheerders.

De in de tweede alinea bedoelde kaders voor samenwerking omvatten geen lidmaatschap van ENTSB-E of ENTSOG noch impliceren zij een daarmee vergelijkbare status voor transmissiesysteembeheerders van het Verenigd Koninkrijk.

2.   Het Gespecialiseerd Comité voor energie kan elke Partij aanbevelen haar transmissiesysteembeheerders te verzoeken de technische procedures als bedoeld in lid 1, eerste alinea, op te stellen.

3.   Elke Partij waarborgt dat haar respectieve transmissiesysteembeheerders het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators respectievelijk de overeenkomstig artikel 310 aangewezen regelgevingsinstantie in het Verenigd Koninkrijk om advies vragen over de technische procedures, in het geval van onenigheid en in elk geval vóór de voltooiing van die technische procedures. De respectieve transmissiesysteembeheerders van de Partijen leggen die adviezen samen met de ontwerpen van technische procedures voor aan het Gespecialiseerd Comité voor energie.

4.   Het Gespecialiseerd Comité voor energie beoordeelt het ontwerp van de technische procedures en kan de Partijen aanbevelen die procedures toe te passen in hun respectieve interne regelingen, rekening houdend met de adviezen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators en de overeenkomstig artikel 310 aangewezen regelgevingsinstantie in het Verenigd Koninkrijk. Het Gespecialiseerd Comité voor energie houdt toezicht op de doeltreffende werking van die technische procedures en kan de actualisering ervan aanbevelen.

Artikel 318

Samenwerking tussen regelgevingsinstanties

1.   De Partijen waarborgen dat het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators en de overeenkomstig artikel 310 aangewezen regelgevingsinstantie in het Verenigd Koninkrijk zo snel mogelijk contacten leggen en administratieve regelingen treffen om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst te vergemakkelijken. Die contacten en administratieve regelingen hebben minstens betrekking op de volgende domeinen:

a)

elektriciteits- en gasmarkten;

b)

netwerktoegang;

c)

het voorkomen van marktmisbruik op groothandelsmarkten voor elektriciteit en gas;

d)

beveiliging van de elektriciteits- en gasvoorziening;

e)

infrastructuurplanning;

f)

offshore-energie;

g)

efficiënt gebruik van elektriciteits- en gasinterconnectoren;

h)

samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders, en

i)

het koolstofvrij maken van gas en gaskwaliteit.

Het Gespecialiseerd Comité voor energie bereikt zo snel als praktisch haalbaar overeenstemming over richtsnoeren voor de administratieve samenwerkingsregelingen, met het oog op de verspreiding ervan onder regelgevingsinstanties.

2.   De in lid 1 bedoelde administratieve regelingen omvatten geen deelname aan het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators noch impliceren zij een daarmee vergelijkbare status voor de regelgevingsinstantie in het Verenigd Koninkrijk die is aangewezen overeenkomstig artikel 310.

HOOFDSTUK 3

VEILIGE EN DUURZAME ENERGIE

Artikel 319

Hernieuwbare energie en energie-efficiëntie

1.   Elke Partij bevordert energie-efficiëntie en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

Elke Partij waarborgt dat haar regels inzake vergunningverlening of gelijkwaardige maatregelen die van toepassing zijn op energie uit hernieuwbare bronnen noodzakelijk en evenredig zijn.

2.   De Unie bekrachtigt het streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030, zoals neergelegd in Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (47).

De Unie bekrachtigt haar energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2030, zoals neergelegd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (48).

3.   Het Verenigd Koninkrijk herbevestigt:

a)

zijn ambitie voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030, zoals uiteengezet in zijn nationaal energie- en klimaatplan;

b)

zijn ambitie voor het absolute niveau van het primaire energieverbruik en het eindenergieverbruik in 2030, zoals uiteengezet in zijn nationaal energie- en klimaatplan.

4.   De Partijen houden elkaar op de hoogte met betrekking tot de in de leden 2 en 3 bedoelde kwesties.

Artikel 320

Steun voor hernieuwbare energie

1.   Elke Partij waarborgt dat steun voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen de integratie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de elektriciteitsmarkt vergemakkelijkt.

2.   Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassa worden uitsluitend ondersteund als hernieuwbare energie indien zij voldoen aan robuuste duurzaamheidscriteria en criteria inzake broeikasgasemissiereducties, die onderworpen zijn aan toetsing.

3.   Elke Partij definieert duidelijk aan welke technische specificaties hernieuwbare-energieapparatuur en -systemen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor steunregelingen. Bij het opstellen van dergelijke technische specificaties wordt rekening gehouden met samenwerking die tot stand is gebracht in het kader van de artikelen 91, 92 en 323.

Artikel 321

Samenwerking bij de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie

1.   De Partijen werken samen bij de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie door beste praktijken uit te wisselen en, waar passend, de ontwikkeling van specifieke projecten te vergemakkelijken.

2.   Voortbouwend op de North Seas Energy Cooperation maken de Partijen de oprichting mogelijk van een specifiek forum voor technische besprekingen tussen de Europese Commissie, ministeries en overheidsinstanties van de lidstaten, ministeries en overheidsinstanties van het Verenigd Koninkrijk, transmissiesysteembeheerders, de offshore-energiesector en belanghebbenden in de ruimere zin, met betrekking tot de ontwikkeling van het offshore-netwerk en het grote potentieel aan hernieuwbare energie in de regio van de Noordzee. Die samenwerking heeft minstens betrekking op de volgende gebieden:

a)

hybride en gezamenlijke projecten;

b)

maritieme ruimtelijke planning;

c)

ondersteunend kader en financiering;

d)

beste praktijken met betrekking tot onshore- en offshore-netwerkplanning;

e)

het delen van informatie over nieuwe technologieën, en

f)

de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot de relevante regels, regelgeving en technische normen.

Artikel 322

Offshorerisico en -veiligheid

1.   De Partijen werken samen en wisselen informatie uit met het oog op het behoud van een hoge mate van veiligheid en milieubescherming voor alle offshore olie- en gasactiviteiten.

2.   De Partijen nemen passende maatregelen om zware ongevallen ten gevolge van offshore olie- en gasactiviteiten te voorkomen en om de gevolgen van dergelijke ongevallen tot een minimum te beperken.

3.   De Partijen bevorderen de uitwisseling van beste praktijken tussen hun autoriteiten die bevoegd zijn voor de veiligheid en milieubescherming voor offshore olie- en gasactiviteiten. De regulering van de veiligheid en milieubescherming voor offshore olie- en gasactiviteiten is onafhankelijk van functies die verband houden met vergunningverlening voor offshore olie- en gasactiviteiten.

Artikel 323

Samenwerking inzake normen

Overeenkomstig de 92 en 98 bevorderen de Partijen de samenwerking tussen de op hun grondgebied gevestigde regelgevende instanties en normalisatie-instellingen om gemakkelijker internationale normen te kunnen opstellen op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, teneinde bij te dragen tot een duurzaam energie- en klimaatbeleid.

Artikel 324

Onderzoek, ontwikkeling en innovatie

De Partijen bevorderen onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.

HOOFDSTUK 4

ENERGIEGOEDEREN EN GRONDSTOFFEN

Artikel 325

Uitvoerprijzen

De Partijen stellen door middel van maatregelen zoals licenties of eisen inzake minimumprijzen geen hogere prijs vast voor de uitvoer van energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij dan de prijs die voor die goederen of grondstoffen in rekening wordt gebracht wanneer zij bestemd zijn voor de binnenlandse markt.

Artikel 326

Gereguleerde prijzen

Als een Partij beslist om de prijs van de interne levering van elektriciteit of aardgas aan consumenten te reguleren, mag zij dat alleen doen om een doelstelling van overheidsbeleid te bereiken, en alleen door een gereguleerde prijs op te leggen die duidelijk is gedefinieerd en transparant, niet-discriminerend en evenredig is.

Artikel 327

Vergunning voor exploratie en productie van koolwaterstoffen en elektriciteitsopwekking

1.   Als een Partij een vergunning vereist voor de exploratie of productie van koolwaterstoffen of elektriciteitsopwekking, verleent zij die vergunning op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria die worden opgesteld en gepubliceerd vóór het begin van de periode voor de indiening van aanvragen, overeenkomstig de algemene voorwaarden en procedures die zijn uiteengezet in titel II, hoofdstuk 5, afdeling 1, van deze rubriek.

2.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel en artikel 301 mag elke Partij vergunningen voor de exploratie of productie van koolwaterstoffen verlenen zonder te voldoen aan de in artikel 153 uiteengezette voorwaarden en procedures in verband met bekendmaking, op basis van naar behoren gemotiveerde vrijstellingen die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving.

3.   Financiële bijdragen of bijdragen in natura die worden gevraagd aan entiteiten waaraan een vergunning is verleend, mogen het beheer en de besluitvormingsprocessen van die entiteiten niet beïnvloeden.

4.   Elke Partij bepaalt dat de aanvrager van een vergunning het recht heeft om beroep in te stellen tegen of om toetsing te verzoeken van het besluit betreffende vergunningverlening bij een hogere autoriteit of een autoriteit die onafhankelijk is van de autoriteit die het besluit heeft genomen. Elke Partij waarborgt dat de aanvrager in kennis wordt gesteld van de redenen voor het administratieve besluit, zodat de aanvrager indien nodig een beroeps- of toetsingsprocedure kan inleiden. De toepasselijke regels inzake beroep of toetsing worden gepubliceerd.

Artikel 328

Veiligheid en integriteit van energie-apparatuur en infrastructuur

Deze titel mag niet worden uitgelegd als een beletsel voor een Partij om tijdelijke maatregelen vast te stellen die nodig zijn ter bescherming van de veiligheid en integriteit van energieapparatuur of -infrastructuur, mits die maatregelen niet worden toegepast op een wijze die een verkapte beperking vormt van de handel of investeringen tussen de Partijen.

HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 329

Doeltreffende tenuitvoerlegging en wijzigingen

1.   De Partnerschapsraad kan de bijlagen 26 en 28 wijzigen. De Partnerschapsraad kan bijlage 27 waar nodig actualiseren om de werking in de tijd van die bijlage te waarborgen.

2.   Het Gespecialiseerd Comité voor energie kan bijlage 29 wijzigen.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor energie doet de nodige aanbevelingen met het oog op de doeltreffende uitvoering van de hoofdstukken van deze titel waarvoor het bevoegd is.

Artikel 330

Dialoog

De Partijen onderhouden een regelmatige dialoog om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze titel te vergemakkelijken.

Artikel 331

Beëindiging van toepassing van deze titel

1.   Deze titel is niet langer van toepassing met ingang van 30 juni 2026.

2.   Niettegenstaande lid 1 kan de Partnerschapsraad tussen 1 juli 2026 en 31 december 2026 besluiten dat deze titel van toepassing zal zijn tot en met 31 maart 2027. Tussen 1 april 2027 en 31 december 2027, alsmede op enig tijdstip in enig daaropvolgend jaar, kan de Partnerschapsraad besluiten dat deze titel van toepassing zal zijn tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar.

3.   Dit artikel is van toepassing onverminderd de artikelen 509, 521 en 779.

Titel IX

TRANSPARANTIE

Artikel 332

Doel

1.   In het besef van de gevolgen die hun respectieve regelgevingskaders voor de onderlinge handel en investeringen kan hebben, streven de Partijen naar een voorspelbaar regelgevingskader en efficiënte procedures voor de marktdeelnemers, in het bijzonder voor de kleine en middelgrote ondernemingen.

2.   De Partijen bevestigen hun verbintenissen op het gebied van transparantie die zij in het kader van de WTO-Overeenkomst zijn aangegaan en bouwen in de bepalingen van deze titel op die verbintenissen voort.

Artikel 333

Definitie

Voor de toepassing van deze titel wordt onder "administratief besluit" verstaan een besluit met rechtsgevolgen dat of een maatregel met rechtsgevolgen die in een individueel geval op een specifieke persoon, een specifiek goed of een specifieke dienst van toepassing is; hieronder wordt ook verstaan het verzuim om een besluit of een dergelijke maatregel vast te stellen wanneer zulks uit hoofde van het recht van een Partij vereist is.

Artikel 334

Toepassingsgebied

Deze titel is van toepassing op de titels I tot en met VIII en de titels X tot en met XII, van deze rubriek en op rubriek zes.

Artikel 335

Bekendmaking

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar wet- en regelgeving, procedures en administratieve beschikkingen van algemene aard onverwijld via een officieel aangewezen medium en waar mogelijk langs elektronische weg worden bekendgemaakt, dan wel anderszins op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat eenieder daarvan kennis kan nemen.

2.   Voor zover nodig verstrekt elke Partij een toelichting op de doelstelling van en de beweegredenen voor de maatregelen als bedoeld in lid 1.

3.   Elke Partij voorziet in een redelijke periode tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van haar wet- en regelgeving, behalve wanneer dat om redenen van spoedeisendheid niet mogelijk is.

Artikel 336

Verzoeken om inlichtingen

1.   Elke Partij voert passende en evenredige mechanismen in, of handhaaft deze, om vragen van enige persoon over wet- of regelgeving te beantwoorden.

2.   Elke Partij verstrekt onverwijld informatie en beantwoordt onverwijld vragen van de andere Partij met betrekking tot van kracht zijnde of voorgenomen wet- of regelgeving, tenzij een specifiek mechanisme wordt ingevoerd uit hoofde van een andere bepaling van deze overeenkomst.

Artikel 337

Uitvoering van maatregelen van algemene strekking

1.   Elke Partij voert haar wet- en regelgeving, procedures en administratieve beschikkingen van algemene aard objectief, onpartijdig en op redelijke wijze uit.

2.   Wanneer ten aanzien van personen, goederen of diensten van de andere Partij een administratieve procedure met betrekking tot de toepassing van wet- of regelgeving wordt ingeleid, zal elke Partij:

a)

ernaar streven personen voor wie de administratieve procedure rechtstreeks gevolgen heeft, tijdig en in overeenstemming met haar wet- en regelgeving in kennis te stellen van de inleiding van de procedure, met daarbij een beschrijving van de aard van de procedure, een verklaring over de rechtsgrondslag voor de inleiding van de procedure en een algemene beschrijving van de aangelegenheden waarover het geschil handelt, en

b)

die personen een redelijke mogelijkheid bieden om feiten en argumenten ter onderbouwing van hun standpunten naar voren te brengen voordat een definitief administratief besluit wordt vastgesteld, voor zover de tijd, de aard van de procedure en het openbaar belang dat toelaten.

Artikel 338

Toetsing en beroep

1.   Elke Partij stelt rechterlijke, scheidsrechterlijke of administratiefrechtelijke instanties en procedures in, of handhaaft deze, met het oog op de onverwijlde toetsing en, indien gerechtvaardigd, correctie van administratieve besluiten. Elke Partij waarborgt dat haar rechterlijke instanties beroeps- of toetsingsprocedures op niet-discriminerende en onpartijdige wijze toepassen. Die rechterlijke instanties zijn onpartijdig en onafhankelijk van de autoriteit die belast is met de administratieve handhaving.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat de partijen bij de in lid 1 bedoelde procedures een redelijke mogelijkheid krijgen om hun respectieve standpunten te onderbouwen of te verdedigen.

3.   Elke Partij waarborgt in overeenstemming met haar recht dat alle besluiten die in het kader van de in lid 1 bedoelde procedures worden vastgesteld, zijn gebaseerd op bewijsmateriaal en ingediende stukken of, in voorkomend geval, op het door de bevoegde administratieve instantie samengesteld dossier.

4.   Elke Partij zorgt ervoor dat, onder voorbehoud van beroep of nadere toetsing overeenkomstig haar wetgeving, de in lid 3 bedoelde besluiten worden uitgevoerd door de autoriteit die belast is met de administratieve handhaving.

Artikel 339

Verhouding tot andere titels

De bepalingen van deze titel vormen een aanvulling op de specifieke transparantievoorschriften van de titels van deze rubriek met betrekking waartoe deze titel van toepassing is.

TITEL X

GOEDE REGELGEVINGSPRAKTIJKEN EN SAMENWERKING OP REGELGEVINGSGEBIED

Artikel 340

Algemene beginselen

1.   Het staat elke Partij vrij haar benadering van goede regelgevingspraktijken in het kader van deze overeenkomst te bepalen op een wijze die in overeenstemming is met haar eigen wettelijke kader, wettelijke praktijk en wettelijke procedures alsmede met de fundamentele beginselen (49) die aan haar regelgevingsstelsel ten grondslag liggen.

2.   Niets in deze titel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is:

a)

af te wijken van haar interne procedures ter voorbereiding en vaststelling van regelgevingsmaatregelen;

b)

te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van haar doelstellingen van openbaar beleid zou ondermijnen of belemmeren, of

c)

een specifiek resultaat inzake regelgeving te bereiken.

3.   Niets in deze titel doet afbreuk aan het recht van een Partij om haar eigen niveaus van bescherming te bepalen of regels daarvoor vast te stellen bij het nastreven of bevorderen van haar doelstellingen van openbaar beleid op gebieden zoals:

a)

volksgezondheid;

b)

leven en gezondheid van mens, dier of plant, alsmede dierenwelzijn;

c)

gezondheid en veiligheid op de werkplek;

d)

arbeidsomstandigheden;

e)

milieu, inclusief klimaatverandering;

f)

consumentenbescherming;

g)

sociale bescherming en sociale zekerheid;

h)

gegevensbescherming en cyberveiligheid;

i)

culturele diversiteit;

j)

integriteit en stabiliteit van het financiële stelsel alsmede bescherming van investeerders;

k)

continuïteit van de energievoorziening, en

l)

bestrijding van witwaspraktijken.

Voor alle duidelijkheid: voor de toepassing van in het bijzonder de punten c) en d) van de eerste alinea blijven de verschillende modellen van arbeidsverhoudingen, met inbegrip van de rol en de autonomie van de sociale partners zoals bepaald in de wetgeving of de nationale praktijken van een Partij, van toepassing, inclusief de wetten en praktijken op het gebied van collectieve onderhandelingen en het handhaven van collectieve overeenkomsten.

4.   Regelgevingsmaatregelen mogen geen verkapte handelsbelemmering vormen.

Artikel 341

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"regelgevingsinstantie":

i)

voor de Unie: de Europese Commissie, en

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk: Hare Majesteits Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de decentrale bestuursorganen van het Verenigd Koninkrijk;

b)

"regelgevingsmaatregelen":

i)

voor de Unie:

A)

verordeningen en richtlijnen als bedoeld in artikel 288 VWEU, en

B)

gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 290 respectievelijk artikel 291 VWEU, en

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

primaire wetgeving, en

B)

secundaire wetgeving.

Artikel 342

Toepassingsgebied

1.   Deze titel is van toepassing op regelgevingsmaatregelen die, naargelang het geval, door de regelgevingsinstantie van elke Partij worden voorgesteld of uitgevaardigd met betrekking tot enige onder de titels I tot en met IX, titel XI en titel XII, van deze rubriek alsmede rubriek zes vallende aangelegenheid.

2.   De artikelen 351 en 352 zijn ook van toepassing op andere maatregelen van algemene strekking die door de regelgevingsinstantie van een Partij worden uitgevaardigd of voorgesteld met betrekking tot enige onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde titels vallende aangelegenheid en die relevant zijn voor de samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied, zoals richtsnoeren, beleidsdocumenten of aanbevelingen.

3.   Deze titel is niet van toepassing op de regelgevingsinstanties en de regelgevingsmaatregelen, praktijken of benaderingen van de lidstaten.

4.   Eventuele specifieke bepalingen in de in lid 1 van dit artikel bedoelde titels hebben voorrang op de bepalingen van deze titel, voor zover nodig voor de toepassing van de specifieke bepalingen.

Artikel 343

Interne coördinatie

Elke Partij draagt zorg voor procedures of mechanismen voor de interne coördinatie of evaluatie met betrekking tot de regelgevingsmaatregelen die haar regelgevingsinstantie opstelt. Dergelijke procedures of mechanismen moeten onder meer gericht zijn op:

a)

het bevorderen van goede regelgevingspraktijken, met inbegrip van de in deze titel beschreven praktijken;

b)

het onderkennen en voorkomen van onnodige overlappingen en inconsistente voorschriften in de regelgevingsmaatregelen van de Partij;

c)

het verzekeren van de naleving van de internationale handels- en investeringsverplichtingen van de Partij, en

d)

het bevorderen dat er rekening wordt gehouden met de gevolgen van de in voorbereiding zijnde regelgevingsmaatregelen, waaronder, in overeenstemming met haar desbetreffende regels en procedures, de gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen (50).

Artikel 344

Beschrijving van procedures en mechanismen

Elke Partij maakt de beschrijvingen van de procedures of mechanismen van haar regelgevingsinstantie voor het opstellen, evalueren of toetsen van regelgevingsmaatregelen openbaar. Die beschrijvingen verwijzen naar de relevante regels, richtsnoeren of procedures, met inbegrip van die betreffende de mogelijkheid voor het publiek om opmerkingen te maken.

Artikel 345

Vroegtijdige informatie over voorgenomen regelgevingsmaatregelen

1.   Elke Partij maakt ten minste eenmaal per jaar, in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures, een lijst openbaar van voorgenomen belangrijke (51) regelgevingsmaatregelen die haar regelgevingsinstantie redelijkerwijs binnen een jaar verwacht voor te stellen of goed te keuren. Het is aan de regelgevingsinstantie van elke Partij om te bepalen wat een belangrijke regelgevingsmaatregel voor het nakomen van haar verplichtingen uit hoofde van deze titel is.

2.   Elke Partij maakt met betrekking tot elke belangrijke regelgevingsmaatregel die is opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst, eveneens zo spoedig mogelijk openbaar:

a)

een korte beschrijving van het toepassingsgebied en de doelstellingen ervan, en

b)

indien beschikbaar, de raming van het tijdsbestek voor de goedkeuring ervan, met inbegrip van eventuele mogelijkheden voor openbare raadpleging.

Artikel 346

Openbare raadpleging

1.   Bij het opstellen van een belangrijke regelgevingsmaatregel zorgt elke Partij er in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures voor dat haar regelgevingsinstantie:

a)

ofwel de ontwerpregelgevingsmaatregel ofwel de raadplegingsdocumenten bekendmaakt waarin voldoende gegevens over de in voorbereiding zijnde regelgevingsmaatregel worden verstrekt om eenieder in staat te stellen te beoordelen of en, zo ja, op welke wijze zijn belangen aanzienlijk zouden kunnen worden geschaad;

b)

eenieder op niet-discriminerende basis redelijke mogelijkheden biedt om opmerkingen te maken, en

c)

de ontvangen opmerkingen in aanmerking neemt.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar regelgevingsinstantie gebruikmaakt van elektronische communicatiemiddelen en streeft ernaar gratis openbaar beschikbare onlinediensten in stand te houden ten behoeve van de bekendmaking van de relevante regelgevingsmaatregelen of het soort documenten als bedoeld in lid 1, punt a), en de ontvangst van opmerkingen met betrekking tot openbare raadplegingen.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar regelgevingsinstantie, in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures, een samenvatting van de resultaten van de in dit artikel bedoelde openbare raadplegingen openbaar maakt.

Artikel 347

Effectbeoordeling

1.   Elke Partij bevestigt haar voornemen te waarborgen dat haar regelgevingsinstantie, in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures, effectbeoordelingen verricht van alle belangrijke regelgevingsmaatregelen die in voorbereiding zijn. Die regels en procedures kunnen voorzien in uitzonderingen.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar regelgevingsinstantie bij het verrichten van een effectbeoordeling de beschikking heeft over procedures en mechanismen om de volgende factoren in aanmerking te nemen:

a)

de noodzaak van de regelgevingsmaatregel, inclusief de aard en de ernst van het probleem dat de regelgevingsmaatregel beoogt aan te pakken;

b)

alle haalbare en passende regelgevings- of niet-regelgevingsopties om de doelstellingen van openbaar beleid van de Partij te bereiken, inclusief de optie om niet te reguleren;

c)

voor zover mogelijk en relevant, de eventuele sociale, economische en milieugevolgen van die opties, inclusief de gevolgen voor de internationale handel en investeringen alsmede, in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures, de gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen, en

d)

in voorkomend geval, de verhouding van de overwogen opties tot de desbetreffende internationale normen, inclusief de redenen voor eventuele afwijkingen daarvan.

3.   Wanneer een regelgevingsinstantie met betrekking tot een regelgevingsmaatregel een effectbeoordeling heeft verricht, zorgt elke Partij ervoor dat haar regelgevingsinstantie een eindverslag opstelt met vermelding van de factoren waarmee die in het kader van haar beoordeling en haar desbetreffende bevindingen rekening heeft gehouden. Voor zover mogelijk maakt elke Partij dergelijke verslagen uiterlijk bij de openbaarmaking van het voorstel voor een regelgevingsmaatregel als bedoeld in artikel 341, punt b), i), A), of punt b), ii), A), of van een regelgevingsmaatregel als bedoeld in artikel 341, punt b), i), B), of punt b) ii), B), openbaar.

Artikel 348

Evaluatie achteraf

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar regelgevingsinstantie, in voorkomend geval, de beschikking heeft over procedures of mechanismen voor de periodieke evaluatie achteraf van geldende regelgevingsmaatregelen.

2.   Bij een periodieke evaluatie achteraf streeft elke Partij ernaar na te gaan of er mogelijkheden zijn om haar doelstellingen van openbaar beleid op doeltreffendere wijze te bereiken, en streeft zij ernaar onnodige regelgevingslasten, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen, te verminderen.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar regelgevingsinstantie eventuele bestaande plannen voor en de resultaten van dergelijke evaluaties achteraf openbaar maakt.

Artikel 349

Regelgevingsregister

Elke Partij zorgt ervoor dat de geldende regelgevingsmaatregelen worden bekendgemaakt in een daartoe aangewezen register, dat een overzicht van de regelgevingsmaatregelen bevat en dat online gratis openbaar toegankelijk is. Het register moet het mogelijk maken aan de hand van aanhalingen of woorden naar regelgevingsmaatregelen te zoeken. Elke Partij werkt haar register op gezette tijden bij.

Artikel 350

Uitwisseling van informatie over goede regelgevingspraktijken

De Partijen streven ernaar informatie over hun goede regelgevingspraktijken als bedoeld in deze titel uit te wisselen, onder meer in het kader van het Gespecialiseerd Handelscomité voor samenwerking op regelgevingsgebied.

Artikel 351

Samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied

1.   De Partijen kunnen op vrijwillige basis samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied ontplooien, zonder afbreuk te doen aan hun eigen besluitvormingsautonomie en hun respectieve rechtsordes. Een Partij kan weigeren samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied te ontplooien of kan zich daaruit terugtrekken. Een Partij die weigert samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied te ontplooien of die zich daaruit terugtrekt, deelt de andere Partij de redenen voor haar besluit mee.

2.   Elke Partij kan aan de andere Partij een samenwerkingsactiviteit op regelgevingsgebied voorstellen. Zij legt dat voorstel voor via het contactpunt dat is aangewezen overeenkomstig artikel 353. De andere Partij beoordeelt dat voorstel binnen een redelijke termijn en deelt de Partij die het voorstel heeft gedaan mee of zij de voorgestelde activiteit geschikt acht voor samenwerking op regelgevingsgebied.

3.   Teneinde vast te stellen welke activiteiten geschikt zijn voor samenwerking op regelgevingsgebied, houdt elke Partij rekening met:

a)

de lijst bedoeld in artikel 345, lid 1; en

b)

voorstellen voor samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied die zijn ingediend door personen van een Partij en die zijn onderbouwd en vergezeld gaan van relevante informatie.

4.   Indien de Partijen besluiten een samenwerkingsactiviteit op regelgevingsgebied te ontplooien, streeft de regelgevingsinstantie van elke Partij er in voorkomend geval naar:

a)

de regelgevingsinstantie van de andere Partij in kennis te stellen van de voorbereiding van nieuwe of de herziening van bestaande regelgevingsmaatregelen en andere maatregelen van algemene strekking als bedoeld in artikel 342, lid 2, die relevant zijn voor de samenwerkingsactiviteit op regelgevingsgebied;

b)

op verzoek informatie te verstrekken en van gedachten te wisselen over regelgevingsmaatregelen en andere maatregelen van algemene strekking als bedoeld in artikel 342, lid 2, die relevant zijn voor de samenwerkingsactiviteit op regelgevingsgebied, en

c)

bij de voorbereiding van nieuwe of de herziening van bestaande regelgevingsmaatregelen of andere maatregelen van algemene strekking als bedoeld in artikel 342, lid 2, voor zover haalbaar, rekening te houden met alle regelgevingsbenaderingen van de andere Partij ten aanzien van dezelfde of een daaraan gerelateerde aangelegenheid.

Artikel 352

Gespecialiseerd Handelscomité voor samenwerking op regelgevingsgebied

1.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor samenwerking op regelgevingsgebied heeft de volgende taken:

a)

het verbeteren en bevorderen van goede regelgevingspraktijken en samenwerking op regelgevingsgebied tussen de Partijen;

b)

het uitwisselen van standpunten met betrekking tot de uit hoofde van artikel 351 voorgestelde of uitgevoerde samenwerkingsactiviteiten;

c)

het stimuleren van samenwerking en coördinatie op regelgevingsgebied in internationale fora, inclusief, in voorkomend geval, periodieke bilaterale uitwisselingen van informatie over relevante lopende of voorgenomen activiteiten.

2.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor samenwerking op regelgevingsgebied kan belanghebbenden uitnodigen om aan zijn vergaderingen deel te nemen.

Artikel 353

Contactpunten

Binnen een maand na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wijst elke Partij een contactpunt aan om de uitwisseling van informatie tussen de Partijen te vergemakkelijken.

Artikel 354

Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Deel zes, titel I, is niet van toepassing op geschillen inzake de uitlegging en de toepassing van deze titel.

TITEL XI

GELIJK SPEELVELD VOOR OPEN EN EERLIJKE MEDEDINGING EN DUURZAME ONTWIKKELING

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 355

Beginselen en doelstellingen

1.   De Partijen erkennen dat de handel en de investeringen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk onder de voorwaarden in deze overeenkomst omstandigheden vereisen die een gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging tussen de Partijen waarborgen en die ervoor zorgen dat de handel en de investeringen plaatsvinden op een wijze die bevorderlijk is voor duurzame ontwikkeling.

2.   De Partijen erkennen dat duurzame ontwikkeling economische en sociale ontwikkeling en milieubescherming, die onderling afhankelijk zijn en elkaar wederzijds versterken, omvat, en bevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel en investeringen te bevorderen op een wijze die bijdraagt tot verwezenlijking van de doelstelling van duurzame ontwikkeling.

3.   Elke Partij bevestigt haar ambitie om uiterlijk in 2050 voor de gehele economie klimaatneutraliteit te bereiken.

4.   De Partijen bevestigen dat zij het erover eens zijn dat hun economische betrekkingen alleen op een voor beide Partijen bevredigende wijze tot voordeel kunnen strekken als de verbintenissen in verband met een gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging de tand des tijds doorstaan, door verstoringen van het handelsverkeer of de investeringen te voorkomen en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling. De Partijen erkennen echter dat deze titel niet tot doel heeft de normen van de Partijen te harmoniseren. De Partijen zijn vastbesloten hun respectieve strenge normen op de door deze titel bestreken gebieden te handhaven en te verbeteren.

Artikel 356

Recht om regelgeving vast te stellen, voorzorgsbenadering (52) en wetenschappelijke en technische informatie

1.   De Partijen bevestigen het recht van elke Partij om haar beleid en prioriteiten op de door deze titel bestreken gebieden vast te stellen, de beschermingsniveaus te bepalen die zij passend acht en haar wetgeving en beleid vast te stellen of te wijzigen op een wijze die in overeenstemming is met de internationale verbintenissen van elke Partij, ook met haar verbintenissen uit hoofde van deze titel.

2.   De Partijen erkennen dat wanneer er gegronde redenen zijn om te vrezen dat er sprake kan zijn van gevaar voor ernstige of onomkeerbare schade voor het milieu of de menselijke gezondheid, in overeenstemming met de voorzorgsbenadering het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet mag worden gebruikt als reden om een Partij te beletten passende maatregelen vast te stellen om die schade te voorkomen.

3.   Bij het uitwerken of toepassen van maatregelen ter bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden die van invloed kunnen zijn op de handel of de investeringen, houdt elke Partij rekening met beschikbare wetenschappelijke en technische informatie ter zake alsmede met internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen.

Artikel 357

Geschillenbeslechting

Titel I van deel zes is niet van toepassing op dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 356, lid 2. De artikelen 408 en 409 zijn van toepassing op artikel 355, lid 3.

HOOFDSTUK 2

MEDEDINGINGSBELEID

Artikel 358

Beginselen en definities

1.   De Partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handels- en investeringsbetrekkingen. Zij erkennen dat mededingingsverstorende zakelijke praktijken de goede werking van markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.

2.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "economische actor" verstaan een entiteit of een groep entiteiten die één enkele economische eenheid vormt, ongeacht de rechtsvorm daarvan, en die een economische activiteit uitoefent door goederen of diensten op een markt aan te bieden.

Artikel 359

Mededingingsrecht

1.   Elke Partij handhaaft, rekening houdend met de beginselen van artikel 358, mededingingsrechtelijke bepalingen waarbij doeltreffend wordt opgetreden tegen de volgende mededingingsverstorende zakelijke praktijken:

a)

overeenkomsten tussen economische actoren, besluiten van verenigingen van economische actoren en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

b)

misbruik van een machtspositie door een of meer economische actoren, en

c)

voor het Verenigd Koninkrijk, fusies of overnames en, voor de Unie, concentraties van economische actoren die aanzienlijke mededingingsverstorende effecten kunnen hebben.

2.   De in lid 1 bedoelde mededingingsrechtelijke bepalingen zijn van toepassing op alle economische actoren, ongeacht hun nationaliteit of eigendomsstatus.

3.   Elke Partij kan voorzien in vrijstellingen van haar mededingingsrechtelijke bepalingen om legitieme doelstellingen van openbaar beleid na te streven, op voorwaarde dat die vrijstellingen transparant zijn en evenredig aan die doelstellingen zijn.

Artikel 360

Handhaving

1.   Elke Partij neemt passende maatregelen om haar mededingingsrecht op haar grondgebied te handhaven.

2.   Elke Partij houdt een operationeel onafhankelijke autoriteit of operationeel onafhankelijke autoriteiten in stand die bevoegd is of zijn voor de doeltreffende handhaving van haar mededingingsrecht.

3.   Elke Partij past haar mededingingsrecht op transparante en niet-discriminerende wijze toe, met eerbiediging van de beginselen van een billijke rechtsgang, waaronder het recht van verweer van de betrokken economische actoren, ongeacht hun nationaliteit of eigendomsstatus.

Artikel 361

Samenwerking

1.   Om de doelstellingen van dit hoofdstuk te verwezenlijken en de doeltreffende handhaving van hun respectieve mededingingsrecht te verbeteren, erkennen de Partijen het belang van samenwerking tussen hun respectieve mededingingsautoriteiten met betrekking tot ontwikkelingen op het gebied van het mededingingsbeleid en de handhavingsactiviteiten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 streven de Europese Commissie of de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, enerzijds, en de mededingingsautoriteit of mededingingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, waar dat mogelijk en passend is, naar samenwerking en coördinatie inzake hun handhavingsactiviteiten met betrekking tot dezelfde of verwante gedragingen of verrichtingen.

3.   Om de in de leden 1 en 2 bedoelde samenwerking en coördinatie te vergemakkelijken, kunnen de Europese Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, enerzijds, en de mededingingsautoriteit of mededingingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, informatie uitwisselen voor zover de wetgeving van elke Partij zulks toestaat.

4.   Ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel kunnen de Partijen een afzonderlijke overeenkomst inzake samenwerking en coördinatie tussen de Europese Commissie, de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de mededingingsautoriteit of mededingingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aangaan, die voorwaarden kan omvatten voor de uitwisseling en het gebruik van vertrouwelijke informatie.

Artikel 362

Geschillenbeslechting

Dit hoofdstuk komt niet in aanmerking voor geschillenbeslechting uit hoofde van deel zes, titel I.

HOOFDSTUK 3

SUBSIDIECONTROLE

Artikel 363

Definities

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

"marktdeelnemer": een entiteit of een groep entiteiten die één enkele economische eenheid vormt, ongeacht de rechtsvorm daarvan, en die een economische activiteit uitoefent door goederen of diensten op een markt aan te bieden;

b)

"subsidie: financiële bijstand die:

i)

afkomstig is uit de middelen van de Partijen, met inbegrip van:

A)

een rechtstreekse of voorwaardelijke overdracht van fondsen zoals rechtstreekse subsidies, leningen of leninggaranties;

B)

het niet-innen van anderszins verschuldigde inkomsten; of

C)

de verstrekking van goederen of diensten of de aankoop van goederen of diensten;

ii)

een economisch voordeel verleent aan een of meer marktdeelnemers;

iii)

specifiek is voor zover de steun, in feite of in rechte, bepaalde marktdeelnemers ten opzichte van andere bevoordeelt met betrekking tot de productie van bepaalde goederen of diensten; en

iv)

een effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen heeft of kan hebben.

2.   Voor de toepassing van lid 1, punt b), iii),:

a)

wordt een belastingmaatregel niet als specifiek beschouwd, tenzij:

i)

bepaalde marktdeelnemers een verlaging krijgen van de verschuldigde belasting die zij anders uit hoofde van het normale belastingstelsel zouden hebben gedragen; en

ii)

die marktdeelnemers een gunstigere behandeling krijgen ten opzichte van andere marktdeelnemers die zich in een vergelijkbare positie binnen het normale belastingstelsel bevinden. Voor de toepassing van dit punt, wordt een normaal belastingstelsel gedefinieerd op basis van het interne doel, de kenmerken (zoals de belastinggrondslag, de belastingplichtige, het belastbare feit of het belastingtarief), en een autoriteit die institutioneel, procedureel, economisch en financieel autonoom is en bevoegd is om de kenmerken van het belastingstelsel vorm te geven;

b)

wordt niettegenstaande punt a) een subsidie niet als specifiek beschouwd indien de subsidie gerechtvaardigd is door beginselen die inherent zijn aan de opzet van het algemene stelsel; voorbeelden van dergelijke inherente beginselen in het geval van belastingmaatregelen zijn het bestrijden van fraude of belastingontduiking, administratieve beheersbaarheid, voorkomen van dubbele belasting, het beginsel van fiscale neutraliteit, de progressieve aard van de inkomstenbelasting en de herverdelende functie ervan, of de noodzaak om de draagkracht van belastingplichtigen te eerbiedigen;

c)

worden niettegenstaande punt a) heffingen voor speciale doeleinden niet als specifiek beschouwd indien zij moeten worden ontwikkeld op grond van niet-economische beleidsdoelstellingen, zoals de noodzaak om de negatieve gevolgen van bepaalde activiteiten of producten voor het milieu of de menselijke gezondheid te beperken, voor zover de beleidsdoelstellingen niet discriminerend zijn (53).

Artikel 364

Toepassingsgebied en uitzonderingen

1.   De artikelen 366, 367 en 374 zijn niet van toepassing op subsidies ter compensatie van schade die is veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone, niet aan de economie gerelateerde gebeurtenissen.

2.   Niets in dit hoofdstuk belet de Partijen subsidies van sociale aard aan eindgebruikers te verlenen.

3.   Subsidies die tijdelijk worden verleend als reactie op een nationale of wereldwijde economische noodsituatie, moeten doelgericht, evenredig en doeltreffend zijn om die noodsituatie te verhelpen. De artikelen 367 en 374 zijn niet van toepassing op dergelijke subsidies.

4.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op subsidies waarvan het totale bedrag dat over een periode van drie belastingjaren aan één enkele marktdeelnemer wordt toegekend, lager is dan 325 000 bijzondere trekkingsrechten. De Partnerschapsraad kan die drempel wijzigen.

5.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op subsidies waarop de bepalingen van deel IV van of bijlage 2 bij de Overeenkomst inzake de landbouw van toepassing zijn, noch op subsidies betreffende de handel in vis en visserijproducten.

6.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op subsidies met betrekking tot de audiovisuele sector.

7.   Artikel 371 is niet van toepassing op subsidies die op supranationaal niveau met middelen van een Partij worden gefinancierd.

8.   In het geval van subsidies aan luchtvaartmaatschappijen wordt elke verwijzing in dit hoofdstuk naar "een effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen" gelezen als "een effect op de mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen van de Partijen bij het verlenen van luchtvervoersdiensten", met inbegrip van luchtvervoersdiensten die niet onder rubriek twee, titel I, vallen.

Artikel 365

Diensten van algemeen economisch belang

1.   Subsidies die aan marktdeelnemers met een bijzondere taak van algemeen belang, met inbegrip van openbaredienstverplichtingen, worden verleend, moeten in overeenstemming zijn met artikel 366, voor zover de toepassing van de beginselen in dat artikel de uitvoering in feite of in rechte van de aan die marktdeelnemer opgedragen bijzondere taak niet belemmert. De taak wordt van tevoren op transparante wijze toegekend.

2.   De Partijen zorgen ervoor dat het bedrag van de aan een marktdeelnemer met een taak van algemeen belang verleende compensatie niet hoger is dan nodig om alle of een deel van de kosten van de uitvoering van die taak te dekken, rekening houdend met de inkomsten welke die opbrengt en een redelijke winst voor de uitvoering van die taak. De Partijen zien erop toe dat de toegekende compensatie niet wordt gebruikt voor kruissubsidiëring van activiteiten die buiten het toepassingsgebied van de opgedragen taak vallen. De verplichtingen uit hoofde van artikel 369 zijn niet van toepassing op een compensatie van minder dan 15 miljoen bijzondere trekkingsrechten per taak. De Partnerschapsraad kan die drempel wijzigen.

3.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing indien de totale compensatie per marktdeelnemer die taken van algemeen belang uitvoert, over een periode van drie belastingjaren lager is dan 750 000 bijzondere trekkingsrechten. De Partnerschapsraad kan die drempel wijzigen.

Artikel 366

Beginselen

1.   Om te waarborgen dat geen subsidies worden verleend die een substantieel effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen hebben of kunnen hebben, beschikt elke Partij over een doeltreffend subsidiecontrolesysteem dat waarborgt dat subsidies in overeenstemming met de volgende beginselen worden verleend:

a)

de subsidies beantwoorden aan een specifieke beleidsdoelstelling om een geconstateerd marktfalen te verhelpen of een billijkheidsbeginsel, zoals sociale moeilijkheden of distributieproblemen, aan te pakken ("de doelstelling");

b)

de subsidies staan in verhouding tot en blijven beperkt tot wat noodzakelijk is om de doelstelling te verwezenlijken;

c)

de subsidies zijn bedoeld om een wijziging in het economisch gedrag van de begunstigde teweeg te brengen die bevorderlijk is voor het bereiken van de doelstelling en die zonder de subsidies niet zou plaatsvinden;

d)

de subsidies mogen geen gewone compensatie vormen voor kosten die de begunstigde zonder enige subsidie zou hebben gefinancierd;

e)

de subsidies zijn een geschikt beleidsinstrument om een beleidsdoelstelling te verwezenlijken en die doelstelling kan niet met andere, minder verstorende middelen worden bereikt;

f)

de subsidies leveren een positieve bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstelling die opweegt tegen eventuele negatieve effecten, met name de negatieve effecten op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen.

2.   Onverminderd lid 1 van dit artikel past elke Partij in voorkomend geval de voorwaarden van artikel 367 toe, indien de betrokken subsidies een substantieel effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen hebben of kunnen hebben.

3.   Elke Partij bepaalt in haar eigen binnenlandse wetgeving hoe haar subsidiecontrolesysteem wordt ontworpen om aan de verplichting uit hoofde van de leden 1 en 2 te voldoen, op voorwaarde dat elke Partij ervoor zorgt dat de verplichtingen uit hoofde van de leden 1 en 2 zo in haar wetgeving worden omgezet dat de rechtmatigheid van een individuele subsidie wordt bepaald door de beginselen.

Artikel 367

Verboden subsidies en voorwaardelijke subsidies

1.   De in artikel 366, lid 2, bedoelde categorieën subsidies en de daarop toe te passen voorwaarden zijn als volgt. De Partnerschapsraad kan deze bepalingen zo nodig bijwerken om de werking van dit artikel in de loop van de tijd te waarborgen.

Subsidies in de vorm van onbeperkte garanties

2.   Subsidies in de vorm van een garantie voor schulden of verplichtingen van een marktdeelnemer zonder enige beperking wat het bedrag van die schulden of verplichtingen of de duur van die garantie betreft, is verboden.

Redding en herstructurering

3.   Subsidies voor de herstructurering van een noodlijdende of insolvente marktdeelnemer zonder dat de marktdeelnemer een geloofwaardig herstructureringsplan heeft, is verboden. Het herstructureringsplan is gebaseerd op realistische vooronderstellingen en moet er binnen redelijke termijn voor zorgen dat de noodlijdende of insolvente marktdeelnemer op lange termijn weer levensvatbaar wordt. Tijdens de voorbereiding van het herstructureringsplan kan de marktdeelnemer tijdelijke liquiditeitssteun ontvangen in de vorm van leningen of leninggaranties. Marktdeelnemers of de eigenaren, schuldeisers of nieuwe investeerders ervan, met uitzondering van kmo's, dragen aanzienlijke middelen of activa bij aan de kosten van de herstructurering. Voor de toepassing van dit lid is een noodlijdende of insolvente marktdeelnemer iemand die op korte tot middellange termijn zonder de subsidie vrijwel zeker failliet zal gaan.

4.   Behalve in uitzonderlijke omstandigheden mogen subsidies voor redding en herstructurering van insolvente of noodlijdende economische actoren alleen worden toegestaan indien zij bijdragen aan een doelstelling van algemeen belang door sociale problemen of een ernstig marktfalen te voorkomen, met name met betrekking tot banenverlies of verstoring van een belangrijke dienst die moeilijk te repliceren is. Behalve in geval van onvoorziene omstandigheden die niet door de begunstigde zijn veroorzaakt, mogen die maximaal eenmaal in de vijf jaar worden verleend.

5.   De leden 3 en 4 zijn niet van toepassing op subsidies aan noodlijdende of insolvente banken, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen.

Banken, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen

6.   Onverminderd artikel 184 mogen subsidies voor de herstructurering van banken, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen alleen worden verleend op basis van een geloofwaardig herstructureringsplan dat ervoor zorgt dat de bank, de kredietinstelling of de verzekeringsmaatschappij op lange termijn weer levensvatbaar wordt. Indien het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn niet op geloofwaardige wijze kan worden aangetoond, wordt de subsidie aan banken, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen beperkt tot hetgeen nodig is voor een ordelijke liquidatie en het verlaten van de markt en wordt ervoor gezorgd dat de hoogte van de subsidie en het negatieve effect ervan op het handelsverkeer of de investeringen tussen Partijen minimaal zijn.

7.   Er moet voor worden gezorgd dat de subsidieverlenende autoriteit naar behoren wordt vergoed voor de herstructureringssubsidie en dat de begunstigde, zijn aandeelhouders, schuldeisers of de ondernemingsgroep waarvan de begunstigde deel uitmaakt, uit eigen middelen een aanzienlijke bijdrage aan de herstructurerings- of liquidatiekosten leveren. De subsidies die worden verleend om de liquiditeit te steunen, zijn tijdelijk, worden niet gebruikt om verliezen op te vangen en vormen geen kapitaalsteun. De subsidieverlenende autoriteit wordt passend vergoed voor de ter ondersteuning van de liquiditeit verleende subsidies.

Uitvoersubsidies

8.   Subsidies die, rechtens of in feite (54), uitsluitend of als een van verscheidene andere voorwaarden, van uitvoerprestaties met betrekking tot goederen of diensten afhankelijk zijn, worden verboden, behalve met betrekking tot:

a)

kortlopende kredietverzekering voor onverhandelbare risico's; of

b)

exportkredieten en exportkredietgarantie- of exportverzekeringsprogramma's die zijn toegestaan in overeenstemming met de SCM-Overeenkomst, in samenhang met aanpassingen die nodig zijn voor de context.

9.   Voor de toepassing van lid 8, punt a), wordt onder "verhandelbare risico's" verstaan handels- en politieke risico's met een maximale risicoduur van minder dan twee jaar op overheids- en niet-overheidsafnemers die gevestigd zijn in landen met verhandelbare risico's (55). Een land kan worden beschouwd als tijdelijk van de lijst van landen met verhandelbare risico's verwijderd als er gebrek is aan voldoende particuliere marktcapaciteit door:

a)

een aanzienlijke inkrimping van de particuliere kredietverzekeringscapaciteit;

b)

een aanzienlijke verslechtering van de ratings voor overheden; of

c)

een aanzienlijke verslechtering van de prestaties van de bedrijfssector.

10.   Een dergelijke tijdelijke verwijdering van een land met verhandelbare risico's wordt, wat een Partij betreft, van kracht overeenkomstig een besluit van die Partij op basis van de criteria in lid 9, en alleen als die Partij een dergelijk besluit neemt. De bekendmaking van dat besluit wordt beschouwd als een kennisgeving aan de andere Partij van een dergelijke tijdelijke verwijdering voor zover het die Partij betreft.

11.   Indien een gesubsidieerde verzekeraar exportkredietverzekeringen aanbiedt, worden alle verzekeringen voor verhandelbare risico's op commerciële basis aangeboden. In dat geval komt de verzekeraar direct noch indirect in aanmerking voor subsidies voor het aanbieden van verzekeringen voor verhandelbare risico's.

Subsidies afhankelijk van het gebruik van binnenlandse producten

12.   Onverminderd de artikelen 132 en 133 zijn subsidies die, uitsluitend of als een van verscheidene andere voorwaarden, afhankelijk zijn van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen of diensten, verboden.

Grote grensoverschrijdende of internationale samenwerkingsprojecten

13.   Subsidies kunnen worden verleend in het kader van grote grensoverschrijdende of internationale samenwerkingsprojecten, zoals projecten op het gebied van vervoer, energie, milieu, onderzoek en ontwikkeling, en projecten voor de eerste toepassing om de opkomst en toepassing van nieuwe technologieën te stimuleren (met uitzondering van productie). De voordelen van dergelijke grensoverschrijdende of internationale samenwerkingsprojecten mogen niet beperkt zijn tot de marktdeelnemers of de sector of de deelnemende staten, maar moeten een breder voordeel en bredere relevantie hebben vanwege overloopeffecten die niet uitsluitend aan de subsidieverlenende staat, de betrokken sector en de begunstigde toekomen.

Energie en milieu

14.   De Partijen erkennen het belang van een veilig, betaalbaar en duurzaam energiestelsel en van milieuduurzaamheid, met name in verband met de strijd tegen klimaatverandering, die een existentiële bedreiging voor de mensheid vormt. Daarom moeten, onverminderd artikel 366, subsidies met betrekking tot energie en milieu gericht zijn op, en de begunstigde stimuleren voor, het tot stand brengen van een veilig, betaalbaar en duurzaam energiestelsel en een goed functionerende en concurrerende energiemarkt, of op het naar een hoger niveau tillen van milieubescherming ten opzichte van het niveau dat zonder de subsidie zou zijn bereikt. Dergelijke subsidies mogen de begunstigde niet ontslaan van verplichtingen die voortvloeien uit zijn verantwoordelijkheden als vervuiler uit hoofde van de wetgeving van de betrokken Partij.

Subsidies aan luchtvaartmaatschappijen voor de exploitatie van routes

15.   Aan een luchtvaartmaatschappij worden geen subsidies verleend (56) voor de exploitatie van routes, behalve:

a)

wanneer er sprake is van een openbaredienstverplichting, overeenkomstig artikel 365;

b)

in bijzondere gevallen waarin die financiering de samenleving in haar geheel ten goede komt; of

c)

als aanloopsubsidie voor het openen van nieuwe routes naar regionale luchthavens, mits de mobiliteit van burgers door dergelijke subsidies wordt vergroot en de regionale ontwikkeling wordt gestimuleerd.

Artikel 368

Gebruik van subsidies

Elke Partij zorgt ervoor dat marktdeelnemers de subsidies uitsluitend gebruiken voor het specifieke oogmerk waarvoor zij zijn verleend.

Artikel 369

Transparantie

1.   Elke Partij maakt met betrekking tot de op haar grondgebied verleende of gehandhaafde subsidie uiterlijk zes maanden na de verlening van de subsidie de volgende informatie op een officiële website of in een openbare databank openbaar:

a)

de rechtsgrondslag en de beleidsdoelstelling of het oogmerk van de subsidie;

b)

de naam van de begunstigde van de subsidie, indien beschikbaar;

c)

de datum van verlening van de subsidie, de duur van de subsidie en alle andere voor de subsidie geldende termijnen; en

d)

het bedrag van de subsidie of het bedrag dat voor de subsidie is begroot.

2.   Voor subsidies in de vorm van belastingmaatregelen wordt de informatie binnen één jaar vanaf de datum waarop de belastingaangifte moet zijn ingediend, openbaar gemaakt. De transparantieverplichtingen voor subsidies in de vorm van belastingmaatregelen hebben betrekking op dezelfde informatie als vermeld in lid 1, met uitzondering van de uit hoofde van lid 1, punt d), vereiste informatie, die als orde van grootte kan worden verstrekt.

3.   Naast de in lid 1 bedoelde verplichting stellen de Partijen subsidie-informatie beschikbaar overeenkomstig lid 4 of lid 5.

4.   Voor de Unie betekent naleving van lid 3 van dit artikel dat met betrekking tot de op het grondgebied van een Partij verleende of gehandhaafde subsidie uiterlijk zes maanden na de verlening van de subsidie de informatie op een officiële website of in een openbare databank openbaar wordt gemaakt, zodat belanghebbenden de naleving van de beginselen in artikel 366 kunnen beoordelen.

5.   Voor het Verenigd Koninkrijk betekent naleving van lid 3 dat het Verenigd Koninkrijk ervoor zorgt dat:

a)

indien een belanghebbende aan de subsidieverlenende autoriteit meedeelt dat hij zou verzoeken om toetsing door een rechterlijke instantie van:

i)

de verlening van een subsidie door een subsidieverlenende autoriteit;of

ii)

een desbetreffend besluit van de subsidieverlenende autoriteit of de onafhankelijke autoriteit of instantie;

b)

binnen 28 dagen na de indiening van het schriftelijke verzoek de subsidieverlenende autoriteit of de onafhankelijke autoriteit of instantie die belanghebbende de informatie verstrekt aan de hand waarvan hij de toepassing van de beginselen van artikel 366 kan beoordelen, met inachtneming van eventuele evenredige beperkingen die een legitiem doel nastreven, zoals commerciële gevoeligheid, vertrouwelijkheid of wettelijk verschoningsrecht.

De in de eerste alinea, punt b), bedoelde informatie wordt aan de belanghebbende verstrekt zodat die met kennis van zaken een besluit kan nemen over het al dan niet indienen van een vordering of de geschilpunten in de voorgestelde vordering kan begrijpen en naar behoren kan identificeren.

6.   Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen 372 en 373 wordt onder "belanghebbende" verstaan elke natuurlijke persoon of rechtspersoon, marktdeelnemer of vereniging van marktdeelnemers waarvan de belangen door de verlening van een subsidie kunnen worden beïnvloed, met name de begunstigde, marktdeelnemers die met de begunstigde concurreren of relevante beroepsverenigingen.

7.   De verplichtingen uit hoofde van dit artikel laten de verplichtingen van de Partijen uit hoofde van hun respectieve wetgeving inzake de vrijheid van informatie of de toegang tot documenten onverlet.

Artikel 370

Overleg over subsidiecontrole

1.   Indien een Partij van oordeel is dat een subsidie door de andere Partij is verleend of dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de andere Partij voornemens is een subsidie te verlenen en dat de verlening van de subsidie een negatief effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen heeft of kan hebben, kan zij de andere Partij verzoeken om een toelichting van de wijze waarop de in artikel 366 vastgelegde beginselen zijn nageleefd met betrekking tot die subsidie.

2.   Een Partij kan ook verzoeken om de in artikel 369, lid 1, vermelde informatie, voor zover die niet reeds uit hoofde van artikel 369, lid 1, op een officiële website of in een openbare databank openbaar is gemaakt, of voor zover die niet op een eenvoudige en gemakkelijk toegankelijke wijze beschikbaar is gesteld.

3.   De andere Partij verstrekt uiterlijk 60 dagen na de datum van ontvangst van het desbetreffende verzoek in schriftelijke vorm de informatie waarom is verzocht. Indien bepaalde informatie waarom is verzocht niet kan worden verstrekt, geeft die Partij in haar schriftelijk antwoord een verklaring voor het ontbreken daarvan.

4.   Indien de verzoekende Partij na ontvangst van de informatie waarom zij heeft verzocht nog steeds van oordeel is dat de door de andere Partij verleende of voorgenomen subsidie een aanzienlijk effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen heeft of kan hebben, kan de verzoekende Partij om overleg in het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie en duurzame ontwikkeling verzoeken. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend en de redenen van de verzoekende Partij om om het overleg te verzoeken worden erin toegelicht.

5.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke concurrentie en duurzame ontwikkeling stelt alles in het werk om een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing voor de aangelegenheid te bereiken. Het comité komt binnen 30 dagen na het verzoek om overleg voor het eerst bijeen.

6.   De termijnen voor het in de leden 3 en 5 bedoelde overleg kunnen in onderling overleg tussen de Partijen worden verlengd.

Artikel 371

Onafhankelijke autoriteit of instantie en samenwerking

1.   Elke Partij richt een operationeel onafhankelijke autoriteit of instantie op, of houdt die in stand, met een passende rol in haar subsidiecontroleregeling. Die onafhankelijke autoriteit of instantie beschikt bij de uitoefening van haar operationele taken over de nodige waarborgen voor haar onafhankelijkheid en treedt onpartijdig op.

2.   De Partijen moedigen hun respectieve onafhankelijke autoriteiten of instanties aan onderling samen te werken voor aangelegenheden van gemeenschappelijk belang binnen hun respectieve functies, met inbegrip van de toepassing van de artikelen 363 tot en met 369, voor zover van toepassing, binnen de in hun respectieve rechtskaders vastgestelde grenzen. De Partijen, of hun respectieve onafhankelijke autoriteiten of instanties, kunnen een afzonderlijk kader overeenkomen voor de samenwerking tussen die onafhankelijke instanties.

Artikel 372

Rechterlijke instanties

1.   Elke Partij waarborgt overeenkomstig haar algemene en constitutionele recht en de desbetreffende procedures dat haar rechterlijke instanties bevoegd zijn om:

a)

subsidiebesluiten van een subsidieverlenende autoriteit of, in voorkomend geval, van de onafhankelijke autoriteit of instantie te toetsen voor wat betreft de naleving van de wetgeving van die Partij waarin artikel 366 is omgezet;

b)

alle andere relevante besluiten van de onafhankelijke autoriteit of instantie te toetsen en elke relevante nalatigheid om op te treden te onderzoeken;

c)

met betrekking tot punt a) of b) doeltreffende rechtsmiddelen op te leggen, met inbegrip van de schorsing, het verbod of de verplichting tot handelen door de subsidieverlenende autoriteit, de toekenning van een schadevergoeding, en de terugvordering van een subsidie van de begunstigde indien en voor zover die rechtsmiddelen beschikbaar zijn uit hoofde van de respectieve wetgeving op het tijdstip van inwerkingtreding van deze overeenkomst;

d)

kennis te nemen van de vorderingen van belanghebbenden met betrekking tot subsidies waarop dit hoofdstuk van toepassing is, wanneer een belanghebbende uit hoofde van de wetgeving van die Partij bevoegd is een vordering met betrekking tot een subsidie in te stellen.

2.   Elke Partij heeft, in overeenstemming met de algemene wetten en procedures van de andere Partij, het recht om met de toestemming, indien vereist, van de betrokken rechterlijke instantie tussen te komen in de in lid 1 bedoelde gevallen.

3.   Onverminderd de verplichtingen om de in de leden 1 en 2 van dit artikel en artikel 373 bedoelde bevoegdheden, rechtsmiddelen en rechten om op te treden te handhaven of, waar nodig, te creëren, verplicht niets in dit artikel een Partij om rechten om op te treden, rechtsmiddelen en procedures te creëren of het toepassingsgebied of de gronden van toetsing van besluiten van haar respectieve overheidsinstanties welke uit hoofde van haar wetgeving bestaan op het moment dat deze overeenkomst in werking treedt, uit te breiden.

4.   Niets in dit artikel verplicht een Partij ertoe het toepassingsgebied of de gronden voor toetsing door haar rechterlijke instanties van handelingen van het parlement van het Verenigd Koninkrijk, van handelingen van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie of van handelingen van de Raad van de Europese Unie, welke uit hoofde van haar wetgeving bestaan op het moment dat deze overeenkomst in werking treedt, uit te breiden (57).

Artikel 373

Terugvordering

1.   Elke Partij beschikt over een doeltreffend mechanisme voor de terugvordering van subsidies overeenkomstig de volgende bepalingen, onverminderd andere rechtsmiddelen die in de wetgeving van die Partij bestaan (58).

2.   Elke Partij ziet erop toe dat, indien de belanghebbende als omschreven in artikel 369, binnen de in lid 3 van dit artikel vastgestelde termijn een besluit tot subsidieverlening bij een rechterlijke instantie heeft aangevochten, terugvordering kan worden gelast indien een rechterlijke instantie van een Partij een materiële onjuiste rechtsopvatting vaststelt, in die zin dat:

a)

een maatregel die een subsidie vormt door de subsidieverlener niet als subsidie werd behandeld;

b)

de subsidieverlener de beginselen van artikel 366, zoals omgezet in de wetgeving van die Partij, niet heeft toegepast, of die beginselen heeft toegepast op een wijze die niet voldoet aan de in de wetgeving van die Partij geldende toetsingsnorm; of

c)

de subsidieverlener, door te besluiten die subsidie te verlenen, buiten de grenzen van zijn bevoegdheden heeft gehandeld of misbruik heeft gemaakt van die bevoegdheden ten aanzien van de beginselen van artikel 366, zoals omgezet in de wetgeving van die Partij.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt de vastgestelde termijn als volgt bepaald:

a)

voor de Unie vangt de termijn aan op de datum waarop de in artikel 369, leden 1, 2 en 4, bedoelde informatie op de officiële website of in de openbare databank beschikbaar is gesteld, en bedraagt de termijn niet minder dan een maand;

b)

voor het Verenigd Koninkrijk:

i)

de termijn vangt aan op de datum waarop de in artikel 369, leden 1 en 2, bedoelde informatie beschikbaar is gesteld op de officiële website of in de openbare databank;

ii)

de termijn loopt een maand later af, tenzij de belanghebbende vóór die datum in het kader van de in artikel 369, lid 5, bedoelde procedure om informatie heeft verzocht;

iii)

zodra de belanghebbende de in artikel 369, lid 5, punt b), genoemde informatie heeft ontvangen die toereikend is voor de in artikel 369, lid 5, genoemde doeleinden, loopt een nieuwe periode van een maand aan het einde waarvan de vastgestelde termijn afloopt;

iv)

de datum van ontvangst van de in punt iii) bedoelde informatie is de datum waarop de subsidieverlenende autoriteit verklaart dat zij de in artikel 369, lid 5, punt b), genoemde informatie heeft verstrekt die voor die doeleinden toereikend is, ongeacht verdere of verduidelijkende correspondentie na die datum;

v)

de in de punten i), ii) en iii) genoemde termijnen kunnen bij wet worden verlengd.

4.   Voor de toepassing van lid 3, punt b), met betrekking tot regelingen, gaat de vastgestelde termijn in op het tijdstip waarop de in punt b) van dit lid bedoelde informatie is gepubliceerd, niet op het tijdstip waarop de betalingen worden verricht, indien:

a)

een subsidie schijnbaar wordt toegekend in overeenstemming met de voorwaarden van een regeling;

b)

de ontwikkelaar van de regeling de informatie die krachtens artikel 369, leden 1 en 2, met betrekking tot de regeling openbaar moet worden gemaakt, openbaar heeft gemaakt; en

c)

de informatie over de regeling die uit hoofde van punt b) van deze alinea wordt verstrekt, informatie over de subsidie bevat die een belanghebbende in staat stelt te bepalen of hij door de regeling kan wordt getroffen en die ten minste betrekking heeft op het doel van de subsidie, de categorieën begunstigden, de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor de subsidie en de grondslag voor de berekening van de subsidie (met inbegrip van eventuele relevante voorwaarden met betrekking tot de subsidieratio's of -bedragen).

5.   Voor de toepassing van dit artikel is terugvordering van een subsidie niet vereist wanneer een subsidie is verleend op grond van een besluit van het parlement van het Verenigd Koninkrijk, een besluit van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie of een besluit van de Raad van de Europese Unie.

6.   Niets in dit artikel belet een Partij om, overeenkomstig haar wetgeving en naast de in dit artikel genoemde situaties, te voorzien in aanvullende situaties waarin terugvordering een rechtsmiddel is.

7.   De Partijen erkennen dat terugvordering een belangrijk rechtsmiddel is in elk subsidiecontrolesysteem. Op verzoek van een Partij onderzoeken de Partijen binnen de Partnerschapsraad aanvullende of alternatieve terugvorderingsmechanismen, en wijzigen zij dit artikel dienovereenkomstig. Binnen de Partnerschapsraad kan elke Partij wijzigingen voorstellen om verschillende regelingen voor hun respectieve terugvorderingsmechanismen mogelijk te maken. Een Partij neemt een voorstel van de andere Partij te goeder trouw in overweging en stemt ermee in, als zij van oordeel is dat de voorgestelde regelingen een minstens even doeltreffend terugvorderingsmiddel zijn als de bestaande mechanismen van de andere Partij. De Partnerschapsraad kan dan dit artikel dienovereenkomstig wijzigen (59).

Artikel 374

Corrigerende maatregelen

1.   Een Partij kan de andere Partij schriftelijk verzoeken om informatie en overleg over een subsidie die volgens haar een aanzienlijk negatief effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen heeft, of indien er een ernstig risico op een dergelijk effect bestaat. De verzoekende Partij moet in dat verzoek alle relevante informatie verstrekken zodat de Partijen een wederzijds aanvaardbare oplossing kunnen vinden, met inbegrip van een beschrijving van de subsidie en de zorgen van de verzoekende Partij met betrekking tot het effect ervan op het handelsverkeer of de investeringen.

2.   Uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek stuurt de aangezochte Partij een schriftelijk antwoord met de gevraagde informatie aan de verzoekende Partij, en treden de Partijen in overleg, dat 60 dagen na de datum van indiening van dat verzoek wordt geacht te zijn afgesloten, tenzij de Partijen anders overeenkomen. Dergelijk overleg, en in het bijzonder alle tijdens het overleg door Partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en laat de rechten van de Partijen in latere procedures onverlet.

3.   Ten vroegste 60 dagen na de datum van indiening van het in lid 1 bedoelde verzoek kan de verzoekende Partij eenzijdig passende corrigerende maatregelen nemen indien er bewijs is dat een subsidie van de aangezochte Partij een aanzienlijk negatief effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen heeft, of indien er een ernstig risico op een dergelijk effect bestaat.

4.   Ten vroegste 45 dagen na de datum van indiening van het in lid 1 bedoelde verzoek stelt de verzoekende Partij de aangezochte Partij in kennis van de corrigerende maatregelen die zij overeenkomstig lid 3 voornemens is te nemen. De verzoekende Partij verstrekt alle relevante informatie met betrekking tot de maatregelen die zij voornemens is te nemen zodat de Partijen tot een wederzijds aanvaardbare oplossing kunnen komen. De verzoekende Partij mag die corrigerende maatregelen ten vroegste 15 dagen na de datum van indiening van de kennisgeving van die maatregelen bij de aangezochte Partij nemen.

5.   De beoordeling van een Partij van het bestaan van een ernstig risico op een aanzienlijk negatief effect moet zijn gebaseerd op feiten en niet louter op beweringen, vermoedens of vage mogelijkheden. De verandering in omstandigheden die zou leiden tot een situatie waarin de subsidie een dergelijk aanzienlijk negatief effect zou veroorzaken, moet duidelijk voorspelbaar zijn.

6.   De beoordeling door een Partij van het bestaan van een subsidie of van een aanzienlijk negatief effect van de subsidie op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen wordt gebaseerd op betrouwbaar bewijsmateriaal en niet alleen op gissingen of vergezochte mogelijkheden, en heeft betrekking op identificeerbare goederen, dienstverleners of andere marktdeelnemers, ook, indien relevant, in het geval van subsidieregelingen.

7.   De Partnerschapsraad kan een illustratieve lijst bijhouden van wat als een aanzienlijk negatief effect op het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen in de zin van dit artikel kan worden beschouwd. Dat doet geen afbreuk aan het recht van de Partijen om corrigerende maatregelen vast te stellen.

8.   De op grond van lid 3 genomen corrigerende maatregelen worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk en evenredig is om het veroorzaakte aanzienlijk negatief effect te verhelpen of het ernstige risico op een dergelijk effect aan te pakken. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren.

9.   Binnen vijf dagen na de datum waarop de in lid 3 bedoelde corrigerende maatregelen van kracht worden en zonder voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 738, kan de Partij waaraan kennis is gegeven, overeenkomstig artikel 739, lid 2, verzoeken om de instelling van een scheidsgerecht door middel van een schriftelijk verzoek aan de verzoekende Partij, zodat het scheidsgerecht kan nagaan of:

a)

een door de verzoekende Partij genomen corrigerende maatregel verenigbaar is met lid 3 of lid 8;

b)

de verzoekende Partij aan het overleg heeft deelgenomen nadat de aangezochte Partij de gevraagde informatie heeft verstrekt en heeft ingestemd met het houden van dergelijk overleg; of

c)

er een nalaten was om binnen de in respectievelijk lid 3 of lid 4 bedoelde termijnen een corrigerende maatregel te nemen of mee te delen.

Dat verzoek heeft geen schorsende werking voor de corrigerende maatregelen. Voorts beoordeelt het scheidsgerecht de toepassing door de Partijen van de artikelen 366 en 367 niet.

10.   Het naar aanleiding van het in lid 9 van dit artikel bedoelde verzoek ingestelde scheidsgerecht voert zijn procedures in overeenstemming met artikel 760 en doet zijn definitieve uitspraak binnen 30 dagen na zijn instelling.

11.   In geval van een veroordeling van de verwerende Partij stelt de verwerende Partij de klagende Partij uiterlijk 30 dagen na de datum van de uitspraak van het scheidsgerecht in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om die uitspraak na te leven.

12.   Na een veroordeling van de verwerende Partij in de in lid 10 van dit artikel bedoelde procedure kan de klagende Partij het scheidsgerecht verzoeken om binnen 30 dagen na zijn uitspraak de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst of een aanvullende overeenkomst te schorsen tot een niveau dat niet hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de door de toepassing van de corrigerende maatregelen veroorzaakte tenietdoening of uitholling, indien zij van oordeel is dat de niet-overeenstemming van de corrigerende maatregelen met lid 3 of lid 8 van dit artikel aanzienlijk is. In het verzoek wordt overeenkomstig de beginselen van artikel 761 een niveau van schorsing van verplichtingen voorgesteld. De klagende Partij kan verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst of een aanvullende overeenkomst schorsen overeenkomstig de door het scheidsgerecht vastgestelde niveau van schorsen van verplichtingen. Een dergelijke schorsing wordt niet eerder dan 15 dagen na een dergelijke uitspraak toegepast.

13.   Partijen beroepen zich niet op de WTO-Overeenkomst, noch op enige andere internationale overeenkomst om de wederpartij te beletten op grond van dit artikel maatregelen te nemen, met inbegrip van maatregelen zoals de schorsing van verplichtingen uit hoofde van dit artikel of een aanvullende overeenkomst.

14.   Om te beoordelen of het opleggen of handhaven van corrigerende maatregelen ten aanzien van de invoer van hetzelfde product beperkt is tot wat strikt noodzakelijk of evenredig is voor de toepassing van dit artikel:

a)

houdt een Partij rekening met de compenserende maatregelen die op grond van artikel 32, lid 3, worden toegepast of gehandhaafd; en

b)

kan een Partij rekening houden met de antidumpingmaatregelen die op grond van artikel 32, lid 3, worden toegepast of gehandhaafd.

15.   Een Partij past niet tegelijkertijd een corrigerende maatregel uit hoofde van dit artikel en een evenwichtsherstellende maatregel uit hoofde van artikel 411 toe om het effect op het handelsverkeer of de investeringen dat rechtstreeks door dezelfde subsidie wordt veroorzaakt, te verhelpen.

16.   Indien de Partij waartegen corrigerende maatregelen zijn genomen, geen verzoek op grond van lid 9 van dit artikel binnen de in dat lid vastgestelde termijn indient, kan die Partij de in artikel 739 bedoelde arbitrageprocedure inleiden om een corrigerende maatregel aan te vechten op de in lid 9 van dit artikel genoemde gronden, zonder voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 738. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval.

17.   Voor de toepassing van de leden 9 en 16 houdt het scheidsgerecht bij de beoordeling of een corrigerende maatregel strikt noodzakelijk of evenredig is, terdege rekening met de beginselen van de leden 5 en 6, alsmede met de leden 13, 14 en 15.

Artikel 375

Geschillenbeslechting

1.   Met inachtneming van de leden 2 en 3 van dit artikel is deel zes, titel I, van toepassing op geschillen tussen de Partijen betreffende de interpretatie en toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 371 en 372.

2.   Een scheidsgerecht heeft geen bevoegdheid betreffende:

a)

een individuele subsidie, met inbegrip van de vraag of een dergelijke subsidie in overeenstemming is met de beginselen van artikel 366, lid 1, behalve met betrekking tot de voorwaarden van artikel 367, lid 2, artikel 367, leden 3, 4 en 5, artikel 367, leden 8 tot en met 11, en artikel 367, lid 12; en

b)

of het in artikel 373 bedoelde terugvorderingsmechanisme in een individueel geval correct is toegepast.

3.   Deel zes, titel I, is van toepassing op artikel 374 overeenkomstig dat artikel en artikel 760.

HOOFDSTUK 4

OVERHEIDSONDERNEMINGEN, ONDERNEMINGEN WAARAAN BIJZONDERE RECHTEN OF VOORRECHTEN ZIJN TOEGEKEND EN AANGEWEZEN MONOPOLIES

Artikel 376

Definities

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de volgende definities van toepassing:

a)

"Regeling": de Regeling inzake door de overheid gesteunde exportkredieten, die is ontwikkeld in het kader van de OESO, of een opvolger daarvan, ongeacht of die is ontwikkeld in het kader van de OESO, die is aanvaard door ten minste 12 oorspronkelijke leden van de WTO die op 1 januari 1979 deelnamen aan de Regeling;

b)

"commerciële activiteiten": activiteiten die resulteren in de productie van goederen of de verlening van diensten die op de relevante markt zullen worden verkocht in hoeveelheden en tegen prijzen die door een onderneming op basis van de omstandigheden van vraag en aanbod worden bepaald, en die met een winstoogmerk worden verricht; activiteiten van een onderneming die actief is op non-profitbasis dan wel op basis van het principe van kostendekking zijn geen activiteiten met een winstoogmerk;

c)

"commerciële overwegingen": overwegingen inzake prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere voorwaarden van aankoop of verkoop, of andere factoren waarmee normaal rekening zou worden gehouden bij de commerciële beslissingen van een particuliere onderneming die in de desbetreffende sector of industrie handelt volgens de beginselen van de markteconomie;

d)

"onder de overeenkomst vallende entiteit":

i)

een aangewezen monopolie;

ii)

een onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, of

iii)

een overheidsonderneming;

e)

"aangewezen monopolie": een entiteit, met inbegrip van een consortium of een overheidsorgaan, die op de relevante markt op het grondgebied van een Partij is aangewezen als enige aanbieder of enige koper van een goed of dienst; een entiteit waaraan exclusieve intellectuele-eigendomsrechten zijn verleend, valt echter niet onder dit begrip om de enkele reden dat haar dergelijke rechten zijn verleend; in dat verband wordt onder "aanwijzen" verstaan een monopolie instellen of toestaan, of de werkingssfeer van een monopolie uitbreiden teneinde een nieuw goed of een nieuwe dienst daaronder te laten vallen;

f)

"onderneming": onderneming als gedefinieerd in artikel 124, punt g);

g)

"onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend": een publieke of particuliere onderneming waaraan een Partij in rechte of in feite bijzondere rechten of voorrechten heeft toegekend;

h)

"dienst die wordt verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag": een dienst die wordt verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag zoals gedefinieerd in de GATS;

i)

"bijzondere rechten of voorrechten": rechten of voorrechten waarmee een Partij ondernemingen aanwijst die een goed mogen leveren of een dienst mogen verlenen, of het aantal van dergelijke ondernemingen tot twee of meer beperkt, anders dan op objectieve, evenredige en niet-discriminatoire criteria, en daardoor de mogelijkheid van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied of op dezelfde productmarkt onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden hetzelfde goed te leveren of dezelfde dienst te verlenen, ernstig beperkt;

j)

"overheidsonderneming": een onderneming met betrekking tot welke een Partij:

i)

rechtstreeks meer dan 50 % van het aandelenkapitaal in handen heeft;

ii)

rechtstreeks of onrechtstreeks de uitoefening van meer dan 50 % van de stemrechten controleert;

iii)

bevoegd is om de meerderheid van de leden van de raad van bestuur of een gelijkwaardig bestuursorgaan te benoemen, of

iv)

bevoegd is om zeggenschap uit te oefenen. Voor de vaststelling van de zeggenschap wordt per geval rekening gehouden met alle relevante juridische en feitelijke elementen.

Artikel 377

Werkingssfeer

1.   Dit hoofdstuk is van toepassing op onder de overeenkomst vallende entiteiten, op alle overheidsniveaus, die commerciële activiteiten uitoefenen. Indien een onder de overeenkomst vallende entiteit zowel commerciële activiteiten als niet-commerciële activiteiten uitoefent, vallen uitsluitend de commerciële activiteiten onder dit hoofdstuk.

2.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

a)

onder de overeenkomst vallende entiteiten die handelen als aanbestedende entiteiten, als gedefinieerd in de bijlagen 1 tot en met 3 van elke Partij bij aanhangsel I van de GPA en in punt 1 van de respectieve onderafdelingen van elke Partij van afdeling B van bijlage 25, die onder deze overeenkomst vallende aanbestedingen als gedefinieerd in artikel 277, lid 2, plaatsen;

b)

diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag.

3.   Dit hoofdstuk is niet van toepassing op een onder de overeenkomst vallende entiteit, wanneer in een van de drie voorgaande opeenvolgende belastingjaren de jaarlijkse inkomsten uit de commerciële activiteiten van de betrokken onderneming of het betrokken monopolie minder dan 100 miljoen bijzondere trekkingsrechten bedroegen.

4.   Artikel 380 is niet van toepassing op de verlening van financiële diensten door een onder de overeenkomst vallende entiteit in opdracht van de overheid, indien die verlening van financiële diensten:

a)

de uitvoer of invoer ondersteunt, mits die diensten:

i)

niet beogen commerciële financiering te vervangen, of

ii)

worden aangeboden tegen voorwaarden die niet gunstiger zijn dan die welke voor vergelijkbare financiële diensten kunnen worden verkregen op de commerciële markt, of

b)

particuliere investeringen buiten het grondgebied van de Partij ondersteunt, mits die diensten:

i)

niet beogen commerciële financiering te vervangen, of

ii)

worden aangeboden tegen voorwaarden die niet gunstiger zijn dan die welke voor vergelijkbare financiële diensten kunnen worden verkregen op de commerciële markt, of

c)

wordt aangeboden tegen voorwaarden die stroken met de Regeling, wanneer de verlening van die financiële diensten valt binnen het toepassingsgebied van de Regeling.

5.   Onverminderd lid 3 van dit artikel, is artikel 380 niet van toepassing op de volgende sectoren: audiovisuele diensten; nationale cabotage in het zeevervoer (60); en binnenvaart als bedoeld in artikel 123, lid 5.

6.   Artikel 380 is niet van toepassing voor zover een onder de overeenkomst vallende entiteit of een Partij goederen of diensten aankoopt of verkoopt op grond van:

a)

eventuele bestaande niet-conforme maatregelen die de Partij handhaaft, verlengt, hernieuwt of wijzigt overeenkomstig artikel 133, lid 1, of artikel 139, lid 1, zoals opgenomen in haar lijsten in de bijlagen 19 en 20, naargelang het geval, of

b)

eventuele niet-conforme maatregelen die de Partij met betrekking tot sectoren, subsectoren of activiteiten vaststelt of handhaaft overeenkomstig artikel 133, lid 2, of artikel 139, lid 2, zoals opgenomen in haar lijsten in de bijlagen 19 en 20, naargelang het geval.

Artikel 378

Verhouding tot WTO-Overeenkomst

De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van artikel XVII, leden 1 tot en met 3, van de GATT 1994, het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de GATT 1994, alsook uit hoofde van artikel VIII, leden 1, 2 en 5, van de GATS.

Artikel 379

Algemene bepalingen

1.   Onverminderd de rechten en verplichtingen van elke Partij uit hoofde van dit hoofdstuk, belet niets in dit hoofdstuk een Partij een onder de overeenkomst vallende entiteit op te richten of in stand te houden.

2.   Geen van de Partijen mag een onder de overeenkomst vallende entiteit verplichten of aansporen te handelen op een wijze die niet strookt met dit hoofdstuk.

Artikel 380

Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar onder de overeenkomst vallende entiteiten, wanneer zij commerciële activiteiten verrichten:

a)

handelen overeenkomstig commerciële overwegingen bij het aankopen of verkopen van goederen of diensten, behalve wanneer zij moeten voldoen aan voorwaarden van hun openbare-dienstopdracht die niet in strijd zijn met punt b) of c);

b)

bij het aankopen van goederen of diensten:

i)

aan goederen of diensten die door een onderneming van de andere Partij worden aangeboden, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan soortgelijke goederen of diensten die door ondernemingen van de Partij worden aangeboden, en

ii)

aan goederen of diensten die door een onder de overeenkomst vallende entiteit op het grondgebied van de Partij worden aangeboden, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan soortgelijke goederen of diensten die door ondernemingen van de Partij op de desbetreffende markt op het grondgebied van de Partij worden aangeboden, en

c)

bij het verkopen van goederen of diensten:

i)

aan een onderneming van de andere Partij een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan ondernemingen van de Partij, en

ii)

aan een onder de overeenkomst vallende entiteit op het grondgebied van de Partij een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan ondernemingen van de Partij op de desbetreffende markt op het grondgebied van de Partij (61).

2.   Lid 1, punten b) en c), sluit niet uit dat een onder de overeenkomst vallende entiteit:

a)

goederen of diensten aankoopt of aanbiedt op verschillende voorwaarden, ook wat betreft prijs, mits die verschillende voorwaarden berusten op commerciële overwegingen, of

b)

weigert goederen of diensten aan te kopen of aan te bieden, mits die weigering berust op commerciële overwegingen.

Artikel 381

Regelgevingskader

1.   Elke Partij eerbiedigt de relevante internationale normen, waaronder de richtsnoeren van de OESO betreffende corporate governance in overheidsondernemingen, en maakt daar optimaal gebruik van.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat elk regelgevend orgaan en elk ander orgaan met een regelgevende functie dat zij opricht of in stand houdt:

a)

onafhankelijk is van en geen verantwoording verschuldigd is aan enige onderneming die door dat orgaan wordt gereglementeerd, en

b)

in soortgelijke omstandigheden onpartijdig optreedt jegens alle ondernemingen die door dat orgaan worden gereglementeerd, met inbegrip van de onder de overeenkomst vallende entiteiten; de onpartijdige uitoefening door het orgaan van zijn regelgevende werkzaamheden wordt beoordeeld aan de hand van het algemene operationele patroon of de algemene praktijk van dat orgaan.

Voor de sectoren waarvoor de Partijen in deze overeenkomst specifieke verplichtingen in verband met een dergelijk orgaan zijn overeengekomen, hebben de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst voorrang.

3.   Elke Partij past haar wet- en regelgeving op samenhangende en niet-discriminerende wijze toe op onder de overeenkomst vallende entiteiten.

Artikel 382

Uitwisseling van informatie

1.   Een Partij die redenen heeft om aan te nemen dat haar belangen uit hoofde van dit hoofdstuk worden aangetast door de commerciële activiteiten van een entiteit van de andere Partij, kan de andere Partij schriftelijk verzoeken overeenkomstig lid 2 informatie te verstrekken over de commerciële activiteiten van die entiteit met betrekking tot de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk.

2.   Mits in het in lid 1 bedoelde verzoek wordt toegelicht hoe de activiteiten van de entiteit de belangen van de verzoekende Partij uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen aantasten en wordt aangegeven welke van de volgende categorieën informatie moet of moeten worden verstrekt, verstrekt de aangezochte Partij de informatie waarom wordt verzocht:

a)

de eigendomsstructuur en de stemverhoudingen van de entiteit, met vermelding van het cumulatieve percentage aandelen in de entiteit en het percentage stemrechten in de entiteit dat de aangezochte Partij en haar onder de overeenkomst vallende entiteiten cumulatief in handen hebben;

b)

een beschrijving van de eventuele bijzondere aandelen of bijzondere stemrechten of andere rechten waarover de aangezochte Partij en haar onder de overeenkomst vallende entiteiten beschikken, voor zover die rechten verschillen van de rechten die verbonden zijn aan de algemene gewone aandelen van de entiteit;

c)

een beschrijving van de organisatiestructuur van de entiteit en de samenstelling van haar raad van bestuur of van een ander gelijkwaardig orgaan;

d)

een beschrijving van de overheidsdiensten of -instanties die belast zijn met de reglementering van of het toezicht op de entiteit, een beschrijving van de rapportagevereisten die haar door die overheidsdiensten of -instanties worden opgelegd, en de rechten en praktijken van die overheidsdiensten of -instanties met betrekking tot de benoeming, het ontslag of de bezoldiging van het hoger leidinggevend personeel en de leden van de raad van bestuur of een ander gelijkwaardig orgaan;

e)

de jaarlijkse inkomsten en de totale activa van de entiteit gedurende de meest recente periode van drie jaar waarvoor informatie beschikbaar is;

f)

eventuele vrijstellingen, immuniteiten en daarmee samenhangende maatregelen waarvoor de entiteit uit hoofde van de wet- en regelgeving van de aangezochte Partij in aanmerking komt;

g)

alle aanvullende informatie over de entiteit die openbaar beschikbaar is, met inbegrip van de jaarlijkse financiële verslagen en audits door derden.

3.   De leden 1 en 2 verplichten een Partij niet tot het verstrekken van vertrouwelijke informatie waarvan de bekendmaking onverenigbaar zou zijn met haar wet- en regelgeving, de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang, of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van bepaalde ondernemingen.

4.   Wanneer de informatie waarom wordt verzocht niet beschikbaar is, deelt de aangezochte Partij de verzoekende Partij schriftelijk de redenen mee waarom die informatie niet beschikbaar is.

HOOFDSTUK 5

BELASTINGEN

Artikel 383

Goed bestuur

De Partijen erkennen de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, in het bijzonder de mondiale normen inzake fiscale transparantie, uitwisseling van informatie en eerlijke belastingconcurrentie, en verbinden zich tot de toepassing daarvan. De Partijen spreken opnieuw hun steun uit voor het OESO-actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS), en bevestigen hun verbintenis om de OESO-minimumnormen inzake grondslaguitholling en winstverschuiving toe te passen. De Partijen zullen goed bestuur in belastingzaken bevorderen, de internationale samenwerking op fiscaal gebied versterken en het innen van belastinginkomsten vergemakkelijken.

Artikel 384

Belastingnormen

1.   Een Partij mag het beschermingsniveau waarin haar wetgeving aan het eind van de overgangsperiode voorziet, niet afzwakken of verlagen tot onder het niveau waarin wordt voorzien door de normen en regels die aan het eind van de overgangsperiode in het kader van de OESO zijn overeengekomen, met betrekking tot:

a)

de uitwisseling van inlichtingen - op verzoek, spontaan of automatisch - met betrekking tot financiële rekeningen, grensoverschrijdende fiscale rulings, landenverslagen tussen belastingdiensten, en mogelijke grensoverschrijdende fiscale planningconstructies;

b)

regels inzake renteaftrekbeperking, gecontroleerde buitenlandse vennootschappen en het aanpakken van hybridemismatches.

2.   Een Partij mag het beschermingsniveau waarin haar wetgeving aan het eind van de overgangsperiode voorziet met betrekking tot openbare verslaglegging per land door kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, anders dan kleine en niet-verweven beleggingsondernemingen, niet afzwakken of verlagen.

Artikel 385

Geschillenbeslechting

Dit hoofdstuk komt niet in aanmerking voor geschillenbeslechting uit hoofde van deel zes, titel I.

HOOFDSTUK 6

ARBEIDS- EN SOCIALE NORMEN

Artikel 386

Definitie

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "niveaus van arbeids- en sociale bescherming" verstaan de niveaus van bescherming waarin in het algemeen wordt voorzien in de wetgeving en de normen (62) van een Partij op elk van de volgende gebieden:

a)

fundamentele rechten op het werk;

b)

normen voor gezondheid en veiligheid op het werk;

c)

billijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsnormen;

d)

recht op voorlichting en raadpleging op ondernemingsniveau, of

e)

herstructurering van ondernemingen.

2.   Voor de Unie wordt onder "niveaus van arbeids- en sociale bescherming" verstaan de niveaus van arbeids- en sociale bescherming die van toepassing zijn op en in alle lidstaten en die zij gemeen hebben.

Artikel 387

Non-regressie ten opzichte van niveaus van bescherming

1.   De Partijen bevestigen het recht van elke Partij om haar beleid en prioriteiten op de door dit hoofdstuk bestreken gebieden vast te stellen, de niveaus van arbeids- en sociale bescherming te bepalen die zij passend acht en haar wetgeving en beleid vast te stellen of te wijzigen op een wijze die in overeenstemming is met de internationale verbintenissen van elke Partij, ook met die uit hoofde van dit hoofdstuk.

2.   Een Partij mag haar niveaus van arbeids- en sociale bescherming niet afzwakken of verlagen tot onder de niveaus die aan het eind van de overgangsperiode gelden, op een wijze die van invloed is op de handel of de investeringen tussen de Partijen, onder meer doordat zij haar wetgeving en normen niet doeltreffend handhaaft.

3.   De Partijen erkennen dat elke Partij het recht behoudt om in redelijkheid haar discretionaire bevoegdheid uit te oefenen en te goeder trouw besluiten te nemen met betrekking tot de toewijzing van middelen voor de handhaving van de arbeidswetgeving met betrekking tot andere arbeidswetgeving waarvoor een hogere prioriteit wordt geacht te zijn vastgesteld, op voorwaarde dat de uitoefening van die discretionaire bevoegdheid en die besluiten niet in strijd zijn met haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk.

4.   De Partijen blijven streven naar verhoging van hun respectieve niveaus van arbeids- en sociale bescherming als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 388

Handhaving

Met het oog op de handhaving als bedoeld in artikel 387 zorgt elke Partij voor een systeem, of handhaaft elke Partij een systeem, voor de doeltreffende interne handhaving, en met name een doeltreffend systeem van arbeidsinspecties in overeenstemming met haar internationale verplichtingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en de bescherming van werknemers; zorgt elke Partij ervoor dat er voor overheidsinstanties en particulieren met procesbevoegdheid administratieve en gerechtelijke procedures openstaan om tijdig te kunnen opkomen tegen schendingen van de arbeidswetgeving en sociale normen, en voorziet elke Partij in passende en doeltreffende rechtsmiddelen, met inbegrip van een voorlopige voorziening, alsmede in evenredige en afschrikkende sancties. In het kader van de interne toepassing en handhaving van artikel 387 eerbiedigt elke Partij in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en praktijk de rol en de autonomie van de sociale partners op nationaal niveau.

Artikel 389

Geschillenbeslechting

1.   De Partijen stellen door middel van dialoog, overleg, uitwisseling van informatie en samenwerking alles in het werk om eventuele onenigheid over de toepassing van dit hoofdstuk op te lossen.

2.   In afwijking van deel zes, titel I, maken de Partijen in geval van een onderling geschil over de toepassing van dit hoofdstuk uitsluitend gebruik van de in het kader van de artikelen 408, 409 en 410 ingestelde procedures.

HOOFDSTUK 7

MILIEU EN KLIMAAT

Artikel 390

Definities

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "niveaus van milieubescherming" verstaan de niveaus van bescherming waarin in het algemeen wordt voorzien in de wetgeving van een Partij en die gericht zijn op de bescherming van het milieu, met inbegrip van de preventie van gevaar voor het leven of de gezondheid van de mens uit hoofde van milieueffecten, onder meer op elk van de volgende gebieden:

a)

industriële emissies;

b)

emissies in de lucht en luchtkwaliteit;

c)

behoud van de natuur en de biodiversiteit;

d)

afvalbeheer;

e)

bescherming en behoud van het aquatische milieu;

f)

bescherming en behoud van het mariene milieu;

g)

preventie, reductie en eliminatie van de risico's voor de gezondheid van de mens of voor het milieu als gevolg van de productie, het gebruik, het vrijkomen of de verwijdering van chemische stoffen, of

h)

beheer van de gevolgen voor het milieu van de landbouw- of voedselproductie, met name door het gebruik van antibiotica en decontaminatiemiddelen.

2.   Voor de Unie wordt onder "niveaus van milieubescherming" verstaan de niveaus van milieubescherming die van toepassing zijn op en in alle lidstaten en die zij gemeen hebben.

3.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "niveau van klimaatbescherming" verstaan het niveau van bescherming met betrekking tot de emissies en de verwijdering van broeikasgassen en de uitfasering van ozonafbrekende stoffen. Met betrekking tot broeikasgassen wordt hieronder verstaan:

a)

voor de Unie: het streefcijfer van 40 % voor de economie in haar geheel voor 2030, met inbegrip van het systeem van koolstofbeprijzing van de Unie;

b)

voor het Verenigd Koninkrijk: het aandeel van de economie van het Verenigd Koninkrijk in haar geheel in dat streefcijfer voor 2030, met inbegrip van het systeem van koolstofbeprijzing van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 391

Non-regressie ten opzichte van niveaus van bescherming

1.   De Partijen bevestigen het recht van elke Partij om haar beleid en prioriteiten op de door dit hoofdstuk bestreken gebieden vast te stellen, de niveaus van milieubescherming en het niveau van klimaatbescherming te bepalen die zij passend acht en haar wetgeving en beleid vast te stellen of te wijzigen op een wijze die in overeenstemming is met de internationale verbintenissen van elke Partij, ook met die uit hoofde van dit hoofdstuk.

2.   Een Partij mag haar niveaus van milieubescherming of haar niveau van klimaatbescherming niet afzwakken of verlagen tot onder de niveaus die aan het eind van de overgangsperiode gelden, op een wijze die van invloed is op de handel of de investeringen tussen de Partijen, onder meer doordat zij haar milieuwetgeving of niveau van klimaatbescherming niet doeltreffend handhaaft.

3.   De Partijen erkennen dat elke Partij het recht behoudt om in redelijkheid haar discretionaire bevoegdheid uit te oefenen en te goeder trouw besluiten te nemen met betrekking tot de toewijzing van middelen voor de handhaving van de milieuwetgeving met betrekking tot andere milieuwetgeving en ander klimaatbeleid waarvoor hogere prioriteiten worden geacht te zijn vastgesteld, op voorwaarde dat de uitoefening van die discretionaire bevoegdheid en die besluiten niet in strijd zijn met haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk.

4.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt dat, voor zover de milieuwetgeving van een Partij voorziet in streefcijfers op de in artikel 390 vermelde gebieden, die streefcijfers worden opgenomen in de niveaus van milieubescherming van een Partij aan het einde van de overgangsperiode. Die streefcijfers omvatten ook die streefcijfers waarvan de verwezenlijking is voorzien voor een na het eind van de overgangsperiode gelegen tijdstip. Dit lid is eveneens van toepassing op ozonafbrekende stoffen.

5.   De Partijen blijven streven naar verhoging van hun respectieve niveaus van milieubescherming of hun respectieve niveau van klimaatbescherming als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 392

Koolstofbeprijzing

1.   Elke Partij zorgt met ingang van 1 januari 2021 voor een doeltreffend systeem van koolstofbeprijzing.

2.   Elk systeem bestrijkt de broeikasgasemissies van de elektriciteitsopwekking, de warmteopwekking, de industrie en de luchtvaart.

3.   Door de doeltreffendheid van de respectieve koolstofbeprijzingssystemen van de Partijen wordt het beschermingsniveau waarin artikel 391.

4.   In afwijking van lid 2 wordt de luchtvaart uiterlijk binnen twee jaar in het systeem opgenomen indien dat nog niet is gebeurd. Het toepassingsgebied van het koolstofbeprijzingssysteem van de Unie omvat de vluchten die vanuit de Europese Economische Ruimte naar het Verenigd Koninkrijk vertrekken.

5.   Elke Partij handhaaft haar systeem van koolstofbeprijzing voor zover dat voor elke Partij een doeltreffend instrument in de strijd tegen klimaatverandering is en houdt in elk geval het beschermingsniveau waarin artikel 391 voorziet, in stand.

6.   De Partijen werken samen op het gebied van koolstofbeprijzing. Zij nemen serieus in overweging hun respectieve koolstofbeprijzingssystemen op zodanige wijze te koppelen dat de integriteit van die systemen in stand wordt gehouden en wordt voorzien in de mogelijkheid de doeltreffendheid ervan te vergroten.

Artikel 393

Milieu- en klimaatbeginselen

1.   Rekening houdend met het feit dat de Unie en het Verenigd Koninkrijk, wat grensoverschrijdende verontreiniging betreft, een gemeenschappelijke biosfeer hebben, verbindt elke Partij zich ertoe de internationaal erkende milieubeginselen die zij heeft onderschreven, zoals in de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling, aangenomen te Rio de Janeiro op 14 juni 1992 ("de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling van 1992") en in multilaterale milieuovereenkomsten, waaronder het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te New York op 9 mei 1992 ("UNFCCC") en het Verdrag inzake biologische diversiteit, gedaan te Rio de Janeiro op 5 juni 1992 ("het Verdrag inzake biologische diversiteit"), in acht te nemen, met name:

a)

het beginsel dat milieubescherming moet worden geïntegreerd in de beleidsvorming, onder meer door middel van effectbeoordelingen;

b)

het beginsel van preventief handelen ter voorkoming van milieuschade;

c)

de in artikel 356, lid 2, bedoelde voorzorgsbenadering;

d)

het beginsel dat milieuschade bij voorrang aan de bron dient te worden bestreden, en

e)

het beginsel "de vervuiler betaalt".

2.   De Partijen bevestigen hun respectieve verbintenissen in verband met procedures voor de evaluatie van de waarschijnlijke effecten van een voorgestelde activiteit op het milieu; wanneer specifieke projecten, plannen en programma's significante milieueffecten, met inbegrip van gezondheidseffecten, kunnen hebben, omvat dat in voorkomend geval ook een milieueffectbeoordeling of een strategische milieubeoordeling.

3.   Die procedures omvatten, in voorkomend geval en in overeenstemming met de wettelijke voorschriften van een Partij, de bepaling van de reikwijdte van een milieurapport en de opstelling ervan, openbare inspraak en openbare raadpleging alsmede het in aanmerking nemen van het milieurapport en de resultaten van openbare inspraak in en openbare raadpleging bij het project waarvoor toestemming is verleend of het plan of het programma dat is goedgekeurd.

Artikel 394

Handhaving

1.   Met het oog op de handhaving als bedoeld in artikel 391 zorgt elke Partij er in overeenstemming met haar wettelijke voorschriften voor dat:

a)

de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de handhaving van de desbetreffende wetgeving inzake milieu en klimaat naar behoren rekening houden met vermeende schendingen van die wetgeving die onder hun aandacht worden gebracht; die autoriteiten beschikken over passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, indien van toepassing, het dwangmiddel tot rechtsherstel alsmede evenredige en afschrikkende sancties, en

b)

er voor natuurlijke en rechtspersonen met een voldoende belang nationale administratieve of gerechtelijke procedures openstaan om op te komen tegen schendingen van die wetgeving en een daadwerkelijke voorziening in rechte te verkrijgen, waaronder het dwangmiddel tot rechtsherstel, alsmede dat de procedures niet buitensporig kostbaar zijn en op billijke, evenwichtige en transparante wijze worden gevoerd.

Artikel 395

Samenwerking op het gebied van toezicht en handhaving

De Partijen zorgen ervoor dat de Europese Commissie en de toezichthoudende organen van het Verenigd Koninkrijk regelmatig bijeenkomen en samenwerken bij het doeltreffende toezicht op en de doeltreffende handhaving van de wetgeving inzake milieu en klimaat als bedoeld in artikel 391.

Artikel 396

Geschillenbeslechting

1.   De Partijen stellen door middel van dialoog, overleg, uitwisseling van informatie en samenwerking alles in het werk om eventuele onenigheid over de toepassing van dit hoofdstuk op te lossen.

2.   In afwijking van deel zes, titel I, maken de Partijen in geval van een onderling geschil over de toepassing van dit hoofdstuk uitsluitend gebruik van de in het kader van de artikelen 408, 409 en 410 ingestelde procedures.

HOOFDSTUK 8

ANDERE INSTRUMENTEN VOOR HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING

Artikel 397

Context en doelstellingen

1.   De Partijen herinneren aan de Agenda 21 en de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling van 1992, het Uitvoeringsplan van Johannesburg van de wereldtop over duurzame ontwikkeling van 2002, de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, aangenomen tijdens de 97e vergadering van de Internationale Arbeidsconferentie te Genève op 10 juni 2008 ("de Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008"), het slotdocument van de VN-Conferentie over duurzame ontwikkeling van 2012 met de titel "The Future We Want", bekrachtigd in Resolutie 66/288 van de Algemene Vergadering van de VN van 27 juli 2012, en de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, aangenomen bij Resolutie 70/1 van de Algemene Vergadering van de VN van 25 september 2015 alsmede de daarin geformuleerde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling.

2.   Gelet op lid 1 van dit artikel heeft dit hoofdstuk tot doel de integratie van de duurzame ontwikkeling, met name van de arbeids- en milieudimensie ervan, in de handels- en investeringsbetrekkingen van de Partijen te bevorderen en in dat opzicht de verbintenissen van de Partijen uit hoofde van de hoofdstukken 6 en 7 aan te vullen.

Artikel 398

Transparantie

1.   De Partijen benadrukken het belang van transparantie als noodzakelijk element om openbare inspraak te bevorderen alsmede van openbaarmaking van informatie in het kader van dit hoofdstuk. Overeenkomstig haar wet- en regelgeving, de bepalingen van dit hoofdstuk, van titel IX en van titel X:

a)

zorgt elke Partij ervoor dat alle maatregelen van algemene strekking waarmee de doelstellingen van dit hoofdstuk worden nagestreefd, op transparante wijze worden beheerd, onder meer door het publiek redelijke mogelijkheden te bieden en voldoende tijd te geven om opmerkingen in te dienen, en door die maatregelen bekend te maken;

b)

zorgt elke Partij ervoor dat het grote publiek toegang krijgt tot relevante milieu-informatie die in het bezit is van of bestemd is voor overheidsinstanties, alsmede dat die informatie langs elektronische weg actief wordt verspreid onder het grote publiek;

c)

moedigt elke Partij het openbaar debat met en tussen niet-overheidsactoren aan met betrekking tot het ontwikkelen en bepalen van beleid dat kan leiden tot de vaststelling door haar overheidsinstanties van voor dit hoofdstuk relevante wetgeving; wat het milieu betreft, valt hieronder ook de openbare inspraak in projecten, plannen en programma's, en

d)

bevordert elke Partij het publieke bewustzijn van haar voor dit hoofdstuk relevante wetgeving en normen, alsmede van de handhavings- en nalevingsprocedures, door stappen te ondernemen ter versterking van de kennis en het begrip van het publiek; wat de arbeidswetgeving en -normen betreft, vallen hieronder ook werknemers, werkgevers en hun vertegenwoordigers.

Artikel 399

Multilaterale arbeidsnormen en overeenkomsten

1.   De Partijen bevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel zodanig te bevorderen dat die leidt tot waardig werk voor iedereen, als verankerd in de Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008.

2.   Overeenkomstig het Statuut van de IAO en de Verklaring van de IAO over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk en de follow-up daarvan, aangenomen tijdens de 86e vergadering van de Internationale Arbeidsconferentie te Genève op 18 juni 1998, verbindt elke Partij zich ertoe de volgende internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals vastgelegd in de fundamentele IAO-Verdragen, in acht te nemen en te bevorderen en daaraan op doeltreffende wijze uitvoering te geven:

a)

de vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen;

b)

de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid of verplichte arbeid;

c)

de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid, en

d)

de bestrijding van discriminatie op het gebied van werk en beroep.

3.   De Partijen blijven zich onafgebroken inspannen om de fundamentele IAO-Verdragen te ratificeren, indien zij dat nog niet hebben gedaan.

4.   De Partijen wisselen regelmatig en in voorkomend geval informatie uit over de respectieve stand van zaken en vorderingen van de lidstaten en van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de ratificatie van de IAO-Verdragen of protocollen die door de IAO als actueel zijn aangemerkt en van andere relevante internationale instrumenten.

5.   Elke Partij verbindt zich ertoe uitvoering te geven aan alle IAO-Verdragen die het Verenigd Koninkrijk respectievelijk de lidstaten hebben geratificeerd en aan de verschillende bepalingen van het Europees Sociaal Handvest die de lidstaten respectievelijk het Verenigd Koninkrijk, als leden van de Raad van Europa, hebben aanvaard (63).

6.   Elke Partij blijft door middel van haar wetgeving en praktijk en in overeenstemming met de desbetreffende IAO-Verdragen en andere internationale verbintenissen bijdragen tot de bevordering van de Agenda voor waardig werk van de IAO als vervat in de Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008 ("de Agenda voor waardig werk van de IAO"), met name met betrekking tot:

a)

behoorlijke arbeidsvoorwaarden voor iedereen, onder meer wat loon en inkomen, werktijden, zwangerschapsverlof en overige arbeidsvoorwaarden betreft;

b)

gezondheid en veiligheid op het werk, met inbegrip van de preventie van beroepsgebonden letsel of ziekte en compensatie in geval van dergelijk letsel of dergelijke ziekte, en

c)

gelijke behandeling met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van die voor migrerende werknemers.

7.   Elke Partij beschermt en bevordert de sociale dialoog inzake arbeidskwesties tussen werknemers en werkgevers en hun respectieve organisaties alsmede met de betrokken overheidsinstanties.

8.   De Partijen werken samen op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van het beleid en de maatregelen inzake arbeid, in voorkomend geval ook in het kader van multilaterale fora, zoals de IAO. Die samenwerking kan onder meer betrekking hebben op:

a)

handelsgerelateerde aspecten van de uitvoering van de fundamentele, prioritaire en andere bijgewerkte IAO-Verdragen;

b)

handelsgerelateerde aspecten van de Agenda voor waardig werk van de IAO, daaronder begrepen samenwerking op het gebied van het verband tussen handel en volledige en productieve werkgelegenheid, het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt, de fundamentele arbeidsnormen, waardig werk in de mondiale toeleveringsketens, sociale bescherming en sociale integratie, sociale dialoog en gelijke kansen voor mannen en vrouwen;

c)

het effect van de arbeidswetgeving en normen op handel en investeringen, of het effect van de handels- en investeringswetgeving op arbeid;

d)

de dialoog en de informatie-uitwisseling over de arbeidsrechtelijke bepalingen in het kader van hun respectieve handelsovereenkomsten, en de uitvoering daarvan, en

e)

elke andere vorm van samenwerking die passend wordt geacht.

9.   De Partijen houden bij het vaststellen van de gebieden waarop kan worden samengewerkt en bij het uitvoeren van samenwerkingsactiviteiten rekening met de standpunten van vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en organisaties uit het maatschappelijk middenveld.

Artikel 400

Multilaterale milieuovereenkomsten

1.   De Partijen erkennen het belang van de Milieuvergadering van de VN voor het Milieuprogramma van de VN en van multilaterale governance en overeenkomsten op milieugebied als antwoord van de internationale gemeenschap op mondiale of regionale milieuproblemen, en zij benadrukken de noodzaak de wederzijdse ondersteuning van handels- en milieubeleid, handels- en milieuvoorschriften en handels- en milieumaatregelen te versterken.

2.   Gelet op lid 1 verbindt elke Partij zich ertoe in haar wetgeving en praktijk op doeltreffende wijze uitvoering te geven aan de multilaterale milieuovereenkomsten, de protocollen daarvan en de amendementen daarop die zij heeft geratificeerd.

3.   De Partijen wisselen regelmatig en in voorkomend geval informatie uit over:

a)

hun respectieve stand van ratificatie en uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten, met inbegrip van de protocollen daarvan en de amendementen daarop;

b)

de lopende onderhandelingen over nieuwe multilaterale milieuovereenkomsten, en

c)

de respectieve standpunten van elke Partij over toetreding tot aanvullende multilaterale milieuovereenkomsten.

4.   De Partijen bevestigen het recht van elke Partij om maatregelen vast te stellen of te handhaven ter bevordering van de doelstellingen van de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij is. De Partijen herinneren eraan dat de maatregelen die worden vastgesteld of gehandhaafd met het oog op de uitvoering van dergelijke multilaterale milieuovereenkomsten, gerechtvaardigd kunnen zijn uit hoofde van artikel 412.

5.   De Partijen werken samen op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van het beleid en de maatregelen inzake milieu, in voorkomend geval ook in het kader van multilaterale fora, zoals het Politiek Forum op hoog niveau van de VN inzake duurzame ontwikkeling, het Milieuprogramma van de VN, de Milieuvergadering van de VN, multilaterale milieuovereenkomsten, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) of de WTO. Die samenwerking kan onder meer betrekking hebben op:

a)

initiatieven op het gebied van duurzame productie en consumptie, met inbegrip van initiatieven ter bevordering van een circulaire economie, groene groei en milieuvervuilingsbestrijding;

b)

initiatieven ter bevordering van milieugoederen en -diensten, onder meer door de daarmee verband houdende tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen aan te pakken;

c)

het effect van de milieuwetgeving en normen op handel en investeringen, of het effect van de handels- en investeringswetgeving op het milieu;

d)

de uitvoering van bijlage 16 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, gedaan te Chicago op 7 december 1944, en andere maatregelen om de milieu-impact van de luchtvaart te verminderen, onder meer op het gebied van het luchtverkeersbeheer, en

e)

andere handelsgerelateerde aspecten van multilaterale milieuovereenkomsten, met inbegrip van de protocollen daarvan, de amendementen daarop en de uitvoering daarvan.

6.   De samenwerking op grond van lid 5 kan ook technische uitwisseling, de uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen, onderzoeksprojecten, studies, verslagen, conferenties en workshops omvatten.

7.   De Partijen zullen bij het vaststellen en uitvoeren van hun samenwerkingsactiviteiten rekening houden met de standpunten of bijdragen van het publiek en van belanghebbenden, en zij kunnen die belanghebbenden in voorkomend geval verder bij die activiteiten betrekken.

Artikel 401

Handel en klimaatverandering

1.   De Partijen erkennen het belang van dringende maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering en de gevolgen daarvan, alsmede de rol die handel en investeringen spelen bij het nastreven van die doelstelling, in overeenstemming met het UNFCCC, met het doel en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, aangenomen tijdens de 21e vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering te Parijs op 12 december 2015 ("de Overeenkomst van Parijs"), en andere multilaterale milieuovereenkomsten en multilaterale instrumenten op het gebied van klimaatverandering.

2.   Gelet op lid 1:

a)

verbindt elke Partij zich ertoe op doeltreffende wijze uitvoering te geven aan het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs, waarvan één van de belangrijkste doelstellingen erin bestaat de mondiale respons op de klimaatverandering te versterken en de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd ruim onder de drempel van 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden en te streven naar een beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau;

b)

bevordert elke Partij de wederzijdse ondersteuning van handels- en klimaatbeleid en handels- en klimaatmaatregelen, en draagt zij aldus bij tot de overgang naar een hulpbronnenefficiënte economie met lage broeikasgasemissies en tot een klimaatbestendige ontwikkeling; en

c)

vergemakkelijkt elke Partij het wegnemen van handels- en investeringsbelemmeringen met betrekking tot goederen en diensten die van bijzonder belang zijn voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, zoals hernieuwbare energie en energiezuinige producten en diensten, bijvoorbeeld door tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen aan te pakken of door beleidskaders vast te stellen die bevorderlijk zijn voor de toepassing van de beste beschikbare oplossingen.

3.   De Partijen zetten zich gezamenlijk in om hun samenwerking op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van het beleid en de maatregelen inzake klimaatverandering bilateraal, regionaal en, in voorkomend geval, in het kader van internationale fora, waaronder het UNFCCC, de WTO, het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, gedaan te Montreal op 26 augustus 1987 ("het Protocol van Montreal"), de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en de ICAO, te versterken. Die samenwerking kan onder meer betrekking hebben op:

a)

de beleidsdialoog en de samenwerking met betrekking tot de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, zoals inzake middelen ter bevordering van klimaatbestendigheid, hernieuwbare energie, koolstofarme technologieën, energie-efficiëntie, duurzaam vervoer, ontwikkeling van duurzame en klimaatbestendige infrastructuur, emissiemonitoring en internationale koolstofmarkten;

b)

de ondersteuning van het opstellen en goedkeuren door de IMO van ambitieuze en doeltreffende maatregelen ter reductie van broeikasgasemissies die moeten worden uitgevoerd door de internationale commerciële scheepvaart;

c)

de ondersteuning van het opstellen en goedkeuren door de ICAO van ambitieuze en doeltreffende maatregelen ter reductie van broeikasgasemissies; en

d)

de ondersteuning van een ambitieuze uitfasering van ozonafbrekende stoffen en een uitfasering van fluorkoolwaterstoffen uit hoofde van het Protocol van Montreal, door middel van toezicht op de productie en het gebruik van en de handel in die stoffen; de invoering van milieuvriendelijke alternatieven daarvoor; de actualisering van veiligheids- en andere relevante normen en de bestrijding van de illegale handel in stoffen die worden gereglementeerd door het Protocol van Montreal.

Artikel 402

Handel en biologische diversiteit

1.   De Partijen erkennen het belang van de instandhouding en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, alsmede de rol die handel speelt bij het nastreven van die doelstellingen, onder meer door duurzame handel te bevorderen of de handel in bedreigde soorten te controleren of te beperken, in overeenstemming met de relevante multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn en de op grond daarvan vastgestelde besluiten, en met name het Verdrag inzake biologische diversiteit en de protocollen daarbij, en de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, gedaan te Washington D.C. op 3 maart 1973 ("Cites").

2.   Gelet op lid 1:

a)

past elke Partij doeltreffende maatregelen toe ter bestrijding van de illegale handel in wilde dieren en planten, in voorkomend geval ook ten aanzien van derde landen;

b)

bevordert elke Partij de toepassing van de Cites als instrument voor de instandhouding en het duurzame beheer van de biodiversiteit, onder meer door de opneming in de aanhangsels van de Cites van dier- en plantensoorten waarvan de staat van instandhouding bedreigd wordt geacht als gevolg van de internationale handel;

c)

moedigt elke Partij de handel aan in producten die afkomstig zijn van een duurzaam gebruik van de biologische rijkdommen en die bijdragen tot de instandhouding van de biodiversiteit; en

d)

blijft elke Partij maatregelen nemen om de biologische diversiteit in stand te houden wanneer die onder druk staat als gevolg van handel en investeringen, met name maatregelen om de verspreiding van invasieve uitheemse soorten te voorkomen.

3.   De Partijen werken samen bij handelsgerelateerde aangelegenheden die voor dit artikel van belang zijn, in voorkomend geval ook in het kader van multilaterale fora, zoals de Cites en het Verdrag inzake biologische diversiteit. Die samenwerking kan onder meer betrekking hebben op: de handel in in het wild levende dieren en planten en op natuurlijke hulpbronnen gebaseerde producten, de waardering en de beoordeling van ecosystemen en de bijbehorende diensten, en de toegang tot genetische rijkdommen alsmede de eerlijke en billijke verdeling van voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan, in overeenstemming met het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, gedaan te Nagoya op 29 oktober 2010.

Artikel 403

Handel en bossen

1.   De Partijen erkennen het belang van de instandhouding en het duurzame beheer van bossen om te voorzien in ecologische functies en economische en sociale kansen voor de huidige en toekomstige generaties, alsmede de rol die handel speelt bij het nastreven van die doelstelling.

2.   Gelet op lid 1 en op een wijze die in overeenstemming is met haar internationale verplichtingen:

a)

blijft elke Partij maatregelen toepassen ter bestrijding van de illegale houtkap en de daaraan gerelateerde handel, in voorkomend geval ook ten aanzien van derde landen, en blijft zij de handel in legaal geoogste bosproducten bevorderen;

b)

bevordert elke Partij de instandhouding en het duurzame beheer van bossen alsmede de handel in en het verbruik van hout en houtproducten die zijn gekapt in overeenstemming met de wetgeving van het land waar het hout is gekapt en die afkomstig zijn uit op duurzame wijze beheerde bossen, en

c)

wisselt elke Partij met de andere Partij informatie uit over handelsgerelateerde initiatieven op het gebied van duurzaam bosbeheer, governance in de bosbouw en de instandhouding van de bosbedekking, en werkt zij samen teneinde het effect en de wederzijdse ondersteuning van hun respectieve beleid van wederzijds belang te maximaliseren.

3.   De Partijen zetten zich gezamenlijk in om hun samenwerking op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van duurzaam bosbeheer, de instandhouding van de bosbedekking en de illegale houtkap, in voorkomend geval ook in het kader van multilaterale fora, te versterken.

Artikel 404

Handel en duurzaam beheer van biologische rijkdommen van de zee en aquacultuur

1.   De Partijen erkennen het belang van de instandhouding en het duurzame beheer van biologische rijkdommen van de zee en mariene ecosystemen, en van het bevorderen van een verantwoorde en duurzame aquacultuur, alsmede de rol die handel speelt bij het nastreven van die doelstellingen.

2.   Gelet op lid 1:

a)

verbindt elke Partij zich ertoe om, naargelang het geval, te handelen in overeenstemming met en te voldoen aan de desbetreffende VN-overeenkomsten en overeenkomsten van de Voedsel- en Landbouworganisatie ("FAO"), het Verdrag van de Verenigde Naties van 10 december 1982 inzake het recht van de zee, de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, gedaan te New York op 4 augustus 1995, de FAO-Overeenkomst om te bevorderen dat vissersvaartuigen op de volle zee de internationale maatregelen voor instandhouding en beheer van de visbestanden naleven, gedaan te Rome op 24 november 1993, de FAO-Gedragscode voor een verantwoorde visserij alsmede de FAO-Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, goedgekeurd tijdens de 36e vergadering van de FAO-conferentie te Rome op 22 november 2009, en om deel te nemen aan het FAO-initiatief inzake het mondiaal register van vissersvaartuigen, koelschepen en hulpschepen;

b)

bevordert elke Partij duurzame visserij en goede governance op visserijgebied door actief deel te nemen aan de werkzaamheden van de betrokken internationale organisaties of organen waarvan zij lid, waarnemer of samenwerkende niet-verdrag- of overeenkomstsluitende partij is, met inbegrip van de regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), in voorkomend geval door middel van doeltreffende monitoring, controle of handhaving van de resoluties, aanbevelingen of maatregelen van de ROVB's, en door de toepassing van hun vangstdocumentatie- of certificeringsregelingen en havenstaatmaatregelen;

c)

stelt elke Partij haar respectieve doeltreffende instrumenten vast, en handhaaft zij die, ter bestrijding van de IOO-visserij, met inbegrip van maatregelen om de producten uit de IOO-visserij van de handelsstromen uit te sluiten, en werkt zij daartoe samen; en

d)

bevordert elke Partij de ontwikkeling van een duurzame en verantwoorde aquacultuur, in voorkomend geval onder meer met betrekking tot de uitvoering van de doelstellingen en beginselen die zijn opgenomen in de FAO-Gedragscode voor een verantwoorde visserij.

3.   De Partijen werken samen op het gebied van de instandhouding en van handelsgerelateerde aspecten van het beleid en de maatregelen inzake visserij en aquacultuur, in voorkomend geval ook in het kader van de WTO, de ROVB's en andere multilaterale fora, teneinde duurzame visserij en aquacultuur alsmede de handel in visproducten afkomstig van duurzaam beheerde visserij en aquacultuur te bevorderen.

4.   Dit artikel laat de bepalingen van rubriek vijf onverlet.

Artikel 405

Handel en investeringen ten behoeve van duurzame ontwikkeling

1.   De Partijen bevestigen hun verbintenis om de bijdrage van handel en investeringen aan de doelstelling van in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling te versterken.

2.   Op grond van lid 1 blijven de Partijen bijdragen tot de bevordering van:

a)

het handels- en het investeringsbeleid ter ondersteuning van de vier strategische doelstellingen van de IAO-Agenda voor waardig werk, in overeenstemming met de Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008, waaronder het leefbare minimuminkomen, gezondheid en veiligheid op het werk, en andere aspecten in verband met de arbeidsomstandigheden;

b)

de handel en de investeringen in milieugoederen en diensten, zoals hernieuwbare energie en energiezuinige producten en diensten, onder meer door de aanpak van niet-tarifaire belemmeringen ter zake of door de vaststelling van beleidskaders die bevorderlijk zijn voor de toepassing van de beste beschikbare oplossingen;

c)

de handel in goederen en diensten die bijdragen tot betere sociale voorwaarden en milieuvriendelijkere werkwijzen, waaronder die welke onder vrijwillige duurzaamheidsregelingen vallen, zoals programma's voor eerlijke en ethische handel alsmede milieukeurmerken, en

d)

de samenwerking in multilaterale fora over aangelegenheden als bedoeld in dit artikel.

3.   De Partijen erkennen dat het van belang is specifieke vraagstukken van duurzame ontwikkeling aan te pakken door de evaluatie, de monitoring en de beoordeling van de eventuele economische, sociale en milieueffecten van mogelijk optreden, waarbij rekening wordt gehouden met de standpunten van belanghebbenden.

Artikel 406

Handel en verantwoord beheer van toeleveringsketens

1.   De Partijen erkennen het belang van een verantwoord beheer van de toeleveringsketens door middel van verantwoord ondernemerschap en maatschappelijk verantwoord ondernemen en de rol die handel speelt bij het nastreven van die doelstelling.

2.   Gelet op lid 1:

a)

moedigt elke Partij maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord ondernemerschap aan, onder meer door te voorzien in ondersteunende beleidskaders die ondernemingen stimuleren de desbetreffende praktijken toe te passen, en

b)

ondersteunt elke Partij de naleving, de uitvoering, de follow-up en de verspreiding van relevante internationale instrumenten, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de Tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, het "Global Compact"-initiatief van de VN en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten.

3.   De Partijen erkennen het nut van internationale sectorspecifieke richtsnoeren op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord ondernemerschap en moedigen gezamenlijke werkzaamheden in dat verband aan. Wat betreft de OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden alsmede de supplementen daarbij, nemen de Partijen tevens maatregelen om de toepassing van die richtsnoer te bevorderen.

4.   De Partijen zetten zich gezamenlijk in om hun samenwerking op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van de onder dit artikel vallende aangelegenheden, in voorkomend geval ook in het kader van multilaterale fora, te versterken, onder meer door de uitwisseling van informatie, beste praktijken en voorlichtingsinitiatieven.

Artikel 407

Geschillenbeslechting

1.   De Partijen stellen door middel van dialoog, overleg, uitwisseling van informatie en samenwerking alles in het werk om eventuele onenigheid over de toepassing van dit hoofdstuk op te lossen.

2.   In afwijking van deel zes, titel I, maken de Partijen in geval van een onderling geschil over de toepassing van dit hoofdstuk uitsluitend gebruik van de in het kader van de artikelen 408 en 409 ingestelde procedures.

HOOFDSTUK 9

HORIZONTALE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Artikel 408

Overleg

1.   Een Partij kan door middel van een desbetreffend schriftelijk verzoek de andere Partij verzoeken om overleg over alle aangelegenheden uit hoofde van artikel 355, lid 3, en de hoofdstukken 6, 7 en 8 . De klagende partij vermeldt in haar schriftelijk verzoek de redenen en de grondslag voor het verzoek, de maatregelen waarom het gaat alsmede de bepalingen die volgens haar van toepassing zijn. Het overleg moet onverwijld na de indiening van het verzoek om overleg door een Partij beginnen, en in elk geval uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek, tenzij de Partijen een langere termijn overeenkomen.

2.   De Partijen treden in overleg teneinde een voor beide Partijen bevredigende oplossing voor de aangelegenheid te bereiken. Tijdens het overleg verstrekt elke Partij de andere Partij voldoende informatie waarover zij beschikt teneinde een volledige beoordeling van de aan de orde gestelde aangelegenheden mogelijk te maken. Elke Partij streeft ernaar de deelname te waarborgen van medewerkers van haar bevoegde autoriteiten die deskundig zijn ter zake van de aangelegenheid waarover het overleg plaatsvindt.

3.   Bij aangelegenheden die verband houden met artikel 355, lid 3, of met de multilaterale overeenkomsten of instrumenten als bedoeld in hoofdstukken 6, 7 of 8, houden de Partijen rekening met de beschikbare informatie van de IAO of van de bevoegde organen of organisaties die zijn opgericht in het kader van de multilaterale milieuovereenkomsten. In voorkomend geval winnen de Partijen gezamenlijk advies in bij die organisaties of hun organen, of bij elke andere deskundige die of elk ander orgaan dat zij geschikt achten.

4.   In voorkomend geval kan elke Partij de standpunten van de in artikel 13 bedoelde interne adviesgroepen verzamelen of ander deskundig advies inwinnen.

5.   Alle door de Partijen bereikte oplossingen worden openbaar gemaakt.

Artikel 409

Deskundigenpanel

1.   Voor alle aangelegenheden die niet op bevredigende wijze zijn opgelost door middel van overleg uit hoofde van artikel 408, kan een Partij na 90 dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een verzoek om overleg uit hoofde van dat artikel verzoeken een deskundigenpanel bijeen te roepen om de aangelegenheid te onderzoeken, door bij de andere Partij een schriftelijk verzoek daartoe in te dienen. In het verzoek wordt, op zodanige wijze dat de klacht duidelijk is, vermeld om welke maatregel het gaat en toegelicht waarom die maatregel niet in overeenstemming is met de bepalingen van het desbetreffende hoofdstuk of de desbetreffende hoofdstukken.

2.   Het deskundigenpanel bestaat uit drie leden.

3.   Op zijn eerste vergadering na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging en duurzame ontwikkeling een lijst op van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om als panellid te fungeren. Elke Partij wijst ten minste vijf personen aan voor de lijst van personen die als panellid kunnen fungeren. De Partijen wijzen bovendien ten minste vijf personen aan die geen onderdaan van een van de Partijen zijn en die bereid en in staat zijn als voorzitter van het deskundigenpanel te fungeren. Het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging en duurzame ontwikkeling zorgt ervoor dat de lijst wordt bijgewerkt en dat het aantal deskundigen steeds ten minste 15 personen bedraagt.

4.   De als panellid voorgedragen deskundigen moeten beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van het arbeids- of het milieurecht, op het gebied van de andere kwesties waarop het desbetreffende hoofdstuk of de desbetreffende hoofdstukken betrekking heeft of hebben dan wel op het gebied van de beslechting van geschillen in het kader van internationale overeenkomsten. Zij moeten op persoonlijke titel optreden en mogen geen instructies van enige organisatie of regering aannemen met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met het geschil. Zij mogen niet verbonden zijn met of instructies aannemen van een van de Partijen. Zij mogen geen leden, ambtenaren of andere personeelsleden van de instellingen van de Unie, van de overheid van een lidstaat of van de overheid van het Verenigd Koninkrijk zijn.

5.   Tenzij de Partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het deskundigenpanel anders overeenkomen, luidt het mandaat ervan als volgt:

"in het licht van de desbetreffende bepalingen de aangelegenheid onderzoeken die is beschreven in het verzoek om instelling van het deskundigenpanel, en overeenkomstig dit artikel een verslag met bevindingen over de verenigbaarheid van de maatregel met de desbetreffende bepalingen voorleggen".

6.   Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met door deze titel bestreken multilaterale normen of overeenkomsten moet het deskundigenpanel informatie inwinnen bij de IAO of de bevoegde organen die in het kader van die overeenkomsten zijn opgericht, met inbegrip van eventuele relevante beschikbare richtsnoeren voor uitlegging, bevindingen of besluiten van de IAO en die organen.

7.   Het deskundigenpanel kan schriftelijke stukken of andere informatie opvragen en ontvangen van personen met informatie of gespecialiseerde kennis ter zake.

8.   Het deskundigenpanel stelt die informatie ter beschikking van elke Partij, die binnen 20 dagen na ontvangst ervan haar opmerkingen kenbaar kan maken.

9.   Het deskundigenpanel legt aan de Partijen een tussentijds verslag en een eindverslag voor met de resultaten van het feitenonderzoek, zijn vaststellingen over de aangelegenheid, onder meer wat betreft de vraag of de verwerende Partij voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van het desbetreffende hoofdstuk of de desbetreffende hoofdstukken, alsmede de beweeggronden die aan de bevindingen en vaststellingen van het panel ten grondslag liggen. Voor alle duidelijkheid: de Partijen zijn het erover eens dat wanneer het panel in zijn verslag aanbevelingen doet, de verwerende Partij die aanbevelingen niet hoeft op te volgen om de verenigbaarheid met deze overeenkomst te waarborgen.

10.   Het deskundigenpanel legt binnen 100 dagen na de datum waarop het is ingesteld, aan de Partijen het tussentijds verslag voor. Wanneer het deskundigenpanel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het deskundigenpanel de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het deskundigenpanel voornemens is zijn tussentijds verslag voor te leggen. Het deskundigenpanel mag zijn tussentijds verslag in geen geval later voorleggen dan 125 dagen na de datum waarop het is ingesteld.

11.   Elke Partij kan binnen 25 dagen na de datum waarop het deskundigenpanel het tussentijds verslag heeft voorgelegd, bij het panel een met redenen omkleed verzoek om herziening van bepaalde aspecten van het tussentijds verslag indienen. Een Partij kan binnen 15 dagen na de datum van indiening van het verzoek van de andere Partij haar opmerkingen over dat verzoek kenbaar maken.

12.   Na die opmerkingen in overweging te hebben genomen, stelt het deskundigenpanel het eindverslag op. Wanneer binnen de in lid 11 bedoelde termijn geen verzoek om herziening van bepaalde aspecten van het tussentijds verslag wordt ingediend, wordt het tussentijds verslag het eindverslag van het deskundigenpanel.

13.   Het deskundigenpanel legt binnen 175 dagen na de datum waarop het is ingesteld, aan de Partijen zijn eindverslag voor. Wanneer het deskundigenpanel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter ervan de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het deskundigenpanel voornemens is zijn eindverslag voor te leggen. Het deskundigenpanel mag zijn eindverslag in geen geval later voorleggen dan 195 dagen na de datum waarop het is ingesteld.

14.   In het eindverslag wordt elk schriftelijk verzoek van de Partijen met betrekking tot het tussentijds verslag besproken en wordt duidelijk ingegaan op de opmerkingen van Partijen.

15.   De Partijen maken het eindverslag openbaar binnen 15 dagen na de datum waarop het door het deskundigenpanel is voorgelegd.

16.   Wanneer in het eindverslag van het deskundigenpanel wordt vastgesteld dat een Partij niet voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van het desbetreffende hoofdstuk of de desbetreffende hoofdstukken, bespreken de Partijen binnen 90 dagen na de datum waarop het eindverslag is voorgelegd, rekening houdend met het verslag van het deskundigenpanel, welke passende maatregelen moeten worden getroffen. De verwerende Partij stelt uiterlijk 105 dagen nadat het verslag aan de Partijen is voorgelegd, haar uit hoofde van artikel 13 opgerichte interne adviesgroepen en de klagende Partij in kennis van haar besluit inzake eventuele maatregelen die moeten worden getroffen.

17.   Het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging en duurzame ontwikkeling houdt toezicht op de follow-up van het verslag van het deskundigenpanel. De uit hoofde van artikel 13 opgerichte interne adviesgroepen van de Partijen kunnen opmerkingen dienaangaande indienen bij het Gespecialiseerd Handelscomité voor een gelijk speelveld voor open en eerlijke mededinging en duurzame ontwikkeling.

18.   Wanneer de Partijen het erover oneens zijn of een maatregel is vastgesteld om de niet-conformiteit te verhelpen dan wel of die maatregel met de desbetreffende bepalingen in overeenstemming is, kan de klagende Partij het oorspronkelijke deskundigenpanel schriftelijk verzoeken hierover een beslissing te nemen. In het verzoek wordt, op zodanige wijze dat de klacht duidelijk is, vermeld om welke maatregel het gaat en toegelicht waarom die maatregel niet in overeenstemming is met de desbetreffende bepalingen. Het deskundigenpanel legt zijn bevindingen binnen 45 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen voor.

19.   Tenzij in dit artikel anders is bepaald, zijn artikel 739, lid 1, artikel 740 en de artikelen 753 tot en met 758, evenals de bijlagen 48 en 49, mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 410

Deskundigenpanel voor gebieden van non-regressie

1.   Artikel 409 is van toepassing op geschillen tussen de Partijen betreffende de uitlegging en de toepassing van hoofdstukken 6 en 7.

2.   Voor de doeleinden van beslechting van dergelijke geschillen zijn naast de in artikel 409, lid 19, vermelde artikelen ook de artikelen 749 en 750 mutatis mutandis van toepassing.

3.   De Partijen erkennen dat wanneer de verwerende Partij ervoor kiest geen actie te ondernemen om te voldoen aan het verslag van het deskundigenpanel en aan deze overeenkomst, alle uit hoofde van artikel 749 toegestane maatregelen voor de klagende Partij beschikbaar blijven.

Artikel 411

Herstel van evenwicht

1.   De Partijen erkennen het recht van elke Partij om haar toekomstige beleid en prioriteiten met betrekking tot de arbeids- en sociale bescherming, milieubescherming of klimaatbescherming dan wel met betrekking tot subsidiecontrole vast te stellen, op een wijze die in overeenstemming is met de internationale verbintenissen van elke Partij, ook met die uit hoofde van deze overeenkomst. Tegelijkertijd erkennen de Partijen dat aanzienlijke verschillen op die gebieden van invloed kunnen zijn op de handel of de investeringen tussen de Partijen, op een wijze die verandering brengt in de aan de sluiting van deze overeenkomst ten grondslag liggende omstandigheden.

2.   Wanneer zich als gevolg van aanzienlijke verschillen tussen de Partijen op de in lid 1 bedoelde gebieden wezenlijke gevolgen voor de handel of de investeringen tussen de Partijen voordoen, kan elk van de Partijen passende evenwichtsherstellende maatregelen nemen om de situatie aan te pakken. Dergelijke maatregelen zijn wat de draagwijdte en de duur ervan betreft, beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk en evenredig is om de situatie te verhelpen. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren. Een Partij beoordeelt die gevolgen op basis van betrouwbaar bewijsmateriaal en niet louter op basis van gissingen of vage mogelijkheden.

3.   De volgende procedures zijn van toepassing op evenwichtsherstellende maatregelen uit hoofde van lid 2:

a)

de betrokken Partij stelt de andere Partij via de Partnerschapsraad onverwijld in kennis van de evenwichtsherstellende maatregelen die zij voornemens is te treffen, en verstrekt daarbij alle relevante informatie. De Partijen treden onmiddellijk in overleg. Het overleg wordt 14 dagen na de datum van kennisgeving geacht te zijn afgesloten, tenzij het overleg vóór het verstrijken van die termijn gezamenlijk wordt afgesloten;

b)

wanneer geen wederzijds aanvaardbare oplossing wordt bereikt, kan de betrokken Partij niet eerder dan vijf dagen na de afsluiting van het overleg evenwichtsherstellende maatregelen nemen, tenzij de Partij waaraan kennisgeving wordt gedaan binnen dezelfde periode van vijf dagen door middel van een schriftelijk verzoek aan de andere Partij overeenkomstig artikel 739, lid 2 (64), verzoekt om de instelling van een scheidsgerecht, zodat het scheidsgerecht kan beslissen of de evenwichtsherstellende maatregelen waarvan kennisgeving wordt gedaan, in overeenstemming zijn met lid 2 van dit artikel;

c)

het scheidsgerecht voert zijn procedure overeenkomstig artikel 760 en doet definitief uitspraak binnen 30 dagen na de datum waarop het ingesteld. Wanneer het scheidsgerecht niet binnen die termijn definitief uitspraak doet, kan de betrokken Partij de evenwichtsherstellende maatregelen niet eerder dan drie dagen na het verstrijken van die periode van 30 dagen treffen. In dat geval kan de andere Partij tot de uitspraak van het scheidsgerecht tegenmaatregelen nemen die in verhouding staan tot de getroffen evenwichtsherstellende maatregelen. Voorrang wordt gegeven aan tegenmaatregelen die de werking van deze overeenkomst zo weinig mogelijk verstoren. Punt a) is mutatis mutandis van toepassing op dergelijke tegenmaatregelen, die niet eerder dan drie dagen na de afsluiting van het overleg kunnen worden genomen;

d)

wanneer het scheidsgerecht heeft vastgesteld dat de evenwichtsherstellende maatregelen in overeenstemming zijn met lid 2, kan de betrokken Partij de evenwichtsherstellende maatregelen treffen in de vorm waarvan zij de andere Partij kennisgeving heeft gedaan;

e)

wanneer het scheidsgerecht heeft vastgesteld dat de evenwichtsherstellende maatregelen niet in overeenstemming zijn met lid 2 van dit artikel, stelt de betrokken Partij binnen drie dagen na de datum van de uitspraak de klagende Partij in kennis van de maatregelen (65) die zij voornemens is te treffen teneinde te voldoen aan de uitspraak van het scheidsgerecht. Artikel 748, lid 2, en de artikelen 749 (66) en 750 zijn mutatis mutandis van toepassing wanneer de klagende Partij van oordeel is dat de maatregelen waarvan kennisgeving wordt gedaan niet in overeenstemming zijn met de uitspraak van het scheidsgerecht. De procedures uit hoofde van artikel 748, lid 2, en de artikelen 749 en 750 hebben geen schorsende werking voor de toepassing van de maatregelen waarvan kennisgeving wordt gedaan op grond van dit lid;

f)

wanneer vóór de uitspraak van het scheidsgerecht overeenkomstig punt c) evenwichtsherstellende maatregelen zijn getroffen, worden alle op grond van dat punt genomen tegenmaatregelen onmiddellijk en in geen geval later dan vijf dagen na de uitspraak van het scheidsgerecht ingetrokken;

g)

een Partij mag niet de WTO-Overeenkomst of enige andere internationale overeenkomst inroepen om de andere Partij te beletten maatregelen op grond van de leden 2 en 3 te nemen, ook niet wanneer die maatregelen bestaan in de schorsing van verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst;

h)

wanneer de Partij waaraan kennisgeving wordt gedaan, geen verzoek op grond van punt b) van dit lid indient binnen de daarin vastgestelde termijn, kan die Partij zonder voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 738 de in artikel 739 bedoelde arbitrageprocedure inleiden. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval.

4.   Om een passend evenwicht te waarborgen tussen de verbintenissen die de Partijen in deze overeenkomst op een meer duurzame basis zijn aangegaan, kan elk van de Partijen, ten vroegste vier jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, verzoeken om een toetsing van de werking van deze rubriek. De Partijen kunnen overeenkomen dat de toetsing kan worden uitgebreid tot andere rubrieken van deze overeenkomst.

5.   Een dergelijke toetsing begint op verzoek van een Partij, wanneer die Partij van oordeel is dat maatregelen uit hoofde van lid 2 of lid 3 veelvuldig door een van de Partijen of door beide Partijen zijn genomen, of wanneer gedurende een periode van 12 maanden een maatregel is toegepast die wezenlijke gevolgen heeft voor de handel of de investeringen tussen de Partijen. Voor de toepassing van dit lid worden hier de maatregelen bedoeld die niet zijn aangevochten of die door een scheidsgerecht niet strikt onnodig zijn bevonden op grond van lid 3, punt d) of punt h). Die toetsing kan eerder dan vier jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst beginnen.

6.   De toetsing waarom op grond van lid 4 of lid 5 wordt verzocht, begint binnen drie maanden na het verzoek en wordt binnen zes maanden afgerond.

7.   Een toetsing op basis van lid 4 of lid 5 kan vervolgens met tussenpozen van ten minste vier jaar na de afronding van de voorafgaande toetsing worden herhaald. Wanneer een Partij uit hoofde van lid 4 of lid 5 om een toetsing heeft verzocht, kan zij gedurende een periode van ten minste vier jaar na de afronding van de voorafgaande toetsing of, indien van toepassing, na de inwerkingtreding van een wijzigingsovereenkomst noch uit hoofde van lid 4 noch uit hoofde van lid 5 om een nieuwe toetsing verzoeken.

8.   Bij de toetsing wordt beoordeeld of deze overeenkomst een passend evenwicht tot stand brengt tussen de rechten en verplichtingen van de Partijen over en weer, met name wat betreft de werking van deze rubriek, en of het bijgevolg noodzakelijk is deze overeenkomst te wijzigen.

9.   De Partnerschapsraad kan besluiten dat naar aanleiding van de toetsing geen maatregelen nodig zijn. Wanneer een Partij van oordeel is dat het naar aanleiding van de toetsing noodzakelijk is deze overeenkomst te wijzigen, stellen Partijen alles in het werk om te onderhandelen over en te komen tot de sluiting van een overeenkomst waarbij de noodzakelijke wijzigingen worden aangebracht. Dergelijke onderhandelingen blijven beperkt tot aangelegenheden die bij de toetsing naar voren zijn gekomen.

10.   Wanneer binnen één jaar na de datum waarop de Partijen met de onderhandelingen zijn begonnen, niet een in lid 9 bedoelde wijzigingsovereenkomst wordt gesloten, kan elk van de Partijen de toepassing van deze rubriek of van een andere rubriek van deze overeenkomst die aan de toetsing is toegevoegd beëindigen, of kunnen de Partijen besluiten de onderhandelingen voort te zetten. Wanneer een Partij de toepassing van deze rubriek beëindigt, wordt de toepassing van rubriek drie op dezelfde datum beëindigd. De beëindiging van de toepassing wordt van kracht drie maanden na de datum van kennisgeving daarvan.

11.   Wanneer de toepassing van deze rubriek wordt beëindigd op grond van lid 10 van dit artikel, wordt de toepassing van rubriek twee op dezelfde datum beëindigd, tenzij de Partijen overeenkomen de desbetreffende onderdelen van titel XI van deze rubriek in rubriek twee op te nemen.

12.   Titel I van deel zes is niet van toepassing op de leden 4 tot en met 9 van dit artikel.

TITEL XII

UITZONDERINGEN

Artikel 412

Algemene uitzonderingen

1.   Niets in titel I, hoofdstuk 1 en hoofdstuk 5, titel II, hoofdstuk 2, titel III, titel VIII en titel XI, hoofdstuk 4, wordt zodanig uitgelegd dat het een Partij belet maatregelen vast te stellen of te handhaven die verenigbaar zijn met artikel XX van de GATT 1994. Artikel XX van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij worden daartoe mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen.

2.   Op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet worden toegepast op een wijze die een willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen waar soortgelijke omstandigheden gelden of een verkapte beperking van de liberalisering van investeringen of de handel in diensten zou inhouden, wordt niets in titel II, titel III, titel IV, titel VIII en titel XI, hoofdstuk 4, zodanig uitgelegd dat het een Partij belet maatregelen vast te stellen of te handhaven die:

a)

noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of de handhaving van de openbare orde (67);

b)

noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten;

c)

noodzakelijk zijn voor de handhaving van wet- of regelgeving die niet strijdig is met de bepalingen van deze overeenkomst, met inbegrip van die welke betrekking hebben op:

i)

het voorkomen van misleidende en frauduleuze praktijken, of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;

ii)

het beschermen van de persoonlijke levenssfeer van personen met betrekking tot de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en het beschermen van het vertrouwelijke karakter van individuele dossiers en rekeningen, en

iii)

veiligheid.

3.   Voor alle duidelijkheid: de Partijen zijn het erover eens dat, voor zover dergelijke maatregelen anderszins onverenigbaar zijn met de bepalingen van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde hoofdstukken, afdelingen of titels:

a)

de in artikel XX, punt b), van GATT 1994 en in lid 2, punt b), van dit artikel bedoelde maatregelen milieumaatregelen omvatten, die noodzakelijk zijn om het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen;

b)

artikel XX, punt g), van de GATT 1994 van toepassing is op maatregelen voor de instandhouding van levende en niet-levende niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen, en

c)

maatregelen ter uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten uit hoofde van artikel XX, punt b) of g), van de GATT 1994 of uit hoofde van lid 2, punt b), van dit artikel kunnen vallen.

4.   Voordat een Partij maatregelen neemt als bedoeld in artikel XX, de punten i) en j), van de GATT 1994, verstrekt zij de andere Partij alle relevante informatie teneinde een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Als binnen 30 dagen na het verstrekken van de informatie geen overeenstemming wordt bereikt, kan de Partij de desbetreffende maatregelen toepassen. Wanneer door uitzonderlijke en kritieke omstandigheden die onmiddellijk handelen vereisen, voorafgaande informatieverstrekking of voorafgaand onderzoek niet mogelijk is, kan de Partij die voornemens is de maatregelen te nemen, onmiddellijk voorzorgsmaatregelen nemen die nodig zijn om de situatie aan te pakken. Die Partij stelt de andere Partij daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 413

Belastingen

1.   Niets in de titels I tot en met VII, titel VIII, hoofdstuk 4, en de titels IX tot en met XII van deze rubriek of rubriek zes, doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de Unie of haar lidstaten en het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van een belastingverdrag. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een dergelijk belastingverdrag heeft het belastingverdrag voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft. Wat belastingverdragen tussen de Unie of haar lidstaten en het Verenigd Koninkrijk betreft, stellen de uit hoofde van deze overeenkomst en het desbetreffende belastingverdrag betrokken bevoegde autoriteiten in onderling overleg vast of deze overeenkomst strijdig is met het belastingverdrag (68).

2.   De artikelen 130 en 138 zijn niet van toepassing op voordelen die op grond van een belastingverdrag zijn toegekend.

3.   Op voorwaarde dat belastingmaatregelen niet worden toegepast op een wijze die een willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen waar soortgelijke omstandigheden gelden of een verkapte beperking van het handelsverkeer en de investeringen zou inhouden, wordt niets in de titels I tot en met VII, titel VIII, hoofdstuk 4, de titels IX, X, XI van deze rubriek, deze titel of rubriek zes, zodanig uitgelegd dat het een Partij belet maatregelen vast te stellen, te handhaven of toe te passen die:

a)

tot doel hebben te waarborgen dat directe belastingen op billijke of doeltreffende (69) wijze worden geheven en geïnd, of

b)

een onderscheid maken tussen belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot waar zij ingezetene zijn of hun vestigingsplaats hebben of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

"vestigingsplaats": de fiscale woonplaats;

b)

"belastingverdrag": een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing of een andere internationale overeenkomst of regeling die geheel of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingheffing, en

c)

"directe belastingen": alle belastingen op inkomen of kapitaal, waaronder belastingen op winsten uit overdracht van eigendom, belastingen op onroerend goed, erfenissen en schenkingen, belastingen op door ondernemingen betaalde lonen of salarissen en belastingen op waardevermeerdering van kapitaal.

Artikel 414

WTO-ontheffingen

Als een verplichting in de titels I tot en met XII van deze rubriek of rubriek zes, in wezen gelijkwaardig is aan een verplichting uit hoofde van de WTO-Overeenkomst, wordt elke maatregel die is genomen in overeenstemming met een op grond van artikel IX van de WTO-Overeenkomst vastgestelde ontheffing geacht in overeenstemming te zijn met de in wezen gelijkwaardige bepaling in deze overeenkomst.

Artikel 415

Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen

Niets in de titels I tot en met XII van deze rubriek of rubriek zes wordt zodanig uitgelegd dat het:

a)

een Partij verplicht gegevens te verstrekken of toegang tot gegevens te bieden wanneer die Partij openbaarmaking van die gegevens in strijd acht met haar wezenlijke veiligheidsbelangen, of

b)

een Partij belet maatregelen te nemen die die Partij nodig acht ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen en die

i)

verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig dan wel met dergelijke productie, handel en transacties in andere goederen en materialen, diensten en technologie, en met economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;

ii)

betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op stoffen waaruit die kunnen worden vervaardigd, of

iii)

in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen, of

c)

een Partij belet maatregelen te nemen tot handhaving van de internationale vrede en veiligheid uit hoofde van haar verplichtingen krachtens het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 416

Vertrouwelijke informatie

1.   Met uitzondering van artikel 384 wordt niets in de titels I tot en met X, titel XI, en titel XII van deze rubriek of rubriek zes, zodanig uitgelegd dat het een Partij verplicht tot het verstrekken van vertrouwelijke informatie waarvan de openbaarmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het algemeen belang, of die de rechtmatige commerciële belangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen zou schaden, tenzij een scheidsgerecht dergelijke vertrouwelijke informatie in het kader van een geschillenbeslechtingsprocedure uit hoofde van deel zes, titel I verlangt of een deskundigenpanel dergelijke vertrouwelijke informatie in het kader van een procedure uit hoofde van artikel 409 of 410. In dergelijke gevallen ziet het scheidsgerecht of, naargelang het geval, het deskundigenpanel erop toe dat de vertrouwelijkheid volledig wordt beschermd overeenkomstig bijlage 48.

2.   Wanneer een Partij aan de Partnerschapsraad of aan comités informatie voorlegt die zij uit hoofde van haar wet- en regelgeving als vertrouwelijk beschouwt, wordt die informatie door de andere Partij vertrouwelijk behandeld, tenzij de Partij die de informatie voorlegt anders beslist.

RUBRIEK TWEE

LUCHTVAART

TITEL I

LUCHTVERVOER

Artikel 417

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"luchtvaartmaatschappij": een luchtvervoersonderneming die in het bezit is van een geldige exploitatievergunning of een gelijkwaardig document;

b)

"luchtvaartmaatschappij uit de Unie": een luchtvaartmaatschappij die voldoet aan de voorwaarden van artikel 422, lid 1, punt b);

c)

"luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk": een luchtvaartmaatschappij die voldoet aan de voorwaarden van artikel 422, lid 1, punt a), of artikel 422, lid 2;

d)

"luchtvaartnavigatiediensten": luchtverkeersleidingsdiensten, communicatie-, navigatie- en surveillancediensten, meteorologische diensten voor luchtvaartnavigatie en luchtvaartinlichtingendiensten;

e)

"Air Operator Certificate": een aan een luchtvaartmaatschappij afgegeven document waarin wordt bevestigd dat de betrokken luchtvaartmaatschappij over de beroepsbekwaamheid en organisatie beschikt om de veilige exploitatie van luchtvaartuigen te waarborgen voor de in het certificaat gespecificeerde luchtvaartactiviteiten;

f)

"luchtverkeersbeheer": de verzameling van functies in de lucht en op de grond (luchtverkeersdiensten, luchtruimbeheer en regeling van luchtverkeersstromen) die nodig zijn om de veiligheid en de doeltreffendheid van de vliegtuigbewegingen in alle fasen te waarborgen;

g)

"luchtvervoer": het afzonderlijke of gecombineerde vervoer per luchtvaartuig van passagiers, bagage, vracht en post, dat tegen vergoeding of betaling van huur aan het publiek wordt aangeboden;

h)

"vaststelling van het burgerschap": de vaststelling dat een luchtvaartmaatschappij die voornemens is in het kader van deze titel luchtdiensten te exploiteren, voldoet aan de eisen van artikel 422 met betrekking tot eigendom, feitelijke zeggenschap en hoofdvestiging;

i)

"bevoegde autoriteiten": voor het Verenigd Koninkrijk, de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die verantwoordelijk zijn voor de regelgevende en administratieve taken die uit hoofde van deze titel op het Verenigd Koninkrijk rusten; en voor de Unie, de instanties van de Unie en van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de regelgevende en administratieve taken die uit hoofde van deze titel op de Unie rusten;

j)

"het Verdrag": het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, gedaan te Chicago op 7 december 1944, met inbegrip van:

i)

iedere wijziging die uit hoofde van artikel 94, punt a), van het Verdrag in werking is getreden en die door het Verenigd Koninkrijk en de betrokken lidstaat of lidstaten geratificeerd is, voor zover zij ter zake doet, en

ii)

iedere bijlage of iedere wijziging daarvan die is goedgekeurd uit hoofde van artikel 90 van het Verdrag, voor zover die bijlage of wijziging op een gegeven tijdstip voor het Verenigd Koninkrijk en voor de betrokken lidstaat of lidstaten van kracht is, en voor zover zij ter zake doet;

k)

"discriminatie": een onderscheid zonder objectieve rechtvaardiging ten aanzien van de levering van goederen of diensten, met inbegrip van openbare diensten, die worden gebruikt voor luchtvervoersdiensten, of ten aanzien van de behandeling daarvan door overheidsinstanties die relevant zijn voor dergelijke diensten;

l)

"feitelijke zeggenschap": een relatie gebaseerd op rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of tezamen en gelet op de desbetreffende feitelijke of juridische omstandigheden, de mogelijkheid bieden om direct of indirect een beslissende invloed op een onderneming uit te oefenen, meer bepaald via:

i)

het recht om alle of een gedeelte van de activa van een onderneming te gebruiken;

ii)

rechten of overeenkomsten waardoor een beslissende invloed kan worden uitgeoefend op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de organen van een onderneming of waardoor anderszins een beslissende invloed kan worden uitgeoefend op de bedrijfsvoering van de onderneming;

m)

"vaststelling van de geschiktheid": de vaststelling dat een luchtvaartmaatschappij die voorstelt in het kader van deze titel luchtdiensten te exploiteren over voldoende financiële draagkracht en passende leidinggevende deskundigheid beschikt om dergelijke diensten te exploiteren, en bereid is de wet- en regelgeving en eisen voor het exploiteren van dergelijke diensten na te leven;

n)

"volledige kosten": de kosten van de verleende dienst, die passende bedragen kunnen omvatten voor de kapitaalkosten en de afschrijving van activa, alsmede de kosten van onderhoud, exploitatie, beheer en administratie;

o)

"ICAO": de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie van de Verenigde Naties;

p)

"hoofdvestiging": het hoofdkantoor of het geregistreerde kantoor van een luchtvaartmaatschappij waar de belangrijkste financiële functies en de operationele zeggenschap over de luchtvaartmaatschappij, met inbegrip van het beheer van de blijvende luchtwaardigheid, worden uitgeoefend;

q)

"platforminspectie": een onderzoek door de bevoegde autoriteit van een Partij of haar aangewezen vertegenwoordigers, aan boord en rond een luchtvaartuig van de andere Partij, om zowel de geldigheid van de relevante documenten van het luchtvaartuig als die van haar bemanningsleden en de zichtbare staat van het luchtvaartuig en de uitrusting ervan te controleren;

r)

"zelfafhandeling": een luchtvaartmaatschappij die voor zichzelf of voor een andere luchtvaartmaatschappij rechtstreeks grondafhandelingsactiviteiten verricht, waarbij:

i)

de ene luchtvaartmaatschappij een meerderheidsbelang heeft in de andere, of

ii)

een zelfde entiteit in elk van beide een meerderheidsbelang heeft;

s)

"geregelde luchtvervoersdiensten": luchtdiensten die tegen vergoeding volgens een gepubliceerde dienstregeling worden gepland en uitgevoerd, of die zo regelmatig of frequent zijn dat zij een herkenbare systematische reeks vormen, en die rechtstreeks door het publiek kunnen worden geboekt; en extra vluchten die worden ingelegd als gevolg van overloopverkeer van geregelde vluchten.

t)

"tussenlanding voor andere doeleinden dan verkeer": een om een andere reden dan voor het aan boord nemen of afzetten van passagiers, bagage, lading en of post in het luchtvervoer gemaakte landing;

u)

"tarief": alle tarieven of kosten die luchtvaartmaatschappijen, met inbegrip van hun agenten, in rekening brengen voor het vervoer van passagiers, bagage of vracht (met uitzondering van post) in het luchtvervoer (met inbegrip van elke andere vervoerswijze die hiermee verband houdt), alsmede de voorwaarden voor de beschikbaarheid van die tarieven of kosten;

v)

"gebruikersheffing": een heffing die aan luchtvaartmaatschappijen wordt opgelegd voor het gebruik van luchthavens, luchtvaartnavigatie (met inbegrip van overvluchten), luchtvaartbeveiligingsvoorzieningen of -diensten, met inbegrip van aanverwante diensten en faciliteiten, of milieuheffingen, waaronder geluidsheffingen en heffingen om plaatselijke luchtkwaliteitsproblemen op of rond luchthavens aan te pakken.

Artikel 418

Routeschema

1.   Met inachtneming van artikel 419 verleent de Unie het Verenigd Koninkrijk het recht om de luchtvaartmaatschappijen van laatstgenoemde Partij tijdens het verrichten van luchtvervoer vluchten uit te laten voeren op de volgende routes:

punten op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk - tussenliggende punten - punten op het grondgebied van de Unie - verder gelegen punten.

2.   Met inachtneming van 419 verleent het Verenigd Koninkrijk de Unie het recht om de luchtvaartmaatschappijen van laatstgenoemde Partij tijdens het verrichten van luchtvervoer vluchten uit te laten voeren op de volgende routes:

punten op het grondgebied van de Unie - tussenliggende punten - punten op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk - verder gelegen punten.

Artikel 419

Verkeersrechten

1.   Elke Partij verleent de andere Partij, met het oog op het verrichten van luchtvervoer op de in artikel 418 vermelde routes, het recht om haar respectieve luchtvaartmaatschappijen:

a)

over haar grondgebied te laten vliegen zonder te landen;

b)

op haar grondgebied te laten landen voor andere dan verkeersdoeleinden.

2.   Het Verenigd Koninkrijk heeft het recht om zijn luchtvaartmaatschappijen op het grondgebied van de Unie te laten landen om geregelde en niet-geregelde luchtvervoersdiensten te verrichten tussen alle punten op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en alle punten op het grondgebied van de Unie (verkeersrechten van de derde en vierde vrijheid).

3.   De Unie heeft het recht om haar luchtvaartmaatschappijen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk te laten landen om geregelde en niet-geregelde luchtvervoersdiensten te verrichten tussen alle punten op het grondgebied van de Unie en alle punten op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk (verkeersrechten van de derde en vierde vrijheid).

4.   Niettegenstaande de leden 1, 2 en 3 en onverminderd lid 9, kunnen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk, met inachtneming van de respectieve interne regels en procedures van de Partijen, bilaterale regelingen treffen waarbij zij elkaar in het kader van deze overeenkomst de volgende rechten verlenen:

a)

voor het Verenigd Koninkrijk, het recht voor zijn luchtvaartmaatschappijen om op het grondgebied van de betrokken lidstaat tussenlandingen te verrichten om geregelde en niet-geregelde luchtvervoersdiensten te verrichten tussen punten op het grondgebied van die lidstaat en punten in een derde land als onderdeel van een dienst met vertrek of bestemming op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk (verkeersrechten van de vijfde vrijheid);

b)

voor de betrokken lidstaat, het recht voor luchtvaartmaatschappijen uit de Unie om op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk een tussenlanding te maken om geregelde en niet-geregelde luchtvervoersdiensten te verrichten tussen punten op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en punten in een derde land, als onderdeel van een dienst met vertrek of bestemming op het grondgebied van die lidstaat (verkeersrechten van de vijfde vrijheid).

5.   Op de overeenkomstig lid 4 wederzijds verleende rechten zijn de bepalingen van deze titel van toepassing.

6.   Geen van beide Partijen beperkt eenzijdig het verkeersvolume, de capaciteit, de frequentie, de regelmaat, de routes, de herkomst of de bestemming van de luchtvervoersdiensten die overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 worden geëxploiteerd, of de types luchtvaartuigen die daartoe door de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij worden geëxploiteerd, behalve, op niet-discriminerende wijze, om redenen die verband houden met douane, techniek, exploitatie, veiligheid van het luchtverkeersbeheer, milieu of volksgezondheid of tenzij anders bepaald in deze titel.

7.   Niets in deze titel verleent het Verenigd Koninkrijk het recht om zijn luchtvaartmaatschappijen op het grondgebied van een lidstaat tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht of post aan boord te laten nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van die of een andere lidstaat.

8.   Niets in deze titel verleent de Unie het recht om haar luchtvaartmaatschappijen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk tegen vergoeding passagiers, bagage, vracht of post aan boord te laten nemen die bestemd zijn voor een ander punt op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk.

9.   Met inachtneming van de interne regels en procedures van de Partijen kunnen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten niet-geregelde luchtdiensten toestaan die verder gaan dan de in dit artikel vastgestelde rechten, op voorwaarde dat die geen verkapte geregelde diensten vormen, en bilaterale regelingen vaststellen met betrekking tot de te volgen procedures bij de behandeling van en de besluitvorming over aanvragen van luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 420

Regelingen inzake code-sharing en voorbehouden capaciteit

1.   Luchtvervoersdiensten overeenkomstig artikel 419 kunnen als volgt worden verleend door middel van regelingen inzake voorbehouden capaciteit of code-sharingafspraken:

a)

een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk kan optreden als verkopende luchtvaartmaatschappij in samenwerking met elke exploiterende luchtvaartmaatschappij die een luchtvaartmaatschappij van de Unie of een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk is, of in samenwerking met elke exploiterende luchtvaartmaatschappij van een derde land dat uit hoofde van het recht van de Unie of, waar van toepassing, het recht van de betrokken lidstaat of lidstaten, de noodzakelijke verkeersrechten geniet, alsook het recht om zijn luchtvaartmaatschappijen door middel van de regeling in kwestie die rechten te laten uitoefenen;

b)

een luchtvaartmaatschappij van de Unie kan optreden als verkopende luchtvaartmaatschappij in samenwerking met elke exploiterende luchtvaartmaatschappij die een luchtvaartmaatschappij van de Unie of een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk is, of in samenwerking met elke exploiterende luchtvaartmaatschappij van een derde land dat uit hoofde van het recht van het Verenigd Koninkrijk de noodzakelijke verkeersrechten geniet, alsook het recht om zijn luchtvaartmaatschappijen door middel van de regeling in kwestie die rechten te laten uitoefenen;

c)

een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk kan optreden als exploiterende luchtvaartmaatschappij in samenwerking met elke verkopende luchtvaartmaatschappij die een luchtvaartmaatschappij van de Unie of een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk is, of in samenwerking met elke verkopende luchtvaartmaatschappij van een derde land die uit hoofde van het recht van de Unie of, naargelang het geval, het recht van de betrokken lidstaat of lidstaten, de noodzakelijke rechten geniet tot deelname aan de regeling in kwestie;

d)

een luchtvaartmaatschappij van de Unie kan optreden als exploiterende luchtvaartmaatschappij in samenwerking met elke verkopende luchtvaartmaatschappij die een luchtvaartmaatschappij van de Unie of een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk is, of in samenwerking met elke verkopende luchtvaartmaatschappij van een derde land die uit hoofde van het recht van het Verenigd Koninkrijk de noodzakelijke rechten geniet tot deelname aan de regeling in kwestie;

e)

in het kader van de in de regelingen waarin de punten a) tot en met d) voorzien mag een luchtvaartmaatschappij van een Partij optreden als de verkopende luchtvaartmaatschappij in het kader van een regeling inzake voorbehouden capaciteit of code-sharing voor diensten tussen twee willekeurige punten waarvan zowel de plaats van herkomst als de bestemming zich op het grondgebied van de andere Partij bevinden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de voorwaarden zoals vastgelegd in punt a) of, in voorkomend geval, punt b) met betrekking tot de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en

ii)

de betrokken vervoersdienst is onderdeel van een vervoer door de verkopende luchtvaartmaatschappij tussen een punt op het grondgebied van haar Partij en het desbetreffende bestemmingspunt op het grondgebied van de andere Partij.

2.   Een luchtvaartmaatschappij van een Partij kan in het kader van een regeling inzake voorbehouden capaciteit of code-sharing als verkopende luchtvaartmaatschappij optreden bij diensten tussen elk paar punten waarvan er een zich op het grondgebied van de andere Partij bevindt en het andere in een derde land, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de voorwaarden zoals vastgelegd in punt a) of, in voorkomend geval, punt b) van lid 1 met betrekking tot de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en

b)

de betrokken vervoersdienst is onderdeel van een vervoer door de verkopende luchtvaartmaatschappij tussen een punt op het grondgebied van haar Partij en het desbetreffende punt in een derde land.

3.   Voor elk vervoersbewijs dat in het kader van de in dit artikel bedoelde regelingen wordt verkocht, wordt de koper bij de boeking op de hoogte gebracht van de luchtvaartmaatschappij die elk deel van de dienst zal exploiteren. Wanneer dat niet mogelijk is, of in geval van wijziging na boeking, wordt de naam van de exploiterende luchtvaartmaatschappij aan de passagier meegedeeld zodra die is vastgesteld. De naam/namen van de uitvoerende luchtvaartmaatschappij(en) wordt/worden in elk geval bij het inchecken aan de passagier meegedeeld, of vóór het instappen als voor een aansluitende vlucht geen check-in vereist is.

4.   De Partijen kunnen eisen dat de in dit artikel bedoelde regelingen door hun bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd om na te gaan of wordt voldaan aan de daarin gestelde voorwaarden en aan andere eisen van deze overeenkomst, met name op het gebied van eerlijke mededinging, veiligheid en beveiliging.

5.   Het gebruik van regelingen inzake voorbehouden capaciteit of code-sharing mag in geen geval tot gevolg hebben dat de luchtvaartmaatschappijen van de Partijen op grond van deze overeenkomst andere verkeersrechten uitoefenen dan de in artikel 419 bedoelde rechten.

Artikel 421

Operationele flexibiliteit

De wederzijds door de Partijen overeenkomstig artikel 419, leden 2, 3 en 4, verleende rechten omvatten, binnen de daarin gestelde grenzen, alle volgende prerogatieven:

a)

vluchten in één van beide of beide richtingen exploiteren;

b)

verschillende vluchtnummers combineren bij de exploitatie van één luchtvaartuig;

c)

punten in het routeschema in om het even welke combinatie en volgorde bedienen;

d)

op ieder willekeurig punt verkeer tussen luchtvaartuigen van dezelfde luchtvaartmaatschappij overbrengen ("change of gauge");

e)

vluchten verrichten met een tussenlanding op willekeurige punten binnen of buiten het grondgebied van elk van beide Partijen;

f)

doorvoervluchten verrichten via het grondgebied van de andere Partij;

g)

verkeer op hetzelfde luchtvaartuig combineren, ongeacht de herkomst van dat verkeer;

h)

meer dan één punt bedienen op dezelfde vlucht (co-terminalisering).

Artikel 422

Exploitatievergunningen en technische machtigingen

1.   Na ontvangst van een aanvraag voor een exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij van een Partij, in de vorm en op de wijze die is voorgeschreven, voor de exploitatie van luchtvervoersdiensten in het kader van deze titel, verleent de andere Partij zo spoedig mogelijk de passende vergunningen en technische machtigingen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk:

i)

de luchtvaartmaatschappij is rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom van en wordt feitelijk gecontroleerd door het Verenigd Koninkrijk, zijn onderdanen, of beide;

ii)

de luchtvaartmaatschappij heeft haar hoofdvestiging op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en is houder van een geldige exploitatievergunning overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, en

iii)

de luchtvaartmaatschappij is houder van een Air Operator Certificate dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, die duidelijk vermeld is en daadwerkelijk regelgevend toezicht op de luchtvaartmaatschappij uitoefent en handhaaft;

b)

in het geval van een luchtvaartmaatschappij van de Unie:

i)

de luchtvaartmaatschappij is rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom van lidstaten, andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte, Zwitserland en/of onderdanen van die staten, en die oefenen daadwerkelijk zeggenschap uit over de luchtvaartmaatschappij;

ii)

de luchtvaartmaatschappij heeft haar hoofdvestiging op het grondgebied van de Unie en is houder van een geldige exploitatievergunning overeenkomstig de wetgeving van de Unie; en

iii)

de luchtvaartmaatschappij is houder van een Air Operator Certificate dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van een lidstaat, of door een autoriteit van de Unie in diens naam, de certificerende autoriteit is duidelijk vermeld en die lidstaat oefent daadwerkelijk regelgevend toezicht uit op de luchtvaartmaatschappij, en handhaaft dat regelgevend toezicht daadwerkelijk;

c)

er is aan de artikelen 434 en 435 voldaan; en

d)

de luchtvaartmaatschappij voldoet aan de in wet- en regelgeving voorgeschreven voorwaarden die gewoonlijk worden toegepast op de exploitatie van internationaal luchtvervoer door de Partij die de aanvraag of aanvragen behandelt.

2.   Niettegenstaande lid 1, punt a), i), worden de toepasselijke exploitatievergunningen en -toelatingen aan luchtvaartmaatschappijen van het Verenigd Koninkrijk verleend, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de voorwaarden van lid 1, punten a ), ii), en a), iii), en punten c) en d), zijn vervuld;

b)

de luchtvaartmaatschappij is rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom van lidstaten, andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte, Zwitserland en/of onderdanen van die staten, en die oefenen daadwerkelijk zeggenschap uit over de luchtvaartmaatschappij, hetzij alleen, hetzij samen met het Verenigd Koninkrijk en/of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk;

c)

op de dag waarop de overgangsperiode afliep, beschikte de luchtvaartmaatschappij over een geldige exploitatievergunning overeenkomstig het Unierecht.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 omvat bewijs van daadwerkelijk regelgevend toezicht de volgende elementen, zonder daartoe beperkt te zijn:

a)

de betrokken luchtvaartmaatschappij bezit een geldige, door de bevoegde autoriteit afgegeven exploitatievergunning of vergunning die voldoet aan de criteria van de Partij die de exploitatievergunning of vergunning voor de exploitatie van internationale luchtdiensten afgeeft; en

b)

die Partij voor die luchtvaartmaatschappij beschikt over luchtvaartveiligheids- en -beveiligingsprogramma's die aan de ICAO-normen voldoen en die programma's daadwerkelijk ten uitvoer legt.

4.   Bij het verlenen van exploitatievergunningen en technische machtigingen behandelen de Partijen alle luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij op niet-discriminerende wijze.

5.   Na ontvangst van een aanvraag voor een exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij van een Partij erkent de andere Partij elke vaststelling van de geschiktheid of vaststelling van het staatsburgerschap door de eerste Partij met betrekking tot die luchtvaartmaatschappij alsof die vaststelling door haar eigen bevoegde autoriteiten is gedaan, en onderzoekt zij die aangelegenheden niet verder, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 424, lid 3.

Artikel 423

Operationele plannen, programma's en dienstregelingen

Een Partij mag uitsluitend voor informatiedoeleinden verlangen dat kennisgeving wordt gedaan van operationele plannen, programma's of dienstregelingen betreffende uit hoofde van deze titel geëxploiteerde diensten. Wanneer een Partij een dergelijke kennisgeving verlangt, beperkt zij de administratieve last van die kennisgevingsvereisten en -procedures voor tussenpersonen en luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij tot een minimum.

Artikel 424

Weigering, intrekking, schorsing of beperking van exploitatievergunningen

1.   De Unie kan overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 van dit artikel maatregelen nemen tegen een luchtvaartmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk in elk van de volgende gevallen:

a)

in het geval van vergunningen en machtigingen die zijn verleend overeenkomstig artikel 422, lid 1, punt a), en een van de daarin gestelde voorwaarden niet is vervuld;

b)

in het geval van vergunningen en machtigingen die zijn verleend overeenkomstig artikel 422, lid 2, en een van de daarin gestelde voorwaarden niet is vervuld;

c)

de luchtvaartmaatschappij heeft zich niet gehouden aan de in artikel 425 bedoelde wet- en regelgeving; of

d)

een dergelijke maatregel is noodzakelijk om ziekten te voorkomen, ertegen te beschermen of de verspreiding ervan te beheersen, of om de volksgezondheid anderszins te beschermen.

2.   Het Verenigd Koninkrijk kan overeenkomstig de leden 3, 4 en 5 van dit artikel maatregelen nemen tegen een luchtvaartmaatschappij van de Unie in elk van de volgende gevallen:

a)

niet alle voorwaarden van artikel 422, lid 1, punt b), zijn vervuld;

b)

de luchtvaartmaatschappij heeft zich niet gehouden aan de in artikel 426 vermelde wet- en regelgeving; of

c)

een dergelijke maatregel is noodzakelijk om ziekten te voorkomen, ertegen te beschermen of de verspreiding ervan te beheersen, of om de volksgezondheid anderszins te beschermen.

3.   Wanneer een Partij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat een luchtvaartmaatschappij van de andere Partij zich, naargelang het geval, in een van de in lid 1 of 2 bedoelde situaties bevindt en dat in dat verband maatregelen moeten worden genomen, stelt die Partij de andere Partij zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van de redenen voor de voorgenomen weigering, schorsing of beperking van de exploitatievergunning of technische machtiging en verzoekt zij om overleg.

4.   Dat overleg begint zo spoedig mogelijk en uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek om overleg. Indien niet binnen 30 dagen of een overeengekomen termijn na de begindatum van dat overleg tot een bevredigend akkoord wordt gekomen of wordt nagelaten de overeengekomen corrigerende maatregelen te nemen, is dat een reden voor de Partij die om het overleg heeft verzocht om maatregelen te nemen om de exploitatievergunning of technische machtigingen van de betrokken luchtvaartmaatschappij(en) te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken teneinde de naleving van de artikelen 422 en 426 te waarborgen. Als er maatregelen zijn genomen om de exploitatievergunning of technische machtiging van een luchtvaartmaatschappij te weigeren, in te trekken, te schorsen of te beperken, kan een Partij, zonder voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 739, een beroep doen op arbitrage overeenkomstig artikel 738. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval. Op verzoek van een Partij kan het scheidsgerecht in afwachting van zijn definitieve uitspraak voorlopige verzachtende maatregelen gelasten, met inbegrip van de wijziging of schorsing van maatregelen die door een Partij uit hoofde van dit artikel zijn genomen.

5.   Niettegenstaande de leden 3 en 4 kan een Partij in de in lid 1, punten c) en d), en lid 2, punten b) en c), bedoelde gevallen onmiddellijke of dringende maatregelen nemen indien een noodsituatie dat vereist, of om verdere gevallen van niet-naleving te voorkomen. Er kan slechts sprake zijn van verdere gevallen van niet-naleving als de vermeende niet-naleving voordien reeds tussen de bevoegde autoriteiten van de Partijen aan de orde is gesteld.

6.   Dit artikel doet geen afbreuk aan de bepalingen van titel XI van rubriek een, artikel 427, lid 4, artikel 434, leden 4, 6 en 8, en artikel 435, lid 12, noch aan de geschillenbeslechtingsprocedure van deel zes, titel I, noch aan de daaruit voortvloeiende maatregelen.

Artikel 425

Eigendom van en zeggenschap over luchtvaartmaatschappijen

De Partijen erkennen de potentiële baten van de blijvende liberalisering van de eigendom van en zeggenschap over hun respectievelijke luchtvaartmaatschappijen. De Partijen komen overeen binnen het gespecialiseerd comité voor het luchtvervoer de mogelijkheden te onderzoeken voor de wederzijdse liberalisering van de eigendom van en zeggenschap over hun luchtvaartmaatschappijen binnen 12 maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, en daarna binnen 12 maanden na de ontvangst van een verzoek daartoe van een van de Partijen. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen de Partijen besluiten deze titel te wijzigen.

Artikel 426

Naleving van wet- en regelgeving

1.   De wet- en regelgeving van een Partij met betrekking tot de toelating tot, de activiteiten binnen en het vertrek uit haar grondgebied van luchtvaartuigen die internationaal luchtvervoer verrichten, worden door de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij nageleefd wanneer zij het grondgebied van die Partij respectievelijk binnenkomen, zij zich daar bevinden of het verlaten.

2.   De wet- en regelgeving van een Partij met betrekking tot de toelating tot, de activiteiten binnen en het vertrek uit haar grondgebied van passagiers, bemanningen, bagage, goederen of post aan boord van het luchtvaartuig (met inbegrip van de regelingen met betrekking tot binnenkomst, inklaring, immigratie, paspoorten, douane en quarantaine of, in het geval van post, postvoorschriften) worden door of namens dergelijke passagiers, bemanningen, bagage, goederen en post die door de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij worden vervoerd, nageleefd wanneer die het grondgebied van die Partij respectievelijk binnenkomen, zij zich daar bevinden of het verlaten.

3.   De Partijen staan op hun grondgebied toe dat de luchtvaartmaatschappij van de andere Partij maatregelen neemt om te garanderen dat alleen personen worden vervoerd die beschikken over de vereiste reisdocumenten voor binnenkomst op hun grondgebied of voor doorreis via het grondgebied van de andere Partij.

Artikel 427

Non-discriminatie

1.   Onverminderd titel XI van rubriek een, heffen de Partijen binnen hun respectieve rechtsgebieden alle vormen van discriminatie op die nadelige gevolgen zouden hebben voor de eerlijke en gelijke kansen van de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij om te concurreren bij de uitoefening van de rechten waarin deze titel voorziet.

2.   Een Partij (de "initiatiefnemende Partij") kan in overeenstemming met de leden 3 tot en met 6 handelen wanneer zij van oordeel is dat de eerlijke en gelijke kansen van haar luchtvaartmaatschappijen om te concurreren bij de uitoefening van de in deze titel vastgestelde rechten worden geschaad door bij lid 1 verboden discriminatie.

3.   De initiatiefnemende Partij dient een schriftelijk verzoek om overleg in bij de andere Partij (de "antwoordende partij"). Het overleg begint binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

4.   Als de initiatiefnemende Partij en de antwoordende Partij er niet in slagen binnen 60 dagen na ontvangst van het in lid 3 bedoelde verzoek om overleg overeenstemming te bereiken, kan de initiatiefnemende Partij maatregelen nemen tegen alle of een deel van de luchtvaartmaatschappijen die hebben geprofiteerd van een door lid 1 verboden discriminatie, met inbegrip van maatregelen om de exploitatievergunningen of technische machtigingen van de betrokken luchtvaartmaatschappijen te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken.

5.   De op grond van lid 4 genomen maatregelen zijn passend, proportioneel en zijn in omvang en looptijd beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de schade voor de luchtvaartmaatschappijen van de initiatiefnemende Partij te beperken en het ongeoorloofde voordeel voor de luchtvaartmaatschappijen waartegen de maatregelen gericht zijn, weg te werken.

6.   Als het overleg niet tot een oplossing van de kwestie heeft geleid of er op grond van lid 4 van dit artikel maatregelen zijn genomen, kan een Partij, zonder voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 738, een beroep doen op arbitrage overeenkomstig artikel 739. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval. Op verzoek van een Partij kan het scheidsgerecht in afwachting van zijn definitieve uitspraak voorlopige verzachtende maatregelen gelasten, met inbegrip van de wijziging of schorsing van maatregelen die door een Partij uit hoofde van dit artikel zijn genomen.

7.   Niettegenstaande lid 2 handelen de Partijen niet uit hoofde van de leden 3 tot en met 6 met betrekking tot gedragingen die onder het toepassingsgebied van titel XI van rubriek een vallen.

Artikel 428

Bedrijfsvoering

1.   De Partijen zijn het erover eens dat de voordelen uit hoofde van deze titel niet kunnen worden verwezenlijkt wanneer luchtvaartmaatschappijen bij hun bedrijfsvoering worden gehinderd. De Partijen komen overeen samen te werken bij het wegnemen van belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappijen van beide Partijen, als zulke belemmeringen een obstakel kunnen vormen voor commerciële activiteiten, concurrentieverstoringen kunnen veroorzaken of een gelijk speelveld in de weg kunnen staan.

2.   Het gespecialiseerd comité voor het luchtvervoer houdt toezicht op de geboekte vooruitgang bij het doeltreffend aanpakken van belemmeringen voor de bedrijfsvoering van luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 429

Commerciële activiteiten

1.   De Partijen verlenen elkaar de in de leden 2 tot en met 7 vastgelegde rechten. Voor de uitoefening van die rechten zijn de luchtvaartmaatschappijen van elke Partij niet verplicht een plaatselijke partner te hebben.

2.   Wat vertegenwoordigers van luchtvaartmaatschappijen betreft:

a)

is de vestiging van kantoren en faciliteiten door de luchtvaartmaatschappijen van een Partij op het grondgebied van de andere Partij voor zover dat nodig is voor het verlenen van diensten in het kader van deze titel, zonder beperking of discriminatie toegestaan;

b)

kunnen dergelijke kantoren en faciliteiten, wanneer zij zich op een luchthaven bevinden, onverminderd de veiligheids- en beveiligingsvoorschriften worden onderworpen aan beperkingen op grond van de beschikbare ruimte;

c)

verleent een Partij de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving met betrekking tot toegang, verblijf en werkgelegenheid, toestemming om het eigen leidinggevend, verkoop-, technisch, operationeel en ander gespecialiseerd personeel dat zij redelijkerwijs nodig acht voor het verlenen van luchtvervoersdiensten in het kader van deze titel, op het grondgebied van de toestemming verlenende Partij binnen te brengen en er te laten verblijven. Wanneer voor het in dit lid bedoelde personeel, met inbegrip van personeel dat bepaalde tijdelijke taken uitvoert, werkvergunningen vereist zijn, zorgen de Partijen voor een snelle afhandeling van de aanvragen voor dergelijke vergunningen, met inachtneming van de relevante wet- en regelgeving.

3.   Wat de grondafhandeling betreft:

a)

staat een Partij de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij toe op haar grondgebied zelfafhandeling te verrichten zonder andere beperkingen dan die welke gebaseerd zijn op veiligheids- of beveiligingsoverwegingen of die anderszins het gevolg zijn van fysieke of operationele beperkingen;

b)

legt een Partij de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij geen keuze op van een of meer van de verleners van grondafhandelingsdiensten die op de markt actief zijn, overeenkomstig de wet- en regelgeving van de Partij waar de diensten worden verleend;

c)

ziet die Partij er, onverminderd punt a), op toe dat, wanneer de wet- en regelgeving van een Partij de vrije mededinging tussen verleners van grondafhandelingsdiensten op enigerlei wijze begrenzen of beperken, alle noodzakelijke grondafhandelingsdiensten beschikbaar zijn voor de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij en dat die diensten worden verleend onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die waaronder zij aan andere luchtvaartmaatschappijen worden verleend.

4.   Wat de toewijzing van slots op luchthavens betreft, zorgt elke Partij ervoor dat haar regels, richtsnoeren en procedures voor de toewijzing van de slots op de luchthavens op haar grondgebied op transparante, doeltreffende, niet-discriminerende en tijdige wijze worden toegepast.

5.   Wat plaatselijke uitgaven en de overdracht van middelen en inkomsten betreft:

a)

zijn de bepalingen van titel IV van rubriek een van toepassing op de aangelegenheden die onder deze titel vallen, onverminderd artikel 422;

b)

verlenen de Partijen elkaar de in de punten c) tot en met e) vastgelegde rechten;

c)

wordt toegestaan dat de verkoop en aankoop van vervoers- en aanverwante diensten door de luchtvaartmaatschappijen van de Partijen naar goeddunken van de luchtvaartmaatschappij in pond sterling luiden als de verkoop of aankoop plaatsvindt op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of, indien de verkoop of aankoop plaatsvindt op het grondgebied van een lidstaat, in de valuta van die lidstaat;

d)

is het de luchtvaartmaatschappijen van elke Partij toegestaan plaatselijke uitgaven naar eigen goeddunken in de plaatselijke valuta betalen;

e)

is het de luchtvaartmaatschappijen van elke Partij toegestaan om, op verzoek, inkomsten die op het grondgebied van de andere Partij zijn verkregen uit de verkoop van luchtvervoersdiensten en aanverwante activiteiten die rechtstreeks verband houden met het luchtvervoer en die de plaatselijk uitgegeven bedragen te boven gaan, te allen tijde naar het land van hun keuze over te maken. Een snelle omwisseling en overmaking moeten zonder beperkingen of belastingen daarop worden toegestaan tegen de officiële wisselkoers die geldt voor lopende transacties en overmakingen op de datum dat de luchtvaartmaatschappij de eerste aanvraag tot overmaking indient, en worden aan geen enkele heffing onderworpen, met uitzondering van de heffingen die de banken normaal in rekening brengen voor dergelijke omwisselingen en overmakingen.

6.   Wat intermodaal vervoer betreft:

a)

geldt met betrekking tot personenvervoer dat de Partijen aanbieders van grondvervoersdiensten niet aan de wet- en regelgeving inzake luchtvervoer onderwerpen enkel omdat dergelijk grondvervoer door een luchtvaartmaatschappij onder haar eigen naam wordt aangeboden;

b)

is het de luchtvaartmaatschappijen van elke Partij, met inachtneming van de in titel II van rubriek een en de bijlagen daarbij en in titel I van rubriek drie en de bijlagen daarbij vastgelegde voorwaarden en kwalificaties, zonder beperkingen toegestaan om in verband met internationaal luchtvervoer gebruik te maken van alle oppervlaktevervoer voor vracht van en naar willekeurige punten op de grondgebieden van de Partijen of in derde landen, met inbegrip van het vervoer naar en van alle luchthavens met douanefaciliteiten, en inclusief, indien van toepassing, het recht op douanevervoer van vracht in het kader van de geldende wet- en regelgeving. Die vracht heeft, ongeacht of het oppervlaktevervoer dan wel luchtvervoer betreft, toegang tot de douaneprocedures en -faciliteiten op de luchthaven. Luchtvaartmaatschappijen kunnen ervoor kiezen hun grondvervoer zelf te verzorgen of hiervoor regelingen (waaronder code-sharing) te treffen met andere aanbieders van grondvervoer, bijvoorbeeld met andere luchtvaartmaatschappijen die grondvervoer aanbieden of met indirecte aanbieders van luchtvrachtvervoer. Dergelijke intermodale vrachtvervoersdiensten kunnen worden aangeboden als een doorvoerdienst en tegen een prijs waarin zowel het luchtvervoer als het grondvervoer inbegrepen is, mits de expediteurs worden geïnformeerd over de bij het vervoer betrokken dienstverleners.

7.   Wat leasing betreft:

a)

verlenen de Partijen elkaar het recht om hun luchtvaartmaatschappijen op alle volgende wijzen luchtvervoersdiensten te laten verrichten overeenkomstig artikel 419:

i)

met een door een verhuurder zonder bemanning geleaset luchtvaartuig;

ii)

in het geval van luchtvaartmaatschappijen van het Verenigd Koninkrijk, met een luchtvaartuig dat met bemanning wordt geleaset van andere luchtvaartmaatschappijen van de Partijen;

iii)

in het geval van luchtvaartmaatschappijen van de Unie, met een luchtvaartuig dat met bemanning wordt geleaset van andere luchtvaartmaatschappijen van de Unie;

iv)

met een luchtvaartuig dat met bemanning wordt geleaset van andere dan de in de punten ii) en iii) bedoelde luchtvaartmaatschappijen, op voorwaarde dat de leasing gerechtvaardigd is op grond van uitzonderlijke behoeften, seizoensgebonden capaciteitsbehoeften of operationele problemen van de huurder en dat de leasing niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is om die behoeften te vervullen of die problemen op te lossen;

b)

kunnen de Partijen verlangen dat de leasingovereenkomsten door hun bevoegde autoriteiten worden goedgekeurd teneinde na te gaan of de voorwaarden van dit lid en de toepasselijke veiligheids- en beveiligingseisen worden nageleefd;

c)

streeft een Partij die een dergelijke goedkeuring verlangt echter naar een vlot verloop van de goedkeuringsprocedures en beperkt zij de administratieve last van die procedures voor de betrokken luchtvaartmaatschappijen tot een minimum;

d)

doen de bepalingen van dit lid geen afbreuk aan de wet- en regelgeving van een Partij inzake de leasing van luchtvaartuigen door luchtvaartmaatschappijen van die Partij.

Artikel 430

Fiscale bepalingen

1.   Bij aankomst op het grondgebied van een Partij worden luchtvaartuigen die door luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij voor internationaal luchtvervoer worden ingezet, hun gebruikelijke uitrusting, brandstof, smeermiddelen, technische verbruiksgoederen, grondapparatuur, reserveonderdelen (inclusief motoren), boordproviand (inclusief, maar niet beperkt tot, voedsel, drank en alcoholhoudende dranken, tabak en andere producten die bestemd zijn om tijdens de vlucht in beperkte hoeveelheden aan passagiers te worden verkocht of door passagiers te worden gebruikt) en andere voorwerpen die bestemd zijn voor of uitsluitend worden gebruikt in verband met de exploitatie, het onderhoud of de bevoorrading van voor internationaal luchtvervoer ingezette luchtvaartuigen, voor zover zij aan boord van het luchtvaartuig blijven, op basis van wederkerigheid vrijgesteld van alle invoerbeperkingen, eigendomstaksen en heffingen op activa, douanerechten, accijnzen, inspectievergoedingen, belasting over de toegevoegde waarde (btw) of andere vergelijkbare indirecte belastingen en soortgelijke vergoedingen en rechten die door de nationale of lokale autoriteiten of de Unie worden opgelegd.

2.   De volgende goederen zijn op basis van wederkerigheid eveneens vrijgesteld van de in lid 1 bedoelde belastingen, heffingen, rechten, vergoedingen en kosten:

a)

boordvoorraden die worden ingevoerd in of geleverd op het grondgebied van een Partij en in redelijke hoeveelheden aan boord worden genomen voor gebruik op voor internationaal luchtvervoer ingezette uitgaande luchtvaartuigen van een luchtvaartmaatschappij van de andere Partij, zelfs als die voorraden worden gebruikt tijdens het deel van de reis dat plaatsvindt boven het genoemde grondgebied;

b)

gronduitrusting en reserveonderdelen (inclusief motoren) die op het grondgebied van een Partij worden ingevoerd voor de bevoorrading, het onderhoud of de reparatie van voor internationaal luchtvervoer ingezette luchtvaartuigen van een luchtvaartmaatschappij van de andere Partij;

c)

smeermiddelen en technische verbruiksgoederen, met uitzondering van brandstof, die worden ingevoerd in of geleverd op het grondgebied van een Partij voor gebruik in een voor internationaal luchtvervoer ingezet luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere Partij, zelfs als die goederen worden gebruikt tijdens het deel van de reis dat plaatsvindt boven het genoemde grondgebied, en

d)

gedrukt materiaal, zoals gedefinieerd in de douanewetgeving van elke Partij, dat wordt ingevoerd in of geleverd op het grondgebied van een Partij en aan boord wordt genomen voor gebruik op een voor internationaal luchtvervoer ingezet uitgaand luchtvaartuig van een luchtvaartmaatschappij van de andere Partij, zelfs als dat materiaal wordt gebruikt tijdens het deel van de reis dat plaatsvindt boven het genoemde grondgebied.

3.   De normale boorduitrusting van een luchtvaartuig, alsook de in de lid 1 vermelde benodigdheden, voorraden en reserveonderdelen die normaal worden meegenomen aan boord van een luchtvaartuig dat door een luchtvaartmaatschappij van een Partij wordt gebruikt, mogen alleen met toestemming van de douaneautoriteiten van de andere Partij op het grondgebied van die Partij worden uitgeladen; bovendien kan worden vereist dat zij onder toezicht of controle van de genoemde autoriteiten blijven totdat ze opnieuw worden uitgevoerd of op een andere wijze overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden verwijderd.

4.   De in dit artikel bedoelde vrijstellingen zijn ook van toepassing in situaties waarin de luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen van een Partij met een of meer andere luchtvaartmaatschappijen overeenkomsten zijn aangegaan voor het uitlenen of naar het grondgebied van de andere Partij overbrengen van de in de leden 1 en 2 genoemde goederen, mits die andere luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen op vergelijkbare wijze een dergelijke vrijstelling van die andere Partij genieten.

5.   Niets in deze titel belet een Partij om belastingen, heffingen, accijnzen, kosten of lasten in rekening te brengen bij de verkoop van goederen voor andere doeleinden dan voor verbruik aan boord gedurende een deel van een luchtdienst tussen twee zich op haar grondgebied bevindende punten waar in- of uitstappen toegestaan is.

6.   Bagage en vracht in rechtstreekse doorvoer op het grondgebied van een Partij worden vrijgesteld van belastingen, douaneheffingen, vergoedingen en andere vergelijkbare heffingen.

7.   De verplichting mag worden opgelegd om de in de lid 2 vermelde uitrusting en benodigdheden onder toezicht of controle van de bevoegde autoriteiten te bewaren.

8.   Deze titel laat de bepalingen van de respectieve tussen het Verenigd Koninkrijk en lidstaten van kracht zijnde verdragen inzake het vermijden van dubbele belasting op inkomsten en kapitaal onverlet.

9.   De vrijstelling van douanerechten, nationale accijnzen en soortgelijke nationale vergoedingen strekt zich niet uit tot heffingen die gebaseerd zijn op de kosten van diensten die aan de luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen van een Partij worden verleend op het grondgebied van de andere Partij.

Artikel 431

Gebruikersheffingen

1.   Gebruikersheffingen die door een Partij aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij worden opgelegd voor het gebruik van luchtvaartnavigatie- en luchtverkeersleidingsdiensten zijn kostengerelateerd en niet-discriminerend. In elk geval worden die gebruikersheffingen aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij opgelegd volgens voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de gunstigste voorwaarden die elke andere luchtvaartmaatschappij in vergelijkbare omstandigheden kan verkrijgen op het tijdstip dat de heffingen worden opgelegd.

2.   Onverminderd artikel 429, lid 5, zorgen de Partijen ervoor dat andere dan de in lid 1 vermelde gebruikersheffingen die aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij kunnen worden opgelegd, rechtvaardig, redelijk en niet onterecht discriminerend zijn en billijk over de categorieën gebruikers worden verdeeld. De aan de luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij opgelegde gebruikersheffingen mogen de volledige kosten van de verlening van passende luchthaven-, luchthavenomgevings- en luchtvaartbeveiligingsfaciliteiten en -diensten op de luchthaven of binnen het luchthavensysteem weerspiegelen, maar niet te boven gaan. Die heffingen mogen een redelijk rendement na afschrijving omvatten. De voorzieningen en diensten waarover gebruikersheffingen worden geheven, worden op efficiënte en economische wijze verleend. In elk geval worden die gebruikersheffingen aan de luchtvaartmaatschappij van de andere Partij opgelegd volgens voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de gunstigste voorwaarden die elke andere luchtvaartmaatschappij in vergelijkbare omstandigheden kan verkrijgen op het tijdstip dat de heffingen worden opgelegd.

3.   Met het oog op de correcte toepassing van de in de leden 1 en 2 vervatte beginselen zorgt elke Partij ervoor dat overleg plaatsvindt tussen de bevoegde heffingsautoriteiten of -organen op haar grondgebied en de luchtvaartmaatschappijen die de betrokken diensten en faciliteiten gebruiken en dat de bevoegde heffingsautoriteiten of -organen en de luchtvaartmaatschappijen de benodigde informatie uitwisselen. Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde heffingsautoriteiten de gebruikers binnen een redelijke termijn in kennis stellen van elk voorstel tot wijziging van de gebruikersheffingen, teneinde de gebruikers in staat te stellen hun mening kenbaar te maken voordat de wijzigingen worden doorgevoerd.

Artikel 432

Tarieven

1.   De Partijen staan toe dat de luchtvaartmaatschappijen van de Partijen hun tarieven vrij vaststellen op basis van eerlijke mededinging in overeenstemming met deze titel.

2.   De Partijen onderwerpen de tarieven van elkaars luchtvaartmaatschappijen niet aan goedkeuring.

Artikel 433

Statistieken

1.   De Partijen werken binnen het gespecialiseerd comité voor het luchtvervoer samen om de uitwisseling van statistische informatie betreffende het luchtvervoer uit hoofde van deze titel te faciliteren.

2.   Op verzoek verstrekt elke Partij de andere Partij de beschikbare niet-vertrouwelijke en niet commercieel gevoelige statistieken over het onder deze titel vallende luchtvervoer, zoals vereist uit hoofde van de wet- en regelgeving van de Partijen, op niet-discriminerende basis en voor zover redelijkerwijze kan worden gevraagd.

Artikel 434

Veiligheid van de luchtvaart

1.   De Partijen bevestigen het belang van nauwe samenwerking op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart.

2.   Bewijzen van luchtwaardigheid, bevoegdheidsbewijzen en vergunningen die door een Partij zijn afgegeven of geldig verklaard en die nog steeds van kracht zijn, worden door de andere Partij en haar bevoegde autoriteiten erkend als geldig voor de exploitatie van luchtdiensten in het kader van deze titel, mits die certificaten, bewijzen of vergunningen zijn afgegeven of geldig zijn verklaard op grond van en in overeenstemming met, ten minste, de relevante internationale normen die in het kader van het Verdrag zijn vastgesteld.

3.   Elke Partij kan op elk ogenblik verzoeken om overleg over de door de andere Partij gehandhaafde en toegepaste veiligheidsnormen in verband met luchtvaartfaciliteiten, vliegtuigbemanningen, luchtvaartuigen en de exploitatie van luchtvaartuigen. Dergelijk overleg vindt plaats binnen 30 dagen na het verzoek.

4.   Als een Partij na dat overleg tot de bevinding komt dat de andere Partij op de in lid 2 bedoelde gebieden niet op doeltreffende wijze veiligheidsnormen handhaaft en toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan de minimumnormen die op dat moment op grond van het Verdrag zijn vastgesteld, stelt de eerste Partij de andere Partij in kennis van die bevinding en van de maatregelen die noodzakelijk worden geacht om aan die minimumnormen te voldoen, en neemt de andere Partij passende corrigerende maatregelen. Als de andere Partij nalaat binnen 15 dagen of binnen een overeengekomen termijn passende corrigerende maatregelen te nemen, is dat een reden voor de verzoekende Partij om de exploitatievergunningen of technische machtigingen te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken, of anders de activiteiten van de luchtvaartmaatschappijen die onder het veiligheidstoezicht van de andere Partij staan te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken.

5.   Luchtvaartuigen die worden geëxploiteerd door, of in het kader van een leasingovereenkomst namens, een of meer luchtvaartmaatschappijen van een Partij mogen, terwijl zij zich op het grondgebied van de andere Partij bevinden, aan platforminspecties worden onderworpen, mits dat niet leidt tot onredelijke vertraging bij de exploitatie van het luchtvaartuig.

6.   Als platforminspecties of reeksen platforminspecties aanleiding geven tot:

a)

ernstige bezorgdheid dat een luchtvaartuig of de exploitatie van een luchtvaartuig niet voldoet aan de op dat moment op grond van het Verdrag vastgestelde minimumnormen, of

b)

ernstige bezorgdheid dat de op dat moment op grond van het Verdrag vastgestelde veiligheidsnormen niet doeltreffend worden gehandhaafd en toegepast.

Als de Partij die de platforminspectie of -inspecties heeft uitgevoerd ernstige bezorgdheden vaststelt als bedoeld in de punten a) of b), stelt zij de bevoegde autoriteiten van de andere Partij die verantwoordelijk zijn voor het veiligheidstoezicht op de luchtvaartmaatschappij die het luchtvaartuig exploiteert, in kennis van die bevindingen en deelt hun mee welke stappen nodig worden geacht om aan die minimumnormen te voldoen. Als niet binnen 15 dagen of binnen een overeengekomen termijn passende corrigerende maatregelen worden genomen, geeft dat de eerste Partij het recht om de exploitatievergunningen of technische machtigingen te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken, of de activiteiten van de luchtvaartmaatschappij die het luchtvaartuig exploiteert anderszins te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken.

7.   Als de toegang wordt geweigerd om overeenkomstig lid 5 een platforminspectie uit te voeren van een luchtvaartuig dat door de luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen van een Partij wordt geëxploiteerd, staat het de andere Partij vrij daaruit af te leiden dat er reden is voor ernstige bezorgdheid zoals bedoeld in lid 6 en overeenkomstig lid 6 te handelen.

8.   Elke Partij behoudt zich het recht voor om de exploitatievergunningen of technische machtigingen in te trekken, te schorsen of te beperken of anders de activiteiten van een of meer luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij onmiddellijk te schorsen of te beperken indien de eerste Partij naar aanleiding van een platforminspectie, een reeks platforminspecties, het weigeren van de toegang voor een platforminspectie, overleg of anderszins concludeert dat onmiddellijke maatregelen onontbeerlijk zijn voor de veilige bedrijfsuitoefening van een luchtvaartmaatschappij. De Partij die dergelijke maatregelen neemt, stelt de andere Partij daarvan onverwijld in kennis, met opgave van de redenen voor die maatregelen.

9.   Maatregelen die overeenkomstig lid 4, lid 6 of lid 8 door een Partij zijn genomen, worden stopgezet zodra de redenen voor het nemen van die maatregelen zijn weggevallen.

10.   Als door een Partij maatregelen zijn genomen op grond van lid 4, lid 6 of lid 8, kan een Partij in geval van een geschil een beroep doen op arbitrage overeenkomstig artikel 739 zonder voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 738. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval. Op verzoek van de klagende Partij kan het scheidsgerecht in afwachting van zijn definitieve uitspraak voorlopige verzachtende maatregelen gelasten, met inbegrip van de wijziging of schorsing van maatregelen die door een Partij uit hoofde van dit artikel zijn genomen.

Artikel 435

Beveiliging van de luchtvaart

1.   Op verzoek verlenen de Partijen elkaar alle nodige bijstand om iedere bedreiging voor de beveiliging van de burgerluchtvaart het hoofd te bieden, waaronder het voorkomen van wederrechtelijk de macht verwerven over burgerluchtvaartuigen en andere wederrechtelijke daden tegen de veiligheid van dergelijke luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten, en alle andere dreigingen tegen de beveiliging van de burgerluchtvaart.

2.   De Partijen handelen in hun wederzijdse betrekkingen overeenkomstig de normen voor de beveiliging van de luchtvaart van de ICAO. Zij eisen dat de exploitanten van de luchtvaartuigen die in hun register zijn opgenomen en de exploitanten van luchthavens op hun grondgebied ten minste overeenkomstig die normen voor de beveiliging van de luchtvaart handelen. Elke Partij stelt de andere Partij op verzoek in kennis van elk verschil tussen haar wet- en regelgeving en praktijken en de in dit lid bedoelde normen voor de beveiliging van de luchtvaart. Elke Partij kan te allen tijde verzoeken om onverwijld overleg met de andere Partij om die verschillen te bespreken.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat op haar grondgebied effectieve maatregelen worden genomen om de burgerluchtvaart te beschermen tegen wederrechtelijke daden, inclusief, maar niet beperkt tot, screening van passagiers en hun handbagage, screening van ruimbagage, screening en beveiligingscontroles van andere personen dan passagiers, daaronder begrepen bemanningsleden, en de voorwerpen die zij bij zich dragen, screening en beveiligingscontroles van goederen, post, boordbenodigdheden en luchthavenbenodigdheden en controles van de toegang tot de luchtzijde en tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones. Elke Partij stemt ermee in dat beveiligingsvoorschriften van de andere Partij inzake de toelating tot, de activiteiten binnen en het vertrek uit haar grondgebied door luchtvaartuigen in acht moeten worden genomen.

4.   De Partijen streven ernaar om zoveel mogelijk samen te werken op het gebied van luchtvaartbeveiliging, om - onder voorbehoud van wederzijdse overeenstemming over passende regelingen voor de veiligheid van de overdracht, het gebruik, de opslag en de verwijdering van gerubriceerde informatie - informatie uit te wisselen over dreigingen, kwetsbaarheden en risico's, beste praktijken, prestatie- en detectienormen voor beveiligingsapparatuur en beste praktijken en resultaten op het gebied van toezicht op de naleving te bespreken en uit te wisselen, en op elk ander gebied dat de Partijen kunnen vaststellen. De Partijen streven in het bijzonder naar de ontwikkeling en handhaving van samenwerkingsregelingen tussen technisch deskundigen op het gebied van de ontwikkeling en erkenning van normen voor de beveiliging van de luchtvaart, teneinde die samenwerking te vergemakkelijken, administratieve overlap te beperken en de vroegtijdige kennisgeving en voorafgaande bespreking van nieuwe beveiligingsinitiatieven en -vereisten te bevorderen.

5.   Elke Partij kan de resultaten van audits door de ICAO en de corrigerende maatregelen van de gecontroleerde staat op verzoek ter beschikking stellen van de andere Partij, onder voorbehoud van wederzijdse overeenstemming over passende regelingen voor de veiligheid van de overdracht, het gebruik, de opslag en de verwijdering van dergelijke informatie.

6.   De Partijen komen overeen samen te werken inzake beveiligingsinspecties die zij uitvoeren op hun eigen grondgebied of op dat van de andere Partij, via het opzetten van mechanismen, inclusief administratieve regelingen, voor de wederzijdse uitwisseling van informatie over de resultaten van die beveiligingsinspecties. De Partijen komen overeen in te gaan op verzoeken om als waarnemer deel te nemen aan beveiligingsinspecties die door de andere Partij worden uitgevoerd.

7.   Met inachtneming van lid 9, en met volle achting en respect voor de soevereiniteit van de andere Partij, kan een Partij beveiligingsmaatregelen treffen met betrekking tot de binnenkomst op haar grondgebied. Indien mogelijk houdt die Partij rekening met de reeds door de andere Partij toegepaste beveiligingsmaatregelen en eventuele suggesties van de andere Partij. Elke Partij erkent dat niets in dit artikel een beperking vormt van de bevoegdheid van een Partij om een vlucht of vluchten die zij als een bedreiging voor haar veiligheid beschouwt de toegang tot haar grondgebied te ontzeggen.

8.   Een Partij kan noodmaatregelen nemen om aan een specifieke bedreiging van haar veiligheid het hoofd te bieden. Dergelijke maatregelen worden onmiddellijk aan de andere Partij meegedeeld. Onverminderd de noodzaak om onmiddellijk maatregelen te nemen ter bescherming van de luchtvaartbeveiliging bevestigen de Partijen dat een Partij, wanneer zij overweegt veiligheidsmaatregelen te nemen, de mogelijke nadelige gevolgen voor het internationale luchtvervoer inschat, en, tenzij de wet daarin beperkingen oplegt, bij het vaststellen van de maatregelen die vanuit genoemde veiligheidsoverwegingen nodig en passend zijn, met die gevolgen rekening houdt.

9.   Met betrekking tot luchtdiensten naar haar grondgebied mag een Partij niet eisen dat op het grondgebied van de andere Partij beveiligingsmaatregelen worden genomen. Wanneer een Partij van oordeel is dat een specifieke bedreiging de dringende uitvoering van tijdelijke maatregelen vereist naast de maatregelen die reeds op het grondgebied van de andere Partij van kracht zijn, stelt zij de andere Partij, met inachtneming van vereiste bescherming van beveiligingsinformatie, in kennis van de bijzonderheden van die bedreiging en van de voorgestelde maatregelen. De andere Partij neemt een dergelijk voorstel welwillend in overweging en kan besluiten aanvullende maatregelen te nemen voor zover zij die noodzakelijk acht. Dergelijke maatregelen zijn evenredig en tijdelijk.

10.   Wanneer zich een geval van wederrechtelijk in zijn macht brengen van burgerluchtvaartuigen of een andere wederrechtelijke daad tegen de veiligheid van luchtvaartuigen, hun passagiers en bemanning, luchthavens en luchtvaartnavigatiefaciliteiten voordoet of dreigt voor te doen, staan de Partijen elkaar bij door de communicatie te vergemakkelijken en andere passende maatregelen te nemen om snel en veilig een eind te maken aan het incident of de dreiging.

11.   Elke Partij neemt alle maatregelen die zij praktisch haalbaar acht om te garanderen dat een luchtvaartuig dat zich op haar grondgebied op de grond bevindt en waartegen een daad van wederrechtelijk in zijn macht brengen of een andere wederrechtelijke daad is gesteld, aan de grond wordt gehouden, tenzij het vertrek van het luchtvaartuig noodzakelijk is om mensenlevens te beschermen. Indien mogelijk worden dergelijke maatregelen op basis van overleg tussen de Partijen genomen.

12.   Wanneer een Partij aannemelijke redenen heeft om te geloven dat de andere Partij dit artikel niet naleeft, kan zij om onmiddellijk overleg met de andere Partij verzoeken. Dat overleg moet binnen 30 dagen na ontvangst van een dergelijk verzoek van start gaan. Als de Partijen er niet in slagen om binnen 15 dagen of binnen een overeengekomen termijn na de datum van het verzoek overeenstemming te bereiken, heeft de Partij die om overleg heeft verzocht het recht om maatregelen te nemen om de exploitatievergunning en de technische vergunning van een of meerdere luchtvaartmaatschappijen van de andere Partij te weigeren, in te trekken, te schorsen, aan voorwaarden te onderwerpen of te beperken om de naleving van dit artikel te waarborgen. Indien vereist in geval van een noodsituatie, of om verdere niet-naleving van dit artikel te voorkomen, kan een Partij vóór het verstrijken van bovengenoemde termijn van 15 dagen voorlopige maatregelen nemen.

13.   Maatregelen die overeenkomstig lid 8 zijn genomen, worden stopgezet wanneer de betrokken Partij van oordeel is dat de maatregel niet langer nodig is, of die is vervangen door andere maatregelen om de dreiging in te dammen. Maatregelen die overeenkomstig lid 12 zijn genomen, worden stopgezet zodra de andere Partij dit artikel naleeft. Maatregelen die overeenkomstig lid 8 of 12 zijn genomen, kunnen worden stopgezet wanneer dat door de Partijen onderling is overeengekomen.

14.   Wanneer overeenkomstig lid 7, lid 8, lid 9 of lid 12 van dit artikel maatregelen of acties zijn ondernomen, kan een Partij een beroep doen op de bepalingen inzake geschillenbeslechting van deel zes, titel I. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval.

Artikel 436

Luchtverkeersbeheer

1.   De Partijen en hun respectieve bevoegde autoriteiten en verleners van luchtvaartnavigatiediensten werken onderling samen om de veilige en efficiënte werking van het luchtverkeer in de Europese regio te verbeteren. De Partijen streven naar interoperabiliteit tussen elkaars dienstverleners.

2.   De Partijen komen overeen samen te werken op het gebied van de prestaties en het in rekening brengen van luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties, teneinde de algehele vluchtefficiëntie te optimaliseren, de kosten te verlagen, de milieueffecten tot een minimum te beperken en de veiligheid en capaciteit van de luchtverkeersstromen tussen de bestaande systemen voor luchtverkeersbeheer van de Partijen te verbeteren.

3.   De Partijen komen overeen de samenwerking tussen hun verleners van luchtvaartnavigatiediensten te bevorderen met het oog op de uitwisseling van vluchtgegevens en de coördinatie van verkeersstromen om de vluchtefficiëntie te optimaliseren met het oog op een betere voorspelbaarheid, stiptheid en continuïteit van de dienstverlening voor het luchtverkeer.

4.   De Partijen komen overeen samen te werken bij hun programma's voor de modernisering van het luchtverkeersbeheer, met inbegrip van activiteiten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en uitrol, en de wederzijdse deelname aan validerings- en demonstratieactiviteiten aan te moedigen met het oog op het waarborgen van wereldwijde interoperabiliteit.

Artikel 437

Aansprakelijkheid van luchtvaartmaatschappijen

De Partijen bevestigen hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 28 mei 1999 in Montreal is opgesteld (het "Verdrag van Montreal").

Artikel 438

Consumentenbescherming

1.   De Partijen streven naar een hoog niveau van consumentenbescherming en werken daartoe samen.

2.   De Partijen zorgen ervoor dat doeltreffende en niet-discriminerende maatregelen worden genomen om de belangen van de consumenten in het luchtvervoer te beschermen. Die maatregelen omvatten passende toegang tot informatie, bijstand (onder meer voor personen met een handicap en personen met beperkte mobiliteit), terugbetaling en, indien van toepassing, compensatie in geval van instapweigering, annulering of vertraging, en efficiënte procedures voor de afhandeling van klachten.

3.   De Partijen plegen overleg over alle aangelegenheden die verband houden met consumentenbescherming, met inbegrip van de door hen in dat verband geplande maatregelen.

Artikel 439

Verhouding tot andere overeenkomsten

1.   Met inachtneming van de leden 4 en 5 worden eerdere overeenkomsten en regelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten met betrekking tot het onderwerp van deze titel, voor zover die niet door het recht van de Unie zijn vervangen, door deze overeenkomst vervangen.

2.   Het Verenigd Koninkrijk en een lidstaat kunnen elkaar geen andere rechten op het gebied van luchtvervoer naar, vanuit of binnen hun respectieve grondgebieden verlenen dan die welke uitdrukkelijk in deze titel zijn vastgelegd, met inachtneming van wat in artikel 419, leden 4 en 9, is bepaald.

3.   Indien de Partijen toetreden tot een multilaterale overeenkomst of overgaan tot de bekrachtiging van een besluit van de ICAO, of een andere internationale organisatie, dat betrekking heeft op aangelegenheden die onder deze titel vallen, plegen zij overleg in het gespecialiseerd comité voor het luchtvervoer om te bepalen of deze titel naar aanleiding daarvan moet worden herzien.

4.   Niets in deze titel doet afbreuk aan de geldigheid en de toepassing van bestaande en toekomstige luchtvervoersovereenkomsten tussen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot gebieden die onder hun respectieve soevereiniteit vallen en die niet onder artikel 774 vallen.

5.   Niets in deze titel doet afbreuk aan de rechten waarover het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten beschikken uit hoofde van de Multilaterale Overeenkomst inzake commerciële rechten voor niet-geregelde luchtdiensten in Europa, ondertekend te Parijs op 30 april 1956, voor zover die rechten verder gaan dan die welke in deze titel zijn vastgelegd.

Artikel 440

Schorsing en opzegging

1.   Een volledige of gedeeltelijke schorsing van deze titel op grond van artikel 749 mag niet eerder worden uitgevoerd dan de eerste dag van het verkeersseizoen van de Internationale Luchtvaartorganisatie (IATA) na het seizoen waarin de schorsing is gemeld.

2.   Na de opzegging van deze overeenkomst op grond van artikel 779 of de opzegging van deze titel op grond van artikel 441, artikel 521 of artikel 509, blijven de bepalingen die van toepassing zijn op aangelegenheden die binnen de werkingssfeer van deze titel vallen na de datum van stopzetting als bedoeld in artikel 779 of artikel 441 of artikel 521 of artikel 509 van toepassing tot het einde van het op die datum lopende IATA-verkeersseizoen.

3.   De Partij die deze titel geheel of gedeeltelijk schorst of deze overeenkomst of titel opzegt, stelt de ICAO daarvan in kennis.

Artikel 441

Opzegging van deze titel

Onverminderd artikel 779, artikel 521 en artikel 509 kan elke Partij deze titel te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval vervalt deze titel op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving.

Artikel 442

Registratie van deze overeenkomst

Deze overeenkomst en eventuele wijzigingen daarvan worden, voor zover relevant, bij de ICAO geregistreerd overeenkomstig artikel 83 van het Verdrag.

TITEL II

VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART

Artikel 443

Doelstellingen

De doelstellingen van deze titel zijn:

a)

de wederzijdse aanvaarding mogelijk te maken, zoals bepaald in de bijlagen bij deze titel, van verklaringen van overeenstemming die zijn vastgesteld en certificaten die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten of erkende organisaties van elke Partij;

b)

de samenwerking te bevorderen met het oog op een hoog niveau van veiligheid en milieuverenigbaarheid van de burgerluchtvaart;

c)

de multinationale dimensie van de burgerluchtvaart te faciliteren;

d)

het vrije verkeer van burgerluchtvaartproducten en -diensten te faciliteren en te bevorderen.

Artikel 444

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"erkende organisatie": een rechtspersoon die door de bevoegde autoriteit van een van de Partijen is gecertificeerd om bevoegdheden uit te oefenen die verband houden met de werkingssfeer van deze titel;

b)

"certificaat": een goedkeuring, vergunning of ander document dat wordt afgegeven bij wijze van erkenning van de overeenstemming van een burgerluchtvaartproduct, organisatie of natuurlijke of rechtspersoon met de toepasselijke eisen die zijn vastgesteld in de wet- en regelgeving van een Partij;

c)

"burgerluchtvaartproduct": een burgerluchtvaartuig, een motor of propeller van een burgerluchtvaartuig, of een subsysteem, uitrustingsstuk, onderdeel of component dat daarin is ingebouwd of daartoe bestemd is;

d)

"bevoegde autoriteit": een voor de veiligheid van de burgerluchtvaart bevoegd(e) agentschap van de Unie of overheidsagentschap dat of overheidsentiteit die door een Partij is aangewezen om de volgende functies te vervullen met het oog op de toepassing van deze titel:

i)

het beoordelen of de onder haar toezicht vallende burgerluchtvaartproducten, organisaties, faciliteiten, activiteiten en diensten in overeenstemming zijn met de toepasselijke eisen in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Partij;

ii)

de monitoring van hun blijvende overeenstemming met die eisen, en

iii)

het nemen van handhavingsmaatregelen om hun overeenstemming met die eisen te waarborgen;

e)

"verklaring van overeenstemming": een bepaling van overeenstemming met de toepasselijke eisen in de wet- en regelgeving van een Partij, op basis van acties als tests, inspecties, kwalificaties, goedkeuringen en monitoring;

f)

"monitoring": regelmatig toezicht door een bevoegde autoriteit van een Partij om te bepalen of de in de wet- en regelgeving van die Partij uiteengezette toepasselijke eisen blijvend worden nageleefd,

g)

"technisch agent": voor de Unie, het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart ("EASA") of de opvolger daarvan, en voor het Verenigd Koninkrijk, de Civil Aviation Authority ("CAA") of de opvolger daarvan; en

h)

"het Verdrag": het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, gedaan te Chicago op 7 december 1944, met inbegrip van:

i)

iedere wijziging die uit hoofde van artikel 94, punt a), van het Verdrag in werking is getreden en die door het Verenigd Koninkrijk en de betrokken lidstaat of lidstaten geratificeerd is, voor zover zij ter zake doet, en

ii)

iedere bijlage of iedere wijziging daarvan die is goedgekeurd uit hoofde van artikel 90 van het Verdrag, voor zover die bijlage of wijziging op een gegeven tijdstip voor het Verenigd Koninkrijk en voor de betrokken lidstaat of lidstaten van kracht is, en voor zover zij ter zake doet;

Artikel 445

Werkingssfeer en uitvoering

1.   De Partijen kunnen samenwerken op de volgende gebieden:

a)

luchtwaardigheidscertificaten en monitoring van burgerluchtvaartproducten;

b)

milieucertificaten en tests van burgerluchtvaartproducten;

c)

ontwerp- en productiecertificaten en monitoring van ontwerp- en productieorganisaties;

d)

certificaten en monitoring van onderhoudsorganisaties;

e)

personeelsvergunningen en -opleiding;

f)

evaluatie van vluchtsimulatorkwalificaties;

g)

exploitatie van luchtvaartuigen;

h)

luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten, en en

i)

andere onder de bijlagen bij het Verdrag vallende gebieden die verband houden met de veiligheid van de luchtvaart.

2.   De werkingssfeer van deze titel wordt vastgesteld door middel van bijlagen die elk van de in lid 1 genoemde samenwerkingsgebieden bestrijken.

3.   Het gespecialiseerd comité voor de veiligheid van de luchtvaart mag alleen bijlagen als bedoeld in lid 2 vaststellen als beide Partijen hebben vastgesteld dat de normen, regels, praktijken, procedures en systemen van de respectieve andere Partij op het gebied van de burgerluchtvaart een veiligheidsniveau waarborgen dat voldoende gelijkwaardig is om verklaringen van overeenstemming en certificaten, afgegeven door haar bevoegde autoriteiten of door organisaties die door die bevoegde autoriteiten zijn erkend, te kunnen aanvaarden.

4.   In elke van de in lid 2 bedoelde bijlagen worden de voorwaarden en methoden beschreven voor de wederzijdse aanvaarding van verklaringen van overeenstemming en certificaten en, indien nodig, overgangsregelingen.

5.   De technisch agenten kunnen voor elke afzonderlijke bijlage uitvoeringsprocedures opstellen. Technische verschillen tussen de normen, regels, praktijken, procedures en systemen van de Partijen op het gebied van de burgerluchtvaart worden behandeld in de in lid 2 bedoelde bijlagen en in de uitvoeringsprocedures.

Artikel 446

Algemene verplichtingen

1.   Elke Partij aanvaardt de verklaringen van overeenstemming en certificaten die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten of erkende organisaties van de andere Partij, overeenkomstig de voorwaarden in de bijlagen als bedoeld in artikel 445, lid 2.

2.   Niets in deze titel houdt de wederzijdse aanvaarding van de normen of technische voorschriften van de Partijen in.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten hun verantwoordelijkheden uit hoofde van deze titel nakomen en daartoe in staat blijven.

Artikel 447

Behoud van regelgevingsbevoegdheid

Niets in deze titel wordt uitgelegd als een beperking van de bevoegdheid van een Partij om door middel van haar wetgevende, regelgevende en administratieve maatregelen het beschermingsniveau vast te stellen dat zij passend acht voor de veiligheid en het milieu.

Artikel 448

Vrijwaringsmaatregelen

1.   Elke Partij kan onmiddellijk alle passende maatregelen nemen wanneer zij van oordeel is dat er een redelijk risico bestaat dat een burgerluchtvaartproduct, een dienst of een activiteit die binnen de werkingssfeer van deze titel valt, de veiligheid of het milieu in gevaar brengt, niet aan haar toepasselijke wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen voldoet of anderszins niet voldoet aan een eis die binnen de werkingssfeer van de toepasselijke bijlage bij deze titel valt.

2.   Als een Partij op grond van lid 1 maatregelen neemt, stelt zij de andere Partij daar binnen 15 werkdagen na het nemen van die maatregelen schriftelijk van in kennis, met opgave van de redenen voor de maatregelen.

Artikel 449

Communicatie

1.   De Partijen wijzen een contactpunt aan voor de communicatie in verband met de uitvoering van deze titel en stellen elkaar daarvan in kennis. Alle communicatie vindt plaats in het Engels.

2.   De Partijen verstrekken elkaar een lijst van de bevoegde autoriteiten, en vervolgens van een bijgewerkte lijst telkens wanneer dat noodzakelijk wordt.

Artikel 450

Transparantie, samenwerking op regelgevingsgebied en wederzijdse bijstand

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat de andere Partij op de hoogte wordt gehouden van haar wet- en regelgeving met betrekking tot deze titel en van alle belangrijke wijzigingen in die wet- en regelgeving.

2.   De Partijen stellen elkaar in de mate van het mogelijke in kennis van voorgestelde belangrijke herzieningen van hun wet- en regelgeving, normen, eisen en systemen voor de afgifte van certificaten, voor zover die herzieningen gevolgen kunnen hebben voor deze titel. In de mate van het mogelijke stellen zij elkaar in de gelegenheid opmerkingen te maken over dergelijke herzieningen en houden zij rekening met die opmerkingen.

3.   Met het oog op het onderzoeken en oplossen van specifieke veiligheidskwesties kunnen de bevoegde autoriteiten van de Partijen elkaar toestaan om als waarnemer deel te nemen aan elkaars toezichtsactiviteiten, zoals gespecificeerd in de desbetreffende bijlage bij deze titel.

4.   Met het oog op monitoring en inspecties verlenen de bevoegde autoriteiten van een Partij indien nodig bijstand aan de bevoegde autoriteiten van de andere Partij teneinde onbelemmerde toegang te verlenen tot de gereglementeerde entiteiten die onder haar toezicht vallen.

5.   Om ervoor te zorgen dat elke Partij vertrouwen houdt in de betrouwbaarheid van de processen voor verklaringen van overeenstemming van de andere Partij, mag elke technisch agent als waarnemer deelnemen aan de toezichtsactiviteiten van de andere Partij, overeenkomstig de procedures die in de bijlagen bij deze titel zijn vastgesteld. Die deelname mag niet neerkomen op systematische deelname aan toezichtsactiviteiten van de andere Partij.

Artikel 451

Uitwisseling van veiligheidsinformatie

Onverminderd artikel 453 en met inachtneming van hun toepasselijke wetgeving, komen de Partijen overeen:

a)

elkaar op verzoek en tijdig de informatie te verstrekken waarover hun technisch agenten beschikken met betrekking tot ongevallen, ernstige incidenten of voorvallen waarbij onder de bijlagen bij deze titel vallende burgerluchtvaartproducten, -diensten of -activiteiten betrokken zijn, en

b)

andere veiligheidsinformatie uit te wisselen voor zover de technisch agenten dat onderling overeenkomen.

Artikel 452

Samenwerking op het gebied van handhavingsactiviteiten

De Partijen verlenen, met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, alsook de beschikbaarheid van de benodigde middelen, via hun technisch agenten of bevoegde autoriteiten op verzoek wederzijdse samenwerking en bijstand tijdens onderzoeken of handhavingsactiviteiten inzake een vermeende of verdachte schending van de wet- of regelgeving die onder deze titel valt. Bovendien stelt elke Partij de andere Partij onmiddellijk in kennis van een onderzoek indien daarbij wederzijdse belangen betrokken zijn.

Artikel 453

Vertrouwelijkheid en bescherming van gegevens en informatie

1.   Elke Partij respecteert, overeenkomstig haar wet- en regelgeving, de vertrouwelijkheid van de gegevens en informatie die in het kader van deze titel van de andere Partij zijn ontvangen. De Partij die de gegevens en informatie ontvangt, mag die alleen gebruiken met het oog op de toepassing van deze titel.

2.   Het is de Partijen met name verboden om, met inachtneming van hun respectieve wet- en regelgeving, gegevens en informatie die in het kader van deze titel van de andere Partij zijn ontvangen en die handelsgeheimen, intellectuele eigendom, vertrouwelijke commerciële of financiële informatie, door eigendomsrechten beschermde gegevens of informatie met betrekking tot een lopend onderzoek vormen, openbaar te maken aan een derde partij, met inbegrip van het publiek, of hun bevoegde autoriteiten toestemming te geven die aan een derde partij, met inbegrip van het publiek, openbaar te maken. Voor dat doel worden dergelijke gegevens en informatie als vertrouwelijk beschouwd.

3.   Wanneer een Partij of een bevoegde autoriteit van een Partij gegevens of informatie verstrekt aan de andere Partij of een bevoegde autoriteit van de andere Partij, mag zij aangeven welke delen van de gegevens en informatie als vertrouwelijk worden beschouwd en niet openbaar mogen worden gemaakt. In dat geval moet de Partij of haar bevoegde autoriteit die gegevens of informatie duidelijk als vertrouwelijk markeren.

4.   Als een Partij het niet eens is met de overeenkomstig lid 3 door de andere Partij of een bevoegde autoriteit van die Partij aangegeven delen, kan eerstgenoemde Partij om overleg met de andere Partij verzoeken om de kwestie te bespreken.

5.   Elke Partij neemt alle redelijke maatregelen die nodig zijn om gegevens en informatie die in het kader van deze titel zijn ontvangen, te beschermen tegen ongeoorloofde bekendmaking.

6.   De Partij die in het kader van deze titel gegevens en informatie ontvangt van de andere Partij, verwerft door die ontvangst geen eigendomsrechten op die gegevens en informatie.

Artikel 454

Vaststelling en wijziging van bijlagen bij deze titel

Het gespecialiseerd comité voor de veiligheid van de luchtvaart kan bijlage 30 wijzigen, bijlagen vaststellen of wijzigen overeenkomstig artikel 445, lid 2, en bijlagen schrappen.

Artikel 455

Kostendekking

Elke Partij streeft ernaar dat de vergoedingen of heffingen die door een Partij of haar technisch agent worden opgelegd aan natuurlijke of rechtspersonen waarvan de activiteiten onder deze titel vallen, rechtvaardig en redelijk zijn, in verhouding staan tot de geleverde diensten en geen belemmering vormen voor de handel.

Artikel 456

Andere overeenkomsten en eerdere regelingen

1.   Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst heeft deze titel voorrang op alle bilaterale overeenkomsten of regelingen inzake de veiligheid van de luchtvaart tussen het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten voor wat de onder deze titel vallende activiteiten betreft waaraan uitvoering is gegeven overeenkomstig artikel 445.

2.   De technisch agenten nemen de nodige maatregelen om, in voorkomend geval, eerdere tussen hen gesloten regelingen te wijzigen of te beëindigen.

3.   Met inachtneming van de leden 1 en 2 doet niets in deze titel afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van andere internationale overeenkomsten.

Artikel 457

Schorsing van verplichtingen tot wederzijdse aanvaarding

1.   Een Partij heeft het recht om haar aanvaardingsverplichtingen uit hoofde van artikel 446, lid 1, geheel of gedeeltelijk te schorsen als de andere Partij haar verplichtingen uit hoofde van deze titel op wezenlijke wijze niet nakomt.

2.   Alvorens haar recht tot schorsing van haar aanvaardingsverplichtingen uit te oefenen, vraagt een Partij om overleg teneinde de andere Partij om corrigerende maatregelen te verzoeken. Tijdens het overleg bespreken de Partijen, indien passend, de gevolgen van de schorsing.

3.   De rechten uit hoofde van dit artikel worden alleen uitgeoefend wanneer de andere Partij nalaat om binnen een passende termijn na het overleg corrigerende maatregelen te treffen. Als een Partij een recht uit hoofde van dit artikel uitoefent, stelt zij de andere Partij schriftelijk in kennis van haar voornemen tot schorsing van de aanvaardingsverplichtingen en geeft zij nadere toelichting bij de redenen voor de schorsing.

4.   De schorsing treedt 30 dagen na de datum van de kennisgeving in werking, tenzij de Partij die het initiatief voor de schorsing heeft genomen de andere Partij er voor het einde van die periode schriftelijk van in kennis stelt dat zij haar kennisgeving intrekt.

5.   De schorsing heeft geen gevolgen voor de geldigheid van verklaringen van overeenstemming en certificaten die vóór de datum waarop de schorsing van kracht werd door de bevoegde autoriteiten of erkende organisaties van de andere Partij zijn afgegeven. Een dergelijke van kracht geworden schorsing kan onmiddellijk worden opgeheven na de uitwisseling van daartoe strekkende diplomatieke nota's door de Partijen.

Artikel 458

Opzegging van deze titel

Onverminderd artikel 779, artikel 521 en artikel 509 kan elke Partij deze titel te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval vervalt deze titel op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving.

RUBRIEK DRIE

WEGVERVOER

TITEL I

GOEDERENVERVOER OVER DE WEG

Artikel 459

Doel

1.   Deze titel heeft tot doel om, wat het goederenvervoer over de weg betreft, de blijvende connectiviteit tussen, door en binnen de grondgebieden van de Partijen te waarborgen en de regels vast te stellen die op dat vervoer van toepassing zijn.

2.   De Partijen komen overeen bij de toepassing van deze titel geen discriminerende maatregelen te nemen.

3.   Niets in deze titel heeft gevolgen voor het vervoer van goederen op het grondgebied van een van de Partijen door een op dat grondgebied gevestigde ondernemer van goederenvervoer over de weg.

Artikel 460

Toepassingsgebied

1.   Deze titel is van toepassing op het vervoer van goederen over de weg met een commercieel doel tussen, door en binnen de grondgebieden van de Partijen, en laat de toepassing van de door de Europese Conferentie van Ministers van Verkeer vastgestelde regels onverlet.

2.   Goederenvervoer over de weg waarvoor geen directe of indirecte vergoeding wordt ontvangen en dat niet direct of indirect inkomsten genereert voor de bestuurder van het voertuig of voor anderen, en dat geen verband houdt met een beroepsactiviteit, wordt beschouwd als goederenvervoer voor niet-commerciële doeleinden.

Artikel 461

Definities

Voor de toepassing van deze titel en in aanvulling op de definities van artikel 124 wordt verstaan onder:

a)

"voertuig": een op het grondgebied van een Partij geregistreerd motorvoertuig, of een samenstel van voertuigen waarvan het trekkende voertuig op het grondgebied van een Partij is geregistreerd, dat uitsluitend voor het vervoer van goederen wordt gebruikt;

b)

"ondernemer van goederenvervoer over de weg": elke natuurlijke of rechtspersoon die met een voertuig voor commerciële doeleinden goederen vervoert;

c)

"ondernemer van goederenvervoer over de weg van een Partij": een ondernemer van goederenvervoer over de weg die een op het grondgebied van een Partij gevestigde rechtspersoon of een natuurlijke persoon van een Partij is;

d)

"Partij van vestiging": de Partij waar een ondernemer van goederenvervoer over de weg gevestigd is;

e)

"bestuurder": iedere persoon die een voertuig bestuurt, zelfs voor een korte periode, of die in het kader van zijn werkzaamheden in een voertuig wordt vervoerd teneinde zo nodig beschikbaar te zijn om een voertuig te besturen;

f)

"doorvoer": de verplaatsing van voertuigen over het grondgebied van een Partij zonder dat goederen worden geladen of gelost;

g)

"regelgevingsmaatregelen":

i)

voor de Unie:

A)

verordeningen en richtlijnen als bedoeld in artikel 288 VWEU, en

B)

gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 290 respectievelijk artikel 291 VWEU, en

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk:

A)

primaire wetgeving, en

B)

secundaire wetgeving.

Artikel 462

Vervoer van goederen tussen, door en binnen de grondgebieden van de Partijen

1.   Op voorwaarde dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, mogen ondernemers van goederenvervoer over de weg van een Partij de volgende ritten uitvoeren:

a)

ritten met een voertuig met lading van het grondgebied van de Partij van vestiging naar het grondgebied van de andere Partij, en omgekeerd, met of zonder doorvoer via het grondgebied van een derde land;

b)

ritten met een voertuig met lading van het grondgebied van de Partij van vestiging naar het grondgebied van de andere Partij, met doorvoer via het grondgebied van de andere Partij;

c)

ritten met een voertuig met lading van of naar het grondgebied van de Partij van vestiging met doorvoer via het grondgebied van de andere Partij;

d)

ritten met een voertuig zonder lading in combinatie met de in de punten a) tot en met c) bedoelde ritten.

2.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg van een Partij mogen een in lid 1 bedoelde rit alleen uitvoeren als:

a)

zij houder zijn van een geldige vergunning die is afgegeven overeenkomstig artikel 463, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 464, en

b)

de rit wordt uitgevoerd door bestuurders die houder zijn van een getuigschrift van vakbekwaamheid overeenkomstig artikel 465, lid 1.

3.   Met inachtneming van lid 6 en mits aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, mogen ondernemers van goederenvervoer over de weg van het Verenigd Koninkrijk maximaal twee ritten met lading vanaf een lidstaat naar een andere lidstaat uitvoeren zonder terug te keren naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, mits die ritten volgen op een rit vanaf het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk die uit hoofde van lid 1, punt a) is toegestaan.

4.   Onverminderd lid 5, met inachtneming van lid 6 en mits aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, mogen ondernemers van goederenvervoer over de weg van het Verenigd Koninkrijk één rit met lading binnen het grondgebied van een lidstaat uitvoeren op voorwaarde dat die rit:

a)

volgt op een rit vanaf het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk die uit hoofde van lid 1, punt a), is toegestaan, en

b)

wordt uitgevoerd binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van die lidstaat van goederen die tijdens de bij punt a) bedoelde rit werden vervoerd.

5.   Met inachtneming van lid 6 en mits aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, mogen in Noord-Ierland gevestigde ondernemers van goederenvervoer over de weg van het Verenigd Koninkrijk maximaal twee ritten met lading binnen het grondgebied van Ierland afleggen, op voorwaarde dat die ritten:

a)

volgen op een rit vanaf het grondgebied van Noord-Ierland die uit hoofde van lid 1, punt a), is toegestaan, en

b)

worden uitgevoerd binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van Ierland van goederen die tijdens de bij punt a) bedoelde rit werden vervoerd.

6.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg van het Verenigd Koninkrijk zijn beperkt tot maximaal twee ritten binnen het grondgebied van de Unie uit hoofde van de leden 3, 4 en 5 voordat zij naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk terugkeren.

7.   Mits aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, mogen in ondernemers van goederenvervoer over de weg van de Unie maximaal twee ritten met lading binnen het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk afleggen, op voorwaarde dat die ritten:

a)

volgen op een rit vanaf het grondgebied van de Unie die uit hoofde van lid 1, punt a), is toegestaan, en

b)

worden uitgevoerd binnen zeven dagen na het lossen op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk van goederen die tijdens de bij punt a) bedoelde rit werden vervoerd.

Artikel 463

Voorschriften voor ondernemers

1.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg van een Partij die een rit als bedoeld in artikel 462 uitvoeren, moeten in het bezit zijn van een geldige vergunning die is afgegeven overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

2.   Vergunningen worden, overeenkomstig de wetgeving van de Partijen, slechts afgegeven aan ondernemers van goederenvervoer over de weg die voldoen aan de eisen van bijlage 31, deel A, afdeling 1 betreffende de toegang tot en de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg.

3.   Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vergunning wordt aan boord van het voertuig bewaard en op verzoek van de door elke Partij gemachtigde inspecteurs overgelegd. De vergunning en de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften stemmen overeen met een van de modellen in bijlage 31, deel A, aanhangsel 31-A-1-3, waarin ook de voorwaarden voor het gebruik ervan zijn vastgesteld. De vergunning moet ten minste twee van de in bijlage 31, deel A, aanhangsel 31-A-1-4, vermelde beveiligingskenmerken bevatten.

4.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg voldoen aan de eisen van bijlage 31, deel A, afdeling 2, waarin de eisen voor de detachering van bestuurders bij het afleggen van ritten als bedoeld in artikel 462, leden 3 tot en met 7, zijn vastgelegd.

Artikel 464

Vrijstelling van vergunningsvereiste

De volgende soorten goederenvervoer en lege ritten in verband met dergelijk vervoer mogen worden uitgevoerd zonder een geldige vergunning als bedoeld in artikel 463:

a)

postvervoer als universele dienst;

b)

vervoer van beschadigde of defecte voertuigen;

c)

tot en met 20 mei 2022: goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de maximaal toegestane massa in beladen toestand, die van aanhangwagens inbegrepen, niet meer dan 3,5 ton bedraagt;

d)

vanaf 21 mei 2022: goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de maximaal toegestane massa in beladen toestand, die van aanhangwagens inbegrepen, niet meer dan 2,5 ton bedraagt;

e)

vervoer van geneesmiddelen, apparatuur, uitrusting en andere artikelen die nodig zijn voor medische zorg bij spoedhulp, met name bij natuurrampen en in het kader van humanitaire hulp;

f)

goederenvervoer met voertuigen voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de vervoerde goederen zijn eigendom van de ondernemer van goederenvervoer over de weg of zijn door de ondernemer verkocht, gekocht, verhuurd of gehuurd, geproduceerd, gewonnen, bewerkt of gerepareerd;

ii)

de rit heeft tot doel de goederen van of naar de bedrijfsruimten van de ondernemer van goederenvervoer over de weg te vervoeren of ze voor zijn eigen behoeften binnen of buiten de onderneming te verplaatsen;

iii)

de voor dat vervoer gebruikte voertuigen worden bestuurd door personeel dat in dienst is van de ondernemer van goederenvervoer over de weg of hem krachtens een contractuele verplichting ter beschikking is gesteld;

iv)

de voertuigen waarmee de goederen worden vervoerd, zijn eigendom van de ondernemer van goederenvervoer over de weg, door hem op afbetaling gekocht of gehuurd, en

v)

het desbetreffende vervoer is slechts een secundaire bedrijvigheid in het kader van de algemene werkzaamheden van de ondernemer van goederenvervoer over de weg;

g)

goederenvervoer met motorvoertuigen met een toegestane maximumsnelheid van ten hoogste 40 km per uur.

Artikel 465

Voorschriften voor bestuurders

1   Bestuurders van voertuigen die ritten als bedoeld in artikel 462 uitvoeren:

a)

zijn houder van een overeenkomstig bijlage 31, deel B, afdeling 1, afgegeven getuigschrift van vakbekwaamheid, en

b)

houden zich aan de voorschriften inzake rij- en werktijden, rusttijden, pauzes en het gebruik van tachografen overeenkomstig bijlage 31, deel B, afdelingen 2 tot en met 4.

2.   Op internationaal wegvervoer dat gedeeltelijk buiten het grondgebied van de Partijen plaatsvindt is voor de gehele rit, in plaats van lid 1, punt b), de Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR), gedaan te Genève op 1 juli 1970, van toepassing.

Artikel 466

Voorschriften voor voertuigen

1.   Een Partij mag het gebruik op haar grondgebied van een voertuig dat een rit als bedoeld in artikel 462 uitvoert, niet weigeren of verbieden indien het voertuig voldoet aan de voorschriften van bijlage 31, deel C, afdeling 1.

2.   Voertuigen die de in artikel 462 bedoelde ritten uitvoeren, zijn uitgerust met een tachograaf die is gebouwd, geïnstalleerd, gebruikt, getest en gecontroleerd overeenkomstig bijlage 31, deel C, afdeling 2.

Artikel 467

Verkeersregels

Wanneer bestuurders van voertuigen die goederen vervoeren uit hoofde van deze titel zich op het grondgebied van de andere Partij bevinden, leven zij de op dat grondgebied geldende nationale wet- en regelgeving inzake het wegverkeer na.

Artikel 468

Ontwikkeling van wetgeving en gespecialiseerd comité voor het wegvervoer

1.   Wanneer een Partij een nieuwe regelgevingsmaatregel voorstelt op een gebied dat onder bijlage 31 valt:

a)

stelt zij de andere Partij zo spoedig mogelijk in kennis van de voorgestelde regelgevingsmaatregel, en

b)

houdt zij de andere Partij op de hoogte van de voortgang van de regelgevingsmaatregel.

2.   Op verzoek van een van de Partijen vindt binnen het gespecialiseerd comité voor het wegvervoer uiterlijk twee maanden na de indiening van het verzoek een gedachtewisseling plaats over de vraag of de voorgestelde nieuwe regelgevingsmaatregel al dan niet van toepassing is op ritten als bedoeld in artikel 462.

3.   Wanneer een Partij een nieuwe regelgevingsmaatregel als bedoeld in lid 1 vaststelt, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis en verstrekt zij de tekst van de nieuwe regelgevingsmaatregel binnen een week na de bekendmaking ervan.

4.   Het gespecialiseerd comité voor het wegvervoer komt op verzoek van een van de Partijen binnen twee maanden na de indiening van het verzoek bijeen om een vastgestelde nieuwe regelgevingsmaatregel te bespreken, ongeacht of er al dan niet een kennisgeving overeenkomstig lid 1 of 3 of een bespreking overeenkomstig lid 2 heeft plaatsgevonden.

5.   Het gespecialiseerd comité voor het wegvervoer kan:

a)

bijlage 31 wijzigen om rekening te houden met ontwikkelingen op het gebied van regelgeving en/of technologie, of om de bevredigende uitvoering van deze titel te waarborgen;

b)

bevestigen dat de door de nieuwe regelgevingsmaatregel aangebrachte wijzigingen in overeenstemming zijn met bijlage 31, of

c)

een besluit nemen over andere maatregelen om de goede werking van deze titel te waarborgen.

Artikel 469

Corrigerende maatregelen

1   Als een Partij van oordeel is dat de andere Partij een nieuwe regelgevingsmaatregel heeft vastgesteld die niet voldoet aan de eisen van bijlage 31, met name in gevallen waarin het gespecialiseerd comité voor het wegvervoer geen besluit heeft genomen uit hoofde van artikel 468, en de andere Partij de bepalingen van de nieuwe regelgevingsmaatregel niettemin toepast op wegvervoerondernemers, bestuurders of voertuigen van de eerste Partij, kan zij, na de andere Partij daarvan in kennis te hebben gesteld, passende corrigerende maatregelen nemen, waaronder de schorsing van verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst of enige aanvullende overeenkomst, op voorwaarde dat die maatregelen:

a)

niet verder gaan dan het niveau van tenietdoening of uitholling dat wordt veroorzaakt door de vastgestelde nieuwe regelgevingsmaatregel van de andere Partij die niet voldoet aan de vereisten van bijlage 31, en

b)

op zijn vroegst zeven dagen nadat de Partij die van plan is de maatregelen te nemen de andere Partij daarvan uit hoofde van dit lid in kennis heeft gesteld, van kracht worden.

2.   De passende corrigerende maatregelen komen te vervallen:

a)

als de Partij die de maatregelen heeft genomen ervan overtuigd is dat de andere Partij haar verplichtingen uit hoofde van deze titel nakomt, of

b)

in naleving van een uitspraak van het scheidsgerecht.

3.   De Partijen beroepen zich niet op de WTO-Overeenkomst, noch op enige andere internationale overeenkomst om de andere Partij te beletten verplichtingen uit hoofde van dit artikel te schorsen.

Artikel 470

Belastingen

1.   Voertuigen die overeenkomstig deze titel voor goederenvervoer worden gebruikt, zijn vrijgesteld van de belastingen en heffingen die op het grondgebied van de andere Partij op het bezit of het verkeer van voertuigen worden geheven.

2.   De in lid 1 bedoelde vrijstelling geldt niet voor:

a)

belastingen of heffingen op het brandstofverbruik;

b)

heffingen voor het gebruik van een weg of een wegennet, of

c)

heffingen voor het gebruik van bepaalde bruggen, tunnels of veerboten.

3.   De brandstof in de standaardtanks van de voertuigen en in speciale containers waarvan de tijdelijke invoer is toegestaan, en die rechtstreeks wordt gebruikt voor de voortstuwing en, in voorkomend geval, voor de werking, tijdens het vervoer, van koel- en andere systemen, alsmede smeermiddelen die in de motorvoertuigen aanwezig zijn en die nodig zijn voor hun normale werking tijdens de rit, zijn vrij van douanerechten en andere belastingen en heffingen, zoals btw en accijnzen, en zijn niet onderworpen aan invoerbeperkingen.

4.   Reserveonderdelen die op het grondgebied van een Partij worden ingevoerd voor de reparatie van een voertuig dat in de andere Partij is geregistreerd of in het verkeer is gebracht, worden toegelaten onder dekking van een tijdelijke rechtenvrije invoer en zonder invoerverbod of -beperking. De vervangen delen zijn onderworpen aan douanerechten en andere belastingen (btw) en worden wederuitgevoerd of vernietigd onder toezicht van de douaneautoriteiten van de andere Partij.

Artikel 471

Verplichtingen in andere titels

De artikelen 135 en 137 worden opgenomen in en maken deel uit van deze titel en zijn van toepassing op de behandeling van ondernemers van goederenvervoer over de weg die ritten overeenkomstig artikel 462 uitvoeren.

Artikel 472

Opzegging van deze titel

Onverminderd artikel 779, artikel 521 en artikel 509 kan elke Partij deze titel te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval vervalt deze titel op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving.

TITEL II

PERSONENVERVOER OVER DE WEG

Artikel 473

Toepassingsgebied

1.   Het doel van deze titel is om, wat het personenvervoer over de weg betreft, de blijvende connectiviteit tussen, door en binnen de grondgebieden van de Partijen te waarborgen en de regels vast te stellen die op dat vervoer van toepassing zijn. De titel is van toepassing op ongeregeld vervoer, geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer van personen met touringcars en autobussen tussen, door en binnen de grondgebieden van de Partijen.

2.   De Partijen komen overeen bij de toepassing van deze titel geen discriminerende maatregelen te nemen.

3.   Niets in deze titel heeft gevolgen voor het vervoer van passagiers op het grondgebied van een van de Partijen door een op dat grondgebied gevestigde ondernemer van personenvervoer over de weg.

Artikel 474

Definities

Voor de toepassing van deze titel en in aanvulling op de definities van artikel 124 wordt verstaan onder:

a)

"touringcars en autobussen": voertuigen die naar constructie en uitrusting geschikt zijn voor het vervoer van meer dan negen personen, de bestuurder inbegrepen, en daarvoor bestemd zijn;

b)

"personenvervoer": vervoer over de weg voor het publiek of voor bepaalde categorieën gebruikers, tegen betaling verricht door de vervoerde persoon of door de organisator van het vervoer, met touringcars en autobussen;

c)

"ondernemer van personenvervoer over de weg": iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon met eigen rechtspersoonlijkheid of afhankelijk van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid, die personenvervoer verricht;

d)

"ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij": een ondernemer van personenvervoer over de weg die op het grondgebied van een Partij gevestigd is;

e)

"geregeld vervoer": personenvervoer dat met een vaste frequentie langs vaste routes wordt verricht, waarbij passagiers op vooraf vastgestelde stopplaatsen kunnen worden opgehaald en afgezet;

f)

"bijzondere vorm van geregeld vervoer": vervoer van bepaalde categorieën passagiers met uitsluiting van andere passagiers, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, voor zover dat vervoer op de voor geregeld vervoer bepaalde wijze geschiedt. De bijzondere vormen van geregeld vervoer omvatten:

i)

het vervoer van werknemers tussen huis en werk, en

ii)

vervoer van scholieren en studenten naar en van de onderwijsinstelling.

Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruikers;

g)

"groep": een van de volgende:

i)

een of meer verbonden natuurlijke of rechtspersonen en de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) van wie of waarvan zij afhangen,

ii)

een of meer verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen die van dezelfde natuurlijke of rechtsperso(o)n(en) afhangen;

h)

"Interbus-overeenkomst": de Overeenkomst betreffende het ongeregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen, zoals later gewijzigd, die op 1 januari 2003 in werking is getreden;

i)

"doorvoer": de verplaatsing van touringcars en autobussen over het grondgebied van een Partij zonder dat passagiers worden opgepikt of afgezet;

j)

"ongeregeld vervoer": vervoer dat geen vorm van geregeld vervoer of bijzondere vorm van geregeld vervoer is en dat met name wordt gekenmerkt door het feit dat groepen passagiers worden vervoerd die op initiatief van de klant of de ondernemer van personenvervoer over de weg zijn bijeengebracht.

Artikel 475

Personenvervoer per touringcar en autobus tussen, door en op de grondgebieden van de Partijen

1.   Ondernemers van personenvervoer over de weg van een Partij mogen, wanneer zij geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer verrichten, ritten met passagiers uitvoeren vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij, met of zonder doorreis over het grondgebied van een derde land, en lege ritten die daarmee verband houden.

2.   Ondernemers van personenvervoer over de weg van een Partij mogen, wanneer zij geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer verrichten, ritten met passagiers uitvoeren vanaf het grondgebied van de Partij waar de ondernemer van personenvervoer over de weg gevestigd is naar het grondgebied van dezelfde Partij met doorreis over het grondgebied van de andere Partij, en lege ritten die daarmee verband houden.

3.   Een ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij mag geen geregeld vervoer of bijzondere vormen van geregeld vervoer verrichten waarbij zowel de plaats van vertrek als de bestemming op het grondgebied van de andere Partij liggen.

4.   Als het in lid 1 bedoelde personenvervoer deel uitmaakt van een dienst van of naar het grondgebied van de Partij waar de ondernemer van personenvervoer over de weg gevestigd is, mogen onderweg passagiers op het grondgebied van de andere Partij worden opgehaald of afgezet, op voorwaarde dat de stopplaats is toegestaan overeenkomstig de op dat grondgebied geldende regels.

5.   Als het in dit artikel bedoelde personenvervoer deel uitmaakt van een internationale geregelde of bijzondere vorm van geregelde dienst tussen Ierland en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, mogen passagiers in de ene Partij worden opgehaald en afgezet door een in de andere Partij gevestigde ondernemer van personenvervoer over de weg.

6.   Ondernemers van personenvervoer over de weg die op het grondgebied van een Partij gevestigd zijn, mogen op tijdelijke basis ongeregeld vervoer op het eiland Ierland verrichten waarbij passagiers op het grondgebied van de andere Partij worden opgehaald en afgezet.

7.   Ondernemers van personenvervoer over de weg mogen, wanneer zij ongeregeld vervoer verrichten, een rit met passagiers verrichten vanaf het grondgebied van een Partij over het grondgebied van de andere Partij naar het grondgebied van een niet-overeenkomstsluitende partij bij de Interbus-overeenkomst, met inbegrip van een daarmee verband houdende lege rit.

8.   Het in dit artikel bedoelde personenvervoer wordt uitgevoerd met touringcars en autobussen die zijn geregistreerd in de Partij waar de ondernemer van personenvervoer over de weg gevestigd is of verblijft. Die touringcars en autobussen moeten voldoen aan de technische normen van bijlage 2 bij de Interbus-overeenkomst.

Artikel 476

Voorwaarden voor het verrichten van de in artikel 475 bedoelde diensten

1.   Geregeld vervoer staat open voor alle ondernemers van personenvervoer over de weg van een Partij, waar passend onder voorbehoud van verplichte reservering.

2.   Geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer zijn onderworpen aan een vergunning overeenkomstig artikel 477 en lid 6 van dit artikel.

3.   Een aanpassing van de exploitatievoorwaarden voor het vervoer doet niet af aan het geregelde karakter van het vervoer.

4.   Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer met dezelfde clientèle als bij het bestaande geregelde vervoer, het doorrijden op bepaalde haltes of het inlassen van extra haltes in het bestaande geregelde vervoer gelden dezelfde regels als voor het bestaande geregelde vervoer.

5.   De afdelingen V (Sociale bepalingen) en VI (Douane- en fiscale bepalingen) van de Interbus-overeenkomst, alsmede de bijlagen 1 (Voorwaarden voor ondernemers van personenvervoer over de weg) en 2 (Technische normen voor autobussen en touringcars) daarbij zijn van toepassing.

6.   Voor bijzondere vormen van geregeld vervoer is gedurende een periode van zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, geen vergunning vereist wanneer zij vallen onder een overeenkomst tussen de organisator en de ondernemer van personenvervoer over de weg.

7.   Voor ongeregeld vervoer dat overeenkomstig artikel 475 onder deze titel valt, is geen vergunning vereist. Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer dat vergelijkbaar is met het bestaande geregelde vervoer en op dezelfde clientèle is gericht, is echter wel een vergunning vereist overeenkomstig afdeling VIII van de Interbus-overeenkomst.

Artikel 477

Vergunningverlening

1.   De in artikel 475 bedoelde vergunningen voor vervoersdiensten worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van de Partij op het grondgebied waarvan de ondernemer van personenvervoer over de weg gevestigd is (hierna de "vergunningverlenende autoriteit" genoemd).

2.   Als een ondernemer van personenvervoer over de weg in de Unie gevestigd is, is de vergunningverlenende autoriteit de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vertrek of bestemming.

3.   In het geval van een groep ondernemers van personenvervoer over de weg die voornemens zijn een dienst als bedoeld in artikel 475 uit te voeren, is de vergunningverlenende autoriteit de bevoegde autoriteit waaraan de aanvraag is gericht overeenkomstig de tweede alinea van artikel 478, lid 1.

4.   Vergunningen worden afgegeven op naam van de ondernemer van personenvervoer over de weg en zijn niet overdraagbaar. Met de toestemming van de vergunningverlenende autoriteit mag een ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij die een vergunning heeft gekregen de dienst echter uitbesteden aan een onderaannemer, als dat in overeenstemming is met de wetgeving van de Partij. In dat geval worden de naam van de onderaannemer en zijn rol op de vergunning vermeld. De onderaannemer is een ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij en voldoet aan alle bepalingen van deze titel.

In het geval van een groep ondernemers van personenvervoer over de weg die voornemens zijn diensten als bedoeld in artikel 475 uit te voeren, wordt de vergunning afgegeven op naam van alle ondernemers van personenvervoer over de weg in de groep en worden de namen van al die ondernemers erop vermeld. De vergunning wordt verstrekt aan de ondernemer van personenvervoer over de weg die daartoe door de andere ondernemers van personenvervoer over de weg is aangewezen en die de vergunning heeft aangevraagd, en de andere ondernemers van personenvervoer over de weg ontvangen voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.

5.   Onverminderd artikel 479, lid 3, bedraagt de geldigheidstermijn van een vergunning maximaal vijf jaar. Er kan een kortere geldigheidsduur worden vastgesteld, hetzij op verzoek van de aanvrager, hetzij in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteiten van de Partijen op het grondgebied waarvan passagiers worden opgehaald of afgezet.

6.   In de vergunning wordt het volgende vermeld:

a)

het type vervoersdienst;

b)

de reisweg, in het bijzonder de vertrekplaats en de bestemming;

c)

de geldigheidstermijn van de vergunning, en

d)

de haltes en de dienstregeling.

7.   De vergunningen stemmen overeen met het model in bijlage 32.

8.   De ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij die een dienst als bedoeld in artikel 475 verricht, mag extra voertuigen gebruiken om tijdelijke en uitzonderlijke situaties op te vangen. Dergelijke extra voertuigen mogen alleen worden gebruikt onder dezelfde voorwaarden als die van de in lid 6 van dit artikel bedoelde vergunning.

In dat geval zorgt de ondernemer van personenvervoer over de weg ervoor dat, naast de in artikel 483, leden 1 en 2, vermelde documenten, een afschrift van de overeenkomst tussen de ondernemer van personenvervoer over de weg die het geregeld internationaal vervoer of de bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer verricht en de onderneming die de extra voertuigen ter beschikking stelt, of een gelijkwaardig document, in het voertuig aanwezig is en op verzoek van een gemachtigd inspecteur wordt overgelegd.

Artikel 478

Indiening van vergunningaanvragen

1.   De vergunningaanvraag wordt door de ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij ingediend bij de in artikel 477, lid 1, bedoelde vergunningverlenende autoriteit.

Voor elke dienst wordt slechts één aanvraag ingediend. In de in artikel 477, lid 3, bedoelde gevallen wordt de aanvraag ingediend door de ondernemer die daartoe door de andere ondernemers is aangewezen. De aanvraag wordt gericht aan de vergunningverlenende autoriteit van de Partij waar de ondernemer van personenvervoer over de weg die de aanvraag indient, gevestigd is.

2.   Vergunningen worden aangevraagd volgens het model in bijlage 33.

3.   De ondernemer van personenvervoer over de weg die een vergunning aanvraagt, verstrekt alle aanvullende inlichtingen die hij dienstig acht of die door de vergunningverlenende autoriteit worden gevraagd, met name de in bijlage 33 vermelde documenten.

Artikel 479

Procedure tot het verlenen van een vergunning

1.   Vergunningen worden afgegeven met instemming van de bevoegde autoriteiten van de Partijen op het grondgebied waarvan passagiers worden opgehaald of afgezet. De vergunningverlenende autoriteit doet die bevoegde autoriteiten, alsmede de bevoegde autoriteiten waarvan het grondgebied wordt doorkruist zonder dat passagiers worden opgehaald of afgezet, samen met haar beoordeling, een kopie toekomen van de aanvraag en van alle andere dienstige documenten.

Voor de Unie zijn de in de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteiten de autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied waarvan passagiers worden opgehaald of afgezet en de lidstaten die worden doorkruist zonder dat passagiers worden opgehaald of afgezet.

2.   De bevoegde autoriteiten waaraan instemming is gevraagd, geven de vergunningverlenende autoriteit binnen vier maanden uitsluitsel over de aanvraag. Die termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om instemming is ontvangen, zoals vermeld op de ontvangstbevestiging. Als de beslissing van de bevoegde autoriteiten waaraan instemming is gevraagd negatief is, wordt die naar behoren gemotiveerd. Als de vergunningverlenende autoriteit binnen vier maanden geen antwoord ontvangt, worden de geraadpleegde bevoegde autoriteiten geacht hun instemming te hebben gegeven en kan de vergunningverlenende autoriteit de vergunning verlenen.

De bevoegde autoriteiten waarvan het grondgebied wordt doorkruist zonder dat passagiers worden opgehaald of afgezet, kunnen de vergunningverlenende autoriteit binnen een termijn van vier maanden in kennis stellen van hun opmerkingen.

3.   Voor diensten waarvoor vóór het eind van de overgangsperiode een vergunning is verleend uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (70) en waarvoor de vergunning aan het eind van de overgangsperiode vervalt, geldt het volgende:

a)

als de exploitatievoorwaarden, met inachtneming van de wijzigingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 475, dezelfde zijn als die welke in de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1073/2009 verleende vergunning zijn vastgesteld, kan de uit hoofde van deze titel bevoegde vergunningverlenende autoriteit de wegvervoerondernemer, op aanvraag of anderszins, een overeenkomstige vergunning verlenen die uit hoofde van deze titel is verleend. Wanneer een dergelijke vergunning wordt afgegeven, wordt de in lid 2 bedoelde instemming van de bevoegde autoriteiten op het grondgebied waarvan passagiers worden opgehaald of afgezet, geacht te zijn verleend. Die bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten waarvan het grondgebied wordt doorkruist zonder dat passagiers worden opgehaald of afgezet, kunnen de vergunningverlenende autoriteit te allen tijde in kennis stellen van hun opmerkingen;

b)

wanneer punt a) wordt toegepast, mag de geldigheidsduur van de overeenkomstige vergunning die uit hoofde van deze titel wordt verleend, de laatste dag van de geldigheidsduur zoals vermeld op de eerder uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1073/2009 verleende vergunning niet overschrijden.

4.   De vergunningverlenende autoriteit neemt binnen zes maanden na de datum van indiening van de aanvraag door de ondernemer van personenvervoer over de weg een besluit over de aanvraag.

5.   De vergunning wordt verleend tenzij:

a)

de aanvrager niet in staat is de vervoersdienst waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend, te verrichten met het materieel waarover de aanvrager rechtstreeks beschikt;

b)

de aanvrager niet heeft voldaan aan de nationale of internationale wetgeving inzake het wegvervoer, en met name de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer over de weg, of ernstige inbreuken heeft gepleegd op de wegvervoerswetgeving van een Partij, in het bijzonder met betrekking tot de normen voor voertuigen en de rij- en rusttijden van bestuurders;

c)

de voorwaarden voor de vergunning niet vervuld zijn in geval van een aanvraag voor verlenging van een vergunning;

d)

een Partij op grond van een gedetailleerde analyse besluit dat de betrokken dienst, op de betrokken rechtstreekse trajecten, ernstige gevolgen zou hebben voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst waarop een of meer overheidsopdrachten voor diensten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Partij. In dat geval stelt de Partij niet-discriminerende criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of de dienst waarvoor een aanvraag is ingediend ernstige gevolgen zou hebben voor de levensvatbaarheid van de bovengenoemde vergelijkbare dienst, en deelt zij die criteria mee aan de in lid 1 bedoelde andere Partij, of

e)

een Partij op grond van een gedetailleerde analyse besluit dat de dienst niet in de eerste plaats tot doel heeft passagiers te vervoeren tussen haltes op de grondgebieden van de Partijen.

Wanneer een bestaande vervoersdienst, om uitzonderlijke redenen die op het moment van de verlening van de vergunning niet konden worden voorzien, ernstige gevolgen heeft voor de levensvatbaarheid van een vergelijkbare vervoersdienst op de betrokken rechtstreekse trajecten waarop één of meer overheidsopdrachten voor diensten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de wetgeving van een Partij, kan een Partij, met instemming van de andere Partij, de vergunning voor het internationaal vervoer met touringcars en autobussen, zes maanden nadat de ondernemer van personenvervoer over de weg daarvan in kennis is gesteld, schorsen of intrekken.

Het feit dat een ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij lagere prijzen rekent dan andere ondernemers van personenvervoer over de weg, of dat de verbinding in kwestie reeds door andere ondernemers van personenvervoer over de weg wordt geëxploiteerd, is op zich geen rechtvaardiging om de aanvraag af te wijzen.

6.   Nadat de in de leden 1 tot en met 5 vastgestelde procedure is beëindigd, verleent de vergunningverlenende autoriteit de vergunning of weigert zij die formeel.

Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd, worden met redenen omkleed. De Partijen zorgen ervoor dat vervoersondernemingen de mogelijkheid krijgen om tegen een weigering in beroep te gaan.

De vergunningverlenende autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de andere Partij in kennis van haar beslissing en stuurt hun een afschrift van elke verleende vergunning.

Artikel 480

Verlenging en wijziging van een vergunning

1.   Artikel 479 is mutatis mutandis van toepassing op aanvragen tot verlenging van een vergunning of tot wijziging van de voorwaarden van het aan een vergunning onderworpen vervoer.

2.   In gevallen waarin de bestaande vergunning binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst verloopt, wordt de termijn waarbinnen de in artikel 479, lid 2, bedoelde bevoegde autoriteiten de vergunningverlenende autoriteit overeenkomstig dat artikel in kennis stellen van hun instemming met de aanvraag of hun opmerkingen daarover, vastgesteld op twee maanden.

3.   In geval van minder belangrijke wijzigingen van de exploitatievoorwaarden, zoals een aanpassing van de frequenties, de tarieven en de dienstregeling, volstaat het dat de vergunningverlenende autoriteit de bevoegde autoriteiten van de andere Partij in kennis stelt van die wijzigingen. Wijzigingen van de dienstregeling of frequentie die gevolgen hebben voor de planning van controles aan grenzen tussen de Partijen of aan grenzen met een derde land, worden niet als een minder belangrijke wijziging beschouwd.

Artikel 481

Verstrijken van een vergunning

1.   Onverminderd artikel 479, lid 3, verstrijkt een vergunning voor een dienst zoals bedoeld in artikel 475 na afloop van de geldigheidstermijn ervan, of drie maanden nadat de vergunningverlenende autoriteit van de vergunninghouder een kennisgeving heeft ontvangen dat die voornemens is de dienst stop te zetten. Een dergelijke kennisgeving wordt met redenen omkleed.

2.   Als er geen vraag naar de dienst meer is, wordt de in lid 1 voorgeschreven termijn vastgesteld op één maand.

3.   De vergunningverlenende autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de andere Partij in kennis van het verstrijken van de vergunning.

4.   De vergunninghouder informeert de gebruikers van de dienst via passende communicatie-uitingen een maand van tevoren over de stopzetting van de dienst.

Artikel 482

Verplichtingen van vervoersondernemers

1.   Behalve in geval van overmacht start de ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij die een dienst als bedoeld in artikel 475 verricht, onverwijld met de dienst en neemt hij tot het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning alle maatregelen om een vervoersdienst te garanderen die de normen van continuïteit, regelmaat en capaciteit vervult en voldoet aan de overeenkomstig artikel 477, lid 6, en bijlage 32 vastgestelde voorwaarden.

2.   De ondernemer van personenvervoer over de weg van een Partij zorgt ervoor dat de reisweg, de haltes, de dienstregeling, de tarieven en de vervoersvoorwaarden door alle gebruikers gemakkelijk kunnen worden geraadpleegd.

3.   De Partijen kunnen in onderling overleg en in overleg met de vergunninghouder wijzigingen aanbrengen in de exploitatievoorwaarden van een dienst als bedoeld in artikel 475.

Artikel 483

Documenten die op de touringcar of autobus moeten worden bewaard

1.   Onverminderd artikel 477, lid 8, worden aan boord van de touringcar of autobus de vergunning tot het verrichten van diensten zoals bedoeld in artikel 475 en de overeenkomstig nationale of Uniewetgeving afgegeven vergunning van de ondernemer van personenvervoer over de weg voor het verrichten van internationaal vervoer van personen over de weg, of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan, bewaard en worden ze op verzoek van een gemachtigd inspecteur overgelegd.

2.   In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer worden, onverminderd lid 1 van dit artikel en artikel 477, lid 8, ook de overeenkomst tussen de organisator en de ondernemer van personenvervoer over de weg of een afschrift daarvan, en een document waaruit blijkt dat de passagiers een specifieke categorie vormen met uitsluiting van andere passagiers, beschouwd als controledocumenten die aan boord van het voertuig worden bewaard en op verzoek van een gemachtigd inspecteur worden overgelegd.

3.   Ondernemers van personenvervoer over de weg die ongeregeld vervoer uit hoofde van artikel 475, leden 6 en 7, verrichten, hebben een ingevuld reisblad bij zich volgens het model in bijlage 34. Reisbladboekjes worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van het grondgebied waar de ondernemer gevestigd is, of door de door haar aangewezen organen.

Artikel 484

Verkeersregels

Wanneer bestuurders van touringcars en autobussen die personen vervoeren uit hoofde van deze titel zich op het grondgebied van de andere Partij bevinden, leven zij de op dat grondgebied geldende nationale wet- en regelgeving inzake het wegverkeer na.

Artikel 485

Toepassing

De bepalingen van deze titel zijn niet langer van toepassing vanaf de datum waarop het Protocol bij de Interbus-overeenkomst betreffende het geregeld internationaal vervoer en bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen voor het Verenigd Koninkrijk in werking treedt, of zes maanden na de inwerkingtreding van dat protocol voor de Unie, indien dat eerder is, behalve voor de activiteiten in het kader van artikel 475, leden 2, 5, 6 en 7.

Artikel 486

Verplichtingen in andere titels

De artikelen 135 en 137 worden opgenomen in en maken deel uit van deze titel en zijn van toepassing op de behandeling van vervoersondernemers die ritten overeenkomstig artikel 475 uitvoeren.

Artikel 487

Gespecialiseerd comité

Het gespecialiseerd comité voor het wegvervoer kan de bijlagen 32, 33 en 34 wijzigen om rekening te houden met ontwikkelingen in de regelgeving. Het kan maatregelen vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze titel.

RUBRIEK VIER

COÖRDINATIE VAN DE SOCIALE ZEKERHEID EN VISA VOOR KORTE BEZOEKEN

TITEL I

COÖRDINATIE VAN DE SOCIALE ZEKERHEID

Artikel 488

Overzicht

De lidstaten en het Verenigd Koninkrijk coördineren hun socialezekerheidsstelsels overeenkomstig het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid, teneinde de socialezekerheidsrechten van de personen die eronder vallen, veilig te stellen.

Artikel 489

Legaal verblijf

1.   Het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid is van toepassing op personen die legaal in een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk verblijven.

2.   Lid 1 van dit artikel laat de rechten op uitkeringen die verband houden met eerdere perioden van legaal verblijf van personen die onder artikel SSC.2 van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid vallen, onverlet.

Artikel 490

Grensoverschrijdende situaties

1.   Het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid is alleen van toepassing op situaties tussen een of meer lidstaten en het Verenigd Koninkrijk.

2.   Het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid is niet van toepassing op personen van wie de situatie zich in alle opzichten tot het Verenigd Koninkrijk of tot de lidstaten beperkt.

Artikel 491

Immigratieaanvragen

Het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid is van toepassing onverminderd het recht van een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk om uit hoofde van nationale wetgeving een gezondheidsbijdrage in rekening te brengen in verband met de aanvraag van een vergunning voor binnenkomst, tijdelijk verblijf, arbeid of permanent verblijf in dat land.

TITEL II

VISA VOOR KORTE BEZOEKEN

Artikel 492

Visa voor korte bezoeken

1.   De Partijen nemen er nota van dat beide Partijen op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst voorzien in visumvrij reizen voor korte bezoeken van hun onderdanen, overeenkomstig hun interne wetgeving. Elke Partij stelt de andere Partij tijdig en, indien mogelijk, ten minste drie maanden voordat een dergelijke verplichting van kracht wordt, in kennis van elk voornemen om een visumplicht voor korte bezoeken van onderdanen van de andere Partij op te leggen.

2.   Met inachtneming van lid 3 van dit artikel en artikel 781 geldt, indien het Verenigd Koninkrijk besluit de visumplicht voor korte bezoeken aan onderdanen van een lidstaat op te leggen, die verplichting voor de onderdanen van alle lidstaten.

3.   Dit artikel laat regelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland betreffende het gemeenschappelijk reisgebied onverlet.

RUBRIEK VIJF

VISSERIJ

HOOFDSTUK 1

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 493

Soevereine rechten van kuststaten die door de Partijen worden uitgeoefend

De Partijen bevestigen dat de soevereine rechten van kuststaten die door de Partijen worden uitgeoefend met het oog op de exploratie, de exploitatie, de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen in hun wateren, moeten worden uitgeoefend op grond van en in overeenstemming met de beginselen van het internationaal recht, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.

Artikel 494

Doelstellingen en beginselen

1.   De Partijen werken samen om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de Partijen ten volle worden geëerbiedigd.

2.   De Partijen stellen zich gezamenlijk ten doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

3.   De Partijen nemen de volgende beginselen in acht:

a)

zij passen de voorzorgsbenadering toe op het visserijbeheer;

b)

zij bevorderen (ecologische, sociale en economische) duurzaamheid op de lange termijn en een optimale benutting van gedeelde bestanden;

c)

zij nemen besluiten inzake instandhouding en visserijbeheer op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, hoofdzakelijk dat welk wordt verstrekt door de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES);

d)

zij waarborgen selectiviteit binnen de visserij met het oog op de bescherming van jonge exemplaren en paaiende scholen en de vermijding en beperking van ongewenste bijvangst;

e)

zij geven zich rekenschap van de schadelijke gevolgen van visserij voor het mariene ecosysteem en beperken die tot een minimum, en zijn zich terdege bewust van de noodzaak de mariene biologische diversiteit te beschermen;

f)

zij passen evenredige en niet-discriminerende maatregelen toe met het oog op de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee en het beheer van de visbestanden, zonder daarbij afbreuk te doen aan de autonomie van de Partijen op het gebied van regelgeving;

g)

zij zien toe op het verzamelen en tijdig uitwisselen van volledige en accurate gegevens die relevant zijn voor de instandhouding van gedeelde bestanden en voor het visserijbeheer;

h)

zij waarborgen de naleving van beheers- en instandhoudingsmaatregelen voor de visserij en bestrijden illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij; en

i)

zij waarborgen de tijdige tenuitvoerlegging van alle overeengekomen maatregelen binnen hun respectieve regelgevingskaders.

Artikel 495

Definities

1.   Voor de toepassing van deze rubriek wordt verstaan onder:

a)

"EEZ" (van een Partij), overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee:

i)

in het geval van de Unie, de door haar lidstaten ingestelde exclusieve economische zones die grenzen aan hun Europese grondgebied;

ii)

de door het Verenigd Koninkrijk ingestelde exclusieve economische zone;

b)

"voorzorgsbenadering van het visserijbeheer": een benadering in het kader waarvan het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet wordt gebruikt als een motief voor het uitstellen of achterwege laten van beheersmaatregelen voor de instandhouding van doelsoorten, geassocieerde of afhankelijke soorten en niet-doelsoorten en hun milieu;

c)

"gedeelde bestanden": vis, met inbegrip van zeevruchten van alle soorten die in de wateren van de Partijen worden aangetroffen, waaronder week- en schaaldieren;

d)

"TAC": totale toegestane vangst, d.w.z. de maximale hoeveelheid van een bestand (of bestanden) van een bepaalde beschrijving die gedurende een bepaalde periode mag worden gevangen;

e)

"quotumvrije bestanden": bestanden die niet worden beheerd aan de hand van TAC's;

f)

"territoriale zee" (van een Partij), overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee:

i)

in het geval van de Unie, in afwijking van artikel 774, lid 1, de door haar lidstaten vastgestelde territoriale zee die grenst aan hun Europese grondgebied;

ii)

de door het Verenigd Koninkrijk vastgestelde territoriale zee;

g)

"de wateren" (van een Partij):

i)

met betrekking tot de Unie, in afwijking van artikel 774, lid 1, de EEZ's van de lidstaten en hun territoriale zeeën;

ii)

met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk, zijn EEZ en zijn territoriale zee, met uitzondering, voor de toepassing van de artikelen 500 en 501 en bijlage 38, de territoriale zee die grenst aan het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey en Man;

h)

"vaartuig" (van een Partij):

i)

in het geval van het Verenigd Koninkrijk, een vissersvaartuig dat de vlag van het Verenigd Koninkrijk voert en in het Verenigd Koninkrijk, het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Man is geregistreerd en door een visserijdienst van het Verenigd Koninkrijk is gemachtigd;

ii)

in het geval van de Unie, een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd.

HOOFDSTUK 2

INSTANDHOUDING EN DUURZAME EXPLOITATIE

Artikel 496

Visserijbeheer

1.   Elke Partij besluit over maatregelen die op haar wateren van toepassing zijn met het oog op de doelstellingen van artikel 494, leden 1 en 2, en overeenkomstig de beginselen van artikel 494, lid 3.

2.   Een Partij baseert de in lid 1 bedoelde maatregelen op het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

Een Partij past de in lid 1 bedoelde maatregelen niet toe op de vaartuigen van de andere Partij in haar wateren, tenzij zij dezelfde maatregelen ook toepast op haar eigen vaartuigen.

De tweede alinea doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de Partijen uit hoofde van de Overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen, de controle- en handhavingsmaatregelen van de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, de instandhoudings- en handhavingsmaatregelen van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan en Aanbeveling 18-09 van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij kan de lijst van reeds bestaande internationale verplichtingen, zoals bedoeld in de derde alinea, wijzigen.

3.   Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van nieuwe, in lid 1 bedoelde maatregelen die waarschijnlijk gevolgen zullen hebben voor de vaartuigen van de andere Partij alvorens die maatregelen worden toegepast, waarbij de andere Partij voldoende tijd wordt gegund om opmerkingen in te dienen of om opheldering te vragen.

Artikel 497

Machtigingen, naleving en handhaving

1.   Wanneer vaartuigen op grond van artikel 500 en artikel 502 toegang hebben tot vis in de wateren van de andere Partij:

a)

doet elke Partij de andere Partij tijdig een lijst toekomen van de vaartuigen waarvoor zij vismachtigingen of -vergunningen wenst te verkrijgen; en

b)

verstrekt de andere Partij vismachtigingen of -vergunningen.

2.   Elke Partij neemt alle nodige maatregelen om de naleving te waarborgen van de regels die van toepassing zijn op die vaartuigen in de wateren van de andere Partij, met inbegrip van de machtigings- of vergunningsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 3

REGELINGEN INZAKE TOEGANG TOT DE WATEREN EN BESTANDEN

Artikel 498

Vangstmogelijkheden

1.   Uiterlijk op 31 januari van elk jaar leggen de Partijen samen het tijdschema vast voor overleg met het doel de TAC's voor de in bijlage 35 vermelde bestanden voor het volgende jaar of de volgende jaren overeen te komen. In dat tijdschema wordt rekening gehouden met ander jaarlijks overleg tussen kuststaten dat gevolgen heeft voor een of beide Partijen.

2.   De Partijen houden jaarlijks overleg om, uiterlijk op 10 december van elk jaar, de TAC's voor het volgende jaar overeen te komen voor de in bijlage 35 vermelde bestanden. Dat omvat een vroegtijdige gedachtewisseling over prioriteiten zodra advies over het niveau van de TAC's is ontvangen. De Partijen komen die TAC's overeen:

a)

op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, alsmede andere relevante factoren, waaronder sociaal-economische aspecten; en

b)

in overeenstemming met eventueel toepasselijke, door de Partijen overeengekomen meerjarige strategieën voor instandhouding en beheer.

3.   De aandelen van de Partijen in de TAC's voor de in bijlage 35 vermelde bestanden worden over de Partijen verdeeld overeenkomstig de in die bijlage vastgestelde quota-aandelen.

4.   Het jaarlijks overleg kan onder meer betrekking hebben op:

a)

de overdracht van gedeelten van de aandelen in TAC's van een Partij aan de andere Partij;

b)

een lijst van bestanden die niet mogen worden bevist;

c)

de vaststelling van de TAC voor bestanden die niet in bijlage 35 of bijlage 36 zijn opgenomen en de respectieve aandelen van de Partijen van die bestanden;

d)

maatregelen inzake visserijbeheer en, in voorkomend geval, beperkingen van de visserijinspanning;

e)

andere dan de in de bijlagen bij deze rubriek vermelde bestanden van wederzijds belang voor de Partijen.

5.   Indien een van beide Partijen hierom verzoekt, kunnen de Partijen overleg plegen met het doel gewijzigde TAC's overeen te komen.

6.   Een schriftelijk verslag van de regelingen die naar aanleiding van het overleg uit hoofde van dit artikel tussen de Partijen zijn getroffen, wordt opgesteld en ondertekend door de delegatiehoofden van de Partijen.

7.   Elke Partij die voornemens is TAC's voor de in bijlage 37 vermelde bestanden vast te stellen dan wel te wijzigen, stelt de andere Partij daarvan voldoende lang van tevoren in kennis.

8.   De Partijen stellen een mechanisme in voor vrijwillige overdrachten van vangstmogelijkheden tussen de Partijen binnen het jaar, dat elk jaar wordt gebruikt. Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij beslist over de details van dat mechanisme. De Partijen overwegen de overdracht van vangstmogelijkheden voor bestanden die onderbevist worden of waarvan wordt verwacht dat zij onderbevist zullen worden, via dat mechanisme tegen marktwaarde beschikbaar te stellen.

Artikel 499

Voorlopige TAC's

1.   Indien de Partijen niet uiterlijk op 10 december een TAC voor een in bijlage 35 of bijlage 36, tabel A of B, vermeld bestand zijn overeengekomen, zetten zij het overleg onmiddellijk voort met het blijvende doel de TAC overeen te komen. De Partijen houden geregeld overleg om alle mogelijke opties te verkennen om zo spoedig mogelijk tot overeenstemming te komen.

2.   Indien voor een in bijlage 35 of bijlage 36, tabellen A en B, vermeld bestand op 20 december nog geen TAC is overeengekomen, stelt elke Partij een voorlopige TAC vast die overeenstemt met het door de ICES aanbevolen niveau en die met ingang van 1 januari van toepassing is.

3.   In afwijking van lid 2 worden de TAC's voor bijzondere bestanden vastgesteld overeenkomstig de uit hoofde van lid 5 vastgestelde richtsnoeren.

4.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "bijzondere bestanden" verstaan:

a)

bestanden waarvoor het ICES-advies een nul-TAC is;

b)

bestanden die in een gemengde visserij worden gevangen, indien dat bestand of een ander bestand in dezelfde visserij een kwetsbaar bestand is; of

c)

andere bestanden die volgens de Partijen een bijzondere behandeling behoeven.

5.   Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij stelt uiterlijk op 1 juli 2021 richtsnoeren vast voor de vaststelling van voorlopige TAC's voor bijzondere bestanden.

6.   Elk jaar bespreken de Partijen, wanneer advies van de ICES over de TAC's wordt ontvangen, bij voorrang de bijzondere bestanden en de toepassing van uit hoofde van lid 5 vastgestelde richtsnoeren op de vaststelling van voorlopige TAC's door elke Partij.

7.   Elke Partij stelt haar aandeel voor elk van de voorlopige TAC's vast, dat niet hoger mag zijn dan haar aandeel zoals vastgesteld in de overeenkomstige bijlage.

8.   De in de leden 2, 3 en 7 bedoelde voorlopige TAC's en aandelen zijn van toepassing totdat uit hoofde van lid 1 overeenstemming is bereikt.

9.   Elke Partij stelt de andere Partij onmiddellijk in kennis van haar voorlopige TAC's uit hoofde van de leden 2 en 3 en van haar voorlopige aandeel in elk van die TAC's uit hoofde van lid 7.

Artikel 500

Toegang tot de wateren

1.   Mits TAC's zijn overeengekomen, verleent elke Partij de vaartuigen van de andere Partij toegang om in dat jaar in haar wateren te vissen in de betrokken ICES-deelgebieden. De toegang wordt verleend op een niveau dat en onder de voorwaarden die in het kader van dat jaarlijkse overleg worden vastgesteld.

2.   De Partijen kunnen, in het kader van jaarlijks overleg, nadere specifieke toegangsvoorwaarden overeenkomen met betrekking tot:

a)

de overeengekomen vangstmogelijkheden;

b)

uit hoofde van artikel 508, lid 1, punt c), opgestelde meerjarenstrategieën voor quotumvrije bestanden; en

c)

door de Partijen overeengekomen technische en instandhoudingsmaatregelen, onverminderd artikel 496.

3.   De Partijen voeren het jaarlijks overleg, onder meer over het niveau van en de voorwaarden voor de toegang zoals bedoeld in lid 1, te goeder trouw en met het oog op een wederzijds bevredigend evenwicht tussen de belangen van beide Partijen.

4.   Met name zouden de jaarlijkse onderhandelingen er normaal in moeten resulteren dat elke Partij:

a)

toegang verleent om te vissen op de in bijlage 35 en bijlage 36, tabellen A, B en F, vermelde bestanden in elkaars EEZ (of, indien toegang is verleend uit hoofde van punt c), in de EEZ's en in de in dat punt vermelde sectoren) op een niveau dat in een redelijke verhouding staat tot het respectieve aandeel van de Partijen in de TAC's;

b)

toegang verleent om op quotumvrije bestanden te vissen in elkaars EEZ (of, indien toegang is verleend uit hoofde van punt c), in de EEZ's en in de in dat punt vermelde sectoren) op een niveau dat ten minste gelijk is aan de gemiddelde tonnage die door die Partij in de wateren van de andere Partij is gevangen gedurende de periode 2012-2016; en

c)

toegang verleent tot de wateren van de Partijen tussen zes en twaalf zeemijl vanaf de basislijnen in de ICES-sectoren 4c en 7d-g voor in aanmerking komende vaartuigen, voor zover vissersvaartuigen van de Unie en vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk op 31 december 2020 toegang tot die wateren hadden.

Voor de toepassing van punt c) wordt onder "in aanmerking komend vaartuig" een vaartuig van een Partij verstaan dat in de in de vorige zin genoemde zone heeft gevist in vier van de jaren tussen 2012 en 2016, of de directe vervanger daarvan.

Het in punt c) bedoelde jaarlijks overleg kan passende financiële verbintenissen en overdrachten van quota tussen de Partijen omvatten.

5.   Tijdens de toepassing van een voorlopige TAC verlenen de Partijen, in afwachting van een overeengekomen TAC, als volgt voorlopige toegang om in de betrokken ICES-deelgebieden te vissen:

a)

voor de in bijlage 35 vermelde bestanden en quotumvrije bestanden, van 1 januari tot en met 31 maart op de in lid 4, punten a) en b), vastgestelde niveaus;

b)

voor de in bijlage 36 vermelde bestanden, van 1 januari tot en met 14 februari op de in lid 4, punt a), vastgestelde niveaus; en

c)

wat betreft de toegang om te vissen in de zone van zes tot twaalf zeemijl, toegang overeenkomstig lid 4, punt c), van 1 januari tot en met 31 januari op een niveau dat gelijk is aan de gemiddelde maandelijkse tonnage die in de voorafgaande drie maanden in die zone is gevangen.

Die toegang staat, voor elk van de relevante bestanden zoals bedoeld in de punten a) en b), in verhouding tot het gemiddelde percentage van het aandeel van een Partij in de jaarlijkse TAC dat de vaartuigen van die Partij in de wateren van de andere Partij in de betrokken ICES-deelgebieden hebben gevangen in dezelfde periode van de drie voorgaande kalenderjaren; hetzelfde is mutatis mutandis van toepassing voor de toegang om op quotumvrije bestanden te vissen.

Uiterlijk op 15 januari voor wat betreft de in punt c) van dit lid beschreven situatie, uiterlijk op 31 januari voor wat betreft de in bijlage 36 vermelde bestanden, en uiterlijk op 15 maart voor wat betreft alle andere bestanden, stelt elke Partij de andere Partij in kennis van de wijzigingen van het niveau van en de voorwaarden voor de toegang tot de wateren zoals die met ingang van 1 februari voor wat betreft de in punt c) van deze alinea beschreven situatie, 15 februari voor wat betreft de in bijlage 36 vermelde bestanden, en 1 april voor wat betreft alle andere bestanden zullen gelden voor de betrokken ICES-deelgebieden.

6.   Onverminderd artikel 499, leden 1 en 8, trachten de Partijen, na een termijn van één maand voor wat betreft de in lid 5, punt c), van dit artikel beschreven situatie, anderhalve maand voor wat betreft de in bijlage 36 vermelde bestanden en drie maanden voor wat betreft alle andere bestanden, om verdere voorlopige toegangsregelingen op het geschikte geografische niveau overeen te komen, met als doel de verstoring van visserijactiviteiten tot een minimum te beperken.

7.   Bij het verlenen van toegang uit hoofde van lid 1 van dit artikel kan een Partij rekening houden met de naleving door individuele vaartuigen of groepen vaartuigen van de toepasselijke regels in haar wateren gedurende het voorgaande jaar, en met de maatregelen die de andere Partij in het voorgaande jaar op grond van artikel 497, lid 2, heeft genomen.

8.   Dit artikel is van toepassing met inachtneming van bijlage 38,

Artikel 501

Compenserende maatregelen in geval van intrekking of beperking van de toegang

1.   Na een kennisgeving door een Partij ("ontvangende Partij") uit hoofde van artikel 500, lid 5, kan de andere Partij ("vissende Partij") compenserende maatregelen nemen die in verhouding staan tot de economische en maatschappelijke gevolgen van de wijzigingen van het niveau van en de voorwaarden voor de toegang tot de wateren. Die gevolgen wordt gemeten op basis van betrouwbaar bewijsmateriaal en niet louter op basis van gissingen en vage mogelijkheden. De vissende Partij kan de toegang tot haar wateren en de uit hoofde van artikel 21 aan visserijproducten toegekende preferentiële tariefbehandeling geheel of gedeeltelijk schorsen, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan de compenserende maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren.

2.   Een compenserende maatregel zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel kan op zijn vroegst van kracht worden zeven dagen nadat de vissende Partij de ontvangende Partij in kennis heeft gesteld van de voorgenomen schorsing uit hoofde van lid 1 van dit artikel en in ieder geval niet eerder dan op 1 februari voor wat betreft de in artikel 500, lid 5, punt c), beschreven situatie, 15 februari voor wat betreft bijlage 36 en 1 april voor wat betreft andere bestanden. De Partijen overleggen in het Gespecialiseerd Comité om tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te komen. In die kennisgeving wordt het volgende vermeld:

a)

de datum waarop de vissende Partij voornemens is tot schorsing over te gaan; en

b)

de te schorsen verplichtingen en het niveau van de voorgenomen schorsing.

3.   Na de kennisgeving van de compenserende maatregelen overeenkomstig lid 2 van dit artikel kan de ontvangende Partij verzoeken om de instelling van een scheidsgerecht op grond van artikel 739, zonder een beroep te doen op overleg overeenkomstig artikel 738. Het scheidsgerecht kan alleen nagaan of de compenserende maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1 van dit artikel. Het scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval.

4.   Wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het nemen van compenserende maatregelen zoals bedoeld in lid 1, worden die maatregelen onmiddellijk ingetrokken.

5.   Naar aanleiding van een veroordeling van de vissende Partij in de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure kan de ontvangende Partij het scheidsgerecht, binnen 30 dagen na de uitspraak, verzoeken om een niveau van schorsing van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst vast te stellen dat niet verder gaat dan het niveau van tenietdoening of uitholling dat wordt veroorzaakt door de toepassing van de compenserende maatregelen, indien het van oordeel is dat er sprake is van een significante onverenigbaarheid van de compenserende maatregelen met lid 1 van dit artikel. In het verzoek wordt een niveau van schorsing voorgesteld overeenkomstig de beginselen van lid 1 van dit artikel en de relevante beginselen van artikel 761. De ontvangende Partij kan het niveau van de schorsing van verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet eerder dan 15 dagen na de uitspraak toepassen, in overeenstemming met het door het scheidsgerecht vastgestelde niveau van schorsing.

6.   De Partijen beroepen zich niet op de WTO-Overeenkomst, noch op enige andere internationale overeenkomst om de andere Partij te beletten verplichtingen uit hoofde van dit artikel te schorsen.

Artikel 502

Specifieke toegangsregelingen inzake het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey en Man

1.   In afwijking van artikel 500, leden 1 en 3 tot en met 7, artikel 501 en bijlage 38 verleent elke Partij vaartuigen van de andere Partij toegang om in haar wateren te vissen, in overeenstemming met de werkelijke omvang en aard van de visserijactiviteiten waarvan kan worden aangetoond dat zij in de periode ingaande op 1 februari 2017 en eindigende op 31 januari 2020 in de wateren zijn verricht door in aanmerking komende vaartuigen van de andere Partij en uit hoofde van bij verdrag vastgelegde regelingen voor zover die op 31 januari 2020 bestonden.

2.   Voor de toepassing van dit artikel, en voor zover de andere artikelen van deze rubriek van toepassing zijn op de uit hoofde van dit artikel vastgestelde regelingen voor toegang, wordt verstaan onder:

a)

"in aanmerking komend vaartuig", met betrekking tot visserijactiviteiten verricht in aan het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey, Man of een lidstaat grenzende wateren, een vaartuig dat in de aan dat grondgebied of die lidstaat grenzende territoriale zee gedurende meer dan 10 dagen in een van de drie perioden van 12 maanden eindigend op 31 januari, of tussen 1 februari 2017 en 31 januari 2020;

b)

"vaartuig" (van een Partij): met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk, een vissersvaartuig dat de vlag van het Verenigd Koninkrijk voert en in het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Man is geregistreerd en door een visserijdienst van het Verenigd Koninkrijk is gemachtigd;

c)

"de wateren" (van een Partij):

i)

met betrekking tot de Unie, de aan een lidstaat grenzende territoriale zee; en

ii)

met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk, de respectievelijk aan het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey en Man grenzende territoriale zee.

3.   Op verzoek van een van de Partijen besluit de Partnerschapsraad binnen 90 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst dat dit artikel, artikel 503 en andere bepalingen van deze rubriek voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, alsmede artikel 520, leden 3 tot en met 8, ophouden van kracht te zijn met betrekking tot het baljuwschap Guernsey en/of het baljuwschap Jersey en/of Man, met ingang van 30 dagen na dat besluit.

4.   De Partnerschapsraad kan besluiten dit artikel, artikel 503 en andere bepalingen van deze rubriek voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, te wijzigen.

Artikel 503

Kennisgevingstermijnen voor de invoer en de rechtstreekse aanlanding van visserijproducten

1.   De Unie past de volgende kennisgevingstermijnen toe op visserijproducten die door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren en in het baljuwschap Guernsey of het baljuwschap Jersey zijn geregistreerd, in de aan die grondgebieden grenzende territoriale zee of in de aan een lidstaat grenzende territoriale zee worden gevangen:

a)

kennisgeving van de aanlanding van verse visserijproducten op het grondgebied van de Unie gebeurt drie tot vijf uur op voorhand;

b)

kennisgeving van het gevalideerde vangstcertificaat voor de directe verplaatsing van zendingen visserijproducten over zee gebeurt één tot drie uur voor de geschatte tijd van aankomst op de plaats van binnenkomst op het grondgebied van de Unie.

2.   Uitsluitend voor de toepassing van dit artikel worden onder "visserijproducten" alle soorten mariene vissen, weekdieren en schaaldieren verstaan.

Artikel 504

Onderlinge afstemming van beheersgebieden

1.   De Partijen winnen vóór 1 juli 2021 advies in van de ICES over de onderlinge afstemming van de beheersgebieden en de beoordelingseenheden die door de ICES worden gebruikt voor de in bijlage 35 met een asterisk gemarkeerde bestanden.

2.   Binnen zes maanden na ontvangst van het in lid 1 bedoelde advies herzien de Partijen dat advies gezamenlijk en overwegen zij gezamenlijk aanpassingen aan de beheersgebieden van de desbetreffende bestanden, teneinde de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de in bijlage 35 opgenomen lijst van bestanden en aandelen overeen te komen.

Artikel 505

Aandelen in TAC's voor bepaalde andere bestanden

1.   De respectieve aandelen van de Partijen in de TAC's voor bepaalde andere bestanden staan vermeld in bijlage 36.

2.   Elke Partij stelt de betrokken staten en internationale organisaties in kennis van haar aandelen overeenkomstig de in bijlage 36, tabellen A tot en met D, vastgestelde verdelingsregelingen.

3.   Eventuele latere wijzigingen van die aandelen in bijlage 36, tabellen C en D, zijn een zaak voor de desbetreffende multilaterale fora.

4.   Onverminderd de in artikel 508, lid 3, omschreven bevoegdheden van de Partnerschapsraad, zijn latere wijzigingen van de aandelen in bijlage 36, tabellen A en B, na 30 juni 2026 een zaak voor de desbetreffende multilaterale fora.

5.   Beide Partijen benaderen het beheer van de in bijlage 36, tabellen A tot en met D, vermelde bestanden volgens de doelstellingen en beginselen van artikel 494.

HOOFDSTUK 4

REGELINGEN INZAKE GOVERNANCE

Artikel 506

Corrigerende maatregelen en geschillenbeslechting

1.   In verband met een vermeende niet-naleving door een Partij (de "verwerende Partij") van deze rubriek (met uitzondering van de vermeende gevallen van niet-naleving die in lid 2 aan de orde worden gesteld), kan de andere Partij (de "klagende Partij"), na de verwerende Partij daarvan in kennis te hebben gesteld:

a)

de toegang tot haar wateren en de uit hoofde van artikel 21 aan visserijproducten toegekende preferentiële tariefbehandeling geheel of gedeeltelijk te schorsen; en

b)

indien zij van oordeel is dat de in punt a) van dit lid bedoelde schorsing niet in verhouding staat tot de economische en maatschappelijke gevolgen van de vermeende niet-naleving, de preferentiële tariefbehandeling van andere goederen uit hoofde van artikel 21 geheel of gedeeltelijk schorsen; en

c)

indien zij van oordeel is dat de in de punten a) en b) van dit lid bedoelde schorsing niet in verhouding staat tot de economische en maatschappelijke gevolgen van de vermeende niet-naleving, de verplichtingen uit hoofde van rubriek een van dit deel geheel of gedeeltelijk schorsen, met uitzondering van titel XI. Indien rubriek een van dit deel in haar geheel wordt geschorst, wordt ook rubriek drie van dit deel geschorst.

2.   In verband met een vermeende niet-naleving door een Partij (de "verwerende Partij") van artikel 502, artikel 503 of een andere bepaling van deze rubriek voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, kan de andere Partij (de "klagende Partij"), na de verwerende Partij daarvan in kennis te hebben gesteld:

a)

de toegang tot haar wateren in de zin van artikel 502 geheel of gedeeltelijk schorsen;

b)

indien zij van oordeel is dat de in punt a) van dit lid bedoelde schorsing niet in verhouding staat tot de economische en maatschappelijke gevolgen van de vermeende niet-naleving, de uit hoofde van artikel 21 aan visserijproducten toegekende preferentiële tariefbehandeling geheel of gedeeltelijk schorsen;

c)

indien zij van oordeel is dat de in de punten a) en b) van dit lid bedoelde schorsing niet in verhouding staat tot de economische en maatschappelijke gevolgen van de vermeende niet-naleving, de preferentiële tariefbehandeling van andere goederen uit hoofde van artikel 21 geheel of gedeeltelijk schorsen.

In afwijking van lid 1 van dit artikel mogen geen corrigerende maatregelen worden genomen die van invloed zijn op de regelingen die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 502, artikel 503 of andere bepalingen van deze rubriek voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, naar aanleiding van een vermeende niet-naleving van bepalingen van deze rubriek die geen verband houden met die regelingen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen staan in verhouding tot de vermeende niet-naleving door de verwerende Partij en de economische en maatschappelijke gevolgen daarvan.

4.   Een maatregel zoals bedoeld in de leden 1 en 2 kan op zijn vroegst van kracht worden zeven dagen nadat de klagende Partij de verwerende Partij in kennis heeft gesteld van de voorgestelde schorsing. De Partijen overleggen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen. In die kennisgeving wordt het volgende vermeld:

a)

de wijze waarop de klagende Partij meent dat de verwerende Partij zijn verplichtingen niet is nagekomen;

b)

de datum waarop de klagende Partij voornemens is tot schorsing over te gaan; en

c)

het niveau van de voorgenomen schorsing.

5.   De klagende Partij moet binnen 14 dagen na de in lid 4 bedoelde kennisgeving de vermeende niet-naleving van deze rubriek door de verwerende Partij, zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel, aanvechten door te verzoeken om de instelling van een scheidsgerecht uit hoofde van artikel 739. Een beroep op arbitrage uit hoofde van dit artikel wordt gedaan zonder voorafgaand overleg uit hoofde van artikel 738. Een scheidsgerecht behandelt de kwestie voor de toepassing van artikel 744 als een spoedeisend geval.

6.   De schorsing houdt op van toepassing te zijn wanneer:

a)

de klagende Partij ervan overtuigd is dat de verwerende Partij voldoet aan haar desbetreffende verplichtingen uit hoofde van deze rubriek; of

b)

het scheidsgerecht heeft geconcludeerd dat de verwerende Partij haar desbetreffende verplichtingen uit hoofde van deze rubriek wel is nagekomen.

7.   Naar aanleiding van een veroordeling van de klagende Partij in de in lid 5 van dit artikel bedoelde procedure kan de verwerende Partij het scheidsgerecht, binnen 30 dagen na de uitspraak, verzoeken om een niveau van schorsing van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst vast te stellen dat niet verder gaat dan het niveau van tenietdoening of uitholling dat wordt veroorzaakt door de toepassing van de corrigerende maatregelen, indien het van oordeel is dat er sprake is van een significante onverenigbaarheid van de corrigerende maatregelen met lid 1 of lid 2 van dit artikel. In het verzoek wordt een niveau van schorsing voorgesteld overeenkomstig lid 1 of lid 2 van dit artikel en de relevante beginselen van artikel 761. De verwerende Partij kan het niveau van de schorsing van verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst niet eerder dan 15 dagen na de uitspraak toepassen, in overeenstemming met het door het scheidsgerecht vastgestelde niveau van schorsing.

8.   De Partijen beroepen zich niet op de WTO-Overeenkomst, noch op enige andere internationale overeenkomst om de andere Partij te beletten verplichtingen uit hoofde van dit artikel te schorsen.

Artikel 507

Delen van gegevens

De Partijen delen de informatie die nodig is om de uitvoering van deze rubriek te ondersteunen met inachtneming van de wetgeving van elke Partij.

Artikel 508

Gespecialiseerd Comité voor de visserij

1.   Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij kan met name:

a)

een forum bieden voor discussie en samenwerking op het gebied van duurzaam visserijbeheer;

b)

overwegen meerjarenstrategieën voor instandhouding en beheer te ontwikkelen die dienen als basis voor de vaststelling van TAC's en andere beheersmaatregelen;

c)

meerjarenstrategieën ontwikkelen voor de instandhouding en het beheer van quotumvrije bestanden zoals bedoeld in artikel 500, lid 2, punt b);

d)

maatregelen inzake visserijbeheer en instandhouding onderzoeken, met inbegrip van noodmaatregelen en maatregelen ter waarborging van de selectiviteit van de vangst;

e)

methoden onderzoeken voor het verzamelen van gegevens voor wetenschappelijke doeleinden en doeleinden op het gebied van visserijbeheer, voor het uitwisselen van die gegevens (met inbegrip van informatie die relevant is voor monitoring, controle en handhaving van de naleving), en voor het raadplegen van wetenschappelijke organen over het beste beschikbare wetenschappelijke advies;

f)

maatregelen ter waarborging van de naleving van de toepasselijke regels onderzoeken, waaronder gezamenlijke programma's voor controle, monitoring en toezicht en de uitwisseling van gegevens die het monitoren van de benutting van de vangstmogelijkheden gemakkelijker maken, alsmede controle en handhaving;

g)

richtsnoeren opstellen voor de vaststelling van de TAC's zoals vermeld in artikel 499, lid 5;

h)

voorbereidingen treffen voor het jaarlijks overleg;

i)

kwesties met betrekking tot de aanwijzing van aanlandingshavens onderzoeken, met inbegrip van het faciliteren van de tijdige kennisgeving door de Partijen van dergelijke aanwijzingen en van alle wijzigingen in die aanwijzingen;

j)

tijdschema's vaststellen voor de kennisgeving van de in artikel 496, lid 3, bedoelde maatregelen, de mededeling van de in artikel 497, lid 1, bedoelde lijsten van vaartuigen en de in artikel 498, lid 7, bedoelde kennisgeving;

k)

een forum bieden voor overleg uit hoofde van artikel 501, lid 2, en artikel 506, lid 4;

l)

richtsnoeren ontwikkelen ter ondersteuning van de praktische toepassing van artikel 500;

m)

een mechanisme ontwikkelen voor vrijwillige overdrachten van vangstmogelijkheden tussen de Partijen binnen het jaar, zoals bedoeld in artikel 498, lid 8,; en

n)

de toepassing en uitvoering van de artikelen 502 en 503 in overweging nemen.

2.   Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij kan maatregelen, met inbegrip van besluiten en aanbevelingen, vaststellen:

a)

ter vastlegging van zaken die door de Partijen zijn overeengekomen na overleg uit hoofde van artikel 498;

b)

met betrekking tot de in lid 1, punten b), c), d), e), f), g), i), j), l), m) en n), van dit artikel bedoelde aangelegenheden;

c)

tot wijziging van de lijst van reeds bestaande internationale verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 496, lid 2;

d)

ten aanzien van enig ander aspect van de samenwerking op het gebied van duurzaam visserijbeheer uit hoofde van deze rubriek; en

e)

inzake de modaliteiten van een herziening uit hoofde van artikel 510.

3.   De Partnerschapsraad heeft de bevoegdheid om de bijlagen 35, 36 en 37 te wijzigen.

Artikel 509

Opzegging

1.   Onverminderd artikel 779 of artikel 521 kan elke Partij deze rubriek te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval houden rubriek een, rubriek twee, rubriek drie en deze rubriek op van kracht te zijn op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving.

2.   In geval van opzegging van deze rubriek op grond van lid 1 van dit artikel, artikel 779 of artikel 521 blijven de verplichtingen die de Partijen uit hoofde van deze rubriek zijn aangegaan voor het jaar waarin het tijdstip valt waarop deze rubriek ophoudt van kracht te zijn, van toepassing tot het einde van het jaar.

3.   Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kan rubriek twee van kracht blijven, indien de Partijen overeenkomen de desbetreffende delen van titel XI van rubriek een op te nemen.

4.   In afwijking van de leden 1 tot en met 3 van dit artikel en onverminderd artikel 779 of artikel 521:

a)

blijven, tenzij anders overeengekomen tussen de Partijen, artikel 502, artikel 503 en andere bepalingen van deze rubriek voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, van kracht tot:

i)

zij door een van de Partijen worden opgezegd door de andere Partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie jaar; of

ii)

indien dat eerder is, de datum waarop artikel 520, leden 3 tot en met 5, ophoudt van kracht te zijn.

b)

kan, voor de toepassing van punt a), i), kennisgeving worden gedaan van opzegging met betrekking tot het baljuwschap Guernsey en/of het baljuwschap Jersey en/of Man en blijven artikel 502, artikel 503 en andere bepalingen van deze rubriek voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, van kracht voor die grondgebieden waarvoor geen kennisgeving van opzegging is gedaan; en

c)

blijven, voor de toepassing van punt a), ii), indien artikel 520, leden 3 tot en met 5, ophouden van kracht te zijn met betrekking tot het baljuwschap Guernsey en/of het baljuwschap Jersey en/of Man (maar niet met betrekking tot alle drie), artikel 502, artikel 503 en andere bepalingen van deze rubriek voor zover die van toepassing zijn op de regelingen waarin die artikelen voorzien, van kracht voor die grondgebieden waarvoor artikel 520, leden 3 tot en met 5, van kracht blijven.

Artikel 510

Herzieningsclausule

1.   Vier jaar na afloop van de aanpassingsperiode zoals bedoeld in bijlage 38, artikel 1, herzien de Partijen in het kader van de Partnerschapsraad gezamenlijk de uitvoering van deze rubriek, met als doel na te gaan of er regelingen zijn, ook met betrekking tot de toegang tot wateren, die verder kunnen worden gecodificeerd en versterkt.

2.   Die herziening kan vervolgens met tussenpozen van vier jaar na afronding van de eerste herziening worden herhaald.

3.   De Partijen beslissen vooraf over de modaliteiten van de herziening, door middel van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij.

4.   Met name moet de herziening een evaluatie ten opzichte van de voorgaande jaren mogelijk maken van:

a)

de bepalingen inzake de toegang tot elkaars wateren uit hoofde van artikel 500;

b)

de aandelen in TAC's zoals die in de bijlagen 35, 36 en 37 zijn vastgesteld;

c)

het aantal en de omvang van overdrachten in het kader van jaarlijks overleg uit hoofde van artikel 498, lid 4, en eventuele overdrachten uit hoofde van artikel 498, lid 8;

d)

de schommelingen in de jaarlijkse TAC's;

e)

de naleving door beide Partijen van de bepalingen van deze rubriek en de naleving door vaartuigen van elke Partij van de regels die van toepassing zijn op die vaartuigen wanneer zij zich in de wateren van de andere Partij bevinden;

f)

de aard en de omvang van de samenwerking uit hoofde van deze rubriek; en

g)

elk ander element dat de Partijen vooraf via het Gespecialiseerd Comité voor de visserij besluiten op te nemen in de evaluatie.

Artikel 511

Verhouding tot andere overeenkomsten

1.   Met inachtneming van lid 2 doet deze rubriek geen afbreuk aan andere bestaande overeenkomsten inzake visserij door vaartuigen van een Partij binnen het onder de jurisdictie van de andere Partij vallende gebied.

2.   Deze rubriek annuleert en vervangt alle bestaande overeenkomsten of regelingen met betrekking tot de visserij door vissersvaartuigen van de Unie in de aan het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Man grenzende territoriale zee, en met betrekking tot de visserij door in het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Man geregistreerde vissersvaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in de aan een lidstaat grenzende territoriale zee. Indien de Partnerschapsraad echter overeenkomstig artikel 502 besluit deze overeenkomst niet langer van toepassing te laten zijn ten aanzien van het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey of Man, worden de desbetreffende overeenkomsten of regelingen niet geannuleerd en vervangen ten aanzien van het grondgebied of de grondgebieden waarvoor een dergelijk besluit is genomen.

RUBRIEK ZES

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 512

Definities

Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deel twee het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken en het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten, verstaan onder:

a)

"douaneautoriteit":

i)

wat de Unie betreft, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie of, in voorkomend geval, de douanediensten alsmede alle andere autoriteiten in de lidstaten van de Unie die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewetgeving, en

ii)

wat het Verenigd Koninkrijk betreft, Her Majesty's Revenue and Customs en elke andere autoriteit die verantwoordelijk is voor douanezaken;

b)

"douanerechten": alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:

i)

heffingen van gelijke werking als interne belastingen die overeenkomstig artikel 19 worden opgelegd;

ii)

antidumping-, bijzondere vrijwarings-, compenserende of vrijwaringsrechten die in voorkomend geval worden toegepast in overeenstemming met de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de Overeenkomst inzake de landbouw, de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen of de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, of

iii)

vergoedingen of andere heffingen die bij invoer of in verband met invoer worden opgelegd en die beperkt zijn tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten;

c)

"CPC": de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991);

d)

"bestaand": geldend op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;

e)

"goederen van een Partij": interne producten in de zin van de GATT 1994, waaronder de goederen van oorsprong van die Partij;

f)

"geharmoniseerd systeem" of "GS": het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, inclusief alle aantekeningen daarbij en amendementen daarop zoals ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie;

g)

"post": de eerste vier cijfers van het tariefindelingsnummer uit hoofde van het geharmoniseerd systeem;

h)

"rechtspersoon": een juridische entiteit, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, met winst- of andere oogmerken, en in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;

i)

"maatregel": elke maatregel van een Partij, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve handeling, eis, praktijk of in enige andere vorm (71);

j)

"maatregelen van een Partij": maatregelen die zijn vastgesteld of worden gehandhaafd door:

i)

centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten, en

ii)

niet-gouvernementele organen bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden;

onder "maatregelen van een Partij" vallen maatregelen die zijn vastgesteld of worden gehandhaafd door de onder i) en ii) vermelde entiteiten doordat zij direct of indirect instructies hebben gegeven aan, leiding hebben gegeven aan of zeggenschap hebben uitgeoefend over het gedrag van andere entiteiten met betrekking tot die maatregelen;

k)

"rechtspersoon uit een Partij" (72):

i)

voor de Europese Unie, een onderdaan van een lidstaat overeenkomstig het recht van die lidstaat (73); en

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk, een Brits staatsburger;

l)

"persoon": een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

m)

"sanitaire of fytosanitaire maatregel": een maatregel als bedoeld in punt 1 van bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;

n)

"derde land": een land of grondgebied gelegen buiten de territoriale werkingssfeer van deze overeenkomst; en

o)

"WTO": de Wereldhandelsorganisatie.

Artikel 513

WTO-Overeenkomsten

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt naar de WTO-Overeenkomsten verwezen als volgt:

a)

"Overeenkomst inzake de landbouw": de Overeenkomst inzake de landbouw die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

b)

"Antidumpingovereenkomst": de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994;

c)

"GATS": de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, die is neergelegd in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;

d)

"GATT 1994": de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

e)

"GPA": de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten in bijlage 4 bij de WTO-Overeenkomst (74);

f)

"Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen": de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

g)

"Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen": de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

h)

"SPS-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

i)

"TBT-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die is neergelegd in bijlage 1 bij de WTO-Overeenkomst;

j)

"Trips-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die is neergelegd in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst, en

k)

"WTO-Overeenkomst": de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.

Artikel 514

Instelling van een vrijhandelszone

De Partijen brengen hiermee een vrijhandelszone tot stand, in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.

Artikel 515

Verhouding tot WTO-Overeenkomst

De Partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst en andere overeenkomsten waarbij zij partij zijn.

Niets in deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat een Partij wordt verplicht te handelen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst.

Artikel 516

Rechtspraak van de WTO

Bij de interpretatie en toepassing van de bepalingen van dit deel wordt rekening gehouden met relevante interpretaties in verslagen van WTO-panels en van de Beroepsinstantie die zijn goedgekeurd door het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO, alsook in scheidsrechterlijke uitspraken in het kader van het Memorandum inzake Geschillenbeslechting.

Artikel 517

Nakoming van verplichtingen

Elke Partij stelt alle algemene of specifieke maatregelen vast die vereist zijn om aan haar verplichtingen uit hoofde van dit deel te voldoen, met inbegrip van de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat die door centrale, regionale of lokale overheden en autoriteiten, alsook door niet-gouvernementele organen bij de uitoefening van aan hen gedelegeerde bevoegdheden, worden nageleefd.

Artikel 518

Verwijzingen naar wetten en andere overeenkomsten

1.   Tenzij anders is bepaald, worden verwijzingen in dit deel naar de wet- en regelgeving van een Partij geacht tevens betrekking te hebben op de wijzigingen daarvan.

2.   Tenzij anders is bepaald, worden onder de internationale overeenkomsten waarnaar in dit deel wordt verwezen of die daarin geheel of gedeeltelijk worden opgenomen, tevens de wijzigingen daarvan of de vervolgovereenkomsten die voor beide Partijen op of na de datum van ondertekening van deze overeenkomst in werking treden, begrepen. Indien zich naar aanleiding van die wijzigingen of vervolgovereenkomsten vraagstukken met betrekking tot de uitvoering of de toepassing van de bepalingen van dit deel voordoen, kunnen de Partijen op verzoek van een Partij met elkaar overleg plegen om in voorkomend geval tot een wederzijds aanvaardbare oplossing hiervoor te komen.

Artikel 519

Taken van de Partnerschapsraad in deel twee

De Partnerschapsraad kan:

a)

besluiten vaststellen tot wijziging van:

i)

deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 2 en de bijlagen daarbij, overeenkomstig artikel 68;

ii)

de regelingen in de bijlagen 16 en 17, overeenkomstig artikel 96, lid 8;

iii)

de aanhangsels 15-A en 15-B, overeenkomstig bijlage 15, artikel 2, lid 3;

iv)

aanhangsel 15-C, overeenkomstig bijlage 15, artikel 3, lid 3;

v)

de aanhangsels 14-A, 14-B, 14-C en 14-D, overeenkomstig bijlage 14, artikel 1;

vi)

de aanhangsels 12-A, 12-B en 12-C, overeenkomstig bijlage 12, artikel 11;

vii)

de bijlage betreffende geautoriseerde marktdeelnemers, het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten, en de lijst van goederen in artikel 117, lid 2, overeenkomstig artikel 122;

viii)

de desbetreffende onderafdeling in afdeling B van bijlage 25, overeenkomstig artikel 293;

ix)

de bijlagen 26, 27 en 28, overeenkomstig artikel 329;

x)

artikel 364, lid 4, overeenkomstig dat lid, artikel 365, lid 2, derde zin, overeenkomstig de vierde zin van dat lid, artikel 365, lid 3, overeenkomstig dat lid, artikel 367, overeenkomstig lid 1 van dat artikel, en artikel 373, overeenkomstig lid 7 van dat artikel;

xi)

artikel 502, artikel 503 en alle andere bepalingen van rubriek vijf, overeenkomstig artikel 502, lid 4;

xii)

de bijlagen 35, 36 en 37, overeenkomstig artikel 508, lid 3;

xiii)

alle andere bepalingen, protocollen, aanhangsels of bijlagen waarvoor in dit deel uitdrukkelijk in de mogelijkheid van een dergelijk besluit is voorzien;

b)

besluiten vaststellen om interpretaties van de bepalingen van dit deel te geven.

Artikel 520

Geografische toepassing

1.   De bepalingen van deze overeenkomst betreffende de tariefbehandeling van goederen, met inbegrip van oorsprongsregels en de tijdelijke schorsing van die behandeling, zijn, met betrekking tot de Unie, ook van toepassing op die delen van het douanegebied van de Unie, als omschreven in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (75), die niet onder artikel 774, lid 1, punt a), vallen.

2.   Onverminderd artikel 774, leden 2, 3 en 4, zijn de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van dit deel ook van toepassing met betrekking tot alle gebieden buiten de territoriale zee van elke Partij, met inbegrip van de zeebodem en van de ondergrond ervan, waarin die Partij overeenkomstig het internationaal recht, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en haar met het internationaal recht verenigbare wet- en regelgeving soevereiniteit of jurisdictie uitoefent (76).

3.   Onder voorbehoud van de in lid 4 van dit artikel vervatte uitzonderingen zijn rubriek een, titel I, hoofdstukken 1, 2 en 5, en de protocollen en bijlagen bij die hoofdstukken, wat het Verenigd Koninkrijk betreft, ook van toepassing op de in artikel 774, lid 2, bedoelde grondgebieden. Voor dat doel worden de in artikel 774, lid 2, bedoelde grondgebieden geacht deel uit te maken van het douanegebied van het Verenigd Koninkrijk. De douaneautoriteiten van de in artikel 774, lid 2, bedoelde grondgebieden zijn verantwoordelijk voor de toepassing en uitvoering van deze hoofdstukken, en de protocollen en bijlagen bij deze hoofdstukken, op hun respectieve grondgebied. De verwijzingen naar "douaneautoriteit" in die bepalingen moeten dienovereenkomstig worden gelezen. Verzoeken en mededelingen uit hoofde van deze hoofdstukken, en de protocollen en bijlagen bij deze hoofdstukken, worden evenwel beheerd door de douaneautoriteit van het Verenigd Koninkrijk.

4.   Artikel 110, bijlage 18 en het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten zijn niet van toepassing op het baljuwschap Jersey of het baljuwschap Guernsey.

5.   Rubriek een, Titel I, hoofdstukken 3 en 4, en de bijlagen bij die hoofdstukken zijn, wat het Verenigd Koninkrijk betreft, ook van toepassing op de in artikel 774, lid 2, bedoelde grondgebieden. De autoriteiten van de in artikel 774, lid 2, bedoelde grondgebieden zijn verantwoordelijk voor de toepassing en uitvoering van deze hoofdstukken, en de bijlagen bij deze hoofdstukken, op hun respectieve grondgebied, en de desbetreffende verwijzingen moeten dienovereenkomstig worden gelezen. Verzoeken en mededelingen uit hoofde van deze hoofdstukken, en de bijlagen bij deze hoofdstukken, worden evenwel beheerd door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

6.   Onverminderd artikel 779 en artikel 521 en tenzij anders overeengekomen tussen de Partijen, blijven de leden 3 tot en met 5 van dit artikel van kracht tot en met de vroegste van de volgende datums:

a)

de datum waarop een periode van drie jaar na de schriftelijke kennisgeving van opzegging aan de andere Partij verstrijkt; of

b)

de datum waarop artikel 502, artikel 503 en andere bepalingen van rubriek vijf voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, ophouden van kracht te zijn.

7.   Voor de toepassing van lid 6, punt a), kan kennisgeving worden gedaan van opzegging met betrekking tot het baljuwschap Guernsey en/of het baljuwschap Jersey en/of Man en blijven de leden 3 tot en met 5 van dit artikel van kracht voor die grondgebieden waarvoor geen kennisgeving van opzegging is gedaan.

8.   Voor de toepassing van lid 6, punt b), blijven, indien artikel 502, artikel 503 en andere bepalingen van rubriek vijf voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, ophouden van kracht te zijn met betrekking tot het baljuwschap Guernsey en/of het baljuwschap Jersey en/of Man (maar niet met betrekking tot alle drie), de leden 3 tot en met 5 van dit artikel van kracht voor die grondgebieden waarvoor artikel 502, artikel 503 en andere bepalingen van rubriek vijf voor zover die betrekking hebben op de regelingen waarin die artikelen voorzien, van kracht blijven.

Artikel 521

Opzegging van deel twee

Onverminderd artikel 779 kan elke Partij dit deel te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval houdt dit deel op van kracht te zijn op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving. Rubriek vier en het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid worden niet opgezegd op grond van dit artikel.

DEEL DRIE

SAMENWERKING INZAKE RECHTSHANDHAVING EN JUSTITIE IN STRAFZAKEN

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 522

Doel

1.   Dit deel heeft tot doel te zorgen voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie tussen de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds met betrekking tot het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten en het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

2.   Het is alleen van toepassing op samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken die uitsluitend plaatsvindt tussen het Verenigd Koninkrijk enerzijds en de Unie en de lidstaten anderzijds. Het is niet van toepassing op situaties die zich voordoen tussen de lidstaten of tussen de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie, noch op de werkzaamheden van autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de nationale veiligheid wanneer zij op dat gebied optreden.

Artikel 523

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

a)

"derde land": een ander land dan een lidstaat of dan het Verenigd Koninkrijk;

b)

"bijzondere categorieën persoonsgegevens": persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, genetische gegevens, biometrische gegevens die zijn verwerkt met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijk persoon, gegevens over gezondheid of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid;

c)

"genetische gegevens": alle persoonsgegevens met betrekking tot de aangeboren of verworven genetische kenmerken van een natuurlijk persoon die unieke informatie geven over de fysiologie of de gezondheid van die persoon en die met name voortkomen uit een analyse van een biologisch monster van die persoon;

d)

"biometrische gegevens": persoonsgegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragsgerelateerde kenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan eenduidige identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk is of wordt bevestigd, zoals gezichtsafbeeldingen of dactyloscopische gegevens;

e)

"verwerking": een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;

f)

"inbreuk in verband met persoonsgegevens": een inbreuk op de beveiliging die per ongeluk of op onrechtmatige wijze leidt tot de vernietiging, het verlies, de wijziging of de ongeoorloofde verstrekking van of de ongeoorloofde toegang tot doorgezonden, opgeslagen of anderszins verwerkte gegevens;

g)

"bestand": elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn, ongeacht of dat geheel gecentraliseerd of gedecentraliseerd is dan wel op functionele of geografische gronden is verspreid;

h)

"Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie": het comité dat onder die benaming is ingesteld bij artikel 8.

Artikel 524

Bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden

1.   De samenwerking waarin dit deel voorziet, is gebaseerd op de jarenlange eerbiediging door de Partijen en de lidstaten van de democratie, de rechtsstaat en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van personen, zoals onder meer vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en op het belang de in dat Verdrag neergelegde rechten en vrijheden intern te verwezenlijken.

2.   Niets in dit deel doet afbreuk aan de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de rechtsbeginselen zoals die met name zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en, in het geval van de Unie en haar lidstaten, in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Artikel 525

Bescherming van persoonsgegevens

1.   De samenwerking waarin dit deel voorziet, is gebaseerd op de jarenlange inzet van de Partijen om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen.

2.   Om recht te doen aan dat hoge beschermingsniveau zorgen de Partijen ervoor dat de respectieve gegevensbeschermingsregelingen van de Partijen doeltreffende waarborgen bevatten voor persoonsgegevens die uit hoofde van dit deel worden verwerkt, welke waarborgen onder meer inhouden dat:

a)

persoonsgegevens rechtmatig en behoorlijk worden verwerkt, met inachtneming van de beginselen van gegevensminimalisatie, doelbinding, nauwkeurigheid en opslagbeperking;

b)

de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens slechts is toegelaten voor zover de verwerking strikt noodzakelijk is en geschiedt met inachtneming van passende waarborgen die aansluiten bij de specifieke risico's van de verwerking;

c)

een op het risico van de verwerking afgestemd beveiligingsniveau wordt gewaarborgd door middel van relevante technische en organisatorische maatregelen, met name wat de verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens betreft;

d)

aan betrokkenen een afdwingbaar recht op inzage, rectificatie of wissing van gegevens wordt toegekend, onder voorbehoud van eventuele beperkingen waarin de wet voorziet en die in een democratische samenleving noodzakelijke en evenredige maatregelen vormen om belangrijke doelstellingen van algemeen belang te beschermen;

e)

indien een inbreuk in verband met gegevens een risico vormt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, de bevoegde toezichthoudende autoriteit zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van de inbreuk; wanneer de inbreuk waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen met zich meebrengt, ook de betrokkenen daarvan in kennis worden gesteld, onder voorbehoud van eventuele beperkingen waarin de wet voorziet en die in een democratische samenleving noodzakelijke en evenredige maatregelen vormen om belangrijke doelstellingen van algemeen belang te beschermen;

f)

verdere doorgifte aan een derde land alleen is toegestaan met inachtneming van voorwaarden en waarborgen die passend zijn voor de doorgifte en ervoor zorgen dat aan het beschermingsniveau geen afbreuk wordt gedaan;

g)

onafhankelijke autoriteiten zorgen voor het toezicht op de naleving van de waarborgen inzake gegevensbescherming en voor de handhaving van die waarborgen; en

h)

betrokkenen afdwingbare rechten krijgen op doeltreffend administratief en gerechtelijk beroep in geval van schending van de waarborgen inzake gegevensbescherming.

3.   Het Verenigd Koninkrijk enerzijds en de Unie, ook namens elk van haar lidstaten, anderzijds, stellen het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in kennis van de toezichthoudende autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de uitvoering en het verzekeren van de naleving van de gegevensbeschermingsregels die van toepassing zijn op de samenwerking uit hoofde van dit deel. De toezichthoudende autoriteiten werken samen om ervoor te zorgen dat dit deel wordt nageleefd.

4.   De in dit deel vervatte bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens zijn van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.

5.   Dit artikel laat de toepassing van eventuele specifieke bepalingen in dit deel betreffende de verwerking van persoonsgegevens onverlet.

Artikel 526

Reikwijdte van de samenwerking wanneer een lidstaat niet langer deelneemt aan maatregelen van gelijke strekking uit hoofde van het Unierecht

1.   Dit artikel is van toepassing indien een lidstaat niet langer deelneemt aan of rechten geniet uit hoofde van met relevante bepalingen van dit deel vergelijkbare bepalingen van het Unierecht op het gebied van samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken.

2.   Het Verenigd Koninkrijk kan de Unie schriftelijk in kennis stellen van zijn voornemen om de desbetreffende bepalingen van dit deel ten aanzien van die lidstaat niet meer toe te passen.

3.   Een kennisgeving uit hoofde van lid 2 wordt van kracht op de daarin vermelde datum, die niet vroeger mag zijn dan de datum waarop de lidstaat ophoudt deel te nemen aan of rechten te genieten uit hoofde van de in lid 1 bedoelde bepalingen van het recht van de Unie.

4.   Indien het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van dit artikel kennisgeeft van zijn voornemen de desbetreffende bepalingen van dit deel niet meer toe te passen, komt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie bijeen om te beslissen welke maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat elke samenwerking die uit hoofde van dit deel is geïnitieerd en waarop de beëindiging van invloed is, op passende wijze wordt beëindigd. Met betrekking tot alle persoonsgegevens die zijn verkregen via samenwerking uit hoofde van de desbetreffende bepalingen van dit deel voordat de toepassing ervan werd beëindigd, zorgen de Partijen er in ieder geval voor dat het beschermingsniveau uit hoofde waarvan de persoonsgegevens zijn doorgegeven, gehandhaafd blijft nadat de beëindiging van kracht is geworden.

5.   De Unie stelt het Verenigd Koninkrijk langs diplomatieke weg schriftelijk in kennis van de datum waarop de lidstaat zijn deelname aan of genot van rechten uit hoofde van de betrokken bepalingen van het Unierecht zal hervatten. De desbetreffende bepalingen van dit deel worden op die datum opnieuw van toepassing of, indien later, op de eerste dag van de maand volgende op de dag waarop die kennisgeving is gedaan.

6.   Om de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, stelt de Unie het Verenigd Koninkrijk ervan in kennis wanneer een lidstaat niet langer deelneemt aan of niet langer rechten geniet uit hoofde van bepalingen van het recht van de Unie op het gebied van samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken die vergelijkbaar zijn met de desbetreffende bepalingen van dit deel.

TITEL II

UITWISSELING VAN DNA, VINGERAFDRUKKEN EN GEGEVENS UIT KENTEKENREGISTERS

Artikel 527

Doel

Deze titel heeft tot doel wederzijdse samenwerking tot stand te brengen tussen de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk enerzijds en van de lidstaten anderzijds, inzake de geautomatiseerde overdracht van DNA-profielen, dactyloscopische gegevens en bepaalde gegevens uit de interne kentekenregisters.

Artikel 528

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"bevoegde rechtshandhavingsautoriteit": een interne politie-, douane- of andere autoriteit die krachtens het interne recht is gemachtigd om strafbare feiten of criminele activiteiten op te sporen, te voorkomen en te onderzoeken, en om in het kader daarvan gezag uit te oefenen en dwangmaatregelen te nemen; bureaus, organen of andere entiteiten die zich met name bezighouden met nationale veiligheidskwesties zijn voor de toepassing van deze titel geen bevoegde rechtshandhavingsautoriteit;

b)

"bevraging" en "vergelijking" in de zin van de artikelen 530, 531, 534 en 539: de procedures aan de hand waarvan wordt vastgesteld of DNA-gegevens dan wel dactyloscopische gegevens die door een staat zijn verstrekt, overeenkomen met in de databank van één, meerdere of alle andere staten opgeslagen DNA-gegevens of dactyloscopische gegevens;

c)

"geautomatiseerde bevraging" in de zin van artikel 537: een online toegangsprocedure om de databanken van één, meerdere of alle andere staten te raadplegen;

d)

"niet-coderende gedeelte van DNA": chromosoomgebieden die geen genetische uitdrukking bevatten, d.w.z. waarvan niet bekend is dat zij voorzien in functionele eigenschappen van een organisme;

e)

"DNA-profiel": een letter- of een numerieke code die een set identificatiekenmerken van het niet-coderend gedeelte van een geanalyseerd menselijk DNA-monster vertegenwoordigt, dat wil zeggen de specifieke moleculaire structuur op de verschillende DNA-gebieden (-loci);

f)

"DNA-linkgegevens": DNA-profiel en een kenmerk; DNA-linkgegevens omvatten uitsluitend de op basis van het niet-coderende gedeelte van het DNA vastgestelde DNA-profielen en een kenmerk; DNA-linkgegevens mogen geen gegevens bevatten waarmee de betrokkene rechtstreeks kan worden geïdentificeerd; DNA-linkgegevens die niet op een natuurlijk persoon terug te voeren zijn (niet-geïdentificeerde DNA-profielen), dienen als zodanig herkenbaar te zijn;

g)

"DNA-persoonsprofiel": het DNA-profiel van een geïdentificeerd persoon;

h)

"niet-geïdentificeerd DNA-profiel": een DNA-profiel dat uit tijdens het opsporingsonderzoek verzamelde sporen is verkregen en toebehoort aan een nog niet geïdentificeerd persoon;

i)

"noot": een door een staat in zijn interne databank aangebrachte markering bij een DNA-profiel die aangeeft dat naar aanleiding van een bevraging of vergelijking door een andere staat met betrekking tot dat DNA-profiel al een overeenkomst is geconstateerd;

j)

"dactyloscopische gegevens": beelden van vingerafdrukken, van latente vingerafdrukken, van handpalmafdrukken en van latente handpalmafdrukken, alsook de sjablonen (templates) van die beelden (gecodeerde minutiae), welke zijn opgeslagen en behandeld in een geautomatiseerde databank;

k)

"dactyloscopische linkgegevens": dactyloscopische gegevens en een kenmerk; dactyloscopische linkgegevens mogen geen gegevens bevatten waarmee de betrokkene rechtstreeks kan worden geïdentificeerd; dactyloscopische linkgegevens die niet op een natuurlijk persoon terug te voeren zijn (niet-geïdentificeerde dactyloscopische gegevens), dienen als zodanig herkenbaar te zijn;

l)

"gegevens uit kentekenregisters": het geheel aan gegevens als gespecificeerd in hoofdstuk 3 van bijlage 39;

m)

"individueel geval", als bedoeld in artikel 530, lid 1, tweede zin, artikel 534, lid 1, tweede zin, en artikel 537, lid 1: één enkel onderzoeks- of vervolgingsdossier; indien een dergelijk dossier meerdere DNA-profielen, dactyloscopische gegevens of gegevens uit een kentekenregister bevat, mogen die gezamenlijk naar aanleiding van één verzoek worden uitgewisseld;

n)

"laboratoriumactiviteit": elke maatregel die in een laboratorium wordt genomen bij het lokaliseren en veiligstellen van sporen op voorwerpen, alsmede het ontwikkelen, analyseren en interpreteren van forensisch bewijsmateriaal met betrekking tot DNA-profielen en dactyloscopische gegevens, met het oog op het verstrekken van deskundig advies of het uitwisselen van forensisch bewijsmateriaal;

o)

"resultaten van laboratoriumactiviteiten": uitkomsten van analyses en rechtstreeks daarmee samenhangende interpretaties;

p)

"aanbieder van forensische diensten": een openbare of particuliere organisatie die laboratoriumactiviteiten verricht op verzoek van de bevoegde rechtshandhavings- of gerechtelijke autoriteiten;

q)

"interne accreditatie-instantie": de enige instantie in een staat die door die staat gemachtigd is accreditaties te verlenen.

Artikel 529

Aanleggen van interne DNA-analysebestanden

1.   De staten leggen ter opsporing van strafbare feiten interne DNA-analysebestanden aan en beheren deze.

2.   Voor de toepassing van deze titel zorgen de staten ervoor dat DNA-linkgegevens uit hun interne DNA-analysebestanden als bedoeld in lid 1 beschikbaar zijn.

3.   De staten delen mee op welke interne DNA-analysebestanden de artikelen 529 tot en met 532 en de artikelen 535, 536 en 539 van toepassing zijn, alsmede wat de voorwaarden zijn voor geautomatiseerde bevraging als bedoeld in artikel 530, lid 1.

Artikel 530

Geautomatiseerde bevraging van DNA-profielen

1.   Ter opsporing van strafbare feiten verlenen de staten aan de nationale contactpunten van de andere staten, bedoeld in artikel 535, toegang tot de DNA-linkgegevens van hun DNA-analysebestanden, met de bevoegdheid die geautomatiseerd te bevragen door middel van een vergelijking van de DNA-profielen. De bevoegdheid tot bevraging mag uitsluitend in individuele gevallen en met inachtneming van het interne recht van de verzoekende staat worden uitgeoefend.

2.   Indien bij een geautomatiseerde bevraging wordt vastgesteld dat een verstrekt DNA-profiel overeenkomt met in het bestand van de aangezochte staat opgeslagen DNA-profielen, dan stuurt de aangezochte staat aan het nationale contactpunt van de verzoekende staat langs geautomatiseerde weg de DNA-linkgegevens waarmee een overeenkomst is geconstateerd. Indien geen overeenkomst kan worden geconstateerd, wordt zulks geautomatiseerd meegedeeld.

Artikel 531

Geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen

1.   Ter opsporing van strafbare feiten vergelijken de staten, overeenkomstig wederzijds aanvaarde praktische regelingen tussen de betrokken staten, via hun nationale contactpunten de DNA-profielen van hun niet-geïdentificeerde DNA-profielen met alle DNA-profielen uit linkgegevens van andere interne DNA-analysebestanden. Verstrekking en vergelijking van DNA-profielen geschieden geautomatiseerd. Verstrekking ter vergelijking van niet-geïdentificeerde DNA-profielen geschiedt uitsluitend in die gevallen waarin het interne recht van de verzoekende staat daarin voorziet.

2.   Indien een staat bij de in het eerste lid bedoelde vergelijking vaststelt dat door een andere staat verstrekte DNA-profielen overeenkomen met enig profiel in zijn DNA-analysebestanden, verstrekt hij onverwijld aan het nationale contactpunt van die andere staat de DNA-linkgegevens waarmee een overeenkomst is vastgesteld.

Artikel 532

Afname van celmateriaal en verstrekking van DNA-profielen

Indien in het kader van een lopend onderzoek of lopende strafrechtelijke procedure geen DNA-profiel beschikbaar is van een bepaalde persoon die zich op het grondgebied van een aangezochte staat bevindt, verleent de aangezochte staat rechtshulp door celmateriaal bij die persoon af te nemen en te onderzoeken en door het verkregen DNA-profiel aan de verzoekende staat te verstrekken, indien:

a)

de verzoekende staat meedeelt voor welk doel zulks vereist is;

b)

de verzoekende staat een onderzoeksbevel of verklaring van de bevoegde autoriteit overlegt als vereist uit hoofde van het interne recht van die staat, waaruit blijkt dat aan de voorwaarden voor het afnemen en onderzoeken van celmateriaal zou zijn voldaan indien de desbetreffende persoon zich op het grondgebied van de verzoekende staat zou bevinden; en

c)

naar het recht van de aangezochte staat is voldaan aan de voorwaarden voor het afnemen en onderzoeken van celmateriaal alsmede aan de voorwaarden voor de verstrekking van het verkregen DNA-profiel.

Artikel 533

Dactyloscopische gegevens

Ter uitvoering van deze titel zorgen de staten ervoor dat dactyloscopische linkgegevens uit het bestand van de ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten opgezette interne geautomatiseerde dactyloscopische identificatiesystemen beschikbaar zijn.

Artikel 534

Geautomatiseerde bevraging van dactyloscopische gegevens

1.   Ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten verlenen de staten aan de nationale contactpunten van de andere staten, bedoeld in artikel 535, toegang tot de linkgegevens van de geautomatiseerde dactyloscopische identificatiesystemen die zij daartoe hebben opgezet, zulks met de bevoegdheid die geautomatiseerd te bevragen door middel van een vergelijking van de dactyloscopische gegevens. De bevoegdheid tot bevraging mag uitsluitend in individuele gevallen en met inachtneming van het interne recht van de verzoekende staat worden uitgeoefend.

2.   De definitieve koppeling van dactyloscopische gegevens aan linkgegevens van de aangezochte staat geschiedt door het nationale contactpunt van de verzoekende staat aan de hand van de geautomatiseerd verstrekte linkgegevens die voor de eenduidige koppeling noodzakelijk zijn.

Artikel 535

Nationale contactpunten

1.   Voor de verstrekking van gegevens als bedoeld in de artikelen 530, 531 en 534 wijzen de staten nationale contactpunten aan.

2.   Wat de lidstaten betreft, worden de nationale contactpunten die zijn aangewezen voor een analoge uitwisseling van gegevens binnen de Unie, voor de toepassing van deze titel beschouwd als nationale contactpunten.

3.   De bevoegdheden van de nationale contactpunten worden bepaald door het toepasselijke interne recht.

Artikel 536

Verstrekking van nadere persoonsgegevens en overige informatie

Indien uit de procedure bedoeld in de artikelen 530, 531 en 534 blijkt dat DNA-profielen of dactyloscopische gegevens overeenkomen, is op de verstrekking van verdere beschikbare persoonsgegevens en andere informatie met betrekking tot de linkgegevens het interne recht, met inbegrip van de regels inzake rechtshulp, van de aangezochte staat van toepassing, onverminderd artikel 539, lid 1.

Artikel 537

Geautomatiseerde bevraging van gegevens uit kentekenregisters

1.   Ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten alsmede bij de afhandeling van andere overtredingen die in de verzoekende staat tot de bevoegdheid van de rechter of het openbaar ministerie behoren, en bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid, verlenen de staten aan de in lid 2 bedoelde nationale contactpunten van de andere staten toegang tot de volgende gegevens uit de interne kentekenregisters, alsook het recht die in individuele gevallen geautomatiseerd te bevragen:

a)

gegevens met betrekking tot de eigenaars of houders; en

b)

gegevens met betrekking tot voertuigen.

2.   De bevraging uit hoofde van lid 1 mag uitsluitend plaatsvinden op basis van een volledig chassisnummer of een volledig kenteken en met inachtneming van het interne recht van de verzoekende staat.

3.   Voor de uitvoering van de in lid 1 bedoelde gegevensuitwisseling wijzen de staten een nationaal contactpunt voor inkomende verzoeken van andere staten aan. De bevoegdheden van de nationale contactpunten worden bepaald door het toepasselijke interne recht.

Artikel 538

Accreditatie van aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten

1.   De staten dragen er zorg voor dat aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten, worden geaccrediteerd door een interne accreditatie-instantie indien ze voldoen aan EN ISO/IEC 17025.

2.   Elke staat draagt er zorg voor dat de resultaten van geaccrediteerde aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten in andere staten, door zijn autoriteiten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, worden erkend als even betrouwbaar als de resultaten van interne aanbieders van forensische diensten die laboratoriumactiviteiten verrichten en die zijn geaccrediteerd voor EN ISO/IEC 17025.

3.   De bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voeren geen bevragingen en geautomatiseerde vergelijking uit overeenkomstig de artikelen 530, 531 en 534 voordat het Verenigd Koninkrijk de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen heeft uitgevoerd en toegepast.

4.   De leden 1 en 2 doen geen afbreuk aan de interne regels inzake de rechterlijke beoordeling van bewijsmateriaal.

5.   Het Verenigd Koninkrijk deelt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de tekst mee van de belangrijkste bepalingen die zijn aangenomen om de bepalingen van dit artikel uit te voeren en toe te passen.

Artikel 539

Uitvoeringsmaatregelen

1.   Voor de doeleinden van deze titel stellen de staten aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere staten alle categorieën gegevens ter beschikking voor bevraging en vergelijking onder dezelfde voorwaarden als die waaronder zij beschikbaar zijn voor bevraging en vergelijking door interne bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten. Voor de doeleinden van deze titel verstrekken de staten verdere beschikbare persoonsgegevens en andere informatie met betrekking tot de linkgegevens als bedoeld in artikel 536 aan de bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten van andere staten onder dezelfde voorwaarden als die waaronder zij aan interne autoriteiten zouden worden verstrekt.

2.   Met het oog op de uitvoering van de procedures bedoeld in de artikelen 530, 531, 534 en 537 zijn technische en procedurele specificaties opgenomen in bijlage 39.

3.   De verklaringen die de lidstaten overeenkomstig Besluit 2008/615/JBZ van de Raad (77) en Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (78) hebben afgelegd, zijn ook van toepassing op hun betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 540

Ex-ante-evaluatie

1.   Om na te gaan of het Verenigd Koninkrijk voldoet aan de voorwaarden van artikel 539 en bijlage 39, vinden een evaluatiebezoek en een proefrun plaats, voor zover voorgeschreven bij bijlage 39, met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk en volgens voorwaarden en regelingen die aanvaardbaar zijn voor het Verenigd Koninkrijk. In ieder geval vindt een proefrun plaats met betrekking tot de bevraging van gegevens uit hoofde van artikel 537.

2.   Aan de hand van een algemeen verslag van het evaluatiebezoek en, in voorkomend geval, de proefrun, als bedoeld in lid 1, besluit de Unie met ingang van welke datum of data de lidstaten persoonsgegevens op grond van deze titel aan het Verenigd Koninkrijk mogen verstrekken.

3.   In afwachting van het resultaat van de in lid 1 bedoelde evaluatie kunnen de lidstaten vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst het Verenigd Koninkrijk persoonsgegevens verstrekken als bedoeld in de artikelen 530, 531, 534 en 536 tot de door de Unie overeenkomstig lid 2 van dit artikel vastgestelde datum of data, maar niet langer dan negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie mag die periode eenmaal met maximaal negen maanden verlengen.

Artikel 541

Schorsing en niet-toepassing

1.   Indien de Unie het nodig acht deze titel te wijzigen omdat het recht van de Unie met betrekking tot de onder deze titel vallende materie ingrijpend is of wordt gewijzigd, kan zij het Verenigd Koninkrijk daarvan in kennis stellen teneinde overeenstemming te bereiken over een formele wijziging van deze overeenkomst met betrekking tot deze titel. Na een dergelijke kennisgeving treden de Partijen met elkaar in overleg.

2.   Indien de Partijen binnen negen maanden na die kennisgeving geen overeenstemming hebben bereikt over de wijziging van deze titel, kan de Unie besluiten de toepassing van deze titel of van bepalingen van deze titel voor een periode van maximaal negen maanden te schorsen. Voor het einde van die periode kunnen de Partijen overeenkomen de schorsing met ten hoogste negen maanden te verlengen. Indien de Partijen aan het einde van de schorsingstermijn geen overeenstemming over de wijziging van deze titel hebben bereikt, zijn de geschorste bepalingen met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de schorsingsperiode niet langer van toepassing, tenzij de Unie het Verenigd Koninkrijk meedeelt dat zij niet langer een wijziging van deze titel verlangt. In dat geval worden de geschorste bepalingen van deze titel opnieuw van kracht.

3.   Indien bepalingen van deze titel uit hoofde van dit artikel worden geschorst, komt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie bijeen om te beslissen welke stappen nodig zijn om ervoor te zorgen dat elke samenwerking die uit hoofde van deze titel is geïnitieerd en waarop de schorsing van invloed is, op passende wijze wordt beëindigd. Met betrekking tot alle persoonsgegevens die zijn verkregen via samenwerking uit hoofde van deze titel voordat de bepalingen waarop de schorsing betrekking heeft voorlopig niet meer van toepassing zijn, zorgen de Partijen er in ieder geval voor dat het beschermingsniveau uit hoofde waarvan de persoonsgegevens zijn doorgegeven, gehandhaafd blijft nadat de schorsing van kracht is geworden.

TITEL III

DOORGIFTE EN VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS VAN PASSAGIERS

Artikel 542

Toepassingsgebied

1.   Deze titel stelt regels vast uit hoofde waarvan persoonsgegevens van passagiers mogen worden doorgegeven aan en verwerkt en gebruikt door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk voor vluchten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, en stelt specifieke waarborgen in dat verband vast.

2.   Deze titel is van toepassing op luchtvaartmaatschappijen die passagiersvluchten tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk uitvoeren.

3.   Deze titel is ook van toepassing op luchtvaartmaatschappijen die in de Unie zijn geregistreerd of daar gegevens opslaan en die passagiersvluchten naar of vanuit het Verenigd Koninkrijk uitvoeren.

4.   Deze titel voorziet ook in politiële en justitiële samenwerking in strafzaken tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie met betrekking tot PNR-gegevens.

Artikel 543

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"luchtvaartmaatschappij": een luchtvervoersonderneming met een geldige exploitatievergunning of een equivalent daarvan voor het luchtvervoer van passagiers tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie;

b)

"Passenger Name Record" ("PNR"): een bestand met de reisgegevens van iedere passagier, dat informatie bevat die de boekende en de deelnemende luchtvaartmaatschappijen nodig hebben om reserveringen te kunnen verwerken en controleren bij elke reis die door of namens iemand wordt geboekt; dat bestand kan zich bevinden in een reserveringssysteem, een vertrekcontrolesysteem dat wordt gebruikt bij het inchecken van passagiers voor vluchten, of een soortgelijk systeem dat dezelfde functies vervult; PNR-gegevens in de zin van deze titel bestaan met name in de elementen die worden vermeld in bijlage 40;

c)

"bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk": de autoriteit van het Verenigd Koninkrijk die verantwoordelijk is voor het ontvangen en verwerken van PNR-gegevens uit hoofde van deze overeenkomst; indien het Verenigd Koninkrijk meer dan een bevoegde autoriteit heeft, biedt het een éénloketsysteem voor passagiersgegevens dat luchtvaartmaatschappijen in staat stelt om PNR-gegevens door te geven aan een centraal datatransmissiepunt en wijst het een centraal contactpunt aan voor de ontvangst en indiening van verzoeken uit hoofde van artikel 546;

d)

"passagiersinformatie-eenheden" ("PIU's"): de door de lidstaten opgerichte of aangewezen eenheden die verantwoordelijk zijn voor de ontvangst en verwerking van PNR-gegevens;

e)

"terrorisme": elk van in bijlage 45 genoemde strafbare feiten;

f)

"ernstige criminaliteit": elk strafbaar feit waarop uit hoofde van het interne recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsbenemende straf of een tot detentie strekkende maatregel met een maximumduur van ten minste drie jaar staat.

Artikel 544

Gebruiksdoeleinden van PNR-gegevens

1.   Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat PNR-gegevens die op grond van deze titel worden ontvangen, uitsluitend worden verwerkt met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terrorisme of ernstige criminaliteit en met het oog op het toezicht op de verwerking van PNR-gegevens volgens de voorwaarden van deze overeenkomst.

2.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk mag bij wijze van uitzondering PNR-gegevens verwerken indien dat noodzakelijk is ter bescherming van de vitale belangen van een natuurlijk persoon, zoals:

a)

in geval van levensgevaar of gevaar van ernstig letsel; of

b)

in geval van een significant gevaar voor de volksgezondheid, met name zoals vastgesteld uit hoofde van internationaal erkende normen.

3.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk kan PNR-gegevens ook in individuele gevallen verwerken wanneer de vrijgave van relevante PNR-gegevens door een rechter of administratief gerecht van het Verenigd Koninkrijk wordt gelast in een procedure die rechtstreeks verband houdt met een van de in lid 1 bedoelde doelen.

Artikel 545

Verzekering dat PNR-gegevens worden verstrekt

1.   De Unie draagt er zorg voor dat luchtvaartmaatschappijen er niet van worden weerhouden PNR-gegevens door te geven aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk op grond van deze titel.

2.   De Unie draagt er zorg voor dat luchtvaartmaatschappijen PNR-gegevens aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk op grond van deze titel kunnen doorgeven via gemachtigde agenten die namens en onder verantwoordelijkheid van een luchtvaartmaatschappij optreden.

3.   Het Verenigd Koninkrijk verlangt van luchtvaartmaatschappijen niet dat zij PNR-gegevenselementen verstrekken die niet reeds worden verzameld of bewaard voor reserveringsdoeleinden.

4.   Het Verenigd Koninkrijk wist door een luchtvaartmaatschappij op grond van deze titel doorgegeven gegevens na ontvangst onverwijld wanneer het betreffende gegevenselement niet in bijlage 40 wordt vermeld.

Artikel 546

Politiële en justitiële samenwerking

1.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk verstrekt Europol of Eurojust, binnen de grenzen van hun respectieve mandaat, of de PIU's van de lidstaten zo spoedig mogelijk alle relevante en passende analytische informatie met PNR-gegevens wanneer dat in een specifieke zaak noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terrorisme of ernstige criminaliteit.

2.   Op verzoek van Europol of Eurojust, binnen de grenzen van hun respectieve mandaat, of van de PIU van een lidstaat, verstrekt de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk PNR-gegevens, de resultaten van de verwerking van die gegevens of analytische informatie met PNR-gegevens wanneer dat in een specifieke zaak noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terrorisme of ernstige criminaliteit.

3.   De PIU's van de lidstaten verstrekken de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk zo spoedig mogelijk alle relevante en passende analytische informatie met PNR-gegevens wanneer dat in een specifieke zaak noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terrorisme of ernstige criminaliteit.

4.   Op verzoek van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk verstrekken de PIU's van de lidstaten PNR-gegevens, de resultaten van de verwerking van die gegevens of analytische informatie met PNR-gegevens wanneer dat in een specifieke zaak noodzakelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terrorisme of ernstige criminaliteit.

5.   De Partijen zien erop toe dat de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde informatie wordt gedeeld overeenkomstig de overeenkomsten en de regelingen inzake rechtshandhaving of informatie-uitwisseling tussen het Verenigd Koninkrijk en Europol, Eurojust of de desbetreffende lidstaat. Met name vindt de uitwisseling van informatie met Europol uit hoofde van dit artikel plaats via het voor de uitwisseling van informatie via Europol gecreëerde beveiligde communicatiekanaal.

6.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk en de PIU's van de lidstaten zorgen ervoor dat slechts het noodzakelijke minimum aan PNR-gegevens uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 wordt verstrekt.

Artikel 547

Non-discriminatie

Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat de waarborgen die van toepassing zijn op de verwerking van PNR-gegevens, gelijkelijk gelden voor alle natuurlijke personen, zonder onwettige discriminatie.

Artikel 548

Gebruik van bijzondere categorieën persoonsgegevens

Elke verwerking van bijzondere categorieën persoonsgegevens uit hoofde van deze titel is verboden. Voor zover PNR-gegevens die aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk worden doorgegeven, bijzondere categorieën persoonsgegevens bevatten, wist de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk die gegevens.

Artikel 549

Gegevensbeveiliging en -integriteit

1.   Het Verenigd Koninkrijk voert regelgevende, procedurele of technische maatregelen uit om PNR-gegevens te beschermen tegen accidentele, onwettige of ongeoorloofde toegang en verwerking en tegen verlies.

2.   Het Verenigd Koninkrijk waarborgt de controle op de naleving en de bescherming, beveiliging, vertrouwelijkheid en integriteit van de gegevens. In dat verband worden/wordt door het Verenigd Koninkrijk:

a)

de PNR-gegevens onderworpen aan procedures voor versleuteling, machtiging en documentatie;

b)

de toegang tot PNR-gegevens beperkt tot daartoe gemachtigde ambtenaren;

c)

de PNR-gegevens bewaard in een beveiligde fysieke omgeving die met toegangscontroles wordt beschermd; en

d)

een mechanisme ingesteld om ervoor te zorgen dat de opvraging van PNR-gegevens overeenkomstig artikel 544 wordt verricht.

3.   Bij ongeoorloofde toegang tot of vrijgave van de PNR-gegevens van een natuurlijk persoon neemt het Verenigd Koninkrijk maatregelen om die natuurlijke persoon in te lichten, het risico van schade te verminderen en de situatie te corrigeren.

4.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk stelt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie onverwijld in kennis van alle significante gevallen van accidentele, onwettige of onbevoegde toegang tot en verwerking van PNR-gegevens en van verlies van PNR-gegevens.

5.   Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat inbreuken op de gegevensbeveiliging, met name inbreuken die tot accidentele of onwettige vernietiging, accidenteel verlies of accidentele wijziging, ongeoorloofde vrijgave of toegang leiden, alsmede alle onwettige vormen van verwerking, strafbaar zijn met effectieve en afschrikkende corrigerende maatregelen, waartoe sancties kunnen behoren.

Artikel 550

Transparantie en kennisgeving aan passagiers

1.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk maakt op haar website het volgende bekend:

a)

een lijst van de wetgeving op grond waarvan het verzamelen van PNR-gegevens is toegestaan;

b)

de doelen van het verzamelen van PNR-gegevens;

c)

de wijze waarop PNR-gegevens worden beschermd;

d)

de wijze waarop en de mate waarin PNR-gegevens mogen worden vrijgegeven;

e)

informatie betreffende het recht op toegang, het recht op correctie en het recht op annotatie en betreffende rechtsmiddelen; en

f)

contactgegevens voor inlichtingen.

2.   De Partijen werken samen met belanghebbende derde partijen, zoals de luchtvaart- en luchtreissector, om bij boeking transparantie te bevorderen inzake het doel waarvoor PNR-gegevens worden verzameld, verwerkt en gebruikt, en inzake de mogelijkheden om toegang tot en correctie van die gegevens te vragen en beroep in te stellen. Luchtvaartmaatschappijen verstrekken de passagiers duidelijke en zinvolle informatie over de doorgifte van PNR-gegevens uit hoofde van deze titel, waaronder de informatie inzake de ontvangende autoriteit, het doel van de doorgifte en het recht om van de ontvangende autoriteit toegang tot en correctie van de doorgegeven persoonsgegevens van de passagier te verlangen.

3.   Wanneer PNR-gegevens die overeenkomstig artikel 552 worden bewaard, zijn gebruikt onder de voorwaarden van artikel 553 of zijn vrijgegeven overeenkomstig artikel 555 of artikel 556, stelt het Verenigd Koninkrijk de betrokken passagiers schriftelijk, individueel en binnen een redelijke termijn daarvan in kennis wanneer die kennisgeving het onderzoek door de betrokken overheidsinstanties niet meer in gevaar kan brengen en voor zover de desbetreffende contactgegevens van de passagiers beschikbaar zijn of met redelijke inspanning kunnen worden achterhaald. De kennisgeving bevat informatie over de wijze waarop de natuurlijke persoon administratief beroep of beroep in rechte kan instellen.

Artikel 551

Geautomatiseerde verwerking van PNR-gegevens

1.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat elke geautomatiseerde verwerking van PNR-gegevens is gebaseerd op niet-discriminerende, specifieke en betrouwbare, vooraf vastgestelde modellen en criteria, zodat zij:

a)

tot resultaten kan komen inzake natuurlijke personen ten aanzien van wie een redelijk vermoeden kan bestaan dat zij betrokken zijn bij of deelnemen aan terrorisme of ernstige criminaliteit; of

b)

in uitzonderlijke omstandigheden de vitale belangen van een natuurlijk persoon kan beschermen als bedoeld in artikel 544, lid 2.

2.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat de databanken aan de hand waarvan PNR-gegevens worden vergeleken, betrouwbaar en actueel zijn en beperkt zijn tot de databanken die zij gebruikt met betrekking tot de in artikel 544 genoemde doeleinden.

3.   Beslissingen die voor een natuurlijk persoon significante negatieve gevolgen hebben, worden door het Verenigd Koninkrijk nooit uitsluitend op grond van geautomatiseerde verwerking van PNR-gegevens genomen.

Artikel 552

Bewaring van PNR-gegevens

1.   Het Verenigd Koninkrijk bewaart PNR-gegevens niet langer dan vijf jaar nadat het de PNR-gegevens heeft ontvangen.

2.   Niet later dan zes maanden nadat de in lid 1 bedoelde PNR-gegevens zijn doorgegeven, worden alle PNR-gegevens gedepersonaliseerd door afscherming van de volgende gegevenselementen waaruit de identiteit van de passagier op wie de PNR-gegevens betrekking hebben of van enige andere natuurlijke persoon, rechtstreeks zou kunnen worden afgeleid:

a)

namen, waaronder de namen van andere passagiers in het PNR-bestand en het aantal passagiers in het PNR-bestand dat samen reist;

b)

adressen, telefoonnummers en elektronische contactgegevens van de passagier, de personen die de vlucht voor de passagier hebben geboekt, personen via wie de luchtreiziger kan worden benaderd en personen die in geval van nood moeten worden geïnformeerd;

c)

alle beschikbare betalings- en factureringsinformatie, voor zover die informatie bevat aan de hand waarvan een natuurlijk persoon kan worden geïdentificeerd;

d)

informatie betreffende reizigers die gebruikmaken van een loyaliteitsprogramma voor frequent reizen;

e)

Other Supplementary Information (OSI), Special Service Information (SSI) en Special Service Request (SSR)-informatie, voor zover aan de hand daarvan een natuurlijk persoon kan worden geïdentificeerd; en

f)

eventuele API-gegevens (Advance Passenger Information) die zijn verzameld.

3.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk mag de afscherming van PNR-gegevens slechts ongedaan maken indien dat noodzakelijk is om onderzoek te verrichten voor de in artikel 544 genoemde doeleinden. Dergelijke gegevens waarvan de afscherming ongedaan is gemaakt, zijn slechts toegankelijk voor een beperkt aantal daartoe speciaal gemachtigde ambtenaren.

4.   Niettegenstaande lid 1 wist het Verenigd Koninkrijk de PNR-gegevens van passagiers na hun vertrek uit het land, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat het nodig is dergelijke PNR-gegevens te bewaren. Om die noodzaak aan te tonen, stelt het Verenigd Koninkrijk objectieve gegevens vast waaruit kan worden afgeleid dat bepaalde passagiers een risico vormen wat betreft de strijd tegen terrorisme en ernstige criminaliteit.

5.   Voor de toepassing van lid 4 geldt dat, tenzij er informatie beschikbaar is over de exacte vertrekdatum, de laatste dag van de maximale duur van rechtmatig verblijf van de betrokken passagier in het Verenigd Koninkrijk als datum van vertrek moet worden beschouwd.

6.   Voor het gebruik van de uit hoofde van dit artikel bewaarde gegevens gelden de voorwaarden van artikel 553.

7.   Een onafhankelijk bestuursorgaan in het Verenigd Koninkrijk beoordeelt jaarlijks de benadering van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk inzake de noodzaak PNR-gegevens op grond van lid 4 te bewaren.

8.   Niettegenstaande de leden 1, 2 en 4 mag het Verenigd Koninkrijk PNR-gegevens die vereist zijn voor een specifieke handeling, toetsing, onderzoek, rechtshandhavingshandeling, gerechtelijke procedure, vervolging of strafmaatregel, bewaren tot de voltooiing daarvan.

9.   Het Verenigd Koninkrijk wist de PNR-gegevens na afloop van de voor PNR-gegevens geldende bewaringstermijn.

10.   Lid 11 is van toepassing vanwege de bijzondere omstandigheden die het Verenigd Koninkrijk ervan weerhouden de technische aanpassingen aan te brengen die nodig zijn om de systemen voor de verwerking van PNR-gegevens die het Verenigd Koninkrijk heeft gebruikt terwijl het recht van de Unie op het Verenigd Koninkrijk van toepassing was, om te zetten in systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig lid 4 zouden kunnen worden gewist.

11.   Het Verenigd Koninkrijk kan tijdelijk afwijken van lid 4 gedurende een overgangsperiode waarvan de duur in lid 13 wordt geregeld, in afwachting van de zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging door het Verenigd Koninkrijk van technische aanpassingen. Tijdens de overgangsperiode voorkomt de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk het gebruik van de PNR-gegevens die overeenkomstig lid 4 moeten worden gewist, door ten aanzien van die PNR-gegevens de volgende aanvullende waarborgen toe te passen:

a)

de PNR-gegevens zijn slechts toegankelijk voor een beperkt aantal gemachtigde ambtenaren en alleen wanneer dat nodig is om te bepalen of de PNR-gegevens overeenkomstig lid 4 moeten worden gewist;

b)

het verzoek om de PNR-gegevens te gebruiken wordt geweigerd in gevallen waarin de gegevens overeenkomstig lid 4 moeten worden gewist, en er wordt geen verdere toegang tot die gegevens verleend indien uit de in punt d) van dit lid bedoelde documentatie blijkt dat een eerder verzoek tot gebruik is afgewezen;

c)

de verwijdering van de PNR-gegevens wordt zo spoedig mogelijk en met alle mogelijke inspanningen gewaarborgd, rekening houdend met de in lid 10 bedoelde bijzondere omstandigheden; en

d)

het volgende wordt gedocumenteerd overeenkomstig artikel 554 en die documentatie wordt ter beschikking gesteld van het in lid 7 van dit artikel bedoelde onafhankelijke bestuursorgaan:

i)

verzoeken om PNR-gegevens te mogen gebruiken;

ii)

de datum en het tijdstip waarop de PNR-gegevens zijn ingezien om te kunnen beoordelen of die moesten worden gewist;

iii)

het feit dat het verzoek om de PNR-gegevens te mogen gebruiken is afgewezen omdat de PNR-gegevens uit hoofde van lid 4 hadden moeten worden gewist, met inbegrip van de datum en het tijdstip van de weigering; en

iv)

de datum en het tijdstip van wissen van de PNR-gegevens overeenkomstig punt c) van dit lid.

12.   Negen maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst en nogmaals een jaar later indien de overgangsperiode met een jaar wordt verlengd, verstrekt het Verenigd Koninkrijk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie:

a)

een verslag van het in lid 7 van dit artikel bedoelde onafhankelijke bestuursorgaan, dat het advies van de in artikel 525, lid 3, bedoelde toezichthoudende autoriteit van het Verenigd Koninkrijk bevat over de vraag of de waarborgen waarin lid 11 van dit artikel voorziet, daadwerkelijk zijn toegepast; en

b)

de beoordeling door het Verenigd Koninkrijk of de in lid 10 van dit artikel bedoelde bijzondere omstandigheden voortduren, samen met een beschrijving van de inspanningen die zijn geleverd om de systemen van het Verenigd Koninkrijk voor de verwerking van PNR-gegevens om te vormen tot systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig lid 4 van dit artikel zouden kunnen worden gewist.

13.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie komt binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen om het verslag en de uit hoofde van lid 12 vastgestelde beoordeling te bespreken. Indien de bijzondere omstandigheden als bedoeld in lid 10 aanhouden, verlengt de Partnerschapsraad de in lid 11 bedoelde overgangsperiode met één jaar. De Partnerschapsraad verlengt de overgangsperiode eenmalig met nog een keer één jaar, onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde procedure als bij de eerste verlenging, indien bovendien aanzienlijke vooruitgang is geboekt, maar het nog niet mogelijk is geweest de systemen voor de verwerking van PNR-gegevens van het Verenigd Koninkrijk om te zetten in systemen waarmee PNR-gegevens overeenkomstig lid 4 zouden kunnen worden gewist.

14.   Indien het Verenigd Koninkrijk van oordeel is dat een weigering van de Partnerschapsraad om een van die verlengingen toe te staan niet gerechtvaardigd was, kan het deze titel met een aankondigingstermijn van één maand schorsen.

15.   Drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn de leden 10 tot en met 14 niet langer van toepassing.

Artikel 553

Voorwaarden voor het gebruik van PNR-gegevens

1.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk mag overeenkomstig artikel 552 bewaarde PNR-gegevens alleen gebruiken voor andere doeleinden dan veiligheidscontroles en grenscontroles, met inbegrip van vrijgave uit hoofde van artikel 555 en artikel 556, wanneer uit nieuwe omstandigheden op objectieve gronden blijkt dat de PNR-gegevens van een of meer passagiers doeltreffend zouden kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 544 vermelde doeleinden.

2.   Het gebruik van PNR-gegevens door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig lid 1 moet vooraf worden getoetst door een rechter of een onafhankelijk bestuursorgaan in het Verenigd Koninkrijk op basis van een met redenen omkleed verzoek van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk dat is ingediend binnen het interne rechtskader inzake procedures voor het voorkomen, opsporen of vervolgen van strafbare feiten, tenzij het gebruik plaatsvindt:

a)

in naar behoren vastgestelde spoedeisende gevallen; of

b)

met het oog op de verificatie van de betrouwbaarheid en de geldigheid van de vooraf vastgestelde modellen en criteria waarop de geautomatiseerde verwerking van PNR-gegevens is gebaseerd, of met het oog op de vaststelling van nieuwe modellen en criteria voor een dergelijke verwerking.

Artikel 554

Vastlegging en documentering van de verwerking van PNR-gegevens

De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk legt elke verwerking van PNR-gegevens vast en documenteert deze. Zij gebruikt die vastlegging of documentatie uitsluitend voor:

a)

zelfevaluatie en controle van de wettigheid van de gegevensverwerking;

b)

het waarborgen van de integriteit van de gegevens;

c)

het waarborgen van de veiligheid van de gegevensverwerking, en

d)

de uitoefening van toezicht.

Artikel 555

Vrijgave binnen het Verenigd Koninkrijk

1.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk geeft geen PNR-gegevens vrij aan andere overheidsinstanties in het Verenigd Koninkrijk, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de PNR-gegevens worden vrijgegeven aan overheidsinstanties waarvan de taken rechtstreeks verband houden met de in artikel 544 genoemde doeleinden;

b)

de PNR-gegevens worden uitsluitend per geval vrijgegeven;

c)

de vrijgave is, in de specifieke omstandigheden van het geval, noodzakelijk voor de in artikel 544 genoemde doeleinden;

d)

slechts het noodzakelijke minimum aan PNR-gegevens wordt vrijgegeven;

e)

de ontvangende overheidsinstantie biedt waarborgen die gelijkwaardig zijn aan de in deze titel vastgelegde waarborgen, en

f)

de ontvangende overheidsinstantie geeft de PNR-gegevens niet vrij aan andere entiteiten, tenzij de vrijgave is toegestaan door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de voorwaarden van dit lid.

2.   Bij het doorgeven van analytische informatie die in het kader van deze titel verkregen PNR-gegevens omvat, zijn de in dit artikel vermelde waarborgen van toepassing.

Artikel 556

Vrijgave buiten het Verenigd Koninkrijk

1.   Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk geen PNR-gegevens vrijgeeft aan overheidsinstanties in derde landen, tenzij aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de PNR-gegevens worden vrijgegeven aan overheidsinstanties waarvan de taken rechtstreeks verband houden met de in artikel 544 genoemde doeleinden;

b)

de PNR-gegevens worden uitsluitend per geval vrijgegeven;

c)

de PNR-gegevens worden alleen vrijgegeven indien dat noodzakelijk is voor de in artikel 544 genoemde doeleinden;

d)

slechts het noodzakelijke minimum aan PNR-gegevens wordt vrijgegeven; en

e)

ofwel heeft het derde land waaraan de PNR-gegevens worden vrijgegeven, met de Unie een overeenkomst gesloten die voorziet in een bescherming van persoonsgegevens die vergelijkbaar is met deze overeenkomst, ofwel is bij een besluit van de Europese Commissie op grond van het Unierecht vastgesteld dat het derde land een passend niveau van gegevensbescherming in de zin van het Unierecht waarborgt.

2.   In afwijking van lid 1, punt e), mag de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk PNR-gegevens doorgeven aan een derde land indien:

a)

het hoofd van die autoriteit of een hoge ambtenaar die daartoe speciaal door dat hoofd is gemachtigd, de vrijgave noodzakelijk acht voor het voorkomen en onderzoeken van een ernstige en onmiddellijke bedreiging van de openbare veiligheid of ter bescherming van de vitale belangen van een natuurlijk persoon; en

b)

het derde land op grond van een regeling of overeenkomst of anderszins, schriftelijk garandeert dat de informatie wordt beschermd overeenkomstig de waarborgen die uit hoofde van het recht van het Verenigd Koninkrijk gelden voor de verwerking van PNR-gegevens die van de Unie zijn ontvangen, met inbegrip van de in deze titel beschreven waarborgen.

3.   Een doorgifte overeenkomstig lid 2 van dit artikel wordt gedocumenteerd. Die documentatie wordt desgevraagd ter beschikking gesteld van de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in artikel 525, lid 3, met inbegrip van de datum en het tijdstip van doorgifte, informatie over de ontvangende autoriteit, de reden voor de doorgifte en de doorgegeven PNR-gegevens zelf.

4.   Indien de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig lid 1 of lid 2 PNR-gegevens vrijgeeft die uit hoofde van deze titel zijn verzameld en uit een lidstaat afkomstig zijn, stelt de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk de autoriteiten van die lidstaat zo spoedig mogelijk in kennis van de vrijgave. Het Verenigd Koninkrijk verricht die kennisgeving overeenkomstig de overeenkomsten of de regelingen inzake rechtshandhaving of informatie-uitwisseling die het Verenigd Koninkrijk met de desbetreffende lidstaat is aangegaan.

5.   Bij het doorgeven van analytische informatie die in het kader van deze titel verkregen PNR-gegevens omvat, zijn de in dit artikel vermelde waarborgen van toepassing.

Artikel 557

Methode van doorgifte

Luchtvaartmaatschappijen geven PNR-gegevens uitsluitend aan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk door op basis van de "push-methode", waarbij luchtvaartmaatschappijen PNR-gegevens aan de databank van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk doorgeven conform de volgende door de luchtvaartmaatschappijen in acht te nemen procedures:

a)

de luchtvaartmaatschappijen geven de PNR-gegevens door langs elektronische weg, overeenkomstig de technische vereisten van de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, of, in geval van technische problemen, met een ander passend middel dat een passend niveau van gegevensbeveiliging waarborgt;

b)

de luchtvaartmaatschappijen geven de PNR-gegevens door in een door beide zijden aanvaard berichtenformaat; en

c)

de luchtvaartmaatschappijen geven de PNR-gegevens op een beveiligde manier door met gebruikmaking van gemeenschappelijke protocollen als voorgeschreven door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 558

Frequentie van de doorgifte

1.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk verlangt van de luchtvaartmaatschappijen dat zij de PNR-gegevens:

a)

in eerste instantie niet eerder dan 96 uur vóór de geplande vertrektijd van de vlucht doorgeven; en

b)

maximaal vijf keer doorgeven zoals bepaald door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk.

2.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk staat de luchtvaartmaatschappijen toe om de in lid 1, punt b), bedoelde doorgifte te beperken tot wijzigingen van de PNR-gegevens die zijn doorgegeven als bedoeld in punt a) van dat lid.

3.   De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk stelt de luchtvaartmaatschappijen in kennis van de voor de doorgiften vastgestelde tijdstippen.

4.   In specifieke gevallen waarin er aanwijzingen zijn dat aanvullende toegang tot PNR-gegevens noodzakelijk is om te reageren op een specifieke bedreiging in verband met de in artikel 544 genoemde doeleinden, kan de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk verlangen dat een luchtvaartmaatschappij PNR-gegevens verstrekt vóór, tussen of na de geplande doorgiften. Bij de uitoefening van die discretionaire bevoegdheid betracht de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk behoedzaamheid en evenredigheid en gebruikt zij de in artikel 557 beschreven methode van doorgifte.

Artikel 559

Samenwerking

De bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk en de PIU's van de lidstaten werken samen om de samenhang van hun regelingen voor de verwerking van PNR-gegevens te bevorderen op een wijze die de veiligheid van personen in het Verenigd Koninkrijk, in de Unie en elders verder verbetert.

Artikel 560

Niet-afwijking

Deze titel mag niet worden geïnterpreteerd als afwijking van een in een instrument inzake wederzijdse bijstand opgenomen verplichting tussen het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten of derde landen om een verzoek te doen of in te gaan op een verzoek.

Artikel 561

Overleg en evaluatie

1.   De Partijen stellen elkaar in kennis van elke door hen vast te stellen maatregel die gevolgen kan hebben voor deze titel.

2.   Bij gezamenlijke evaluaties van deze titel als bedoeld in artikel 691, lid 1, besteden de Partijen bijzondere aandacht aan de noodzaak en evenredigheid van de verwerking en bewaring van PNR-gegevens voor elk van de in artikel 544 genoemde doeleinden. Bij de gezamenlijke evaluaties wordt ook nagegaan hoe de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk ervoor heeft gezorgd dat de vooraf vastgestelde modellen, criteria en databanken als bedoeld in artikel 551 betrouwbaar, relevant en actueel zijn, rekening houdend met statistische gegevens.

Artikel 562

Schorsing van de samenwerking uit hoofde van deze titel

1.   Indien een van beide Partijen van oordeel is dat het niet langer passend is om deze titel te blijven toepassen, kan zij de andere Partij in kennis stellen van haar voornemen de toepassing van deze titel te schorsen. Na een dergelijke kennisgeving treden de Partijen met elkaar in overleg.

2.   Indien de Partijen binnen 6 maanden na die kennisgeving geen oplossing hebben bereikt, kan elk van beide Partijen besluiten de toepassing van deze titel voor een periode van maximaal 6 maanden te schorsen. Voor het einde van die periode kunnen de Partijen overeenkomen de schorsing met ten hoogste 6 maanden te verlengen. Indien de Partijen aan het einde van de schorsingstermijn geen oplossing met betrekking tot deze titel hebben bereikt, is die met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de schorsingsperiode niet langer van toepassing, tenzij de kennisgevende Partij de andere Partij meedeelt dat zij de kennisgeving wenst in te trekken. In dat laatste geval worden de bepalingen van deze titel opnieuw van kracht.

3.   Indien deze titel uit hoofde van dit artikel worden geschorst, komt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie bijeen om te beslissen welke stappen nodig zijn om ervoor te zorgen dat elke samenwerking die uit hoofde van deze titel is geïnitieerd en waarop de schorsing van invloed is, op passende wijze wordt beëindigd. Met betrekking tot alle persoonsgegevens die zijn verkregen via samenwerking uit hoofde van deze titel voordat de bepalingen waarop de schorsing betrekking heeft voorlopig niet meer van toepassing zijn, zorgen de Partijen er in ieder geval voor dat het beschermingsniveau uit hoofde waarvan de persoonsgegevens zijn doorgegeven, gehandhaafd blijft nadat de schorsing van kracht is geworden.

TITEL IV

SAMENWERKING INZAKE OPERATIONELE INFORMATIE

Artikel 563

Samenwerking inzake operationele informatie

1.   Deze titel heeft tot doel dat de Partijen ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en van de lidstaten elkaar, onder de voorwaarden van hun interne recht en binnen het kader van hun bevoegdheden, en voor zover dat niet in andere titels van dit deel is geregeld, kunnen bijstaan door het verstrekken van relevante informatie ten behoeve van:

a)

het voorkomen, onderzoeken, opsporen of vervolgen van strafbare feiten;

b)

de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties;

c)

de bescherming tegen en het voorkomen van bedreigingen voor de openbare veiligheid; en

d)

het voorkomen en bestrijden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

2.   Voor de toepassing van deze titel wordt onder een "bevoegde autoriteit" een interne politie-, douane- of andere autoriteit verstaan die uit hoofde van het interne recht bevoegd is activiteiten te verrichten met het oog op de in lid 1 genoemde doeleinden.

3.   Informatie, waaronder informatie over gezochte en vermiste personen en over voorwerpen, kan door een bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk of van een lidstaat worden opgevraagd of op eigen initiatief aan een bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk of van een lidstaat worden verstrekt. Informatie kan op verzoek of op eigen initiatief worden verstrekt, onder de voorwaarden van het interne recht dat van toepassing is op de verstrekkende bevoegde autoriteit en binnen de grenzen van haar bevoegdheden.

4.   Informatie kan worden opgevraagd en verstrekt voor zover in de voorwaarden van het interne recht dat van toepassing is op de verzoekende of verstrekkende bevoegde autoriteit niet is bepaald dat het verzoek om of de verstrekking van informatie via rechterlijke instanties moet plaatsvinden of worden geleid.

5.   In spoedgevallen wordt door de verstrekkende bevoegde autoriteit zo spoedig mogelijk op een verzoek gereageerd of op eigen initiatief informatie verstrekt.

6.   Een bevoegde autoriteit van de verzoekende staat kan, overeenkomstig het toepasselijke interne recht, op het tijdstip van indiening van het verzoek of op een later tijdstip, de verstrekkende staat om toestemming verzoeken voor het gebruik van de informatie als bewijsmiddel in procedures voor een rechterlijke instantie. De verstrekkende staat kan, onder de voorwaarden van titel VIII en de voorwaarden van het toepasselijke interne recht, ermee instemmen dat de informatie voor een rechterlijke instantie in de verzoekende staat als bewijsmiddel wordt gebruikt. Evenzo kan de verstrekkende staat, wanneer de informatie op eigen initiatief worden verstrekt, ermee instemmen dat de informatie als bewijsmiddel wordt gebruikt in procedures voor een rechterlijke instantie in de ontvangende staat. Indien geen toestemming uit hoofde van dit lid wordt gegeven, wordt de ontvangen informatie niet als bewijsmiddel gebruikt in procedures voor een rechterlijke instantie.

7.   De verstrekkende bevoegde autoriteit kan uit hoofde van het toepasselijke interne recht voorwaarden verbinden aan het gebruik van de verstrekte informatie.

8.   Een bevoegde autoriteit kan uit hoofde van deze titel alle soorten informatie verstrekken waarover zij beschikt, onder de voorwaarden van het interne recht dat op haar van toepassing is en binnen de grenzen van haar bevoegdheden. Daarbij kan het uitsluitend om informatie uit andere bronnen gaan indien verdere doorgifte van die informatie is toegestaan uit hoofde waarvan die informatie door de verstrekkende bevoegde autoriteit werd verkregen.

9.   Informatie kan uit hoofde van deze titel worden verstrekt via elk geschikt communicatiekanaal, met inbegrip van het beveiligde communicatiekanaal voor uitwisseling van informatie via Europol.

10.   Dit artikel laat de toepassing of sluiting van bilaterale overeenkomsten tussen het Verenigd Koninkrijk en lidstaten onverlet, mits de lidstaten handelen in overeenstemming met het recht van de Unie. Het doet evenmin afbreuk aan andere bevoegdheden waarover de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk of van de lidstaten uit hoofde van het toepasselijke interne of internationale recht beschikken om bijstand te verlenen door middel van het delen van informatie voor de in lid 1 genoemde doeleinden.

TITEL V

SAMENWERKING MET EUROPOL

Artikel 564

Doel

Deze titel heeft tot doel samenwerking tot stand te brengen tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk ter ondersteuning en versterking van het optreden van de lidstaten en van het Verenigd Koninkrijk, alsmede van hun wederzijdse samenwerking bij de voorkoming en bestrijding van ernstige criminaliteit, terrorisme en vormen van criminaliteit die een schending inhouden van een gemeenschappelijk belang dat tot het beleid van de Unie behoort, als bedoeld in artikel 566.

Artikel 565

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"Europol": het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, opgericht bij Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad (79) (hierna "Europol-verordening" genoemd);

b)

"bevoegde autoriteit": voor de Unie, Europol, en, voor het Verenigd Koninkrijk, een interne rechtshandhavingsautoriteit die uit hoofde van het interne recht verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten.

Artikel 566

Vormen van criminaliteit

1.   De bij deze titel ingestelde samenwerking heeft betrekking op de vormen van criminaliteit die onder de bevoegdheid van Europol vallen, zoals vermeld in bijlage 41, met inbegrip van hiermee verband houdende strafbare feiten.

2.   Hiermee verband houdende strafbare feiten zijn strafbare feiten die zijn gepleegd om zich de middelen te verschaffen om de in lid 1 genoemde vormen van criminaliteit te plegen, strafbare feiten die zijn gepleegd om die vormen van criminaliteit te vergemakkelijken of uit te voeren, en strafbare feiten die zijn gepleegd om ervoor te zorgen dat die vormen van criminaliteit ongestraft blijven.

3.   Wanneer de lijst van vormen van criminaliteit waarvoor Europol uit hoofde van het Unierecht bevoegd is, wordt gewijzigd, kan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie, op voorstel van de Unie, bijlage 41 dienovereenkomstig wijzigen vanaf de datum waarop de wijziging van de bevoegdheid van Europol in werking treedt.

Artikel 567

Reikwijdte van de samenwerking

De samenwerking kan, naast de uitwisseling van persoonsgegevens onder de in deze titel vastgestelde voorwaarden en overeenkomstig de taken van Europol die in de Europol-verordening zijn uiteengezet, met name betrekking hebben op:

a)

de uitwisseling van informatie in de vorm specialistische kennis;

b)

algemene situatieverslagen;

c)

resultaten van strategische analyses;

d)

informatie over procedures voor strafrechtelijke onderzoeken;

e)

informatie over methoden van misdaadpreventie;

f)

deelname aan opleidingsactiviteiten; en

g)

advisering en ondersteuning bij individuele strafrechtelijke onderzoeken en operationele samenwerking.

Artikel 568

Nationaal contactpunt en verbindingsofficieren

1.   Het Verenigd Koninkrijk wijst een nationaal contactpunt aan dat fungeert als centraal contactpunt tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

2.   De uitwisseling van informatie tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk vindt plaats tussen Europol en het in lid 1 bedoelde nationale contactpunt. Dat vormt echter geen beletsel voor rechtstreekse uitwisseling van informatie tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, indien dat passend wordt geacht door zowel Europol als de relevante bevoegde autoriteiten.

3.   Het nationale contactpunt is ook het centrale contactpunt voor de toetsing, correctie en verwijdering van persoonsgegevens.

4.   Om de uit hoofde van deze titel ingestelde samenwerking te vergemakkelijken, detacheert het Verenigd Koninkrijk een of meer verbindingsofficieren bij Europol. Europol kan een of meer verbindingsofficieren detacheren naar het Verenigd Koninkrijk.

5.   Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat zijn verbindingsofficieren snelle en, indien technisch mogelijk, rechtstreekse toegang hebben tot de relevante interne databanken van het Verenigd Koninkrijk die zij nodig hebben om hun taken te vervullen.

6.   Het aantal verbindingsofficieren, de bijzonderheden van hun taken, hun rechten en plichten en de daarmee gepaard gaande kosten worden geregeld in werkafspraken tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in artikel 577.

7.   De verbindingsofficieren van het Verenigd Koninkrijk en de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen voor operationele vergaderingen worden uitgenodigd. De verbindingsofficieren van de lidstaten en de verbindingsofficieren van derde landen, de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en derde landen, Europolfunctionarissen en andere belanghebbenden mogen vergaderingen bijwonen die door de verbindingsofficieren of de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk worden georganiseerd.

Artikel 569

Informatie-uitwisseling

1.   De informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten moet in overeenstemming zijn met het doel en de bepalingen van deze titel. Persoonsgegevens worden uitsluitend voor de in lid 2 bedoelde specifieke doeleinden verwerkt.

2.   De bevoegde autoriteiten geven uiterlijk op het moment van de doorgifte van persoonsgegevens duidelijk aan voor welk specifiek doel of welke specifieke doeleinden de persoonsgegevens worden doorgegeven. Voor doorgiften aan Europol worden het doel of de doeleinden van een dergelijke doorgifte gespecificeerd overeenkomstig de specifieke verwerkingsdoeleinden die zijn vastgesteld in de Europol-verordening. Indien de doorgevende bevoegde autoriteit dat niet heeft gedaan, verwerkt de ontvangende bevoegde autoriteit, in overleg met de doorgevende autoriteit, de persoonsgegevens om de relevantie ervan en het doel of de doeleinden waarvoor zij verder moeten worden verwerkt, te bepalen. De bevoegde autoriteiten mogen persoonsgegevens alleen verwerken voor een ander doel dan het doel waarvoor zij zijn verstrekt, indien de doorgevende bevoegde autoriteit daartoe toestemming heeft verleend.

3.   De bevoegde autoriteiten die de persoonsgegevens ontvangen, verbinden zich ertoe die gegevens uitsluitend te verwerken voor het doel waarvoor zij zijn doorgegeven. De persoonsgegevens worden verwijderd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn doorgegeven.

4.   Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk stellen zonder onnodige vertraging, en in elk geval uiterlijk zes maanden na de ontvangst van de persoonsgegevens, vast of en in welke mate die persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn doorgegeven, en stellen de doorgevende autoriteit daarvan in kennis.

Artikel 570

Beperkingen van de toegang tot en het verdere gebruik van doorgegeven persoonsgegevens

1.   De doorgevende bevoegde autoriteit kan op het moment van de doorgifte van persoonsgegevens elke algemene of specifieke beperking van de toegang daartoe of het gebruik daarvan aangeven, ook wat betreft de verdere doorgifte, wissing of vernietiging ervan na een bepaalde periode, of de verdere verwerking ervan. Indien de noodzaak tot dergelijke beperkingen na de doorgifte van de persoonsgegevens duidelijk wordt, stelt de doorgevende bevoegde autoriteit de ontvangende bevoegde autoriteit daarvan in kennis.

2.   De ontvangende bevoegde autoriteit houdt zich aan alle beperkingen van de toegang tot of het verdere gebruik van de persoonsgegevens die door de doorgevende bevoegde autoriteit zijn aangegeven zoals beschreven in lid 1.

3.   Elke Partij zorgt ervoor dat de informatie die uit hoofde van deze titel wordt doorgegeven, in overeenstemming met haar eigen rechtskader is verzameld, opgeslagen en doorgegeven. Elke Partij zorgt er, voor zover mogelijk, voor dat dergelijke informatie niet in strijd met de mensenrechten is verkregen. Dergelijke informatie mag ook niet worden doorgegeven wanneer, voor zover redelijkerwijs is te voorzien, zij kan worden gebruikt om de doodstraf of enige vorm van wrede of onmenselijke behandeling te vorderen, uit te spreken of uit te voeren.

Artikel 571

Verschillende categorieën betrokkenen

1.   De doorgifte van persoonsgegevens in verband met slachtoffers van een strafbaar feit, getuigen of andere personen die informatie kunnen verstrekken over strafbare feiten, of in verband met personen jonger dan achttien, is verboden, tenzij de doorgifte in individuele gevallen strikt noodzakelijk en evenredig is om een strafbaar feit te voorkomen of te bestrijden.

2.   Het Verenigd Koninkrijk en Europol zorgen er elk wat hen betreft voor dat voor de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van lid 1 aanvullende waarborgen gelden, waaronder toegangsbeperkingen, aanvullende beveiligingsmaatregelen en beperkingen met betrekking tot verdere doorgifte.

Artikel 572

Facilitering van het verkeer van persoonsgegevens tussen het Verenigd Koninkrijk en Europol

Met het oog op wederzijdse operationele voordelen streven de Partijen ernaar in de toekomst samen te werken om ervoor te zorgen dat de uitwisseling van gegevens tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zo spoedig mogelijk kan plaatsvinden, en te overwegen nieuwe processen en technische ontwikkelingen op te nemen die daartoe kunnen bijdragen, rekening houdend met het feit dat het Verenigd Koninkrijk geen lidstaat is.

Artikel 573

Beoordeling van de betrouwbaarheid van de bron en van de nauwkeurigheid van de informatie

1.   De bevoegde autoriteiten geven uiterlijk op het moment van de doorgifte van de informatie, voor zover mogelijk, de betrouwbaarheid van de bron van de informatie aan op basis van de volgende criteria:

a)

er bestaat geen twijfel omtrent de authenticiteit, de betrouwbaarheid en de bevoegdheid van de informatiebron, of de bron is in het verleden in alle gevallen betrouwbaar gebleken;

b)

de informatiebron is in het verleden in de meeste gevallen betrouwbaar gebleken;

c)

de informatiebron is in het verleden in de meeste gevallen onbetrouwbaar gebleken;

d)

de betrouwbaarheid van de bron kan niet worden beoordeeld.

2.   De bevoegde autoriteiten geven uiterlijk op het moment van de doorgifte van de informatie, voor zover mogelijk, de nauwkeurigheid van de informatie aan op basis van de volgende criteria:

a)

informatie die zonder enige twijfel nauwkeurig is;

b)

informatie die de bron uit de eerste hand heeft, maar de informerende ambtenaar niet;

c)

informatie die de bron niet uit de eerste hand heeft, maar die wordt gestaafd door andere reeds opgeslagen informatie;

d)

informatie die de bron niet uit de eerste hand heeft en die niet kan worden gestaafd.

3.   Wanneer de ontvangende bevoegde autoriteit aan de hand van de informatie waarover zij reeds beschikt, tot de conclusie komt dat de beoordeling van de informatie of van de bron ervan die de doorgevende bevoegde autoriteit overeenkomstig de leden 1 en 2 heeft verricht, moet worden gecorrigeerd, stelt zij die bevoegde autoriteit daarvan in kennis en tracht zij overeenstemming te bereiken over een wijziging van de beoordeling. Zonder die overeenstemming wijzigt de ontvangende bevoegde autoriteit de beoordeling van de ontvangen informatie of van de bron ervan niet.

4.   Wanneer een bevoegde autoriteit informatie ontvangt zonder beoordeling, tracht zij indien mogelijk in overleg met de doorgevende bevoegde autoriteit, de betrouwbaarheid van de bron of de nauwkeurigheid van de informatie zoveel mogelijk te beoordelen aan de hand van de informatie waarover zij reeds beschikt.

5.   Kan er geen betrouwbare beoordeling worden gemaakt, dan wordt de informatie beoordeeld zoals bepaald in lid 1, punt d), en lid 2, punt d).

Artikel 574

Beveiliging van de informatie-uitwisseling

1.   De technische en organisatorische maatregelen die worden genomen om de beveiliging van de informatie-uitwisseling uit hoofde van deze titel te waarborgen, worden vastgelegd in administratieve afspraken tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in artikel 577.

2.   De Partijen bereiken overeenstemming over het opzetten, ten uitvoer leggen en operationeel maken van een beveiligd communicatiekanaal voor de uitwisseling van informatie tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

3.   De gebruiksvoorwaarden van het beveiligde communicatiekanaal worden vastgelegd in administratieve afspraken tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in artikel 576.

Artikel 575

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige of onjuiste verwerking van persoonsgegevens

1.   De bevoegde autoriteiten zijn, overeenkomstig hun respectieve rechtskaders, aansprakelijk voor alle schade die een persoon lijdt ten gevolge van juridische of feitelijke onjuistheden in uitgewisselde informatie. Ter voorkoming van aansprakelijkheid uit hoofde van hun respectieve rechtskaders ten aanzien van een benadeelde partij, kunnen Europol noch de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aanvoeren dat de andere bevoegde autoriteit onjuiste informatie heeft doorgegeven.

2.   Als Europol of de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk schade moeten vergoeden omdat zij informatie hebben gebruikt die zij elkaar foutief hebben verstrekt of die werd verstrekt als gevolg van het niet nakomen van hun respectieve verplichtingen, wordt de uit hoofde van lid 1 door Europol of de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk betaalde schadevergoeding terugbetaald door respectievelijk de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en Europol, tenzij de informatie in strijd met deze titel werd gebruikt.

3.   Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen van elkaar geen terugbetaling van punitieve of niet-compenserende schadevergoeding eisen uit hoofde van de leden 1 en 2.

Artikel 576

Uitwisseling van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

De uitwisseling en bescherming van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie wordt, indien nodig in het kader van deze titel, geregeld in werkafspraken en administratieve afspraken als bedoeld in artikel 577 tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 577

Werkafspraken en administratieve afspraken

1.   De bijzonderheden van de samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en Europol die nodig zijn om de bepalingen van deze titel aan te vullen en uit te voeren, worden geregeld in werkafspraken overeenkomstig artikel 23, lid 4, van de Europol-verordening en administratieve afspraken overeenkomstig artikel 25, lid 1, van de Europol-verordening tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

2.   Onverminderd de bepalingen van deze titel en rekening houdend met de status van het Verenigd Koninkrijk als niet-lidstaat, nemen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, met inachtneming van een besluit van de raad van bestuur van Europol, in werkafspraken of administratieve afspraken, naargelang van het geval, bepalingen op ter aanvulling of uitvoering van deze titel, op grond waarvan met name:

a)

overleg kan plaatsvinden tussen Europol en een of meer vertegenwoordigers van het nationale contactpunt van het Verenigd Koninkrijk over beleidskwesties en aangelegenheden van gemeenschappelijk belang voor de verwezenlijking van hun doelstellingen en de coördinatie van hun respectieve activiteiten, en voor het bevorderen van de samenwerking tussen Europol en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk;

b)

een of meer vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk als waarnemer kunnen deelnemen aan specifieke vergaderingen van de hoofden van de nationale Europol-eenheden, overeenkomstig het reglement van orde van die vergaderingen;

c)

een of meer vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk betrokken kunnen worden bij operationele analyseprojecten, overeenkomstig de regels die zijn vastgesteld door de bevoegde bestuursorganen van Europol;

d)

de taken van de verbindingsofficieren, hun rechten en plichten en de daarmee gepaard gaande kosten kunnen worden gespecificeerd; of

e)

samenwerking mogelijk wordt tussen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en Europol in het geval van inbreuken inzake privacy of beveiliging.

3.   De inhoud van de werkafspraken en de administratieve afspraken kan in één document worden opgenomen.

Artikel 578

Kennisgeving van tenuitvoerlegging

1.   Het Verenigd Koninkrijk en Europol maken elk een document openbaar waarin de voorschriften betreffende de verwerking van persoonsgegevens die uit hoofde van deze titel worden doorgegeven, inclusief de beschikbare middelen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkenen, op begrijpelijke wijze worden beschreven, en zorgen ervoor dat zij elkaar een kopie van dat document verstrekken.

2.   Indien dat nog niet het geval is, stellen het Verenigd Koninkrijk en Europol regels vast om te bepalen hoe de naleving van de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens in de praktijk zal worden gehandhaafd. Het Verenigd Koninkrijk en Europol zenden elkaar en de respectieve toezichthoudende autoriteiten een kopie van die regels toe.

Artikel 579

Bevoegdheden van Europol

Niets in deze titel wordt opgevat als een verplichting voor Europol om met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk samen te werken buiten de grenzen van de in het desbetreffende Unierecht vastgestelde bevoegdheden van Europol.

TITEL VI

SAMENWERKING MET EUROJUST

Artikel 580

Doel

Deze titel heeft tot doel samenwerking tot stand te brengen tussen Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bij de bestrijding van ernstige criminaliteit als bedoeld in artikel 582.

Artikel 581

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"Eurojust": het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken, opgericht bij Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad (80) (hierna "Eurojust-verordening" genoemd);

b)

"bevoegde autoriteit": voor de Unie, Eurojust, vertegenwoordigd door het college of een nationaal lid, en, voor het Verenigd Koninkrijk, een interne autoriteit die uit hoofde van het interne recht verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten;

c)

"college": het college van Eurojust als bedoeld in de Eurojust-verordening;

d)

"nationaal lid": het door elke lidstaat bij Eurojust gedetacheerde nationale lid, als bedoeld in de Eurojust-verordening;

e)

"medewerker": een persoon die een nationaal lid en de adjunct van het nationale lid, of de verbindingsofficier van justitie kan bijstaan, als bedoeld in respectievelijk de Eurojust-verordening en artikel 585, lid 3;

f)

"verbindingsofficier van justitie": een openbaar aanklager die door het Verenigd Koninkrijk bij Eurojust is gedetacheerd en die wat de status van openbaar aanklager betreft, onderworpen is aan het interne recht van het Verenigd Koninkrijk;

g)

"verbindingsmagistraat": een magistraat die door Eurojust overeenkomstig artikel 586 naar het Verenigd Koninkrijk is gedetacheerd;

h)

"intern correspondent voor terrorismebestrijding": het contactpunt dat door het Verenigd Koninkrijk is aangewezen overeenkomstig artikel 584 en dat belast is met de behandeling van correspondentie in verband met terrorisme.

Artikel 582

Vormen van criminaliteit

1.   De bij deze titel ingestelde samenwerking heeft betrekking op de vormen van ernstige criminaliteit die onder de bevoegdheid van Eurojust vallen, zoals vermeld in bijlage 42, met inbegrip van hiermee verband houdende strafbare feiten.

2.   Hiermee verband houdende strafbare feiten zijn de strafbare feiten die zijn gepleegd om zich de middelen te verschaffen om de in lid 1 genoemde vormen van ernstige criminaliteit te plegen, strafbare feiten die zijn gepleegd om dergelijke ernstige criminaliteit te vergemakkelijken of te kunnen plegen, en strafbare feiten die zijn gepleegd om ervoor te zorgen dat dergelijke ernstige criminaliteit ongestraft blijft.

3.   Wanneer de lijst van vormen van ernstige criminaliteit waarvoor Eurojust uit hoofde van het Unierecht bevoegd is, wordt gewijzigd, kan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie, op voorstel van de Unie, bijlage 42 dienovereenkomstig wijzigen vanaf de datum waarop de wijziging van de bevoegdheid van Eurojust in werking treedt.

Artikel 583

Reikwijdte van de samenwerking

De Partijen zorgen ervoor dat Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk samenwerken op de in de artikelen 2 en 54 van de Eurojust-verordening en in deze titel omschreven werkterreinen.

Artikel 584

Contactpunten voor Eurojust

1.   Het Verenigd Koninkrijk zet ten minste één contactpunt voor Eurojust op of wijst dat aan binnen de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

2.   Het Verenigd Koninkrijk wijst een van zijn contactpunten aan als intern correspondent voor terrorismebestrijding van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 585

Verbindingsofficier van justitie

1.   Om de uit hoofde van deze titel ingestelde samenwerking te vergemakkelijken, detacheert het Verenigd Koninkrijk een verbindingsofficier van justitie bij Eurojust.

2.   Het mandaat en de duur van de detachering worden bepaald door het Verenigd Koninkrijk.

3.   De verbindingsofficier van justitie kan worden bijgestaan door maximaal vijf medewerkers, afhankelijk van de omvang van de samenwerking. Indien nodig kunnen de medewerkers de verbindingsofficier van justitie vervangen of namens hem optreden.

4.   Het Verenigd Koninkrijk stelt Eurojust in kennis van de aard en de omvang van de rechterlijke bevoegdheden waarover de verbindingsofficier van justitie en de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie in het Verenigd Koninkrijk beschikken om hun taken overeenkomstig deze titel te vervullen. Het Verenigd Koninkrijk stelt de bevoegdheid van zijn verbindingsofficier van justitie en de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie vast om op te treden ten aanzien van buitenlandse rechterlijke autoriteiten.

5.   De verbindingsofficier van justitie en de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie dienen zoals een openbaar aanklager of persoon met gelijkwaardige bevoegdheden overeenkomstig het interne recht toegang te hebben tot de informatie in het interne strafregister of in enig ander register van het Verenigd Koninkrijk.

6.   De verbindingsofficier van justitie en de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie hebben de bevoegdheid rechtstreeks contact op te nemen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

7.   Het aantal in lid 3 van dit artikel bedoelde medewerkers, de bijzonderheden van de taken van de verbindingsofficier van justitie en de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie, hun rechten en plichten en de daarmee gepaard gaande kosten worden geregeld in een werkafspraak tussen Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in artikel 594.

8.   De werkdocumenten van de verbindingsofficier van justitie en de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie worden door Eurojust onschendbaar gehouden.

Artikel 586

Verbindingsmagistraat

1.   Ter vergemakkelijking van de justitiële samenwerking met het Verenigd Koninkrijk in gevallen waarin Eurojust bijstand verleent, kan Eurojust overeenkomstig artikel 53 van de Eurojust-verordening een verbindingsmagistraat naar het Verenigd Koninkrijk detacheren.

2.   De bijzonderheden van de taken van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verbindingsmagistraat, de rechten en plichten van de verbindingsmagistraat en de daarmee gepaard gaande kosten worden geregeld in een werkafspraak tussen Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in artikel 594.

Artikel 587

Operationele en strategische vergaderingen

1.   De verbindingsofficier van justitie, de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie, en vertegenwoordigers van andere bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van het contactpunt voor Eurojust, kunnen op uitnodiging van de voorzitter van Eurojust deelnemen aan vergaderingen als die betrekking hebben op strategische aangelegenheden, en met toestemming van de betrokken nationale leden deelnemen aan vergaderingen als die betrekking hebben op operationele aangelegenheden.

2.   Nationale leden, hun adjuncten en medewerkers, de administratief directeur van Eurojust en Eurojust-functionarissen kunnen vergaderingen bijwonen die worden georganiseerd door de verbindingsofficier van justitie, de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie, of andere bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van het contactpunt voor Eurojust.

Artikel 588

Uitwisseling van niet-persoonsgebonden gegevens

Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen niet-persoonsgebonden gegevens uitwisselen voor zover die gegevens relevant zijn voor de samenwerking uit hoofde van deze titel en met inachtneming van eventuele beperkingen op grond van artikel 593.

Artikel 589

Uitwisseling van persoonsgegevens

1.   Persoonsgegevens die uit hoofde van deze titel door de bevoegde autoriteiten worden opgevraagd en ontvangen, worden door hen uitsluitend verwerkt met het in artikel 580 genoemde doel, voor de in lid 2 van dit artikel genoemde specifieke doeleinden en met inachtneming van de in lid 3 van dit artikel bedoelde beperkingen inzake toegang of verder gebruik.

2.   De doorgevende bevoegde autoriteit geeft uiterlijk op het moment van de doorgifte van persoonsgegevens duidelijk aan voor welk specifiek doel of welke specifieke doeleinden de gegevens worden doorgegeven.

3.   De doorgevende bevoegde autoriteit kan op het moment van de doorgifte van persoonsgegevens elke algemene of specifieke beperking van de toegang daartoe of het gebruik daarvan aangeven, ook wat betreft de verdere doorgifte, wissing of vernietiging ervan na een bepaalde periode, of de verdere verwerking ervan. Indien de noodzaak tot dergelijke beperkingen na de verstrekking van de persoonsgegevens duidelijk wordt, stelt de doorgevende autoriteit de ontvangende autoriteit daarvan in kennis.

4.   De ontvangende bevoegde autoriteit houdt zich aan alle beperkingen van de toegang tot of het verdere gebruik van de persoonsgegevens die door de doorgevende bevoegde autoriteit zijn aangegeven zoals bepaald in lid 3.

Artikel 590

Transmissiekanalen

1.   Er wordt informatie uitgewisseld:

a)

tussen de verbindingsofficier van justitie of de medewerkers van de verbindingsofficier van justitie of, indien er geen is aangewezen of anderszins beschikbaar is, het contactpunt van het Verenigd Koninkrijk voor Eurojust en de betrokken nationale leden of het college;

b)

indien Eurojust een verbindingsmagistraat naar het Verenigd Koninkrijk heeft gedetacheerd, tussen de verbindingsmagistraat en een bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk; in dat geval wordt de verbindingsofficier van justitie in kennis gesteld van dergelijke informatie-uitwisselingen; of

c)

rechtstreeks tussen een bevoegde autoriteit in het Verenigd Koninkrijk en de betrokken nationale leden of het college; in dat geval worden de verbindingsofficier van justitie en, indien van toepassing, de verbindingsmagistraat in kennis gesteld van dergelijke informatie-uitwisselingen.

2.   Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen overeenkomen in bepaalde gevallen gebruik te maken van andere kanalen om informatie uit te wisselen.

3.   Zowel Eurojust als de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zorgen ervoor dat hun respectieve vertegenwoordigers gemachtigd zijn om op het passende niveau informatie uit te wisselen overeenkomstig respectievelijk het recht van het Verenigd Koninkrijk en de Eurojust-verordening, en dat zij naar behoren worden gescreend.

Artikel 591

Verdere doorgiften

De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en Eurojust delen geen aan elkaar verstrekte informatie mee aan derde landen of internationale organisaties zonder de toestemming van de verstrekkende bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk of Eurojust, naargelang van het geval, en zonder passende waarborgen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 592

Aansprakelijkheid voor onrechtmatige of onjuiste verwerking van persoonsgegevens

1.   De bevoegde autoriteiten zijn, overeenkomstig hun respectieve rechtskaders, aansprakelijk voor alle schade die een persoon lijdt ten gevolge van juridische of feitelijke onjuistheden in uitgewisselde informatie. Ter voorkoming van aansprakelijkheid uit hoofde van hun respectieve rechtskaders ten aanzien van een benadeelde partij, kunnen Eurojust noch de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aanvoeren dat de andere bevoegde autoriteit onjuiste informatie heeft doorgegeven.

2.   Als een bevoegde autoriteit schade moet vergoeden omdat zij informatie heeft gebruikt die door de andere bevoegde autoriteit foutief werd verstrekt of werd verstrekt als gevolg van het niet nakomen door de andere bevoegde autoriteit van haar verplichtingen, wordt de uit hoofde van lid 1 door de bevoegde autoriteit betaalde schadevergoeding door de andere bevoegde autoriteit terugbetaald, tenzij de informatie in strijd met deze titel werd gebruikt.

3.   Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen van elkaar geen terugbetaling van punitieve of niet-compenserende schadevergoeding eisen uit hoofde van de leden 1 en 2.

Artikel 593

Uitwisseling van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Uitwisseling van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie. De uitwisseling en bescherming van gerubriceerde en gevoelige niet-gerubriceerde informatie wordt, indien nodig uit hoofde van deze titel, geregeld in een werkafspraak als bedoeld in artikel 594 tussen Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 594

Werkafspraak

De wijze van samenwerking tussen de Partijen wordt voor zover nodig voor de uitvoering van deze titel geregeld in een werkafspraak tussen Eurojust en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 47, lid 3, en artikel 56, lid 3, van de Eurojust-verordening.

Artikel 595

Bevoegdheden van Eurojust

Niets in deze titel wordt opgevat als een verplichting voor Eurojust om met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk samen te werken buiten de grenzen van de in het desbetreffende Unierecht vastgestelde bevoegdheden van Eurojust.

TITEL VII

OVERLEVERING

Artikel 596

Doel

Deze titel heeft tot doel ervoor te zorgen dat het uitleveringssysteem tussen de lidstaten enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds gebaseerd is op een mechanisme van overlevering op grond van een aanhoudingsbevel in de zin van deze titel.

Artikel 597

Evenredigheidsbeginsel

De samenwerking in het kader van het aanhoudingsbevel moet noodzakelijk en evenredig zijn, rekening houdend met de rechten van de gezochte persoon en de belangen van de slachtoffers, en gelet op de ernst van de gepleegde handeling, met de straf die waarschijnlijk zou worden opgelegd, en met de mogelijkheid dat een staat minder dwingende maatregelen neemt dan de overlevering van de gezochte persoon, met name om onnodig lange perioden van voorlopige hechtenis te voorkomen.

Artikel 598

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"aanhoudingsbevel": een beslissing van een rechterlijke autoriteit die door een staat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere staat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;

b)

"rechterlijke autoriteit": een autoriteit die naar intern recht een rechter, rechtbank of openbaar aanklager is. Een openbaar aanklager wordt slechts als rechterlijke autoriteit beschouwd voor zover het interne recht dat bepaalt;

c)

"uitvoerende rechterlijke autoriteit": de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende staat die krachtens het interne recht van die staat bevoegd is om het aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen;

d)

"uitvaardigende rechterlijke autoriteit": de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende staat die krachtens het interne recht van die staat bevoegd is om een aanhoudingsbevel uit te vaardigen.

Artikel 599

Toepassingsgebied

1.   Een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door het recht van de uitvaardigende staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste twaalf maanden of, wanneer al een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde straffen of maatregelen met een duur van ten minste vier maanden.

2.   Onverminderd de leden 3 en 4 wordt overlevering afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de aan het aanhoudingsbevel ten grondslag liggende feiten ook naar het recht van de uitvoerende staat een strafbaar feit vormen, ongeacht de bestanddelen of de delictsomschrijving.

3.   Met inachtneming van artikel 600, artikel 601, lid 1, punten b) tot en met h), en de artikelen 602, 603 en 604, kan een staat de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel niet weigeren indien het betrekking heeft op het volgende gedrag wanneer dat gedrag strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste twaalf maanden:

a)

het gedrag van een persoon die deelneemt aan het door een groep van personen met een gemeenschappelijk oogmerk plegen van een of meer strafbare feiten op het terrein van terrorisme, als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme, ondertekend te Straatsburg op 27 januari 1977, de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, moord en doodslag, zware mishandeling, ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling of verkrachting, ook indien de persoon niet deelneemt aan de feitelijke uitvoering; de deelname dient opzettelijk te zijn en de betrokkene dient er kennis van te hebben dat zijn deelname bijdraagt tot de criminele activiteiten van de groep; of

b)

terrorisme zoals gedefinieerd in bijlage 45.

4.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat, op basis van wederkerigheid, de in lid 2 bedoelde voorwaarde van dubbele strafbaarheid niet zal gelden, op voorwaarde dat het strafbaar feit dat aan het bevel ten grondslag ligt:

a)

een van de in lid 5 genoemde strafbare feiten is, zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende staat; en

b)

in de uitvaardigende staat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximumduur van ten minste drie jaar.

5.   De in lid 4 bedoelde strafbare feiten zijn:

deelneming aan een criminele organisatie;

terrorisme zoals gedefinieerd in bijlage 45;

mensenhandel en mensensmokkel;

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie;

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;

illegale handel in wapens, munitie en explosieven;

corruptie, met inbegrip van omkoping;

fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van het Verenigd Koninkrijk, een lidstaat of de Unie worden geschaad;

witwassen van opbrengsten van misdrijven;

valsemunterij;

informaticacriminaliteit;

milieucriminaliteit, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten;

hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf;

moord en doodslag;

zware mishandeling;

illegale handel in menselijke organen en weefsels;

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling;

racisme en vreemdelingenhaat;

georganiseerde of gewapende diefstal;

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen;

oplichting;

racketeering en afpersing;

namaak van producten en productpiraterij;

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten;

vervalsing van betaalmiddelen;

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars;

illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen;

handel in gestolen voertuigen;

verkrachting;

opzettelijke brandstichting;

misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen;

kaping van vliegtuigen, schepen en ruimtevaartuigen; en

sabotage.

Artikel 600

Gronden tot verplichte weigering van de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel

De tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel wordt geweigerd:

a)

indien het strafbaar feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, in de uitvoerende staat onder een amnestie valt en die staat uit hoofde van zijn eigen strafrecht bevoegd was om dat strafbaar feit te vervolgen;

b)

indien uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat de gezochte persoon door een staat onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf is opgelegd, die reeds is ondergaan of ten uitvoer wordt gelegd, dan wel uit hoofde van het recht van de veroordelende staat niet meer ten uitvoer kan worden gelegd; of

c)

indien de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, uit hoofde van het recht van de uitvoerende staat op grond van zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor de feiten die aan het bevel ten grondslag liggen.

Artikel 601

Andere gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel

1.   De tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel kan worden geweigerd:

a)

indien in een van de in artikel 599, lid 2, bedoelde gevallen, het feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, naar het recht van de uitvoerende staat niet strafbaar is; ter zake van retributies of belastingen, douane en deviezen mag de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel echter niet worden geweigerd op grond van het feit dat de uitvoerende staat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies of belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende staat;

b)

indien de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de uitvoerende staat wordt vervolgd wegens het feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt;

c)

indien de rechterlijke autoriteiten van de uitvoerende staat hebben besloten geen vervolging in te stellen wegens het strafbaar feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, dan wel een ingestelde vervolging te staken, of indien tegen de gezochte persoon in een staat wegens dezelfde feiten een onherroepelijke beslissing is gegeven die verdere vervolging onmogelijk maakt;

d)

indien de strafvervolging of de straf van de gezochte persoon naar het recht van de uitvoerende staat is verjaard en de feiten naar het strafrecht van die staat onder zijn rechtsmacht vallen;

e)

indien uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat de gezochte persoon door een derde land onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat ingeval een straf is opgelegd, die reeds is ondergaan of ten uitvoer wordt gelegd, dan wel uit hoofde van het recht van het veroordelende land niet meer ten uitvoer kan worden gelegd;

f)

indien het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, en de gezochte persoon verblijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende staat en die staat zich ertoe verbindt die straf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen; wanneer de instemming van de gezochte persoon vereist is voor de overdracht van de straf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel aan de uitvoerende staat, kan de uitvoerende staat de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel alleen weigeren nadat de gezochte persoon heeft ingestemd met de overdracht van de straf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;

g)

indien het aanhoudingsbevel strafbare feiten betreft die:

i)

naar het recht van de uitvoerende staat geacht worden geheel of ten dele te zijn gepleegd op het grondgebied van die staat of op een daarmee gelijk te stellen plaats, dan wel

ii)

buiten het grondgebied van de uitvaardigende staat zijn gepleegd en dezelfde feiten volgens het recht van de uitvoerende staat niet vervolgd kunnen worden wanneer die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd;

h)

indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op vervolging of bestraffing van de betrokkene op grond van diens geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid of dat de positie van die persoon kan worden aangetast om een van die redenen;

i)

indien het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, en de gezochte persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij in het aanhoudingsbevel is vermeld dat, overeenkomstig nadere in het nationale recht van de uitvaardigende staat bepaalde procedurevoorschriften:

i)

de betrokkene tijdig:

A)

persoonlijk is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid of anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van dat proces, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de persoon op de hoogte was van het tijdstip en de plaats van het voorgenomen proces;

en

B)

ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kon worden gegeven wanneer de betrokkene niet op het proces verscheen;

of

ii)

de betrokkene op de hoogte was van het tijdstip en de plaats van het voorgenomen proces, een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en op het proces ook werkelijk door die advocaat is verdedigd;

of

iii)

de betrokkene, nadat de beslissing aan hem was betekend en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing:

A)

uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat de betrokkene de beslissing niet heeft betwist;

of

B)

niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend;

of

iv)

de beslissing niet persoonlijk aan de betrokkene is betekend, maar:

A)

hem na overlevering onverwijld persoonlijk zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over het recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarop hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing;

en

B)

hij wordt geïnformeerd over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, zoals vermeld in het desbetreffende aanhoudingsbevel.

2.   Wanneer het aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel onder de voorwaarden van lid 1, punt i), onder iv), en de betrokkene nog niet officieel van de tegen hem bestaande strafprocedure in kennis is gesteld, kan hij wanneer hij van de inhoud van het aanhoudingsbevel in kennis wordt gesteld, verzoeken een afschrift van het vonnis te ontvangen alvorens te worden overgeleverd. Onmiddellijk na van het verzoek in kennis te zijn gesteld, overhandigt de uitvaardigende autoriteit het afschrift via de uitvoerende autoriteit aan de betrokkene. Het verzoek van de betrokkene mag noch de overleveringsprocedure noch de beslissing tot tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel vertraging doen oplopen. De overhandiging van het vonnis aan de betrokkene geschiedt louter ter kennisgeving, is niet te beschouwen als officiële betekening van het vonnis en doet geen termijnen voor het aantekenen van verzet of hoger beroep ingaan.

3.   Ingeval de betrokkene wordt overgeleverd onder de voorwaarden van lid 1, punt i), onder iv), en verzet of hoger beroep heeft aangetekend, wordt, zolang de procedure niet is voltooid, diens vrijheidsbeneming in afwachting van de procedure van verzet of hoger beroep, herzien overeenkomstig het interne recht van de uitvaardigende staat, hetzij op regelmatige basis, hetzij op verzoek van de betrokkene. Bij die herziening wordt in het bijzonder de mogelijkheid tot schorsing of onderbreking van de vrijheidsbeneming overwogen. Het verzet of hoger beroep wordt na de overlevering tijdig ingeleid.

Artikel 602

Uitzondering in verband met politieke delicten

1.   De tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel mag niet worden geweigerd op grond van het feit dat het strafbaar feit door de uitvoerende staat kan worden beschouwd als een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend feit of een feit ingegeven door politieke motieven.

2.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen echter elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat lid 1 slechts zal worden toegepast met betrekking tot:

a)

de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme;

b)

de strafbare feiten samenspanning of medeplichtigheid om een of meer strafbare feiten te plegen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme, wanneer die strafbare feiten overeenkomen met de beschrijving van het gedrag bedoeld in artikel 599, lid 3, van deze overeenkomst; en

c)

terrorisme zoals gedefinieerd in bijlage 45 bij deze overeenkomst.

3.   Wanneer een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een staat die een kennisgeving als bedoeld in lid 2 heeft gedaan of door een staat namens welke een dergelijke kennisgeving is gedaan, kan de staat die het aanhoudingsbevel ten uitvoer legt, het beginsel van wederkerigheid toepassen.

Artikel 603

Uitzondering in verband met nationaliteit

1.   De tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel mag niet worden geweigerd op grond van het feit dat de gezochte persoon onderdaan is van de uitvoerende staat.

2.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat de betrokken staat overlevering van eigen onderdanen niet, of slechts onder bepaalde door hem aan te geven voorwaarden, zal toestaan. De kennisgeving moet gebaseerd zijn op redenen die verband houden met de grondbeginselen of praktijken van de interne rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk of van de staat namens welke een kennisgeving is gedaan. In dat geval kan de Unie, namens elk van haar lidstaten, of het Verenigd Koninkrijk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie binnen een redelijke termijn na ontvangst van de kennisgeving van de andere Partij ervan in kennis stellen dat de uitvoerende rechterlijke autoriteiten van de lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk, naargelang van het geval, de overlevering van eigen onderdanen aan die staat kunnen weigeren, of slechts onder bepaalde aan te geven voorwaarden zullen toestaan.

3.   Wanneer een staat heeft geweigerd een aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen op grond van het feit dat, in het geval van het Verenigd Koninkrijk, die staat een kennisgeving heeft verricht, of, in het geval van een lidstaat, de Unie namens hem een kennisgeving heeft verricht als bedoeld in lid 2, overweegt die staat, rekening houdend met de standpunten van de uitvaardigende staat, tegen zijn eigen onderdaan een procedure in te stellen die vergelijkbaar is met het voorwerp van het aanhoudingsbevel. Wanneer een rechterlijke autoriteit beslist geen dergelijke procedure in te leiden, moet het slachtoffer van het strafbaar feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, overeenkomstig het toepasselijke interne recht informatie over de beslissing kunnen ontvangen.

4.   Wanneer de bevoegde autoriteiten van een staat overeenkomstig lid 3 een procedure instellen tegen de eigen onderdaan, zorgt die staat ervoor dat zijn bevoegde autoriteiten passende maatregelen kunnen nemen om de slachtoffers en getuigen bij te staan in omstandigheden waarin die ingezetenen van een andere staat zijn, met name wat betreft de wijze waarop de procedure wordt gevoerd.

Artikel 604

Garanties van de uitvaardigende staat in bijzondere gevallen

De tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan afhankelijk worden gesteld van een van de volgende garanties:

a)

indien het strafbaar feit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, in de uitvaardigende staat strafbaar is gesteld met een levenslange vrijheidsstraf of een maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt, kan de uitvoerende staat de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel afhankelijk maken van de voorwaarde dat de uitvaardigende staat een door de uitvoerende staat voldoende geachte garantie geeft dat hij de opgelegde straf of maatregel op verzoek of uiterlijk na 20 jaar zal herzien, dan wel zal aandringen op de toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene uit hoofde van het recht of de praktijk van de uitvaardigende staat in aanmerking kan komen, strekkende tot niet-uitvoering van die straf of maatregel;

b)

indien degene tegen wie een aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging is uitgevaardigd, onderdaan of ingezetene van de uitvoerende staat is, kan overlevering van de betrokkene afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat hij, na te zijn berecht, wordt teruggezonden naar de uitvoerende staat om er de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die hem in de uitvaardigende staat wordt opgelegd; wanneer de instemming van de gezochte persoon vereist is voor de overdracht van de straf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel aan de uitvoerende staat, is de garantie dat de betrokkene wordt teruggezonden naar de uitvoerende staat om er zijn straf te ondergaan, afhankelijk van de voorwaarde dat de gezochte persoon, na te zijn gehoord, ermee instemt dat hij naar de uitvoerende staat wordt teruggezonden;

c)

indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er een reëel risico bestaat voor de bescherming van de grondrechten van de gezochte persoon, kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit, alvorens te beslissen of zij het aanhoudingsbevel ten uitvoer legt, indien nodig, om aanvullende garanties verzoeken met betrekking tot de behandeling van de gezochte persoon na zijn overlevering.

Artikel 605

Inschakeling van de centrale autoriteit

1.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in kennis stellen van, in het geval van het Verenigd Koninkrijk, zijn centrale autoriteit, en, in het geval van de Unie, de centrale autoriteit van elke staat die een dergelijke autoriteit heeft aangewezen, of, indien het justitiële stelsel van de betrokken staat aldus bepaalt, van meer dan één centrale autoriteit die zijn aangewezen om de bevoegde rechterlijke autoriteiten bij te staan.

2.   Bij de kennisgeving aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie uit hoofde van lid 1 kunnen het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, indien de interne rechterlijke organisatie van de betrokken staten zulks vereist, elk aangeven welke centrale instantie of instanties belast zijn met het administratief toezenden en in ontvangst nemen van aanhoudingsbevelen en van elke andere ambtelijke correspondentie over het administratief toezenden en in ontvangst nemen van aanhoudingsbevelen. Die aangegeven informatie verbindt alle autoriteiten van de uitvaardigende staat.

Artikel 606

Inhoud en vorm van het aanhoudingsbevel

1.   In het aanhoudingsbevel worden overeenkomstig het in bijlage 43 opgenomen model de navolgende gegevens vermeld:

a)

de identiteit en de nationaliteit van de gezochte persoon;

b)

de naam, het adres, het telefoon- en het faxnummer en het e-mailadres van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit;

c)

de vermelding dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat, die onder het toepassingsgebied van artikel 599 valt;

d)

de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit, met name rekening houdend met artikel 599;

e)

een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbaar feit;

f)

de opgelegde straf, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of de uit hoofde van het recht van de uitvaardigende staat voor het betrokken feit geldende strafmaat; en

g)

indien mogelijk, andere gevolgen van het strafbaar feit.

2.   Het aanhoudingsbevel wordt vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van de uitvoerende staat. Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat een vertaling in een of meer andere officiële talen van een staat zal worden aanvaard.

Artikel 607

Toezending van een aanhoudingsbevel

Indien de plaats waar de gezochte persoon zich bevindt, bekend is, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit het aanhoudingsbevel rechtstreeks toezenden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.

Artikel 608

Wijze van toezending van een aanhoudingsbevel

1.   Indien de uitvaardigende rechterlijke autoriteit niet weet welke de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit is, verricht zij de nodige naspeuringen om die informatie te verkrijgen van de uitvoerende staat.

2.   De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol) om de toezending van een aanhoudingsbevel verzoeken.

3.   De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan het aanhoudingsbevel toezenden op een wijze die veilig is en een schriftelijke melding oplevert ten aanzien waarvan de uitvoerende staat zich van de echtheid van het aanhoudingsbevel kan vergewissen.

4.   Wanneer moeilijkheden rijzen in verband met de toezending of de echtheid van een voor de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel noodzakelijk document, worden die moeilijkheden opgelost door middel van rechtstreeks contact tussen de betrokken rechterlijke autoriteiten of waar passend door tussenkomst van de centrale autoriteiten van de betrokken staten.

5.   Indien de autoriteit die een aanhoudingsbevel ontvangt, niet bevoegd is om er gevolg aan te geven, zendt zij het aanhoudingsbevel ambtshalve door aan de bevoegde autoriteit van haar staat en stelt zij de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan in kennis.

Artikel 609

Rechten van de gezochte persoon

1.   Indien een gezochte persoon ter fine van tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel wordt aangehouden, stelt de uitvoerende rechterlijke autoriteit hem, overeenkomstig het nationale recht in kennis van het bestaan en de inhoud van het aanhoudingsbevel en van de mogelijkheid om met de overlevering aan de uitvaardigende staat in te stemmen.

2.   Een gezochte persoon die ter fine van tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel wordt aangehouden en die de taal van de procedure ter uitvoering van het aanhoudingsbevel niet spreekt of verstaat, heeft het recht te worden bijgestaan door een tolk en een schriftelijke vertaling te ontvangen in de moedertaal van de gezochte persoon of in een andere taal die hij spreekt of verstaat, overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende staat.

3.   Een gezochte persoon heeft het recht zich bij aanhouding te laten bijstaan door een advocaat overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende staat.

4.   De gezochte persoon wordt in kennis gesteld van zijn recht om in de uitvaardigende staat een advocaat aan te wijzen die de advocaat in de uitvoerende staat bijstaat in de procedure ter uitvoering van het aanhoudingsbevel. Dit lid laat de termijnen van artikel 621 onverlet.

5.   Een gezochte persoon die wordt aangehouden, heeft het recht de consulaire autoriteiten van de staat waarvan hij onderdaan is, of, indien die persoon staatloos is, de consulaire autoriteiten van de staat waar hij gewoonlijk verblijft, zonder onnodige vertraging in kennis te stellen van de aanhouding en desgewenst met die autoriteiten te communiceren.

Artikel 610

Voortgezette hechtenis van de persoon

Wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een aanhoudingsbevel, beslist de uitvoerende rechterlijke autoriteit of de betrokkene in hechtenis blijft overeenkomstig het recht van de uitvoerende staat. Die persoon kan op elk tijdstip overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende staat in voorlopige vrijheid worden gesteld, mits de bevoegde autoriteit van die staat alle maatregelen neemt die hij noodzakelijk acht om te voorkomen dat de betrokkene onderduikt.

Artikel 611

Instemming met overlevering

1.   Indien de aangehouden persoon te kennen geeft dat hij instemt met zijn overlevering, wordt die instemming en, indien van toepassing, de uitdrukkelijke afstand van de bescherming van het in artikel 625, lid 2, omschreven specialiteitsbeginsel gegeven ten overstaan van de uitvoerende rechterlijke autoriteit overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende staat.

2.   Iedere staat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de instemming en, waar passend, de afstand bedoeld in lid 1, worden verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich ten volle bewust is van de gevolgen. De betrokkene heeft het recht zich te dien einde door een advocaat te doen bijstaan.

3.   De instemming en, waar passend, de afstand bedoeld in lid 1, worden opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig de procedure die is vastgesteld in het interne recht van de uitvoerende staat.

4.   De instemming kan in beginsel niet worden herroepen. Elke staat kan bepalen dat de instemming en, indien van toepassing, de afstand bedoeld in lid 1 van dit artikel, overeenkomstig de toepasselijke regels van zijn intern recht kunnen worden herroepen. In dat geval wordt het tijdvak tussen de datum van instemming en de datum van herroeping niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de in artikel 621 gestelde termijnen. Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat zij van die mogelijkheid gebruik wensen te maken, met vermelding van de procedures volgens welke herroeping van de instemming mogelijk is, alsook iedere wijziging van die procedures.

Artikel 612

Horen van de gezochte persoon

Wanneer de aangehouden persoon niet met overlevering instemt als bedoeld in artikel 611, heeft hij het recht overeenkomstig het recht van de uitvoerende staat door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord.

Artikel 613

Beslissing over de overlevering

1.   De uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist, binnen de termijnen en onder de voorwaarden die in deze titel zijn gesteld, en met name het in artikel 597 neergelegde evenredigheidsbeginsel, of de betrokkene moet worden overgeleverd.

2.   Indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit van oordeel is dat de door de uitvaardigende staat meegedeelde informatie ontoereikend is om een beslissing over overlevering te kunnen nemen, verzoekt zij erom dat de nodige aanvullende informatie, met name met betrekking tot artikel 597, de artikelen 600 tot en met 602, artikel 604 en artikel 606, met spoed wordt verstrekt en kan zij een termijn voor de inontvangstneming daarvan vaststellen, met inachtneming van de verplichting om de termijnen van artikel 615 na te leven.

3.   De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan te allen tijde alle verdere dienstige inlichtingen aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit toezenden.

Artikel 614

Beslissing in geval van samenloop van verzoeken

1.   Indien twee of meer staten tegen dezelfde persoon een Europees aanhoudingsbevel of een aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd, houdt de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij het nemen van de beslissing over welk van die aanhoudingsbevelen ten uitvoer zal worden gelegd, rekening met alle omstandigheden, met name de relatieve ernst van de strafbare feiten en de plaats waar zij zijn gepleegd, de respectieve data van de aanhoudingsbevelen of Europese aanhoudingsbevelen, alsmede de vraag of die zijn uitgevaardigd ter fine van een strafvervolging of voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel en van de wettelijke verplichtingen van de lidstaten die voortvloeien uit het Unierecht met name inzake de beginselen van vrij verkeer en non-discriminatie op grond van nationaliteit.

2.   De uitvoerende rechterlijke autoriteit van een lidstaat kan met het oog op een beslissing als bedoeld in lid 1 het advies van Eurojust inwinnen.

3.   In geval van samenloop van een aanhoudingsbevel en een uitleveringsverzoek van een derde land, houdt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende staat bij het nemen van haar beslissing of aan het aanhoudingsbevel dan wel aan het verzoek om uitlevering voorrang wordt gegeven, rekening met alle omstandigheden, met name die bedoeld in lid 1 alsmede die bedoeld in het toepasselijke verdrag.

4.   Dit artikel laat de verplichtingen van de staten uit hoofde van het Statuut van het Internationaal Strafhof onverlet.

Artikel 615

Termijnen en modaliteiten van de beslissing tot tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel

1.   Het aanhoudingsbevel wordt met spoed behandeld en ten uitvoer gelegd.

2.   In het geval waarin de betrokkene met overlevering instemt, dient de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel binnen tien dagen na de instemming te worden genomen.

3.   In het andere geval dient de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel binnen 60 dagen na de aanhouding te worden genomen.

4.   Indien het aanhoudingsbevel in een bepaald geval niet binnen de in lid 2 of 3 bepaalde termijnen ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de uitvoerende rechterlijke autoriteit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk en met opgave van redenen in kennis. In dat geval kunnen de termijnen met 30 dagen worden verlengd.

5.   Zolang de uitvoerende rechterlijke autoriteit geen definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel heeft gegeven, verzekert zij zich ervan dat de materiële voorwaarden voor daadwerkelijke overlevering gehandhaafd blijven.

6.   Elke weigering om een aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen wordt met redenen omkleed.

Artikel 616

Situatie in afwachting van de beslissing

1.   Wanneer een aanhoudingsbevel ter fine van strafvervolging is uitgevaardigd, moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit ermee instemmen dat de gezochte persoon:

a)

wordt gehoord overeenkomstig artikel 617; of

b)

tijdelijk wordt overgebracht.

2.   De voorwaarden en de duur van de tijdelijke overbrenging worden in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit vastgesteld.

3.   In geval van tijdelijke overbrenging moet de persoon naar de uitvoerende staat kunnen terugkeren om er aanwezig te zijn bij de zittingen inzake zijn overlevering.

Artikel 617

Horen van de persoon in afwachting van de beslissing

1.   De gezochte persoon wordt door een rechterlijke autoriteit gehoord. Daartoe wordt de gezochte persoon bijgestaan door een advocaat die is aangewezen overeenkomstig het recht van de uitvaardigende staat.

2.   De gezochte persoon wordt gehoord overeenkomstig het recht van de uitvoerende staat en onder de voorwaarden welke in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit worden vastgesteld.

3.   De bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit kan een andere rechterlijke autoriteit van de staat waartoe zij behoort, opdragen medewerking te verlenen aan het horen van de gezochte persoon, met het oog op de juiste toepassing van dit artikel.

Artikel 618

Voorrechten en immuniteiten

1.   Wanneer de gezochte persoon in de uitvoerende staat een voorrecht of immuniteit ter zake van tenuitvoerlegging of rechtsmacht geniet, beginnen de in artikel 615 bedoelde termijnen slechts te lopen wanneer, of indien, de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan in kennis is gesteld dat dat voorrecht of die immuniteit is opgeheven.

2.   Indien de persoon niet langer een dergelijk voorrecht of een dergelijke immuniteit geniet, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden voor een daadwerkelijke overlevering zijn vervuld.

3.   Indien een autoriteit van de uitvoerende staat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit die autoriteit onverwijld hierom. Indien een autoriteit van een andere staat, van een derde land of van een internationale organisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit die autoriteit hierom.

Artikel 619

Samenloop van internationale verplichtingen

1.   Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de uitvoerende staat in het geval dat de betrokkene aan die staat is uitgeleverd door een derde land en de betrokkene wordt beschermd door bepalingen van de regeling uit hoofde waarvan hij is uitgeleverd betreffende het specialiteitsbeginsel. De uitvoerende staat neemt alle nodige maatregelen om onverwijld om de toestemming te verzoeken van het derde land dat de gezochte persoon heeft uitgeleverd, met het oog op diens overlevering aan de staat die het aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd. De in artikel 615 bedoelde termijnen gaan pas in op de dag waarop het specialiteitsbeginsel niet meer van toepassing is.

2.   In afwachting van de beslissing van het derde land dat de gezochte persoon heeft uitgeleverd, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden voor een daadwerkelijke overlevering, vervuld blijven.

Artikel 620

Kennisgeving van de beslissing

De uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onmiddellijk in kennis van de beslissing inzake het aan het aanhoudingsbevel gegeven gevolg.

Artikel 621

Termijn voor overlevering van de persoon

1.   De gezochte persoon wordt zo spoedig mogelijk overgeleverd, op een datum die de betrokken autoriteiten in onderlinge overeenstemming vaststellen.

2.   De gezochte persoon wordt niet later dan tien dagen na de definitieve beslissing betreffende de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel overgeleverd.

3.   Indien de overlevering van de gezochte persoon door omstandigheden buiten de macht van enige staat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn kan plaatsvinden, nemen de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit onmiddellijk contact met elkaar op en wordt in onderlinge overeenstemming een nieuwe datum voor de overlevering vastgesteld. In dat geval vindt de overlevering plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.

4.   De overlevering kan bij wijze van uitzondering tijdelijk worden geschorst om ernstige humanitaire redenen, bijvoorbeeld indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat die overlevering het leven of de gezondheid van de betrokkene ernstig in gevaar zou brengen. Het aanhoudingsbevel wordt ten uitvoer gelegd zodra die redenen niet langer bestaan. De uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en in onderlinge overeenstemming wordt een nieuwe datum voor overlevering vastgesteld. In dat geval vindt de overlevering plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de vastgestelde nieuwe datum.

5.   Indien de gezochte persoon na het verstrijken van de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde termijnen nog steeds in hechtenis verkeert, wordt hij in vrijheid gesteld. De uitvoerende en uitvaardigende rechterlijke autoriteit nemen contact op met elkaar zodra blijkt dat een persoon uit hoofde van dit lid in vrijheid moet worden gesteld, en stellen in onderlinge overeenstemming de regelingen vast voor de overlevering van die persoon.

Artikel 622

Uitgestelde of voorwaardelijke overlevering

1.   De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan, nadat zij tot tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel heeft besloten, de overlevering van de gezochte persoon uitstellen opdat de gezochte persoon in de uitvoerende staat kan worden vervolgd of, indien hij reeds is veroordeeld, op het grondgebied van de uitvoerende staat een straf kan ondergaan wegens een ander dan het in het aanhoudingsbevel bedoelde feit.

2.   In plaats van de overlevering uit te stellen kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit de gezochte persoon tijdelijk aan de uitvaardigende staat overleveren onder de door de uitvoerende en de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in onderlinge overeenstemming vastgestelde voorwaarden. De overeenstemming wordt schriftelijk vastgelegd en de voorwaarden zijn bindend voor alle autoriteiten van de uitvaardigende staat.

Artikel 623

Doortocht

1.   Iedere staat geeft toestemming voor de doortocht over zijn grondgebied van een persoon die wordt overgeleverd, mits aan die staat informatie is verstrekt over:

a)

de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd,

b)

het bestaan van een aanhoudingsbevel,

c)

de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbaar feit, en

d)

de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd, met inbegrip van tijd en plaats.

2.   De staat namens welke overeenkomstig artikel 603, lid 2, de kennisgeving is gedaan dat hij overlevering van zijn eigen onderdanen niet of slechts onder bepaalde door hem aan te geven voorwaarden zal toestaan, kan op dezelfde wijze de doortocht van zijn eigen onderdanen over zijn grondgebied weigeren of afhankelijk stellen van dezelfde voorwaarden.

3.   De staten wijzen een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken tot doortocht, van de nodige stukken en van alle andere ambtelijke briefwisseling in verband met die verzoeken.

4.   Het verzoek om doortocht, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens, kunnen aan de op grond van lid 3 aangewezen autoriteit worden toegezonden op elke wijze die een schriftelijke melding oplevert. De staat van doortocht geeft op dezelfde wijze kennis van zijn beslissing.

5.   Dit artikel is niet van toepassing in het geval dat het vervoer door de lucht plaatsvindt en er geen tussenlanding is voorzien. In het geval van een onvoorziene tussenlanding evenwel verstrekt de uitvaardigende staat de in lid 1 bedoelde gegevens aan de op grond van lid 3 aangewezen autoriteit.

6.   Dit artikel is mutatis mutandis van toepassing op de doortocht van een persoon die door een derde land aan een staat wordt uitgeleverd. Met name worden verwijzingen naar een "aanhoudingsbevel" beschouwd als verwijzingen naar een "uitleveringsverzoek".

Artikel 624

Verrekening van de periode van vrijheidsbeneming in de uitvoerende staat

1.   De uitvaardigende staat brengt elke periode van vrijheidsbeneming wegens tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de uitvaardigende staat als gevolg van de veroordeling tot een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zou moeten worden ondergaan.

2.   Door de uitvoerende rechterlijke autoriteit of de uit hoofde van artikel 605 aangewezen centrale autoriteit worden op het tijdstip van de overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke instantie alle gegevens verstrekt over de duur van de vrijheidsbeneming op grond van het aanhoudingsbevel.

Artikel 625

Eventuele vervolging wegens andere strafbare feiten

1.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat, in betrekkingen met andere staten waarvoor dezelfde kennisgeving geldt, wordt geacht te zijn toegestemd in de vervolging, berechting of detentie van een persoon met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, wegens een vóór de overlevering begaan feit dat niet de reden tot de overlevering van de betrokkene is geweest, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in een bepaalde zaak in haar beslissing tot overlevering anders heeft beschikt.

2.   Behalve in de in lid 1 en lid 3 bedoelde gevallen wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering van de betrokkene begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest.

3.   Lid 2 van dit artikel is niet van toepassing in gevallen waarin:

a)

de betrokkene, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de staat waaraan hij was overgeleverd heeft verlaten, of, na dat gebied te hebben verlaten daarheen is teruggekeerd;

b)

de feiten niet strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;

c)

de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die zijn persoonlijke vrijheid beperkt;

d)

de gezochte persoon zal worden onderworpen aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel die geen vrijheidsbeneming meebrengt, met inbegrip van een geldboete, of een daarvoor in de plaats komende maatregel, zelfs indien die kan leiden tot beperking van de persoonlijke vrijheid van de betrokkene;

e)

de gezochte persoon heeft ingestemd met overlevering, waar passend op hetzelfde tijdstip waarop hij afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel, overeenkomstig artikel 611;

f)

de betrokkene na zijn overlevering uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van bescherming van het specialiteitsbeginsel voor bepaalde, vóór de overlevering gepleegde feiten; de afstand wordt gedaan ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende staat en wordt opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het interne recht van die staat; de afstand wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen; de betrokkene heeft het recht zich te dien einde door een advocaat te doen bijstaan; en

g)

de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de betrokkene heeft overgeleverd, overeenkomstig lid 4 van dit artikel daartoe toestemming geeft.

4.   Een verzoek om toestemming wordt bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit ingediend, vergezeld van de in artikel 606, lid 1, bedoelde informatie en een vertaling als bedoeld in artikel 606, lid 2. De toestemming wordt gegeven indien het strafbaar feit waarop het verzoek betrekking heeft, op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van deze titel meebrengt. De toestemming wordt geweigerd op de gronden bedoeld in artikel 600 en kan anders alleen worden geweigerd op de gronden bedoeld in artikel 601, artikel 602, lid 2, en artikel 603, lid 2. De beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen. In de in artikel 604 bedoelde situaties verstrekt de uitvaardigende staat de daarin vastgestelde garanties.

Artikel 626

Verdere overlevering of uitlevering

1.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, namens elk van haar lidstaten, kunnen het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat, in de betrekkingen met andere staten waarvoor dezelfde kennisgeving geldt, de toestemming in overlevering aan een andere staat dan de uitvoerende staat, op grond van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens een vóór de overlevering van de betrokkene begaan feit, wordt geacht te zijn gegeven, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in haar beslissing tot overlevering anders beschikt.

2.   Degene die op grond van een aanhoudingsbevel of een Europees aanhoudingsbevel aan de uitvaardigende staat is overgeleverd, kan hoe dan ook, zonder toestemming van de uitvoerende staat, in de volgende gevallen aan een andere staat dan de uitvoerende staat worden overgeleverd op grond van een aanhoudingsbevel of Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens een vóór de overlevering gepleegd feit:

a)

de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, heeft niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de staat waaraan hij was overgeleverd verlaten, of, is na dat gebied te hebben verlaten daarheen teruggekeerd;

b)

de gezochte persoon stemt in met overlevering aan een andere staat dan de uitvoerende staat op grond van een aanhoudingsbevel of Europees aanhoudingsbevel; de instemming moet door de betrokkene worden gegeven ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende staat en worden opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig het interne recht van die staat; de toestemming moet worden verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen; de gezochte persoon heeft het recht zich te dien einde door een advocaat te doen bijstaan; en

c)

de gezochte persoon geniet niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel overeenkomstig artikel 625, lid 3, punt a), e), f) of g).

3.   De uitvoerende rechterlijke autoriteit stemt overeenkomstig de volgende regels toe in de overlevering aan een andere staat:

a)

het verzoek om toestemming wordt ingediend overeenkomstig artikel 607 en gaat vergezeld van de informatie bedoeld in artikel 606, lid 1, en een vertaling als bedoeld in artikel 606, lid 2;

b)

de toestemming wordt gegeven indien het strafbaar feit waarop het verzoek betrekking heeft, op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst meebrengt;

c)

de beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen; en

d)

de toestemming wordt geweigerd op de gronden bedoeld in artikel 600 en kan anders alleen worden geweigerd op de gronden bedoeld in artikel 601, artikel 602, lid 2, en artikel 603, lid 2.

4.   In de in artikel 604 bedoelde situaties verstrekt de uitvaardigende staat de daarin vastgestelde garanties.

5.   Niettegenstaande lid 1 wordt een persoon die op grond van een aanhoudingsbevel is overgeleverd, niet aan een derde staat uitgeleverd zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van de staat die de betrokkene heeft overgeleverd. Die toestemming wordt gegeven overeenkomstig de verdragen waardoor de staat die de betrokkene heeft overgeleverd, is gebonden, en overeenkomstig zijn interne recht.

Artikel 627

Overdracht van goederen

1.   De uitvoerende rechterlijke autoriteit neemt, overeenkomstig haar intern recht, op verzoek van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit of op eigen initiatief de goederen in beslag die:

a)

als bewijsstuk kunnen dienen; of

b)

van het strafbaar feit afkomstig zijn en zich in het bezit van de gezochte persoon bevinden, en draagt die over.

2.   Overdracht van de in lid 1 bedoelde goederen vindt ook plaats wanneer het aanhoudingsbevel wegens overlijden of ontsnapping van de gezochte persoon niet ten uitvoer kan worden gelegd.

3.   Indien de in lid 1 bedoelde goederen op het grondgebied van de uitvoerende staat vatbaar zijn voor inbeslagneming of confiscatie, kan die staat, als het in verband met een lopende strafvervolging noodzakelijk is over die goederen te beschikken, die tijdelijk behouden of onder voorwaarde van teruggave aan de uitvaardigende staat overdragen.

4.   Eventueel door de uitvoerende staat of door derden op de in lid 1 bedoelde goederen verkregen rechten blijven onverlet. Indien dergelijke rechten bestaan, geeft de uitvaardigende staat de goederen zo spoedig mogelijk na beëindiging van de strafvervolging kosteloos aan de uitvoerende staat terug.

Artikel 628

Kosten

1.   De uitvoerende staat draagt de kosten die op zijn grondgebied voor de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel worden gemaakt.

2.   Alle overige kosten worden door de uitvaardigende staat gedragen.

Artikel 629

Verhouding tot andere rechtsinstrumenten

1.   Onverminderd de toepassing daarvan in de betrekkingen tussen de staten en derde landen, treden de bepalingen van deze titel vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van de ter zake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk enerzijds, en de lidstaten, anderzijds:

a)

het Europees Verdrag betreffende uitlevering, ondertekend te Parijs op 13 december 1957, en de aanvullende protocollen daarbij; en

b)

voor zover het op uitlevering betrekking heeft, het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme.

2.   Voor zover de in lid 1 vermelde verdragen van toepassing zijn op buiten deze titel vallende gebiedsdelen van een staat of gebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen worden behartigd door een staat, blijven zij de betrekkingen tussen die gebieden en gebiedsdelen en de overige staten beheersen.

Artikel 630

Evaluatie van kennisgevingen

Bij de uitvoering van de gezamenlijke evaluatie van deze titel als bedoeld in artikel 691, lid 1, gaan de Partijen na of het nodig is de kennisgevingen die zijn gedaan uit hoofde van artikel 599, lid 4, artikel 602, lid 2, en artikel 603, lid 2, te handhaven. Wanneer de in artikel 603, lid 2, bedoelde kennisgevingen niet worden verlengd, vervallen zij vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Kennisgevingen als bedoeld in artikel 603, lid 2, mogen alleen worden verlengd of opnieuw worden gedaan in de drie maanden voorafgaand aan de vijfde verjaardag van de inwerkingtreding van deze overeenkomst en vervolgens om de vijf jaar, mits op dat moment aan de voorwaarden van artikel 603, lid 2, is voldaan.

Artikel 631

Lopende aanhoudingsbevelen in geval van niet-toepassing

Niettegenstaande de artikelen 526, 692 en 693 zijn de bepalingen van deze titel van toepassing op aanhoudingsbevelen wanneer de gezochte persoon vóór de buitentoepassingstelling van deze titel is aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel, ongeacht of de uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist dat de gezochte persoon in hechtenis moet blijven dan wel voorlopig in vrijheid moet worden gesteld.

Artikel 632

Toepassing op bestaande Europese aanhoudingsbevelen

Deze titel is van toepassing op Europese aanhoudingsbevelen die overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (81) vóór het eind van de overgangsperiode door een staat zijn uitgevaardigd, indien de gezochte persoon niet voor het eind van de overgangsperiode met het oog op de tenuitvoerlegging ervan is aangehouden.

TITEL VIII

WEDERZIJDSE RECHTSHULP

Artikel 633

Doel

1.   Deze titel heeft tot doel de bepalingen van de volgende instrumenten aan te vullen en de toepassing ervan tussen de lidstaten enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds te vergemakkelijken:

a)

het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te Straatsburg op 20 april 1959 (hierna "Europees Rechtshulpverdrag" genoemd);

b)

het Aanvullend Protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 17 maart 1978; en

c)

het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 8 november 2001.

2.   Deze titel doet geen afbreuk aan de bepalingen van titel IX, die voorrang heeft boven deze titel.

Artikel 634

Definitie van bevoegde autoriteit

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder "bevoegde autoriteit": elke autoriteit die bevoegd is om verzoeken om wederzijdse rechtshulp te verzenden of in ontvangst te nemen overeenkomstig de bepalingen van het Europees Rechtshulpverdrag en de bijbehorende protocollen, en zoals door staten bepaald in hun respectieve verklaringen aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa. Onder "bevoegde autoriteit" wordt ook verstaan: de organen van de Unie waarvan kennis is gegeven overeenkomstig artikel 690, punt d); ten aanzien van dergelijke organen van de Unie zijn de bepalingen van deze titel mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 635

Formulier voor een verzoek om wederzijdse rechtshulp

1.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie staat in voor het vaststellen van een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp, door een bijlage bij deze overeenkomst aan te nemen.

2.   Wanneer het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie overeenkomstig lid 1 een besluit heeft genomen, worden verzoeken om wederzijdse rechtshulp ingediend met gebruikmaking van het standaardformulier.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie kan het standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp zo nodig aanpassen.

Artikel 636

Voorwaarden voor een verzoek om wederzijdse rechtshulp

1.   De bevoegde autoriteit van de verzoekende staat mag alleen een verzoek om wederzijdse rechtshulp indienen als zij zich ervan heeft vergewist dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

het verzoek is noodzakelijk voor en staat in verhouding tot het doel van de procedure, rekening houdend met de rechten van de verdachte of beschuldigde persoon; en

b)

de in het verzoek vermelde onderzoeksmaatregel(en) had(den) onder dezelfde voorwaarden in een vergelijkbare interne zaak bevolen kunnen worden.

2.   De aangezochte staat kan de verzoekende staat raadplegen indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat van oordeel is dat niet aan de voorwaarden van lid 1 wordt voldaan. Na de raadpleging kan de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat beslissen om het verzoek om wederzijdse rechtshulp in te trekken.

Artikel 637

Toepassing van een ander soort onderzoeksmaatregel

1.   De bevoegde autoriteit van de aangezochte staat overweegt waar mogelijk de toepassing van een ander soort onderzoeksmaatregel dan de in het verzoek om wederzijdse rechtshulp vermelde maatregel, indien:

a)

de in het verzoek vermelde onderzoeksmaatregel niet bestaat in het recht van de aangezochte staat; of

b)

de in het verzoek vermelde onderzoeksmaatregel in een vergelijkbare interne zaak niet beschikbaar zou zijn.

2.   Onverminderd de weigeringsgronden waarop een beroep kan worden gedaan uit hoofde van het Europees Rechtshulpverdrag en de protocollen daarbij, alsook uit hoofde van artikel 639, is lid 1 van dit artikel niet van toepassing op de volgende onderzoeksmaatregelen, waarop altijd een beroep kan worden gedaan uit hoofde van het recht van de aangezochte staat:

a)

het verkrijgen van informatie die is opgeslagen in gegevensbanken van politiële of rechterlijke instanties en waartoe de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat in het kader van een strafprocedure rechtstreeks toegang heeft;

b)

het horen van een getuige, deskundige, slachtoffer, verdachte of beschuldigde persoon of derde op het grondgebied van de aangezochte staat;

c)

een niet-dwingende onderzoeksmaatregel zoals gedefinieerd in het recht van de aangezochte staat; en

d)

de identificatie van personen die zijn aangesloten op een bepaald telefoonnummer of IP-adres.

3.   De bevoegde autoriteit van de aangezochte staat mag ook een andere onderzoeksmaatregel toepassen dan de maatregel die is vermeld in het verzoek om wederzijdse rechtshulp, indien de door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat gekozen onderzoeksmaatregel tot hetzelfde resultaat zou leiden met minder indringende middelen dan de in het verzoek vermelde onderzoeksmaatregel.

4.   Indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat besluit een andere maatregel toe te passen dan de maatregel vermeld in het in lid 1 of lid 3 bedoelde verzoek om wederzijdse rechtshulp, stelt zij eerst de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat daarvan in kennis, die kan beslissen om het verzoek in te trekken of aan te vullen.

5.   Indien de in het verzoek vermelde onderzoeksmaatregel in het nationale recht van de aangezochte staat niet bestaat of in een vergelijkbare interne zaak niet beschikbaar zou zijn, en er geen andere onderzoeksmaatregel is die tot hetzelfde resultaat zou leiden als de gevraagde onderzoeksmaatregel, deelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat mee dat de gevraagde rechtshulp niet kan worden verleend.

Artikel 638

Informatieplicht

De bevoegde autoriteit van de aangezochte staat stelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat er zonder onnodige vertraging op enigerlei wijze van in kennis:

a)

indien het onmogelijk is het verzoek om wederzijdse rechtshulp uit te voeren omdat het verzoek onvolledig of kennelijk onjuist is; of

b)

indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, in de loop van de uitvoering van het verzoek om wederzijdse rechtshulp, het zonder verdere navraag passend acht om onderzoeksmaatregelen uit te voeren waarin oorspronkelijk niet was voorzien, of die niet konden worden gespecificeerd toen het verzoek om wederzijdse rechtshulp werd ingediend, zodat de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat in dat specifieke geval nadere maatregelen kan nemen.

Artikel 639

Ne bis in idem-beginsel

Wederzijdse rechtshulp kan, behalve op de weigeringsgronden waarin is voorzien bij het Europees Rechtshulpverdrag en de protocollen daarbij, ook worden geweigerd omdat de persoon in verband met wie om rechtshulp wordt verzocht en die in de verzoekende staat het voorwerp is van een strafrechtelijk onderzoek, strafvervolging of een andere procedure, zoals een gerechtelijke procedure, door een andere staat onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat, als een straf is opgelegd, die ten uitvoer is gelegd, ten uitvoer wordt gelegd, of volgens het recht van de staat van veroordeling niet meer ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 640

Uiterste termijnen

1.   De aangezochte staat beslist of hij het verzoek om wederzijdse rechtshulp uitvoert, zodra dat mogelijk is en in ieder geval uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het verzoek, en stelt de verzoekende staat van zijn beslissing in kennis.

2.   Een verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt zo snel mogelijk en in ieder geval uiterlijk 90 dagen na de in lid 1 van dit artikel bedoelde beslissing of de in artikel 636, lid 2, bedoelde raadpleging uitgevoerd.

3.   Indien in het verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt vermeld dat, wegens proceduretermijnen, de ernst van het strafbaar feit of andere bijzonder dringende omstandigheden, een kortere termijn nodig is dan die welke in lid 1 of 2 is vastgesteld, of indien in het verzoek wordt vermeld dat een maatregel inzake wederzijdse rechtshulp op een bepaalde datum ten uitvoer dient te worden gelegd, houdt de aangezochte staat daarmee zo veel mogelijk rekening.

4.   Indien een verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt ingediend met het oog op het nemen van voorlopige maatregelen op grond van artikel 24 van het tweede aanvullend protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, gaat de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat er na ontvangst van het verzoek zo snel mogelijk toe over een beslissing inzake de voorlopige maatregel te nemen en de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat daarvan kennis te geven. Voordat de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat een op grond van dit artikel genomen voorlopige maatregel intrekt, stelt zij de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat waar mogelijk in de gelegenheid om zijn redenen voor voortzetting van de maatregel uiteen te zetten.

5.   Indien in een specifiek geval de termijn waarin bij lid 1 of 2 is voorzien of de in lid 3 bedoelde specifieke termijn of specifieke datum niet kan worden gehaald, of de beslissing over het nemen van voorlopige maatregelen overeenkomstig lid 4 wordt vertraagd, stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat daarvan onverwijld op enigerlei wijze in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging, en overlegt zij met de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat over een passend tijdschema voor de uitvoering van het verzoek om wederzijdse rechtshulp.

6.   De in dit artikel bedoelde uiterste termijnen zijn niet van toepassing als het verzoek om wederzijdse rechtsbijstand wordt ingediend in verband met een van de navolgende strafbare feiten en wetsovertredingen, die onder het toepassingsgebied van het Europees Rechtshulpverdrag en de protocollen daarbij vallen, als omschreven in het recht van de verzoekende staat:

a)

snelheidsovertredingen, indien daarbij geen andere persoon is verwond of is omgekomen, en de snelheidsovertreding niet significant was;

b)

het niet dragen van een veiligheidsgordel;

c)

het niet stoppen voor een rood verkeerslicht of een ander verplicht stopteken;

d)

het niet dragen van een veiligheidshelm; of

e)

het gebruiken van een verboden rijstrook (zoals het verboden gebruik van een vluchtstrook, een busbaan of een wegens wegwerkzaamheden afgesloten rijstrook).

7.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie houdt toezicht op de toepassing van lid 6. Het verplicht zich ertoe om uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst uiterste termijnen vast te stellen voor de verzoeken waarop lid 6 van toepassing is, en daarbij de omvang van de verzoeken in aanmerking te nemen. Het kan ook beslissen dat lid 6 niet langer van toepassing is.

Artikel 641

Toezending van verzoeken om wederzijdse rechtshulp

1.   Verzoeken om wederzijdse rechtshulp kunnen niet alleen worden verzonden via de communicatiekanalen waarin het Europees Rechtshulpverdrag en de protocollen daarbij voorzien, maar ook, indien de respectieve bepalingen daarvan in rechtstreekse toezending voorzien, rechtstreeks door het openbaar ministerie in het Verenigd Koninkrijk worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

2.   Behalve via de communicatiekanalen waarin het Europees Rechtshulpverdrag en de protocollen daarbij voorzien, kan de toezending van verzoeken om wederzijdse rechtshulp en van op eigen initiatief verstrekte informatie in spoedgevallen ook verlopen via Europol of Eurojust, overeenkomstig de bepalingen in de respectieve titels van deze overeenkomst.

Artikel 642

Gemeenschappelijke onderzoeksteams

Indien de bevoegde autoriteiten van de staten een gemeenschappelijk onderzoeksteam opzetten, worden de betrekkingen tussen de lidstaten binnen het gemeenschappelijk onderzoeksteam beheerst door het recht van de Unie, niettegenstaande de rechtsgrondslag waarnaar wordt verwezen in de overeenkomst ter instelling van het gemeenschappelijk onderzoeksteam.

TITEL IX

UITWISSELING VAN INFORMATIE UIT HET STRAFREGISTER

Artikel 643

Doel

1.   Deze titel heeft tot doel de uitwisseling van informatie uit het strafregister mogelijk te maken tussen de lidstaten enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds.

2.   In de betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten strekken de bepalingen van deze titel ertoe:

a)

artikel 13 en artikel 22, lid 2, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en de aanvullende protocollen daarbij van 17 maart 1978 en 8 november 2001 aan te vullen; en

b)

artikel 22, lid 1, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, zoals aangevuld door artikel 4 van het aanvullende protocol daarbij van 17 maart 1978, te vervangen.

3.   In de onderlinge betrekkingen tussen een lidstaat enerzijds en het Verenigd Koninkrijk anderzijds wordt van beide zijden afgezien van het recht om een beroep te doen op de respectieve punten van voorbehoud ten aanzien van artikel 13 van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en artikel 4 van het aanvullend protocol daarbij van 17 maart 1978.

Artikel 644

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"veroordeling": iedere definitieve beslissing die door een strafrechtbank jegens een natuurlijk persoon met betrekking tot een strafbaar feit wordt uitgesproken en die in de staat van veroordeling in het strafregister wordt vermeld;

b)

"strafrechtelijke procedure": de fase die aan het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf en de uitvoering van een veroordeling;

c)

"strafregister": het interne register of de interne registers waarin de veroordelingen overeenkomstig het intern recht worden geregistreerd.

Artikel 645

Centrale autoriteiten

Elke staat wijst een of meer centrale autoriteiten aan die bevoegd zijn voor de uitwisseling van informatie uit het strafregister op grond van deze titel en voor de uitwisseling bedoeld in artikel 22, lid 2, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

Artikel 646

Kennisgevingen

1.   Elke staat neemt de nodige maatregelen opdat iedere vermelding in zijn strafregister van een op zijn grondgebied uitgesproken veroordeling jegens een onderdaan van een andere staat vergezeld gaat van informatie over diens nationaliteit of nationaliteiten.

2.   De centrale autoriteit van elke staat stelt de centrale autoriteit van elke andere staat in kennis van alle op het eigen grondgebied uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen jegens onderdanen van die andere staat zoals vermeld in het strafregister, alsook van alle latere wijzigingen of schrappingen van die informatie. De centrale autoriteiten van de staten delen elkaar dergelijke informatie ten minste eenmaal per maand mee.

3.   Indien de centrale autoriteit van een staat kennis krijgt van het feit dat een veroordeelde persoon onderdaan van twee of meer andere staten is, stuurt zij de relevante informatie toe aan elk van die staten, ook als de veroordeelde persoon onderdaan is van de staat op het grondgebied waarvan hij is veroordeeld.

Artikel 647

Opslag van informatie over veroordelingen

1.   De centrale autoriteit van elke staat slaat alle informatie op waarvan kennis is gegeven uit hoofde van artikel 646.

2.   De centrale autoriteit van elke staat zorgt ervoor dat als van een latere wijziging of schrapping kennis wordt gegeven uit hoofde van artikel 646, lid 2, een identieke wijziging of schrapping wordt aangebracht in de overeenkomstig lid 1 van dit artikel opgeslagen informatie.

3.   De centrale autoriteit van elke staat zorgt ervoor dat naar aanleiding van verzoeken uit hoofde van artikel 648 enkel overeenkomstig lid 2 van dit artikel bijgewerkte informatie wordt verstrekt.

Artikel 648

Verzoeken om informatie

1.   Indien op intern niveau voor een strafrechtelijke procedure tegen een persoon of voor een ander doel informatie uit het strafregister van een staat is vereist, kan de centrale autoriteit van die staat zich overeenkomstig zijn interne recht tot de centrale autoriteit van een andere staat richten met een verzoek om informatie en daarmee verband houdende gegevens uit het strafregister.

2.   Indien een persoon tot de centrale autoriteit van een andere staat dan die waarvan hij de nationaliteit heeft, een verzoek richt ter verkrijging van hemzelf betreffende informatie uit het strafregister, dient die centrale autoriteit bij de centrale autoriteit van de staat waarvan de betrokkene de nationaliteit heeft, een verzoek in om informatie en daarmee verband houdende gegevens uit het strafregister, teneinde die in het aan de betrokkene te verstrekken uittreksel te kunnen opnemen.

Artikel 649

Antwoorden op verzoeken

1.   De antwoorden op de verzoeken om informatie worden door de centrale autoriteit van de aangezochte staat toegezonden aan de centrale autoriteit van de verzoekende staat, en wel zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk 20 dagen na de datum waarop het verzoek werd ontvangen.

2.   De centrale autoriteit van elke staat beantwoordt voor andere doeleinden dan een strafrechtelijke procedure ingediende verzoeken overeenkomstig zijn interne recht.

3.   Niettegenstaande lid 2 nemen de lidstaten, bij het beantwoorden van verzoeken die worden ingediend met het oog op werving voor beroepsactiviteiten of georganiseerde vrijwilligersactiviteiten die rechtstreeks en geregeld contact met kinderen behelzen, informatie op over bestaande veroordelingen wegens strafbare feiten in verband met seksueel misbruik of seksuele uitbuiting van kinderen, kinderpornografie en het benaderen van kinderen voor seksuele doeleinden, met inbegrip van uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot het plegen van dergelijke misdrijven, evenals informatie over eventuele verboden tot het uitoefenen van activiteiten die rechtstreeks en geregeld contact met kinderen behelzen, als gevolg van dergelijke strafrechtelijke veroordelingen.

Artikel 650

Communicatiekanaal

De uitwisseling van informatie uit het strafregister tussen staten verloopt elektronisch, overeenkomstig de technische en procedurele specificaties van bijlage 44.

Artikel 651

Voorwaarden voor het gebruik van persoonsgegevens

1.   Elke staat mag de persoonsgegevens die hij in antwoord op zijn verzoek uit hoofde van artikel 649 heeft ontvangen, enkel gebruiken voor de doeleinden waarvoor zij werden gevraagd.

2.   Indien om de informatie werd verzocht voor andere doeleinden dan een strafrechtelijke procedure, mogen de uit hoofde van artikel 649 ontvangen persoonsgegevens door de verzoekende staat alleen overeenkomstig zijn interne recht worden gebruikt binnen de grenzen die de aangezochte staat heeft vermeld in het formulier dat is opgenomen in hoofdstuk 2 van bijlage 44.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 van dit artikel mogen door een staat in antwoord op een verzoek uit hoofde van artikel 649 verstrekte persoonsgegevens door de verzoekende staat worden gebruikt om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid te voorkomen.

4.   Elke staat zorgt ervoor dat zijn centrale autoriteiten persoonsgegevens waarvan uit hoofde van artikel 646 kennis is gegeven, niet bekendmaken aan autoriteiten in derde landen, tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)

de persoonsgegevens worden uitsluitend per geval bekendgemaakt;

b)

de persoonsgegevens worden bekendgemaakt aan autoriteiten waarvan de taken rechtstreeks verband houden met de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens uit hoofde van punt c) van dit lid worden meegedeeld;

c)

de persoonsgegevens worden alleen bekendgemaakt indien nodig:

i)

voor een strafrechtelijke procedure;

ii)

voor andere doeleinden dan een strafrechtelijke procedure; of

iii)

om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid te voorkomen;

d)

de persoonsgegevens mogen door het verzoekende derde land alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor om de informatie is verzocht en binnen de grenzen die zijn vastgesteld door de staat die uit hoofde van artikel 646 kennis heeft gegeven van de persoonsgegevens; en

e)

de persoonsgegevens worden alleen bekendgemaakt indien de centrale autoriteit, na alle omstandigheden in verband met de doorgifte van persoonsgegevens aan het derde land te hebben beoordeeld, concludeert dat er passende waarborgen zijn ter bescherming van de persoonsgegevens.

2.   Dit artikel is niet van toepassing op persoonsgegevens die uit hoofde van deze titel door een staat zijn verkregen en uit diezelfde staat afkomstig zijn.

TITEL X

BESTRIJDING VAN WITWASSEN EN VAN TERRORISMEFINANCIERING

Artikel 652

Doel

Deze titel heeft tot doel het optreden van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk ter voorkoming en bestrijding van witwassen en van terrorismefinanciering te ondersteunen en te versterken.

Artikel 653

Maatregelen ter bestrijding en voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering

1.   De Partijen komen overeen internationale inspanningen ter voorkoming en bestrijding van witwassen en van terrorismefinanciering te ondersteunen. De Partijen erkennen dat zij moeten samenwerken bij het voorkomen dat hun financiële stelsels worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengsten van eender welke criminele activiteit, waaronder drugshandel en corruptie, en dat zij terrorismefinanciering moeten bestrijden.

2.   De Partijen wisselen waar passend relevante informatie uit voor zover dat strookt met hun respectieve rechtskader.

3.   De Partijen houden elk een alomvattende regeling in stand ter bestrijding van witwassen en van terrorismefinanciering en beoordelen regelmatig of die regeling moet worden versterkt, rekening houdend met de beginselen en doelstellingen van de aanbevelingen van de Financial Action Task Force.

Artikel 654

Transparantie met betrekking tot de uiteindelijk begunstigde van vennootschappen en andere juridische entiteiten

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

"uiteindelijk begunstigde": een persoon die met betrekking tot een vennootschapsrechtelijke entiteit overeenkomstig de wet- en regelgeving van de Partij:

i)

de uiteindelijke zeggenschap over het beheer van de entiteit uitoefent of daartoe het recht heeft;

ii)

direct of indirect de uiteindelijke eigenaar is van of zeggenschap heeft over meer dan 25 % van de stemrechten of aandelen of andere eigendomsbelangen in de entiteit, onverminderd het recht van elke Partij om een lager percentage vast te stellen; of

iii)

anderszins zeggenschap over de entiteit uitoefent of daartoe het recht heeft;

Met betrekking tot juridische entiteiten zoals stichtingen, Anstalt-instellingen en samenwerkingsverbanden met beperkte aansprakelijkheid heeft elke Partij het recht om soortgelijke criteria vast te stellen voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigde, of, indien zij dat verkiezen, de definitie van artikel 655, lid 1, punt a), toe te passen, gelet op de vorm en structuur van dergelijke entiteiten.

Met betrekking tot andere, hierboven niet vermelde juridische entiteiten houdt elke Partij rekening met de verschillende vormen en structuren van dergelijke entiteiten en met de mate waarin dergelijke entiteiten risico's van witwassen en terrorismefinanciering meebrengen, teneinde het passende niveau van transparantie inzake de uiteindelijk begunstigde vast te stellen;

b)

"basisinformatie over een uiteindelijk begunstigde": de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit, alsmede de aard en omvang van het belang dat de uiteindelijk begunstigde houdt in de entiteit dan wel de zeggenschap die hij uitoefent over de entiteit;

c)

"bevoegde autoriteiten":

i)

publieke autoriteiten, waaronder financiële-inlichtingeneenheden, waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en van terrorismefinanciering;

ii)

publieke autoriteiten die de opdracht hebben witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen, dan wel criminele vermogensbestanddelen op te sporen, in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren;

iii)

publieke autoriteiten die belast zijn met verantwoordelijkheden op het gebied van toezicht en monitoring bedoeld om de naleving van vereisten inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te waarborgen.

Deze definitie doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om aanvullende bevoegde autoriteiten aan te wijzen die toegang hebben tot informatie over uiteindelijk begunstigden.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat juridische entiteiten op haar grondgebied toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden bijhouden. Elke Partij stelt mechanismen in om ervoor te zorgen dat haar bevoegde autoriteiten tijdig toegang hebben tot dergelijke informatie.

3.   Elke Partij creëert of handhaaft een centraal register met toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden. In het geval van de Unie worden de centrale registers opgezet op het niveau van de lidstaten. Die verplichting geldt niet voor beursgenoteerde juridische entiteiten die zijn onderworpen aan openbaarmakingsvereisten inzake een toereikend niveau van transparantie. Wanneer er geen uiteindelijk begunstigde wordt geïdentificeerd in verband met een entiteit, bevat het register alternatieve informatie, zoals een verklaring dat er geen uiteindelijk begunstigde is geïdentificeerd, of gegevens over de natuurlijke perso(o)n(en) die een hoge leidinggevende positie bekleedt/bekleden binnen de juridische entiteit.

4.   Elke Partij zorgt ervoor dat de informatie in haar centrale register(s) zonder beperking en tijdig ter beschikking wordt gesteld van haar bevoegde autoriteiten.

5.   Elke Partij zorgt ervoor dat basisinformatie over uiteindelijk begunstigden ter beschikking wordt besteld van elk lid van het publiek. Op de publieke beschikbaarheid van informatie uit hoofde van dit lid kunnen beperkte uitzonderingen worden gemaakt ingeval publieke toegang de uiteindelijk begunstigde zou blootstellen aan onevenredige risico's, zoals het risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie, of de uiteindelijk begunstigde minderjarig dan wel anderszins handelingsonbekwaam is.

6.   Elke Partij zorgt ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden opgelegd aan rechtspersonen of natuurlijke personen die niet voldoen aan de verplichtingen die hen in verband met de in dit artikel bedoelde zaken zijn opgelegd.

7.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten in staat zijn om de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie tijdig, doeltreffend en kosteloos aan de bevoegde autoriteiten van de andere Partij te verstrekken. Daartoe onderzoeken de Partijen hoe zij voor een veilige informatie-uitwisseling kunnen zorgen.

Artikel 655

Transparantie met betrekking tot de uiteindelijk begunstigde van juridische constructies

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a)

"uiteindelijk begunstigde": de insteller, de eventuele protector, de trustees, de begunstigde of klasse van begunstigden, elke persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een juridische constructie waarvan de structuur of functie gelijkwaardig is aan die van een express trust, en elke andere natuurlijke persoon die de uiteindelijke feitelijke zeggenschap uitoefent over een trust of een vergelijkbare juridische constructie;

b)

"bevoegde autoriteiten":

i)

publieke autoriteiten, waaronder financiële-inlichtingeneenheden, waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en van terrorismefinanciering;

ii)

publieke autoriteiten die de opdracht hebben witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen, dan wel criminele vermogensbestanddelen op te sporen, in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren;

iii)

publieke autoriteiten die belast zijn met verantwoordelijkheden op het gebied van toezicht en monitoring bedoeld om de naleving van vereisten inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te waarborgen.

Deze definitie doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om aanvullende bevoegde autoriteiten aan te wijzen die toegang hebben tot informatie over uiteindelijk begunstigden.

2.   Elke Partij zorgt ervoor dat trustees van express trusts toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden bijhouden. Die maatregelen gelden ook voor andere juridische constructies die volgens elke Partij een soortgelijke structuur of functie als een trust hebben.

3.   Elke Partij stelt mechanismen in die waarborgen dat haar bevoegde autoriteiten tijdig toegang hebben tot toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van express trusts en andere juridische constructies waarvan de structuur of functie gelijkwaardig is aan die van een trust op haar grondgebied.

4.   Indien de informatie over de uiteindelijk begunstigde van een trust of soortgelijke juridische constructies wordt bijgehouden in een centraal register, zorgt de betrokken staat ervoor dat de informatie toereikend, actueel en accuraat is, en dat bevoegde autoriteiten tijdig en onbeperkt toegang hebben tot dergelijke informatie. De Partijen spannen zich in om na te gaan hoe informatie over de uiteindelijk begunstigde van trusts en soortgelijke juridische constructies toegankelijk kan worden gemaakt voor personen of organisaties die kunnen aantonen dat zij een rechtmatig belang hebben bij het kennisnemen van dergelijke informatie.

5.   Elke Partij zorgt ervoor dat er doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden opgelegd aan rechtspersonen of natuurlijke personen die niet voldoen aan de verplichtingen die hen in verband met de in dit artikel bedoelde zaken zijn opgelegd.

6.   Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten in staat zijn om de in lid 3 bedoelde informatie tijdig, doeltreffend en kosteloos aan de bevoegde autoriteiten van de andere Partij te verstrekken. Daartoe onderzoeken de Partijen hoe zij voor een veilige informatie-uitwisseling kunnen zorgen.

TITEL XI

BEVRIEZING EN CONFISCATIE

Artikel 656

Doel en beginselen van samenwerking

1.   Deze titel heeft tot doel te voorzien in een zo breed mogelijke samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk, enerzijds, en de lidstaten, anderzijds, met het oog op onderzoeken en procedures gericht op het bevriezen van goederen ten behoeve van latere confiscatie daarvan en op onderzoeken en procedures gericht op de confiscatie van goederen in het kader van strafprocedures. Dat sluit andere samenwerking op grond van artikel 665, leden 5 en 6, niet uit. Deze titel voorziet ook in samenwerking met voor de toepassing van dit hoofdstuk door de Unie aangewezen organen van de Unie.

2.   Elke staat geeft, onder de in deze titel bepaalde voorwaarden, gehoor aan het verzoek van een andere staat:

a)

om de confiscatie van specifieke goederen, alsook om de confiscatie van opbrengsten in de vorm van de verplichting een bedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van de opbrengsten;

b)

om bijstand bij onderzoeken en om voorlopige maatregelen met het oog op een van beide vormen van confiscatie bedoeld in punt a).

3.   De uit hoofde van lid 2, punt b), verlangde bijstand bij onderzoeken en voorlopige maatregelen worden uitgevoerd zoals toegestaan door en overeenkomstig het intern recht van de aangezochte staat. Wanneer in het verzoek betreffende een van die maatregelen formaliteiten of procedures worden vermeld die nodig zijn uit hoofde van het intern recht van de verzoekende staat, geeft de aangezochte staat, ook als die hiermee onbekend is, gehoor aan dergelijke verzoeken, mits het gevraagde optreden niet strijdig is met de grondbeginselen van zijn intern recht.

4.   De aangezochte staat zorgt ervoor dat de verzoeken van een andere staat om het identificeren, opsporen en bevriezen of in beslag nemen van opbrengsten en hulpmiddelen dezelfde prioriteit krijgen als verzoeken in het kader van interne procedures.

5.   Bij een verzoek om confiscatie, bijstand bij onderzoeken en voorlopige maatregelen met het oog op confiscatie zorgt de verzoekende staat ervoor dat de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid in acht worden genomen.

6.   De bepalingen van deze titel zijn van toepassing in plaats van de hoofdstukken over "internationale samenwerking" van het op 16 mei 2005 in Warschau gesloten Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (het "verdrag van 2005") en het op 8 november 1990 in Straatsburg gesloten Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven (het "verdrag van 1990"). Artikel 657 van deze overeenkomst vervangt de overeenkomstige definities in artikel 1 van het verdrag van 2005 en artikel 1 van het verdrag van 1990. De bepalingen van deze titel hebben geen gevolgen voor de verplichtingen van de Staten uit hoofde van de andere bepalingen van het verdrag van 2005 en het verdrag van 1990.

Artikel 657

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

"confiscatie": een straf of maatregel opgelegd door een rechter na een procedure in verband met een of meer strafbare feiten, welke straf of maatregel leidt tot het definitief ontnemen van de beschikkingsmacht over goederen;

b)

"bevriezing" of "inbeslagneming": het tijdelijk verbieden van de overdracht, vernietiging, omzetting, vervreemding of verplaatsing van goederen of het tijdelijk aanvaarden van het beheer van of zeggenschap over goederen op basis van een door de rechter of andere bevoegde autoriteit afgegeven bevel;

c)

"hulpmiddelen": alle goederen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om een of meer strafbare feiten te begaan;

d)

"rechterlijke autoriteit": een autoriteit die naar intern recht een rechter, rechtbank of openbaar aanklager is. Een openbaar aanklager wordt slechts als rechterlijke autoriteit beschouwd voor zover het interne recht dat bepaalt;

e)

"opbrengsten": elk economisch voordeel middellijk of onmiddellijk voortvloeiend uit of verworven door middel van strafbare feiten of een geldsom die gelijkwaardig is aan dat economisch voordeel; het kan bestaan uit om het even welk goed als gedefinieerd in dit artikel;

f)

"goederen": goederen van enigerlei aard, lichamelijk of onlichamelijk, roerend of onroerend, alsmede rechtsbescheiden waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van die goederen blijken, welke door de verzoekende staat worden beschouwd als:

i)

de opbrengsten van een strafbaar feit dan wel het equivalent daarvan, hetzij de volledige waarde van die opbrengsten, hetzij slechts een deel van de waarde van die opbrengsten;

ii)

de hulpmiddelen voor een strafbaar feit dan wel de waarde van die hulpmiddelen;

iii)

onderworpen aan confiscatie uit hoofde van andere rechtsvoorschriften betreffende confiscatiebevoegdheden van de verzoekende staat, na een procedure in verband met een strafbaar feit, inclusief confiscatie bij een derde, ruimere confiscatie en confiscatie zonder definitieve veroordeling.

Artikel 658

Verplichting tot het verlenen van rechtshulp

Staten verlenen elkaar op verzoek alle mogelijke rechtshulp bij de identificatie en opsporing van hulpmiddelen, opbrengsten en andere goederen die vatbaar zijn voor confiscatie. Die rechtshulp omvat onder meer elke maatregel betreffende het verschaffen en veiligstellen van bewijs met betrekking tot het bestaan, de locatie of verplaatsing, de aard, de juridische status of de waarde van die hulpmiddelen, opbrengsten of andere goederen.

Artikel 659

Verzoeken om informatie over bankrekeningen en kluizen

1.   De aangezochte staat neemt, onder de in dit artikel bepaalde voorwaarden, de nodige maatregelen om, in antwoord op een door een andere staat verzonden verzoek, vast te stellen of een natuurlijke of rechtspersoon tegen wie een strafrechtelijk onderzoek loopt, één of meer rekeningen van om het even welke aard, bezit of controleert bij enige bank op zijn grondgebied en in voorkomend geval de gegevens over de gevonden rekeningen te verstrekken. Die gegevens omvatten in het bijzonder de naam van de houder van de cliëntenrekening en het IBAN-nummer, en in geval van kluizen de naam van de huurder of een uniek identificatienummer.

2.   De in lid 1 neergelegde verplichting is uitsluitend van toepassing voor zover de informatie in het bezit is van de bank die de rekening beheert.

3.   In aanvulling op de vereisten van artikel 680 dient de verzoekende staat in het verzoek ook:

a)

te vermelden waarom hij van mening is dat de gevraagde informatie waarschijnlijk van wezenlijk belang is voor het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit;

b)

te vermelden op welke gronden hij aanneemt dat banken in de aangezochte staat de rekening beheren en daarbij zo uitvoerig mogelijk aan te geven welke banken en rekeningen daar mogelijk bij betrokken zijn; en

c)

alle beschikbare aanvullende informatie op te nemen die de uitvoering van het verzoek zou kunnen vergemakkelijken.

4.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, de laatste namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat dit artikel zal worden uitgebreid tot rekeningen die bij niet-bancaire financiële instellingen worden aangehouden. Op dergelijke kennisgevingen kan het wederkerigheidsbeginsel van toepassing worden verklaard.

Artikel 660

Verzoeken om informatie over banktransacties

1.   Op verzoek van een andere staat verstrekt de aangezochte staat de gegevens van nader vermelde bankrekeningen en van banktransacties die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd via een of meer in het verzoek vermelde rekeningen, met inbegrip van de gegevens van de rekeningen van herkomst of bestemming.

2.   De in lid 1 neergelegde verplichting is uitsluitend van toepassing voor zover de informatie in het bezit is van de bank die de rekening beheert.

3.   In aanvulling op de vereisten van artikel 680 geeft de verzoekende staat in zijn verzoek aan waarom hij de gevraagde informatie van belang acht voor het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit.

4.   De aangezochte staat kan aan de uitvoering van een dergelijk verzoek dezelfde voorwaarden verbinden als welke gelden bij verzoeken om doorzoeking en inbeslagneming.

5.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, de laatste namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat dit artikel zal worden uitgebreid tot rekeningen die bij niet-bancaire financiële instellingen worden aangehouden. Op dergelijke kennisgevingen kan het wederkerigheidsbeginsel van toepassing worden verklaard.

Artikel 661

Verzoeken om toezicht op banktransacties

1.   De aangezochte staat zorgt ervoor dat hij in staat is om, op verzoek van een andere staat, de banktransacties die worden uitgevoerd door middel van een of meer in het verzoek genoemde rekeningen, gedurende een bepaalde periode onder toezicht te plaatsen en de resultaten van het toezicht door te geven aan de verzoekende staat.

2.   In aanvulling op de vereisten van artikel 680 geeft de verzoekende staat in zijn verzoek aan waarom hij de gevraagde informatie van belang acht voor het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit.

3.   De beslissing omtrent toezicht wordt in elk afzonderlijk geval genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat, overeenkomstig zijn interne recht.

4.   De bevoegde autoriteiten van de verzoekende en aangezochte staat stellen in onderling overleg de praktische aspecten van het toezicht vast.

5.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, de laatste namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat dit artikel zal worden uitgebreid tot rekeningen die bij niet-bancaire financiële instellingen worden aangehouden. Op dergelijke kennisgevingen kan het wederkerigheidsbeginsel van toepassing worden verklaard.

Artikel 662

Informatieverstrekking op eigen initiatief

Onverminderd zijn eigen onderzoeken of procedures, kan een staat zonder voorafgaand verzoek informatie over hulpmiddelen, opbrengsten en overige goederen die vatbaar zijn voor confiscatie, toezenden aan een andere staat, indien hij van oordeel is dat de bekendmaking van dergelijke informatie de ontvangende staat zou kunnen helpen bij het inleiden of uitvoeren van onderzoeken of procedures dan wel ertoe kan leiden dat die staat een verzoek uit hoofde van deze titel indient.

Artikel 663

Verplichting tot het nemen van voorlopige maatregelen

1.   De aangezochte staat neemt, op verzoek van een andere staat die een strafrechtelijk onderzoek of strafvervolging heeft ingesteld, dan wel een onderzoek of procedure met het oog op confiscatie, de noodzakelijke voorlopige maatregelen, zoals bevriezing of inbeslagneming, ter voorkoming van de verhandeling, overdracht of vervreemding van goederen, die op een later tijdstip het voorwerp zouden kunnen vormen van een verzoek om confiscatie, of waarmee aan dat verzoek zou kunnen worden voldaan.

2.   Een staat die een verzoek om confiscatie heeft ontvangen op grond van artikel 665 neemt, indien daarom wordt verzocht, de in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen met betrekking tot goederen die het voorwerp vormen van het verzoek of waarmee aan dat verzoek zou kunnen worden voldaan.

3.   Indien een verzoek uit hoofde van dit artikel wordt ontvangen, neemt de aangezochte staat alle voor de onverwijlde uitvoering van het verzoek noodzakelijke maatregelen, met dezelfde snelheid en prioriteit als bij een vergelijkbaar intern geval, en stuurt hij de verzoekende staat daarvan onverwijld een bevestiging op een wijze waarvan een schriftelijke weergave kan worden overgelegd.

4.   Wanneer de verzoekende staat verklaart dat onmiddellijke bevriezing noodzakelijk is omdat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat het betrokken goed onmiddellijk zal worden verwijderd of vernietigd, neemt de aangezochte staat binnen 96 uur na ontvangst van het verzoek alle nodige maatregelen om gehoor te geven aan het verzoek en stuurt hij de verzoekende staat daarvan onverwijld een bevestiging op een wijze waarvan een schriftelijke weergave kan worden overgelegd.

5.   Indien de aangezochte staat niet in staat is de uiterste termijnen uit hoofde van lid 4 in acht te nemen, informeert de aangezochte staat de verzoekende staat onmiddellijk en overlegt hij met de verzoekende staat over de passende vervolgstappen.

6.   Het verstrijken van de uiterste termijnen uit hoofde van lid 4 doet de vereisten waaraan de aangezochte staat uit hoofde van dit artikel moet voldoen, niet vervallen.

Artikel 664

Uitvoering van voorlopige maatregelen

1.   Na de uitvoering van de voorlopige maatregelen waarom is verzocht overeenkomstig artikel 663, lid 1, verstrekt de verzoekende staat de aangezochte staat op eigen initiatief en zo spoedig mogelijk alle informatie die aanleiding kan vormen tot twijfel over de maatregelen of tot aanpassing van de omvang ervan. De verzoekende staat verstrekt op verzoek van de aangezochte staat onverwijld tevens alle aanvullende informatie die nodig is voor de uitvoering en de opvolging van de voorlopige maatregelen.

2.   Alvorens een op grond van artikel 663 genomen voorlopige maatregel op te heffen, stelt de aangezochte staat, indien mogelijk, de verzoekende staat in de gelegenheid redenen op te geven om de maatregel te handhaven.

Artikel 665

Verplichting tot confiscatie

1.   De staat die een verzoek om confiscatie heeft ontvangen van een goed dat zich op zijn grondgebied bevindt, dient:

a)

een door een rechter van de verzoekende staat gegeven bevel tot confiscatie ten uitvoer te leggen met betrekking tot dat goed; of

b)

het verzoek voor te leggen aan zijn bevoegde autoriteiten teneinde een bevel tot confiscatie te verkrijgen, en het bevel ten uitvoer te leggen, indien het wordt gegeven.

2.   Voor de toepassing van lid 1, punt b), zijn de staten, indien noodzakelijk, bevoegd een procedure tot confiscatie in te stellen uit hoofde van hun eigen interne recht.

3.   Lid 1 is ook van toepassing op confiscatie bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenkomt met de waarde van de opbrengsten, indien zich op het grondgebied van de aangezochte staat goederen bevinden ten aanzien waarvan de confiscatie ten uitvoer kan worden gelegd. In dergelijke gevallen doet de aangezochte staat, indien er geen betaling wordt verkregen, bij de tenuitvoerlegging van een confiscatie op grond van lid 1 de vordering gelden op daartoe beschikbare goederen.

4.   Indien een verzoek tot confiscatie betrekking heeft op een specifiek goed, kunnen de verzoekende staat en de aangezochte staat overeenkomen dat de aangezochte staat de confiscatie ten uitvoer mag leggen door betaling te eisen van een geldsom die overeenkomt met de waarde van het goed.

5.   Een staat verleent in de ruimste mate waarin dat uit hoofde van zijn interne recht wordt toegestaan, alle medewerking aan een verzoek van een staat om uitvoering van aan confiscatie van goederen gelijkwaardige maatregelen, wanneer dat verzoek niet is gedaan in het kader van een strafprocedure, voor zover dergelijke maatregelen worden bevolen door een rechterlijke instantie van de verzoekende staat met betrekking tot een strafbaar feit, mits is vastgesteld dat het goed bestaat in opbrengsten of:

a)

een ander goed waarin de opbrengsten zijn omgezet of tot welke zij zijn verwerkt;

b)

uit legale bronnen verworven goederen, indien opbrengsten volledig of gedeeltelijk zijn vermengd met dergelijke goederen, ten bedrage van de geschatte waarde van de vermengde opbrengsten; of

c)

inkomsten of andere voordelen ontleend aan de opbrengsten, aan goederen waarin de opbrengsten van criminaliteit zijn omgezet of tot welke zij zijn verwerkt of aan goederen waarmee opbrengsten van criminaliteit zijn vermengd, ten bedrage van de geschatte waarde van de vermengde opbrengsten, op dezelfde manier en in dezelfde mate als bij opbrengsten.

6.   Tot de in lid 5 bedoelde maatregelen behoren maatregelen die inbeslagneming, detentie en verbeurdverklaring van goederen en vermogensbestanddelen door middel van verzoeken aan de civiele rechter mogelijk maken.

7.   De aangezochte staat neemt onverwijld en, onverminderd lid 8 van dit artikel, uiterlijk 45 dagen na de ontvangst van het verzoek een beslissing over de uitvoering van het confiscatiebevel. De aangezochte staat stuurt de verzoekende staat daarvan onverwijld een bevestiging op een wijze waarvan een schriftelijke weergave kan worden overgelegd. Tenzij er uit hoofde van artikel 672 gronden tot uitstel bestaan, neemt de aangezochte staat de voor de uitvoering van het confiscatiebevel vereiste concrete maatregelen onverwijld en ten minste met dezelfde snelheid en prioriteit als in een vergelijkbaar intern geval.

8.   Indien de aangezochte staat niet in staat is de uiterste termijnen uit hoofde van lid 7 in acht te nemen, informeert de aangezochte staat de verzoekende staat onmiddellijk en overlegt hij met de verzoekende staat over de passende vervolgstappen.

9.   Het verstrijken van de uiterste termijnen uit hoofde van lid 7 doet de vereisten waaraan de aangezochte staat uit hoofde van dit artikel moet voldoen, niet vervallen.

Artikel 666

Uitvoering van confiscatie

1.   De procedures voor het verkrijgen en uitvoeren van de confiscatie uit hoofde van artikel 665 worden beheerst door het intern recht van de aangezochte staat.

2.   De aangezochte staat is gebonden aan de bevindingen inzake de feiten voor zover die zijn vermeld in een veroordeling of rechterlijke beslissing van een rechter van de verzoekende staat of voor zover een dergelijke veroordeling of rechterlijke beslissing daarop impliciet is gebaseerd.

3.   Indien de confiscatie bestaat in de verplichting een geldsom te betalen, zet de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat het betrokken bedrag om in de valuta van die staat tegen de wisselkoers die geldt op het moment dat de beslissing tot uitvoering van de confiscatie wordt genomen.

Artikel 667

Geconfisqueerde goederen

1.   Met inachtneming van de leden 2 en 3 van dit artikel beschikt de aangezochte staat over de op grond van de artikelen 665 en 666 geconfisqueerde goederen overeenkomstig zijn interne recht en administratieve procedures.

2.   Wanneer de aangezochte staat handelt naar aanleiding van een op grond van artikel 665 ingediend verzoek van een andere staat, schenkt de aangezochte staat, desgevraagd en voor zover zulks is toegestaan op grond van zijn interne recht, bij voorrang aandacht aan de teruggave van de geconfisqueerde goederen aan de verzoekende staat, zodat die de slachtoffers van het strafbare feit schadeloos kan stellen of die goederen aan hun rechtmatige eigenaars kan teruggeven.

3.   Wanneer de aangezochte staat gevolg geeft aan een verzoek van een andere staat overeenkomstig artikel 665, beschikt hij, na rekening te hebben gehouden met het recht van een slachtoffer op teruggave of vergoeding van goederen op grond van lid 2 van dit artikel, als volgt over het geld dat door de uitvoering van een confiscatiebevel is verkregen:

a)

indien het bedrag 10 000 EUR of minder beloopt, valt het bedrag toe aan de aangezochte staat; of

b)

indien het bedrag hoger is dan 10 000 EUR, draagt de aangezochte staat 50 % van het teruggevorderde bedrag over aan de verzoekende staat.

4.   Niettegenstaande lid 3 kunnen de verzoekende staat en de aangezochte staat per geval specifiek overwegen om meer van dat soort overeenkomsten of regelingen betreffende de beschikking over goederen te sluiten, indien zij zulks passend achten.

Artikel 668

Recht van uitvoering en maximumbedrag van confiscatie

1.   Een verzoek tot confiscatie uit hoofde van artikel 665 doet geen afbreuk aan het recht van de verzoekende staat om het confiscatiebevel zelf uit te voeren.

2.   Niets in deze titel wordt aldus uitgelegd dat de totale waarde van de confiscatie hoger mag zijn dan het in het confiscatiebevel vermelde bedrag. Indien een staat van oordeel is dat dat het geval zou kunnen zijn, plegen de betrokken staten overleg om een dergelijk gevolg te voorkomen.

Artikel 669

Hechtenis bij niet-betaling

Zonder toestemming van de verzoekende staat legt de aangezochte staat naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van artikel 665 geen hechtenis bij niet-betaling op, noch een andere maatregel die de persoonlijke vrijheid beperkt.

Artikel 670

Weigeringsgronden

1.   Samenwerking uit hoofde van deze titel mag worden geweigerd indien:

a)

de aangezochte staat van oordeel is dat de uitvoering van het verzoek in strijd zou zijn met het "ne bis in idem"-beginsel; of

b)

het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft, uit hoofde van het intern recht van de aangezochte staat niet strafbaar is als het binnen zijn jurisdictie wordt gepleegd. Deze weigeringsgrond geldt echter uitsluitend voor samenwerking uit hoofde van de artikelen 658 tot en met 662 voor zover de gevraagde rechtshulp dwangmaatregelen omvat.

2.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, de laatste namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat, op basis van wederkerigheid, de voorwaarde van dubbele strafbaarheid als bedoeld in lid 1, punt b), van dit artikel niet wordt toegepast, mits het aan het verzoek ten grondslag liggende strafbare feit:

a)

een van de in artikel 599, lid 5, genoemde strafbare feiten, als omschreven in het recht van de verzoekende staat, is; en

b)

in de verzoekende staat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximumduur van ten minste drie jaar.

3.   Samenwerking uit hoofde van de artikelen 658 tot en met 662, voor zover de gevraagde rechtshulp dwangmaatregelen omvat, en uit hoofde van de artikelen 663 en 664, kan ook worden geweigerd, indien de gevraagde maatregelen in een soortgelijk intern geval uit hoofde van het intern recht van de aangezochte staat niet zouden kunnen worden genomen met het oog op onderzoeken of procedures.

4.   Indien zulks verplicht is volgens het intern recht van de aangezochte staat, mag samenwerking uit hoofde van de artikelen 658 tot en met 662, voor zover de gevraagde rechtshulp dwangmaatregelen omvat, en uit hoofde van de artikelen 663 en 664, ook worden geweigerd indien de gevraagde maatregelen of enige andere maatregelen met soortgelijke effecten niet zouden zijn toegestaan uit hoofde van het intern recht van de verzoekende staat, of, wat betreft de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat, indien voor het verzoek geen toestemming is verleend door een rechterlijke instantie die optreedt in verband met strafbare feiten.

5.   Samenwerking uit hoofde van de artikelen 665 tot en met 669 mag ook worden geweigerd indien:

a)

het intern recht van de aangezochte staat niet in confiscatie voorziet in verband met het soort strafbaar feit waarop het verzoek betrekking heeft;

b)

het onverminderd de verplichting op grond van artikel 665, lid 3, strijdig zou zijn met de beginselen van het intern recht van de aangezochte staat inzake de reikwijdte van confiscatie in verband met de relatie tussen het strafbare feit en:

i)

een economisch voordeel dat kan worden aangemerkt als de opbrengst daarvan; of

ii)

goederen die kunnen worden aangemerkt als de hulpmiddelen dienaangaande;

c)

confiscatie uit hoofde van het intern recht van de aangezochte staat wegens verjaring niet meer kan worden opgelegd of ten uitvoer gelegd;

d)

onverminderd artikel 665, leden 5 en 6, het verzoek geen betrekking heeft op een eerdere veroordeling of een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak dan wel een verklaring in een dergelijke beslissing dat een strafbaar feit of meerdere strafbare feiten zijn gepleegd, op basis waarvan de confiscatie wordt bevolen of gevraagd;

e)

de confiscatie ofwel niet uitvoerbaar is in de verzoekende staat, ofwel nog vatbaar is voor gewone rechtsmiddelen; of

f)

het verzoek betrekking heeft op een confiscatiebevel dat voortvloeit uit een beslissing die is gegeven bij verstek van de persoon ten aanzien van wie het bevel is uitgevaardigd, en naar het oordeel van de aangezochte staat, de door de verzoekende staat uitgevoerde procedure die tot een dergelijke beslissing heeft geleid, niet in overeenstemming was met de minimumrechten van de verdediging die een ieder toekomen tegen wie strafvervolging is ingesteld.

6.   Voor de toepassing van lid 5, punt f), wordt een beslissing niet geacht bij verstek te zijn gegeven indien:

a)

de beslissing is bevestigd of uitgesproken nadat betrokkene verzet heeft aangetekend; of

b)

de beslissing in hoger beroep is gegeven, mits het hoger beroep door betrokkene werd ingesteld.

7.   Wanneer de aangezochte staat voor de toepassing van lid 5, punt f), nagaat of de minimumrechten van de verdediging zijn geëerbiedigd, houdt de aangezochte staat rekening met de omstandigheid dat de betrokkene bewust heeft getracht zich aan justitie te onttrekken of heeft verkozen geen rechtsmiddel tegen de beslissing bij verstek in te stellen, na daartoe de gelegenheid te hebben gehad. Hetzelfde geldt wanneer de betrokkene naar behoren is gedagvaard, maar heeft verkozen niet te verschijnen en evenmin om uitstel heeft verzocht.

8.   De staten beroepen zich niet op het bankgeheim als grond voor het weigeren van samenwerking uit hoofde van deze titel. Indien zulks verplicht is volgens het intern recht, mag een aangezochte staat verlangen dat voor een verzoek om samenwerking die opheffing van het bankgeheim zou meebrengen, machtiging wordt verleend door een in verband met strafbare feiten optredende rechterlijke instantie.

9.   De aangezochte staat mag niet:

a)

het feit dat de persoon tegen wie een onderzoek loopt of een confiscatiebevel is uitgevaardigd door de autoriteiten van de verzoekende staat een rechtspersoon is, aanvoeren als een belemmering voor het verlenen van enige vorm van medewerking uit hoofde van deze titel;

b)

het feit dat de natuurlijke persoon ten aanzien van wie een bevel tot confiscatie van opbrengsten is uitgevaardigd, is overleden of het feit dat een rechtspersoon ten aanzien waarvan een bevel tot confiscatie van opbrengsten is uitgevaardigd, nadien is ontbonden, aanvoeren als belemmering voor het verlenen van rechtshulp overeenkomstig artikel 665, lid 1, punt a); of

c)

het feit dat de persoon tegen wie een onderzoek loopt of een confiscatiebevel is uitgevaardigd door de autoriteiten van de verzoekende staat, in het verzoek wordt genoemd als degene die zowel het onderliggende strafbare feit als het strafbare feit van witwassen heeft gepleegd, aanvoeren als belemmering voor het verlenen van enige vorm van medewerking uit hoofde van deze titel.

Artikel 671

Raadpleging en informatieverstrekking

Wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de uitvoering van het bevriezings- of confiscatiebevel een reëel risico voor de bescherming van grondrechten inhoudt, raadpleegt de aangezochte staat, alvorens een beslissing over de uitvoering van het bevriezings- of confiscatiebevel te nemen, de verzoekende staat en kan hij verlangen dat de nodige informatie wordt verstrekt.

Artikel 672

Uitstel

De aangezochte staat mag de maatregelen naar aanleiding van een verzoek uitstellen indien die maatregelen onderzoeken of procedures van zijn autoriteiten zouden schaden.

Artikel 673

Gedeeltelijke of voorwaardelijke inwilliging van een verzoek

Alvorens medewerking uit hoofde van deze titel te weigeren of uit te stellen, overweegt de aangezochte staat, zo nodig na overleg met de verzoekende staat, of het verzoek gedeeltelijk of onder de door hem noodzakelijk geachte voorwaarden kan worden ingewilligd.

Artikel 674

Kennisgeving van documenten

1.   De staten verlenen elkaar alle mogelijke wederzijdse rechtshulp bij de betekening en kennisgeving van gerechtelijke stukken aan personen tegen wie voorlopige en confiscatiemaatregelen zijn uitgevaardigd.

2.   Niets in dit artikel wordt zo uitgelegd dat het een belemmering vormt voor:

a)

de mogelijkheid om gerechtelijke stukken rechtstreeks per post aan personen in het buitenland toe te zenden; en

b)

de mogelijkheid voor deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde autoriteiten van de staat van herkomst om de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken rechtstreeks te doen verrichten door de consulaire autoriteiten van die staat of door de rechterlijke instanties, waaronder deurwaarders en ambtenaren, of andere bevoegde autoriteiten van de staat van bestemming.

3.   Bij de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan personen in het buitenland tegen wie in de staat van verzending voorlopige of confiscatiemaatregelen zijn uitgevaardigd, vermeldt die staat welke rechtsmiddelen er uit hoofde van zijn interne recht voor dergelijke personen beschikbaar zijn.

Artikel 675

Erkenning van buitenlandse beslissingen

1.   Bij de behandeling van een verzoek om samenwerking uit hoofde van de artikelen 663 tot en met 669 erkent de aangezochte staat elke beslissing die in de verzoekende staat door een rechterlijke instantie is uitgevaardigd in verband met rechten waarop derden aanspraak maken.

2.   Erkenning kan worden geweigerd als:

a)

derden geen passende gelegenheid hadden om hun rechten te doen gelden;

b)

de beslissing onverenigbaar is met een reeds in de aangezochte staat genomen beslissing over dezelfde aangelegenheid;

c)

erkenning onverenigbaar is met de openbare orde van de aangezochte staat; of

d)

de beslissing is genomen in strijd met bepalingen betreffende exclusieve bevoegdheid die zijn opgenomen in het intern recht van de aangezochte staat.

Artikel 676

Autoriteiten

1.   Elke staat wijst een centrale autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de toezending en beantwoording van verzoeken uit hoofde van deze titel, de uitvoering van dergelijke verzoeken of de doorzending ervan aan de autoriteiten die bevoegd zijn voor de uitvoering ervan.

2.   De Unie kan een orgaan van de Unie aanwijzen dat naast de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verzoeken uit hoofde van deze titel mag indienen en, indien van toepassing, uitvoeren. Voor de toepassing van deze titel moet een dergelijk verzoek worden behandeld als een verzoek van een lidstaat. De Unie mag dat orgaan van de Unie ook aanwijzen als centrale autoriteit die verantwoordelijk is voor het verzenden en beantwoorden van uit hoofde van deze titel door of bij dat orgaan ingediende verzoeken.

Artikel 677

Rechtstreekse communicatie

1.   De centrale autoriteiten communiceren rechtstreeks met elkaar.

2.   In spoedgevallen kunnen verzoeken of mededelingen uit hoofde van deze titel door de rechterlijke instanties van de verzoekende staat rechtstreeks worden toegezonden aan de rechterlijke instanties van de aangezochte staat. In dergelijke gevallen wordt tegelijkertijd een kopie aan de centrale autoriteit van de aangezochte staat toegezonden via de centrale autoriteit van de verzoekende staat.

3.   Indien een verzoek wordt ingediend op grond van lid 2 en de autoriteit niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, stuurt zij het verzoek door naar de bevoegde nationale autoriteit en stelt zij de verzoekende staat daarvan rechtstreeks in kennis.

4.   Verzoeken of mededelingen uit hoofde van de artikelen 658 tot en met 662 die geen dwangmaatregelen omvatten, kunnen door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat rechtstreeks worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat.

5.   Ontwerpverzoeken of -mededelingen uit hoofde van deze titel mogen, voorafgaand aan een formeel verzoek, rechtstreeks door de rechterlijke instanties van de verzoekende staat aan de rechterlijke instanties van de aangezochte staat worden toegezonden om ervoor te zorgen dat dat formele verzoek bij ontvangst doeltreffend kan worden behandeld en dat het voldoende informatie en bewijsstukken bevat om te voldoen aan de vereisten van het recht van de aangezochte staat.

Artikel 678

Vorm van verzoeken en talen

1.   Alle verzoeken uit hoofde van deze titel worden schriftelijk ingediend. De verzoeken kunnen elektronisch of via andere telecommunicatiemiddelen worden toegezonden, mits de verzoekende staat te allen tijde bereid is op verzoek een schriftelijke vastlegging van het bericht en het origineel over te leggen.

2.   Verzoeken uit hoofde van lid 1 worden ingediend in een van de officiële talen van de aangezochte staat of in een andere taal waarvan overeenkomstig lid 3 door of namens de aangezochte staat kennis is gegeven.

3.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, de laatste namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in kennis stellen van de taal of talen waarvan, naast de officiële taal of talen van de staat, mag worden gebruikgemaakt voor het indienen van verzoeken uit hoofde van deze titel.

4.   Verzoeken uit hoofde van artikel 663 om voorlopige maatregelen worden ingediend door middel van het verplichte formulier van bijlage 46.

5.   Verzoeken uit hoofde van artikel 665 om confiscatie worden ingediend door middel van het verplichte formulier van bijlage 46.

6.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie kan de in de leden 4 en 5 bedoelde formulieren zo nodig aanpassen.

7.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie, de laatste namens elk van haar lidstaten, kunnen elk het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ervan in kennis stellen dat zij een vertaling van bewijsstukken verlangen in een van de officiële talen van de aangezochte staat of een andere overeenkomstig lid 3 van dit artikel meegedeelde taal. In geval van verzoeken op grond van artikel 663, lid 4, kan een dergelijke vertaling van bewijstukken aan de aangezochte staat worden verstrekt binnen 48 na toezending van het verzoek, onverminderd de uiterste termijnen die zijn vastgesteld in artikel 663, lid 4.

Artikel 679

Legalisering

Stukken die in het kader van de toepassing van deze titel worden verzonden, worden vrijgesteld van alle legaliseringsverplichtingen.

Artikel 680

Inhoud van het verzoek

1.   In verzoeken om samenwerking uit hoofde van deze titel wordt het volgende vermeld:

a)

de autoriteit die het verzoek doet en de autoriteit die het onderzoek of de procedure uitvoert;

b)

het onderwerp en de reden van het verzoek;

c)

de aangelegenheden, met inbegrip van de relevante feiten (zoals datum, plaats en omstandigheden van het strafbare feit) waarop het onderzoek of de procedure betrekking heeft, behalve in het geval van een verzoek om kennisgeving;

d)

voor zover de samenwerking gepaard gaat met dwangmaatregelen:

i)

de tekst van de wettelijke bepalingen of, indien dat niet mogelijk is, een vermelding van het relevante toepasselijke recht; en

ii)

een vermelding dat de gevraagde maatregel of eventuele andere maatregelen met soortgelijke effecten op het grondgebied van de verzoekende staat zouden kunnen worden genomen uit hoofde van zijn eigen interne recht;

e)

zo nodig en voor zover mogelijk:

i)

gegevens over de betrokken persoon of personen, zoals naam, geboortedatum en -plaats, nationaliteit en verblijfplaats, en, ingeval van een rechtspersoon, zijn zetel; en

ii)

het goed ten aanzien waarvan om samenwerking wordt verzocht, de locatie ervan, het verband ervan met de betrokkene(n), het eventuele verband met het strafbare feit, alsook alle beschikbare informatie over andere personen en belangen met betrekking tot het goed; en

f)

elke bijzondere procedure die de verzoekende staat wil volgen.

2.   In een verzoek om voorlopige maatregelen uit hoofde van artikel 663 met betrekking tot de inbeslagneming van goederen via welke een bevel ten uitvoer kan worden gelegd tot confiscatie waarbij een geldsom moet worden betaald, moet ook een maximumbedrag worden vermeld waarvoor op die goederen verhaal wordt gezocht.

3.   Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie bevat elk verzoek uit hoofde van artikel 665:

a)

in het geval van artikel 665, lid 1, punt a):

i)

een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het confiscatiebevel van de rechter in de verzoekende staat en een verklaring van de gronden waarop het bevel is uitgevaardigd, indien die niet in het bevel zelf zijn vermeld;

ii)

een verklaring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat dat het confiscatiebevel uitvoerbaar is en niet vatbaar is voor gewone rechtsmiddelen;

iii)

informatie over de reikwijdte van het verzoek om uitvoering van het bevel; en

iv)

informatie over de noodzaak van het nemen van voorlopige maatregelen;

b)

in het geval van artikel 665, lid 1, punt b), een beschrijving van de feiten waarop de verzoekende staat zich baseert en op grond waarvan de aangezochte staat uit hoofde van zijn interne recht om het bevel kan verzoeken;

c)

indien derden de gelegenheid hebben gehad om zich op rechten te beroepen, stukken waaruit blijkt dat dat het geval is.

Artikel 681

Onvolledige of onjuiste verzoeken

1.   Indien een verzoek niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze titel of de verstrekte informatie niet toereikend is om de aangezochte staat in staat te stellen het verzoek te behandelen, mag die staat de verzoekende staat vragen om het verzoek te wijzigen of te vervolledigen met aanvullende informatie.

2.   De aangezochte staat mag een uiterste termijn vaststellen voor de ontvangst van dergelijke wijzigingen of informatie.

3.   In afwachting van de ontvangst van de verzochte wijzigingen of informatie in verband met een verzoek uit hoofde van artikel 665 kan de aangezochte staat elk van de maatregelen bedoeld in de artikelen 658 tot en met 664 nemen.

Artikel 682

Samenlopende verzoeken

1.   Indien de aangezochte staat meer dan één verzoek ontvangt uit hoofde van artikel 663 of artikel 665 in verband met dezelfde persoon of goederen, belet het feit dat er sprake is van samenloop van verzoeken die staat niet de verzoeken te behandelen die het nemen van voorlopige maatregelen behelzen.

2.   Indien er samenlopende verzoeken uit hoofde van artikel 665 voorliggen, overweegt de aangezochte staat de verzoekende staten te raadplegen.

Artikel 683

Motiveringsplicht

De aangezochte staat motiveert elke beslissing om samenwerking uit hoofde van deze titel te weigeren, uit te stellen of aan voorwaarden te binden.

Artikel 684

Informatieverstrekking

1.   de aangezochte staat stelt de verzoekende staat onverwijld in kennis van:

a)

de actie die is geïnitieerd op grond van een verzoek uit hoofde van deze titel;

b)

het eindresultaat van de actie die is ondernomen op grond van een verzoek uit hoofde van deze titel;

c)

een beslissing om samenwerking uit hoofde van deze titel geheel of gedeeltelijk te weigeren, uit te stellen of aan voorwaarden te binden;

d)

omstandigheden die de uitvoering van de gevraagde actie onmogelijk maken of waarschijnlijk aanzienlijk zullen vertragen; en

e)

de bepalingen van zijn interne recht die automatisch zouden leiden tot opheffing van de voorlopige maatregel, ingeval van voorlopige maatregelen op grond van een verzoek uit hoofde van de artikelen 658 tot en met 663.

2.   De verzoekende staat stelt de aangezochte staat onverwijld in kennis van:

a)

elke herziening, beslissing of ander feit waardoor het confiscatiebevel niet of niet volledig uitvoerbaar meer is; en

b)

een feitelijke of juridische ontwikkeling die ertoe leidt dat acties uit hoofde van deze titel niet langer gerechtvaardigd zijn.

3.   Indien een staat op basis van hetzelfde confiscatiebevel om confiscatie verzoekt in meer dan één staat, stelt hij alle staten waarvoor de uitvoering van het bevel gevolgen heeft, van het verzoek in kennis.

Artikel 685

Beperking van het gebruik

1.   De aangezochte staat kan aan de uitvoering van een verzoek de voorwaarde verbinden dat de verkregen informatie of bewijsstukken niet zonder zijn voorafgaande toestemming door de autoriteiten van de verzoekende staat mogen worden gebruikt of doorgegeven voor andere onderzoeken of procedures dan die welke in het verzoek zijn vermeld.

2.   Zonder de voorafgaande toestemming van de aangezochte staat worden de door hem uit hoofde van deze titel verstrekte informatie of bewijsstukken niet door de autoriteiten van de verzoekende staat gebruikt of doorgegeven in het kader van andere onderzoeken of procedures dan die welke in het verzoek zijn vermeld.

3.   Uit hoofde van deze titel meegedeelde persoonsgegevens mogen door de staat waaraan die zijn doorgegeven, worden gebruikt:

a)

ten behoeve van de procedures waarop deze titel van toepassing is;

b)

voor andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met in punt a) bedoelde procedures;

c)

om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid te voorkomen; of

d)

voor enig ander doel, uitsluitend met voorafgaande toestemming van de staat die de gegevens heeft meegedeeld, tenzij de desbetreffende staat toestemming van de betrokkene heeft verkregen.

4.   Dit artikel is ook van toepassing op persoonsgegevens die niet zijn meegedeeld maar op andere wijze uit hoofde van deze titel zijn verkregen.

5.   Dit artikel is niet van toepassing op persoonsgegevens die uit hoofde van deze titel door het Verenigd Koninkrijk of een lidstaat zijn verkregen en uit diezelfde staat afkomstig zijn.

Artikel 686

Vertrouwelijkheid

1.   De verzoekende staat mag de aangezochte staat vragen de feiten en de inhoud van het verzoek vertrouwelijk te behandelen, voor zover bekendmaking niet vereist is voor het uitvoeren van het verzoek. Indien de aangezochte staat niet kan voldoen aan de eis van vertrouwelijkheid, stelt hij de verzoekende staat daarvan onmiddellijk in kennis.

2.   Indien zulks niet strijdig is met de grondbeginselen van zijn interne recht, behandelt de verzoekende staat desgevraagd alle door de aangezochte staat verstrekte bewijsstukken en informatie vertrouwelijk, voor zover bekendmaking daarvan niet vereist is voor de in het verzoek omschreven onderzoeken of procedures.

3.   Met inachtneming van de bepalingen van zijn interne recht, voldoet een staat die op eigen initiatief verstrekte informatie heeft ontvangen uit hoofde van artikel 662 aan elke eis van vertrouwelijkheid die wordt gesteld door de staat die de informatie verstrekt. Indien de ontvangende staat aan een dergelijke eis niet kan voldoen, stelt hij de toezendende staat daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 687

Kosten

De gebruikelijke kosten voor het uitvoeren van een verzoek zullen worden gedragen door de aangezochte staat. Indien voor de uitvoering van een verzoek aanzienlijke of buitengewone kosten noodzakelijk zijn, plegen de verzoekende en aangezochte staten overleg teneinde tot overeenstemming te komen over de voorwaarden voor de uitvoering van het verzoek en de verdeling van de kosten.

Artikel 688

Schadevergoedingen

1.   Indien een persoon een rechtsvordering heeft ingesteld voor vergoeding van schade als gevolg van een handelen of nalaten in verband met samenwerking uit hoofde van deze titel, overwegen de betrokken staten waar passend met elkaar te overleggen om te bepalen hoe de verschuldigde schadevergoeding wordt toebedeeld.

2.   Een staat die betrokken is bij een geschil waarbij een schadevergoeding wordt gevorderd, spant zich in om de andere staat in kennis te stellen van dat geschil, indien die staat een belang bij de zaak zou kunnen hebben.

Artikel 689

Rechtsmiddelen

1.   Elke staat ervoor dat personen tegen wie maatregelen genomen zijn uit hoofde van de artikelen 663 tot en met 666, over doeltreffende rechtsmiddelen beschikken om hun rechten te beschermen.

2.   De materiële redenen voor de uit hoofde van de artikelen 663 tot en met 666 gevraagde maatregelen worden niet aangevochten bij een rechter in de aangezochte staat.

TITEL XII

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 690

Kennisgevingen

1.   Uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gaan de Unie en het Verenigd Koninkrijk over tot de kennisgevingen als bedoeld in artikel 602, lid 2, artikel 603, lid 2, en artikel 611, lid 4, en delen zij mee, voor zover mogelijk, of een dergelijke kennisgeving niet zal worden gedaan.

Ingeval een dergelijke kennisgeving of mededeling op het in de eerste alinea bedoelde tijdstip niet is gedaan ten aanzien van een staat, kunnen kennisgevingen ten aanzien van die staat zo snel mogelijk en uiterlijk twee maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden gedaan.

Gedurende die overgangsperiode kan elke staat ten aanzien waarvan geen kennisgeving als bedoeld in artikel 602, lid 2, artikel 603, lid 2, en artikel 611, lid 4, is gedaan en met betrekking waartoe niet is meegedeeld dat een dergelijke kennisgeving niet zal worden gedaan, gebruikmaken van de mogelijkheden van dat artikel alsof een dergelijke kennisgeving ten aanzien van die staat was gedaan. In het geval van artikel 603, lid 2, kan een staat uitsluitend van de mogelijkheden van dat artikel gebruikmaken voor zover zulks verenigbaar is met de criteria voor het doen van een kennisgeving.

2.   De kennisgevingen bedoeld in artikel 599, lid 4, artikel 605, lid 1, artikel 606, lid 2, artikel 625, lid 1, artikel 626, lid 1, artikel 659, lid 4, artikel 660, lid 5, artikel 661, lid 5, artikel 670, lid 2, en artikel 678, leden 3 en 7, kunnen te allen tijde worden gedaan.

3.   De kennisgevingen bedoeld in artikel 605, lid 1, artikel 606, lid 2, en artikel 678, leden 3 en 7, kunnen te allen tijde worden gewijzigd.

4.   De kennisgevingen bedoeld in artikel 602, lid 2, artikel 603, lid 2, artikel 605, lid 1, artikel 611, lid 4, artikel 659, lid 4, artikel 660, lid 5, en artikel 661, lid 5, kunnen te allen tijde worden ingetrokken.

5.   De Unie maakt informatie over kennisgevingen van het Verenigd Koninkrijk als bedoeld in artikel 605, lid 1, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

6.   Uiterlijk op de datum van de inwerkingtreding van deze overeenkomst, stelt het Verenigd Koninkrijk de Unie in kennis van de identiteit van de volgende autoriteiten:

a)

de autoriteit die verantwoordelijk is voor de ontvangst en verwerking van PNR-gegevens uit hoofde van titel III;

b)

de autoriteit die wordt beschouwd als de bevoegde rechtshandhavingsautoriteit voor de toepassing van titel V, met daarbij een korte beschrijving van haar bevoegdheden;

c)

het uit hoofde van artikel 568, lid 1, aangewezen nationale contactpunt;

d)

de autoriteit die wordt beschouwd als de bevoegde autoriteit voor de toepassing van titel VI, met daarbij een korte beschrijving van haar bevoegdheden;

e)

het uit hoofde van artikel 584, lid 1, aangewezen contactpunt;

f)

de uit hoofde van artikel 584, lid 2, aangewezen interne terrorismecorrespondent van het Verenigd Koninkrijk;

g)

de autoriteit die krachtens het intern recht van het Verenigd Koninkrijk bevoegd is een aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen, als bedoeld in artikel 598, punt c), en de autoriteit die krachtens het intern recht van het Verenigd Koninkrijk bevoegd is een aanhoudingsbevel uit te vaardigen, als bedoeld in artikel 598, punt d);

h)

de uit hoofde van artikel 623, lid 3, door het Verenigd Koninkrijk aangewezen autoriteit;

i)

de uit hoofde van artikel 645 door het Verenigd Koninkrijk aangewezen centrale autoriteit;

j)

de uit hoofde van artikel 676, lid 1, door het Verenigd Koninkrijk aangewezen centrale autoriteit.

De Unie maakt informatie over de in de eerste alinea bedoelde autoriteiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

7.   Uiterlijk op de datum van de inwerkingtreding van deze overeenkomst, stelt de Unie, op eigen titel of namens haar lidstaten, naargelang het geval, het Verenigd Koninkrijk in kennis van de identiteit van de volgende autoriteiten:

a)

de passagiersinformatie-eenheid die elke lidstaat heeft opgericht of aangewezen voor de ontvangst en verwerking van PNR-gegevens uit hoofde van titel III;

b)

de autoriteit die krachtens het intern recht van elke lidstaat bevoegd is een aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen, als bedoeld in artikel 598, punt c), en de autoriteit die krachtens het intern recht van elke lidstaat bevoegd is een aanhoudingsbevel uit te vaardigen, als bedoeld in artikel 598, punt d);

c)

de uit hoofde van artikel 623, lid 3, voor elke lidstaat aangewezen autoriteit;

d)

het in artikel 634 bedoelde orgaan van de Unie;

e)

de uit hoofde van artikel 645, door elke lidstaat aangewezen centrale autoriteit;

f)

de uit hoofde van artikel 676, lid 1, door elke lidstaat aangewezen centrale autoriteit;

g)

het uit hoofde van artikel 676, lid 2, eerste zin, aangewezen orgaan van de Unie, alsmede van het feit of dat orgaan tevens is aangewezen als een centrale autoriteit uit hoofde van de laatste zin van dat lid.

8.   De kennisgevingen uit hoofde van lid 6 of 7 kunnen te allen tijde worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen worden ter kennis gebracht van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie.

9.   Het Verenigd Koninkrijk en de Unie kunnen kennisgeven van meer dan één autoriteit met betrekking tot lid 6, punten a), b), d), e), g), h), i) en j), respectievelijk lid 7 en zij mogen dergelijke kennisgevingen uitsluitend voor bijzondere doeleinden beperken.

10.   Wanneer de Unie de in dit artikel bedoelde kennisgevingen doet, vermeldt zij op welke van haar lidstaten de kennisgeving van toepassing is dan wel of zij de kennisgeving namens zichzelf doet.

Artikel 691

Beoordeling en evaluatie

1.   Dit deel wordt gezamenlijk geëvalueerd overeenkomstig artikel 776 of op verzoek van een der Partijen, wanneer zij daartoe gezamenlijk besluiten.

2.   De Partijen komen vooraf overeen hoe de evaluatie moet worden aangepakt en delen elkaar de samenstelling van hun respectieve evaluatieteam mee. De evaluatieteams bestaan uit personen die over de juiste deskundigheid beschikken met betrekking tot de aangelegenheden die worden geëvalueerd. Met inachtneming van de toepasselijke wetgeving moet van alle deelnemers aan een evaluatie worden verlangd dat zij het vertrouwelijke karakter van de besprekingen eerbiedigen en over een passende veiligheidsmachtiging beschikken. Voor dergelijke evaluaties maken het Verenigd Koninkrijk en de Unie afspraken voor passende toegang tot relevante documentatie, systemen en personeel.

3.   Onverminderd lid 2 heeft de evaluatie in het bijzonder betrekking op de praktische tenuitvoerlegging, uitlegging en ontwikkeling van dit deel.

Artikel 692

Opzegging

1.   Onverminderd artikel 779 kan elke Partij dit deel te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval houdt dit deel op van kracht te zijn op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving.

2.   Als dit deel echter wordt opgezegd omdat het Verenigd Koninkrijk of een lidstaat het Europees Verdrag voor de rechten van de mens of de protocollen 1, 6 of 13 daarbij heeft opgezegd, houdt dit deel op van toepassing te zijn op de datum waarop die opzegging van kracht wordt of, indien er na die datum kennis van de opzegging wordt gegeven, op de vijftiende dag na die kennisgeving.

3.   Indien een van beide Partijen kennisgeving doet van opzegging uit hoofde van dit artikel, komt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie bijeen om te besluiten welke maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat uit hoofde van dit deel geïnitieerde samenwerking op passende wijze wordt afgerond. De Partijen zorgen er met betrekking tot alle persoonsgegevens die zijn verkregen via samenwerking uit hoofde van dit deel voordat dat ophoudt van toepassing te zijn, tenminste voor dat het niveau van bescherming dat bij de doorgifte van de persoonsgegevens werd gewaarborgd, na de inwerkingtreding van de opzegging wordt gehandhaafd.

Artikel 693

Schorsing

1.   In geval binnen één Partij sprake is van ernstige en systemische tekortkomingen wat de bescherming van de grondrechten of het beginsel van de rechtsstaat betreft, kan de andere Partij dit deel of titels daarvan schorsen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In een dergelijke kennisgeving worden de ernstige en systemische tekortkomingen vermeld waarop de schorsing is gebaseerd.

2.   In geval binnen één Partij sprake is van ernstige en systemische tekortkomingen wat de bescherming van persoonsgegevens betreft, kan de andere Partij, ook als die tekortkomingen ertoe hebben geleid dat een relevant adequaatheidsbesluit niet langer van toepassing is, dit deel of titels daarvan schorsen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In een dergelijke kennisgeving worden de ernstige en systemische tekortkomingen vermeld waarop de schorsing is gebaseerd.

3.   Voor de toepassing van lid 2 wordt onder "relevant adequaatheidsbesluit" het volgende verstaan:

a)

in verband met het Verenigd Koninkrijk, een door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (82) of soortgelijke latere wetgeving vastgesteld besluit ten bewijze dat het beschermingsniveau passend is;

b)

in verband met de Unie, een door het Verenigd Koninkrijk vastgesteld besluit ten bewijze van het passende beschermingsniveau voor doorgiften die vallen onder het toepassingsgebied van deel 3 van de Data Protection Act 2018 (83) of soortgelijke latere wetgeving.

4.   In verband met de schorsing van titel III of titel X wordt onder verwijzingen naar een "relevant adequaatheidsbesluit" ook het volgende verstaan:

a)

in verband met het Verenigd Koninkrijk, een overeenkomstig artikel 45 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (84) (algemene verordening gegevensbescherming) of soortgelijke latere wetgeving door de Europese Commissie vastgesteld besluit ten bewijze dat het beschermingsniveau passend is;

b)

in verband met de Unie, een door het Verenigd Koninkrijk vastgesteld besluit ten bewijze van het passende beschermingsniveau voor doorgiften die vallen onder het toepassingsgebied van deel 2 van de Data Protection Act 2018 of soortgelijke latere wetgeving.

5.   De titels waarop de schorsing betrekking heeft, houden voorlopig op van toepassing te zijn op de eerste dag van de derde maand na de datum van de in lid 1 of 2 bedoelde kennisgeving, tenzij, uiterlijk twee weken voordat die periode, in voorkomend geval verlengd overeenkomstig lid 7, punt d), verstrijkt, de Partij die kennis heeft gegeven van de schorsing langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving doet aan de andere Partij van haar intrekking van de eerste kennisgeving of van een beperking van het toepassingsgebied van de schorsing. In het laatste geval houden enkel de in de tweede kennisgeving vermelde titels voorlopig op van toepassing te zijn.

6.   Indien één Partij op grond van lid 1 of 2 kennisgeving doet van de schorsing van één of meer titels van dit deel, mag de andere Partij alle overige titels schorsen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen, met een aankondigingstermijn van drie maanden.

7.   Bij kennisgeving van een schorsing op grond van lid 1 of 2 wordt zulks onmiddellijk aan de Partnerschapsraad voorgelegd. De Partnerschapsraad onderzoekt mogelijkheden om de Partij die kennis heeft gegeven van de schorsing, in staat te stellen de inwerkingtreding ervan uit te stellen, de reikwijdte ervan te beperken of over te gaan tot intrekking ervan. Daartoe kan de Partnerschapsraad op aanbeveling van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie:

a)

besluiten tot een gemeenschappelijke uitlegging van bepalingen van dit deel;

b)

de Partijen aanbevelingen doen voor een passend optreden;

c)

passende aanpassingen van dit deel vaststellen die nodig zijn om de redenen voor de schorsing aan te pakken, met een maximale geldigheidsduur van 12 maanden; en

d)

de in lid 5 bedoelde periode met ten hoogste drie maanden verlengen.

8.   Indien een van de Partijen kennisgeving doet van schorsing uit hoofde van dit artikel, komt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie bijeen om te besluiten welke maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat uit hoofde van dit deel geïnitieerde samenwerking waarvoor die kennisgeving gevolgen heeft, op passende wijze wordt afgerond. De Partijen zorgen er met betrekking tot alle persoonsgegevens die via samenwerking uit hoofde van dit deel zijn verkregen voordat de titels waarop de schorsing betrekking heeft, voorlopig ophouden van toepassing te zijn, tenminste voor dat het bij de doorgifte van de persoonsgegevens gewaarborgde niveau van bescherming wordt gehandhaafd nadat de schorsing in werking treedt.

9.   De geschorste titels worden weer van toepassing op de eerste dag van de maand die volgt op de dag waarop de Partij die kennis heeft gegeven van de schorsing op grond van lid 1 of 2, de andere Partij langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving heeft gedaan van haar voornemen de geschorste titels weer toe te passen. De Partij die kennis heeft gegeven van de schorsing op grond van lid 1 of 2, gaat onmiddellijk weer over tot toepassing nadat een einde is gekomen aan de ernstige en systemische tekortkomingen bij de andere Partij waarop de schorsing was gebaseerd.

10.   Bij de kennisgeving van het voornemen om de geschorste titels overeenkomstig lid 9 weer toe te passen, worden de overige titels die op grond van lid 6 zijn geschorste, weer op hetzelfde tijdstip van toepassing als de op grond van lid 1 of 2 geschorste titels.

Artikel 694

Kosten

De Partijen en de lidstaten, met inbegrip van instellingen, organen en instanties van de Partijen of de lidstaten, dragen hun eigen kosten voortvloeiend uit de tenuitvoerlegging van dit deel, tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald.

TITEL XIII

GESCHILLENBESLECHTING

Artikel 695

Doel

Deze titel heeft tot doel een snel, doeltreffend en doelmatig mechanisme op te zetten om geschillen tussen de Partijen over dit deel, met inbegrip van geschillen over dit deel indien toegepast op situaties die onder andere bepalingen van deze overeenkomst vallen, te vermijden of te beslechten teneinde waar mogelijk een onderling overeengekomen oplossing te vinden.

Artikel 696

Toepassingsgebied

1.   Deze titel is van toepassing op geschillen tussen de Partijen over dit deel ("bestreken bepalingen").

2.   De bestreken bepalingen omvatten alle bepalingen van dit deel, met uitzondering van de artikelen 526 en 541, artikel 552, lid 14, en de artikelen 562, 692, 693 en 700.

Artikel 697

Exclusiviteit

De Partijen verplichten zich ertoe onderlinge geschillen over dit deel uitsluitend voor te leggen aan het mechanisme voor geschillenbeslechting waarin deze titel voorziet.

Artikel 698

Overleg

1.   Indien een Partij (de "klagende Partij") van oordeel is dat de andere Partij (de "verwerende Partij") een verplichting uit hoofde van dit deel niet is nagekomen, spannen de Partijen zich in om de zaak op te lossen door te goeder trouw overleg te voeren teneinde een onderling overeengekomen oplossing te vinden.

2.   De klagende Partij kan de verwerende Partij schriftelijk om overleg verzoeken. De klagende Partij geeft in haar schriftelijke verzoek de redenen voor het verzoek op, met vermelding van het handelen of nalaten als gevolg waarvan de verwerende Partij volgens de klagende Partij een verplichting niet is nagekomen en zij noemt daarbij de bestreken bepalingen die zij van toepassing acht.

3.   De verwerende Partij beantwoordt het verzoek onverwijld, en uiterlijk twee weken na de datum van ontvangst. Overleg vindt geregeld plaats, binnen een periode van drie maanden na de datum van indiening van het verzoek, in persoon of via een ander door de Partijen overeengekomen communicatiemiddel.

4.   Het overleg wordt binnen drie maanden na de datum van indiening van het verzoek afgesloten, tenzij de Partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

5.   De klagende Partij kan verzoeken om het overleg te laten plaatsvinden in het kader van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie of in het kader van de Partnerschapsraad. De eerste bijeenkomst vindt uiterlijk één maand na het in lid 2 van dit artikel bedoelde verzoek om overleg plaats. Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie kan te allen tijde besluiten om de zaak voor te leggen aan de Partnerschapsraad. De Partnerschapsraad kan de zaak ook naar zich toe trekken. Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie of, naargelang het geval, de Partnerschapsraad, kan het geschil met een besluit beslechten. Een dergelijk besluit wordt beschouwd als een onderling overeengekomen oplossing in de zin van artikel 699.

6.   De klagende Partij kan te allen tijde haar verzoek om overleg eenzijdig intrekken. In een dergelijk geval wordt het overleg onmiddellijk beëindigd.

7.   Het overleg is vertrouwelijk en dat geldt met name voor alle in het kader van het overleg door de Partijen als vertrouwelijk aangemerkte informatie en ingenomen standpunten.

Artikel 699

Onderling overeengekomen oplossing

1.   De Partijen kunnen te allen tijde in onderling overleg tot een oplossing komen voor een in artikel 696 bedoeld geschil.

2.   De onderling overeengekomen oplossing kan worden vastgesteld bij besluit van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie of de Partnerschapsraad. Wanneer de onderling overeengekomen oplossing bestaat in een overeenkomst over gemeenschappelijke uitleggingen van bepalingen van dit deel door de Partijen, wordt die onderling overeengekomen oplossing vastgesteld bij besluit van de Partnerschapsraad.

3.   Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de onderling overeengekomen oplossing binnen de overeengekomen termijn ten uitvoer te leggen.

4.   Uiterlijk op de datum waarop de overeengekomen termijn verstrijkt, stelt de uitvoerende Partij de andere Partij schriftelijk in kennis van alle maatregelen die zijn genomen om de onderling overeengekomen oplossing ten uitvoer te leggen.

Artikel 700

Schorsing

1.   Wanneer het overleg uit hoofde van artikel 698 niet heeft geleid tot een onderling overeengekomen oplossing in de zin van artikel 699, gesteld dat de klagende Partij haar verzoek om overleg overeenkomstig artikel 698, lid 6, niet heeft ingetrokken, en zij van oordeel is dat de verwerende Partij ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de bestreken bepalingen bedoeld in artikel 698, lid 2, mag de klagende Partij de titels van dit deel waarop de ernstige niet-nakoming betrekking heeft, schorsen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In een dergelijke kennisgeving wordt vermeld op welke ernstige niet-nakoming van verplichtingen door de verwerende Partij de schorsing is gebaseerd.

2.   De titels waarop de schorsing betrekking heeft, houden voorlopig op van toepassing te zijn op de eerste dag van de derde maand na de datum van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, of op enige andere door de Partijen overeengekomen datum, tenzij, uiterlijk twee weken voor het verstrijken van die termijn, de klagende Partij de verwerende Partij er langs diplomatieke weg schriftelijk kennis van geeft dat zij de eerste kennisgeving intrekt of het toepassingsgebied van de schorsing beperkt. In het laatste geval houden enkel de in de tweede kennisgeving vermelde titels voorlopig op van toepassing te zijn.

3.   Indien de klagende Partij op grond van lid 1 van dit artikel kennisgeving doet van de schorsing van één of meer titels van dit deel, mag de verwerende Partij er langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving van doen alle overige titels te schorsen, met een aankondigingstermijn van drie maanden.

4.   Indien kennisgeving van schorsing wordt gedaan uit hoofde van dit artikel, komt het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie bijeen om te besluiten welke maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat uit hoofde van dit deel geïnitieerde samenwerking waarvoor die kennisgeving gevolgen heeft, op passende wijze wordt afgerond. De Partijen zorgen er met betrekking tot alle persoonsgegevens die via samenwerking uit hoofde van dit deel zijn verkregen voordat de titels waarop de schorsing betrekking heeft, voorlopig ophouden van toepassing te zijn, tenminste voor dat het bij de doorgifte van de persoonsgegevens gewaarborgde niveau van bescherming wordt gehandhaafd nadat de schorsing in werking treedt.

5.   De geschorste titels worden weer van toepassing op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de klagende Partij de verwerende Partij langs diplomatieke weg schriftelijk kennis heeft gegeven van haar voornemen de geschorste titels weer toe te passen. De klagende Partij gaat onmiddellijk weer over tot toepassing wanneer zij van oordeel is dat een einde is gekomen aan de ernstige niet-nakoming van de verplichtingen waarop de schorsing was gebaseerd.

6.   Bij de kennisgeving door de klagende Partij van haar voornemen om de geschorste titels overeenkomstig lid 5 weer toe te passen, worden de overige titels die door de verwerende Partij op grond van lid 3 zijn geschorst, weer op hetzelfde tijdstip van toepassing als de titels die door de klagende Partij op grond van lid 1 zijn geschorst.

Artikel 701

Termijnen

1.   Alle in deze titel vastgestelde termijnen worden geteld in weken of maanden, naargelang het geval, vanaf de dag volgend op de datum van de handeling waarop zij betrekking hebben.

2.   Elke in deze titel bedoelde termijn kan in onderling overleg tussen de Partijen worden gewijzigd.

DEEL VIER

THEMATISCHE SAMENWERKING

TITEL I

GEZONDHEIDSVEILIGHEID

Artikel 702

Samenwerking inzake gezondheidsveiligheid

1.   Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder "ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid": een levensbedreigend of anderszins ernstig gevaar voor de gezondheid van biologische, chemische, ecologische of onbekende oorsprong dat de grenzen van ten minste één lidstaat en het Verenigd Koninkrijk overschrijdt of een aanzienlijk risico op een dergelijke verspreiding inhoudt.

2.   De Partijen stellen elkaar in kennis van een ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid waarvan de andere Partij gevolgen ondervindt en zij spannen zich in om zulks tijdig te doen.

3.   Indien zich een ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid voordoet, kan de Unie, na een schriftelijk verzoek van het Verenigd Koninkrijk, het Verenigd Koninkrijk in verband met die specifieke bedreiging ad hoc toegang verlenen tot haar systeem voor vroegtijdige waarschuwing en reactie (Early Warning and Response System – EWRS), teneinde de bevoegde autoriteiten van de Partijen en die van de lidstaten in staat te stellen relevante informatie uit te wisselen, volksgezondheidsrisico's te beoordelen en de maatregelen te coördineren die nodig zouden kunnen zijn ter bescherming van de volksgezondheid. De Unie spant zich in om het schriftelijke verzoek van het Verenigd Koninkrijk tijdig te beantwoorden.

Voorts kan de Unie het Verenigd Koninkrijk uitnodigen om deel te nemen aan een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, dat binnen de Unie is opgezet ter ondersteuning van de informatie-uitwisseling en voor de coördinatie in verband met de ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid.

Beide regelingen zijn van tijdelijke aard en duren onder geen beding langer dan een der Partijen na overleg met de andere Partij nodig acht in verband met de betrokken ernstige grensoverschrijdende bedreiging voor de gezondheid.

4.   Voor de in lid 2 bedoelde informatie-uitwisseling en voor op grond van lid 3 ingediende verzoeken wijst elke Partij een steunpunt aan, waarvan zij de andere Partij in kennis stelt. De steunpunten:

a)

spannen zich ook in om consensus tussen de Partijen te bevorderen over de vraag of een bedreiging een ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid vormt;

b)

streven onderling overeengekomen oplossingen na voor technische kwesties die voortvloeien uit de uitvoering van deze titel.

5.   Het Verenigd Koninkrijk neemt voor de duur van de toegang die wordt verleend in verband met een specifieke ernstige grensoverschrijdende bedreiging van de gezondheid alle toepasselijke voorwaarden voor het gebruik van het EWRS en het reglement van orde van het in lid 3 bedoelde comité in acht. Indien, na verhelderende uitwisselingen tussen de Partijen:

a)

de Unie van oordeel is dat het Verenigd Koninkrijk voornoemde voorwaarden of voornoemd reglement van orde niet in acht heeft genomen, kan de Unie de toegang van het Verenigd Koninkrijk tot het EWRS of zijn deelname aan dat comité, naargelang het geval, in verband met die bedreiging beëindigen;

b)

het Verenigd Koninkrijk van oordeel is dat het niet akkoord kan gaan met de voorwaarden of het reglement van orde, kan het Verenigd Koninkrijk zijn deelname aan het EWRS of zijn deelname aan dat comité, naargelang het geval, in verband met die bedreiging beëindigen.

6.   Indien zulks in hun wederzijds belang is, werken de Partijen binnen internationale fora samen aan de preventie en opsporing van, en de voorbereiding en respons op bestaande en nieuwe bedreigingen voor de gezondheidsveiligheid.

7.   Het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en het relevante orgaan in het Verenigd Koninkrijk dat verantwoordelijk is voor toezicht, epidemiologische informatie en wetenschappelijk advies over infectieziekten werken samen bij technische en wetenschappelijke aangelegenheden die van wederzijds belang zijn voor de Partijen en zij kunnen daartoe een memorandum van overeenstemming sluiten.

TITEL II

CYBERBEVEILIGING

Artikel 703

Dialoog over cybervraagstukken

De Partijen spannen zich in om een regelmatige dialoog tot stand te brengen teneinde informatie uit te wisselen over relevante beleidsontwikkelingen, onder meer in verband met de internationale veiligheid, de veiligheid van nieuwe technologieën, internetgovernance, cyberbeveiliging, cyberdefensie en cybercriminaliteit.

Artikel 704

Samenwerking inzake cybervraagstukken

1.   Indien zulks in hun beider belang is, werken de Partijen samen op het gebied van cybervraagstukken door de uitwisseling van beste praktijken en door praktische samenwerkingsacties die ten doel hebben een open, vrije, stabiele, vreedzame en veilige cyberruimte te bevorderen en te beschermen op basis van de toepassing van bestaand internationaal recht en bestaande internationale normen voor verantwoord statelijk gedrag en regionale vertrouwenwekkende maatregelen op cybergebied.

2.   De Partijen spannen zich ook in om samen te werken binnen relevante internationale organen en fora en om de mondiale cyberweerbaarheid te versterken en derde landen in staat te stellen cybercriminaliteit doeltreffender te bestrijden.

Artikel 705

Samenwerking met het computercrisisresponsteam voor de Europese Unie

Onder voorbehoud van voorafgaande goedkeuring van de raad van bestuur van het computercrisisresponsteam voor de Europese Unie (CERT-EU), werken het CERT-EU en het nationale computercrisisresponsteam van het VK vrijwillig, tijdig en op basis van wederkerigheid samen om informatie uit te wisselen over instrumenten en methoden, zoals technieken, tactieken en procedures, en beste praktijken en algemene dreigingen en kwetsbaarheden.

Artikel 706

Deelname aan specifieke activiteiten van de op grond van Richtlijn (EU) 2016/1148 ingestelde samenwerkingsgroep

1.   Teneinde de samenwerking op het gebied van cyberbeveiliging te bevorderen en tegelijkertijd de autonomie van het besluitvormingsproces van de Unie te waarborgen, kunnen de relevante nationale autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk daartoe, eventueel op eigen verzoek, door de voorzitter van de samenwerkingsgroep, in overleg met de Commissie, uitgenodigd, deelnemen aan de volgende activiteiten van de samenwerkingsgroep:

a)

uitwisselen van beste praktijken op het gebied van capaciteitsopbouw om de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te waarborgen;

b)

uitwisselen van informatie met betrekking tot oefeningen in verband met de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen;

c)

uitwisselen van informatie, ervaringen en beste praktijken op het gebied van risico's en incidenten;

d)

uitwisselen van informatie en beste praktijken op het gebied van bewustmaking, onderwijsprogramma's en opleiding; en

e)

uitwisselen van informatie en beste praktijken op het gebied van onderzoek en ontwikkeling in verband met de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen.

2.   Elke uitwisseling van informatie, ervaringen of beste praktijken tussen de samenwerkingsgroep en de relevante nationale autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is vrijwillig en waar passend wederkerig.

Artikel 707

Samenwerking met het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa)

1.   Teneinde de samenwerking op het gebied van cyberbeveiliging te bevorderen en tegelijkertijd de autonomie van het besluitvormingsproces van de Unie te waarborgen, kan het Verenigd Koninkrijk, op uitnodiging van de raad van bestuur van het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging (Enisa), waarom het Verenigd Koninkrijk ook zelf mag verzoeken, deelnemen aan de volgende activiteiten van Enisa:

a)

capaciteitsopbouw;

b)

kennis en informatie; en

c)

bewustmaking en onderwijs.

2.   De voorwaarden voor de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de in lid 1 bedoelde activiteiten van Enisa, waaronder een toereikende financiële bijdrage, worden vastgelegd in de werkafspraken die na voorafgaande goedkeuring van de Commissie worden vastgesteld door de raad van bestuur van Enisa en worden overeengekomen met het Verenigd Koninkrijk.

3.   De uitwisseling van informatie, ervaringen en beste praktijken tussen Enisa en het Verenigd Koninkrijk is vrijwillig en waar passend wederkerig.

DEEL VIJF

DEELNAME AAN PROGRAMMA'S VAN DE UNIE, GOED FINANCIEEL BEHEER EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 708

Toepassingsgebied

1.   Dit deel is van toepassing op de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan programma's en activiteiten van de Unie en daaronder vallende diensten, waarvoor de Partijen zijn overeengekomen dat het Verenigd Koninkrijk eraan deelneemt.

2.   Dit deel is niet van toepassing op de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan cohesieprogramma's in het kader van de doelstelling "Europese territoriale samenwerking" of soortgelijke programma's met dezelfde doelstelling, die geschiedt op basis van de basishandelingen van een of meer instellingen van de Unie die op die programma's van toepassing zijn.

De toepasselijke voorwaarden voor deelname aan de in de eerste alinea bedoelde programma's worden vastgesteld in de toepasselijke basishandeling en in de op grond daarvan gesloten financieringsovereenkomst. De Partijen komen bepalingen overeen die een effect hebben dat vergelijkbaar is met dat van hoofdstuk 2 betreffende de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan die programma's.

Artikel 709

Definities

Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder:

a)

"basishandeling":

i)

een handeling van een of meer instellingen van de Unie waarbij een programma of activiteit worden ingesteld, die de rechtsgrondslag vormt voor een actie en voor de uitvoering van de overeenkomstige uitgaven die in de begroting van de Unie zijn opgenomen of van de door de begroting van de Unie gedekte begrotingsgarantie, met inbegrip van alle wijzigingen en van alle relevante handelingen van een instelling van de Unie die daarop een aanvulling vormen of daar uitvoering aan geven, met uitzondering van die welke werkprogramma's vaststellen, of

ii)

een handeling van een of meer instellingen van de Unie tot vaststelling van een uit de begroting van de Unie gefinancierde activiteit die geen programma is;

b)

"financieringsovereenkomst": overeenkomsten met betrekking tot programma's en activiteiten van de Unie in het kader van protocol I betreffende programma's en activiteiten van de Unie waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt tot uitvoering van Uniefondsen, zoals subsidieovereenkomsten, bijdrageovereenkomsten, kaderovereenkomsten inzake financieel partnerschap, financieringsovereenkomsten en garantieovereenkomsten;

c)

"andere regels met betrekking tot de uitvoering van het programma en de activiteit van de Unie": de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (85) ("Financieel Reglement") die van toepassing is op de algemene begroting van de Unie, en in het werkprogramma of in de oproepen tot het indienen van voorstellen of andere toekenningsprocedures van de Unie;

d)

"Unie": de Unie of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, of beide, al naargelang de context;

e)

"toekenningsprocedure van de Unie": een procedure voor de toekenning van financiering door de Unie die is gestart door de Unie of door personen of entiteiten waaraan de uitvoering van middelen van de Unie is toevertrouwd;

f)

"entiteit van het Verenigd Koninkrijk": elke soort entiteit, ongeacht of het gaat om een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een ander soort entiteit, die overeenkomstig de basishandeling kan deelnemen aan activiteiten van een programma of activiteit van de Unie en die in het Verenigd Koninkrijk verblijft of gevestigd is.

HOOFDSTUK 1

DEELNAME VAN HET VERENIGD KONINKRIJK AAN PROGRAMMA'S EN ACTIVITEITEN VAN DE UNIE

AFDELING 1

ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR DEELNAME AAN PROGRAMMA'S EN ACTIVITEITEN VAN DE UNIE

Artikel 710

Vaststelling van de deelname

1.   Het Verenigd Koninkrijk neemt deel aan en draagt bij aan de programma's en activiteiten van de Unie, of, in uitzonderlijke gevallen, het onderdeel van programma's en activiteiten van de Unie, waaraan het kan deelnemen, en die in een protocol betreffende programma's en activiteiten waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt ("protocol I") worden vermeld.

2.   Protocol I wordt door de Partijen overeengekomen. Het wordt vastgesteld en kan worden gewijzigd door het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie.

3.   In protocol I:

a)

wordt bepaald aan welke programma's en activiteiten van de Unie, of, in uitzonderlijke gevallen, het onderdeel van programma's en activiteiten van de Unie, het Verenigd Koninkrijk deelneemt;

b)

wordt de duur van deelname vastgesteld, hetgeen overeenkomt met de periode waarin het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk financiering van de Unie kunnen aanvragen of de besteding van middelen van de Unie aan het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk kan worden toevertrouwd;

c)

worden specifieke voorwaarden vastgesteld voor de deelname van het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, waaronder specifieke modaliteiten voor de uitvoering van de financiële voorwaarden als bepaald in artikel 714, specifieke modaliteiten van het correctiemechanisme als bepaald in artikel 716, en voorwaarden voor deelname aan juridische structuren die zijn ingesteld met het oog op de uitvoering van die programma's of activiteiten van de Unie. Die voorwaarden zijn in overeenstemming met deze overeenkomst en de basishandelingen en handelingen van een of meer instellingen van de Unie die dergelijke structuren vaststellen;

d)

wordt, indien van toepassing, het bedrag vastgesteld van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan een programma van de Unie dat wordt uitgevoerd door middel van een financieringsinstrument of een begrotingsgarantie, alsmede, waar passend, welke de specifieke modaliteiten als bedoeld in artikel 717 zijn.

Artikel 711

Naleving van de programmaregels

1.   Het Verenigd Koninkrijk neemt deel aan de in protocol I vermelde programma's en activiteiten van de Unie, of onderdelen daarvan, onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in deze overeenkomst, de basishandelingen en andere regels met betrekking tot de uitvoering van programma's en activiteiten van de Unie.

2.   De in lid 1 bedoelde voorwaarden omvatten:

a)

de subsidiabiliteit van de entiteiten van het Verenigd Koninkrijk en andere subsidiabiliteitsvoorwaarden met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk, met name wat betreft de oorsprong, de plaats van activiteit of de nationaliteit;

b)

de voorwaarden betreffende de indiening, beoordeling en selectie van aanvragen en de uitvoering van de acties door subsidiabele entiteiten van het Verenigd Koninkrijk.

3.   De in lid 2, punt b), bedoelde voorwaarden zijn gelijkwaardig aan die welke van toepassing zijn op subsidiabele entiteiten van de lidstaten behalve in terdege gerechtvaardigde uitzonderlijke gevallen als vermeld in de voorwaarden waarnaar wordt verwezen in lid 1. Elk van de Partijen kan het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie erop wijzen dat er behoefte is aan een bespreking van terdege gerechtvaardigde uitzonderingen.

Artikel 712

Voorwaarden voor deelname

1.   De deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma of activiteit van de Unie, of onderdelen daarvan, als bedoeld in artikel 708, is onderworpen aan de voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk:

a)

in het kader van zijn nationale wetgeving alle mogelijke inspanningen levert om de toegang en het verblijf van personen die betrokken zijn bij de uitvoering van die programma's en activiteiten, of onderdelen daarvan, te vergemakkelijken, met inbegrip van studenten, onderzoekers, stagiairs of vrijwilligers;

b)

ervoor zorgt, voor zover dat onder de controle van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk valt, dat de in punt a) bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden als onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toegang krijgen tot diensten in het Verenigd Koninkrijk die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de programma's of activiteiten, ook wat eventuele vergoedingen betreft;

c)

over passende akkoorden, overeenkomstig artikel 777, beschikt voor wat betreft deelname die uitwisseling van of toegang tot gerubriceerde of gevoelige niet-gerubriceerde informatie omvat.

2.   Met betrekking tot de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma of activiteit van de Unie, of onderdelen daarvan, als bedoeld in artikel 708, moeten de Unie en haar lidstaten:

a)

in het kader van de wetgeving van de Unie of de lidstaten alle mogelijke inspanningen leveren om de toegang en het verblijf van onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die betrokken zijn bij de uitvoering van die programma's en activiteiten, of onderdelen daarvan, te vergemakkelijken, met inbegrip van studenten, onderzoekers, stagiairs of vrijwilligers;

b)

ervoor zorgen, voor zover dat onder de controle van de Unie en de lidstaten valt, dat de in punt a) bedoelde onderdanen van het Verenigd Koninkrijk onder dezelfde voorwaarden als burgers van Unie toegang krijgen tot diensten in de Unie die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de programma's of activiteiten, ook wat eventuele vergoedingen betreft.

3.   Protocol I kan verdere specifieke voorwaarden bevatten waarin naar dit artikel wordt verwezen, die noodzakelijk zijn voor de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma of activiteit van de Unie, of onderdelen daarvan.

4.   Dit artikel laat artikel 711 onverlet.

5.   Dit artikel en artikel 718 laten regelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland betreffende het gemeenschappelijk reisgebied onverlet.

Artikel 713

Deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het beheer van programma's of activiteiten

1.   Vertegenwoordigers of deskundigen van het Verenigd Koninkrijk of door het Verenigd Koninkrijk aangewezen deskundigen mogen, tenzij wat betreft punten die enkel voor lidstaten bestemd zijn of wat betreft programma's of activiteiten waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, als waarnemers deelnemen aan vergaderingen van comités, deskundigengroepen of andere soortgelijke vergaderingen waaraan vertegenwoordigers of deskundigen van de lidstaten, of door de lidstaten aangewezen deskundigen deelnemen, en die de Europese Commissie bijstaan in de uitvoering en het beheer van de programma's of activiteiten, of onderdelen daarvan, waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 708 deelneemt, of die zijn ingesteld door de Europese Commissie in verband met de uitvoering van het recht van de Unie met betrekking tot die programma's of activiteiten, of onderdelen daarvan. De vertegenwoordigers of deskundigen van het Verenigd Koninkrijk, of door het Verenigd Koninkrijk aangewezen deskundigen, zijn niet aanwezig bij de stemming. Het Verenigd Koninkrijk wordt van het resultaat van de stemming in kennis gesteld.

2.   In gevallen waarin deskundigen of beoordelaars niet op grond van nationaliteit worden benoemd, vormt nationaliteit geen grond om onderdanen van het Verenigd Koninkrijk uit te sluiten.

3.   Met inachtneming van de voorwaarden van lid 1 gelden voor deelname van vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk aan de in lid 1 bedoelde vergaderingen of aan andere vergaderingen in verband met de uitvoering van programma's of activiteiten dezelfde regels en procedures als die welke gelden voor vertegenwoordigers van de lidstaten, met name wat betreft de spreekrechten, de ontvangst van informatie en documentatie tenzij die punten betreft die alleen voor de lidstaten zijn voorbehouden of een programma of activiteit betreft waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, en de vergoeding van reis- en verblijfkosten.

4.   In protocol I kunnen nadere modaliteiten worden vastgesteld voor de deelname van deskundigen, alsmede voor de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan raden van bestuur en structuren die zijn ingesteld met het oog op de uitvoering van programma's of activiteiten van de Unie, zoals bepaald in dat protocol.

AFDELING 2

REGELS VOOR DE FINANCIERING VAN DE DEELNAME AAN PROGRAMMA'S EN ACTIVITEITEN VAN DE UNIE

Artikel 714

Financiële voorwaarden

1.   Het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen deelnemen aan programma's en activiteiten van de Unie, of onderdelen daarvan, voor zover het Verenigd Koninkrijk financieel bijdraagt aan de overeenkomstige financiering uit de begroting van de Unie.

2.   De financiële bijdrage bestaat uit de som van:

a)

een deelnamevergoeding, en

b)

een operationele bijdrage.

3.   De financiële bijdrage geschiedt in de vorm van een jaarlijkse betaling in één of meer tranches.

4.   Onverminderd artikel 733 bedraagt de deelnamevergoeding 4 % van de jaarlijkse operationele bijdrage en is zij niet onderworpen aan retroactieve aanpassingen, tenzij in verband met schorsing uit hoofde van artikel 718, lid 7, punt b), en beëindiging uit hoofde van artikel 720, lid 6, punt c). Vanaf 2028 kan het niveau van de deelnamevergoeding worden aangepast door het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie.

5.   De operationele bijdrage dekt de beleids- en ondersteunende uitgaven en komt zowel in vastleggings- als betalingskredieten bovenop de bedragen die in de definitief vastgestelde begroting van de Unie zijn opgenomen voor programma's of activiteiten, of, bij wijze van uitzondering, onderdelen daarvan, waar passend verhoogd met externe bestemmingsontvangsten die niet voortvloeien uit financiële bijdragen van andere donoren aan programma's en activiteiten van de Unie, als omschreven in protocol I.

6.   De operationele bijdrage is gebaseerd op een verdeelsleutel die wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het bruto binnenlands product (bbp) van het Verenigd Koninkrijk tegen marktprijzen en het bbp van de Unie tegen marktprijzen. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van het meest recente bbp tegen marktprijzen dat beschikbaar is op 1 januari van het jaar waarin de jaarlijkse betaling wordt gedaan, zoals meegedeeld door het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat), zodra de in artikel 730 bedoelde regeling van toepassing is en volgens de voorschriften van die regeling. Voordat die regeling van toepassing is, wordt het bbp van het Verenigd Koninkrijk vastgesteld op basis van gegevens van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

7.   De operationele bijdrage is gebaseerd op de toepassing van de verdeelsleutel op de initiële vastleggingskredieten, verhoogd zoals beschreven in lid 5, die in de definitief vastgestelde begroting van de Unie voor het toepasselijke jaar zijn opgenomen voor de financiering van programma's of activiteiten van de Unie of, bij wijze van uitzondering, onderdelen daarvan, waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt.

8.   De operationele bijdrage van een programma, activiteit of onderdeel daarvan voor een jaar N kan met terugwerkende kracht in een of meer volgende jaren naar boven of naar beneden worden bijgesteld op basis van de vastleggingen in de begroting die voor de vastleggingskredieten van dat jaar zijn gedaan, de uitvoering ervan via juridische verbintenissen en de vrijmaking ervan.

In jaar N+1 wordt de oorspronkelijke bijdrage voor het eerst naar boven of naar beneden bijgesteld met het verschil tussen de oorspronkelijke bijdrage en een aangepaste bijdrage die berekend is door de verdeelsleutel van jaar N toe te passen op de som van:

a)

de vastleggingen in de begroting die zijn gedaan voor vastleggingskredieten die in jaar N zijn toegestaan uit hoofde van de goedgekeurde begroting van de Unie en voor vastleggingskredieten die overeenstemmen met vrijmakingen die opnieuw ter beschikking zijn gesteld, en

b)

alle externe bestemmingsontvangsten die niet voortvloeien uit financiële bijdragen van andere donoren aan programma's en activiteiten van de Unie, als omschreven in protocol I, en die beschikbaar waren aan het einde van jaar N.

Elk daaropvolgend jaar, totdat alle vastleggingen in de begroting die onder uit jaar N afkomstige vastleggingskredieten zijn gefinancierd, zijn betaald of vrijgemaakt, en uiterlijk drie jaar na het einde van het programma of na het einde van het meerjarig financieel kader dat overeenstemt met jaar N, als die datum eerder valt, berekent de Unie een bijstelling van de bijdrage van jaar N door de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk te verminderen met het bedrag dat verkregen is door de verdeelsleutel van jaar N toe te passen op vrijmakingen die elk jaar plaatsvinden op vastleggingen van jaar N die gefinancierd zijn uit de Uniebegroting of op vrijmakingen die opnieuw ter beschikking zijn gesteld.

Als externe bestemmingsontvangsten die niet voortvloeien uit financiële bijdragen van andere donoren aan programma's en activiteiten van de Unie, als omschreven in protocol I, worden geschrapt, wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk verlaagd met het bedrag dat wordt verkregen door de verdeelsleutel van jaar N toe te passen op het geannuleerde bedrag.

In jaar N+2 of in daaropvolgende jaren, na de in de tweede, derde en vierde alinea bedoelde bijstellingen te hebben uitgevoerd, wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk voor jaar N ook verlaagd met een bedrag dat wordt verkregen door de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk voor jaar N te vermenigvuldigen met de verhouding tussen:

a)

de juridische verbintenissen van jaar N, die gefinancierd zijn met vastleggingskredieten die beschikbaar zijn in jaar N en voortvloeien uit concurrerende toekenningsprocedures

i)

waarvan het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn uitgesloten, of

ii)

waarvoor het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie heeft besloten, overeenkomstig de procedure die is vastgesteld in artikel 715, dat er sprake was van quasi-uitsluiting van het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, of

iii)

waarvoor de uiterste termijn voor het indienen van aanvragen is verstreken tijdens de in artikel 718 bedoelde schorsing of nadat de beëindiging bedoeld in artikel 720 van kracht is geworden, of

iv)

waarvoor de deelname van het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk beperkt is overeenkomstig artikel 722, lid 3, en

b)

het totale bedrag van de juridische verbintenissen die gefinancierd zijn onder vastleggingskredieten van jaar N.

Het bedrag van de juridische verbintenissen wordt berekend door alle vastleggingen in de begroting die in jaar N zijn gedaan, te nemen en er de vrijmakingen van af te trekken die in jaar N+1 voor die vastleggingen hebben plaatsgevonden.

9.   Op verzoek verstrekt de Unie het Verenigd Koninkrijk informatie met betrekking tot zijn financiële deelname, zoals opgenomen in de informatie aangaande programma's en activiteiten van de Unie waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt die aan de begrotings- en kwijtingsautoriteiten van de Unie is verstrekt met betrekking tot begroting, boekhouding, prestaties en evaluaties. Die informatie wordt verstrekt met inachtneming van de regels van de Unie en het Verenigd Koninkrijk inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming en laat de informatie waarop het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van hoofdstuk 2 recht heeft, onverlet.

10.   Alle bijdragen van het Verenigd Koninkrijk of betalingen van de Unie en de berekening van verschuldigde of te ontvangen bedragen, worden in euro's verricht.

11.   Met inachtneming van lid 5 en lid 8, tweede alinea, van dit artikel zijn de nadere bepalingen voor de uitvoering van dit artikel opgenomen in bijlage 47. Bijlage 47 kan worden gewijzigd door het gespecialiseerd comité voor de deelname aan programma's van de Unie.

Artikel 715

Quasi-uitsluiting van concurrerende procedures voor de toekenning van subsidies

1.   Wanneer het Verenigd Koninkrijk van mening is dat bepaalde in een concurrerende toekenningsprocedure vastgestelde voorwaarden neerkomen op een quasi-uitsluiting van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, stelt het Verenigd Koninkrijk het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie daarvan in kennis vóór de uiterste termijn voor het indienen van aanvragen in de betrokken procedure en onderbouwt het die mening.

2.   Binnen drie maanden na de uiterste termijn voor het indienen van aanvragen in de desbetreffende toekenningsprocedure, onderzoekt het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie de in lid 1 vermelde kennisgeving, voor zover de deelnamegraad van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk in de desbetreffende toekenningsprocedure minstens 25 % lager is dan:

a)

de gemiddelde deelnamegraad van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk aan soortgelijke concurrerende toekenningsprocedures welke die voorwaarden niet bevatten en die tijdens de drie jaar voorafgaand aan de kennisgeving zijn uitgeschreven; of

b)

bij gebrek aan soortgelijke concurrerende toekenningsprocedures, de gemiddelde deelnamegraad van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk aan alle concurrerende toekenningsprocedures die in het kader van het programma, of in voorkomend geval het voorgaande programma, zijn uitgeschreven tijdens de drie jaar voorafgaand aan de kennisgeving.

3.   Op basis van de onderbouwing die het Verenigd Koninkrijk op grond van lid 1 heeft gegeven en de effectieve deelnamegraad aan de betrokken toekenningsprocedure, beslist het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie, tegen het einde van de in lid 2 bedoelde periode, of er sprake is van quasi-uitsluiting van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk van de betrokken toekenningsprocedure.

4.   Met het oog op de toepassing van de leden 2 en 3 komt de deelnamegraad overeen met de verhouding tussen het aantal aanvragen dat is ingediend door entiteiten van het Verenigd Koninkrijk en het totale aantal aanvragen dat in dezelfde toekenningsprocedure is ingediend.

Artikel 716

Programma's waarop een automatisch correctiemechanisme van toepassing is

1.   Een automatisch correctiemechanisme wordt toegepast op die programma's of activiteiten van de Unie of onderdelen daarvan waarvoor protocol I in de toepassing daarvan voorziet. De toepassing van dat automatisch correctiemechanisme kan worden beperkt tot in protocol I gespecificeerde onderdelen van het programma of de activiteit, die worden uitgevoerd door middel van subsidies waarvoor concurrerende oproepen tot het indienen van voorstellen worden georganiseerd. In protocol I kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de vaststelling van de onderdelen van het programma of de activiteit waarop het automatisch correctiemechanisme al dan niet van toepassing is.

2.   Het bedrag van de automatische correctie voor een programma of activiteit of onderdelen daarvan is gelijk aan het verschil tussen de initiële bedragen van de juridische verbintenissen die daadwerkelijk met het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn aangegaan en die gefinancierd zijn uit vastleggingskredieten van het jaar in kwestie, en de overeenkomstige operationele bijdrage die door het Verenigd Koninkrijk is betaald op grond van artikel 714, lid 8, exclusief ondersteunende uitgaven, voor dezelfde periode wanneer dat bedrag positief is.

3.   Alle in lid 2 van dit artikel bedoelde bedragen, die voor elk van twee opeenvolgende jaren hoger zijn dan 8 % van de overeenkomstige bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan het programma, zoals aangepast op grond van artikel 714, lid 8, zijn door het Verenigd Koninkrijk verschuldigd als aanvullende bijdrage in het kader van het automatische correctiemechanisme voor elk van die twee jaren.

4.   Nadere regels voor de vaststelling van de relevante bedragen van de in lid 2 van dit artikel bedoelde juridische verbintenissen, ook in het geval van consortia, en voor de berekening van de automatische correctie, kunnen in protocol I worden vastgesteld.

Artikel 717

Financiering in verband met programma's die worden uitgevoerd door middel van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties

1.   Wanneer het Verenigd Koninkrijk deelneemt aan een programma of activiteit van de Unie of onderdelen daarvan die worden uitgevoerd door middel van een financieringsinstrument of een begrotingsgarantie, wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan programma's die worden uitgevoerd door middel van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties in het kader van de begroting van de Unie welke worden uitgevoerd uit hoofde van titel X van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Unie, verstrekt in de vorm van contanten. Het in contanten bijgedragen bedrag verhoogt de begrotingsgarantie van de Unie of de financiële middelen van het financieringsinstrument.

2.   Wanneer het Verenigd Koninkrijk deelneemt aan een in lid 1 van dit artikel bedoeld programma dat door de Europese Investeringsbank Groep wordt uitgevoerd, betaalt het Verenigd Koninkrijk, als de Europese Investeringsbank Groep verliezen moet dekken die niet worden gedekt door de garantie die door de begroting van de Unie wordt verstrekt, aan de Europese Investeringsbank Groep een percentage van die verliezen dat gelijk is aan de verhouding tussen het bruto binnenlands product tegen marktprijzen van het Verenigd Koninkrijk en de som van de bruto binnenlandse producten tegen marktprijzen van de lidstaten, het Verenigd Koninkrijk en elk derde land dat aan dat programma deelneemt. Daarbij moet gebruik worden gemaakt van het meest recente bruto binnenlands product tegen marktprijzen dat beschikbaar is op 1 januari van het jaar waarin de betaling verschuldigd is, zoals meegedeeld door Eurostat, zodra de in artikel 730 bedoelde regeling van toepassing is en volgens de voorschriften van die regeling. Voordat die regeling van toepassing is, wordt het bbp van het Verenigd Koninkrijk vastgesteld op basis van gegevens van de OESO.

3.   Waar passend worden modaliteiten voor de uitvoering van dit artikel, met name om ervoor te zorgen dat het Verenigd Koninkrijk zijn aandeel in de ongebruikte bijdragen aan begrotingsgaranties en financieringsinstrumenten ontvangt, nader bepaald in protocol I.

AFDELING 3

SCHORSING EN BEËINDIGING VAN DE DEELNAME AAN PROGRAMMA'S VAN DE UNIE

Artikel 718

Schorsing door de Unie van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma van de Unie

1.   De Unie kan de toepassing van protocol I eenzijdig schorsen met betrekking tot een of meer programma's of activiteiten van de Unie of, bij wijze van uitzondering, onderdelen daarvan, overeenkomstig dit artikel, als het Verenigd Koninkrijk zijn financiële bijdrage overeenkomstig deel 2 van dit hoofdstuk niet betaalt of als het Verenigd Koninkrijk aanzienlijke wijzigingen aanbrengt aan een van de volgende voorwaarden die bestonden toen overeenstemming werd bereikt over de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het programma, de activiteit of, bij wijze van uitzondering, een onderdeel daarvan, en deze deelname in protocol I opgenomen werd, en als dergelijke wijzigingen aanzienlijke gevolgen hebben voor de toepassing ervan:

a)

de voorwaarden voor toegang tot en verblijf in het Verenigd Koninkrijk van de personen die betrokken zijn bij de uitvoering van die programma's en activiteiten, of onderdelen daarvan, met inbegrip van studenten, onderzoekers, stagiairs of vrijwilligers, zijn gewijzigd. Dat geldt met name indien het Verenigd Koninkrijk in zijn nationale wetgeving een wijziging aanbrengt met betrekking tot de voorwaarden voor toegang en verblijf in het Verenigd Koninkrijk voor die personen, die tussen de lidstaten discrimineert;

b)

er is een wijziging in de financiële kosten, met inbegrip van vergoedingen, die de in punt a) bedoelde personen moeten betalen om de activiteiten te verrichten die zij moeten verrichten met het oog op de uitvoering van het programma;

c)

de in artikel 712, lid 3, bedoelde voorwaarden worden gewijzigd.

2.   De Unie stelt het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie in kennis van haar voornemen de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het betrokken programma of de betrokken activiteit te schorsen. De Unie stelt de reikwijdte van de schorsing vast en motiveert die naar behoren. Tenzij de Unie haar kennisgeving intrekt, wordt de schorsing van kracht 45 dagen na de datum van kennisgeving door de Unie. De datum waarop de schorsing van kracht wordt, is de referentiedatum van de schorsing voor de toepassing van dit artikel.

Voorafgaand aan de kennisgeving en schorsing, en tijdens de schorsingsperiode, kan het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie passende maatregelen voor het voorkomen of opheffen van de schorsing bespreken. Ingeval het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie binnen de in de eerste alinea bedoelde periode een akkoord bereikt om de schorsing te voorkomen, wordt de schorsing niet van kracht.

Het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie komt tijdens de periode van 45 dagen in elk geval bijeen om de kwestie te bespreken.

3.   Vanaf de referentiedatum van de schorsing wordt het Verenigd Koninkrijk niet langer behandeld als een land dat deelneemt aan het programma of de activiteit van de Unie of onderdelen daarvan waarop de schorsing betrekking heeft, en komen met name het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 711 en protocol I, met name niet langer in aanmerking voor toekenningsprocedures van de Unie die op die datum nog niet zijn voltooid. Een toekenningsprocedure wordt geacht te zijn voltooid wanneer als gevolg van die procedure juridische verbintenissen zijn aangegaan.

4.   De schorsing heeft geen gevolgen voor juridische verbintenissen die vóór de referentiedatum van de schorsing zijn aangegaan. Deze overeenkomst blijft van toepassing op dergelijke juridische verbintenissen.

5.   Het Verenigd Koninkrijk stelt de Unie in kennis zodra het van oordeel is dat opnieuw aan de voorwaarden voor deelname is voldaan, en verstrekt de Unie daartoe relevant bewijsmateriaal.

Binnen 30 dagen na die kennisgeving beoordeelt de Unie de zaak en kan zij daartoe het Verenigd Koninkrijk verzoeken aanvullend bewijsmateriaal voor te leggen. In de totale beoordelingsperiode wordt geen rekening gehouden met de tijd die nodig is om dat aanvullend bewijsmateriaal te verstrekken.

Ingeval de Unie vaststelt dat opnieuw aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan, stelt zij het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie zonder onnodige vertraging ervan in kennis dat de schorsing wordt opgeheven. De opheffing wordt van kracht op de dag na de datum van kennisgeving.

Ingeval de Unie vaststelt dat nog niet aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan, blijft de schorsing van kracht.

6.   Het Verenigd Koninkrijk wordt opnieuw behandeld als een land dat aan het betrokken programma of de betrokken activiteit van de Unie deelneemt en het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk komen, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 711 en protocol I, opnieuw in aanmerking voor de toekenningsprocedures van de Unie in het kader van dat programma of die activiteit van de Unie die zijn gestart na de datum waarop de opheffing van de schorsing van kracht wordt of die vóór die datum zijn gestart en waarvoor de uiterste datum voor de indiening van aanvragen nog niet is verstreken.

7.   Ingeval de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma of activiteit of onderdelen daarvan is geschorst, wordt de tijdens de schorsingsperiode verschuldigde financiële bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als volgt vastgesteld:

a)

de Unie herberekent de operationele bijdrage volgens de procedure die beschreven is in artikel 714, lid 8, vijfde alinea, punt a), iii);

b)

de deelnamevergoeding wordt aangepast overeenkomstig de aanpassing van de operationele bijdrage.

Artikel 719

Beëindiging door de Unie van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma van de Unie

1.   Indien één jaar na de in artikel 718, lid 2, bedoelde referentiedatum de schorsing uit hoofde van artikel 718 niet door de Unie is opgeheven, doet de Unie het volgende:

a)

hetzij de voorwaarden waaronder zij het Verenigd Koninkrijk kan aanbieden te blijven deelnemen aan de betrokken programma's of activiteiten van de Unie of onderdelen daarvan opnieuw beoordelen, waarna zij die voorwaarden voorstelt aan het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie binnen 45 dagen van het verstrijken van de schorsingsperiode van één jaar met het oog op wijziging van protocol I. Bij gebrek van een akkoord over die maatregelen van het Gespecialiseerd Comité binnen een verdere periode van 45 dagen, gaat de beëindiging in als bedoeld in punt b) van dit lid; of

b)

eenzijdig de toepassing van protocol I beëindigen in verband met de betrokken programma's of activiteiten van de Unie of onderdelen daarvan, overeenkomstig dit artikel, rekening houdende met de gevolgen van de in artikel 718 bedoelde wijziging met betrekking tot de uitvoering van het programma of de activiteit of, bij wijze van uitzondering onderdelen daarvan, of het bedrag van de onbetaalde bijdrage.

2.   De Unie stelt het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie in kennis van haar voornemen om de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een of meer programma's of activiteiten van de Unie te beëindigen op grond van punt b) van lid 1. De Unie stelt de reikwijdte van de beëindiging vast en motiveert die naar behoren. Tenzij de Unie haar kennisgeving intrekt, wordt de beëindiging van kracht 45 dagen na de datum van kennisgeving door de Unie. De datum waarop de beëindiging van kracht wordt, is de referentiedatum van de beëindiging voor de toepassing van dit artikel.

3.   Vanaf de referentiedatum van de beëindiging wordt het Verenigd Koninkrijk niet langer behandeld als een land dat deelneemt aan het programma of de activiteit van de Unie waarop de beëindiging betrekking heeft en komen het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 711 en protocol I, met name niet langer in aanmerking voor toekenningsprocedures van de Unie die op die datum nog niet zijn voltooid. Een toekenningsprocedure wordt geacht te zijn voltooid wanneer als gevolg van die procedure juridische verbintenissen zijn aangegaan.

4.   De beëindiging heeft geen gevolgen voor juridische verbintenissen die vóór de in artikel 718, lid 2, vermelde referentiedatum van de schorsing zijn aangegaan. Deze overeenkomst blijft van toepassing op dergelijke juridische verbintenissen.

5.   Als de toepassing van protocol I, of een deel daarvan, wordt beëindigd met betrekking tot de programma's of activiteiten of, bij wijze van uitzondering, onderdelen daarvan:

a)

blijft de operationele bijdrage ter dekking van ondersteunende uitgaven in verband met reeds aangegane juridische verbintenissen verschuldigd totdat die juridische verbintenissen aflopen of tot het einde van het meerjarig financieel kader waarin de juridische verbintenis is gefinancierd;

b)

wordt de volgende jaren geen bijdrage betaald, behalve die welke vermeld is in punt a).

Artikel 720

Beëindiging van de deelname aan een programma of activiteit in geval van een ingrijpende wijziging van het programma van de Unie

1.   Het Verenigd Koninkrijk kan zijn deelname aan een in protocol I bedoeld programma of bedoelde activiteit van de Unie of onderdeel daarvan eenzijdig beëindigen als:

a)

de basishandeling van dat programma of die activiteit van de Unie zodanig wordt gewijzigd dat de voorwaarden voor deelname van het Verenigd Koninkrijk of van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat programma of die activiteit van de Unie ingrijpend worden gewijzigd, met name als gevolg van een wijziging van de doelstellingen van het programma of de activiteit en van de overeenkomstige acties; of

b)

het totale bedrag van de vastleggingskredieten als bedoeld in artikel 714 met meer dan 15 % wordt verhoogd ten opzichte van de oorspronkelijke financiële middelen voor dat programma of die activiteit of het onderdeel daarvan waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt en ofwel het overeenkomstige maximum van het meerjarig financieel kader is verhoogd, ofwel het bedrag van de in artikel 714, lid 5, bedoelde externe bestemmingsontvangsten voor de gehele deelnameperiode is verhoogd; of

c)

het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk op gerechtvaardigde gronden worden uitgesloten van deelname aan een deel van een programma of activiteit, en die uitsluiting betrekking heeft op vastleggingskredieten van meer dan 10 % van de vastleggingskredieten die definitief voor dat programma of die activiteit zijn vastgesteld in de Uniebegroting voor een jaar N.

2.   Daartoe stelt het Verenigd Koninkrijk het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie uiterlijk 60 dagen na de bekendmaking van de wijziging of van de vastgestelde jaarlijkse begroting, of een wijziging daarvan, in het Publicatieblad van de Europese Unie in kennis van zijn voornemen protocol I met betrekking tot het betrokken programma of de betrokken activiteit van de Unie te beëindigen. Het Verenigd Koninkrijk licht toe waarom het van oordeel is dat de wijziging de voorwaarden voor deelname ingrijpend wijzigt. Het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie komt binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving bijeen om de kwestie te bespreken.

3.   Tenzij het Verenigd Koninkrijk zijn kennisgeving intrekt, wordt de beëindiging van kracht 45 dagen na de datum van kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk. De datum waarop de beëindiging van kracht wordt, is de referentiedatum voor de toepassing van dit artikel.

4.   Vanaf de referentiedatum wordt het Verenigd Koninkrijk niet langer behandeld als een land dat deelneemt aan het programma of de activiteit van de Unie waarop de beëindiging betrekking heeft en komen het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig de voorwaarden van artikel 711 en protocol I, met name niet langer in aanmerking voor toekenningsprocedures van de Unie die op die datum nog niet zijn voltooid. Een toekenningsprocedure wordt geacht te zijn voltooid wanneer als gevolg van die procedure juridische verbintenissen zijn aangegaan.

5.   De beëindiging heeft geen gevolgen voor juridische verbintenissen die vóór de referentiedatum zijn aangegaan. Deze overeenkomst blijft van toepassing op dergelijke juridische verbintenissen.

6.   In geval van beëindiging van de betrokken programma's of activiteiten uit hoofde van dit artikel:

a)

blijft de operationele bijdrage ter dekking van ondersteunende uitgaven in verband met reeds aangegane juridische verbintenissen verschuldigd totdat die juridische verbintenissen aflopen of tot het einde van het meerjarig financieel kader waarin de juridische verbintenis is gefinancierd;

b)

herberekent de Unie de operationele bijdrage van het jaar waarin de beëindiging plaatsvindt aan de hand van de procedure die beschreven is in artikel 714, lid 8, vijfde alinea, punt a), iii). De volgende jaren wordt geen bijdrage betaald, behalve die welke vermeld is in punt a) van dit lid;

c)

de deelnamevergoeding wordt aangepast overeenkomstig de aanpassing van de operationele bijdrage.

AFDELING 4

EVALUATIE VAN DE PRESTATIES EN FINANCIËLE VERHOGINGEN

Artikel 721

Evaluatie van de prestaties

1.   Onderdelen van het programma of de activiteit van de Unie waarop het in artikel 716 bedoelde correctiemechanisme van toepassing is, worden onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden aan een procedure voor evaluatie van de prestaties onderworpen.

2.   Het Verenigd Koninkrijk kan het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie verzoeken de procedure voor evaluatie van de prestaties te starten indien het volgens de methode van artikel 716, lid 2, berekende bedrag negatief is, en indien dat bedrag hoger is dan 12 % van de overeenkomstige bijdragen van het Verenigd Koninkrijk aan het programma of de activiteit, zoals aangepast op grond van artikel 714, lid 8.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie analyseert binnen drie maanden na de datum van het in lid 2 bedoelde verzoek de relevante prestatiegerelateerde gegevens en neemt een verslag aan waarin passende maatregelen worden voorgesteld om prestatiegerelateerde kwesties aan te pakken.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen worden toegepast gedurende een periode van twaalf maanden na de aanneming van het verslag. Na de uitvoering van de maatregelen worden de prestatiegegevens over de betrokken periode gebruikt om het verschil te berekenen tussen de initiële bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van de juridische verbintenissen die tijdens dat kalenderjaar daadwerkelijk met het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn aangegaan, en de overeenkomstige operationele bijdrage die door het Verenigd Koninkrijk voor datzelfde jaar is betaald.

Als het in de tweede alinea bedoelde verschil negatief is en hoger is dan 16 % van de overeenkomstige operationele bijdrage, kan het Verenigd Koninkrijk:

a)

kennisgeving doen van zijn voornemen om zijn deelname aan het betrokken programma van de Unie, of een onderdeel daarvan, te beëindigen met een opzegtermijn van 45 dagen vóór de beoogde datum van beëindiging, en kan het zijn deelname beëindigen overeenkomstig artikel 720, leden 3 tot en met 6, of

b)

het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie verzoeken om verdere maatregelen vast te stellen om ondermaatse prestaties aan te pakken, onder meer door wijzigingen aan te brengen aan de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het betrokken programma van de Unie en de toekomstige financiële bijdragen van het Verenigd Koninkrijk in verband met dat programma aan te passen.

Artikel 722

Evaluatie van de financiële verhogingen

1.   Het Verenigd Koninkrijk kan het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie ervan in kennis stellen dat het bezwaar maakt tegen het bedrag van zijn bijdrage aan een programma of activiteit van de Unie indien het totale bedrag van de vastleggingskredieten als bedoeld in artikel 714 met meer dan 5 % wordt verhoogd ten opzichte van de oorspronkelijke financiële middelen voor dat programma of die activiteit van de Unie en ofwel het overeenkomstige maximum is verhoogd, ofwel het bedrag van de in artikel 714, lid 5, bedoelde externe bestemmingsontvangsten voor de volledige deelnameperiode is verhoogd.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde kennisgeving wordt gedaan binnen 60 dagen na de publicatiedatum van de vastgestelde jaarbegroting of een wijziging daarvan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De kennisgeving doet geen afbreuk aan de verplichting van het Verenigd Koninkrijk om zijn bijdrage te betalen, noch aan de toepassing van het in artikel 714, lid 8, bedoelde aanpassingsmechanisme.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie stelt een verslag op, stelt passende maatregelen voor en neemt daarover een besluit binnen drie maanden na de in lid 2 van dit artikel bedoelde datum van de kennisgeving. Die maatregelen kunnen inhouden dat de deelname van het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk wordt beperkt tot bepaalde soorten acties of toekenningsprocedures of, waar passend, dat protocol I wordt gewijzigd. De beperking van de deelname van het Verenigd Koninkrijk wordt behandeld als een uitsluiting voor de toepassing van het aanpassingsmechanisme als bedoeld in artikel 714, lid 8.

4.   Indien aan de voorwaarden van artikel 720, lid 1, punt b), is voldaan, kan het Verenigd Koninkrijk zijn deelname aan een in protocol I bedoeld programma of activiteit van de Unie beëindigen overeenkomstig artikel 720, leden 2 tot en met 6.

HOOFDSTUK 2

GOED FINANCIEEL BEHEER

Artikel 723

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op de programma's, activiteiten en diensten van de Unie in het kader van programma's van de Unie als bedoeld in protocol I en protocol II betreffende de toegang van het Verenigd Koninkrijk tot diensten die zijn gevestigd in het kader van bepaalde programma's en activiteiten van de Unie waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt (protocol II).

AFDELING 1

BESCHERMING VAN FINANCIËLE BELANGEN EN TERUGVORDERING

Artikel 724

Uitoefening van activiteiten met het oog op goed financieel beheer

Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk werken de in dit hoofdstuk vermelde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie nauw samen overeenkomstig hun respectieve wet- en regelgeving.

Bij de uitvoering van hun taken op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk handelen functionarissen en onderzoeksorganen van de Unie op een wijze die in overeenstemming is met het recht van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 725

Evaluaties en controles

1.   De Unie heeft het recht om, zoals bepaald in betreffende financieringsovereenkomsten of contracten en in overeenstemming met de toepasselijke handelingen van een of meer instellingen van de Unie, technische, wetenschappelijke, financiële of andere soorten evaluaties en controles uit te voeren in de gebouwen en op de terreinen van natuurlijke personen of juridische entiteiten die verblijven respectievelijk gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk en die financiering van de Unie ontvangen, alsook van in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of gevestigde derden die betrokken zijn bij de besteding van financiering van de Unie. Die evaluaties en controles kunnen worden uitgevoerd door functionarissen van de instellingen en organen van de Unie, met name van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer, of door andere personen die daartoe overeenkomstig het recht van de Unie door de Europese Commissie zijn gemachtigd.

2.   De functionarissen van de instellingen en organen van de Unie, met name van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer, en andere door de Europese Commissie gemachtigde personen, hebben op passende wijze toegang tot sites, werkplaatsen en documenten (in elektronische versie, in papieren versie, of in beide) en tot alle informatie die nodig is om dergelijke evaluaties en controles als bedoeld in lid 1 uit te voeren. Die toegang omvat het recht om fysieke of elektronische kopieën en uittreksels te krijgen van alle documenten, of de inhoud van alle gegevensdragers die in het bezit zijn van gecontroleerde natuurlijke of rechtspersonen of van de gecontroleerde derde.

3.   Het Verenigd Koninkrijk mag het recht van toegang in het Verenigd Koninkrijk en de toegang tot de gebouwen en terreinen van de gecontroleerde personen voor de in lid 2 bedoelde functionarissen en andere personen op grond van de uitoefening van hun in dit artikel bedoelde taken, niet beletten of daar belemmeringen voor opwerpen.

4.   Niettegenstaande de schorsing of beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan een programma of activiteit, de schorsing van alle of een deel van de bepalingen van dit deel en/of protocol I of de beëindiging van deze overeenkomst, kunnen de evaluaties en controles ook na de datum van inwerkingtreding van de betrokken schorsing of beëindiging worden uitgevoerd, onder de voorwaarden in de toepasselijke handelingen van een of meer instellingen van de Unie en zoals bepaald in de betreffende financieringsovereenkomsten of contracten wat betreft juridische verbintenissen tot uitvoering van de begroting van de Unie die vóór de datum van inwerkingtreding van de betrokken schorsing of beëindiging door de Unie zijn aangegaan.

Artikel 726

Bestrijding van onregelmatigheden en fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad

1.   De Europese Commissie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn gemachtigd om op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk administratieve onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, te verrichten. De Europese Commissie en OLAF handelen overeenkomstig de handelingen van de Unie betreffende die controles, verificaties en onderzoeken.

2.   De bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk stellen de Europese Commissie of OLAF binnen een redelijke termijn in kennis van elk feit of elk vermoeden waarvan zij kennis hebben gekregen in verband met een onregelmatigheid, fraude of een andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

3.   Controles en verificaties ter plaatse kunnen worden uitgevoerd in de gebouwen en op de terreinen van in het Verenigd Koninkrijk verblijvende natuurlijke personen of aldaar gevestigde juridische entiteiten die in het kader van een financieringsovereenkomst of een contract financiering van de Unie ontvangen, en in de gebouwen en op de terreinen van in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of gevestigde derden die betrokken zijn bij de besteding van dergelijke financiering van de Unie. Die controles en verificaties worden voorbereid en uitgevoerd door de Europese Commissie of OLAF in nauwe samenwerking met de door het Verenigd Koninkrijk aangewezen bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk. De aangewezen autoriteit wordt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan de controles en verificaties in kennis gesteld van het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van die controles en verificaties, teneinde haar in staat te stellen steun te verlenen. Daartoe kunnen functionarissen van de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.

4.   De functionarissen van de Europese Commissie en OLAF hebben toegang tot alle informatie en documentatie (in elektronische versie, in papieren versie, of in beide) met betrekking tot de in lid 3 bedoelde verrichtingen, die nodig zijn voor een goed verloop van de controles en verificaties ter plaatse. Met name mogen de functionarissen van de Europese Commissie en OLAF relevante documenten kopiëren.

5.   De Europese Commissie of OLAF en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk beslissen per geval of zij gezamenlijk controles en verificaties ter plaatse uitvoeren, ook wanneer beide partijen bevoegd zijn om onderzoeken uit te voeren.

6.   Wanneer de persoon, de entiteit of een andere derde die aan een controle of verificatie ter plaatse wordt onderworpen, zich daartegen verzet, verlenen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig de nationale regels en voorschriften, steun aan de Europese Commissie of OLAF om hen in staat te stellen hun taken met betrekking tot de controle of verificatie ter plaatse uit te voeren. Die steun omvat het nemen van passende voorzorgsmaatregelen uit hoofde van het nationale recht, waaronder maatregelen ter bescherming van bewijsstukken.

7.   De Europese Commissie of OLAF stelt de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in kennis van het resultaat van die controles en verificaties. De Europese Commissie of OLAF meldt de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk met name zo spoedig mogelijk elk feit of vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan de Europese Commissie of OLAF in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen.

8.   Onverminderd de toepassing van het recht van het Verenigd Koninkrijk, kan de Europese Commissie overeenkomstig de wetgeving van de Unie administratieve maatregelen en sancties opleggen aan rechtspersonen of natuurlijke personen die deelnemen aan de uitvoering van een programma of activiteit.

9.   Met het oog op de correcte toepassing van dit artikel wisselen de Europese Commissie of OLAF en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk regelmatig informatie uit en plegen zij, op verzoek van een van de Partijen bij deze overeenkomst, overleg, tenzij de wetgeving van de Unie of het recht van het Verenigd Koninkrijk dat verbiedt.

10.   Om doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling met OLAF te vergemakkelijken, wijst het Verenigd Koninkrijk een contactpunt aan.

11.   Bij het uitwisselen van informatie tussen de Europese Commissie of OLAF en de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk worden de toepasselijke vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht genomen. Persoonsgegevens die in de uitgewisselde informatie zijn opgenomen, worden beschermd overeenkomstig de toepasselijke regels.

12.   Als onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, in het Verenigd Koninkrijk verblijvende natuurlijke personen of aldaar gevestigde juridische entiteiten rechtstreeks of onrechtstreeks financiering van de Unie ontvangen uit hoofde van in protocol I vermelde programma's en activiteiten van de Unie, en ook in verband met derden die betrokken zijn bij de besteding van dergelijke financiering van de Unie, werken de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, onverminderd de toepasselijkheid van artikel 634, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en internationale instrumenten samen met de autoriteiten van de Unie of de autoriteiten van de lidstaten van de Unie die verantwoordelijk zijn voor het opsporen, vervolgen en voor de rechter brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie in verband met dergelijke financiering worden geschaad, opdat zij hun taken kunnen vervullen.

Artikel 727

Wijzigingen van de artikelen 708, 723, 725 en 726

Het gespecialiseerd comité voor de deelname aan programma's van de Unie kan de artikelen 725 en 726 wijzigen, met name om rekening te houden met wijzigingen van handelingen van een of meer instellingen van de Unie.

Het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie mag de artikelen 708 en 723 wijzigen om de toepassing van dit hoofdstuk uit te breiden tot andere programma's, activiteiten en diensten van de Unie.

Artikel 728

Terugvordering en tenuitvoerlegging

1.   Besluiten van de Europese Commissie waarbij aan natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van staten, een geldelijke verplichting wordt opgelegd met betrekking tot vorderingen die voortvloeien uit programma's, activiteiten, acties of projecten van de Unie, vormen executoriale titel in het Verenigd Koninkrijk. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die daartoe door het Verenigd Koninkrijk is aangewezen. Het Verenigd Koninkrijk maakt zijn aangewezen nationale autoriteit bekend aan de Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 729 heeft de Europese Commissie het recht dergelijke uitvoerbare beslissingen rechtstreeks ter kennis te brengen van personen en juridische entiteiten die in het Verenigd Koninkrijk verblijven, respectievelijk gevestigd zijn. De tenuitvoerlegging van die besluiten geschiedt overeenkomstig het recht van het Verenigd Koninkrijk.

2.   Arresten en beschikkingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, gegeven in toepassing van een arbitragebeding in een contract of overeenkomst met betrekking tot programma's of activiteiten van de Unie of onderdelen daarvan in het kader van protocol I, zijn in het Verenigd Koninkrijk uitvoerbaar op dezelfde wijze als de in lid 1 van dit artikel bedoelde besluiten van de Europese Commissie.

3.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om de rechtsgeldigheid van de in lid 1 bedoelde besluiten van de Commissie te toetsen en de tenuitvoerlegging ervan te schorsen. Het toezicht op de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort echter tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van het Verenigd Koninkrijk.

AFDELING 2

ANDERE REGELS VOOR DE UITVOERING VAN PROGRAMMA'S VAN DE UNIE

Artikel 729

Communicatie en uitwisseling van informatie

De instellingen en organen van de Unie die betrokken zijn bij de uitvoering van programma's of activiteiten van de Unie of bij de controle van dergelijke programma's of activiteiten, hebben het recht om rechtstreeks, onder meer via elektronische uitwisselingssystemen, te communiceren met in het Verenigd Koninkrijk verblijvende natuurlijke personen of aldaar gevestigde juridische entiteiten die financiering van de Unie ontvangen, alsook met in het Verenigd Koninkrijk verblijvende of gevestigde derden die betrokken zijn bij de besteding van financiering van de Unie. Die personen, entiteiten en derden kunnen rechtstreeks bij de instellingen en organen van de Unie alle informatie en documentatie indienen die zij moeten indienen op grond van de wetgeving van de Unie die van toepassing is op het programma of de activiteit van de Unie of op grond van de contracten of financieringsovereenkomsten die voor de uitvoering van dat programma of die activiteit zijn gesloten.

Artikel 730

Statistische samenwerking

Eurostat en de statistische autoriteit van het Verenigd Koninkrijk kunnen een regeling treffen die samenwerking mogelijk maakt met betrekking tot relevante statistische kwesties en waarin bepaald is dat Eurostat, met instemming van de statistische autoriteit van het Verenigd Koninkrijk, statistische gegevens over het Verenigd Koninkrijk verstrekt met het oog op de doelstellingen van dit deel, met inbegrip van met name gegevens over het bbp van het Verenigd Koninkrijk.

HOOFDSTUK 3

TOEGANG VAN HET VERENIGD KONINKRIJK TOT DIENSTEN IN HET KADER VAN PROGRAMMA'S VAN DE UNIE

Artikel 731

Regels inzake toegang tot diensten

1.   Ingeval het Verenigd Koninkrijk niet aan een programma of activiteit van de Unie deelneemt overeenkomstig hoofdstuk 1, kan het niettemin toegang hebben tot diensten die in het kader van programma's en activiteiten van de Unie worden verleend, onder de voorwaarden van deze overeenkomst, de basishandelingen en andere regels met betrekking tot de uitvoering van programma's en activiteiten van de Unie.

2.   In protocol II wordt waar passend het volgende bepaald:

a)

de diensten in het kader van programma's en activiteiten van de Unie waartoe het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk toegang hebben;

b)

specifieke voorwaarden voor de toegang van het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk. Die voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met de voorwaarden van deze overeenkomst en van de basishandelingen;

c)

indien van toepassing, de financiële bijdrage of de bijdrage in natura van het Verenigd Koninkrijk aan een dienst die in het kader van die programma's en activiteiten van de Unie wordt verleend.

3.   Protocol II wordt vastgesteld en kan worden gewijzigd door het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie.

4.   Het Verenigd Koninkrijk en de openbare en particuliere eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen die in of vanuit het Verenigd Koninkrijk actief zijn, hebben toegang tot de uit hoofde van artikel 5, lid 1, van Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (86) verleende diensten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van dat besluit, totdat bepalingen inzake soortgelijke toegang zijn opgenomen in protocol II of tot 31 december 2021.

HOOFDSTUK 4

EVALUATIES

Artikel 732

Herzieningsclausule

Vier jaar nadat de protocollen I en II van toepassing zijn geworden, evalueert het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie de uitvoering van die protocollen aan de hand van de gegevens betreffende de deelname van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk aan werkzaamheden onder contract en eigen werkzaamheden in het kader van programma's of onderdelen van programma's, activiteiten en diensten die onder de protocollen I en II vallen.

Op verzoek van een van de Partijen bespreekt het Gespecialiseerd Comité voor de deelname aan programma's van de Unie wijzigingen of voorgestelde wijzigingen die van invloed zijn op de voorwaarden voor de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan programma's of onderdelen van programma's, activiteiten en diensten die in de protocollen I en II zijn vermeld, en kan het, indien nodig, passende maatregelen voorstellen binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 5

DEELNAMEVERGOEDING IN DE JAREN 2021 TOT EN MET 2026

Artikel 733

Deelnamevergoeding in de jaren 2021 tot en met 2026

De in artikel 714, lid 4, bedoelde deelnamevergoeding heeft in de jaren 2021 tot en met 2026 de volgende waarde:

In 2021: 0,5 %;

In 2022: 1 %;

In 2023: 1,5 %;

In 2024: 2 %;

In 2025: 2,5 %;

In 2026: 3 %.

DEEL ZES

GESCHILLENBESLECHTING EN HORIZONTALE BEPALINGEN

TITEL I

GESCHILLENBESLECHTING

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 734

Doel

Het doel van deze titel is een doeltreffend en doelmatig mechanisme ter vermijding en beslechting van geschillen tussen de Partijen over de uitlegging en toepassing van deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten op te zetten, teneinde waar mogelijk tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

Artikel 735

Toepassingsgebied

1.   Deze titel is, met inachtneming van de leden 2, 3, 4 en 5, van toepassing op geschillen tussen de Partijen over de uitlegging en toepassing van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten (hierna "de bestreken bepalingen" genoemd).

2.   De bestreken bepalingen omvatten alle bepalingen van deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten, met uitzondering van:

a)

artikel 32, leden 1 tot en met 6, en artikel 36;

b)

bijlage 12;

c)

deel twee, rubriek een, titel VII;

d)

deel twee, rubriek een, titel X;

e)

artikel 355, artikel 356, leden 1 en 3, deel twee, rubriek een, titel XI, hoofdstuk 2, artikel 371 en artikel 372, deel twee, rubriek een, titel XI, en artikel 411, leden 4 tot en met 9;

f)

deel drie, ook wanneer het van toepassing is in situaties die onder andere bepalingen van deze overeenkomst vallen;

g)

deel vier;

h)

deel zes, titel II;

i)

artikel 782; en

j)

de overeenkomst inzake veiligheidsprocedures voor uitwisseling en bescherming van gerubriceerde informatie.

3.   Een Partij kan geschillen over verplichtingen die voortvloeien uit de in lid 2 bedoelde bepalingen met het oog op de beslechting ervan voorleggen aan de Partnerschapsraad.

4.   Artikel 736 is van toepassing op de in lid 2 van dit artikel bedoelde bepalingen.

5.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 is deze titel niet van toepassing op geschillen over de uitlegging en toepassing van de bepalingen van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid of de bijlagen daarbij in individuele gevallen.

Artikel 736

Exclusiviteit

De Partijen leggen geschillen over de uitlegging en toepassing van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten uitsluitend voor aan een geschillenbeslechtingsmechanisme waarin deze overeenkomst voorziet.

Artikel 737

Forumkeuze bij een in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van een andere internationale overeenkomst

1.   Indien in verband met een specifieke maatregel een geschil ontstaat over een mogelijke inbreuk op een verplichting in het kader van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten, en een in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van een andere internationale overeenkomst waarbij beide Partijen partij zijn, met inbegrip van de WTO-Overeenkomst, kiest de Partij die de procedure inleidt, het forum om het geschil bij te leggen.

2.   Zodra een Partij het forum heeft gekozen en de procedures voor de geschillenbeslechting uit hoofde van deze titel of uit hoofde van een andere internationale overeenkomst heeft ingeleid, stelt die Partij met betrekking tot de specifieke maatregel als bedoeld in lid 1, niet ook een procedure in voor de geschillenbeslechting uit hoofde van de andere overeenkomst, tenzij het eerst gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen geen uitspraak kan doen.

3.   Voor de toepassing van dit artikel:

a)

wordt een procedure voor geschillenbeslechting uit hoofde van deze titel geacht te zijn ingeleid wanneer een Partij uit hoofde van artikel 739 een verzoek om instelling van een scheidsgerecht indient;

b)

wordt een procedure voor geschillenbeslechting uit hoofde van de WTO-overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een Partij uit hoofde van artikel 6 van het WTO-memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de geschillenbeslechting een verzoek om instelling van een panel indient; en

c)

wordt een procedure voor geschillenbeslechting uit hoofde van enige andere overeenkomst geacht te zijn ingeleid overeenkomstig de relevante bepalingen van die overeenkomst.

4.   Onverminderd lid 2, belet niets in deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten een Partij om de schorsing van verplichtingen die door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO of uit hoofde van de geschillenbeslechtingsprocedure van een andere internationale overeenkomst waarbij de Partijen bij het geschil partij zijn, is toegestaan, ten uitvoer te leggen. Op de WTO-Overeenkomst of enige andere internationale overeenkomst tussen de Partijen kan geen beroep worden gedaan om te beletten dat een Partij de verplichtingen uit hoofde van deze titel schorst.

HOOFDSTUK 2

PROCEDURE

Artikel 738

Overleg

1.   Indien een Partij (de "klagende Partij") meent dat de andere Partij (de "verwerende Partij") een inbreuk heeft gepleegd op een verplichting uit hoofde van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten, streven de Partijen ernaar het geschil op te lossen door te goeder trouw overleg te plegen om tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

2.   De klagende Partij kan de verwerende Partij schriftelijk om overleg verzoeken. De klagende Partij vermeldt in haar schriftelijk verzoek de redenen voor het verzoek, met inbegrip van de maatregelen in kwestie en de rechtsgrondslag voor het verzoek, en de bestreken bepalingen die volgens haar van toepassing zijn.

3.   De verwerende Partij antwoordt zo spoedig mogelijk op het verzoek, en uiterlijk tien dagen na de datum van mededeling ervan. Het overleg, fysiek of via enig ander door de Partijen overeengekomen communicatiemiddel, vindt plaats binnen 30 dagen na de datum van mededeling van het verzoek. Fysiek overleg vindt plaats op het grondgebied van de verwerende Partij, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

4.   Het overleg wordt 30 dagen na de datum van mededeling van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij de Partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

5.   Overleg over urgente aangelegenheden, zoals wanneer het bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, wordt binnen 20 dagen na de datum van mededeling van het verzoek geopend. Het overleg wordt 20 dagen na de datum van indiening van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij de Partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

6.   Elke Partij verstrekt voldoende feitelijke informatie met het oog op een onderzoek naar de wijze waarop de maatregel in kwestie van invloed kan zijn op de werking en toepassing van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten. Elke Partij streeft ernaar de deelname te garanderen van personeel van hun bevoegde overheidsinstanties die deskundig zijn op het gebied waarover het overleg plaatsvindt.

7.   Voor geschillen over een ander gebied dan de titels I tot en met VII, hoofdstuk 4 van titel VIII, titels IX tot en met XII van rubriek een of rubriek zes van deel twee wordt op verzoek van de klagende Partij het in lid 3 bedoelde overleg gehouden in het kader van een Gespecialiseerd Comité of van de Partnerschapsraad. Het Gespecialiseerd Comité kan te allen tijde besluiten de zaak aan de Partnerschapsraad voor te leggen. De Partnerschapsraad kan de zaak ook naar zich toe trekken. Het Gespecialiseerd Comité of, in voorkomend geval, de Partnerschapsraad kan het geschil bij besluit beslechten. De in lid 3 van dit artikel bedoelde termijnen blijven van toepassing. De plaats waar de vergaderingen worden gehouden, valt onder het reglement van orde van het Gespecialiseerd Comité, of, in voorkomend geval, de Partnerschapsraad.

8.   Het overleg, en in het bijzonder alle tijdens het overleg door de Partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en laat de rechten van elk van de Partijen in latere procedures onverlet.

Artikel 739

Arbitrageprocedure

1.   De klagende Partij kan om de instelling van een scheidsgerecht verzoeken indien:

a)

de verwerende Partij niet binnen tien dagen na de datum van mededeling van het verzoek om overleg reageert;

b)

het overleg niet binnen de in artikel 738, lid 3, lid 4 of lid 5, vastgestelde termijnen plaatsvindt;

c)

de Partijen overeenkomen geen overleg te voeren; of

d)

het overleg is afgesloten zonder dat een onderling overeengekomen oplossing is bereikt.

2.   Het verzoek om instelling van het scheidsgerecht wordt gedaan door middel van een schriftelijk verzoek dat aan de verwerende Partij wordt meegedeeld. In haar verzoek vermeldt de klagende Partij uitdrukkelijk de maatregel in kwestie en legt zij uit waarom die maatregel een inbreuk op de bestreken bepalingen vormt, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is.

Artikel 740

Instelling van een scheidsgerecht

1.   Een scheidsgerecht bestaat uit drie arbiters.

2.   Uiterlijk tien dagen na de datum van mededeling van het verzoek om instelling van een scheidsgerecht plegen de Partijen overleg om overeenstemming te bereiken over de samenstelling van het scheidsgerecht.

3.   Indien de Partijen binnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn geen overeenstemming bereiken over de samenstelling van het scheidsgerecht, benoemt elke Partij uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn een arbiter uit de op grond van artikel 752 voor die Partij opgestelde deellijst. Indien een Partij binnen die termijn geen arbiter uit haar deellijst benoemt, wijst de medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van die termijn door loting een arbiter aan uit de deellijst van de Partij die geen arbiter heeft aangewezen. De medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij kan die aanwijzing door loting van de arbiter delegeren.

4.   Indien de Partijen binnen de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn geen overeenstemming bereiken over de voorzitter van het scheidsgerecht, wijst de medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van die termijn de voorzitter van het scheidsgerecht aan door middel van loting aan uit de op grond van artikel 752 opgestelde deellijst van voorzitters. De medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij kan die aanwijzing door loting van de voorzitter van het scheidsgerecht delegeren.

5.   Indien een van de in artikel 752 bedoelde lijsten niet is opgesteld of niet voldoende namen bevat op het tijdstip waarop de aanwijzing op grond van lid 3 of lid 4 van dit artikel wordt gemaakt, worden de arbiters door middel van loting aangewezen uit de personen die door een Partij of beide Partijen formeel zijn voorgedragen overeenkomstig bijlage 48.

6.   De datum van instelling van het scheidsgerecht is de datum waarop de laatste van de drie arbiters de Partijen in kennis heeft gesteld van de aanvaarding van zijn of haar benoeming overeenkomstig bijlage 48.

Artikel 741

Vereisten voor arbiters

1.   Alle arbiters:

a)

moeten beschikken over aantoonbare deskundigheid op het gebied van recht en internationale handel, onder meer met betrekking tot specifieke aangelegenheden die vallen onder de titels I tot en met VII, hoofdstuk 4 van titel VIII, de titels IX tot en met XII van rubriek een van deel twee of rubriek zes van deel twee, of op het gebied van wetgeving en andere aangelegenheden die onder deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten vallen, en, in het geval van een voorzitter, ook ervaring hebben met geschillenbeslechtingsprocedures;

b)

moeten onafhankelijk zijn van en mogen niet verbonden zijn met of mogen geen instructies aanvaarden van een van de Partijen;

c)

moeten op persoonlijke titel optreden en mogen geen instructies aanvaarden van enige organisatie of regering met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met het geschil; en

d)

moeten voldoen aan bijlage 49.

2.   Alle arbiters zijn personen wier onafhankelijkheid buiten twijfel staat, die over de vereiste kwalificaties beschikken om in hun land de hoogste rechterlijke ambten te bekleden of die erkende rechtsgeleerden zijn.

3.   Gezien het voorwerp van een specifiek geschil kunnen de Partijen overeenkomen af te wijken van de in punt a) van lid 1 genoemde vereisten.

Artikel 742

Taken van het scheidsgerecht

Het scheidsgerecht:

a)

verricht een objectieve beoordeling van de aan hem voorgelegde aangelegenheid, met inbegrip van een objectieve beoordeling van de feiten van de zaak en de toepasselijkheid en conformiteit van de maatregelen in kwestie met de bestreken bepalingen;

b)

vermeldt in zijn beslissingen en uitspraken de feitelijke en juridische bevindingen en de redenen voor zijn bevindingen; en

c)

pleegt regelmatig overleg met de Partijen en biedt passende kansen voor de ontwikkeling van een onderling overeengekomen oplossing.

Artikel 743

Taakomschrijving

1.   Tenzij de Partijen uiterlijk vijf dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht anders overeenkomen, is het mandaat van het scheidsgerecht:

"in het licht van de relevante bestreken bepalingen van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten de in het verzoek om instelling van het scheidsgerecht bedoelde aangelegenheid te onderzoeken, te beslissen over de conformiteit van de maatregel in kwestie met de in artikel 735 bedoelde bepalingen en overeenkomstig artikel 745 een uitspraak te doen."

2.   Indien de Partijen andere mandaten overeenkomen dan die bedoeld in lid 1, stellen zij het scheidsgerecht binnen de in lid 1 bedoelde termijn in kennis van de overeengekomen taakomschrijving.

Artikel 744

Spoedprocedures

1.   Op verzoek van een Partij beslist het scheidsgerecht uiterlijk tien dagen na de datum waarop het is ingesteld, of de zaak dringend is.

2.   In dringende gevallen zijn de toepasselijke termijnen van artikel 745 half zo lang als de daarin voorgeschreven termijn.

Artikel 745

Uitspraak van het scheidsgerecht

1.   Het scheidsgerecht legt de Partijen binnen 100 dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht een tussentijds verslag voor. Wanneer het scheidsgerecht van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het scheidsgerecht de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het scheidsgerecht voornemens is zijn tussentijds verslag in te dienen. Het scheidsgerecht legt in geen geval zijn tussentijds verslag later dan 130 dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht voor.

2.   Elke Partij kan het scheidsgerecht binnen 14 dagen na de voorlegging ervan schriftelijk verzoeken om bepaalde aspecten van het tussentijds verslag te herzien. Een Partij kan binnen zes dagen na de indiening van het verzoek opmerkingen maken over het verzoek van de andere Partij.

3.   Indien binnen de in lid 2 bedoelde termijn geen schriftelijk verzoek om herziening van bepaalde aspecten van het tussentijds verslag wordt ingediend, wordt het tussentijdse verslag de uitspraak van het scheidsgerecht.

4.   Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak aan de Partijen toekomen binnen 130 dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht. Wanneer het scheidsgerecht van oordeel is dat de termijn niet kan worden gehaald, stelt zijn voorzitter de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het scheidsgerecht van plan is zijn definitieve uitspraak te doen toekomen. Het scheidsgerecht doet in geen geval zijn uitspraak later toekomen dan 160 dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht.

5.   De uitspraak omvat een bespreking van elk schriftelijk verzoek van de Partijen over het tussentijds verslag en gaat duidelijk in op de opmerkingen van de Partijen.

6.   Voor alle duidelijkheid: een "uitspraak" of "uitspraken" als bedoeld in de artikelen 742, 743 en 753 en artikel 754, leden 1, 3, 4 en 6, verwijst ook naar het tussentijds verslag van het scheidsgerecht.

HOOFDSTUK 3

NALEVING

Artikel 746

Nalevingsmaatregelen

1.   Indien het scheidsgerecht in zijn in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak vaststelt dat de verwerende Partij een verplichting uit hoofde van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten niet is nagekomen, neemt die Partij de nodige maatregelen om onmiddellijk gevolg te geven aan de uitspraak van het scheidsgerecht, teneinde zichzelf in overeenstemming te brengen met de bestreken bepalingen.

2.   De verwerende Partij stelt de klagende Partij uiterlijk 30 dagen na de uitspraak in kennis van de maatregelen die zij heeft genomen of voornemens is te nemen om aan de uitspraak te voldoen.

Artikel 747

Redelijke termijn

1.   Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, stelt de verwerende Partij de klagende Partij uiterlijk 30 dagen na de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak in kennis van de duur van de redelijke termijn die zij nodig heeft om aan de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak te voldoen. De Partijen streven ernaar overeenstemming te bereiken over de duur van de redelijke termijn voor de naleving.

2.   Indien de Partijen het niet eens zijn over de duur van de redelijke termijn, kan de klagende Partij ten vroegste 20 dagen na de in lid 1 bedoelde kennisgeving schriftelijk verzoeken dat het oorspronkelijke scheidsgerecht de duur van de redelijke termijn vaststelt. Het scheidsgerecht doet zijn beslissing binnen 20 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen toekomen.

3.   De verwerende Partij stelt de klagende Partij ten minste één maand voor het verstrijken van de redelijke termijn schriftelijk in kennis van haar vorderingen bij de naleving van de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak.

4.   De Partijen kunnen overeenkomen de redelijke termijn te verlengen.

Artikel 748

Toetsing van de naleving

1.   Uiterlijk op de datum waarop de redelijke termijn verstrijkt, stelt de verwerende Partij de klagende Partij in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak na te leven.

2.   Wanneer de Partijen het oneens zijn over het bestaan van of de verenigbaarheid met de bestreken bepalingen van een maatregel die met het oog op naleving is getroffen, kan de klagende Partij bij het oorspronkelijke scheidsgerecht een schriftelijk verzoek indienen om hierover te beslissen. In het verzoek wordt vermeld om welke maatregel het gaat en wordt uitgelegd hoe die maatregel een inbreuk op de bestreken bepalingen vormt, op een wijze die voldoende is om de rechtsgrondslag van de klacht duidelijk aan te tonen. Het scheidsgerecht doet zijn beslissing binnen 45 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen toekomen.

Artikel 749

Tijdelijke maatregelen

1.   Op verzoek van en na overleg met de klagende Partij dient de verwerende Partij een voorstel voor tijdelijke compensatie in indien:

a)

de verwerende Partij de klagende Partij ervan kennis geeft dat het niet mogelijk is de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak na te leven; of

b)

de verwerende Partij verzuimt binnen de in artikel 746 bedoelde termijn of vóór het verstrijken van de redelijke termijn kennis te geven van een maatregel die zij met het oog op naleving heeft getroffen; of

c)

het scheidsgerecht oordeelt dat er geen maatregelen met het oog op naleving zijn getroffen of dat de met het oog op naleving getroffen maatregel niet in overeenstemming is met de bestreken bepalingen.

2.   In elk van de in lid 1, punten a), b) en c), bedoelde situaties kan de klagende Partij de verwerende Partij schriftelijk ervan kennis geven dat zij voornemens is de toepassing van verplichtingen uit hoofde van de bestreken bepalingen te schorsen indien:

a)

de klagende Partij besluit geen verzoek uit hoofde van lid 1 in te dienen; of

b)

de Partijen geen overeenstemming bereiken over de tijdelijke compensatie binnen 20 dagen na het verstrijken van de redelijke termijn of de beslissing van het scheidsgerecht uit hoofde van artikel 748 wanneer een verzoek uit hoofde van lid 1 is gedaan.

In de kennisgeving wordt vermeld in welke mate de verplichtingen zullen worden geschorst.

3.   Voor de schorsing van verplichtingen gelden de volgende voorwaarden:

a)

verplichtingen uit hoofde van rubriek vier van deel twee, het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid of de bijlagen daarbij of deel vijf kunnen niet uit hoofde van dit artikel worden geschorst;

b)

in afwijking van punt a) kunnen verplichtingen uit hoofde van deel vijf alleen worden geschorst indien de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak betrekking heeft op de interpretatie en uitvoering van deel vijf;

c)

verplichtingen buiten deel vijf kunnen niet worden geschorst indien de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak betrekking heeft op de interpretatie en uitvoering van deel vijf; en

d)

verplichtingen uit hoofde van titel II van rubriek een van deel twee met betrekking tot financiële diensten kunnen uit hoofde van dit artikel niet worden geschorst, tenzij de in artikel 745, lid 4, bedoelde uitspraak betrekking heeft op de uitlegging en toepassing van verplichtingen uit hoofde van titel II van rubriek een van deel twee met betrekking tot financiële diensten.

4.   Wanneer een Partij volhardt in de niet-naleving van een uitspraak van een uit hoofde van een eerdere overeenkomst tussen de Partijen ingesteld scheidsgerecht, kan de andere Partij verplichtingen uit hoofde van de bestreken bepalingen bedoeld in artikel 735 schorsen. Met uitzondering van de regel in lid 3, punt a), van dit artikel worden alle regels met betrekking tot tijdelijke maatregelen in geval van niet-naleving en de herziening van dergelijke maatregelen beheerst door de eerdere overeenkomst.

5.   De schorsing van verplichtingen mag niet hoger zijn dan het niveau dat overeenkomt met de door de schending veroorzaakte tenietdoening of uitholling.

6.   Indien het scheidsgerecht de schending in rubriek een of rubriek drie van deel twee heeft vastgesteld, kan de schorsing worden toegepast in een andere titel van dezelfde rubriek als die waarin het scheidsgerecht de schending heeft vastgesteld, met name indien de klagende Partij van mening is dat een dergelijke schorsing daadwerkelijk tot naleving leidt.

7.   Indien het scheidsgerecht de schending in deel twee, rubriek twee, heeft vastgesteld:

a)

moet de klagende Partij eerst trachten verplichtingen te schorsen in dezelfde titel als die waarin het scheidsgerecht de schending heeft vastgesteld;

b)

indien de klagende Partij van mening is dat het niet haalbaar of doeltreffend is om verplichtingen te schorsen met betrekking tot dezelfde titel als die waarin het scheidsgerecht de schending heeft vastgesteld, kan zij trachten verplichtingen in de andere titel onder dezelfde rubriek te schorsen.

8.   Indien het scheidsgerecht de schending heeft vastgesteld in deel twee, rubrieken een, twee, drie of vijf, en indien de klagende Partij van mening is dat het niet haalbaar of doeltreffend is om verplichtingen te schorsen binnen dezelfde rubriek als die waarin het scheidsgerecht de schending heeft vastgesteld, en de omstandigheden ernstig genoeg zijn, kan zij trachten verplichtingen uit hoofde van andere bestreken bepalingen te schorsen.

9.   In het geval van lid 7, punt b), en lid 8, motiveert de klagende Partij haar besluit.

10.   De klagende Partij kan de verplichtingen tien dagen na de datum van toezending van de in lid 2 bedoelde kennisgeving schorsen, tenzij de verwerende Partij een verzoek uit hoofde van lid 11 heeft gedaan.

11.   Indien de verwerende Partij van mening is dat het meegedeelde niveau van schorsing van verplichtingen hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de door de schending veroorzaakte tenietdoening of uitholling, of dat de in lid 7, punt b), lid 8 of lid 9 vastgestelde beginselen en procedures niet zijn gevolgd, kan zij vóór het verstrijken van de in lid 10 vastgestelde termijn van tien dagen bij het oorspronkelijke scheidsgerecht een schriftelijk verzoek indienen om hierover te beslissen. Het scheidsgerecht beslist over het niveau van schorsing van verplichtingen binnen 30 dagen na de datum van het verzoek aan de Partijen. De verplichtingen worden niet geschorst totdat het scheidsgerecht heeft beslist. De schorsing van verplichtingen moet in overeenstemming zijn met die beslissing.

12.   Het scheidsgerecht dat op grond van lid 11 optreedt, onderzoekt niet de aard van de te schorsen verplichtingen, maar bepaalt of het niveau van die schorsing hoger is dan het niveau dat overeenkomt met de door de schending veroorzaakte tenietdoening of uitholling. Indien de aan arbitrage voorgelegde aangelegenheid echter het argument omvat dat de in lid 7, punt b), lid 8 of lid 9 vastgestelde beginselen en procedures niet zijn gevolgd, onderzoekt het scheidsgerecht dat argument. Ingeval het scheidsgerecht vaststelt dat die beginselen en procedures niet zijn gevolgd, past de klagende Partij ze toe in overeenstemming met lid 7, punt b), lid 8 en lid 9. De Partijen aanvaarden de beslissing van het scheidsgerecht als definitief en verzoeken niet om een tweede arbitrageprocedure. Dit lid leidt in geen geval tot vertraging van de datum waarop de klagende Partij gerechtigd is verplichtingen uit hoofde van dit artikel te schorsen.

13.   De schorsing van verplichtingen of de in dit artikel bedoelde compensatie is tijdelijk en wordt niet toegepast nadat:

a)

de Partijen op grond van artikel 756 tot een onderling overeengekomen oplossing zijn gekomen;

b)

de Partijen zijn overeengekomen dat de verwerende Partij door de getroffen nalevingsmaatregel de bestreken bepalingen naleeft; of

c)

alle nalevingsmaatregelen waarvan het scheidsgerecht heeft vastgesteld dat ze onverenigbaar zijn met de bestreken bepalingen, zijn ingetrokken of gewijzigd zodat de verwerende Partij die bestreken bepalingen naleeft.

Artikel 750

Toetsing van nalevingsmaatregelen genomen nadat tijdelijke maatregelen zijn genomen

1.   De verwerende Partij stelt de klagende Partij in kennis van elke nalevingsmaatregel die zij heeft genomen na de schorsing van verplichtingen of na de toepassing van tijdelijke compensatie, al naargelang het geval. Met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen beëindigt de klagende Partij de schorsing van verplichtingen binnen 30 dagen na de kennisgeving. In gevallen waarin compensatie is toegepast, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen, kan de verwerende Partij de toepassing van die compensatie beëindigen binnen 30 dagen nadat zij kennis heeft gegeven van de naleving.

2.   Indien de Partijen binnen 30 dagen na de datum van kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de verwerende Partij door de maatregel waarvan kennis is gegeven de bestreken bepalingen naleeft, dient de klagende Partij bij het oorspronkelijke scheidsgerecht een schriftelijk verzoek in om hierover te beslissen. Het scheidsgerecht neemt een beslissing binnen 46 dagen na de datum van indiening van het verzoek. Indien het scheidsgerecht van oordeel is dat de genomen nalevingsmaatregel in overeenstemming is met de bestreken bepalingen, wordt de schorsing van verplichtingen of de compensatie, al naargelang het geval, beëindigd. In voorkomend geval wordt het niveau van schorsing van verplichtingen of van compensatie aangepast in het licht van de beslissing van het scheidsgerecht.

HOOFDSTUK 4

GEMEENSCHAPPELIJKE PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 751

Ontvangst van informatie

1.   Op verzoek van een Partij of op eigen initiatief kan het scheidsgerecht de Partijen om relevante informatie verzoeken die het noodzakelijk en passend acht. De Partijen reageren onverwijld en volledig op elk verzoek van het scheidsgerecht om dergelijke informatie.

2.   Op verzoek van een Partij of op eigen initiatief kan het scheidsgerecht bij alle bronnen alle informatie inwinnen die het passend acht. Het scheidsgerecht heeft ook het recht om het advies van deskundigen in te winnen wanneer het dat passend acht en met inachtneming van eventuele door de Partijen overeengekomen voorwaarden.

3.   Het scheidsgerecht behandelt amicus curiae opmerkingen van natuurlijke personen van een partij of in een partij gevestigde rechtspersonen overeenkomstig bijlage 48.

4.   Alle informatie die het scheidsgerecht uit hoofde van dit artikel heeft verkregen, wordt ter beschikking gesteld van de Partijen en de Partijen kunnen opmerkingen over die informatie indienen bij het scheidsgerecht.

Artikel 752

Lijsten van arbiters

1.   De Partnerschapsraad stelt uiterlijk 180 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van personen die deskundig zijn op specifieke gebieden die onder deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten vallen en die bereid en in staat zijn om als lid van een scheidsgerecht op te treden. De lijst bestaat uit ten minste 15 personen en omvat drie deellijsten:

a)

een deellijst van personen die op basis van voorstellen van de Unie is opgesteld;

b)

een deellijst van personen die op basis van voorstellen van het Verenigd Koninkrijk is opgesteld; en

c)

een deellijst van personen die geen onderdaan van een van de Partijen zijn die als voorzitter van het scheidsgerecht fungeren.

Elke deellijst bevat ten minste vijf personen. De Partnerschapsraad ziet erop toe dat de lijst altijd op dat minimumaantal personen wordt gehandhaafd.

2.   De Partnerschapsraad kan aanvullende lijsten opstellen van personen die deskundig zijn in specifieke sectoren die onder deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten vallen. Met instemming van de Partijen kunnen dergelijke aanvullende lijsten worden gebruikt om het scheidsgerecht samen te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 740, leden 3 en 5. Aanvullende lijsten bestaan uit twee deellijsten:

a)

een deellijst van personen die op basis van voorstellen van de Unie is opgesteld; en

b)

een deellijst van personen die op basis van voorstellen van het Verenigd Koninkrijk is opgesteld;

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde lijsten omvatten geen leden, ambtenaren of andere personeelsleden van de instellingen van de Unie, van de overheid van een lidstaat of van de overheid van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 753

Vervanging van arbiters

Indien een arbiter tijdens de geschillenbeslechtingsprocedures uit hoofde van deze titel niet kan deelnemen, zich terugtrekt of moet worden vervangen omdat hij niet voldoet aan de gedragscode, is de procedure van artikel 740 van toepassing. De termijn voor de uitspraak of beslissing wordt verlengd met de tijd die nodig is voor de benoeming van de nieuwe arbiter.

Artikel 754

Beslissingen en uitspraken van het scheidsgerecht

1.   De beraadslagingen van het scheidsgerecht worden vertrouwelijk behandeld. Het scheidsgerecht stelt alles in het werk om uitspraken te doen en beslissingen te nemen bij consensus. Indien dat niet mogelijk is, beslist het scheidsgerecht bij meerderheid van stemmen. In geen geval worden afzonderlijke adviezen van arbiters openbaar gemaakt.

2.   De beslissingen en uitspraken van het scheidsgerecht zijn bindend voor de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Zij scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke of rechtspersonen.

3.   De beslissingen en uitspraken van het scheidsgerecht kunnen de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten niet aanvullen of beperken.

4.   Voor alle duidelijkheid: het scheidsgerecht is niet bevoegd om de wettigheid vast te stellen van een maatregel die volgens het interne recht van een Partij een inbreuk op deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten zou vormen. Geen enkele bevinding van het scheidsgerecht in een uitspraak over een geschil tussen de Partijen is bindend voor de nationale rechterlijke instanties van elk van de Partijen met betrekking tot de betekenis die moet worden gegeven aan het interne recht van die Partij.

5.   Voor alle duidelijkheid: de rechtbanken van elke Partij zijn niet bevoegd voor de beslechting van geschillen tussen de Partijen uit hoofde van deze overeenkomst.

6.   Elke Partij maakt de uitspraken en beslissingen van het scheidsgerecht openbaar, onder voorbehoud van de bescherming van vertrouwelijke informatie.

7.   De door de Partijen bij het scheidsgerecht ingediende informatie wordt behandeld overeenkomstig de vertrouwelijkheidsregels van bijlage 48.

Artikel 755

Schorsing en beëindiging van de arbitrageprocedure

Het scheidsgerecht schorst zijn werkzaamheden te allen tijde gedurende een door de Partijen overeengekomen periode van ten hoogste twaalf opeenvolgende maanden wanneer beide Partijen daarom verzoeken. Het scheidsgerecht hervat zijn werkzaamheden vóór het einde van de schorsingsperiode op schriftelijk verzoek van beide Partijen, of aan het einde van de schorsingsperiode op schriftelijk verzoek van een van de Partijen. De verzoekende Partij doet de andere Partij dienovereenkomstig een kennisgeving toekomen. Indien een Partij na afloop van de schorsingsperiode niet om hervatting van de werkzaamheden van het scheidsgerecht verzoekt, vervalt de autoriteit van het scheidsgerecht en wordt de geschillenbeslechtingsprocedure beëindigd. In geval van schorsing van de werkzaamheden van het scheidsgerecht worden de betrokken termijnen verlengd met dezelfde periode als de werkzaamheden van het scheidsgerecht werden geschorst.

Artikel 756

Onderling overeengekomen oplossing

1.   De Partijen kunnen te allen tijde in onderling overleg tot een oplossing komen voor een in artikel 735 bedoeld geschil.

2.   Indien een onderling overeengekomen oplossing is gevonden tijdens de procedures voor het panel, brengen de Partijen de voorzitter van het scheidsgerecht gezamenlijk in kennis van de overeengekomen oplossing. Na de kennisgeving wordt de arbitrageprocedure beëindigd.

3.   De oplossing kan worden vastgesteld bij besluit van de Partnerschapsraad. Onderling overeengekomen oplossingen worden openbaar gemaakt. De aan het publiek meegedeelde versie mag geen informatie bevatten die door een van de Partijen als vertrouwelijk is aangemerkt.

4.   Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de onderling overeengekomen oplossing binnen de overeengekomen termijn ten uitvoer te leggen.

5.   Uiterlijk op de datum waarop de overeengekomen termijn verstrijkt, stelt de uitvoerende Partij de andere Partij schriftelijk in kennis van alle maatregelen die zijn genomen om de onderling overeengekomen oplossing ten uitvoer te leggen.

Artikel 757

Termijnen

1.   Alle in deze titel vastgestelde termijnen worden geteld in dagen vanaf de dag volgend op de handeling waarop zij betrekking hebben.

2.   Elke in deze titel bedoelde termijn kan in onderling overleg tussen de Partijen worden gewijzigd.

3.   Het scheidsgerecht kan de Partijen te allen tijde, met opgave van redenen, voorstellen de in deze titel bedoelde termijnen te wijzigen.

Artikel 758

Kosten

1.   Elke Partij draagt haar eigen kosten die voortvloeien uit de deelname aan de procedure met een scheidsgerecht.

2.   De Partijen delen gezamenlijk en in gelijke mate de kosten in verband met organisatorische aangelegenheden, met inbegrip van de bezoldiging en de onkosten van de leden van het scheidsgerecht. De honoraria van de arbiters zijn in overeenstemming met bijlage 48.

Artikel 759

Bijlagen

1.   De in deze titel beschreven procedures voor geschillenbeslechting vallen onder de procedureregels van bijlage 48 en worden gevoerd overeenkomstig bijlage 49.

2.   De Partnerschapsraad kan de bijlagen 48 en 49 wijzigen.

HOOFDSTUK 5

SPECIFIEKE REGELINGEN VOOR EENZIJDIGE MAATREGELEN

Artikel 760

Bijzondere procedures voor corrigerende maatregelen en evenwichtsherstel

1.   Voor de toepassing van artikel 374 en artikel 411, leden 2 en 3, is deze titel van toepassing met de in dit artikel vastgestelde wijzigingen.

2.   Indien de Partijen binnen twee dagen geen overeenstemming bereiken over de samenstelling van het scheidsgerecht, wijst de medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij, in afwijking van artikel 740 en bijlage 48, uiterlijk één dag na afloop van de termijn van twee dagen een arbiter aan door loting uit de deellijst van elke Partij en de voorzitter van het scheidsgerecht door loting uit de deellijst van voorzitters die op grond van artikel 752 zijn opgesteld. De medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij kan die aanwijzing door loting van de arbiter of de voorzitter delegeren. Elke persoon bevestigt zijn of haar beschikbaarheid aan beide Partijen binnen twee dagen na de datum waarop hij of zij over zijn of haar aanwijzing werd geïnformeerd. De in punt 10 van bijlage 48 bedoelde organisatorische bijeenkomst vindt plaats binnen twee dagen na de instelling van het scheidsgerecht.

3.   In afwijking van punt 11 van bijlage 48 dient de klagende partij haar schriftelijke opmerkingen in uiterlijk zeven dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht. De verwerende Partij dient haar schriftelijke opmerkingen uiterlijk zeven dagen na de datum van indiening van de schriftelijke opmerkingen van de klagende Partij in. Het scheidsgerecht past alle andere relevante termijnen van de geschillenbeslechtingsprocedure zo nodig aan om ervoor te zorgen dat het verslag tijdig wordt voorgelegd.

4.   Artikel 745 is niet van toepassing en verwijzingen naar de uitspraak in deze titel worden gelezen als verwijzingen naar de uitspraak bedoeld in artikel 374, lid 10, of artikel 411, lid 3, punt c).

5.   In afwijking van artikel 748, lid 2, doet het scheidsgerecht zijn beslissing binnen 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen toekomen.

Artikel 761

Schorsing van verplichtingen voor de toepassing van artikel 374, lid 12, artikel 501, lid 5, en artikel 506, lid 7

1.   Het niveau van de schorsing van verplichtingen mag niet hoger zijn dan het niveau dat overeenkomt met de tenietdoening of uitholling van voordelen uit hoofde van deze overeenkomst of een aanvullende overeenkomst die rechtstreeks door de corrigerende of compenserende maatregelen wordt veroorzaakt vanaf de datum waarop de corrigerende of compenserende maatregelen van kracht worden tot de datum waarop het scheidsgerecht uitspraak doet.

2.   Het door de klagende Partij gevraagde niveau van schorsing van verplichtingen en de vaststelling van het niveau van schorsing van verplichtingen door het scheidsgerecht worden gebaseerd op feiten die aantonen dat de tenietdoening of uitholling rechtstreeks het gevolg is van de toepassing van de corrigerende of compenserende maatregel en betrekking heeft op specifieke goederen, dienstverleners, investeerders of andere economische actoren, en niet alleen op beweringen, vermoedens of vage mogelijkheden.

3.   Het door de klagende Partij gevraagde of door het scheidsgerecht vastgestelde niveau van tenietgedane of uitgeholde voordelen:

a)

omvat geen punitieve schadevergoeding, rente of hypothetische verliezen aan winsten of zakelijke kansen;

b)

wordt verminderd met elke voorafgaande terugbetaling van rechten, schadeloosstelling of andere vormen van compensatie die reeds door de betrokken marktdeelnemers of de betrokken Partij zijn ontvangen; en

c)

omvat niet de bijdrage aan de tenietdoening of uitholling door moedwillig of nalatig handelen of verzuim van de betrokken Partij of een persoon of entiteit ten aanzien waarvan op grond van de voorgenomen schorsing van verplichtingen rechtsmiddelen worden ingesteld.

Artikel 762

Voorwaarden voor evenwichtsherstellende, corrigerende, compenserende en vrijwaringsmaatregelen

Wanneer een partij een maatregel neemt uit hoofde van artikel 374, artikel 411, artikel 469, artikel 501, artikel 506 of artikel 773, is die maatregel alleen van toepassing met betrekking tot bestreken bepalingen in de zin van artikel 735 en zijn de voorwaarden van artikel 749, lid 3, mutatis mutandis van toepassing.

TITEL II

BASIS VOOR SAMENWERKING

Artikel 763

Democratie, rechtsstaat en mensenrechten

1.   De Partijen blijven de gedeelde waarden en beginselen van democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten, die ten grondslag liggen aan hun intern en internationaal beleid, hooghouden. In dat verband bevestigen de Partijen andermaal dat zij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de internationale mensenrechtenverdragen waarbij zij partij zijn, eerbiedigen.

2.   De Partijen bevorderen die gedeelde waarden en beginselen binnen internationale fora. Bij de bevordering van die waarden en beginselen werken de Partijen samen, ook met of in derde landen.

Artikel 764

Strijd tegen klimaatverandering

1.   De Partijen zijn van oordeel dat klimaatverandering een existentiële bedreiging voor de mensheid vormt en herhalen dat zij vastbesloten zijn om mondiaal krachtiger op die bedreiging te reageren. De strijd tegen door de mens veroorzaakte klimaatverandering, zoals die gestalte heeft gekregen in het kader van het proces van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), en met name in de Overeenkomst van Parijs die tijdens haar 21e zitting door de Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag inzake klimaatverandering van de Verenigde Naties is gesloten (hierna "de Overeenkomst van Parijs" genoemd), vormt een inspiratiebron voor het interne en externe beleid van de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Dienovereenkomstig eerbiedigt elke Partij de Overeenkomst van Parijs en het door UNFCCC ingestelde proces en onthouden zij zich van elk handelen of nalaten dat het voorwerp en het doel van de Overeenkomst van Parijs wezenlijk teniet zou doen.

2.   Binnen internationale fora pleiten de Partijen voor de bestrijding van klimaatverandering, onder meer door samen te werken met andere landen en regio's opdat zij hun ambitieniveau op het gebied van de vermindering van broeikasgasemissies verhogen.

Artikel 765

Bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens

1.   De Partijen zijn van oordeel dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale stabiliteit en veiligheid vormt. De Partijen komen derhalve overeen samen te werken en de verspreiding van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor te helpen bestrijden door de volledige naleving en de uitvoering op nationaal niveau van de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de internationale verdragen en overeenkomsten op het gebied van ontwapening en non-proliferatie, alsmede van andere internationale verplichtingen op dat gebied.

2.   De Partijen komen bovendien overeen mee te werken en bij te dragen aan de bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, door:

a)

maatregelen te nemen die zijn gericht op de ondertekening of de ratificatie van alle andere internationale instrumenten ter zake of op aansluiting daarbij, al naargelang het geval, en op de volledige tenuitvoerlegging daarvan; en

b)

een effectief systeem van nationale uitvoercontroles in te voeren om de uitvoer en doorvoer te controleren van goederen die betrekking hebben op massavernietigingswapens, met inbegrip van een controle op eindgebruik als massavernietigingswapen van technologieën voor tweeërlei gebruik, en met effectieve sancties op overtreding van de uitvoercontroles.

3.   De Partijen komen overeen een regelmatige dialoog over die onderwerpen tot stand te brengen.

Artikel 766

Handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens

1.   De Partijen erkennen dat de illegale productie en overdracht van en de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor, alsmede hun buitensporige accumulatie, hun slecht beheer, inadequaat beveiligde voorraden en de ongecontroleerde verspreiding ervan, een ernstige bedreiging voor de vrede en de internationale veiligheid blijven vormen.

2.   De Partijen komen overeen hun respectieve verplichtingen met betrekking tot de aanpak van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en munitie daarvoor na te komen en volledig uit te voeren, uit hoofde van de bestaande internationale overeenkomsten en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, en ook hun respectieve verbintenissen na te komen in het kader van andere internationale instrumenten op dat gebied, zoals het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten.

3.   De Partijen onderkennen het belang van interne controlesystemen voor de overdracht van conventionele wapens overeenkomstig de geldende internationale normen. De Partijen onderkennen dat het van belang is die controles op verantwoordelijke wijze toe te passen en aldus bij te dragen tot de internationale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, en tot het verminderen van menselijk leed, en te helpen voorkomen dat conventionele wapens op de illegale markt belanden.

4.   In dat verband verplichten de Partijen zich ertoe het Wapenhandelsverdrag volledig uit te voeren en in het kader van dat verdrag met elkaar samen te werken, ook wat betreft het bevorderen van de universalisering van dat verdrag en van de volledige uitvoering ervan door alle VN-lidstaten.

5.   De Partijen verplichten zich er daarom toe met elkaar samen te werken bij het opstellen of verbeteren van de regelgeving voor de internationale handel in conventionele wapens, en bij het voorkomen, bestrijden en uitbannen van de illegale wapenhandel.

6.   De Partijen komen overeen een regelmatige dialoog over die onderwerpen tot stand te brengen.

Artikel 767

De ernstigste criminaliteit die de internationale gemeenschap aangaat

1.   De Partijen bevestigen andermaal dat de ernstigste criminaliteit die de gehele internationale gemeenschap aangaat, niet ongestraft mag blijven en dat de effectieve vervolging ervan moet worden gewaarborgd door maatregelen op nationaal niveau te nemen en de wereldwijde samenwerking, onder meer met het Internationaal Strafhof, te intensiveren. De Partijen komen overeen volledige steun te verlenen aan de universaliteit en integriteit van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof en daarmee samenhangende instrumenten.

2.   De Partijen komen overeen een regelmatige dialoog over die onderwerpen tot stand te brengen.

Artikel 768

Terrorismebestrijding

1.   De Partijen werken samen op bilateraal, regionaal en internationaal niveau om daden van terrorisme in al zijn vormen en uitingen te voorkomen en te bestrijden overeenkomstig het internationale recht, met inbegrip van, indien van toepassing, internationale overeenkomsten ter bestrijding van terrorisme, het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten, en overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

2.   De Partijen versterken de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding, ook waar het gaat om het voorkomen en bestrijden van gewelddadig extremisme en terrorismefinanciering, teneinde hun gemeenschappelijke veiligheidsbelangen te bevorderen, rekening houdend met de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de Verenigde Naties en de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en zonder afbreuk te doen aan de samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken en de uitwisseling van inlichtingen.

3.   De Partijen komen overeen een regelmatige dialoog over die onderwerpen tot stand te brengen. Die dialoog is onder meer gericht op het bevorderen en vergemakkelijken van:

a)

het delen van evaluaties van de terroristische dreiging;

b)

de uitwisseling van beste praktijken en expertise op het gebied van terrorismebestrijding;

c)

operationele samenwerking en uitwisseling van gegevens; en

d)

uitwisselingen inzake samenwerking in het kader van multilaterale organisaties.

Artikel 769

Bescherming van persoonsgegevens

1.   De Partijen verzekeren dat zij zich zullen inzetten om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen. Zij streven ernaar samen te werken om strenge internationale normen te bevorderen.

2.   De Partijen erkennen dat personen recht hebben op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer en dat strenge normen op dat gebied bijdragen tot het vertrouwen in de digitale economie en de ontwikkeling van de handel en een cruciaal middel zijn voor doeltreffende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving. Met het oog daarop verbinden de Partijen zich ertoe om, elk in het kader van hun respectieve wet- en regelgeving, de verplichtingen na te komen die zij in verband met dat recht in deze overeenkomst zijn aangegaan.

3.   De Partijen werken op bilateraal en multilateraal niveau samen, met inachtneming van hun respectieve wet- en regelgeving. Dat kan, al naargelang van het geval, een dialoog, uitwisseling van deskundigheid of samenwerking op het gebied van handhaving omvatten met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens.

4.   Waar deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten voorzien in de doorgifte van persoonsgegevens, vindt die doorgifte plaats overeenkomstig de regels van de doorgevende partij inzake internationale doorgiften van persoonsgegevens. Voor alle duidelijkheid: dit lid doet geen afbreuk aan de toepassing van specifieke bepalingen in deze overeenkomst betreffende de doorgifte van persoonsgegevens, met name artikel 202 en artikel 525, noch aan titel I van deel zes. Indien nodig zal elke Partij alles in het werk stellen om, met inachtneming van haar regels inzake internationale doorgiften van persoonsgegevens, de nodige waarborgen voor de doorgifte van persoonsgegevens vast te stellen, rekening houdend met de aanbevelingen van de Partnerschapsraad uit hoofde van artikel 7, lid 4, punt h).

Artikel 770

Mondiale samenwerking bij vraagstukken van gemeenschappelijk economisch, ecologisch en sociaal belang

1.   De Partijen erkennen het belang van mondiale samenwerking bij het aanpakken van kwesties van gemeenschappelijk economisch, ecologisch en sociaal belang. Zij bevorderen multilaterale oplossingen voor gemeenschappelijke problemen waar dat in hun beider belang is.

2.   Zonder afbreuk te doen aan hun beslissingsautonomie en onverminderd andere bepalingen van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten, streven de Partijen ernaar samen te werken op het gebied van actuele en nieuwe mondiale vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals vrede en veiligheid, klimaatverandering, duurzame ontwikkeling, grensoverschrijdende verontreiniging, milieubescherming, digitalisering, volksgezondheid en consumentenbescherming, belastingen, financiële stabiliteit en vrije en eerlijke handel en investeringen. Daartoe streven zij ernaar een constante en effectieve dialoog in stand te houden en hun standpunten te coördineren binnen multilaterale organisaties en fora waaraan de Partijen deelnemen, zoals de Verenigde Naties, de Groep van zeven (G7) en de Groep van Twintig (G20), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie.

Artikel 771

Essentiële onderdelen

Artikel 763, lid 1, artikel 764, lid 1, en artikel 765, lid 1, vormen essentiële onderdelen van het partnerschap dat bij deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten tot stand wordt gebracht.

TITEL III

NAKOMING VAN VERPLICHTINGEN EN VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 772

Nakoming van als essentiële onderdelen beschreven verplichtingen

1.   Indien een van de Partijen van oordeel is dat er een ernstige en grove niet-nakoming door de andere Partij van de in artikel 771 als essentiële onderdelen beschreven verplichtingen heeft plaatsgevonden, kan zij besluiten de werking van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten geheel of gedeeltelijk op te zeggen of te schorsen.

2.   Voorafgaand daaraan verzoekt de Partij die een beroep doet op de toepassing van dit artikel dat de Partnerschapsraad onmiddellijk bijeenkomt om een tijdige en voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Indien binnen een termijn van 30 dagen na de datum van het verzoek aan de Partnerschapsraad geen voor alle Partijen aanvaardbare oplossing is gevonden, kan de Partij de in lid 1 bedoelde maatregelen nemen.

3.   De in lid 1 bedoelde maatregelen worden genomen met volledige inachtneming van het internationaal recht en zijn evenredig. Voorrang wordt gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten zo weinig mogelijk verstoren.

4.   De Partijen zijn van oordeel dat een situatie als een ernstige en grove niet-nakoming van een van de in artikel 771 als essentiële onderdelen beschreven verplichtingen kan worden beschouwd indien de ernst en de aard ervan uitzonderlijk zijn en een bedreiging vormen voor de vrede en de veiligheid of internationale gevolgen hebben. Voor alle duidelijkheid: elk handelen of nalaten dat het voorwerp en het doel van de Overeenkomst van Parijs wezenlijk teniet zou doen, wordt beschouwd als ernstige en grove niet-nakoming voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 773

Vrijwaringsmaatregelen

1.   Indien zich ernstige economische, maatschappelijke of milieuproblemen van sectorale of regionale aard voordoen, waaronder met betrekking tot visserijactiviteiten en hun afhankelijke gemeenschappen, die kunnen voortduren, kan de betrokken Partij eenzijdig passende vrijwaringsmaatregelen nemen. Dergelijke vrijwaringsmaatregelen zijn wat hun draagwijdte en duur betreft, beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is om de situatie te verhelpen. Maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren, krijgen voorrang.

2.   De betrokken Partij stelt de andere Partij daarvan onverwijld in kennis via de Partnerschapsraad en verstrekt alle relevante informatie. De Partijen treden onmiddellijk in overleg in de Partnerschapsraad om een voor alle Partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

3.   De betrokken Partij kan pas een maand na de datum van de in lid 2 bedoelde kennisgeving vrijwaringsmaatregelen nemen, tenzij de overlegprocedure op grond van lid 2 vóór het verstrijken van de gestelde termijn gezamenlijk is beëindigd. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden die onmiddellijk optreden vereisen, een voorafgaand onderzoek uitsluiten, kan de betrokken Partij onmiddellijk de vrijwaringsmaatregelen toepassen die strikt noodzakelijk zijn om de situatie te verhelpen.

De betrokken Partij stelt de Partnerschapsraad onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en verstrekt alle relevante informatie.

4.   Indien een vrijwaringsmaatregel van de betrokken Partij leidt tot een onevenwichtigheid tussen de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten, kan de andere Partij de evenredige evenwichtsherstellende maatregelen nemen die strikt noodzakelijk zijn om de onevenwichtigheid te verhelpen. Maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren, krijgen voorrang. De leden 2 tot en met 4 zijn mutatis mutandis van toepassing op dergelijke evenwichtsherstellende maatregelen.

5.   Elk van de Partijen kan, zonder voorafgaand overleg op grond van artikel 738 te hebben gepleegd, de in artikel 739 bedoelde arbitrageprocedure inleiden om een maatregel van de andere Partij in toepassing van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel aan te vechten.

6.   De in lid 1 bedoelde vrijwaringsmaatregelen en de in lid 5 bedoelde evenwichtsherstellende maatregelen kunnen ook worden genomen met betrekking tot een aanvullende overeenkomst, tenzij anderszins wordt bepaald in die aanvullende overeenkomst.

DEEL ZEVEN

SLOTBEPALINGEN

Artikel 774

Territoriale werkingssfeer

1.   Deze overeenkomst is van toepassing op:

a)

de grondgebieden waarop het VEU, het VWEU en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn, onder de in die Verdragen neergelegde voorwaarden; en

b)

het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk.

2.   Deze overeenkomst is ook van toepassing op het baljuwschap Guernsey, het baljuwschap Jersey en Man, in de mate bepaald in rubriek vijf van deel twee en artikel 520.

3.   Deze overeenkomst is niet van toepassing op Gibraltar en heeft geen gevolgen op dat grondgebied.

4.   Deze overeenkomst is niet van toepassing op de overzeese gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met het Verenigd Koninkrijk: Anguilla; Bermuda; Brits Zuidpoolgebied; Brits Indische Oceaanterritorium; Britse Maagdeneilanden; Kaaimaneilanden; Falklandeilanden; Montserrat; Pitcairneilanden; Sint-Helena, Ascension en Tristan da Cunha; Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden; en Turks- en Caicoseilanden.

Artikel 775

Verhouding tot andere overeenkomsten

Deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten zijn van toepassing onverminderd een eventuele eerdere bilaterale overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk enerzijds en de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie anderzijds. De Partijen bevestigen andermaal hun verplichtingen om een dergelijke overeenkomst uit te voeren.

Artikel 776

Evaluatie

Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst en vervolgens om de vijf jaar evalueren de Partijen gezamenlijk de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst en de aanvullende overeenkomsten en alle daarmee verband houdende aangelegenheden.

Artikel 777

Gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Niets in deze overeenkomst of in een aanvullende overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is gerubriceerde informatie beschikbaar te stellen.

In het kader van deze overeenkomst of een aanvullende overeenkomst door de Partijen verstrekte of tussen de Partijen uitgewisselde gerubriceerde informatie of materialen worden verwerkt en beschermd in overeenstemming met de overeenkomst betreffende beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde informatie en elke uit hoofde daarvan gesloten uitvoeringsregeling.

De Partijen bereiken overeenstemming over verwerkingsinstructies om de bescherming te garanderen van gevoelige niet-gerubriceerde informatie die tussen hen wordt uitgewisseld.

Artikel 778

Integrerende delen van deze overeenkomst

1.   De protocollen, bijlagen, aanhangsels en voetnoten van en bij deze overeenkomst maken integrerend deel uit van deze overeenkomst.

2.   Elk van de bijlagen bij deze overeenkomst, met inbegrip van de aanhangsels daarvan, maken integrerend deel uit van de afdeling, het hoofdstuk, de titel, de rubriek of het protocol waarin naar die bijlage wordt verwezen of waarnaar in die bijlage wordt verwezen. Voor alle duidelijkheid:

a)

bijlage 1 maakt integrerend deel uit van titel III van deel een;

b)

de bijlagen 2 tot en met 9 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 2;

c)

bijlage 10 maakt integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 3;

d)

de bijlagen 11 tot en met 17 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 4;

e)

bijlage 18 maakt integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk 5;

f)

de bijlagen 19 tot en met 24 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel II;

g)

bijlage 25 maakt integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel VI;

h)

de bijlagen 26 tot en met 29 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel VIII;

i)

bijlage 27 maakt integrerend deel uit van deel twee, rubriek een, titel XI;

j)

bijlage 30 en alle bijlagen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 454 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek twee, titel II;

k)

bijlage 31 maakt integrerend deel uit van deel twee, rubriek drie, titel I;

l)

de bijlagen 32, 33 en 34 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek drie, titel II;

m)

de bijlagen 35 tot en met 38 maken integrerend deel uit van deel twee, rubriek vijf;

n)

bijlage 39 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel II;

o)

bijlage 40 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel III;

p)

bijlage 41 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel V;

q)

bijlage 42 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel VI;

r)

bijlage 43 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel VII;

s)

bijlage 44 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel IX;

t)

bijlage 45 maakt integrerend deel uit van deel drie, titels III, VII en XI;

u)

bijlage 46 maakt integrerend deel uit van deel drie, titel XI;

v)

bijlage 47 maakt integrerend deel uit van deel vijf, hoofdstuk 1, afdeling 2;

w)

de bijlagen 48 en 49 maken integrerend deel uit van deel zes, titel I;

x)

de bijlage bij het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten maakt integrerend deel uit van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten;

y)

de bijlagen SSC-1, SSC-2, SSC-3, SSC-4, SSC-5, SSC-6, SSC-7 en SSC-8 en de aanhangsels daarvan maken integrerend deel uit van het Protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid.

Artikel 779

Opzegging

Elke Partij kan deze overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving langs diplomatieke weg. Deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten vervallen op de eerste dag van de twaalfde maand na de datum van kennisgeving.

Artikel 780

Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal. Alle taalversies van de overeenkomst worden uiterlijk op 30 april 2021 onderworpen aan een proces van laatste juridisch-linguïstische revisie. Niettegenstaande de vorige zin moet het proces van laatste juridisch-linguïstische revisie voor de Engelse versie van de overeenkomst ten laatste afgerond zijn op de dag bedoeld in artikel 783, lid 1, als die dag vóór 30 april 2021 valt.

De taalversies die het resultaat zijn van het bovengenoemde proces van laatste juridisch-linguïstische revisie komen van meet af aan in de plaats van de ondertekende versies van de overeenkomst en worden als authentiek en definitief vastgesteld door middel van uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de Partijen.

Artikel 781

Toekomstige toetredingen tot de Unie

1.   De Unie stelt het Verenigd Koninkrijk in kennis van elk nieuw verzoek om toetreding van een derde land tot de Unie.

2.   Tijdens de onderhandelingen tussen de Unie en een derde land betreffende de toetreding van dat land tot de Unie (87) streeft de Unie ernaar:

a)

op verzoek van het Verenigd Koninkrijk en, voor zover mogelijk, informatie te verstrekken over aangelegenheden die onder deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten vallen; en

b)

rekening te houden met eventuele bezwaren van het Verenigd Koninkrijk.

3.   De Partnerschapsraad onderzoekt lang genoeg vóór de datum van toetreding de gevolgen van de toetreding van een derde land tot de Unie voor deze overeenkomst en aanvullende overeenkomsten.

4.   Voor zover nodig zullen het Verenigd Koninkrijk en de Unie vóór de inwerkingtreding van de overeenkomst inzake de toetreding van een derde land tot de Unie:

a)

deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten wijzigen,

b)

bij besluit van de Partnerschapsraad andere noodzakelijke aanpassingen of overgangsregelingen met betrekking tot deze overeenkomst of aanvullende overeenkomsten tot stand brengen; of

c)

in de Partnerschapsraad besluiten of:

i)

artikel 492 wordt toegepast op de onderdanen van dat derde land; of

ii)

overgangsregelingen worden vastgesteld wat betreft artikel 492 met betrekking tot dat derde land en zijn onderdanen zodra het tot de Unie toetreedt.

5.   Bij ontstentenis van een besluit uit hoofde van lid 4, punt c), i) of ii), van dit artikel bij de inwerkingtreding van de overeenkomst inzake de toetreding van het betrokken derde land tot de Unie is artikel 492 niet van toepassing op onderdanen van dat derde land.

6.   Ingeval de Partnerschapsraad overgangsregelingen vaststelt als bedoeld in lid 4, punt c), ii), specificeert hij de duur ervan. De Partnerschapsraad kan de duur van die overgangsregelingen verlengen.

7.   Vóór het verstrijken van de in lid 4, punt c), ii), van dit artikel bedoelde overgangsregelingen besluit de Partnerschapsraad of artikel 492 al dan niet wordt toegepast op de onderdanen van dat derde land vanaf het einde van de overgangsregelingen. Bij ontstentenis van een dergelijk besluit is artikel 492 niet van toepassing op de onderdanen van dat derde land vanaf het einde van de overgangsregelingen.

8.   Lid 4, punt c), en de leden 5 tot en met 7 laten de prerogatieven van de Unie uit hoofde van haar interne wetgeving onverlet.

9.   Voor alle duidelijkheid: onverminderd lid 4, punt c), en de leden 5 tot en met 7, is deze overeenkomst van toepassing met betrekking tot een nieuwe lidstaat van de Unie vanaf de datum van toetreding van die nieuwe lidstaat tot de Unie.

Artikel 782

Tijdelijke bepaling inzake de doorgifte van persoonsgegevens aan het Verenigd Koninkrijk

1.   Voor de duur van de gespecificeerde periode wordt de doorgifte van persoonsgegevens vanuit de Unie aan het Verenigd Koninkrijk niet beschouwd als een doorgifte aan een derde land uit hoofde van het recht van de Unie, mits de gegevensbeschermingswetgeving van het Verenigd Koninkrijk op 31 december 2020, zoals die door de European Union (Withdrawal) Act 2018 in het recht van het Verenigd Koninkrijk is opgeslagen en verwerkt en zoals gewijzigd bij de Data Protection, Privacy and Electronic Communications (Amendments etc.) (EU Exit) Regulations 2019 (SI 2019/419) (88) (de "toepasselijke gegevensbeschermingsregeling"), van toepassing is en mits het Verenigd Koninkrijk de aangewezen bevoegdheden niet uitoefent zonder de instemming van de Unie in de Partnerschapsraad.

2.   Met inachtneming van de leden 3 tot en met 11 is lid 1 ook van toepassing op doorgiften van persoonsgegevens vanuit IJsland, het Vorstendom Liechtenstein en het Koninkrijk Noorwegen aan het Verenigd Koninkrijk in de gespecificeerde periode die plaatsvinden uit hoofde van het recht van de Unie zoals dat in die staten wordt toegepast bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gedaan te Porto op 2 mei 1992, voor zolang lid 1 van toepassing is op doorgiften van persoonsgegevens vanuit de Unie aan het Verenigd Koninkrijk, mits die staten beide Partijen schriftelijk in kennis stellen van hun uitdrukkelijke aanvaarding om deze bepaling toe te passen.

3.   Voor de toepassing van dit artikel worden onder "aangewezen bevoegdheden" de bevoegdheden verstaan om:

a)

regulations vast te stellen op grond van de sections 17A, 17C en 74A van de UK Data Protection Act 2018;

b)

een nieuw document uit te vaardigen waarin standaardbepalingen inzake gegevensbescherming worden gespecificeerd op grond van section 119A van de UK Data Protection Act 2018;

c)

goedkeuring te hechten aan een nieuwe ontwerpgedragscode op grond van artikel 40(5) van de UK General Data Protection Regulation ("UK GDPR"), die geen gedragscode is waarop geen beroep kan worden gedaan om passende waarborgen te bieden voor doorgiften van persoonsgegevens aan een derde land uit hoofde van artikel 46(2)(e) van de UK GDPR;

d)

goedkeuring te hechten aan nieuwe certificeringsmechanismen op grond van artikel 42(5) van de UK GDPR, die geen certificeringsmechanismen zijn waarop geen beroep kan worden gedaan om passende waarborgen te bieden voor doorgiften van persoonsgegevens aan een derde land uit hoofde van artikel 46(2)(f) van de UK GDPR;

e)

goedkeuring te hechten aan nieuwe bindende bedrijfsvoorschriften op grond van artikel 47 van de UK GDPR;

f)

toestemming te verlenen voor nieuwe contractbepalingen bedoeld in artikel 46(3)(a) van de UK GDPR; of

g)

toestemming te verlenen voor nieuwe administratieve regelingen bedoeld in artikel 46(3)(b) van de UK GDPR.

4.   De "gespecificeerde periode" begint op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst en eindigt, met inachtneming van lid 5, op de vroegst vallende van de volgende datums:

a)

op de datum waarop door de Europese Commissie adequaatheidsbesluiten met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk worden vastgesteld uit hoofde van artikel 36, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680 en uit hoofde van artikel 45, lid 3, van Verordening (EU) 2016/679, of

b)

op de datum die vier maanden na het begin van de gespecificeerde periode valt, welke periode met nog eens twee maanden wordt verlengd, tenzij een van de Partijen bezwaar maakt.

5.   Indien het Verenigd Koninkrijk in de gespecificeerde periode de toepasselijke gegevensbeschermingsregeling wijzigt of de aangewezen bevoegdheden uitoefent zonder de instemming van de Unie in de Partnerschapsraad, eindigt de gespecificeerde periode, met inachtneming van de leden 6 en 7, op de datum waarop de bevoegdheden worden uitgeoefend of de wijziging in werking treedt.

6.   De verwijzingen naar de uitoefening van de aangewezen bevoegdheden in de leden 1 en 5 omvatten niet de uitoefening van dergelijke bevoegdheden waarvan het effect beperkt is tot aanpassing aan het toepasselijke recht van de Unie inzake gegevensbescherming.

7.   Alles wat anders een wijziging van de toepasselijke gegevensbeschermingsregeling zou zijn die:

a)

met de instemming van de Unie in de Partnerschapsraad is gedaan, of

b)

beperkt is tot aanpassing aan het toepasselijke recht van de Unie inzake gegevensbescherming,

wordt niet behandeld als een wijziging van de toepasselijke gegevensbeschermingsregeling voor de toepassing van lid 5 en moet in plaats daarvan worden behandeld als deel uitmakend van de toepasselijke gegevensbeschermingsregeling voor de toepassing van lid 1.

8.   Voor de toepassing van de leden 1, 5 en 7 wordt onder "de instemming van de Unie in de Partnerschapsraad" verstaan:

a)

een besluit van de Partnerschapsraad als beschreven in lid 11; of

b)

een veronderstelde instemming als beschreven in lid 10.

9.   Wanneer het Verenigd Koninkrijk de Unie ervan in kennis stelt dat het voorstelt de aangewezen bevoegdheden uit te oefenen, of voorstelt de toepasselijke gegevensbeschermingsregeling te wijzigen, kan elk van de Partijen binnen vijf werkdagen verzoeken om een vergadering van de Partnerschapsraad die binnen twee weken na een dergelijk verzoek moet plaatsvinden.

10.   Indien niet om een dergelijke vergadering wordt verzocht, wordt de Unie geacht met die uitoefening of wijziging in de gespecificeerde periode te hebben ingestemd.

11.   Indien om een dergelijke vergadering wordt verzocht, neemt de Partnerschapsraad op die vergadering de voorgestelde uitoefening of wijziging in overweging en kan hij een besluit vaststellen waarin wordt verklaard dat hij met de uitoefening of wijziging in de gespecificeerde periode instemt.

12.   Het Verenigd Koninkrijk stelt de Unie, voor zover redelijkerwijs mogelijk, in kennis van het feit dat het in de gespecificeerde periode tot een nieuw instrument toetreedt waarop een beroep kan worden gedaan om persoonsgegevens door te geven aan een derde land uit hoofde van artikel 46(2)(a) van de UK GDPR of section 75(1)(a) van de UK Data Protection Act 2018 in de gespecificeerde periode. Na een kennisgeving door het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van dit lid kan de Unie verzoeken om een vergadering van de Partnerschapsraad om het desbetreffende instrument te bespreken.

13.   Titel I van deel zes is niet van toepassing op geschillen inzake de uitlegging en de toepassing van dit artikel.

Artikel 783

Inwerkingtreding en voorlopige toepassing

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die waarin beide Partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat zij hun respectieve interne vereisten en procedures voor het vaststellen van hun instemming om gebonden te zijn, hebben vervuld.

2.   De partijen komen overeen deze overeenkomst met ingang van 1 januari 2021 voorlopig toe te passen, mits zij elkaar vóór die datum ervan in kennis hebben gesteld dat hun respectieve interne vereisten en procedures die voor voorlopige toepassing nodig zijn, vervuld zijn. De voorlopige toepassing eindigt op een van de volgende data, naargelang welke datum eerder valt:

a)

28 februari 2021 of een andere door de Partnerschapsraad vastgestelde datum; of

b)

de in lid 1 bedoelde dag.

3.   Vanaf de datum waarop deze overeenkomst voorlopig wordt toegepast, verstaan de partijen verwijzingen in deze overeenkomst naar "de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst" of naar "de inwerkingtreding van deze overeenkomst" als verwijzingen naar de datum met ingang waarvan deze overeenkomst voorlopig wordt toegepast.

Съставено в Брюксел и Лондон на тридесети декември две хиляди и двадесета година.

Hecho en Bruselas y Londres, el treinta de diciembre de dos mil veinte.

V Bruselu a v Londýně dne třicátého prosince dva tisíce dvacet.

Udfærdiget i Bruxelles og London, den tredivte december to tusind og tyve.

Geschehen zu Brüssel und London am dreißigsten Dezember zweitausendzwanzig.

Kahe tuhande kahekümnenda aasta detsembrikuu kolmekümnendal päeval Brüsselis ja Londonis.

Έγινε στις Βρυξέλλες και στο Λονδίνο, στις τριάντα Δεκεμβρίου δύο χιλιάδες είκοσι.

Done at Brussels and London on the thirtieth day of December in the year two thousand and twenty.

Fait à Bruxelles et à Londres, le trente décembre deux mille vingt.

Arna dhéanamh sa Bhruiséil agus i Londain, an tríochadú lá de mhí na Nollag an bhliain dhá mhíle fiche.

Sastavljeno u Bruxellesu i Londonu tridesetog prosinca godine dvije tisuće dvadesete.

Fatto a Bruxelles e Londra, addì trenta dicembre duemilaventi.

Briselē un Londonā, divi tūkstoši divdesmitā gada trīsdesmitajā decembrī.

Priimta du tūkstančiai dvidešimtų metų gruodžio trisdešimtą dieną Briuselyje ir Londone.

Kelt Brüsszelben és Londonban, a kétezer-huszadik év december havának harmincadik napján.

Magħmul fi Brussell u Londra, fit-tletin jum ta’ Diċembru fis-sena elfejn u għoxrin.

Gedaan te Brussel en Londen, dertig december tweeduizend twintig.

Sporządzono w Brukseli i Londynie dnia trzydziestego grudnia roku dwa tysiące dwudziestego.

Feito em Bruxelas e em Londres, em trinta de dezembro de dois mil e vinte.

Întocmit la Bruxelles și la Londra la treizeci decembrie două mii douăzeci.

V Bruseli a Londýne tridsiateho decembra dvetisícdvadsať.

V Bruslju in Londonu, tridesetega decembra dva tisoč dvajset.

Tehty Brysselissä ja Lontoossa kolmantenakymmenentenä päivänä joulukuuta vuonna kaksituhattakaksikymmentä.

Som skedde i Bryssel och i London den trettionde december år tjugohundratjugo.

Image 1

Image 2

Image 3


(1)  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbenden verstaan belanghebbenden als omschreven in artikel 6.11 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.9 van de SCM-Overeenkomst.

(2)  Conserveerbehandelingen zoals koelen, invriezen of verluchten worden als ontoereikend beschouwd in de zin van punt a), maar behandelingen zoals inleggen, drogen of roken die bedoeld zijn om een product bijzondere of andere kenmerken te verlenen, worden niet als ontoereikend beschouwd.

(3)  De periode zal 12 maanden bedragen voor verzoeken om informatie op grond van artikel 62, lid 2, die aan de douaneautoriteit van de Partij van uitvoer zijn gericht gedurende de eerste drie maanden van toepassing van deze overeenkomst.

(4)  G/TBT/9 van 13 november 2000, bijlage 4.

(5)  Voor alle duidelijkheid: met name voor de toepassing van dit hoofdstuk omvat het begrip "persoon" elke vereniging van personen die niet de juridische status van een rechtspersoon bezit, maar die volgens het toepasselijke recht wel bevoegd is om rechtshandelingen te verrichten.

(6)  Luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten omvatten, maar zijn niet beperkt tot, de volgende diensten: luchtvaart; diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van luchtvaartuigen die in de eerste plaats niet bedoeld zijn voor het vervoer van goederen of passagiers, zoals brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, waarneming, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, parachutesprongen, slepen van zweefvliegtuigen, helikopterlift voor houtkap en bouw, en andere landbouw-, industrie- en inspectiediensten in de lucht, verhuur van vliegtuigen met bemanning, en exploitatie van luchthavens.

(7)  Nationale cabotage in het zeevervoer heeft betrekking op: voor de Unie, onverminderd de reikwijdte van activiteiten die volgens de desbetreffende nationale wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of plaats in een lidstaat en een andere haven of plaats in dezelfde lidstaat, met inbegrip van zijn continentaal plat zoals gedefinieerd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat vertrekt uit en aankomt in dezelfde haven of plaats in een lidstaat; voor het Verenigd Koninkrijk, vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of plaats in het Verenigd Koninkrijk en een andere haven of plaats in het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van zijn continentaal plat zoals gedefinieerd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat vertrekt uit en aankomt in dezelfde haven of plaats in het Verenigd Koninkrijk.

(8)  Voor alle duidelijkheid: wanneer de term "activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag" wordt gebruikt in verband met maatregelen van een Partij die van invloed zijn op de verlening van diensten, omvat deze "diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag" zoals gedefinieerd in artikel 124, punt p).

(9)  Voor alle duidelijkheid: de in dit punt bedoelde scheepvaartmaatschappijen worden alleen beschouwd als rechtspersonen van een Partij met betrekking tot hun activiteiten in verband met het verlenen van zeevervoersdiensten.

(10)  Artikel 128, punt a), onder i), ii) en iii), is niet van toepassing op maatregelen om de productie van een landbouw- of visserijproduct te beperken.

(11)  Artikel 128, punt a), onder iii), is niet van toepassing op maatregelen van een Partij die de input voor de verlening van diensten beperken.

(12)  Voor alle duidelijkheid: artikel 132, lid 1, punt f), laat de bepalingen van artikel 207 onverlet.

(13)  Artikel 135, punt a), onder iii), is niet van toepassing op maatregelen van een Partij die de input voor de verlening van diensten beperken.

(14)  Wanneer de graad of kwalificatie niet is verkregen in de Partij waar de dienst wordt verleend, kan die Partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad.

(15)  Wanneer de graad of kwalificatie niet is verkregen in de Partij waar de dienst wordt verleend, kan die Partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad.

(16)  Van leidinggevenden en specialisten kan worden verlangd dat zij aantonen over de beroepskwalificaties en -ervaring te beschikken die nodig zijn in de rechtspersoon waarnaar zij worden overgeplaatst.

(17)  Weliswaar verrichten leidinggevenden niet rechtstreeks taken die verband houden met de eigenlijke verlening van de diensten, maar dit neemt niet weg dat zij bij de uitoefening van hun functie zoals hierboven beschreven de taken kunnen verrichten die nodig kunnen zijn voor het verlenen van de diensten.

(18)  Van de ontvangende onderneming kan worden verlangd dat zij vooraf ter goedkeuring een opleidingsprogramma voor de volledige duur van het verblijf voorlegt, om aan te tonen dat het verblijf bedoeld is voor opleiding. AT, CZ, DE, ES, FR, HU en LT: de stage moet verband houden met de verkregen universitaire graad.

(19)  In gevallen waarin dit redelijk is, kunnen de bevoegde autoriteiten eisen dat alle informatie in een bepaald formaat wordt ingediend om ze als "volledig voor verwerkingsdoeleinden" te beschouwen.

(20)  De bevoegde autoriteiten kunnen aan het vereiste van punt ii) voldoen door een aanvrager van tevoren schriftelijk, onder meer door middel van een bekendgemaakte maatregel, ervan in kennis te stellen dat een uitblijven van een antwoord na een bepaalde termijn vanaf de datum van indiening van de aanvraag betekent dat de aanvraag wordt aanvaard. De verwijzing naar "schriftelijk" moet worden opgevat als ook kennisgevingen in elektronisch formaat omvattend.

(21)  Een dergelijke "mogelijkheid" vereist niet dat een bevoegde autoriteit termijnen verlengt.

(22)  De bevoegde autoriteiten zijn niet verantwoordelijk voor vertragingen om redenen die buiten hun bevoegdheid vallen.

(23)  Voor alle duidelijkheid: dit artikel mag niet worden uitgelegd als beletsel voor het onderhandelen over en het sluiten van een of meer overeenkomsten tussen de Partijen betreffende de erkenning van beroepskwalificaties onder andere voorwaarden en eisen dan die welke in dit artikel zijn vastgesteld.

(24)  Voor alle duidelijkheid: dergelijke regelingen leiden niet tot automatische erkenning van kwalificaties, maar stellen, in het wederzijds belang van beide Partijen, de voorwaarden vast voor de bevoegde autoriteiten die de erkenning verlenen.

(25)  De gevraagde informatie wordt behandeld in overeenstemming met de vereisten van vertrouwelijkheid.

(26)  De administratieve vergoedingen omvatten geen betalingen voor het gebruik van schaarse hulpbronnen en verplichte bijdragen voor de verlening van universele diensten.

(27)  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "niet-discriminerend" verstaan: meestbegunstigings- en nationale behandeling als omschreven in de artikelen 129, 130, 136 en 137, alsmede onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke in soortgelijke situaties worden toegekend aan andere gebruikers van soortgelijke openbare telecommunicatienetwerken of -diensten.

(28)  Dit artikel is niet van toepassing op roamingdiensten binnen de Europese Unie die commerciële mobiele diensten zijn die op grond van een commerciële overeenkomst tussen aanbieders van openbare telecommunicatiediensten worden verleend en waardoor de eindgebruiker gebruik kan maken van zijn mobiele telefoon of een ander toestel voor spraak-, data- of berichtendiensten in een andere lidstaat van de Europese Unie dan die waar het openbare telecommunicatienetwerk van de eindgebruiker zich bevindt.

(29)  Voor alle duidelijkheid: deze wijziging is van toepassing op "diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag" in artikel 124, punt o), aangezien zij van toepassing is op "activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag" in artikel 124, punt f).

(30)  Voor alle duidelijkheid: dit belet een Partij niet om prudentiële redenen maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot bijkantoren die door rechtspersonen van de andere Partij op haar grondgebied zijn gevestigd.

(31)  Voor alle duidelijkheid: voor de toepassing van deze titel maakt het recht van de Unie deel uit van het recht van het rechtsgebied van herkomst van de in dit artikel, punt e), onder i), bedoelde advocaten.

(32)  "Juridische arbitrage-, verzoenings- en bemiddelingsdiensten": het opstellen van documenten die moeten worden voorgelegd aan, de voorbereiding en de verschijning voor, een arbiter, bemiddelaar of mediator in elk geschil betreffende de toepassing en uitlegging van het recht. Uitgezonderd zijn arbitrage-, verzoenings en bemiddelingsdiensten die niet de toepassing en de uitlegging van het recht betreffen; deze vallen onder bijkomende diensten bij managementadviesdiensten. Eveneens uitgezonderd is het optreden als scheidsrechter of bemiddelaar. Als subcategorie hebben internationale rechtskundige arbitrage-, verzoenings- of bemiddelingsdiensten betrekking op dezelfde diensten, wanneer de partijen bij het geschil twee of meer landen zijn.

(33)  Voor alle duidelijkheid: voor de toepassing van dit lid wordt onder "aangewezen juridische diensten" verstaan, voor in de Unie verleende diensten, juridische diensten met betrekking tot het recht van het Verenigd Koninkrijk of een deel daarvan en het internationaal publiekrecht (met uitzondering van het recht van de Unie), en voor in het Verenigd Koninkrijk verleende diensten, juridische diensten met betrekking tot het recht van de lidstaten (met inbegrip van het recht van de Unie) en het internationaal publiekrecht (met uitzondering van het recht van de Unie).

(34)  Voor alle duidelijkheid: onder "algemene voorwaarden" worden voorwaarden verstaan die zijn geformuleerd in objectieve termen en die horizontaal van toepassing zijn op een niet-geïdentificeerd aantal marktdeelnemers en dus een reeks situaties en gevallen bestrijken.

(35)  Voor alle duidelijkheid: ernstige moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, of de dreiging daarvan, kunnen onder meer worden veroorzaakt door ernstige moeilijkheden in verband met het monetaire of het wisselkoersbeleid of de dreiging daarvan.

(36)  Elke Partij kan de datum van indiening van de aanvraag overeenkomstig haar eigen wetgeving vaststellen.

(37)  Deze afdeling is niet van toepassing op de bescherming die in het Verenigd Koninkrijk bekend staat als een "design right".

(38)  Voor de toepassing van deze titel wordt het begrip "gewasbeschermingsmiddel" voor elke Partij omschreven door de respectieve wetgeving van de Partijen.

(39)  Voor alle duidelijkheid: voor zover de wetgeving van een Partij dit toestaat, omvat de term "federaties en verenigingen" ten minste instanties voor het collectieve beheer van rechten en organisaties voor de verdediging van beroepsbelangen die naar behoren erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten.

(40)  Voor de Unie is de bevoegde autoriteit de douane.

(41)  Voor alle duidelijkheid: de toepassing van de verplichting tot nationale behandeling waarin dit artikel voorziet, is onderworpen aan de uitzonderingen als bedoeld in noot 3 van de aantekeningen bij de onderafdelingen B1 en B2 van afdeling B van bijlage 25.

(42)  Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PB EU L 158 van 14.6.2019, blz. 22).

(43)  Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB EU L 158 van 14.6.2019, blz. 54) of de voorlopers ervan: PB EU L 176 van 15.7.2003, blz. 1, en PB EU L 211 van 14.8.2009, blz. 15.

(44)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB EU L 211 van 14.8.2009, blz. 94) of de voorloper ervan: PB EU L 176 van 15.7.2003, blz. 57.

(45)  Verordening (EU) nr. 838/2010 van de Commissie van 23 september 2010 betreffende de vaststelling van richtsnoeren met betrekking tot het vergoedingsmechanisme voor elektriciteitsstromen tussen transmissienetbeheerders en een gemeenschappelijke regelgevingsaanpak voor de transmissietarifering (PB L 250 van 24.9.2010, blz. 5).

(46)  Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).

(47)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(48)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(49)  Voor de Unie omvatten die beginselen ook het voorzorgsbeginsel.

(50)  Voor het Verenigd Koninkrijk wordt onder "kleine en middelgrote ondernemingen" kleine en micro-ondernemingen verstaan.

(51)  In het geval van het Verenigd Koninkrijk worden belangrijke regelgevingsmaatregelen begrepen als significante regelgevingsmaatregelen overeenkomstig de definitie van die maatregelen naar de regels en procedures van het Verenigd Koninkrijk.

(52)  Voor alle duidelijkheid: met betrekking tot de uitvoering van deze overeenkomst op het grondgebied van de Unie wordt met de voorzorgsbenadering het voorzorgsbeginsel bedoeld.

(53)  In dit verband betekent discriminatie dat een economische actor minder gunstig wordt behandeld dan een andere in een vergelijkbare situatie en dat dit verschil in behandeling niet wordt gerechtvaardigd door objectieve criteria.

(54)  Voor alle duidelijkheid: aan deze norm wordt voldaan wanneer uit de feiten blijkt dat de verlening van een subsidie, zonder dat deze rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is gesteld, in feite gekoppeld is aan feitelijke of verwachte uitvoer of uitvoeropbrengsten. Het enkele feit dat een subsidie wordt toegekend aan marktdeelnemers die uitvoeren, mag daarom niet uitsluitend om die reden als uitvoersubsidie in de zin van deze bepaling worden beschouwd.

(55)  De landen met verhandelbare risico's zijn het Verenigd Koninkrijk, de lidstaten van de Unie, Australië, Canada, IJsland, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

(56)  Voor alle duidelijkheid: dit laat artikel 364, leden 1 en 2, onverlet.

(57)  Voor alle duidelijkheid: voor de toepassing van dit artikel omvat de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk geen wetgeving die i] krachtens afdeling 2, lid 1, van de European Communities Act 1972, zoals overgenomen in afdeling 1A van de European Union (Withdrawal) Act 2018, van kracht is, of ii] krachtens afdeling 2, lid 2, van de European Communities Act 1972, of voor een daarin vastgesteld doel, is aangenomen of opgesteld.

(58)  Het Verenigd Koninkrijk is op grond van dit artikel verplicht om een nieuw rechtsmiddel voor terugvordering in te stellen dat beschikbaar is aan het einde van een succesvolle rechterlijke toetsing, overeenkomstig de toetsingsnorm uit hoofde van het nationale recht, die binnen de vastgestelde termijn is aangevat. Deze toetsing wordt, overeenkomstig artikel 372, lid 3, op geen enkele andere wijze uitgebreid]. Geen enkele begunstigde kan een gewettigd vertrouwen wekken om zich tegen een dergelijke terugvordering te verzetten.

(59)  De Partijen nemen er nota van dat het Verenigd Koninkrijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een nieuw subsidiecontrolesysteem zal invoeren.

(60)  Nationale cabotage in het zeevervoer heeft betrekking op: voor de Unie, onverminderd de reikwijdte van activiteiten die volgens de desbetreffende nationale wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in een lidstaat van de Unie en een andere haven of locatie in dezelfde lidstaat van de Unie, met inbegrip van zijn continentale plat zoals gedefinieerd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat vertrekt uit en aankomt in dezelfde haven of locatie in een lidstaat van de Unie; voor het Verenigd Koninkrijk, het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in het Verenigd Koninkrijk en een andere haven of locatie in het Verenigd Koninkrijk, met inbegrip van zijn continentale plat zoals gedefinieerd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat vertrekt uit en aankomt in dezelfde haven of locatie in het Verenigd Koninkrijk.

(61)  Voor alle duidelijkheid: dit lid is niet van toepassing op de aankoop of de verkoop van aandelen of andere vormen van deelneming door een onder de overeenkomst vallende entiteit als middel voor haar deelneming in het aandelenkapitaal van een andere onderneming.

(62)  Voor alle duidelijkheid: dit hoofdstuk en artikel 411 zijn niet van toepassing op de wetgeving en de normen van de Partijen inzake sociale zekerheid en pensioenen.

(63)  Elke Partij behoudt haar recht om haar prioriteiten en beleid vast te stellen en middelen toe te wijzen in het kader van de doeltreffende uitvoering van de IAO-Verdragen en de desbetreffende bepalingen van het Europees Sociaal Handvest op een wijze die in overeenstemming is met haar internationale verbintenissen, ook met die uit hoofde van deze titel. De Raad van Europa, die in 1949 werd opgericht, heeft het Europees Sociaal Handvest in 1961 aangenomen; het Handvest is in 1996 herzien. Alle lidstaten hebben het Europees Sociaal Handvest geratificeerd in de oorspronkelijke of de herziene versie ervan. Voor het Verenigd Koninkrijk is de verwijzing naar het Europees Sociaal Handvest in lid 5 een verwijzing naar de oorspronkelijke versie uit 1961.

(64)  Voor alle duidelijkheid: in dit geval mag de Partij geen voorafgaand overleg overeenkomstig artikel 738 plegen;

(65)  Dergelijke maatregelen kunnen, naargelang het geval, de intrekking of de aanpassing van de evenwichtsherstellende maatregelen omvatten.

(66)  Schorsing van de verplichtingen uit hoofde van artikel 749 is alleen mogelijk wanneer evenwichtsherstellende maatregelen daadwerkelijk zijn toegepast.

(67)  De uitzonderingen betreffende de openbare veiligheid en de openbare orde mogen alleen worden ingeroepen in geval van een daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een van de fundamentele maatschappelijke belangen.

(68)  Voor alle duidelijkheid: een dergelijke vaststelling laat deel zes, titel I, onverlet.

(69)  Maatregelen die bedoeld zijn om directe belastingen op billijke of doeltreffende wijze te kunnen opleggen of innen, omvatten maatregelen die een Partij uit hoofde van haar belastingstelsel neemt en die:

(i)

van toepassing zijn op dienstverleners die niet-ingezetenen zijn gezien het feit dat de fiscale verplichtingen van niet-ingezetenen worden vastgesteld op grond van belastbare feiten die op het grondgebied van de Partij hun oorsprong vinden of geschieden; of

(ii)

van toepassing zijn op niet-ingezetenen om ervoor te zorgen dat belastingen op het grondgebied van de Partij kunnen worden opgelegd of geïnd; of

(iii)

van toepassing zijn op niet-ingezetenen of ingezetenen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking, nalevingsmaatregelen daarbij inbegrepen; of

(iv)

van toepassing zijn op gebruikers van diensten die op of vanaf het grondgebied van de andere Partij of van een derde land worden verleend om ervoor te zorgen dat door die gebruikers verschuldigde belastingen die hun bron op het grondgebied van de Partij hebben, kunnen worden opgelegd of geïnd; of

(v)

een onderscheid maken tussen dienstverleners die belastingplichtig zijn ter zake van wereldwijd belastbare feiten en andere dienstverleners, gezien het verschil in de aard van de heffingsgrondslag tussen hen; of

(vi)

inkomen, winst, voordeel, verlies, aftrek of krediet van ingezeten personen of filialen, dan wel tussen gelieerde personen of filialen van dezelfde persoon vaststellen, toewijzen of omslaan om de belastinggrondslag van de Partij te behouden.

(70)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (herschikking) (PB EU L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

(71)  Voor alle duidelijkheid: de term "maatregel" omvat ook niet-handelen.

(72)  Hieronder vallen niet natuurlijke personen die op het in artikel 774, lid 3, bedoelde grondgebied verblijven.

(73)  De definitie van "natuurlijke persoon" omvat ook personen die permanent in de Republiek Letland verblijven en die geen staatsburger van de Republiek Letland of een andere staat zijn, maar uit hoofde van het recht van de Republiek Letland wel recht hebben op een paspoort voor niet-staatsburgers.

(74)  Voor alle duidelijkheid: onder de "GPA" wordt de GPA verstaan zoals gewijzigd bij het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, gedaan te Genève op 30 maart 2012.

(75)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (herschikking) (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(76)  Voor alle duidelijkheid: wat de Unie betreft, moeten onder de gebieden buiten de territoriale zee van elke Partij de respectieve gebieden van de lidstaten van de Unie worden verstaan.

(77)  Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB EU L 210 van 6.8.2008, blz. 1).

(78)  Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB EU L 210 van 6.8.2008, blz. 12).

(79)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB EU L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

(80)  Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB EU L 295 van 21.11.2018, blz. 138).

(81)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB EU L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(82)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB EU L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

(83)  2018 hoofdstuk 12.

(84)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (Voor de EER relevante tekst) (PB EU L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(85)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB EU L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(86)  Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en -monitoring (PB EU L 158 van 27.5.2014, blz. 227).

(87)  Voor alle duidelijkheid: de leden 2 tot en met 9 zijn van toepassing op onderhandelingen tussen de Unie en een derde land over toetreding tot de Unie die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst, niettegenstaande het feit dat een verzoek om toetreding vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst is ingediend.

(88)  Zoals gewijzigd bij de Data Protection, Privacy and Electronic Communications (Amendments etc) (EU Exit) Regulations 2020 (SI 2020/1586).


BIJLAGE 1

REGLEMENT VAN ORDE VAN DE PARTNERSCHAPSRAAD EN DE COMITÉS

Regel 1

Voorzitters

1.   De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen elkaar in kennis van de naam, de functie en de contactgegevens van hun aangewezen medevoorzitters. Een medevoorzitter wordt geacht te zijn gemachtigd om respectievelijk de Unie of het Verenigd Koninkrijk te vertegenwoordigen tot de datum waarop aan de andere Partij kennis is gegeven van een nieuwe medevoorzitter.

2.   De besluiten van de medevoorzitters waarin dit reglement van orde voorziet, worden in onderlinge overeenstemming genomen.

3.   Een medevoorzitter kan voor een bepaalde vergadering worden vervangen door een aangewezen persoon. De medevoorzitter, of zijn aangewezen persoon, stelt de andere medevoorzitter en het secretariaat van de Partnerschapsraad zo vroeg mogelijk in kennis van de aanwijzing. In dit reglement van orde wordt hierna onder medevoorzitters ook een aangewezen persoon verstaan.

Regel 2

Secretariaat

Het secretariaat van de Partnerschapsraad (hierna "het secretariaat" genoemd) bestaat uit een ambtenaar van de Unie en een ambtenaar van de regering van het Verenigd Koninkrijk. Het secretariaat-generaal verricht de taken die hem bij dit reglement van orde zijn opgedragen.

De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen elkaar in kennis van de naam, de functie en de contactgegevens van de ambtenaar die lid is van het secretariaat van de Partnerschapsraad voor respectievelijk de Unie en het Verenigd Koninkrijk. Die ambtenaar wordt geacht als lid van het secretariaat voor de Unie of voor het Verenigd Koninkrijk op te treden tot de datum waarop de Unie of het Verenigd Koninkrijk kennis heeft gegeven van een nieuw lid.

Regel 3

Vergaderingen

1.   Elke vergadering van de Partnerschapsraad wordt door het secretariaat bijeengeroepen op een door de medevoorzitters overeengekomen datum en tijdstip. De Partnerschapsraad streeft ernaar om binnen 30 dagen nadat de Unie of het Verenigd Koninkrijk via het secretariaat om een vergadering heeft verzocht, dan wel – in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet - eerder bijeen te komen.

2.   De Partnerschapsraad houdt zijn vergaderingen afwisselend in Brussel en Londen, tenzij de medevoorzitters anders besluiten.

3.   In afwijking van lid 2 kunnen de medevoorzitters overeenkomen dat een vergadering van de Partnerschapsraad via videoconferentie of teleconferentie plaatsvindt.

Regel 4

Deelname aan vergaderingen

1.   De Unie en het Verenigd Koninkrijk stellen elkaar een redelijke tijd vóór elke vergadering via het secretariaat in kennis van de voorgenomen samenstelling van hun respectieve delegaties en vermelden de naam en functie van elk lid van de delegatie.

2.   Waar passend kunnen de medevoorzitters met wederzijdse instemming deskundigen (d.w.z. personen die geen ambtenaar zijn) uitnodigen voor een vergadering van de Partnerschapsraad om informatie te verstrekken over een specifiek onderwerp, en alleen voor de delen van de vergadering tijdens welke die specifieke onderwerpen worden besproken.

Regel 5

Documenten

Schriftelijke documenten die ten grondslag liggen aan de beraadslagingen van de Partnerschapsraad, worden door het secretariaat genummerd en onder de Unie en het Verenigd Koninkrijk verspreid.

Regel 6

Correspondentie

1.   De Unie en het Verenigd Koninkrijk zenden hun voor de Partnerschapsraad bestemde correspondentie via het secretariaat. Die correspondentie kan worden toegezonden in welke vorm van schriftelijke communicatie dan ook, met inbegrip van e-mail.

2.   Het secretariaat zorgt ervoor dat de correspondentie die aan de Partnerschapsraad is gericht, aan de medevoorzitters wordt gezonden en waar passend overeenkomstig regel 5 wordt verspreid.

3.   Alle correspondentie van of rechtstreeks gericht aan de medevoorzitters wordt doorgestuurd naar het secretariaat en waar passend overeenkomstig regel 5 verspreid.

Regel 7

Agenda van de vergaderingen

1.   Voor elke vergadering stelt het secretariaat een voorlopige ontwerpagenda op. Dat ontwerp wordt, samen met de desbetreffende documenten, uiterlijk tien dagen voor de datum van de vergadering aan de medevoorzitters toegezonden.

2.   Op de voorlopige agenda staan de punten waarvoor de Unie of het Verenigd Koninkrijk een verzoek tot plaatsing op de agenda hebben gedaan. Verzoeken daartoe dienen, vergezeld van alle relevante documenten, uiterlijk 15 dagen voor het begin van de vergadering bij het secretariaat te worden ingediend.

3.   Uiterlijk vijf dagen voor de datum van de vergadering stellen de medevoorzitters de voorlopige agenda van een vergadering vast.

4.   De agenda wordt aan het begin van elke vergadering door de Partnerschapsraad goedgekeurd. Op verzoek van de Unie of het Verenigd Koninkrijk kunnen punten die niet op de voorlopige agenda stonden, bij consensus aan de agenda worden toegevoegd.

5.   De medevoorzitters mogen, met wederzijdse instemming, de in de leden 1, 2 en 3 vermelde termijnen inkorten of verlengen als zulks in een bepaald geval vereist is.

Regel 8

Notulen

1.   De ambtenaar die fungeert als lid van het secretariaat voor de Partij die de vergadering organiseert, stelt binnen 15 dagen na het einde van de vergadering ontwerpnotulen daarvan op, tenzij de medevoorzitters anders besluiten. De ontwerpnotulen worden voor commentaar toegezonden aan het lid van het secretariaat voor de andere Partij. Laatstgenoemde mag binnen zeven dagen na de datum van ontvangst van de ontwerpnotulen opmerkingen kenbaar maken.

2.   De notulen geven in de regel een samenvatting van elk agendapunt, met in voorkomend geval vermelding van:

a)

de bij de Partnerschapsraad ingediende documenten;

b)

elke verklaring waarvan een medevoorzitter om de opneming in de notulen heeft verzocht; en

c)

de vastgestelde besluiten, aanbevelingen, verklaringen en conclusies met betrekking tot de specifieke punten.

3.   De notulen bevatten als bijlage een deelnemerslijst met daarin voor elk van de delegaties de namen en functies van alle personen die de vergadering hebben bijgewoond.

4.   Het secretariaat past de ontwerpnotulen aan op basis van de ontvangen opmerkingen; de herziene ontwerpnotulen worden door de medevoorzitters goedgekeurd binnen 28 dagen na de datum van de vergadering of op een andere door de medevoorzitters overeengekomen datum. Na goedkeuring worden twee versies van de notulen geauthentiseerd middels de handtekening van de leden van het secretariaat. De Unie en het Verenigd Koninkrijk ontvangen elk een van die authentieke versies. De medevoorzitters kunnen overeenkomen dat de ondertekening en uitwisseling van elektronische kopieën in dit verband volstaan.

Regel 9

Besluiten en aanbevelingen

1.   In de periode tussen twee vergaderingen kan de Partnerschapsraad besluiten of aanbevelingen volgens de schriftelijke procedure vaststellen. De tekst van een ontwerpbesluit of -aanbeveling wordt door een medevoorzitter schriftelijk in de werktaal van de Partnerschapsraad aan de andere medevoorzitter voorgelegd. De andere Partij heeft een maand, of een door de voorstellende Partij gespecificeerde langere tijd, om in te stemmen met het ontwerpbesluit of de ontwerpaanbeveling. Indien de andere Partij er niet mee instemt, wordt het voorgestelde besluit of de voorgestelde aanbeveling tijdens de volgende vergadering van de Partnerschapsraad besproken en eventueel aangenomen. De ontwerpbesluiten of -aanbevelingen worden geacht te zijn goedgekeurd zodra de andere Partij ermee heeft ingestemd, en worden op grond van regel 8 opgenomen in de notulen van de volgende vergadering van de Partnerschapsraad.

2.   Wanneer de Partnerschapsraad een besluit of aanbeveling goedkeurt, worden respectievelijk de woorden "Besluit" of "Aanbeveling" ingevoegd in de titel van die handelingen. Het secretariaat registreert elk besluit en elke aanbeveling met een volgnummer en met vermelding van de datum van vaststelling ervan.

3.   Besluiten van de Partnerschapsraad vermelden de datum waarop ze van kracht worden.

4.   Besluiten en aanbevelingen van de Partnerschapsraad worden in de authentieke talen in tweevoud opgesteld en door de medevoorzitters ondertekend en door het secretariaat onmiddellijk na ondertekening aan de Unie en het Verenigd Koninkrijk toegezonden. De medevoorzitters kunnen overeenkomen dat met de ondertekening en uitwisseling van elektronische kopieën is voldaan aan het ondertekeningsvereiste.

Regel 10

Transparantie

1.   De medevoorzitters kunnen overeenkomen dat de Partnerschapsraad in het openbaar vergadert.

2.   Elke Partij kan besluiten om de besluiten en aanbevelingen van de Partnerschapsraad in hun publicatieblad of op internet bekend te maken.

3.   Indien de Unie of het Verenigd Koninkrijk aan de Partnerschapsraad informatie voorlegt die vertrouwelijk is of die uit hoofde van haar respectievelijk zijn wet- en regelgeving niet openbaar mag worden gemaakt, behandelt de andere Partij die informatie als vertrouwelijk.

4.   De voorlopige agenda's van de vergaderingen worden vóór de vergadering van de Partnerschapsraad openbaar gemaakt. De notulen van de vergaderingen worden openbaar gemaakt nadat ze overeenkomstig regel 8 zijn goedgekeurd.

5.   De bekendmaking van de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde documenten geschiedt overeenkomstig de toepasselijke gegevensbeschermingsregels van beide Partijen.

Regel 11

Talen

1.   De officiële talen van de Partnerschapsraad zijn de officiële talen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

2.   De werktaal van de Partnerschapsraad is het Engels. Tenzij anders besloten door de medevoorzitters, beraadslaagt de Partnerschapsraad op basis van in het Engels opgestelde documenten.

3.   De Partnerschapsraad neemt besluiten inzake de wijziging of uitlegging van deze overeenkomst aan in de talen waarin de tekst van deze overeenkomst authentiek is. Alle overige besluiten van de Partnerschapsraad, met inbegrip van die welke dit reglement van orde wijzigen, worden aangenomen in de in lid 2 genoemde werktaal.

Regel 12

Kosten

1.   De Unie en het Verenigd Koninkrijk dragen elk hun eigen kosten van deelname aan de vergaderingen van de Partnerschapsraad.

2.   Uitgaven in verband met de organisatie van de vergaderingen en de reproductie van documenten komen ten laste van de Partij die de vergadering organiseert.

3.   De kosten in verband met vertolking van en naar de werktaal van de Partnerschapsraad tijdens vergaderingen zijn ten laste van de Partij die om vertolking vraagt.

4.   Elke Partij is verantwoordelijk voor de vertaling van besluiten en andere documenten in haar eigen officiële taal of talen indien dat op grond van regel 11 vereist is, en draagt de kosten van die vertalingen.

Regel 13

Comités

1.   Onverminderd lid 2 van deze regel zijn de regels 1 tot en met 12 mutatis mutandis van toepassing op de comités.

2.   De comités stellen de Partnerschapsraad ruim voor hun bijeenkomsten in kennis van hun vergaderroosters en -agenda en melden de resultaten en conclusies van elke vergadering aan de Partnerschapsraad.


BIJLAGE 2

AANTEKENINGEN BIJ DE PRODUCTSPECIFIEKE OORSPRONGSREGELS

AANTEKENING 1

Algemene beginselen

1.

Deze bijlage bevat de algemene regels voor de in artikel 39, lid 1, punt c), van deze overeenkomst bedoelde toepasselijke vereisten van bijlage 3.

2.

Voor de toepassing van deze bijlage en bijlage 3 moet een product voldoen aan de volgende vereisten om van oorsprong te zijn in overeenstemming met artikel 39, lid 1, punt c), van deze overeenkomst: een wijziging in tariefindeling, een productieproces, een maximumwaarde of maximumgewicht voor niet van oorsprong zijnde materialen, of een ander in deze bijlage of bijlage 3 vermeld vereiste.

3.

Wanneer in een productspecifieke oorsprongsregel wordt verwezen naar het gewicht, wordt het nettogewicht bedoeld, dat wil zeggen het gewicht van een materiaal of een product exclusief het gewicht van de verpakking.

4.

Deze bijlage en bijlage 3 zijn gebaseerd op het geharmoniseerd systeem zoals gewijzigd op 1 januari 2017.

AANTEKENING 2

Structuur van de lijst van productspecifieke oorsprongsregels

1.

Aantekeningen bij afdelingen of in voorkomend geval hoofdstukken worden gelezen in samenhang met de productspecifieke oorsprongsregels voor de afdeling, het hoofdstuk, de post of de onderverdeling in kwestie.

2.

Elke productspecifieke oorsprongsregel in kolom 2 van bijlage 3 is van toepassing op het desbetreffende product in kolom 1 van bijlage 3.

3.

Wanneer op een product alternatieve productspecifieke oorsprongsregels van toepassing zijn, is het product van oorsprong uit een Partij indien het aan een van de alternatieven voldoet.

4.

Wanneer op een product een productspecifieke oorsprongsregel met meerdere vereisten van toepassing is, is het product slechts van oorsprong uit een Partij indien het aan elk van die vereisten voldoet.

5.

Voor de toepassing van deze bijlage en bijlage 3 wordt verstaan onder:

a)

"afdeling": een afdeling van het geharmoniseerd systeem;

b)

"hoofdstuk": de eerste twee cijfers van het tariefindelingsnummer uit hoofde van het geharmoniseerd systeem;

c)

"post": de eerste vier cijfers van het tariefindelingsnummer uit hoofde van het geharmoniseerd systeem; en

d)

"onderverdeling": de eerste zes cijfers van het tariefindelingsnummer uit hoofde van het geharmoniseerd systeem.

6.

Voor de toepassing van de productspecifieke oorsprongsregels gelden de volgende afkortingen:

"VH": productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een ander hoofdstuk dan dat van het product. Dat betekent dat niet van oorsprong zijnde materialen die bij de productie van het product worden gebruikt, moeten worden ingedeeld onder een ander hoofdstuk (tweecijferniveau van het geharmoniseerd systeem) dan dat van het product (d.w.z. een wijziging in hoofdstuk);

"VP": productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een andere post dan die van het product. Dat betekent dat niet van oorsprong zijnde materialen die bij de productie van het product worden gebruikt, moeten worden ingedeeld onder een andere post (viercijferniveau van het geharmoniseerd systeem) dan die van het product (d.w.z. een wijziging in post);

"VOV": productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een andere onderverdeling dan die van het product. Dat betekent dat niet van oorsprong zijnde materialen die bij de productie van het product worden gebruikt, moeten worden ingedeeld onder een andere onderverdeling (zescijferniveau van het geharmoniseerd systeem) dan die van het product (d.w.z. een wijziging in onderverdeling).

AANTEKENING 3

Toepassing van de productspecifieke oorsprongsregels

1.

Artikel 39 van deze overeenkomst, betreffende producten die de oorsprongsstatus hebben verkregen en die bij de productie van andere producten worden gebruikt, is van toepassing ongeacht of die status werd verkregen in dezelfde fabriek in een Partij als die waar die producten worden gebruikt.

2.

Wanneer een productspecifieke oorsprongsregel bepaalde niet van oorsprong zijnde materialen specifiek uitsluit of bepaalt dat de waarde of het gewicht van bepaalde niet van oorsprong zijnde materialen een bepaalde grens niet mag overschrijden, zijn die voorwaarden niet van toepassing op niet van oorsprong zijnde materialen die elders in het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.

Voorbeeld 1: wanneer de regel voor bulldozers (onderverdeling 8429.11) voorschrijft: "VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 84.31", dan mag onbeperkt gebruik worden gemaakt van niet van oorsprong zijnde materialen die niet in 84.29 en 84.31 zijn ingedeeld, zoals schroeven (GS-post 73.18), draad en andere geleiders van elektriciteit, geïsoleerd (post 85.44) en diverse elektronica (hoofdstuk 85).

Voorbeeld 2: Wanneer de regel voor post 35.05 (dextrine en ander gewijzigd zetmeel; lijm op basis van zetmeel etc.) voorschrijft: "VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 11.08", dan mag onbeperkt gebruik worden gemaakt van niet van oorsprong zijnde materialen die niet in 11.08 (zetmeel, inuline) zijn ingedeeld, zoals materialen van hoofdstuk 10 (granen).

3.

Wanneer in een productspecifieke oorsprongsregel is bepaald dat een product uit een bepaald materiaal moet worden geproduceerd, betekent dat niet dat geen andere materialen mogen worden gebruikt die vanwege de aard ervan niet aan dat vereiste kunnen voldoen.

AANTEKENING 4

Berekening van een maximale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen

Voor de toepassing van de productspecifieke oorsprongsregels wordt verstaan onder:

a)

"douanewaarde": de waarde zoals bepaald overeenkomstig de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van GATT 1994;

b)

"EXW" of "prijs af fabriek":

i)

de prijs die voor het product af fabriek betaald is of verschuldigd is aan de producent in wiens onderneming de laatste be- of verwerking heeft plaatsgevonden, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen en alle andere aan de vervaardiging van het product verbonden kosten, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd; of

ii)

indien er geen prijs is betaald of moet worden betaald of indien de werkelijk betaalde prijs niet alle aan de productie van het product verbonden en bij de productie van het product werkelijk gemaakte kosten dekt, de waarde van alle gebruikte materialen en alle andere bij de productie van het product in de Partij van uitvoer gemaakte kosten:

A)

inclusief de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten alsmede de winst, voor zover die redelijkerwijze aan het product kunnen worden toegerekend, en

B)

exclusief de vervoers- en verzekeringskosten, alle andere bij het vervoer van het product gemaakte kosten en alle interne belastingen van de Partij van uitvoer die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;

iii)

Wanneer de laatste productie is uitbesteed, verwijst de term "producent" in punt (i) voor de toepassing van punt (i) naar de persoon die de onderaannemer heeft ingehuurd.

c)

"MaxNOM": de maximale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen, uitgedrukt als een percentage en berekend met de volgende formule:

Image 4

d)

"VNM": de waarde van de bij de productie van het product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen, te weten de douanewaarde ervan op het moment van invoer, inclusief de vervoerskosten, eventuele verzekeringskosten, verpakkingskosten en alle andere kosten die gemaakt zijn bij het vervoer van de materialen naar de haven van invoer in de Partij waar de producent van het product is gevestigd; indien de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, wordt de eerste controleerbare prijs gebruikt die in de Unie of in het Verenigd Koninkrijk voor de niet van oorsprong zijnde materialen is betaald; de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging van het product zijn gebruikt, kan worden berekend op basis van de formule voor de gewogen gemiddelde waarde of een andere methode voor de waardering van de voorraden volgens boekhoudkundige beginselen die in de partij algemeen worden aanvaard.

AANTEKENING 5

Definities van processen als bedoeld in de afdelingen V, VI en VII van bijlage 3

Voor de toepassing van de productspecifieke oorsprongsregels wordt verstaan onder:

a)

"biotechnologische verwerking":

i)

biologische of biotechnologische kweek (inclusief celkweek), hybridisatie of genetische modificatie van micro-organismen (bacteriën, virussen (inclusief fagen) enz.) of menselijke, dierlijke of plantencellen, en

ii)

productie, isolatie of zuivering van cellulaire of intercellulaire structuren (zoals geïsoleerde genen, genfragmenten en plasmiden), of fermentatie;

b)

"wijziging van de deeltjesgrootte": doelbewuste en gecontroleerde modificatie van de deeltjesgrootte van een product, op andere wijze dan door louter pletten of persen, waardoor een product wordt verkregen met een bepaalde deeltjesgrootte, deeltjesgrootteverdeling of oppervlakte die relevant is voor de doeleinden van het verkregen product, en met fysieke of chemische kenmerken die verschillen van die van de inputmaterialen;

c)

"chemische reactie": proces (met inbegrip van een biochemisch proces) waarmee een molecule met een nieuwe structuur wordt verkregen door de intramoleculaire verbindingen te verbreken en nieuwe intramoleculaire verbindingen tot stand te brengen, of door de ruimtelijke ordening van de atomen in een molecule te wijzigen, met uitzondering van de onderstaande processen, die voor de toepassing van deze definitie niet als chemische reactie gelden:

i)

oplossing in water of in een ander oplosmiddel;

ii)

verwijdering van oplosmiddelen, met inbegrip van als oplosmiddel gebruikt water, of

iii)

toevoeging of verwijdering van kristalwater;

d)

"distillatie":

i)

atmosferische distillatie: scheidingsproces waarbij aardolie in een distilleerkolom volgens kookpunt in fracties wordt omgezet en de damp vervolgens in verschillende vloeibaar gemaakte fracties wordt gecondenseerd. Voorbeelden van door aardoliedistillatie verkregen producten zijn vloeibaar petroleumgas, nafta, benzine, kerosine, diesel of stookolie, lichte gasolie en smeerolie; en

ii)

Vacuümdistillatie: distillatie bij een druk die lager is dan de atmosferische druk, maar niet zo laag dat het proces als moleculaire distillatie zou worden aangemerkt. Vacuümdistillatie wordt gebruikt voor het distilleren van hoogkokende en warmtegevoelige materialen zoals zware distillaten in aardolie, om lichte tot zware vacuüm gasoliën en residu te produceren;

e)

"isomerenscheiding": isolatie of scheiding van isomeren uit een mengsel van isomeren;

f)

"vermenging": doelbewuste en proportioneel gecontroleerde vermenging (met inbegrip van dispersie) van materialen, anders dan de toevoeging van verdunningsmiddelen, uitsluitend om te voldoen aan van tevoren vastgelegde specificaties, resulterend in de productie van een product met fysieke of chemische kenmerken die relevant zijn voor de doeleinden van het product en die verschillen van die van de inputmaterialen;

g)

"productie van standaardmateriaal" (met inbegrip van standaardoplossingen): productie van een preparaat dat geschikt is voor analytische, kalibrerings- of referentiedoeleinden met precieze, door de producent gecertificeerde graden van zuiverheid of verhoudingen; en

h)

"zuivering": proces dat resulteert in de verwijdering van ten minste 80 % van de aanwezige onzuiverheden of de vermindering of verwijdering van onzuiverheden waarbij een goed geschikt wordt voor een of meer van de volgende toepassingen:

i)

stoffen van farmaceutische, medicinale, cosmetische, veterinaire of levensmiddelenkwaliteit;

ii)

chemische producten en reagentia voor analytische, diagnostische of laboratoriumtoepassingen;

iii)

elementen en componenten voor gebruik in micro-elektronica;

iv)

gespecialiseerde optische toepassingen;

v)

biotechnisch gebruik (bv. in celkweek, in genetische technologie of als katalysator);

vi)

dragers, gebruikt in een scheidingsproces; of

vii)

gebruik in nucleaire toepassingen.

AANTEKENING 6

Definities van termen gebruikt in afdeling XI van bijlage 3

Voor de toepassing van de productspecifieke oorsprongsregels wordt verstaan onder:

a)

"synthetische of kunstmatige vezels": kabel van synthetische of kunstmatige filamenten, synthetische of kunstmatige stapelvezels of afval daarvan, van de posten 55.01 tot en met 55.07;

b)

"natuurlijke vezels": andere dan synthetische of kunstmatige vezels waarvan het gebruik beperkt is tot het stadium vóór het spinnen, met inbegrip van afval, en, tenzij anders vermeld, ook vezels omvat die zijn gekaard, gekamd of anderszins bewerkt, doch niet gesponnen; "natuurlijke vezels" omvat paardenhaar van post 05.11, zijde van de posten 50.02 en 50.03, wol, fijn of grof haar van de posten 51.01 tot en met 51.05, katoen van de posten 52.01 tot en met 52.03 en andere plantaardige vezels van de posten 53.01 tot en met 53.05;

c)

"bedrukken": techniek waarmee aan een textielsubstraat door middel van digitale, zeef-, wals- of transfertechnieken een permanente objectief te beoordelen functie, zoals kleur, ontwerp of technische prestatie, wordt verleend; en

d)

"bedrukken (als zelfstandige bewerking)": techniek waarmee aan een textielsubstraat door middel van digitale, zeef-, wals- of transfertechnieken een permanente objectief te beoordelen functie, zoals kleur, ontwerp of technische prestatie, wordt verleend, samen met ten minste twee bewerkingen (voorbewerking of afwerking, zoals wassen, bleken, merceriseren, thermofixeren, ruwen, kalanderen, krimpvrij maken, permanent finish, decatiseren, impregneren, herstellen en noppen, scheren, schroeien, droogtrommelproces, spanproces, vermalen, stomen en krimpen alsook nat decatiseren), mits de waarde van alle gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 50 % van de prijs af fabriek van het product.

AANTEKENING 7

Toleranties voor producten die twee of meer basistextielmaterialen bevatten

1.

Voor de toepassing van deze aantekening wordt onder basistextielmaterialen verstaan:

a)

zijde;

b)

wol;

c)

grof haar;

d)

fijn haar;

e)

paardenhaar (crin);

f)

katoen;

g)

papier en materialen voor het vervaardigen van papier;

h)

vlas;

i)

hennep;

j)

jute en andere bastvezels;

k)

sisal en andere textielvezels van agaven;

l)

kokosvezel, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels;

m)

synthetische filamenten;

n)

kunstmatige filamenten;

o)

filamenten die elektriciteit geleiden;

p)

synthetische stapelvezels van polypropyleen;

q)

synthetische stapelvezels van polyester;

r)

synthetische stapelvezels van polyamide;

s)

synthetische stapelvezels van polyacrylonitril;

t)

synthetische stapelvezels van polyimide;

u)

synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen;

v)

synthetische stapelvezels van poly(fenyleensulfide);

w)

synthetische stapelvezels van poly(vinylchloride);

x)

andere synthetische stapelvezels

y)

kunstmatige stapelvezels van viscose;

z)

andere kunstmatige stapelvezels;

aa)

garen van polyurethaan met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld;

bb)

garen van polyurethaan, met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld;

cc)

producten van post 56.05 (metaalgarens) met strippen bestaande uit een kern van bladaluminium of van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een doorzichtig of gekleurd kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststoffolie;

dd)

andere producten van post 56.05;

ee)

glasvezels; en

ff)

metaalvezels.

2.

Wanneer in bijlage 3 naar deze aantekening wordt verwezen, zijn de in kolom 2 genoemde vereisten bij wijze van tolerantie niet van toepassing op bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde basistextielmaterialen, mits:

a)

het product twee of meer basistextielmaterialen bevat; en

b)

het gewicht van de niet van oorsprong zijnde basistextielmaterialen samen niet hoger is dan 10 % van het totale gewicht van alle gebruikte basistextielmaterialen.

Voorbeeld: Voor een weefsel van wol van post 51.12 bevattende garen van wol van post 51.07, synthetisch garen van stapelvezels van post 55.09 en andere materialen dan basistextielmaterialen mag niet van oorsprong zijnd garen van wol dat niet aan de vereisten van bijlage 3 voldoet of niet van oorsprong zijnd synthetisch garen dat niet aan de vereisten van bijlage 3 voldoet, of een combinatie van beide, worden gebruikt, mits het totale gewicht ervan niet hoger is dan 10 % van het gewicht van alle basistextielmaterialen.

3.

Niettegenstaande lid 2, punt b), bedraagt de tolerantie voor producten bevattende "garen van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld" ten hoogste 20 %. Het percentage van de andere niet van oorsprong zijnde basistextielmaterialen mag evenwel niet meer dan 10 % bedragen.

4.

Niettegenstaande lid 2, punt b), bedraagt de tolerantie voor producten bevattende "strippen bestaande uit een kern van bladaluminium of van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een doorzichtig of gekleurd kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststoffolie" ten hoogste 30 %. Het percentage van de andere niet van oorsprong zijnde basistextielmaterialen mag evenwel niet meer dan 10 % bedragen.

AANTEKENING 8

Andere toleranties voor bepaalde textielproducten

1.

Wanneer in bijlage 3 naar deze aantekening wordt verwezen, mogen niet van oorsprong zijnde textielmaterialen (met uitzondering van voeringen en tussenvoeringen) die niet voldoen aan de in kolom 2 vermelde vereisten voor een geconfectioneerd textielproduct, worden gebruikt, mits die onder een andere post vallen dan het product en de waarde ervan niet hoger is dan 8 % van de prijs af fabriek van het product.

2.

Niet van oorsprong zijnde materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, mogen zonder beperking worden gebruikt bij de productie van textielproducten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, ongeacht of ze textiel bevatten.

Voorbeeld: Wanneer op grond van een vereiste van bijlage 3 voor een bepaald textielartikel (zoals een pantalon) garen moet worden gebruikt, dan sluit dat het gebruik van niet van oorsprong zijnde artikelen van metaal (zoals knopen) niet uit, omdat artikelen van metaal niet zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63. Om dezelfde reden is het gebruik van niet van oorsprong zijnde ritssluitingen toegestaan, al bevatten die normalerwijze ook textiel.

3.

Wanneer een vereiste van bijlage 3 bestaat in een maximumwaarde voor niet van oorsprong zijnde materialen wordt bij de berekening van de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen rekening gehouden met de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die niet zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63.

AANTEKENING 9

Landbouwproducten

Landbouwproducten die zijn ingedeeld onder afdeling II van het geharmoniseerd systeem en in post 24.01 en die op het grondgebied van een Partij zijn geteeld of geoogst, worden behandeld als van oorsprong uit die Partij, zelfs indien ze zijn gekweekt uit zaden, bollen, wortels, stekken, loten, enten, scheuten, knoppen of andere levende delen van planten uit een derde land.


BIJLAGE 3

PRODUCTSPRECIFIEKE OORSPRONGSREGELS

Kolom 1

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017), inclusief specifieke beschrijving

Kolom 2

Productspecifieke oorsprongsregel

AFDELING I

LEVENDE DIEREN PRODUCTEN VAN HET DIERENRIJK

Hoofdstuk 1

Levende dieren

01.01-01.06

Alle dieren van hoofdstuk 1 moeten volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 2

Vlees en eetbare slachtafvallen

02.01-02.10

Productie waarbij alle gebruikte materialen van de hoofdstukken 1 en 2 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 3

Vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren

03.01-03.08

Productie waarbij alle gebruikte materialen van hoofdstuk 3 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 4

Melk en zuivelproducten; vogeleieren; natuurhoning; eetbare producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen

04.01-04.10

Productie waarbij:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; en

het totale gewicht van de niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 5

Andere producten van dierlijke oorsprong, elders genoemd noch elders onder begrepen

05.01-05.11

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

AFDELING II:

PRODUCTEN VAN HET PLANTENRIJK

Hoofdstuk 6

Levende planten en producten van de bloementeelt; -

06.01-06.04

Productie waarbij alle gebruikte materialen van hoofdstuk 6 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 7

Groenten, planten, wortels en knollen, voor voedingsdoeleinden

07.01-07.14

Productie waarbij alle gebruikte materialen van hoofdstuk 7 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 8

Fruit; schillen van citrusvruchten en van meloenen

08.01-08.14

Productie waarbij:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 8 volledig zijn verkregen; en

het totale gewicht van de niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 9

Koffie, thee, maté en specerijen,

09.01-09.10

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

Hoofdstuk 10

Granen

10.01-10.08

Productie waarbij alle gebruikte materialen van hoofdstuk 10 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 11

Producten van de meelindustrie; mout; zetmeel; inuline; tarwegluten

11.01-11.09

Productie waarbij alle gebruikte materialen van de hoofdstukken 10 en 11, van de posten 07.01, 07.14, 23.02 en 23.03 of van onderverdeling 0710.10 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 12

Oliehoudende zaden en vruchten; allerlei zaden, zaaigoed en vruchten; planten voor industrieel en voor geneeskundig gebruik; stro en voeder

12.01-12.14

VP

Hoofdstuk 13

Gomlak (schellak); Gommen, harsen en andere plantensappen en plantenextracten

13.01-13.02

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post, waarbij het totale gewicht van de niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 14

Plantaardige grondstoffen; plantaardige producten, elders genoemd noch elders onder begrepen

14.01-14.04

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

AFDELING III

VETTEN EN OLIËN (DIERLIJKE EN PLANTAARDIGE) EN DISSOCIATIEPRODUCTEN DAARVAN; BEWERKT SPIJSVET; WAS VAN DIERLIJKE OF VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG

Hoofdstuk 15

Vetten en oliën (dierlijke en plantaardige) en dissociatieproducten daarvan; bewerkt spijsvet; was van dierlijke of van plantaardige oorsprong

15.01-15.04

VP

15.05-15.06

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

15.07-15.08

VOV

15.09-15.10

Productie waarbij alle gebruikte plantaardige materialen volledig zijn verkregen.

15.11-15.15

VOV

15.16-15.17

VP

15.18-15.19

VOV

15.20

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

15.21-15.22

VOV

AFDELING IV

PRODUCTEN VAN DE VOEDSELINDUSTRIE; DRANKEN, ALCOHOLHOUDENDE VLOEISTOFFEN EN AZIJN; TABAK EN TOT VERBRUIK BEREIDE TABAKSSURROGATEN

Hoofdstuk 16

Bereidingen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren

1601.00-1604.18

Productie waarbij alle gebruikte materialen van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 16 volledig zijn verkregen (1).

1604.19

VH

1604.20

 

Bereidingen van surimi:

VH

Andere:

Productie waarbij alle gebruikte materialen van de hoofdstukken 3 en 16 volledig zijn verkregen (2).

1604.31-1605.69

Productie waarbij alle gebruikte materialen van de hoofdstukken 3 en 16 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 17

Suiker en suikerwerk

17.01

VP

17.02

VP, mits het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 11.01 tot en met 11.08, 17.01 en 17.03 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

17.03

VP

17.04

 

Witte chocolade:

VP, mits:

a)

- alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; en

b)

i)

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 40 % van het gewicht van het product. of

ii)

de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 30 % van de prijs af fabriek van het product.

Andere:

VP, mits:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; en

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 40 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 18

Cacao en bereidingen daarvan

18.01-18.05

VP

1806.10

VP, mits:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; alsmede

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 40 % van het gewicht van het product.

1806.20-1806.90

VP, mits:

a)

- alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; en

b)

i)

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 40 % van het gewicht van het product. of

ii)

de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 30 % van de prijs af fabriek van het product.

Hoofdstuk 19

Bereidingen van graan, van meel, van zetmeel of van melk; gebak

19.01-19.05

VP, mits:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen;

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de hoofdstukken 2, 3 en 16 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product;

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product. en

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 40 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 20

Bereidingen van groenten, van vruchten en van andere plantendelen

20.01

VP

20.02-20.03

Productie waarbij alle gebruikte materialen van hoofdstuk 7 volledig zijn verkregen.

20.04-20.09

VP, mits het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 40 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 21

Diverse producten voor menselijke consumptie

21.01-21.02

VP, mits:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; en

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

2103.10

2103.20

2103.90

VP; niet van oorsprong zijnd(e) mosterdmeel of bereide mosterd mag evenwel worden gebruikt.

2103.30

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

21.04-21.06

VP, mits:

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; alsmede

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 22

Dranken, alcoholhoudende vloeistoffen en azijn

22.01-22.06

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 22.07 en 22.08, mits:

alle gebruikte materialen van de onderverdelingen 0806.10, 2009.61 en 2009.69 volledig zijn verkregen;

alle gebruikte materialen van hoofdstuk 4 volledig zijn verkregen; en

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

22.07

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 22.08, mits alle gebruikte materialen van hoofdstuk 10 en van de onderverdelingen 0806.10, 2009.61 en 2009.69 volledig zijn verkregen.

22.08-22.09

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 22.07 en 22.08, mits alle gebruikte materialen van de onderverdelingen 0806.10, 2009.61 en 2009.69 volledig zijn verkregen.

Hoofdstuk 23

Resten en afval van de voedselindustrie; bereid voedsel voor dieren

23.01

VP

2302.10-2303.10

VP, mits het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van hoofdstuk 10 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

2303.20-2308.00

VP

23.09

VP, mits:

alle gebruikte materialen van de hoofdstukken 2 en 4 volledig zijn verkregen;

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 10.01 tot en met 10.04, 10.07 en 10.08, van hoofdstuk 11 en van de posten 23.02 en 23.03 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product; en

het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 17.01 en 17.02 niet hoger is dan 20 % van het gewicht van het product.

Hoofdstuk 24

Tabak en tot verbruik bereide tabakssurrogaten

24.01

Productie waarbij alle materialen van post 24.01 volledig zijn verkregen.

2402.10

Productie uit de niet van oorsprong zijnde materialen van een post, mits het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van post 24.01 niet hoger is dan 30 % van het gewicht van de gebruikte materialen van hoofdstuk 24.

2402.20

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post, met uitzondering van die van het product en van rooktabak van onderverdeling 2403.19, waarbij ten minste 10 gewichtspercenten van alle gebruikte materialen van post 24.01 volledig zijn verkregen.

2402.90

Productie uit de niet van oorsprong zijnde materialen van een post, mits het totale gewicht van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van post 24.01 niet hoger is dan 30 % van het gewicht van de gebruikte materialen van hoofdstuk 24.

24.03

VP, waarbij ten minste 10 gewichtspercenten van alle gebruikte materialen van post 24.01 volledig zijn verkregen.

AFDELING V

MINERALE PRODUCTEN

Aantekening bij de afdeling: Zie bijlage 2, aantekening 5, voor de definities van de in deze afdeling bedoelde regels voor horizontale verwerking.

Hoofdstuk 25

Zout; zwavel; aarde en steen; gips, kalk en cement

25.01-25.30

VP;

of

MaxNOM 70 % (EXW).

Hoofdstuk 26

Ertsen, slakken en assen

26.01-26.21

VP

Hoofdstuk 27

Minerale brandstoffen, aardolie en distillatieproducten daarvan; bitumineuze stoffen; minerale was

27.01-27.09

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

27.10

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde biodiesel van onderverdeling 3824.99 of 3826.00;

of

het ondergaan van distillatie of van een chemische reactie, mits de gebruikte biodiesel (inclusief waterstofbehandelde plantaardige olie) van post 27.10 en van de onderverdelingen 3824.99 en 3826.00 wordt verkregen door verestering, omestering of waterstofbehandeling.

27.11-27.15

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

AFDELING VI

PRODUCTEN VAN DE CHEMISCHE EN VAN DE AANVERWANTE INDUSTRIEËN

Aantekening bij de afdeling: Zie bijlage 2, aantekening 5, voor de definities van de in deze afdeling bedoelde regels voor horizontale verwerking.

Hoofdstuk 28

Anorganische chemische producten; anorganische of organische verbindingen van edele metalen, van radioactieve elementen, van zeldzame aardmetalen en van isotopen

28.01-28.53

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 29

Organische chemische producten

2901.10-2905.42

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

2905.43-2905.44

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 17.02 en van onderverdeling 3824.60.

2905.45

VOV, maar niet van oorsprong zijnde materialen van dezelfde onderverdeling als het product mogen worden gebruikt, mits de totale waarde ervan niet hoger is dan 20 % van de prijs af fabriek van het product;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

2905.49-2942

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 30

Farmaceutische producten

30.01-30.06

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 31

Meststoffen

31.01-31.04

VP, maar niet van oorsprong zijnde materialen van dezelfde post als het product mogen worden gebruikt, mits de totale waarde ervan niet hoger is dan 20 % van de prijs af fabriek van het product;

of

MaxNOM 40 % (EXW).

31.05

 

Natriumnitraat

Calciumcyaanamide

Kaliumsulfaat

Magnesiumkaliumsulfaat

VP, maar niet van oorsprong zijnde materialen van dezelfde post als het product mogen worden gebruikt, mits de totale waarde ervan niet hoger is dan 20 % van de prijs af fabriek van het product;

of

MaxNOM 40 % (EXW).

Andere

VP, maar niet van oorsprong zijnde materialen van dezelfde post als het product mogen worden gebruikt, mits de totale waarde ervan niet hoger is dan 20 % van de EXW van het product, en waarbij de waarde van alle gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product;

of

MaxNOM 40 % (EXW).

Hoofdstuk 32

Looi- en verfextracten; looizuur (tannine) en derivaten daarvan; pigmenten en andere kleur- en verfstoffen; verf en vernis; mastiek; stopverf en mastiek; inkt

32.01-32.15

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 33

Etherische oliën en harsaroma's; parfumerieën, toiletartikelen en cosmetische producten

33.01

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

3302.10

VP, maar niet van oorsprong zijnde materialen van onderverdeling 3302.10 mogen worden gebruikt, mits de totale waarde ervan niet hoger is dan 20 % van de EXW van het product.

3302.90

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

33.03

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

33.04 -33.07

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 34

Zeep, organische tensioactieve producten, wasmiddelen, smeermiddelen, kunstwas, bereide was, poets- en onderhoudsmiddelen, kaarsen en dergelijke artikelen, modelleerpasta's, tandtechnische waspreparaten en tandtechnische preparaten op basis van gebrand gips

34.01-34.07

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 35

Eiwitstoffen; gewijzigd zetmeel; lijm; enzymen

35.01-35.04

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van hoofdstuk 4.

35.05

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 11.08.

35.06-35.07

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 36

Kruit en springstoffen; pyrotechnische artikelen; lucifers; vonkende legeringen; ontvlambare stoffen

36.01-36.06

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 37

Producten voor fotografie en cinematografie

37.01-37.07

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 38

Diverse producten van de chemische industrie

38.01-38.08

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

3809.10

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 11.08 en 35.05.

3809.91-3822.00

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

38.23

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

3824.10-3824.50

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

3824.60

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de onderverdelingen 2905.43 en 2905.44.

3824.71-3825.90

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

38.26

Productie waarbij biodiesel wordt verkregen door omestering, verestering of waterstofbehandeling.

AFDELING VII

KUNSTSTOF EN WERKEN DAARVAN; RUBBER EN WERKEN DAARVAN

Aantekening bij de afdeling: Zie bijlage 2, aantekening 5, voor de definities van de in deze afdeling bedoelde regels voor horizontale verwerking.

Hoofdstuk 39

Kunststof en werken daarvan

39.01-39.15

VOV;

het ondergaan van een chemische reactie, van zuivering, van vermenging, van productie van standaardmateriaal, van een wijziging van de deeltjesgrootte, van isomerenscheiding of van biotechnologische verwerking;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

39.16-39.19

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

39.20

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

39.21-39.22

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

3923.10-3923.50

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

3923.90-3925.90

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

39.26

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 40

Rubber en werken daarvan

40.01-40.11

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

4012.11-4012.19

VOV;

of

Van een nieuw loopvlak voorzien van gebruikte banden.

4012.20-4017.00

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING VIII

HUIDEN, VELLEN, LEDER EN PELTERIJEN, LEDERWAREN EN BONTWERK; ZADEL- EN TUIGMAKERSWERK; REISARTIKELEN, HANDTASSEN EN DERGELIJKE BERGINGSMIDDELEN; WERKEN VAN DARMEN (ANDERE DAN POIL DE MESSINE (CRIN DE FLORENCE))

Hoofdstuk 41

Huiden en vellen (andere dan pelterijen), alsmede leder

41.01-4104.19

VP

4104.41-4104.49

VOV, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de onderverdelingen 4104.41 tot en met 4104.49.

4105.10

VP

4105.30

VOV

4106.21

VP

4106.22

VOV

4106.31

VP

4106.32-4106.40

VOV

4106.91

VP

4106.92

VOV

41.07-41.13

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de onderverdelingen 4104.41, 4104.49, 4105.30, 4106.22, 4106.32 en 4106.92. Niet van oorsprong zijnde materialen van de onderverdelingen 4104.41, 4104.49, 4105.30, 4106.22, 4106.32 en 4106.92 mogen evenwel worden gebruikt, mits ze opnieuw worden gelooid.

4114.10

VP

4114.20

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de onderverdelingen 4104.41, 4104.49, 4105.30, 4106.22, 4106.32, 4106.92 en 4107. Niet van oorsprong zijnde materialen van de onderverdelingen 4104.41, 4104.49, 4105.30, 4106.22, 4106.32, 4106.92 en van post 41.07 mogen evenwel worden gebruikt, mits ze opnieuw worden gelooid.

41.15

VP

Hoofdstuk 42

Lederwaren; zadel- en tuigmakerswerk; reisartikelen, handtassen en soortgelijke bergingsmiddelen; werken van darmen (andere dan poil de Messine)

42.01-42.06

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 43

Pelterijen en bontwerk; namaakbont

4301.10-4302.20

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

4302.30

VOV

43.03-43.04

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING IX

HOUT EN HOUTWAREN; HOUTSKOOL; KURK EN KURKWAREN; VLECHTWERK EN MANDENMAKERSWERK; VLECHTWERK EN MANDENMAKERSWERK

Hoofdstuk 44

Hout en houtwaren; houtskool

44.01-44.21

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 45

Kurk en kurkwaren

45.01-45.04

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 46

Vlechtwerk en mandenmakerswerk Vlechtwerk en mandenmakerswerk

46.01-46.02

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING X

HOUTPULP EN PULP VAN ANDERE CELLULOSEHOUDENDE VEZELSTOFFEN; PAPIER EN KARTON VOOR HET TERUGWINNEN (RESTEN EN AFVAL); PAPIER EN KARTON, ALSMEDE ARTIKELEN DAARVAN

Hoofdstuk 47

Houtpulp en pulp van andere cellulosehoudende vezelstoffen; papier en karton voor het terugwinnen (resten en afval)

47.01-47.07

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 48

Papier en karton; cellulose-, papier- en kartonwaren

48.01-48.23

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 49

Artikelen van de uitgeverij, van de pers of van een andere grafische industrie;

geschreven of getypte teksten en plannen

49.01-49.11

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XI

TEXTIELSTOFFEN EN TEXTIELWAREN

Aantekening bij de afdeling: Zie bijlage 2, aantekeningen 6, 7 en 8, voor de definities van de termen die worden gebruikt voor de toleranties die van toepassing zijn op bepaalde producten van textielmaterialen.

Hoofdstuk 50

Zijde

50.01-50.02

VP

50.03

 

Gekaard of gekamd:

Kaarden of kammen van afval van zijde.

Andere:

VP

50.04-50.05

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetisch of kunstmatig continufilament samen met spinnen;

Extrusie van synthetisch of kunstmatig continufilament samen met twijnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

50.06

 

Garens van zijde of van afval van zijde:

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetisch of kunstmatig continufilament samen met spinnen;

Extrusie van synthetisch of kunstmatig continufilament samen met twijnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

Poil de Messine (crin de Florence):

VP

50.07

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

Weven samen met verven;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 51

Wol, fijn haar en grof haar; garens en weefsels van paardenhaar (crin)

51.01-51.05

VP

51.06-51.10

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

51.11-51.13

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Weven samen met verven;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 52

Katoen

52.01-52.03

VP

52.04-52.07

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

52.08-52.12

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 53

Andere plantaardige textielvezels; papiergarens en weefsels daarvan

53.01-53.05

VP

53.06-53.08

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

53.09-53.11

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 54

Synthetische of kunstmatige filamenten; strippen en artikelen van dergelijke vorm, van synthetische of kunstmatige textielstoffen

54.01-54.06

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

54.07-54.08

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 55

Synthetische of kunstmatige stapelvezels

55.01-55.07

Extrusie van synthetische of van kunstmatige vezels.

55.08-55.11

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

55.12-55.16

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 56

Watten, vilt en gebonden textielvlies; speciale garens; bindgaren, touw en kabel, alsmede werken daarvan

56.01

Spinnen of lijmen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen of lijmen;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

of

Aanbrengen van een deklaag, aanbrengen van een flockprint, voorzien van inlagen of metalliseren samen met ten minste twee andere belangrijke voorbereidende of afwerkingsbewerkingen (zoals kalanderen, krimpvrij maken, thermofixeren en permanent finish), mits de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

56.02

 

Naaldgetouwvilt:

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met weefselvorming; echter:

niet van oorsprong zijnde filamentgarens van polypropyleen van post 54.02,

niet van oorsprong zijnde vezels van polypropyleen van post 55.03 of post 55.06, of

niet van oorsprong zijnde kabels van filamenten van polypropyleen van post 55.01,

waarvan de titer van elk filament of elke vezel minder dan 9 decitex bedraagt, mogen worden gebruikt tot een totale waarde van 40 % van de EXW van het product;

of

Het maken van een gebonden textielvlies alleen in geval van vilt dat uit natuurlijke vezels is gemaakt.

Andere:

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met weefselvorming;

of

het maken van een gebonden textielvlies alleen in geval van ander vilt dat uit natuurlijke vezels is gemaakt.

5603.11-5603.14

Productie uit:

gerichte of willekeurig georiënteerde filamenten, of

stoffen of polymeren van natuurlijke of synthetische of kunstmatige oorsprong;

in beide gevallen gevolgd door binding aan een gebonden textielvlies.

5603.91-5603.94

Productie uit:

gerichte of willekeurig georiënteerde stapelvezels; of

versneden garens van natuurlijke of synthetische of kunstmatige oorsprong;

in beide gevallen gevolgd door binding aan een gebonden textielvlies.

5604.10

Productie uit niet-omwoelde of -omvlochten draad en koord, van rubber.

5604.90

Spinnen van natuurlijke vezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

56.05

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

of

Twijnen of een mechanische bewerking samen met weven;

56.06

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen;

Twijnen samen met omwoelen;

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels;

of

Aanbrengen van een flockprint samen met verven.

56.07-56.09

Spinnen van natuurlijke vezels;

of

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met spinnen.

Hoofdstuk 57

Tapijten

Aantekening bij het hoofdstuk: Voor producten van dit hoofdstuk mag niet van oorsprong zijnd juteweefsel als rug worden gebruikt.

57.01-57.05

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven of met tuften;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven of met tuften;

Productie uit kokos-, sisal- of jutegarens of klassieke ringgesponnen viscosegarens;

Tuften samen met verven of met bedrukken;

Tuften of weven van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

of

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met niet-weeftechnieken, met inbegrip van naaldponsen.

Hoofdstuk 58

Speciale weefsels; getufte textielstoffen; kant; tapisserieën; passementwerk; borduurwerk

58.01-58.04

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven of met tuften;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven of met tuften;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een flockprint, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met metalliseren;

Tuften samen met verven of met bedrukken;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

58.05

VP

58.06-58.09

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven of met tuften;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven of met tuften;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een flockprint, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met metalliseren;

Tuften samen met verven of met bedrukken;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

58.10

Borduurwerk waarin de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen van een post, met uitzondering van die van het product, niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

58.11

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven of met tuften;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven of met tuften;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een flockprint, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met metalliseren;

Tuften samen met verven of met bedrukken;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

Verven van het garen samen met weven;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Hoofdstuk 59

Weefsels, geïmpregneerd, bekleed, bedekt of met inlagen; technische artikelen van textielstoffen

59.01

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een flockprint, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met metalliseren;

of

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken.

59.02

 

Bevattende niet meer dan 90 gewichtspercenten textielmaterialen:

Weven.

Andere:

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met weven.

59.03

Weven, breien of haken samen met impregneren, met het aanbrengen van een deklaag, met bekleden, met het voorzien van inlagen of met metalliseren;

Weven samen met bedrukken; of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking)

59.04

Kalanderen samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met metalliseren. Niet van oorsprong zijnd juteweefsel mag als rug worden gebruikt.

of

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met metalliseren; Niet van oorsprong zijnd juteweefsel mag als rug worden gebruikt.

59.05

 

Geïmpregneerd, bekleed of bedekt met, dan wel met inlagen van rubber, kunststoffen of andere materialen:

Weven, breien of het maken van een gebonden textielvlies samen met impregneren, met het aanbrengen van een deklaag, met bekleden, met het voorzien van inlagen of met metalliseren.

Andere:

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met weven;

Weven, breien of het maken van een gebonden textielvlies samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

Weven samen met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

59.06

 

Brei- en haakwerk aan het stuk:

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met breien of met haken;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met breien of met haken;

Breien of haken samen met gummeren; of

Gummeren samen met ten minste twee andere belangrijke voorbereidende of afwerkingsbewerkingen (zoals kalanderen, krimpvrij maken, thermofixeren en permanent finish), mits de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

Andere weefsels, vervaardigd uit synthetische filamentgarens, bevattende meer dan 90 gewichtspercenten textielmaterialen:

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met weven.

Andere:

Weven, breien of een ander proces dan weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met gummeren;

Verven van het garen samen met weven, met breien of met een ander proces dan weven;

of

Gummeren samen met ten minste twee andere belangrijke voorbereidende of afwerkingsbewerkingen (zoals kalanderen, krimpvrij maken, thermofixeren en permanent finish), mits de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

59.07

Weven, breien of het maken van een gebonden textielvlies samen met verven, met bedrukken, met het aanbrengen van een deklaag, met impregneren of met bekleden;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

of

Bedrukken (als zelfstandige bewerking).

59.08

 

Gloeikousjes, geïmpregneerd:

Productie uit rondgebreide of -gehaakte buisjes.

Andere:

VP

59.09-59.11

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven;

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels samen met weven;

Weven samen met verven, met het aanbrengen van een deklaag of met het voorzien van inlagen;

of

Aanbrengen van een deklaag, aanbrengen van een flockprint, voorzien van inlagen of metalliseren samen met ten minste twee andere belangrijke voorbereidende of afwerkingsbewerkingen (zoals kalanderen, krimpvrij maken, thermofixeren en permanent finish), mits de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

Hoofdstuk 60

Brei- en haakwerk aan het stuk

60.01-60.06

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met breien of met haken;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met breien of met haken;

Breien of haken samen met verven, met het aanbrengen van een flockprint, met het aanbrengen van een deklaag, met het voorzien van inlagen of met bedrukken;

Aanbrengen van een flockprint samen met verven of met bedrukken;

Verven van het garen samen met breien of met haken; of

Twijnen of texturiseren samen met breien of met haken, mits de waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-getwijnde of niet-getexturiseerde garens niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

Hoofdstuk 61

Kleding en kledingtoebehoren, van brei- of haakwerk

61.01-61.17

 

Verkregen door het aaneennaaien of anderszins aaneenzetten van twee of meer stukken brei- of haakwerk die hetzij in vorm zijn gesneden hetzij direct in vorm zijn verkregen:

Breien of haken samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

Andere:

Spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met breien of met haken;

Extrusie van synthetische of kunstmatige filamentgarens samen met breien of met haken; of

Breien en confectioneren in één bewerking.

Hoofdstuk 62

Kleding en kledingtoebehoren, andere dan van brei- of haakwerk

62.01

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.02

 

Geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product;

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.03

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.04

 

Geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.05

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.06

 

Geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.07-62.08

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.09

 

Geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.10

 

Vuurbestendige uitrustingen van weefsel bedekt met een folie van met aluminium verbonden polyester:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Aanbrengen van een deklaag of het voorzien van inlagen samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel), mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde weefsel zonder deklaag of zonder inlagen niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.11

 

Kleding voor dames of voor meisjes, geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.12

 

Brei- of haakwerk verkregen door het aaneennaaien of anderszins aaneenzetten van twee of meer stukken brei- of haakwerk die hetzij in vorm zijn gesneden hetzij direct in vorm zijn verkregen:

Breien samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.13-62.14

 

Geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.15

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.16

 

Vuurbestendige uitrustingen van weefsel bedekt met een folie van met aluminium verbonden polyester:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Aanbrengen van een deklaag of het voorzien van inlagen samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel), mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde weefsel zonder deklaag of zonder inlagen niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

62.17

 

Geborduurd:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

Productie uit niet-geborduurd weefsel, mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

of

Confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel) voorafgegaan door bedrukken (als zelfstandige bewerking).

Vuurbestendige uitrustingen van weefsel bedekt met een folie van met aluminium verbonden polyester:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Aanbrengen van een deklaag of het voorzien van inlagen samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel), mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde weefsel zonder deklaag of zonder inlagen niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Tussenvoeringen voor kragen en omslagen, uitgesneden:

VP, mits de waarde van alle gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

Hoofdstuk 63

Andere geconfectioneerde artikelen van textiel; stellen; oude kleren en dergelijke; lompen en vodden

63.01-63.04

 

Van vilt of van gebonden textielvlies:

Maken van een gebonden textielvlies samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

Andere:

Geborduurd:

Weven, breien of haken samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel);

of

Productie uit niet-geborduurd weefsel (ander dan van brei- of haakwerk), mits de waarde van het gebruikte niet van oorsprong zijnde niet-geborduurde weefsel niet hoger is dan 40 % van de EXW van het product.

Andere:

Weven, breien of haken samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

63.05

Extrusie van synthetische of kunstmatige vezels of het spinnen van natuurlijke of synthetische of kunstmatige stapelvezels samen met weven of met breien en confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

63.06

 

Van gebonden textielvlies:

Maken van een gebonden textielvlies samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

Andere:

Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel).

63.07

MaxNOM 40 % (EXW).

63.08

Elk onderdeel van het stel of het assortiment moet voldoen aan de regel die ervoor zou gelden indien het niet in het stel of assortiment was opgenomen; niet van oorsprong zijnde artikelen mogen evenwel in het stel of het assortiment worden opgenomen tot een totale waarde van ten hoogste 15 % van de EXW van het stel of het assortiment.

63.09-63.10

VP

AFDELING XII

SCHOEISEL, HOOFDDEKSELS, PARAPLU'S, PARASOLS, WANDELSTOKKEN, ZITSTOKKEN, ZWEPEN, RIJZWEPEN, ALSMEDE DELEN DAARVAN; GEPREPAREERDE VEREN EN ARTIKELEN VAN VEREN; KUNSTBLOEMEN; WERKEN VAN MENSENHAAR

Hoofdstuk 64

Schoeisel, beenkappen en dergelijke artikelen; delen daarvan

64.01-64.05

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde samenvoegingen van bovendelen met een binnenzool of met andere binnendelen van post 64.06.

64.06

VP

Hoofdstuk 65

Hoofddeksels en delen daarvan

65.01-65.07

VP

Hoofdstuk 66

Paraplu's, parasols, wandelstokken, zitstokken, zwepen, rijzwepen, alsmede delen daarvan

66.01-66.03

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 67

Geprepareerde veren en geprepareerd dons en artikelen van veren of van dons; kunstbloemen; werken van mensenhaar

67.01-67.04

VP

AFDELING XIII

WERKEN VAN STEEN, VAN GIPS, VAN CEMENT, VAN ASBEST, VAN MICA EN VAN DERGELIJKE STOFFEN; KERAMISCHE PRODUCTEN; GLAS EN GLASWERK

Hoofdstuk 68

Werken van steen, van gips, van cement, van asbest, van mica en van dergelijke stoffen

68.01-68.15

VP;

of

MaxNOM 70 % (EXW).

Hoofdstuk 69

Keramische producten

69.01-69.14

VP

Hoofdstuk 70

Glas en glaswerk

70.01-70.09

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

70.10

VP

70.11

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

70.13

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 70.10.

70.14-70.20

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XIV

ECHTE EN GEKWEEKTE PARELS, EDELSTENEN EN HALFEDELSTENEN, EDELE METALEN EN METALEN GEPLATEERD MET EDELE METALEN, ALSMEDE WERKEN DAARVAN; FANCYBIJOUTERIEËN; MUNTEN

Hoofdstuk 71

Echte en gekweekte parels, edelstenen en halfedelstenen, edele metalen en metalen geplateerd met edele metalen, alsmede werken daarvan; fancybijouterieën; munten

71.01-71.05

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

71.06

 

Onbewerkt:

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10;

Fusie of legering van niet van oorsprong zijnde edele metalen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10 onderling of met onedele metalen, of zuivering;

of

Fusie of legering van niet van oorsprong zijnde edele metalen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10 onderling of met onedele metalen, of zuivering.

Halfbewerkt of in poedervorm:

Productie uit niet van oorsprong zijnde onbewerkte edele metalen.

71.07

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

71.08

 

Onbewerkt:

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10;

Fusie of legering van niet van oorsprong zijnde edele metalen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10 onderling of met onedele metalen, of zuivering;

of

Fusie of legering van niet van oorsprong zijnde edele metalen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10 onderling of met onedele metalen, of zuivering.

Halfbewerkt of in poedervorm:

Productie uit niet van oorsprong zijnde onbewerkte edele metalen.

71.09

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

71.10

 

Onbewerkt:

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10;

Fusie of legering van niet van oorsprong zijnde edele metalen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10 onderling of met onedele metalen, of zuivering;

of

Fusie of legering van niet van oorsprong zijnde edele metalen van de posten 71.06, 71.08 en 71.10 onderling of met onedele metalen, of zuivering.

Halfbewerkt of in poedervorm:

Productie uit niet van oorsprong zijnde onbewerkte edele metalen.

71.11

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

71.12-71.18

VP

AFDELING XV

ONEDELE METALEN EN WERKEN DAARVAN

Hoofdstuk 72

IJzer en staal

72.01-72.06

VP

72.07

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 72.06.

72.08-72.17

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 72.08 tot en met 72.17.

72.18

VP

72.19-72.23

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 72.19 tot en met 72.23.

72.24

VP

72.25-72.29

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 72.25 tot en met 72.29.

Hoofdstuk 73

Werken van gietijzer, van ijzer en van staal

7301.10

VH, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 72.08 tot en met 72.17.

7301.20

VP

73.02

VH, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 72.08 tot en met 72.17.

73.03

VP

73.04-73.06

VH, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 72.13 tot en met 72.17, 72.21, 72.22, 72.23 en 72.25 tot en met 72.29.

73.07

 

Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen, van roestvrij staal

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde gesmede onbewerkte stukken; niet van oorsprong zijnde gesmede onbewerkte stukken mogen evenwel worden gebruikt, mits de waarde ervan niet hoger is dan 50 % van de EXW van het product.

Andere:

VP

73.08

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van onderverdeling 7301.20.

7309.00-7315.19

VP

7315.20

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

7315.81-7326.90

VP

Hoofdstuk 74

Koper en werken van koper

74.01-74.02

VP

74.03

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

74.04-74.07

VP

74.08

VP en MaxNOM 50 % (EXW).

74.09-74.19

VP

Hoofdstuk 75

Nikkel en werken van nikkel

75.01

VP

75.02

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

75.03-75.08

VP

Hoofdstuk 76

Aluminium en werken van aluminium

76.01

VP en MaxNOM 50 % (EXW);

of

Thermische of elektrolytische behandeling, uit niet-gelegeerd aluminium of uit resten en afval van aluminium.

76.02

VP

76.03-76.16

VP en MaxNOM 50 % (EXW) (3).

Hoofdstuk 78

Lood en werken van lood

7801.10

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

7801.91-7806.00

VP

Hoofdstuk 79

Zink en werken van zink

79.01-79.07

VP

Hoofdstuk 80

Tin en werken van tin

80.01-80.07

VP

Hoofdstuk 81

Andere onedele metalen; cermets; werken van deze stoffen

81.01-81.13

Productie uit niet van oorsprong zijnde materialen van een post.

Hoofdstuk 82

Gereedschap; messenmakerswerk, lepels en vorken, van onedel metaal; delen van deze artikelen van onedel metaal

8201.10-8205.70

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8205.90

VP, maar niet van oorsprong zijnd gereedschap van post 82.05 mag in het stel of het assortiment worden opgenomen tot een totale waarde van 15 % van de EXW van het stel of het assortiment.

82.06

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van de posten 82.02 tot en met 82.05; niet van oorsprong zijnd gereedschap van de posten 82.02 tot en met 82.05 mag evenwel in het stel of het assortiment worden opgenomen tot een totale waarde van 15 % van de EXW van het stel of het assortiment.

82.07-82.15

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 83

Allerlei werken van onedele metalen

83.01-83.11

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XVI

MACHINES, TOESTELLEN EN ELEKTROTECHNISCH MATERIEEL, ALSMEDE DELEN DAARVAN; TOESTELLEN VOOR HET OPNEMEN OF HET WEERGEVEN VAN GELUID, VOOR HET OPNEMEN OF HET WEERGEVEN VAN BEELDEN EN GELUID VOOR TELEVISIE, ALSMEDE DELEN EN TOEBEHOREN VAN DIE TOESTELLEN

Hoofdstuk 84

Kernreactoren, stoomketels, machines, toestellen en mechanische werktuigen; delen daarvan

84.01-84.06

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.07-84.08

MaxNOM 50 % (EXW).

84.09-84.12

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8413.11-8415.10

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8415.20

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8415.81-8415.90

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.16-84.20

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.21

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.22-84.24

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.25-84.30

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 84.31;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.31-84.43

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.44-84.47

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 84.48;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.48-84.55

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.56-84.65

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 84.66;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.66-84.68

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.70-84.72

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 84.73;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.73-84.78

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8479.10-8479.40

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8479.50

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8479.60-8479.82

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8479.89

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8479.90

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.80

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.81

VOV;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

84.82-84.87

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 85

Elektrische machines, apparaten, uitrustingsstukken, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, toestellen voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen

85.01-85.02

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 85.03;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.03-85.06

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.07

 

Accu's bevattende een of meer batterijcellen of batterijmodules, en het schakelsysteem voor het onderling verbinden van de batterijcellen of batterijmodules,

vaak "battery packs" genoemd, van de soort gebruikt als primaire elektrische energiebron voor de aandrijving van voertuigen van de posten 87.02, 87.03 en 87.04

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde kathodematerialen;

of

MaxNOM 30 % (EXW) (4).

Batterijcellen, batterijmodules en delen daarvan, bedoeld om te worden opgenomen in een elektrische accu van de soort gebruikt als primaire elektrische energiebron voor de aandrijving van voertuigen van de posten 87.02, 87.03 en 87.04

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde kathodematerialen;

of

MaxNOM 35 % (EXW) (5).

andere

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.08-85.18

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.19-85.21

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 85.22;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.22-85.23

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.25-85.27

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 85.29;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.28-85.34

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.35-85.37

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 85.38;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8538.10-8541.90

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8542.31-8542.39

VP;

Toepassen van een diffusie op niet van oorsprong zijnde materialen;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

8542.90-8543.90

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

85.44-85.48

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XVII

VERVOERMATERIEEL

Hoofdstuk 86

Rollend en ander materieel voor spoor- en tramwegen, alsmede delen daarvan; vast materieel voor spoor- en tramwegen, alsmede elementen en delen daarvan; mechanische (elektromechanische daaronder begrepen) signaal- en waarschuwingstoestellen voor het verkeer

86.01-86.09

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 86.07;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 87

Automobielen, tractors, rijwielen, motorrijwielen en andere voertuigen voor vervoer over land, alsmede delen en toebehoren daarvan

87.01

MaxNOM 45 % (EXW).

87.02-87.04

 

voertuigen met zowel een zuigermotor als een elektromotor als aandrijfmotoren, die kunnen worden opgeladen door middel van het aansluiten op een externe elektrische energiebron ("plug-in hybride");

andere voertuigen, met enkel een elektromotor voor aandrijving

MaxNOM 45 % (EXW) en battery packs van post 85.07 van de soort gebruikt als primaire energiebron voor de aandrijving van het voertuig moeten van oorsprong zijn (6).

andere

MaxNOM 45 % (EXW) (7).

87.05-87.07

MaxNOM 45 % (EXW).

87.08-87.11

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

87.12

MaxNOM 45 % (EXW).

87.13-87.16

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 88

Luchtvaart en ruimtevaart

88.01-88.05

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 89

Scheepvaart

89.01-89.08

VH;

of

MaxNOM 40 % (EXW).

AFDELING XVIII

OPTISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN, VOOR DE FOTOGRAFIE EN DE CINEMATOGRAFIE; MEET-, VERIFICATIE-, CONTROLE- EN PRECISIE-INSTRUMENTEN, -APPARATEN EN -TOESTELLEN; MEDISCHE EN CHIRURGISCHE INSTRUMENTEN, APPARATEN EN TOESTELLEN; UURWERKEN; MUZIEKINSTRUMENTEN; DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN

Hoofdstuk 90

Instrumenten, apparaten en toestellen voor de fotografie en de cinematografie; meet-, verificatie-, controle- en precisie-instrumenten, medische en chirurgische instrumenten, apparaten en toestellen; delen en toebehoren daarvan

9001.10-9001.40

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

9001.50

VP;

Bewerken van het oppervlak van een halfafgewerkte lens tot een afgewerkt brillenglas met optische correctie, bedoeld om op een bril te worden gemonteerd;

Aanbrengen van een deklaag op de lens door middel van passende behandelingen teneinde het gezichtsvermogen te verbeteren en de bescherming van de drager te waarborgen;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

9001.90-9033.00

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 91

Uurwerken

91.01-91.14

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 92

Muziekinstrumenten; delen en toebehoren van muziekinstrumenten

92.01-92.09

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XIX

WAPENS EN MUNITIE; DELEN EN TOEBEHOREN DAARVAN

Hoofdstuk 93

Wapens en munitie; delen en toebehoren daarvan

93.01-93.07

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XX

DIVERSE WERKEN

Hoofdstuk 94

Meubelen; artikelen voor bedden en dergelijke artikelen; verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen; geprefabriceerde bouwwerken

94.01-94.06

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 95

Speelgoed, spellen, artikelen voor ontspanning en sportartikelen; delen en toebehoren daarvan

95.03-95.08

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

Hoofdstuk 96

Diverse goederen en producten

96.01-96.04

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

96.05

Elk onderdeel van het stel of het assortiment moet voldoen aan de regel die ervoor zou gelden indien het niet in het stel of assortiment was opgenomen. Niet van oorsprong zijnde artikelen mogen evenwel in het stel of het assortiment worden opgenomen tot een totale waarde van ten hoogste 15 % van de EXW van het stel of het assortiment.

96.06-9608.40

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

9608.50

Elk onderdeel van het stel of het assortiment moet voldoen aan de regel die ervoor zou gelden indien het niet in het stel of assortiment was opgenomen. Niet van oorsprong zijnde artikelen mogen evenwel in het stel of het assortiment worden opgenomen tot een totale waarde van ten hoogste 15 % van de EXW van het stel of het assortiment.

9608.60-96.20

VP;

of

MaxNOM 50 % (EXW).

AFDELING XXI

KUNSTVOORWERPEN, VOORWERPEN VOOR VERZAMELINGEN EN ANTIQUITEITEN

Hoofdstuk 97

Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten

97.01-97.06

VP


(1)  Bereidingen en conserven van tonijn, van boniet en van bonito (Sarda spp.), geheel of in stukken (doch niet fijngemaakt), ingedeeld onder onderverdeling 1604.14, kunnen binnen de jaarquota zoals vermeld in bijlage 4, in het kader van alternatieve productspecifieke oorsprongsregels worden beschouwd als zijnde van oorsprong.

(2)  Bereidingen en conserven van tonijn, van boniet en van andere vis van het geslacht Euthynnus (andere dan geheel of in stukken), ingedeeld onder onderverdeling 1604.20, kunnen binnen de jaarquota zoals vermeld in bijlage 4, in het kader van alternatieve productspecifieke oorsprongsregels worden beschouwd als zijnde van oorsprong.

(3)  Bepaalde aluminiumproducten kunnen worden beschouwd als zijnde van oorsprong wanneer alternatieve productspecifieke oorsprongsregels met jaarlijkse contingenten van toepassing zijn, als gespecificeerd in bijlage 4.

(4)  Voor de periode vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2026 zijn alternatieve productspecifieke oorsprongsregels van toepassing, zoals gespecificeerd in bijlage 5.

(5)  Voor de periode vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2026 zijn alternatieve productspecifieke oorsprongsregels van toepassing, zoals gespecificeerd in bijlage 5.

(6)  Voor de periode vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2026 zijn alternatieve productspecifieke oorsprongsregels van toepassing, zoals gespecificeerd in bijlage 5.

(7)  Voor hybride voertuigen met zowel een interne verbrandingsmotor als een elektromotor als aandrijfmotoren, andere dan die kunnen worden opgeladen door middel van het aansluiten op een externe elektrische energiebron, gelden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2026 alternatieve productspecifieke oorsprongsregels, zoals gespecificeerd in bijlage 5.


BIJLAGE 4

OORSPRONGSCONTINGENTEN EN ALTERNATIEVEN VOOR DE PRODUCTSPECIFIEKE OORSPRONGSREGELS IN BIJLAGE 3

Gemeenschappelijke bepalingen

1.

Voor de in de onderstaande tabellen vermelde producten zijn, binnen de grenzen van het toepasselijke jaarlijkse contingent, de overeenkomstige oorsprongsregels alternatieven voor die van bijlage 3.

2.

Een op grond van deze bijlage opgesteld attest van oorsprong bevat de volgende verklaring in het Engels: "Oorsprongscontingenten - Product van oorsprong in overeenstemming met bijlage 4"

3.

In de Unie worden alle in deze bijlage bedoelde hoeveelheden bijgehouden door de Europese Commissie, die alle administratieve maatregelen neemt die zij dienstig acht voor een doelmatig beheer ervan in het kader van de toepasselijke wetgeving van de Unie.

4.

In het Verenigd Koninkrijk worden alle in deze bijlage bedoelde hoeveelheden bijgehouden door zijn douaneautoriteit, die alle administratieve maatregelen neemt die zij dienstig acht voor een doelmatig beheer ervan in het kader van de toepasselijke wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.

5.

De Partij van invoer beheert de oorsprongscontingenten volgens het principe "wie het eerst komt, het eerst maalt" en berekent op basis van de invoer van die Partij hoeveel producten in het kader van die oorsprongscontingenten zijn binnengekomen.

AFDELING 1

Jaarlijkse contingenten voor tonijn in blik

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017)

Productomschrijving

Alternatieve productspecifieke regel

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk

(nettogewicht)

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk naar de Unie

(nettogewicht)

1604.14

Bereidingen en conserven van tonijn, boniet en bonito (Sarda spp.), geheel of in stukken (doch niet fijngemaakt)

VH

3 000  ton

3 000  ton

1604.20

Andere bereidingen en conserven van vis

 

Van tonijn, van boniet en van andere vis van het geslacht Euthynnus (andere dan geheel of in stukken)

VH

4 000  ton

4 000  ton

Van andere vissoorten

-

-

-

AFDELING 2

Jaarlijkse contingenten voor aluminiumproducten (1)

Tabel 1

Contingenten van toepassing van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017)

Productomschrijving

Alternatieve productspecifieke regel

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk

(nettogewicht)

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk naar de Unie

(nettogewicht)

76.03, 76.04, 76.06, 76.08-76.16

Aluminiumproducten en werken van aluminium (andere dan draad van aluminium en bladaluminium)

VP

95 000  ton

95 000  ton

76.05

Draad van aluminium

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 76.04

76.07

Bladaluminium

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 76.06


Tabel 2

Contingenten van toepassing van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2026

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017)

Productomschrijving

Alternatieve productspecifieke regel

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk

(nettogewicht)

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk naar de Unie

(nettogewicht)

76.03, 76.04, 76.06, 76.08-76.16

Aluminiumproducten en werken van aluminium (andere dan draad van aluminium en bladaluminium)

VP

72 000  ton

72 000  ton

76.05

Draad van aluminium

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 76.04

76.07

Bladaluminium

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 76.06


Tabel 3

Contingenten van toepassing vanaf 1 januari 2027

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017)

Productomschrijving

Alternatieve productspecifieke regel

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk

(nettogewicht)

Jaarlijks contingent voor uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk naar de Unie

(nettogewicht)

76.04

Staven en profielen, van aluminium

VP

57 500  ton

57 500  ton

76.06

Platen, bladen en strippen, van aluminium, met een dikte van meer dan 0,2 mm

VP

76.07

Bladaluminium

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde materialen van post 76.06

Herziening van de contingenten voor aluminiumproducten in tabel 3 in afdeling 2

1.

Op zijn vroegst vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst en op zijn vroegst vijf jaar na de afronding van een in dit lid bedoelde evaluatie verricht het Comité Handelspartnerschap op verzoek van een Partij en bijgestaan door het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels een evaluatie van de aluminiumcontingenten van afdeling 2, tabel 3.

2.

De in punt 1 bedoelde evaluatie berust op beschikbare informatie over de marktomstandigheden in beide Partijen en op informatie over hun invoer en uitvoer van de desbetreffende producten.

3.

Op basis van het resultaat van een evaluatie op grond van punt 1 kan de Partnerschapsraad een besluit tot verhoging of handhaving van de hoeveelheid, tot wijziging van de reikwijdte of tot verdeling of wijziging van de verdeling over de producten aannemen voor de aluminiumcontingenten van afdeling 2, tabel 3.


(1)  In elke tabel van afdeling 2 zijn de totale contingenthoeveelheden vermeld die voor alle in die tabel genoemde producten tezamen beschikbaar zijn (respectievelijk voor uitvoer uit de Unie naar het Verenigd Koninkrijk en voor uitvoer uit het Verenigd Koninkrijk naar de Unie).


BIJLAGE 5

PRODUCTSPECIFIEKE REGELS VOOR ELEKTRISCHE ACCU'S EN ELEKTRISCHE VOERTUIGEN IN DE OVERGANGSPERIODE

AFDELING 1

Voorlopige productspecifieke regels die van toepassing zijn vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2023.

1.

Voor de in kolom 1 hieronder vermelde producten is de in kolom 2 vermelde productspecifieke regel van toepassing voor de periode vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2023.

Kolom 1

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017), inclusief specifieke beschrijving

Kolom 2

Productspecifieke oorsprongsregel die van toepassing is vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot en met 31 december 2023

85.07

 

Accu's bevattende een of meer batterijcellen of batterijmodules, en het schakelsysteem voor het onderling verbinden van de batterijcellen of batterijmodules, vaak "battery packs" genoemd, van de soort gebruikt als primaire elektrische energiebron voor de aandrijving van voertuigen van de posten 87.02, 87.03 en 87.04

VOV;

Assemblage van "battery packs" uit niet van oorsprong zijnde batterijcellen of batterijmodules;

of

MaxNOM 70 % (EXW).

Batterijcellen, batterijmodules en delen daarvan, bedoeld om te worden opgenomen in een elektrische accu van de soort gebruikt als primaire elektrische energiebron voor de aandrijving van voertuigen van de posten 87.02, 87.03 en 87.04

VP;

of

MaxNOM 70 % (EXW)

87.02-87.04

 

voertuigen met zowel een interne verbrandingsmotor als een elektromotor als aandrijfmotoren, andere dan die kunnen worden opgeladen door middel van het aansluiten op een externe elektrische energiebron ("hybride");

voertuigen met zowel een zuigermotor als een elektromotor als aandrijfmotoren, die kunnen worden opgeladen door middel van het aansluiten op een externe elektrische energiebron ("plug-in hybride");

andere voertuigen, met enkel een elektromotor voor aandrijving

MaxNOM 60 % (EXW)

AFDELING 2

Voorlopige productspecifieke regels die van toepassing zijn van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2026.

1.

Voor de in kolom 1 hieronder vermelde producten is de in kolom 2 vermelde productspecifieke regel van toepassing voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2026.

Kolom 1

Indeling op basis van het geharmoniseerd systeem (2017), inclusief specifieke beschrijving

Kolom 2

Productspecifieke oorsprongsregel die van toepassing is van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2026

85.07

 

Accu's bevattende een of meer batterijcellen of batterijmodules, en het schakelsysteem voor het onderling verbinden van de batterijcellen of batterijmodules, vaak "battery packs" genoemd, van de soort gebruikt als primaire elektrische energiebron voor de aandrijving van voertuigen van de posten 87.02, 87.03 en 87.04

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde kathodematerialen;

of

MaxNOM 40 % (EXW)

Batterijcellen, batterijmodules en delen daarvan, bedoeld om te worden opgenomen in een elektrische accu van de soort gebruikt als primaire elektrische energiebron voor de aandrijving van voertuigen van de posten 87.02, 87.03 en 87.04

VP, met uitzondering van niet van oorsprong zijnde kathodematerialen;

of

MaxNOM 50 % (EXW)

87.02-87.04

 

voertuigen met zowel een interne verbrandingsmotor als een elektromotor als aandrijfmotoren, andere dan die kunnen worden opgeladen door middel van het aansluiten op een externe elektrische energiebron ("hybride");

voertuigen met zowel een zuigermotor als een elektromotor als aandrijfmotoren, die kunnen worden opgeladen door middel van het aansluiten op een externe elektrische energiebron ("plug-in hybride");

andere voertuigen, met enkel een elektromotor voor aandrijving

MaxNOM 55 % (EXW)

AFDELING 3

Evaluatie van de productspecifieke regels voor post 85.07

1.

Op zijn vroegst vier jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst verricht het Comité voor het Handelspartnerschap op verzoek van een Partij en bijgestaan door het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels een evaluatie van de in bijlage 3 opgenomen productspecifieke regels voor post 85.07 die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2027.

2.

De in lid 1 bedoelde evaluatie wordt verricht op basis van de beschikbare informatie over de markten in de Partijen, zoals de beschikbaarheid van voldoende geschikte materialen van oorsprong, het evenwicht tussen vraag en aanbod en andere relevante informatie.

3.

Op basis van de resultaten van de op grond van lid 1 verrichte evaluatie kan de Partnerschapsraad een besluit vaststellen tot wijziging van de in bijlage 3 opgenomen productspecifieke regels voor post 85.07 die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2027.

BIJLAGE 6

LEVERANCIERSVERKLARING

1.   

Een leveranciersverklaring dient de in deze bijlage opgenomen inhoud te hebben.

2.   

Behalve in de in punt 3 bedoelde gevallen stelt de leverancier voor elke zending producten een leveranciersverklaring op in de vorm omschreven in aanhangsel 6-A, die wordt gevoegd bij de factuur of bij een ander document waarin de betrokken producten voldoende nauwkeurig zijn omschreven om te kunnen worden geïdentificeerd.

3.   

Wanneer een leverancier een bepaalde afnemer regelmatig producten toezendt waarvan de productie in een Partij naar verwachting gedurende een periode constant zal blijven, mag die leverancier één enkele leveranciersverklaring opstellen (hierna de "langlopende leveranciersverklaring", elders ook "leveranciersverklaring voor herhaald gebruik") ter dekking van opeenvolgende zendingen van deze producten. Een langlopende leveranciersverklaring is gewoonlijk twee jaar geldig vanaf de datum van opstelling. De douaneautoriteiten van de Partij waar de verklaring wordt opgesteld, kunnen de voorwaarden vaststellen waaronder verklaringen met een langere geldigheidsduur mogen worden opgesteld. De langlopende leveranciersverklaring wordt door de leverancier opgesteld in de in aanhangsel 6-B omschreven vorm en daarin worden betrokken producten voldoende nauwkeurig omschreven om te kunnen worden geïdentificeerd. Indien de langlopende leveranciersverklaring niet langer van toepassing is op de geleverde producten, stelt de leverancier de afnemer daar onmiddellijk van in kennis.

4.   

De leverancier die een verklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van de Partij waar de verklaring is opgesteld, steeds de nodige documenten kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de gegevens in zijn verklaring juist zijn.

Aanhangsel 6-A

LEVERANCIERSVERKLARING

Bij het opstellen van de leveranciersverklaring, waarvan de tekst hieronder is weergegeven, dient rekening te worden gehouden met de voetnoten. De voetnoten hoeven echter niet te worden overgenomen.

LEVERANCIERSVERKLARING

Ondergetekende, leverancier van de goederen waarop het bijgevoegde document betrekking heeft, verklaart dat:

1.

De volgende materialen die niet van oorsprong zijn uit [naam van de desbetreffende Partij], zijn bij de vervaardiging van deze producten in [naam van de desbetreffende Partij] gebruikt:

Omschrijving van de geleverde producten (1)

Omschrijving van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen

GS-post van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn (2)

Waarde van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen (2)(3)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totale waarde

 

2.

Alle andere materialen die bij de vervaardiging van deze producten [naam van de desbetreffende Partij] zijn gebruikt, zijn van oorsprong uit [naam van de desbetreffende Partij].

Ondergetekende verbindt zich ertoe alle aanvullende bewijsstukken over te leggen die noodzakelijk worden geacht.

… (plaats en datum)

… (naam en functie van de ondergetekende, naam en adres van de onderneming)

… (Handtekening) (6)

Aanhangsel 6-B

LANGLOPENDE LEVERANCIERSVERKLARING

Zie keerzijde voor de tekst van de langlopende leveranciersverklaring. Men lette op de voetnoten. De voetnoten hoeven echter niet te worden overgenomen.

LANGLOPENDE LEVERANCIERSVERKLARING

Ondergetekende, leverancier van de goederen waarop het bijgevoegde document betrekking heeft en die regelmatig geleverd worden aan (4) …, verklaart dat:

1.

De volgende materialen die niet van oorsprong zijn uit [naam van de desbetreffende Partij], zijn bij de vervaardiging van deze producten in [naam van de desbetreffende Partij] gebruikt:

Omschrijving van de geleverde producten (1)

Omschrijving van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen

GS-post van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn (2)

Waarde van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen (2)(3)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totale waarde

 

2.

Alle andere materialen die bij de vervaardiging van deze producten [naam van de desbetreffende Partij] zijn gebruikt, zijn van oorsprong uit een Partij [naam van de desbetreffende Partij].

Deze verklaring is geldig voor alle toekomstige zendingen van deze producten die worden verzonden

van … naar … (5)

Ondergetekende verbindt zich ertoe … (4) onmiddellijk in kennis te stellen indien deze verklaring niet langer geldig is.

… (plaats en datum)

(naam en functie van de ondergetekende, naam en adres van de onderneming)

… (Handtekening)(6)

Voetnoten

(1)

Indien de factuur of een ander document dat bij de verklaring is gevoegd, op verschillende soorten producten betrekking heeft of op producten waarin niet in dezelfde mate niet van oorsprong zijnde materialen zijn verwerkt, moet de leverancier dat duidelijk aangeven.

(2)

De gevraagde informatie hoeft alleen te worden verstrekt als die noodzakelijk is.

Voorbeelden:

Een van de regels voor kledingstukken van hoofdstuk 62 gaat over "Weven samen met confectioneren (met inbegrip van snijden van weefsel)". Indien een producent van dergelijke kledingstukken in een Partij weefsels uit de andere Partij invoert die daar verkregen zijn uit garen dat niet van oorsprong is, dan is het voldoende dat de leverancier in de laatstgenoemde Partij verklaart dat de gebruikte garens niet van oorsprong zijn. Hij behoeft daarbij niet de GS-post en de waarde van het garen te vermelden.

Een producent van ijzerdraad van GS-post 72.17 die dat ijzerdraad van ijzeren staven heeft vervaardigd die niet van oorsprong zijn, dient in de tweede kolom "ijzeren staven" in te vullen. Wanneer dat draad gebruikt wordt bij de vervaardiging van een machine waarvoor de regel geldt dat niet van oorsprong zijnde materialen slechts tot een bepaald percentage van de waarde gebruikt mogen worden, dan moet in de derde kolom de waarde worden vermeld van de staven die niet van oorsprong zijn.

(3)

"waarde van de gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen: de waarde van de bij de productie van het product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen, te weten de douanewaarde ervan op het moment van invoer, inclusief de vervoerskosten, eventuele verzekeringskosten, verpakkingskosten en alle andere kosten die gemaakt zijn bij het vervoer van de materialen naar de haven van invoer in de Partij waar de producent van het product is gevestigd; indien de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, wordt de eerste controleerbare prijs gebruikt die in de Unie of in het Verenigd Koninkrijk voor de niet van oorsprong zijnde materialen is betaald.

(4)

Naam en adres van de afnemer

(5)

Datums vermelden

(6)

Dit veld kan waar passend een elektronische handtekening, een gescande afbeelding of een andere visuele voorstelling van de handgeschreven handtekening van de ondertekenaar bevatten in plaats van originele handtekeningen.

BIJLAGE 7

TEKST VAN HET ATTEST VAN OORSPRONG

Het in artikel 56 van deze overeenkomst bedoelde attest van oorsprong wordt opgesteld in een van de onderstaande taalversies overeenkomstig de wet- en regelgeving van de Partij van uitvoer. Indien het attest van oorsprong met de hand wordt geschreven, geschiedt dat met inkt en in blokletters. Bij de opstelling van het attest van oorsprong worden de respectieve voetnoten in acht genomen. De voetnoten behoeven niet in de verklaring te worden overgenomen.

Bulgaarse versie

Kroatische versie

Tsjechische versie

Deense versie

Nederlandse versie

Engelse versie

Estse versie

Finse versie

Franse versie

Duitse versie

Griekse versie

Hongaarse versie

Italiaanse versie

Letse versie

Litouwse versie

Maltese versie

Poolse versie

Portugese versie

Roemeense versie

Slowaakse versie

Sloveense versie

Spaanse versie

Zweedse versie

(Periode: van___________ tot en met __________(1))

De exporteur van de producten waarop dit document van toepassing is (referentienr. exporteur…(2)), verklaart dat, tenzij indien uitdrukkelijk anders vermeld, deze producten van preferentiële oorsprong uit … (3) zijn.

(4)

(Plaats en datum)

(Naam van de exporteur)

(1)

Wanneer het attest van oorsprong wordt opgesteld voor meerdere zendingen van dezelfde producten van oorsprong in de zin van artikel 56, lid 4, punt b) van deze overeenkomst: de periode gedurende welke het attest van oorsprong van toepassing dient te zijn. Die periode mag niet meer dan 12 maanden bedragen. Alle producten moeten binnen de aangegeven periode worden ingevoerd. Dit veld mag leeg blijven indien een periode niet van toepassing is.

(2)

Vermeld het referentienummer aan de hand waarvan de exporteur kan worden geïdentificeerd. Voor de exporteurs van de Unie is dit het overeenkomstig de wet- en regelgeving van de Unie toegewezen nummer. Voor de exporteurs van het Verenigd Koninkrijk is dit het overeenkomstig de wet- en regelgeving in het Verenigd Koninkrijk toegewezen nummer. Wanneer de exporteur geen nummer heeft, mag dit veld leeg blijven.

(3)

Vermeld de oorsprong van het product: het Verenigd Koninkrijk of de Unie.

(4)

Plaats en datum kunnen achterwege blijven indien de informatie op het document zelf is aangegeven.

BIJLAGE 8

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET VORSTENDOM ANDORRA

1.   

Producten van oorsprong uit het Vorstendom Andorra die vallen onder de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem worden door het Verenigd Koninkrijk aanvaard als producten van oorsprong uit de Unie in de zin van deze overeenkomst.

2.   

Punt 1 is alleen van toepassing indien het Vorstendom Andorra – krachtens de bij Besluit 90/680/EEG van de Raad van 26 november 1990 betreffende het sluiten van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Prinsdom Andorra opgerichte douane-unie – op producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk dezelfde preferentiële tariefbehandeling toepast als die welke door de Unie op dergelijke producten wordt toegepast.

3.   

Voor het bepalen van de oorsprongsstatus van producten als bedoeld in punt 1 van deze gezamenlijke verklaring, is deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk twee, van deze overeenkomst mutatis mutandis van toepassing.


BIJLAGE 9

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE REPUBLIEK SAN MARINO

1.   

Producten van oorsprong uit de Republiek San Marino worden door het Verenigd Koninkrijk aanvaard als producten van oorsprong uit de Unie in de zin van deze overeenkomst.

2.   

Punt 1 is alleen van toepassing indien de Republiek San Marino – krachtens de op 16 december 1991 in Brussel ondertekende Overeenkomst tot instelling van een douane-unie en samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek San Marino – op producten van oorsprong uit het Verenigd Koninkrijk dezelfde preferentiële tariefbehandeling toepast als die welke door de Unie op dergelijke producten wordt toegepast.

3.   

Voor het bepalen van de oorsprongsstatus van producten als bedoeld in punt 1 van deze gezamenlijke verklaring, is deel twee, rubriek een, titel I, hoofdstuk twee, van deze overeenkomst mutatis mutandis van toepassing.


BIJLAGE 10

CRITERIA BEDOELD IN ARTIKEL 87, PUNT d)

De criteria bedoeld in artikel 87, punt d), van deze overeenkomst zijn:

a)

de informatie die de Partij van uitvoer verstrekt met het oog op het verkrijgen van een vergunning voor de invoer van een bepaald product in de Partij van invoer overeenkomstig artikel 75 van deze overeenkomst;

b)

het resultaat van audits en verificaties door de Partij van invoer overeenkomstig artikel 79 van deze overeenkomst;

c)

de frequentie en ernst van niet-naleving die de Partij van invoer ontdekt bij producten van de Partij van uitvoer;

d)

de antecedenten van de uitvoerende ondernemer ten aanzien van de naleving van de eisen van de Partij van invoer; en

e)

beschikbare wetenschappelijke beoordelingen en andere relevante informatie over het aan de producten verbonden risico.


BIJLAGE 11

MOTORVOERTUIGEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN EN ONDERDELEN DAARVAN

Artikel 1

Definities

1.   Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

"WP.29": Wereldforum voor de harmonisatie van reglementen voor voertuigen binnen de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties ("VN/ECE");

b)

"Overeenkomst van 1958": Overeenkomst betreffende het aannemen van geharmoniseerde technische reglementen van de Verenigde Naties voor wielvoertuigen en voor uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen, en betreffende de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen die krachtens die reglementen van de Verenigde Naties zijn verleend, ondertekend te Geneve op 20 maart 1958, beheerd door WP.29, en alle latere wijzigingen en herzieningen ervan;

c)

"Overeenkomst van 1998": Overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen, ondertekend te Geneve op 25 juni 1998, beheerd door WP.29, en alle latere wijzigingen en herzieningen ervan;

d)

"VN-reglementen": reglementen vastgesteld overeenkomstig de Overeenkomst van 1958;

e)

"GTR": een mondiaal technisch reglement, vastgesteld en in het wereldregister vastgelegd overeenkomstig de Overeenkomst van 1998;

f)

"GS 2017": de editie 2017 van de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem die is uitgegeven door de Werelddouaneorganisatie;

g)

"typegoedkeuring": de procedure waarbij een goedkeuringsinstantie certificeert dat een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid aan de toepasselijke administratieve bepalingen en technische voorschriften voldoet;

h)

"typegoedkeuringscertificaat": het document waarmee een goedkeuringsinstantie officieel certificeert dat voor een type voertuig, systeem, onderdeel of technische eenheid typegoedkeuring is verleend;

2.   De in deze bijlage gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als in de Overeenkomst van 1958 of in bijlage 1 bij de TBT-Overeenkomst.

Artikel 2

Productomschrijving

Deze bijlage is van toepassing op de handel tussen de Partijen in alle categorieën motorvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen daarvan, zoals gedefinieerd in punt 1 van de Geconsolideerde Resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (1) van de VN/ECE, die onder meer vallen onder de hoofdstukken 40, 84, 85, 87 en 94 van GS 2017 (hierna "de betrokken producten" genoemd).

Artikel 3

Doel

Ten aanzien van de betrokken producten heeft deze bijlage als doel:

a)

onnodige technische belemmeringen voor de bilaterale handel weg te nemen en te voorkomen;

b)

de compatibiliteit en de convergentie van reglementen op basis van internationale normen te bevorderen;

c)

de erkenning te bevorderen van goedkeuringen op basis van goedkeuringsregelingen die worden toegepast in het kader van de door WP.29 beheerde overeenkomsten;

d)

de concurrerende marktvoorwaarden te versterken op basis van openheid, niet-discriminatie en transparantie;

e)

een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid en het milieu te bevorderen; en en

f)

de samenwerking op het gebied van kwesties van wederzijds belang voort te zetten om de verdere, wederzijds voordelige ontwikkeling van de handel te bevorderen.

Artikel 4

Relevante internationale normen

De Partijen erkennen dat WP.29 de relevante internationale normalisatie-instelling is en dat VN-reglementen en GTR's uit hoofde van de Overeenkomst van 1958 en de Overeenkomst van 1998 relevante internationale normen zijn voor de producten die onder deze bijlage vallen.

Artikel 5

Convergentie van regelgeving op basis van relevante internationale normen

1.   De Partijen onthouden zich van de invoering of handhaving van interne technische voorschriften, markeringen of conformiteitsbeoordelingsprocedures die afwijken van VN-reglementen of GTR's op gebieden die onder dergelijke reglementen of GTR's vallen, ook wanneer de desbetreffende VN-reglementen of GTR's nog niet zijn voltooid, maar deze binnenkort zullen worden voltooid, tenzij er gegronde redenen zijn waarom een specifiek VN-reglement of GTR een ondoeltreffend of ongeschikt middel is om legitieme doelstellingen te verwezenlijken, bijvoorbeeld op het gebied van verkeersveiligheid of bescherming van het milieu of de menselijke gezondheid.

2.   Een Partij die een afwijkend intern technisch voorschrift, of een afwijkende markering of conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in lid 1 invoert, identificeert, op verzoek van de andere Partij, de delen van het interne technische voorschrift, de markering of de conformiteitsbeoordelingsprocedure die aanzienlijk afwijken van de desbetreffende VN-reglementen of GTR's en motiveert die afwijking.

3.   De Partijen overwegen systematisch de toepassing van na de inwerkingtreding van deze overeenkomst vastgestelde VN-reglementen en stellen elkaar in kennis van alle wijzigingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van die VN-reglementen in hun interne rechtsorde op basis het protocol dat bij de Overeenkomst van 1958 is ingesteld en overeenkomstig de artikelen 8 en 9.

4.   Wanneer een Partij interne technische voorschriften, markeringen of conformiteitsbeoordelingsprocedures heeft ingevoerd of handhaaft die afwijken van VN-reglementen of GTR's, zoals toegestaan op grond van lid 1, evalueert zij die interne technische voorschriften, markeringen of conformiteitsbeoordelingsprocedures met regelmatige tussenpozen van bij voorkeur niet meer dan vijf jaar, om de convergentie met de relevante VN-reglementen of GTR's te vergroten. Bij de evaluatie van haar interne technische voorschriften, markeringen en conformiteitsbeoordelingsprocedures gaat elke Partij na of de rechtvaardiging van de afwijking nog steeds bestaat. De bevindingen van die evaluatie, met inbegrip van de technische en wetenschappelijke informatie waarvan gebruik is gemaakt, worden desgevraagd aan de andere Partij meegedeeld.

5.   De Partijen zien af van de invoering of handhaving van interne technische voorschriften, markeringen of conformiteitsbeoordelingsprocedures die tot gevolg hebben dat de invoer en het in het verkeer brengen op hun interne markt belet, beperkt of bemoeilijkt wordt van producten waarvoor typegoedkeuringen zijn verleend uit hoofde van VN-reglementen, op de door die VN-reglementen bestreken gebieden, tenzij die VN-reglementen uitdrukkelijk voorzien in dergelijke interne technische voorschriften, markeringen of conformiteitsbeoordelingsprocedures.

Artikel 6

Typegoedkeuring en markttoezicht

1   Elke Partij laat op haar markt producten toe waarvoor een geldig typegoedkeuringscertificaat bestaat, en acht die producten in overeenstemming met haar interne technische voorschriften, markeringen en conformiteitsbeoordelingsprocedures, zonder nadere tests of markeringen te vereisen om de naleving van de voorschriften van het desbetreffende VN-typegoedkeuringscertificaat te controleren of te bevestigen. In het geval van voertuiggoedkeuringen wordt de universele internationale typegoedkeuring van gehele voertuigen van de VN (U-IWVTA) als geldig beschouwd wat de voorschriften van de U-IWVTA betreft. Door een Partij afgegeven VN-typegoedkeuringscertificaten kunnen alleen als geldig worden beschouwd als die Partij tot de desbetreffende VN-reglementen is toegetreden.

2   Van elke Partij wordt alleen verlangd dat zij geldige VN-typegoedkeuringscertificaten aanvaardt die zijn afgegeven op grond van de recentste versie van de VN-reglementen waartoe zij is toegetreden.

3.   Voor de toepassing van lid 1 wordt het volgende als voldoende bewijs van het bestaan van een geldige VN-typegoedkeuring beschouwd:

a)

voor gehele voertuigen, een geldige VN-kennisgeving van conformiteit waaruit blijkt dat aan een U-IWVTA is voldaan;

b)

voor uitrustingsstukken en onderdelen, een geldig VN-typegoedkeuringsmerk dat op het product is aangebracht; of

c)

voor uitrustingsstukken en onderdelen waarop geen VN-typegoedkeuringsmerk kan worden aangebracht, een geldig VN-typegoedkeuringscertificaat.

4.   Met het oog op markttoezicht kunnen de bevoegde autoriteiten van een Partij verifiëren of de betrokken producten, naar gelang van het geval, voldoen aan

a)

alle interne technische voorschriften van die Partij; of

b)

de VN-reglementen waarvan de naleving overeenkomstig dit artikel is bevestigd door een geldige VN-kennisgeving van conformiteit ter bevestiging van de naleving van een U-IWVTA in het geval van gehele voertuigen, of door een op het product aangebracht geldig VN-typegoedkeuringsmerk of een geldig VN-typegoedkeuringscertificaat in het geval van uitrustingsstukken en onderdelen.

Die verificaties worden uitgevoerd door middel van aselecte steekproeven op de markt en in overeenstemming met de in punt a) of b) van dit lid bedoelde technische voorschriften, naar gelang van het geval.

5.   De Partijen streven ernaar samen te werken op het gebied van markttoezicht ter ondersteuning van de identificatie en aanpak van gevallen van niet-conformiteit van voertuigen, systemen, onderdelen of afzonderlijke technische eenheden.

6.   Een Partij kan passende maatregelen nemen met betrekking tot voertuigen, systemen, onderdelen of afzonderlijke technische eenheden die een ernstig risico vormen voor de gezondheid of veiligheid van personen of met betrekking tot andere aspecten van de bescherming van openbare belangen, of die anderszins niet aan de toepasselijke voorschriften voldoen. Dergelijke maatregelen kunnen inhouden dat het aanbieden op de markt van de betrokken voertuigen, systemen, onderdelen of afzonderlijke technische eenheden wordt verboden of beperkt, of dat die uit de handel worden genomen of worden terugroepen. Een Partij die dergelijke maatregelen vaststelt of handhaaft, stelt de andere Partij daar onverwijld van in kennis, desgevraagd met opgave van haar redenen voor de vaststelling van die maatregelen.

Artikel 7

Producten met nieuwe technologieën of nieuwe kenmerken

1.   Geen van beide Partijen weigert of beperkt de toegang tot haar markt voor een onder deze bijlage vallend product dat door de Partij van uitvoer is goedgekeurd, op grond dat in dat product een nieuwe technologie is verwerkt of het een nieuw kenmerk heeft waarvoor de Partij van invoer nog geen regelgeving heeft vastgesteld, tenzij zij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat die nieuwe technologie of dat nieuwe kenmerk gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid, de veiligheid of het milieu.

2.   Wanneer een Partij besluit de toegang tot haar markt voor een onder deze bijlage vallend product van de andere Partij te weigeren of te eisen dat een dergelijk product bij haar uit de handel wordt genomen op grond dat daarin een nieuwe technologie is verwerkt die, of het een nieuw kenmerk heeft dat gevaar oplevert voor de menselijke gezondheid, de veiligheid of het milieu, stelt zij de andere Partij en de betrokken marktdeelnemers onverwijld van dat besluit in kennis. Die kennisgeving bevat alle wetenschappelijke of technische informatie waarmee de Partij bij haar besluit rekening heeft gehouden.

Artikel 8

Samenwerking

1.   Om de handel in motorvoertuigen en uitrustingsstukken en onderdelen daarvan verder te vergemakkelijken en markttoegangproblemen te voorkomen, en tegelijkertijd de menselijke gezondheid, de veiligheid en de bescherming van het milieu te waarborgen, streven de Partijen ernaar om samen te werken en informatie uit te wisselen, naargelang van het geval.

2.   De samenwerkingsgebieden in het kader van dit artikel kunnen met name het volgende omvatten:

a)

de ontwikkeling en vaststelling van technische voorschriften of verwante normen;

b)

de uitwisseling, voor zover mogelijk, van onderzoek, informatie en resultaten met betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe veiligheidsvoorschriften voor voertuigen of verwante normen, geavanceerde emissievermindering en opkomende technologieën voor voertuigen;

c)

de uitwisseling van beschikbare informatie over de vaststelling van veiligheids- of emissiegerelateerde tekortkomingen en niet-naleving van technische voorschriften; en

d)

de bevordering van een grotere internationale harmonisatie van technische voorschriften via multilaterale fora, zoals de Overeenkomst van 1958 en de Overeenkomst van 1998, onder meer door samenwerking bij de planning van initiatieven ter ondersteuning van dergelijke harmonisatie.

Artikel 9

Werkgroep motorvoertuigen en onderdelen

1.   Een werkgroep motorvoertuigen en onderdelen verleent bijstand aan het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen bij het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van deze bijlage en het waarborgen van de goede werking ervan.

2.   De werkgroep motorvoertuigen en onderdelen heeft de volgende functies:

a)

op verzoek van een Partij, alle onder deze bijlage vallende aangelegenheden bespreken;

b)

de samenwerking en de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 8 vergemakkelijken;

c)

technisch overleg te verrichten in overeenstemming met artikel 97 van deze overeenkomst over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen; en

d)

een lijst bijhouden van contactpunten die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die zich in verband met deze bijlage voordoen.


(1)  ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6 van 11 juli 2017.


BIJLAGE 12

GENEESMIDDELEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

"autoriteit": een autoriteit van een Partij als vermeld in aanhangsel 12-A;

b)

"goede fabricagepraktijk" of "GMP": dat gedeelte van de kwaliteitsborging dat ervoor zorgt dat producten op consistente wijze wordt geproduceerd en gecontroleerd in overeenstemming met de kwaliteitsnormen die passend zijn voor hun voorgenomen gebruik en zoals vereist door de toepasselijke vergunning voor het in de handel brengen of de toepasselijke productspecificaties als vermeld in aanhangsel 12-B;

c)

"inspectie": een evaluatie van een productiefaciliteit om uit te maken of de activiteiten van die productiefaciliteit in overeenstemming zijn met goede fabricagepraktijken en/of verbintenissen die zijn aangegaan als onderdeel van de goedkeuring om een product in de handel te brengen, die overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de desbetreffende Partij wordt uitgevoerd en inspectie voor en na het in de handel brengen omvat;

d)

"officieel GMP-document: een document dat door een autoriteit of een Partij is afgegeven na de inspectie van een productiefaciliteit, met inbegrip van bijvoorbeeld inspectieverslagen, certificaten die de naleving van een GMP door een productiefaciliteit aantonen, of een verklaring van niet-toepassing van een GMP.

Artikel 2

Toepassingsgebied

De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing op de geneesmiddelen vermeld in aanhangsel 12-C.

Artikel 3

Doel

Met betrekking tot de onder deze bijlage vallende producten zijn de doelstellingen:

a)

de beschikbaarheid van geneesmiddelen op het grondgebied van elke Partij te bevorderen;

b)

de voorwaarden vast te stellen voor de erkenning van inspecties en voor de uitwisseling en aanvaarding van officiële GMP-documenten tussen de Partijen;

c)

de volksgezondheid te bevorderen door de veiligheid van de patiënt en de gezondheid en welzijn van dieren te bevorderen, alsmede te voorzien in hoge niveaus van consumenten- en milieubescherming, door indien noodzakelijk regelgevingsbenaderingen te bevorderen die in overeenstemming zijn met de relevante internationale normen.

Artikel 4

Internationale normen

De relevante normen voor de onder deze bijlage vallende producten garanderen een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid in overeenstemming met de normen, praktijken en richtsnoeren die zijn ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), de Internationale Raad voor de harmonisatie van de technische voorschriften voor de registratie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (ICH) en de Internationale Samenwerking voor de harmonisatie van de technische voorschriften voor de registratie van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (VICH).

Artikel 5

Erkenning van inspecties en aanvaarding van officiële GMP-documenten

1.   Een Partij erkent inspecties die door de andere Partij zijn verricht, en aanvaardt officiële GMP-documenten die door de andere Partij zijn afgegeven overeenkomstig de wet- en regelgeving en technische richtsnoeren vermeld in aanhangsel 12-B.

2.   Een autoriteit van een Partij kan er in specifieke omstandigheden voor kiezen een door een autoriteit van de andere Partij afgegeven officieel GMP-document voor op het grondgebied van de autoriteit van afgifte gevestigde productiefaciliteiten niet te aanvaarden. Voorbeelden van dergelijke omstandigheden omvatten de vermelding van materiële onnauwkeurigheden of onvolkomenheden in een inspectieverslag, kwaliteitsgebreken in het toezicht na het in de handel brengen of ander specifiek bewijs van ernstige problemen met betrekking tot de kwaliteit van het product of de veiligheid van de patiënt. Elke Partij ziet erop toe dat wanneer een autoriteit van een Partij ervoor kiest een door een autoriteit van de andere Partij afgegeven officieel GMP-document niet te aanvaarden, die autoriteit aan de relevante autoriteit van de andere Partij meedeelt om welke redenen zij het document niet aanvaardt en zij de autoriteit van de andere Partij kan verzoeken om toelichting. De desbetreffende Partij zorgt ervoor dat haar autoriteit alles in het werk stelt om het verzoek om toelichting tijdig te beantwoorden.

3.   Een Partij kan door een autoriteit van de andere Partij afgegeven officiële GMP-documenten voor buiten het grondgebied van de autoriteit van afgifte gevestigde productiefaciliteiten aanvaarden.

4.   Elke Partij kan bepalen onder welke voorwaarden zij officiële GMP-documenten aanvaardt die uit hoofde van lid 3 zijn afgegeven.

Artikel 6

Uitwisseling van officiële GMP-documenten

1.   Elke Partij ziet erop toe dat indien een autoriteit van een Partij aan de autoriteit van een andere Partij een officieel GMP-document vraagt, de autoriteit van de andere Partij zich inspant om het document binnen 30 kalenderdagen na het verzoek door te zenden.

2.   Elke Partij behandelt de informatie die zij in een op grond van lid 1 verkregen document heeft verkregen, als vertrouwelijk.

Artikel 7

Waarborgen

1.   Elke Partij heeft het recht haar eigen inspectie te verrichten van de productiefaciliteiten die door de andere Partij in overeenstemming met de GMP zijn verklaard.

2.   Elke Partij ziet erop toe dat de autoriteit van de Partij die voornemens is een inspectie uit hoofde van lid 1 te verrichten, de relevante autoriteit van de andere Partij vóór de uitvoering van de inspectie schriftelijk daarvan in kennis stelt, met vermelding van de redenen waarom zij haar eigen inspectie verricht. De autoriteit van de Partij die voornemens is de inspectie te verrichten, streeft ernaar de autoriteit van de andere Partij ten minste 30 dagen voor de voorgenomen inspectie daarvan schriftelijk in kennis te stellen, maar in dringende gevallen kan zij voorzien in een kortere termijn. De autoriteit van de andere Partij kan zich bij de inspectie aansluiten.

Artikel 8

Wijzigingen in de toepasselijke wet- en regelgeving

1.   Elke Partij stelt de andere Partij ten minste 60 dagen voor de goedkeuring ervan in kennis van nieuwe maatregelen of wijzigingen betreffende goede fabricagepraktijken die betrekking hebben op de relevante wet- en regelgeving en technische richtsnoeren vermeld in aanhangsel 12-B.

2.   De Partijen wisselen alle nodige informatie uit, met inbegrip van wijzigingen in hun respectieve wet- of regelgeving, technische richtsnoeren of inspectieprocedures betreffende goede fabricagepraktijen, zodat elke Partij kan nagaan of nog steeds voldaan wordt aan de voorwaarden voor erkenning van inspecties en aanvaarding van officiële GMP-documenten op grond van artikel 5, lid 1.

3.   Indien een Partij ten gevolge van enige nieuwe maatregel of wijziging als bedoeld in lid 1 van dit artikel van oordeel is dat zij niet langer inspecties kan erkennen of door de andere Partij afgegeven officiële GMP-documenten kan aanvaarden, stelt zij de andere Partij in kennis van haar voornemen om artikel 9 toe te passen en treden de Partijen in overleg binnen de werkgroep geneesmiddelen.

4.   Elke kennisgeving uit hoofde van dit artikel wordt verricht via de aangewezen contactpunten in de werkgroep geneesmiddelen.

Artikel 9

Schorsing

1.   Onverminderd artikel 5, lid 2, heeft elke Partij het recht om de erkenning van inspecties en aanvaarding van officiële GMP-documenten van de andere Partij op grond van artikel 5, lid 1, geheel of gedeeltelijk te schorsen voor alle of bepaalde producten vermeld in aanhangsel 12-C. Dat recht wordt uitgeoefend op basis van objectieve gronden en redelijke argumenten. De Partij die dat recht uitoefent, stelt de andere Partij daarvan in kennis en verstrekt een schriftelijke motivering. Een Partij blijft de officiële GMP-documenten van de andere Partij die vóór die schorsing zijn afgegeven, ontvangen, tenzij de Partij een ander besluit neemt op basis van overwegingen in verband met gezondheid of veiligheid.

2.   Wanneer een Partij na het overleg bedoeld in artikel 8, lid 3, de erkenning van inspecties en aanvaarding van officiële GMP-documenten op grond van artikel 5, lid 1, toch schorst, kan zij dat in overeenstemming met lid 1 van dit artikel niet eerder doen dan 60 dagen na de aanvang van het overleg. Tijdens die termijn van 60 dagen blijven beide Partijen de inspecties erkennen en door een autoriteit van de andere Partij afgegeven officiële GMP-documenten aanvaarden.

3.   Wanneer de erkenning van inspecties en aanvaarding van officiële GMP-documenten op grond van artikel 5, lid 1, op verzoek van een Partij wordt geschorst, bespreken de Partijen de aangelegenheid in de werkgroep geneesmiddelen en stellen zij alles in het werk om mogelijke maatregelen voor te stellen waarmee de erkenning van inspecties en aanvaarding van officiële GMP-documenten opnieuw kan worden ingesteld.

Artikel 10

Samenwerking op het gebied van regelgeving

1.   De partijen streven ernaar te overleggen, zoals door hun respectieve wet is toegestaan, over voorstellen om in hun technische voorschriften of inspectieprocedures belangrijke wijzigingen aan te brengen, met inbegrip van wijzigingen die van invloed zijn op de wijze waarop documenten van de andere Partij in overeenstemming met artikel 5 worden erkend, en indien noodzakelijk elkaar de gelegenheid te bieden om opmerkingen over die voorstellen in te dienen, onverminderd artikel 8.

2.   De Partijen streven ernaar onderling samen te werken om internationaal overeengekomen wetenschappelijke of technische richtsnoeren te versterken en te ontwikkelen, en om de goedkeuring en uitvoering daarvan te bevorderen, onder meer, waar mogelijk, door het indienen van gezamenlijke initiatieven, voorstellen en benaderingen in de relevante internationale organisaties en instanties bedoeld in artikel 4.

Artikel 11

Wijzigingen in aanhangsels

De Partnerschapsraad is bevoegd om wijzigingen aan te brengen in aanhangsel 12-A om de lijst van autoriteiten te actualiseren, in aanhangsel 12-B om de lijst van toepasselijke wet- en regelgeving en technische richtsnoeren te actualiseren, en in aanhangsel 12-C om de lijst van de onder deze bijlage vallende producten te actualiseren.

Artikel 12

Werkgroep geneesmiddelen

1.   De werkgroep geneesmiddelen verleent bijstand aan het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen bij het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van deze bijlage en het waarborgen van de goede werking ervan.

2.   De werkgroep geneesmiddelen heeft de volgende taken:

a)

bespreking op verzoek van een Partij van alle aangelegenheden die in het kader van deze bijlage naar voren worden gebracht;

b)

bevordering van samenwerking en uitwisseling van informatie voor de toepassing van de artikelen 8 en 10;

c)

optreden als forum voor overleg en discussie voor de toepassing van artikel 8, lid 3, en artikel 9, lid 3;

d)

technisch overleg te verrichten in overeenstemming met artikel 97 van deze overeenkomst over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen; en

e)

een lijst bijhouden van contactpunten die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die zich in verband met deze bijlage voordoen.

Artikel 13

Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Deel zes, titel I, van deze overeenkomst is niet van toepassing op geschillen inzake de uitlegging en de toepassing van deze bijlage.

Aanhangsel 12-A

AUTORITEITEN VAN DE PARTIJEN

(1)

Europese Unie

Land:

Voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik

België

Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten

Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten/ Agence fédérale des médicaments et produits de santé

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Bulgarije

Bulgaarse geneesmiddelautoriteit /

ИЗПЪЛНИТЕЛНА АГЕНЦИЯ ПО ЛЕКАРСТВАТА

Bulgaars agentschap voor voedselveiligheid

Българска агенция по безопасност на храните

Tsjechië

Staatsagentschap voor geneesmiddelencontrole /

Státní ústav pro kontrolu léčiv (SÚKL)

Instituut voor staatscontrole van diergeeskundige biopreparaten en geneesmiddelen

Ústav pro státní kontrolu veterinárních biopreparátů a léčiv (ÚSKVBL)

Denemarken

Deens geneesmiddelenagentschap /

Laegemiddelstyrelsen

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Duitsland

Federaal instituut voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen /

Bundesinstitut für Arzneimittel und Medizinprodukte (BfArM)

Paul-Ehrlich-Institute (PEI), Federal Institute for Vaccines and Biomedicines / Paul-Ehrlich-Institut (PEI) Bundesinstitut für Impfstoffe und biomedizinische Arzneimittel

Federaal ministerie voor gezondheid / Bundesministerium für Gesundheit (BMG)/ Zentralstelle der Länder für Gesundheitsschutz bei Arzneimitteln und Medizinprodukten (ZLG) (1)

Federaal bureau voor consumentenbescherming en voedselveiligheid /

Bundesamt für Verbraucherschutz und Lebensmittelsicherheit (BVL)

Federaal ministerie voor voedsel en landbouw / Bundesministerium für Ernährung und Landwirtschaft

Paul Ehrlich-Instituut (PEI), Federaal instituut voor vaccins en biogeneesmiddelen / Paul-Ehrlich-Institut (PEI) Bundesinstitut für Impfstoffe und biomedizinische Arzneimittel

Estland

Staatsagentschap voor geneesmiddelen /

Ravimiamet

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Ierland

Regelgevingsautoriteit voor gezondheidsproducten (HPRA)

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Griekenland

Nationale organisatie voor geneesmiddelen /

Ethnikos Organismos Farmakon (EOF) - (ΕΘΝIΚΟΣ ΟΡΓΑΝIΣΜΟΣ ΦΑΡΜΑΚΩΝ))

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Spanje

Spaans agentschap voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen /

Agencia Española de Medicamentos y Productos Sanitarios (2)

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Frankrijk

Frans nationaal agentschap voor de veiligheid van geneesmiddelen en gezondheidsproducten (ANSM)

Frans agentschap voor voedsel-, milieu- en arbeidsveiligheid - Nationaal agentschap voor diergeneeskundige producten /

Agence Nationale de Sécurité Sanitaire de l'alimentation, de l'environnement et du travail - Agence Nationale du Médicament Vétérinaire (Anses-ANMV)

Kroatië

Agentschap voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen /

Agencija za lijekove i medicinske proizvode (HALMED)

Ministerie van landbouw, directoraat voor diergeneeskundige en voedselveiligheid /

Ministarstvo Poljoprivrede, Uprava za veterinarstvo i sigurnost hrane

Italië

Italiaans geneesmiddelenagentschap / Agenzia Italiana del Farmaco

Directoraat-generaal voor diergezondheid en diergeneeskundige producten /

Ministero della Salute, Direzione Generale della Sanità Animale e dei Farmaci Veterinari

Cyprus

Ministerie van gezondheid - Farmaceutische diensten /

Φαρμακευτικές Υπηρεσίες, Υπουργείο Υγείας

Ministerie van landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu -

Diergeneeskundige diensten /

Κτηνιατρικές Υπηρεσίες- Υπουργείο Γεωργίας, Αγροτικής Ανάπτυξης και Περιβάλλοντος

Letland

Staatsagentschap voor geneesmiddelen /

Zāļu valsts aģentūra

Departement voor beoordeling en registratie van de dienst voedsel en diergeneeskunde / Pārtikas un veterinārā dienesta Novērtēšanas un reģistrācijas departaments

Litouwen

Staatsagentschap voor controle van geneesmiddelen /

Valstybinė vaistų kontrolės tarnyba

Staatsdienst voor voeding en diergeneeskunde /

Valstybinė maisto ir veterinarijos tarnyba

Luxemburg

Minìstere de la Santé, Division de la Pharmacie et des Médicaments

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Hongarije

Országos Gyógyszerészeti és Élelmezés-egészségügyi Intézet / Nationaal intituut voor geneesmiddelen en voeding

Nationale dienst voor de veiligheid van de voedselketen, directoraat diergeneeskundige producten / Nemzeti Élelmiszerlánc-biztonsági Hivatal,

Állatgyógyászati Termékek Igazgatósága (ÁTI)

Malta

Regelgevende autoriteit voor geneesmiddelen

Afdeling diergeneeskunde van het nationaal diergeneeskundig laboratorium (NVL), binnen het

departement diergezondheid en -welzijn (AHWD)

Nederland

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

Bureau Diergeneesmiddelen /

College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)

Oostenrijk

Oostenrijkse agentschap voor gezondheid en voedselveiligheid /

Österreichische Agentur für Gesundheit und Ernährungssicherheit GmbH

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Polen

Hoofdinspectoraat voor geneesmiddelen /

Główny Inspektorat Farmaceutyczny (GIF)

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Portugal

Nationale autoriteit voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten /

INFARMED, I.P

Autoridade Nacional do Medicamento e Produtos de Saúde, I.P

Directoraat-generaal voor voeding en diergeneeskunde / DGAV - Direção Geral de Alimentação e Veterinária (PT)

Roemenië

Nationaal agentschap voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen /

Agenţia Naţională a Medicamentului şi a Dispozitivelor Medicale

Nationale autoriteit voor geneeskunde, diergeneeskunde en voedselveiligheid / Autoritatea Naţională Sanitară Veterinară şi pentru Siguranţa Alimentelor

Slovenië

Agentschap voor geneesmiddelen en medische hulpmiddelen van de Republiek Slovenië /

Javna agencija Republike Slovenije za zdravila in medicinske pripomočke (JAZMP)

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Slowakije

Staatsagentschap voor geneesmiddelencontrole /

Státní ústav pro kontrolu léčiv (SÚKL)

Instituut voor staatscontrole voor diergeeskundige biopreparaten en geneesmiddelen /

Ústav štátnej kontroly veterinárnych biopreparátov a liečiv (ÚŠKVBL)

Finland

Fins geneesmiddelenagentschap /

Lääkealan turvallisuus- ja kehittämiskeskus (FIMEA)

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

Zweden

Agenschap voor medische producten / Läkemedelsverket

Zie autoriteit voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik

(2)

Verenigd Koninkrijk

Regelgevingsagentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten

Directoraat voor diergeneeskundige producten.

Aanhangsel 12-B

LIJST VAN TOEPASSELIJKE WET- EN REGELGEVING EN TECHNISCHE RICHTSNOEREN MET BETREKKING TOT GOEDE FABRICAGEPRAKTIJK

(1)

Voor de Europese Unie:

 

Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (3);

 

Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (4);

 

Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik (5);

 

Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (6);

 

Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (7);

 

Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (8);

 

Richtlijn 2003/94/EG van de Commissie van 8 oktober 2003 tot vaststelling van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik (9);

 

Richtlijn 91/412/EEG van de Commissie van 23 juli 1991 tot vastlegging van beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (10);

 

Richtlijn (EU) 2017/1572 van de Commissie van 15 september 2017 tot aanvulling van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik betreft (11);

 

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1252/2014 van de Commissie van 28 mei 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij de fabricage van werkzame stoffen voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (12);

 

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1569 van de Commissie van 23 mei 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad door specificatie van de beginselen en richtsnoeren inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen voor onderzoek voor menselijk gebruik en de regeling voor inspectie (13);

 

Huidige versie van de Gids inzake goede praktijken bij het vervaardigen van geneesmiddelen in deel IV van de Voorschriften inzake geneesmiddelen in de Europese Unie en compilatie van de communautaire procedures voor inspecties en voor de uitwisseling van informatie.

(2)

Voor het Verenigd Koninkrijk:

Human Medicines Regulations 2012 (SI 2012/1916)

Medicines for Human Use (Clinical Trials) Regulations 2004 (SI 2004/1031

Veterinary Medicines Regulations 2013 (SI 2013/2033)

Regulations on good manufacturing practice opgesteld uit hoofde van regulation B17 en guidelines on good manufacturing practice gepubliceerd op grond van regulation C17 van de Human Medicines Regulations 2012.

De beginselen en richtsnoeren inzake goede fabricagepraktijk die gelden voor de toepassing van Schedule 2 bij de Veterinary Medicines Regulations 2013.

Aanhangsel 12-C

ONDER DE BIJLAGE VALLENDE PRODUCTEN

Geneesmiddelen voor menselijk gebruik en voor diergeneeskundig gebruik

in de handel gebrachte geneesmiddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik, met inbegrip van biologische en immunologische producten voor menselijk en diergeneeskundig gebruik,

geneesmiddelen voor geavanceerde therapie,

werkzame farmaceutische bestanddelen voor menselijk of diergeneeskundig gebruik,

geneesmiddelen voor onderzoek.


(1)  Voor de toepassing van deze bijlage en onverminderd de interne bevoegdheidsverdeling in Duitsland over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen, wordt onder ZLG verstaan: alle bevoegde autoriteiten van de Länder die GMP-documenten afgeven en farmaceutische inspecties verrichten.

(2)  Voor de toepassing van deze bijlage en onverminderd de interne bevoegdheidsverdeling in Spanje over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen, wordt onder Agencia Española de Medicamentos y Productos Sanitarios verstaan: alle bevoegde regionale autoriteiten die GMP-documenten afgeven en farmaceutische inspecties verrichten.

(3)  PB EU L 311 van 28.11.2001, blz. 67.

(4)  PB EU L 311 van 28.11.2001, blz. 1.

(5)  PB EU L 121 van 1.5.2001, blz. 34.

(6)  PB EU L 158 van 27.5.2014, blz. 1.

(7)  PB EU L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(8)  PB EU L 324 van 10.12.2007, blz. 121.

(9)  PB EU L 262 van 14.10.2003, blz. 22.

(10)  PB EU L 228 van 17.8.1991, blz. 70.

(11)  PB EU L 238 van 16.9.2017, blz. 44.

(12)  PB EU L 337 van 25.11.2014, blz. 1.

(13)  PB EU L 238 van 16.9.2017, blz. 12.


BIJLAGE 13

CHEMISCHE STOFFEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

"bevoegde autoriteiten":

i)

voor de Unie: de Europese Commissie;

ii)

voor het Verenigd Koninkrijk: de regering van het Verenigd Koninkrijk.

b)

"UN GHS": het wereldwijde geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen van de Verenigde Naties.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze bijlage is van toepassing op de handel, de regelgeving, de invoer en uitvoer van chemische stoffen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de registratie, evaluatie, vergunning, beperking, goedkeuring, indeling, etikettering en verpakking van die stoffen.

Artikel 3

Doel

1.   De doelstellingen van deze bijlage zijn:

a)

de handel in chemische stoffen en gerelateerde producten tussen de Partijen bevorderen;

b)

hoge niveaus van bescherming garanderen voor het milieu en de menselijke en dierlijke gezondheid; en en

c)

de samenwerking regelen tussen de bevoegde autoriteiten van de Unie en het Verenigd Koninkrijk.

2.   De Partijen erkennen dat de in het kader van deze bijlage gedane verbintenissen geen van de Partijen beletten haar eigen prioriteiten in de regelgeving inzake chemische stoffen te bepalen, onder meer door haar eigen niveaus van bescherming vast te stellen ten aanzien van het milieu en de menselijke en dierlijke gezondheid.

Artikel 4

Relevante internationale organisaties en instanties

De Partijen erkennen dat internationale organisaties en instanties, met name de OESO en het subcomité van deskundigen van het wereldwijde geharmoniseerde systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen (SGEGHS) van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC), relevant zijn voor de ontwikkeling van wetenschappelijke en technische richtsnoeren met betrekking tot chemische stoffen.

Artikel 5

Deelname aan relevante internationale organisaties en instanties en ontwikkelingen op het gebied van de regelgeving

1.   De Partijen dragen actief bij tot de ontwikkeling van de in artikel 4 bedoelde wetenschappelijke en technische richtsnoeren met betrekking tot de beoordeling van gevaren en risico's van chemische stoffen en de formaten waarin de resultaten van die beoordelingen worden voorgesteld.

2.   Elke Partij past de richtsnoeren van de in artikel 4 bedoelde internationale organisaties en instanties toe, tenzij die richtsnoeren ondoeltreffend of onbruikbaar zouden zijn om de legitieme doelstellingen van die Partij te bereiken.

Artikel 6

Indeling en etikettering van chemische stoffen

1.   Elke Partij past het UN GHS zo volledig mogelijk toe als zij haalbaar acht binnen haar respectieve systeem, inclusief voor chemische stoffen die niet binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen, uitgezonderd wanneer er specifieke redenen zijn om een ander systeem van etikettering toe te passen voor bijzondere chemische stoffen in hun afgewerkte staat zoals bedoeld voor de eindgebruiker. Elke Partij actualiseert regelmatig haar uitvoering op basis van de regelmatig bekendgemaakte herzieningen van het UN GHS.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit van een Partij voornemens is afzonderlijke stoffen in te delen overeenkomstig haar respectieve regels en procedures, verleent zij de bevoegde autoriteit van de andere Partij de mogelijkheid haar standpunt overeenkomstig die respectieve regels en procedures en binnen de toepasselijke tijdschema's bekend te maken.

3.   Eke Partij maakt informatie over haar procedures met betrekking tot de indeling van stoffen openbaar in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures. Elke Partij streeft ernaar de opmerkingen die zij op grond van lid 2 van de andere Partij heeft ontvangen, te beantwoorden.

4.   Niets in dit artikel verplicht een Partij ertoe een specifiek resultaat te bereiken wat de toepassing van het UN GHS op haar grondgebied of de indeling van een bepaalde stof betreft, of haar respectieve procedures en besluitvormingsprocessen te versnellen, te schorsen of te vertragen.

Artikel 7

Samenwerking

1.   De Partijen erkennen dat vrijwillige samenwerking in regelgeving voor chemische stoffen de handel op zodanige wijze kan bevorderen dat consumenten, ondernemingen en het milieu daarbij gebaat zijn en een bijdrage wordt geleverd tot een betere bescherming van de menselijke en dierlijke gezondheid.

2.   De Partijen verbinden zich ertoe de uitwisseling van niet-vertrouwelijke informatie tussen hun bevoegde autoriteiten te bevorderen, onder meer via samenwerking op het gebied van elektronische formaten en instrumenten voor de opslag van gegevens.

3.   De Partijen werken waar passend samen om internationaal overeengekomen wetenschappelijke of technische richtsnoeren te versterken en te ontwikkelen, en om de goedkeuring en toepassing daarvan te bevorderen, onder meer, waar mogelijk, door het indienen van gezamenlijke initiatieven, voorstellen en benaderingen in de relevante internationale organisaties en instanties bedoeld in artikel 4.

4.   De Partijen werken samen, indien dat door beide Partijen nuttig wordt geacht, met betrekking tot de verspreiding van gegevens betreffende de veiligheid van chemische stoffen en maken die informatie openbaar teneinde de vlotte toegang tot en de begrijpelijkheid van die informatie door verschillende doelgroepen te garanderen. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij beschikbare niet-vertrouwelijke informatie over chemische stoffen aan de verzoekende Partij.

5.   Indien een Partij daarom verzoekt en de andere Partij daarmee instemt, treden de Partijen in overleg over wetenschappelijke informatie en gegevens in het kader van nieuwe en opkomende kwesties met betrekking tot gevaren of risico's die chemische stoffen meebrengen voor de menselijke gezondheid of het milieu, teneinde een gemeenschappelijke kennispool tot stand te brengen en, indien haalbaar en voor zover mogelijk, een gemeenschappelijke opvatting van de wetenschap met betrekking tot die kwesties te bevorderen.

Artikel 8

Uitwisseling van informatie

De Partijen werken samen binnen het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen en wisselen informatie uit met betrekking tot elke aangelegenheid die relevant is voor de uitvoering van deze bijlage.


BIJLAGE 14

BIOLOGISCHE PRODUCTEN

Artikel 1

Doelstelling en toepassingsgebied

1.   Deze bijlage heeft tot doel de bepalingen en procedures vast te stellen om de handel in biologische producten te bevorderen, in overeenstemming met de beginselen van non-discriminatie en wederkerigheid, door middel van de erkenning van gelijkwaardigheid van hun respectieve wetten door de Partijen.

2.   Deze bijlage is van toepassing op de biologische producten vermeld in de aanhangsels 14-A en 14-B die voldoen aan de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D. De Partnerschapsraad heeft de bevoegdheid om de aanhangsels 14-A, 14-B, 14-C en 14-D te wijzigen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

"bevoegde autoriteit": een officieel agentschap dat bevoegdheid heeft met betrekking tot de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D en belast is met de uitvoering van deze bijlage;

b)

"controleautoriteit": een autoriteit waaraan de bevoegde autoriteit geheel of gedeeltelijk bevoegdheid heeft verleend voor inspecties en certificeringen op het gebied van biologische productie in overeenstemming met de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D;

c)

"controle-instantie": een entiteit die door de bevoegde autoriteit is erkend om inspecties en certificeringen op het gebied van biologische productie te verrichten in overeenstemming met de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D; en

d)

"gelijkwaardigheid": het feit dat verschillende wet- en regelgeving en vereisten, alsmede inspectie- en certificeringsstelsels, in staat zijn dezelfde doelstellingen te bereiken.

Artikel 3

Erkenning van gelijkwaardigheid

1.   Met betrekking tot de in aanhangsel 14-A vermelde producten erkent de Unie de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk vermeld in aanhangsel 14-C als gelijkwaardig met de wet- en regelgeving van de Unie vermeld in aanhangsel 14-D.

2.   Met betrekking tot de in aanhangsel 14-B vermelde producten erkent het Verenigd Koninkrijk de wet- en regelgeving van de Unie vermeld in aanhangsel 14-D als gelijkwaardig met de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk vermeld in aanhangsel 14-C.

3.   Met het oog op de toepassing met ingang van 1 januari 2022 van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, wordt de erkenning van gelijkwaardigheid bedoeld in de leden 1 en 2 door elke Partij uiterlijk op 31 december 2023 opnieuw beoordeeld. Indien de gelijkwaardigheid ten gevolge van die nieuwe beoordeling door een Partij niet bevestigd wordt, wordt de erkenning van gelijkwaardigheid geschorst.

4.   Onverminderd lid 3 worden de nieuwe regels in geval van wijziging, intrekking of vervanging van de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D gelijkwaardig met de regels van de andere Partij geacht tenzij een Partij hiertegen bezwaar maakt overeenkomstig de in de leden 5 en 6 vastgestelde procedure.

5.   Indien een Partij na ontvangst van verdere informatie van de andere Partij die daarom heeft verzocht, van oordeel is dat de wet- of regelgeving of administratieve procedures of praktijken van de andere Partij niet langer voldoen aan de vereisten voor gelijkwaardigheid, richt zij een beredeneerd verzoek aan de andere Partij om de desbetreffende wet- of regelgeving of administratieve procedures of praktijken te wijzigen en verleent zij de andere Partij een passende termijn van ten minste drie maanden waarbinnen de gelijkwaardigheid moet worden gewaarborgd.

6.   Indien de betrokken Partij na afloop van de in lid 5 bedoelde termijn nog steeds van oordeel is dat niet aan de vereisten voor gelijkwaardigheid is voldaan, kan zij het besluit nemen om de erkenning van gelijkwaardigheid van de relevante wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D met betrekking tot de desbetreffende biologische producten vermeld in aanhangsel 14-A of 14-B eenzijdig te schorsen.

7.   Een besluit om de erkenning van gelijkwaardigheid van de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D met betrekking tot de desbetreffende biologische producten vermeld in aanhangsel 14-A of 14-B kan ook worden genomen na afloop van een kennisgevingstermijn van drie maanden, indien een Partij de uit hoofde van artikel 6 vereiste informatie niet heeft verstrekt of niet instemt met een collegiale toetsing uit hoofde van artikel 7.

8.   Wanneer de erkenning van gelijkwaardigheid in overeenstemming met dit artikel wordt geschorst, bespreken de Partijen op verzoek van een Partij de aangelegenheid in de werkgroep biologische producten en stellen zij alles in het werk om mogelijke maatregelen voor te stellen waarmee de erkenning van gelijkwaardigheid opnieuw kan worden ingesteld.

9.   Met betrekking tot producten die niet in aanhangsel 14-A of 14-B zijn vermeld, wordt de gelijkwaardigheid op verzoek van een Partij besproken door de werkgroep biologische producten.

Artikel 4

Invoer en in de handel brengen

1.   De Unie aanvaardt de invoer op haar grondgebied van de producten vermeld in aanhangsel 14-A en het in de handel brengen daarvan als biologische producten, op voorwaarde dat die producten voldoen aan de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk vermeld in aanhangsel 14-C en vergezeld gaan van een inspectiecertificaat afgegeven door een controle-instantie die door het Verenigd Koninkrijk is erkend en aan de Unie is aangewezen zoals bedoeld in lid 3.

2.   Het Verenigd Koninkrijk aanvaardt de invoer op zijn grondgebied van de producten vermeld in aanhangsel 14-B en het in de handel brengen daarvan als biologische producten, op voorwaarde dat die producten voldoen aan de wet- en regelgeving van de Unie vermeld in aanhangsel 14-D en vergezeld gaan van een inspectiecertificaat afgegeven en aan het Verenigd Koninkrijk is aangewezen zoals bedoeld in lid 3.

3.   Elke Partij erkent de controleautoriteiten of controle-instanties die door de andere Partij zijn aangewezen als bevoegd voor het verrichten van de desbetreffende controles met betrekking tot onder de erkenning van gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 3 vallende biologische producten, alsmede voor het afgeven van het in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde inspectiecertificaat met het oog op de invoer en het in de handel brengen ervan op het grondgebied van de andere Partij.

4.   De invoerende Partij wijst in samenwerking met de andere Partij codenummers toe aan elke door de andere Partij aangewezen relevante controleautoriteit of controle-instantie.

Artikel 5

Etikettering

1.   Producten die in overeenstemming met deze bijlage op het grondgebied van een Partij worden ingevoerd, voldoen aan alle vereisten voor etikettering die in de wet- en regelgeving van de invoerende Partij vermeld in de aanhangsels 14-C en 14-D zijn vastgesteld. Die producten kunnen het logo voor biologische producten van de Unie, een biologisch logo van het Verenigd Koninkrijk of beide logo's dragen, zoals vastgesteld in de relevante wet- en regelgeving, op voorwaarde dat die producten voldoen aan de etiketteringsvereisten voor het respectieve logo of voor beide logo's.

2.   De Partijen verbinden zich ertoe misbruik van de voorwaarden inzake biologische productie te voorkomen met betrekking tot de biologische producten die uit hoofde van deze bijlage onder de erkenning van gelijkwaardigheid vallen.

3.   De Partijen verbinden zich ertoe het logo voor biologische producten van de Unie en elk biologisch logo van het Verenigd Koninkrijk als vastgesteld in de relevante wet- en regelgeving te beschermen tegen misbruik of imitatie. De Partijen zien erop toe dat het logo voor biologische producten van de Unie en elk biologisch logo van het Verenigd Koninkrijk alleen worden gebruikt voor de etikettering, de reclame of handelsdocumenten van biologische producten die voldoen aan de wet- en regelgeving vermeld in de aanhangsels 14-C en 14-D.

Artikel 6

Uitwisseling van inlichtingen

1.   De Partijen wisselen alle relevante informatie uit met betrekking tot de uitvoering en toepassing van deze bijlage. Met name zendt elke Partij tegen 31 maart van het tweede jaar volgend op de inwerkingtreding van deze overeenkomst en tegen 31 maart van elk daaropvolgend jaar aan de andere Partij:

a)

een verslag met informatie met betrekking tot de soorten en hoeveelheden biologische producten die uit hoofde van deze bijlage zijn uitgevoerd, voor de periode van januari tot december van het voorafgaande jaar;

b)

een verslag over de monitoring- en toezichtactiviteiten van haar bevoegde autoriteiten, de behaalde resultaten en de genomen corrigerende maatregelen, voor de periode van januari tot december van het voorafgaande jaar; en

c)

nadere toelichting over vastgestelde onregelmatigheden en in voorkomend geval inbreuken op de wet- en regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D.

2.   Elke Partij geeft aan de andere Partij onverwijld kennis van:

a)

een geactualiseerde lijst van haar bevoegde autoriteiten, controleautoriteiten en controle-instanties, met inbegrip van de desbetreffende contactgegevens (met name het adres en het internetadres);

b)

wijzigingen of intrekkingen die zij voornemens is aan te brengen in wet- of regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D, voorstellen voor nieuwe wet- of regelgeving of relevante voorgestelde wijzigingen in administratieve procedures en praktijken met betrekking tot onder deze bijlage vallende biologische producten; en

c)

wijzigingen of intrekkingen die zij heeft aangenomen met betrekking tot wet- of regelgeving vermeld in aanhangsel 14-C of 14-D, nieuwe wetgeving of relevante wijzigingen in administratieve procedures en praktijken met betrekking tot onder deze bijlage vallende biologische producten.

Artikel 7

Collegiale toetsingen

1.   Na afloop van een kennisgevingstermijn van ten minste zes maanden verleent elke Partij aan ambtenaren of deskundigen die door de andere Partij zijn aangewezen met het oog op het verrichten van collegiale toetsingen op haar grondgebied, toestemming om na te gaan of de desbetreffende controleautoriteiten en controle-instanties de controles verrichten die vereist zijn voor de uitvoering van deze bijlage.

2.   Elke Partij werkt samen met de andere Partij en verleent voor zover haar is toegestaan uit hoofde van het toepasselijke recht, bijstand bij het verrichten van de collegiale toetsingen bedoeld in lid 1, met inbegrip van bezoeken aan kantoren van de desbetreffende controleautoriteiten en controle-instanties, verwerkingsinstallaties en gecertificeerde exploitanten.

Artikel 8

Werkgroep biologische producten

1.   De werkgroep biologische producten verleent bijstand aan het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen bij het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van deze bijlage en het waarborgen van de goede werking ervan.

2.   De werkgroep biologische producten heeft de volgende taken:

a)

elke aangelegenheid te bespreken die in het kader van deze bijlage op verzoek van een Partij naar voren wordt gebracht, met inbegrip van eventuele noodzakelijke wijzigingen in deze bijlage of in een van de aanhangsels;

b)

samenwerking te bevorderen op het gebied van wet- en regelgeving, normen en procedures met betrekking tot de onder deze bijlage vallende biologische producten; met inbegrip van besprekingen over eventuele technische of regelgevingskwesties betreffende regels en controlesystemen; en

c)

technisch overleg te verrichten in overeenstemming met artikel 97 van deze overeenkomst over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze bijlage vallen.

Aanhangsel 14-A

BIOLOGISCHE PRODUCTEN UIT HET VERENIGD KONINKRIJK WAARVOOR DE UNIE GELIJKWAARDIGHEID ERKENT

Omschrijving

Opmerkingen

Onverwerkte plantaardige producten

 

Levende dieren of onverwerkte dierlijke producten

Waaronder honing

Aquacultuurproducten en zeewier

 

Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel

 

Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als diervoeder

 

Vegetatief teeltmateriaal en zaaizaad

 

De biologische producten die in dit aanhangsel zijn vermeld, moeten onverwerkte landbouw- of aquacultuurproducten zijn die in het Verenigd Koninkrijk zijn geproduceerd, of verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder die in het Verenigd Koninkrijk zijn verwerkt met ingrediënten die in het Verenigd Koninkrijk zijn geteeld of in het Verenigd Koninkrijk zijn ingevoerd in overeenstemming met de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk.

Aanhangsel 14-B

BIOLOGISCHE PRODUCTEN UIT DE UNIE WAARVOOR HET VERENIGD KONINKRIJK GELIJKWAARDIGHEID ERKENT

Omschrijving

Opmerkingen

Onverwerkte plantaardige producten

 

Levende dieren of onverwerkte dierlijke producten

Waaronder honing

Aquacultuurproducten en zeewier

 

Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel

 

Verwerkte landbouwproducten voor gebruik als diervoeder

 

Vegetatief teeltmateriaal en zaaizaad

 

De biologische producten die in dit aanhangsel zijn vermeld, moeten onverwerkte landbouw- of aquacultuurproducten zijn die in de Unie zijn geproduceerd, of verwerkte landbouwproducten voor gebruik als levensmiddel of als diervoeder die in de Unie zijn verwerkt met ingrediënten die in de Unie zijn geteeld of in de Unie zijn ingevoerd in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Unie.

Aanhangsel 14-C

WET- EN REGELGEVING OVER BIOLOGISCHE PRODUCTEN DIE VAN TOEPASSING IS IN HET VERENIGD KONINKRIJK (1)

De volgende wet- en regelgeving is van toepassing in het Verenigd Koninkrijk:

1.

Retained Regulation (EC) No 834/2007

2.

Retained Regulation (EC) No 889/2008

3.

Retained Regulation (EC) No 1235/2008

4.

Organic Products Regulations 2009 (SI 2009/842)

Aanhangsel 14-D

WET- EN REGELGEVING OVER BIOLOGISCHE PRODUCTEN DIE VAN TOEPASSING IS IN DE UNIE

De volgende wet- en regelgeving is van toepassing in de Unie:

1.

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (2)

2.

Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (3)

3.

Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (4)


(1)  Verwijzingen in deze lijst naar gehandhaafde wetgeving van de Unie worden geacht te verwijzen naar die wetgeving, zoals gewijzigd door het Verenigd Koninkrijk om te worden toegepast in het Verenigd Koninkrijk.

(2)  PB EU L 189 van 20.7.2007, blz. 1.

(3)  PB EU L 250 van 18.9.2008, blz. 1.

(4)  PB EU L 334 van 12.12.2008, blz. 25.


BIJLAGE 15

HANDEL IN WIJN

Artikel 1

Toepassingsgebied en definities

1.   Deze bijlage is van toepassing op onder code 22.04 van het geharmoniseerde systeem vallende wijn.

2.   Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder "wijn geproduceerd in": verse druiven, druivenmost of gegiste druivenmost die tot wijn zijn verwerkt of aan wijn zijn toegevoegd op het grondgebied van de exporterende Partij.

Artikel 2

Productdefinities, oenologische procedés en behandelingen

1.   Voor de toepassing van deze bijlage worden de oenologische praktijken voor wijn die door de Internationale Organisatie voor Wijnbouw en Wijnbereiding (OIV) zijn aanbevolen en bekendgemaakt, beschouwd als relevante internationale normen.

2.   Elke Partij staat de invoer en verkoop voor consumptie van in de andere Partij geproduceerde wijn toe, indien die wijn is geproduceerd in overeenstemming met:

a)

de productdefinities die in elke Partij bij de in aanhangsel 15-A bedoelde wet- en regelgeving zijn goedgekeurd;

b)

de oenologische procedés die in elke Partij bij de in aanhangsel 15-A bedoelde wet- en regelgeving zijn opgesteld en die in overeenstemming zijn met de relevante OIV-normen; en

c)

de in elke Partij vastgestelde oenologische procedés en beperkingen die niet in overeenstemming zijn met de relevante OIV-normen, vermeld in aanhangsel 15-B.

3.   De Partnerschapsraad heeft de bevoegdheid om de aanhangsels bedoeld in lid 2 te wijzigen.

Artikel 3

Certificeringsvereisten inzake invoer op het respectieve grondgebied van de Partijen

1.   Voor wijn die in een Partij is geproduceerd en in de andere Partij op de markt is gebracht, blijven de document en certificaten die door een Partij kunnen worden gevraagd, beperkt tot een certificaat als vastgesteld in aanhangsel 15-C, dat in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de exporterende Partij is gewaarmerkt.

2.   Een uit hoofde van lid 1 gevraagd certificaat kan de vorm aannemen van een elektronisch document. Door elke Partij wordt op verzoek van de andere Partij toegang verleend tot het elektronisch document of tot de gegevens die noodzakelijk zijn om dat op te stellen, wanneer de goederen in het vrije verkeer moeten worden gebracht. Indien toegang tot de relevante elektronische systemen niet beschikbaar is, kunnen de nodige gegevens ook in de vorm van een papieren document worden gevraagd.

3.   De Partnerschapsraad is bevoegd om aanhangsel 15-C te wijzigen.

4.   De analysemethoden die door de OIV als referentiemethoden zijn erkend en gepubliceerd, zijn de referentiemethoden voor de bepaling van de analytische samenstelling van wijn in het kader van controleactiviteiten.

Artikel 4

Voedselinformatie en codes van partijen

1.   Tenzij anders bepaald in dit artikel, vindt de etikettering van in het kader van deze overeenkomst ingevoerde en in de handel gebrachte wijn plaats in overeenstemming met de wet- en regelgeving die op het grondgebied van de importerende Partij geldt.

2.   Een Partij verlangt niet dat een van de volgende data of het equivalent daarvan op het recipiënt, het etiket of de verpakking van wijn wordt opgenomen:

a)

de datum van verpakking;

b)

de datum van botteling;

c)

de datum van productie of vervaardiging;

d)

de geldigheidsdatum, de uiterste datum voor gebruik of verbruik, de vervaldatum;

e)

de datum van minimale houdbaarheid, de "best-by"-datum, de "best quality before"-datum; of

f)

de uiterste verkoopdatum.

In afwijking van punt e) van de eerste alinea kan een Partij verlangen dat de datum van minimale houdbaarheid wordt weergegeven op producten die vanwege de toevoeging van bederfelijke ingrediënten een kortere datum van minimale houdbaarheid zouden kunnen hebben dan normaal door de consument wordt verwacht.

3.   Elke Partij ziet erop toe dat op het etiket van verpakte producten een code wordt vermeld die de identificatie van de partij waartoe het product behoort, mogelijk maakt in overeenstemming met de wetgeving van de Partij die het verpakte product uitvoert. De code van de partij moet gemakkelijk zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn. Een Partij staat niet toe dat verpakte producten in de handel worden gebracht die niet voldoen aan de in dit lid gestelde vereisten.

4.   Elke Partij maakt het mogelijk verplichte informatie, waaronder vertalingen of een vermelding van het aantal standaardconsumpties of, indien van toepassing, alcoholeenheden, weer te geven op een bijkomend etiket dat op het wijnrecipiënt wordt aangebracht. Bijkomende etiketten kunnen op een wijnrecipiënt worden aangebracht na de invoer maar voordat het product op het grondgebied van de Partij in de handel wordt gebracht, op voorwaarde dat de verplichte informatie volledig en nauwkeurig wordt weergegeven.

5.   De importerende Partij vraagt niet dat op het etiket allergenen worden weergegeven die bij de productie van wijn zijn gebruikt maar niet aanwezig zijn in het eindproduct.

Artikel 5

Overgangsmaatregelen

Wijn die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is geproduceerd, beschreven en geëtiketteerd in overeenstemming met de wet- en regelgeving van een Partij maar op een wijze die niet met deze bijlage overeenstemt, kan op de volgende manier verder worden geëtiketteerd en in de handel gebracht:

a)

door groothandelaars of producenten, voor een periode van twee jaar vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst; en

b)

kleinhandelaren die producten nog op de markt brengen tot de voorraden zijn uitgeput.

Artikel 6

Uitwisseling van informatie

De Partijen werken samen binnen het Gespecialiseerd Handelscomité voor technische handelsbelemmeringen en wisselen informatie uit over elke aangelegenheid die relevant is voor de uitvoering van deze bijlage.

Artikel 7

Evaluatie

Niet later dan drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst onderzoeken de Partijen verdere stappen om de handel in wijn tussen de Partijen te bevorderen.

Aanhangsel 15-A

WET- EN REGELGEVING VAN DE PARTIJEN

Wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk (1)

Wet- en regelgeving bedoeld in artikel 2, lid 2, betreffende:

a)

productdefinities:

i)

Retained Regulation (EU) No 1308/2013, met name productieregels in de wijnsector, in overeenstemming met de artikelen 75, 81 en 91, deel IV van bijlage II en deel II van bijlage VII bij die verordening en de uitvoeringsregels, met inbegrip van latere wijzigingen;

ii)

Retained Commission Delegated Regulation (EU) 2019/33, met name de artikelen 47, 52, 53 en 54 en de bijlagen III, V en VI bij die verordening, met inbegrip van latere wijzigingen;

iii)

Retained Regulation (EU) No 1169/2011, met inbegrip van latere wijzigingen;

b)

oenologische procedés en beperkingen:

i)

Retained Regulation (EU) No 1308/2013, met name oenologische procedés en beperkingen, in overeenstemming met de artikelen 80 en 83 en bijlage VIII bij die verordening en de uitvoeringsregels, met inbegrip van latere wijzigingen;

ii)

Retained Commission Delegated Regulation (EU) 2019/934, met inbegrip van latere wijzigingen.

Wet- en regelgeving van de Unie:

Wet- en regelgeving bedoeld in artikel 2, lid 2, betreffende:

a)

productdefinities:

i)

Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2), met name productieregels in de wijnsector, in overeenstemming met de artikelen 75, 81 en 91, deel IV van bijlage II en deel II van bijlage Annex VII bij die verordening en de uitvoeringsregels, met inbegrip van latere wijzigingen;

ii)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie (3), met name de artikelen 47, 52, 53 en 54 en de bijlagen III, V en VI bij die verordening, met inbegrip van latere wijzigingen;

iii)

Verordening (EG) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4), met inbegrip van latere wijzigingen.

b)

oenologische procedés en beperkingen:

i)

Verordening (EU) nr. 1308/2013, met name oenologische procedés en beperkingen, in overeenstemming met de artikelen 80 en 83 en bijlage VIII bij die verordening en de uitvoeringsregels, met inbegrip van latere wijzigingen;

ii)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/934 van de Commissie (5), met inbegrip van latere wijzigingen.

Aanhangsel 15-B

BIJKOMENDE OENOLOGISCHE PROCEDES EN BEPERKINGEN DIE GEZAMENLIJK DOOR DE PARTIJEN WORDEN AANVAARD

(1)

Geconcentreerde druivenmost, gerectificeerde geconcentreerde druivenmost en sacharose mogen voor verrijking en verzoeting worden gebruikt onder specifieke en restrictieve voorwaarden bepaald in deel I van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 en in deel I van bijlage VIII bij Retained Regulation (EU) No 1308/2013, met inachtneming van het verbod die producten in gereconstitueerde vorm te gebruiken in onder deze overeenkomst vallende wijn.

(2)

De toevoeging van water bij de vinificatie is verboden, uitgezonderd wanneer dat om een specifieke technische reden noodzakelijk is.

(3)

Verse wijnmoer mag worden gebruikt onder de specifieke en restrictieve voorwaarden vastgesteld in deel A, tabel 2, lijnpost 11.2, van bijlage I bij Gedelegeerde verordening (EU) 2019/934 en in deel A, tabel 2, lijnpost 11.2, van bijlage I bij Retained Commission Delegated Regulation (EU) 2019/934.

Aanhangsel 15-C

TEMPLATE VOOR ZELFCERTIFICERING VOOR WIJN INGEVOERD UIT [DE EUROPESE UNIE / HET VERENIGD KONINKRIJK] IN [HET VERENIGD KONINKRIJK / DE EUROPESE UNIE] (1)

1.

Exporteur (naam en adres)

2.

Volgnummer(2)

3.

Importeur: (naam en adres)

4.

Bevoegde autoriteit op de plaats van verzending in [Europese Unie / Verenigd Koninkrijk] (3)

5.

Douanestempel (alleen voor officieel gebruik [door Europese Unie / Verenigd Koninkrijk])

6.

Vervoermiddel en nadere informatie over vervoer (4)

7.

Plaats van lossing (indien verschillend van (3)

8.

Beschrijving van het ingevoerde product (5)

9.

Hoeveelheid in l/hl/kg

10.

Aantal recipiënten (6)

11.

Certificaat

Het bovenbeschreven product is bestemd voor menselijke consumptie en voldoet aan de definities en oenologische procedés zoals toegestaan uit hoofde van bijlage 15 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds. Het is geproduceerd door een producent die onderworpen is aan inspectie en toezicht door de volgende bevoegde autoriteit (7):

Afzender die de bovenstaande gegevens certificeert (8)

Identificatie van de afzender (9)

Plaats, datum en handtekening van de afzender

1)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van bijlage 15 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds,

2)

Vermeld het traceerbaarheidsnummer van de zending, dit is een volgnummer waarmee de zending in de boekhouding van de uitvoerder wordt geïdentificeerd.

3)

Vermeld de volledige adres- en contactgegevens van de bevoegde autoriteit in een van de lidstaten van de Europese Unie of in het Verenigd Koninkrijk waaruit zending is uitgevoerd, die verantwoordelijk is voor de controle van de in dit certificaat vermelde informatie.

4)

Vermeld het vervoer dat is gebruikt voor de levering op het punt van binnenkomst in de Europese Unie of het Verenigd Koninkrijk; vermeld de vervoerswijze (schip, vliegtuig, enz.), geef de naam van het vervoermiddel (naam van het schip, nummer van de vlucht, enz.).

5)

Vermeld de volgende informatie:

verkoopbenaming, zoals aangegeven op het etiket,

naam van de producent,

wijnbouwgebied,

naam van het land van productie (een van de lidstaten van de Europese Unie, of het Verenigd Koninkrijk),

naam van de geografische aanduiding, indien van toepassing,

effectief alcoholvolumegehalte,

kleur van het product (vermeld alleen "rood", "rosé" of "wit"),

Code van de gecombineerde nomenclatuur (GN-code).

6)

Een recipiënt betekent een recipiënt voor wijn van minder dan 60 liter. Het aantal recipiënten kan het aantal flessen zijn.

7)

Vermeld volledige naam, adres en contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteit in een van de lidstaten van de Europese Unie of in het Verenigd Koninkrijk.

8)

Vermeld volledige naam, adres en contactgegevens van de afzender.

9)

Vermeld:

Voor de Europese Unie: het accijnsnummer van het systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens (SEED) of het btw-nummer ingeval de afzender geen SEED-nummer heeft, of verwijs naar het nummer in de lijst of het register bedoeld in artikel 8, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 van de Commissie (6);

voor het Verenigd Koninkrijk: het accijnsnummer van het systeem voor de uitwisseling van accijnsgegevens (SEED) of het btw-nummer ingeval de afzender geen SEED-nummer heeft, of verwijs naar het WSB-nummer.


(1)  Verwijzingen in deze lijst naar gehandhaafde wetgeving van de Unie worden geacht te verwijzen naar die wetgeving, zoals gewijzigd door het Verenigd Koninkrijk om te worden toegepast in het Verenigd Koninkrijk.

(2)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB EU L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/33 van de Commissie van 17 oktober 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft aanvragen tot bescherming van oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en traditionele aanduidingen in de wijnsector, de bezwaarprocedure, gebruiksbeperkingen, wijzigingen van productdossiers, de annulering van bescherming en de etikettering en presentatie (PB EU L 9 van 11.1.2019, blz. 2).

(4)  Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB EU L 304 van 22.11.2011, blz. 18).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/934 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de wijnbouwoppervlakten waar het alcoholgehalte mag worden verhoogd, de toegestane oenologische procedés en de beperkingen met betrekking tot de productie en de bewaring van wijnbouwproducten, het minimale alcoholpercentage voor bijproducten en de verwijdering van die producten, en de bekendmaking van OIV-dossiers (PB EU L 149 van 7.6.2019, blz. 1).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/273 van de Commissie van 11 december 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het vergunningenstelsel voor het aanplanten van wijnstokken, het wijnbouwkadaster, begeleidende documenten en certificering, het in- en uitslagregister, de verplichte opgaven, meldingen en de bekendmaking van meegedeelde informatie, tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepasselijke controles en sancties, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 555/2008, (EG) nr. 606/2009 en (EG) nr. 607/2009 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 436/2009 van de Commissie en Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/560 van de Commissie (PB EU L 58 van 28.2.2018, blz. 1).


BIJLAGE 16

REGELING BEDOELD IN ARTIKEL 96, LID 4, VOOR DE REGELMATIGE UITWISSELING VAN INFORMATIE MET BETREKKING TOT DE VEILIGHEID VAN NON-FOODPRODUCTEN EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE PREVENTIEVE, RESTRICTIEVE EN CORRECTIEVE MAATREGELEN

In deze bijlage wordt een regeling vastgesteld voor regelmatige uitwisseling van informatie tussen het systeem voor snelle waarschuwing voor non-foodproducten van de Unie (RAPEX) of de opvolger daarvan en de gegevensbank van het Verenigd Koninkrijk voor markttoezicht en productveiligheid die is ingesteld bij de General Product Safety Regulations 2005 of de opvolger daarvan.

Overeenkomstig artikel 96, lid 8, van deze overeenkomst wordt in de regeling nader bepaald welke soort informatie wordt uitgewisseld en wat de modaliteiten zijn voor de uitwisseling en de toepassing van voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens.


BIJLAGE 17

REGELING BEDOELD IN ARTIKEL 96, LID 5, VOOR DE REGELMATIGE UITWISSELING VAN INFORMATIE BETREFFENDE ANDERE DAN DE DOOR ARTIKEL 96, LID 4, BESTREKEN MAATREGELEN MET BETREKKING TOT NIET-CONFORME NON-FOODPRODUCTEN

In deze bijlage wordt een regeling vastgesteld voor de regelmatige uitwisseling, ook langs elektronische weg, van informatie betreffende andere dan de door artikel 96, lid 4, van deze overeenkomst bestreken maatregelen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten.

Overeenkomstig artikel 96, lid 8, van deze overeenkomst wordt in de regeling nader bepaald welke soort informatie wordt uitgewisseld en wat de modaliteiten zijn voor de uitwisseling en de toepassing van voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens.


BIJLAGE 18

GEAUTORISEERDE MARKTDEELNEMERS

Artikel 1

Criteria voor en behandeling van geautoriseerde marktdeelnemers

1.   De specifieke criteria om als geautoriseerde marktdeelnemer te worden aangemerkt, als bedoeld in artikel 110 van deze overeenkomst, worden vastgesteld bij de wet- en regelgeving of procedures van de Partijen. De specifieke criteria, die moeten worden bekendgemaakt, zijn onder meer:

a)

geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving en belastingvoorschriften en geen strafblad met zware misdrijven in verband met de economische activiteit van de aanvrager.

b)

de aanvrager kan aantonen dat hij zijn handelingen en de goederenstroom goed onder controle heeft dankzij een handels- en, waar passend, vervoersadministratie die passende douanecontroles mogelijk maakt.

c)

financiële solvabiliteit die geacht wordt aangetoond te zijn als de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie; en

d)

passende veiligheidsnormen waaraan geacht wordt voldaan te zijn als de aanvrager kan aantonen dat hij passende maatregelen handhaaft om de veiligheid van de internationale toeleveringsketen te waarborgen, onder andere op het gebied van de fysieke integriteit, toegangscontroles, logistieke processen, behandeling van specifieke soorten goederen, personeel en identificatie van zijn zakenpartners.

2.   De specifieke criteria om als geautoriseerde marktdeelnemer te worden aangemerkt, worden niet zodanig ontworpen of toegepast dat ze in gelijke omstandigheden willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen marktdeelnemers in de hand werken of meebrengen. Kleine en middelgrote ondernemingen kunnen op basis van die criteria worden aangemerkt als geautoriseerde marktdeelnemer.

3.   Het in artikel 110 bedoelde handelspartnerschapsprogramma van deze overeenkomst omvat de volgende behandeling:

a)

de door de andere Partij toegekende status van geautoriseerde marktdeelnemer wordt positief meegewogen bij de risicobeoordeling voor het beperken van inspecties of controles en bij andere veiligheidsgerelateerde maatregelen;

b)

de inspectie van zendingen waarop een door een geautoriseerde marktdeelnemer ingediende summiere aangifte bij uitgaan of binnenbrengen betrekking heeft, krijgt voorrang indien de douaneautoriteit besluit om tot een inspectie over te gaan;

c)

bij de beoordeling van de vereisten waaraan handelspartners bij aanvragen in het kader van haar eigen programma moeten voldoen, wordt de door de andere Partij toegekende status van geautoriseerde marktdeelnemer meegewogen in het kader van de behandeling van de geautoriseerde marktdeelnemer als veilige partner; en

d)

er wordt gestreefd naar een gemeenschappelijk bedrijfscontinuïteitsmechanisme om te kunnen reageren op verstoringen van het handelsverkeer als gevolg van hogere alarmniveaus, grenssluitingen en/of natuurrampen, noodtoestanden of andere belangrijke gebeurtenissen, in het kader waarvan prioritaire ladingen van geautoriseerde marktdeelnemers zo soepel en snel mogelijk door de douaneautoriteiten van de Partijen kunnen worden afgehandeld.

Artikel 2

Wederzijdse erkenning en verantwoordelijkheid voor de uitvoering

1.   De status van geautoriseerde marktdeelnemer in het kader van de handelspartnerschapsprogramma's van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk wordt als verenigbaar erkend en houders van de in het kader van elk programma toegekende status van geautoriseerde marktdeelnemer worden behandeld op een met artikel 4 consistente wijze.

2.   De betreffende handelspartnerschapsprogramma's zijn:

a)

de geautoriseerde marktdeelnemer van de Europese Unie (veiligheid) (artikel 38, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 952/2013);

b)

het programma voor geautoriseerde marktdeelnemers van het Verenigd Koninkrijk (veiligheid) (artikel 38, lid 2, punt b), van Verordening (EU) nr. 952/2013), zoals gehandhaafd in het interne recht van het Verenigd Koninkrijk.)

3.   De douaneautoriteiten in de zin van artikel 512, punt a), van deze overeenkomst ("de douaneautoriteiten") zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van deze bijlage.

Artikel 3

Verenigbaarheid

1.   De Partijen werken samen om de verenigbaarheid van de op elk van hun handelspartnerschapsprogramma's toegepaste normen in stand te houden met betrekking tot het volgende:

a)

het aanvraagproces voor de toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer aan een deelnemer;

b)

de beoordeling van aanvragen voor de status van geautoriseerde marktdeelnemer;

c)

de toekenning van de status van marktdeelnemer; en

d)

het beheer, de monitoring, de schorsing, de herbeoordeling en de intrekking van de status van geautoriseerde marktdeelnemer.

De Partijen zorgen ervoor dat hun douaneautoriteiten erop toezien dat de geautoriseerde marktdeelnemers aan de relevante voorwaarden en criteria voldoen.

2.   De Partijen voltooien een gezamenlijk werkprogramma dat voorziet in een uiterlijk eind 2021 af te ronden minimumaantal gezamenlijke valideringen van houders van de in het kader van elk handelspartnerschapsprogramma toegekende status van geautoriseerde marktdeelnemer.

3.   De Partijen zorgen ervoor dat hun handelspartnerschapsprogramma's aan de relevante normen van het SAFE-kader van de Werelddouaneorganisatie voldoen.

Artikel 4

Behandeling van statushouders

1.   Elke Partij biedt geautoriseerde marktdeelnemers een behandeling die vergelijkbaar is met die welke zij krijgen in het kader van het handelspartnerschapsprogramma van de andere Partij. Die behandeling omvat met name de in artikel 1, lid 3, omschreven behandeling.

2.   Elke Partij kan de in artikel 1, lid 3, bedoelde behandeling van een geautoriseerde marktdeelnemer in het kader van het handelspartnerschapsprogramma van de andere Partij in het kader van deze overeenkomst schorsen indien die geautoriseerde marktdeelnemer niet meer aan de juridische vereisten voldoet. Een dergelijke schorsing wordt onverwijld aan de andere douaneautoriteit meegedeeld, samen met de nodige aanvullende informatie over de reden van de schorsing.

3.   Elke Partij informeert de andere Partij onverwijld indien zij een onregelmatigheid constateert die is begaan door een geautoriseerde marktdeelnemer die door de andere douaneautoriteit is geautoriseerd, teneinde laatstgenoemde in staat te stellen een gefundeerde beslissing te nemen over een eventuele intrekking of schorsing van de deelname van de betrokken marktdeelnemer aan het programma.

Artikel 5

Uitwisseling van informatie en communicatie

1.   De Partijen streven ernaar om bij de uitvoering van deze overeenkomst op doeltreffende wijze met elkaar te communiceren. Zij wisselen informatie uit en bevorderen de communicatie over hun handelspartnerschapsprogramma's, met name door:

a)

tijdig de laatste informatie toe te zenden over de werking en ontwikkeling van hun handelspartnerschapsprogramma's;

b)

in het wederzijds belang informatie uit te wisselen over de veiligheid van de toeleveringsketen;

c)

de contactpunten voor hun respectieve handelspartnerschapsprogramma's aan te wijzen en de andere Partij de contactgegevens van die contactpunten mee te delen; en en

d)

een doeltreffende communicatie te bevorderen tussen het directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie van de Europese Commissie enerzijds en Her Majesty's Revenue and Customs anderzijds om het risicobeheer in het kader van hun respectieve handelspartnerschapsprogramma's met betrekking tot de veiligheid van de toeleveringsketen aan de zijde van geautoriseerde marktdeelnemers te verbeteren.

2.   Informatie en daarmee verband houdende gegevens worden op systematische wijze langs elektronische weg uitgewisseld.

3.   Over geautoriseerde marktdeelnemers worden de volgende gegevens uitgewisseld:

a)

naam;

b)

adres;

c)

deelnamestatus;

d)

datum van validering of van certificatie;

e)

schorsingen en intrekkingen;

f)

het unieke autorisatie- of identificatienummer (in een door de douaneautoriteiten gezamenlijk vastgestelde vorm); en

g)

andere gegevens die gezamenlijk door de douaneautoriteiten kunnen worden bepaald, met inachtneming van, in voorkomend geval, noodzakelijke waarborgen.

De gegevensuitwisseling vangt aan met de inwerkingtreding van deze overeenkomst.

4.   De Partijen stellen alles in het werk om binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een regeling voor een volledig geautomatiseerde uitwisseling van de in lid 3 bedoelde gegevens op te zetten, en voeren een dergelijke regeling in elk geval niet later dan één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst in.

Artikel 6

Gegevensverwerking

De voorschriften voor de geheimhouding en bescherming van informatie zoals vervat in artikel 12 van het Protocol betreffende wederzijdse bijstand in douanezaken, zijn mutatis mutandis van toepassing op elke uitwisseling van informatie tussen de Partijen uit hoofde van deze bijlage.

Artikel 7

Overleg en evaluatie

Het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels verricht regelmatig een evaluatie van de uitvoering van deze bijlage. Die evaluatie omvat:

a)

de gezamenlijke valideringen van de door elk Partij toegekende status van geautoriseerde marktdeelnemer om de sterke en zwakke punten in de uitvoering van deze bijlage in kaart te brengen;

b)

gedachtewisselingen over de te delen gegevens en de behandeling van marktdeelnemers.

Artikel 8

Schorsing en verwijdering

1.   Een Partij kan de procedure van lid 2 volgen in een van de volgende situaties:

a)

vóór of binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst heeft de andere Partij zodanig wezenlijke wijzigingen in de in artikel 2, lid 2, genoemde, op de verenigbaarheid van de handelspartnerschapsprogramma's getoetste juridische bepalingen heeft doorgevoerd dat er geen sprake meer is van de verenigbaarheid die voor de erkenning in het kader van artikel 2, lid 1, vereist is;

b)

De voorzieningen uit hoofde van artikel 5, lid 2, zijn niet operationeel.

2.   Ingeval een van de in lid 1, punten a) en b), genoemde situaties zich voordoet, kan een Partij de erkenning waarin artikel 2, lid 1, voorziet, 60 dagen na kennisgeving van haar voornemen aan de andere Partij schorsen.

3.   Wanneer een Partij meedeelt dat zij de erkenning waarin artikel 2, lid 1, voorziet, overeenkomstig lid 2 van dit artikel wil schorsen, kan de andere Partij om overleg in het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels verzoeken. Dat overleg vindt binnen 60 dagen na het verzoek plaats.

4.   Een Partij kan de procedure van lid 5 volgen in een van de volgende situaties:

a)

de andere Partij wijzigt haar programma van geautoriseerde marktdeelnemers of haar uitvoering van dat programma zodanig dat er geen sprake meer is van de verenigbaarheid die voor de erkenning in het kader van artikel 2, lid 1, vereist is;

b)

bij de gezamenlijke valideringen waarin artikel 3, lid 2, voorziet, wordt de verenigbaarheid van de respectieve programma's van geautoriseerde marktdeelnemers van de Partijen niet bevestigd.

5.   Ingeval een van de in lid 4, punten a) en b), genoemde situaties zich voordoet, kan een Partij om overleg met de andere Partij in het kader van het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels verzoeken. Dat overleg vindt binnen 60 dagen na het verzoek plaats. Indien een Partij 90 dagen na het verzoek nog steeds van oordeel is dat er geen sprake meer is van de verenigbaarheid die voor de erkenning in het kader van artikel 2, lid 1, is vereist, kan zij de andere Partij in kennis stellen van haar voornemen om de erkenning van haar programma te schorsen. De schorsing treedt 30 dagen na de kennisgeving in werking.


BIJLAGE 19

BESTAANDE MAATREGELEN

Algemene aantekeningen

1.

De lijsten van het Verenigd Koninkrijk en de Unie bevatten, uit hoofde van de artikelen 133, 139 en 195 van deze overeenkomst, de punten van voorbehoud van het Verenigd Koninkrijk en de Unie met betrekking tot bestaande maatregelen die niet in overeenstemming zijn met de verplichtingen die voortvloeien uit:

a)

artikel 128 of 135 van deze overeenkomst;

b)

artikel 136 van deze overeenkomst;

c)

artikel 129 of 137 van deze overeenkomst;

d)

artikel 130 of 138 van deze overeenkomst;

e)

artikel 131 van deze overeenkomst;

f)

artikel 132 van deze overeenkomst, of

g)

artikel 194 van deze overeenkomst.

2.

De punten van voorbehoud van een Partij laten de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van de GATS onverlet.

3.

Elk voorbehoud bevat de volgende elementen:

a)

"sector" verwijst naar de algemene sector waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt;

b)

"subsector" verwijst naar de specifieke sector waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt;

c)

"bedrijfstakkenclassificatie" verwijst, waar van toepassing, naar de activiteit waarop het voorbehoud betrekking heeft overeenkomstig de CPC, ISIC Rev. 3.1, of zoals uitdrukkelijk anders omschreven in dat voorbehoud;

d)

"type voorbehoud" bepaalt de in punt 1 bedoelde verplichting waarvoor een voorbehoud wordt gemaakt;

e)

"bestuursniveau" geeft aan op welk bestuursniveau de maatregel waarvoor een voorbehoud wordt gemaakt, wordt gehandhaafd;

f)

"maatregelen" geeft de in voorkomend geval door het element "omschrijving" nader bepaalde wet- en regelgeving of andere maatregelen aan waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt. Een "maatregel" die onder "maatregelen" is vermeld:

i)

betreft de maatregel zoals gewijzigd, gehandhaafd of verlengd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;

ii)

omvat elke ondergeschikte maatregel die uit hoofde van de maatregel is vastgesteld of wordt gehandhaafd en daarmee verenigbaar is, alsmede

iii)

omvat, met betrekking tot de lijst van de Unie, alle wet- en regelgeving of andere maatregelen ter implementatie van een richtlijn door de lidstaten, alsmede

g)

"omschrijving" vermeldt de niet-conforme aspecten van de bestaande maatregel waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt.

4.

Voor alle duidelijkheid: indien een partij op een ander overheidsniveau dan dat waarop het voorbehoud oorspronkelijk werd gemaakt, een nieuwe maatregel vaststelt en die nieuwe maatregel – op het grondgebied waarop hij van toepassing is – het niet-conforme aspect van de oorspronkelijke maatregel dat onder "maatregelen" wordt genoemd, daadwerkelijk vervangt, wordt de nieuwe maatregel beschouwd als een "wijziging" van de oorspronkelijke maatregel in de zin van artikel 133, lid 1, punt c), artikel 139, lid 1, punt c), artikel 144, punt c), en artikel 195, lid 1, punt c), van deze overeenkomst.

5.

Bij de interpretatie van een voorbehoud wordt met alle elementen van het voorbehoud rekening gehouden. Een voorbehoud moet worden geïnterpreteerd in het licht van de relevante verplichtingen van de hoofdstukken of afdelingen ten aanzien waarvan het wordt gemaakt. Het element "maatregelen" heeft voorrang op alle andere elementen.

6.

Voor de toepassing van de lijsten van het Verenigd Koninkrijk en de Unie wordt verstaan onder:

a)

"ISIC Rev. 3.1": de Internationale industriële standaardclassificatie (International Standard Industrial Classification) van alle takken van economische bedrijvigheid zoals vermeld in de "Statistical Papers, Series M, No.4, ISIC Rev. 3.1, 2002" van het Bureau voor de Statistiek van de Verenigde Naties;

b)

"CPC": de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991).

7.

Voor de toepassing van de lijsten van het Verenigd Koninkrijk en de Unie wordt een voorbehoud gemaakt met betrekking tot een vereiste om een lokale aanwezigheid op het grondgebied van de Unie of het Verenigd Koninkrijk te hebben, ten aanzien van artikel 136 van deze overeenkomst, en niet ten aanzien van artikel 135 of 137 van deze overeenkomst. Bovendien wordt een dergelijk vereiste niet gesteld als een voorbehoud ten aanzien van artikel 129 van deze overeenkomst.

8.

Een voorbehoud op het niveau van de Unie is van toepassing op een maatregel van de Unie, op een maatregel van een lidstaat op centraal niveau of op een maatregel van een overheid binnen een lidstaat, tenzij in het voorbehoud een lidstaat wordt uitgesloten. Een voorbehoud van een lidstaat is van toepassing op een maatregel van een overheid op centraal, regionaal of lokaal niveau in die lidstaat. In het kader van de punten van voorbehoud van België omvat het centrale overheidsniveau de federale overheid en de overheden van de gewesten en de gemeenschappen omdat elk van hen gelijkwaardige wetgevende bevoegdheden bezit. Voor de toepassing van de punten van voorbehoud van de Unie en haar lidstaten worden de Ålandeilanden beschouwd als een regionaal bestuursniveau in Finland. Een op het niveau van het Verenigd Koninkrijk gemaakt voorbehoud is van toepassing op een maatregel van de centrale overheid of een regionale of lokale overheid.

9.

Onderstaande lijst van punten van voorbehoud bevat geen maatregelen met betrekking tot kwalificatievereisten en -procedures, technische normen en vergunningsvereisten en -procedures in de gevallen waarin zij geen beperking vormen in de zin van de artikelen 128, 129, 135, 136, 137 of 194 van deze overeenkomst. Die maatregelen kunnen met name inhouden dat een vergunning moet worden verkregen, dat universeledienstverplichtingen moeten worden vervuld, dat erkende kwalificaties in gereglementeerde sectoren moeten zijn behaald, dat specifieke examens, met inbegrip van taalexamens, moeten zijn behaald, dat aan een lidmaatschapsvereiste voor een bepaald beroep moet zijn voldaan, zoals het lidmaatschap van een beroepsorganisatie, dat er een lokale agent voor dienstverlening is of dat een lokaal adres wordt gehouden, of dat wordt voldaan aan andere niet-discriminerende eisen die inhouden dat bepaalde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd in beschermde zones of gebieden. Hoewel dergelijke maatregelen niet in de lijst zijn opgenomen, blijven zij van toepassing.

10.

Voor alle duidelijkheid: de verplichting voor de Unie om nationale behandeling toe te kennen houdt geen vereiste in van uitbreiding tot natuurlijke of rechtspersonen van het Verenigd Koninkrijk, van de behandeling die in een lidstaat, op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of van op grond van dat Verdrag genomen maatregelen, met inbegrip van de implementatie ervan in de lidstaten, wordt toegekend aan:

i)

natuurlijke personen of ingezetenen van een andere lidstaat, of

ii)

rechtspersonen opgericht of georganiseerd naar het recht van een andere lidstaat of van de Unie die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging in de Unie hebben.

11.

De behandeling die wordt toegekend aan rechtspersonen die door investeerders van een Partij in overeenstemming met het recht van de andere Partij zijn opgericht (met inbegrip, in het geval van de Unie, van het recht van een lidstaat), en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen die andere Partij hebben, laat eventuele voorwaarden en verplichtingen, in overeenstemming met deel twee, rubriek een, titel II, hoofdstuk 2, van deze overeenkomst, die aan een dergelijke rechtspersoon kunnen zijn opgelegd toen die in die andere Partij werd opgericht en die van toepassing blijven, onverlet.

12.

De lijsten zijn uitsluitend van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de Unie overeenkomstig artikel 520, lid 2, en artikel 774 van deze overeenkomst, en zijn enkel relevant in het kader van de handelsbetrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het Verenigd Koninkrijk. De lijsten laten de rechten en verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Unierecht, onverlet.

13.

Voor alle duidelijkheid: niet-discriminerende maatregelen vormen geen beperking inzake markttoegang in de zin van de artikelen 128, 135 of 194 van deze overeenkomst voor alle maatregelen:

a)

op grond waarvan, met het oog op eerlijke mededinging, de eigendom van de infrastructuur moet worden gescheiden van de eigendom van de via die infrastructuur geleverde goederen of verleende diensten, bijvoorbeeld op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie;

b)

die, met het oog op eerlijke mededinging, de concentratie van eigendom beperken;

c)

die beogen het behoud en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu te verzekeren, met inbegrip van een beperking van de beschikbaarheid, het aantal en de reikwijdte van verleende concessies alsmede de instelling van een moratorium of een verbod;

d)

die het aantal verleende vergunningen wegens technische of fysieke beperkingen, bijvoorbeeld telecommunicatiespectra en -frequenties, aan banden leggen, of

e)

volgens welke een bepaald percentage aandeelhouders, eigenaren, vennoten of bestuurders van een onderneming over bepaalde kwalificaties moet beschikken of een bepaald beroep moet uitoefenen, zoals dat van advocaat of accountant.

14.

Met betrekking tot financiële diensten: in tegenstelling tot buitenlandse dochterondernemingen zijn rechtstreeks in een lidstaat opgerichte filialen van financiële instellingen buiten de Unie, behalve in een klein aantal uitzonderingen, niet onderworpen aan de op het niveau van de Europese Unie geharmoniseerde prudentiële voorschriften op grond waarvan die dochterondernemingen in aanmerking komen voor verbeterde faciliteiten voor het oprichten van nieuwe vestigingen en grensoverschrijdende dienstverlening in de gehele Unie. Om die reden wordt aan dergelijke filialen toestemming verleend om op het grondgebied van een lidstaat diensten aan te bieden onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de binnenlandse financiële instellingen van die lidstaat en kunnen zij worden verplicht te voldoen aan bepaalde specifieke prudentiële voorschriften zoals, in het geval van het bankwezen en de effectenhandel, afzonderlijke kapitalisatie- en solvabiliteitsvereisten en vereisten inzake verslaglegging en openbaarmaking van de jaarrekening of, voor het verzekeringswezen, specifieke garantie- en beleggingsvereisten, afzonderlijke kapitalisatie, en lokalisatie in de betrokken lidstaat van de activa die de technische reserves en minstens een derde van de solvabiliteitsmarge vertegenwoordigen.

In de onderstaande lijst van punten van voorbehoud worden de volgende afkortingen gebruikt:

VK

Verenigd Koninkrijk

EU

De Europese Unie, met inbegrip van al haar lidstaten

AT

Oostenrijk

BE

België

BG

Bulgarije

CY

Cyprus

CZ

Tsjechië

DE

Duitsland

DK

Denemarken

EE

Estland

EL

Griekenland

ES

Spanje

FI

Finland

FR

Frankrijk

HR

Kroatië

HU

Hongarije

IE

Ierland

IT

Italië

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

LV

Letland

MT

Malta

NL

Nederland

PL

Polen

PT

Portugal

RO

Roemenië

SE

Zweden

SI

Slovenië

SK

Slowaakse Republiek

Lijst van de Unie

 

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

 

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen (behalve gezondheidszorg)

 

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (gezondheidszorg en detailhandel in geneesmiddelen)

 

Voorbehoud nr. 4 – Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

 

Voorbehoud nr. 5 – Onroerendgoeddiensten

 

Voorbehoud nr. 6 – Zakelijke diensten

 

Voorbehoud nr. 7 – Communicatiediensten

 

Voorbehoud nr. 8 – Diensten in verband met de bouw

 

Voorbehoud nr. 9 – Distributiediensten

 

Voorbehoud nr. 10 – Onderwijsdiensten

 

Voorbehoud nr. 11 – Milieudiensten

 

Voorbehoud nr. 12 – Financiële diensten

 

Voorbehoud nr. 13 – Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

 

Voorbehoud nr. 14 – Diensten in verband met toerisme en reizen

 

Voorbehoud nr. 15 – Cultuur, sport en recreatie

 

Voorbehoud nr. 16 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

 

Voorbehoud nr. 17 – Energiegerelateerde activiteiten

 

Voorbehoud nr. 18 – Landbouw, visserij en be- en verwerkende industrie

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

Sector:

Alle sectoren

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Prestatie-eisen

Hoger management en raden van bestuur

Verplichtingen voor rechtskundige diensten

Hoofdstuk / Afdeling:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten en regelgevingskader voor rechtskundige diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Soort vestiging

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

De EU: de behandeling die op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt toegekend aan rechtspersonen die in overeenstemming met het recht van de Unie of van een lidstaat van de Unie zijn opgericht en hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Unie hebben, met inbegrip van rechtspersonen die in de Unie zijn opgericht door investeerders uit het Verenigd Koninkrijk, wordt niet toegekend aan rechtspersonen die buiten de Unie zijn opgericht, noch aan filialen of vertegenwoordigingskantoren van dergelijke rechtspersonen, met inbegrip van filialen of vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit het Verenigd Koninkrijk.

Ten aanzien van rechtspersonen die overeenkomstig het recht van de Unie of van een lidstaat zijn opgericht en die slechts hun statutaire zetel in de Unie hebben, kan een minder gunstige behandeling worden toegepast, tenzij kan worden aangetoond dat zij een feitelijke en duurzame band met de economie van een van de lidstaten hebben.

Maatregelen:

 

EU: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

Dit voorbehoud is alleen van toepassing op gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten:

De EU (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): elke lidstaat die activa van of haar aandelen in een bestaande staatsonderneming of een bestaande overheidsentiteit die gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten (CPC 93, 92) verstrekt, verkoopt of anderszins vervreemdt, kan met betrekking tot investeerders uit het Verenigd Koninkrijk of hun ondernemingen, een verbod of beperkingen opleggen ten aanzien van de eigendom van dergelijke aandelen of activa en/of ten aanzien van eventuele zeggenschap over een daaruit voortvloeiende onderneming beperkingen opleggen. Met betrekking tot een dergelijke verkoop of vervreemding anderszins kan elke lidstaat maatregelen vaststellen of handhaven inzake de nationaliteit van het hogere management of de leden van de raden van bestuur, en maatregelen vaststellen of handhaven ter beperking van het aantal aanbieders.

Voor de toepassing van dit voorbehoud:

i)

wordt als een bestaande maatregel beschouwd elke maatregel die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt gehandhaafd of vastgesteld en die op het tijdstip van de verkoop of vervreemding anderszins een verbod of beperkingen oplegt ten aanzien van de eigendom van aandelen of activa, nationaliteitsvereisten stelt of het aantal aanbieders zoals omschreven in dit voorbehoud beperkt, en

ii)

wordt onder "staatsonderneming" verstaan een onderneming die eigendom is van of waarover door eigendomsbelangen zeggenschap wordt uitgeoefend door een lidstaat, met inbegrip van ondernemingen die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst uitsluitend zijn opgericht met het oog op de verkoop of vervreemding anderszins van aandelen in of activa van een bestaande staatsonderneming of overheidsentiteit.

Regelgeving:

 

EU: Zoals hierboven toegelicht in het element "Omschrijving".

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

In AT: Voor de exploitatie van een filiaal moeten vennootschappen van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) ten minste één voor de vertegenwoordiging ervan verantwoordelijke persoon benoemen die ingezetene van Oostenrijk is.

Leidinggevend personeel (directeuren, natuurlijke personen) dat verantwoordelijk is voor de naleving van de Oostenrijkse handelswetgeving (Gewerbeordnung) moet zijn woonplaats in Oostenrijk hebben.

In BG: Buitenlandse rechtspersonen, tenzij die uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) zijn opgericht, mogen zaken doen en activiteiten uitoefenen indien zij in de Republiek Bulgarije zijn gevestigd in de vorm van een in het handelsregister ingeschreven vennootschap. Voor de oprichting van filialen is een vergunning vereist.

Vertegenwoordigingskantoren van buitenlandse ondernemingen moeten worden ingeschreven bij de Bulgaarse Kamer van Koophandel, mogen geen economische activiteiten ontplooien en mogen enkel reclame maken voor hun eigenaar en optreden als vertegenwoordiger of agent.

In EE: Indien ten minste de helft van de leden van de raad van bestuur van een besloten vennootschap, een naamloze vennootschap of een filiaal niet in Estland, in een andere lidstaat van de EER of in de Zwitserse Bondsstaat woonachtig is, wijst de besloten vennootschap, de naamloze vennootschap of de buitenlandse vennootschap een contactpunt aan waarvan het Estse adres kan worden gebruikt voor de overhandiging van de processtukken van de onderneming en de tot de onderneming gerichte intentieverklaringen (d.w.z. het filiaal van een buitenlandse vennootschap).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling; grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

In FI: Ten minste een van de vennoten van een vennootschap onder firma of ten minste een van de beherende vennoten van een commanditaire vennootschap moet EER-ingezetene zijn of, indien de vennoot een rechtspersoon is, in de EER gevestigd zijn (filialen niet toegestaan). De registratieautoriteit kan vrijstellingen verlenen.

Om als particulier ondernemer een handelsactiviteit uit te voeren, is ingezetenschap in de EER vereist.

Indien een buitenlandse organisatie uit een land buiten de EER een bedrijf of handelsonderneming wil voeren door een filiaal in Finland te vestigen, is een handelsvergunning nodig.

Ten minste een van de gewone en een van de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur alsook de directeur dient ingezetene van de EER te zijn. De registratieautoriteit kan voor bepaalde ondernemingen vrijstellingen verlenen.

In SE: Een buitenlandse onderneming die geen rechtspersoon heeft opgericht in Zweden of die zaken doet via een handelsagent, moet haar handelstransacties laten verlopen via een in Zweden geregistreerd filiaal met een onafhankelijke leiding en gescheiden rekeningen. De directeur en de vice-directeur, indien benoemd, van het filiaal moeten ingezetenen van de EER zijn. Niet in de EER woonachtige natuurlijke personen die commerciële activiteiten in Zweden verrichten, moeten een ingezetene als vertegenwoordiger aanwijzen die verantwoordelijk is voor de activiteiten in Zweden, en die laten registreren. Voor de activiteiten in Zweden moeten afzonderlijke rekeningen worden bijgehouden. In individuele gevallen kan de bevoegde autoriteit vrijstelling verlenen van de filiaal- en woonplaatsvereisten. Bouwprojecten met een duur van minder dan een jaar die worden uitgevoerd door een onderneming die buiten de EER is gevestigd of een natuurlijke persoon die geen ingezetene van de EER is, zijn vrijgesteld van de verplichting een filiaal te vestigen of een ingezeten vertegenwoordiger te benoemen.

Wat besloten vennootschappen en coöperatieve verenigingen betreft, moet ten minste 50 % van de leden van de raad van bestuur, ten minste 50 % van de plaatsvervangende bestuursleden, de directeur, de vicedirecteur en ten minste een van de tot tekening voor de onderneming gemachtigde personen (voor zover van toepassing) ingezetene van de EER zijn. De bevoegde autoriteit kan vrijstelling verlenen van dat vereiste. Indien geen van de vertegenwoordigers van de onderneming/vennootschap ingezetene van Zweden is, moet de raad van bestuur een ingezetene van Zweden aanwijzen en laten registeren die namens de onderneming of vennootschap officiële stukken mag ontvangen.

Voor de oprichting van alle andere soorten rechtspersonen gelden vergelijkbare voorwaarden.

In SK: Buitenlandse natuurlijke personen wier naam in het desbetreffende register (handels-, ondernemers- of ander beroepsregister) moet worden opgenomen als gemachtigde die namens een ondernemer mag optreden, dienen een vergunning tot verblijf in Slowakije aan te vragen.

Regelgeving:

 

AT: Aktiengesetz, BGBL. Nr. 98/1965, § 254 (2);

GmbH-Gesetz, RGBL. Nr. 58/1906, § 107 (2); en Gewerbeordnung, BGBL. Nr. 194/1994, § 39 (2a).

 

BG: Handelswet, artikel 17a; en

Wet betreffende de stimulering van investeringen, artikel 24.

 

EE: Äriseadustik (Handelswetboek) § 631 (1, 2 en 4).

 

FI: Laki elinkeinon harjoittamisen oikeudesta (Wet op het recht om een handelsactiviteit uit te voeren) (122/1919), s. 1;

 

Osuuskuntalaki (Wet inzake coöperaties) 1488/2001;

 

Osakeyhtiölaki (Wet op de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid) (624/2006); en

 

Laki luottolaitostoiminnasta (Wet inzake kredietinstellingen) (121/2007).

 

SE: Lag om utländska filialer m.m (Wet op buitenlandse filialen) (1992:160);

 

Aktiebolagslagen (Vennootschapswet) (2005:551);

 

Wet op coöperatieve economische verenigingen (2018: 672); en Wet betreffende de Europese economische samenwerkingsverbanden (1994:1927).

 

SK: Wet 513/1991 inzake het wetboek van koophandel (artikel 21); Wet 455/1991 inzake handelsvergunningen; en

Wet nr. 404/2011 inzake het verblijf van vreemdelingen (artikelen 22 en 32).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

In BG: Gevestigde ondernemingen mogen onderdanen van derde landen alleen in dienst nemen voor functies waarvoor de Bulgaarse nationaliteit niet vereist is. Het totale aantal door een gevestigde onderneming tewerkgestelde onderdanen van derde landen mag gedurende de voorgaande 12 maanden niet meer bedragen dan 20 % (35 % voor kleine en middelgrote ondernemingen) van het gemiddelde aantal Bulgaarse onderdanen, onderdanen van andere lidstaten, van staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de EER of van de Zwitserse Bondsstaat die zijn aangeworven op basis van een arbeidsovereenkomst. Bovendien moet de werkgever aantonen dat er geen geschikte Bulgaarse, EU-, EER- of Zwitserse werknemer voor de desbetreffende positie is, door een arbeidsmarkttoets uit te voeren alvorens een onderdaan van een derde land in dienst te nemen.

Voor hooggekwalificeerde krachten, seizoensarbeiders en gedetacheerde werknemers en voor binnen een onderneming overgeplaatste personen, onderzoekers en studenten is er geen beperking gesteld aan het aantal onderdanen van derde landen dat voor één onderneming werkt. Voor de tewerkstelling van onderdanen van derde landen in die categorieën is geen arbeidsmarkttoets vereist.

Maatregelen:

 

BG: Wet inzake migratie en arbeidsmobiliteit van werknemers.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In PL: Een vertegenwoordigingskantoor mag alleen reclame- en promotieactiviteiten voor de vertegenwoordigde buitenlandse moederonderneming uitvoeren. Voor alle sectoren, met uitzondering van rechtskundige diensten, geldt dat investeerders van buiten de Europese Unie en hun ondernemingen zich uitsluitend kunnen vestigen in de vorm van een commanditaire vennootschap, een commanditaire vennootschap op aandelen, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of een naamloze vennootschap, terwijl binnenlandse investeerders en ondernemingen ook niet-commerciële vennootschapsvormen mogen hebben (vennootschap onder firma en vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid).

Maatregelen:

 

PL: Wet van 6 maart 2018 houdende regels betreffende de economische activiteit van buitenlandse ondernemers en andere buitenlanders op het grondgebied van de Republiek Polen

b)   Verwerving van vastgoed

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling:

 

In AT (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Voor de verwerving, aankoop, huur of leasing van onroerend goed door natuurlijke personen en ondernemingen van buiten de Europese Unie is een vergunning vereist van de bevoegde regionale autoriteiten (Länder). Vergunningen worden slechts verleend indien de verwerving wordt geacht in het algemeen belang te zijn (met name op economisch, sociaal en cultureel vlak).

 

In CY: Cyprioten of personen van Cypriotische herkomst en onderdanen van een lidstaat mogen zonder beperkingen goederen in Cyprus verwerven. Zonder toestemming van de ministerraad kunnen buitenlanders geen onroerend goed verwerven, tenzij als gevolg van een overlijden. Voor buitenlanders geldt dat wanneer het verworven onroerend goed de omvang overschrijdt die nodig is voor het optrekken van een huis of een gebouw voor commerciële doeleinden, of de oppervlakte van twee donum (2 676 m2) overschrijdt, elke door de ministerraad verleende vergunning is onderworpen aan de voorwaarden, beperkingen en criteria die door de ministerraad bij verordeningen zijn vastgesteld en zijn goedgekeurd door het Huis van Afgevaardigden. Een buitenlander is elke persoon die geen burger is van de Republiek Cyprus, ondernemingen waarover buitenlandse zeggenschap bestaat, daaronder begrepen. Buitenlanders van Cypriotische oorsprong of niet-Cypriotische echtgenoten van burgers van de Republiek Cyprus vallen niet onder dat begrip.

 

In CZ: Voor landbouwgrond in handen van de overheid gelden specifieke regels. Landbouwgrond van de staat kan alleen worden verworven door Tsjechische onderdanen, onderdanen van een andere lidstaat, onderdanen van staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de EER of onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat. Rechtspersonen kunnen alleen landbouwgrond van de staat verwerven als het agrarische ondernemers in de Tsjechische Republiek betreft of personen met een vergelijkbare status in een andere lidstaat van de Europese Unie, in staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de EER of in de Zwitserse Bondsstaat.

 

In DK: Natuurlijke personen die geen ingezetene van Denemarken zijn, en die niet eerder ingezetene van Denemarken waren gedurende een totale periode van vijf jaar, moeten overeenkomstig de Deense wet betreffende eigendomsverwerving toestemming van het ministerie van Justitie krijgen voor de verwerving van onroerend goed in Denemarken. Dat geldt tevens voor niet in Denemarken ingeschreven rechtspersonen. Voor natuurlijke personen wordt de verwerving van onroerend goed toegestaan indien de aanvrager het onroerend goed zal gebruiken als zijn hoofdverblijfplaats.

Voor niet in Denemarken ingeschreven rechtspersonen zal de verwerving van onroerend goed over het algemeen worden toegestaan, indien de verwerving een eerste vereiste voor de zakelijke activiteiten van de koper is. Toestemming is eveneens vereist indien de aanvrager het onroerend goed zal gebruiken als tweede woning. Die toestemming wordt alleen verleend als de aanvrager op grond van een algemene en concrete beoordeling wordt geacht bijzonder nauwe banden met Denemarken te hebben.

Toestemming in het kader van de wet op de eigendomsverkrijging wordt slechts verleend voor de verwerving van een specifiek onroerend goed. De verwerving van landbouwgrond door natuurlijke of rechtspersonen wordt bovendien geregeld door de Deense Wet inzake landbouwbedrijven, die beperkingen oplegt aan alle personen, Deens of buitenlands, ten aanzien van de verwerving van agrarische eigendommen. Natuurlijke of rechtspersonen die agrarisch onroerend goed wensen te verwerven, moeten dus aan de voorschriften van die wet voldoen. Dat betekent in het algemeen dat op het landbouwbedrijf een beperkt woonplaatsvereiste van toepassing is. Het woonplaatsvereiste is niet persoonlijk. Rechtspersonen moeten tot de in § 20 en § 21 van de wet vermelde soorten behoren en in de Unie (of EER) zijn geregistreerd.

In EE: Een rechtspersoon uit een OESO-lidstaat heeft het recht een onroerend goed te verwerven dat het volgende omvat:

i)

in totaal minder dan tien hectare landbouwgrond, bosgrond of landbouw- en bosgrond zonder beperkingen.

ii)

tien hectare of meer landbouwgrond indien de rechtspersoon gedurende de drie jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het jaar waarin de verwerving van het onroerend goed plaatsvond, betrokken is geweest bij de productie van de in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde landbouwproducten, met uitzondering van visserijproducten en katoen (hierna "landbouwproducten" genoemd).

iii)

tien hectare of meer bosgrond indien de rechtspersoon gedurende de drie jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het jaar waarin de verwerving van het onroerend goed plaatsvond, betrokken is geweest bij bosbeheer in de zin van de Boswet (hierna "bosbeheer" genoemd) of de productie van landbouwproducten.

iv)

minder dan tien hectare landbouwgrond en minder dan tien hectare bosgrond, maar in totaal tien hectare of meer landbouw- en bosgrond, indien de rechtspersoon gedurende de drie jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het jaar waarin de verwerving van het onroerend goed plaatsvond, betrokken is geweest bij de productie van landbouwproducten of bosbeheer.

Indien een rechtspersoon niet voldoet aan de in de punten ii) tot en met iv) gestelde eisen, kan hij een onroerend goed dat in totaal ten minste tien hectare landbouwgrond, bosgrond of landbouw- en bosgrond omvat, slechts verwerven met toestemming van de gemeenteraad van de plaats waar het te verwerven onroerend goed zich bevindt.

In bepaalde geografische gebieden gelden voor niet-EER-onderdanen beperkingen inzake de verwerving van onroerend goed.

In EL: De verwerving of huur van onroerend goed in de grensregio's is verboden voor natuurlijke personen of rechtspersonen die niet de nationaliteit hebben van of wier basis niet gelegen is in een van de lidstaten of een van de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie. Het verbod kan worden opgeheven bij een discretionair besluit van een commissie van de bevoegde decentrale overheid (of de minister van Nationale Defensie indien de te exploiteren eigendommen eigendom zijn van het Fonds voor de exploitatie van particulier openbaar eigendom).

In HR: Buitenlandse ondernemingen mogen alleen onroerend goed verwerven met het oog op het verlenen van diensten indien zij als rechtspersoon naar Kroatisch recht gevestigd en opgericht zijn. Voor de overname van onroerend goed dat nodig is voor de levering van diensten door filialen, is de goedkeuring van het ministerie van Justitie vereist. Buitenlanders kunnen geen landbouwgrond verwerven.

In MT: Personen die geen onderdaan zijn van een lidstaat kunnen geen onroerend goed verwerven voor commerciële doeleinden. Bedrijven waarvan 25 % of meer van de aandeelhouders van buiten de Europese Unie zijn, moeten een vergunning verkrijgen van de bevoegde autoriteit (minister van Financiën) om onroerend goed voor commerciële of zakelijke doeleinden te kopen. De bevoegde autoriteit zal beslissen of de voorgestelde aankoop een nettovoordeel voor de Maltese economie vertegenwoordigt.

In PL: Voor de rechtstreekse en onrechtstreekse verwerving van onroerend door buitenlanders is een vergunning vereist. De vergunning wordt verleend bij administratief besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, met instemming van de minister van Nationale Defensie, en, in het geval van agrarisch onroerend goed, ook met instemming van de minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling.

Maatregelen:

 

AT: Burgenländisches Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 25/2007;

 

Kärntner Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 9/2004;

 

NÖ-Grundverkehrsgesetz, LGBL. 6800;

 

OÖ- Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 88/1994;

 

Salzburger Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 9/2002;

 

Steiermärkisches Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 134/1993;

 

Tiroler Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 61/1996; Voralberger Grundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 42/2004; en

 

Wiener Ausländergrundverkehrsgesetz, LGBL. Nr. 11/1998.

 

CY: Wet inzake de verwerving van onroerend goed (Vreemdelingen) (hoofdstuk 109), zoals gewijzigd.

 

CZ: Wet nr. 503/2012 Coll. betreffende het staatskadaster, zoals gewijzigd.

 

DK: Deense Wet inzake de verwerving van onroerend goed (Geconsolideerde wet nr. 265 van 21 maart 2014 betreffende de verwerving van onroerend goed);

Uitvoeringsdecreet inzake verwerving (Uitvoeringsdecreet nr. 764 van 18 september 1995); en de Wet op de landbouwbedrijven (Geconsolideerde wet nr. 27 van 4 januari 2017).

 

EE: Kinnisasja omandamise kitsendamise seadus (Wet inzake beperkingen op de verwerving van vastgoed) hoofdstuk 2, § 4, hoofdstuk 3, § 10, 2017.

 

EL: Wet 1892/1990 in zijn huidige vorm, juncto, wat de toepassing betreft, ministerieel besluit F.110/3/330340/S.120/7-4-14 van de minister van Nationale Defensie en de minister van Burgerbescherming.

 

HR: Wet inzake eigendom en andere met eigendom verband houdende rechten (OG 91/96, 68/98, 137/99, 22/00, 73/00, 129/00, 114/01, 79/06, 141/06, 146/08, 38/09, 143/12, 152/14), artikelen 354 tot en met 358.b; Wet op de landbouwgrond (OG 20/18, 115/18, 98/19), artikel 2; Algemene wet inzake administratieve procedures.

 

MT: Immoveable Property (Acquisition By Non-Residents) Act (Cap. 246), en Protocol nr. 6 bij het EU-toetredingsverdrag inzake de verwerving van tweede woningen op Malta.

 

PL: Wet van 24 maart 1920 betreffende de verwerving van onroerend goed door buitenlanders (Pools staatsblad van 2016, punt 1061, zoals gewijzigd).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In HU: De aankoop van onroerend goed door niet-ingezetenen is onderworpen aan een vergunning van de bevoegde administratieve autoriteit die verantwoordelijk is voor de geografische ligging van het onroerend goed.

Maatregelen:

 

oHU: Regeringsbesluit nr. 251/2014 (X. 2.) betreffende de verwerving door buitenlanders van nroerend goed met uitzondering van grond die wordt gebruikt voor landbouw- of bosbouwdoeleinden; en Wet LXXVIII van 1993 (artikel ("paragraph") 1/A).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In LV: Verwerving van grond in steden door onderdanen van het Verenigd Koninkrijk is toegestaan via rechtspersonen die in Letland of in andere lidstaten zijn ingeschreven:

i)

indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal ervan in handen is van onderdanen van de lidstaten, de Letse overheid of een gemeente, afzonderlijk of in totaal;

ii)

indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal ervan in handen is van natuurlijke personen en ondernemingen van derde landen waarmee Letland bilaterale overeenkomsten met betrekking tot de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen heeft gesloten en die vóór 31 december 1996 door het Letse parlement zijn goedgekeurd;

iii)

indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal ervan in handen is van natuurlijke personen en ondernemingen van derde landen waarmee Letland na 31 december 1996 bilaterale overeenkomsten met betrekking tot de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen heeft gesloten, indien in die overeenkomsten de rechten van Letse natuurlijke personen en ondernemingen op de verwerving van grond in het betreffende derde land zijn vastgesteld;

iv)

indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal ervan in handen is van de in de punten i), ii) en iii) bedoelde personen gezamenlijk; of

v)

die een openbare naamloze vennootschap zijn, indien hun aandelen op de beurs genoteerd zijn.

Voor zover het Verenigd Koninkrijk toestaat dat onderdanen van en ondernemingen uit Letland stedelijk onroerend goed op zijn grondgebied kopen, staat Letland toe dat onderdanen van en ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk stedelijk onroerend goed in Letland kopen onder dezelfde voorwaarden als Letse onderdanen.

Maatregelen:

 

LV: Wet op de landhervorming in de steden van de Republiek Letland, artikelen ("section") 20 en 21.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In DE: Bepaalde voorwaarden van wederkerigheid kunnen van toepassing zijn voor de verwerving van onroerend goed.

 

In ES: Voor buitenlandse investeringen in activiteiten die rechtstreeks betrekking hebben op investeringen in onroerend goed voor de diplomatieke missies door staten die geen lidstaat zijn, is een administratieve vergunning van de Spaanse ministerraad vereist, tenzij er sprake is van een wederzijdse liberaliseringsovereenkomst.

 

In RO: Buitenlanders, staatlozen en buitenlandse rechtspersonen (andere dan onderdanen van en rechtspersonen uit een lidstaat van de EER) kunnen eigendomsrechten ten aanzien van grond verwerven onder de voorwaarden geregeld in internationale verdragen, op basis van wederkerigheid. Buitenlanders, staatlozen en buitenlandse rechtspersonen mogen geen eigendomsrecht ten aanzien van grond verwerven onder gunstiger voorwaarden dan die welke gelden voor natuurlijke personen of rechtspersonen uit de Europese Unie.

Maatregelen:

 

DE: Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche (EGBGB; Inleidende Wet op het Burgerlijk Wetboek).

 

ES: Koninklijk besluit 664/1999 van 23 april 1999 betreffende buitenlandse investeringen.

 

RO: Wet nr. 17/2014 betreffende bepaalde maatregelen ter regulering van de verkoop en aankoop van buiten de stad gelegen landbouwgrond en wijzigingen daarop; en

Wet nr. 268/2001 op de privatisering van ondernemingen die grond bezitten die staatseigendom is en op privaat beheer door de staat van landbouwgrond en tot instelling van het agentschap voor staatsdomeinen, met inbegrip van latere wijzigingen daarop.

Voorbehoud nr. 2 -Vrije beroepen (behalve gezondheidszorg)

Sector – subsector:

Vrije beroepen – rechtskundige diensten; octrooigemachtigde, industriële-eigendomgemachtigde, intellectuele-eigendomadvocaat; boekhoudkundige diensten; auditdiensten, diensten van belastingconsulenten; diensten van architecten en stedenbouwkundigen, diensten van ingenieurs en geïntegreerde diensten van ingenieurs

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 861, 862, 863, 8671, 8672, 8673, 8674, deel van 879

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Verplichtingen voor rechtskundige diensten

Hoofdstuk / Afdeling:

Liberalisering van investeringen, grensoverschrijdende handel in diensten en regelgevingskader voor rechtskundige diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Rechtskundige diensten (deel van CPC 861) (1)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen

In EU: In iedere lidstaat gelden niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm.

i)

Specifieke rechtskundige diensten uit hoofde van de oorspronkelijke beroepstitel (deel van CPC 861 – rechtskundig advies, en arbitrage-, verzoenings- en bemiddelingsdiensten met betrekking tot het eigen rechtsgebied en internationaal recht, krachtens deel twee, rubriek een, titel II, hoofdstuk 5, afdeling 7, van deze overeenkomst).

Voor alle duidelijkheid: conform de Algemene aantekeningen, met name punt 9, kunnen de vereisten van inschrijving in het tableau omvatten dat een bepaalde mate van opleiding onder toezicht van een gekwalificeerde advocaat moet zijn genoten, of dat een kantoor of een postadres binnen de jurisdictie van een specifieke balie moet worden gehouden om voor inschrijving in dat tableau in aanmerking te komen. Sommige lidstaten kunnen de bevoegdheid om het recht van het gast-rechtsgebied te beoefenen, voorbehouden aan natuurlijke personen die een bepaalde positie bekleden binnen een advocatenkantoor/bedrijf/onderneming, of voor aandeelhouders.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, markttoegang en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

In AT: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland alsmede ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist voor het verlenen van rechtskundige diensten met betrekking tot het recht van het gast-rechtsgebied (van de Unie en de lidstaat), met inbegrip van vertegenwoordiging in rechte. Enkel advocaten met de nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland mogen rechtskundige diensten verlenen via een commerciële aanwezigheid. Het verlenen van rechtskundige diensten op het gebied van internationaal publiekrecht en het recht van het eigen rechtsgebied is alleen toegestaan op grensoverschrijdende basis.

De deelneming van buitenlandse advocaten (die in hun eigen rechtsgebied volledig gekwalificeerd moeten zijn) in het aandelenkapitaal van een advocatenkantoor en hun aandeel in het bedrijfsresultaat mogen maximaal 25 % bedragen; het overige deel moet in handen zijn van volledig gekwalificeerde advocaten van een lidstaat van de EER of van Zwitserland en alleen die laatsten mogen een beslissende invloed hebben op de besluitvorming van het advocatenkantoor.

In BE: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Buitenlandse advocaten mogen rechtskundige diensten verlenen. Advocaten die lid zijn van een buitenlandse (niet-EU) balie en zich in België willen vestigen maar niet aan de voorwaarden voor inschrijving in het tableau van volledig bevoegde advocaten, de EU-lijst of de lijst van advocaat-stagiairs voldoen, kunnen verzoeken op de zogenaamde "B-lijst" te worden geplaatst. Alleen de Brusselse balie kent een dergelijke B-lijst. Een advocaat op de B-lijst mag specifieke rechtskundige diensten verlenen.

In BG: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Voor het verlenen van juridische-bemiddelingsdiensten is permanent ingezetenschap vereist. Een bemiddelaar moet in het uniforme register van bemiddelaars van het Ministerie van Justitie opgenomen zijn.

In Bulgarije kan volledige nationale behandeling wat de vestiging en de exploitatie van ondernemingen alsmede het verlenen van diensten betreft, alleen worden verleend aan ondernemingen die gevestigd zijn in landen waarmee bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse juridische bijstand zijn of zullen worden gesloten, en tot burgers van die landen.

In CY: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland alsmede ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist. Alleen advocaten die in het tableau zijn ingeschreven, mogen vennoot, aandeelhouder of lid van de raad van bestuur van een advocatenkantoor op Cyprus zijn.

In CZ: Voor buitenlandse advocaten is ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) vereist.

In DE: Voor buitenlandse advocaten (met andere kwalificaties dan die van de EER en Zwitserland) kunnen beperkingen gelden voor aandelenbezit in een advocatenkantoor dat rechtskundige diensten in het recht van het gast-rechtsgebied verleent.

In DK: Onverminderd het bovenstaande EU-voorbehoud, kunnen alleen advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming, andere werknemers van het advocatenkantoor of een ander in Denemarken geregistreerd advocatenkantoor, aandelen van een advocatenkantoor bezitten. De andere werknemers van het advocatenkantoor mogen samen maximaal 10 % van de aandelen en de stemrechten bezitten en moeten, om aandeelhouder te zijn, een examen afleggen over de regels die van bijzonder belang zijn voor de rechtspraktijk.

Alleen advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming, andere aandeelhouders en werknemersvertegenwoordigers, kunnen lid van de raad van bestuur zijn. De meerderheid van de leden van de raad van bestuur moet bestaan uit advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming. Alleen advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming, en andere aandeelhouders die het bovengenoemde examen hebben afgelegd, kunnen bestuurder van het advocatenkantoor zijn.

In ES: Een kantooradres is vereist om specifieke rechtskundige diensten te verlenen.

In FR, Vestiging in of ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist om permanent diensten aan te bieden. Onverminderd het bovenstaande EU-voorbehoud geldt voor alle advocaten dat het kantoor een van de volgende rechtsvormen moet hebben die naar Frans recht op niet-discriminerende basis zijn toegestaan: SCP (société civile professionnelle), SEL (société d'exercice libéral), SEP (société en participation), SARL (société à responsabilité limitée), SAS (société par actions simplifiée), SA (société anonyme), SPE (société pluriprofessionnelle d'exercice) en "association", onder bepaalde voorwaarden. Voor aandeelhouders, bestuurders en vennoten kunnen specifieke beperkingen gelden met betrekking tot hun professionele activiteiten.

In HR: Alleen een advocaat die de Kroatische titel van advocaat heeft, mag een advocatenkantoor oprichten (advocatenkantoren uit het VK mogen een bijkantoor oprichten, maar die mag geen Kroatische advocaten in dienst hebben).

In HU: Een samenwerkingsovereenkomst met een Hongaarse advocaat (ügyvéd) of een Hongaars advocatenkantoor (ügyvédi iroda) is vereist. Een buitenlandse rechtskundig adviseur kan geen lid zijn van een Hongaars advocatenkantoor. Een buitenlandse advocaat mag geen stukken opstellen met het oog op de indiening daarvan bij, noch optreden als de juridisch vertegenwoordiger van een cliënt voor, een scheidsrechter of bemiddelaar in enig geschil.

In PT (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Buitenlanders in het bezit van een diploma dat is afgegeven door een faculteit der rechtsgeleerdheid in Portugal, kunnen zich inschrijven in het Portugese tableau (Ordem dos Advogados), onder dezelfde voorwaarden als die voor Portugese onderdanen gelden, indien hun respectieve land een wederkerige behandeling aan Portugese onderdanen toekent.

Andere buitenlanders die een graad in de rechten hebben behaald die door een faculteit der rechtsgeleerdheid in Portugal wordt erkend, kunnen zich inschrijven als lid van de orde van advocaten, op voorwaarde dat ze de vereiste opleiding ondergaan en de definitieve beoordeling en het toelatingsexamen met goed gevolg doorstaan.

Juridische raadgeving is toegestaan door juristen, mits zij hun professionele woonplaats ("domiciliação") in PT hebben, een toelatingsexamen hebben afgelegd en in het tableau zijn ingeschreven.

In RO: Een buitenlandse advocaat mag geen mondelinge conclusies nemen of schriftelijke conclusies indienen bij gerechtelijke instanties en andere rechterlijke entiteiten, behalve voor internationale arbitrage.

In SE: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Onverminderd het bovenstaande EU-voorbehoud kan een lid van de Zweedse orde van advocaten alleen te werk worden gesteld door een lid van de balie of een onderneming die de activiteiten van een lid van de balie verricht. Niettemin mag een lid van de balie te werk worden gesteld in een buitenlandse onderneming die de activiteiten van een advocaat verricht, mits die onderneming is gevestigd in de Unie, de EER of de Zwitserse Bondsstaat. Mits de raad van de Zweedse orde van advocaten een vrijstelling verleent, kan een lid van de Zweedse orde van advocaten ook te werk worden gesteld in een advocatenkantoor van buiten de Europese Unie.

Leden van de balie die hun rechtspraktijk uitoefenen in de vorm van een onderneming of een personenvennootschap, mogen geen andere doelstelling hebben en geen andere activiteiten verrichten dan het beroep van advocaat uitoefenen. Samenwerking met andere advocatenkantoren is toegestaan, maar voor samenwerking met buitenlandse kantoren is toestemming van de Zweedse raad van de orde van advocaten vereist. Alleen leden van de balie mogen rechtstreeks of onrechtstreeks, of via een onderneming, het beroep van advocaat uitoefenen, aandelen bezitten van de onderneming of vennoot zijn. Alleen leden mogen lid of plaatsvervangend lid van de raad van bestuur, vice-directeur, bevoegde ondertekenaar of secretaris van de onderneming of de personenvennootschap zijn.

In SI: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Een buitenlandse advocaat die bevoegd is het recht van het eigen rechtsgebied uit te oefenen, kan rechtskundige diensten verlenen of het recht beoefenen onder de voorwaarden van artikel 34a van de advocatenwet, mits aan de voorwaarde van feitelijke wederkerigheid is voldaan. Onverminderd het EU-voorbehoud betreffende niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm: commerciële aanwezigheid voor door de Sloveense balie aangewezen advocaten is uitsluitend beperkt tot individueel gevestigde advocaten, advocatenkantoren in de vorm van een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid of advocatenkantoren met onbeperkte aansprakelijkheid (personenvennootschap). De activiteiten van advocatenkantoren zijn beperkt tot het beoefenen van de rechtspraktijk. Alleen advocaten mogen vennoot zijn in een advocatenkantoor.

In SK: Voor advocaten van buiten de EU geldt de voorwaarde van feitelijke wederkerigheid.

ii)

Andere rechtskundige diensten (recht van het gast-rechtsgebied, inclusief rechtskundig advies, arbitrage-, verzoenings- en bemiddelingsdiensten en rechtskundige vertegenwoordiging).

Voor alle duidelijkheid: conform de Algemene aantekeningen, met name punt 9, kunnen de vereisten van inschrijving in het tableau omvatten dat een rechtendiploma in het gast-rechtsgebied of gelijkwaardig moet zijn behaald, of dat een bepaalde mate van opleiding onder toezicht van een gekwalificeerde advocaat moet zijn genoten, of dat een kantoor of een postadres binnen de jurisdictie van een specifieke balie moet worden gehouden om voor inschrijving bij die balie in aanmerking te komen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In EU: Natuurlijke of rechtspersonen mogen bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) alleen worden vertegenwoordigd door een in een van de lidstaten van de EER ingeschreven advocaat die in de EER is gevestigd, voor zover die in die lidstaat bevoegd is om als merkengemachtigde of in industriële eigendomszaken op te treden, dan wel door erkende gemachtigden die op de daartoe door EUIPO bijgehouden lijst vermeld staan (deel van CPC 861).

 

In AT: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland alsmede ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist voor het verlenen van rechtskundige diensten met betrekking tot het recht van het gast-rechtsgebied (van de Unie en de lidstaat), met inbegrip van vertegenwoordiging in rechte. Enkel advocaten met de nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland mogen rechtskundige diensten verlenen via een commerciële aanwezigheid. Het verlenen van rechtskundige diensten op het gebied van internationaal publiekrecht en het recht van het eigen rechtsgebied is alleen toegestaan op grensoverschrijdende basis.

De deelneming van buitenlandse advocaten (die in hun eigen rechtsgebied volledig gekwalificeerd moeten zijn) in het aandelenkapitaal van een advocatenkantoor en hun aandeel in het bedrijfsresultaat mogen maximaal 25 % bedragen; het overige deel moet in handen zijn van volledig gekwalificeerde advocaten van een lidstaat van de EER of van Zwitserland en alleen die laatsten mogen een beslissende invloed hebben op de besluitvorming van het advocatenkantoor.

In BE: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Ingezetenschap is vereist voor de volledige toelating tot de balie, met inbegrip van vertegenwoordiging in rechte. Voor het verlenen van rechtskundige diensten moeten buitenlandse advocaten ten minste zes jaar ingezetene van het land zijn, te rekenen vanaf de datum van de aanvraag tot inschrijving, of drie jaar onder bepaalde voorwaarden. Zij moeten in het bezit zijn van een door de Belgische minister van Buitenlandse Zaken afgegeven certificaat waaruit blijkt dat het nationale recht of een internationaal verdrag wederkerigheid toestaat (wederkerigheidsvoorwaarde).

Buitenlandse advocaten mogen rechtskundige diensten verlenen. Advocaten die lid zijn van een buitenlandse (niet-EU) balie en zich in België willen vestigen maar niet aan de voorwaarden voor inschrijving in het tableau van volledig bevoegde advocaten, de EU-lijst of de lijst van advocaat-stagiairs voldoen, kunnen verzoeken op de zogenaamde "B-lijst" te worden geplaatst. Alleen de Brusselse balie kent een dergelijke B-lijst. Een advocaat op de B-lijst mag adviseren. Voor vertegenwoordiging voor het Hof van Cassatie is opname op een specifieke lijst vereist.

In BG: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Voorbehouden aan onderdanen van een lidstaat of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER of van Zwitserland, die op grond van het recht van bovenvermelde landen bevoegd is het beroep van advocaat uit te oefenen. Een buitenlands onderdaan (met uitzondering van bovenvermelde landen) die overeenkomstig het recht van zijn eigen land bevoegd is het beroep van advocaat uit te oefenen, mag voor rechterlijke organen van de Republiek Bulgarije optreden als raadsman of gevolmachtigde van een onderdaan van zijn eigen land, samen met een Bulgaarse advocaat optreden in specifieke zaken of in zaken waarin in die mogelijkheid is voorzien in een verdrag tussen Bulgarije en die staat, of op basis van wederkerigheid, na een voorafgaand verzoek daartoe aan de voorzitter van de raad van de orde van advocaten. De minister van Justitie zal op verzoek van de voorzitter van de raad van de orde van advocaten de landen aanduiden waarvoor wederkerigheid geldt. Een buitenlands onderdaan moet, om rechtskundige bemiddelingsdiensten te verlenen, een vergunning voor langdurig verblijf of permanent ingezetenschap van de Republiek Bulgarije houden en in het uniforme register van bemiddelaars van het Ministerie van Justitie opgenomen zijn.

In CY: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland alsmede ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist. Alleen advocaten die in het tableau zijn ingeschreven, mogen vennoot, aandeelhouder of lid van de raad van bestuur van een advocatenkantoor op Cyprus zijn.

In CZ: Voor buitenlandse advocaten zijn volledige toelating tot de Tsjechische balie en ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) vereist

In DE: Alleen advocaten met een kwalificatie van een lidstaat van de EER of Zwitserland kunnen worden toegelaten tot de balie en zijn aldus gerechtigd rechtskundige diensten te verlenen. Voor volledige toelating tot de balie is commerciële aanwezigheid vereist. De bevoegde orde van advocaten kan uitzonderingen toestaan. Voor buitenlandse advocaten (met andere kwalificaties dan die van de EER en Zwitserland) kunnen beperkingen gelden voor aandelenbezit in een advocatenkantoor dat naar nationaal recht rechtskundige diensten verleent.

In DK: Rechtskundige diensten die worden verleend onder de titel "advokat" (advocaat) of een soortgelijke titel, en vertegenwoordiging in rechte zijn voorbehouden aan advocaten met een Deense vergunning om hun beroep uit te oefenen. Advocaten uit de EU, de EER en Zwitserland kunnen hun beroep uitoefenen onder de titel van hun land van herkomst.

Onverminderd het EU-voorbehoud betreffende niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm kunnen alleen advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming, andere werknemers van het advocatenkantoor of een ander in Denemarken geregistreerd advocatenkantoor, aandelen van een advocatenkantoor bezitten. De andere werknemers van het advocatenkantoor mogen samen maximaal 10 % van de aandelen en de stemrechten bezitten en moeten, om aandeelhouder te zijn, een examen afleggen over de regels die van bijzonder belang zijn voor de rechtspraktijk.

Alleen advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming, andere aandeelhouders en werknemersvertegenwoordigers, kunnen lid van de raad van bestuur zijn. De meerderheid van de leden van de raad van bestuur moet bestaan uit advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming. Alleen advocaten die hun praktijk uitoefenen bij het advocatenkantoor, de moederonderneming of een dochteronderneming, en andere aandeelhouders die het bovengenoemde examen hebben afgelegd, kunnen bestuurder van het advocatenkantoor zijn.

In EE: Ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist.

In EL: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland en ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist.

In ES: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland is vereist. De bevoegde instanties kunnen ontheffing van nationaliteitsvereisten verlenen.

In FI: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland en lidmaatschap van de balie zijn vereist voor het gebruik van de beroepstitel "advocaat" (in het Fins "asianajaja"; in het Zweeds "advokat"). Rechtskundige diensten kunnen ook worden verleend door personen die geen lid zijn van de balie.

In FR: Onverminderd het EU-voorbehoud betreffende niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm is vestiging in of ingezetenschap van een lidstaat van de EER vereist voor de volledige toelating tot de balie, wat nodig is om rechtskundige diensten te verlenen. In een advocatenkantoor kunnen kwantitatieve beperkingen gelden voor aandelenbezit en de stemrechten, met betrekking tot de professionele activiteiten van de vennoten. Vertegenwoordiging voor het "Cour de Cassation" en de "Conseil d'Etat" is middels quota beperkt, en is voorbehouden aan Franse en EU-onderdanen.

Voor alle advocaten geldt dat het kantoor een van de volgende rechtsvormen moet hebben die naar Frans recht op niet-discriminerende basis zijn toegestaan: SCP (société civile professionnelle), SEL (société d'exercice libéral), SEP (société en participation), SARL (société à responsabilité limitée), SAS (société par actions simplifiée), SA (société anonyme), SPE (société pluriprofessionnelle d'exercice) en "association", onder bepaalde voorwaarden. Vestiging in of ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist om permanent diensten aan te bieden.

In HR: Nationaliteit van een lidstaat van de EU is vereist.

In HU: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland en ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist.

In LT: (tevens met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland en ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) zijn vereist.

Advocaten uit andere landen mogen uitsluitend overeenkomstig internationale overeenkomsten met specifieke bepalingen inzake vertegenwoordiging in rechte, als advocaat voor de gerechtelijke instanties optreden. Volledige toelating tot de balie is vereist.

In LU (met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland en ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist. De raad van de orde kan, op basis van wederkerigheid, vrijstelling verlenen van het nationaliteitsvereiste voor een buitenlands onderdaan.

In LV (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland is vereist. Advocaten uit andere landen mogen uitsluitend overeenkomstig bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse rechtsbijstand als advocaat voor de gerechtelijke instanties optreden.

Voor advocaten uit de Europese Unie of buitenlandse advocaten gelden bijzondere eisen. Deelname aan gerechtelijke procedures in strafzaken is bijvoorbeeld alleen toegestaan in samenwerking met een advocaat van het Letse college van beëdigde advocaten.

In MT: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland alsmede ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist.

In NL: Alleen lokaal erkende advocaten die zijn ingeschreven in het Nederlandse register mogen de titel "advocaat" gebruiken. In plaats van gebruik te maken van de volledige term "advocaat", moeten (niet-ingeschreven) buitenlandse advocaten in het kader van hun activiteiten in Nederland de beroepstitel uit hun eigen rechtsgebied vermelden.

In PT (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist. Buitenlanders in het bezit van een diploma dat is afgegeven door een faculteit der rechtsgeleerdheid in Portugal, kunnen zich inschrijven in het Portugese tableau (Ordem dos Advogados), onder dezelfde voorwaarden als die voor Portugese onderdanen gelden, indien hun respectieve land een wederkerige behandeling aan Portugese onderdanen toekent.

Andere buitenlanders die een graad in de rechten hebben behaald die door een faculteit der rechtsgeleerdheid in Portugal wordt erkend, kunnen zich inschrijven als lid van de orde van advocaten, op voorwaarde dat ze de vereiste opleiding ondergaan en de definitieve beoordeling en het toelatingsexamen met goed gevolg doorstaan. Alleen advocatenkantoren waarvan de aandelen uitsluitend in handen zijn van advocaten die tot de Portugese balie zijn toegelaten, mogen als zodanig in Portugal de rechtspraktijk beoefenen.

In RO: Een buitenlandse advocaat mag geen mondelinge conclusies nemen of schriftelijke conclusies indienen bij gerechtelijke instanties en andere rechterlijke entiteiten, behalve voor internationale arbitrage.

In SE: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Ingezetenschap van een lidstaat van de EER of Zwitserland is vereist voor toelating tot de balie en gebruik van de titel "advokat". De raad van de Zweedse orde van advocaten kan vrijstellingen verlenen. Geen toelating tot de balie is vereist voor de beoefening van Zweeds recht.

Onverminderd het EU-voorbehoud betreffende niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm kan een lid van de Zweedse orde van advocaten alleen te werk worden gesteld door een lid van de balie of een onderneming die de activiteiten van een lid van de balie verricht. Niettemin mag een lid van de balie te werk worden gesteld in een buitenlandse onderneming die de activiteiten van een advocaat verricht, mits die onderneming is gevestigd in de EER of de Zwitserse Bondsstaat. Mits de raad van de Zweedse orde van advocaten een vrijstelling verleent, kan een lid van de Zweedse orde van advocaten ook te werk worden gesteld in een advocatenkantoor van buiten de Europese Unie.

Leden van de balie die hun rechtspraktijk uitoefenen in de vorm van een onderneming of een personenvennootschap, mogen geen andere doelstelling hebben en geen andere activiteiten verrichten dan het beroep van advocaat uitoefenen. Samenwerking met andere advocatenkantoren is toegestaan, maar voor samenwerking met buitenlandse kantoren is toestemming van de Zweedse raad van de orde van advocaten vereist. Alleen leden van de balie mogen rechtstreeks of onrechtstreeks, of via een onderneming, het beroep van advocaat uitoefenen, aandelen bezitten van de onderneming of vennoot zijn. Alleen leden mogen lid of plaatsvervangend lid van de raad van bestuur, vice-directeur, bevoegde ondertekenaar of secretaris van de onderneming of de personenvennootschap zijn.

In SI: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Voor vertegenwoordiging in rechte tegen betaling is commerciële aanwezigheid in Slovenië vereist. Een buitenlandse advocaat die bevoegd is het recht van het eigen rechtsgebied te beoefenen, kan rechtskundige diensten verlenen of het recht beoefenen onder de voorwaarden van artikel 34a van de advocatenwet, mits is voldaan aan de voorwaarde van feitelijke wederkerigheid.

Onverminderd het EU-voorbehoud betreffende niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm: commerciële aanwezigheid voor door de Sloveense balie aangewezen advocaten is uitsluitend beperkt tot individueel gevestigde advocaten, advocatenkantoren in de vorm van een personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid of advocatenkantoren met onbeperkte aansprakelijkheid (personenvennootschap). De activiteiten van advocatenkantoren zijn beperkt tot het beoefenen van de rechtspraktijk. Alleen advocaten mogen vennoot zijn in een advocatenkantoor.

In SK: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Nationaliteit van een lidstaat van de EER en ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) zijn vereist voor het verlenen van rechtskundige diensten met betrekking tot het recht van het eigen rechtsgebied, met inbegrip van vertegenwoordiging in rechte. Voor advocaten van buiten de EU geldt de voorwaarde van feitelijke wederkerigheid.

Maatregelen:

 

EU: Artikel 120 van Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad (2); artikel 78 van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 (3).

 

AT: Rechtsanwaltsordnung (Advocatenwet) - RAO, RGBl. Nr. 96/1868, artikel 1 en § 21c.

 

BE: Belgisch Gerechtelijk Wetboek (artikelen 428-508); Koninklijk besluit van 24 augustus 1970.

 

BG: Wet op de advocatuur; Bemiddelingswet; en Wet op het notarisambt en de notariële activiteit.

 

CY: Advocatenwet (hoofdstuk 2), zoals gewijzigd.

 

CZ: Wet nr. 85/1996 Coll., Wet op de juridische beroepen.

 

DE: § 59e, § 59f, § 206 Bundesrechtsanwaltsordnung (BRAO; Federale advocatenwet);

Gesetz über die Tätigkeit europäischer Rechtsanwälte in Deutschland (EuRAG); en § 10 Rechtsdienstleistungsgesetz (RDG).

 

DK: Resplejeloven (Wet op de rechterlijke organisatie), hoofdstukken 12 en 13 (Geconsolideerde wet nr. 1284 van 14 november 2018).

 

EE: Advokatuuriseadus (Advocatenwet);

Tsiviilkohtumenetluse seadustik (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering); halduskohtumenetluse seadustik (Wetboek bestuursprocesrecht); kriminaalmenetluse seadustik (Wetboek van strafvordering); en väärteomenetluse seadustik (Wetboek van strafvordering (overtredingen)).

 

EL: Nieuwe advocatenwet nr. 4194/2013.

 

ES: Estatuto General de la Abogacía Española, aprobado por Real Decreto 658/2001, artikel 13.1a.

 

FI: Laki asianajajista (Advocatenwet) (496/1958), afd. 1 en 3; en Oikeudenkäymiskaari (4/1734) (Wetboek van procesrecht).

 

FR: Loi 71-1130 du 31 décembre 1971, Loi 90- 1259 du 31 décembre 1990, décret 91-1197 du 27 novembre 1991, en Ordonnance du 10 septembre 1817 modifiée.

 

HR: Wet op de juridische beroepen (OG 9/94, 117/08, 75/09, 18/11).

 

HU: Wet LXXVIII van 2017 inzake de beroepsactiviteiten van advocaten.

 

LT: Wet op de balie van de Republiek Litouwen van 18 maart 2004 nr. IX-2066, zoals laatstelijk gewijzigd op 12 december 2017 bij wet nr. XIII-571.

 

LU: Loi du 16 décembre 2011 modifiant la loi du 10 août 1991 sur la profession d'avocat.

 

LV: Wetboek van strafvordering, afd. 79; en Advocatenwet van de Republiek Letland, afd. 4.

 

MT: Code of Organisation and Civil Procedure (Cap. 12).

 

NL: Advocatenwet.

 

PT: Wet 145/2015, 9 set., alterada p/ Lei 23/2020, 6 jul. (art.o 194 substituído p/ art.o 201.o; e art.o 203.o substituído p/ art.o 213.o).

 

Statuut Portugese balie (Estatuto da Ordem dos Advogados) en Wetsbesluit 229/2004, artikel 5 en 7-9;

 

Wetsbesluit nr. 88/2003, artikelen 77 en 102;

 

Statuut van de beroepsvereniging voor advocaten (Estatuto da Câmara dos Solicitadores), zoals gewijzigd bij Wet nr. 49/2004, mas alterada p/ Lei 154/2015, 14 set; bij wet 14/2006 en bij wetsbesluit nr. 226/2008 alterado p/Lei 41/2013, 26 jun;

 

Wet 78/2001, artikelen 31, 4, Alterada p/Lei 54/2013, 31 jul;

 

Verordening inzake familie- en arbeidsbemiddeling (Ordinance 282/2010), alterada p/ Portaria 283/2018, 19 out;

 

Wet 21/2007 inzake strafrechtelijke bemiddeling, artikel 12;

 

Wet 22/2013, 26 fev., alterada p/ Lei 17/2017, 16 maio, alterada pelo Decreto-Lei 52/2019, 17 abril.

 

RO: Wet op de advocatuur;

 

Bemiddelingswet; alsmede

 

Wet op het notarisambt en de notariële activiteit.

 

SE: Rättegångsbalken (Zweeds wetboek van procesrecht) (1942:740); en de op 29 augustus 2008 vastgestelde gedragscode van de Zweedse balie.

 

SI: Zakon o odvetništvu (Neuradno prečiščeno besedilo-ZOdv-NPB8 Državnega Zbora RS z dne 7 junij 2019 (Advocatenwet) niet-officiële geconsolideerde tekst van het Sloveens Parlement van 7 juni 2019).

 

SK: Wet 586/2003 op de advocatuur, artikelen 2 en 12.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In PL: Buitenlandse advocaten mogen zich uitsluitend vestigen als geregistreerde personenvennootschap, commanditaire vennootschap of commanditaire vennootschap op aandelen.

Maatregelen:

 

PL: Wet van 5 juli 2002 betreffende de verlening van rechtsbijstand in de Republiek Polen door buitenlandse advocaten, artikel 19.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In IE, IT: Ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) is vereist voor het verlenen van rechtskundige diensten met betrekking tot het recht van het eigen rechtsgebied, met inbegrip van vertegenwoordiging in rechte.

Maatregelen:

 

IE: Solicitors Acts 1954-2011.

 

IT: Koninklijk besluit 1578/1933, artikel 17 van de Wet op de juridische beroepen.

b)   Octrooigemachtigden, industriële-eigendomgemachtigden, intellectuele-eigendomadvocaten (deel van CPC 879, 861, 8613)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In AT: Vereiste van nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland voor het verlenen van diensten van octrooigemachtigden, ingezetenschap daar is vereist.

 

In BG en CY: Vereiste van nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland voor het verlenen van diensten van octrooigemachtigden. In CY is ingezetenschap vereist.

 

In DE: Alleen octrooi-advocaten met een Duitse kwalificatie kunnen worden toegelaten tot de balie en mogen aldus diensten van octrooigemachtigde verlenen in Duitsland met betrekking tot intern recht. Buitenlandse octrooi-advocaten mogen rechtskundige diensten met betrekking tot buitenlands recht aanbieden wanneer zij aantonen dat zij ter zake deskundig zijn, en registratie is vereist voor rechtskundige diensten in Duitsland. Buitenlandse (andere dan met een kwalificatie van een lidstaat van de EER of Zwitserland) octrooiadvocaten mogen niet met nationale octrooiadvocaten gezamenlijk een kantoor oprichten.

Buitenlandse (andere dan van een lidstaat van de EER of Zwitserland) octrooiadvocaten mogen alleen in de vorm van een "Patentanwalts-GmbH" of een "Patentanwalts-AG" commercieel aanwezig zijn door een minderheidsbelang te verwerven.

In EE: Nationaliteit van Estland of de EU en permanent ingezetenschap is vereist voor het verlenen van diensten van octrooigemachtigde.

In ES en PT: Vereiste van nationaliteit van een lidstaat van de EER voor het verlenen van diensten van industriële-eigendomgemachtigde.

In FR: Voor registratie op de lijst van industriële-eigendomgemachtigde is vestiging in of ingezetenschap van de EER vereist. Nationaliteit van een lidstaat van de EEA is vereist voor natuurlijke personen. Om een cliënt voor het nationale bureau voor intellectuele eigendom te vertegenwoordigen, is vestiging in de EER vereist. Verstrekking uitsluitend via SCP (société civile professionnelle), SEL (société d'exercice libéral) of een andere rechtsvorm, onder bepaalde voorwaarden. Ongeacht de rechtsvorm moet meer dan de helft van de aandelen en stemrechten in handen zijn van beroepsbeoefenaren uit de EER. Advocatenkantoren kunnen bevoegd zijn om diensten van industriële-eigendomgemachtigde te verlenen (zie voorbehoud voor rechtskundige diensten).

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In FI en HU: Nationaliteit van een lidstaat van de EER is vereist voor het verlenen van diensten van octrooigemachtigden.

 

In SI: Ingezetenschap van Slovenië is vereist voor houders of aanvragers van geregistreerde rechten (octrooien, handelsmerken, modelbescherming). Als alternatief is een in Slovenië geregistreerde octrooigemachtigde of een in Slovenië geregistreerde merken- en modelgemachtigde nodig voor het hoofddoel van de diensten van werkwijze, kennisgeving enz.

Maatregelen:

 

AT: Wet inzake octrooigemachtigden (§§ 2 en 16a).

 

BG: Artikel 4 van de Verordening voor vertegenwoordigers met betrekking tot intellectuele eigendom.

 

CY: Advocatenwet (hoofdstuk 2), zoals gewijzigd.

 

DE: Patentanwaltsordnung (PAO).

 

EE: Patendivoliniku seadus (Wet inzake octrooigemachtigden) § 2, § 14.

 

ES: Ley 11/1986, de 20 de marzo, de Patentes de Invención y Modelos de utilidad, artikelen 155-157.

 

FI: Tavaramerkkilaki (Wet op de handelsmerken) (7/1964);

 

Laki auktorisoiduista teollisoikeusasiamiehistä (Wet op bevoegde industriële-eigendomadvocaten (22/2014); en

 

Laki kasvinjalostajanoikeudesta (Wet inzake plantveredelingsrechten) 1279/2009; en Mallioikeuslaki (Wet inzake geregistreerde tekeningen en modellen) 221/1971.

 

FR: Code de la propriété intellectuelle.

 

HU: Wet XXXII van 1995 inzake octrooiadvocaten.

 

PT: Wetsbesluit 15/95, zoals gewijzigd bij Wet nr. 17/2010, bij Portaria 1200/2010, artikel 5, en bij Portaria 239/2013; en Wet 9/2009.

 

SI: Zakon o industrijski lastnini (Industrial Property Act), Uradni list RS, št. 51/06 – uradno prečiščeno besedilo in 100/13 en 23/20 (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 51/06 – officiële geconsolideerde tekst 100/13 en 23/20).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In IE: Voor vestiging is vereist dat ten minste een van de bestuurders, vennoten, managers of werknemers van een vennootschap in Ierland als octrooi- of intellectuele-eigendomsrechtadvocaat is ingeschreven. Voor grensoverschrijdende basis gelden de vereisten van nationaliteit van een lidstaat van de EER en commerciële aanwezigheid, hoofdvestiging in een lidstaat van de EER, en kwalificatie volgens het recht van een lidstaat van de EER.

Maatregelen:

 

IE: Sections 85 en 86 van de Trade Marks Act 1996, zoals gewijzigd;

Voorschriften 51, 51A en 51B van de Trade Marks Rules 1996, zoals gewijzigd; Sections 106 en 107 van de Patent Act 1992, zoals gewijzigd; en Register of Patent Agent Rules S.I. 580 van 2015.

c)   Boekhoudkundige diensten (CPC 8621 andere dan auditdiensten, 86213, 86219 en 86220)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In AT: Overeenkomstig het recht van hun land van herkomst gekwalificeerde buitenlandse accountants en boekhouders mogen maximaal 25 % van het kapitaal en de stemrechten van een Oostenrijkse onderneming in handen hebben. De dienstverlener moet een kantoor of zetel in een lidstaat van de EER hebben (CPC 862).

 

In FR: Vestiging of ingezetenschap is vereist. Dienstverlening mag via elke bedrijfsvorm, met uitzondering van een SNC (Société en nom collectif) of een SCS (Société en commandité simple). Specifieke voorwaarden gelden voor SEL (sociétés d'exercice libéral), AGC (Association de gestion et comptabilité) en SPE (Société pluri-professionnelle d'exercice). (CPC 86213, 86219, 86220).

 

In IT: Ingezetenschap of plaats van de bedrijfszetel is vereist voor inschrijving in het beroepsregister, hetgeen noodzakelijk is voor het verlenen van boekhoudkundige diensten (CPC 86213, 86219, 86220).

 

In PT: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Voor inschrijving in het beroepsregister door de Kamer van accountants (Ordem dos Contabilistas Certificados), die noodzakelijk is voor het verrichten van boekhoudkundige diensten, is ingezetenschap of vestigingsplaats vereist, mits Portugese onderdanen op basis van wederkerigheid worden behandeld.

Maatregelen:

 

AT: Wirtschaftstreuhandberufsgesetz (Wet op de accountants en de accountancy, BGBl.

I nr. 58/1999), § 12, § 65, § 67, § 68 (1) 4; en

Bilanzbuchhaltungsgesetz (BibuG), BGBL. I Nr. 191/2013, §§ 7, 11, 28.

 

FR: Ordonnance 45-2138 du 19 septembre 1945.

 

IT: Wetsbesluit 139/2005; en Wet 248/2006.

 

PT: Wetsbesluit nr. 452/99, gewijzigd bij Wet nr. 139/2015, 7 september.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SI: Vereiste van vestiging in de Europese Unie voor het verlenen van boekhoudkundige diensten (CPC 86213, 86219, 86220).

Maatregelen:

 

SI: Wet inzake diensten op de interne markt, Staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 21/10.

d)   Auditdiensten (CPC – 86211 en 86212 andere dan boekhoudkundige)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In EU: Voor het verlenen van wettelijke controlediensten is goedkeuring vereist van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat die de gelijkwaardigheid van de kwalificaties van een controleur die onderdaan is van het Verenigd Koninkrijk of van een derde land kunnen erkennen, op voorwaarde van wederkerigheid (CPC 8621).

Maatregelen:

 

EU: Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad (4) en Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In BG: Er gelden niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm.

Maatregelen:

 

BG: Wet inzake onafhankelijke financiële audits.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In AT: Overeenkomstig het recht van hun land van herkomst mogen gekwalificeerde buitenlandse auditors maximaal 25 % van het kapitaal en de stemrechten van een Oostenrijkse onderneming bezitten. De dienstverlener moet een kantoor of zetel in een lidstaat van de EER hebben.

Maatregelen:

 

AT: Wirtschaftstreuhandberufsgesetz (Wet op de accountants en de accountancy, BGBl.

I Nr. 58/1999), § 12, § 65, § 67, § 68 (1) 4.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DK: Voor het verlenen van externe-controlediensten is Deense toelating als auditor vereist. Voor toelating is ingezetenschap in een lidstaat van de EER vereist. Op basis van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag inzake de wettelijke controle van boekhoudbescheiden mag zijn de stemrechten in erkende auditkantoren en niet-erkende auditkantoren overeenkomstig de regelgeving tot omzetting van Richtlijn 2006/43/EG, beperkt tot maximaal 10 %.

 

In FR: (tevens met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Voor externe controles geldt dat vestiging of ingezetenschap vereist is. Britse onderdanen mogen in Frankrijk externe-controlediensten verlenen, op voorwaarde van wederkerigheid. Dienstverlening mag via elke vennootschapsvorm, behalve die waarbij vennoten als handelaren ("commerçants") worden beschouwd, zoals SNC (Société en nom collectif) en SCS (Société en commandite simple).

 

In PL: Voor het verlenen van auditdiensten is vestiging in de Europese Unie vereist.

Er gelden vereisten inzake de rechtsvorm.

Maatregelen:

 

DK: Revisorloven (Deense Wet inzake erkende auditors en auditkantoren), Wet nr. 1287 van 20-11-2018.

 

FR: Code de commerce.

 

PL: Wet van 11 mei 2017 betreffende auditors, auditkantoren en overheidstoezicht - Pools Staatsblad nr. 2017, punt 1089.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In CY: Vergunningsvereiste, hiervoor wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd. Belangrijkste criterium: de werkgelegenheid in de subsector. Beroepsverenigingen (personenvennootschappen) van natuurlijke personen zijn toegestaan.

 

In SK: De bevoegdheid voor het uitvoeren van controles in de Slowaakse Republiek kan uitsluitend worden verleend aan ondernemingen waarvan ten minste 60 % van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van Slowaakse onderdanen of onderdanen van een lidstaat.

Maatregelen:

 

CY: Wet op de accountants van 2017 (Wet 53 (I)/2017).

 

SK: Wet nr. 423/2015 inzake wettelijke accountantscontroles.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen — markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten — nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In DE: Auditondernemingen ("Wirtschaftsprüfungsgesellschaften") kunnen alleen rechtsvormen aannemen die binnen de EER toegestaan zijn. Vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen kunnen als "Wirtschaftsprüfungsgesellschaften" worden erkend indien zij als handelsvennootschap ("trading partnership") in het handelsregister zijn opgenomen op basis van hun fiduciaire activiteiten, artikel 27 WPO. Evenwel mogen auditors uit derde landen die overeenkomstig artikel 134 WPO zijn ingeschreven, de wettelijke controles van de jaarlijkse financiële overzichten uitvoeren of de geconsolideerde financiële overzichten opstellen van ondernemingen met zetel buiten de Unie, waarvan de effecten op een gereglementeerde markt worden verhandeld.

Maatregelen:

 

DE: Handelsgesetzbuch (HGB; Wetboek van Koophandel);

Gesetz über eine Berufsordnung der Wirtschaftsprüfer (Wirtschaftsprüferordnung - WPO; Accountantswet).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In ES: Externe controleurs moeten de nationaliteit van een lidstaat hebben. Dit voorbehoud is niet van toepassing op de audits van ondernemingen van buiten de Europese Unie die op een Spaanse gereglementeerde markt zijn genoteerd.

Maatregelen:

 

ES: Ley 22/2015, de 20 de julio, de Auditoría de Cuentas (nieuwe wet inzake accountantscontrole: Wet 22/2015 inzake accountantscontrole).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In EE: Er gelden vereisten inzake de rechtsvorm. De meerderheid van de stemmen die door de aandelen van een auditkantoor worden vertegenwoordigd, behoort toe hetzij aan beëdigde auditors die onder toezicht staan van een bevoegde autoriteit van een lidstaat van de EER en die hun kwalificatie in een EER-lidstaat hebben verworven, hetzij aan accountantskantoren. Ten minste driekwart van de personen die een auditkantoor op grond van de wet vertegenwoordigen, moet hun kwalificaties in een lidstaat van de EER hebben verworven.

Maatregelen:

 

EE: Wet op de activiteiten van auditors (Audiitortegevuse seadus) § 76-77.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SI: Commerciële aanwezigheid vereist. Een auditkantoor van een derde land mag aandelen bezitten in of een partnerschap vormen met een Sloveens auditkantoor, op voorwaarde dat uit hoofde van de wetgeving van dat derde land het omgekeerde is toegestaan aan Sloveense auditkantoren in dat land (wederkerigheidsvereiste).

Maatregelen:

 

SI: Wet inzake accountantscontrole (ZRev-2), Staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 65/2008 (zoals laatstelijk gewijzigd bij wet nr. 84/18); en Wet op de ondernemingen (ZGD-1), Staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 42/2006 (zoals laatstelijk gewijzigd bij wet nr. 22/19 — ZPosS).

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In BE: Vereiste van vestiging in België waar de beroepsactiviteit zal plaatsvinden en waar daarmee verband houdende handelingen, documenten en correspondentie plaatsvinden, en vereiste dat ten minste één administrateur of manager van de vestiging erkende auditor is.

 

In FI: EER-ingezetenschap is vereist voor ten minste een van de auditors van een Finse vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en voor ondernemingen die audits moeten uitvoeren. Een auditor moet een plaatselijk erkend auditor of een plaatselijk erkend auditkantoor zijn.

 

In HR: Auditdiensten mogen alleen worden verleend door in Kroatië gevestigde rechtspersonen of door natuurlijke personen die ingezetene van Kroatië zijn.

 

In IT: Ingezetenschap is vereist voor het verlenen van auditdiensten door natuurlijke personen.

 

In LT: Vestiging in de EER is vereist voor het verlenen van auditdiensten.

 

In SE: Alleen in Zweden erkende auditors en in Zweden geregistreerde auditkantoren mogen externe-controlediensten uitvoeren. EER-ingezetenschap is vereist. De titels "erkend auditor" en "gecertificeerd auditor" mogen alleen worden gebruikt door auditors die in Zweden erkend of gecertificeerd zijn. Auditors van niet-gecertificeerde en niet-erkende coöperatieve verenigingen of bepaalde andere ondernemingen moeten ingezetenen van de EER zijn; in afzonderlijke gevallen kan de overheid of een door de overheid aangewezen instantie anders bepalen.

Maatregelen:

 

BE: Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren (Wet op het auditberoep).

 

FI: Tilintarkastuslaki (Wet inzake audits) (459/2007), de sectorale wet- en regelgeving schrijft het gebruik van lokaal bevoegde auditors voor.

 

HR: Wet inzake accountantscontrole (OG 146/05, 139/08, 144/12), artikel 3.

 

IT: Wetsbesluit 58/1998, artikelen 155, 158 en 161;

Decreet 99/1998 van de president van de republiek; en Wetsbesluit 39/2010, artikel 2.

 

LT: Wet inzake accountantscontrole van 15 juni 1999 nr. VIII -1227 (nieuwe versie van 3 juli 2008 nr. X1676).

 

SE: Revisorslagen (Wet betreffende auditors) (2001:883);

 

Revisionslag (Wet inzake accountantscontrole) (1999:1079);

 

Aktiebolagslagen (Vennootschapswet) (2005:551);

 

Lag om ekonomiska föreningar (Wet op coöperatieve economische verenigingen) (2018:672); en

 

andere, waarin de voorwaarden om gebruik te maken van erkende auditors zijn geregeld.

e)   Diensten van belastingconsulenten (CPC 863, met uitzondering van rechtskundig adviesdiensten en rechtskundige vertegenwoordiging in belastingaangelegenheden, die als rechtskundige diensten moeten worden beschouwd)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In AT: Maximaal 25 % van het kapitaal en de stemrechten van een Oostenrijkse onderneming mag in handen zijn van naar het recht van hun land van herkomst gekwalificeerde buitenlandse belastingadviseurs. De dienstverlener moet een kantoor of zetel in een lidstaat van de EER hebben.

Maatregelen:

 

AT: Wirtschaftstreuhandberufsgesetz (Wet op de accountants en de accountancy, BGBl.

I Nr. 58/1999), § 12, § 65, § 67, § 68 (1) 4.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In FR: Vestiging of ingezetenschap is vereist. Dienstverlening mag via elke bedrijfsvorm, met uitzondering van een SNC (Société en nom collectif) of een SCS (Société en commandité simple). Specifieke voorwaarden gelden voor SEL (sociétés d'exercice libéral), AGC (Association de gestion et comptabilité) en SPE (Société pluri-professionnelle d'exercice).

Maatregelen:

 

FR: Ordonnance 45-2138 du 19 septembre 1945.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In BG: Belastingadviseurs moeten de nationaliteit van een lidstaat hebben.

Maatregelen:

 

BG: Wet op de financiële administratie;

Wet inzake onafhankelijke financiële audits; Wet op de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen; en Wet op de vennootschapsbelasting.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In HU: Ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist voor het verlenen van belastingadviesdiensten.

 

In IT: Ingezetenschap is vereist.

Maatregelen:

 

HU: Wet 150 van 2017 betreffende belasting;  Regeringsbesluit 2018/263 betreffende de registratie en opleiding van de activiteiten van belastingconsulenten.

 

IT: Wetsbesluit 139/2005; en Wet 248/2006.

f)   Diensten van architecten en stedenbouwkundigen, diensten van ingenieurs en geïntegreerde diensten van ingenieurs (CPC 8671, 8672, 8673, 8674)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In FR: Een architect mag zich alleen in Frankrijk vestigen om architectuurdiensten te verlenen onder een van de volgende rechtsvormen (op niet-discriminerende basis): SA en SARL ("sociétés anonymes, à responsabilité limitée"), EURL ("Entreprise unipersonnelle à responsabilité limitée"), SCP ("en commandite par actions"), SCOP ("Société coopérative et participative"), SELARL ("société d'exercice libéral à responsabilité limitée"), SELAFA ("société d'exercice libéral à forme anonyme"), SELAS ("société d'exercice libéral") of SAS ("Société par actions simplifiée"), of als individu of vennoot in een architectenbureau (CPC 8671).

Maatregelen:

 

FR: Loi 90-1258 relative à l'exercice sous forme de société des professions libérales; Décret 95-129 du 2 février 1995 relatif à l'exercice en commun de la profession d'architecte sous forme de société en participation;

Décret 92-619 du 6 juillet 1992 relatif à l'exercice en commun de la profession d'architecte sous forme de société d'exercice libéral à responsabilité limitée SELARL, société d'exercice libéral à forme anonyme SELAFA, société d'exercice libéral en commandite par actions SELCA; en Loi 77-2 du 3 janvier 1977.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Ingezetenschap in de EER of de Zwitserse Bondsstaat is vereist voor architectuur-, stedenbouwkundige en ingenieursdiensten die door natuurlijke personen worden verricht.

Maatregelen:

 

BG: Wet op de ruimtelijke ordening;

 

Wet op de Kamer van Bouwnijverheid; en

 

Wet op de Kamers van architecten en ingenieurs voor projectontwerp en -ontwikkeling.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In HR: Een ontwerp of een project van een buitenlands architect, ingenieur of stedenbouwkundige moet worden goedgekeurd door een bevoegde natuurlijke of rechtspersoon in Kroatië met het oog op de naleving van de Kroatische wetgeving (CPC 8671, 8672, 8673, 8674).

Maatregelen:

 

HR: Wet op de ruimtelijke ordening en bouwactiviteiten (OG 118/18, 110/19);

Wet op de ruimtelijke ordening (OG 153/13, 39/19).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In CY: Nationaliteits- en ingezetenschapsvereiste voor het verlenen van diensten van architecten en stedenbouwkundigen, alsmede diensten van ingenieurs en geïntegreerde diensten van ingenieurs (CPC 8671, 8672, 8673, 8674).

Maatregelen:

 

CY: Wet nr. 41/1962, als gewijzigd; Wet nr. 224/1990, als gewijzigd; en Wet nr. 29 (I) 2001, als gewijzigd.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist.

 

In HU: Ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist voor het verlenen van de volgende diensten voor zover verleend door een natuurlijke persoon die zich op het grondgebied van Hongarije bevindt: diensten van architecten, diensten van ingenieurs (alleen van toepassing op stagiairs), geïntegreerde diensten van ingenieurs en diensten van landschapsarchitecten (CPC 8671, 8672, 8673 en 8674).

 

In IT: Ingezetenschap of professionele domicilie/plaats van de bedrijfszetel in Italië is vereist voor inschrijving in het beroepsregister, hetgeen noodzakelijk is voor het verlenen van diensten van architecten en ingenieurs (CPC 8671, 8672, 8673, 8674).

 

In SK: Ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist voor inschrijving bij de beroepsvereniging, hetgeen noodzakelijk is voor het verlenen van diensten van architecten en ingenieurs (CPC 8671, 8672, 8673, 8674).

Maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 360/1992 Coll. inzake de uitoefening van beroep van erkend architect en van erkende ingenieurs en technici die werkzaam zijn op het gebied van bouwkundige constructies.

 

HU: Wet LVIII van 1996 betreffende de beroepsverenigingen van architecten en ingenieurs.

 

IT: Koninklijk besluit 2537/1925, regelgeving betreffende het beroep van architect en ingenieur; Wet 1395/1923; en

Decreet van de president van de republiek (D.P.R.) nr. 328/2001.

 

SK: Wet 138/1992 betreffende architecten en ingenieurs, artikelen 3, 15, 15a, 17a en 18a.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE: Het verlenen van diensten van architecten omvat de controle op de uitvoering van de werken (CPC 8671, 8674). Buitenlandse architecten met een vergunning in hun gastland die hun beroep incidenteel in België willen uitoefenen, moeten vooraf toestemming krijgen van de raad van de orde van architecten in het geografische gebied waar zij hun activiteit wensen uit te oefenen.

Maatregelen:

 

BE: Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect; en

Wet van 26 juni 1963 tot instelling van de Orde van Architecten, Reglement van 16 december 1983 van beroepsplichten door de Nationale Raad van de Orde der architecten vastgesteld (goedgekeurd bij artikel 1 van het KB van 18 april 1985, B.S., 8 mei 1985).

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (gezondheidszorg en detailhandel in geneesmiddelen)

Sector – subsector:

Vrije beroepen – medisch (psychologen daaronder begrepen) en tandheelkundige diensten; verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel; veterinaire diensten; detailhandel in geneesmiddelen, medische en orthopedische artikelen en andere door apothekers verleende diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 9312, 93191, 932, 63211

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk / Afdeling:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

a)   Medische en tandheelkundige diensten, diensten van verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel (CPC 852, 9312, 93191)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In IT: Nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie is vereist voor de diensten van psychologen; aan buitenlandse beroepsbeoefenaren kan op basis van wederkerigheid worden toegestaan dat zij hun beroep uitoefenen (deel van CPC 9312).

Maatregelen:

 

IT: Wet 56/1989 betreffende het beroep van psycholoog.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

In CY: Cypriotische nationaliteit en ingezetenschap zijn vereist voor artsen (inclusief psychologen), tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel.

Maatregelen:

 

CY: Wet op de registratie van artsen (hoofdstuk 250), zoals gewijzigd;

 

Wet op de registratie van tandartsen (hoofdstuk 249), zoals gewijzigd;

 

Wet 75(I)/2013 — Podologen;

 

Wet 33 (I)/2008, zoals gewijzigd — Medische fysica;

 

Wet 34 (I)/2006, zoals gewijzigd — Ergotherapeuten;

 

Wet 9 (I)/1996, zoals gewijzigd —Tandtechnici;

 

Wet 68(I)/1995, zoals gewijzigd — Psychologen;

 

Wet 16 (I)/1992, zoals gewijzigd — Opticiens;

 

Wet 23(I)/2011, zoals gewijzigd — Radiologen/Radiotherapeuten;

 

Wet 31(I)/1996, zoals gewijzigd — Diëtisten/Voedingsdeskundigen;

 

Wet 140/1989, zoals gewijzigd — Psychotherapeuten; en

 

Wet 214(I)/1988, zoals gewijzigd — Verpleegkundigen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen — markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten — markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

In DE (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Voor inschrijving in het beroepsregister kunnen geografische beperkingen worden opgelegd, die zowel op onderdanen als op niet-onderdanen van toepassing zijn.

Artsen (psychologen, psychotherapeuten en tandartsen daaronder begrepen) moeten zich inschrijven bij de regionale verenigingen voor artsen en tandartsen van de wettelijke ziektekostenverzekering ("kassenärztliche" of "kassenzahnärztliche Vereinigungen") als zij patiënten wensen te behandelen die via de wettelijke ziekenfondsen zijn verzekerd. Die inschrijving kan afhankelijk zijn van kwantitatieve beperkingen op basis van de regionale spreiding van de artsen. Voor tandartsen geldt die beperking niet. Inschrijving is alleen noodzakelijk voor artsen die werken in het openbare stelsel van gezondheidszorg. Er kunnen niet-discriminerende beperkingen bestaan ten aanzien van de rechtsvorm die vereist is om die diensten te mogen verlenen (§ 95 SGB V).

Alleen natuurlijke personen hebben toegang tot het beroep van verloskundige. Medische en tandheelkundige diensten mogen worden geleverd door natuurlijke personen, erkende centra voor medische zorg en gemachtigde instanties. Daarnaast kunnen vestigingseisen gelden.

Met betrekking tot telegeneeskunde kan het aantal ICT-aanbieders (informatie- en communicatietechnologie) worden beperkt om de interoperabiliteit, compatibiliteit en de noodzakelijke veiligheidsnormen te waarborgen. Dat wordt op niet-discriminerende wijze toegepast (CPC 9312, 93191).

Maatregelen:

 

Bundesärzteordnung (BÄO; Federal Medical Regulation);

 

Gesetz über die Ausübung der Zahnheilkunde (ZHG);

 

Gesetz über den Beruf der Psychotherapeutin und des Psychotherapeuten (PsychThG; Wet op de psychotherapeutische behandelingen);

 

Gesetz über die berufsmäßige Ausübung der Heilkunde ohne Bestallung (Heilpraktikergesetz);

 

Gesetz über das Studium und den Beruf von Hebammen(HebG);

 

Gesetz über die Pflegeberufe (PflBG);

 

Sozialgesetzbuch Fünftes Buch (SGB V; Sociaal Wetboek, Boek Vijf) — wettelijke ziektekostenverzekering.

Regionaal niveau:

 

Heilberufekammergesetz des Landes Baden-Württemberg;

 

Gesetz über die Berufsausübung, die Berufsvertretungen und die Berufsgerichtsbarkeit der

 

Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte, Apotheker sowie der Psychologischen Psychotherapeuten und der

 

Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten (Heilberufe-Kammergesetz - HKaG) in Bayern;

 

Berliner Heilberufekammergesetz (BlnHKG);

 

Heilberufsgesetz Brandenburg (HeilBerG);

 

Bremisches Gesetz über die Berufsvertretung, die Berufsausübung, die Weiterbildung und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Psychotherapeuten, Tierärzte und Apotheker (Heilberufsgesetz - HeilBerG);

 

Heilberufsgesetz Mecklenburg-Vorpommern (Heilberufsgesetz M-V – HeilBerG);

 

Heilberufsgesetz (HeilBG NRW);

 

Heilberufsgesetz (HeilBG Rheinland-Pfalz);

 

Gesetz über die öffentliche Berufsvertretung, die Berufspflichten, die Weiterbildung und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte/ Ärztinnen, Zahnärzte/ Zahnärztinnen, psychologischen Psychotherapeuten/ Psychotherapeutinnen und Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten/psychotherapeutinnen, Tierärzte/Tierärztinnen und Apotheker/Apothekerinnen im Saarland (Saarländisches Heilberufekammergesetz - SHKG);

 

Gesetz über Berufsausübung, Berufsvertretungen und Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte, Apotheker sowie der Psychologischen Psychotherapeuten und der Kinder und Jugendlichenpsychotherapeuten im Freistaat (Sächsisches Heilberufekammergesetz – SächsHKaG) en Thüringer Heilberufegesetz.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

In FR: Er zijn voor investeerders uit de Unie ook andere soorten rechtsvormen beschikbaar, maar buitenlandse investeerders hebben uitsluitend toegang tot de rechtsvormen "société d'exercice liberal" (SEL) en "société civile professionnelle" (SCP). Voor artsen, tandartsen en verloskundigen is de Franse nationaliteit vereist. Toegang voor buitenlanders is evenwel mogelijk binnen jaarlijks vastgestelde quota. Voor diensten van artsen, tandartsen en verloskundigen, is dienstverlening mogelijk via SEL à forme anonyme, à responsabilité limitée par actions simplifiée ou en commandite par actions SCP, société coopérative (uitsluitend voor zelfstandige huisartsen en specialisten) of société interprofessionnelle de soins ambulatoires (SISA), uitsluitend voor multidisciplinaire gezondheidszorg (MSP).

Maatregelen:

 

FR: Loi 90-1258 relative à l'exercice sous forme de société des professions libérales, Loi n°2011-940 du 10 août 2011 modifiant certaines dipositions de la loi n°2009-879 dite HPST, Loi n°47-1775 portant statut de la coopération; en Code de la santé publique.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In AT: Samenwerking van artsen voor ambulante gezondheidszorg, de zogenaamde groepspraktijken, kan alleen geschieden in de rechtsvorm Offene Gesellschaft/OG of Gesellschaft mit beschränkter Haftung/GmbH. Alleen artsen kunnen fungeren als partners van een dergelijke groepspraktijk. Zij moeten gerechtigd zijn zelfstandig het beroep van arts uit te oefenen, zijn ingeschreven bij de Oostenrijkse kamer van geneesheren en de artspraktijk actief beoefenen. Andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen niet optreden als partners van de groepspraktijk en kunnen geen aandeel hebben in de inkomsten of winsten van de praktijk (deel van CPC 9312).

Maatregelen:

 

AT: Wet op de geneeskunde, BGBl. I Nr. 169/1998, §§ 52a - 52c;

Federale wet tot regulering van paramedische beroepen van hoog niveau, BGBl. Nr. 460/1992; en Federale wet tot regulering van massagetherapeuten van laag en hoog niveau, BGBl. Nr. 169/2002.

b)   Veterinaire diensten (CPC 932)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In AT: Alleen onderdanen van een lidstaat van de EER mogen veterinaire diensten verlenen. Van het nationaliteitsvereiste wordt voor de onderdanen van een land dat geen lidstaat van de EER is, afgeweken op voorwaarde dat er een overeenkomst van de Unie met dat land bestaat waarin is voorzien in nationale behandeling met betrekking tot investeringen en grensoverschrijdende handel in veterinaire diensten.

 

In ES: Lidmaatschap van de beroepsvereniging is vereist voor de uitoefening van het beroep, en de nationaliteit van een lidstaat van de Unie is vereist, waarvoor ontheffing kan worden verleend door middel van een bilaterale overeenkomst. Wat het verlenen van veterinaire diensten betreft, is de toegang beperkt tot natuurlijke personen.

 

In FR: Nationaliteit van een lidstaat van de EER is vereist voor de verlening van veterinaire diensten, maar van het nationaliteitsvereiste kan worden afgeweken op voorwaarde van wederkerigheid. De rechtsvormen die zijn toegestaan voor een onderneming die veterinaire diensten verleent, zijn beperkt tot SCP (Société civile professionnelle) en SEL (Société d'exercice liberal).

Andere rechtsvormen van vennootschappen waarin is voorzien door het Franse nationale recht of het recht van een andere lidstaat van de EER, en die hun statutaire zetel, hun hoofdkantoor of hun hoofdvestiging in de EER hebben, kunnen onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

Maatregelen:

 

AT: Tierärztegesetz (Wet op de diergeneeskunde), BGBl. Nr. 16/1975, §3 (2) (3).

 

ES: Real Decreto 126/2013, de 22 de febrero, por el que se aprueban los Estatutos Generales de la Organización Colegial Veterinaria Española; artikelen 62 en 64.

 

FR: Code rural et de la pêche maritime.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In CY: Nationaliteits- en ingezetenschapsvereiste voor het verlenen van veterinaire diensten.

 

In EL: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland vereist voor het verlenen van veterinaire diensten.

 

In HR: Alleen natuurlijke en rechtspersonen die in een lidstaat zijn gevestigd om veteriniaire activiteiten te verrichten, kunnen grensoverschrijdende veterinaire diensten in de Republiek Kroatië verlenen. Alleen onderdanen van een lidstaat van de Unie mogen een dierenartspraktijk in de Republiek Kroatië vestigen.

 

In HU: De nationaliteit van een lidstaat van de EER is vereist voor lidmaatschap van de Hongaarse kamer van dierenartsen, hetgeen noodzakelijk is voor het verlenen van veterinaire diensten. Voor vestigingsvergunningen wordt een onderzoek naar de economische behoefte verricht. Belangrijkste criterium: arbeidsmarktomstandigheden in de sector.

Maatregelen:

 

CY: Wet nr. 169/1990, als gewijzigd.

 

EL: Presidentieel decreet 38/2010, Ministerieel besluit 165261/IA/2010 (Grieks Staatsblad 2157/B).

 

HR: Wet op de veterinaire diensten (OG 83/13, 148/13, 115/18), artikel 3 (67), artikelen 105 en 121.

 

HU: Wet CXXVII van 2012 betreffende de Hongaarse kamer van dierenartsen en de voorwaarden voor de verlening van veterinaire diensten.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Fysieke aanwezigheid op het grondgebied is vereist voor het verlenen van veterinaire diensten.

 

In IT en PT: Ingezetenschap is vereist voor het verlenen van veterinaire diensten.

 

In PL: Ingezetenschap is vereist voor het verlenen van veterinaire diensten. Om in Polen het beroep van dierenarts te mogen uitoefenen, moeten onderdanen van landen buiten de Europese Unie een examen in de Poolse taal afleggen, dat wordt georganiseerd door de Poolse kamer van dierenartsen.

 

In SI: Alleen natuurlijke en rechtspersonen die in een lidstaat zijn gevestigd om veteriniaire activiteiten te verrichten, kunnen grensoverschrijdende veterinaire diensten in de Republiek Slovenië verlenen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In SK: Ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist voor registratie bij de beroepsvereniging, hetgeen noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep. Wat het verlenen van veterinaire diensten betreft, is de toegang beperkt tot natuurlijke personen.

Maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 166/1999 Coll. (Wet op de diergeneeskunde), §58-63, 39; en

Wet nr. 381/1991 Coll. (betreffende de kamer van dierenartsen van de Tsjechische Republiek), artikel 4.

 

IT: Wetsbesluit C.P.S. 233/1946, artikelen 7-9; en

Presidentieel besluit (DPR) 221/1950, artikel 7.

 

PL: Wet van 21 december 1990 op het beroep van dierenarts en kamers van dierenartsen.

 

PT: Wetsbesluit 368/91 (Statuut van de beroepsvereniging voor dierenartsen) alterado p/ Lei 125/2015, 3 set.

 

SI: Pravilnik o priznavanju poklicnih kvalifikacij veterinarjev (Voorschriften betreffende de erkenning van beroepskwalificaties van dierenartsen), Uradni list RS, št. (Sloveens Staatsblad nr.) 71/2008, 7/2011, 59/2014 in 21/2016, Wet betreffende diensten op de interne markt, Sloveens Staatsblad No 21/2010.

 

SK: Wet 442/2004 op de particuliere dierenartsen en de kamer van dierenartsen, artikel 2.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In DE (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Wat het verlenen van veterinaire diensten betreft, is de toegang beperkt tot natuurlijke personen. Telegeneeskunde is alleen toegestaan bij primaire behandelingen waarbij een dierenarts voordien fysiek aanwezig is geweest.

 

In DK en NL: Wat het verlenen van veterinaire diensten betreft, is de toegang beperkt tot natuurlijke personen.

 

In IE: Wat het verlenen van veterinaire diensten betreft, is de toegang beperkt tot natuurlijke personen of personenvennootschappen.

 

In LV: Wat het verlenen van veterinaire diensten betreft, is de toegang beperkt tot natuurlijke personen.

Maatregelen:

 

DE: Bundes-Tierärzteordnung (BTÄO; Federaal wetboek voor de diergeneeskunde).

Regionaal niveau:

 

Handelingen betreffende de Raden voor de medische beroepen van de deelstaten (Heilberufs- und Kammergesetze der Länder) en (op basis daarvan)

 

Baden-Württemberg, Gesetz über das Berufsrecht und die Kammern der Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte Apotheker, Psychologischen Psychotherapeuten sowie der Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten (Heilberufe-Kammergesetz - HBKG);

 

Bayern, Gesetz über die Berufsausübung, die Berufsvertretungen und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte, Apotheker sowie der Psychologischen Psychotherapeuten und der Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten (Heilberufe-Kammergesetz - HKaG);

 

Berliner Heilberufekammergesetz (BlnHKG);

 

Brandenburg, Heilberufsgesetz (HeilBerG);

 

Bremen, Gesetz über die Berufsvertretung, die Berufsausübung, die Weiterbildung und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Psychotherapeuten, Tierärzte und Apotheker (Heilberufsgesetz - HeilBerG);

 

Hamburg, Hamburgisches Kammergesetz für die Heilberufe (HmbKGH);

 

Hessen, Gesetz über die Berufsvertretungen, die Berufsausübung, die Weiterbildung und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte, Apotheker, Psychologischen Psychotherapeuten und Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten (Heilberufsgesetz);

 

Mecklenburg-Vorpommern, Heilberufsgesetz (HeilBerG);

 

Niedersachsen, Kammergesetz für die Heilberufe (HKG);

 

Nordrhein-Westfalen, Heilberufsgesetz NRW (HeilBerg);

 

Rheinland-Pfalz, Heilberufsgesetz (HeilBG);

 

Saarland, Gesetz Nr. 1405 über die öffentliche Berufsvertretung, die Berufspflichten, die Weiterbildung und die Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte/Ärztinnen, Zahnärzte/Zahnärztinnen,

 

Tierärzte/Tierärztinnen und Apotheker/Apothekerinnen im Saarland (Saarländisches Heilberufekammergesetz - SHKG);

 

Sachsen, Gesetz über Berufsausübung, Berufsvertretungen und Berufsgerichtsbarkeit der Ärzte, Zahnärzte, Tierärzte, Apotheker sowie der Psychologischen Psychotherapeuten und der Kinder- und Jugendlichenpsychotherapeuten im Freistaat Sachsen (Sächsisches Heilberufekammergesetz – SächsHKaG);

 

Sachsen-Anhalt, Gesetz über die Kammern für Heilberufe Sachsen-Anhalt (KGHB-LSA);

 

Schleswig-Holstein, Gesetz über die Kammern und die Berufsgerichtsbarkeit für die Heilberufe (Heilberufekammergesetz - HBKG);

 

Thüringen, Thüringer Heilberufegesetz (ThürHeilBG); en

 

Berufsordnungen der Kammern (Professionele gedragscodes van de raden voor dierenartsen).

 

DK: Lovbekendtgørelse nr. 40 af lov om dyrlæger af 15. januar 2020 (Geconsolideerde Wet nr. 40 van 15 januari 2020 inzake dierenartsen).

 

IE: Wet op de diergeneeskunde (2005).

 

LV: Wet op de diergeneeskunde.

 

NL: Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 (WUD).

c)   Detailhandel in geneesmiddelen, medische en orthopedische artikelen en andere door apothekers verleende diensten (CPC 63211)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

In AT: De detailhandel in geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek is voorbehouden aan apotheken. Voor het exploiteren van een apotheek is de nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland vereist. Voor het huren en beheren van een apotheek is de nationaliteit van een lidstaat van de EER of Zwitserland vereist.

Maatregelen:

 

AT: Apothekengesetz (Wet op de apotheken), RGBl. nr. 5/1907 zoals gewijzigd, §§ 3, 4, 12; Arzneimittelgesetz (Wet op de geneesmiddelen), BGBl. nr. 185/1983 zoals gewijzigd, §§ 57, 59, 59a; en Medizinproduktegesetz (Wet op de medische producten), BGBl. Nr. 657/1996 zoals gewijzigd, § 99.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In DE: Alleen natuurlijke personen (apothekers) mogen een apotheek exploiteren. Onderdanen van andere landen of personen die het Duitse apothekersexamen niet hebben afgelegd, kunnen enkel een vergunning verkrijgen voor de overname van een apotheek die in de voorgaande drie jaren reeds bestond. Het totale aantal apotheken per persoon is beperkt tot een apotheek en ten hoogste drie filialen.

 

In FR: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of de Zwitserse nationaliteit is vereist voor de exploitatie van een apotheek.

Aan buitenlandse apothekers kan binnen jaarlijks vastgestelde quota toestemming worden gegeven zich te vestigen. Voor het openen van een apotheek is een vergunning en commerciële aanwezigheid verplicht, met inbegrip van de verkoop op afstand van geneesmiddelen aan het publiek via elektronische weg, en het moet een van de rechtsvormen krijgen die zijn toegestaan volgens het nationale recht op niet-discriminerende basis: société d'exercice libéral (SEL) anonyme, par actions simplifiée, à responsabilité limitée unipersonnelle or pluripersonnelle, en commandite par actions, société en noms collectifs (SNC) of société à responsabilité limitée (SARL) uitsluitend voor één of meer personen.

Maatregelen:

 

DE: Gesetz über das Apothekenwesen (ApoG; Duitse wet op de farmacie);

Gesetz über den Verkehr mit Arzneimitteln (AMG);

Gesetz über Medizinprodukte (MPG);

Verordnung zur Regelung der Abgabe von Medizinprodukten (MPAV).

 

FR: Code de la Santé Publique; alsmede

Loi 90-1258 du 31 décembre 1990 relative à l'exercice sous forme de société des professions libérales en Loi 2015-990 du 6 août 2015.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling:

 

In EL: Nationaliteit van een lidstaat van de EU is vereist voor de exploitatie van een apotheek.

 

In HU: Nationaliteit van een lidstaat van de EER is vereist voor de exploitatie van een apotheek.

 

In LV: Om een zelfstandige apotheek te beginnen, moet een buitenlandse apotheker of apothekersassistent met een opleiding uit een land dat geen lidstaat of geen lidstaat van de EER is, ten minste een jaar in een apotheek in een lidstaat van de EER werken onder toezicht van een apotheker.

Maatregelen:

 

EL: Wet 5607/1932, zoals gewijzigd bij de wetten 1963/1991 en 3918/2011.

 

HU: Wet XCVIII van 2006 inzake de algemene bepalingen met betrekking tot de betrouwbare en economisch haalbare verstrekking van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en inzake de distributie van geneesmiddelen.

 

LV: Geneesmiddelenwet, afd. 38.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In BG: De beheerders van apotheken moeten gekwalificeerde apothekers zijn en mogen slechts één apotheek beheren: die waarin zij zelf werken. Er bestaat een quotum (maximaal 4) voor het aantal apotheken dat eigendom kan zijn van dezelfde persoon in Bulgarije.

 

In DK: Alleen natuurlijke personen aan wie door de Deense Autoriteit voor gezondheidszorg en geneesmiddelen een apothekersvergunning is verleend, mogen detailhandelsdiensten op het gebied van geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek verstrekken.

 

In ES, HR, HU, en PT: Voor de verlening van een vestigingsvergunning wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd.

Belangrijkste criteria: bevolkingssituatie en geografische concentratie in het gebied.

 

In IE: Postorderverkoop van geneesmiddelen is verboden, met uitzondering van receptvrije geneesmiddelen.

 

In MT: Apothekersvergunningen worden afgegeven onder specifieke beperkingen. Niemand mag in eenzelfde stad of dorp meer dan één vergunning hebben op zijn naam (Verordening 5(1) van de Pharmacy Licence Regulations (LN279/07)), behalve wanneer er geen andere aanvragen voor die stad of dat dorp zijn (Verordening 5(2) van de Pharmacy Licence Regulations (LN279/07)).

 

In PT: Inzake commerciële ondernemingen waarvan het kapitaal is verdeeld in aandelen, moeten die aandelen op naam zijn. Niemand mag tegelijkertijd, rechtstreeks of onrechtstreeks, eigenaar zijn van meer dan vier apotheken of meer dan vier apotheken exploiteren of beheren.

 

In SI: Het netwerk van farmaceutische diensten in Slovenië bestaat uit overheidsapotheken, die in handen zijn van gemeenten, en particuliere apotheken met een vergunning (die voor het grootste deel in handen moeten zijn van een erkende apotheker). Postorderverkoop van geneesmiddelen op recept is verboden. Voor postorderverkoop van receptvrije geneesmiddelen is een speciale overheidsvergunning vereist.

Maatregelen:

 

BG: Wet op geneesmiddelen voor menselijke geneeskunde, artikelen 222, 224, 228.

 

DK: Apotekerloven (Deenste apothekenwet) LBK nr. 801 12/06/2018.

 

ES: Ley 16/1997, de 25 de abril, de regulación de servicios de las oficinas de farmacia (Wet 16/1997 van 25 april tot regeling van diensten in apotheken), artikel 2 en artikel 3.1; en Real Decreto Legislativo 1/2015, de 24 de julio por el que se aprueba el Texto refundido de la Ley de garantías y uso racional de los medicamentos y productos sanitarios (Ley 29/2006).

 

HR: Wet op de gezondheidszorg (OG 100/18, 125/19).

 

HU: Wet XCVIII van 2006 inzake de algemene bepalingen met betrekking tot de betrouwbare en economisch haalbare verstrekking van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en inzake de distributie van geneesmiddelen.

 

IE: Irish Medicines Boards Acts 1995 and 2006 (No. 29 of 1995 and No. 3 of 2006); Medicinal Products (Prescription and Control of Supply) Regulations 2003, as amended (S.I. 540 of 2003); Medicinal Products (Control of Placing on the Market) Regulations 2007, as amended (S.I. 540 of 2007); Pharmacy Act 2007 (No. 20 of 2007); Regulation of Retail Pharmacy Businesses Regulations 2008, as amended, (S.I. No 488 of 2008).

 

MT: Pharmacy Licence Regulations (LN279/07) issued under the Medicines Act (Cap. 458).

 

PT: Wetsbesluit 307/2007, artikelen 9, 14 en 15 Alterado p/ Lei 26/2011, 16 jun., alterada:

p/ Acórdão TC 612/2011, 24/01/2012,

p/ Decreto-Lei 171/2012, 01/08/2012,

p/ Lei 16/2013, 08/02/2013,

p/ Decreto-Lei 128/2013, 05/09/2013,

p/ Decreto-Lei 109/2014, 10/07/2014,

p/ Lei 51/2014, 25/08/2014,

p/ Decreto-Lei 75/2016, 08/11/2016; en Ordinance 1430/2007revogada p/ Portaria 352/2012, 30/10/2012.

SI: Wet op de apothekersdiensten (Sloveens Staatsblad nr. 85/2016, 77/2017, 73/2019); en Wet op de geneesmiddelen (Sloveens Staatsblad nr. 17/2014, 66/2019).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In IT: De uitoefening van het beroep is alleen mogelijk voor natuurlijke personen die zijn ingeschreven in het register, en voor rechtspersonen in de vorm van personenvennootschappen, waarbij iedere vennoot van de onderneming een geregistreerd apotheker moet zijn. Voor inschrijving in het beroepsregister van apothekers is de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie of ingezetenschap alsmede de uitoefening van het beroep in Italië vereist. Buitenlanders die over de nodige kwalificaties beschikken, kunnen zich laten inschrijven als zij onderdanen zijn van een land waarmee Italië een aparte overeenkomst heeft waarin de uitoefening van het beroep wordt toegestaan onder voorwaarde van wederkerigheid (D. Lgsl. CPS 233/1946 artikelen. 7-9 en D.P.R. 221/1950, artikelen 3 en 7). Nieuwe apotheken of opnieuw geopende apotheken worden toegestaan op basis van een openbare aanbesteding. Alleen onderdanen van een lidstaat van de Europese Unie die zijn ingeschreven in het register van de beroepsorganisatie van apothekers ("albo") kunnen deelnemen aan dergelijke openbare aanbestedingen.

Voor de verlening van een vestigingsvergunning wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd. Belangrijkste criteria: bevolkingssituatie en geografische concentratie in het gebied.

Maatregelen:

 

IT: Wet 362/1991, artikelen 1, 4, 7 en 9; Wetsbesluit CPS 233/1946, artikelen 7-9; en Presidentieel besluit (D.P.R. 221/1950, artikelen 3 en 7).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In CY: Nationaliteitsvereiste voor de detailhandel in geneesmiddelen, medische en orthopedische artikelen en voor andere door apothekers verleende diensten (CPC 63211).

Maatregelen:

 

CY: Wet op farmaceutische producten en op vergifstoffen (hoofdstuk 254), zoals gewijzigd.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende diensten – markttoegang:

 

In BG: De detailhandel in geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek is voorbehouden aan apotheken. Postorderverkoop van geneesmiddelen is verboden, met uitzondering van receptvrije geneesmiddelen.

 

In EE: De detailhandel in geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek is voorbehouden aan apotheken. Postorderverkoop van geneesmiddelen en de levering van via internet bestelde geneesmiddelen per post of via koeriersdiensten is verboden. Voor de verlening van een vestigingsvergunning wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd. Belangrijkste criterium: geografische concentratie in het gebied.

 

In EL: Alleen natuurlijke personen die erkend apotheker zijn en door erkende apothekers opgerichte bedrijven mogen detailhandelsdiensten op het gebied van geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek verlenen.

 

In ES: Alleen natuurlijke personen met een apothekersvergunning mogen detailhandelsdiensten op het gebied van geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek verlenen. Een apotheker kan maximaal één vergunning verkrijgen.

 

In LU: Alleen natuurlijke personen mogen detailhandelsdiensten op het gebied van geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek verstrekken.

 

In NL: Er gelden eisen voor de postorderverkoop van geneesmiddelen.

Maatregelen:

 

BG: Wet op geneesmiddelen voor menselijke geneeskunde, artikelen 219, 222, 228, 234 (5).

 

EE: Ravimiseadus (Geneesmiddelenwet), RT I 2005, 2, 4; § 29 (2) en § 41 (3); en Tervishoiuteenuse korraldamise seadus (Wet op de organisatie van diensten in verband met de gezondheidszorg, RT I 2001, 50, 284).

 

EL: Wet 5607/1932, zoals gewijzigd bij de wetten 1963/1991 en 3918/2011.

 

ES: Ley 16/1997, de 25 de abril, de regulación de servicios de las oficinas de farmacia (Wet 16/1997 van 25 april tot regeling van diensten in apotheken), artikel 2 en artikel 3.1; alsmede Real Decreto Legislativo 1/2015, de 24 de julio por el que se aprueba el Texto refundido de la Ley de garantías y uso racional de los medicamentos y productos sanitarios (Ley 29/2006).

 

LU: Loi du 4 juillet 1973 concernant le régime de la pharmacie (annex a043); Règlement grand-ducal du 27 mai 1997 relatif à l'octroi des concessions de pharmacie (annex a041); en Règlement grand-ducal du 11 février 2002 modifiant le règlement grand-ducal du 27 mai 1997 relatif à l'octroi des concessions de pharmacie (annex a017).

 

NL: Geneesmiddelenwet, artikel 67.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende diensten – lokale aanwezigheid:

 

In BG: Vereiste van permanent ingezetenschap voor apothekers.

Maatregelen:

 

BG: Wet inzake geneesmiddelen in de menselijke geneeskunde, artikelen 146, 161, 195, 222 en 228.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DE, SK: Voor een vergunning om zich als apotheker te vestigen of een apotheek te openen voor de detailhandel in voor het publiek bestemde geneesmiddelen en bepaalde medische artikelen is ingezetenschap vereist.

Maatregelen:

 

DE: Gesetz über das Apothekenwesen (ApoG; Duitse wet op de farmacie);

Gesetz über den Verkehr mit Arzneimitteln (AMG);

Gesetz über Medizinprodukte (MPG);

Verordnung zur Regelung der Abgabe von Medizinprodukten (MPAV).

 

SK: Wet 362/2011 inzake geneesmiddelen en medische apparatuur, artikel 6; en Wet 578/2004 inzake zorgverleners, medisch personeel en hun beroepsorganisatie.

Voorbehoud nr. 4 – Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

Sector – subsector:

Diensten voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 851, 853

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

De EU: Voor door de overheid gefinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten (O&O) die op Unieniveau financiering krijgen van de Unie, kunnen alleen exclusieve rechten of vergunningen worden verleend aan onderdanen van de lidstaten van de Unie en aan rechtspersonen uit de Unie die hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging in de Unie hebben (CPC 851, 853).

Voor door de overheid gefinancierde O&O-diensten die financiering krijgen van een lidstaat, kunnen alleen exclusieve rechten of vergunningen worden verleend aan onderdanen van de desbetreffende lidstaat en aan rechtspersonen uit de desbetreffende lidstaat die hun zetel in die lidstaat hebben (CPC 851, 853).

Dit voorbehoud laat deel vijf van deze overeenkomst en de uitsluiting van overheidsopdrachten door een Partij of subsidies in artikel 123, leden 6 en 7, van deze overeenkomst onverlet.

Maatregelen:

 

EU: Alle momenteel lopende en toekomstige EU-kaderprogramma's voor onderzoek of innovatie, met inbegrip van alle regels voor deelname aan Horizon 2020 en regelgeving met betrekking tot gemeenschappelijke technologie-initiatieven (GTI's), de besluiten krachtens artikel 185 en het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) alsook lopende en toekomstige nationale, regionale of lokale onderzoeksprogramma's.

Voorbehoud nr. 5 – Onroerendgoeddiensten

Sector – subsector:

Onroerendgoeddiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 821, 822

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In CY: Nationaliteits- en ingezetenschapsvereisten voor de verlening van onroerendgoeddiensten.

Maatregelen:

 

CY: Wet 71(1)/2010 op de onroerend-goedmakelaars, als gewijzigd.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Ingezetenschap is vereist voor natuurlijke personen en vestiging voor rechtspersonen in de Tsjechische Republiek voor de vergunning die noodzakelijk is voor het verlenen van onroerendgoeddiensten.

 

In HR: Commerciële aanwezigheid in een lidstaat van de EER vereist voor het verlenen van onroerendgoeddiensten.

 

In PT: Ingezetenschap van een lidstaat van de EEA vereist voor natuurlijke personen. Vereiste van opgericht zijn in een lidstaat van de EEA voor rechtspersonen.

Maatregelen:

 

CZ: Wet op de handelsvergunningen.

 

HR: Wet bemiddeling inzake onroerende goederen (OG 107/07 en 144/12), artikel 2.

 

PT: Wetsbesluit 211/2004 (artikelen 3 en 25), zoals gewijzigd en opnieuw bekendgemaakt bij Wetsbesluit 69/2011.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DK: Wat betreft het verlenen van onroerendgoeddiensten door natuurlijke personen die zich op het grondgebied van Denemarken bevinden, mogen alleen officieel erkende vastgoedmakelaars die natuurlijke personen zijn en die zijn toegelaten tot het makelaarsregister van de Deense zakelijke autoriteit de titel van "onroerend-goedmakelaar" gebruiken. De wet vereist dat de aanvrager ingezetene is van Denemarken of van een andere lidstaat van de Unie, de EER of de Zwitserse Bondsstaat.

De Wet op de verkoop van onroerend goed is alleen van toepassing op onroerendgoeddiensten die worden verleend aan consumenten. De Wet op de verkoop van onroerend goed is niet van toepassing op de leasing van onroerend goed (CPC 822).

Maatregelen:

 

DK: Lov om formidling af fast ejendom m.v. lov. nr. 526 af 28.5.2014 (Wet op de verkoop van onroerend goed).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In SI: Voor zover het Verenigd Koninkrijk toestaat dat Sloveense onderdanen en ondernemingen bemiddelingsdiensten in onroerend goed verlenen, staat Slovenië toe dat onderdanen en ondernemingen van het Verenigd Koninkrijk bemiddelingsdiensten in onroerend goed verlenen onder dezelfde voorwaarden, mits zij voldoen aan de volgende eisen: gerechtigd zijn om in het land van herkomst als makelaar in onroerend goed op te treden, indiening van een verklaring van geen bezwaar of een uittreksel uit het strafregister en inschrijving in het register van makelaars in onroerend goed van het bevoegde (Sloveense) ministerie.

Maatregelen:

 

SI: Wet inzake bemiddeling in onroerend goed.

Voorbehoud nr. 6 – Zakelijke diensten

Sector – subsector:

Zakelijke diensten – verhuur- of leasediensten zonder bedieningspersoneel; diensten in verband met advies op het gebied van bedrijfsbeheer; technische keuring en analyses; diensten in verband met aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen; ondersteunende diensten in verband met de landbouw; beveiligingsdiensten; arbeidsbemiddeling; vertalen en tolken en overige zakelijke diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 37, deel van CPC 612, deel van 621, deel van 625, 831, deel van 85990, 86602, 8675, 8676, 87201, 87202, 87203, 87204, 87205, 87206, 87209, 87901, 87902, 87909, 88, deel van 893

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Verhuur- of leasediensten zonder bedieningspersoneel (CPC 83103, CPC 831)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In SE: Als er sprakse is van buitenlandse eigenaren, mag alleen onder Zweedse vlag worden gevaren als kan worden aangetoond dat het Zweedse operationele belang doorslaggevend is. Doorslaggevend Zweeds operationeel belang betekent dat het schip vanuit Zweden wordt geëxploiteerd en voor meer dan 50 % in handen is van Zweedse onderdanen of personen uit een ander EER-land. Voor andere buitenlandse schepen kan onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op die regel worden toegestaan wanneer die schepen via rompbevrachtingsovereenkomsten door Zweedse rechtspersonen worden gehuurd of geleased (CPC 83103).

Maatregelen:

 

SE: Sjölagen (Wet op de zeevaart) (1994:1009), hoofdstuk 1, § 1.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SE: Verhuurders en lessors van auto's en bepaalde terreinvoertuigen (terrängmotorfordon) zonder chauffeur die voor minder dan één jaar verhuurd of geleased zijn, zijn verplicht iemand te benoemen die ervoor verantwoordelijk is dat onder meer gewaarborgd wordt dat het contract in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels is gesloten en dat de veiligheidsregels voor het wegverkeer worden nageleefd. De verantwoordelijke persoon moet in de EER wonen (CPC 831).

Maatregelen:

 

SE: Lag (1998: 424) om biluthyrning (Wet op het huren en leasen van personenwagens).

b)   Verhuur- of leasediensten en andere zakelijke diensten in verband met de luchtvaart

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

De EU: Voor de verhuur of leasing van luchtvaartuigen zonder bemanning (dry lease) die worden gebruikt door een luchtvaartmaatschappij van de Unie gelden de toepasselijke registratievereisten. Een dry lease-overeenkomst waarbij een vervoerder van de Unie partij is, is onderworpen aan vereisten in het Unierecht of het nationale recht op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart, zoals voorafgaande toestemming en andere voorwaarden die van toepassing zijn op het gebruik van in derde landen geregistreerde luchtvaartuigen. Voor registratie kan worden verlangd dat luchtvaartuigen eigendom zijn van natuurlijke personen die aan specifieke nationaliteitscriteria voldoen, of van ondernemingen die aan specifieke criteria betreffende eigendom van kapitaal en zeggenschap voldoen (CPC 83104).

Met betrekking tot geautomatiseerde boekingssystemen (CRS) geldt dat wanneer aan luchtvaartmaatschappijen uit de Unie door CRS-aanbieders van buiten de Unie geen behandeling wordt toegekend die gelijkwaardig (d.w.z. niet-discriminerend) is aan die welke in de Unie door CRS-aanbieders van de Unie wordt toegekend aan luchtvaartmaatschappijen van een derde land, of wanneer aan CRS-aanbieders uit de Unie door luchtvaartmaatschappijen van buiten de Unie geen behandeling wordt toegekend die gelijkwaardig is aan die welke door luchtvaartmaatschappijen in de Unie wordt toegekend aan CRS-aanbieders uit een derde land, er maatregelen kunnen worden genomen opdat aan luchtvaartmaatschappijen van buiten de Unie respectievelijk verleners van CRS-diensten van buiten de Unie een gelijkwaardige discriminerende behandeling wordt toegekend.

Maatregelen:

 

EU: Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EG) nr. 80/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling

 

In BE: Private (burgerlijke) luchtvaartuigen die eigendom zijn van natuurlijke personen die geen onderdaan zijn van een EER-lidstaat, kunnen alleen worden geregistreerd indien de eigenaren hun woonplaats hebben in of ingezetene zijn van België sedert ten minste één ononderbroken jaar. Private (burgerlijke) luchtvaartuigen die eigendom zijn van buitenlandse rechtspersonen die niet zijn opgericht overeenkomstig het recht van een EER-lidstaat, kunnen alleen worden geregistreerd indien die rechtspersonen sedert ten minste een jaar ononderbroken een bedrijfszetel, een agentschap of een bureau in België hebben (CPC 83104).

Vergunningsprocedures voor brandbestrijding vanuit de lucht, vliegopleiding, besproeien van gewassen, landmeteractiviteiten, cartografie, fotografie en andere luchtvaardiensten voor landbouw-, industrie- en inspectiediensten.

Maatregelen:

 

BE: Koninklijk Besluit van 15 maart 1954 tot regeling der luchtvaart.

c)   Diensten in verband met advies inzake bedrijfsbeheer – arbitrage en bemiddeling (CPC 86602)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BG: Voor bemiddelingsdiensten is permanent of langdurig verblijf in de Republiek Bulgarije vereist voor burgers van andere landen dan een lidstaat van de EER of de Zwitserse Bondsstaat.

 

In HU: Een kennisgeving, voor toelating tot het register, aan de minister van Justitie is vereist voor de uitoefening van bemiddelingsactiviteiten (zoals verzoening).

Maatregelen:

 

BG: Wet inzake bemiddeling, artikel 8.

 

HU: Wet LV van 2002 inzake bemiddeling.

d)   Technische keuring en analyses (CPC 8676)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In CY: Om diensten van scheikundigen en biologen te mogen verlenen, is de nationaliteit van een lidstaat vereist.

 

In FR: Het beroep van bioloog is voorbehouden aan natuurlijke personen en de nationaliteit van een lidstaat van de EER is vereist.

Maatregelen:

 

CY: Wet op de registratie van scheikundigen van 1988 (Wet 157/1998), als gewijzigd.

 

FR: Code de la Santé Publique

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In BG: Vestiging in Bulgarije volgens de Bulgaarse Handelswet en inschrijving in het handelsregister vereist voor het verrichten van diensten van technische keuring en analyses.

Voor de periodieke keuring van de technische staat van wegvoertuigen moet de entiteit ingeschreven zijn overeenkomstig de Bulgaarse Handelswet of de Wet rechtspersonen zonder winstoogmerk, of in een andere lidstaat van de EER geregistreerd zijn.

De tests en analyses van de samenstelling en zuiverheid van lucht en water mogen alleen worden uitgevoerd door het Bulgaarse ministerie van Milieu en Water, of door haar agentschappen in samenwerking met de Bulgaarse Academie voor wetenschap.

Maatregelen:

 

BG: Wet technische voorschriften voor producten; Wet inzake metingen; Wet op de luchtverontreiniging; en Waterwet, Verordening N-32 voor de periodieke keuring van de technische staat van wegvoertuigen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, lokale aanwezigheid:

 

In IT: Voor biologen, chemisch analisten, landbouwkundigen en "periti agrari" zijn ingezetenschap en inschrijving in het beroepsregister vereist. Onderdanen van derde landen kunnen zich laten inschrijven op voorwaarde van wederkerigheid.

Maatregelen:

 

IT: Biologen en chemisch analisten: Wet 396/1967 betreffende het beroep van bioloog; en Koninklijk Besluit 842/1928 betreffende het beroep van chemisch analist.

e)   Diensten in verband met aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen (CPC 8675)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, lokale aanwezigheid:

 

In IT: Ingezetenschap of professionele domicilie in Italië is vereist voor inschrijving in het register van geologen, die noodzakelijk is voor de beoefening van het beroep van landmeter of geoloog met het oog op het verlenen van diensten met betrekking tot de exploratie en de exploitatie van mijnen enz. De nationaliteit van een lidstaat is vereist; buitenlanders kunnen zich echter laten inschrijven op voorwaarde van wederkerigheid.

Maatregelen:

 

IT: Geologen: Wet 112/1963, artikelen 2 en 5; D.P.R. 1403/1965, artikel 1.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BG: Voor natuurlijke personen is de nationaliteit en het ingezetenschap van een lidstaat van de EER of de Zwitserse Bondsstaat vereist om functies uit te oefenen die verband houden met landmeetkunde, cartografie en kadastraal onderzoek. Voor rechtspersonen is handelsregistratie uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat van de EER of van de Zwitserse Bondsstaat vereist.

Maatregelen:

 

BG: Wet op het kadaster en eigendomsregister; en Wet landmeetkunde en cartografie.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In CY: Nationaliteitsvereiste voor het verrichten van de betrokken diensten.

Maatregelen:

 

CY: Wet nr. 224/1990, als gewijzigd.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In FR: Landmeetkunde alleen via een SEL (anonyme, à responsabilité limitée ou en commandite par actions), een SCP (Société civile professionnelle), een SA en een SARL (sociétés anonymes, à responsabilité limitée). Vestiging vereist voor exploratie en prospectie. Wetenschappelijke onderzoekers kunnen van dat vereiste worden vrijgesteld bij besluit van de minister van Wetenschappelijk Onderzoek, in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken.

Maatregelen:

 

FR: Loi 46-942 du 7 mai 1946 en décret n°71-360 du 6 mai 1971.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In HR: Diensten van elementair geologisch, geodetisch mijnbouwadvies, evenals bijbehorende adviesdiensten op het gebied van milieubescherming, mogen op het grondgebied van Kroatië uitsluitend in samenwerking met en/of door binnenlandse rechtspersonen worden verricht.

Maatregelen:

 

HR: Verordening inzake voorschriften voor de afgifte van goedkeuringen aan rechtspersonen voor het verrichten van professionele activiteiten op het gebied van milieubescherming (OG No.57/10), artikelen 32-35.

f)   Ondersteunende diensten in verband met de landbouw (deel van CPC 88)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, lokale aanwezigheid:

 

In IT: Voor biologen, chemisch analisten, landbouwkundigen en "periti agrari" zijn ingezetenschap en inschrijving in het beroepsregister vereist. Onderdanen van derde landen kunnen zich laten inschrijven op voorwaarde van wederkerigheid.

Maatregelen:

 

IT: Biologen en chemisch analisten: Wet 396/1967 betreffende het beroep van bioloog; en Koninklijk Besluit 842/1928 betreffende het beroep van chemisch analist.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In PT: De beroepen bioloog, chemisch analist en landbouwkundige zijn voorbehouden aan natuurlijke personen. Voor onderdanen van derde landen geldt een wederkerigheidsregeling voor ingenieurs en technisch ingenieurs (en niet een nationaliteitsvereiste). Voor biologen geldt noch een nationaliteitsvereiste noch een wederkerigheidsvereiste.

Maatregelen:

 

PT: Wetsbesluit 119/92 alterado p/ Lei 123/2015, 2 set. (Ordem Engenheiros); Wet 47/2011 alterado p/ Lei 157/2015, 17 set. (Ordem dos Engenheiros Técnicos); en Wetsbesluit 183/98 alterado p/ Lei 159/2015, 18 set. (Ordem dos Biólogos).

g)   Beveiligingsdiensten (CPC 87302, 87303, 87304, 87305, 87309)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

In IT: Voor de noodzakelijke vergunning om beveiligings- en bewakingsdiensten te verlenen en waardetransporten te verzorgen, zijn de nationaliteit van een lidstaat van de EU en ingezetenschap vereist.

 

In PT: Buitenlandse dienstverleners mogen geen beveiligingsdiensten op grensoverschrijdende basis verlenen.

Er geldt een nationaliteitsvereiste voor gespecialiseerd personeel.

Maatregelen:

 

IT: Wet op de openbare veiligheid (TULPS) 773/1931, artikelen 133-141; Koninklijk Besluit 635/1940, artikel 257.

 

PT: Wet 34/2013 alterada p/ Lei 46/2019, 16 maio; en Ordonnantie 273/2013 alterada p/ Portaria 106/2015, 13 abril.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DK: Ingezetenschapsvereiste voor individuele personen die een vergunning aanvragen voor het verlenen van beveiligingsdiensten.

Er is ook een ingezetenschapsvereiste voor managers en voor de meerderheid van de raad van bestuur van een rechtsentiteit die een vergunning aanvraagt voor het verlenen van beveiligingsdiensten. Ingezetenschap is evenwel niet vereist voor het management en voor raden van bestuur wanneer dat voortvloeit uit internationale verdragen of instructies van de minister van Justitie.

Maatregelen:

 

DK: Lovbekendtgørelse 2016-01-11 nr. 112 om vagtvirksomhed.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In EE: Ingezetenschap is vereist voor beveiligingspersoneel.

Maatregelen:

 

EE: Turvaseadus (Wet op de beveiliging) § 21, § 22.

h)   Arbeidsbemiddeling (CPC 87201, 87202, 87203, 87204, 87205, 87206, 87209)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling (tevens van toepassing voor het regionale bestuursniveau):

 

In BE: In heel België: ondernemingen die hun maatschappelijke zetel buiten de EER hebben, moeten aantonen dat zij in het land van herkomst arbeidsbemiddelingsdiensten aanbieden. Waals Gewest: een specifieke rechtsvorm (régulièrement constituée sous la forme d'une personne morale ayant une forme commerciale, soit au sens du droit belge, soit en vertu du droit d'un Etat membre ou régie par celui-ci, quelle que soit sa forme juridique) is vereist om arbeidsbemiddelingsdiensten te mogen aanbieden. Ondernemingen die hun maatschappelijke zetel buiten de EER hebben, moeten bewijzen dat zij voldoen aan de voorwaarden van het decreet (bijvoorbeeld met betrekking tot de rechtsvorm). Duitstalige Gemeenschap: ondernemingen die hun maatschappelijke zetel buiten de EER hebben, moeten voldoen aan de in het genoemde decreet vastgestelde toelatingscriteria (CPC 87202).

Maatregelen:

 

BE: Vlaams Gewest: Artikel 8, § 3, Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot uitvoering van het decreet betreffende de private arbeidsbemiddeling.

Waals Gewest: Décret du 3 avril 2009 relatif à lenregistrement ou à l'agrément des agences de placement (Decreet van 3 april 2009 betreffende de registratie en de erkenning van de arbeidsbemiddelingsbureaus), artikel 7; en Arrêté du Gouvernement wallon du 10 décembre 2009 portant exécution du décret du 3 avril 2009 relatif à l'enregistrement ou à l'agrément des agences de placement (Besluit van de Waalse regering van 10 december 2009 tot uitvoering van het decreet van 3 april 2009 betreffende de registratie en de erkenning van arbeidsbemiddelingsbureaus), artikel 4.

Duitstalige Gemeenschap: Dekret über die Zulassung der Leiharbeitsvermittler und die Überwachung der privaten Arbeitsvermittler / Décret du 11 mai 2009 relatif à l'agrément des agences de travail intérimaire et à la surveillance des agences de placement privées, artikel 6.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In DE: Voor het verkrijgen van een vergunning voor de exploitatie van een uitzendbureau op grond van § 3, leden 3, 4 en 5, van de wet op uitzendbureaus (Arbeitnehmerüberlassungsgesetz) is de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie of een commerciële aanwezigheid in de Europese Unie vereist. Het Bondsministerie van Werkgelegenheid en Sociale Zaken kan een verordening vaststellen inzake de plaatsing en werving van personeel uit landen die niet tot de EER behoren, voor bepaalde beroepen zoals gezondheidszorggerelateerde beroepen. Een vergunning of de verlenging daarvan wordt geweigerd indien uitzenddiensten worden aangeboden in een vestiging, een deel van een vestiging of een nevenvestiging die zich niet in EER bevindt op grond van § 3, lid 2, van de wet op uitzendbureaus (Arbeitnehmerüberlassungsgesetz).

Maatregelen:

DE: Gesetz zur Regelung der Arbeitnehmerüberlassung (AÜG);

Sozialgesetzbuch Drittes Buch (SGB III; Sociaal Wetboek, derde boek) – Bevordering van de werkgelegenheid;

Verordnung über die Beschäftigung von Ausländerinnen und Ausländern (BeschV; Verordening inzake de werkgelegenheid van vreemdelingen).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In ES: Vóór de aanvang van de activiteiten moeten arbeidsbemiddelingsbureaus een verklaring onder ede indienen waarin wordt bevestigd dat aan de voorschriften van de huidige wetgeving is voldaan (CPC 87201, 87202).

Maatregelen:

 

ES: Real Decreto-ley 8/2014, de 4 de julio, de aprobación de medidas urgentes para el crecimiento, la competitividad y la eficiencia (tramitado como Ley 18/2014, de 15 de octubre).

i)   Vertalers en tolken (CPC 87905)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In BG: Voor het verrichten van officiële vertaalactiviteiten moeten buitenlandse natuurlijke personen in het bezit zijn van een vergunning voor langdurig of permanent verblijf in de Republiek Bulgarije.

Maatregelen:

 

BG: Regelgeving inzake de legalisatie, certificering en vertaling van documenten.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In HU: Officiële vertalingen, officiële beëdigingen van vertalingen en gewaarmerkte kopieën van officiële documenten in vreemde talen mogen uitsluitend worden gemaakt door het Hongaarse Bureau voor vertaling en legalisatie (OFFI).

 

In PL: Alleen natuurlijke personen kunnen beëdigd vertaler zijn.

Maatregelen:

 

HU: Besluit van de ministerraad nr. 24/1986 inzake officiële vertaling en vertolking.

 

PL: Wet van 25 november 2004 betreffende het beroep van beëdigd vertaler of tolk (Pools staatsblad 2019, punt 1326).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In FI: Voor beëdigde vertalers is ingezetenschap in de EER vereist.

Maatregelen:

 

FI: Laki auktorisoiduista kääntäjistä (Wet op erkende vertalers) (1231/2007), s. 2(1).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In CY: Inschrijving in het register van vertalers is noodzakelijk voor het verlenen van diensten van officiële vertaling en certificering. Nationaliteitsvereiste.

 

In HR: Nationaliteit van een lidstaat van de EER vereist voor gecertificeerde vertalers.

Maatregelen:

 

CY: Wet op de vestiging, registratie en regulering ten aanzien van diensten van gecertificeerde vertalers in de Republiek Cyprus.

 

HR: Verordening inzake permanente gerechtstolken (OG 88/2008), artikel 2.

j)   Overige zakelijke diensten (deel van CPC 612, deel van 621, deel van 625, 87901, 87902, 88493, deel van 893, deel van 85990, 87909, ISIC 37)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In SE: Pandjeshuizen moeten worden opgericht in de vorm van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of als een filiaal (deel van CPC 87909).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Alleen een erkend verpakkingsbedrijf mag diensten verlenen met betrekking tot terugname en verwerking van verpakkingen en moet een als naamloze vennootschap opgerichte rechtspersoon zijn (CPC 88493, ISIC 37).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In NL: Om waarborgdiensten te mogen verlenen, is commerciële aanwezigheid in Nederland vereist. Het waarborgen van voorwerpen van edelmetaal is momenteel voorbehouden aan twee Nederlandse overheidsmonopolies (deel van CPC 893).

Maatregelen:

 

CZ: Wet 477/2001 Coll. (Wet op de verpakkingen), par. 16.

 

SE: Wet op pandjeshuizen (1995:1000).

 

NL: Waarborgwet 1986.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In PT: De nationaliteit van een lidstaat is vereist voor het verlenen van diensten van incassobureaus en kredietrapportage (CPC 87901, 87902).

Maatregelen:

 

PT: Wet 49/2004.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Voor het verlenen van veilingdiensten is een vergunning vereist. Voor het verkrijgen van een vergunning (voor het verlenen van veilingdiensten in verband met vrijwillige openbare verkopen) moet een onderneming naarTsjechisch recht zijn opgericht en moet een natuurlijke persoon een verblijfsvergunning hebben, en moet de vennootschap of de natuurlijke persoon zijn ingeschreven in het Tsjechische handelsregister (deel van CPC 612, deel van 621, deel van 625, deel van 85990).

Maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 455/1991 Coll.; Wet inzake de handelsvergunning; en Wet nr. 26/2000 Coll., inzake openbare verkopen.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In SE: Het economisch plan voor een woningbouwvereniging moet worden gecertificeerd door twee personen. Die personen moeten publiekelijk erkend zijn door autoriteiten in de EER (CPC 87909).

Maatregelen:

 

SE: Wet op coöperatieve woningbouwverenigingen (1991: 614).

Voorbehoud nr. 7 – Communicatiediensten

Sector – subsector:

Communicatiediensten – post- en koeriersdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 71235, deel van 73210, deel van 751

Type voorbehoud:

Markttoegang

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

De EU: De organisatie van de plaatsing van brievenbussen op de openbare weg, de uitgifte van postzegels en de verzending van aangetekende zendingen voor gerechtelijke of administratieve procedures kan overeenkomstig de nationale wetgeving beperkt zijn. Vergunningensystemen kunnen worden opgezet voor diensten waarvoor een universele dienstverplichting geldt. Die vergunningen kunnen een specifieke universele dienstverplichting of een financiële bijdrage aan een compensatiefonds omvatten.

Maatregelen:

 

EU: Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).

Voorbehoud nr. 8 – Diensten in verband met de bouw

Sector – subsector:

Diensten in verband met de bouw en aanverwante civieltechnische werken

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 51

Type voorbehoud:

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

In CY: nationaliteitsvereiste.

Maatregel:

 

Wet inzake de registratie van en de controle op aannemers van bouw- en technische werken van 2001 (29 (I) / 2001), artikelen 15 en 52.

Voorbehoud nr. 9 – Distributiediensten

Sector – subsector:

Distributiediensten – algemeen, distributie van tabak

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 3546, deel van 621, 6222, 631, deel van 632

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Distributiediensten (CPC 3546, 631, 632 behalve 63211, 63297, 62276, deel van 621)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In PT: Er bestaat een specifieke regeling voor de vestiging van bepaalde detailhandelszaken en winkelcentra. Dit met betrekking tot winkelcentra met een bruto leasebare oppervlakte van minimaal 8 000 m2, en detailhandelbedrijven met een verkoopoppervlakte van minimaal 2 000 m2 of meer, indien gelegen buiten winkelcentra. Belangrijkste criteria: bijdrage aan een verscheidenheid van het commerciële aanbod; beoordeling van de diensten die worden verleend aan de consument; kwaliteit van de werkgelegenheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen; integratie in het stedelijk milieu; bijdrage aan eco-efficiëntie (CPC 631, 632 behalve 63211, 63297).

Maatregelen:

 

PT: Wetsbesluit nr. 10/2015 van 16 januari.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In CY: Nationaliteitsvereiste voor distributiediensten verleend door farmaceutische vertegenwoordigers (CPC 62117).

Maatregelen:

 

CY: Wet 74(I) 2020 als gewijzigd.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In LT: Voor de distributie van pyrotechnische artikelen is een vergunning vereist. Alleen rechtspersonen van de Unie kunnen een vergunning verkrijgen (CPC 3546).

Maatregelen:

 

LT: Wet betreffende het toezicht op pyrotechnische artikelen voor burgerdoeleinden (23 maart 2004, nr. IX-2074).

b)   Distributie van tabak (deel van CPC 6222 62228, deel van CPC 6310, 63108)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In ES: Er is een staatsmonopolie op de detailhandel in tabak. Voor vestiging is de nationaliteit van een lidstaat vereist. Alleen natuurlijke personen kunnen als tabakshandelaar optreden. Elke tabakshandelaar kan maximaal één vergunning verkrijgen (CPC 63108).

 

In FR: Staatsmonopolie op de groot- en detailhandel in tabak. Nationaliteitsvereiste voor tabakshandelaren ("buraliste") (deel van CPC 6222, deel van 6310).

Maatregelen:

 

ES: Wet 14/2013 van 27 september 2014.

 

FR: Code général des impôts.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

In AT: Alleen natuurlijke personen kunnen een aanvraag indienen voor een vergunning om als tabakshandelaar op te treden.

Onderdanen van EER-lidstaten krijgen voorrang (CPC 63108).

Maatregelen:

 

AT: Wet op het tabaksmonopolie 1996, § 5 en § 27.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In IT: Voor de handel in en de verkoop van tabak is een vergunning vereist. De vergunning wordt verleend via openbare procedures. Voor de verlening van vergunningen wordt een onderzoek naar de economische behoefte verricht. Belangrijkste criteria: bevolking en geografische concentratie van bestaande verkooppunten (deel van CPC 6222, deel van 6310).

Maatregelen:

 

IT: Wetsbesluit 184/2003;

 

Wet 165/1962;

 

Wet 3/2003;

 

Wet 1293/1957;

 

Wet 907/1942; alsmede

Decreet van de president van de republiek (D.P.R.) 1074/1958.

Voorbehoud nr. 10 – Onderwijsdiensten

Sector – subsector:

Onderwijsdiensten (particulier gefinancierd)

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 921, 922, 923, 924

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In CY: Eigenaars en meerderheidsaandeelhouders van een particulier gefinancierde school moeten de nationaliteit van een lidstaat hebben. Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk kunnen toestemming krijgen van de minister (van Onderwijs) volgens de vastgestelde vorm en voorwaarden.

Maatregelen:

 

CY: Wet op de particuliere scholen van 2019 (N. 147(I)/2019)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Particulier gefinancierd basis- en middelbaar onderwijs mag alleen worden gegeven door daartoe gemachtigde Bulgaarse ondernemingen (commerciële aanwezigheid is vereist). Bulgaarse kleuterscholen en scholen met buitenlandse deelneming kunnen krachtens een besluit van de raad van ministers op initiatief van de minister van Onderwijs en Wetenschappen worden opgericht of omgevormd op verzoek van in Bulgarije geregistreerde verenigingen, vennootschappen of ondernemingen van Bulgaarse en buitenlandse natuurlijke of rechtspersonen. Kleuterscholen en andere scholen in buitenlandse handen kunnen op verzoek van buitenlandse rechtspersonen in overeenstemming met internationale overeenkomsten en verdragen en uit hoofde van de bovenstaande bepalingen worden opgericht of omgevormd. Buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs mogen geen filialen vestigen op het grondgebied van Bulgarije. Buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs mogen alleen faculteiten, departementen, instituten en colleges in Bulgarije openen binnen de structuur van en in samenwerking met Bulgaarse middelbare scholen (CPC 921, 922).

Maatregelen:

BG: Wet inzake voorschools en schoolonderwijs; en

Wet op het hoger onderwijs, punt 4 van de aanvullende bepalingen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling

 

In SI: Particulier gefinancierde basisscholen kunnen alleen worden opgericht door Sloveense natuurlijke of rechtspersonen. De dienstverlener moet een statutaire zetel of filiaal vestigen (CPC 921).

Maatregelen:

 

SI: Wet op de organisatie en financiering van het onderwijs (staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 12/1996) en de herzieningen daarvan, artikel 40.

Met betrekking tot grensoverschrijdende diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ en SK: Vestiging in een lidstaat is vereist voor het aanvragen van toestemming van de staat om te kunnen optreden als met particuliere middelen gefinancierde instelling voor hoger onderwijs. Dit voorbehoud is niet van toepassing op post-secundair technisch en beroepsonderwijs (CPC 92310).

Maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 111/1998 Coll. (Wet op het hoger onderwijs), § 39; en

Wet nr. 561/2004 Coll. inzake kleuteronderwijs, basisonderwijs, middelbaar, tertiair beroepsonderwijs en andere vormen van onderwijs (de Onderwijswet).

 

SK: Wet nr. 131/2002 inzake universiteiten.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende diensten: Markttoegang:

 

In ES en IT: Voor de opening van particulier gefinancierde universiteiten die erkende diploma's of graden afgeven, is een vergunning vereist. Er wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd. Belangrijkste criteria: bevolking en concentratie van bestaande instellingen.

 

In ES: De procedure omvat het inwinnen van het advies van het Parlement.

 

In IT: Dit is gebaseerd op een driejarig programma en alleen Italiaanse rechtspersonen kunnen toestemming krijgen om door de overheid erkende diploma's uit te reiken (CPC 923).

Maatregelen:

 

ES: Ley Orgánica 6/2001, de 21 de Diciembre, de Universidades (wet 6/2001 van 21 december inzake universiteiten), artikel 4.

 

IT: Koninklijk Besluit 1592/1933 (Wet inzake het middelbaar onderwijs);

Wet 243/1991 (Incidentele overheidsbijdrage voor particuliere universiteiten);

Besluit 20/2003 van het CNVSU (Comitato nazionale per la valutazione del sistema universitario); en

Besluit van de president van de republiek (DPR) 25/1998.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In EL: De eigenaren en een meerderheid van de leden van de raad van bestuur van particulier gefinancierde basisscholen en middelbare scholen en de leraren van particulier gefinancierde basisscholen en middelbare scholen moeten de nationaliteit van een lidstaat hebben (CPC 921, 922). Onderwijs op universitair niveau kan uitsluitend worden verstrekt door instellingen die volledig onafhankelijke publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid hebben. Wet 3696/2008 staat echter toe dat ingezetenen van de Unie (natuurlijke of rechtspersonen) particuliere instellingen voor tertiair onderwijs oprichten die certificaten afgeven die niet worden erkend als gelijkwaardig aan een universitair diploma (CPC 923).

Maatregelen:

 

EL: Wetten 682/1977, 284/1968, 2545/1940, Presidentieel besluit 211/1994, zoals gewijzigd bij

Presidentieel besluit 394/1997, Grondwet van de Helleense Republiek, artikel 16, lid 5, en Wet 3549/2007.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In AT: Voor het aanbieden van particulier gefinancierd onderwijs in de toegepaste wetenschappen op universitair niveau is een vergunning vereist van de bevoegde autoriteit, het AQ Austria (agentschap voor kwaliteitsborging en accreditatie Oostenrijk). Een investeerder die dergelijke diensten wil aanbieden, moet als voornaamste activiteit het verstrekken van dergelijke diensten hebben en ter goedkeuring van het voorgestelde studieprogramma een behoefteanalyse en een marktonderzoek indienen. Het bevoegde ministerie kan de goedkeuring weigeren als het besluit van het accrediteringsorgaan niet in overeenstemming is met het nationale onderwijsbelang. De aanvrager voor de oprichting van een particuliere universiteit heeft een vergunning nodig van de bevoegde autoriteit (AQ Austria – agentschap voor kwaliteitsborging en accreditatie Oostenrijk). Het bevoegde ministerie kan de goedkeuring weigeren als het besluit van het accrediteringsorgaan niet in overeenstemming is met het nationale onderwijsbelang (CPC 923).

Maatregelen:

 

AT: Wet inzake universiteiten voor toegepaste wetenschappen, BGBl I Nr. 340/1993, zoals gewijzigd, § 2, 8; Wet inzake particuliere instellingen voor hoger onderwijs, BGBl I Nr. 77/2020, § 2; en

Wet inzake kwaliteitswaarborging in het hoger onderwijs, BGBl. Nr. 74/2011, zoals gewijzigd, §25 (3).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FR: Om in een particulier gefinancierde onderwijsinstelling te kunnen lesgeven, is de nationaliteit van een lidstaat vereist (CPC 921, 922, 923). Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk kunnen echter van de relevante bevoegde autoriteiten een vergunning krijgen om les te geven in instellingen voor basis-, middelbaar en hoger onderwijs. Onderdanen van het Verenigd Koninkrijk kunnen van de relevante bevoegde autoriteiten ook een vergunning krijgen om instellingen voor basis-, middelbaar en hoger onderwijs op te richten en te exploiteren of beheren. Dergelijke vergunningen worden op discretionaire basis verleend.

Maatregelen:

 

FR: Code de l'éducation.

Met betrekking tot investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In MT: Dienstverleners die particulier gefinancierd hoger of volwassenenonderwijs willen verlenen, moeten een vergunning verkrijgen van het ministerie van Onderwijs en Werkgelegenheid. De beslissing of een vergunning wordt afgegeven, kan discretionair zijn (CPC 923, 924).

Maatregelen:

 

MT: Juridische mededeling 296 van 2012.

Voorbehoud nr. 11 – Milieudiensten

Sector – subsector:

Milieudiensten – verwerking en recycling van gebruikte batterijen en accu's, oude auto's en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur; bescherming van luchtkwaliteit en klimaat (reiniging van uitlaatgassen)

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 9402, 9404

Type voorbehoud:

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

In SE: Alleen in Zweden gevestigde entiteiten of entiteiten die hun belangrijkste vestiging in Zweden hebben, komen in aanmerking voor accreditatie voor het uitvoeren van de controle van uitlaatgassen (CPC 9404).

In SK: Voor de verwerking en recycling van gebruikte batterijen en accu's, afvalolie, oude auto's en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur is oprichting naar het recht van een EER-land vereist (ingezetenschapsvereiste) (deel van CPC 9402).

Maatregelen:

 

SE: Voertuigenwet (2002:574).

 

SK: Afvalstoffenwet 79/2015.

Voorbehoud nr. 12 – Financiële diensten

Sector – subsector:

Financiële diensten – verzekeringen en banken

Bedrijfstakkenclassificatie:

Niet van toepassing

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Verzekeringen en aanverwante diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In IT: Alleen natuurlijke personen hebben toegang tot het beroep van actuaris. Beroepsverenigingen (zonder rechtspersoonlijkheid) van natuurlijke personen zijn toegestaan. De nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie is vereist voor het uitoefenen van het beroep van actuaris, met uitzondering van buitenlandse beroepsbeoefenaren aan wie kan worden toegestaan hun beroep te beoefenen op basis van wederkerigheid.

Maatregelen:

 

IT: Artikel 29 van het Wetboek particuliere verzekeringen (Wetsbesluit nr. 209 van 7 september 2005); en Wet 194/1942, artikel 4 van wet 4/1999 inzake het register.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In BG: Voor pensioenverzekeringen is een naamloze vennootschap vereist met een vergunning overeenkomstig het wetboek sociale verzekeringen die is ingeschreven uit hoofde van de Handelswet of uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat van de EU (filialen niet toegestaan).

 

In BG, ES, PL en PT: De oprichting van rechtstreekse filialen is niet toegestaan voor verzekeringsintermediairs, maar is voorbehouden aan ondernemingen die overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat zijn opgericht (lokale vennootschap vereist). Voor PL: ingezetenschapsvereiste voor verzekeringsmakelaars.

Maatregelen:

 

BG: Wet op de verzekeringen, artikelen 12, 56-63, 65, 66 en 80, lid 4, Wetboek sociale verzekeringen artikelen 120a–162, artikelen 209–253, artikelen 260–310.

 

ES: Reglamento de Ordenación, Supervisión y Solvencia de Entidades Aseguradoras y Reaseguradoras (RD 1060/2015, de 20 de noviembre de 2015), artikel 36.

 

PL: Wet inzake de verzekerings- en herverzekeringsactiviteit van 11 september 2015 (Pools staatsblad van 2020, punten 895 en 1180); Wet inzake de verzekeringsdistributie van 15 december 2017 (Pools staatsblad 2019, punt 1881); Wet inzake de organisatie en de werking van pensioenfondsen van 28 augustus 1997 (Pools staatsblad van 2020, punt 105); Wet van 6 maart 2018 houdende regels betreffende de economische activiteit van buitenlandse ondernemers en andere buitenlanders op het grondgebied van de Republiek Polen

 

PT: Artikel 7 van Wetsbesluit 94-B/98, ingetrokken bij Wetsbesluit 2/2009 van 5 januari; en hoofdstuk I, afdeling VI, van Wetsbesluit 94-B/98, artikelen 34, nr. 6, 7, en artikel 7 van Wetsbesluit nr. 144/2006, ingetrokken bij Wet 7/2019 van 16 januari. Artikel 8 van de wettelijke regeling voor de distributie van verzekeringen en herverzekeringen, goedgekeurd bij Wet 7/2019 van 16 januari.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling:

 

In AT: Een filiaal moet worden geleid door ten minste twee natuurlijke personen die ingezetenen van AT zijn.

 

In BG: Ingezetenschap is vereist voor de leden van de raden van bestuur en toezicht van verzekerings- of herverzekeringsondernemingen en voor elke persoon die dergelijke ondernemingen mag beheren of vertegenwoordigen.

De voorzitter van de raad van beheer, de voorzitter van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de afgevaardigd bestuurder van pensioenverzekeringsmaatschappijen moeten beschikken over een vast adres of in het bezit zijn van een duurzame verblijfsvergunning in Bulgarije.

Maatregelen:

 

AT: Wet toezicht verzekeringsbedrijf 2016, artikel 14, lid 1, punt 3, Oostenrijks staatsblad I nr. 34/2015 (Versicherungsaufsichtsgesetz 2016, § 14 Abs. 1 Z 3, BGBl. I Nr. 34/2015)

 

BG: Wet op de verzekeringen, artikelen 12, 56-63, 65, 66 en 80, lid 4,

Wetboek sociale verzekeringen, artikelen 120a-162, artikelen 209-253, artikelen 260-310.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Een buitenlandse verzekeraar of herverzekeraar die in BG een filiaal of agentschap wil vestigen om verzekeringen aan te bieden, moet in zijn land van herkomst beschikken over een vergunning voor het aanbieden van dezelfde soorten verzekeringen als diegene die hij in BG wenst aan te bieden.

De inkomsten van de vrijwillige aanvullende pensioenfondsen en soortgelijke inkomsten die rechtstreeks verband houden met vrijwillige pensioenverzekeringen aangeboden door personen die zijn geregistreerd uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat en die, in overeenstemming met de desbetreffende wetgeving, vrijwillige pensioenverzekeringsactiviteiten uitvoeren, zijn niet belastbaar volgens de in de wet op de vennootschapsbelasting vastgestelde procedure.

In ES: Voordat een buitenlandse verzekeraar in Spanje een filiaal of agentschap kan vestigen met het oog op het aanbieden van bepaalde soorten verzekeringen, moet hij in zijn land van oorsprong al minstens vijf jaar over een vergunning voor het aanbieden van dezelfde soorten verzekeringen beschikken.

In PT: Een buitenlandse verzekeringsonderneming die een filiaal of agentschap wil vestigen, moet al minstens vijf jaar overeenkomstig de relevante nationale wetgeving over een vergunning voor het aanbieden van verzekeringen of herverzekeringen beschikken.

Maatregelen:

 

BG: Wet op de verzekeringen, artikelen 12, 56-63, 65, 66 en 80, lid 4,

Wetboek sociale verzekeringen, artikelen 120a-162, artikelen 209-253, artikelen 260-310.

 

ES: Reglamento de Ordenación, Supervisión y Solvencia de Entidades Aseguradoras y Reaseguradoras (RD 1060/2015, de 20 de noviembre de 2015), artikel 36.

 

PT: Artikel 7 van Wetsbesluit 94-B/98, en hoofdstuk I, afdeling VI, van Wetsbesluit 94-B/98, artikelen 34, nr. 6, 7, en artikel 7 van Wetsbesluit nr. 144/2006; artikel 215 van de wettelijke regeling voor de toegang tot en het uitoefenen van het beroep van verzekeraar en herverzekeraar, goedgekeurd bij Wet 147/2005 van 9 september.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In AT: Ter verkrijging van een vergunning voor het openen van een filiaal moeten buitenlandse verzekeraars in hun land van herkomst een rechtsvorm hebben die overeenstemt met of vergelijkbaar is met die van een naamloze vennootschap of een onderlinge verzekeringsmaatschappij.

 

In EL: Verzekerings- en herverzekeringsondernemingen met hoofdkantoor in derde landen mogen in Griekenland actief zijn via de oprichting van een dochteronderneming of een bijkantoor, waarbij een bijkantoor in dit geval geen specifieke rechtsvorm moet hebben, aangezien er sprake is van een permanente aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat (d.w.z. Griekenland) van een onderneming met hoofdkantoor buiten de EU die in die lidstaat (Griekenland) een vergunning heeft verkregen en die verzekeringsactiviteiten uitoefent.

Maatregelen:

 

AT: Wet toezicht verzekeringsbedrijf 2016, artikel 14, lid 1, punt 1, Oostenrijks staatsblad I nr. 34/2015 (Versicherungsaufsichtsgesetz 2016, § 14 Abs. 1 Z 1, BGBl. I Nr. 34/2015).

 

EL: Artikel 130 van Wet 4364/ 2016 (Grieks staatsblad 13/ A/ 5.2.2016).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In AT: Promotionele activiteiten en bemiddeling namens een niet in de Unie gevestigde dochteronderneming of een niet in AT gevestigd filiaal (behalve voor herverzekering en retrocessie) zijn verboden.

 

In DK: In DK mogen geen personen of ondernemingen (met inbegrip van verzekeringsmaatschappijen) andere dan verzekeringsmaatschappijen die hiervoor vergunning hebben verkregen krachtens de Deense wetgeving of van de bevoegde Deense autoriteiten, bedrijfsmatig deelnemen aan de directe verzekering van personen die ingezetenen zijn van DK en van Deense schepen of goederen in DK.

 

In SE: Directe verzekeringen mogen enkel door een buitenlandse verzekeraar worden aangeboden via een verlener van verzekeringsdiensten die in Zweden vergunning heeft verkregen, op voorwaarde dat de buitenlandse verzekeraar en de Zweedse verzekeringsmaatschappij tot dezelfde groep van ondernemingen behoren of een onderlinge samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DE, HU en LT: Het verlenen van rechtstreekse verzekeringsdiensten door verzekeringsmaatschappijen die niet in de Europese Unie zijn opgericht, vereist het opzetten van en een vergunning voor een filiaal.

 

In SE: Het verlenen van directe-verzekeringsbemiddelingsdiensten door ondernemingen die niet in de EER zijn opgericht, vereist de vestiging van een commerciële aanwezigheid (vereiste van lokale aanwezigheid).

 

In SK: Verzekeringen voor lucht- en zeevervoer, waarbij luchtvaartuigen/schepen en aansprakelijkheid worden gedekt, mogen uitsluitend worden aangeboden door in de Unie gevestigde verzekeringsmaatschappijen of door filialen van niet in de Unie gevestigde verzekeringsmaatschappijen die een vergunning hebben gekregen van de Slowaakse Republiek.

Maatregelen

 

AT: Wet toezicht verzekeringsbedrijf 2016, artikel 13, leden 1 en 2, Oostenrijks staatsblad I nr. 34/2015 (Versicherungsaufsichtsgesetz 2016, § 13 Abs. 1 und 2, BGBl. I Nr. 34/2015)

 

DE: Versicherungsaufsichtsgesetz (VAG) voor alle verzekeringsdiensten; met betrekking tot de Luftverkehrs-Zulassungs-Ordnung (LuftVZO) alleen voor verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering in verband met luchtverkeer.

 

DK: Lov om finansiel virksomhed jf. lovbekendtgørelse 182 af 18. februar 2015.

 

HU: Wet LX van 2003.

 

LT: Wet inzake verzekeringen van 18 september, 2003 m. Nr. IX-1737, laatstelijk gewijzigd op 13 juni 2019 Nr. XIII-2232.

 

SE: Lag om försäkringsförmedling (Wet inzake verzekeringsbemiddeling) (hoofdstuk 3, afdeling 3, 2018:12192005:405); en Wet op buitenlandse verzekeraars in Zweden (hoofdstuk 4, afdelingen 1 en 10, 1998: 293).

 

SK: Wet 39/2015 inzake het verzekeringswezen.

b)   Bankdiensten en andere financiële diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In BG: Voor het verstrekken van leningen met middelen die niet worden aangetrokken door het in ontvangst nemen van deposito's of andere terugbetaalbare gelden, de verwerving van deelnemingen in een kredietinstelling of een andere financiële instelling, financiële lease, garantieverrichtingen, de verwerving van vorderingen op leningen en andere vormen van financiering (factoring, forfaitering enz.) zijn niet-bancaire financiële instellingen onderworpen aan een registratieregeling bij de Bulgaarse Nationale Bank. De financiële instelling moet haar voornaamste activiteit op het grondgebied van Bulgarije hebben.

 

In BG: Niet-EER-banken mogen in Bulgarije bankactiviteiten uitoefenen mits zij van de BNB een vergunning hebben verkregen voor het starten en verrichten van commerciële activiteiten in de Republiek Bulgarije via een filiaal.

 

In IT: Om met een vestiging in Italië het effectenafwikkelingssysteem te mogen exploiteren of centrale depositodiensten voor effecten te mogen verlenen, moet een onderneming naar Italiaans recht zijn opgericht (geen filialen).

Voor andere collectieve beleggingsfondsen dan uit hoofde van de Uniewetgeving geharmoniseerde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), moet de beheerder of depositaris naar Italiaans recht of het recht van een andere lidstaat zijn opgericht en een filiaal in Italië hebben.

Beheermaatschappijen van investeringsfondsen die niet uit hoofde van de Uniewetgeving zijn geharmoniseerd, moeten eveneens naar Italiaans recht zijn opgericht (geen filialen).

Alleen banken, verzekeringsmaatschappijen, beleggingsondernemingen en ondernemingen die uit hoofde van de Uniewetgeving geharmoniseerde icbe's beheren en hun maatschappelijke zetel in de Unie hebben, alsook naar Italiaans recht opgerichte icbe's, mogen de middelen van pensioenfondsen beheren.

In geval van huis-aan-huis-verkoop moet gebruik worden gemaakt van de diensten van erkende verkopers van financiële producten die ingezetene zijn van een lidstaat.

Vertegenwoordigingskantoren van tussenpersonen van buiten de Europese Unie, mogen geen activiteiten in verband met beleggingsdiensten verrichten, met inbegrip van transacties voor eigen rekening en voor rekening van cliënten en het plaatsen en het overnemen van financiële instrumenten (filiaal vereist).

In PT: Pensioenfondsen mogen uitsluitend worden beheerd door gespecialiseerde ondernemingen die met dat doel naar Portugees recht zijn opgericht, door verzekeringsondernemingen die in PT zijn gevestigd en een vergunning hebben om levensverzekeringen aan te bieden, of door entiteiten die in andere lidstaten pensioenfondsen mogen beheren. De vestiging van rechtstreekse filialen vanuit niet-EU-landen is niet toegestaan.

Maatregelen:

 

BG: Wet op de kredietinstellingen, artikel 2, lid 5, artikel 3a en artikel 17

Wetboek sociale verzekeringen, artikelen 121, 121b, 121f; en

Monetaire wet, artikel 3.

 

IT: Wetsbesluit 58/1998, artikelen 1, 19, 28, 30-33, 38, 69 en 80;

Gezamenlijke verordening van de Italiaanse centrale bank en Consob van 22 februari 1998, artikelen 3 en 41;

Verordening van de Bank van Italië van 25.1.2005;

Titel V, hoofdstuk VII, afdeling II, Consob-verordening 16190 van 29 oktober 2007, artikelen 17-21, 78-81, 91-111; en onderworpen aan:

 

Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9).

 

PT: Wetsbesluit 12/2006, zoals gewijzigd bij Wetsbesluit 180/2007 Wetsbesluit 357-A/2007, Verordening 7/2007-R, zoals gewijzigd bij Verordening 2/2008-R, Verordening 19/2008-R, Verordening 8/2009. Artikel 3 van de wettelijke regeling voor de vestiging en de werking van pensioenfondsen en hun beheersinstanties, goedgekeurd bij Wet 27/2020 van 23 juli.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In HU: Filialen van buiten de EER gevestigde beheermaatschappijen van beleggingsfondsen mogen geen Europese beleggingsfondsen beheren en mogen geen diensten op het gebied van vermogensbeheer verlenen aan particuliere pensioenfondsen.

Maatregelen:

 

HU: Wet CCXXXVII van 2013 op kredietinstellingen en financiële ondernemingen;

en

Wet CXX van 2001 op de kapitaalmarkt.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In BG: Een bank moet door ten minste twee personen worden beheerd en vertegenwoordigd. De personen die de bank beheren en vertegenwoordigen, moeten persoonlijk aanwezig zijn op het beheeradres van de bank. Rechtspersonen kunnen niet worden verkozen tot lid van het bestuur of de raad van bestuur van een bank.

 

In SE: De oprichter van een spaarbank moet een natuurlijke persoon zijn.

Maatregelen:

 

BG: Wet op de kredietinstellingen, artikel 10;

Wetboek sociale verzekeringen, artikel 121e; en

Monetaire wet, artikel 3.

 

SE: Sparbankslagen (Wet inzake spaarkassen) (1987:619), hoofdstuk 2, § 1.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling:

 

In HU: Ten minste twee leden van de raad van bestuur van een kredietinstelling moeten ingezetenen zijn in de zin van de van toepassing zijnde deviezenwetgeving en sinds ten minste één jaar permanent ingezetenen van HU zijn.

Maatregelen:

 

HU: Wet CCXXXVII van 2013 op kredietinstellingen en financiële ondernemingen;

en

Wet CXX van 2001 op de kapitaalmarkt.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In RO: Marktdeelnemers zijn rechtspersonen die zijn opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap volgens de bepalingen van de wet op de ondernemingen. Alternatieve handelssystemen (multilaterale handelsfaciliteit op grond van de MiFID II-richtlijn) kunnen worden beheerd door een systeembeheerder die onder de hierboven beschreven voorwaarden is opgericht of door een door de ASF (Autoritatea de Supraveghere Financiară – financiële toezichthoudende autoriteit) erkende beleggingsonderneming.

 

In SI: Pensioenregelingen kunnen worden aangeboden door een pensioenbeleggingsfonds (dit is geen rechtspersoon en wordt dus beheerd door een verzekeringsmaatschappij, een bank of een pensioenverzekeraar), een pensioenverzekeraar of een verzekeringsmaatschappij. Daarnaast kunnen pensioenregelingen ook worden aangeboden door aanbieders van pensioenregelingen die overeenkomstig de toepasselijke regelgeving van een EU-lidstaat zijn gevestigd.

Maatregelen:

 

RO: Wet nr. 126 van 11 juni 2018 betreffende financiële instrumenten en Verordening nr. 1/2017 tot wijziging en aanvulling van Verordening nr. 2/2006 inzake gereglementeerde markten en alternatieve handelssystemen, goedgekeurd bij besluit nr. 15/2006 van de NSC – ASF – Autoritatea de Supraveghere Financiară – financiële toezichthoudende autoriteit.

 

SI: Wet op pensioenen en invaliditeitsverzekering (staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 102/2015, zoals laatstelijk gewijzigd in nr. 28/19).

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In HU: Buiten de EER gevestigde ondernemingen mogen financiële diensten of financiële hulpdiensten alleen verlenen via een filiaal in HU.

Maatregelen:

 

HU: Wet CCXXXVII van 2013 op kredietinstellingen en financiële ondernemingen;

en

Wet CXX van 2001 op de kapitaalmarkt.

Voorbehoud nr. 13 – Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Sector – subsector:

Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 931, 933

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In DE: (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Reddingsdiensten en "deskundige ambulancevervoersdiensten" worden door de Länder georganiseerd en gereglementeerd. De meeste Länder delegeren de bevoegdheden op het gebied van reddingsdiensten aan gemeenten. De gemeenten mogen voorrang geven aan organisaties zonder winstoogmerk. Dat geldt zowel voor buitenlandse als binnenlandse dienstverleners (CPC 931, 933). Ambulancediensten zijn onderworpen aan eisen inzake planning, vergunning en erkenning. Wat telegeneeskunde betreft, kan het aantal verleners van ICT-diensten (informatie- en communicatietechnologie) worden beperkt om interoperabiliteit, compatibiliteit en de noodzakelijke veiligheidsnormen te waarborgen. Dat wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.

 

In HR: Ten aanzien van de vestiging van sommige particulier gefinancierde sociale verzorgingsfaciliteiten kunnen in bepaalde geografische gebieden beperkingen worden gesteld in verband met de behoefte (CPC 9311, 93192, 93193, 933).

 

In SI: De volgende diensten zijn voorbehouden aan een staatsmonopolie: levering van bloed, bloedpreparaten, verwijdering en bewaring van menselijke organen voor transplantatie, medisch-sociale, hygiënische, epidemiologische en medisch-ecologische diensten, diensten inzake anatomische pathologie en biomedisch ondersteunde voortplanting (CPC 931).

Maatregelen:

 

DE: Bundesärzteordnung (BÄO; Federale Geneeskundewet):

 

Gesetz über die Ausübung der Zahnheilkunde (ZHG);

 

Gesetz über den Beruf der Psychotherapeutin und des Psychotherapeuten (PsychThG; Wet op de psychotherapeutische behandelingen);

 

Gesetz über die berufsmäßige Ausübung der Heilkunde ohne Bestallung (Heilpraktikergesetz);

 

Gesetz über das Studium und den Beruf der Hebammen (HebG);

 

Gesetz über den Beruf der Notfallsanitäterin und des Notfallsanitäters (NotSanG);

 

Gesetz über die Pflegeberufe (PflBG);

 

Gesetz über die Berufe in der Physiotherapie (MPhG);

 

Gesetz über den Beruf des Logopäden (LogopG);

 

Gesetz über den Beruf des Orthoptisten und der Orthoptistin (OrthoptG);

 

Gesetz über den Beruf der Podologin und des Podologen (PodG);

 

Gesetz über den Beruf der Diätassistentin und des Diätassistenten (DiätAssG);

 

Gesetz über den Beruf der Ergotherapeutin und des Ergotherapeuten (ErgThg); Bundesapothekerordnung (BapO);

 

Gesetz über den Beruf des pharmazeutisch-technischen Assistenten (PTAG);

 

Gesetz über technische Assistenten in der Medizin (MTAG);

 

Gesetz zur wirtschaftlichen Sicherung der Krankenhäuser und zur Regelung der Krankenhauspflegesätze (Krankenhausfinanzierungsgesetz - KHG);

 

Gewerbeordnung (Duitse Wet tot regeling van ambacht, handel en industrie);

 

Sozialgesetzbuch Fünftes Buch (SGB V; Sociaal Wetboek, vijfde boek) – wettelijke ziektekostenverzekering;

 

Sozialgesetzbuch Sechstes Buch (SGB VI; Sociaal Wetboek, zesde boek) – wettelijke pensioenverzekering;

 

Sozialgesetzbuch Siebtes Buch (SGB VII; Sociaal Wetboek, zevende boek) – wettelijke ongevallenverzekering;

 

Sozialgesetzbuch Neuntes Buch (SGB IX; Sociaal Wetboek, negende boek) – rehabilitatie en participatie van personen met een handicap;

 

Sozialgesetzbuch Elftes Buch (SGB XI; (Sociaal Wetboek, elfde boek) – sociale bijstand.

Personenbeförderungsgesetz (PBefG; (Wet openbaar vervoer).

Regionaal niveau:

 

Gesetz über den Rettungsdienst (Rettungsdienstgesetz - RDG) in Baden-Württemberg;

 

Bayerisches Rettungsdienstgesetz (BayRDG);

 

Gesetz über den Rettungsdienst für das Land Berlin (Rettungsdienstgesetz);

 

Gesetz über den Rettungsdienst im Land Brandenburg (BbgRettG);

 

Bremisches Hilfeleistungsgesetz (BremHilfeG);

 

Hamburgisches Rettungsdienstgesetz (HmbRDG);

 

Gesetz über den Rettungsdienst für das Land Mecklenburg-Vorpommern (RDGM-V);

 

Niedersächsisches Rettungsdienstgesetz (NRettDG);

 

Gesetz über den Rettungsdienst sowie die Notfallrettung und den Krankentransport durch

 

Unternehmer (RettG NRW);

 

Landesgesetz über den Rettungsdienst sowie den Notfall- und Krankentransport (RettDG);

 

Saarländisches Rettungsdienstgesetz (SRettG);

 

Sächsisches Gesetz über den Brandschutz, Rettungsdienst und Katastrophenschutz (SächsBRKG);

 

Rettungsdienstgesetz des Landes Sachsen-Anhalt (RettDG LSA);

 

Schleswig-Holsteinisches Rettungsdienstgesetz (SHRDG);

 

Thüringer Rettungsdienstgesetz (ThüRettG).

Landespflegegesetze:

 

Gesetz zur Umsetzung der Pflegeversicherung in Baden-Württemberg (Landespflegegesetz -

 

LPflG);

 

Gesetz zur Ausführung der Sozialgesetze (AGSG);

 

Gesetz zur Planung und Finanzierung von Pflegeeinrichtungen (Landespflegeeinrichtungsgesetz-

 

LPflegEG);

 

Gesetz über die pflegerische Versorgung im Land Brandenburg (Landespflegegesetz - LPflegeG);

 

Gesetz zur Ausführung des Pflege-Versicherungsgesetzes im Lande Bremen und zur Änderung des Bremischen Ausführungsgesetzes zum Bundessozialhilfegesetz (BremAGPflegeVG);

 

Hamburgisches Landespflegegesetz (HmbLPG);

 

Hessisches Ausführungsgesetz zum Pflege-Versicherungsgesetz;

 

Landespflegegesetz (LPflegeG M-V);

 

Gesetz zur Planung und Förderung von Pflegeeinrichtungen nach dem Elften Buch

 

Sozialgesetzbuch (Niedersächsisches Pflegegesetz - NPflegeG);

 

Gesetz zur Weiterentwicklung des Landespflegerechts und Sicherung einer unterstützenden Infrastruktur für ältere Menschen, pflegebedürftige Menschen und deren Angehörige (Alten- und Pflegegesetz Nordrhein-Westfalen – APG NRW);

 

Landesgesetz zur Sicherstellung und Weiterentwicklung der pflegerischen Angebotsstruktur

 

(LPflegeASG) (Rheinland-Pfalz);

 

Gesetz Nr. 1694 zur Planung und Förderung von Angeboten für hilfe-, betreuungs- oder pflegebedürftige Menschen im Saarland (Saarländisches Pflegegesetz);

 

Sächsisches Pflegegesetz (SächsPflegeG);

 

Schleswig-Holstein: Ausführungsgesetz zum Pflege-Versicherungsgesetz (Landespflegegesetz - LPflegeG);

 

Thüringer Gesetz zur Ausführung des Pflege-Versicherungsgesetzes (ThürAGPflegeVG).

 

Landeskrankenhausgesetz Baden-Württemberg;

 

Bayerisches Krankenhausgesetz (BayKrG);

 

Berliner Gesetz zur Neuregelung des Krankenhausrechts;

 

Krankenhausentwicklungsgesetz Brandenburg (BbgKHEG);

 

Bremisches Krankenhausgesetz (BrmKrHG);

 

Hamburgisches Krankenhausgesetz (HmbKHG);

 

Hessisches Krankenhausgesetz 2011 (HKHG 2011);

 

Krankenhausgesetz für das Land Mecklenburg-Vorpommern (LKHG M-V);

 

Niedersächsisches Krankenhausgesetz (NKHG);

 

Krankenhausgestaltungsgesetz des Landes Nordrhein-Westfalen (KHGG NRW);

 

Landeskrankenhausgesetz Rheinland-Pfalz (LKG Rh-Pf);

 

Saarländisches Krankenhausgesetz (SKHG);

 

Gesetz zur Neuordnung des Krankenhauswesens (Sächsisches Krankenhausgesetz - SächsKHG);

 

Krankenhausgesetz Sachsen-Anhalt (KHG LSA);

 

Gesetz zur Ausführung des Krankenhausfinanzierungsgesetzes (AG-KHG) in Schleswig-Holstein;

 

Thüringisches Krankenhausgesetz (Thür KHG).

HR: Wet op de gezondheidszorg (OG 150/08, 71/10, 139/10, 22/11, 84/11, 12/12, 70/12, 144/12).

SI: Wet op de gezondheidszorg, staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 23/2005, artikelen 1, 3 en 62-64; Wet op onvruchtbaarheidsbehandelingen en biomedisch ondersteunde voortplanting, staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 70/00, artikelen 15 en 16; en Wet betreffende de levering van bloed (ZPKrv-1), staatsblad van de Republiek Slovenië nr. 104/06, artikelen 5 en 8.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FR: Voor ziekenhuizen, ambulancediensten en intramurale gezondheidszorg, andere dan verpleging in een ziekenhuis, en voor maatschappelijke dienstverlening, is de uitoefening van leidinggevende functies vergunningplichtig. Bij de vergunningsprocedure wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van lokale managers. Alle rechtsvormen zijn toegestaan, behalve die welke zijn voorbehouden aan vrije beroepen.

Maatregelen:

 

FR: Loi 90-1258 relative à l'exercice sous forme de société des professions libérales, Loi n°2011-940 du 10 août 2011 modifiant certaines dipositions de la loi n°2009-879 dite HPST, Loi n°47-1775 portant statut de la coopération; en Code de la santé publique.

Voorbehoud nr. 14 – Diensten in verband met toerisme en reizen

Sector – subsector:

Diensten in verband met toerisme en reizen – hotels, restaurants en catering; reisbureaus en reisorganisatoren (met inbegrip van reisleiders); toeristengidsen

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 641, 642, 643, 7471, 7472

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Oprichting als vennootschap (filialen niet toegestaan) is vereist. Diensten in verband met het organiseren van toeristische reizen of diensten van reisbureaus kunnen worden aangeboden door in de EER gevestigde personen indien zij bij vestiging op het grondgebied van Bulgarije beschikken over een afschrift van een document ter staving van het recht om dergelijke activiteiten uit te oefenen en een certificaat of een ander document van een kredietinstelling of een verzekeringsmaatschappij waaruit blijkt dat voor die personen een aansprakelijkheidsverzekering bestaat voor schade die zou kunnen voortvloeien uit een verwijtbare schending van de beroepsplicht. Wanneer de overheid (de staat en/of gemeenten) meer dan 50 procent van de aandelen van een Bulgaarse onderneming bezit, mag het aantal buitenlandse bestuurders het aantal bestuurders die Bulgaars onderdaan zijn, niet overschrijden. EER nationaliteitsvereiste voor toeristengidsen (CPC 641, 642, 643, 7471, 7472).

Maatregelen:

 

BG: Wet op het toerisme, artikelen 61, 113 en 146.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

In CY: Een vergunning om een toeristische onderneming en reisorganisatie te vestigen, evenals de verlenging van een bestaande vergunning van een onderneming, wordt enkel verleend aan natuurlijke of rechtspersonen uit de Europese Unie. Niet-ingezeten vennootschappen die niet in een andere lidstaat gevestigd zijn, mogen in de Republiek Cyprus de in artikel 3 van de bovenvermelde wet bedoelde activiteiten niet uitoefenen op georganiseerde of permanente basis, tenzij vertegenwoordigd door een ingezeten vennootschap. Voor het aanbieden van diensten van toeristengidsen en diensten van reisbureaus en reisorganisatoren is de nationaliteit van een lidstaat vereist (CPC 7471, 7472).

Maatregelen:

 

CY: Wet op toeristische ondernemingen, reisbureaus en toeristengidsen 1995 (Wet 41(I)/1995 als gewijzigd).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In EL: Onderdanen van derde landen moeten een diploma van de toeristengidsenscholen van het Griekse ministerie van Toerisme verkrijgen om het beroep te mogen uitoefenen. In afwijking van bovengenoemde bepaling kan het recht om het beroep te mogen uitoefenen bij wijze van uitzondering onder bepaalde expliciet omschreven voorwaarden tijdelijk (niet langer dan een jaar) worden toegekend aan onderdanen van derde landen, indien er geen toeristengids voor een bepaalde taal voorhanden is.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In ES (voor ES geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Nationaliteit van een lidstaat is vereist voor het aanbieden van diensten van toeristengidsen (CPC 7472).

 

In HR: Nationaliteit van een lidstaat van de EER of van Zwitserland is vereist voor horeca- en cateringdiensten door huishoudens en kleinschalige bedrijven op het platteland (CPC 641, 642, 643, 7471, 7472).

Maatregelen:

 

EL: Presidentieel decreet 38/2010, Ministerieel besluit 165261/IA/2010 (Grieks staatsblad 2157/B), artikel 50 van wet 4403/2016, artikel 47 van wet 4582/2018 (Grieks staatsblad 208/A).

 

ES: Andalucía: Decreto 8/2015, de 20 de enero, Regulador de guías de turismo de Andalucía;

 

Aragón: Decreto 21/2015, de 24 de febrero, Reglamento de Guías de turismo de Aragón;

 

Cantabria: Decreto 51/2001, de 24 de julio, Article 4, por el que se modifica el Decreto 32/1997, de 25 de abril, por el que se aprueba el reglamento para el ejercicio de actividades turísticoinformativas privadas;

 

Castilla y León: Decreto 25/2000, de 10 de febrero, por el que se modifica el Decreto 101/1995, de 25 de mayo, por el que se regula la profesión de guía de turismo de la Comunidad Autónoma de Castilla y León;

 

Castilla la Mancha: Decreto 86/2006, de 17 de julio, de Ordenación de las Profesiones Turísticas;

 

Cataluña: Decreto Legislativo 3/2010, de 5 de octubre, para la adecuación de normas con rango de ley a la Directiva 2006/123/CE, del Parlamento y del Consejo, de 12 de diciembre de 2006, relativa a los servicios en el mercado interior, artikel 88;

 

Comunidad de Madrid: Decreto 84/2006, de 26 de octubre del Consejo de Gobierno, por el que se modifica el Decreto 47/1996, de 28 de marzo;

 

Comunidad Valenciana: Decreto 90/2010, de 21 de mayo, del Consell, por el que se modifica el reglamento regulador de la profesión de guía de turismo en el ámbito territorial de la Comunitat Valenciana, aprobado por el Decreto 62/1996, de 25 de marzo, del Consell;

 

Extremadura: Decreto 37/2015, de 17 de marzo;

 

Galicia: Decreto 42/2001, de 1 de febrero, de Refundición en materia de agencias de viajes, guias de turismo y turismo activo;

 

Illes Balears: Decreto 136/2000, de 22 de septiembre, por el cual se modifica el Decreto 112/1996, de 21 de junio, por el que se regula la habilitación de guía turístico en las Islas Baleares;

 

Islas Canarias: Decreto 13/2010, de 11 de febrero, por el que se regula el acceso y ejercicio de la profesión de guía de turismo en la Comunidad Autónoma de Canarias, artikel 5;

 

La Rioja: Decreto 14/2001, de 4 de marzo, Reglamento de desarrollo de la Ley de Turismo de La Rioja;

 

Navarra: Decreto Foral 288/2004, de 23 de agosto. Reglamento para actividad de empresas de turismo activo y cultural de Navarra.

Principado de Asturias: Decreto 59/2007, de 24 de mayo, por el que se aprueba el Reglamento regulador de la profesión de Guía de Turismo en el Principado de Asturias; en

Región de Murcia: Decreto n.o 37/2011, de 8 de abril, por el que se modifican diversos decretos en materia de turismo para su adaptación a la ley 11/1997, de 12 de diciembre, de turismo de la Región de Murcia tras su modificación por la ley 12/2009, de 11 de diciembre, por la que se modifican diversas leyes para su adaptación a la directiva 2006/123/CE, del Parlamento Europeo y del Consejo de 12 de diciembre de 2006, relativa a los servicios en el mercado interior.

 

HR: Wet op de horeca en cateringbedrijven (OG 85/15, 121/16, 99/18, 25/19, 98/19, 32/20 en 42/20); en Wet op de toeristische dienstverlening (OG No. 130/17, 25/19, 98/19 en 42/20).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling

 

In HU: Voor het verlenen van grensoverschrijdende diensten van reisbureaus, reisorganisatoren en toeristengidsen is een vergunning van het Hongaarse Bureau voor handelsvergunningen vereist. Vergunningen worden voorbehouden aan onderdanen van lidstaten van de EER alsmede aan rechtspersonen die hun zetel hebben in de EER (CPC 7471, 7472).

 

In IT (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): om als professionele toeristengids op te treden is voor gidsen uit niet-EU-landen een specifieke vergunning van de regio vereist. Voor toeristengidsen uit de lidstaten is een dergelijke vergunning niet vereist. De vergunning wordt verleend aan toeristengidsen die kunnen aantonen over voldoende bekwaamheid en kennis te beschikken (CP 7472).

Maatregelen:

 

HU: Wet CLXIV van 2005 inzake handel, Regeringsbesluit nr. 213/1996 (XII.23.) betreffende de organisatie van reizen en de activiteiten van reisbureaus.

 

IT: Wet 135/2001, artikelen 7.5 en 6; en Wet 40/2007 (DL 7/2007).

Voorbehoud nr. 15 – Cultuur, sport en recreatie

Sector – subsector:

Recreatiediensten; andere diensten in verband met sport

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 962, deel van CPC 96419

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Andere diensten in verband met sport (CPC 96419)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In AT (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): de exploitatie van skischolen en berggidsdiensten wordt geregeld in de wet- en regelgeving van de deelstaten ("Bundesländer"). Voor het aanbieden van die diensten kan de nationaliteit van een lidstaat van de EER vereist zijn. Ondernemingen kunnen worden verplicht een directeur aan te stellen die onderdaan is van een lidstaat van de EER.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In CY: Nationaliteitsvereiste voor de vestiging van een dansschool en nationaliteitsvereiste voor sportinstructeurs.

Maatregelen:

 

AT: Kärntner Schischulgesetz, LGBL. Nr. 53/97;

 

Kärntner Berg- und Schiführergesetz, LGBL. Nr. 25/98;

 

NÖ- Sportgesetz, LGBL. Nr. 5710;

 

OÖ- Sportgesetz, LGBl. Nr. 93/1997;

 

Salzburger Schischul- und Snowboardschulgesetz, LGBL. Nr. 83/89;

 

Salzburger Bergführergesetz, LGBL. Nr. 76/81;

 

Steiermärkisches Schischulgesetz, LGBL. Nr. 58/97;

 

Steiermärkisches Berg- und Schiführergesetz, LGBL. Nr. 53/76;

 

Tiroler Schischulgesetz. LGBL. Nr. 15/95;

 

Tiroler Bergsportführergesetz, LGBL. Nr. 7/98;

 

Vorarlberger Schischulgesetz, LGBL. Nr. 55/02 §4 (2)a

 

Vorarlberger Bergführergesetz, LGBL. Nr. 54/02; en

 

Wenen: Gesetz über die Unterweisung in Wintersportarten, LGBL. Nr. 37/02.

 

CY: Wet 65(I)/1997 als gewijzigd, alsmede

Wet 17(I)/1995 als gewijzigd.

Voorbehoud nr. 16 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

Sector – subsector:

Vervoersdiensten – visserij en vervoer over water — elke andere commerciële activiteit die wordt verricht vanaf een schip; vervoer over water en hulpdiensten voor vervoer over water; vervoer per spoor en hulpdiensten voor vervoer per spoor; wegvervoer en hulpdiensten voor wegvervoer; hulpdiensten voor luchtvervoerdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1 0501, 0502; CPC 5133, 5223, 711, 712, 721, 741, 742, 743, 744, 745, 748, 749, 7461, 7469, 83103, 86751, 86754, 8730, 882

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Zeevervoer en hulpdiensten voor zeevervoer. Elke andere commerciële activiteit die wordt verricht vanaf een schip (ISIC Rev. 3.1 0501, 0 502; CPC 5133, 5223, 721, deel van CPC 742, 745, 74540, 74520, 74590, 882)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In EU: Voor havendiensten kan een havenbeheerder of bevoegde instantie het aantal aanbieders van havendiensten voor een bepaalde havendienst beperken.

Maatregelen:

 

EU: Artikel 6 van Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad (10).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur; grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Het vervoer en elke activiteit in verband met waterbouwkunde en technische werkzaamheden onder water, de prospectie en winning van minerale en andere anorganische rijkdommen, loodsen, bunkeren, ontvangst van afval, mengsels van water en olie en dergelijke, uitgevoerd door schepen op de binnenwateren en de territoriale wateren van Bulgarije, mogen alleen worden uitgevoerd door vaartuigen die onder Bulgaarse vlag varen of onder de vlag van een andere lidstaat.

Het aantal dienstverleners in de havens kan worden beperkt op basis van de objectieve capaciteit van de haven, die wordt vastgesteld door een door de minister van Vervoer, Informatietechnologie en Communicatie opgericht comité van deskundigen.

Voor ondersteunende diensten geldt een nationaliteitsvereiste. De kapitein en de hoofdwerktuigbouwkundige van het vaartuig moeten onderdaan zijn van een lidstaat van de EER of van de Zwitserse Bondsstaat. (ISIC Rev. 3.1 0501, 0 502, CPC 5133, 5223, 721, 74520, 74540, 74590, 882).

Maatregelen:

 

BG: Koopvaardijwetboek Wet inzake de zee, de binnenwateren en de havens van de Republiek Bulgarije; Verordening inzake de voorwaarden voor en de volgorde van de selectie van Bulgaarse maatschappijen voor het vervoer van personen en vracht in het kader van internationale verdragen; en Verordening 3 inzake het onderhoud van onbemande vaartuigen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In BG: Het recht om ondersteunende diensten voor openbaar vervoer in Bulgaarse havens en in de havens van nationaal belang uit te voeren, wordt toegekend via een concessieovereenkomst. In de havens van regionaal belang wordt dat recht toegekend via een overeenkomst met de eigenaar van de haven (CPC 74520, 74540, 74590).

Maatregelen:

 

BG: Koopvaardijwetboek Wet inzake de zee, de binnenwateren en de havens van de Republiek Bulgarije.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DK: Loodsen mogen alleen diensten in Denemarken verlenen als zij in de EER wonen en als zij zijn geregistreerd en goedgekeurd door de Deense autoriteiten overeenkomstig de Deense loodswet (CPC 74520).

Maatregelen:

 

DK: Deense wet op het loodswezen, § 18.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In DE (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Een vaartuig dat geen eigendom is van een onderdaan van een lidstaat mag voor andere activiteiten dan vervoer en hulpdiensten alleen na specifieke toestemming worden gebruikt op de waterwegen van de Bondsrepubliek Duitsland. Ontheffingen voor schepen van buiten de Europese Unie kunnen alleen worden verleend als geen EU-schepen beschikbaar zijn, of als zij wel beschikbaar zijn maar onder zeer ongunstige omstandigheden, of op basis van wederkerigheid. Voor vaartuigen die onder de vlag van het Verenigd Koninkrijk varen, kunnen vrijstellingen worden verleend op basis van wederkerigheid (§ 2 para. 3 KüSchVO). Alle activiteiten die onder de werkingssfeer van de Wet op het loodswezen vallen, zijn gereglementeerd en accreditatie is beperkt tot onderdanen van een lidstaat van de EER of de Zwitserse Bondsstaat. Het aanbieden en exploiteren van loodsfaciliteiten is beperkt tot overheidsinstanties of bedrijven die door hen zijn aangewezen.

Wat de verhuur of leasing van zeeschepen met of zonder bedieningspersoneel, en de verhuur of leasing van andere dan zeeschepen zonder bedieningspersoneel betreft, kan het sluiten van contracten voor het goederenvervoer door schepen die onder een vreemde vlag varen of het charteren van dergelijke schepen worden beperkt afhankelijk van de beschikbaarheid van schepen onder Duitse vlag of de vlag van een andere lidstaat.

Transacties tussen ingezetenen en niet-ingezetenen met betrekking tot:

i)

de verhuur van binnenvaartuigen die niet in de economische ruimte zijn geregistreerd;

ii)

het vervoer van goederen met dergelijke binnenvaartuigen; of

iii)

het slepen van dergelijke binnenvaartuigen,

binnen de economische ruimte kunnen worden beperkt (Vervoer over water, ondersteunende diensten voor vervoer over water, verhuur van schepen, leasing van schepen zonder bedieningspersoneel (CPC 721, 745, 83103, 86751, 86754, 8730).

Maatregelen:

 

DE: Gesetz über das Flaggenrecht der Seeschiffe und die Flaggenführung der Binnenschiffe (Flaggenrechtsgesetz; Wet bescherming vlagrecht);

 

Verordnung über die Küstenschifffahrt (KüSchV);

 

Gesetz über die Aufgaben des Bundes auf dem Gebiet der Binnenschiffahrt (Binnenschiffahrtsaufgabengesetz - BinSchAufgG);

 

Verordnung über Befähigungszeugnisse in der Binnenschiffahrt (Binnenschifferpatentverordnung - BinSchPatentV);

 

Gesetz über das Seelotswesen (Seelotsgesetz - SeeLG);

 

Gesetz über die Aufgaben des Bundes auf dem Gebiet der Seeschiffahrt (Seeaufgabengesetz - SeeAufgG); en

 

Verordnung zur Eigensicherung von Seeschiffen zur Abwehr äußerer Gefahren (See-Eigensicherungsverordnung - SeeEigensichV).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: ondersteunende diensten voor zeevervoer in Finse territoriale wateren zijn voorbehouden aan vloten die varen onder de nationale vlag, de Unievlag of de Noorse vlag (CPC 745).

Maatregelen:

 

FI: Merilaki (Zeevaartwet) (674/1994); en

Laki elinkeinon harjoittamisen oikeudesta (Wet op het recht om een handelsactiviteit uit te voeren) (122/1919), s. 4.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In EL: In havengebieden is een overheidsmonopolie ingesteld voor de behandeling van vracht (CPC 741).

 

In IT: Voor de behandeling van zeevracht wordt een onderzoek naar de economische behoefte verricht. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande vestigingen en de gevolgen daarvoor, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding en potentiële nieuwe werkgelegenheid (CPC 741).

Maatregelen:

 

EL: Wetboek van publiek zeerecht (Wetsbesluit nr. 187/1973).

 

IT: Wetboek op de zee- en binnenvaart;

Wet 84/1994; alsmede

Ministerieel decreet 585/1995.

b)   Vervoer per spoor en hulpdiensten voor vervoer per spoor (CPC 711, 743)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Alleen onderdanen van een lidstaat mogen vervoer per spoor aanbieden of ondersteunende diensten daarvoor in Bulgarije verlenen. Vergunningen voor personen- of goederenvervoer per spoor worden door de minister van Vervoer afgegeven aan spoorwegexploitanten die als handelaars zijn geregistreerd (CPC 711, 743).

Maatregelen:

 

BG: Wet op het vervoer per spoor, artikelen 37 en 48.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In LT: De exclusieve rechten voor het verlenen van diensten in verband met de doorvoer worden toegekend aan spoorwegondernemingen die eigendom zijn van de staat of waarvan 100 % van de aandelen in handen is van de staat (CPC 711).

Maatregelen:

 

LT: Wet van de Republiek Litouwen van 22 april 2004 inzake vervoer per spoor nr. IX-2152 zoals gewijzigd op 8 juni 2006 nr. X-653

c)   Vervoer over de weg en hulpdiensten voor vervoer over de weg (CPC 712, 7121, 7122, 71222, 7123)

Voor wegvervoersdiensten die niet onder deel 2, rubriek drie, van deze overeenkomst en bijlage 31 bij deze overeenkomst vallen

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In AT (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling): Voor passagiers- en goederenvervoer kunnen exclusieve rechten of vergunningen alleen worden toegekend aan onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen uit de EER en aan rechtspersonen uit de Unie die hun hoofdkantoor in Oostenrijk hebben. De vergunningen worden verleend op basis van niet-discriminerende voorwaarden, op voorwaarde van wederkerigheid (CPC 712).

Maatregelen:

 

AT: Güterbeförderungsgesetz (Wet inzake goederenvervoer), BGBl. Nr. 593/1995; § 5;

 

Gelegenheitsverkehrsgesetz (Wet inzake incidenteel vervoer), BGBl. Nr. 112/1996; § 6; en

 

Kraftfahrliniengesetz (Wet inzake geregeld vervoer), BGBl. I Nr. 203/1999 zoals gewijzigd, §§ 7 en 8.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In EL: Voor aanbieders van goederenvervoer over de weg. Voor ondernemers die goederenvervoer over de weg willen aanbieden, is een Griekse vergunning vereist. De vergunningen worden verleend op basis van niet-discriminerende voorwaarden, op voorwaarde van wederkerigheid (CPC 7123).

Maatregelen:

 

EL: Verlening van vergunningen voor goederenvervoer over de weg: Griekse wet 3887/2010 (Grieks staatsblad A' 174), zoals gewijzigd bij artikel 5 van Wet 4038/2012 (Grieks staatsblad A' 14).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In IE: onderzoek naar de economische behoefte voor intercitybussen. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande vestigingen en de gevolgen daarvoor, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding, de gevolgen voor het verkeer en potentiële nieuwe werkgelegenheid (CPC 7121, CPC 7122).

 

In MT: Taxi's: er gelden beperkingen voor het aantal vergunningen.

Karozzini (door paarden getrokken rijtuigen): Er gelden beperkingen voor het aantal vergunningen (CPC 712).

In PT: onderzoek naar de economische behoefte voor limousines. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande vestigingen en de gevolgen daarvoor, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding, de gevolgen voor het verkeer en potentiële nieuwe werkgelegenheid (CPC 71222).

Maatregelen:

 

IE: Public Transport Regulation Act 2009.

 

MT: Taxi Services Regulations (SL499.59).

 

PT: Wetsbesluit 41/80 van 21 augustus.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Oprichting van een onderneming in Tsjechië is verplicht (geen filialen).

Maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 111/1994 Coll. betreffende het vervoer over de weg.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In SE: Een Zweedse vergunning is vereist voor transporteurs die wegvervoer willen aanbieden. Voor een taxivergunning is onder meer vereist dat de onderneming een natuurlijk persoon moet hebben benoemd die als vervoersmanager optreedt (de facto een ingezetenschapsvereiste – zie het Zweedse voorbehoud ten aanzien van de typen van vestiging).

Maatregelen:

 

SE: Yrkestrafiklag (2012:210) (Wet op het beroepsverkeer);

 

Yrkestrafikförordning (2012:237) (Regeringsbesluit inzake beroepsverkeer);

 

Taxitrafiklag (2012:211) (Taxiwet); en

 

Taxitrafikförordning (2012:238) (Regeringsbesluit inzake taxi's).

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SK: Een concessie voor taxidiensten en een vergunning voor de exploitatie van taxidispatching kunnen worden verleend aan personen die op het grondgebied van de Slowaakse Republiek of in een andere EER-lidstaat woonachtig of gevestigd zijn.

Maatregelen:

 

Wet nr. 56/2012 Coll. betreffende het vervoer over de weg.

d)   Hulpdiensten voor luchtvervoerdiensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In EU: Voor grondafhandelingsdiensten kan vestiging op het grondgebied van de Unie vereist zijn. De mate waarin de grondafhandelingsdiensten zijn opengesteld, is afhankelijk van de grootte van de luchthaven. Het aantal aanbieders in elke luchthaven kan worden beperkt. Voor "grote luchthavens" mag die beperking niet minder dan twee aanbieders zijn.

Maatregelen:

 

EU: Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 (11).

 

In BE (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Voor grondafhandelingsdiensten is wederkerigheid vereist.

Maatregelen:

 

BE: Koninklijk besluit van 6 november 2010 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthaven Brussel-Nationaal (artikel 18);

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de Vlaamse regionale luchthavens (artikel 14), en

Besluit van de Waalse Regering betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens die onder het Waalse Gewest ressorteren (artikel 14).

e)   Ondersteunende diensten voor alle vervoerswijzen (deel van CPC 748)

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

De EU (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): In- en uitklaringsdiensten kunnen uitsluitend worden verleend door ingezetenen van de Unie of daar gevestigde rechtspersonen.

Maatregelen:

 

EU: Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12).

Voorbehoud nr. 17 – Energiegerelateerde activiteiten

Sector – subsector:

Energiegerelateerde activiteiten — winning van delfstoffen; productie, transmissie en distributie voor eigen rekening van elektriciteit, gas, stoom en warm water; vervoer van brandstoffen via pijpleidingen; opslag van via pijpleidingen vervoerde brandstoffen; en diensten in verband met de distributie van energie

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1 10, 11, 12, 13, 14, 40, CPC 5115, 63297, 713, deel van 742, 8675, 883, 887

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Winning van delfstoffen (ISIC Rev. 3.1 10, 11 12, 13 14, 3.1, CPC 5115, 7131 8675, 883)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In NL: De opsporing en winning van koolwaterstoffen in Nederland wordt altijd gezamenlijk uitgevoerd door een particuliere onderneming en de door de minister van Economische Zaken aangewezen naamloze of besloten vennootschap. In de artikelen 81 en 82 van de Mijnbouwwet is vastgesteld dat alle aandelen van die aangewezen vennootschap middellijk of onmiddellijk aan de Nederlandse staat moeten behoren (ISIC Rev. 3.1 10, 3.1 11, 3.1 12, 3.1 13, 3.1 14).

 

In BE: Voor de exploratie en exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentale plat is een concessie vereist. De concessiehouder moet een dienstadres hebben in België (ISIC Rev. 3.1:14).

 

In IT (geldt ook voor het regionale bestuursniveau voor exploratie): Voor mijnen die eigendom zijn van de staat gelden specifieke regels voor exploratie en winning. Voorafgaand aan elke exploitatie-activiteit is een exploitatievergunning vereist ("permesso di ricerca", artikel 4 Koninklijk besluit 1447/1927). Die vergunning heeft een looptijd, bevat de precieze grenzen van het terrein dat wordt geëxploreerd en voor hetzelfde gebied kunnen exploratievergunningen aan verschillende personen of ondernemingen worden verleend (dat type vergunning is niet noodzakelijkerwijs exclusief). Voor de ontginning en exploitatie van mineralen is een vergunning ("concessione", artikel 14) van de regionale autoriteit vereist (ISIC Rev. 3.1 10, 3.1 11, 3.1 12, 3.1 13, 3.1 14, CPC 8675, 883).

Maatregelen

 

BE: Koninklijk besluit van 1 september 2004 betreffende de voorwaarden, de geografische begrenzing en de procedure voor de toekenning van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat.

 

IT: Exploratie: Koninklijk besluit 1447/1927, Wetsbesluit 112/1998, artikel 34.

 

NL: Mijnbouwwet.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In BG: Voor prospectie of exploratie van ondergrondse natuurlijke rijkdommen op het grondgebied van de Republiek Bulgarije, op het continentale plat en in de exclusieve economische zone in de Zwarte Zee is een vergunning vereist, terwijl voor winning en exploitatie een uit hoofde van de wet op de ondergrondse natuurlijke rijkdommen verleende concessie is vereist.

Ondernemingen die in preferentiële belastingjurisdicties (d.w.z. offshore) zijn geregistreerd of daarmee rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verbonden, mogen niet deelnemen aan openbare procedures voor de verlening van vergunningen of concessies voor prospectie, exploratie of winning van natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van uranium- en thoriumerts, mogen geen bestaande vergunning of concessie exploiteren en kunnen de geologische of commerciële ontdekking van een afzetting als gevolg van exploratie niet laten registreren.

De winning van uraniumerts is bij Decreet nr. 163 van de raad van ministers van 20 augustus 1992 beëindigd.

Voor de exploratie en winning van thoriumertsen is de algemene regeling van vergunningen en concessies van toepassing. Besluiten om de exploratie of winning van thoriumertsen toe te staan, worden per geval genomen op een niet-discriminerende basis.

Overeenkomstig het besluit van de Nationale Assemblee van de Republiek Bulgarije van 18 januari 2012 (hs. 14 juni 2012) is het gebruik van hydrofracturering (fracking) voor prospectie, exploratie en winning van olie en gas verboden.

De exploratie en winning van schaliegas is verboden (ISIC Rev. 3.1 10, 3.1 11, 3.1 12, 3.1 13, 3.1 14).

Maatregelen:

 

BG: Wet op de ondergrondse natuurlijke rijkdommen;

Wet inzake concessies;

Wet inzake de privatisering en het toezicht na de privatisering;

Wet inzake het veilige gebruik van kernenergie; Besluit van de Nationale Assemblee van de Republiek Bulgarije van 18 januari 2012; Wet op de economische en financiële betrekkingen met ondernemingen die geregistreerd zijn in jurisdicties waar een fiscale voorkeursbehandeling geldt, met personen waarover die zeggenschap hebben en met hun uiteindelijk gerechtigden; en Wet op onderwaterrijkdommen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

In CY: De ministerraad kan de uitoefening van prospectie, exploratie en exploitatie van koolwaterstoffen verbieden aan elke entiteit waarover het Verenigd Koninkrijk of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk de daadwerkelijke zeggenschap hebben. Na het verkrijgen van een vergunning mag geen enkele entiteit onder de directe of indirecte zeggenschap van het Verenigd Koninkrijk of een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk komen zonder de voorafgaande goedkeuring van de ministerraad. De ministerraad kan een vergunning weigeren aan een entiteit die daadwerkelijk onder zeggenschap staat van het Verenigd Koninkrijk of een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, indien het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van activiteiten op het gebied van prospectie, exploratie en exploitatie van koolwaterstoffen geen behandeling toekent aan entiteiten van de republiek of entiteiten van de lidstaten die gelijkwaardig is aan die welke de republiek of de lidstaten aan entiteiten van het Verenigd Koninkrijk toekennen (ISIC Rev. 3.1 1110).

Maatregelen:

 

CY: De koolwaterstoffenwet (Wet inzake prospectie, exploratie en winning) van 2007 (Wet 4(I)/2007) als gewijzigd.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SK: Voor de mijnbouw, activiteiten met betrekking tot de mijnbouw en geologische activiteiten is oprichting naar het recht van een EER-land vereist (filialen niet toegestaan). Activiteiten met betrekking tot mijnbouw en prospectie die worden bestreken door Wet nr. 44/1988 van de Slowaakse Republiek inzake de bescherming en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, zijn gereguleerd op een niet-discriminerende basis, onder meer via openbare beleidsmaatregelen die erop gericht zijn het behoud en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu te waarborgen, zoals het toestaan of verbieden van bepaalde mijnbouwtechnologieën. Voor alle duidelijkheid: dergelijke maatregelen omvatten een verbod op het gebruik van cyanide bij de behandeling of de raffinage van mineralen, het vereiste van een specifieke vergunning in het geval van fracking voor activiteiten met betrekking tot prospectie, exploratie en winning van olie en gas, en het vereiste van voorafgaande goedkeuring via een plaatselijk referendum in het geval van nucleaire of radioactieve delfstoffen. Dat houdt geen uitbreiding in van de niet-conforme aspecten van de bestaande maatregel waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt. (ISIC Rev. 3.1 10, 3.1 11, 3.1 12, 3.1 13, 3.1 14, CPC 5115, 7131, 8675 en 883).

Maatregelen

 

SK: Wet 51/1988 inzake mijnbouw, explosieven en administratie van mijnen door de staat; en Wet 569/2007 inzake geologische activiteiten, Wet nr. 44/1988 inzake de bescherming en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In FI: Voor de exploratie en exploitatie van minerale rijkdommen is een vergunning vereist die, wat de ontginning van nucleair materiaal betreft, door de centrale overheid wordt verleend. Voor de exploitatie van een mijnbouwgebied is een vergunning van de centrale overheid vereist. Vergunningen kunnen worden verleend aan een in de EER ingezeten natuurlijk persoon of een in de EER gevestigde rechtspersoon. Er kan een onderzoek naar de economische behoefte worden uitgevoerd (ISIC Rev. 3.1 120, CPC 5115, 883, 8675).

 

In IE: Exploratie- en mijnbouwmaatschappijen die in Ierland actief zijn, moeten daar een aanwezigheid hebben. In het geval van de exploratie van mineralen moeten de bedrijven (zowel Ierse als buitenlandse) gedurende de looptijd van de werkzaamheden gebruikmaken van de diensten van een agent of een in Ierland ingezeten exploratiemanager. Met betrekking tot mijnbouw wordt vereist dat een mijnbouwconcessie of -vergunning van de staat wordt gehouden door een onderneming die is opgericht naar Iers recht en die is ingeschreven in Ierland. Er zijn geen beperkingen ten aanzien van de eigendom van een dergelijke vennootschap (ISIC Rev. 3.1 10, 3.1 13, 3.1 14 en CPC 883).

Maatregelen

 

FI: Kaivoslaki (Mijnbouwwet) (621/2011), en

Ydinenergialaki (Wet inzake kernenergie) (990/1987).

 

IE: Minerals Development Acts, 1940-2017, en Planning Acts and Environmental Regulations.

Uitsluitend met betrekking tot investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SI: Voor de exploratie en exploitatie van minerale hulpbronnen, met inbegrip van gereglementeerde mijnbouwdiensten, is vestiging in of burgerschap van een lidstaat van de EER, de Zwitserse Bondsstaat of een lid van de OESO vereist (ISIC Rev. 3.1 10, ISIC Rev. 3.1 11, ISIC Rev. 3.1 12, ISIC Rev. 3.1 13, ISIC Rev. 3.1 14, CPC 883, CPC 8675).

Maatregelen

 

SI: Mijnbouwwet 2014.

b)   Productie, transmissie en distributie voor eigen rekening van elektriciteit, gas, stoom en warm water; vervoer van brandstoffen via pijpleidingen; opslag van via pijpleidingen vervoerde brandstoffen; diensten in verband met energiedistributie (ISIC Rev. 3.1 40, 3.1401, CPC 63297, 713, deel van 742, 74220, 887)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In DK: De eigenaar of gebruiker die voornemens is om gasinfrastructuur of een pijpleiding voor het vervoer van ruwe of geraffineerde aardolie en van aardolieproducten en aardgas aan te leggen, moet over een vergunning van de lokale autoriteit beschikken vóór de aanvang van de werkzaamheden. Het aantal van dergelijke vergunningen kan worden beperkt (CPC 7131).

 

In MT: EneMalta plc heeft een monopolie voor de levering van elektriciteit (ISIC Rev. 3.1401; CPC 887).

 

In NL: de eigendom van het elektriciteitsnet en het netwerk van gasleidingen behoort uitsluitend toe aan de Nederlandse rijksoverheid (transmissiesystemen) en andere overheidsinstanties (distributienetten) (ISIC Rev. 3.1040, CPC 71310).

Maatregelen:

 

DK: Lov om naturgasforsyning, LBK 1127 05/09/2018, lov om varmeforsyning, LBK 64 21/01/2019, lov om Energinet, LBK 997 27/06/2018. Bekendtgørelse nr. 1257 af 27. november 2019 om indretning, etablering og drift af olietanke, rørsystemer og pipelines (Besluit nr. 1257 van 27 november 2019 betreffende de inplanning, bouw en exploitatie van olietanks, leidingen en pijpleidingen).

 

MT: EneMalta Act Cap. 272 en EneMalta (Overdracht van activa, rechten, aansprakelijkheden en verplichtingen) Act Cap. 536.

 

NL: Elektriciteitswet 1998; Gaswet.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In AT: Een vergunning voor het vervoer van gas wordt alleen verleend aan onderdanen van een lidstaat van de EER die hun woonplaats in de EER hebben. Ondernemingen en personenvennootschappen moeten hun zetel in de EER hebben. De exploitant van het netwerk moet een directeur benoemen en een technisch directeur die verantwoordelijk is voor de technische controle van de exploitatie van het netwerk, en beiden moeten onderdaan zijn van een lidstaat van de EER.

De bevoegde autoriteit mag afzien van de nationaliteits- en verblijfsvereisten wanneer de exploitatie van het netwerk in het algemeen belang wordt geacht.

Voor het vervoer van andere goederen dan gas en water geldt het volgende:

i)

aan natuurlijke personen wordt alleen een vergunning verleend als zij onderdaan zijn van een lidstaat van de EER en een vestiging in Oostenrijk hebben; en

ii)

ondernemingen en personenvennootschappen moeten hun zetel in Oostenrijk hebben. Er wordt een onderzoek naar de economische behoefte of een beoordeling van het belang uitgevoerd. Grensoverschrijdende pijpleidingen mogen niet ten koste gaan van de veiligheidsbelangen van Oostenrijk en zijn status als neutraal land. Ondernemingen en personenvennootschappen moeten een directeur aanstellen die onderdaan is van een lidstaat van de EER. De bevoegde autoriteit mag afzien van de nationaliteits- en vestigingsvereisten indien de exploitatie van de pijpleiding in het nationaal economisch belang wordt geacht (CPC 713).

Maatregelen:

 

AT: Rohrleitungsgesetz (Wet pijpleidingen), BGBl. Nr. 411/1975, § 5(1) en (2), §§ 5 (1) en (3), 15, 16, en

Gaswirtschaftsgesetz 2011(Wet inzake gas), BGBl. I Nr. 107/2011, artikelen 43, 44, 90 en 93.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – (enkel van toepassing voor het regionale bestuursniveau) nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In AT: Een vergunning voor de transmissie en distributie van elektriciteit wordt alleen verleend aan onderdanen van een lidstaat van de EER die hun woonplaats in de EER hebben. Indien de exploitant een directeur of huurder aanstelt, wordt afgezien van het woonplaatsvereiste.

Rechtspersonen (ondernemingen) en personenvennootschappen moeten hun zetel in de EER hebben. Zij moeten een directeur of huurder aanstellen die onderdaan is van een lidstaat van de EER en zijn woonplaats in de EER heeft.

De bevoegde autoriteit mag afzien van de woonplaats- en nationaliteitsvereisten wanneer de exploitatie van het netwerk in het algemeen belang wordt geacht (ISIC Rev. 3.1 40, CPC 887).

Maatregelen:

 

AT: Burgenländisches Elektrizitätswesengesetz 2006, LGBl. Nr. 59/2006, als gewijzigd;

Niederösterreichisches Elektrizitätswesengesetz, LGBl. Nr. 7800/2005, als gewijzigd; Landesgesetz, mit dem das Oberösterreichische Elektrizitätswirtschafts- und - organisationsgesetz 2006 erlassen wird (Oö. ElWOG 2006), LGBl. Nr. 1/2006, als gewijzigd; Salzburger Landeselektrizitätsgesetz 1999 (LEG), LGBl. Nr. 75/1999, als gewijzigd;

Gesetz vom 16. November 2011 über die Regelung des Elektrizitätswesens in Tirol (Tiroler Elektrizitätsgesetz 2012 – TEG 2012), LGBl. Nr. 134/2011;

Gesetz über die Erzeugung, Übertragung und Verteilung von elektrischer Energie (Vorarlberger Elektrizitätswirtschaftsgesetz), LGBl. Nr. 59/2003, als gewijzigd;

Gesetz über die Neuregelung der Elektrizitätswirtschaft (Wiener Elektrizitätswirtschaftsgesetz 2005 – WElWG 2005), LGBl. Nr. 46/2005;

Steiermärkisches Elektrizitätswirtschafts- und Organisationsgesetz(ELWOG), LGBl. Nr. 70/2005; alsmede Kärntner Elektrizitätswirtschafts-und Organisationsgesetz(ELWOG), LGBl. Nr. 24/2006.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In CZ: Voor de opwekking, transmissie, distributie, handel en andere activiteiten van exploitanten op de elektriciteitsmarkt, alsmede voor de opwekking, transmissie, distributie, opslag en handel in gas, alsook voor de opwekking en distributie van warmte is een vergunning vereist. Een dergelijke vergunning kan alleen worden afgegeven aan een natuurlijk persoon met een verblijfsvergunning of een rechtspersoon die is gevestigd in de Unie. Er bestaan exclusieve rechten met betrekking tot elektriciteits- en gastransmissie en vergunningen om als marktdeelnemer te kunnen optreden (ISIC Rev. 3.1 40, CPC 7131, 63297, 742 en 887).

 

In LT: Vergunningen voor de transmissie, distributie en levering van elektriciteit en voor de organisatie van de handel in elektriciteit kunnen alleen worden verleend aan in de Republiek Litouwen gevestigde rechtspersonen of aan filialen van buitenlandse rechtspersonen of andere in de Republiek Litouwen gevestigde organisaties van een andere lidstaat. Vergunningen voor de opwekking van elektriciteit, de ontwikkeling van capaciteiten voor de opwekking van elektriciteit en de aanleg van een directe lijn kunnen alleen worden verleend aan ingezetenen van de Republiek Litouwen, aan in de Republiek Litouwen gevestigde rechtspersonen of aan filialen van rechtspersonen of andere in de Republiek Litouwen gevestigde organisaties van een andere lidstaat. Dit voorbehoud is niet van toepassing op advies met betrekking tot de transmissie en distributie van elektriciteit voor een vast bedrag of op contractbasis (ISIC Rev. 3.1 401, CPC 887).

In het geval van brandstoffen is vestiging vereist. Vergunningen voor transmissie en distributie, opslag van brandstoffen en het vloeibaar maken van aardgas kunnen alleen worden verleend aan in de Republiek Litouwen gevestigde rechtspersonen of aan filialen van rechtspersonen of andere organisaties (dochterondernemingen) van een andere lidstaat die in de Republiek Litouwen gevestigd zijn.

Dit voorbehoud is niet van toepassing op advies met betrekking tot de transmissie en distributie van brandstoffen voor een vast bedrag of op contractbasis (CPC 713, CPC 887).

In PL: voor de volgende activiteiten is een vergunning uit hoofde van de Energiewet vereist:

i)

de productie van brandstoffen of energie, met uitzondering van: de productie van vaste of gasvormige brandstoffen; de productie van elektriciteit uit elektriciteitsbronnen waarbij de totale capaciteit uit niet-hernieuwbare bronnen niet meer dan 50 MW bedraagt; de cogeneratie van elektriciteit en warmte uit bronnen waarbij de totale capaciteit uit niet-hernieuwbare bronnen niet meer dan 5 MW bedraagt; de productie van warmte met behulp van bronnen met een totale capaciteit van niet meer dan 5 MW;

ii)

de opslag van gasvormige brandstoffen in opslaginstallaties, het vloeibaar maken van aardgas en de hervergassing van vloeibaar aardgas in LNG-installaties alsmede de opslag van vloeibare brandstoffen, met uitzondering van: de lokale opslag van vloeibaar gas in installaties met een capaciteit van minder dan 1 MJ/s en de opslag van vloeibare brandstoffen in de detailhandel;

iii)

vervoer of distributie van brandstoffen of energie, met uitzondering van: de distributie van gasvormige brandstoffen via netwerken met een capaciteit van minder dan 1 MJ/s en het vervoer of de distributie van warmte indien de totale capaciteit in opdracht van klanten niet hoger is dan 5 MW;

iv)

de handel in brandstoffen of energie, met uitzondering van: de handel in vaste brandstoffen; de handel in elektriciteit d.m.v. installaties met een spanning van minder dan 1 Kv die eigendom zijn van de klant; de handel in gasvormige brandstoffen indien de jaarlijkse omzet niet meer dan de tegenwaarde van 100 000 EUR bedraagt; de handel in vloeibaar gas indien de jaarlijkse omzet niet meer dan 10 000 EUR bedraagt, en de handel in gasvormige brandstoffen en elektriciteit op beurzen door makelaarskantoren die hun activiteiten uitvoeren op basis van de wet van 26 oktober 2000 betreffende commoditybeurzen, alsmede de handel in warmte indien de totale capaciteit in opdracht van de klanten niet meer dan 5 MW bedraagt. De omzetlimieten zijn niet van toepassing op de groothandel in gasvormige brandstoffen of vloeibaar gas of op de detailhandel in flessengas.

De bevoegde autoriteit kan alleen een vergunning verlenen aan aanvragers die hun hoofdvestiging of verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat van een EER-lidstaat of de Zwitserse Bondsstaat hebben geregistreerd (ISIC Rev. 3.1 040, CPC 63297, 74220, CPC 887).

Maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 458/2000 Coll. inzake bedrijfsleven en overheid in de energiesector (The Energy Act).

 

LT: Wet van de Republiek Litouwen van 10 oktober 2000 inzake aardgas, nr. VIII-1973; en Wet van de Republiek Litouwen van 20 juli 2000 betreffende elektriciteit nr. VIII-1881.

 

PL: Energiewet van 10 april 1997, artikelen 32 en 33.

Met betrekking tot de grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In SI: Voor de productie, handel, levering aan eindafnemers, transmissie en distributie van elektriciteit en aardgas is vestiging in de Unie vereist (ISIC Rev. 3.1 4010, 4020, CPC 7131, CPC 887).

Maatregelen:

 

SI: Energetski zakon (Energiewet) 2014, staatsblad Republiek Slovenië, nr. 17/2014; en Mijnbouwwet 2014.

Voorbehoud nr. 18 – Landbouw, visserij en be- en verwerkende industrie

Sector – subsector:

Landbouw, jacht, bosbouw; vee- en rendierhouderij, visserij en aquacultuur; uitgeverijen, drukkerijen, reproductie van opgenomen media

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1 011, 012, 013, 014, 015, 1531, 050, 0501, 0502, 221, 222, 323, 324, CPC 881, 882, 88442

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Prestatie-eisen

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen; grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

EU/Lidstaat (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Landbouw, jacht, bosbouw (ISIC Rev. 3.1011, 012, 013, 014, 015, 1531, CPC 881)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling:

 

In IE: Voor de vestiging van graanmolens door buitenlandse ingezetenen is toestemming vereist (ISIC Rev. 3.1 1531).

Maatregelen:

 

IE: Agriculture Produce (Cereals) Act, 1933.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: Alleen onderdanen van een lidstaat van de EER woonachtig in rendiergebied mogen eigen rendieren houden en activiteiten in verband met de rendierhouderij uitoefenen. Exclusieve rechten kunnen worden verleend.

 

In FR: Voorafgaande toestemming is vereist om lid te worden van een landbouwcoöperatie of om als directeur daarvan op te treden (ISIC Rev. 3.1 011, 012, 013, 014, 015).

 

In SE: Uitsluitend Sami mogen eigendomsrechten bezitten en uitoefenen in verband met de rendierhouderij.

Maatregelen:

 

FI: Poronhoitolaki (Wet op de rendierhouderij) (848/1990), hoofdstuk 1, s. 4, Protocol 3 bij het Toetredingsverdrag van Finland.

 

FR: Code rural et de la pêche maritime.

 

SE: Wet op de rendierhouderij (1971:437), afdeling 1.

b)   Visserij en aquacultuur (ISIC Rev. 3.1050, 0 501, 0 502, CPC 882)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende diensten: Markttoegang:

 

In FR: Een Frans schip onder Franse vlag kan alleen een visvergunning of toestemming om te vissen verkrijgen op basis van nationale quota wanneer er een reëel economisch verband op het grondgebied van Frankrijk bestaat en het vaartuig vanuit een vaste inrichting op het grondgebied van Frankrijk wordt geleid en gecontroleerd (ISIC Rev. 3.1 050, CPC 882).

Maatregelen:

 

FR: Code rural et de la pêche maritime.

c)   Vervaardiging – Uitgeverijen, drukkerijen, reproductie van opgenomen media (ISIC Rev. 3.1 221, 222, 323, 324, CPC 88442)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende diensten: markttoegang, nationale behandeling en lokale aanwezigheid:

 

In LV: Alleen rechtspersonen naar Lets recht en natuurlijke personen uit Letland mogen massamedia oprichten en publiceren. Filialen zijn niet toegestaan (CPC 88442).

Maatregelen:

 

LV: Wet op de pers en andere massamedia, s. 8.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In DE (geldt ook voor het regionale bestuursniveau): Op alle openbaar verspreide of gedrukte kranten, vaktijdschriften en periodieken moet de "verantwoordelijke uitgever" duidelijk zijn aangegeven (volledige naam en adres van een natuurlijk persoon). Er kan worden verlangd dat de verantwoordelijke uitgever een permanent ingezetene van Duitsland, de Unie of een lidstaat van de EER is. Uitzonderingen kunnen worden toegestaan door de minister van Binnenlandse Zaken (ISIC Rev. 3.1 223, 224).

Maatregelen:

 

DE:

 

Regionaal niveau:

 

Gesetz über die Presse Baden-Württemberg (LPG BW);

 

Bayerisches Pressegesetz (BayPrG);

 

Berliner Pressegesetz (BlnPrG);

 

Brandenburgisches Landespressegesetz (BbgPG);

 

Gesetz über die Presse Bremen (BrPrG);

 

Hamburgisches Pressegesetz;

 

Hessisches Pressegesetz (HPresseG);

 

Landespressegesetz für das Land Mecklenburg-Vorpommern (LPrG M-V);

 

Niedersächsisches Pressegesetz (NPresseG);

 

Pressegesetz für das Land Nordrhein-Westfalen (Landespressegesetz NRW);

 

Landesmediengesetz (LMG) Rheinland-Pfalz;

 

Saarländisches Mediengesetz (SMG);

 

Sächsisches Gesetz über die Presse (SächsPresseG);

 

Pressegesetz für das Land Sachsen-Anhalt (Landespressegesetz);

 

Gesetz über die Presse Schleswig-Holstein (PressG SH);

 

Thüringer Pressegesetz (TPG).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In IT: Voor zover het Verenigd Koninkrijk toestaat dat Italiaanse beleggers meer dan 49 procent van het kapitaal of de stemrechten in een uitgeverij van het Verenigd Koninkrijk bezitten, staat Italië onder dezelfde voorwaarden toe dat beleggers van het Verenigd Koninkrijk meer dan 49 procent van het kapitaal of de stemrechten in een Italiaanse uitgeverij bezitten (ISIC Rev. 3.1 221, 222).

Maatregelen:

 

IT: Wet 416/1981, artikel 1 (en latere wijzigingen).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – hoger management en raden van bestuur:

 

In PL: Nationaliteitsvereiste voor de hoofdredacteur van kranten en tijdschriften (ISIC Rev. 3.1 221, 222).

Maatregelen:

 

PL: Perswet van 26 januari 1984, Pools staatsblad, nr. 5, punt 24, met latere wijzigingen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In SE: Natuurlijke personen die eigenaar zijn van tijdschriften die in Zweden worden gedrukt en uitgegeven, moeten woonachtig zijn in Zweden of onderdaan zijn van een lidstaat van de EER. Eigenaren (rechtspersonen) van dergelijke tijdschriften moeten in de EER gevestigd zijn. Voor tijdschriften die in Zweden worden gedrukt en uitgegeven en voor technische opnames moet een verantwoordelijke uitgever worden aangewezen die in Zweden woont (ISIC Rev. 3.1 22, CPC 88442).

Maatregelen:

 

SE: Wet op de persvrijheid (1949:105);

Fundamentele wet inzake vrijheid van meningsuiting (1991:1469), en

Wet op de verordeningen inzake de wet op de persvrijheid en de wet op de fundamentele vrijheid van meningsuiting (1991:1559).

Lijst van het Verenigd Koninkrijk

 

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

 

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen (alle behalve gezondheidszorg)

 

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (diergeneeskundige diensten)

 

Voorbehoud nr. 4 – Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

 

Voorbehoud nr. 5 – Zakelijke diensten

 

Voorbehoud nr. 6 – Communicatiediensten

 

Voorbehoud nr. 7 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

 

Voorbehoud nr. 8 – Energiegerelateerde activiteiten

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

Sector:

Alle sectoren

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – Prestatievereisten

Het Verenigd Koninkrijk kan een verbintenis of toezegging die is gedaan overeenkomstig de bepalingen inzake toezeggingen na het bod in de City Code on Takeovers and Mergers of op grond van de Deeds of Undertaking met betrekking tot overnames of fusies, doen naleven, indien de verbintenis of toezegging niet wordt opgelegd of vereist als voorwaarde voor de goedkeuring van de overname of fusie.

Maatregelen:

 

City Code on Takeovers and Mergers

 

Companies Act 2006

 

Law of Property (Miscellaneous Provisions) Act 1989 wat betreft het doen naleven van de Deeds of Undertaking met betrekking tot overnames of fusies

 

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en hoger management en raden van bestuur

Dit voorbehoud is alleen van toepassing op gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten:

 

Wanneer het VK activa van of zijn aandelen in een bestaande staatsonderneming of een bestaande overheidsentiteit die gezondheids-, maatschappelijke of onderwijsdiensten (CPC 93, 92) verstrekt, verkoopt of anderszins vervreemdt, kan het met betrekking tot investeerders uit de Unie of hun ondernemingen een verbod of beperkingen opleggen ten aanzien van de eigendom van dergelijke aandelen of activa, alsmede eventuele zeggenschap over een daaruit voortvloeiende onderneming verbieden of ten aanzien van die zeggenschap beperkingen opleggen. Met betrekking tot een dergelijke verkoop of vervreemding anderszins kan het VK maatregelen vaststellen of handhaven met betrekking tot de nationaliteit van het hogere management en de leden van de raad van bestuur, en maatregelen vaststellen of handhaven ter beperking van het aantal aanbieders.

Voor de toepassing van dit voorbehoud:

i)

wordt als een bestaande maatregel beschouwd elke maatregel die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt gehandhaafd of vastgesteld en die op het tijdstip van de verkoop of vervreemding anderszins een verbod of beperkingen oplegt ten aanzien van de eigendom van aandelen of activa, nationaliteitsvereisten stelt of het aantal aanbieders zoals omschreven in dit voorbehoud beperkt, en

ii)

wordt onder "staatsonderneming" verstaan: een onderneming die eigendom is van of waarover door eigendomsbelangen zeggenschap wordt uitgeoefend door het VK, ondernemingen die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst uitsluitend zijn opgericht met het oog op de verkoop of vervreemding anderszins van aandelen in, of activa van een bestaande overheidsonderneming of overheidsentiteit daaronder begrepen.

Maatregelen:

 

Zoals hierboven toegelicht in het element "Omschrijving".

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen (alle behalve gezondheidszorg)

Sector – subsector:

Vrije beroepen – rechtskundige diensten; auditdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 861, CPC 862

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Rechtskundige diensten (deel van CPC 861)

Om bepaalde rechtskundige diensten te verlenen, kan het nodig zijn een vergunning of licentie te verkrijgen van een bevoegde autoriteit, of te voldoen aan registratievereisten. Voor zover de vereisten voor het verkrijgen van een vergunning of licentie, of voor registratie, niet-discriminerend zijn en stroken met de door artikel 194 van deze overeenkomst opgelegde verplichtingen, worden zij niet vermeld. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een vereiste om bepaalde kwalificaties te hebben behaald, een erkende periode van opleiding te hebben voltooid of na lidmaatschap een kantoor- of postadres binnen het rechtsgebied van de bevoegde autoriteit te hebben.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid en nationale behandeling:

 

Ingezetenschap (commerciële aanwezigheid) kan worden vereist door de bevoegde beroeps- of regelgevingsinstantie voor de verlening van rechtskundige diensten met betrekking tot intern Brits recht. Er gelden niet-discriminerende voorwaarden inzake de rechtsvorm.

 

Ingezetenschap kan worden vereist door de bevoegde beroeps- of regelgevingsinstantie voor de verlening van bepaalde rechtskundige diensten in het VK met betrekking tot immigratie.

Maatregelen:

 

Voor Engeland en Wales, de Solicitors Act 1974, de Administration of Justice Act 1985 en de Legal Services Act 2007. Voor Schotland, de Solicitors (Scotland) Act 1980 en de Legal Services (Scotland) Act 2010. Voor Noord-Ierland, de Solicitors (Northern Ireland) Order 1976. Voor alle rechtsgebieden, de Immigration and Asylum Act 1999. Voorts omvatten de in elk rechtsgebied toepasselijke maatregelen de door de beroeps- en regelgevingsinstanties vastgestelde eisen.

b)   Auditdiensten (CPC 86211 en 86212 andere dan boekhoudkundige)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

De bevoegde autoriteiten van het VK kunnen de gelijkwaardigheid van de kwalificaties van een auditor die onderdaan is van de Unie of van een derde land, erkennen zodat die kan worden toegelaten tot optreden als wettelijk auditor in het VK, op voorwaarde van wederkerigheid (CPC 8621).

Maatregelen:

 

De Companies Act 2006

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (diergeneeskundige diensten)

Sector – subsector:

Vrije beroepen – diergeneeskundige diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 932

Type voorbehoud:

Markttoegang

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Voor het verlenen van diergeneeskundige diensten is fysieke aanwezigheid vereist. Het beoefenen van de diergeneeskundige praktijk is voorbehouden aan gekwalificeerde dierenartsen die geregistreerd zijn bij het Royal College of Veterinary Surgeons (RCVS).

Maatregelen:

 

Veterinary Surgeons Act 1966

Voorbehoud nr. 4 – Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

Sector – subsector:

Diensten voor onderzoek en ontwikkeling (O&O)

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 851, 853

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Voor door de overheid gefinancierde onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten (O&O) die financiering krijgen van het VK, kunnen alleen exclusieve rechten of vergunningen worden verleend aan onderdanen van het VK en aan rechtspersonen uit het VK die hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging in het VK hebben (CPC 851, 853).

Dit voorbehoud laat deel vijf van deze overeenkomst en de uitsluiting van overheidsopdrachten door een Partij of door de Partijen verstrekte subsidies in artikel 123, leden 6 en 7, van deze overeenkomst onverlet.

Maatregelen:

Alle momenteel lopende en toekomstige programma's voor onderzoek of innovatie.

Voorbehoud nr. 5 – Zakelijke diensten

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — verhuur- of leasediensten zonder bedieningspersoneel en andere zakelijke diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 831

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

Voor de verhuur of leasing van luchtvaartuigen zonder bemanning (dry lease) die worden gebruikt door een luchtvaartmaatschappij van het VK gelden de toepasselijke registratievereisten. Een dry lease-overeenkomst waarbij een vervoerder van het VK partij is, is onderworpen aan vereisten in de nationale wetgeving op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart, zoals voorafgaande toestemming en andere voorwaarden die van toepassing zijn op het gebruik van in derde landen geregistreerde luchtvaartuigen. Voor registratie kan worden verlangd dat luchtvaartuigen eigendom zijn van natuurlijke personen die aan specifieke nationaliteitscriteria voldoen, of van ondernemingen die aan specifieke criteria betreffende eigendom van kapitaal en zeggenschap voldoen (CPC 83104).

Met betrekking tot geautomatiseerde boekingssystemen (CRS) geldt dat wanneer aan luchtvaartmaatschappijen uit het VK door CRS-aanbieders van buiten het VK geen behandeling wordt toegekend die gelijkwaardig (d.w.z. niet-discriminerend) is aan die welke in het VK wordt toegekend, of wanneer aan CRS-aanbieders uit het VK door luchtvaartmaatschappijen van buiten het VK geen behandeling wordt toegekend die gelijkwaardig is aan die welke in het VK wordt gegeven, er maatregelen kunnen worden genomen opdat de aanbieders van CRS-diensten uit het VK een gelijkwaardige discriminerende behandeling toekennen aan luchtvaartmaatschappijen van buiten het VK, en de luchtvaartmaatschappijen uit het VK een gelijkwaardige behandeling toekennen aan verleners van CRS-diensten van buiten het VK.

Maatregelen:

Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (herschikking), als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij de Operation of Air Services (Amendment etc.) (EU Exit) Regulations (S.I. 2018/1392).

Verordening (EG) nr. 80/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad, als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij de Computer Reservation Systems (Amendment) (EU Exit) Regulations 2018 (S.I. 2018/1080).

Voorbehoud nr. 6 – Communicatiediensten

Sector – subsector:

Communicatiediensten – post- en koeriersdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 71235, deel van 73210, deel van 751

Type voorbehoud:

Markttoegang

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

De organisatie van de plaatsing van brievenbussen op de openbare weg, de uitgifte van postzegels en de verzending van aangetekende zendingen voor gerechtelijke of administratieve procedures kan overeenkomstig de nationale wetgeving beperkt zijn. Voor meer zekerheid kunnen postexploitanten onderworpen zijn aan een specifieke universele dienstverplichting of een financiële bijdrage aan een compensatiefonds.

Maatregelen:

 

Postal Services Act 2000 en Postal Services Act 2011

Voorbehoud nr. 7 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

Sector – subsector:

Vervoersdiensten – hulpdiensten voor vervoer over water, hulpdiensten voor vervoer per spoor, hulpdiensten voor wegvervoer, hulpdiensten voor luchtvervoer

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 711, 712, 721, 741, 742, 743, 744, 745, 746, 748, 749

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

Omschrijving:

a)   Hulpdiensten voor luchtvervoer (CPC 746)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

De mate waarin de grondafhandelingsdiensten zijn opengesteld, is afhankelijk van de grootte van de luchthaven. Het aantal aanbieders in elke luchthaven kan worden beperkt. Voor "grote luchthavens" mag die beperking niet minder dan twee aanbieders zijn.

Maatregelen:

 

The Airports (Groundhandling) Regulations 1997 (S.I. 1997/2389)

b)   Hulpdiensten voor alle vervoerswijzen

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid en nationale behandeling:

 

Douanediensten, inclusief in- en uitklaring en diensten in verband met het gebruik van ruimten voor tijdelijke opslag of douane-entrepots, mogen alleen worden aangeboden door in het VK gevestigde personen. Om alle twijfel weg te nemen, dit zijn ingezetenen van het VK, personen met een permanente bedrijfsvestiging in het VK of een statutaire zetel in het VK.

Maatregelen:

 

Taxation (Cross-Border Trade Act) 2018; Customs and Excise Management Act 1979; Customs (Export) (EU Exit) Regulations 2019; Customs (Import Duty) (EU Exit) Regulations 2018; Customs (Special Procedures and Outward Processing) (EU Exit) Regulations 2018; Customs and Excise (Miscellaneous Provisions and Amendments) (EU Exit) Regulations 2019/1215.

c)   Hulpdiensten voor vervoer over water

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

Voor havendiensten kan een havenbeheerder of bevoegde instantie het aantal aanbieders van havendiensten voor een bepaalde havendienst beperken.

Maatregelen:

 

Verordening (EU) 2017/352 van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens, artikel 6, als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij de Pilotage and Port Services (Amendment) (EU Exit) Regulations 2020 (S.I. 2020/671)

Port Services Regulations 2019

Voorbehoud nr. 8 – Energiegerelateerde activiteiten

Sector – subsector:

Energiegerelateerde activiteiten — winning van delfstoffen

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1 11, 8675, 883

Type voorbehoud:

Markttoegang

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Bestuursniveau:

Centraal en regionaal (tenzij anders vermeld)

 

Omschrijving:

Voor het uitvoeren van exploratie- en productieactiviteiten op het continentale plat van het VK en voor het verlenen van diensten waarvoor directe toegang tot of de exploitatie van natuurlijke rijkdommen vereist is, is een vergunning vereist.

Dit voorbehoud is van toepassing op productievergunningen afgegeven met betrekking tot het continentale plat van het VK. Een onderneming moet een vestiging in het Verenigd Koninkrijk hebben om vergunninghouder te kunnen zijn. Dat betekent:

i)

aanwezigheid in het VK met personeel;

ii)

inschrijving van een Britse vennootschap in het Companies House van het Verenigd Koninkrijk; of

iii)

inschrijving van een Brits filiaal van een buitenlandse vennootschap in het Companies House.

Die verplichting geldt voor elke onderneming die een nieuwe vergunning aanvraagt en voor elke onderneming die via een sublicentie gebruik wil maken van een bestaande vergunning. Zij is van toepassing op alle vergunningen en op alle ondernemingen, ongeacht of het om exploitanten gaat of niet. Om partij te zijn bij een vergunning voor een productieveld, moet een onderneming: a) als Britse onderneming in het Companies House zijn ingeschreven; of b) haar activiteiten vanuit een vaste handelsvestiging in het Verenigd Koninkrijk uitvoeren, zoals omschreven in sectie 148 van de Finance Act 2003 (waarin normaliter een aanwezigheid met personeel vereist is) (ISIC Rev. 3.1 11, CPC 883, 8675).

Maatregelen:

 

Petroleum Act 1998


(1)  Voor de toepassing van dit voorbehoud:

a)

"recht van het gast-rechtsgebied": het recht van de specifieke lidstaat en het recht van de Unie; "recht van het eigen rechtsgebied": het recht van het Verenigd Koninkrijk;

b)

"internationaal recht": internationaal publiekrecht met uitzondering van het recht van de Europese Unie, en inclusief het recht op basis van internationale verdragen, en internationaal gewoonterecht;

c)

"rechtskundig advies": de verstrekking van advies aan en overleg met cliënten in zaken, met inbegrip van transacties, betrekkingen en geschillen ter zake van de toepassing of de uitlegging van het recht; de deelname met of namens cliënten aan onderhandelingen en andere contacten met derden in dergelijke zaken; en het opstellen van volledig of gedeeltelijk juridische stukken, en de controle van stukken van alle aard met het oog op en overeenkomstig de wettelijke vereisten;

d)

"rechtskundige vertegenwoordiging": het opstellen van stukken met het oog op de indiening daarvan bij overheidsorganen, het gerecht of andere officiële scheidsgerechten; en het verschijnen voor overheidsorganen, het gerecht of andere officiële scheidsgerechten;

e)

"rechtskundige arbitrage-, verzoenings- en bemiddelingsdiensten": het opstellen van stukken met het oog op de indiening daarvan bij, en de voorbereiding en het verschijnen voor een scheidsrechter of bemiddelaar in een geschil ter zake van de toepassing en de uitlegging van het recht. Uitgezonderd zijn arbitrage-, verzoenings en bemiddelingsdiensten die niet de toepassing en de uitlegging van het recht betreffen; deze vallen onder bijkomende diensten bij managementadviesdiensten. Eveneens uitgezonderd is het optreden als scheidsrechter of bemiddelaar. Als subcategorie hebben internationale rechtskundige arbitrage-, verzoenings- of bemiddelingsdiensten betrekking op dezelfde diensten, wanneer de partijen bij het geschil twee of meer landen zijn.

(2)  Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB EU L 154 van 16.6.2017, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB EU L 3 van 5.1.2002, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB EU L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(5)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB EU L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(6)  Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PB EU L 293 van 31.10.2008, blz. 3).

(7)  Verordening (EG) nr. 80/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad (PB EU L 35 van 4.2.2009, blz. 47).

(8)  Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB EU L 15 van 21.1.1998, blz. 14).

(9)  Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB EU L 257 van 28.8.2014, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PB EU L 57 van 3.3.2017, blz. 1).

(11)  Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap (PB EU L 272 van 25.10.1996, blz. 36).

(12)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB EU L 269 van 10.10.2013, blz. 1).


BIJLAGE 20

TOEKOMSTIGE MAATREGELEN

Algemene aantekeningen

1.

De lijsten van het Verenigd Koninkrijk en de Unie bevatten, uit hoofde van de artikelen 133, 139 en 195 van deze overeenkomst, de punten van voorbehoud van het Verenigd Koninkrijk en de Unie met betrekking tot bestaande maatregelen die niet in overeenstemming zijn met de verplichtingen die voortvloeien uit:

a)

artikel 128 of 135 van deze overeenkomst;

b)

artikel 136 van deze overeenkomst;

c)

artikel 129 of 137 van deze overeenkomst;

d)

artikel 130 of 138 van deze overeenkomst;

e)

artikel 131 van deze overeenkomst;

f)

artikel 132 van deze overeenkomst;

g)

artikel 194 van deze overeenkomst.

2.

De punten van voorbehoud van een Partij laten de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van de GATS onverlet.

3.

Elk voorbehoud bevat de volgende elementen:

a)

"sector" verwijst naar de algemene sector waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt;

b)

"subsector" verwijst naar de specifieke sector waarvoor het voorbehoud wordt gemaakt;

c)

"bedrijfstakkenclassificatie" verwijst, waar van toepassing, naar de activiteit waarop het voorbehoud betrekking heeft overeenkomstig de CPC, ISIC Rev. 3.1 of zoals uitdrukkelijk anders beschreven in het voorbehoud van een Partij;

d)

"type voorbehoud" bepaalt de in punt 1 bedoelde verplichting waarvoor een voorbehoud wordt gemaakt;

e)

"omschrijving" geeft de reikwijdte aan van de onder het voorbehoud vallende sector, subsector of activiteiten; en

f)

"bestaande maatregelen", waarbij ten behoeve van de transparantie de bestaande maatregelen worden vermeld die gelden voor de onder het voorbehoud vallende sector, subsector of activiteiten.

4.

Bij de interpretatie van een voorbehoud wordt met alle elementen van het voorbehoud rekening gehouden. Het element "omschrijving" heeft voorrang op alle andere elementen.

5.

Voor de toepassing van de lijsten van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie wordt verstaan onder:

a)

"ISIC Rev. 3.1": de Internationale industriële standaardclassificatie (International Standard Industrial Classification) van alle takken van economische bedrijvigheid zoals vermeld in de "Statistical Papers, Series M, No.4, ISIC Rev. 3.1, 2002" van het Bureau voor de Statistiek van de Verenigde Naties;

b)

"CPC": de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991).

6.

Voor de toepassing van de lijsten van het Verenigd Koninkrijk en de Unie wordt een voorbehoud gemaakt met betrekking tot een vereiste om een lokale aanwezigheid op het grondgebied van de Unie of het Verenigd Koninkrijk te hebben, ten aanzien van artikel 136 van deze overeenkomst, en niet ten aanzien van artikel 135 of 137 van deze overeenkomst. Bovendien wordt een dergelijk vereiste niet gesteld als een voorbehoud ten aanzien van artikel 129 van deze overeenkomst.

7.

Een voorbehoud op het niveau van de Unie is van toepassing op een maatregel van de Unie, op een maatregel van een lidstaat op centraal niveau of op een maatregel van een overheid binnen een lidstaat, tenzij in het voorbehoud een lidstaat wordt uitgesloten. Een voorbehoud van een lidstaat is van toepassing op een maatregel van een overheid op centraal, regionaal of lokaal niveau in die lidstaat. In het kader van de punten van voorbehoud van België omvat het centrale overheidsniveau de federale overheid en de overheden van de gewesten en de gemeenschappen omdat elk van hen gelijkwaardige wetgevende bevoegdheden bezit. Voor de toepassing van de punten van voorbehoud van de Unie en haar lidstaten worden de Ålandeilanden beschouwd als een regionaal bestuursniveau in Finland. Een op het niveau van het Verenigd Koninkrijk gemaakt voorbehoud is van toepassing op een maatregel van de centrale overheid of een regionale of lokale overheid.

8.

Onderstaande lijst van punten van voorbehoud bevat geen maatregelen met betrekking tot kwalificatievereisten en -procedures, technische normen en vergunningsvereisten en -procedures in de gevallen waarin zij geen beperking ten aanzien van markttoegang of nationale behandeling vormen in de zin van de artikelen 128, 129, 135, 136, 137 of 194 van deze overeenkomst. Die maatregelen kunnen met name inhouden dat een vergunning moet worden verkregen, dat universeledienstverplichtingen moeten worden vervuld, dat erkende kwalificaties in gereglementeerde sectoren moeten zijn behaald, dat specifieke examens, met inbegrip van taalexamens, moeten zijn behaald, dat aan een lidmaatschapsvereiste voor een bepaald beroep moet zijn voldaan, zoals het lidmaatschap van een beroepsorganisatie, dat er een lokale agent voor dienstverlening is of dat een lokaal adres wordt gehouden, of dat wordt voldaan aan andere niet-discriminerende eisen die inhouden dat bepaalde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd in beschermde zones of gebieden. Hoewel dergelijke maatregelen niet in de lijst zijn opgenomen, blijven zij van toepassing.

9.

Voor alle duidelijkheid: de verplichting voor de Unie om nationale behandeling toe te kennen houdt geen vereiste in van uitbreiding tot natuurlijke of rechtspersonen van het Verenigd Koninkrijk, van de behandeling die in een lidstaat, op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of van op grond van dat Verdrag genomen maatregelen, met inbegrip van de implementatie ervan in de lidstaten, wordt toegekend aan:

a)

natuurlijke personen of ingezetenen van een andere lidstaat, of

b)

rechtspersonen opgericht of georganiseerd naar het recht van een andere lidstaat of van de Unie die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging in de Unie hebben.

10.

De behandeling die wordt toegekend aan rechtspersonen die door investeerders van een Partij in overeenstemming met het recht van de andere Partij zijn opgericht (met inbegrip, in het geval van de Unie, van het recht van een lidstaat), en die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen die andere Partij hebben, laat eventuele voorwaarden en verplichtingen, in overeenstemming met deel twee, rubriek een, titel II, hoofdstuk 2, van deze overeenkomst, die aan een dergelijke rechtspersoon kunnen zijn opgelegd toen die in die andere Partij werd opgericht en die van toepassing blijven, onverlet.

11.

De lijsten zijn uitsluitend van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de Unie overeenkomstig artikel 520, lid 2, en artikel 774 van deze overeenkomst, en zijn enkel relevant in het kader van de handelsbetrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het Verenigd Koninkrijk. De lijsten laten de rechten en verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Unierecht, onverlet.

12.

Voor alle duidelijkheid: niet-discriminerende maatregelen vormen geen beperking inzake markttoegang in de zin van de artikelen 128, 135 of 194 van deze overeenkomst voor alle maatregelen:

a)

op grond waarvan, met het oog op eerlijke mededinging, de eigendom van de infrastructuur moet worden gescheiden van de eigendom van de via die infrastructuur geleverde goederen of verleende diensten, bijvoorbeeld op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie;

b)

die, met het oog op eerlijke mededinging, de concentratie van eigendom beperken;

c)

die beogen het behoud en de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu te verzekeren, met inbegrip van een beperking van de beschikbaarheid, het aantal en de reikwijdte van verleende concessies alsmede de instelling van een moratorium of een verbod;

d)

die het aantal verleende vergunningen wegens technische of fysieke beperkingen, bijvoorbeeld telecommunicatiespectra en -frequenties, aan banden leggen, of

e)

volgens welke een bepaald percentage aandeelhouders, eigenaren, vennoten of bestuurders van een onderneming over bepaalde kwalificaties moet beschikken of een bepaald beroep moet uitoefenen, zoals dat van advocaat of accountant.

13.

Met betrekking tot financiële diensten: in tegenstelling tot buitenlandse dochterondernemingen zijn rechtstreeks in een lidstaat opgerichte filialen van financiële instellingen buiten de Unie, behalve in een klein aantal uitzonderingen, niet onderworpen aan de op het niveau van de Europese Unie geharmoniseerde prudentiële voorschriften op grond waarvan die dochterondernemingen in aanmerking komen voor verbeterde faciliteiten voor het oprichten van nieuwe vestigingen en grensoverschrijdende dienstverlening in de gehele Unie. Om die reden wordt aan dergelijke filialen toestemming verleend om op het grondgebied van een lidstaat diensten aan te bieden onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de binnenlandse financiële instellingen van die lidstaat en kunnen zij worden verplicht te voldoen aan bepaalde specifieke prudentiële voorschriften zoals, in het geval van het bankwezen en de effectenhandel, afzonderlijke kapitalisatie- en solvabiliteitsvereisten en vereisten inzake verslaglegging en openbaarmaking van de jaarrekening of, voor het verzekeringswezen, specifieke garantie- en beleggingsvereisten, afzonderlijke kapitalisatie, en lokalisatie in de betrokken lidstaat van de activa die de technische reserves en minstens een derde van de solvabiliteitsmarge vertegenwoordigen.

In de onderstaande lijst van punten van voorbehoud worden de volgende afkortingen gebruikt:

VK

Verenigd Koninkrijk

EU

De Europese Unie, met inbegrip van al haar lidstaten

AT

Oostenrijk

BE

België

BG

Bulgarije

CY

Cyprus

CZ

Tsjechië

DE

Duitsland

DK

Denemarken

EE

Estland

EL

Griekenland

ES

Spanje

FI

Finland

FR

Frankrijk

HR

Kroatië

HU

Hongarije

IE

Ierland

IT

Italië

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

LV

Letland

MT

Malta

NL

Nederland

PL

Polen

PT

Portugal

RO

Roemenië

SE

Zweden

SI

Slovenië

SK

Slowaakse Republiek

Lijst van de Unie

 

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

 

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen – (behalve gezondheidszorg)

 

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (gezondheidszorg en detailhandel in geneesmiddelen)

 

Voorbehoud nr. 4 – Zakelijke diensten – onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

 

Voorbehoud nr. 5 – Zakelijke diensten – onroerendgoeddiensten

 

Voorbehoud nr. 6 – Zakelijke diensten – verhuur- of leasediensten

 

Voorbehoud nr. 7 – Zakelijke diensten – incassobureaus en kredietrapportage

 

Voorbehoud nr. 8 – Zakelijke diensten – arbeidsbemiddeling

 

Voorbehoud nr. 9 – Zakelijke diensten – beveiliging en opsporing

 

Voorbehoud nr. 10 – Zakelijke diensten – overige zakelijke diensten

 

Voorbehoud nr. 11 – Telecommunicatie

 

Voorbehoud nr. 12 – Bouw

 

Voorbehoud nr. 13 – Distributiediensten

 

Voorbehoud nr. 14 – Onderwijsdiensten

 

Voorbehoud nr. 15 – Milieudiensten

 

Voorbehoud nr. 16 – Financiële diensten

 

Voorbehoud nr. 17 – Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

 

Voorbehoud nr. 18 – Diensten in verband met toerisme en reizen

 

Voorbehoud nr. 19 – Cultuur, sport en recreatie

 

Voorbehoud nr. 20 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

 

Voorbehoud nr. 21 – Landbouw, visserij en water

 

Voorbehoud nr. 22 – Energiegerelateerde activiteiten

 

Voorbehoud nr. 23 – Overige diensten, niet elders ingedeeld

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

Sector:

Alle sectoren

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Verplichtingen voor rechtskundige diensten

Hoofdstuk / Afdeling:

Liberalisering van investeringen, grensoverschrijdende handel in diensten en regelgevingskader voor rechtskundige diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Vestiging

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

De EU: Diensten die op nationaal of lokaal niveau als openbare nutsbedrijven worden beschouwd, kunnen voorbehouden zijn aan overheidsmonopolies; ook kunnen hiervoor exclusieve rechten aan particuliere exploitanten zijn verleend.

Openbare nutsbedrijven bestaan onder meer in de volgende sectoren: aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) op het gebied van de maatschappij- en geesteswetenschappen, technische testen en toetsen, milieu, gezondheidszorg, vervoer en ondersteunende diensten bij alle vervoerswijzen. Exclusieve rechten betreffende die diensten worden vaak verleend aan particuliere exploitanten, bijvoorbeeld exploitanten met een vergunning van openbare instanties, die aan specifieke verplichtingen aangaande dienstverlening moeten voldoen. Er kan geen gedetailleerde en volledige lijst per sector worden opgesteld omdat openbare nutsbedrijven vaak tevens op lagere niveaus dan het centrale niveau bestaan. Die beperking geldt niet voor de telecommunicatie en voor diensten in verband met computers.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling; grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

In FI: Beperkingen, voor natuurlijke personen die niet in het bezit zijn van het regionale burgerschap van Åland en voor rechtspersonen, van het recht om op de Ålandeilanden onroerend goed aan te kopen en te bezitten zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten van de Ålandeilanden. Beperkingen, voor natuurlijke personen die niet in het bezit zijn van het regionale burgerschap van Åland en voor rechtspersonen, van het recht van vestiging en het recht om economische activiteiten te verrichten zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten van de Ålandeilanden.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Ahvenanmaan maanhankintalaki (Wet inzake de verwerving van grond in Åland) (3/1975), §. 2, en Ahvenanmaan itsehallintolaki (Wet inzake het zelfbestuur van Åland) (1144/1991), §. 11.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur; regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen

 

In FR: Op grond van de artikelen L151-1 en 151-1 en volgende van het Monetair en financieel wetboek is voor de in artikel R.151-3 van dat wetboek genoemde buitenlandse investeringen in Frankrijk de voorafgaande toestemming van de minister van Economische Zaken vereist.

Bestaande maatregelen:

 

FR: Zoals hierboven toegelicht in het element "Omschrijving".

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

In FR: Beperking van buitenlandse participatie in recent geprivatiseerde ondernemingen tot een bepaald deel van de uitgegeven aandelen, dat door de Franse regering van geval tot geval wordt vastgesteld. Wanneer een vestiging betrekking heeft op bepaalde commerciële, industriële of ambachtelijke activiteiten, is speciale toestemming vereist wanneer de algemeen directeur geen permanente verblijfsvergunning heeft.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

In HU: vestiging kan zijn: een besloten of naamloze vennootschap of een vertegenwoordiging. Behalve voor financiële diensten is een eerste vestiging in de vorm van een filiaal niet toegestaan.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Voor bepaalde economische activiteiten met betrekking tot de exploitatie of het gebruik van staats- of overheidseigendommen moet toestemming worden verleend uit hoofde van de Concessiewet.

In commerciële vennootschappen waarin de staat of een gemeente een aandeel in het kapitaal van meer dan 50 procent bezit, zijn alle transacties voor de vervreemding van vaste activa van de vennootschap, alle contracten inzake het verwerven van participaties, alle leasingcontracten en alle contracten voor de uitvoering van gezamenlijke activiteiten, kredieten en kredietverzekeringen, en alle verbintenissen uit wisselbrieven onderworpen aan een vergunning of toestemming van het privatiseringsagentschap of een andere nationale of regionale instantie, afhankelijk van welke instantie bevoegd is. Dit voorbehoud geldt niet voor de winning van delfstoffen, waarvoor in de lijst van de Unie in bijlage 19 bij deze overeenkomst een afzonderlijk voorbehoud is opgenomen.

In IT: De regering kan bepaalde bijzondere bevoegdheden uitoefenen in bedrijven die actief zijn op het gebied van defensie en nationale veiligheid, en met betrekking tot bepaalde activiteiten op het gebied van energie, vervoer en communicatie die van strategisch belang zijn. Dit is niet alleen van toepassing op geprivatiseerde ondernemingen, maar op alle rechtspersonen die activiteiten uitoefenen die van strategisch belang worden geacht op het gebied van defensie en nationale veiligheid.

Wanneer een risico van ernstige schade aan de wezenlijke belangen van defensie en nationale veiligheid bestaat, heeft de regering de volgende bijzondere bevoegdheden:

a)

zij kan specifieke voorwaarden voor de aankoop van aandelen vaststellen;

b)

zij kan haar veto uitspreken over de vaststelling van besluiten inzake bijzondere verrichtingen zoals overdracht, fusie, splitsing, of de verandering van activiteit; of

c)

zij kan de verwerving van aandelen weigeren wanneer de koper een niveau van participatie in het kapitaal nastreeft dat naar verwachting de defensie en de nationale veiligheid zal schaden.

Elk besluit, elke handeling of elke transactie (bv. overdracht, fusie, splitsing, verandering van activiteit of beëindiging) die strategische activa op het gebied van energie, vervoer en communicatie betreft, wordt door het betrokken bedrijf meegedeeld aan het kabinet van de premier. In het bijzonder moeten acquisities door een natuurlijke of rechtspersoon van buiten de Europese Unie worden gemeld als die persoon daardoor zeggenschap over de onderneming verkrijgt.

De premier kan de volgende bijzondere bevoegdheden uitoefenen:

a)

hij kan zijn veto uitspreken over elk besluit dat en elke handeling en elke transactie die een uitzonderlijk risico van ernstige schade voor het algemeen belang in verband met de veiligheid en de exploitatie van netwerken en diensten oplevert;

b)

hij kan specifieke voorwaarden opleggen met het oog op het algemeen belang; of

c)

hij kan een acquisitie weigeren in uitzonderlijke gevallen waarin een risico voor de wezenlijke belangen van de staat bestaat.

De criteria om te beoordelen of een risico reëel of uitzonderlijk is, en de voorwaarden en procedures voor de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden zijn vastgelegd in de wet.

Bestaande maatregelen:

 

IT: Wet 56/2012 inzake bijzondere bevoegdheden in bedrijven die activiteiten ontplooien op het gebied van defensie en nationale veiligheid, energie, vervoer en communicatie; en

Besluit van de premier DPCM 253 van 30.11.2012 tot vaststelling van de activiteiten van strategisch belang op het gebied van defensie en nationale veiligheid.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur:

 

In LT: Ondernemingen, sectoren en faciliteiten die van strategisch belang zijn voor de nationale veiligheid.

Bestaande maatregelen:

 

LT: Wet inzake de bescherming van voorwerpen die van belang zijn om de nationale veiligheid van de Republiek Litouwen te waarborgen van 10 oktober 2002 nr. IX-1132 (zoals laatstelijk gewijzigd op 12 januari 2018 nr. XIII-992).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en hoger management en raden van bestuur:

 

In SE: Discriminerende voorwaarden voor oprichters, hoger management en raden van bestuur wanneer in het Zweedse recht nieuwe verenigings- of vennootschapsvormen worden opgenomen.

b)   Verwerving van vastgoed

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

In HU: Verwerving van staatseigendommen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In HU: De verwerving van bouwland door buitenlandse rechtspersonen en niet-ingezeten natuurlijke personen.

Bestaande maatregelen:

 

HU: Wet CXXII van 2013 betreffende de overdracht van eigendomsrechten op land- en bosbouwgrond (hoofdstuk II (punt 6-36) en hoofdstuk IV (punt 38-59)); en

Wet CCXII van 2013 inzake overgangsmaatregelen en bepaalde voorschriften in verband met Wet CXXII van 2013 betreffende de overdracht van eigendomsrechten op land- en bosbouwgrond (hoofdstuk IV (punt 8-20)).

 

In LV: De verwerving van land in plattelandsgebieden door onderdanen van het Verenigd Koninkrijk of van een derde land.

Bestaande maatregelen:

 

LV: Wet inzake de privatisering van grond in plattelandsgebieden, ss. 28, 29, 30.

 

In SK: Buitenlandse ondernemingen of natuurlijke personen mogen geen landbouw- of bosgronden verwerven buiten de bebouwde kom van een gemeente, noch bepaalde andere terreinen (bv. natuurlijke hulpbronnen, meren, rivieren, openbare wegen enz.).

Bestaande maatregelen:

 

SK: Wet nr. 44/1988 inzake de bescherming en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen;

 

Wet nr. 229/1991 inzake de regulering van grondeigendom en andere agrarische eigendommen;

 

Wet nr. 460/1992 Grondwet van de Slowaakse Republiek;

 

Wet nr. 180/1995 betreffende een aantal maatregelen inzake grondbezit;

 

Wet nr. 202/1995 inzake monetaire handel met het buitenland;

 

Wet nr. 503/2003 inzake restitutie van grondeigendom;

 

Wet nr. 326/2005 inzake bossen; en

 

Wet nr. 140/2014 inzake de eigendomsverwerving van landbouwgrond.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In BG: Buitenlandse natuurlijke en rechtspersonen kunnen geen grond verwerven. Bulgaarse rechtspersonen met buitenlandse participatie kunnen geen landbouwgrond verwerven. Buitenlandse rechtspersonen en buitenlandse natuurlijke personen die hun vaste verblijfplaats in het buitenland hebben, kunnen gebouwen en eigendomsrechten op onroerend goed (gebruiksrecht, bouwrecht, recht van bovenbouw en erfdienstbaarheden) verwerven. Buitenlandse natuurlijke personen die hun vaste verblijfplaats in het buitenland hebben en buitenlandse rechtspersonen met een buitenlands meerderheidsbelang kunnen in bepaalde, door de Raad van Ministers aangewezen geografische regio's met toestemming onroerend goed verwerven.

 

BG: Grondwet van de Republiek Bulgarije, artikel 22; Wet inzake de eigendom en het gebruik van landbouwgrond, artikel 3; en Wet inzake de bossen, artikel 10.

 

In EE: Buitenlandse natuurlijke of rechtspersonen van buiten de EER en de lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling kunnen onroerend goed dat landbouw- en/of bosgrond omvat, enkel verwerven met toestemming van de provinciegouverneur en van de gemeenteraad, en moeten overeenkomstig de wet aantonen dat het onroerend goed, overeenkomstig de beoogde bestemming ervan, efficiënt, duurzaam en doelgericht zal worden gebruikt.

Bestaande maatregelen:

 

EE: Kinnisasja omandamise kitsendamise seadus (Wet inzake beperkingen op de verwerving van vastgoed), hoofdstukken 2 en 3.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In LT: Alle maatregelen die in overeenstemming zijn met de verbintenissen die de Europese Unie in de GATS met betrekking tot de aankoop van grond is aangegaan en die van toepassing zijn in Litouwen. De procedure en de voorwaarden voor de verwerving van grond, en de beperkingen daarop, worden vastgesteld in de constitutionele wet, de wet inzake gronden en de wet inzake het verwerven van landbouwgrond.

Plaatselijke overheden (gemeenten) en andere nationale entiteiten van leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Litouwen economische activiteiten uitoefenen die in de constitutionele wet zijn gespecificeerd overeenkomstig de criteria van de Europese Unie en andere integratieprojecten waar Litouwen aanvang mee heeft genomen, mogen echter niet-landbouwgrond in eigendom verwerven voor de bouw en de exploitatie van gebouwen en faciliteiten die zij voor hun directe activiteiten nodig hebben.

Bestaande maatregelen:

 

LT: Grondwet van de Republiek Litouwen;

Constitutionele wet van de Republiek Litouwen van 20 juni 1996 betreffende de tenuitvoerlegging van artikel 47, lid 3, van de Grondwet van de Republiek Litouwen, nr. I-1392, laatstelijk gewijzigd op 20 maart 2003, nr. IX-1381;

Wet van 27 januari 2004 inzake gronden, nr. IX-1983; en

Wet van 24 april 2014 inzake het verwerven van landbouwgrond, nr. XII-854.

c)   Erkenning

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In EU: De richtlijnen van de Unie betreffende de wederzijdse erkenning van diploma's en andere beroepskwalificaties zijn uitsluitend van toepassing op burgers van de Unie. Het recht om in de ene lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen, geeft niet het recht tot uitoefening van dat beroep in een andere lidstaat.

d)   Meestbegunstigingsbehandeling

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

De EU: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een derde land op grond van een internationale investerings- of andere handelsovereenkomst die vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst van kracht was of werd ondertekend.

De EU: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een derde land op grond van een bestaande of toekomstige bilaterale of multilaterale overeenkomst die:

i)

een interne markt voor diensten en investeringen creëert;

ii)

het recht van vestiging verleent; of

iii)

de onderlinge aanpassing van de wetgeving in één of meer economische sectoren vereist.

Een "interne markt voor diensten en investeringen" betekent een ruimte zonder interne grenzen waarin het vrije verkeer van diensten, kapitaal en personen gegarandeerd is.

Onder het recht van vestiging wordt een verplichting verstaan om in substantie alle belemmeringen voor vestiging op te heffen tussen de partijen bij de bilaterale of multilaterale overeenkomst door het van kracht worden van die overeenkomst. Het recht van vestiging houdt voor onderdanen van de partijen bij de bilaterale of multilaterale overeenkomst het recht in om ondernemingen op te richten en te exploiteren onder dezelfde voorwaarden als die welke in de wetgeving van de partij waar een dergelijke onderneming wordt gevestigd voor eigen onderdanen zijn vastgesteld.

Onder onderlinge aanpassing van de wetgevingen wordt verstaan:

i)

de afstemming van de wetgeving van één of meer partijen bij de bilaterale of multilaterale overeenkomst op de wetgeving van de andere partij of partijen bij die overeenkomst, of

ii)

de opname van gemeenschappelijke wetgeving in de rechtsorde van de partijen bij de bilaterale of multilaterale overeenkomst.

Een dergelijke afstemming of opname vindt pas plaats, en wordt pas geacht te hebben plaatsgevonden, vanaf het ogenblik waarop die is vastgesteld in de rechtsorde van de partij of partijen bij de bilaterale of multilaterale overeenkomst.

Bestaande maatregelen:

 

EU: Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

Stabilisatieovereenkomsten;

Bilaterale overeenkomsten tussen de EU en de Zwitserse Bondsstaat, en

Diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten.

De EU: Aan onderdanen of ondernemingen wat betreft het recht van vestiging een gedifferentieerde behandeling toekennen op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten tussen de volgende lidstaten: BE, DE, DK, EL, ES, FR, IE, IT, LU, NL, PT en elk van de volgende landen of vorstendommen: Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad.

In DK, FI, SE: Deense, Zweedse en Finse maatregelen ter bevordering van de Noordse samenwerking, zoals:

a)

financiële ondersteuning van projecten voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) (het Nordic Industrial Fund);

b)

financiering van haalbaarheidsstudies voor internationale projecten (het Nordic Fund for Project Exports), en

c)

financiële bijstand aan ondernemingen die milieutechnologie gebruiken (de Nordic Environment Finance Corporation). Het doel van de Nordic Environment Finance Corporation (NEFCO) is investeringen te bevorderen die van belang zijn voor het noords milieu, met bijzondere aandacht voor Oost-Europa.

Dit voorbehoud laat de uitsluiting van overheidsopdrachten door een Partij of subsidies in artikel 123, leden 6 en 7, van deze overeenkomst onverlet.

In PL: De preferentiële voorwaarden voor vestiging of grensoverschrijdende dienstverlening, waaronder eventueel de afschaffing of wijziging van bepaalde beperkingen die zijn vervat in de lijst van in Polen geldende punten van voorbehoud, kunnen door handels- en scheepvaartverdragen worden uitgebreid.

In PT: Voor landen waar het Portugees de officiële taal is (Angola, Brazilië, Guinee-Bissau, Kaapverdië, Equatoriaal-Guinea, Mozambique, Sao Tomé en Principe en Oost-Timor) wordt afgezien van de nationaliteitsvereisten voor de uitoefening van bepaalde activiteiten en beroepen door natuurlijke personen die diensten verlenen.

e)   Wapens, munitie en oorlogsmaterieel

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, lokale aanwezigheid:

 

In EU: Productie of verspreiding van, of handel in, wapens, munitie en oorlogsmaterieel. Oorlogsmaterieel is beperkt tot producten die uitsluitend zijn bestemd en vervaardigd voor militair gebruik in verband met oorlogsvoering of defensieactiviteiten.

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen – (behalve gezondheidszorg)

Sector:

Vrije beroepen – rechtskundige diensten: diensten van notarissen en deurwaarders; boekhoudkundige diensten; auditdiensten, diensten van belastingconsulenten; diensten van architecten en stedenbouwkundigen, diensten van ingenieurs en geïntegreerde diensten van ingenieurs

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 861, deel van 87902, 862, 863, 8671, 8672, 8673, 8674, deel van 879

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Rechtskundige diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

De EU, met uitzondering van SE De verstrekking van rechtskundig advies, juridische machtiging, documentatie en certificering door beoefenaars van juridische beroepen die met publieke taken zijn belast, zoals notarissen, "huissiers de justice" of andere "officiers publics et ministériels", en met betrekking tot diensten van deurwaarders die bij een officieel overheidsbesluit zijn benoemd (deel van CPC 861, deel van 87902).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

In BG: De volledige nationale behandeling wat de vestiging en de exploitatie van ondernemingen en het verlenen van diensten betreft, kan alleen worden verleend aan ondernemingen die gevestigd zijn in landen waarmee preferentiële regelingen zijn of zullen worden gesloten en aan burgers van die landen (deel van CPC 861).

In LT: Advocaten uit andere landen mogen uitsluitend overeenkomstig internationale overeenkomsten met specifieke bepalingen inzake vertegenwoordiging in rechte, als advocaat voor de gerechtelijke instanties deelnemen (deel van CPC 861).

b)   Boekhoudkundige diensten (CPC 8621 andere dan auditdiensten, 86213, 86219 en 86220)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In HU: Grensoverschrijdende activiteiten voor boekhoudkundige diensten.

Bestaande maatregelen:

 

HU: Wet C van 2000; en Wet LXXV van 2007.

c)   Auditdiensten (CPC – 86211 en 86212 andere dan boekhoudkundige)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In BG: Een onafhankelijke financiële audit wordt verricht door geregistreerde auditors die lid zijn van het instituut van registeraccountants. Op voorwaarde van wederkerigheid registreert het instituut van registeraccountants een auditorganisatie van het Verenigd Koninkrijk of een derde land wanneer die bewijst dat:

a)

driekwart van de leden van de beheersorganen en de geregistreerde auditors die voor rekening van de organisatie audits verrichten, voldoen aan eisen die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor Bulgaarse auditors en zijn geslaagd voor de desbetreffende examens;

b)

de auditorganisatie onafhankelijke financiële audits verricht overeenkomstig de eisen van onafhankelijkheid en objectiviteit; en

c)

de auditorganisatie op haar website een jaarlijks transparantieverslag publiceert of aan andere gelijkwaardige voorschriften voor informatieverstrekking voldoet wanneer zij een audit van organisaties van openbaar belang verricht.

Bestaande regelgeving:

 

BG: Wet inzake onafhankelijke financiële audits.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

In CZ: Enkel rechtspersonen waarin ten minste 60 procent van het kapitaal of de stemrechten in handen is van onderdanen van Tsjechië of van de lidstaten van de Europese Unie zijn bevoegd in Tsjechië audits te verrichten.

Bestaande regelgeving:

 

CZ: Wet van 14 April 2009 nr. 93/2009 Coll., inzake auditors.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In HU: Grensoverschrijdende verlening van auditdiensten.

Bestaande regelgeving:

 

HU: Wet C van 2000; en Wet LXXV van 2007.

In PT: Grensoverschrijdende verlening van auditdiensten.

d)   Architectuur en stedenbouwkundige diensten (CPC 8674)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In HR: De grensoverschrijdende verlening van diensten inzake stedenbouwkundige planning.

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (gezondheidszorg en detailhandel in geneesmiddelen)

Sector:

Gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren en detailhandel in geneesmiddelen en medische en orthopedische goederen, andere door apothekers verleende diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 63211, 85201, 9312, 9319, 93121

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Medische en tandheelkundige diensten; diensten verleend door verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen en paramedisch personeel (CPC 63211, 85201, 9312, 9319, CPC 932)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang en nationale behandeling:

 

In FI: De verlening van gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, ongeacht of die publiek of particulier worden gefinancierd, met inbegrip van medische en tandheelkundige diensten, diensten die worden verleend door verloskundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel en de diensten van psychologen, met uitzondering van de diensten van verpleegkundigen (CPC 9312, deel van 93191).

Bestaande maatregelen:

 

FI: Laki yksityisestä terveydenhuollosta (Wet inzake de particuliere gezondheidszorg) (152/1990).

In BG: De verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, ongeacht of die publiek of particulier worden gefinancierd, met inbegrip van medische en tandheelkundige diensten, diensten die worden verleend door verpleegkundigen, verloskundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel en de diensten van psychologen (CPC 9312, deel van 9319).

Bestaande regelgeving:

 

BG: Wet inzake medische inrichtingen, Wet inzake de beroepsorganisatie van verpleegkundigen, verloskundigen en aanverwante medische specialisten.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang en nationale behandeling:

 

In CZ, MT: De verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, ongeacht of die publiek of particulier worden gefinancierd, met inbegrip van diensten die worden verleend door artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, paramedisch personeel, psychologen, en aanverwante diensten (CPC 9312, deel van 9319).

Bestaande regelgeving:

 

CZ: Wet nr. 296/2008 Coll., inzake de bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van menselijke weefsels en

cellen bestemd voor menselijk gebruik ("Wet inzake menselijke weefsels en cellen");

Wet nr. 378/2007 Sb. inzake geneesmiddelen en tot wijziging van een aantal aanverwante wetten ("Wet inzake geneesmiddelen");

Wet nr. 268/2014 Coll. betreffende medische hulpmiddelen en tot wijziging van Wet nr. 634/2004 Coll. inzake administratieve vergoedingen, zoals nadien gewijzigd;

Wet nr. 285/2002 Coll. inzake het doneren, wegnemen en transplanteren van weefsels en organen en tot wijziging van bepaalde wetten ("Transplantatiewet");

Wet nr. 372/2011 Coll. inzake gezondheidszorg en de voorwaarden voor de verstrekking ervan;

Wet nr. 373/2011 Coll. betreffende specifieke gezondheidszorg.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU, met uitzondering van NL en SE: Voor de verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, ongeacht of die publiek of particulier worden gefinancierd, met inbegrip van de diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen, paramedisch personeel en psychologen, is ingezetenschap vereist. Die diensten mogen alleen worden verleend door natuurlijke personen die fysiek aanwezig zijn op het grondgebied van de Europese Unie (CPC 9312, deel van 93191).

In BE: Voor de grensoverschrijdende verlening van gezondheidszorg, met inbegrip van diensten van artsen, tandartsen en verloskundigen, ongeacht of die publiek of particulier worden gefinancierd, door verpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen en paramedisch personeel, is ingezetenschap vereist. (Deel van CPC 85201, 9312, deel van 93191)

In PT: (ook met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) Met betrekking tot de beroepen van fysiotherapeut, paramedisch personeel en chiropodisten kan buitenlandse beroepsbeoefenaars worden toegestaan hun beroep uit te oefenen op basis van wederkerigheid.

b)   Veterinaire diensten (CPC 932)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BG: Een dierenartspraktijk kan worden opgericht door een natuurlijke of een rechtspersoon.

De uitoefening van de diergeneeskunde is alleen toegestaan voor onderdanen van de EER en voor permanent ingezetenen (fysieke aanwezigheid is vereist voor permanent ingezetenen).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE, LV: Grensoverschrijdende verlening van veterinaire diensten.

c)   Detailhandel in geneesmiddelen en medische en orthopedische goederen, andere door apothekers verleende diensten (CPC 63211)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

De EU, met uitzondering van EL, IE, LU, LT en NL: Beperking van het aantal leveranciers die het recht hebben om in een specifieke lokale zone of specifiek lokaal gebied op niet-discriminerende basis een bepaalde dienst te verlenen. Derhalve kan een onderzoek naar de economische behoefte worden verricht, waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals het aantal bestaande ondernemingen en de gevolgen daarvoor, de vervoersinfrastructuur, de bevolkingsdichtheid en de geografische spreiding.

 

De EU, met uitzondering van BE, BG, EE, ES, IE en IT: Postorderverkoop is alleen mogelijk vanuit lidstaten van de EER, zodat voor de detailverkoop van geneesmiddelen en specifieke medische artikelen aan het publiek in de Unie vestiging in een van die landen vereist is.

In CZ: Detailhandel is alleen mogelijk vanuit lidstaten.

In BE: De detailhandel in geneesmiddelen en specifieke medische artikelen is alleen mogelijk vanuit een in België gevestigde apotheek.

In BG, EE, ES, IT en LT: Grensoverschrijdende detailhandel in geneesmiddelen.

In IE en LT: Grensoverschrijdende detailhandel in geneesmiddelen op recept.

In PL: Tussenpersonen in de handel in geneesmiddelen moeten geregistreerd zijn en een verblijfplaats of statutaire zetel hebben op het grondgebied van de Republiek Polen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: Detailhandel in geneesmiddelen en in medische en orthopedische artikelen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In SE: Detailhandel in geneesmiddelen en de levering van geneesmiddelen aan het publiek.

Bestaande maatregelen:

 

AT: Arzneimittelgesetz (Wet op de geneesmiddelen), BGBl. nr. 185/1983 zoals gewijzigd, §§ 57, 59, 59a; en

Medizinproduktegesetz (Wet op medische producten), BGBl. Nr. 657/1996 zoals gewijzigd, § 99.

 

BE: Koninklijk besluit van 21 januari 2009 houdende onderrichtingen voor de apothekers; en Koninklijk besluit van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.

 

CZ: Wet nr. 378/2007 Coll. betreffende specifieke gezondheidszorg, als gewijzigd; en Wet nr. 372/2011 Coll. inzake gezondheidszorg, als gewijzigd.

 

FI: Lääkelaki (Wet inzake geneesmiddelen) (395/1987).

 

PL: Geneesmiddelenwet, artikel 73a (Staatsblad van 2020, volgnr. 944, 1493).

 

SE: Wet inzake de handel in geneesmiddelen (2009:336);

Verordening inzake de handel in geneesmiddelen (2009:659); en

het Zweedse geneesmiddelenagentschap heeft nog andere regels vastgesteld, waarover nadere bijzonderheden te vinden zijn in LVFS 2009: 9.

Voorbehoud nr. 4 – Zakelijke diensten – onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

Sector:

Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 851, 852, 853

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

In RO: Grensoverschrijdende verlening van onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten.

Bestaande maatregelen:

 

RO: Regeringsverordening nr. 6/2011;

Besluit van de minister van Onderwijs en Onderzoek nr. 3548/2006; en Regeringsbesluit nr. 134/2011.

Voorbehoud nr. 5 – Zakelijke diensten – onroerendgoeddiensten

Sector:

Onroerendgoeddiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 821, 822

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

In CZ en HU: Grensoverschrijdende verlening van onroerendgoeddiensten.

Voorbehoud nr. 6 – Zakelijke diensten – verhuur- of leasediensten

Sector:

Verhuur of leasediensten zonder bedieningspersoneel

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 832

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

In BE en FR: Grensoverschrijdende verlening van verhuur- of leasediensten zonder bedieningspersoneel voor persoonlijke en huishoudelijke goederen.

Voorbehoud nr. 7 – Zakelijke diensten – incassobureaus en kredietrapportage

Sector:

Incassobureaus, kredietrapportage

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87901, 87902

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

De EU, met uitzondering van ES, LV en SE, met betrekking tot de verlening van diensten van incassobureaus en kredietrapportage.

Voorbehoud nr. 8 – Zakelijke diensten – arbeidsbemiddeling

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — arbeidsbemiddeling

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87201, 87202, 87203, 87204, 87205, 87206, 87209

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In de EU, met uitzondering van HU en SE: Leveren van huishoudelijke hulp, arbeiders voor handel en bedrijf, verpleegkundig en ander personeel (CPC 87204, 87205, 87206, 87209)

 

In BG, CY, CZ, DE, EE, FI, MT, LT, LV, PL, PT, RO, SI en SK: Werving en selectie van leidinggevend personeel (CPC 87201).

 

In AT, BG, CY, CZ, EE, FI, LT, LV MT, PL, PT, RO, SI en SK: De vestiging van diensten inzake arbeidsbemiddeling voor kantoorpersoneel en andere werknemers (CPC 87202).

 

In AT, BG, CY, CZ, DE, EE, FI, MT, LT, LV, PL, PT, RO, SI en SK: Leveren van kantoorpersoneel (CPC 87203)

 

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In de EU, met uitzondering van BE, HU en SE: Grensoverschrijdende diensten inzake arbeidsbemiddeling voor kantoorpersoneel en andere werknemers (CPC 87202).

 

In IE: Grensoverschrijdende diensten voor het zoeken van directieleden (CPC 87201).

 

In FR, IE, IT en NL: Grensoverschrijdende leveren van kantoorpersoneel (CPC 87203).

 

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang

 

In DE: beperking van het aantal dienstverleners op het gebied van arbeidsbemiddeling.

 

In ES: Beperking van het aantal dienstverleners op het gebied van de werving en selectie van leidinggevend personeel en arbeidsbemiddeling (CPC 87201, 87202).

 

In FR: Voor die diensten kan sprake zijn van een staatsmonopolie (CPC 87202).

 

In IT: Beperking van het aantal dienstverleners op het gebied van de levering van kantoorpersoneel (CPC 87203).

 

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In DE: Het Bondsministerie van Werkgelegenheid en Sociale Zaken kan een verordening vaststellen inzake de plaatsing en werving van personeel uit landen die niet tot de Europese Unie of de EER behoren, voor bepaalde beroepen (CPC 87201, 87202, 87203, 87204, 87205, 87206, 87209).

Bestaande maatregelen:

 

AT: §§ 97 en 135 van de Oostenrijkse handelswet (Gewerbeordnung), Oostenrijks staatsblad nr. 194/1994, zoals gewijzigd; en

Wet inzake de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Arbeitskräfteüberlassungsgesetz/AÜG), Oostenrijks staatsblad. nr. 196/1988, als gewijzigd.

 

BG: Wet ter bevordering van de werkgelegenheid, artikelen 26, 27, 27a en 28.

 

CY: Wet op de particuliere arbeidsbureaus N. 126(I)/2012, als gewijzigd.

 

CZ: Wet op de werkgelegenheid (435/2004).

 

DE: Gesetz zur Regelung der Arbeitnehmerüberlassung (AÜG);

Sozialgesetzbuch Drittes Buch (SGB III; Sociaal Wetboek, derde boek) – Bevordering van de werkgelegenheid;

Verordnung über die Beschäftigung von Ausländerinnen und Ausländern (BeschV; Verordening inzake de werkgelegenheid van vreemdelingen).

 

DK: §§ 8a – 8f in wetsbesluit nr. 73 van 17 januari 2014 en uitgewerkt in besluit nr. 228 van 7 maart 2013 (werkgelegenheid voor zeevarenden); en Wet op de werkvergunningen 2006. S1(2) and (3).

 

EL: Wet 4052/2012 (Staatsblad 41 Α), zoals gewijzigd in een aantal van haar bepalingen bij wet Ν.4093/2012 (Staatsblad 222 Α).

 

ES: Real Decreto-ley 8/2014, de 4 de julio, de aprobación de medidas urgentes para el crecimiento, la competitividad y la eficiencia, artículo 117 (tramitado como Ley 18/2014, de 15 de octubre).

 

FI: Laki julkisesta työvoima-ja yrityspalvelusta (Wet inzake de openbare werkgelegenheids- en ondernemingsdienst) (916/2012).

 

HR: Wet op de arbeidsmarkt (OG 118/18, 32/20).

 

Arbeidswet (OG 93/14, 127/17, 98/19)

 

Vreemdelingenwet (OG 130/11m 74/13, 67/17, 46/18, 53/20)

 

IE: Wet op de werkvergunningen 2006. S1(2) and (3).

 

IT: Wetsbesluit 276/2003, artikelen 4 en 5.

 

LT: Arbeidswetboek van de Republiek Litouwen, goedgekeurd bij Wet nr. XII-2603 van 14 september 2016 van de Republiek Litouwen,

Wet van de Republiek Litouwen van 29 april 2004 betreffende de wettelijke status van vreemdelingen, nr. IX-2006, zoals laatstelijk gewijzigd op 3.12.2019, nr. XIII-2582.

 

LU: Loi du 18 janvier 2012 portant création de l'Agence pour le développement de l'emploi) (wet van 18 januari 2012 inzake de oprichting van een bureau voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid – ADEM).

 

MT: Wet inzake diensten op het gebied van werkgelegenheid en opleiding (Cap. 343) (artikelen 23, 24 en 25); en verordeningen inzake arbeidsbureaus (S.L. 343.24).

 

PL: Artikel 18 van de wet van 20 april 2004 tot bevordering van instellingen op het gebied van werkgelegenheid en de arbeidsmarkt (Dz. U. van 2015, punt 149, zoals gewijzigd).

 

PT: Wetsbesluit nr. 260/2009 van 25 september, zoals gewijzigd bij Wet nr. 5/2014 van 12 februari (toegang en verlening van diensten door arbeidsbureaus).

 

RO: Wet nr. 156/2000 inzake de bescherming van Roemeense burgers die in het buitenland werken, opnieuw bekendgemaakt, en Regeringsbesluit nr. 384/2001 voor de goedkeuring van de methodologische normen voor de toepassing van Wet nr. 156/2000, met latere wijzigingen;

Regeringsverordening nr. 277/2002, zoals gewijzigd bij de Regeringsverordeningen nrs. 790/2004 en 1122/2010; en

Wet nr. 53/2003 – Arbeidswetboek, opnieuw gepubliceerd met latere wijzigingen en aanvullingen, en Regeringsbesluit nr. 1256/2011 inzake de operationele voorwaarden en de vergunningsprocedure voor uitzendbureaus.

 

SI: Wet op de regulering van de arbeidsmarkt (staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 80/2010, 21/2013, 63/2013, 55/2017); en Wet op de werkgelegenheid, zelfstandige activiteit en werk door vreemdelingen – ZZSDT (staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 47/2015), ZZSDT-UPB2 (staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 1 /2018).

 

SK: Wet nr. 5/2004 inzake arbeidsbemiddeling; en Wet nr. 455/1991 inzake handelsvergunningen.

Voorbehoud nr. 9 – Zakelijke diensten – beveiliging en opsporing

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — beveiliging en opsporing

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87301, 87302, 87303, 87304, 87305, 87309

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Beveiligingsdiensten (CPC 87302, 87303, 87304, 87305, 87309)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG, CY, CZ, EE, ES, LT, LV, MT, PL, RO, SI en SK: De verlening van beveiligingsdiensten.

 

In DK, HR en HU: De verlening van diensten in de volgende subsectoren: bewaking (87305) in HR en HU, advies op het gebied van beveiliging (87302) in HR, bewaking van vliegvelden (deel van 87305) in DK en vervoer met gepantserde wagens (87304) in HU.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BE: Voor leden van de raad van bestuur van ondernemingen die rechtspersoon zijn en die bewakings- en beveiligingsdiensten (87305) alsmede advies en opleiding op het gebied van beveiliging (87302) verzorgen, is de nationaliteit van een lidstaat vereist. De directieleden van ondernemingen die advies inzake bewaking en beveiliging verlenen, moeten ingezeten onderdanen van een lidstaat zijn.

 

In FI: Vergunningen voor het verlenen van beveiligingsdiensten mogen uitsluitend worden afgegeven aan in de EER woonachtige natuurlijke personen of aan in de EER gevestigde rechtspersonen.

 

In ES: De grensoverschrijdende verlening van beveiligingsdiensten. Er zijn nationaliteitsvereisten voor particulier beveiligingspersoneel.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE, FI, FR en PT: De grensoverschrijdende verlening van beveiligingsdiensten door een buitenlandse dienstverlener is niet toegestaan. Er zijn nationaliteitsvereisten voor gespecialiseerd personeel in PT en voor directeuren en algemeen directeuren in FR.

Bestaande maatregelen:

 

BE: Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, 2 oktober 2017.

 

BG: Wet inzake particuliere beveiligingsbedrijven.

 

CZ: Wet op de handelsvergunningen.

 

DK: Verordening betreffende de beveiliging van de luchtvaart.

 

FI: Laki yksityisistä turvallisuuspalveluista 282/2002 (Wet inzake particuliere beveiligingsdiensten).

 

LT: Wet nr. IX-2327 van 8 juli 2004 inzake de beveiliging van personen en objecten.

 

LV: Wet inzake de activiteiten van beveiligingspersoneel (afdelingen 6, 7, 14).

 

PL: Wet van 22 augustus 1997 inzake de bescherming van personen en eigendom (Pools staatsblad van 2016, punt 1432, zoals gewijzigd).

 

PT: Wet 34/2013 alterada p/ Lei 46/2019, 16 maio; en Ordonnantie 273/2013 alterada p/ Portaria 106/2015, 13 abril.

 

SI: Zakon o zasebnem varovanju (Wet inzake de particuliere beveiliging).

b)   Opsporingsdiensten (CPC 87301)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU, met uitzondering van AT en SE: De verlening van opsporingsdiensten.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In LT en PT: De staat heeft een monopolie op opsporingsdiensten.

Voorbehoud nr. 10 – Zakelijke diensten – overige zakelijke diensten

Sector – subsector:

Zakelijke diensten – overige zakelijke diensten (vertalen en tolken, vermenigvuldigen van teksten, diensten in verband met de distributie van energie en diensten in verband met de maakindustrie)

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87905, 87904, 884, 887

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Vertalers en tolken (CPC 87905)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

In HR: Grensoverschrijdende verlening van tolk- en vertaaldiensten voor officiële documenten.

b)   Vermenigvuldigen van teksten (CPC 87904)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In HU: Grensoverschrijdende verlening van diensten inzake het vermenigvuldigen van teksten.

c)   Diensten in verband met de distributie van energie en diensten in verband met de maakindustrie (deel van CPC 884, 887 met uitzondering van advies- en consultancydiensten)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In HU: Diensten in verband met de distributie van energie en met de grensoverschrijdende verlening van diensten in verband met de maakindustrie, met uitzondering van advies- en consultancydiensten in die sectoren.

d)   Onderhoud en reparatie van schepen, spoorwegmaterieel en luchtvaartuigen en delen daarvan (deel van CPC 86764, CPC 86769, CPC 8868)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In EU, met uitzondering van DE, EE en HU: Grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor spoorwegmaterieel.

 

In EU, met uitzondering van CZ, EE, HU, LU en SK: Grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor binnenvaartuigen.

 

In EU, met uitzondering van EE, HU en LV: Grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor zeeschepen.

 

In EU, met uitzondering van AT, EE, HU, LV, en PL: Grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor luchtvaartuigen en delen daarvan (deel van CPC 86764, CPC 86769, CPC 8868).

 

In EU: Grensoverschrijdende verlening van voorgeschreven onderzoeken en certificering van schepen.

Bestaande maatregelen:

 

EU: Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1).

e)   Overige zakelijke diensten in verband met de luchtvaart

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

 

De EU: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een derde land op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake de volgende diensten:

a)

verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten;

b)

geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);

c)

onderhoud en reparatie van luchtvaartuigen en delen daarvan;

d)

verhuur of leasing van luchtvaartuigen zonder bemanning.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In DE, FR: Brandbestrijding vanuit de lucht, vliegopleiding, besproeien van gewassen, landmeteractiviteiten, cartografie, fotografie en andere luchtvaardiensten voor landbouw-, industrie- en inspectiediensten.

 

In FI, SE: Brandbestrijding vanuit de lucht.

Voorbehoud nr. 11 – Telecommunicatie

Sector:

Transmissie van programma's via satelliet

Bedrijfstakkenclassificatie:

 

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

In BE: Transmissie van programma's via satelliet.

Voorbehoud nr. 12 – Bouw

Sector:

Diensten in verband met de bouw

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 51

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

In LT: Het recht om documentatie inzake ontwerpen voor bouwwerken van uitzonderlijke betekenis op te stellen, wordt alleen verleend aan in Litouwen geregistreerde ontwerpondernemingen of aan buitenlandse ontwerpondernemingen die daarvoor goedkeuring hebben gekregen van een daartoe door de regering gemachtigde instelling. Het recht om technische activiteiten in de belangrijkste sectoren van de bouwnijverheid uit te oefenen, kan worden toegekend aan personen die geen Litouwer zijn en die daarvoor goedkeuring hebben gekregen van een door de regering van Litouwen gemachtigde instelling.

Voorbehoud nr. 13 – Distributiediensten

Sector:

Distributiediensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 62117, 62251, 8929, deel van 62112, 62226, deel van 631

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Distributie van geneesmiddelen

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Grensoverschrijdende groothandel in geneesmiddelen (CPC 62251).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: Distributie van geneesmiddelen (CPC 62117, 62251, 8929).

Bestaande maatregelen:

 

BG: Wet inzake geneesmiddelen in de menselijke geneeskunde; Wet inzake medische hulpmiddelen.

 

FI: Lääkelaki (Wet inzake geneesmiddelen) (395/1987).

b)   Distributie van alcoholhoudende dranken

 

In FI: Distributie van alcoholhoudende dranken (deel van CPC 62112, 62226, 63107, 8929).

Bestaande maatregelen:

 

FI: Alkoholilaki (Alcoholwet) (1102/2017).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In SE: Overheidsmonopolie op de detailverkoop van alcohol, wijn en bier (met uitzondering van alcoholvrij bier). Momenteel heeft Systembolaget AB een dergelijk overheidsmonopolie op de detailverkoop van alcohol, wijn en bier (met uitzondering van alcoholvrij bier). Alcoholische dranken zijn dranken met een alcoholgehalte van meer dan 2,25 volumepercenten. Voor bier ligt de grens bij een alcoholgehalte van meer dan 3,5 volumepercenten (deel van CPC 631).

Bestaande maatregelen:

 

SE: Alcoholwet (2010:1622).

c)   Overige distributie (deel van CPC 621, CPC 62228, CPC 62251, CPC 62271, deel van CPC 62272, CPC 62276, CPC 63108, deel van CPC 6329)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Groothandel in chemische producten, edele metalen en edelstenen, geneeskundige stoffen en producten en voorwerpen voor medisch gebruik; tabak en tabaksproducten en alcoholische dranken.

Bulgarije behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de diensten van makelaars in grondstoffen.

Bestaande maatregelen:

 

In BG: Wet inzake geneesmiddelen in de menselijke geneeskunde;

 

Wet inzake medische hulpmiddelen;

 

Wet inzake de activiteiten van diergeneeskundigen;

 

Wet inzake het verbod op chemische wapens en het toezicht op giftige chemische stoffen en de voorlopers ervan;

 

Wet inzake tabak en tabaksproducten; Wet inzake accijnzen en belastingentrepots en Wet inzake wijn en gedistilleerde dranken.

Voorbehoud nr. 14 – Onderwijsdiensten

Sector:

Onderwijsdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 92

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

De EU: Onderwijsdiensten waarvoor enige vorm van overheidsfinanciering of staatssteun wordt ontvangen. Wanneer de verlening van particulier gefinancierde onderwijsdiensten door een buitenlandse dienstverlener is toegestaan, kan de participatie van particuliere marktdeelnemers in het onderwijsstelsel afhankelijk worden gesteld van concessies die op niet-discriminerende wijze worden verleend.

De EU, met uitzondering van CZ, NL, SE en SK: Met betrekking tot de verlening van particulier gefinancierd overig onderwijs, d.w.z. onderwijs dat niet als lager, middelbaar, hoger of volwassenenonderwijs is ingedeeld (CPC 929).

In CY, FI, MT en RO: De verstrekking van particulier gefinancierd lager, middelbaar en volwassenenonderwijs (CPC 921, 922, 924).

In AT, BG, CY, FI, MT en RO: De verstrekking van particulier gefinancierd hoger onderwijs (CPC 923).

In CZ en SK: De meerderheid van de leden van de raad van bestuur van een instelling die particulier gefinancierde onderwijsdiensten verleent, moeten onderdaan zijn van dat land (CPC 921, 922, 923 voor SK, andere dan 92310, 924).

In SI: Particulier gefinancierde basisscholen kunnen alleen worden opgericht door Sloveense natuurlijke of rechtspersonen. De dienstverlener moet een statutaire zetel of filiaal vestigen. De meerderheid van de leden van de raad van bestuur van een instelling die particulier gefinancierd middelbaar of hoger onderwijs verstrekt, moet de Sloveense nationaliteit hebben (CPC 922, 923).

In SE: Onderwijsdienstverleners die door de overheid als zodanig zijn erkend. Dit voorbehoud geldt voor particulier gefinancierde onderwijsdienstverleners die enige vorm van overheidssteun ontvangen, bijvoorbeeld door de staat erkende onderwijsdienstverleners, onderwijsdienstverleners onder staatstoezicht of onderwijs dat recht geeft op studieondersteuning (CPC 92).

In SK: Ingezetenschap van een lidstaat van de EER is vereist voor aanbieders van alle particulier gefinancierde onderwijsdiensten met uitzondering van postsecundair technisch en beroepsonderwijs. Een onderzoek naar de economische behoefte kan vereist zijn en het aantal scholen dat wordt opgericht kan door lokale overheden worden beperkt (CPC 921, 922, 923 met uitzondering van 92310, 924).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

In BG, IT en SI: Beperking van de grensoverschrijdende verstrekking van particulier gefinancierd lager onderwijs (CPC 921).

In BG en IT: Beperking van de grensoverschrijdende verstrekking van particulier gefinancierd middelbaar onderwijs (CPC 922).

In AT: Beperking van de grensoverschrijdende verstrekking van particulier gefinancierd volwassenenonderwijs via radio of televisie (CPC 924).

Bestaande maatregelen:

 

BG: Wet op het openbaar onderwijs, artikel 12;

Wet op het hoger onderwijs, punt 4 van de aanvullende bepalingen; en Wet op de beroepsopleiding en bijscholing, artikel 22.

 

FI: Perusopetuslaki (Wet inzake het basisonderwijs) (628/1998);

 

Lukiolaki (Wet inzake het hoger middelbaar onderwijs) (629/1998);

 

Laki ammatillisesta koulutuksesta (Wet inzake het beroepsonderwijs) (630/1998);

 

Laki ammatillisesta aikuiskoulutuksesta (Wet inzake het beroepsonderwijs voor volwassenen) (631/1998);

 

Ammattikorkeakoululaki (Wet inzake de hogere beroepsscholen) (351/2003); en Yliopistolaki (Wet inzake de universiteiten) (558/2009).

 

IT: Koninklijk Besluit 1592/1933 (Wet inzake het middelbaar onderwijs);

Wet 243/1991 (Incidentele overheidsbijdrage voor particuliere universiteiten);

Besluit 20/2003 van het CNVSU (Comitato nazionale per la valutazione del sistema universitario); en

Besluit van de president van de republiek (DPR) 25/1998.

 

SK: Wet 245/2008 inzake onderwijs;

 

Wet 131/2002 inzake universiteiten; en

 

Wet 596/2003 inzake het overheidsbestuur in het onderwijs en zelfbestuur van scholen.

Voorbehoud nr. 15 – Milieudiensten

Sector – subsector:

Milieudiensten – afval- en bodembeheer

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 9401, 9402, 9403, 94060

Type voorbehoud:

Markttoegang

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

 

In DE: De levering van afvalbeheerdiensten, met uitzondering van adviesdiensten, en met betrekking tot diensten in verband met bodembescherming en het beheer van verontreinigde bodems, met uitzondering van adviesdiensten.

Voorbehoud nr. 16 – Financiële diensten

Sector:

Financiële diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

Niet van toepassing

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Alle financiële diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang

De EU: recht om, op niet-discriminerende basis, te vereisen dat andere verleners van financiële diensten dan filialen bij de vestiging in een lidstaat een bepaalde rechtsvorm aannemen.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid

De EU: het recht om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de grensoverschrijdende verlening van alle andere financiële diensten dan:

 

In de EU (behalve BE, CY, EE, LT, LV, MT, PL, RO, SI):

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) en bemiddeling voor directe verzekeringen voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

v)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In BE:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) en bemiddeling voor directe verzekeringen voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten.

 

In CY:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

verzekeringsbemiddeling;

iii)

herverzekering en retrocessie;

iv)

ondersteunende diensten voor verzekeringen:

v)

transacties voor eigen rekening of voor rekening van klanten, hetzij op de beurs, hetzij op de onderhandse markt, hetzij anderszins, met betrekking tot verhandelbare effecten;

vi)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

vii)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In EE:

i)

directe verzekeringen (waaronder medeverzekering);

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

verzekeringsbemiddeling;

iv)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

v)

aanvaarding van deposito's;

vi)

alle soorten leningen;

vii)

financiële lease;

viii)

alle betalings- en geldovermakingsdiensten; garanties en verbintenissen;

ix)

transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs of op de onderhandse markt;

x)

deelneming in emissies van diverse soorten effecten, met inbegrip van het garanderen en plaatsen van effecten als agent (openbaar of particulier) en het verlenen van daarmede verband houdende diensten;

xi)

financiële bemiddeling;

xii)

beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;

xiii)

betalings- en compensatiediensten voor financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare stukken;

xiv)

verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; en

xv)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In LT:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

aanvaarding van deposito's;

v)

alle soorten leningen;

vi)

financiële lease;

vii)

alle betalings- en geldovermakingsdiensten; garanties en verbintenissen;

viii)

transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs of op de onderhandse markt;

ix)

deelneming in emissies van diverse soorten effecten, met inbegrip van het garanderen en plaatsen van effecten als agent (openbaar of particulier) en het verlenen van daarmede verband houdende diensten;

x)

financiële bemiddeling;

xi)

beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;

xii)

betalings- en compensatiediensten voor financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare stukken;

xiii)

verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; en

xiv)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In LV:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

deelneming in emissies van diverse soorten effecten, met inbegrip van het garanderen en plaatsen van effecten als agent (openbaar of particulier) en het verlenen van daarmede verband houdende diensten;

v)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

vi)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In MT:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

aanvaarding van deposito's;

v)

alle soorten leningen;

vi)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

vii)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In PL:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) voor het verzekeren van risico's met betrekking tot goederen in het internationale handelsverkeer;

ii)

herverzekering en retrocessie van risico's met betrekking tot goederen in het internationale handelsverkeer;

iii)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering en retrocessie) en bemiddeling voor directe verzekeringen voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

iv)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

v)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In RO:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) en bemiddeling voor directe verzekeringen voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

aanvaarding van deposito's;

v)

alle soorten leningen;

vi)

garanties en verbintenissen;

vii)

financiële bemiddeling;

viii)

verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; en

ix)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

 

In SI:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) en bemiddeling voor directe verzekeringen voor het verzekeren van risico's in verband met:

a.

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

b.

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie;

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen;

iv)

alle soorten leningen;

v)

de aanvaarding van garanties en verbintenissen van buitenlandse kredietinstellingen door binnenlandse rechtspersonen en eenmanszaken;

vi)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

ix)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

b)   Verzekeringen en aanverwante diensten

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Goederenvervoer, voertuigen en aansprakelijkheid ten aanzien van in Bulgarije gelegen risico's mogen niet door buitenlandse verzekeringsmaatschappijen worden verzekerd.

 

In DE: Een buitenlandse verzekeringsmaatschappij met een filiaal in Duitsland kan aldaar uitsluitend via dat filiaal verzekeringscontracten voor internationaal vervoer afsluiten.

Bestaande maatregelen:

 

DE: Luftverkehrsgesetz (LuftVG); en

Luftverkehrszulassungsordnung (LuftVZO).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In ES: Voor actuarissen is ingezetenschap vereist, of anders twee jaar ervaring.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In FI: De diensten van verzekeringsmakelaar mogen alleen worden aangeboden door ondernemingen met een permanente vestiging in de EU.

Alleen verzekeraars die hun maatschappelijke zetel in de Europese Unie hebben of over een filiaal in Finland beschikken, mogen directe verzekeringen (waaronder medeverzekeringen) aanbieden.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Laki ulkomaisista vakuutusyhtiöistä (Wet inzake buitenlandse verzekeringsmaatschappijen) (398/1995);

Vakuutusyhtiölaki (Wet inzake verzekeringsmaatschappijen) (521/2008);

Laki vakuutusten tarjoamisesta (Wet inzake verzekeringsdistributie) (234/2018).

In FR: Risico's in verband met vervoer over land mogen uitsluitend door in de Europese Unie gevestigde verzekeringsmaatschappijen worden verzekerd.

Bestaande maatregelen:

 

FR: Code des assurances.

In HU: Alleen rechtspersonen uit de EU en in Hongarije geregistreerde filialen morgen rechtstreekse verzekeringsdiensten verlenen.

Bestaande maatregelen:

 

HU: Wet LX van 2003.

In IT: Goederenvervoer, voertuigen en aansprakelijkheid ten aanzien van in Italië gelegen risico's mogen uitsluitend door in de Europese Unie gevestigde verzekeringsmaatschappijen worden verzekerd, tenzij het gaat om internationaal vervoer voor invoer naar Italië.

Grensoverschrijdende verlening van actuariële diensten.

Bestaande maatregelen:

 

IT: Artikel 29 van het Wetboek particuliere verzekeringen (Wetsbesluit nr. 209 van 7 september 2005), Wet 194/1942 inzake het beroep van actuaris.

In PT: Verzekeringen voor lucht- en zeevervoer waarbij goederen, luchtvaartuigen, schepen en aansprakelijkheid worden gedekt, mogen uitsluitend worden aangeboden door ondernemingen van de Europese Unie die rechtspersoon zijn. Alleen natuurlijke personen van de Europese Unie of in de Europese Unie gevestigde ondernemingen mogen in Portugal als tussenpersoon voor dat soort verzekeringen optreden.

Bestaande maatregel:

 

PT: Artikel 3 van Wet 147/2015, artikel 8 van Wet 7/2019.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling

 

In SK: Buitenlanders mogen een verzekeringsmaatschappij in de vorm van een naamloze vennootschap oprichten of via een filiaal met statutaire zetel in Slowakije verzekeringsactiviteiten verrichten. De toestemming daarvoor is onderworpen aan het oordeel van de toezichthoudende autoriteit.

Bestaande maatregelen:

 

SK: Wet 39/2015 inzake het verzekeringswezen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang

 

In FI: Minstens de helft van de leden van de raad van bestuur en de raad van toezicht, alsmede de algemeen directeur van een verzekeringsmaatschappij die een wettelijke pensioenverzekering aanbiedt, moeten in de EER wonen, tenzij de bevoegde instantie ontheffing verleent. Buitenlandse verzekeraars kunnen in Finland geen vergunning verkrijgen voor de oprichting van een filiaal om wettelijke pensioenverzekeringen aan te bieden. Ten minste één auditor moet zijn vaste verblijfplaats in de EER hebben.

Voor andere verzekeringsmaatschappijen moeten ten minste één van de leden van de raad van bestuur, de raad van toezicht en de algemeen directeur in de EER wonen. Ten minste één auditor moet zijn vaste verblijfplaats in de EER hebben. De algemeen agent van een verzekeringsmaatschappij van het Verenigd Koninkrijk moet een ingezetene zijn van Finland, tenzij de onderneming haar hoofdkantoor in de Europese Unie heeft.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Laki ulkomaisista vakuutusyhtiöistä (Wet inzake buitenlandse verzekeringsmaatschappijen) (398/1995); Vakuutusyhtiölaki (Wet inzake verzekeringsmaatschappijen) (521/2008);

 

Laki vakuutusedustuksesta (Wet inzake verzekeringsbemiddeling) (570/2005);

 

Laki vakuutusten tarjoamisesta (Wet inzake verzekeringsdistributie) (234/2018) en

 

Laki työeläkevakuutusyhtiöistä (Wet inzake ondernemingen die wettelijke pensioenverzekeringen aanbieden) (354/1997).

c)   Bancaire en andere financiële diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

De EU: Alleen rechtspersonen met statutaire zetel in de Unie kunnen als bewaarder van activa van beleggingsfondsen optreden. Voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, met inbegrip van unit trusts en, indien zulks naar nationaal recht is toegestaan, beleggingsmaatschappijen, moet een gespecialiseerde beheermaatschappij worden opgericht met hoofdkantoor en statutaire zetel in dezelfde lidstaat.

Bestaande maatregelen:

 

EU: Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) en

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (3).

In EE: Voor de aanvaarding van deposito's is een vergunning van de Estse dienst financieel toezicht vereist, alsmede registratie als naamloze vennootschap, dochtermaatschappij of filiaal naar Ests recht.

Bestaande maatregelen:

 

EE: Krediidiasutuste seadus (Wet inzake kredietinstellingen) § 206 en § 21.

In SK: Investeringsdiensten kunnen alleen worden verleend door beheersmaatschappijen met de rechtsvorm van een naamloze vennootschap met eigen vermogen, overeenkomstig de wet.

Bestaande maatregelen:

 

SK: Wet 566/2001 inzake effecten en beleggingsdiensten; en Wet 483/2001 inzake het bankwezen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

In FI: Ten minste één van de oprichters, de leden van de raad van bestuur en de raad van toezicht, en de algemeen directeur van de verleners van bankdiensten, alsmede de persoon die gemachtigd is namens de kredietinstelling te ondertekenen, moeten hun vaste verblijfplaats in de EER hebben. Ten minste één auditor moet zijn vaste verblijfplaats in de EER hebben.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Laki liikepankeista ja muista osakeyhtiömuotoisista luottolaitoksista (Wet inzake

handelsbanken en andere kredietinstellingen in de vorm van een naamloze vennootschap) (1501/2001);

Säästöpankkilaki (1502/2001) (Wet inzake spaarbanken);

Laki osuuspankeista ja muista osuuskuntamuotoisista luottolaitoksista (1504/2001) (Wet inzake coöperatieve banken en andere coöperatieve kredietinstellingen);

Laki hypoteekkiyhdistyksistä (936/1978) (Wet inzake hypotheekverenigingen);

Maksulaitoslaki (297/2010) (Wet inzake betalingsinstellingen);

Laki ulkomaisen maksulaitoksen toiminnasta Suomessa (298/2010) (Wet inzake het functioneren van buitenlandse betalingsinstellingen in Finland); en

Laki luottolaitostoiminnasta (Wet inzake kredietinstellingen) (121/2007).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In IT: Diensten van "consulenti finanziari" (financieel consulent). In geval van huis-aan-huis-verkoop moet gebruik worden gemaakt van de diensten van erkende verkopers van financiële producten die ingezetene zijn van een lidstaat.

Bestaande maatregelen:

 

IT: Artikelen 91-111 van de Consob-verordening inzake makelaars (nr. 16190 van 29 oktober 2007).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

 

In LT: Alleen banken met statutaire zetel of een filiaal in Litouwen en met een vergunning om beleggingsdiensten in een EER-land aan te bieden, kunnen als bewaarder van activa van pensioenfondsen optreden. Ten minste één directeur van de bank moet Litouws spreken.

Bestaande maatregelen:

 

LT: Wet van de Republiek Litouwen van 30 maart 2004 inzake het bankwezen, nr. IX-2085, zoals gewijzigd bij Wet nr. XIII-729 van 16 november 2017;

 

Wet van de Republiek Litouwen van 4 juli 2003 inzake instellingen voor collectieve belegging, nr. IX-1709, zoals gewijzigd bij Wet nr. XIII-1872 van 20 december 2018;

 

Wet van de Republiek Litouwen van 3 juni 1999 inzake vrijwillige aanvullende pensioenopbouw, nr. VIII-1212 (zoals herzien in Wet nr. XII-70 van 20 december 2012);

 

Wet van de Republiek Litouwen van 5 juni 2003 inzake betalingen, nr. IX-1596, laatst gewijzigd op 17 oktober 2019, nr. XIII-2488.;

 

Wet van de Republiek Litouwen van 10 december 2009 inzake betalingsinstellingen, nr. XI-549 (nieuwe versie: nr. XIII-1093 van 17 april 2018)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In FI: Voor betalingsdiensten kan een vestigingsplaats of woonplaats in Finland vereist zijn.

Voorbehoud nr. 17 – Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Sector:

Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 93, 931, andere dan 9312, deel van 93191, 9311, 93192, 93193, 93199

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Gezondheidsdiensten – ziekenhuisdiensten, ambulancediensten, diensten op het gebied van intramurale gezondheidszorg (CPC 93, 931, andere dan 9312, deel van 93191, 9311, 93192, 93193, 93199)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur:

De EU: Voor de verlening van alle gezondheidsdiensten waarvoor enige vorm van overheidsfinanciering of staatssteun wordt ontvangen.

De EU: Voor alle particulier gefinancierde gezondheidsdiensten, andere dan particulier gefinancierde ziekenhuisdiensten, ambulancediensten en diensten op het gebied van intramurale gezondheidszorg andere dan verpleging in een ziekenhuis. De participatie van particuliere marktdeelnemers in het netwerk van uit particuliere middelen gefinancierde gezondheidszorg kan afhankelijk worden gesteld van concessies die op niet-discriminerende basis worden verleend. Er kan een onderzoek naar de economische behoefte worden uitgevoerd. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande instellingen en de gevolgen daarvoor, de vervoersinfrastructuur, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

Dit voorbehoud geldt niet voor de verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, met inbegrip van de diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, paramedisch personeel en psychologen, die onder andere voorbehouden vallen (CPC 931 behalve 9312, deel van 93191).

In AT, PL en SI: De verlening van particulier gefinancierde ambulancediensten (CPC 93192).

In BE: De vestiging van particulier gefinancierde ambulancediensten en diensten op het gebied van intramurale gezondheidszorg andere dan verpleging in een ziekenhuis (CPC 93192, 93193).

In BG, CY, CZ, FI, MT en SK: De verlening van particulier gefinancierde ziekenhuisdiensten, ambulancediensten en diensten op het gebied van intramurale gezondheidszorg andere dan verpleging in een ziekenhuis (CPC 9311, 93192, 93193).

In FI: De levering van andere gezondheidsdiensten (CPC 93199).

Bestaande maatregelen:

 

CZ: Wet nr. 372/2011 Sb. inzake gezondheidszorgdiensten en de voorwaarden voor de verstrekking ervan.

 

FI: Laki yksityisestä terveydenhuollosta (Wet inzake de particuliere gezondheidszorg) (152/1990).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen:

 

In DE: Het Duitse socialezekerheidsstelsel, waarin diensten kunnen worden verleend door verschillende ondernemingen of entiteiten waarbij sprake is van een zekere mate van concurrentie, zodat die diensten dus niet "uitsluitend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag verrichte diensten" zijn. Het recht om in het kader van een bilaterale handelsovereenkomst een betere behandeling toe te kennen met betrekking tot de verlening van gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (CPC 93).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In DE: De nationale eigendom van door het Duitse leger geëxploiteerde ziekenhuizen.

Het recht om andere belangrijke, particulier gefinancierde ziekenhuizen te nationaliseren (CPC 93110).

In FR: De verlening van particulier gefinancierde diensten op het gebied van laboratoriumonderzoeken en -proeven.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FR: De verlening van particulier gefinancierde diensten op het gebied van laboratoriumonderzoeken en -proeven (deel van CPC 9311).

Bestaande maatregelen:

 

FR: Code de la Santé Publique

b)   Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, waaronder pensioenverzekering

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU, met uitzondering van HU: De grensoverschrijdende verlening van gezondheidsdiensten, maatschappelijke diensten en activiteiten of diensten die deel uitmaken van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid. Dit voorbehoud geldt niet voor de verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, met inbegrip van de diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, paramedisch personeel en psychologen, die onder andere voorbehouden vallen (CPC 931 met uitzondering van 9312, deel van 93191).

In HU: De grensoverschrijdende verlening van alle uit publieke middelen gefinancierde ziekenhuisdiensten, ambulancediensten en diensten op het gebied van intramurale gezondheidszorg andere dan verpleging in een ziekenhuis (CPC 9311, 93192, 93193).

c)   Maatschappelijke diensten, waaronder pensioenverzekering

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen:

 

De EU: De verstrekking van alle maatschappelijke diensten waarvoor enige vorm van overheidsfinanciering of staatssteun wordt ontvangen, en van activiteiten en diensten die deel uitmaken van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid. De participatie van particuliere marktdeelnemers in het netwerk van uit particuliere middelen gefinancierde sociale diensten kan afhankelijk worden gesteld van concessies die op niet-discriminerende basis worden verleend. Er kan een onderzoek naar de economische behoefte worden uitgevoerd. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande instellingen en de gevolgen daarvoor, de vervoersinfrastructuur, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

In BE, CY, DE, DK, EL, ES, FR, IE, IT en PT: De verlening van particulier gefinancierde maatschappelijke diensten, andere dan diensten in verband met herstellingsoorden, verpleeghuizen en bejaardentehuizen.

In CZ, FI, HU, MT, PL, RO, SK, en SI: De verlening van particulier gefinancierde maatschappelijke diensten.

In DE: Het Duitse socialezekerheidsstelsel, waarin diensten worden verleend door verschillende ondernemingen of entiteiten waarbij sprake is van een zekere mate van concurrentie, zodat die diensten dus niet onder de definitie van de "uitsluitend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag verrichte diensten" hoeven te vallen.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Laki yksityisistä sosiaalipalveluista (Wet inzake particuliere maatschappelijke diensten) (922/2011).

 

IE: Health Act 2004 (S. 39); en

Health Act 1970 (zoals gewijzigd –S.61A).

 

IT: Wet 833/1978 inzake de instelling van het stelsel van openbare gezondheidszorg;

Wetsbesluit 502/1992 houdende de hervorming van de regelgeving op het gebied van de gezondheidszorg; en Wet 328/2000 inzake de hervorming van de sociale diensten.

Voorbehoud nr. 18 – Diensten in verband met toerisme en reizen

Sector:

Diensten van toeristengidsen, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 7472

Type voorbehoud:

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In FR: Nationaliteit van een lidstaat is vereist voor het aanbieden van diensten van toeristengidsen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

 

In LT: Voor zover het Verenigd Koninkrijk onderdanen van Litouwen toestaan gidsdiensten te verrichten, zal Litouwen onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toestaan om onder dezelfde voorwaarden gidsdiensten te verlenen.

Voorbehoud nr. 19 – Cultuur, sport en recreatie

Sector:

Cultuur, sport en recreatie

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 962, 963, 9619, 964

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele diensten (CPC 963)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU, met uitzondering van AT en, voor liberalisering van investeringen, in LT: De verlening van bibliotheek-, archief-, museum- en andere cultuurdiensten.

In AT en LT: Een vergunning of concessie kan vereist zijn voor vestiging.

b)   Amusement, theater, concerten en circussen (CPC 9619, 964 met uitzondering van 96492)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

De EU, met uitzondering van AT en SE: De grensoverschrijdende verlening van amusementdiensten, met inbegrip van diensten op het gebied van theater, concerten, circussen en discotheken.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In CY, CZ, FI, MT, PL, RO, SI en SK: Met betrekking tot de verlening van amusementdiensten, met inbegrip van diensten op het gebied van theater, concerten, circussen en discotheken.

 

In BG: De verlening van de volgende amusementdiensten: circussen, pretparken en dergelijke attracties, ballrooms, discotheken en dansscholen, en andere amusementsdiensten.

 

In EE: De verlening van andere amusementdiensten behalve voor bioscoopzalen.

 

In LT en LV: De verlening van alle amusementdiensten behalve diensten in verband met de exploitatie van bioscoopzalen.

 

In CY, CZ, LV, PL, RO en SK: De grensoverschrijdende verlening van sport- en andere recreatiediensten.

c)   Nieuws- en persagentschappen (CPC 962)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FR: De buitenlandse participatie in bestaande ondernemingen die publicaties in het Frans uitgeven, mag niet meer bedragen dan 20 % van het kapitaal van of de stemrechten in de onderneming. Voor de vestiging van persagentschappen uit het Verenigd Koninkrijk gelden de in de interne regelgeving gestelde voorwaarden. Voor de vestiging van persagentschappen door buitenlandse investeerders is wederkerigheid vereist.

Bestaande maatregelen:

 

FR: Ordonnance no 45-2646 du 2 novembre 1945 portant règlementation provisoire des agences de presse en Loi n° 86-897 du 1 août 1986 portant réforme du régime juridique de la presse.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In HU: Voor de verlening van diensten van nieuws- en persagentschappen.

d)   Gok- en weddiensten (CPC 96492)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Het aanbieden van gokspelen, die erin bestaan dat geld wordt ingezet bij kansspelen, met inbegrip van loterijen, krasloten, gokken in casino's, goksalons of vergunninghoudende etablissementen, weddiensten, bingodiensten en gokdiensten die worden geëxploiteerd door en ten behoeve van liefdadigheidsinstellingen en organisaties zonder winstoogmerk.

Voorbehoud nr. 20 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

Sector:

Vervoersdiensten

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Zeevervoer – elke andere commerciële activiteit die vanaf een schip wordt verricht

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

De EU: De nationaliteit van de bemanningsleden van een zee- of binnenschip.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

De EU, met uitzondering van LV en MT: Alleen natuurlijke en rechtspersonen uit de EU mogen een vaartuig registreren en een vloot exploiteren onder de vlag van de staat van vestiging (geldt voor alle vanaf een zeeschip uitgevoerde commerciële activiteiten, met inbegrip van visserij, aquacultuur en diensten in verband met visserij; internationaal personen- en vrachtvervoer (CPC 721); en hulpdiensten voor zeevervoer.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In MT: Exclusieve rechten voor de maritieme verbinding van Malta met het Europese vasteland via Italië (CPC 7213, 7214, deel van 742, 745, deel van 749).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In SK: Buitenlandse investeerders moeten hun hoofdkantoor in Slowakije hebben om een vergunning voor het verlenen van een dienst te kunnen aanvragen (CPC 722).

b)   Hulpdiensten voor zeevervoer

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: De verlening van loods- en aan- en afmeerdiensten. Voor alle duidelijkheid: ongeacht de criteria die kunnen gelden voor de registratie van schepen in een lidstaat van de Europese Unie, behoudt de Europese Unie zich het recht voor om te bepalen dat alleen schepen die in de nationale registers van de lidstaten van de Europese Unie zijn ingeschreven, loods- en aan- en afmeerdiensten mogen verlenen (CPC 7452).

 

De EU, met uitzondering van LT en LV: Alleen vaartuigen die onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie varen, mogen duw- en sleepdiensten verlenen (CPC 7214).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In LT: Alleen rechtspersonen uit Litouwen of rechtspersonen uit een lidstaat van de

Europese Unie met een filiaal in Litouwen die beschikken over een certificaat dat is afgegeven door de Litouwse administratie voor maritieme veiligheid mogen loods-, aan- en afmeer- en duw- en sleepdiensten verlenen (CPC 7214, 7452).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BE: Vrachtbehandeling mag alleen worden verricht door geaccrediteerde werknemers die mogen werken in bij koninklijk besluit aangewezen havengebieden (CPC 741).

Bestaande maatregelen:

 

BE: Wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid;

 

Koninklijk besluit van 12 januari 1973 tot oprichting en tot vaststelling van de benaming en van de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het havenbedrijf;

 

Koninklijk besluit van 4 september 1985 houdende erkenning van een werkgeversorganisatie (Antwerpen);

 

Koninklijk besluit van 29 januari 1986 houdende erkenning van een werkgeversorganisatie (Gent);

 

Koninklijk besluit van 10 juli 1986 houdende erkenning van een werkgeversorganisatie (Zeebrugge); Koninklijk besluit van 1 maart 1989 houdende erkenning van een werkgeversorganisatie (Oostende), en

 

Koninklijk besluit van 5 juli 2004 betreffende de erkenning van havenarbeiders in de havengebieden die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 8 juni 1972 betreffende de havenarbeid, zoals gewijzigd.

c)   Hulpdiensten voor vervoer over binnenwateren

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid, meestbegunstigingsbehandeling:

 

De EU: Hulpdiensten voor vervoer over binnenwateren.

d)   Vervoer per spoor en hulpdiensten voor vervoer per spoor

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In EU: Personenvervoer per spoor (CPC 7111).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

In EU: Goederenvervoer per spoor (CPC 7112).

 

In LT: Voor onderhoud en reparatie van spoorwegmaterieel bestaat een staatsmonopolie (CPC 86764, 86769, deel van CPC 8868).

 

In SE (alleen voor markttoegang): Voor het onderhoud en de reparatie van spoorwegmaterieel wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd wanneer een investeerder zijn eigen terminalinfrastructuurfaciliteiten wil opzetten. Belangrijkste criteria: beschikbare ruimte en capaciteit (CPC 86764, 86769, deel van CPC 8868).

Bestaande maatregelen:

 

EU: Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (4).

 

SE: Wet inzake de ruimtelijke ordening en de bouwsector (2010:900).

e)   Wegvervoer (personenvervoer, vrachtvervoer, internationaal vervoer per vrachtwagen) en hulpdiensten voor wegvervoer

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Voor wegvervoersdiensten die onder deel 2, rubriek drie, van deze overeenkomst en bijlage 31 bij deze overeenkomst vallen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

De EU: Voor wegvervoersdiensten die onder deel 2, rubriek drie, van deze overeenkomst en bijlage 31 bij deze overeenkomst vallen:

de verlening beperken van cabotagediensten binnen een lidstaat door buitenlandse investeerders die in een andere lidstaat gevestigd zijn (CPC 712).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Voor wegvervoersdiensten die niet onder deel 2, rubriek drie, van deze overeenkomst en bijlage 31 bij deze overeenkomst vallen:

i)

vestiging vereisen en de grensoverschrijdende verlening van wegvervoersdiensten beperken (CPC 712);

ii)

de verlening beperken van cabotagediensten binnen een lidstaat door buitenlandse investeerders die in een andere lidstaat gevestigd zijn (CPC 712);

iii)

op taxidiensten in de Unie kan een onderzoek naar de economische behoefte worden uitgevoerd, dat kan leiden tot een beperking van het aantal dienstverleners. Belangrijkste criteria: de plaatselijke vraag als bedoeld in de toepasselijke wetgeving (CPC 71221).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In BE: Een maximumaantal vergunningen kan bij wet worden vastgelegd (CPC 71221).

 

In IT: Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de economische behoefte voor limousines. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande vestigingen en de gevolgen daarvoor, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding, de gevolgen voor het verkeer en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de economische behoefte voor intercitybussen. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande vestigingen en de gevolgen daarvoor, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding, de gevolgen voor het verkeer en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de economische behoefte voor diensten inzake goederenvervoer. Belangrijkste criteria: plaatselijke vraag (CPC 712).

In BG, DE: Voor passagiers- en goederenvervoer kunnen exclusieve rechten of vergunningen alleen worden toegekend aan natuurlijke personen uit de Unie en aan rechtspersonen uit de Unie die hun hoofdkantoor in de Unie hebben. (CPC 712).

In MT: Voor openbare busdiensten: Het hele netwerk is voorwerp van een concessie waarin een openbaredienstverplichting is opgenomen om tegemoet te komen aan de behoeften van bepaalde sociale groepen (zoals studenten en ouderen) (CPC 712).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

In FI: Voor wegvervoersdiensten is een vergunning vereist; die wordt niet verleend voor in het buitenland geregistreerde voertuigen (CPC 712).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FR: Het aanbieden van intercitybusdiensten (CPC 712).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In ES: Wat personenvervoer betreft, wordt voor onder CPC 7122 vallende diensten een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd. Belangrijkste criteria: de plaatselijke vraag. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de economische behoefte voor intercitybussen. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande vestigingen en de gevolgen daarvoor, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding, de gevolgen voor het verkeer en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

 

In SE: Voor het onderhoud en de reparatie van wegvervoermaterieel wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd wanneer een aanbieder zijn eigen terminalinfrastructuurfaciliteiten wil opzetten. Belangrijkste criteria: beschikbare ruimte en capaciteit (CPC 6112, 6122, 86764, 86769, deel van CPC 8867).

 

In SK: Voor vrachtvervoer wordt een onderzoek naar de economische behoefte verricht. Belangrijkste criteria: plaatselijke vraag (CPC 712).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In BG: Vestiging vereisen voor ondersteunende diensten voor wegvervoer (CPC 744).

Bestaande maatregelen:

 

EU: Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5), Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (7).

 

FI: Laki kaupallisista tavarankuljetuksista tiellä (Wet inzake het commerciële wegvervoer) 693/2006; Laki liikenteen palveluista (Wet inzake vervoersdiensten) 320/2017;

Ajoneuvolaki (Wet inzake motorvoertuigen) 1090/2002.

 

IT: Wetsbesluit 285/1992 (Verkeersreglement en latere wijzigingen), artikel 85;

Wetsbesluit 395/2000, artikel 8 (personenvervoer over de weg);

Wet 21/1992 (Kaderwet inzake openbaar personenvervoer over de weg zonder dienstregeling);

Wet 218/2003, artikel 1 (personenvervoer met gehuurde bussen met chauffeur); en Wet 151/1981 (Kaderwet inzake plaatselijk openbaar vervoer).

 

SE: Wet inzake de ruimtelijke ordening en de bouwsector (2010:900).

f)   Vervoer via de ruimte en huur van ruimtevaartuigen

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Het aanbieden van diensten in verband met ruimtevervoer en verhuur van ruimtevaartuigen (CPC 733, deel van 734).

g)   Meestbegunstigingsvrijstellingen

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

Vervoer (cabotage), behalve zeevervoer

In FI: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten die de vlag van een specifiek ander land voerende vaartuigen of in het buitenland geregistreerde voertuigen op basis van wederkerigheid vrijstellen van het algemene verbod op het aanbieden van cabotagevervoer (met inbegrip van gecombineerd vervoer, weg en spoor) in Finland (deel van CPC 711, deel van CPC 712 en deel van CPC 722).

Ondersteunende diensten voor zeevaart

In BG: Voor zover het Verenigd Koninkrijk Bulgaarse dienstverleners toestaat vrachtbehandelings- en opslagdiensten in zee- en rivierhavens te verlenen, met inbegrip van diensten in verband met containers en goederen in containers, zal Bulgarije dienstverleners uit het Verenigd Koninkrijk onder dezelfde voorwaarden toestaan vrachtbehandelings- en opslagdiensten in zee- en rivierhavens te verlenen, met inbegrip van diensten in verband met containers en goederen in containers (deel van CPC 741, deel van CPC 742).

Verhuur of leasing van schepen

In DE: Het charteren van buitenlandse schepen door Duitse ingezetenen kan aan een wederkerigheidsvoorwaarde onderworpen zijn (CPC 7213, 7223, 83103).

Weg- en spoorvervoer

De EU: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake internationaal goederenvervoer over de weg (met inbegrip van gecombineerd vervoer – weg of spoor) en passagiersvervoer, gesloten tussen de Unie of de lidstaten en een derde land (CPC 7111, 7112, 7121, 7122, 7123). Die behandeling kan inhouden dat:

a)

de levering van de betrokken vervoersdiensten tussen de partijen bij de overeenkomst of over het grondgebied van die partijen, wordt voorbehouden aan of beperkt tot voertuigen die in een van de betrokken partijen zijn geregistreerd (8), of

b)

voor dergelijke voertuigen in belastingvrijstellingen voorzien is.

Wegvervoer

In BG: Maatregelen die uit hoofde van bestaande of toekomstige overeenkomsten worden toegepast, en die voorbehouden of beperkingen opleggen voor de verlening van dat soort vervoersdiensten en de voorwaarden daarvoor specificeren, inclusief doorvoervergunningen of preferentiële wegenbelastingen, op het grondgebied van Bulgarije of bij het overschrijden van de Bulgaarse grenzen (CPC 7121, 7122, 7123).

In CZ: Maatregelen die uit hoofde van bestaande of toekomstige overeenkomsten zijn genomen, en die voorbehouden of beperkingen opleggen voor de verlening van vervoersdiensten en operationele voorwaarden vaststellen, met inbegrip van doorvoervergunningen of preferentiële wegenbelastingen voor vervoersdiensten naar, in, door en vanuit Tsjechië naar de betrokken verdragsluitende partijen (CPC 7121, 7122, 7123).

In ES: In Spanje kan toestemming voor de vestiging van een commerciële aanwezigheid worden geweigerd aan dienstverleners uit landen die Spaanse dienstverleners geen effectieve markttoegang verlenen (CPC 7123).

Bestaande maatregelen:

 

Ley 16/1987, de 30 de julio, de Ordenación de los Transportes Terrestres.

In HR: Maatregelen die uit hoofde van bestaande of toekomstige overeenkomsten worden toegepast, en die voorbehouden of beperkingen opleggen voor de verlening van vervoersdiensten en operationele voorwaarden vaststellen, met inbegrip van doorvoervergunningen of preferentiële wegenbelastingen voor vervoersdiensten naar, in, door en vanuit Kroatië naar de betrokken partijen (CPC 7121, 7122, 7123).

In LT: Maatregelen die uit hoofde van bilaterale overeenkomsten zijn genomen en die de bepalingen voor vervoersdiensten en operationele voorwaarden vaststellen, met inbegrip van bilaterale doorvoer- en andere vergunningen voor vervoersdiensten naar, door en uit het grondgebied van Litouwen naar de betrokken verdragsluitende partijen, alsook wegenbelastingen en -heffingen (CPC 7121, 7122, 7123).

In SK: Maatregelen die uit hoofde van bestaande of toekomstige overeenkomsten zijn genomen, en die voorbehouden of beperkingen opleggen voor de verlening van vervoersdiensten en operationele voorwaarden vaststellen, met inbegrip van doorvoervergunningen of preferentiële wegenbelastingen voor vervoersdiensten naar, in, door en vanuit Slowakije naar de betrokken verdragsluitende partijen (CPC 7121, 7122, 7123).

Spoorvervoer

In BG, CZ en SK: Voor bestaande of toekomstige overeenkomsten, en die verkeersrechten en operationele voorwaarden regelen, alsook de verlening van vervoersdiensten op het grondgebied van Bulgarije, Tsjechië en Slowakije en tussen de betrokken landen. (CPC 7111, 7112).

Luchtvervoer – hulpdiensten voor luchtvervoer

De EU: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een derde land op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake grondafhandelingsdiensten.

Weg- en spoorvervoer

In EE: Toekenning van een gedifferentieerde behandeling op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake internationaal wegvervoer (met inbegrip van gecombineerd vervoer – weg of spoor) waarin de verlening van vervoersdiensten naar, in, door en vanuit Estland naar de overeenkomstsluitende partijen wordt voorbehouden aan of beperkt tot voertuigen die in een van de betrokken partijen zijn geregistreerd, en in belastingvrijstelling is voorzien voor dergelijke voertuigen (deel van CPC 711, deel van CPC 712, deel van CPC 721).

Alle personen- en vrachtvervoer met uitzondering van zee- en luchtvervoer

In PL: Voor zover het Verenigd Koninkrijk het verlenen van vervoersdiensten in en door het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk door passagiers- en goederenvervoerders uit Polen toestaat, zal Polen het verlenen van vervoersdiensten door passagiers- en goederenvervoerders uit het Verenigd Koninkrijk in en door het grondgebied van Polen onder dezelfde voorwaarden toestaan.

Voorbehoud nr. 21 – Landbouw, visserij en water

Sector:

Landbouw, jacht, bosbouw; visserij, aquacultuur, diensten in verband met visserij; winning, zuivering en distributie van water

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev 3.1 011, ISIC Rev. 3.1 012, ISIC Rev 3.1 013, ISIC Rev. 3.1 014, ISIC Rev. 3.1 015, CPC 8811, 8812, 8813 met uitzondering van advies- en consultancydiensten; ISIC Rev. 3.1 050 1, 0502, CPC 882

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Landbouw, jacht en bosbouw

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In HR: Activiteiten op het gebied van landbouw en jacht.

 

In HU: Landbouwactiviteiten (ISIC Rev. 3.1 011, 3.1 012, 3.1 013, 3.1 014, 3.1 015, CPC 8811, 8812, 8813 met uitzondering van advies- en consultancydiensten).

Bestaande maatregelen:

 

HR: Wet op de landbouwgrond (OG 20/18, 115/18, 98/19)

b)   Visserij, aquacultuur en diensten in verband met visserij (ISIC rev 3.1 0501, 0 502, CPC 882)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU:

1.

Met name in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en van visserijovereenkomsten met derde landen: de toegang tot en het gebruik van biologische hulpbronnen en visserijgronden in maritieme wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van lidstaten vallen, of rechten om te vissen uit hoofde van een visvergunning van een lidstaat, onder andere door:

a)

de aanlanding van vangsten door vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk of een derde land voeren, van de hun toegewezen quota te reguleren, of, uitsluitend voor vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, te eisen dat een deel van de totale vangst wordt aangeland in havens van de Unie;

b)

een minimumgrootte voor ondernemingen vast te stellen om zowel de ambachtelijke als de kustvisserij te behouden;

c)

een gedifferentieerde behandeling toe te kennen op grond van bestaande of toekomstige bilaterale visserijovereenkomsten; en

d)

te eisen dat de bemanning van een vaartuig dat onder de vlag van een lidstaat vaart, bestaat uit onderdanen van lidstaten.

2.

Het recht voor een vissersvaartuig om onder de vlag van een lidstaat te varen, uitsluitend op voorwaarde dat:

a)

het volledig eigendom is van:

i)

in de Unie opgerichte ondernemingen; of

ii)

onderdanen van de lidstaten;

b)

de dagelijkse exploitatie ervan vanuit de Unie wordt geleid en gecontroleerd; en

c)

elke bevrachter, beheerder of exploitant van het vaartuig een in de Unie opgerichte onderneming of een onderdaan van een lidstaat is.

3.

Een commerciële visvergunning die het recht verleent om in de territoriale wateren van een lidstaat te vissen, mag enkel worden afgegeven aan vaartuigen die onder de vlag van een lidstaat varen.

4.

Het opzetten van aquacultuurinstallaties op zee of op land.

5.

Lid 1, punten a), b) en c) (behalve met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) en d), lid 2, punt a), i), punten b) en c), en lid 3 gelden alleen voor maatregelen die van toepassing zijn op vaartuigen of op ondernemingen, ongeacht de nationaliteit van hun uiteindelijke begunstigden.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In FR: Onderdanen van landen die geen lid zijn van de Europese Unie kunnen niet participeren in kwekerijen voor vis, schaal- en schelpdieren of algen op Frans maritiem staatseigendom.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: In de mariene binnenwateren en de territoriale zee van Bulgarije mogen de levende rijkdommen van de zee en de binnenwateren uitsluitend worden gevangen door vaartuigen die onder Bulgaarse vlag varen. Een buitenlands schip mag in de exclusieve economische zone geen commerciële visserij bedrijven, behalve op basis van een overeenkomst tussen Bulgarije en de vlaggenstaat. Buitenlandse vissersschepen die door de exclusieve economische zone varen, mogen hun vistuig niet bedrijfsklaar houden.

c)   Winning, zuivering en distributie van water

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Voor activiteiten inclusief diensten met betrekking tot de winning, zuivering en distributie van water voor huishoudens en industriële, commerciële en andere gebruikers, met inbegrip van de levering van drinkwater, en waterbeheer.

Voorbehoud nr. 22 – Energiegerelateerde activiteiten

Sector:

Energieproductie en aanverwante diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1 10, 1110, 12, 120, 1200, 13, 14, 232, 233, 2330, 40, 401, 4010, 402, 4020, deel van 4030, CPC 613, 62271, 63297, 7131, 71310, 742, 7422, deel van 88, 887.

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Energiediensten – algemeen (ISIC Rev. 3.1 10, 1110, 13, 14, 232, 40, 401, 402, deel van 403, 41; CPC 613, 62271, 63297, 7131, 742, 7422, 887 (met uitzondering van advies- en consultancydiensten))

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Indien een lidstaat het toestaat dat een transmissiesysteem voor gas of elektriciteit of een pijpleidingsysteem voor aardolie en gas in buitenlandse handen is, met betrekking tot ondernemingen van het Verenigd Koninkrijk die onder zeggenschap staan van natuurlijke of rechtspersonen uit een derde land dat goed is voor meer dan 5 procent van de invoer van aardolie, aardgas of elektriciteit door de Unie, teneinde de energievoorziening van de Unie als geheel of van een van de lidstaten veilig te stellen. Dit voorbehoud geldt niet voor advies- en consultancydiensten die worden verleend als diensten in verband met de distributie van energie.

Dit voorbehoud geldt niet voor HR, HU en LT (voor LT uitsluitend CPC 7131) met betrekking tot het vervoer van brandstoffen via pijpleidingen, noch voor LV met betrekking tot diensten in verband met de distributie van energie, noch voor SI met betrekking tot diensten in verband met de distributie van gas (ISIC Rev. 3.1401, 402, CPC 7131, 887 met uitzondering van advies- en consultancydiensten).

In CY: Voor de vervaardiging van geraffineerde aardolieproducten voor zover de investeerder onder zeggenschap staat van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon uit een derde land dat goed is voor meer dan 5 procent van de invoer van aardolie of aardgas van de Unie, en de productie van gas, de distributie van gasvormige brandstoffen via leidingen voor eigen rekening, de productie, de transmissie en de distributie van elektriciteit, het vervoer van brandstoffen via pijpleidingen, diensten in verband met de distributie van elektriciteit en aardgas, met uitzondering van advies- en consultancydiensten, diensten inzake de groothandel in elektriciteit, de detailhandel in motorbrandstoffen, elektriciteit en ander gas dan flessengas. Nationaliteits- en ingezetenschapsvereisten voor het verlenen van diensten op het gebied van elektriciteit. (ISIC Rev. 3.1232, 4010, 4020, CPC 613, 62271, 63297, 7131, en 887, met uitzondering van advies- en consultancydiensten).

In FI: De transmissie- en distributienetten en -systemen voor energie en voor stoom en warm water.

In FI: De kwantitatieve beperkingen in de vorm van monopolies of exclusieve rechten voor de invoer van aardgas en voor de productie en distributie van stoom en warm water. Momenteel zijn er natuurlijke monopolies en exclusieve rechten (ISIC Rev. 3.1 40, CPC 7131, 887 met uitzondering van advies- en consultancydiensten).

In FR: De elektriciteits- en gastransmissiesystemen en het vervoer van olie en gas via pijpleidingen (CPC 7131).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BE: De energiedistributiediensten en diensten in verband met de distributie van energie (CPC 887 met uitzondering van consultancydiensten).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In BE: Voor energietransmissiediensten, met betrekking tot de rechtsvormen en de behandeling van publieke of particuliere marktdeelnemers waaraan BE exclusieve rechten heeft toegekend. Vestiging binnen de Unie is vereist (ISIC Rev. 3.1 4010, CPC 71310).

 

In BG: Voor diensten in verband met de distributie van energie (deel van CPC 88).

 

In PT: Voor de productie, transmissie en distributie van elektriciteit, de productie van gas, het vervoer van brandstoffen via pijpleidingen, de groothandel in elektriciteit, de detailhandel in elektriciteit en gas (behalve flessengas) en diensten in verband met de distributie van elektriciteit en aardgas. Concessies voor de elektriciteits- en de gassector worden uitsluitend toegekend aan vennootschappen waarvan het hoofdkantoor en het daadwerkelijke management zich in PT bevinden (ISIC Rev. 3.1232, 4010, 4020, CPC 7131, 7422, 887 met uitzondering van advies- en consultancydiensten).

 

In SK: Een vergunning is vereist voor de productie, transmissie en distributie van elektriciteit, de productie van gas en de distributie van gasvormige brandstoffen, de productie en distributie van stoom en warm water, het vervoer van brandstoffen via pijpleidingen, de groothandel en de detailhandel in elektriciteit, stoom en warm water, en diensten in verband met de distributie van energie, met inbegrip van diensten op het gebied van energie-efficiëntie, energiebesparing en energieaudits. Er wordt een onderzoek naar de economische behoefte uitgevoerd, waarbij de aanvraag alleen kan worden geweigerd als de markt verzadigd is. Een vergunning voor al die activiteiten kan alleen worden verleend aan een natuurlijk persoon met vaste verblijfplaats in de EER of aan een rechtspersoon van de EER.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE: Behalve als het gaat om de winning van metaalertsen en andere delfstoffen kan aan ondernemingen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen of rechtspersonen uit een derde land dat goed is voor meer dan 5 procent van de invoer in de Europese Unie van aardolie, aardgas of elektriciteit, worden verboden zeggenschap over de activiteit te verkrijgen. Oprichting van een onderneming is verplicht (geen filiaal) (ISIC Rev. 3.1 10, 1110, 13, 14, 232, deel van 4010, deel van 4020, deel van 4030).

Bestaande maatregelen:

 

EU: Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (9) en

Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad (10).

 

BG: Energiewet.

 

CY: Wetten tot regeling van de elektriciteitsmarkt van 2003, Wet 122(I)/2003) als gewijzigd;

 

Wetten tot regeling van de gasmarkt van 2004, Wet 183(I)/2004 als gewijzigd;

 

Wet inzake aardolie (pijpleidingen), hoofdstuk 273;

 

Wet inzake aardolie, hoofdstuk 272 als gewijzigd, en

 

Wetten inzake de specificaties voor aardolie en brandstoffen van 2003, Wet 148(I)/2003 als gewijzigd.

 

FI: Maakaasumarkkinalaki (Wet inzake de aardgasmarkt) (508/2000), en Sähkömarkkinalaki (Wet inzake de elektriciteitsmarkt) (386/1995). Maakaasumarkkinalaki (Wet inzake de aardgasmarkt) (587/2017)

 

FR: Code de l'énergie.

 

PT: Wetsbesluit 230/2012 en Wetsbesluit 231/2012, 26 oktober – aardgas; Wetsbesluit 215-A/2012 en Wetsbesluit 215-B/2012, 8 oktober – elektriciteit, en Wetsbesluit 31/2006, 15 februari – ruwe olie/aardolieproducten.

 

SK: Wet 51/1988 inzake mijnbouw, explosieven en administratie van mijnen door de staat;

 

Wet 569/2007 inzake geologische werkzaamheden;

 

Wet 251/2012 inzake energie; en Wet 657/2004 inzake thermische energie.

b)   Elektriciteit (ISIC Rev. 3.1 40, 401; CPC 62271, 887 (met uitzondering van advies- en consultancydiensten))

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: De invoer van elektriciteit. Met betrekking tot grensoverschrijdende handel, groothandel en detailhandel in elektriciteit.

 

In FR: Enkel bedrijven waarvan 100 procent van het kapitaal in handen is van de Franse staat, een andere overheidsinstantie of Electricité de France (EDF) mogen eigenaar zijn van elektriciteitstransmissie- of distributiesystemen en die exploiteren.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BG: Voor de productie van elektriciteit en de productie van warmte.

 

In PT: De transmissie en distributie van elektriciteit gebeurt via exclusieve openbaredienstconcessies.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE: Een individuele vergunning voor de productie van 25 MW of meer aan elektriciteit vereist vestiging in de Unie of in een andere staat waar een regeling geldt die vergelijkbaar is met die van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad (11), en met de economie waarvan de onderneming een effectief en bestendig verband heeft.

De productie van elektriciteit op het offshore grondgebied van BE vereist een concessie en is onderworpen aan de verplichting een joint venture te hebben met een rechtspersoon uit de Unie of met een rechtspersoon uit een land waar een regeling geldt die vergelijkbaar is met die van Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad (12), met name wat de voorwaarden voor de vergunningverlening en de selectie betreft.

Bovendien moet de rechtspersoon zijn hoofdbestuur of zijn maatschappelijke zetel hebben in een lidstaat van de Europese Unie of in een land dat aan bovengenoemde criteria voldoet en met de economie waarvan hij een effectief en bestendig verband heeft.

Voor de aanleg van elektrische leidingen die de offshore productie aansluiten op het transmissienetwerk van Elia is een vergunning vereist, en de onderneming moet voldoen aan de hiervoor genoemde voorwaarden, met uitzondering van het vereiste inzake een joint venture.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – nationale behandeling:

 

In BE: Voor de levering van elektriciteit door een tussenpersoon met in BE gevestigde afnemers die zijn aangesloten op het nationale net of op een directe lijn met een nominale spanning van meer dan 70 000 volt, is een vergunning vereist. Die vergunning kan alleen worden afgegeven aan een natuurlijk of rechtspersoon uit de EER.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

In FR: Voor de productie van elektriciteit.

Bestaande maatregelen:

 

BE: Koninklijk besluit van 11 oktober 2000 tot vaststelling van de criteria en de procedure voor toekenning van individuele vergunningen voorafgaand aan de aanleg van directe lijnen;

Koninklijk besluit van 20 december 2000 betreffende de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van domeinconcessies voor de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van elektriciteit uit water, stromen of winden, in de zeegebieden waarin België rechtsmacht kan uitoefenen overeenkomstig het internationaal zeerecht; Koninklijk besluit van 12 maart 2002 betreffende de nadere regels voor het leggen van kabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen;

Koninklijk besluit van 2 april 2003 betreffende de vergunningen voor de levering van elektriciteit door tussenpersonen en betreffende de gedragsregels die op hen van toepassing zijn;

Koninklijk besluit van 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en de toekenningsvoorwaarden van de leveringsvergunningen voor aardgas.

 

FI: Maakaasumarkkinalaki (Wet inzake de aardgasmarkt) (508/2000), en Sähkömarkkinalaki (Wet inzake de elektriciteitsmarkt) (588/2013). Maakaasumarkkinalaki (Wet inzake de aardgasmarkt) (587/2017)

 

FR: Code de l'énergie.

 

PT: Wetsbesluit 215-A/2012; en

Wetsbesluit 215-B/2012, 8 oktober – elektriciteit.

c)   Brandstoffen, gas, ruwe olie of aardolieproducten (ISIC Rev. 3.1 232, 40, 402; CPC 613, 62271, 63297, 7131, 71310, 742, 7422, deel van 88, 887 (met uitzondering van advies- en consultancydiensten))

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: Het recht om met het oog op de energiezekerheid de zeggenschap over of eigendom van een terminal voor vloeibaar aardgas (lng) door buitenlandse natuurlijke of rechtspersonen te verbieden (met inbegrip van die delen van de lng-terminal die dienen voor de opslag en hervergassing van lng).

 

In FR: Enkel bedrijven waarvan 100 procent van het kapitaal in handen is van de Franse staat, een andere overheidsinstantie of ENGIE mogen om redenen van nationale energiezekerheid eigenaar zijn van gastransmissie- of distributiesystemen en die exploiteren.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE: Voor de opslag van gas, met betrekking tot de rechtsvormen en de behandeling van publieke of particuliere marktdeelnemers waaraan België exclusieve rechten heeft toegekend. Vestiging binnen de Unie is vereist voor de opslag van gas (deel van CPC 742).

 

In BG: Voor het vervoer via pijpleidingen en de opslag van aardolie en aardgas, met inbegrip van doorvoer (CPC 71310, deel van CPC 742).

 

In PT: Voor de grensoverschrijdende verlening van diensten inzake de opslag van via pijpleidingen vervoerde brandstoffen (aardgas). Bovendien worden concessies voor de transmissie, distributie en ondergrondse opslag van aardgas en voor de terminals voor de aanlanding, opslag en hervergassing van lng na openbare aanbestedingen gegund via contracten (CPC 7131, CPC 7422).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In BE: Voor het vervoer van aardgas en andere brandstoffen via pijpleidingen is een vergunning vereist. Een vergunning kan alleen worden verleend aan een natuurlijke of rechtspersoon die is gevestigd in een lidstaat (overeenkomstig artikel 3 van het KB van 14 mei 2002).

Als de vergunning wordt aangevraagd door een onderneming:

a)

moet de onderneming zijn opgericht overeenkomstig het Belgisch recht, het recht van een andere lidstaat of van een derde land dat zich ertoe heeft verbonden een regeling te handhaven die gelijkaardig is aan de gemeenschappelijke vereisten van Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad (13); en

b)

moet de onderneming beschikken over een administratieve zetel, een hoofdvestiging of een maatschappelijke zetel binnen een lidstaat of een derde land dat zich ertoe heeft verbonden een regeling te handhaven die gelijkaardig is aan de gemeenschappelijke vereisten van Richtlijn 98/30/EG, op voorwaarde dat de activiteit van die vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband heeft met de economie van het betrokken land (CPC 7131).

In BE: In het algemeen is voor de levering van aardgas aan in België gevestigde afnemers (dit zijn zowel distributiebedrijven als consumenten met een totaal gecombineerd verbruik van gas uit alle leveringsbronnen van ten minste een miljoen kubieke meter per jaar) een individuele vergunning van de minister vereist, behalve wanneer de leverancier een distributiebedrijf is dat zijn eigen distributienet gebruikt. Een dergelijke vergunning kan alleen worden afgegeven aan een natuurlijk persoon een of rechtspersoon uit de Europese Unie.

In CY: Voor de grensoverschrijdende verlening van diensten inzake de opslag van via pijpleidingen vervoerde brandstoffen en de detailhandel in stookolie en flessengas anders dan per postorder (CPC 613, CPC 62271, CPC 63297, CPC 7131, CPC 742).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In HU: Voor het verlenen van diensten inzake vervoer via pijpleidingen is vestiging vereist. Diensten kunnen worden verleend via een door de staat of de lokale overheid toegekend concessiecontract. De verlening van die dienst is geregeld bij de Hongaarse wet inzake concessies (CPC 7131).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In LT: Voor het vervoer van brandstoffen via pijpleidingen en hulpdiensten voor het vervoer van andere goederen dan brandstof via pijpleidingen.

Bestaande maatregelen:

 

BE: Koninklijk besluit van 14 mei 2002 betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere door middel van leidingen, en

Wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen (artikel 8.2).

 

BG: Energiewet.

 

CY: Wetten tot regeling van de elektriciteitsmarkt van 2003, Wet 122(I)/2003) als gewijzigd;

 

Wetten tot regeling van de gasmarkt van 2004, Wet 183(I)/2004 als gewijzigd;

 

Wet inzake aardolie (pijpleidingen), hoofdstuk 273;

 

Wet inzake aardolie, hoofdstuk 272 als gewijzigd, en

 

Wetten inzake de specificaties voor aardolie en brandstoffen van 2003, Wet 148(I)/2003 als gewijzigd.

 

FI: Maakaasumarkkinalaki (Wet inzake de aardgasmarkt) (508/2000), en Maakaasumarkkinalaki (Wet inzake de aardgasmarkt) (587/2017).

 

FR: Code de l'énergie.

 

HU: Wet XVI van 1991 inzake concessies.

 

LT: Wet van de Republiek Litouwen van 10 oktober 2000 inzake aardgas, nr. VIII-1973.

 

PT: Wetsbesluit 230/2012 en Wetsbesluit 231/2012, 26 oktober – aardgas; Wetsbesluit 215-A/2012 en Wetsbesluit 215-B/2012, 8 oktober – elektriciteit, en Wetsbesluit 31/2006, 15 februari – ruwe olie/aardolieproducten.

d)   Kernenergie (ISIC Rev. 3.1 12, 3.1 23, 120, 1200, 233, 2330, 40, deel van 4 010, CPC 887)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In DE: Voor de productie, de verwerking of het vervoer van nucleair materiaal en de opwekking of distributie van kernenergie.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

In AT en FI: voor de productie, de verwerking, distributie, of het vervoer van nucleair materiaal en de opwekking of distributie van kernenergie.

 

In BE: Voor de productie, de verwerking of het vervoer van nucleair materiaal en de opwekking of distributie van kernenergie.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen:

 

In HU en SE: Voor de verwerking van kernbrandstof en de productie van elektriciteit met kernenergie.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur:

 

In BG: Voor de verwerking van splijt- en fusiestoffen of materialen waaruit die worden verkregen, alsmede de handel daarin, het onderhoud en herstel van apparatuur en systemen voor kernenergieproductiefaciliteiten, het vervoer daarvan en van het afval dat ontstaat bij hun verwerking, het gebruik van ioniserende straling, en alle andere diensten met betrekking tot het gebruik van kernenergie voor vreedzame doeleinden (waaronder ingenieurs- en adviesdiensten, diensten met betrekking tot software enz.).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FR: Die activiteiten moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen van een Euratom-overeenkomst.

Bestaande maatregelen:

 

AT: Bundesverfassungsgesetz für ein atomfreies Österreich (Federale constitutionele wet betreffende een kernvrij Oostenrijk), BGBl. I nr. 149/1999.

 

BG: Wet inzake het veilige gebruik van kernenergie.

 

FI: Ydinenergialaki (Wet inzake kernenergie) (990/1987).

 

HU: Wet CXVI van 1996 inzake kernenergie, en

Regeringsbesluit nr. 72/2000 inzake kernenergie.

 

SE: Het Zweedse milieuwetboek (1998:808), en Wet inzake activiteiten op het gebied van nucleaire technologie (1984:3).

Voorbehoud nr. 23 – Overige diensten, niet elders ingedeeld

Sector:

Overige diensten, niet elders ingedeeld

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 9703, deel van CPC 612, deel van CPC 621, deel van CPC 625, deel van 85990

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

De EU behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot het hierna volgende:

a)   Diensten op het gebied van begrafenis, crematie en lijkbezorging (CPC 9703)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling:

 

In FI: Diensten van crematoria en exploitatie/onderhoud van begraafplaatsen en kerkhoven mogen alleen worden uitgevoerd door de staat, gemeenten, parochies, religieuze gemeenschappen en stichtingen of verenigingen zonder winstoogmerk.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

In DE: Alleen publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen een begraafplaats exploiteren. De oprichting en de exploitatie van begraafplaatsen en diensten in verband met begrafenissen.

 

In PT: Voor de verlening van diensten op het gebied van begrafenis en lijkbezorging is commerciële aanwezigheid vereist. Om als technisch leidinggevende te werken voor entiteiten die diensten verlenen op het gebied van begrafenis en lijkbezorging, is de nationaliteit van een lidstaat van de EER vereist.

 

In SE: Het monopolie op diensten op het gebied van crematie en begrafenis ligt bij de Zweedse Kerk of een lokale overheid.

 

In CY, SI: Diensten op het gebied van begrafenis, crematie en lijkbezorging.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Hautaustoimilaki (Begrafeniswet) (457/2003).

 

PT: Wetsbesluit 10/2015 van 16 januari, alterado p/Lei 15/2018, 27 março.

 

SE: Begravningslag (1990:1144) (Begrafeniswet); Begravningsförordningen (1990:1147) (Begrafenisverordening).

b)   Overige zakelijke diensten

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang:

 

In FI: Vestiging in Finland of elders in de EER is vereist voor het verlenen van diensten voor elektronische identificatie.

Bestaande maatregelen:

 

FI: Laki vahvasta sähköisestä tunnistamisesta ja sähköisistä luottamuspalveluista 617/2009 (Wet inzake sterke elektronische identificatie- en vertrouwensdiensten 617/2009).

c)   Nieuwe diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

De EU: Voor nieuwe diensten die niet zijn ingedeeld in de voorlopige centrale productenclassificatie van de Verenigde Naties (CPC) van 1991.

Lijst van het Verenigd Koninkrijk

 

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

 

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen (alle behalve gezondheidszorg)

 

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (gezondheidszorg en detailhandel in geneesmiddelen)

 

Voorbehoud nr. 4 – Zakelijke diensten (incassobureaus en kredietrapportage)

 

Voorbehoud nr. 5 – Zakelijke diensten (arbeidsbemiddeling)

 

Voorbehoud nr. 6 – Zakelijke diensten (opsporingsdiensten)

 

Voorbehoud nr. 7 – Zakelijke diensten (overige zakelijke diensten)

 

Voorbehoud nr. 8 – Onderwijsdiensten

 

Voorbehoud nr. 9 – Financiële diensten

 

Voorbehoud nr. 10 – Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

 

Voorbehoud nr. 11 – Cultuur, sport en recreatie

 

Voorbehoud nr. 12 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

 

Voorbehoud nr. 13 – Visserij en water

 

Voorbehoud nr. 14 – Energiegerelateerde activiteiten

 

Voorbehoud nr. 15 – Overige diensten, niet elders ingedeeld

Voorbehoud nr. 1 – Alle sectoren

Sector:

Alle sectoren

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Verplichtingen voor rechtskundige diensten

Hoofdstuk / Afdeling:

Liberalisering van investeringen, grensoverschrijdende handel in diensten en regelgevingskaders voor rechtskundige diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Commerciële aanwezigheid

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

Diensten die op nationaal of lokaal niveau als openbare nutsbedrijven worden beschouwd, kunnen voorbehouden zijn aan overheidsmonopolies; ook kunnen hiervoor exclusieve rechten aan particuliere exploitanten zijn verleend.

Openbare nutsbedrijven bestaan onder meer in de volgende sectoren: aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen, onderzoek en ontwikkeling (O&O) op het gebied van de maatschappij- en geesteswetenschappen, technische testen en toetsen, milieu, gezondheidszorg, vervoer en ondersteunende diensten bij alle vervoerswijzen. Exclusieve rechten betreffende die diensten worden vaak verleend aan particuliere exploitanten, bijvoorbeeld exploitanten met een vergunning van openbare instanties, die aan specifieke verplichtingen aangaande dienstverlening moeten voldoen. Er kan geen gedetailleerde en volledige lijst per sector worden opgesteld omdat openbare nutsbedrijven vaak tevens op lagere niveaus dan het centrale niveau bestaan. Die beperking geldt niet voor de telecommunicatie en voor diensten in verband met computers.

b)   Meestbegunstigingsbehandeling

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling en regelgevingskader voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

Toekenning van een gedifferentieerde behandeling op grond van een internationale investerings- of andere handelsovereenkomst die vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst van kracht was of werd ondertekend.

 

Aan een land een gedifferentieerde behandeling toekennen op grond van een bestaande of toekomstige bilaterale of multilaterale overeenkomst die:

i)

een interne markt voor diensten en investeringen creëert;

ii)

het recht van vestiging verleent; of

iii)

de onderlinge aanpassing van de wetgeving in één of meer economische sectoren vereist.

Een interne markt voor diensten en vestiging betekent een ruimte zonder interne grenzen waarin het vrije verkeer van diensten, kapitaal en personen gegarandeerd is.

Onder het recht van vestiging wordt een verplichting verstaan om in substantie alle belemmeringen voor vestiging op te heffen tussen de partijen bij de overeenkomst inzake regionale economische integratie door het van kracht worden van die overeenkomst. Het recht van vestiging houdt voor onderdanen van de partijen bij de overeenkomst inzake regionale economische integratie het recht in om ondernemingen op te richten en te exploiteren onder dezelfde voorwaarden als die welke uit hoofde van de wetgeving van het land waar een dergelijke onderneming wordt gevestigd, voor eigen onderdanen zijn vastgesteld.

Onder onderlinge aanpassing van de wetgevingen wordt verstaan:

i)

de afstemming van de wetgeving van één of meer partijen bij de overeenkomst inzake regionale economische integratie op de wetgeving van de andere partij of partijen bij die overeenkomst, of

ii)

de opname van gemeenschappelijke wetgeving in de rechtsorde van de partijen bij de overeenkomst inzake regionale economische integratie.

Een dergelijke afstemming of opname vindt pas plaats, en wordt pas geacht te hebben plaatsgevonden, vanaf het ogenblik waarop die is vastgesteld in de rechtsorde van de partij of partijen bij de overeenkomst inzake regionale economische integratie.

Aan onderdanen of ondernemingen wat betreft het recht van vestiging een gedifferentieerde behandeling toekennen op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten tussen het VK en de volgende landen of vorstendommen: Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad.

c)   Wapens, munitie en oorlogsmaterieel

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

Productie of verspreiding van, of handel in, wapens, munitie en oorlogsmaterieel. Oorlogsmaterieel is beperkt tot producten die uitsluitend zijn bestemd en vervaardigd voor militair gebruik in verband met oorlogsvoering of defensieactiviteiten.

Voorbehoud nr. 2 – Vrije beroepen (alle behalve gezondheidszorg)

Sector – subsector:

Vrije beroepen – rechtskundige diensten, auditdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

Deel van CPC 861, deel van 87902, deel van 862

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Verplichtingen voor rechtskundige diensten

Hoofdstuk / Afdeling:

Liberalisering van investeringen, grensoverschrijdende handel in diensten en regelgevingskaders voor rechtskundige diensten

Omschrijving:

a)   Rechtskundige diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, hoger management en raden van bestuur, nationale behandeling, grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling en regelgevingskaders voor rechtskundige diensten – verplichtingen:

 

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de verstrekking van rechtskundig advies, juridische machtiging, documentatie en certificering door beoefenaars van juridische beroepen die met publieke taken zijn belast, zoals notarissen, en met betrekking tot diensten van deurwaarders (deel van CPC 861, deel van 87902).

b)   Auditdiensten (CPC 86211 en 86212 andere dan boekhoudkundige)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling:

 

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de grensoverschrijdende verlening van auditdiensten.

Bestaande maatregelen:

 

Companies Act 2006

Voorbehoud nr. 3 – Vrije beroepen (gezondheidszorg en detailhandel in geneesmiddelen)

Sector:

Gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren en detailhandel in geneesmiddelen en medische en orthopedische goederen, andere door apothekers verleende diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 63211, 85201, 9312, 9319, 93121

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Medische en tandheelkundige diensten; diensten verleend door verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen en paramedisch personeel (CPC 63211, 85201, 9312, 9319)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

De vestiging van artsen in het kader van de National Health Service is afhankelijk van een bezettingsplan voor medisch personeel (CPC 93121, 93122).

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling:

Voor de verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, met inbegrip van de diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen, paramedisch personeel en psychologen, is ingezetenschap vereist. Die diensten mogen alleen worden verleend door natuurlijke personen die fysiek aanwezig zijn op het grondgebied van het VK (CPC 9312, deel van 93191).

De grensoverschrijdende verlening van diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, psychologen en paramedisch personeel (deel van CPC 85201, 9312, deel van 93191).

Voor dienstverleners die niet fysiek aanwezig zijn op het grondgebied van het VK (deel van CPC 85201, 9312, deel van 93191).

b)   Detailhandel in geneesmiddelen en medische en orthopedische goederen, andere door apothekers verleende diensten (CPC 63211)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

Postorderverkoop is alleen mogelijk vanuit het VK, zodat voor de detailverkoop van geneesmiddelen en specifieke medische goederen aan het publiek in het VK vestiging in het VK vereist is.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling:

 

De grensoverschrijdende detailhandel in geneesmiddelen en medische en orthopedische goederen en andere door apothekers verleende diensten.

Voorbehoud nr. 4 – Zakelijke diensten (incassobureaus en kredietrapportage)

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — incassobureaus en kredietrapportage

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87901, 87902

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de verlening van incassobureau- en kredietrapportagediensten.

Voorbehoud nr. 5 – Zakelijke diensten (arbeidsbemiddeling)

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — arbeidsbemiddeling

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87202, 87204, 87205, 87206, 87209

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

De verlening van diensten inzake arbeidsbemiddeling voor huishoudelijke hulp, andere arbeiders voor handel en bedrijf, verpleegkundig en ander personeel (CPC 87204, 87205, 87206, 87209).

Vestiging vereisen en grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling voor kantoorpersoneel en andere werknemers verbieden.

Voorbehoud nr. 6 – Zakelijke diensten (opsporingsdiensten)

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — opsporingsdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 87301

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot opsporingsdiensten (CPC 87301).

Voorbehoud nr. 7 – Zakelijke diensten (overige zakelijke diensten)

Sector – subsector:

Zakelijke diensten — overige zakelijke diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 86764, 86769, 8868, deel van 8790

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Onderhoud en reparatie van schepen, spoorwegmaterieel en luchtvaartuigen en delen daarvan (deel van CPC 86764, CPC 86769, CPC 8868)

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling:

 

Vestiging of fysieke aanwezigheid op zijn grondgebied vereisen en de grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor spoorwegmaterieel van buiten zijn grondgebied af verbieden.

 

Vestiging of fysieke aanwezigheid op het desbetreffende grondgebied vereisen en de grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor binnenschepen van buiten dat grondgebied af verbieden.

 

Vestiging of fysieke aanwezigheid op het desbetreffende grondgebied vereisen en de grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor zeeschepen van buiten dat grondgebied af verbieden.

 

Vestiging of fysieke aanwezigheid op het desbetreffende grondgebied vereisen en de grensoverschrijdende verlening van onderhouds- en reparatiediensten voor luchtvaartuigen en delen daarvan van buiten dat grondgebied af verbieden (deel van CPC 86764, CPC 86769, CPC 8868).

Alleen door het VK gemachtigde erkende organisaties mogen namens het VK wettelijk voorgeschreven onderzoeken en certificeringen van schepen verrichten. Vestiging kan vereist zijn.

Bestaande maatregelen:

 

Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties, als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij de Merchant Shipping (Recognised Organisations) (Amendment) (EU Exit) Regulations 2019.

b)   Overige zakelijke diensten in verband met de luchtvaart

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

 

Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een derde land op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake de volgende diensten:

i)

reparatie en onderhoud van vliegtuigen;

ii)

verhuur of leasing van luchtvaartuigen zonder bemanning;

iii)

geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);

iv)

de volgende diensten die met een bemand luchtvaartuig worden verleend, met inachtneming van de respectieve wet- en regelgeving van de Partijen betreffende de toelating van luchtvaartuigen tot, het vertrek uit en de exploitatie op hun grondgebied: brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, en andere landbouw-, industriële en inspectiediensten in de lucht; en

v)

verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten.

Voorbehoud nr. 8 – Onderwijsdiensten

Sector:

Onderwijsdiensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 92

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

Alle onderwijsdiensten waarvoor enige vorm van overheidsfinanciering of staatssteun wordt ontvangen en die derhalve niet worden geacht particulier gefinancierd te zijn. Wanneer de verlening van particulier gefinancierde onderwijsdiensten door een buitenlandse dienstverlener is toegestaan, kan de participatie van particuliere marktdeelnemers in het onderwijsstelsel afhankelijk worden gesteld van concessies die op niet-discriminerende wijze worden verleend.

De verlening van particulier gefinancierd overig onderwijs, d.w.z. onderwijs dat niet als lager, middelbaar, hoger of volwassenenonderwijs is ingedeeld (CPC 929).

Voorbehoud nr. 9 – Financiële diensten

Sector:

Financiële diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

 

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Alle financiële diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang:

 

Vereisen dat andere verleners van financiële diensten dan filialen bij de vestiging in het VK een bepaalde rechtsvorm aannemen, op niet-discriminerende wijze.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een verlener van financiële diensten uit een derde land op grond van een bilateraal of multilateraal internationaal investeringsverdrag of een andere handelsovereenkomst.

b)   Verzekeringen en aanverwante diensten

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

Voor verzekerings- en aanverwante diensten met uitzondering van:

i)

directe verzekeringen (met inbegrip van medeverzekering) en bemiddeling voor directe verzekeringen voor het verzekeren van risico's in verband met:

zeevervoer, commerciële luchtvaart, ruimtevaart en -vracht (met inbegrip van satellieten), waarbij de verzekering een of meer van de volgende onderdelen dekt: de vervoerde goederen, het vervoerende voertuig en elke eventuele daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid; en

goederen in het internationale douanevervoer;

ii)

herverzekering en retrocessie; en

iii)

ondersteunende diensten voor verzekeringen:

c)   Bankdiensten en andere financiële diensten

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – lokale aanwezigheid:

alleen bedrijven met statutaire zetel in het VK kunnen als bewaarder van activa van beleggingsfondsen optreden. Voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, met inbegrip van unit trusts en, indien zulks naar nationaal recht is toegestaan, beleggingsmaatschappijen, moet een gespecialiseerde beheermaatschappij worden opgericht met hoofdkantoor en statutaire zetel in het VK.

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

Voor bankdiensten en andere financiële diensten, met uitzondering van:

i)

de verstrekking en doorgifte van financiële informatie, en de verwerking van financiële gegevens en de bijbehorende software door verleners van andere financiële diensten; en

ii)

adviesdiensten en andere ondersteunende financiële diensten met betrekking tot bankdiensten en andere financiële diensten zoals omschreven in punt L) van de definitie van bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen) in artikel 183, punt a), ii), van deze overeenkomst, met uitzondering van bemiddeling zoals omschreven in dat punt.

Voorbehoud nr. 10 – Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Sector:

Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 931, met uitzondering van 9312, deel van 93191

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Gezondheidsdiensten – ziekenhuisdiensten, ambulancediensten, diensten op het gebied van intramurale gezondheidszorg (CPC 931, andere dan 9312, deel van 93191)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur:

Voor de verlening van alle gezondheidsdiensten waarvoor enige vorm van overheidsfinanciering of staatssteun wordt ontvangen en die derhalve niet worden geacht particulier gefinancierd te zijn.

Alle particulier gefinancierde gezondheidsdiensten andere dan ziekenhuisdiensten. De participatie van particuliere marktdeelnemers in het netwerk van uit particuliere middelen gefinancierde gezondheidszorg kan afhankelijk worden gesteld van concessies die op niet-discriminerende basis worden verleend. Er kan een onderzoek naar de economische behoefte worden uitgevoerd. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande instellingen en de gevolgen daarvoor, de vervoersinfrastructuur, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

Dit voorbehoud geldt niet voor de verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, met inbegrip van de diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, paramedisch personeel en psychologen, die onder andere voorbehouden vallen (CPC 931 behalve 9312, deel van 93191).

b)   Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, waaronder pensioenverzekering

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling:

Vestiging of fysieke aanwezigheid op zijn grondgebied vereisen van dienstverleners en de grensoverschrijdende verlening beperken van gezondheidsdiensten van buiten zijn grondgebied, de grensoverschrijdende verlening van maatschappelijke diensten van buiten zijn grondgebied, alsmede activiteiten of diensten die onderdeel zijn van een wettelijke pensioenregeling of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid. Dit voorbehoud geldt niet voor de verlening van alle gezondheidsdiensten door vrije-beroepsbeoefenaren, met inbegrip van de diensten van artsen, tandartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten, paramedisch personeel en psychologen, die onder andere voorbehouden vallen (CPC 931 met uitzondering van 9312, deel van 93191).

c)   Maatschappelijke diensten, waaronder pensioenverzekering

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen:

De verlening van alle maatschappelijke diensten waarvoor enige vorm van overheidsfinanciering of staatssteun wordt ontvangen en die derhalve niet worden geacht particulier gefinancierd te zijn, en activiteiten of diensten die onderdeel zijn van een wettelijke pensioenregeling of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid. De participatie van particuliere marktdeelnemers in het netwerk van uit particuliere middelen gefinancierde sociale diensten kan afhankelijk worden gesteld van concessies die op niet-discriminerende basis worden verleend. Er kan een onderzoek naar de economische behoefte worden uitgevoerd. Belangrijkste criteria: het aantal bestaande instellingen en de gevolgen daarvoor, de vervoersinfrastructuur, de bevolkingsdichtheid, de geografische spreiding en potentiële nieuwe werkgelegenheid.

De verlening van particulier gefinancierde maatschappelijke diensten, andere dan diensten in verband met herstellingsoorden, verpleeghuizen en bejaardentehuizen.

Voorbehoud nr. 11 – Cultuur, sport en recreatie

Sector:

Cultuur, sport en recreatie

Bedrijfstakkenclassificatie:

CPC 963, 9619, 964

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele diensten (CPC 963)

De verlening van bibliotheek-, archief-, museum- en andere cultuurdiensten.

b)   Amusement, theater, concerten en circussen (CPC 9619, 964 met uitzondering van 96492)

De grensoverschrijdende verlening van amusementdiensten, met inbegrip van diensten op het gebied van theater, concerten, circussen en discotheken.

c)   Gok- en weddiensten (CPC 96492)

Het aanbieden van gokspelen, die erin bestaan dat geld wordt ingezet bij kansspelen, met inbegrip van loterijen, krasloten, gokken in casino's, goksalons of vergunninghoudende etablissementen, weddiensten, bingodiensten en gokdiensten die worden geëxploiteerd door en ten behoeve van liefdadigheidsinstellingen en organisaties zonder winstoogmerk.

Voorbehoud nr. 12 – Vervoer en hulpdiensten in verband met vervoer

Sector:

Vervoersdiensten

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Zeevervoer – elke andere commerciële activiteit die vanaf een schip wordt verricht

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling:

 

De nationaliteit van de bemanningsleden van een zee- of binnenschip.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur:

Met het oog op de registratie van een schip en de exploitatie van een vloot onder de vlag van het VK (alle vanaf een zeeschip uitgevoerde commerciële activiteiten, met inbegrip van visserij, aquacultuur en diensten in verband met visserij; internationaal personen- en vrachtvervoer (CPC 721); en hulpdiensten voor zeevervoer. Dit voorbehoud geldt niet voor rechtspersonen die in het VK zijn opgericht en die een daadwerkelijke en voortdurende band met zijn economie hebben.

b)   Hulpdiensten voor zeevervoer

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

De verlening van loods- en aan- en afmeerdiensten. Voor alle duidelijkheid: ongeacht de criteria die kunnen gelden voor de registratie van schepen in het VK, behoudt het VK zich het recht voor om te bepalen dat alleen schepen die in de nationale registers van het VK zijn ingeschreven, loods- en aan- en afmeerdiensten mogen verlenen (CPC 7452).

Alleen vaartuigen die onder de vlag van het VK varen, mogen duw- en sleepdiensten verlenen (CPC 7214).

c)   Hulpdiensten voor vervoer over binnenwateren

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid, nationale behandeling, meestbegunstigingsbehandeling:

 

Hulpdiensten voor vervoer over binnenwateren.

d)   Vervoer per spoor en hulpdiensten voor vervoer per spoor

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid en nationale behandeling:

 

Personenvervoer per spoor (CPC 7111).

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid:

 

Goederenvervoer per spoor (CPC 7112).

e)   Wegvervoer (personenvervoer, vrachtvervoer, internationaal vervoer per vrachtwagen) en hulpdiensten voor wegvervoer

Met betrekking tot grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid:

 

Voor wegvervoersdiensten die onder deel 2, rubriek drie, van deze overeenkomst en bijlage 31 bij deze overeenkomst vallen.

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

Voor wegvervoersdiensten die niet onder deel 2, rubriek drie, van deze overeenkomst en bijlage 31 bij deze overeenkomst vallen:

i)

vestiging vereisen en de grensoverschrijdende verlening van wegvervoersdiensten beperken (CPC 712);

ii)

op taxidiensten in het VK kan een onderzoek naar de economische behoefte van toepassing zijn waarmee het aantal dienstverleners wordt beperkt. Belangrijkste criteria: de plaatselijke vraag als bedoeld in de toepasselijke wetgeving (CPC 71221).

Bestaande maatregelen:

 

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad, als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij de Licensing of Operators and International Road Haulage (Amendment etc.) (EU Exit) Regulations 2019;

 

Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg, als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij de Licensing of Operators and International Road Haulage (Amendment etc.) (EU Exit) Regulations 2019; en

 

Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006, als behouden in het recht van het VK bij de European Union (Withdrawal) Act 2018 en als gewijzigd bij Common Rules for Access to the International Market for Coach and Bus Services (Amendment etc.) (EU Exit) Regulations 2019.

f)   Vervoer via de ruimte en huur van ruimtevaartuigen

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, prestatie-eisen, hoger management en raden van bestuur en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling:

 

Vervoersdiensten via de ruimte en de huur van ruimtevaartuigen (CPC 733, deel van 734).

g)   Meestbegunstigingsvrijstellingen

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – meestbegunstigingsbehandeling:

i)

Weg- en spoorvervoer

Toekenning van een gedifferentieerde behandeling op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake internationaal goederenvervoer over de weg (met inbegrip van gecombineerd vervoer – weg of spoor) en passagiersvervoer, gesloten tussen het VK en een derde land (CPC 7111, 7112, 7121, 7122, 7123). Die behandeling kan inhouden dat:

de levering van de betrokken vervoersdiensten tussen de partijen bij de overeenkomst of over het grondgebied van die partijen, wordt voorbehouden aan of beperkt tot voertuigen die in een van de betrokken partijen zijn geregistreerd; of

voor dergelijke voertuigen in belastingvrijstellingen voorzien is.

ii)

Luchtvervoer – hulpdiensten voor luchtvervoer

Toekenning van een gedifferentieerde behandeling aan een derde land op grond van bestaande of toekomstige bilaterale overeenkomsten inzake grondafhandelingsdiensten.

Voorbehoud nr. 13 – Visserij en water

Sector:

Visserij, aquacultuur, diensten in verband met visserij; winning, zuivering en distributie van water

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1 0501, 0502, CPC 882, ISIC Rev. 3.1 41

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Meestbegunstigingsbehandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de volgende diensten:

a)   Visserij, aquacultuur en diensten in verband met visserij (ISIC rev 3.1 0501, 0 502, CPC 882)

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling, hoger management en raden van bestuur, prestatie-eisen, meestbegunstigingsbehandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, nationale behandeling, lokale aanwezigheid, meestbegunstigingsbehandeling:

1.

Met name in het kader van het visserijbeleid van het Verenigd Koninkrijk en van visserijovereenkomsten met derde landen: de toegang tot en het gebruik van biologische hulpbronnen en visserijgronden in de maritieme wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk vallen, of rechten om te vissen uit hoofde van een visvergunning van het Verenigd Koninkrijk, onder andere door:

a)

de aanlanding van vangsten door vaartuigen die de vlag van een lidstaat of een derde land voeren, van de hun toegewezen quota te reguleren, of, uitsluitend voor vaartuigen die de vlag van het Verenigd Koninkrijk voeren, te eisen dat een deel van de totale vangst wordt aangeland in havens van het Verenigd Koninkrijk;

b)

een minimumgrootte voor ondernemingen vast te stellen om zowel de ambachtelijke als de kustvisserij te behouden;

c)

een gedifferentieerde behandeling toe te kennen op grond van bestaande of toekomstige internationale visserijovereenkomsten; en

d)

te eisen dat de bemanning van een vaartuig dat onder de vlag van het Verenigd Koninkrijk vaart, bestaat uit onderdanen van het Verenigd Koninkrijk.

2.

Het recht voor een vissersvaartuig om onder de vlag van het Verenigd Koninkrijk te varen, uitsluitend op voorwaarde dat:

a)

het volledig eigendom is van:

i)

in het Verenigd Koninkrijk opgerichte ondernemingen; of

ii)

onderdanen van het Verenigd Koninkrijk;

b)

de dagelijkse exploitatie ervan vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt geleid en gecontroleerd; en

c)

elke bevrachter, beheerder of exploitant van het vaartuig een in het Verenigd Koninkrijk opgerichte onderneming of een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk is.

3.

Een commerciële visvergunning die het recht verleent om in de territoriale wateren van het Verenigd Koninkrijk te vissen, mag enkel worden afgegeven aan vaartuigen die onder de vlag van het Verenigd Koninkrijk varen.

4.

Het opzetten van aquacultuurinstallaties op zee of op land.

5.

Lid 1, punten a), b) en c) (behalve met betrekking tot meestbegunstigingsbehandeling) en d), lid 2, punt a), i), punten b) en c), en lid 3 gelden alleen voor maatregelen die van toepassing zijn op vaartuigen of op ondernemingen, ongeacht de nationaliteit van hun uiteindelijke begunstigden.

b)   Winning, zuivering en distributie van water

Met betrekking tot liberalisering van investeringen – markttoegang, nationale behandeling en grensoverschrijdende handel in diensten – markttoegang, lokale aanwezigheid en nationale behandeling:

Voor activiteiten inclusief diensten met betrekking tot de winning, zuivering en distributie van water voor huishoudens en industriële, commerciële en andere gebruikers, met inbegrip van de levering van drinkwater, en waterbeheer.

Voorbehoud nr. 14 – Energiegerelateerde activiteiten

Sector:

Energieproductie en aanverwante diensten

Bedrijfstakkenclassificatie:

ISIC Rev. 3.1401, 402, CPC 7131, CPC 887 (m.u.v. adviseurs en consulenten)

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om, wanneer het VK het toestaat dat een transmissiesysteem voor gas of elektriciteit of een pijpleidingsysteem voor aardolie en gas in buitenlandse handen is, met betrekking tot ondernemingen uit de Unie die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen of ondernemingen uit een derde land dat goed is voor meer dan 5 procent van de invoer van aardolie, aardgas of elektriciteit door het VK, maatregelen vast te stellen of te handhaven teneinde de energievoorziening van het VK veilig te stellen. Dit voorbehoud geldt niet voor advies- en consultancydiensten die worden verleend als diensten in verband met de distributie van energie.

Voorbehoud nr. 15 – Overige diensten, niet elders ingedeeld

Sector:

Overige diensten, niet elders ingedeeld

Type voorbehoud:

Markttoegang

Nationale behandeling

Hoger management en raden van bestuur

Prestatie-eisen

Lokale aanwezigheid

Hoofdstuk:

Liberalisering van investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten

Omschrijving:

Het VK behoudt zich het recht voor om maatregelen vast te stellen of te handhaven met betrekking tot de verlening van nieuwe diensten die niet zijn ingedeeld in de voorlopige centrale productenclassificatie van de Verenigde Naties (CPC) van 1991.


(1)  Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (PB EU L 131 van 28.5.2009, blz. 11).

(2)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB EU L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(3)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB EU L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB EU L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

(5)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB EU L 300 van 14.11.2009, blz. 51).

(6)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB EU L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

(7)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB EU L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

(8)  Voor Oostenrijk is het deel van de meestbegunstigingsbehandelingsvrijstelling dat betrekking heeft op verkeersrechten van toepassing op alle landen waarmee bilaterale overeenkomsten inzake wegvervoer of andere overeenkomsten inzake wegvervoer zijn gesloten of in de toekomst in overweging kunnen worden genomen.

(9)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB EU L 158 van 14.6.2019, blz. 125).

(10)  Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB EU L 211 van 14.8.2009, blz. 94).

(11)  Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (PB EU L 27 van 30.1.1997, blz. 20).

(12)  Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van Richtlijn 96/92/EG – Verklaringen met betrekking tot ontmantelings- en afvalbeheeractiviteiten (PB EU L 176 van 15.7.2003, blz. 37).

(13)  Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PB EU L 204 van 21.7.1998, blz. 1).


BIJLAGE 21

ZAKELIJKE BEZOEKERS VOOR VESTIGINGSDOELEINDEN, BINNEN EEN ONDERNEMING OVERGEPLAATSTE PERSONEN EN ZAKELIJKE BEZOEKERS VOOR EEN KORT VERBLIJF

1.   

Een in deze bijlage opgenomen maatregel kan worden gehandhaafd, voortgezet, onmiddellijk worden verlengd of gewijzigd, op voorwaarde dat de wijziging geen afbreuk doet aan de mate van overeenstemming van de maatregel met de artikelen 141 en 142 van deze overeenkomst, zoals die onmiddellijk vóór de wijziging bestonden.

2.   

De artikelen 141 en 142 zijn niet van toepassing op eventuele bestaande niet-conforme maatregelen die in deze bijlage zijn opgenomen, voor zover die niet conform zijn.

3.   

De lijsten in de punten 6, 7 en 8 zijn uitsluitend van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de Unie overeenkomstig artikel 520, lid 2, en artikel 774 van deze overeenkomst, en zijn enkel relevant in het kader van de handelsbetrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het Verenigd Koninkrijk. De lijsten laten de rechten en verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Unierecht, onverlet.

4.   

Voor alle duidelijkheid: voor de Unie betekent de verplichting om nationale behandeling toe te kennen, niet dat voor natuurlijke personen of rechtspersonen uit het Verenigd Koninkrijk de behandeling die in een lidstaat wordt toegekend op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op grond van dat Verdrag genomen maatregelen, met inbegrip van de uitvoering daarvan in de lidstaten, moet worden uitgebreid tot:

i)

natuurlijke personen of ingezetenen van een andere lidstaat, of

ii)

rechtspersonen opgericht of georganiseerd naar het recht van een andere lidstaat of van de Unie die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging in de Unie hebben.

5.   

In de onderstaande lijst worden de volgende afkortingen gebruikt:

AT

Oostenrijk

BE

België

BG

Bulgarije

CY

Cyprus

CZ

Tsjechië

DE

Duitsland

DK

Denemarken

EE

Estland

EL

Griekenland

ES

Spanje

EU

De Europese Unie, met inbegrip van al haar lidstaten

FI

Finland

FR

Frankrijk

HR

Kroatië

HU

Hongarije

IE

Ierland

IT

Italië

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

LV

Letland

MT

Malta

NL

Nederland

PL

Polen

PT

Portugal

RO

Roemenië

SE

Zweden

SI

Slovenië

SK

Slowaakse Republiek

6.   

De niet-conforme maatregelen van de Unie zijn:

 

Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden

Alle sectoren

AT, CY: Zakelijke bezoeker voor vestigingsdoeleinden moet werken voor een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is; anders: niet geconsolideerd.

SK: Zakelijke bezoeker voor vestigingsdoeleinden moet werken voor een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is; anders: niet geconsolideerd. Niet geconsolideerd. Werkvergunning vereist, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte.

CY: Toegestane duur van het verblijf: maximaal 90 dagen per twaalf maanden. Zakelijke bezoeker voor vestigingsdoeleinden moet werken voor een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is; anders: niet geconsolideerd. Niet geconsolideerd.

 

Binnen een onderneming overgeplaatste personen

Alle sectoren

EU: Tot en met 31 december 2022 heffingen, vergoedingen of belastingen opgelegd door een Partij (niet zijnde vergoedingen voor de verwerking van een aanvraag of verlenging van een visum, werkvergunning of verblijfsvergunning) wegens de toelating om een activiteit te verrichten of om een persoon in dienst te nemen welke die activiteit kan verrichten op het grondgebied van een Partij, tenzij het een vereiste is dat in overeenstemming is met artikel 140, lid 3, van deze overeenkomst, of een gezondheidsvergoeding uit hoofde van nationale wetgeving in verband met een aanvraag voor een vergunning om het grondgebied van een Partij binnen te komen of daar te verblijven, te werken of te wonen.

AT, CZ, SK: Binnen een onderneming overgeplaatste personen moeten in dienst zijn van een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is; anders: niet geconsolideerd.

FI: Leidinggevend personeel moet in dienst zijn van een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is.

HU: Natuurlijke personen die vennoot van een onderneming zijn geweest, komen niet in aanmerking voor overplaatsing als binnen een onderneming overgeplaatste personen.

 

Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf

Alle in lid 8 bedoelde activiteiten:

CY, DK, HR: Een werkvergunning, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte, is vereist wanneer de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een dienst verleent.

LV: Werkvergunning vereist voor werkzaamheden/activiteiten die worden uitgevoerd op basis van een contract.

MT: Werkvergunning vereist. Geen onderzoeken naar de economische behoefte.

SI: Een enkele verblijfs- en werkvergunning is vereist om meer dan 14 aaneengesloten dagen diensten te verlenen en voor bepaalde activiteiten (onderzoek en ontwerp; opleidingsseminars; inkoop; commerciële transacties: vertaling en vertolking). Een onderzoek naar de economische behoefte is niet vereist.

SK: In het geval van verlening van diensten op het grondgebied van Slowakije is een werkvergunning, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte, vereist voor activiteiten die langer duren dan zeven dagen in een kalendermaand of dertig dagen in een kalenderjaar.

Onderzoek en ontwerp:

AT: Werkvergunning vereist, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor onderzoeksactiviteiten van wetenschappelijke en statistische onderzoekers.

Marketingonderzoek

AT: Werkvergunning vereist, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte. Er wordt afgezien van een onderzoek naar de economische behoefte voor onderzoeks- en analyseactiviteiten die niet langer duren dan zeven dagen in een kalendermaand of dertig dagen in een kalenderjaar. Universitaire graad vereist.

CY: Werkvergunning vereist, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte.

Beurzen en tentoonstellingen:

AT, CY: Een werkvergunning, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte, is vereist voor activiteiten die langer duren dan zeven dagen in een kalendermaand of dertig dagen in een kalenderjaar.

Service na verkoop of lease

AT: Werkvergunning vereist, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte. Er wordt afgezien van een onderzoek naar de economische behoefte voor natuurlijke personen die werknemers opleiden om diensten te verlenen en die over specialistische kennis beschikken.

CY, CZ: Werkvergunning is vereist voor activiteiten die langer duren dan zeven dagen in een kalendermaand of dertig dagen in een kalenderjaar.

ES: Installateurs, reparateurs en onderhoudspersoneel moeten als zodanig in dienst zijn van de rechtspersoon die het goed of de dienst levert of van een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep als de oorspronkelijke rechtspersoon gedurende ten minste drie maanden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van indiening van een verzoek om binnenkomst, en moeten beschikken over ten minste drie jaar relevante beroepservaring, indien van toepassing, na de meerderjarigheid.

FI: Afhankelijk van de activiteit is mogelijk een verblijfsvergunning vereist.

SE: Werkvergunning vereist, behalve voor i) natuurlijke personen die deelnemen aan opleidingen, tests, voorbereiding of voltooiing van leveringen, of soortgelijke activiteiten in het kader van een zakelijke transactie, of ii) installateurs of technische instructeurs in verband met urgente installatie of reparatie van machines voor maximaal twee maanden in het kader van een noodsituatie. Geen onderzoek naar de economische behoefte.

Commerciële transacties:

AT, CY: Een werkvergunning, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte, is vereist voor activiteiten die langer duren dan zeven dagen in een kalendermaand of dertig dagen in een kalenderjaar.

FI: De natuurlijke persoon moet diensten verlenen als werknemer van een rechtspersoon van de andere Partij.

Toerismepersoneel

CY, ES, PL: Niet geconsolideerd.

FI: De natuurlijke persoon moet diensten verlenen als werknemer van een rechtspersoon van de andere Partij.

SE: Werkvergunning vereist, behalve voor bestuurders en personeel van touringcars. Geen onderzoek naar de economische behoefte.

Vertaling en vertolking

AT: Werkvergunning vereist, met inbegrip van onderzoek naar de economische behoefte.

CY, PL: Niet geconsolideerd.

7.   

De niet-conforme maatregelen van het Verenigd Koninkrijk zijn:

 

Zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden

Alle sectoren

Zakelijke bezoeker voor vestigingsdoeleinden moet werken voor een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is; anders: niet geconsolideerd.

 

Binnen een onderneming overgeplaatste personen

Alle sectoren

Binnen een onderneming overgeplaatste personen moeten in dienst zijn van een onderneming die geen organisatie zonder winstoogmerk is; anders: niet geconsolideerd.

Tot en met 31 december 2022 heffingen, vergoedingen of belastingen opgelegd door een Partij (niet zijnde vergoedingen voor de verwerking van een aanvraag of verlenging van een visum, werkvergunning of verblijfsvergunning) wegens de toelating om een activiteit te verrichten of om een persoon in dienst te nemen welke die activiteit kan verrichten op het grondgebied van een Partij, tenzij het een vereiste is dat in overeenstemming is met artikel 140, lid 3, van deze overeenkomst, of een gezondheidsvergoeding uit hoofde van nationale wetgeving in verband met een aanvraag voor een vergunning om het grondgebied van een Partij binnen te komen of daar te verblijven, te werken of te wonen.

 

Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf

Alle in lid 8 bedoelde activiteiten:

Geen.

8.   

De activiteiten die zakelijke bezoekers voor een kort verblijf mogen uitoefenen:

a)

bijeenkomsten en overleg: natuurlijke personen die deelnemen aan vergaderingen of conferenties, of zijn betrokken bij overleg met zakenpartners;

b)

onderzoek en ontwerp: technische, wetenschappelijke en statistische onderzoekers die onafhankelijk onderzoek verrichten of onderzoek voor een rechtspersoon van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is;

c)

marketingonderzoek: marktonderzoekers en -analisten die onderzoek of analyse verrichten voor een rechtspersoon van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is;

d)

opleidingsseminars: personeelsleden van een onderneming die het grondgebied binnenkomen dat door de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf wordt bezocht om een opleiding te krijgen in technieken en arbeidspraktijken die worden gebruikt door ondernemingen of organisaties op het grondgebied die door de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf worden bezocht, mits de ontvangen opleiding beperkt is tot waarneming, vertrouwdmaking en klassikaal onderricht;

e)

beurzen en tentoonstellingen: personeel dat op een beurs reclame maakt voor zijn onderneming of voor de producten of diensten van die onderneming;

f)

verkoop: vertegenwoordigers van een leverancier van diensten of goederen die bestellingen opnemen of over de verkoop van goederen of diensten onderhandelen of voor die leverancier overeenkomsten voor de verkoop van diensten of goederen sluiten, zonder zelf goederen of diensten te leveren. Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf verkopen niet rechtstreeks aan het publiek;

g)

inkoop: kopers die goederen of diensten kopen voor een onderneming, of leidinggevend en toezichthoudend personeel, dat betrokken is bij een commerciële transactie die plaatsvindt op het grondgebied van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is;

h)

service na verkoop of lease: installateurs, reparatie- en onderhoudspersoneel en toezichthouders met specialistische kennis die van wezenlijk belang is voor de contractuele verplichting van een verkoper, die diensten verlenen of werknemers opleiden om diensten te verlenen op grond van een garantie of een ander dienstverleningscontract in verband met de verkoop of verhuur van commerciële of industriële uitrusting en machines, met inbegrip van computersoftware, gekocht of gehuurd van een rechtspersoon van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is, gedurende de looptijd van de garantie of het dienstverleningscontract;

i)

commerciële transacties: leidinggevend en toezichthoudend personeel en personeel voor financiële diensten (met inbegrip van verzekeraars, bankiers en beleggingsmakelaars) dat betrokken is bij een commerciële transactie voor een rechtspersoon van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is;

j)

toerismepersoneel: vertegenwoordigers van hotels of reisbureaus, gidsen of reisorganisaties, die een congres of beurs bijwonen of daaraan deelnemen of een rondreis begeleiden die is begonnen op het grondgebied van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is; en

k)

vertaling en vertolking: vertalers of tolken die diensten verlenen als werknemers van een rechtspersoon van de Partij waarvan de zakelijke bezoeker voor een kort verblijf een natuurlijke persoon is.


BIJLAGE 22

DIENSTVERLENERS OP CONTRACTBASIS EN BEOEFENAREN VAN EEN VRIJ BEROEP

1.   

Elke Partij staat toe dat dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep van de andere Partij door middel van de aanwezigheid van natuurlijke personen overeenkomstig artikel 143 van deze overeenkomst op haar grondgebied diensten verlenen voor de in deze bijlage opgenomen sectoren en binnen de desbetreffende beperkingen.

2.   

De onderstaande lijst bevat de volgende elementen:

a)

de eerste kolom, waarin de sector of subsector wordt aangegeven waarvoor de categorie van dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep wordt geliberaliseerd; en

b)

de tweede kolom, waarin de toepasselijke beperkingen worden beschreven.

3.   

Naast de lijst van in deze bijlage opgenomen voorbehouden, mag elke Partij maatregelen vaststellen of handhaven met betrekking tot kwalificatievereisten, kwalificatieprocedures, technische normen, vergunningsvereisten en vergunningsprocedures die geen beperking in de zin van artikel 143 van deze overeenkomst inhouden. Zelfs wanneer die maatregelen – zoals een verplichte vergunning, de verplichte erkenning van kwalificaties in gereglementeerde sectoren of verplichte specifieke examens (inclusief taalexamens) – niet in deze bijlage zijn opgenomen, zijn zij in elk geval van toepassing op dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep van de Partijen.

4.   

De Partijen gaan geen verbintenissen aan voor dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep in economische activiteiten die niet in de lijst zijn opgenomen.

5.   

Voor de vaststelling van de afzonderlijke sectoren en subsectoren: wordt onder "CPC" de centrale productenclassificatie (Central Products Classification) verstaan, zoals vastgesteld in de "Statistical Papers, Series M, N° 77, CPC prov, 1991" van het Bureau voor de statistiek van de Verenigde Naties.

6.   

In de sectoren waar onderzoek naar de economische behoefte wordt uitgevoerd, zijn de belangrijkste criteria de beoordeling van:

a)

voor het Verenigd Koninkrijk: de relevante marktsituatie in het Verenigd Koninkrijk; alsmede

b)

voor de Unie: de relevante marktsituatie in de lidstaat of de regio waar de dienst zal worden verleend, onder meer met betrekking tot het aantal dienstverleners die op het moment van de beoordeling reeds een dienst verlenen, en de gevolgen voor die dienstverleners.

7.   

De lijsten in de punten 10 tot en met 13 zijn uitsluitend van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk en de Unie overeenkomstig artikel 520, lid 2, en artikel 774 van deze overeenkomst, en zijn enkel relevant in het kader van de handelsbetrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het Verenigd Koninkrijk. De lijsten laten de rechten en verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Unierecht, onverlet.

8.   

Voor alle duidelijkheid: voor de Unie betekent de verplichting om nationale behandeling toe te kennen, niet dat voor natuurlijke personen of rechtspersonen uit het Verenigd Koninkrijk de behandeling die in een lidstaat wordt toegekend op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of op grond van dat Verdrag genomen maatregelen, met inbegrip van de uitvoering daarvan in de lidstaten, moet worden uitgebreid tot:

i)

natuurlijke personen of ingezetenen van een andere lidstaat, of

ii)

rechtspersonen opgericht of georganiseerd naar het recht van een andere lidstaat of van de Unie die hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging in de Unie hebben.

9.   

In de onderstaande lijst worden de volgende afkortingen gebruikt:

AT

Oostenrijk

BE

België

BG

Bulgarije

CY

Cyprus

CZ

Tsjechië

DE

Duitsland

DK

Denemarken

EE

Estland

EL

Griekenland

ES

Spanje

EU

De Europese Unie, met inbegrip van al haar lidstaten

FI

Finland

FR

Frankrijk

HR

Kroatië

HU

Hongarije

IE

Ierland

IT

Italië

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

LV

Letland

MT

Malta

NL

Nederland

PL

Polen

PT

Portugal

RO

Roemenië

SE

Zweden

SI

Slovenië

SK

Slowaakse Republiek

CSS

Dienstverleners op contractbasis

IP

Beoefenaren van een vrij beroep

Dienstverleners op contractbasis

10.

Met inachtneming van de in de punten 12 en 13 opgenomen voorbehouden gaan de Partijen verbintenissen aan overeenkomstig artikel 143 van deze overeenkomst met betrekking tot de mode 4-categorie van dienstverleners op contractbasis in de volgende sectoren of subsectoren:

a)

Juridische adviesdiensten met betrekking tot internationaal publiekrecht en intern recht;

b)

Accountants en boekhouders;

c)

Belastingadvies;

d)

Diensten van architecten en stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten;

e)

Technische en geïntegreerde technische diensten;

f)

Medische en tandheelkundige diensten;

g)

Veterinaire diensten;

h)

Verloskundigen;

i)

Verpleegkundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel;

j)

Diensten in verband met computers en aanverwante diensten;

k)

Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten;

l)

Diensten op het gebied van reclame;

m)

Markt- en opinieonderzoek;

n)

Managementadvies;

o)

Diensten in verband met managementadvies;

p)

Technische keuring en analyses;

q)

Aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen;

r)

Mijnbouw;

s)

Onderhoud en reparatie van vaartuigen;

t)

Onderhoud en reparatie van spoorwegmaterieel;

u)

Onderhoud en reparatie van auto's, motorfietsen, sneeuwscooters en wegtransportmiddelen;

v)

Onderhoud en reparatie van luchtvaartuigen en delen daarvan;

w)

Onderhoud en reparatie van producten van metaal, machines (met uitzondering van kantoormachines), toestellen (met uitzondering van vervoermiddelen en kantoortoestellen) en consumentenartikelen;

x)

Vertalen en tolken;

y)

Telecommunicatiediensten;

z)

Post- en koeriersdiensten;

aa)

Bouwnijverheid en aanverwante civieltechnische diensten;

bb)

Inspectie van bouwterreinen;

cc)

Hoger onderwijs;

dd)

Diensten in verband met landbouw, jacht en bosbouw;

ee)

Milieudiensten;

ff)

Diensten van adviseurs en consulenten in verband met verzekeringen en aanverwante diensten;

gg)

Andere financiële diensten van adviseurs en consulenten;

hh)

Diensten van adviseurs en consulenten in verband met vervoer;

ii)

Reisbureaus en reisorganisatoren;

jj)

Toeristengidsen;

kk)

Diensten van adviseurs en consulenten in verband met de industrie.

Beoefenaren van een vrij beroep

11.

Met inachtneming van de in de punten 12 en 13 opgenomen voorbehouden gaan de Partijen verbintenissen aan overeenkomstig artikel 143 van deze overeenkomst met betrekking tot de mode 4-categorie van beoefenaren van een vrij beroep in de volgende sectoren of subsectoren:

a)

Juridische adviesdiensten met betrekking tot internationaal publiekrecht en intern recht;

b)

Diensten van architecten en stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten;

c)

Technische en geïntegreerde technische diensten;

d)

Diensten in verband met computers en aanverwante diensten;

e)

Onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten;

f)

Markt- en opinieonderzoek;

g)

Managementadvies;

h)

Diensten in verband met managementadvies;

i)

Mijnbouw;

j)

Vertalen en tolken;

k)

Telecommunicatiediensten;

l)

Post- en koeriersdiensten;

m)

Hoger onderwijs;

n)

Verzekeringen en aanverwante diensten, adviseurs en consulenten;

o)

Andere financiële diensten van adviseurs en consulenten;

p)

Diensten van adviseurs en consulenten in verband met vervoer;

q)

Diensten van adviseurs en consulenten in verband met de industrie.

12.

De voorbehouden van de Unie zijn:

Sector of subsector

Omschrijving van voorbehouden

Alle sectoren

CSS en IP:

 

In AT: de duur van het verblijf bedraagt ten hoogste zes maanden gedurende een periode van twaalf maanden, dan wel de duur van het contract indien dat korter is.

 

In CZ: de duur van het verblijf bedraagt ten hoogste twaalf opeenvolgende maanden, dan wel de duur van het contract indien dat korter is.

Juridische adviesdiensten met betrekking tot internationaal publiekrecht en intern recht

(deel van CPC 861)

CSS:

 

In AT, BE, CY, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IE, IT, LU, NL, PL, PT, SE: Geen.

 

In BG, CZ, DK, FI, HU, LT, LV, MT, RO, SI, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

In AT, CY, DE, EE, FR, HR, IE, LU, LV, NL, PL, PT, SE: Geen.

 

In BE, BG, CZ, DK, EL, ES, FI, HU, IT, LT, MT, RO, SI, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

Accountants en boekhouders

(CPC 86212 andere dan "auditdiensten", 86213, 86219 en 86220)

CSS:

 

In AT, BE, DE, EE, ES, HR, IE, IT, LU, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In BG, CZ, CY, DK, EL, FI, FR, HU, LT, LV, MT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Belastingadvies

(CPC 863) (1)

CSS:

 

In AT, BE, DE, EE, ES, FR, HR, IE, IT, LU, NL, PL, SI, SE: Geen.

 

In BG, CZ, CY, DK, EL, FI, HU, LT, LV, MT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In PT: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Architecten

alsmede

Stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten

(CPC 8671 en 8674)

CSS:

 

In BE, CY, EE, ES, EL, FR, HR, IE, IT, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In FI: Geen, behalve dat: natuurlijke personen moeten aantonen dat zij beschikken over specialistische kennis die relevant is voor de verleende dienst.

 

In BG, CZ, DE, HU, LT, LV, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In AT: Uitsluitend planningsdiensten, waarvoor: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

In CY, DE, EE, EL, FR, HR, IE, LU, LV, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In FI: Geen, behalve dat: natuurlijke personen moeten aantonen dat zij beschikken over specialistische kennis die relevant is voor de verleende dienst.

 

In BE, BG, CZ, DK, ES, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In AT: Uitsluitend planningsdiensten, waarvoor: Onderzoek naar de economische behoefte.

Technische diensten

alsmede

Geïntegreerde technische diensten

(CPC 8672 en 8673)

CSS:

 

In BE, CY, EE, ES, EL, FR, HR, IE, IT, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In FI: Geen, behalve dat: natuurlijke personen moeten aantonen dat zij beschikken over specialistische kennis die relevant is voor de verleende dienst.

 

In BG, CZ, DE, HU, LT, LV, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In AT: Uitsluitend planningsdiensten, waarvoor: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

In CY, DE, EE, EL, FR, HR, IE, LU, LV, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In FI: Geen, behalve dat: natuurlijke personen moeten aantonen dat zij beschikken over specialistische kennis die relevant is voor de verleende dienst.

 

In BE, BG, CZ, DK, ES, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In AT: Uitsluitend planningsdiensten, waarvoor: Onderzoek naar de economische behoefte.

Medische diensten (met inbegrip van psychologen) en tandheelkundige diensten

(CPC 9312 en deel van 85201)

CSS:

 

In SE: Geen.

 

In CY, CZ, DE, DK, EE, ES, IE, IT, LU, MT, NL, PL, PT, RO, SI: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In FR: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor psychologen, waarvoor: niet geconsolideerd.

 

In AT: Niet geconsolideerd, behalve voor psychologen en tandartsen, waarvoor: onderzoek naar de economische behoefte.

 

In BE, BG, EL, FI, HR, HU, LT, LV, SK: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Dierenartsen

(CPC 932)

CSS:

 

In SE: Geen.

 

In CY, CZ, DE, DK, EE, EL, ES, FI, FR, IE, IT, LT, LU, MT, NL, PL, PT, RO, SI: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In AT, BE, BG, HR, HU, LV, SK: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Verloskundigen

(deel van CPC 93191)

CSS:

 

In IE, SE: Geen.

 

In AT, CY, CZ, DE, DK, EE, EL, ES, FR, IT, LT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, RO, SI: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In BE, BG, FI, HR, HU, SK: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Verpleegkundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel

(deel van CPC 93191)

CSS:

 

In IE, SE: Geen.

 

In AT, CY, CZ, DE, DK, EE, EL, ES, FR, IT, LT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, RO, SI: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In BE, BG, FI, HR, HU, SK: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Diensten in verband met computers en aanverwante diensten

(CPC 84)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IE, IT, LU, LV, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In FI: Geen, behalve dat: natuurlijke personen moeten aantonen dat zij beschikken over specialistische kennis die relevant is voor de verleende dienst.

 

In AT, BG, CZ, CY, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

In DE, EE, EL, FR, IE, LU, LV, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In FI: Geen, behalve dat: natuurlijke personen moeten aantonen dat zij beschikken over specialistische kennis die relevant is voor de verleende dienst.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In HR: Niet geconsolideerd.

Onderzoek en ontwikkeling

(CPC 851, 852 behalve psychologen (2), en 853)

CSS:

 

EU behalve in NL, SE: Gastovereenkomst met een erkende onderzoeksorganisatie vereist (3).

 

EU behalve in CZ, DK, SK: Geen.

 

In CZ, DK, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU behalve in NL, SE: Gastovereenkomst met een erkende onderzoeksorganisatie vereist (4).

 

EU behalve in BE, CZ, DK, IT, SK: Geen.

 

In BE, CZ, DK, IT, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

Diensten op het gebied van reclame

(CPC 871)

CSS:

 

In BE, DE, EE, ES, FR, HR, IE, IT, LU, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DK, EL, FI, HU, LT, LV, MT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Markt- en opinieonderzoeksdiensten

(CPC 864)

CSS:

 

In BE, DE, EE, ES, FR, IE, IT, LU, NL, PL, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DK, EL, FI, HR, LV, MT, RO, SI, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In PT: Geen, behalve voor opinieonderzoek (CPC 86402), waarvoor: niet geconsolideerd. Niet geconsolideerd.

 

In HU, LT: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor opinieonderzoek (CPC 86402), waarvoor: niet geconsolideerd.

IP:

 

In DE, EE, FR, IE, LU, NL, PL, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, EL, ES, FI, HR, IT, LV, MT, RO, SI, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In PT: Geen, behalve voor opinieonderzoek (CPC 86402), waarvoor: niet geconsolideerd. Niet geconsolideerd.

 

In HU, LT: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor opinieonderzoek (CPC 86402), waarvoor: niet geconsolideerd.

Managementadvies

(CPC 865)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

In CY, DE, EE, EL, FI, FR, IE, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, DK, ES, HR, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

Diensten in verband met managementadvies

(CPC 866)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In HU: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor arbitrage en bemiddeling (CPC 86602), waarvoor: niet geconsolideerd. Niet geconsolideerd.

IP:

 

In CY, DE, EE, EL, FI, FR, IE, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, DK, ES, HR, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte

 

In HU: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor arbitrage en bemiddeling (CPC 86602), waarvoor: niet geconsolideerd. Niet geconsolideerd.

Technische keuring en analyses

(CPC 8676)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IE, IT, LU, NL, PL, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, FI, HU, LT, LV, MT, PT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen

(CPC 8675)

CSS:

 

In BE, EE, EL, ES, HR, IE, IT, LU, NL, PL, SI, SE: Geen.

 

In AT, CZ, CY, DE, DK, FI, HU, LT, LV, MT, PT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DE: Geen, behalve voor door de overheid aangestelde landmeters, waarvoor: niet geconsolideerd.

 

In FR: Geen, behalve voor landmeteractiviteiten in verband met het vaststellen van eigendomsrechten en de wetgeving inzake grondbezit, waarvoor: niet geconsolideerd.

 

In BG: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Mijnbouw (CPC 883, alleen diensten van adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

In DE, EE, EL, FI, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, HU, IT, LT, PL, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

Onderhoud en reparatie van vaartuigen

(deel van CPC 8868)

CSS:

 

In BE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LV, LU, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DE, DK, FI, HU, IE, LT, MT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Onderhoud en reparatie van spoorwegmaterieel

(deel van CPC 8868)

CSS:

 

In BE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DE, DK, FI, HU, IE, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Onderhoud en reparatie van auto's, motorfietsen, sneeuwscooters en wegtransportmiddelen

(CPC 6112, 6122, deel van 8867 en deel van 8868)

CSS:

 

In BE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LV, LU, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DE, DK, FI, HU, IE, LT, MT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Onderhoud en reparatie van luchtvaartuigen en delen daarvan

(deel van CPC 8868)

CSS:

 

In BE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DE, DK, FI, HU, IE, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Onderhoud en reparatie van producten van metaal, machines (met uitzondering van kantoormachines), toestellen (met uitzondering van vervoermiddelen en kantoortoestellen) en consumentenartikelen (5)

(CPC 633, 7545, 8861, 8862, 8864, 8865 en 8866)

CSS:

 

In BE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DE, DK, HU, IE, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In FI: Niet geconsolideerd, behalve in het kader van contracten na verkoop of lease; voor onderhoud en reparatie van consumentenartikelen (CPC 633): onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Vertalen en tolken

(CPC 87905, behalve officiële of beëdigde activiteiten)

CSS:

 

In BE, CY, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IT, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, DK, FI, HU, IE, LT, LV, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

In CY, DE, EE, FR, LU, LV, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, DK, EL, ES, FI, HU, IE, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In HR: Niet geconsolideerd.

Telecommunicatie (CPC 7544, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

In DE, EE, EL, FI, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

Post- en koeriersdiensten (CPC 751, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, FI, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

In DE, EE, EL, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, FI, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

Bouwnijverheid en aanverwante civieltechnische diensten

(CPC 511, 512, 513, 514, 515, 516, 517 en 518. BG: CPC 512, 5131, 5132, 5135, 514, 5161, 5162, 51641, 51643, 51644, 5165 en 517)

CSS:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve in BE, CZ, DK, ES, NL en SE.

 

In BE, DK, ES, NL, SE: Geen.

 

In CZ: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd, behalve NL. In NL: Geen.

Inspectie van bouwterreinen

(CPC 5111)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IE, IT, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, FI, HU, LT, LV, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Hoger onderwijs

(CPC 923)

CSS:

 

EU behalve in LU, SE: Niet geconsolideerd.

 

In LU: Niet geconsolideerd, behalve voor hoogleraren, waarvoor: geen.

 

In SE: Geen, behalve openbaar en particulier gefinancierde onderwijsdienstverleners die een of andere vorm van overheidssteun ontvangen, waarvoor: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU behalve in SE: Niet geconsolideerd.

 

In SE: Geen, behalve openbaar en particulier gefinancierde onderwijsdienstverleners die een of andere vorm van overheidssteun ontvangen, waarvoor: Niet geconsolideerd.

Landbouw, jacht en bosbouw (CPC 881, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

 

EU behalve in BE, DE, DK, ES, FI, HR en SE: Niet geconsolideerd.

 

In BE, DE, ES, HR, SE: Geen.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In FI: Niet geconsolideerd, met uitzondering van de diensten van adviseurs en consulenten in verband met bosbouw, waarvoor: geen. Geen.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Milieudiensten

(CPC 9401, 9402, 9403, 9404, deel van 94060, 9405, deel van 9406 en 9409)

CSS:

 

In BE, EE, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, DE, DK, EL, HU, LT, LV, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Diensten in verband met verzekeringen en aanverwante diensten (alleen diensten van adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, FI, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In HU: Niet geconsolideerd.

IP:

 

In DE, EE, EL, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, FI, IT, LT, PL, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In HU: Niet geconsolideerd.

Andere financiële diensten (alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In BE, DE, ES, EE, EL, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, FI, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In HU: Niet geconsolideerd.

IP:

 

In DE, EE, EL, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, FI, IT, LT, PL, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In HU: Niet geconsolideerd.

Vervoer (CPC 71, 72, 73 en 74, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In BE: Niet geconsolideerd.

IP:

 

In CY, DE, EE, EL, FI, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, DK, ES, HU, IT, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In PL: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor luchtvervoer, waarvoor: geen. Geen.

 

In BE: Niet geconsolideerd.

Reisbureaus en reisorganisatoren (met inbegrip van reisleiders (6))

(CPC 7471)

CSS:

 

In AT, CY, CZ, DE, EE, ES, FR, HR, IT, LU, NL, PL, SI, SE: Geen.

 

In BG, EL, FI, HU, LT, LV, MT, PT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

 

In BE, IE: Niet geconsolideerd, behalve voor reisleiders, waarvoor: geen. Geen.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Toeristische gidsen

(CPC 7472)

CSS:

 

In NL, PT, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CY, CZ, DE, DK, EE, FI, FR, EL, HU, IE, IT, LV, LU, MT, RO, SK, SI: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In ES, HR, LT, PL: Niet geconsolideerd.

IP:

 

EU: Niet geconsolideerd.

Industrie (CPC 884 en 885, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

 

In BE, DE, EE, EL, ES, FI, FR, HR, IE, IT, LV, LU, MT, NL, PL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BG, CZ, CY, HU, LT, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

 

In DK: Onderzoek naar de economische behoefte, behalve voor verblijven van dienstverleners op contractbasis tot maximaal drie maanden.

IP:

 

In DE, EE, EL, FI, FR, HR, IE, LV, LU, MT, NL, PT, SI, SE: Geen.

 

In AT, BE, BG, CZ, CY, DK, ES, HU, IT, LT, PL, RO, SK: Onderzoek naar de economische behoefte.

13.

De voorbehouden van het Verenigd Koninkrijk zijn:

Sector of subsector

Omschrijving van voorbehouden

Alle sectoren

Geen.

Juridische adviesdiensten met betrekking tot internationaal publiekrecht en intern recht

(deel van CPC 861)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Accountants en boekhouders

(CPC 86212 andere dan auditdiensten, 86213, 86219 en 86220)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Belastingadvies

(CPC 863) (7)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Architecten

alsmede

Stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten

(CPC 8671 en 8674)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Technische diensten

alsmede

Geïntegreerde technische diensten

(CPC 8672 en 8673)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Medische diensten (met inbegrip van psychologen) en tandheelkundige diensten

(CPC 9312 en deel van 85201)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Dierenartsen

(CPC 932)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Verloskundigen

(deel van CPC 93191)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Verpleegkundigen, fysiotherapeuten en paramedisch personeel

(deel van CPC 93191)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Diensten in verband met computers en aanverwante diensten

(CPC 84)

CSS:

VK: Geen.

IP:

Geen.

Onderzoek en ontwikkeling

(CPC 851, 852 behalve psychologen (8), en 853)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Diensten op het gebied van reclame

(CPC 871)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Markt- en opinieonderzoeksdiensten

(CPC 864)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Managementadvies

(CPC 865)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Diensten in verband met managementadvies

(CPC 866)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Technische keuring en analyses

(CPC 8676)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Aanverwante wetenschappelijke en technische adviezen

(CPC 8675)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Mijnbouw (CPC 883, alleen diensten van adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Onderhoud en reparatie van vaartuigen

(deel van CPC 8868)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Onderhoud en reparatie van spoorwegmaterieel

(deel van CPC 8868)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Onderhoud en reparatie van auto's, motorfietsen, sneeuwscooters en wegtransportmiddelen

(CPC 6112, 6122, deel van 8867 en deel van 8868)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Onderhoud en reparatie van luchtvaartuigen en delen daarvan

(deel van CPC 8868)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Onderhoud en reparatie van producten van metaal, machines (met uitzondering van kantoormachines), toestellen (met uitzondering van vervoermiddelen en kantoortoestellen) en consumentenartikelen (9)

(CPC 633, 7545, 8861, 8862, 8864, 8865 en 8866)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Vertalen en tolken

(CPC 87905, behalve officiële of beëdigde activiteiten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Telecommunicatie (CPC 7544, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Post- en koeriersdiensten (CPC 751, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Bouwnijverheid en aanverwante civieltechnische diensten

(CPC 511, 512, 513, 514, 515, 516, 517 en 518. BG: CPC 512, 5131, 5132, 5135, 514, 5161, 5162, 51641, 51643, 51644, 5165 en 517)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Inspectie van bouwterreinen

(CPC 5111)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Hoger onderwijs

(CPC 923)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Landbouw, jacht en bosbouw (CPC 881, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

Niet geconsolideerd.

IP:

Niet geconsolideerd.

Milieudiensten

(CPC 9401, 9402, 9403, 9404, deel van 94060, 9405, deel van 9406 en 9409)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Diensten in verband met verzekeringen en aanverwante diensten (alleen diensten van adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Andere financiële diensten (alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Vervoer (CPC 71, 72, 73 en 74, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.

Reisbureaus en reisorganisatoren (met inbegrip van reisleiders (10))

(CPC 7471)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Toeristische gidsen

(CPC 7472)

CSS:

Geen.

IP:

Niet geconsolideerd.

Industrie (CPC 884 en 885, alleen adviseurs en consulenten)

CSS:

Geen.

IP:

Geen.


(1)  Omvat niet juridisch advies en wettelijke vertegenwoordiging in belastingaangelegenheden, die zijn opgenomen in Juridische adviesdiensten met betrekking tot internationaal publiekrecht en intern recht.

(2)  Deel van CPC 85201, dat is opgenomen onder medische en tandheelkundige diensten.

(3)  Voor alle lidstaten, behalve DK, moeten de erkenning van de onderzoeksorganisatie en de gastovereenkomst beantwoorden aan de op grond van Richtlijn 2005/71/EG van 12 oktober 2005 vastgestelde voorwaarden.

(4)  Voor alle lidstaten, behalve DK, moeten de erkenning van de onderzoeksorganisatie en de gastovereenkomst beantwoorden aan de op grond van Richtlijn 2005/71/EG van 12 oktober 2005 vastgestelde voorwaarden.

(5)  Onderhoud en reparatie van kantoormachines en -toestellen, inclusief computers (CPC 845) is opgenomen onder Diensten in verband met computers.

(6)  Dienstverleners die tot taak hebben een groep reizigers van minimaal tien natuurlijke personen te begeleiden, zonder op specifieke locaties als gids op te treden.

(7)  Omvat niet juridisch advies en wettelijke vertegenwoordiging in belastingaangelegenheden, die zijn opgenomen in Juridische adviesdiensten met betrekking tot internationaal publiekrecht en intern recht.

(8)  Deel van CPC 85201, dat is opgenomen onder medische en tandheelkundige diensten.

(9)  Onderhoud en reparatie van kantoormachines en -toestellen, inclusief computers (CPC 845) is opgenomen onder Diensten in verband met computers.

(10)  Dienstverleners die tot taak hebben een groep reizigers van minimaal tien natuurlijke personen te begeleiden, zonder op specifieke locaties als gids op te treden.


BIJLAGE 23

VERKEER VAN NATUURLIJKE PERSONEN

Artikel 1

Procedurele verbintenissen in verband met binnenkomst en tijdelijk verblijf

De Partijen streven ernaar ervoor te zorgen dat de verwerking van aanvragen tot binnenkomst en tijdelijk verblijf op grond van hun respectieve verbintenissen van de overeenkomst op een goede administratieve praktijk berust:

a)

Elke Partij zorgt ervoor dat de vergoedingen die de bevoegde instanties in rekening brengen voor de verwerking van aanvragen tot binnenkomst en tijdelijk verblijf, de handel in diensten uit hoofde van deze overeenkomst niet overmatig hinderen of vertragen;

b)

de documenten die de bevoegde instanties van elke Partij kunnen verlangen van de aanvrager voor aanvragen tot binnenkomst en tijdelijk verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf moeten in verhouding staan tot het doel waarvoor ze worden verzameld;

c)

de bevoegde instanties van elke Partij verwerken volledige aanvragen tot binnenkomst en tijdelijk verblijf zo spoedig mogelijk;

d)

de bevoegde instanties van elke Partij streven ernaar om zonder onnodige vertraging informatie te verstrekken in antwoord op een redelijk verzoek van een aanvrager met betrekking tot de status van een verzoek;

e)

indien de bevoegde instanties van een Partij aanvullende informatie van de aanvrager verlangen om de aanvraag te kunnen verwerken, streven zij ernaar om de aanvrager daar zonder onnodige vertraging van in kennis te stellen;

f)

de bevoegde instanties van elke Partij stellen de aanvrager onverwijld in kennis van het resultaat nadat een beslissing is genomen;

g)

indien een aanvraag is goedgekeurd, stellen de bevoegde instanties van elke Partij de aanvrager in kennis van de periode van het verblijf en andere relevante voorwaarden;

h)

indien een aanvraag wordt afgewezen, verstrekken de bevoegde instanties van een Partij op verzoek of op eigen initiatief de aanvrager informatie over beschikbare herzienings- of beroepsprocedures; en

i)

elke Partij streeft ernaar om aanvragen in elektronische vorm te aanvaarden en te verwerken.

Artikel 2

Aanvullende procedurele verbintenissen die van toepassing zijn op binnen een onderneming overgeplaatste personen en hun partner, kinderen en gezinsleden (1)

1.   De bevoegde instanties van elke Partij nemen een besluit over een aanvraag tot binnenkomst of tijdelijk verblijf van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon of tot verlenging ervan en stellen de aanvrager overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures zo spoedig mogelijk en uiterlijk 90 dagen na de datum van indiening van de volledige aanvraag schriftelijk in kennis van het besluit.

2.   Indien de ter staving van de aanvraag verstrekte informatie of documentatie onvolledig is, streven de betrokken bevoegde instanties ernaar de aanvrager binnen een redelijke termijn mee te delen welke aanvullende informatie vereist is, en stellen zij een redelijke termijn voor de verstrekking ervan vast. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de bevoegde instanties de gevraagde aanvullende informatie hebben ontvangen.

3.   De Unie verleent gezinsleden van natuurlijke personen van het Verenigd Koninkrijk die binnen een onderneming naar de Unie zijn overgeplaatst, het recht op binnenkomst en tijdelijk verblijf dat aan gezinsleden van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt toegekend in het kader van artikel 19 van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad (2).

4.   Het Verenigd Koninkrijk staat de binnenkomst en het tijdelijk verblijf van partners en kinderen ten laste van binnen een onderneming overgeplaatste personen toe uit hoofde van de immigratievoorschriften van het Verenigd Koninkrijk.

5.   Het Verenigd Koninkrijk staat de in lid 4 bedoelde partners en kinderen ten laste van binnen een onderneming overgeplaatste personen toe om tijdens de geldigheidsduur van hun visum als werknemer of zelfstandige te werken, en verplicht hen niet om een werkvergunning te verkrijgen.


(1)  De leden 1, 2 en 3 gelden niet voor de lidstaten die niet onder Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB EU L 157 van 27.5.2014, blz. 1) (de "ICT-richtlijn") vallen.

(2)  Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB EU L 157 van 27.5.2014, blz. 1).


BIJLAGE 24

RICHTSNOEREN VOOR REGELINGEN INZAKE DE ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES

DEEL A

ALGEMENE BEPALINGEN

Inleiding

1.

Deze bijlage bevat richtsnoeren voor regelingen inzake de erkenningsvoorwaarden voor beroepskwalificaties ("regelingen") zoals bepaald in artikel 158 van deze overeenkomst.

2.

Op grond van artikel 158 van deze overeenkomst moet met deze richtsnoeren rekening worden gehouden bij de opstelling van gezamenlijke aanbevelingen door beroepsorganisaties of autoriteiten van de Partijen ("gezamenlijke aanbevelingen").

3.

De richtsnoeren zijn niet bindend, niet exhaustief en kunnen de rechten en plichten van de Partijen uit hoofde van deze overeenkomst niet wijzigen of beïnvloeden. Ze beschrijven de kenmerkende inhoud van regelingen en bieden algemene indicaties voor de economische waarde van een regeling en voor de verenigbaarheid van de respectieve regelingen inzake beroepskwalificaties.

4.

Niet alle elementen van deze richtsnoeren zijn in alle gevallen relevant en het staat de beroepsorganisaties en autoriteiten vrij om in hun gezamenlijke aanbevelingen andere elementen op te nemen die zij van belang achten voor de regelingen van het beroep en de beroepsactiviteiten in kwestie die stroken met deze overeenkomst.

5.

De Partnerschapsraad moet rekening houden met de richtsnoeren wanneer hij bepaalt of een regeling moet worden opgesteld en aangenomen. Ze doen geen afbreuk aan zijn evaluatie van de samenhang van gezamenlijke aanbevelingen met deel twee, rubriek een, titel II, noch aan zijn beoordelingsvrijheid om rekening te houden met de elementen die hij relevant acht, met inbegrip van die welke zijn vervat in gezamenlijke aanbevelingen.

AFDELING B

VORM EN INHOUD VAN EEN REGELING

6.

Deze afdeling beschrijft de kenmerkende inhoud van een regeling. Een deel ervan valt niet onder de taak van de beroepsorganisaties of autoriteiten die gezamenlijke aanbevelingen opstellen. Die aspecten vormen niettemin nuttige informatie waarmee bij de opstelling van gezamenlijke aanbevelingen rekening moet worden gehouden, zodat die aanbevelingen beter zijn afgestemd op de mogelijke reikwijdte van een regeling.

7.

Zaken die in deze overeenkomst specifiek worden geregeld en ook van toepassing zijn op een regeling (zoals de geografische reikwijdte van een regeling, de wisselwerking ervan met geplande niet-conforme maatregelen, het geschillenbeslechtingssysteem, beroepsmechanismen, monitoring- en evaluatiemechanismen van de regeling) mogen geen deel uitmaken van gezamenlijke aanbevelingen.

8.

Een regeling kan uiteenlopende mechanismen voor de erkenning van beroepskwalificaties in een Partij bevatten. Die kan ook, doch niet noodzakelijkerwijs, beperkt blijven tot voorschriften voor de reikwijdte van de regeling, de procedurele aspecten, de gevolgen van de erkenning en aanvullende eisen en het beheer van de regeling.

9.

Een regeling die door de Partnerschapsraad wordt aangenomen, moet aangeven welke mate van discretie moet worden voorbehouden aan de bevoegde autoriteiten die erkenningsbesluiten nemen.

Reikwijdte van een regeling

10.

De regeling moet het volgende aangeven:

a)

het (de) specifieke gereglementeerde beroep(en), de relevante beroepstitel(s) en de activiteit of reeks activiteiten die in beide Partijen wordt bestreken door de beroepsmatige werkzaamheden van het gereglementeerde beroep ("beroepsmatige werkzaamheden"), en

b)

of de erkenning van beroepskwalificaties met het oog op de toegang tot beroepsactiviteiten voor bepaalde of voor onbepaalde tijd geldt.

Erkenningsvoorwaarden

11.

De regeling kan met name nadere voorschriften bevatten voor:

a)

de beroepskwalificaties die nodig zijn voor erkenning in het kader van de regeling (bv. bewijs van formele kwalificaties, beroepservaring of andere bekwaamheidsattesten);

b)

de mate van discretie die is voorbehouden aan de erkenningsautoriteiten die verzoeken om erkenning van die kwalificaties beoordelen, en

c)

de procedures bij variaties en lacunes tussen beroepskwalificaties, en de middelen om de verschillen te overbruggen, zoals de mogelijkheid om compenserende maatregelen of andere relevante voorwaarden en beperkingen op te leggen.

Procedurele bepalingen

12.

De regeling kan voorschriften bevatten voor:

a)

de vereiste documenten en de vorm waarin die moeten worden ingediend (bv. in elektronische vorm of andere wijze, of ze vergezeld moeten gaan van vertalingen of van certificaten van echtheid enz.);

b)

de stappen en procedures in het erkenningsproces, waaronder ook mogelijke compenserende maatregelen, bijbehorende verplichtingen en tijdschema's, en

c)

de beschikbaarheid van informatie die relevant is voor alle aspecten van de erkenningsprocessen en -eisen.

Gevolgen van de erkenning en aanvullende eisen

13.

De regeling kan bepalingen voor de gevolgen van de erkenning bevatten (in voorkomend geval ook voor de verschillende vormen van dienstverlening).

14.

De regeling kan aanvullende eisen bevatten voor de daadwerkelijke uitoefening van het gereglementeerde beroep in de ontvangende Partij. Daarbij kan het gaan om:

a)

eisen op het gebied van registratie bij de lokale autoriteiten,

b)

adequate taalvaardigheden,

c)

bewijs van goed gedrag,

d)

naleving van de eisen die de ontvangende Partij stelt op het gebied van het gebruik van handels- en bedrijfsnamen;

e)

naleving van de eisen die de ontvangende Partij stelt op het gebied van ethiek, onafhankelijkheid en professioneel gedrag,

f)

de noodzaak om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten,

g)

regels inzake tuchtmaatregelen, financiële verantwoording en beroepsaansprakelijkheid, en

h)

eisen op het gebied van een continue professionele ontwikkeling.

Beheer van de regeling

15.

De regeling moet vermelden onder welke voorwaarden die opnieuw kan worden bezien of ingetrokken kan worden en wat de gevolgen van een herziening of intrekking zijn. Ook kan worden overwogen om bepalingen inzake de gevolgen van een eerder verleende erkenning op te nemen.

AFDELING C

ECONOMISCHE WAARDE VAN EEN VOORGENOMEN REGELING

16.

Op grond van artikel 158, lid 2, van deze overeenkomst worden gezamenlijke aanbevelingen ondersteund door een empirisch onderbouwde beoordeling van de economische waarde van een voorgenomen regeling. Daarbij kan het gaan om een evaluatie van de van de regeling verwachte economische baten voor de economieën van beide Partijen. De Partnerschapsraad kan een dergelijke beoordeling meenemen bij de ontwikkeling en goedkeuring van een regeling.

17.

Aspecten als de bestaande mate van marktopenheid, de behoeften van de sector, de markttrends en -ontwikkelingen, de verwachtingen en eisen van klanten en de zakelijke kansen vormen in dat verband nuttige elementen.

18.

De evaluatie hoeft niet te bestaan in een volledige en gedetailleerde analyse. Wel moet de evaluatie uitleg verschaffen over het belang van het beroep bij de vaststelling van een regeling, en de baten die daaruit voortvloeien voor de Partijen.

AFDELING D

VERENIGBAARHEID VAN DE RESPECTIEVE REGELINGEN INZAKE BEROEPSKWALIFICATIES

19.

Op grond van artikel 158, lid 2, van deze overeenkomst worden gezamenlijke aanbevelingen ondersteund door een empirisch onderbouwde beoordeling van de verenigbaarheid van de respectieve regelingen inzake beroepskwalificaties. De Partnerschapsraad kan die beoordeling meenemen bij de ontwikkeling en goedkeuring van een regeling.

20.

Het volgende proces is voor de beroepsorganisaties en autoriteiten bedoeld als richtpunt bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de respectieve beroepskwalificaties en -activiteiten en dient ter vereenvoudiging en vergemakkelijking van de erkenning van beroepskwalificaties.

Stap 1: Beoordeling van de beroepsmatige werkzaamheden en de voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep vereiste beroepskwalificaties in elke Partij.

21.

De beoordeling van de beroepsmatige werkzaamheden en van de voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep vereiste beroepskwalificaties in elk van de Partijen moet berusten op alle relevante informatie.

22.

De volgende elementen moeten in kaart worden gebracht:

a)

activiteiten of groepen activiteiten die onder de beroepsmatige werkzaamheden van het gereglementeerde beroep in elke Partij vallen; en

b)

de voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep vereiste beroepskwalificaties in elke Partij, waarbij het kan gaan om een van de volgende elementen:

i)

het minimaal vereiste onderwijsniveau, bijvoorbeeld toelatingsvereisten, onderwijsduur en inhoud van de studie;

ii)

de minimaal vereiste beroepservaring, bijvoorbeeld locatie, duur en voorwaarden van de praktische training of beroepservaring onder toezicht vóór registratie, vergunningverlening en dergelijke;

iii)

met goed gevolg afgelegde examens, met name examens van vakbekwaamheid; en

iv)

verkrijging van een vergunning en dergelijke waaruit onder meer blijkt dat voldaan is aan de nodige beroepskwalificatie-eisen voor de uitoefening van het beroep.

Stap 2: Evaluatie van de divergentie tussen de beroepsmatige werkzaamheden van het gereglementeerde beroep of tussen de voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep vereiste beroepskwalificaties in elke Partij

23.

De evaluatie van de divergentie in de beroepsmatige werkzaamheden van het gereglementeerde beroep of in de voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep vereiste beroepskwalificaties in elke Partij moet met name gericht zijn op het bepalen van substantiële divergentie.

24.

Van substantiële divergentie in de beroepsmatige werkzaamheden kan sprake zijn indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

een of meer activiteiten die onder een gereglementeerd beroep in de ontvangende Partij vallen, vallen niet onder het overeenkomstige beroep in de Partij van herkomst;

b)

dergelijke activiteiten vereisen een specifieke opleiding in de ontvangende Partij;

c)

de opleiding voor dergelijke activiteiten in de ontvangende Partij bestrijkt substantieel andere onderwerpen dan die welke worden bestreken door de kwalificatie van de aanvrager.

25.

Van substantiële divergentie in de voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep vereiste beroepskwalificaties kan sprake zijn indien er divergentie is in de eisen die de Partijen stellen aan het niveau, de duur of de inhoud van de opleiding die nodig is voor de uitoefening van de onder het gereglementeerde beroep vallende activiteiten.

Stap 3: Erkenningsmechanismen

26.

Er zijn uiteenlopende mechanismen voor de erkenning van beroepskwalificaties. Die hangen af van de omstandigheden. Binnen een Partij kunnen er uiteenlopende mechanismen zijn.

27.

Indien er geen sprake is van substantiële divergentie in de beroepsmatige werkzaamheden en in de voor de uitoefening van een gereglementeerd beroep vereiste beroepskwalificaties, kan een regeling voorzien in een eenvoudiger en meer gestroomlijnd erkenningsproces dan het geval zou zijn bij substantiële divergentie.

28.

Indien er wel sprake is van substantiële divergentie, kan de regeling voorzien in compenserende maatregelen waarmee een dergelijke divergentie teniet kan worden gedaan.

29.

Compenserende maatregelen om substantiële divergentie terug te dringen, moeten in verhouding staan tot de te overbruggen divergentie. Bij de beoordeling van de omvang van de noodzakelijke compenserende maatregelen kan rekening worden gehouden met in de praktijk opgedane beroepservaring en formeel gevalideerde opleiding.

30.

Los van de vraag of er sprake is van substantiële divergentie of niet, kan de regeling rekening houden met de mate van discretie die moet worden voorbehouden aan de bevoegde autoriteiten die besluiten over erkenningsverzoeken.

31.

Compenserende maatregelen kunnen verschillende vormen aannemen, zoals:

a)

een periode van stage in een gereglementeerd beroep in de ontvangende Partij, mogelijk gevolgd door een verdere opleiding, onder de verantwoordelijkheid van een gekwalificeerd persoon en met een gereglementeerde beoordeling;

b)

een controle verricht of erkend door de relevante autoriteiten van de ontvangende Partij om te beoordelen of de aanvrager de bekwaamheid bezit om een gereglementeerd beroep in die Partij uit te oefenen; of

c)

een tijdelijke beperking van de beroepsmatige werkzaamheden; of een combinatie van beide componenten.

32.

De regeling kan inhouden dat een aanvrager zelf een keuze uit de verschillende compenserende maatregelen mag maken wanneer dat de administratieve lasten voor de aanvrager kan beperken en dergelijke maatregelen gelijkwaardig zijn.

BIJLAGE 25

OVERHEIDSOPDRACHTEN

DEEL A

RELEVANTE BEPALINGEN VAN DE GPA

Artikelen I, II en III, artikel IV.1, punt a, artikelen IV.2 tot en met IV.7, artikelen VI tot en met XV, artikelen XVI.1, XVI.2 en XVI.3 en artikelen XVII en XVIII.

AFDELING B:

VERBINTENISSEN INZAKE MARKTTOEGANG

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "CPC" verstaan de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991).

ONDERAFDELING B1

Europese Unie

Overeenkomstig artikel 277, leden 2 en 3, van deze overeenkomst is deel twee, rubriek een, titel VI, niet alleen van toepassing op de opdrachten die onder de bijlagen van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA vallen, maar ook op de opdrachten die onder deze onderafdeling vallen.

De aantekeningen van de bijlagen 1 tot en met 7 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA zijn ook van toepassing op de opdrachten die onder deze onderafdeling vallen, tenzij in deze onderafdeling anders wordt bepaald.

Aanbestedingen die onder deze onderafdeling vallen

1.   Extra aanbestedende entiteiten

Opdrachten voor goederen en diensten zoals vermeld in de bijlagen 4, 5 en 6 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA en in punt 2 van deze onderafdeling, door de volgende aanbestedende entiteiten van de lidstaten:

a)

alle aanbestedende entiteiten waarvan de opdrachten onder Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) (de "EU-richtlijn nutsbedrijven") vallen en die aanbestedende diensten zijn (bijvoorbeeld die welke onder de bijlagen 1 en 2 bij aanhangsel I van de GPA vallen) of overheidsbedrijven (2) zijn en een of meer van de volgende activiteiten uitoefenen:

i)

de beschikbaarstelling of exploitatie van vaste netten voor openbare dienstverlening op het gebied van de productie, het vervoer of de distributie van gas of warmte, dan wel de gas- of warmtetoevoer aan die netten, of

ii)

een combinatie van dergelijke activiteiten met de in bijlage 3 bij aanhangsel I van de GPA bedoelde activiteiten;

b)

aanbestedende entiteiten in particuliere eigendom die een of meer van de in punt a) hierboven, in bijlage 3, punt 1, bij aanhangsel I van de GPA of een combinatie daarvan uitoefenen en die bijzondere of uitsluitende rechten genieten welke hun door een bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn verleend;

met betrekking tot opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de volgende drempelwaarden:

400 000 SDR voor opdrachten voor goederen en diensten;

5 000 000 SDR voor opdrachten voor diensten in verband met de bouw (CPC 51).

2.   Toevoeging van diensten

Opdrachten voor de volgende diensten, naast de diensten vermeld in bijlage 5 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA, voor entiteiten die onder de bijlagen 1, 2 en 3 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA of onder punt 1 van deze onderafdeling vallen:

hotels en restaurants (CPC 641);

eetgelegenheden (CPC 642);

drinkgelegenheden (CPC 643);

diensten in verband met telecommunicatie (CPC 754);

onroerendgoeddiensten voor een vast bedrag of op contractbasis (CPC 8220);

overige zakelijke diensten (CPC 87901, 87903, 87905 tot en met 87907);

onderwijs (CPC 92).

Opmerkingen:

1.

Opdrachten in verband met hotels en restaurants (CPC 641), het verstrekken van maaltijden (CPC 642), het verstrekken van dranken (CPC 643) en onderwijs (CPC 92) vallen onder de regeling voor nationale behandeling voor de aanbieders, met inbegrip van dienstverleners, uit het Verenigd Koninkrijk mits de waarde ervan ten minste 750 000 EUR bedraagt wanneer ze worden uitgeschreven door aanbestedende entiteiten die onder de bijlagen 1 en 2 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA vallen, of ten minste 1 000 000 EUR wanneer ze worden uitgeschreven door aanbestedende entiteiten die onder bijlage 3 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA vallen, of door aanbestedende entiteiten die onder punt 1 van deze onderafdeling vallen.

2.

De toevoer van gas of warmte naar netten bestemd voor openbare dienstverlening door een andere aanbestedende entiteit dan een aanbestedende dienst wordt niet als een activiteit in de zin van deze onderafdeling beschouwd wanneer:

a)

het gas of de warmte door de betrokken dienst wordt geproduceerd omdat het verbruik ervan noodzakelijk is voor de uitoefening van een andere dan de in deze afdeling of de in de punten a) tot en met f) van bijlage 3 van de Europese Unie bij aanhangsel I van de GPA bedoelde activiteit, en

b)

de toevoer aan het openbare net uitsluitend tot doel heeft die productie op economisch verantwoorde wijze te exploiteren en overeenstemt met ten hoogste 20 % van de omzet van de entiteit op basis van het gemiddelde over de laatste drie jaren, met inbegrip van het lopende jaar.

3.

Deel twee, rubriek een, Titel VI en deze bijlage hebben geen betrekking op de aanbesteding van de volgende diensten:

a)

menselijke gezondheidszorg (CPC 931);

b)

administratieve diensten voor gezondheidszorg (CPC 91122), en

c)

diensten voor de terbeschikkingstelling van verpleegkundig personeel en diensten voor de terbeschikkingstelling van medisch personeel (CPC 87206 en CPC 87209).

ONDERAFDELING B2

Verenigd Koninkrijk

Overeenkomstig artikel 277, leden 2 en 3, van deze overeenkomst is deel twee, rubriek een, titel VI niet alleen van toepassing op de opdrachten die onder de artikel II van de GPA vallen, maar ook op de opdrachten die onder deze onderafdeling vallen.

De aantekeningen van de bijlagen 1 tot en met 7 van het Verenigd Koninkrijk bij aanhangsel I van de GPA zijn ook van toepassing op de opdrachten die onder deze onderafdeling vallen, tenzij in deze onderafdeling anders wordt bepaald.

Aanbestedingen die onder deze onderafdeling vallen

1.   Extra aanbestedende entiteiten

Opdrachten voor goederen en diensten zoals vermeld in de bijlagen 4, 5 en 6 bij aanhangsel I van het Verenigd Koninkrijk van de GPA en in punt 2 van deze onderafdeling, door de volgende aanbestedende entiteiten van het Verenigd Koninkrijk:

a)

alle aanbestedende entiteiten waarvan de opdrachten onder de Contracts Regulation 2016 en de Utilities Contracts (Scotland) Regulations 2016 vallen en die aanbestedende diensten zijn (bijvoorbeeld die welke onder de bijlagen 1 en 2 bij aanhangsel I van de GPA vallen) of overheidsbedrijven zijn (zie aantekening 1) en een of meer van de volgende activiteiten uitoefenen:

i)

de beschikbaarstelling of exploitatie van vaste netten voor openbare dienstverlening op het gebied van de productie, het vervoer of de distributie van gas of warmte, dan wel de gas- of warmtetoevoer aan die netten, of

ii)

een combinatie van dergelijke activiteiten met de in bijlage 3 bij aanhangsel I van de GPA bedoelde activiteiten;

b)

aanbestedende entiteiten in particuliere eigendom die een of meer van de in punt a) hierboven, in bijlage 3, punt 1, bij aanhangsel I van de GPA of een combinatie daarvan uitoefenen en die bijzondere of uitsluitende rechten genieten welke hun door een bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk zijn verleend;

met betrekking tot opdrachten met een waarde gelijk aan of hoger dan de volgende drempelwaarden:

400 000 SDR voor opdrachten voor goederen en diensten;

5 000 000 SDR voor opdrachten voor diensten in verband met de bouw (CPC 51).

Aantekeningen bij punt 1:

1.

Volgens de Utilities Contracts Regulations 2016 is een overheidsbedrijf een bedrijf waarop aanbestedende diensten al dan niet rechtstreeks een overheersende invloed kunnen uitoefenen vanwege:

a)

het feit dat zij eigenaar van dat bedrijf zijn;

b)

het feit dat zij financieel deelnemen in dat bedrijf, of

c)

de governanceregels die van toepassing zijn op dat bedrijf.

2.

Volgens de Utilities Contracts (Scotland) Regulations 2016 is een overheidsbedrijf een persoon waarop een of meer aanbestedende diensten al dan niet rechtstreeks een overheersende invloed kunnen uitoefenen om een of meer van de volgende redenen:

a)

zij zijn eigenaar van die persoon;

b)

zij nemen financieel deel in die persoon;

c)

hun rechten zijn verleend krachtens de governanceregels die van toepassing zijn op die persoon.

3.

Volgens zowel de Utilities Contracts Regulations 2016 als de Utilities Contracts (Scotland) Regulations 2016 wordt een overheersende invloed van aanbestedende diensten vermoed aanwezig te zijn in een van de volgende gevallen waarin die diensten al dan niet rechtstreeks:

a)

de meerderheid van het geplaatste kapitaal van het bedrijf bezitten;

b)

over de meerderheid van de stemmen beschikken die aan de door het bedrijf uitgegeven aandelen zijn verbonden;

c)

meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van het bedrijf mogen aanwijzen.

2.   Toevoeging van diensten

Opdrachten voor de volgende diensten, naast de diensten vermeld in bijlage 5 van het Verenigd Koninkrijk bij aanhangsel I van de GPA, voor entiteiten die onder de bijlagen 1, 2 en 3 van het Verenigd Koninkrijk bij aanhangsel I van de GPA of onder punt 1 van deze onderafdeling vallen:

hotels en restaurants (CPC 641);

eetgelegenheden (CPC 642);

drinkgelegenheden (CPC 643);

diensten in verband met telecommunicatie (CPC 754);

onroerendgoeddiensten voor een vast bedrag of op contractbasis (CPC 8220);

overige zakelijke diensten (CPC 87901, 87903, 87905 tot en met 87907);

onderwijs (CPC 92).

Opmerkingen:

1.

Opdrachten in verband met hotels en restaurants (CPC 641), het verstrekken van maaltijden (CPC 642), het verstrekken van dranken (CPC 643) en onderwijs (CPC 92) vallen onder de regeling voor nationale behandeling voor de aanbieders, met inbegrip van dienstverleners, uit de Europese Unie mits de waarde ervan ten minste 663 540 GBP bedraagt wanneer ze worden uitgeschreven door aanbestedende entiteiten die onder de bijlagen 1 en 2 van het Verenigd Koninkrijk bij aanhangsel I van de GPA vallen, of ten minste 884 720 GBP wanneer ze worden uitgeschreven door aanbestedende entiteiten die onder bijlage 3 van het Verenigd Koninkrijk bij aanhangsel I van de GPA vallen, of door aanbestedende entiteiten die onder punt 1 van deze afdeling vallen.

2.

De toevoer van gas of warmte naar netten bestemd voor openbare dienstverlening door een andere aanbestedende entiteit dan een aanbestedende dienst wordt niet als een activiteit in de zin van deze afdeling beschouwd wanneer:

a)

het gas of de warmte door de betrokken dienst wordt geproduceerd omdat het verbruik ervan noodzakelijk is voor de uitoefening van een andere dan de in deze afdeling of de in de punten a) tot en met f) van bijlage 3 van het Verenigd Koninkrijk bij aanhangsel I van de GPA bedoelde activiteit, en

b)

de toevoer aan het openbare net uitsluitend tot doel heeft die productie op economisch verantwoorde wijze te exploiteren en overeenstemt met ten hoogste 20 % van de omzet van de entiteit op basis van het gemiddelde over de laatste drie jaren, met inbegrip van het lopende jaar.

3.

Deel twee, rubriek een, Titel VI en deze bijlage hebben geen betrekking op de aanbesteding van de volgende diensten:

a)

menselijke gezondheidszorg (CPC 931);

b)

administratieve diensten voor gezondheidszorg (CPC 91122), en

c)

diensten voor de terbeschikkingstelling van verpleegkundig personeel en diensten voor de terbeschikkingstelling van medisch personeel (CPC 87206 en CPC 87209).


(1)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB EU L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(2)  Volgens de EU-richtlijn nutsbedrijven is een "overheidsbedrijf" een bedrijf waarop aanbestedende diensten rechtstreeks of middellijk een overheersende invloed kunnen uitoefenen krachtens eigendom, financiële deelneming of de governanceregels voor het bedrijf. Een overheersende invloed wordt vermoed aanwezig te zijn, wanneer de aanbestedende diensten, al dan niet rechtstreeks, ten aanzien van een bedrijf:

i)

de meerderheid van het geplaatste kapitaal van het bedrijf bezitten,

ii)

over de meerderheid van de stemmen beschikken die aan de door het bedrijf uitgegeven aandelen zijn verbonden, of

iii)

meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van het bedrijf mogen aanwijzen.


BIJLAGE 26

LIJSTEN VAN ENERGIEGOEDEREN, KOOLWATERSTOFFEN EN GRONDSTOFFEN

LIJST VAN ENERGIEGOEDEREN PER GS-CODE

Aardgas, met inbegrip van vloeibaar aardgas (LPG) (GS-code 27.11)

Elektrische energie (GS-code 27.16)

Ruwe aardolie en aardolieproducten (GS-code 27.09-27.10, 27.13-27.15)

Vaste brandstoffen (GS-code 27.01, GS-code 27.02, GS-code 27.04)

Brandhout en houtskool (GS-code 44.01 en GS-code 44.02 goederen gebruikt voor energie)

Biogas (GS-code 38.25)

LIJST VAN KOOLWATERSTOFFEN PER GS-CODE

Ruwe aardolie (GS-code 27.09)

Aardgas (GS-code 27.11)

LIJST VAN GRONDSTOFFEN PER GS-HOOFDSTUK

Hoofdstuk

Post

25

Zout; zwavel; aarde en steen; gips, kalk en cement

26

Ertsen, slakken en assen, met uitzondering van uranium- of thoriumertsen en concentraten daarvan (GS-code 26.12)

27

Minerale brandstoffen, aardolie en distillatieproducten daarvan; bitumineuze stoffen; minerale was

28

Anorganische chemische producten; anorganische of organische verbindingen van edele metalen, van zeldzame aardmetalen; van radioactieve elementen of van isotopen, met uitzondering van radioactieve chemische elementen en radioactieve isotopen (splijtbare of vruchtbare chemische elementen en isotopen daaronder begrepen), alsmede verbindingen daarvan; mengsels en afvallen welke die producten bevatten (GS-code 28.44); en andere isotopen dan die bedoeld bij post 28.44; anorganische en organische verbindingen daarvan, al dan niet chemisch welbepaald (GS-code 28.45)

29

Organische chemische producten

31

Meststoffen

71

Echte en gekweekte parels, edelstenen en halfedelstenen, edele metalen en metalen geplateerd met edele metalen, alsmede werken daarvan, met uitzondering van echte of gekweekte parels, ook indien bewerkt of in stellen, doch niet aaneengeregen, gezet noch gevat; echte of gekweekte parels, tijdelijk aaneengeregen met het oog op het vervoer (GS-code 7101)

72

Gietijzer, ijzer en staal

74

Koper en werken van koper

75

Nikkel en werken van nikkel

76

Aluminium en werken van aluminium

78

Lood en werken van lood

79

Zink en werken van zink

80

Tin en werken van tin

81

Andere onedele metalen; cermets; werken van deze stoffen


BIJLAGE 27

ENERGIE- EN MILIEUSUBSIDIES

Als onderdeel van de in artikel 367, lid 14, van deze overeenkomst vermelde beginselen:

1)

mogen subsidies voor de toereikendheid van elektriciteitsopwekking, hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling geen afbreuk doen aan het vermogen van een Partij om te voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 304 van deze overeenkomst, mogen ze geen onnodige gevolgen hebben voor het efficiënte gebruik van elektriciteitsinterconnectoren als bedoeld in artikel 311 van deze overeenkomst, en moeten ze, onverminderd artikel 304, lid 3, van deze overeenkomst, worden vastgesteld door middel van een transparant, niet-discriminerend en doeltreffend proces, en

a)

moeten subsidies voor de toereikendheid van elektriciteitsopwekking capaciteitsaanbieders stimulansen bieden om op momenten waarop systeemstress verwacht wordt, beschikbaar te blijven en kunnen ze worden beperkt tot installaties die bepaalde CO2-emissiegrenswaarden niet overschrijden, en

b)

moeten subsidies voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling de verplichtingen of mogelijkheden van de begunstigden om deel te nemen aan de elektriciteitsmarkten onverlet laten.

2)

Niettegenstaande punt 1 kunnen, mits passende maatregelen worden genomen om overcompensatie te voorkomen, niet op concurrentie gebaseerde procedures worden gebruikt om subsidies voor hernieuwbare energie en warmtekrachtkoppeling te verlenen indien het potentiële aanbod ontoereikend is om een concurrerende procedure te waarborgen, de in aanmerking komende capaciteit waarschijnlijk geen significant effect zal hebben voor het handelsverkeer of de investeringen tussen de Partijen, of subsidies voor demonstratieprojecten worden verleend.

3)

Indien gedeeltelijke vrijstellingen van energiegerelateerde belastingen en heffingen (1) ten gunste van energie-intensieve gebruikers worden ingevoerd, mogen die vrijstellingen niet hoger zijn dan het totale bedrag van de belasting of heffing.

4)

Indien in geval van een stijging van de elektriciteitskosten als gevolg van klimaatbeleidsinstrumenten aan elektriciteitsintensieve gebruikers compensatie wordt toegekend, wordt die beperkt tot sectoren waarvoor, als gevolg van de kostenstijging, het risico op koolstoflekkage aanzienlijk is.

5)

Subsidies voor het koolstofvrij maken van emissies door eigen industriële activiteiten moeten leiden tot een algehele vermindering van de broeikasgasemissies. De subsidies moeten de emissies die rechtstreeks uit de industriële activiteit voortvloeien, verminderen. Subsidies ter verbetering van de energie-efficiëntie van eigen industriële activiteiten moeten de energie-efficiëntie verbeteren door, hetzij rechtstreeks, hetzij per productie-eenheid, het energieverbruik te verminderen.


(1)  Voor alle duidelijkheid: netkosten of -tarieven vallen niet onder heffingen.


BIJLAGE 28

NIET-TOEPASSING VAN TOEGANG VAN DERDEN EN ONTVLECHTING VAN EIGENDOM OP INFRASTRUCTUUR

Een Partij kan besluiten de artikelen 306 en 307 van deze overeenkomst niet toe te passen op nieuwe infrastructuur of op een aanzienlijke uitbreiding van bestaande infrastructuur indien:

a)

de risico's die aan de investering in de infrastructuur zijn verbonden, van dien aard zijn dat de investering niet zou plaatsvinden tenzij er een vrijstelling wordt verleend;

b)

de investering de concurrentie of de voorzieningszekerheid bevordert;

c)

de infrastructuur eigendom is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die op zijn minst qua rechtsvorm gescheiden is van de systeembeheerders in wier systemen die infrastructuur is of zal worden ingebouwd;

d)

de Partij, alvorens een vrijstelling te verlenen, een besluit neemt over de voorschriften en mechanismen betreffende het beheer en de toewijzing van capaciteit.


BIJLAGE 29

TOEWIJZING VAN CAPACITEIT VOOR ELEKTRICITEITSINTERCONNECTOREN VOOR HET TIJDSBESTEK VAN DE DAY-AHEAD-MARKT

DEEL 1

1.

De nieuwe procedure voor de toewijzing van capaciteit voor elektriciteitsinterconnectoren voor het tijdsbestek van de day-ahead-markt wordt gebaseerd op het concept van "losse koppeling van volumes in meerdere regio's".

De algemene doelstelling van de nieuwe procedure is de voordelen van de handel zoveel mogelijk te benutten.

Als eerste stap in de ontwikkeling van de nieuwe procedure zorgen de Partijen ervoor dat de transmissiesysteembeheerders ontwerpvoorstellen en een kosten-batenanalyse opstellen.

2.

Losse koppeling van volumes in meerdere regio's houdt in dat een marktkoppelingsfunctie wordt ontwikkeld om de netto-energieposities (impliciete toewijzing) te bepalen tussen:

a)

overeenkomstig Verordening (EU) 2019/943 ingestelde biedzones die rechtstreeks met het Verenigd Koninkrijk zijn verbonden door middel van een elektriciteitsinterconnector, en

b)

het Verenigd Koninkrijk.

3.

De netto-energieposities over elektriciteitsinterconnectoren worden berekend via een impliciet toewijzingsproces, door een specifiek algoritme toe te passen op:

a)

commerciële biedingen en aanbiedingen voor het tijdsbestek van de day-aheadmarkt van de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/943 ingestelde biedzones die rechtstreeks met het Verenigd Koninkrijk zijn verbonden door middel van een elektriciteitsinterconnector;

b)

commerciële biedingen en aanbiedingen voor het tijdsbestek van de day-aheadmarkt van relevante day-ahead-markten in het Verenigd Koninkrijk;

c)

netwerkcapaciteitsgegevens en systeemcapaciteiten die zijn vastgesteld overeenkomstig de tussen transmissiesysteembeheerders overeengekomen procedures; en

d)

gegevens over verwachte commerciële stromen op elektriciteitsinterconnecties tussen biedzones die verbonden zijn met het Verenigd Koninkrijk en andere biedzones in de Unie, zoals bepaald door de transmissiesysteembeheerders van de Unie aan de hand van robuuste methoden.

Dat proces moet verenigbaar zijn met de specifieke kenmerken van gelijkstroominterconnectoren, met inbegrip van de eisen inzake verliezen en op- en afregelen.

4.

De marktkoppelingsfunctie:

a)

levert lang genoeg vóór de werking van de respectieve day-ahead-markten van de Partijen (voor de Unie is dat een eenvormige day-ahead-koppeling zoals vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie (1)) resultaten op, zodat die resultaten als input kunnen worden gebruikt voor de processen die de resultaten op die markten bepalen;

b)

levert resultaten op die betrouwbaar en herhaalbaar zijn;

c)

is een specifiek proces om de afzonderlijke en gescheiden day-ahead-markten in de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar te verbinden; dat betekent met name dat het specifieke algoritme verschillend en gescheiden is van het algoritme dat wordt gebruikt in eenvormige day-aheadkoppeling, zoals ingesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1222, en, wat commerciële biedingen en aanbiedingen van de Unie betreft, alleen toegang heeft tot die welke afkomstig zijn van biedzones die rechtstreeks met het Verenigd Koninkrijk verbonden zijn door middel van een elektriciteitsinterconnector.

5.

De berekende netto-energieposities worden bekendgemaakt na validering en controle. Als de marktkoppelingsfunctie niet in staat is om te functioneren of een resultaat op te leveren, wordt elektriciteitsinterconnectorcapaciteit toegewezen door een fall-backproces, en worden marktdeelnemers ervan in kennis gesteld dat het fall-backproces zal worden toegepast.

6.

De kosten van de ontwikkeling en toepassing van de technische procedures worden gelijk gedeeld tussen de relevante transmissiesysteembeheerders of andere entiteiten van het Verenigd Koninkrijk enerzijds, en de relevante transmissiesysteembeheerders of andere entiteiten van de Unie anderzijds, tenzij het Gespecialiseerd Comité voor energie daar anders over beslist.

DEEL 2

Het tijdschema voor de uitvoering van deze bijlage is vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst als volgt:

a)

binnen 3 maanden – kosten-batenanalyse en overzicht van voorstellen voor technische procedures;

b)

binnen 10 maanden – voorstel voor technische procedures;

c)

binnen 15 maanden – inwerkingtreding van de technische procedures.


(1)  Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PB EU L 197 van 25.7.2015, blz. 24).


BIJLAGE 30

LUCHTWAARDIGHEIDS- EN MILIEUCERTIFICERING

DEEL A

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

1.   In deze bijlage worden de voorwaarden en methoden voor wederzijdse aanvaarding van verklaringen van overeenstemming en certificaten omschreven, met als doel de samenwerking op de onderstaande gebieden ten uitvoer te leggen, overeenkomstig artikel 445, lid 2, van deze overeenkomst:

a)

luchtwaardigheidscertificaten en monitoring van burgerluchtvaartproducten, zoals bedoeld in artikel 445, lid 1, punt a), van deze overeenkomst;

b)

milieucertificaten en tests van burgerluchtvaartproducten, zoals bedoeld in artikel 445, lid 1, punt b), van deze overeenkomst; en

c)

ontwerp- en productiecertificaten en monitoring van ontwerp- en productieorganisaties, zoals bedoeld in artikel 445, lid 1, punt c), van deze overeenkomst.

2.   Niettegenstaande lid 1 worden gebruikte burgerluchtvaartproducten, met uitzondering van gebruikte luchtvaartuigen, uitgesloten van het toepassingsgebied van deze bijlage.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a)

"aanvaarding": de erkenning van certificaten, goedkeuringen, wijzigingen, reparaties, documenten en gegevens van de ene Partij door de andere Partij, zonder valideringsactiviteit en zonder de afgifte van een overeenkomstig certificaat door die andere Partij;

b)

"certificaat van vrijgave voor gebruik": een door een erkende organisatie of bevoegde autoriteit van de exporterende Partij afgegeven certificaat waarbij wordt erkend dat een nieuw burgerluchtvaartproduct, met uitzondering van luchtvaartuigen, overeenstemt met een ontwerp dat door de exporterende Partij is goedgekeurd en zich in een staat bevindt die veilig gebruik mogelijk maakt;

c)

"categorie burgerluchtvaartproducten": een reeks producten met gemeenschappelijke kenmerken, zoals gegroepeerd in de technische uitvoeringsprocedures, op basis van certificeringsspecificaties van het EASA en de burgerluchtvaartautoriteit (CAA) van het Verenigd Koninkrijk;

d)

"certificeringsautoriteit": de technische agent van de exporterende Partij die een ontwerpcertificaat voor een burgerluchtvaartproduct afgeeft in zijn hoedanigheid van autoriteit die de in bijlage 8 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart uiteengezette verantwoordelijkheden van de staat van ontwerp uitoefent. Wanneer een ontwerpcertificaat wordt afgegeven door een erkende organisatie van de exporterende Partij, wordt de technische agent van de exporterende Partij beschouwd als certificeringsautoriteit;

e)

"ontwerpcertificaat": een vorm van erkenning door de technische agent of een erkende organisatie van een Partij dat het ontwerp of de wijziging van het ontwerp van een burgerluchtvaartproduct beantwoordt aan de luchtwaardigheidseisen, voor zover van toepassing, en de milieubeschermingseisen, met name wat betreft milieukenmerken die zijn vastgesteld in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Partij;

f)

"ontwerpgerelateerde exploitatievereisten": exploitatievereisten, met inbegrip van milieu-eisen, die een invloed hebben op de ontwerpkenmerken van het burgerluchtvaartproduct of op de ontwerpgegevens met betrekking tot de exploitatie of het onderhoud van dat product, waardoor het geschikt wordt voor een bepaald type activiteit;

g)

"export": het proces waarbij een burgerluchtvaartproduct uit het regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart van de ene Partij wordt gehaald voor de overdracht naar dat van de andere Partij;

h)

"exportcertificaat van luchtwaardigheid": een certificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij of, voor gebruikte luchtvaartuigen, door de bevoegde autoriteit van het land van registratie waaruit het product wordt geëxporteerd, waarbij wordt erkend dat een luchtvaartuig voldoet aan de toepasselijke luchtwaardigheids- en milieuvereisten die door de importerende Partij zijn meegedeeld;

i)

"exporterende Partij": de Partij uit wier regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart een burgerluchtvaartproduct wordt gehaald;

j)

"import": het proces waarbij een burgerluchtvaartproduct dat uit het regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart van de ene Partij is gehaald, onder dat van de andere Partij wordt gebracht;

k)

"importerende Partij": de Partij onder wier regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart een burgerluchtvaartproduct wordt gebracht;

l)

"ingrijpende wijziging": alle andere wijzigingen in het typeontwerp dan "geringe wijzigingen";

m)

"geringe wijziging": een wijziging in het typeontwerp die geen merkbaar effect heeft op de massa, de balans, de structurele sterkte, de betrouwbaarheid, de operationele kenmerken, de milieukenmerken of andere kenmerken die de luchtwaardigheid van het burgerluchtvaartproduct beïnvloeden;

n)

"gegevens betreffende de operationele geschiktheid": de reeks gegevens die vereist zijn voor de ondersteuning en de goedkeuring van de typespecifieke vluchtuitvoeringsaspecten van bepaalde typen luchtvaartuigen die gereguleerd zijn door het regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart van de Unie of van het Verenigd Koninkrijk. Die reeks moet worden opgesteld door de aanvrager of houder van het typecertificaat van het luchtvaartuig en moet deel uitmaken van het typecertificaat. Onder het regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart van de Unie of van het Verenigd Koninkrijk moet een eerste aanvraag van een typecertificaat of beperkt typecertificaat de aanvraag tot goedkeuring van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid omvatten, zoals van toepassing op het type luchtvaartuig, of moet ze daarmee worden aangevuld;

o)

"productiegoedkeuring": een certificaat dat door de bevoegde autoriteit van een Partij wordt afgegeven aan een fabrikant die burgerluchtvaartproducten vervaardigt, waarbij wordt erkend dat de fabrikant voldoet aan de toepasselijke eisen die in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Partij zijn uiteengezet voor de vervaardiging van de desbetreffende burgerluchtvaartproducten;

p)

"technische uitvoeringsprocedures": de procedures voor de uitvoering van deze bijlage die zijn opgesteld door de technische agenten van de Partijen, overeenkomstig artikel 445, lid 5, van deze overeenkomst;

q)

"valideringsautoriteit": de technische agent van de importerende Partij die een door de certificeringsautoriteit afgegeven ontwerpcertificaat aanvaardt of valideert, zoals gespecificeerd in deze bijlage.

AFDELING B

RAAD VAN TOEZICHT OP CERTIFICERING

Artikel 3

Oprichting en samenstelling

1.   De Raad van toezicht op certificering, die verantwoording moet afleggen aan het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart, wordt opgericht onder de gezamenlijke leiding van de technische agenten van de Partijen, als coördinerende technische instantie die verantwoordelijk is voor de doeltreffende uitvoering van deze bijlage. De raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de technische agenten van elke Partij en mag aanvullende deelnemers uitnodigen om hem te helpen zijn mandaat te vervullen.

2.   De Raad van toezicht op certificering komt regelmatig bijeen op verzoek van een van de technische agenten en neemt beslissingen en doet aanbevelingen bij consensus. De raad zorgt voor de opstelling en vaststelling van zijn reglement van orde.

Artikel 4

Mandaat

Het mandaat van de Raad van toezicht op certificering omvat met name:

a)

de in artikel 6 bedoelde technische uitvoeringsprocedures opstellen, vaststellen en evalueren;

b)

informatie uitwisselen over belangrijke veiligheidsproblemen en, waar passend, actieplannen opstellen om die problemen aan te pakken;

c)

technische problemen oplossen die onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten vallen en die gevolgen hebben voor de uitvoering van deze bijlage;

d)

waar passend, effectieve manieren ontwikkelen voor de samenwerking, technische ondersteuning en uitwisseling van informatie met betrekking tot veiligheids- en milieuvoorschriften, certificeringssystemen en systemen voor kwaliteitsbeheer en normalisering;

e)

periodieke evaluaties uitvoeren van de voorwaarden voor de validering of de aanvaarding van ontwerpcertificaten als bedoeld in de artikelen 10 en 13;

f)

wijzigingen van deze bijlage voorstellen aan het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart;

g)

overeenkomstig artikel 29 procedures opstellen om ervoor te zorgen dat elke Partij het vertrouwen behoudt in de betrouwbaarheid van de processen voor de opstelling van verklaringen van overeenstemming van de andere Partij;

h)

de uitvoering van de in punt g) vermelde procedures analyseren en maatregelen nemen; en

i)

onopgeloste problemen melden aan het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart en zorgen voor de uitvoering van de besluiten die het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart met betrekking tot deze bijlage heeft genomen.

AFDELING C

UITVOERING

Artikel 5

Bevoegde autoriteiten voor ontwerpcertificering, productiecertificering en exportcertificaten

1.   De bevoegde autoriteiten voor ontwerpcertificering zijn:

a)

voor de Unie: het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart; en

b)

voor het Verenigd Koninkrijk: de burgerluchtvaartautoriteit (Civil Aviation Authority) van het Verenigd Koninkrijk.

2.   De bevoegde autoriteiten voor productiecertificering en exportcertificaten zijn:

a)

voor de Unie: het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Wat exportcertificaten voor gebruikte luchtvaartuigen betreft, is dat de voor het luchtvaartuig bevoegde autoriteit van het land van registratie waaruit het luchtvaartuig wordt geëxporteerd; en

b)

voor het Verenigd Koninkrijk: de burgerluchtvaartautoriteit (Civil Aviation Authority) van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 6

Technische uitvoeringsprocedures

1.   De technische uitvoeringsprocedures worden opgesteld door de technische agenten van de Partijen via de raad van toezicht op certificering, teneinde te voorzien in specifieke procedures om de uitvoering van deze bijlage te vergemakkelijken door procedures voor communicatieactiviteiten tussen de bevoegde autoriteiten van de Partijen op te stellen.

2.   In de technische uitvoeringsprocedures komen ook de verschillen aan bod tussen de normen, regels, praktijken; procedures en systemen van de Partijen op het gebied van de burgerluchtvaart voor de uitvoering van deze bijlage, zoals bepaald in artikel 445, lid 5, van deze overeenkomst.

Artikel 7

Uitwisseling en bescherming van vertrouwelijke en door eigendomsrechten beschermde gegevens en informatie

1.   De gegevens en informatie die worden uitgewisseld in het kader van de uitvoering van deze bijlage, vallen onder artikel 453 van deze overeenkomst.

2.   De gegevens en informatie die in de loop van het valideringsproces worden uitgewisseld, blijven qua aard en inhoud beperkt tot wat nodig is om de overeenstemming met de toepasselijke technische voorschriften aan te tonen, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

3.   Geschillen over een uitwisseling van gegevens en informatie tussen de bevoegde autoriteiten worden beslecht zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures. Elke Partij behoudt het recht om het geschil door te verwijzen naar de Raad van toezicht op certificering.

AFDELING D

ONTWERPCERTIFICERING

Artikel 8

Algemene beginselen

1.   Deze afdeling heeft betrekking op alle ontwerpcertificaten en, in voorkomend geval, wijzigingen daarvan binnen het toepassingsgebied van deze bijlage, en met name:

a)

typecertificaten, met inbegrip van beperkte typecertificaten;

b)

aanvullende typecertificaten;

c)

goedkeuringen van reparatieontwerpen; en

d)

autorisaties op basis van technical standard orders.

2.   Een ontwerpcertificaat of een wijziging die door de certificeringsautoriteit is afgegeven of goedgekeurd of waarvan de afgifte of goedkeuring aan de gang is, wordt door de valideringsautoriteit gevalideerd, al naargelang het in artikel 12 bedoelde niveau van betrokkenheid, of aanvaard, overeenkomstig de voorwaarden in deze bijlage en zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures, met inbegrip van de voorwaarden voor aanvaarding en validering van certificaten.

3.   Met het oog op de uitvoering van deze bijlage zorgt elke Partij ervoor dat, in haar regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, het vermogen van een ontwerporganisatie om zich van haar verantwoordelijkheden te kwijten voldoende wordt gecontroleerd via een systeem van certificatie van ontwerporganisaties.

Artikel 9

Valideringsproces

1.   Een aanvraag tot validering van een ontwerpcertificaat van een burgerluchtvaartproduct wordt ingediend bij de valideringsautoriteit, via de certificeringsautoriteit, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

2.   De certificeringsautoriteit zorgt ervoor dat de valideringsautoriteit alle relevante gegevens en informatie ontvangt die zij nodig heeft voor de validering van het ontwerpcertificaat, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

3.   Wanneer de valideringsautoriteit de aanvraag tot validering van het ontwerpcertificaat ontvangt, bepaalt zij de certificeringsbasis voor de validering overeenkomstig artikel 11, alsook het niveau van betrokkenheid van de valideringsautoriteit bij het valideringsproces overeenkomstig artikel 12.

4.   Zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures, baseert de valideringsautoriteit haar validering zoveel mogelijk op de technische evaluaties, tests, inspecties en verklaringen van overeenstemming van de certificeringsautoriteit.

5.   Na de door de certificeringsautoriteit verstrekte relevante gegevens en informatie te hebben bestudeerd, geeft de valideringsautoriteit haar ontwerpcertificaat voor het gevalideerde burgerluchtvaartproduct ("gevalideerd ontwerpcertificaat") af indien:

a)

bevestigd is dat de certificeringsautoriteit haar eigen ontwerpcertificaat voor het burgerluchtvaartproduct heeft afgegeven;

b)

de certificeringsautoriteit heeft verklaard dat het burgerluchtvaartproduct voldoet aan de in artikel 11 bedoelde certificeringsbasis;

c)

alle problemen die aan het licht zijn gekomen tijdens het door de valideringsautoriteit uitgevoerde valideringsproces zijn opgelost; en

d)

de aanvrager voldoet aan de aanvullende administratieve eisen, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

6.   Elke Partij zorgt ervoor dat aanvragers, met het oog op het verkrijgen en behouden van een gevalideerd ontwerpcertificaat, alle relevante ontwerpinformatie, tekeningen en testverslagen, met inbegrip van inspectieverslagen voor het gecertificeerde burgerluchtvaartproduct, ter beschikking van de certificeringsautoriteit stellen en houden, teneinde de informatie te verschaffen die nodig is om te garanderen dat het burgerluchtvaartproduct voldoet aan de eisen inzake blijvende luchtwaardigheid en de toepasselijke milieuvoorschriften.

Artikel 10

Voorwaarden voor de validering van ontwerpcertificaten

1.   Typecertificaten die zijn afgegeven door de technische agent van de Unie, als certificeringsautoriteit, worden gevalideerd door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als valideringsautoriteit. De volgende gegevens vergen aanvaarding:

a)

het handboek voor de installatie van de motor (voor typecertificaten voor motoren);

b)

het handboek voor structurele reparaties;

c)

instructies voor de blijvende luchtwaardigheid van verbindingssystemen van elektrische bedrading; en

d)

het handboek gewicht en balans.

De procedure voor de aanvaarding van de desbetreffende gegevens kan nader worden omschreven in technische uitvoeringsprocedures. Dergelijke nadere omschrijving van de procedure mag geen afbreuk doen aan de in de eerste alinea bepaalde verplichte aanvaarding.

2.   Significante aanvullende typecertificaten en goedkeuringen voor significante ingrijpende wijzigingen die zijn afgegeven door de technische agent van de Unie, als certificeringsautoriteit, worden gevalideerd door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als valideringsautoriteit. In beginsel wordt gebruikgemaakt van een gestroomlijnd valideringsproces dat beperkt is tot technische vertrouwdmaking, zonder dat de valideringsautoriteit betrokken wordt bij het aantonen van de nalevingsactiviteiten door de aanvrager, tenzij de technische agenten, per geval, anders beslissen.

3.   Typecertificaten die zijn afgegeven door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als certificeringsautoriteit, worden gevalideerd door de technische agent van de Unie, als valideringsautoriteit.

4.   Aanvullende typecertificaten, goedkeuringen voor ingrijpende wijzigingen en ingrijpende reparaties en autorisaties op basis van technical standard orders die zijn afgegeven door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als certificeringsautoriteit, of door een uit hoofde van de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk erkende organisatie, worden door de technische agent van de Unie, als valideringsautoriteit, gevalideerd. Er mag worden gebruikgemaakt van een gestroomlijnd valideringsproces dat beperkt is tot technische vertrouwdmaking, zonder dat de valideringsautoriteit betrokken wordt bij het aantonen van de nalevingsactiviteiten door de aanvrager, tenzij de technische agenten, per geval, anders beslissen.

Artikel 11

Certificeringsbasis voor de validering

1.   Met het oog op de validering van een ontwerpcertificaat van een burgerluchtvaartproduct baseert de valideringsautoriteit zich voor het bepalen van de certificeringsbasis op de volgende eisen die zijn uiteengezet in de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van haar Partij:

a)

de door de certificeringsautoriteit vastgestelde luchtwaardigheidseisen voor een soortgelijk burgerluchtvaartproduct die van kracht waren op de effectieve aanvraagdatum, in voorkomend geval aangevuld met aanvullende technische voorwaarden die in de technische uitvoeringsprocedures nader zijn beschreven; en

b)

de milieubeschermingseisen voor het burgerluchtvaartproduct die van kracht waren op de datum van de aanvraag tot validering bij de valideringsautoriteit.

2.   In voorkomend geval specificeert de valideringsautoriteit:

a)

de vrijstellingen van de toepasselijke eisen;

b)

de afwijkingen van de toepasselijke eisen; of

c)

de compenserende factoren die zorgen voor een gelijkwaardig veiligheidsniveau wanneer de toepasselijke eisen niet worden nageleefd.

3.   In aanvulling op de eisen van de leden 1 en 2 vermeldt de valideringsautoriteit alle bijzondere voorwaarden die moeten worden toegepast als de desbetreffende luchtwaardigheidsvoorschriften, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen geen passende of geschikte veiligheidseisen voor het burgerluchtvaartproduct bevatten omdat:

a)

het burgerluchtvaartproduct nieuwe of ongewone ontwerpkenmerken heeft ten opzichte van de ontwerppraktijken waarop de toepasselijke luchtwaardigheidsvoorschriften, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zijn gebaseerd;

b)

het beoogde gebruik van het burgerluchtvaartproduct onconventioneel is; of

c)

uit ervaringen met andere, soortgelijke burgerluchtvaartproducten die in de praktijk worden gebruikt of met burgerluchtvaartproducten die vergelijkbare ontwerpkenmerken hebben, is gebleken dat onveilige situaties kunnen ontstaan.

4.   Bij het vaststellen van uitzonderingen, afwijkingen, compenserende factoren of bijzondere voorwaarden houdt de valideringsautoriteit terdege rekening met de uitzonderingen, afwijkingen, compenserende factoren of bijzondere voorwaarden van de certificeringsautoriteit; zij mag voor de te valideren burgerluchtvaartproducten geen hogere eisen stellen dan voor haar eigen soortgelijke producten. De valideringsautoriteit stelt de certificeringsautoriteit in kennis van alle uitzonderingen, afwijkingen, compenserende factoren of bijzondere voorwaarden.

Artikel 12

Niveau van betrokkenheid van de valideringsautoriteit

1.   Het niveau van betrokkenheid van de valideringsautoriteit van een Partij tijdens het valideringsproces, zoals bedoeld in artikel 9 en nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures, wordt hoofdzakelijk bepaald door:

a)

de ervaring en staat van dienst van de bevoegde autoriteit van de andere Partij als certificeringsautoriteit;

b)

de ervaring die die valideringsautoriteit al tijdens eerdere valideringen met de bevoegde autoriteit van de andere Partij heeft opgedaan;

c)

de aard van het te valideren ontwerp;

d)

de prestaties en ervaring van de aanvrager met de valideringsautoriteit; en

e)

het resultaat van de in de artikelen 28 en 29 bedoelde beoordelingen van de kwalificatievereisten.

2.   De valideringsautoriteit past tijdens de validering van een certificaat bijzondere procedures toe en voert een doorlichting uit, met name van de processen en methoden van de certificeringsautoriteit, indien de certificeringsautoriteit na 30 september 2004 nog geen certificaat voor de categorie burgerluchtvaartproducten heeft afgegeven. De toe te passen procedures en criteria worden nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

3.   De effectieve uitvoering van de in de leden 1 en 2 uiteengezette beginselen wordt regelmatig gemeten, gemonitord, en beoordeeld door de Raad van toezicht op certificering, waarbij wordt gebruikgemaakt van meetmethoden die in de technische uitvoeringsprocedures nader zijn beschreven.

Artikel 13

Aanvaarding

1.   Voor een ontwerpcertificaat dat aanvaarding vergt, aanvaardt de valideringsautoriteit het door de certificeringsautoriteit afgegeven ontwerpcertificaat zonder enige valideringsactiviteit. In dat geval erkent de valideringsautoriteit het ontwerpcertificaat als gelijkwaardig aan een certificaat dat is afgegeven overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van haar Partij, en geeft zij zelf geen overeenkomstig certificaat af.

2.   Niet-significante aanvullende typecertificaten, niet-significante ingrijpende wijzigingen en autorisaties op basis van technical standard orders die zijn afgegeven door de technische agent van de Unie, als certificeringsautoriteit, of door een uit hoofde van het recht van de Unie erkende organisatie, worden door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als valideringsautoriteit, aanvaard.

3.   Geringe wijzigingen en geringe reparaties die zijn goedgekeurd door de technische agent van de Unie als certificeringsautoriteit of door een uit hoofde van het recht van de Unie erkende organisatie, worden door het technisch agentschap van het Verenigd Koninkrijk, als valideringsautoriteit, aanvaard.

4.   Geringe wijzigingen en geringe reparaties die zijn goedgekeurd door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als certificeringsautoriteit, of door een uit hoofde van de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk erkende organisatie, worden door de technische agent van de Unie, als valideringsautoriteit, aanvaard.

Artikel 14

Bepalingen met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 10 en 13

1.   De indeling in geringe en ingrijpende wijzigingen wordt opgesteld door de certificeringsautoriteit overeenkomstig de definities die in deze bijlage zijn vastgesteld, en wordt geïnterpreteerd overeenkomstig de toepasselijke regels en procedures van de certificeringsautoriteit.

2.   Wanneer de certificeringsautoriteit bepaalt of een aanvullend typecertificaat of een ingrijpende wijziging significant of niet-significant is, bekijkt zij de wijziging in het kader van alle vorige relevante ontwerpwijzigingen en alle bijbehorende herzieningen van de toepasselijke certificeringsspecificaties die in het typecertificaat van het burgerluchtvaartproduct zijn opgenomen. Wijzigingen die aan een van de volgende criteria beantwoorden, worden automatisch als significant beschouwd:

a)

de algemene configuratie of de constructiebeginselen zijn niet behouden; of

b)

de voor de certificering van het te wijzigen product gebruikte veronderstellingen gelden niet langer.

Artikel 15

Bestaande ontwerpcertificaten

Voor de toepassing van deze bijlage geldt het volgende:

a)

typecertificaten, aanvullende typecertificaten en goedkeuringen van wijzigingen en reparaties, alsmede autorisaties op basis van technical standard orders en wijzigingen daarvan die op grond van het Unierecht zijn afgegeven door de technische agent van de Unie aan aanvragers uit het Verenigd Koninkrijk of door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde erkende ontwerporganisatie en die geldig zijn op 31 december 2020, worden geacht te zijn afgegeven door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als certificeringsautoriteit, of door een uit hoofde van de wet- en regelgeving van het Verenigd Koninkrijk erkende organisatie en te zijn aanvaard door de technische agent van de Unie, als valideringsautoriteit, overeenkomstig artikel 13, lid 1;

b)

typecertificaten, aanvullende typecertificaten en goedkeuringen van wijzigingen en reparaties, alsmede autorisaties op basis van technical standard orders en wijzigingen daarvan die op grond van het Unierecht zijn afgegeven door de technische agent van de Unie aan aanvragers uit de Unie of door een in de Unie gevestigde ontwerporganisatie en die geldig zijn op 31 december 2020, worden geacht te zijn aanvaard door de technische agent van het Verenigd Koninkrijk, als valideringsautoriteit, overeenkomstig artikel 13, lid 1.

Artikel 16

Overdracht van een ontwerpcertificaat

Als een ontwerpcertificaat wordt overgedragen naar een andere entiteit, stelt de certificeringsautoriteit die verantwoordelijk is voor het ontwerpcertificaat de valideringsautoriteit onmiddellijk in kennis van de overdracht en past zij de procedure voor de overdracht van ontwerpcertificaten toe, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

Artikel 17

Ontwerpgerelateerde exploitatievereisten

1.   De technische agenten zorgen ervoor dat, indien nodig, tijdens het valideringsproces gegevens en informatie met betrekking tot ontwerpgerelateerde exploitatievereisten worden uitgewisseld.

2.   Afhankelijk van een besluit van de technische agenten mag de valideringsautoriteit voor sommige ontwerpgerelateerde exploitatievereisten de verklaring van overeenstemming van de certificeringsautoriteit aanvaarden via het valideringsproces.

Artikel 18

Vluchtuitvoeringsdocumenten en -gegevens betreffende het type

1.   Bepaalde typespecifieke reeksen van vluchtuitvoeringsdocumenten en -gegevens, met inbegrip van gegevens betreffende de operationele geschiktheid in het systeem van de Unie en de gelijkwaardige gegevens in het systeem van het Verenigd Koninkrijk, die verstrekt zijn door de houder van het typecertificaat, worden goedgekeurd of aanvaard door de certificeringsautoriteit en, indien nodig, uitgewisseld tijdens het valideringsproces.

2.   De in lid 1 bedoelde vluchtuitvoeringsdocumenten en -gegevens kunnen ofwel worden aanvaard ofwel worden gevalideerd door de valideringsautoriteit, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

Artikel 19

Gelijktijdige validering

Als de aanvrager en de technische agenten dat beslissen, kan waar passend worden gebruikgemaakt van een gelijktijdig certificerings- en valideringsproces, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

Artikel 20

Blijvende luchtwaardigheid

1.   De bevoegde autoriteiten nemen maatregelen wanneer burgerluchtvaartproducten waarvoor zij de certificeringsautoriteit zijn, zich in onveilige staat bevinden.

2.   Met betrekking tot burgerluchtvaartproducten die in het kader van haar regelgevingssysteem zijn ontworpen of gebouwd, verleent de bevoegde autoriteit van de ene Partij op verzoek bijstand aan de bevoegde autoriteit van de andere Partij bij het bepalen van eventuele maatregelen die noodzakelijk worden geacht met het oog op de blijvende luchtwaardigheid van de burgerluchtvaartproducten.

3.   Wanneer onderhoudsproblemen of andere mogelijke veiligheidsproblemen met een burgerluchtvaartproduct dat onder het toepassingsgebied van deze bijlage valt, leiden tot een onderzoek door de technische agent van een Partij die de certificeringsautoriteit voor het burgerluchtvaartproduct is, verleent de technische agent van de andere Partij, op verzoek, steun bij de uitvoering van dat onderzoek, onder meer door relevante informatie te verstrekken die door relevante entiteiten is gerapporteerd met betrekking tot gebreken, storingen, defecten of andere voorvallen die verband houden met dat burgerluchtvaartproduct.

4.   De houder van een ontwerpcertificaat die zijn rapporteringsverplichtingen aan de certificeringsautoriteit naleeft en het uit hoofde van deze bijlage vastgestelde mechanisme voor informatie-uitwisseling toepast, wordt geacht te hebben voldaan aan de verplichting om gebreken, storingen, defecten of andere voorvallen die gevolgen hebben voor dat burgerluchtvaartproduct te rapporteren aan de valideringsautoriteit.

5.   De acties die moeten worden ondernomen voor de aanpak van onveilige situaties en de uitwisseling van veiligheidsinformatie, zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 4, worden nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

6.   De technische agent van de ene Partij houdt de technische agent van de andere Partij op de hoogte van alle verplichte informatie op het gebied van blijvende luchtwaardigheid met betrekking tot onder het toepassingsgebied van deze bijlage vallende burgerluchtvaartproducten die in het kader van zijn toezichtsysteem zijn ontworpen of gebouwd.

7.   Alle veranderingen van de luchtwaardigheidsstatus van een certificaat dat is afgegeven door de technische agent van de ene Partij worden tijdig meegedeeld aan de technische agent van de andere Partij.

AFDELING E

PRODUCTIECERTIFICERING

Artikel 21

Erkenning van de systemen voor productiecertificering en -toezicht

1.   De importerende partij erkent het systeem voor productiecertificering en -toezicht van de exporterende partij, aangezien het systeem als voldoende gelijkwaardig wordt beschouwd aan het systeem van de importerende partij binnen het toepassingsgebied van deze bijlage, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel.

2.   De erkenning door de Unie van het systeem voor productiecertificering en -toezicht van het Verenigd Koninkrijk is beperkt tot de erkenning van de productie van categorieën burgerluchtvaartproducten die op 31 december 2020 reeds aan dat systeem waren onderworpen, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

3.   Indien een nieuwe categorie burgerluchtvaartproducten wordt toegevoegd aan het systeem voor productiecertificering- en toezicht van de exporterende Partij stelt de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij de technische agent van de importerende Partij daarvan in kennis. Alvorens de erkenning van het systeem voor productiecertificering en -toezicht uit te breiden tot de nieuwe categorie burgerluchtvaartproducten, kan de technische agent van de importerende Partij beslissen een beoordeling uit te voeren om te bevestigen dat het systeem voor productiecertificering en -toezicht van de exporterende Partij voor die categorie burgerluchtvaartproducten voldoende gelijkwaardig is aan het systeem voor productiecertificering en -toezicht van de importerende Partij. Die beoordeling wordt uitgevoerd zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures, en kan een beoordeling omvatten van de houder van de productiegoedkeuring die onder het toezicht van de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij staat. De procedure voor de uitbreiding van de erkenning van het systeem voor productiecertificering- en -toezicht van de exporterende Partij naar de nieuwe categorie burgerluchtvaartproducten van de importerende Partij wordt nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

4.   De erkenning van een systeem voor productiecertificering en -toezicht van de exporterende Partij door de importerende Partij is afhankelijk van de vraag of het veiligheidsniveau dat wordt geboden door het systeem voor productiecertificering en -toezicht van de exporterende Partij voldoende gelijkwaardig blijft aan datgene dat wordt geboden door het systeem voor productiecertificering en -toezicht van de importerende Partij. De gelijkwaardigheid van het systeem voor productiecertificering en -toezicht wordt voortdurend gemonitord door middel van de procedures van artikel 29.

5.   De leden 1 tot en met 3 zijn ook van toepassing op de productie van een burgerluchtvaartproduct waarvoor de verantwoordelijkheden van de staat van ontwerp worden uitgeoefend door een ander land dan de exporterende Partij van het burgerluchtvaartproduct, voor zover de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij met de relevante autoriteit van de staat van ontwerp de nodige procedures heeft vastgesteld en toegepast om de interface tussen de houder van het ontwerpcertificaat en de houder van het productiecertificaat voor dat burgerluchtvaartproduct te controleren.

Artikel 22

Uitbreiding van de productiegoedkeuring

1.   Een productiegoedkeuring die door de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij is afgegeven aan een fabrikant die zijn hoofdvestiging heeft op het grondgebied van die exporterende Partij en die erkend is uit hoofde van artikel 21, lid 1, mag worden uitgebreid tot productievestigingen en -faciliteiten van de fabrikant die op het grondgebied van de andere Partij of op het grondgebied van een derde land zijn gevestigd, ongeacht de juridische status van die productievestigingen en -faciliteiten en het type burgerluchtvaartproduct dat in die vestigingen en faciliteiten wordt geproduceerd. In dat geval blijft de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij verantwoordelijk voor het toezicht op die productievestigingen en -faciliteiten en geeft de bevoegde autoriteit van de importerende Partij voor hetzelfde burgerluchtvaartproduct geen eigen productiegoedkeuring af aan die productievestigingen en -faciliteiten.

2.   Indien een fabrikant die hoofdzakelijk op het grondgebied van de exporterende Partij is gevestigd, productievestigingen en -faciliteiten in de andere Partij heeft, werken de bevoegde autoriteiten van beide Partijen samen in het kader van artikel 32 om ervoor te zorgen dat de importerende Partij kan deelnemen aan het toezicht van de exporterende Partij ten aanzien van die faciliteiten.

Artikel 23

Interface tussen de houder van de productiegoedkeuring en de houder van het ontwerpcertificaat

1.   In gevallen waarin de houder van de productiegoedkeuring voor een burgerluchtvaartproduct wordt gereguleerd door de bevoegde autoriteit van de ene Partij, en de houder van het ontwerpcertificaat voor datzelfde burgerluchtvaartproduct wordt gereguleerd door de bevoegde autoriteit van de andere Partij, stellen de bevoegde autoriteiten van de Partijen procedures op om vast te stellen welke verantwoordelijkheden elke Partij heeft om de interface tussen de houder van de productiegoedkeuring en de houder van het ontwerpcertificaat te controleren.

2.   Als de houder van het ontwerpcertificaat en de houder van de productiegoedkeuring niet dezelfde juridische entiteit zijn, zorgen de bevoegde autoriteiten van de Partijen ervoor dat de houder van het ontwerpcertificaat, met het oog op de export van burgerluchtvaartproducten in het kader van deze bijlage, passende regelingen treft met de houder van de productiegoedkeuring om te zorgen voor een toereikende coördinatie tussen ontwerp en productie en goede ondersteuning van de blijvende luchtwaardigheid van het burgerluchtvaartproduct.

AFDELING F

EXPORTCERTIFICATEN

Artikel 24

Formulieren

Formulieren van de exporterende Partij:

a)

als de exporterende Partij het Verenigd Koninkrijk is: CAA-formulier 52 voor nieuwe luchtvaartuigen, exportcertificaat van luchtwaardigheid voor gebruikte luchtvaartuigen en CAA-formulier 1 voor andere nieuwe producten; en

b)

als de exporterende Partij de Unie is: EASA-formulier 52 voor nieuwe luchtvaartuigen, exportcertificaat van luchtwaardigheid voor gebruikte luchtvaartuigen en EASA-formulier 1 voor andere nieuwe producten.

Artikel 25

Afgifte van een exportcertificaat

1.   Bij de afgifte van een exportcertificaat zorgt de bevoegde autoriteit of de houder van de productiegoedkeuring van de exporterende Partij ervoor dat dat burgerluchtvaartproduct:

a)

beantwoordt aan het automatisch aanvaarde of gevalideerde of door de importerende Partij overeenkomstig deze bijlage gecertificeerde ontwerp, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures;

b)

zich in een staat bevindt die veilig gebruik mogelijk maakt;

c)

voldoet aan alle aanvullende eisen die door de importerende Partij zijn meegedeeld; en

d)

wat burgerluchtvaartuigen, motoren van luchtvaartuigen en propellers van luchtvaartuigen betreft, voldoet aan de toepasselijke verplichte informatie op het gebied van blijvende luchtwaardigheid, met inbegrip van luchtwaardigheidsvoorschriften van de importerende Partij, zoals meegedeeld door die Partij.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij een exportcertificaat van luchtwaardigheid afgeeft voor een gebruikt luchtvaartuig dat in de exporterende Partij is geregistreerd, moet zij niet alleen voldoen aan de eisen in lid 1, punten a) tot en met d), maar er ook voor zorgen dat het luchtvaartuig in kwestie gedurende zijn gehele levensduur goed is onderhouden, aan de hand van goedgekeurde procedures en methoden van de exporterende Partij, en dat dit kan worden aangetoond met logboeken en onderhoudsregisters.

Artikel 26

Aanvaarding van een exportcertificaat voor een nieuw burgerluchtvaartproduct

De bevoegde autoriteit van de importerende Partij aanvaardt een exportcertificaat dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit of een houder van een productiegoedkeuring van de exporterende Partij voor een burgerluchtvaartproduct, overeenkomstig de voorwaarden van deze bijlage, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

Artikel 27

Aanvaarding van een exportcertificaat van luchtwaardigheid voor een gebruikt luchtvaartuig

1.   De bevoegde autoriteit van de importerende Partij aanvaardt een exportcertificaat van luchtwaardigheid voor een gebruikt luchtvaartuig dat door de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij overeenkomstig de in deze bijlage en de technische uitvoeringsprocedures uiteengezette voorwaarden is afgegeven alleen als er voor het gebruikte luchtvaartuig een houder van ofwel een typecertificaat of een beperkt typecertificaat bestaat, die de blijvende luchtwaardigheid van dat type luchtvaartuig kan ondersteunen.

2.   Een exportcertificaat van luchtwaardigheid voor een gebruikt luchtvaartuig dat vervaardigd is onder toezicht van de exporterende Partij, wordt slechts aanvaard overeenkomstig lid 1 als de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij, op verzoek, bijstand verleent aan de bevoegde autoriteit van de importerende Partij bij het verkrijgen van gegevens en informatie over:

a)

de configuratie van het luchtvaartuig op het ogenblik dat het de werkplaatsen van de fabrikant verliet; en

b)

door de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij goedgekeurde latere wijzigingen en reparaties van het luchtvaartuig.

3.   De importerende Partij kan inspectie- en onderhoudsdocumenten opvragen, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

4.   Als de bevoegde autoriteit van de exporterende Partij er in het kader van de beoordeling van de luchtwaardigheidsstatus van een voor export bestemd gebruikt luchtvaartuig niet voor kan zorgen dat alle in artikel 25, lid 2, en in de leden 1 en 2 van dit artikel vermelde eisen worden nageleefd:

a)

stelt zij de bevoegde autoriteit van de importerende Partij daarvan in kennis;

b)

pleegt zij overleg met de bevoegde autoriteit van de importerende Partij, zoals nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures, over de aanvaarding of weigering van de uitzonderingen op de toepasselijke eisen door die Partij; en

c)

houdt zij een register bij van alle aanvaarde uitzonderingen in het kader van de export.

AFDELING G

KWALIFICATIE VAN BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 28

Kwalificatievereisten voor de aanvaarding van verklaringen van overeenstemming en certificaten

1.   Elke Partij houdt een gestructureerd en effectief certificerings- en toezichtsysteem bij voor de uitvoering van deze bijlage, met inbegrip van:

a)

een juridisch en regelgevend kader, dat met name garandeert dat regelgevende bevoegdheid wordt uitgeoefend over de entiteiten die gereguleerd zijn volgens het regelgevingssysteem voor de veiligheid van de burgerluchtvaart van de Partij;

b)

een organisatiestructuur, met inbegrip van een duidelijke beschrijving van de verantwoordelijkheden;

c)

voldoende middelen, zoals gekwalificeerd personeel met voldoende kennis, ervaring en opleiding;

d)

passende processen die worden vastgelegd in beleidsmaatregelen en procedures;

e)

documentatie en dossiers; en

f)

een gevestigd inspectieprogramma dat ervoor zorgt dat het juridisch en regelgevend kader op uniforme wijze wordt toegepast binnen de verschillende componenten van het toezichtsysteem.

Artikel 29

Blijvende kwalificaties van de bevoegde autoriteiten

1.   Om het vertrouwen in het regelgevingssysteem van elke Partij te behouden met betrekking tot de uitvoering van deze bijlage zodat wordt gezorgd voor een veiligheidsniveau dat in voldoende mate gelijkwaardig is, beoordeelt de technische agent van elke Partij regelmatig of de bevoegde autoriteiten van de andere Partij de kwalificatievereisten van artikel 28 naleven. De voorwaarden voor die voortgezette wederzijdse beoordelingen worden nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.

2.   Telkens wanneer een dergelijke beoordeling noodzakelijk is, werkt de bevoegde autoriteit van de ene Partij samen met de bevoegde autoriteit van de andere Partij en zorgt zij ervoor dat de gereguleerde entiteiten onder haar toezicht toegang verlenen tot de technische agenten van de Partijen.

3.   Als de technische agent van een Partij van oordeel is dat de technische bekwaamheid van een bevoegde autoriteit van de andere Partij niet meer toereikend is, of dat de aanvaarding van door die bevoegde autoriteit afgelegde verklaringen van overeenstemming of afgegeven certificaten moet worden geschorst omdat de systemen van de andere Partij voor de uitvoering van deze bijlage niet meer garanderen dat het veiligheidsniveau in voldoende mate gelijkwaardig is om die aanvaarding mogelijk te maken, plegen de technische agenten van de Partijen overleg om te kijken welke corrigerende maatregelen moeten worden genomen.

4.   Indien het wederzijdse vertrouwen niet wordt hersteld op een voor beide Partijen aanvaardbare manier, kan de technische agent van elke Partij de in lid 3 bedoelde kwestie doorverwijzen naar de Raad van toezicht op certificering.

5.   Als de Raad van toezicht op certificering de in lid 3 bedoelde kwestie niet kan oplossen, kan elke Partij de in lid 3 bedoelde kwestie doorverwijzen naar het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart.

AFDELING H

COMMUNICATIE, OVERLEG EN ONDERSTEUNING

Artikel 30

Communicatie

Met inachtneming van de uitzonderingen waartoe de technische agenten van de Partijen per geval hebben besloten, verloopt alle communicatie tussen de bevoegde autoriteiten van de Partijen, met inbegrip van de in de technische uitvoeringsprocedures nader beschreven documentatie, in het Engels.

Artikel 31

Technisch overleg

1.   De technische agenten van de Partijen plegen overleg over kwesties die betrekking hebben op de uitvoering van deze bijlage.

2.   Indien op grond van lid 1 gepleegd overleg niet tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing leidt, kan de technische agent van elke Partij een in lid 1 bedoelde kwestie doorverwijzen naar de Raad van toezicht op certificering.

3.   Als de Raad van toezicht op certificering een in lid 1 bedoelde kwestie niet kan oplossen, kan elke Partij ze doorverwijzen naar het Gespecialiseerd Comité voor de veiligheid van de luchtvaart.

Artikel 32

Ondersteuning van activiteiten met betrekking tot certificering en toezicht op de blijvende luchtwaardigheid

Op verzoek en met wederzijdse instemming, en voor zover de middelen het mogelijk maken, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de Partijen elkaar technische bijstand, gegevens en informatie bij certificeringsactiviteiten en activiteiten inzake toezicht op de blijvende luchtwaardigheid die betrekking hebben op de certificering van ontwerp, productie en milieubescherming. De te verlenen steun en het proces voor het verlenen van die steun worden nader beschreven in de technische uitvoeringsprocedures.


BIJLAGE 31

GOEDERENVERVOER OVER DE WEG

DEEL A

VEREISTEN VOOR ONDERNEMERS VAN GOEDERENVERVOER OVER DE WEG OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 463 VAN DEZE OVEREENKOMST

AFDELING 1

TOEGANG TOT EN DE UITOEFENING VAN HET BEROEP VAN ONDERNEMER VAN GOEDERENVERVOER OVER DE WEG

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze afdeling regelt de toegang tot en de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg en is van toepassing op alle ondernemers van goederenvervoer over de weg van een Partij die vervoeren verrichten binnen het toepassingsgebied van artikel 462 van deze overeenkomst.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"vergunning voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg": een bestuursrechtelijk besluit waarbij aan een natuurlijke of rechtspersoon die aan de in deze afdeling neergelegde voorwaarden voldoet, vergunning wordt verleend om het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uit te oefenen;

b)

"bevoegde instantie": een nationale, regionale of plaatselijke instantie van een Partij die, ten behoeve van de afgifte van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg, controleert of een natuurlijke of rechtspersoon aan de in deze afdeling neergelegde voorwaarden voldoet en die bevoegd is voor de afgifte, schorsing of intrekking van vergunningen voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg; en

c)

"gewone verblijfplaats": de plaats waar een persoon gewoonlijk leeft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke bindingen die aantonen dat de persoon nauw verbonden is met de plaats waar hij woont.

Artikel 3

Vereisten voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg

Natuurlijke of rechtspersonen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitoefenen, moeten:

a)

werkelijk en op duurzame wijze in een Partij gevestigd zijn zoals bepaald in artikel 5 van deze afdeling;

b)

betrouwbaar zijn zoals bepaald in artikel 6 van deze afdeling;

c)

over de nodige financiële draagkracht beschikken zoals bepaald in artikel 7 van deze afdeling; en

d)

de vereiste vakbekwaamheid bezitten zoals bepaald in artikel 8 van deze afdeling.

Artikel 4

Vervoersmanager

1.   Een ondernemer van goederenvervoer over de weg wijst ten minste één natuurlijke persoon aan als vervoersmanager, die de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten, voldoet aan de vereisten van artikel 3, punten b) en d), en:

a)

een reële band heeft met de ondernemer van goederenvervoer over de weg, bijvoorbeeld als werknemer, directeur, eigenaar of aandeelhouder, of de onderneming beheert of zelf die persoon is; en

b)

ingezetene is van de Partij op het grondgebied waarvan de ondernemer van goederenvervoer over de weg is gevestigd.

2.   Als een natuurlijke of rechtspersoon niet voldoet aan het vereiste van vakbekwaamheid, kan de bevoegde instantie die natuurlijke of rechtspersoon toestemming geven om het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uit te oefenen zonder overeenkomstig lid 1 een vervoersmanager aan te wijzen, op voorwaarde dat:

a)

de natuurlijke of rechtspersoon een natuurlijke persoon aanwijst die woont in de Partij waar de ondernemer van goederenvervoer over de weg is gevestigd, die voldoet aan de vereisten van artikel 3, punten b) en d), en die uit hoofde van een contract gerechtigd is de functie van vervoersmanager namens de onderneming uit te oefenen;

b)

het contract tussen de natuurlijke of rechtspersoon en de in punt a) bedoelde persoon de taken omschrijft die die persoon daadwerkelijk en op permanente wijze moet uitvoeren en de verantwoordelijkheden van die persoon als vervoersmanager bepaalt. De te omschrijven taken hebben met name betrekking op het beheren van het voertuigonderhoud, de controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de basisboekhouding, de toewijzing van ladingen of diensten aan de bestuurders en voertuigen en de controle van de veiligheidsprocedures;

c)

de in punt a) bedoelde persoon, in zijn hoedanigheid van vervoersmanager, de vervoersactiviteiten beheert van maximaal vier verschillende ondernemers van goederenvervoer over de weg met een totaal wagenpark van maximaal 50 voertuigen; en

d)

de in punt a) bedoelde persoon de vastgestelde taken alleen in het belang van de natuurlijke of rechtspersoon uitvoert en die persoon zijn verantwoordelijkheden uitoefent onafhankelijk van andere natuurlijke of rechtspersonen waarvoor hij vervoer verricht.

3.   Een Partij kan besluiten dat een overeenkomstig lid 1 aangewezen vervoersmanager niet ook overeenkomstig lid 2 mag aangewezen worden, of alleen overeenkomstig lid 2 mag aangewezen worden met betrekking tot een beperkt aantal natuurlijke of rechtspersonen of een wagenpark dat kleiner is dan het in lid 2, punt c), vermelde wagenpark.

4.   De natuurlijke of rechtspersoon deelt de bevoegde instantie mee wie als vervoersmanager(s) is (zijn) aangewezen.

Artikel 5

Voorwaarden inzake de vestigingseis

Om aan het vereiste van een werkelijke en duurzame vestiging in de Partij van vestiging te voldoen, moeten natuurlijke of rechtspersonen:

a)

beschikken over gebouwen waar zij toegang hebben tot de originele documenten inzake hun hoofdactiviteiten, in elektronische of enige andere vorm, met name de vervoersovereenkomsten, documenten in verband met de voertuigen waarover de natuurlijke of rechtspersonen beschikken, boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, arbeidsovereenkomsten, socialezekerheidsdocumenten, documenten met gegevens over de dispatching en detachering van bestuurders, documenten met gegevens over ritten, de rij- en rusttijden en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet krijgen om te kunnen controleren of aan de voorwaarden van deze afdeling is voldaan;

b)

zijn ingeschreven in het handelsregister van die Partij of in een soortgelijk register, wanneer dat uit hoofde van het nationaal recht vereist is;

c)

onderworpen zijn aan de belasting op inkomsten en, wanneer dat uit hoofde van het nationaal recht vereist is, een btw-identificatienummer hebben gekregen;

d)

zodra een vergunning is verleend, over een of meer voertuigen beschikken die zijn ingeschreven of in het verkeer zijn toegelaten en mogen worden gebruikt overeenkomstig de wetgeving van die Partij, ongeacht of die voertuigen in volle eigendom zijn dan wel onderworpen zijn aan bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst of een huur- of leasingovereenkomst;

e)

haar administratieve en commerciële activiteiten daadwerkelijk en ononderbroken verrichten met de adequate apparatuur en voorzieningen in gebouwen als bedoeld in punt a) die zich in die Partij bevinden, en haar vervoersactiviteiten daadwerkelijk en ononderbroken uitvoeren met de in punt f) bedoelde voertuigen en met adequate technische voorzieningen die zich in die Partij bevinden; en

f)

in de regel en op permanente basis beschikken over een aantal voertuigen dat voldoet aan de voorwaarden van punt d) en bestuurders die normaal gesproken gestationeerd zijn in een exploitatievestiging in die Partij, in verhouding tot het volume vervoersactiviteiten dat de onderneming uitvoert.

Artikel 6

Voorwaarden betreffende de betrouwbaarheidseis

1.   Met inachtneming van lid 2 bepalen de Partijen de voorwaarden die natuurlijke en rechtspersonen en vervoersmanagers moeten vervullen om te voldoen aan de betrouwbaarheidseis.

Om na te gaan of een natuurlijke of rechtspersoon aan die eis voldoet, houden de Partijen rekening met het gedrag van die natuurlijke of rechtspersoon, zijn vervoersmanagers, uitvoerend directeurs en andere door de Partijen vastgestelde relevante personen. De verwijzingen in dit artikel naar veroordelingen, sancties of inbreuken omvatten veroordelingen, sancties of inbreuken van de natuurlijke of rechtspersoon zelf, zijn vervoersmanagers, uitvoerend directeurs en andere door de Partijen vastgestelde relevante personen.

De in dit lid bedoelde voorwaarden omvatten ten minste het volgende:

a)

er mogen geen dwingende redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vervoersmanager of de ondernemer van goederenvervoer over de weg, zoals veroordelingen of sancties wegens ernstige inbreuken op de nationale voorschriften op het gebied van:

i)

handelsrecht;

ii)

insolventierecht;

iii)

de in het beroep geldende loon- en arbeidsvoorwaarden;

iv)

wegverkeer;

v)

beroepsaansprakelijkheid;

vi)

mensen- of drugshandel;

vii)

belastingrecht; en

b)

jegens de vervoersmanager of de ondernemer van goederenvervoer over de weg is niet, in een of beide Partijen, een veroordeling voor een ernstig strafbaar feit uitgesproken of een sanctie wegens ernstige inbreuken op de voorschriften van deel twee, rubriek drie, titel I, van deze overeenkomst of op nationale voorschriften opgelegd met betrekking tot met name:

i)

de rij- en rusttijden van de bestuurders, de arbeidstijd en de installatie en het gebruik van controleapparatuur;

ii)

het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van de voor internationaal vervoer gebruikte bedrijfsvoertuigen;

iii)

de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders;

iv)

de technische staat van de bedrijfsvoertuigen, inclusief de verplichte technische keuring van motorvoertuigen;

v)

de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg;

vi)

de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg;

vii)

de installatie en het gebruik van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën voertuigen;

viii)

het rijbewijs;

ix)

de toegang tot het beroep;

x)

dierenvervoer;

xi)

de detachering van werknemers in het wegvervoer;

xii)

de wetgeving die van toepassing is op contractuele verplichtingen; en

xiii)

ritten waarvan de laad- en losplaatsen zich in de andere Partij bevinden.

2.   Voor de toepassing van lid 1, derde alinea, punt b), van dit artikel geldt dat, wanneer de vervoersmanager of de ondernemer van goederenvervoer over de weg in een of beide Partijen is veroordeeld voor een ernstig strafbaar feit of een sanctie heeft gekregen voor een van de zwaarste inbreuken zoals uiteengezet in aanhangsel 31-A-1-1, de bevoegde instantie van de Partij van vestiging op passende wijze en tijdig een administratieve procedure voert en voltooit, met inbegrip van, indien van toepassing, een inspectie ter plaatse in de gebouwen en/of op de terreinen van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon.

Tijdens de administratieve procedure gaat de bevoegde instantie na of het verlies van de betrouwbaarheidsstatus op grond van specifieke omstandigheden in het gegeven geval een onevenredig strenge sanctie zou zijn. Bij die beoordeling houdt de bevoegde instantie rekening met het aantal ernstige inbreuken op de in lid 1, derde alinea, van dit artikel vermelde regels en met het aantal zwaarste inbreuken zoals uiteengezet in aanhangsel 31-A-1-1 waarvoor de vervoersmanager of de ondernemer van goederenvervoer over de weg is veroordeeld of waarvoor hij een sanctie heeft gekregen. Alle bevindingen worden naar behoren gemotiveerd.

Als de bevoegde instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus onevenredig zou zijn, beslist zij dat de betrokken natuurlijke of rechtspersoon de betrouwbaarheidsstatus behoudt. Indien de bevoegde instantie oordeelt dat het verlies van de betrouwbaarheidsstatus niet onevenredig zou zijn, leidt de veroordeling of de sanctie tot het verlies van de betrouwbaarheidsstatus.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer stelt een lijst op van categorieën en soorten ernstige inbreuken, met inbegrip van de zwaarte daarvan, die, naast die welke zijn vastgesteld in aanhangsel 31-A-1-1, kunnen leiden tot verlies van de betrouwbaarheidsstatus.

4.   Aan de betrouwbaarheidseis wordt niet voldaan zolang niet op grond van de desbetreffende bepalingen van het nationaal recht van de Partijen een rehabilitatie heeft plaatsgevonden of een andere maatregel van gelijke werking is getroffen.

Artikel 7

Voorwaarden betreffende de eis inzake financiële draagkracht

1.   Om te voldoen aan de eis inzake financiële draagkracht moet een natuurlijke of rechtspersoon op permanente basis in staat zijn om zijn financiële verplichtingen in het lopende boekjaar na te komen. De natuurlijke of rechtspersoon toont aan de hand van zijn door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aan dat hij jaarlijks beschikt over een eigen vermogen van:

a)

in totaal ten minste 9 000 EUR / 8 000 GBP wanneer slechts één motorvoertuig wordt gebruikt, 5 000 EUR / 4 500 GBP voor elk extra motorvoertuig of elk samenstel van voertuigen met een maximaal toegestane massa in beladen toestand van meer dan 3,5 ton en 900 EUR / 800 GBP voor elk extra motorvoertuig of elk samenstel van voertuigen met een maximaal toegestane massa in beladen toestand van meer dan 2,5 ton, maar niet meer dan 3,5 ton;

b)

natuurlijke of rechtspersonen die het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uitoefenen met uitsluitend motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen met een maximaal toegestane massa in beladen toestand van meer dan 2,5 ton maar niet meer dan 3,5 ton, tonen op basis van door een accountant of een daartoe naar behoren gemachtigde persoon gecertificeerde jaarrekeningen aan dat zij elk jaar kunnen beschikken over een eigen vermogen van minstens 1 800 EUR / 1 600 GBP wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en 900 EUR / 800 GBP per extra voertuig.

2.   In afwijking van lid 1 kan de bevoegde instantie toestaan of vereisen dat een onderneming haar financiële draagkracht aantoont door middel van een door de bevoegde instantie vastgesteld attest, zoals een bankgarantie of een verzekering, inclusief een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van één of meerdere banken of andere financiële instellingen, waaronder verzekeringsmaatschappijen, of een ander bindend document, met een gezamenlijke en hoofdelijke garantie voor de onderneming ten aanzien van de in lid 1, punt a), vermelde bedragen.

3.   Wanneer een onderneming voor het jaar van haar registratie niet over gecertificeerde jaarrekeningen beschikt, aanvaardt de bevoegde instantie, in afwijking van lid 1, dat die onderneming haar financiële draagkracht aantoont door middel van een attest, zoals een bankgarantie, een door een financiële instelling afgegeven document dat de onderneming toegang verschaft tot krediet, of een ander, door de bevoegde instantie vastgesteld bindend document waaruit blijkt dat de onderneming over de in lid 1, punt a), vermelde bedragen beschikt.

4.   De in lid 1 bedoelde jaarrekeningen en de in lid 2 bedoelde garantie die moeten worden gecontroleerd, zijn respectievelijk de jaarrekeningen en de bankgarantie van de economische entiteit die gevestigd is in de Partij waar de vergunning is aangevraagd en niet die van eventuele andere, in de andere Partij gevestigde entiteiten.

Artikel 8

Voorwaarden betreffende de vakbekwaamheidseis

1.   Om te voldoen aan de vakbekwaamheidseis moet de betrokken persoon of moeten de betrokken personen de kennis bezitten die overeenstemt met het in deel I van aanhangsel 31-A-1-2 omschreven opleidingsniveau met betrekking tot de genoemde onderwerpen. Die kennis wordt aangetoond door middel van een verplicht schriftelijk examen dat, indien een Partij daartoe besluit, kan worden aangevuld met een mondeling examen. Die examens worden georganiseerd overeenkomstig deel II van aanhangsel 31-A-1-2. Met het oog hierop kan een Partij de betrokkenen ertoe verplichten voor het examen een opleiding te volgen.

2.   De betrokken personen leggen het examen af in de Partij waar zij hun gewone verblijfplaats hebben.

3.   Enkel daartoe door een Partij overeenkomstig de door haar vastgestelde criteria naar behoren gemachtigde autoriteiten of instanties zijn bevoegd voor de organisatie en certificering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde schriftelijke en mondelinge examens. De Partijen controleren geregeld of die autoriteiten of instanties de examens organiseren overeenkomstig de in aanhangsel 31-A-1-2 vastgestelde voorwaarden.

4.   Een Partij kan de houders van bepaalde, in die Partij uitgereikte en speciaal daartoe aangewezen kwalificaties van hoger of technisch onderwijs betreffende alle in de lijst van aanhangsel 31-A-1-2 genoemde onderwerpen, vrijstellen van de examens over de onderwerpen waarop die kwalificaties betrekking hebben. De vrijstelling geldt alleen voor de afdelingen van deel I van aanhangsel 31-A-1-2 waarvoor de kwalificatie alle onderwerpen bestrijkt die genoemd worden onder de hoofding van elke afdeling.

Een Partij kan de houders van getuigschriften van vakbekwaamheid geldig voor binnenlands vervoer in die Partij vrijstellen van sommige onderdelen van de examens.

Artikel 9

Vrijstelling van examens

Met het oog op het verlenen van een vergunning aan een ondernemer van goederenvervoer over de weg die uitsluitend motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen gebruikt met een maximaal toegestane massa in beladen toestand van niet meer dan 3,5 ton, kunnen de Partijen besluiten om personen die aantonen dat zij voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 20 augustus 2020 ononderbroken een soortgelijke natuurlijke of rechtspersoon hebben beheerd, vrij te stellen van de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens.

Artikel 10

Procedure voor de schorsing en intrekking van vergunningen

1.   Indien de bevoegde instantie vaststelt dat een natuurlijke of rechtspersoon het risico loopt niet langer aan de vereisten van artikel 3 te voldoen, stelt zij de betrokken natuurlijke of rechtspersoon daarvan in kennis. Indien de bevoegde instantie vaststelt dat niet meer wordt voldaan aan een of meer van de vereisten, kan zij de natuurlijke of rechtspersoon een van de volgende termijnen toekennen waarbinnen de situatie moet worden geregulariseerd:

a)

een termijn van ten hoogste zes maanden waarin een vervanger moet worden aangeworven voor de vervoersmanager, indien de vervoersmanager niet langer voldoet aan de vereisten inzake betrouwbaarheid of vakbekwaamheid; die termijn kan worden verlengd met drie maanden bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager;

b)

een termijn van ten hoogste zes maanden waarin de natuurlijke of rechtspersoon moet kunnen aantonen dat hij over een werkelijke en duurzame vestiging beschikt; of

c)

een termijn van ten hoogste zes maanden waarin de natuurlijke of rechtspersoon, indien niet is voldaan aan het vereiste inzake financiële draagkracht, moet aantonen dat hij opnieuw permanent aan die vereiste voldoet.

2.   De bevoegde instanties kunnen natuurlijke of rechtspersonen waarvan de vergunning is ingetrokken of geschorst, verplichten om, als voorwaarde voor een eventuele rehabilitatiemaatregel, ervoor te zorgen dat hun vervoersmanagers met goed gevolg de in artikel 8, lid 1, bedoelde examens afleggen.

3.   Indien de bevoegde instantie vaststelt dat een natuurlijke of rechtspersoon niet meer aan een of meer van de vereisten van artikel 3 voldoet, schorst zij de vergunning voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg of trekt zij de vergunning in binnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde termijn.

Artikel 11

Ongeschiktverklaring van de vervoersmanager

1.   Indien een vervoersmanager overeenkomstig artikel 6 zijn betrouwbaarheidsstatus verliest, verklaart de bevoegde instantie hem ongeschikt om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een ondernemer van goederenvervoer over de weg.

De bevoegde instantie rehabiliteert de vervoersmanager niet eerder dan één jaar na de datum van het verlies van de betrouwbaarheidsstatus en niet voordat de vervoersmanager heeft aangetoond een passende opleiding te hebben gevolgd voor een periode van ten minste drie maanden, dan wel een examen over de in deel I van aanhangsel 31-A-1-2 vermelde onderwerpen heeft afgelegd.

2.   Indien een vervoersmanager overeenkomstig artikel 6 zijn betrouwbaarheidsstatus verliest, kan op zijn vroegst één jaar na de datum van het verlies van de betrouwbaarheidsstatus een rehabilitatieaanvraag worden ingediend.

Artikel 12

Beoordeling en registratie van aanvragen

1.   De bevoegde instanties van elke Partij registreren de gegevens betreffende de ondernemingen aan wie zij een vergunning verlenen, in de in artikel 13, lid 1, bedoelde nationale elektronische registers.

2.   Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een onderneming gaan de bevoegde instanties na of de aangewezen vervoersmanager(s) ten tijde van de aanvraag op grond van artikel 11 in een van de Partijen ongeschikt is (zijn) verklaard om de leiding te hebben over de vervoersactiviteiten van een onderneming.

3.   De bevoegde instanties controleren regelmatig of de ondernemingen waaraan zij een vergunning hebben verleend voor de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg, nog steeds aan de in artikel 3 bedoelde vereisten voldoen. Daartoe voeren de bevoegde instanties controles uit, met inbegrip van, waar van toepassing, inspecties ter plaatse bij de betrokken onderneming, waarbij men zich richt op ondernemingen die geclassificeerd zijn als ondernemingen met een verhoogd risico.

Artikel 13

Nationale elektronische registers

1.   De bevoegde instanties houden een nationaal elektronisch register bij van wegvervoerondernemingen die een vergunning hebben gekregen om het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg uit te oefenen.

2.   Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer stelt de gegevens in de nationale registers van wegvervoerondernemingen en de voorwaarden voor toegang tot die gegevens vast.

Artikel 14

Administratieve samenwerking tussen de bevoegde instanties

1.   De bevoegde instanties van elke Partij wijzen een nationaal contactpunt aan dat wordt belast met de uitwisseling van informatie met de bevoegde instanties van de andere Partij, voor wat de toepassing van deze afdeling betreft.

2.   De bevoegde instanties van elke Partij werken nauw samen en bieden elkaar snel wederzijdse bijstand en andere relevante informatie teneinde de uitvoering en handhaving van deze afdeling te vergemakkelijken.

3.   De bevoegde instanties van elke Partij voeren afzonderlijke controles uit om na te gaan of een onderneming voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg wanneer een bevoegde instantie van de andere Partij daar in behoorlijk gemotiveerde gevallen om verzoekt. Zij delen de bevoegde instantie van de andere Partij de resultaten van dergelijke controles mee, alsmede de maatregelen die zijn genomen wanneer is vastgesteld dat de onderneming niet meer aan de eisen van deze afdeling voldoet.

4.   De bevoegde instanties van elke Partij wisselen gegevens uit betreffende veroordelingen en sancties wegens ernstige inbreuken als bedoeld in artikel 6, lid 2.

5.   Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer stelt gedetailleerde regels vast inzake de manier waarop informatie wordt uitgewisseld als bedoeld in de leden 3 en 4.

Aanhangsel 31-A-1-1

ZWAARSTE INBREUKEN VOOR DE TOEPASSING VAN DEEL A, AFDELING 1, ARTIKEL 6, LID 2, VAN BIJLAGE 31

1.

De volgende overschrijdingen van de rijtijden:

a)

overschrijden van de maximaal toegestane zesdaagse of tweewekelijkse rijtijden met 25 % of meer;

b)

overschrijden, tijdens een dagelijkse werktijd, van de maximale dagelijkse rijtijd met een marge van 50 % of meer.

2.

Niet beschikken over een tachograaf en/of snelheidsbegrenzer of in het voertuig beschikken over en/of gebruikmaken van een frauduleus apparaat waarmee de geregistreerde gegevens van het controleapparaat en/of de snelheidsbegrenzer kunnen worden gewijzigd of de registratiebladen of de van de tachograaf en/of de bestuurderskaart gedownloade gegevens kunnen worden vervalst.

3.

Het rijden met een voertuig zonder geldig bewijs van technische keuring of met een voertuig waarvan op grond van een zeer ernstige tekortkoming aan, onder andere, het remsysteem, stuurstangen, wielen/banden, ophangingen of chassis een direct gevaar voor de verkeersveiligheid uitgaat in een mate die leidt tot het besluit het voertuig uit het verkeer te nemen.

4.

Het vervoer van gevaarlijke goederen die niet vervoerd mogen worden of het vervoer van dergelijke goederen in verboden of niet erkende middelen van omsluiting, of die niet op het voertuig vermeld zijn als gevaarlijke goederen, zodat er gevaar dreigt voor mensenlevens of het milieu in een mate die leidt tot het besluit het voertuig uit het verkeer te nemen.

5.

Het vervoer van goederen zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs of het vervoer door een onderneming die niet in het bezit is van een geldige exploitatievergunning als bedoeld in artikel 463 van deze overeenkomst.

6.

Rijden met een vervalst rijbewijs of met een rijbewijs waarvan de chauffeur niet de houder is of dat verkregen is op basis van valse verklaringen en/of nagemaakte documenten.

7.

Het vervoer van goederen waarbij de maximaal toegestane massa in beladen toestand met 20 % of meer wordt overschreden voor voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht in beladen toestand van meer dan 12 t, en met 25 % of meer voor voertuigen met een maximaal toegestaan gewicht in beladen toestand van maximaal 12 t.

Aanhangsel 31-A-1-2

DEEL I

LIJST VAN DE IN DEEL A, AFDELING 1, ARTIKEL 8, VAN BIJLAGE 31 BEDOELDE ONDERWERPEN

De voor de vaststelling van de vakbekwaamheid door de Partijen in aanmerking te nemen kennis moet ten minste betrekking hebben op de in de onderstaande lijst genoemde onderwerpen. Voor die onderwerpen moeten de kandidaat-ondernemers van goederenvervoer over de weg het kennis- en vaardigheidsniveau hebben dat nodig is om een vervoersonderneming te leiden.

Het hieronder beschreven minimumkennisniveau moet ten minste overeenkomen met het kennisniveau dat wordt bereikt door verplicht onderwijs aangevuld met hetzij een beroepsopleiding en een aanvullende technische opleiding, hetzij een schoolopleiding op secundair niveau of een andere technische opleiding.

A.   Burgerlijk recht

De kandidaat moet met name:

a)

vertrouwd zijn met de belangrijkste contracten die in het wegvervoer worden gebruikt en met de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen;

b)

in staat zijn een rechtsgeldige vervoersovereenkomst te bedingen, met name wat de vervoersvoorwaarden betreft;

c)

in staat zijn een klacht van zijn opdrachtgever te onderzoeken in verband met schade ten gevolge van verlies of beschadiging van goederen tijdens het transport dan wel van vertraging bij de aflevering, en kunnen bepalen welke de gevolgen van de klacht zijn voor zijn contractuele aansprakelijkheid; en

d)

vertrouwd zijn met de regels en verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), gedaan te Genève op 19 mei 1956.

B.   Handelsrecht

De kandidaat moet met name:

a)

vertrouwd zijn met de voorwaarden en formaliteiten inzake de bedrijfsuitoefening en de algemene verplichtingen van vervoersondernemingen (inschrijving, boekhouding enz.) en met de consequenties van een faillissement; en

b)

de vereiste kennis hebben omtrent de verschillende ondernemingsvormen en de daarmee verband houdende voorschriften inzake oprichting en functioneren.

C.   Sociaal recht

De kandidaat moet met name vertrouwd zijn met het volgende:

a)

de rol en het functioneren van de verschillende sociale instellingen in de wegvervoersector (vakbonden, ondernemingsraden, personeelsvertegenwoordiging, arbeidsinspectie enz.);

b)

de verplichtingen van de werkgever op het gebied van de sociale zekerheid;

c)

de voorschriften inzake de arbeidsovereenkomsten voor de verschillende categorieën werknemers van wegvervoerondernemingen (vorm van de overeenkomst, verplichtingen van de partijen, arbeidsvoorwaarden en werktijden, vakanties met behoud van loon, salaris, verbreking van het contract enz.);

d)

de voorschriften inzake rij- en rusttijden alsmede werktijden en de wijze waarop die bepalingen in de praktijk worden toegepast; en

e)

de voorschriften inzake de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders die zijn vastgesteld in deel B, afdeling 1, van deze bijlage.

D.   Belastingrecht

De kandidaat moet met name vertrouwd zijn met de voorschriften inzake:

a)

de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op vervoerdiensten;

b)

de motorrijtuigenbelasting;

c)

de heffingen op bepaalde voertuigen die worden gebruikt voor het vervoer van goederen over de weg alsmede de tolgelden en gebruiksrechten voor het gebruik van bepaalde infrastructuur; en

d)

de inkomstenbelasting.

E.   Commercieel en financieel beheer

De kandidaat moet met name:

a)

vertrouwd zijn met de wettelijke bepalingen en de praktijken met betrekking tot het gebruik van cheques, wissels, promesses, creditcards en andere betaalmiddelen of -methoden;

b)

vertrouwd zijn met de verschillende kredietvormen (bankkrediet, documentair krediet, waarborgsommen, hypotheken, leasing, renting, factoring enz.) en de daaruit voortvloeiende lasten en verplichtingen;

c)

weten wat een balans is en hoe een balans is opgesteld en moet worden geïnterpreteerd;

d)

een winst-en-verliesrekening kunnen lezen en interpreteren;

e)

een analyse kunnen maken van de rentabiliteit en de financiële situatie van de onderneming, met name op basis van de financiële ratio's;

f)

een begroting kunnen opstellen;

g)

weten hoe zijn kostprijs is samengesteld (vaste kosten, variabele kosten, bedrijfskosten, afschrijvingen enz.) en berekeningen per voertuig, per kilometer, per rit of per ton kunnen maken;

h)

een organisatieschema voor alle werknemers van de onderneming en werkplanningen enz. kunnen opstellen;

i)

vertrouwd zijn met de beginselen van marketing, reclame en public relations, onder meer met betrekking tot vervoersdiensten, verkoopbevordering en het opzetten van klantenbestanden enz.;

j)

vertrouwd zijn met de verschillende typen verzekeringen die voor vervoersactiviteiten van belang zijn (aansprakelijkheidsverzekering, verzekering van passagiers, goederen, bagage) en de daarmee verband houdende waarborgen en verplichtingen;

k)

vertrouwd zijn met telematicatoepassingen op het gebied van het wegvervoer;

l)

de regels betreffende de facturering van goederenvervoerdiensten over de weg kunnen toepassen en kennis hebben van de betekenis en de implicaties van de Incoterms; en

m)

vertrouwd zijn met de verschillende categorieën tussenpersonen, hun rol, hun functie en, waar passend, hun status.

F.   Markttoegang

De kandidaat moet met name vertrouwd zijn met het volgende:

a)

de beroepsvoorschriften inzake het vervoer over de weg, het huren van bedrijfsvoertuigen, uitbesteding, en met name de voorschriften betreffende de officiële beroepsorganisatie, de toegang tot het beroep, vergunningen voor wegvervoer alsmede handhaving en sancties;

b)

de voorschriften inzake de oprichting van een wegvervoeronderneming;

c)

de verschillende documenten die vereist zijn voor de uitvoering van wegvervoerdiensten en de invoering van controleprocedures om ervoor te zorgen dat op het kantoor van de onderneming en aan boord van de voertuigen met elkaar overeenstemmende documenten aanwezig zijn met betrekking tot ieder uitgevoerd transport, met name de documenten inzake het voertuig, de bestuurder, de goederen en de bagage;

d)

de voorschriften inzake de marktordening voor het goederenvervoer over de weg, alsmede de voorschriften inzake expeditiebedrijven en logistiek; en

e)

grensformaliteiten, de functie en betekenis van T-documenten en het carnet TIR, alsmede van de verplichtingen en verantwoordelijkheden die aan het gebruik daarvan zijn verbonden.

G.   Technische normen en technische aspecten van exploitatie

De kandidaat moet met name:

a)

vertrouwd zijn met de voorschriften betreffende gewichten en afmetingen van voertuigen in de Partijen en met de procedures met betrekking tot uitzonderlijke transporten waarbij van die voorschriften wordt afgeweken;

b)

overeenkomstig de behoefte van de onderneming de voertuigen en de onderdelen daarvan kunnen kiezen (chassis, motor, transmissiesystemen, remsystemen enz.);

c)

vertrouwd zijn met de formaliteiten inzake de goedkeuring, de registratie en de technische keuring van de voertuigen;

d)

in staat zijn de nodige maatregelen te nemen tegen geluidsoverlast en tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen;

e)

periodieke onderhoudsplannen kunnen opstellen voor voertuigen en uitrusting;

f)

vertrouwd zijn met de diverse typen laad- en losmachines (laadkleppen, containers, pallets enz.) en in staat zijn procedures en instructies te ontwikkelen voor het laden en lossen van goederen (belastingsverdeling, stapelen, beladen, vastzetten enz.);

g)

vertrouwd zijn met de verschillende technieken voor gecombineerd vervoer in het railvervoer en rorovervoer;

h)

in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften voor het vervoer van gevaarlijke goederen en afvalstoffen toe te passen;

i)

in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften betreffende het vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen toe te passen, met name die welke zijn gebaseerd op de Overeenkomst inzake het internationale vervoer van aan bederf onderhevige levensmiddelen en het gebruik van speciale vervoermiddelen bij dit vervoer (ATP); en

j)

in staat zijn de procedures in het kader van de voorschriften inzake vervoer van levende dieren toe te passen.

H.   Verkeersveiligheid

De kandidaat moet met name:

a)

weten over welke kwalificaties bestuurders moeten beschikken (rijbewijs, medische attesten, verklaring van geschiktheid enz.);

b)

maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat de bestuurders zich houden aan de in de Partijen geldende verkeersvoorschriften en -verboden en -beperkingen (snelheidsbeperkingen, voorrangsregels, voorschriften inzake stoppen en parkeren, gebruik van lichten, verkeerssignalering enz.);

c)

in staat zijn voor de bestuurders instructies op te stellen met betrekking tot de controle op de veiligheidsnormen inzake de staat van het vervoermaterieel, de uitrusting, de lading en de te nemen preventieve maatregelen;

d)

in staat zijn procedures op te stellen die moeten worden gevolgd bij een ongeval, en de nodige procedures toe te passen om herhaling van ongevallen of ernstige verkeersovertredingen te voorkomen; en

e)

in staat zijn procedures toe te passen om de goederen op een veilige manier vast te zetten en op de hoogte zijn van de technieken op dat gebied.

DEEL II

ORGANISATIE VAN HET EXAMEN

1.

De Partijen organiseren een verplicht schriftelijk examen, dat met een facultatief mondeling examen kan worden aangevuld, om na te gaan of de kandidaat-ondernemers van goederenvervoer over de weg beschikken over het in deel I vereiste kennisniveau omtrent de daar genoemde onderwerpen en met name in staat zijn de met die onderwerpen verband houdende instrumenten en technieken te gebruiken en de voorgeschreven uitvoerende en coördinerende taken te verrichten.

a)

Het verplichte schriftelijke examen bestaat uit twee onderdelen, namelijk:

i)

schriftelijke vragen in de vorm van hetzij meerkeuzevragen (met telkens vier antwoordmogelijkheden), hetzij vragen met een direct antwoord, hetzij een combinatie van de twee systemen; en

ii)

schriftelijke opdrachten/casestudy's.

Elk onderdeel duurt ten minste twee uur.

b)

Wanneer een mondeling examen wordt georganiseerd, kunnen de Partijen het slagen voor het schriftelijke examen als voorwaarde stellen voor de toelating tot het mondelinge examen.

2.

Wanneer de Partijen ook een mondeling examen organiseren, moeten zij voor elk van de drie onderdelen een weging van de punten toepassen, die echter niet minder dan 25 % of meer dan 40 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen.

Wanneer de Partijen alleen een schriftelijk examen organiseren, moeten zij voor elk onderdeel een weging van de punten toepassen die echter niet minder dan 40 % of meer dan 60 % van het in totaal toe te kennen aantal punten mag bedragen.

3.

Voor alle onderdelen tezamen moeten de kandidaten een gemiddelde van ten minste 60 % van het puntentotaal behalen, zonder dat het voor elk onderdeel behaalde percentage minder mag bedragen dan 50 % van het totaal dat kan worden behaald. Een Partij mag voor één onderdeel het percentage van 50 % terugbrengen tot 40 %.

Aanhangsel 31-A-1-3

DEEL A

MODEL VAN VERGUNNING VOOR DE UNIE

EUROPESE GEMEENSCHAP

a)

(Kleur: Pantone lichtblauw 290, of een kleur die daar zo sterk mogelijk op gelijkt, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Eerste bladzijde van de vergunning)

(Tekst in (een van) de officiële taal (talen) van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

Kenteken van de lidstaat( 1 ) die de vergunning afgeeft

 

Naam van de bevoegde autoriteit of instantie

VERGUNNING NR. …

of

VOOR EENSLUIDEND GEWAARMERKT AFSCHRIFT NR. ...

voor het internationale goederenvervoer over de weg voor rekening van derden

Deze vergunning machtigt( 2 )

tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van de Gemeenschap, van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden als omschreven in Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 (PB EU L 300 van 14.11.2009, blz. 72) tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg en volgens de algemene voorwaarden van deze vergunning.

Bijzondere opmerkingen: …

Deze vergunning is geldig van …

tot en met …

Afgegeven te …,

op …

( 3 )

______________

(1)

De kentekens van de lidstaten zijn: (B) België, (BG) Bulgarije, (CZ) Tsjechië, (DK) Denemarken, (D) Duitsland, (EST) Estland, (IRL) Ierland, (GR) Griekenland, (E) Spanje, (F) Frankrijk, (HR) Kroatië, (I) Italië, (CY) Cyprus, (LV) Letland, (LT) Litouwen, (L) Luxemburg, (H) Hongarije, (MT) Malta, (NL) Nederland, (A) Oostenrijk, (PL) Polen, (P) Portugal, (RO) Roemenië, (SLO) Slovenië, (SK) Slowakije, (FIN) Finland, (S) Zweden.

(2)

Naam of firmanaam en volledig adres van de vervoerder.

(3)

Handtekening en stempel van de bevoegde autoriteit of instantie die de vergunning afgeeft.

b)

(Tweede bladzijde van de vergunning)

(Tekst in (een van) de officiële taal (talen) van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

ALGEMENE BEPALINGEN

Deze vergunning wordt afgegeven uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1072/2009.

Deze vergunning machtigt tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van de Gemeenschap, en eventueel onder de in deze vergunning gestelde voorwaarden, van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden:

waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst in twee verschillende lidstaten zijn gelegen, met of zonder doorvoer via een of meer lidstaten of derde landen,

van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, met of zonder doorvoer via een of meer lidstaten of derde landen,

tussen derde landen met doorvoer via het grondgebied van een of meer lidstaten,

alsmede lege ritten in verband met dit vervoer.

In geval van vervoer van een lidstaat naar een derde land of omgekeerd, is deze vergunning geldig voor het op het grondgebied van de Gemeenschap afgelegde traject. Zij is pas geldig in de lidstaat waar wordt geladen en gelost zodra de daartoe vereiste overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009 is gesloten.

De vergunning is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

De vergunning kan door de bevoegde instantie van de lidstaat van afgifte worden ingetrokken, met name wanneer de houder:

niet aan alle voorwaarden heeft voldaan waaraan het gebruik van de vergunning was onderworpen,

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of verlenging van de vergunning.

Het origineel van de vergunning moet door de vervoeronderneming worden bewaard.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vergunning moet zich in het voertuig bevinden( 1 ). De vergunning dekt het samenstel van voertuigen, ook als de aanhanger of oplegger niet op naam van de houder van de vergunning is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer of indien die is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer in een andere staat.

De vergunning moet op verzoek van iedere met controle belaste persoon worden getoond.

De houder is verplicht op het grondgebied van elke lidstaat de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met name op het gebied van vervoer en verkeer, in acht te nemen.

__________________

(1)

Onder "voertuig" dient te worden verstaan een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig, of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen.

DEEL B

MODEL VAN VERGUNNING VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK

Vergunning van het VK voor de Gemeenschap

a)

(Kleur: Pantone lichtblauw, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Eerste bladzijde van de vergunning)

(Tekst in het Engels of Welsh)

VK

 

NAAM VAN DE BEVOEGDE INSTANTIE VAN HET VK

( 1 )

VERGUNNING NR.:

of

VOOR EENSLUIDEND GEWAARMERKT AFSCHRIFT NR.:

voor het internationale goederenvervoer over de weg voor rekening van derden

Deze vergunning machtigt( 2 )

tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van een lidstaat, van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden als omschreven in Verordening (EG) nr. 1072/2009( 3 ).

Bijzondere opmerkingen: …

Deze vergunning is geldig van …

tot en met: …

Afgegeven te …,

op …

Image 5

 

___________________________

(1)

Bevoegde instantie voor de betrokken regio waarvoor de vergunning is afgegeven.

(2)

Naam of firmanaam en volledig adres van de vervoerder.

(3)

Verordening (EG) nr. 1072/2009 zoals gehandhaafd in het recht van het VK op grond van afdeling 3 van de wet van 2018 betreffende de terugtrekking uit de Europese Unie en zoals gewijzigd bij verordeningen uit hoofde van afdeling 8 van die wet.

b)

(Tweede bladzijde van de vergunning)

(Tekst in het Engels of Welsh)

ALGEMENE BEPALINGEN

Deze vergunning wordt afgegeven uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1072/2009(1).

Deze vergunning machtigt tot het verrichten van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden op het grondgebied van een lidstaat dat is toegestaan op grond van een internationale overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie of een lidstaat.

In geval van vervoer van het Verenigd Koninkrijk naar een derde land of omgekeerd is deze vergunning geldig voor het op het grondgebied van een lidstaat afgelegde traject.

De vergunning is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

De vergunning kan worden ingetrokken door een verkeerscommissaris of het ministerie voor Infrastructuur (Noord-Ierland), bijvoorbeeld wanneer de houder:

niet aan alle voorwaarden heeft voldaan waaraan het gebruik van de vergunning was onderworpen,

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of verlenging van de vergunning.

Het origineel van de vergunning moet door de vervoeronderneming worden bewaard.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vergunning moet zich in het voertuig bevinden( 2 ). In het geval van een samenstel van voertuigen moet het het trekkende voertuig vergezellen. De vergunning dekt het samenstel van voertuigen, ook als de aanhanger of oplegger niet op naam van de houder van de vergunning is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer of indien die is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer in een andere staat.

De vergunning moet op verzoek van iedere met controle belaste persoon worden getoond.

De houder is verplicht op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk of van elke lidstaat de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met name op het gebied van vervoer en verkeer, in acht te nemen.

_______________________

(1)

Verordening (EG) nr. 1072/2009 zoals gehandhaafd in het recht van het VK op grond van afdeling 3 van de wet van 2018 betreffende de terugtrekking uit de Europese Unie en zoals gewijzigd bij verordeningen uit hoofde van afdeling 8 van die wet.

(2)

Onder "voertuig" dient te worden verstaan een in het Verenigd Koninkrijk of een lidstaat geregistreerd motorvoertuig, of een samenstel van motorvoertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in het Verenigd Koninkrijk of een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen.

Aanhangsel 31-A-1-4

BEVEILIGINGSKENMERKEN VAN DE VERGUNNING

De vergunning moet ten minste twee van de volgende beveiligingskenmerken hebben:

een hologram;

speciale in het papier verwerkte vezels die zichtbaar worden onder uv-licht;

ten minste één regel met microprint (die alleen met een vergrootglas zichtbaar is en niet met een fotokopieermachine kan worden gereproduceerd);

voelbare karakters, symbolen of patronen;

een dubbele nummering: serienummer van de vergunning, van het voor eensluidend gewaarmerkte afschrift daarvan, alsmede telkens het afgiftenummer;

een beveiligde achtergrond met fijne guillochepatronen en regenboogdruk.

AFDELING 2

DETACHERING VAN BESTUURDERS

Artikel 1

Onderwerp

Deze afdeling bevat voorschriften voor in één van de Partijen gevestigde ondernemers van goederenvervoer over de weg die, in het kader van goederenvervoer, bestuurders detacheren naar het grondgebied van de andere Partij overeenkomstig artikel 3 van deze afdeling.

Niets in deze afdeling belet een Partij maatregelen toe te passen ter regulering van de toelating van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied, met inbegrip van maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van haar grenzen en het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over die grenzen, mits die maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die de andere Partij uit hoofde van deze afdeling toekomen, daardoor teniet worden gedaan of uitgehold. Het feit alleen dat voor natuurlijke personen afkomstig uit bepaalde landen wel en voor die uit andere landen geen visum vereist is, wordt niet geacht voordelen uit hoofde van deze afdeling teniet te doen of uit te hollen.

Niets in deze afdeling doet afbreuk aan de toepassing, op het grondgebied van de Unie, van de regels van de Unie inzake de detachering van bestuurders in de wegvervoersector naar ondernemers van goederenvervoer over de weg van de Unie.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "gedetacheerde bestuurder" verstaan: een bestuurder die gedurende een bepaalde periode werkt op het grondgebied van een andere Partij dan de Partij waar de bestuurder gewoonlijk werkt.

Artikel 3

Beginselen

1.   De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing voor zover de ondernemer voor goederenvervoer over de weg bestuurders voor zijn rekening en onder zijn leiding naar het grondgebied van de andere Partij ter beschikking stelt, in het kader van een overeenkomst tussen de ondernemer van herkomst voor goederenvervoer over de weg en de partij waarvoor de vervoersdiensten zijn bestemd, en die bestuurders op het grondgebied van die Partij werkzaam zijn, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de ondernemer van herkomst voor goederenvervoer over de weg en de bestuurder bestaat.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een detachering geacht te beginnen wanneer de bestuurder het grondgebied van de andere Partij binnenkomt voor het laden en/of lossen van goederen en geacht te eindigen wanneer de bestuurder het grondgebied van die Partij verlaat.

Voor de toepassing van lid 1 wordt, in het geval van een detachering in de Unie, een detachering geacht te beginnen wanneer de bestuurder het grondgebied van een lidstaat binnenkomt voor het laden en/of lossen van goederen in die lidstaat en geacht te eindigen wanneer de bestuurder het grondgebied van die lidstaat verlaat.

3.   Niettegenstaande de leden 1 en 2 wordt een bestuurder niet geacht te zijn gedetacheerd wanneer hij vervoersactiviteiten verricht op basis van een vervoersovereenkomst in de zin van artikel 462, lid 1, punt a), van deze overeenkomst.

4.   Een bestuurder wordt niet geacht in het Verenigd Koninkrijk gedetacheerd te zijn wanneer hij door het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk rijdt zonder dat er goederen worden geladen of gelost. Voor de Unie geldt dat een bestuurder niet wordt geacht in een lidstaat gedetacheerd te zijn wanneer hij door het grondgebied van die lidstaat rijdt zonder dat er goederen worden geladen of gelost.

Artikel 4

Arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden

1.   Elke Partij zorgt er, ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband, voor dat ondernemers voor goederenvervoer over de weg voor de bestuurders die op basis van een gelijke behandeling op haar grondgebied zijn gedetacheerd, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden waarborgen die verband houden met de volgende aangelegenheden die in de Partij of, in het geval van de Unie, in de lidstaat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn neergelegd in:

wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen; en/of

collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard of anderszins van toepassing zijn overeenkomstig lid 4:

a)

maximale werk- en minimale rustperioden;

b)

minimumaantal betaalde jaarlijkse verlofdagen;

c)

beloning, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op aanvullende bedrijfspensioenregelingen;

d)

gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;

e)

beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of onlangs bevallen vrouwen, van kinderen en jongeren; en

f)

gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie.

2.   Voor de toepassing van deze afdeling wordt het begrip beloning vastgesteld overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk van de Partij en, in het geval van de Unie, het nationale recht en/of de nationale praktijk van de lidstaat op het grondgebied waarvan de bestuurder is gedetacheerd, en wordt eronder verstaan alle beloningscomponenten die verplicht zijn op grond van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, of collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die in die Partij of in die lidstaat algemeen verbindend zijn verklaard of anderszins van toepassing zijn overeenkomstig lid 4.

3.   Toeslagen in verband met de detachering worden als onderdeel van de beloning beschouwd, voor zover ze niet worden uitgekeerd als vergoeding van daadwerkelijk in verband met de detachering gemaakte kosten, zoals reis-, maaltijd-, en verblijfkosten. De ondernemer van goederenvervoer over de weg vergoedt de ter beschikking gestelde bestuurder voor die kosten overeenkomstig het voor het dienstverband geldende recht en/of de voor het dienstverband geldende nationale praktijk.

Indien niet uit de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die van toepassing zijn op het dienstverband blijkt welke onderdelen van een toeslag in verband met detachering worden uitgekeerd als vergoeding voor kosten die daadwerkelijk verband houden met de detachering of die onderdeel zijn van de beloning, dan wordt de volledige toeslag geacht te zijn betaald als vergoeding voor kosten.

4.   Voor de toepassing van deze afdeling worden onder "collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard", verstaan: de collectieve overeenkomsten of scheidsrechtelijke uitspraken die moeten worden nageleefd door alle ondernemingen die tot de betrokken beroepsgroep of bedrijfstak behoren en onder het territoriale toepassingsgebied van die overeenkomsten of uitspraken vallen.

Bij ontstentenis van, of in aanvulling op, een stelsel voor het algemeen verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, kan elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat besluiten zich te baseren op:

de collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemene rechtsgevolgen hebben voor alle gelijksoortige ondernemingen in het betrokken geografische gebied en in de betrokken beroepsgroep of bedrijfstak; en/of

de collectieve arbeidsovereenkomsten die gesloten zijn door de op nationaal niveau meest representatieve organisaties van de sociale partners, en die op het gehele nationale grondgebied worden toegepast.

Er is sprake van gelijke behandeling in de zin van lid 1 wanneer nationale ondernemingen die zich in een soortgelijke situatie bevinden:

i)

op de plaats van de activiteit of in de betrokken bedrijfstak ten aanzien van de in lid 1, eerste alinea, vermelde aangelegenheden onderworpen zijn aan dezelfde verplichtingen als de ondernemingen die bij de detacheringen zijn betrokken; en

ii)

met dezelfde gevolgen aan die verplichtingen moeten voldoen.

Artikel 5

Betere toegang tot informatie

1.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat publiceert overeenkomstig het nationale recht en/of de nationale praktijk zonder onnodige vertraging en op transparante wijze op één officiële nationale website informatie over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, waaronder de componenten van de beloning als bedoeld in artikel 4, lid 2, alsmede alle arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden overeenkomstig artikel 4, lid 1.

Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat zorgt ervoor dat de op de enige nationale website verstrekte informatie juist en actueel is.

2.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde informatie op afstand en met elektronische middelen duidelijk, transparant, volledig, op gemakkelijk toegankelijke wijze en kosteloos algemeen beschikbaar wordt gemaakt in een formaat en volgens webnormen die de toegankelijkheid voor personen met een handicap garanderen, en om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale instanties in staat zijn hun taken doeltreffend uit te voeren.

3.   Wanneer overeenkomstig het nationale recht en nationale tradities en praktijken, en met inachtneming van de autonomie van de sociale partners, de in artikel 4 bedoelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden overeenkomstig artikel 4, lid 1, zijn neergelegd in collectieve overeenkomsten, zorgt elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat ervoor dat die voorwaarden en omstandigheden op een toegankelijke en transparante wijze beschikbaar worden gesteld voor dienstverrichters uit de andere Partij en gedetacheerde bestuurders, en schakelen zij hierbij de sociale partners in. De relevante informatie moet met name betrekking hebben op de verschillende minimumlonen en de componenten daarvan, de wijze waarop het verschuldigde loon wordt berekend en, in voorkomend geval, de criteria voor indeling in de verschillende salarisschalen.

4.   Wanneer in weerwil van lid 1 de informatie op de enige officiële nationale website niet vermeldt welke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden moeten worden toegepast, wordt bij het bepalen van sancties bij inbreuken op deze afdeling met die omstandigheid overeenkomstig het nationaal recht en/of de nationale praktijk rekening gehouden, voor zover nodig ter waarborging van de evenredigheid van die sancties.

5.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat wijst de organen en autoriteiten aan waar bestuurders en ondernemers van goederenvervoer over de weg algemene informatie kunnen krijgen over het toepasselijke nationaal recht en de toepasselijke nationale praktijk betreffende hun rechten en verplichtingen op hun grondgebied.

Artikel 6

Administratieve voorschriften, controle en handhaving

1.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat mag uitsluitend de volgende administratieve voorschriften en controlemaatregelen opleggen ten aanzien van de detachering van bestuurders:

a)

een verplichting voor de in de andere Partij gevestigde ondernemer om uiterlijk bij de aanvang van de detachering een detacheringsverklaring in te dienen bij de nationale bevoegde instanties van de Partij of, in het geval van de Unie, van de lidstaat waarin de bestuurder is gedetacheerd, waarvoor met ingang van 2 februari 2022 wordt gebruikgemaakt van een meertalig standaardformulier van de openbare interface die verbonden is met het Informatiesysteem interne markt van de EU (1) (IMI) voor administratieve samenwerking; die detacheringsverklaring bestaat uit de volgende informatie:

i)

de identiteit van de ondernemer, ten minste in de vorm van het nummer van de geldige vergunning, indien dat nummer beschikbaar is;

ii)

de contactgegevens van een vervoersmanager of een andere contactpersoon in de Partij van vestiging of, in het geval van de Unie, in de lidstaat van vestiging die optreedt als tussenpersoon met de bevoegde instanties van de Partij of, in het geval van de Unie, de lidstaat van ontvangst waarin de diensten worden verleend en met wie documenten of berichten worden uitgewisseld;

iii)

de identiteit, het adres van de verblijfplaats en het nummer van het rijbewijs van de bestuurder;

iv)

de aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder en het daarop toepasselijke recht;

v)

de geplande begin- en einddatum van de detachering; en

vi)

de kentekenplaten van de motorvoertuigen;

b)

de verplichting voor de ondernemer om ervoor te zorgen dat de bestuurder, op papier of in elektronische vorm, beschikt over het volgende, en de verplichting voor de bestuurder om zulks te bewaren en ter beschikking te stellen wanneer daar bij een wegcontrole om wordt verzocht:

i)

een kopie van de detacheringsverklaring, met ingang van 2 februari 2022 ingediend via het IMI-systeem;

ii)

bewijs dat het vervoer plaatsvindt in de Partij van ontvangst, zoals een elektronische vrachtbrief (e-CMR); en

iii)

de tachograafgegevens, en met name de landsymbolen van de Partij of, in het geval van de Unie, van de lidstaat waar de bestuurder zich bevond tijdens het verrichten van vervoersactiviteiten, in overeenstemming met de registratievoorschriften uit hoofde van deel B, afdelingen 2 en 4;

c)

een verplichting voor de ondernemer om, met ingang van 2 februari 2022 via de openbare met het IMI-systeem verbonden interface, na de detacheringsperiode op direct verzoek van de bevoegde instanties van de andere Partij of, in het geval van de Unie, van de lidstaat waar de detachering heeft plaatsgevonden, kopieën van de in punt b), ii) en iii), van dit lid bedoelde documenten te verstrekken, alsmede documentatie in verband met de beloning van de bestuurder met betrekking tot de detacheringsperiode en de arbeidsovereenkomst of een gelijkwaardig document, tijdschema's betreffende het werk van de bestuurder en betalingsbewijzen.

De ondernemer verstuurt de documentatie, met ingang van 2 februari 2022 via de openbare met het IMI-systeem verbonden interface, uiterlijk acht weken na de datum van het verzoek. Indien de ondernemer de gevraagde documentatie niet binnen de gestelde termijn indient, kunnen de bevoegde instanties van de Partij of, in het geval van de Unie, van de lidstaat waar de detachering heeft plaatsgevonden om bijstand van de bevoegde instanties van de Partij van vestiging of, in het geval van de Europese Unie, de lidstaat van vestiging verzoeken, met ingang van 2 februari 2022 via het IMI-systeem. Indien een dergelijk verzoek om wederzijdse bijstand wordt gedaan, hebben de bevoegde instanties van de Partij van vestiging of, in het geval van de Unie, van de lidstaat van vestiging van de ondernemer, toegang tot de detacheringsverklaring en andere relevante informatie die door de ondernemer, met ingang van 2 februari 2022 via de openbare met het IMI-systeem verbonden interface, is ingediend.

De bevoegde instanties van de Partij van vestiging of, in het geval van de Unie, van de lidstaat van vestiging zorgen ervoor dat zij de documentatie waarom is verzocht binnen 25 werkdagen na indiening van het verzoek om wederzijdse bijstand, met ingang van 2 februari 2022 via het IMI-systeem, verstrekken aan de bevoegde instanties van de Partij of, in het geval van de Unie, van de lidstaat waar de detachering heeft plaatsgevonden.

Elke Partij zorgt ervoor dat de informatie die door de bevoegde nationale instanties wordt uitgewisseld of de informatie die aan hen wordt verstrekt, alleen wordt gebruikt voor het doel of de doelen waarvoor om die informatie is verzocht.

Wederzijdse administratieve samenwerking en bijstand is kosteloos.

Een verzoek om informatie belet de bevoegde instanties niet om onderzoeken in te stellen naar vermeende inbreuken op deze afdeling, of om maatregelen te nemen om dergelijke inbreuken te voorkomen.

3.   Om zich ervan te vergewissen dat een bestuurder niet moet worden beschouwd als gedetacheerd op grond van artikel 1, mag elke Partij als controlemaatregel alleen de verplichting opleggen dat de bestuurder een papieren of elektronische versie bij zich moet houden en - indien daar tijdens een wegcontrole om wordt verzocht – moet tonen, van het bewijs van het betrokken vervoer zoals een elektronische vrachtbrief (e-CMR), evenals tachograafgegevens als bedoeld in lid 2, punt b), iii), van dit artikel.

4.   Voor controledoeleinden houdt de ondernemer de in lid 2, onder a), bedoelde detacheringsverklaringen actueel, vanaf 2 februari 2022 in de openbare met IMI verbonden interface.

5.   De informatie uit de detacheringsverklaringen wordt, met ingang van 2 februari 2022, voor een periode van 24 maanden voor controledoeleinden opgeslagen in het register van het IMI.

6.   De partij of, in het geval van de Unie, de lidstaat op het grondgebied waarvan de bestuurder wordt gedetacheerd en de Partij of, in het geval van de Unie, de lidstaat van waaruit de bestuurder wordt gedetacheerd zijn verantwoordelijk voor het monitoren, controleren en handhaven van de verplichtingen uit hoofde van deze afdeling en nemen passende maatregelen ingeval niet aan deze afdeling wordt voldaan.

7.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat zorgt ervoor dat de inspecties en de controles van de naleving in het kader van dit artikel, rekening houdend met de relevante bepalingen van deze afdeling, noch discriminerend noch onevenredig zijn.

8.   Voor de handhaving van de verplichtingen uit hoofde van deze afdeling waarborgt elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat doeltreffende mechanismen op basis waarvan gedetacheerde bestuurders direct een klacht tegen hun werkgevers kunnen indienen, evenals het recht om gerechtelijke of administratieve procedures op te starten - ook in de Partij waar de bestuurders gedetacheerd zijn of waren - wanneer die bestuurders van oordeel zijn dat zij verlies of schade hebben geleden doordat de geldende regels niet werden toegepast, zelfs nadat de arbeidsverhouding in het kader waarvan de regels niet zouden zijn nageleefd, al is beëindigd.

9.   Lid 8 geldt onverminderd de jurisdictie van de rechtbanken van elke Partij of, in het geval van de Unie, van de lidstaten zoals vastgesteld in met name de relevante rechtsinstrumenten van de Unie en/of internationale conventies.

10.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat stelt voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van nationale bepalingen die zijn vastgesteld op grond van deze afdeling en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast en nageleefd. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Elke Partij stelt de andere Partij uiterlijk op 30 juni 2021 in kennis van die bepalingen. Zij delen eventuele latere wijzigingen van de bepalingen onmiddellijk mee.

Artikel 7

Gebruik van het IMI-systeem

1.   Met ingang van 2 februari 2022 wordt de in artikel 6 bedoelde informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, uitgewisseld en verwerkt in het IMI-systeem, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de Partijen bieden waarborgen dat de gegevens die in het IMI-systeem worden verwerkt, uitsluitend worden gebruikt voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk werden uitgewisseld;

b)

elke doorgifte van persoonsgegevens aan het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van dit artikel mag alleen plaatsvinden in overeenstemming met artikel 23, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2); en

c)

elke doorgifte van persoonsgegevens aan de Unie uit hoofde van dit artikel mag alleen plaatsvinden in overeenstemming met de gegevensbeschermingsregels van het Verenigd Koninkrijk voor de internationale doorgifte van gegevens.

2.   De bevoegde instanties van elke Partij verlenen IMI-gebruikers passende toegangsrechten en trekken die in.

3.   IMI-gebruikers hebben uitsluitend op een "need-to-know" -basis en uitsluitend met het oog op de uitvoering en handhaving van deze afdeling toegang tot persoonsgegevens die in het IMI-systeem worden verwerkt.

4.   Elke Partij of, in het geval van de Unie, elke lidstaat kan de bevoegde instantie toestaan om nationale sociale partners anders dan door middel van het IMI-systeem relevante informatie uit het IMI-systeem te verstrekken, voor zover dat nodig is om te controleren of de detacheringsregels worden nageleefd en in overeenstemming met het nationaal recht en de nationale praktijken, op voorwaarde dat:

a)

de informatie verband houdt met de detachering op het grondgebied van de betrokken Partij of, in het geval van de Unie, de betrokken lidstaat; en

b)

de informatie uitsluitend wordt gebruikt met het oog op de handhaving van de detacheringsregels.

5.   Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer stelt de technische en procedurele specificaties voor het gebruik van het IMI-systeem door het Verenigd Koninkrijk vast.

6.   Elke Partij neemt deel in de exploitatiekosten van het IMI-systeem. Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer stelt de door elke Partij te dragen kosten vast.

DEEL B

VOORSCHRIFTEN VOOR BESTUURDERS DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET VERVOER VAN GOEDEREN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 465 VAN DEZE OVEREENKOMST

AFDELING 1

GETUIGSCHRIFT VAN VAKBEKWAAMHEID

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze afdeling is van toepassing op het besturen van voertuigen door iemand die in dienst is van of werkt voor een ondernemer van goederenvervoer over de weg van een Partij die ritten uitvoert als bedoeld in artikel 462 van deze overeenkomst en die gebruikmaakt van voertuigen waarvoor een rijbewijs van categorie C1, C1+E, C of C+E of een door het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer als gelijkwaardig erkend rijbewijs vereist is.

Artikel 2

Vrijstelling

Een getuigschrift van vakbekwaamheid is niet vereist voor bestuurders van voertuigen:

a)

met een toegelaten maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/u;

b)

in gebruik bij of onder controle van de strijdkrachten, de burgerbescherming, de brandweer, diensten verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en medische noodvervoersdiensten, voor zover het vervoer voortvloeit uit de opdrachten waarmee die diensten zijn belast;

c)

die op de weg worden getest in verband met technische verbeteringen, reparatie of onderhoud, of voor bestuurders van nieuwe of omgebouwde voertuigen die nog niet in het verkeer zijn gebracht;

d)

die worden gebruikt bij noodtoestanden of worden ingezet voor reddingsoperaties;

e)

voor het vervoer van materiaal, uitrusting of machines die de bestuurder nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep, mits het besturen van het voertuig niet de voornaamste activiteit van de bestuurder is; of

f)

die door landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, veeteelt- of visserijbedrijven worden gebruikt, of zonder bestuurder worden gehuurd, voor het vervoer van goederen in het kader van hun eigen bedrijvigheid, behalve als het besturen van het voertuig deel uitmaakt van de voornaamste activiteit van de bestuurder of het rijden over een grotere afstand geschiedt dan de in het nationale recht vastgelegde afstand vanaf de vestigingsplaats van het bedrijf dat het voertuig bezit, huurt of leaset.

Artikel 3

Kwalificatie en training

1.   Voor het besturen van een voertuig, als omschreven in artikel 1, moet zowel een basiskwalificatie worden verkregen, als nascholing worden gevolgd. Daartoe voorzien de Partijen in:

a)

een stelsel van basiskwalificatie dat overeenkomt met een van de volgende twee mogelijkheden:

i)

combinatie van het volgen van lessen en het afleggen van een examen

Overeenkomstig afdeling 2, punt 2.1, van aanhangsel 31-B-1-1 houdt dat type basiskwalificatie de verplichting tot het gedurende een bepaalde periode volgen van lessen in. De opleiding wordt afgesloten met een examen. Wanneer dat examen met goed gevolg is afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt a), afgegeven;

ii)

uitsluitend examens

Overeenkomstig afdeling 2, punt 2.2, van aanhangsel 31-B-1-1 houdt dat type basiskwalificatie geen verplichting tot het volgen van lessen in, maar uitsluitend een theorie- en een praktijkexamen. Wanneer de examens met goed gevolg zijn afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 1, punt b), afgegeven.

Een Partij kan bestuurders echter toestemming verlenen om vóór het verkrijgen van het getuigschrift op hun grondgebied een voertuig te besturen voor een periode van ten hoogste drie jaar, wanneer die bestuurders een nationale beroepsopleiding van ten minste zes maanden volgen. In het kader van die beroepsopleiding mogen de in de punten i) en ii) van dit lid bedoelde examens in etappes worden afgelegd;

b)

een stelsel van nascholing

Overeenkomstig afdeling 4 van aanhangsel 31-B-1-1 houdt de nascholing de verplichting tot het volgen van lessen in. Zij wordt afgesloten met de afgifte van het getuigschrift als bedoeld in artikel 8, lid 1.

2.   Een Partij kan daarnaast een stelsel voor versnelde basiskwalificatie invoeren om bestuurders de mogelijkheid te bieden een voertuig te besturen in de gevallen die worden bedoeld in artikel 5, lid 2, punt a), ii), en punt b).

Overeenkomstig afdeling 3 van aanhangsel 31-B-1-1 houdt het stelsel voor versnelde basiskwalificatie de verplichting tot het volgen van lessen in. De opleiding wordt afgesloten met een examen. Wanneer het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt ten bewijze daarvan het getuigschrift als bedoeld in artikel 6, lid 2, afgegeven.

3.   Een Partij kan bestuurders die het in deel A, afdeling 1, artikel 8, bedoelde getuigschrift van vakbekwaamheid hebben behaald, vrijstellen van de in lid 1, punt a), i) en ii), en lid 2 van dit artikel bedoelde examens, voor de onderwerpen die door het krachtens dat deel van deze bijlage ingestelde examen worden bestreken, alsmede, waar passend, van het volgen van de lessen waarin die onderwerpen worden behandeld.

Artikel 4

Verworven rechten

Bestuurders die houder zijn van een rijbewijs van categorie C1, C1+E, C of C+E of van een door het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer als gelijkwaardig erkend rijbewijs dat uiterlijk op 10 september 2009 is afgegeven, worden vrijgesteld van de verplichting tot het behalen van de basiskwalificatie.

Artikel 5

Basiskwalificatie

1.   Om toegang te krijgen tot de basiskwalificatie behoeft niet eerst het overeenkomstige rijbewijs te worden behaald.

2.   Een bestuurder van een voertuig voor goederenvervoer mag besturen:

a)

vanaf de leeftijd van 18 jaar:

i)

een voertuig van de rijbewijscategorieën C en C+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 1, bedoelde getuigschrift; en

ii)

een voertuig van de rijbewijscategorieën C1 en C1+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift;

b)

vanaf de leeftijd van 21 jaar een voertuig van de rijbewijscategorieën C en C+E, mits hij houder is van het in artikel 6, lid 2, bedoelde getuigschrift.

3.   Onverminderd de in lid 2 vastgestelde leeftijdsgrenzen, worden bestuurders die goederenvervoer verrichten en houder zijn van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift voor een van de categorieën voertuigen van lid 2 van dit artikel, vrijgesteld van het behalen van een dergelijk getuigschrift voor de overige in genoemd lid vermelde voertuigcategorieën.

4.   Bestuurders die goederenvervoer verrichten en hun werkterrein uitbreiden tot of overschakelen op personenvervoer, of vice versa, en houder zijn van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift, behoeven de gemeenschappelijke gedeelten van de voorgeschreven basiskwalificaties niet over te doen, maar uitsluitend de gedeelten die specifiek zijn voor de nieuwe kwalificatie.

Artikel 6

Getuigschrift van vakbekwaamheid dat als bewijs dient voor het behalen van de basiskwalificatie

1.   Getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie

a)

Getuigschrift dat wordt uitgereikt op grond van het volgen van lessen en het afleggen van een examen

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), i), leggen de Partijen aspirant-bestuurders de verplichting op lessen te volgen in een door de bevoegde instanties overeenkomstig afdeling 5 van aanhangsel 31-B-1-1 erkend opleidingscentrum, hierna "erkend opleidingscentrum" genoemd. Die lessen hebben betrekking op alle op de lijst van afdeling 1 van aanhangsel 31-B-1-1 genoemde onderwerpen.

Die opleiding wordt afgesloten met het succesvol afleggen van het examen als bedoeld in afdeling 2, punt 2.1, van aanhangsel 31-B-1-1. De bevoegde instanties van de Partijen, of de door hen aangewezen entiteiten, organiseren dat examen, dat ten doel heeft na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig afdeling 1 van aanhangsel 31-B-1-1 vereiste kennis van bovenbedoelde onderwerpen beschikt. Die autoriteiten of entiteiten houden toezicht op het examen, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie uit.

b)

Getuigschrift dat wordt uitgereikt op grond van examens

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), ii), leggen de Partijen aspirant-bestuurders de verplichting op te slagen voor het in afdeling 2, punt 2.2, van aanhangsel 31-B-1-1 bedoelde theorie- en praktijkexamen. De bevoegde instanties van de Partijen, of de door hen aangewezen entiteiten, organiseren die examens, die ten doel hebben na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig afdeling 1 van aanhangsel 31-B-1-1 vereiste kennis van bovenbedoelde onderwerpen beschikt. Die autoriteiten of entiteiten houden toezicht op de examens, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het behalen van een basiskwalificatie uit.

2.   Getuigschrift ten bewijze van het versneld behalen van een basiskwalificatie

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, leggen de Partijen aspirant-bestuurders de verplichting op lessen te volgen in een erkend opleidingscentrum. Die lessen hebben betrekking op alle op de lijst van afdeling 1 van aanhangsel 31-B-1-1 genoemde onderwerpen.

Die opleiding wordt afgesloten met het examen als bedoeld in afdeling 3 van aanhangsel 31-B-1-1. De bevoegde instanties van de Partijen, of de door hen aangewezen entiteiten, organiseren dat examen, dat ten doel heeft na te gaan of de aspirant-bestuurder over de overeenkomstig afdeling 1 van aanhangsel 31-B-1-1 vereiste kennis van bovenbedoelde onderwerpen beschikt. Die autoriteiten of entiteiten houden toezicht op het examen, en reiken, indien het met goed gevolg is afgelegd, de bestuurder een getuigschrift ten bewijze van het versneld behalen van een basiskwalificatie uit.

Artikel 7

Nascholing

De nascholing is een opleiding die houders van een getuigschrift van vakbekwaamheid in de gelegenheid stelt de voor hun werk essentiële kennis te actualiseren, waarbij speciale nadruk wordt gelegd op verkeersveiligheid, gezondheid en veiligheid op de werkplek en de vermindering van de milieueffecten van het besturen van een voertuig.

Die opleiding wordt georganiseerd door een overeenkomstig afdeling 5 van aanhangsel 31-B-1-1 erkend opleidingscentrum. De opleiding bestaat uit klassikale lessen, praktijklessen en indien beschikbaar lessen met instrumenten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT) of hoogwaardige simulatoren. Indien een bestuurder van werkgever verandert, moet rekening worden gehouden met de reeds gevolgde nascholing.

De nascholing heeft tot doel een aantal van de in afdeling 1 van aanhangsel 31-B-1-1 bedoelde onderwerpen uit te diepen of te actualiseren. De nascholing bestrijkt diverse onderwerpen en omvat telkens minstens één onderwerp in verband met verkeersveiligheid. Bij de bepaling van de opleidingsthema's wordt rekening gehouden met ontwikkelingen in de desbetreffende wetgeving en technologie, en wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de specifieke opleidingsbehoeften van de bestuurder.

Artikel 8

Getuigschrift van nascholing

1.   Aan het einde van de in artikel 7 bedoelde nascholing reiken de bevoegde instanties van de Partijen of het erkend opleidingscentrum aan de bestuurder een getuigschrift van nascholing uit.

2.   Een eerste nascholing wordt gevolgd:

a)

door houders van het in artikel 6 bedoelde getuigschrift, binnen vijf jaar na de afgifte van het getuigschrift; en

b)

door bestuurders als bedoeld in artikel 4, binnen vijf jaar na 10 september 2009.

Een Partij kan voorzien in een inkorting of verlenging van de in de punten a) of b) bedoelde termijnen met ten hoogste twee jaar.

3.   Bestuurders die reeds een eerste nascholing als bedoeld in lid 2 van dit artikel hebben gevolgd, moeten om de vijf jaar, en vóór de vervaldatum van het getuigschrift van nascholing, een nascholing volgen.

4.   Houders van het in artikel 6 of het in lid 1 van dit artikel bedoelde getuigschrift en de in artikel 4 bedoelde bestuurders die hun beroep niet langer uitoefenen en niet voldoen aan de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel gestelde eisen, volgen een nascholing voordat zij hun beroep weer opnemen.

5.   Bestuurders die goederenvervoer over de weg verrichten en een nascholing hebben gevolgd voor een van de rijbewijscategorieën van artikel 5, lid 2, worden vrijgesteld van verdere nascholing voor andere in dat lid vermelde voertuigcategorieën.

Artikel 9

Handhaving

De bevoegde instanties van een Partij brengen ofwel rechtstreeks op het rijbewijs van de bestuurder, naast de overeenkomstige rijbewijscategorieën, een onderscheidingsteken aan waaruit blijkt dat de bestuurder een getuigschrift van vakbekwaamheid bezit, met vermelding van de vervaldatum, ofwel voeren zij een speciale kwalificatiekaart bestuurder in, die moet worden opgesteld overeenkomstig het model in aanhangsel 31-B-1-2. Elk ander model kan aanvaardbaar zijn, mits het door het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer als gelijkwaardig is erkend. De kwalificatiekaart bestuurder die of een gelijkwaardig document als hierboven gespecificeerd dat door de bevoegde instanties van de ene Partij is afgegeven, wordt voor de toepassing van deze afdeling door de andere Partij erkend.

Bestuurders moeten op verzoek van een met controle belaste ambtenaar een rijbewijs dan wel een specifieke kwalificatiekaart bestuurder of een gelijkwaardig document kunnen overleggen waarop het onderscheidingsteken is aangebracht dat bevestigt dat de bestuurder een getuigschrift van vakbekwaamheid bezit.

Aanhangsel 31-B-1-1

MINIMUMEISEN VOOR KWALIFICATIE EN OPLEIDING

Met het oog op een zo groot mogelijke harmonisatie van de onder deel twee, rubriek drie, titel I, van deze overeenkomst vallende voorschriften voor het goederenvervoer over de weg zijn in de punten 1 tot en met 5 van dit aanhangsel de minimumeisen voor de kwalificatie en de opleiding van bestuurders en voor de erkenning van opleidingscentra uiteengezet. Elke andere inhoud voor die kwalificatie of opleiding kan aanvaardbaar zijn, mits die door het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer als gelijkwaardig wordt beschouwd.

AFDELING 1

LIJST VAN ONDERWERPEN

Bij de beoordeling door de Partijen van de basiskwalificatie die de bestuurders bezitten en de nascholing die zij hebben genoten, moet ten minste rekening worden gehouden met de kennis over de in deze lijst genoemde onderwerpen. De aspirant-bestuurders moeten het niveau van kennis en praktische vaardigheid bereiken dat vereist is om voertuigen van de betreffende rijbewijscategorieën veilig te kunnen besturen. Het minimumkennisniveau mag niet lager zijn dan het niveau dat wordt bereikt tijdens de leerplicht, aangevuld met een beroepsopleiding.

1.   Nascholing in rationeel rijden op basis van de veiligheidsvoorschriften

1.1

Doelstelling: kennis van de kenmerken van de krachtoverbrenging met het oog op een optimaal gebruik:

 

krommen van het koppel, het vermogen en het specifiek brandstofverbruik van een motor, optimaal gebruiksbereik toerenteller, dekkingsdiagrammen overbrengingsverhoudingen.

1.2

Doelstelling: inzicht verwerven in de technische kenmerken en de werking van de veiligheidsvoorzieningen teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen:

 

grenzen aan het gebruik van remmen en retarders, gecombineerd gebruik van remmen en retarder, de beste bij een snelheid passende versnelling, benutting van de traagheid van het voertuig, mogelijkheden tot vertragen en remmen bij afdalingen, wat te doen in geval van defecte remmen, gebruik van elektronische en mechanische systemen zoals het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP), geavanceerde noodremsystemen (AEBS), het antiblokkeersysteem (ABS), het tractiecontrolesysteem (TCS) en in het voertuig ingebouwde monitoringsystemen (IVMS) en andere voor gebruik goedgekeurde systemen ter ondersteuning van de bestuurder of automatiseringssystemen.

1.3

Doelstelling: het brandstofverbruik kunnen optimaliseren:

 

optimalisering van het brandstofverbruik dankzij de toepassing van kennis betreffende de punten 1.1 en 1.2, het belang van te anticiperen op de verkeersstroom, rijden op veilige afstand van andere voertuigen en de snelheid van het voertuig benutten, constante snelheid, een vlotte rijstijl en de juiste bandendruk, alsook vertrouwdheid met slimme vervoerssystemen die zuiniger rijden mogelijk maken en kunnen helpen bij de routeplanning.

1.4

Doelstelling: het vermogen om te anticiperen op risico's in het verkeer, die te beoordelen en er zich aan aan te passen:

 

zich bewust zijn van en aanpassen aan verschillende weg-, verkeers- en weersomstandigheden, anticiperen op nakende gebeurtenissen; begrijpen hoe een rit moet worden voorbereid en gepland bij ongewone weersomstandigheden; vertrouwd zijn met het gebruik van de bijbehorende veiligheidsuitrusting en begrijpen wanneer een rit uitgesteld of geannuleerd moet worden wegens extreme weersomstandigheden; zich aanpassen aan risico's in het verkeer, waaronder gevaarlijk gedrag in het verkeer of bestuurders die zich laten afleiden (door het gebruik van elektronische apparaten, eten, drinken enz.); gevaarlijke situaties herkennen en zich aanpassen aan dergelijke situaties en kunnen omgaan met de stress die dat veroorzaakt, met name in verband met de afmetingen en het gewicht van het voertuig en kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers, fietsers en gemotoriseerde tweewielers;

 

herkennen van potentieel gevaarlijke situaties en correct inschatten hoe die gevaren kunnen uitmonden in situaties waarin een aanrijding niet meer kan worden vermeden en acties bepalen en ondernemen om de veiligheidsmarges te verhogen tot een niveau waarop een aanrijding nog wel kan worden vermeden wanneer de potentiële gevaren zich voordoen.

1.5

Doelstelling: het voertuig kunnen laden met inachtneming van de voorschriften inzake veiligheid en het correcte gebruik van het voertuig:

 

op rijdende voertuigen werkende krachten, de keuze van de versnelling afstemmen op de belasting van het voertuig en het profiel van de weg, gebruik van automatische transmissiesystemen, berekening van het laadvermogen van een voertuig of voertuigcombinatie, berekening van het nuttige volume, verdeling van de belasting, gevolgen van overbelasting van de as, stabiliteit van het voertuig en zwaartepunt, soorten verpakking en pallets;

 

voornaamste categorieën goederen die moeten worden vastgezet, klem- en vastzettechnieken, gebruik van sjorringen, controleren van vastzetinrichtingen, gebruik van laad- en losmachines, aanbrengen en verwijderen van dekzeilen.

2.   Toepassing van de voorschriften

2.1

Doelstelling: kennis van de sociale omgeving en de regels voor het wegvervoer:

 

specifiek voor de vervoersector geldende maximumwerktijden; principes, toepassing en gevolgen van de voorschriften op het gebied van rij- en rusttijden en de tachograaf; sancties op het niet of verkeerd gebruiken van dan wel knoeien met de tachograaf; kennis van de sociale omgeving in het wegvervoer: rechten en plichten van de bestuurders inzake basiskwalificatie en nascholing.

2.2

Doelstelling: de regelgeving betreffende het goederenvervoer kennen:

 

documenten met betrekking tot vervoersexploitatie, aan boord mee te nemen documenten, verbod op het gebruik van bepaalde wegen, tolheffingen, verplichtingen uit hoofde van standaardcontracten voor goederenvervoer, opstelling van de documenten die het vervoerscontract vormen, internationale transportvergunningen, verplichtingen uit hoofde van het Verdrag betreffende de Overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), gedaan te Genève op 19 mei 1956, opstelling van de internationale vrachtbrief, grensoverschrijdingen, expediteurs, speciale documenten die de goederen begeleiden.

3.   Gezondheid, verkeers- en milieuveiligheid, dienstverlening, logistiek

3.1

Doelstelling: bedacht zijn op de gevaren van het verkeer en op arbeidsongevallen:

 

soorten arbeidsongevallen in de vervoersector, statistieken van verkeersongevallen, betrokkenheid daarbij van vrachtwagens/touringcars, gevolgen op menselijk, materieel en financieel vlak.

3.2

Doelstelling: het kunnen voorkomen van criminaliteit en vervoer van illegale immigranten:

 

algemene informatie, gevolgen voor de bestuurders, preventieve maatregelen, checklist, wetgeving inzake de verantwoordelijkheid van de vervoerder.

3.3

Doelstelling: fysieke risico's kunnen voorkomen:

 

ergonomische principes; risicohandelingen en -houdingen, lichamelijke conditie, oefeningen in goederenbehandeling, persoonlijke beschermingsmiddelen.

3.4

Doelstelling: zich bewust zijn van het belang van een goede fysieke en mentale gezondheid:

 

beginselen van een gezonde en evenwichtige voeding, effecten van alcohol, medicijnen of andere stoffen die het gedrag kunnen beïnvloeden, symptomen, oorzaken, effecten van vermoeidheid en stress, fundamenteel belang van de basiscyclus werk/rust.

3.5

Doelstelling: noodsituaties kunnen beoordelen:

 

gedrag bij noodsituaties: inschatting van de situatie, erger voorkomen, hulpdiensten waarschuwen, hulp verlenen aan gewonden en eerstehulpverlening, optreden bij brand, inzittenden van een vrachtwagen redden, reactie in geval van agressie; basisbeginselen invulling schadeformulier.

3.6

Doelstelling: door zijn gedrag kunnen bijdragen aan het imago van een onderneming:

 

gedrag van de bestuurder en imago: belang voor de onderneming van de kwaliteit van de dienstverlening door de bestuurder, de taken van de bestuurder, personen waarmee een bestuurder te maken krijgt, onderhoud van het voertuig, organisatie van het werk, commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

3.7

Doelstelling: kennis van het economische klimaat van het goederenvervoer over de weg en van de marktordening:

 

verhouding tussen het wegvervoer en de overige vervoerstakken (concurrentie, verladers), verschillende activiteiten in het wegvervoer (vervoer voor rekening van derden, voor eigen rekening, aanvullende activiteiten), organisatie van de voornaamste soorten vervoersondernemingen of aanverwante transportactiviteiten, gespecialiseerd vervoer (tankwagens, koelwagens, gevaarlijke goederen, vervoer van dieren enz.), ontwikkelingen in de sector (diversificatie van het dienstenaanbod, railvervoer/wegvervoer, uitbesteding enz.).

AFDELING 2

VERPLICHTE BASISKWALIFICATIE, ALS BEDOELD IN DEEL B, AFDELING 1, ARTIKEL 3, LID 1, PUNT A)

Een Partij kan specifieke andere opleidingen in verband met goederenvervoer over de weg die uit hoofde van haar wetgeving verplicht zijn, als onderdeel van de opleiding uit hoofde van deze afdeling en afdeling 3 van dit aanhangsel beschouwen.

2.1.   Combinatie van het volgen van lessen en het afleggen van een examen

De basiskwalificatie behelst onderwijs over alle in de lijst in afdeling 1 van dit aanhangsel genoemde onderwerpen. De opleiding voor die basiskwalificatie duurt 280 uur.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste 20 uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen.

Wanneer de aspirant-bestuurder zelf een voertuig bestuurt, moet hij worden begeleid door een instructeur in dienst van een erkend opleidingscentrum. Elke aspirant-bestuurder mag ten hoogste acht van de 20 uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek, de manier waarop die toestand verandert als gevolg van de weersomstandigheden en het tijdstip overdag of 's nachts, en de optimalisatie van het brandstofverbruik.

Een Partij en, in het geval van de Unie, een lidstaat kan toestaan dat een deel van de opleiding door het erkend opleidingscentrum wordt verzorgd via ICT-instrumenten, zoals e-learning, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de hoge kwaliteit en de doeltreffendheid van de opleiding worden gehandhaafd, en via het selecteren van de vakken waarbij ICT-hulpmiddelen het meest doeltreffend kunnen worden ingezet. In dat geval zijn een betrouwbare gebruikersidentificatie en passende controlemiddelen vereist.

Voor de in deel B, afdeling 1, artikel 5, lid 4, bedoelde bestuurders duurt de opleiding voor de basiskwalificatie 70 uur, met inbegrip van vijf uur tijdens welke ze zelf het voertuig besturen.

Na afloop van die opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde instanties van de Partijen of de door hen aangewezen entiteiten aan een mondeling of schriftelijk examen onderworpen. Het examen omvat ten minste één vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in afdeling 1 van dit aanhangsel.

2.2   Mogelijkheid van examens

De bevoegde instanties van de Partijen, of de door hen aangewezen entiteiten, organiseren de hierboven bedoelde theorie- en praktijkexamens om na te gaan of de aspirant-bestuurders beschikken over de volgens afdeling 1 van dit aanhangsel vereiste kennis met betrekking tot alle daar genoemde doelstellingen en onderwerpen.

a)

Het theorie-examen bestaat uit ten minste twee delen:

i)

vragen waarbij uit meerdere antwoorden kan worden gekozen, dan wel vragen met een direct antwoord, of een combinatie van de twee systemen; en

ii)

casestudy's.

Het theorie-examen duurt ten minste vier uur.

b)

Het praktijkexamen bestaat uit twee delen:

i)

een rijtest, om de verdere ontwikkeling van het rationeel rijgedrag op basis van de veiligheidsvoorschriften te beoordelen. Zo mogelijk vindt die rijtest plaats op wegen buiten de agglomeraties, op autosnelwegen en op autowegen (of vergelijkbare wegen), alsmede op alle soorten stedelijke wegen, welke de diverse soorten problemen moeten opleveren die een bestuurder kan tegenkomen. Het is wenselijk dat die test plaatsvindt bij verschillende niveaus van verkeersdrukte. De rijtijd moet zo optimaal mogelijk worden gebruikt om de kandidaat te beoordelen in alle verkeerszones waarin hij terecht kan komen. Die test duurt ten minste 90 minuten;

ii)

een praktische test die ten minste de punten 1.5, 3.2, 3.3 en 3.5 van afdeling 1 van dit aanhangsel bestrijkt.

Die test duurt ten minste 30 minuten.

De bij de praktijkexamens gebruikte voertuigen beantwoorden ten minste aan de normen voor examenvoertuigen.

Het praktijkexamen kan worden aangevuld met een derde test op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek en de manier waarop die toestand verandert als gevolg van de weersomstandigheden en het tijdstip overdag of 's nachts.

Voor die facultatieve test is geen duur vastgesteld. Indien de bestuurder aan een dergelijke test wordt onderworpen, mag de duur ervan in mindering worden gebracht op de in punt i) bedoelde 90 minuten van de rijtest, met dien verstande dat er niet meer dan 30 minuten in mindering mag worden gebracht.

Voor de in deel B, afdeling 1, artikel 5, lid 4, bedoelde bestuurders blijft het theorie-examen beperkt tot de in afdeling 1 van dit aanhangsel genoemde onderwerpen die relevant zijn voor de voertuigen waarop de nieuwe basiskwalificatie betrekking heeft. Die bestuurders moeten wel het volledige praktijkexamen afleggen.

AFDELING 3

VERSNELDE BASISKWALIFICATIE, ALS BEDOELD IN DEEL B, AFDELING 1, ARTIKEL 3, LID 2, VAN BIJLAGE 31

De versnelde basiskwalificatie behelst onderwijs over alle in de lijst van afdeling 1 van dit aanhangsel genoemde onderwerpen. Die versnelde opleiding duurt 140 uur.

Elke aspirant-bestuurder moet ten minste tien uur zelf een voertuig besturen van de betreffende categorie dat ten minste voldoet aan de normen voor examenvoertuigen.

Wanneer de aspirant-bestuurder zelf een voertuig bestuurt, moet hij worden begeleid door een instructeur in dienst van een erkend opleidingscentrum. Elke aspirant-bestuurder mag ten hoogste vier van de tien uur gedurende welke hij zelf een voertuig bestuurt, rijden op een speciaal terrein of in een hoogwaardige simulator om de verdere ontwikkeling van rationeel rijgedrag op basis van veiligheidsvoorschriften te beoordelen, met name wat betreft de controle over het voertuig bij wisselende toestand van het wegdek en de manier waarop die toestand verandert als gevolg van de weersomstandigheden en het tijdstip overdag of 's nachts, en de optimalisatie van het brandstofverbruik.

Afdeling 2, punt 2.1, vierde alinea, van dit aanhangsel geldt ook voor de versnelde basiskwalificatie.

Voor de in deel B, afdeling 1, artikel 5, lid 4, bedoelde bestuurders duurt de opleiding voor de versnelde basiskwalificatie 35 uur, met inbegrip van twee en een half uur tijdens welke ze zelf het voertuig besturen.

Na afloop van die opleiding wordt de bestuurder door de bevoegde instanties van de Partijen of de door hen aangewezen entiteiten aan een mondeling of schriftelijk examen onderworpen. Het examen omvat ten minste één vraag per doelstelling op de lijst van onderwerpen in afdeling 1 van dit aanhangsel.

Een Partij kan specifieke andere opleidingen in verband met goederenvervoer over de weg die op grond van haar wetgeving verplicht zijn, als onderdeel van de opleiding uit hoofde van deze afdeling beschouwen.

AFDELING 4

VERPLICHTE NASCHOLING, ALS BEDOELD IN DEEL B, AFDELING 1, ARTIKEL 3, LID 1, PUNT B) VAN BIJLAGE 31

Verplichte nascholingscursussen worden georganiseerd door een erkend opleidingscentrum. Die cursussen duren 35 uur per vijf jaar en worden gegeven in modules van ten minste zeven uur die over twee opeenvolgende dagen mogen worden gespreid. Wanneer wordt gebruikgemaakt van e-learning zorgt het erkend opleidingscentrum ervoor dat de goede kwaliteit van de opleiding gehandhaafd wordt en selecteert het vakken waarbij ICT-instrumenten het meest doeltreffend kunnen worden ingezet. De Partijen eisen met name een betrouwbare gebruikersidentificatie en passende controlemiddelen. De opleiding door middel van e-learning duurt ten hoogste twaalf uur. Minstens één van de opleidingsmodules wordt besteed aan een verkeersveiligheidsthema. De inhoud van de opleiding wordt afgestemd op de specifieke behoeften van het door de bestuurder verrichte vervoer en op de relevante ontwikkelingen op het gebied van technologie en regelgeving, en daarbij wordt, voor zover mogelijk, rekening gehouden met de specifieke opleidingsbehoeften van de bestuurder. Tijdens de 35 uur moeten verschillende onderwerpen aan bod komen, inclusief herhalingsopleiding indien blijkt dat de bestuurder een specifieke corrigerende opleiding nodig heeft.

Een Partij en, in het geval van de Unie, een lidstaat kan specifieke andere opleidingen in verband met goederenvervoer over de weg die uit hoofde van de eigen wetgeving verplicht zijn, als onderdeel van de opleiding uit hoofde van deze afdeling beschouwen.

AFDELING 5

GOEDKEURING VAN DE BASISKWALIFICATIE EN DE NASCHOLING

5.1.

De opleidingscentra die met de basiskwalificatie en de nascholing zijn belast, moeten worden goedgekeurd door de bevoegde instanties van de Partijen. Die goedkeuring mag uitsluitend op schriftelijke aanvraag worden verleend. Bij de goedkeuringsaanvraag dienen documenten met de volgende inhoud te worden overgelegd:

5.1.1.

een passend kwalificatie- en opleidingsprogramma met vermelding van leerstof, lesprogramma en de gebruikte lesmethoden;

5.1.2.

de kwalificaties en werkterreinen van de instructeurs;

5.1.3.

informatie over de cursusruimten, het lesmateriaal, de voor de praktijklessen beschikbare middelen en het gebruikte wagenpark;

5.1.4.

de voorwaarden voor deelname aan de cursussen (aantal deelnemers).

5.2.

De bevoegde instantie moet schriftelijk haar goedkeuring geven, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

5.2.1.

de opleiding moet worden gegeven overeenkomstig de bij de aanvraag gevoegde documenten;

5.2.2.

het moet voor de bevoegde instanties mogelijk zijn om bevoegde personen de opleidingscursussen van de erkende centra te laten bijwonen, en zij moeten het recht hebben om er controle uit te oefenen op de ingezette middelen en het goede verloop van de opleidingen en de examens;

5.2.3.

de goedkeuring kan worden ingetrokken of geschorst, indien niet aan de voorwaarden ter zake wordt voldaan.

Het erkende centrum moet garanderen dat de instructeurs goed bekend zijn met de meest recente ontwikkelingen in de beroepsopleidingsvoorschriften en -eisen. De instructeurs moeten in het kader van een specifieke selectieprocedure aantonen dat zij didactisch en pedagogisch onderlegd zijn. Wat het praktijkgedeelte van de opleiding betreft, moeten de instructeurs aantonen dat zij ervaring als beroepsbestuurders of een analoge ervaring als bestuurder hebben, zoals die van instructeurs die les geven in het besturen van zware vrachtwagens.

Het lesprogramma moet worden opgesteld overeenkomstig de goedkeuring, op basis van de op de lijst in afdeling 1 genoemde onderwerpen.

Aanhangsel 31-B-1-2

IN DEEL B, AFDELING 1, ARTIKEL 9, VAN DEZE BIJLAGE BEDOELD MODEL VAN DE KWALIFICATIEKAART BESTUURDER

Image 6

AFDELING 2

RIJTIJDEN, ONDERBREKINGEN EN RUSTTIJDEN

Artikel 1

Werkingssfeer

1.   Deze afdeling bevat de in artikel 465, lid 1, punt b), van deze overeenkomst bedoelde voorschriften inzake rijtijden, onderbrekingen en rusttijden voor bestuurders die ritten uitvoeren als bedoeld in artikel 462 van deze overeenkomst.

2.   Wanneer een bestuurder een in artikel 462 van deze overeenkomst bedoelde rit uitvoert, zijn de voorschriften van deze afdeling van toepassing op elk door die bestuurder verricht vervoer over de weg tussen de grondgebieden van de Partijen en tussen de lidstaten.

3.   Deze afdeling is van toepassing:

a)

wanneer de maximaal toegestane massa van de voertuigen, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 3,5 ton bedraagt; of

b)

met ingang van 1 juli 2026, waarbij de maximaal toegestane massa van de voertuigen, aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 2,5 ton bedraagt.

4.   Deze afdeling is niet van toepassing op vervoer door:

a)

voertuigen of een samenstel van voertuigen met een maximaal toegestane massa van niet meer dan 7,5 ton die gebruikt worden voor:

i)

het vervoer van materiaal, uitrusting of machines die de bestuurder nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep, of

ii)

het leveren van goederen die op ambachtelijke wijze zijn vervaardigd,

en die enkel binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van de onderneming worden geleverd en op voorwaarde dat het besturen van het voertuig niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is en waarbij het vervoer niet voor rekening van derden gebeurt;

b)

voertuigen met een toegelaten maximumsnelheid van ten hoogste 40 km/u;

c)

voertuigen van, of zonder bestuurder gehuurd door, de strijdkrachten, civiele bescherming, brandweer en korpsen voor de handhaving van de openbare orde voor zover het vervoer plaatsvindt in het kader van de taak waarmee die organen zijn belast en onder hun controle valt;

d)

voertuigen die gebruikt worden in noodsituaties of voor reddingsoperaties;

e)

speciaal voor medische doeleinden gebruikte voertuigen;

f)

voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor reparaties en wegslepen, binnen een straal van 100 km rond hun standplaats;

g)

voertuigen die op de weg worden getest in verband met technische verbeteringen, reparatie of onderhoud, en nieuwe of omgebouwde voertuigen die nog niet in het verkeer zijn gebracht;

h)

voertuigen met een maximaal toegestane massa, die van aanhangwagens of opleggers inbegrepen, van meer dan 2,5 ton maar niet meer dan 3,5 ton, die worden gebruikt voor het vervoer van goederen, indien het vervoer niet wordt verzorgd voor rekening van derden, maar voor rekening van de onderneming of de bestuurder, en het besturen van het voertuig niet de hoofdactiviteit is van de persoon die het voertuig bestuurt;

i)

commerciële voertuigen die volgens de wetgeving van de lidstaat waar ermee wordt gereden een historisch statuut hebben, en die voor niet-commercieel goederenvervoer worden gebruikt.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"wegvervoer": elke verplaatsing die geheel of gedeeltelijk over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen plaatsvindt, in lege of beladen toestand;

b)

"onderbreking": elke periode waarin de bestuurder niet mag rijden en ook geen andere werkzaamheden mag verrichten en die uitsluitend dient om te rusten;

c)

"andere werkzaamheden": alle activiteiten die worden gedefinieerd als arbeidstijd in deel B, afdeling 3, artikel 2, lid 1, punt a), behalve "rijden", met inbegrip van alle werkzaamheden voor dezelfde of voor een andere werkgever in of buiten de vervoerssector;

d)

"rust": iedere ononderbroken periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken;

e)

"dagelijkse rusttijd": de dagelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, en die een "normale dagelijkse rusttijd" en een "verkorte dagelijkse rusttijd" omvat:

i)

"normale dagelijkse rusttijd": een periode van rust van ten minste elf uur, die kan worden opgesplitst in twee perioden, waarvan de eerste ten minste drie ononderbroken uren bedraagt en de tweede ten minste negen ononderbroken uren bedraagt; en

ii)

"verkorte dagelijkse rusttijd": een periode van rust van ten minste negen uur maar minder dan elf uur;

f)

"wekelijkse rusttijd": een wekelijkse periode waarin een bestuurder vrijelijk over zijn tijd kan beschikken, en die een "normale wekelijkse rusttijd" en een "verkorte wekelijkse rusttijd" omvat:

i)

"normale wekelijkse rusttijd": een periode van rust van ten minste 45 uur; en

ii)

"verkorte wekelijkse rusttijd": een periode van rust van minder dan 45 uur die, onder de voorwaarden van artikel 6, leden 6 en 7, kan worden bekort tot minimaal 24 achtereenvolgende uren;

g)

"week": de periode tussen 00.00 uur op maandag en 24.00 uur op zondag;

h)

"rijtijd": de duur van de rijactiviteit zoals geregistreerd:

i)

automatisch of semi-automatisch door de tachograaf zoals bepaald in deze bijlage, deel B, afdeling 4, artikel 2, punten e), f), g) en h); of

ii)

op manuele wijze zoals vereist op grond van deze bijlage, deel B, afdeling 4, artikel 9, lid 2, en artikel 11;

i)

"dagelijkse rijtijd": de totale bij elkaar opgetelde rijtijd tussen het einde van de ene dagelijkse rusttijd en het begin van de volgende dagelijkse rusttijd of tussen een dagelijkse en een wekelijkse rusttijd;

j)

"wekelijkse rijtijd": de totale bij elkaar opgetelde rijtijd gedurende een week;

k)

"maximaal toegestane massa": de hoogst toegestane totaalmassa van een voertuig, het laadvermogen daaronder begrepen;

l)

"meervoudige bemanning": een situatie waarin er zich tijdens elke rijperiode tussen twee opeenvolgende dagelijkse rusttijden of tussen een dagelijkse rusttijd en een wekelijkse rusttijd ten minste twee bestuurders in het voertuig bevinden om het te besturen. Bij meervoudige bemanning is de aanwezigheid van een andere bestuurder of andere bestuurders gedurende het eerste uur facultatief, maar gedurende de resterende periode verplicht;

m)

"rijperiode": de bij elkaar opgetelde rijtijd vanaf het ogenblik dat een bestuurder begint te rijden na een rusttijd of een onderbreking, totdat de bestuurder een rusttijd neemt of een onderbreking neemt.

Artikel 3

Voorwaarde voor bijrijders

De minimumleeftijd van bijrijders wordt vastgesteld op 18 jaar. Elke Partij en, in het geval van de Unie, een lidstaat mag echter de minimumleeftijd van bijrijders verlagen tot 16 jaar, op voorwaarde dat de verlaging geschiedt met het oog op de beroepsopleiding en er wordt voldaan aan de arbeidswetgeving van het Verenigd Koninkrijk en, voor de Unie, van de betrokken lidstaat.

Artikel 4

Rijtijd

1.   De dagelijkse rijtijd bedraagt niet meer dan negen uur.

De dagelijkse rijtijd mag echter worden verlengd tot ten hoogste tien uur, maar niet meer dan twee keer in een week.

2.   De wekelijkse rijtijd bedraagt niet meer dan 56 uur, waarbij de maximale wekelijkse arbeidstijd van 60 uur niet wordt overschreden.

3.   De totale bij elkaar opgetelde rijtijd gedurende twee opeenvolgende weken bedraagt niet meer dan 90 uur.

4.   De dagelijkse en wekelijkse rijtijd omvat alle rijtijd binnen het grondgebied van de Partijen.

5.   De bestuurder registreert als "andere werkzaamheden" alle tijd besteed volgens de omschrijving in artikel 2, punt c), van deze afdeling en alle tijd die hij heeft besteed aan het besturen van een voertuig voor commerciële activiteiten waarvoor de rijtijd niet hoeft te worden geregistreerd, en registreert alle perioden van "beschikbaarheid" volgens de definitie van deel B, afdeling 3, artikel 2, lid 2, overeenkomstig deel B, afdeling 4, artikel 6, lid 5, punt b), iii). Die registratie gebeurt manueel op een registratieblad of een afdruk of door gebruik van handmatige invoerfaciliteiten op het controleapparaat.

Artikel 5

Onderbrekingen

Na een rijperiode van vier en een half uur neemt de bestuurder een aaneengesloten onderbreking van ten minste 45 minuten, tenzij hij een rusttijd neemt.

Die onderbreking kan worden vervangen door een onderbreking van ten minste 15 minuten gevolgd door een onderbreking van ten minste 30 minuten die elk zodanig tijdens de periode worden ingelast, dat aan de bepalingen van de eerste alinea wordt voldaan.

Een bestuurder die deel uitmaakt van een meervoudige bemanning kan een onderbreking van 45 minuten nemen in een voertuig dat door een andere bestuurder wordt bestuurd, mits de bestuurder die de onderbreking neemt, de bestuurder die het voertuig bestuurt, niet bijstaat.

Artikel 6

Rust

1.   Een bestuurder neemt dagelijkse en wekelijkse rusttijden.

2.   Binnen elke periode van 24 uur na het einde van de voorafgaande dagelijkse of wekelijkse rusttijd moet een bestuurder een nieuwe dagelijkse rusttijd genomen hebben.

Indien het gedeelte van de dagelijkse rusttijd dat binnen die periode van 24 uur valt ten minste negen maar niet meer dan elf uur bedraagt, wordt die dagelijkse rusttijd als een verkorte dagelijkse rusttijd aangemerkt.

3.   Een dagelijkse rusttijd mag worden verlengd tot een normale wekelijkse rusttijd of een verkorte wekelijkse rusttijd.

4.   Een bestuurder mag tussen twee wekelijkse rusttijden ten hoogste drie keer een verkorte dagelijkse rusttijd hebben.

5.   In afwijking van lid 2 geldt dat een bestuurder die deel uitmaakt van een meervoudige bemanning, een nieuwe dagelijkse rusttijd van ten minste negen uur moet hebben genomen binnen 30 uur na het einde van een dagelijkse of wekelijkse rusttijd.

6.   Per periode van twee opeenvolgende weken neemt een bestuurder ten minste:

a)

twee normale wekelijkse rusttijden; of

b)

één normale wekelijkse rusttijd en één verkorte wekelijkse rusttijd van ten minste 24 uur.

Een wekelijkse rusttijd mag niet later beginnen dan aan het einde van zes perioden van 24 uur te rekenen vanaf het einde van de vorige wekelijkse rusttijd.

7.   In afwijking van lid 6 mag een bestuurder die internationaal goederenvervoer verricht, buiten het grondgebied van de Partij van de ondernemer van goederenvervoer over de weg of, voor bestuurders van ondernemers van goederenvervoer over de weg van de Unie, buiten het grondgebied van de lidstaat van de ondernemer van goederenvervoer over de weg twee opeenvolgende verkorte wekelijkse rusttijden nemen, op voorwaarde dat de bestuurder in een willekeurige periode van vier opeenvolgende weken ten minste vier wekelijkse rusttijden neemt, waarvan er ten minste twee normale wekelijkse rusttijden zijn.

Voor de toepassing van dit lid wordt een bestuurder geacht internationaal vervoer te verrichten op voorwaarde dat de bestuurder de twee opeenvolgende verkorte wekelijkse rusttijden begint buiten het grondgebied van de Partij van de ondernemer van goederenvervoer over de weg en de woonplaats van de bestuurder of, voor de Unie, buiten het grondgebied van de lidstaat van de ondernemer van goederenvervoer over de weg en het land van de woonplaats van de bestuurder.

Iedere reductie van wekelijkse rusttijden wordt gecompenseerd door een equivalente periode van rust die voor het einde van de derde week na de betrokken week en bloc moet worden genomen.

Indien twee verkorte wekelijkse rusttijden overeenkomstig de derde alinea opeenvolgend worden genomen, wordt de volgende wekelijkse rusttijd voorafgegaan door een rusttijd ter compensatie van die twee verkorte wekelijkse rusttijden.

8.   Rust die wordt genomen ter compensatie van een verkorte wekelijkse rusttijd moet aansluitend op een andere rusttijd van ten minste negen uur worden genomen.

9.   De normale wekelijkse rusttijden en wekelijkse rusttijden van meer dan 45 uur ter compensatie van eerdere verkorte wekelijkse rusttijden, mogen niet in een voertuig worden genomen. Zij worden genomen in een passend gendervriendelijk verblijf met geschikte slaapfaciliteiten en sanitaire voorzieningen.

Eventuele kosten voor het verblijf buiten het voertuig worden door de werkgever gedekt.

10.   Vervoersondernemingen plannen het werk van de bestuurders zodanig dat zij binnen elke periode van vier opeenvolgende weken kunnen terugkeren naar de exploitatievestiging van de werkgever waar de bestuurder normaal gesproken gestationeerd is en waar zijn normale wekelijkse rusttijd begint in het Verenigd Koninkrijk en, in het geval van de Unie, in de lidstaat van vestiging van de werkgever, of naar zijn woonplaats, zodat hij ten minste één normale wekelijkse rusttijd of een wekelijkse rusttijd van meer dan 45 uur ter compensatie van een verkorte wekelijkse rusttijd kan nemen.

Indien de bestuurder echter twee opeenvolgende verkorte wekelijkse rusttijden heeft genomen overeenkomstig lid 7, plant de vervoersonderneming het werk van de bestuurder zodanig dat de bestuurder vóór het begin van de normale wekelijkse rusttijd van meer dan 45 uur die ter compensatie wordt genomen, kan terugkeren.

De onderneming documenteert hoe zij die verplichting vervult en houdt de documentatie bij op haar zetel om die op verzoek ter beschikking te kunnen stellen van de controleautoriteiten.

11.   Een wekelijkse rusttijd die in twee weken valt, mag in één van beide weken geteld worden, maar niet in beide.

12.   Bij wijze van afwijking kan een bestuurder die een voertuig begeleidt dat per veerboot of trein wordt vervoerd, die rusttijd hooguit tweemaal onderbreken voor andere activiteiten die samen niet langer dan één uur duren, op voorwaarde dat de bestuurder een normale dagelijkse rusttijd of een verkorte wekelijkse rusttijd neemt. Tijdens die normale dagelijkse rusttijd of verkorte wekelijkse rusttijd moet de bestuurder kunnen beschikken over een slaapcabine, bed of slaapbank.

Wat de normale wekelijkse rusttijden betreft, geldt die afwijking alleen voor veerboot- of treinreizen indien:

a)

de geplande reis ten minste acht uur zal duren; en

b)

de bestuurder toegang heeft tot een slaapcabine op de veerboot of de trein.

13.   Tijd besteed om te reizen naar een plaats om controle te nemen over een voertuig dat onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt, of om terug te keren van die plaats, wanneer het voertuig zich niet in de woonplaats van de bestuurder of in de exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is, bevindt, wordt niet geteld als rust of een onderbreking, tenzij de bestuurder reist met een veerboot of trein en kan beschikken over een slaapcabine, bed of slaapbank.

14.   Tijd besteed door een bestuurder om met een voertuig dat buiten het toepassingsgebied van deze afdeling valt, te rijden naar of van een voertuig dat onder het toepassingsgebied van deze afdeling valt en zich niet in de woonplaats van de bestuurder of in de exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is, bevindt, wordt geteld als "andere werkzaamheden".

Artikel 7

Aansprakelijkheid van ondernemers van goederenvervoer over de weg

1.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg uit een Partij mogen bestuurders die zij in dienst hebben of die hun ter beschikking zijn gesteld, niet betalen, zelfs niet in de vorm van premies of loontoeslagen, naargelang de afgelegde afstand, de leveringssnelheid en/of de hoeveelheid vervoerde goederen indien dergelijke betalingen van die aard zijn de verkeersveiligheid in gevaar te brengen en/of inbreuken op deze afdeling aan te moedigen.

2.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg uit een Partij organiseren het vervoer over de weg en geven passende instructies aan de bemanningsleden op een zodanige manier dat die bemanningsleden aan de bepalingen van deze afdeling kunnen voldoen.

3.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg uit een Partij zijn aansprakelijk voor inbreuken van hun bestuurders, ook wanneer die inbreuken zijn begaan op het grondgebied van de andere Partij.

Onverminderd het recht van de Partijen om de ondernemers van goederenvervoer over de weg volledig aansprakelijk te stellen, kunnen Partijen die aansprakelijkheid laten afhangen van de vraag of de ondernemer een inbreuk tegen de leden 1 en 2 heeft begaan. De Partijen mogen alle bewijsstukken in overweging nemen die kunnen staven dat de ondernemer van goederenvervoer over de weg redelijkerwijs niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de begane inbreuk.

4.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg, expediteurs, bevrachters, hoofd- en onderaannemers en uitleenbedrijven voor bestuurders zorgen ervoor dat contractueel overeengekomen tijdschema's voor het vervoer in overeenstemming zijn met deze afdeling.

5.   Een ondernemer van goederenvervoer over de weg die gebruikmaakt van voertuigen die zijn uitgerust met een controleapparaat dat in overeenstemming is met deel B, afdeling 4, artikel 2, punt f), g) of h), en die onder het toepassingsgebied van deze afdeling vallen:

i)

zorgt ervoor dat alle relevante gegevens, zo vaak als door de betrokken Partij is voorgeschreven, van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden gedownload, en dat de relevante gegevens frequenter worden overgebracht om ervoor te zorgen dat alle door of voor die ondernemer van goederenvervoer over de weg verrichte activiteiten worden overgebracht; en

ii)

zorgt ervoor dat alle gegevens die van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden gedownload, gedurende ten minste twaalf maanden vanaf de registratie ervan worden bewaard en op verzoek van de met controle belaste ambtenaar in de vestigingen van de ondernemer van goederenvervoer over de weg rechtstreeks of op afstand toegankelijk zijn.

Voor de toepassing van dit lid heeft "gedownload" de betekenis die daaraan wordt toegekend in deel C, afdeling 2, artikel 2, lid 2, punt h).

De uiterste termijn waarbinnen de relevante gegevens uit hoofde van punt i) van dit lid moeten worden gedownload, bedraagt 90 dagen voor gegevens van de voertuigunit en 28 dagen voor gegevens van de bestuurderskaart.

Artikel 8

Uitzonderingen

1.   Mits de verkeersveiligheid niet in gevaar komt en teneinde een geschikte stopplaats te kunnen bereiken, mag de bestuurder afwijken van de artikelen 4, 5 en 6, voor zover zulks nodig is om de veiligheid van personen, van het voertuig of van zijn lading te waarborgen. De bestuurder tekent uiterlijk bij aankomst op een geschikte stopplaats aard en reden van een dergelijke afwijking met de hand aan op het registratieblad of op een afdruk van zijn controleapparaat of in het dienstrooster.

2.   Mits de verkeersveiligheid niet in gevaar komt, mag de bestuurder in uitzonderlijke omstandigheden ook afwijken van artikel 4, leden 1 en 2, en van artikel 6, lid 2, door de dagelijkse en wekelijkse rijtijd met maximaal één uur te overschrijden om de exploitatievestiging van de werkgever of zijn woonplaats te kunnen bereiken voor het nemen van een wekelijkse rusttijd.

De bestuurder mag, onder dezelfde omstandigheden, de dagelijkse en wekelijkse rijtijd met maximaal twee uur overschrijden, op voorwaarde dat onmiddellijk vóór het extra rijden een aaneengesloten onderbreking van 30 minuten is genomen, om de exploitatievestiging van de werkgever of de woonplaats van de bestuurder te bereiken met het oog op het nemen van een normale wekelijkse rusttijd.

De bestuurder moet uiterlijk bij aankomst op de bestemming of op de geschikte stopplaats de reden van een dergelijke afwijking met de hand aantekenen op het registratieblad of op een afdruk van zijn controleapparaat of in het dienstrooster.

Elke verlenging van de rijtijd wordt gecompenseerd door een equivalente periode van rust, die voor het einde van de derde week na de betrokken week en bloc in combinatie met een rusttijd moet worden genomen.

3.   Mits de verkeersveiligheid daardoor niet in het gedrang komt, mag elke Partij, en in het geval van de Unie, een lidstaat voor het eigen grondgebied of, met instemming van de andere Partij, voor het grondgebied van de andere Partij, uitzonderingen toestaan op de artikelen 3 tot en met 6, en die uitzonderingen laten afhangen van bijzondere voorwaarden, voor vervoer dat wordt verricht met:

a)

voertuigen van, of zonder bestuurder gehuurd door, de overheid voor wegvervoer dat de particuliere ondernemers voor goederenvervoer over de weg niet beconcurreert;

b)

voertuigen voor goederenvervoer van, of zonder bestuurder gehuurd door landbouw-, tuinbouw-, bosbouw-, veeteelt of visserijbedrijven die in het kader van hun eigen bedrijvigheid worden gebruikt voor ritten binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf;

c)

land- en bosbouwtrekkers die worden gebruikt voor land- of bosbouwwerkzaamheden, binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf dat die voertuigen bezit, huurt of leaset;

d)

voertuigen of een samenstel van voertuigen met een maximaal toegestane massa van niet meer dan 7,5 ton die gebruikt worden door aanbieders van universele diensten voor het bezorgen van goederen in het kader van de universele dienst. Die voertuigen mogen alleen binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf worden gebruikt en op voorwaarde dat dat vervoer niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is;

e)

voertuigen die uitsluitend rijden op eilanden waarvan de oppervlakte niet meer dan 2 300 km2 bedraagt en die niet met de rest van het nationale grondgebied zijn verbonden door een brug, een wad of een tunnel, geschikt voor het verkeer van motorvoertuigen;

f)

voor goederenvervoer gebruikte voertuigen, binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf, die worden aangedreven met aardgas of LPG of elektriciteit, met een maximaal toegestane massa, met inbegrip van de massa van de aanhangwagens of opleggers, van niet meer dan 7,5 ton;

g)

voertuigen die worden gebruikt in verband met de rioleringsdienst, diensten ter bescherming tegen overstromingen, diensten met betrekking tot de water-, gas- of elektriciteitsvoorziening, onderhoud van en toezicht op wegen, de deur-aan-deurophaaldienst voor huishoudelijk afval en de verwijdering ervan, diensten van telegrafie en telefonie, radio- en televisie-uitzendingen, evenals voor de opsporing van zend- of ontvangstapparatuur voor radio en televisie;

h)

speciaal voor het vervoer van circus- of kermismateriaal uitgeruste voertuigen;

i)

speciaal uitgeruste voertuigen voor mobiele projecten, die in stilstand voornamelijk als educatieve inrichting bedoeld zijn;

j)

voertuigen voor het ophalen van melk op boerderijen en/of voor het terugbrengen van melkbussen of zuivelproducten voor de veevoeding naar boerderijen;

k)

speciaal voor geld- en/of waardetransporten uitgeruste voertuigen;

l)

voertuigen gebruikt voor het vervoer van niet voor menselijke consumptie bestemde geslachte dieren of slachtafvallen;

m)

voertuigen die uitsluitend gebruikt worden op wegen binnen hubfaciliteiten, zoals havens, intermodale overslagcentra en spoorwegterminals;

n)

voertuigen die voor het vervoer van levende dieren van de boerderijen naar de plaatselijke markten en omgekeerd of van de markten naar de plaatselijke slachthuizen gebruikt worden binnen een straal van ten hoogste 100 km;

o)

voertuigen of samenstellen van voertuigen die bouwmachines vervoeren voor een bouwbedrijf binnen een straal van 100 km rond de vestigingsplaats van het bedrijf, op voorwaarde dat het besturen van de voertuigen niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is; en

p)

voertuigen die worden gebruikt voor de levering van stortklaar beton.

4.   Mits de arbeidsomstandigheden van bestuurders en de verkeersveiligheid niet in gevaar worden gebracht en de in deel B, afdeling 3, artikel 3, vastgestelde limieten in acht worden genomen, kan een Partij en, in het geval van de Unie, een lidstaat tijdelijke uitzonderingen op de toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 van deze afdeling toestaan op vervoersactiviteiten die in uitzonderlijke omstandigheden worden verricht, overeenkomstig de in die Partij geldende procedure.

De tijdelijke uitzonderingen worden naar behoren gemotiveerd en onmiddellijk ter kennis gebracht van de andere Partij. Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer stelt de bijzonderheden van die kennisgeving vast. Elke Partij maakt die informatie onmiddellijk bekend op een openbare website en zorgt ervoor dat bij haar handhavingsactiviteiten rekening wordt gehouden met door de andere Partij toegestane uitzonderingen.

AFDELING 3

ARBEIDSTIJD VAN MOBIELE WERKNEMERS

Artikel 1

Werkingssfeer

1.   Deze afdeling is van toepassing op mobiele werknemers die in dienst zijn van in de Partijen gevestigde ondernemers van goederenvervoer over de weg en die ritten verzorgen in de zin van artikel 462 van deze overeenkomst.

Deze afdeling is ook van toepassing op zelfstandige bestuurders.

2.   Voor zover deze afdeling nadere bepalingen bevat met betrekking tot mobiele werknemers die wegvervoersactiviteiten verrichten, derogeert zij aan de relevante bepalingen van artikel 387 van deze overeenkomst.

3.   Deze afdeling vormt een aanvulling op deel B, afdeling 2, die derogeert aan deze afdeling.

4.   Een Partij mag deze afdeling buiten toepassing verklaren voor mobiele werknemers en zelfstandig bestuurders die per kalendermaand niet meer dan twee ritten verzorgen overeenkomstig artikel 462 van deze overeenkomst.

5.   Indien een Partij deze afdeling uit hoofde van lid 4 buiten toepassing verklaart, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1)

"arbeidstijd":

a)

in het geval van mobiele werknemers: de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de werknemer op het werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken of activiteiten uitoefent, dat wil zeggen:

de tijd die aan alle wegvervoersactiviteiten wordt besteed, met name de volgende:

i)

rijden;

ii)

laden en lossen;

iii)

toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers;

iv)

schoonmaken en technisch onderhoud; en

v)

alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig en de lading te verzekeren, dan wel om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen die rechtstreeks met het specifieke vervoer in kwestie verband houden, met inbegrip van het toezicht op het laden en lossen, de afwikkeling van administratieve formaliteiten bij de politie, de douane, de immigratie-autoriteiten enz.,

de perioden waarin de bestuurder niet vrijelijk over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan, en daarbij belast is met bepaalde aan die dienst verbonden taken, met name de wachttijden bij laden of lossen wanneer de verwachte duur daarvan niet vooraf bekend is, dat wil zeggen: hetzij vóór het vertrek of net vóór het daadwerkelijk begin van de periode in kwestie, hetzij uit hoofde van de algemene bepalingen die de sociale partners hebben afgesproken en/of uit hoofde van de wetgeving van de Partijen;

b)

in het geval van zelfstandige bestuurders geldt dezelfde definitie voor de periode tussen het begin en het einde van het werk, waarin de zelfstandige bestuurder op de werkplek is, ter beschikking van de klant staat en zijn taken of activiteiten uitoefent, buiten algemeen administratief werk dat niet direct verband houdt met het specifieke vervoer in kwestie.

Als arbeidstijd worden niet aangemerkt, de onderbrekingen in de zin van artikel 4, de rusttijden van artikel 5, alsmede - onverminderd de wetgeving van de Partijen of afspraken tussen de sociale partners op grond waarvan dergelijke perioden moeten worden gecompenseerd of beperkt - de in punt 2 bedoelde beschikbaarheidstijd;

2)

"beschikbaarheidstijd":

andere perioden dan onderbrekingen of rusttijden, waarin de mobiele werknemer niet op de werkplek hoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten, of om andere werkzaamheden uit te voeren. Als beschikbaarheidstijd worden met name aangemerkt, de perioden waarin de mobiele werknemer een per veerboot of trein vervoerd voertuig begeleidt, alsmede wachttijden aan grenzen en ten gevolge van rijverboden;

de perioden en de verwachte duur moeten de mobiele werknemer van tevoren bekend zijn, dat wil zeggen vóór het vertrek of net vóór het daadwerkelijk begin van de beschikbaarheidstijd, of uit hoofde van de algemene bepalingen die de sociale partners hebben afgesproken, en/of uit hoofde van de wetgeving van de Partijen;

voor mobiele werknemers in ploegendienst, de tijd die zij gedurende de rit naast de bestuurder of in een slaapcabine doorbrengen;

3)

"werkplek":

de locatie van de hoofdvestiging van de ondernemer van goederenvervoer over de weg waarvoor de persoon die mobiele wegvervoersactiviteiten verricht, taken uitvoert, en de verschillende nevenvestigingen, al dan niet samenvallend met het hoofdkantoor of de hoofdvestiging;

het voertuig waarvan de persoon die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefent voor zijn taken gebruik maakt; en

elke andere plaats waar de met het vervoer verband houdende activiteiten worden verricht;

4)

"mobiele werknemer": voor de toepassing van deze afdeling, een werknemer die lid is van het personeel dat zich verplaatst van een onderneming die personen- of goederenvervoer over de weg verricht op het grondgebied van de andere Partij, met inbegrip van stagiaires en leerlingen;

5)

"zelfstandige bestuurder": eenieder wiens voornaamste beroepsactiviteit erin bestaat tegen vergoeding goederen over te weg te vervoeren en die gerechtigd is om voor eigen rekening te werken en die niet aan een werkgever gebonden is door een arbeidsovereenkomst of enige andere arbeidsrechtelijke ondergeschiktheidsrelatie, die de bedoelde activiteiten vrij kan organiseren, wiens inkomsten rechtstreeks afhankelijk zijn van de gemaakte winst en die vrij is om individueel of in samenwerking met andere zelfstandige bestuurders handelsbetrekkingen met verscheidene klanten te onderhouden.

Voor de toepassing van deze afdeling gelden voor bestuurders die niet aan die criteria voldoen, dezelfde rechten en plichten als die welke in deze afdeling voor mobiele werknemers zijn vastgesteld;

6)

"persoon die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefent": een mobiele werknemer of een zelfstandig bestuurder;

7)

"week": de periode tussen maandag 0.00 uur en zondag 24.00 uur;

8)

"nachttijd": een periode van ten minste vier uur, zoals omschreven door het nationale recht, tussen 00.00 uur en 07.00 uur; en

9)

"nachtarbeid": werk dat in de nachttijd wordt verricht.

Artikel 3

Maximale wekelijkse arbeidstijd

1.   Elke Partij neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd de 48 uur niet overschrijdt. De maximale wekelijkse arbeidstijd mag alleen dan tot 60 uur worden verhoogd, wanneer over een periode van vier maanden het gemiddelde van 48 uur per week niet wordt overschreden.

2.   Elke Partij neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de arbeidstijd de som is van de bij verschillende werkgevers gepresteerde arbeidstijd. De werkgever verzoekt de mobiele werknemer schriftelijk hem een overzicht van de bij andere werkgevers gepresteerde arbeidstijd over te leggen. De mobiele werknemer verstrekt die gegevens schriftelijk.

Artikel 4

Onderbrekingen

Onverminderd deel B, afdeling 2, van deze bijlage neemt elke Partij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat personen die mobiele wegvervoersactiviteiten verrichten, in geen geval langer dan zes opeenvolgende uren zonder onderbreking werken. De arbeidstijd wordt onderbroken door een onderbreking van ten minste 30 minuten, indien het totaal aantal arbeidsuren zes tot negen uur bedraagt, en van ten minste 45 minuten, indien het totaal aantal uren meer dan negen uur bedraagt.

De onderbrekingen kunnen worden onderverdeeld in perioden van ten minste 15 minuten.

Artikel 5

Rusttijden

Voor de toepassing van deze afdeling vallen stagiaires en leerlingen die in dienst zijn van een onderneming die vervoer van personen of goederen over de weg op het grondgebied van de andere Partij verricht, onder dezelfde bepalingen inzake rusttijden als andere mobiele werknemers, op grond van deel B, afdeling 2, van deze bijlage.

Artikel 6

Nachtarbeid

Elke Partij neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

a)

in geval van nachtarbeid, de dagelijkse arbeidstijd niet meer bedraagt dan 10 uur per periode van 24 uur; en

b)

de compensatie voor nachtarbeid overeenkomstig de nationale regelgeving, de collectieve overeenkomsten, de afspraken tussen sociale partners en/of de nationale praktijk is, en dat de verkeersveiligheid door die compensatie niet in gevaar komt.

Artikel 7

Afwijkingen

1.   Van de artikelen 3 en 6 kan om objectieve of technische redenen ofwel om redenen in verband met de werkorganisatie worden afgeweken bij collectieve overeenkomst, bij afspraak tussen de sociale partners, ofwel - indien dat niet mogelijk is - bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, op voorwaarde dat de vertegenwoordigers van de betrokken werkgevers en werknemers worden geraadpleegd en dat alle relevante vormen van sociale dialoog worden aangemoedigd.

2.   De mogelijkheid om af te wijken van artikel 3 mag niet tot gevolg hebben dat voor de berekening van de gemiddelde maximale wekelijkse arbeidstijd van 48 uur wordt uitgegaan van een referentieperiode van meer dan zes maanden.

3.   Het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer wordt in kennis gesteld van de afwijkingen die een Partij overeenkomstig lid 1 toepast.

Artikel 8

Informatie en gegevens

Elke Partij ziet erop toe dat:

a)

mobiele werknemers worden geïnformeerd over de toepasselijke nationale voorschriften, de interne regels van de ondernemer van goederenvervoer over de weg en de overeenkomsten tussen de sociale partners, met name collectieve overeenkomsten en ondernemingsovereenkomsten die op grond van deze afdeling zijn gesloten; en

b)

de arbeidstijd van personen die mobiele wegvervoersactiviteiten verrichten, wordt geregistreerd. De gegevens worden na afloop van de periode waarop zij betrekking hebben nog ten minste twee jaar bewaard. De verantwoordelijkheid voor de registratie van de arbeidstijd van mobiele werknemers berust bij de werkgever. Op hun verzoek verstrekt de werkgever de mobiele werknemers een kopie van de geregistreerde gegevens.

Artikel 9

Gunstigere bepalingen

Deze afdeling laat de bevoegdheid van de Partijen onverlet om wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van personen die mobiele wegvervoersactiviteiten verrichten, toe te passen of in te voeren of om de toepassing van collectieve overeenkomsten of afspraken tussen de sociale partners die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van mobiele werknemers, toe te staan of te bevorderen. Die bepalingen worden op niet-discriminerende wijze toegepast.

AFDELING 4

GEBRUIK VAN TACHOGRAFEN DOOR BESTUURDERS

Artikel 1

Onderwerp en beginselen

In deze afdeling worden de voorschriften vastgesteld voor bestuurders die binnen het toepassingsgebied van deel B, afdeling 2, vallen met betrekking tot het gebruik van tachografen als bedoeld in artikel 465, lid 1, punt b), van deze overeenkomst.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze afdeling gelden de definities van deel B, afdeling 2, artikel 2.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt, voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

a)

"tachograaf" of "controleapparaat": het in wegvoertuigen in te bouwen apparaat om gegevens betreffende het rijden en de snelheid van die voertuigen automatisch of semiautomatisch weer te geven, te registreren, af te drukken, op te slaan of door te geven, evenals details over bepaalde werktijden van de bestuurder;

b)

"registratieblad": een blad dat ontworpen is om gegevens op te nemen en vast te leggen, dat wordt aangebracht in een analoge tachograaf en waarop de schrijfstiften van de analoge tachograaf continu de te registreren gegevens optekenen;

c)

"tachograafkaart": smartcard voor gebruik in de tachograaf waardoor de tachograaf de taak van de kaarthouder kan vaststellen en gegevens kan verzenden en opslaan;

d)

"bestuurderskaart": een door de bevoegde autoriteiten van een Partij aan een bestuurder afzonderlijk afgegeven tachograafkaart die de bestuurder identificeert en de activiteiten van de bestuurder registreert;

e)

"analoge tachograaf": een tachograaf die voldoet aan de specificaties in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 165/2014 van van het Europees Parlement en van de Raad (3), zoals aangepast bij aanhangsel 31-B-4-1;

f)

"digitale tachograaf": een tachograaf die voldoet aan een van de volgende specificaties, zoals aangepast bij aanhangsel 31-B-4-2:

bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, van toepassing tot en met 30 september 2011;

bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, van toepassing vanaf 1 oktober 2011, of

bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, van toepassing vanaf 1 oktober 2012;

g)

"slimme tachograaf 1": een tachograaf die voldoet aan bijlage IC bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie (4), die van toepassing is met ingang van 15 juni 2019, zoals aangepast bij aanhangsel 31-B-4-3;

h)

"slimme tachograaf 2": een tachograaf die aan de volgende eisen voldoet:

automatische registratie van grensoverschrijding;

registratie van laad- en losactiviteiten;

registratie of het voertuig wordt gebruikt voor het vervoer van goederen of personen; en

met de specificaties die worden vastgesteld in de uitvoeringshandelingen, bedoeld in artikel 11, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5), zoals aangepast bij besluit van het Gespecialiseerd Comité voor het wegvervoer;

i)

"voorval": een door de digitale tachograaf gedetecteerd abnormaal functioneren dat mogelijk het gevolg is van een fraudepoging;

j)

"ongeldige kaart": een kaart die gebrekkig is gebleken of waarvan de eerste authenticatie is mislukt, of waarvan de geldigheidsduur nog niet begonnen of reeds verstreken is.

Artikel 3

Gebruik van bestuurderskaarten

1.   De bestuurderskaart is persoonlijk.

2.   Een bestuurder mag niet meer dan één geldige bestuurderskaart bezitten en mag uitsluitend zijn eigen gepersonaliseerde bestuurderskaart gebruiken. Hij mag geen defecte of verlopen kaart gebruiken.

Artikel 4

Afgifte van bestuurderskaarten

1.   De bestuurderskaart wordt aangevraagd bij de bevoegde instantie van de Partij waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft.

2.   In dit artikel wordt onder "gewone verblijfplaats" verstaan, de plaats waar een natuurlijke persoon gewoonlijk, dat wil zeggen ten minste 185 dagen per kalenderjaar, verblijft omdat die persoon daar persoonlijk en beroepsmatig mee verbonden is, of omdat hij er niet beroepsmatig mee verbonden is, doch wel in persoonlijk opzicht kennelijk sterke banden mee heeft.

De gewone verblijfplaats van een natuurlijke persoon die beroepsmatig verbonden is met een andere plaats dan die waar hij in persoonlijk opzicht mee verbonden is en die dientengevolge afwisselend in plaatsen in de twee Partijen verblijft, wordt geacht de plaats te zijn waarmee hij in persoonlijk opzicht verbonden is, op voorwaarde dat hij er regelmatig terugkeert. Die laatste voorwaarde vervalt ingeval de betrokkene op het grondgebied van een Partij verblijft om een opdracht van bepaalde duur te vervullen.

3.   De gewone verblijfplaats van de bestuurder wordt aangetoond met passende middelen, met name zijn identiteitskaart of een andere legitimatie.

Artikel 5

Vernieuwing van bestuurderskaarten

De bestuurder die zijn bestuurderskaart wenst te vernieuwen, richt daartoe een verzoek tot de bevoegde autoriteiten van de Partij waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, uiterlijk 15 werkdagen vóór de datum waarop de kaart verstrijkt.

Artikel 6

Gebruik van bestuurderskaarten en registratiebladen

1.   Voor iedere dag dat hij rijdt, vanaf het tijdstip waarop hij het voertuig overneemt, gebruikt de bestuurder registratiebladen of bestuurderskaarten. Het registratieblad of de bestuurderskaart wordt niet vóór het einde van de dagelijkse werktijd uit het apparaat genomen, tenzij dat anderszins is toegestaan of noodzakelijk is om na een grensoverschrijding het landsymbool in te voeren. Het registratieblad of de bestuurderskaart mag niet worden gebruikt voor een langere periode dan die waarvoor het blad of de kaart bestemd is.

2.   De bestuurder zorgt voor een passende bescherming van de registratiebladen en gebruikt geen bevuilde of beschadigde registratiebladen of bestuurderskaarten. De bestuurder ziet erop toe dat, rekening houdend met de duur van de dienst, de afdruk van gegevens van de tachograaf op verzoek van een controlerend ambtenaar in geval van controle correct kan worden gemaakt.

3.   Ingeval de bestuurder zich niet bij het voertuig bevindt en daardoor de tachograaf waarmee het voertuig is uitgerust, niet kan bedienen, worden de in lid 5, punt b), ii), iii) en iv), bedoelde tijden:

a)

als het voertuig is uitgerust met een analoge tachograaf, met de hand, door automatische registratie of anderszins, leesbaar op het registratieblad opgetekend zonder dat dit wordt bevuild; of

b)

als het voertuig is uitgerust met een digitale tachograaf, een slimme tachograaf 1 of een slimme tachograaf 2, op de bestuurderskaart geregistreerd met behulp van de voorziening voor handmatige invoer waarmee de tachograaf is uitgerust.

De Partijen mogen de bestuurders niet verplichten tot het overleggen van documenten ter staving van hun bezigheden wanneer zij zich niet bij het voertuig bevinden.

4.   Indien het voertuig dat met een digitale tachograaf, een slimme tachograaf 1 of een slimme tachograaf 2 is uitgerust, door meer dan één bestuurder wordt bemand, zorgt elke bestuurder ervoor dat zijn bestuurderskaart in de juiste lezer in de tachograaf is ingebracht.

Indien het voertuig dat met een analoge tachograaf is uitgerust, door meer dan één bestuurder wordt bemand, brengen de bestuurders op de registratiebladen de nodige wijzigingen aan zodat de relevante gegevens worden geregistreerd op het blad van de bestuurder die daadwerkelijk het voertuig bestuurt.

5.   De bestuurders moeten:

a)

erop toezien dat de tijdsaanduiding op het registratieblad overeenkomt met de wettelijke tijd in het land waar het voertuig is ingeschreven;

b)

de schakelorganen bedienen met behulp waarvan de volgende te registreren tijden kunnen worden onderscheiden:

i)

onder het Image 7 teken: de rijtijd;

ii)

onder het Image 8 teken: "andere werkzaamheden", waaronder wordt verstaan de tijd die wordt besteed aan alle andere bezigheden in de zin van deel B, afdeling 3, artikel 2, punt a), dan het rijden, alsmede aan alle werkzaamheden voor dezelfde of een andere werkgever in of buiten de vervoerssector;

iii)

onder het Image 9 teken: "beschikbaarheid", in de zin van deel B, afdeling 3, artikel 2, punt b),

iv)

onder het Image 10 teken: onderbrekingen, rust, jaarlijks verlof of ziekteverlof; en

v)

onder het teken voor "veerboot/trein": Naast het Image 11 teken: de rusttijd op een veerboot of trein zoals vereist in deel B, afdeling 2, artikel 6, lid 12.

6.   Elke bestuurder van een voertuig uitgerust met een analoge tachograaf, brengt op zijn registratieblad de volgende gegevens aan:

a)

naam en voornaam van de bestuurder, bij het begin van het gebruik van het registratieblad;

b)

datum en plaats, bij het begin en aan het einde van het gebruik van het registratieblad;

c)

het kentekennummer van elk voertuig waarmee hij werkt, aan het begin van de eerste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd, en vervolgens, indien van voertuig wordt gewisseld, tijdens het gebruik van het registratieblad;

d)

kilometerstand:

i)

vóór de eerste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd;

ii)

aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd;

iii)

indien tijdens een werkdag van voertuig wordt gewisseld, de stand in het eerste voertuig waarmee de bestuurder heeft gewerkt en de stand in het volgende voertuig;

e)

het tijdstip waarop van voertuig wordt gewisseld; en

f)

het symbool van het land waar de werkperiode van de dag respectievelijk is begonnen en geëindigd. De bestuurder vermeldt ook het symbool van het land dat hij binnenrijdt nadat hij een grens van een EU-lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk heeft overschreden, bij het begin van zijn eerste stop in die lidstaat of in het Verenigd Koninkrijk. Die eerste stop wordt gemaakt bij de dichtstbijzijnde stopplaats aan of voorbij de grens. Wanneer de overschrijding van de grens plaatsvindt op een veerboot of een trein, vermeldt de bestuurder het landsymbool aan de haven of op het station van aankomst.

7.   De bestuurder vermeldt in de digitale tachograaf het symbool van het land waar de werkperiode van de dag respectievelijk is begonnen en geëindigd.

Met ingang van 2 februari 2022 vermeldt de bestuurder ook het symbool van het land dat hij binnenrijdt nadat hij een grens van een lidstaat of van het Verenigd Koninkrijk heeft overschreden, bij het begin van zijn eerste stop in die lidstaat of in het Verenigd Koninkrijk. Die eerste stop wordt gemaakt bij de dichtstbijzijnde stopplaats aan of voorbij de grens. Wanneer de overschrijding van de grens plaatsvindt op een veerboot of een trein, vermeldt de bestuurder het landsymbool aan de haven of op het station van aankomst.

Een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk kan de bestuurder van voertuigen die op zijn grondgebied binnenlands vervoer verrichten echter verplichten bij het landsymbool nadere geografische gegevens te verstrekken, mits die nadere geografische gegevens door de Partijen van tevoren aan elkaar zijn meegedeeld.

De bestuurder is niet verplicht de gegevens bedoeld in de eerste alinea, eerste zin, in te voeren als de tachograaf die locatiegegevens automatisch registreert.

Artikel 7

Correct gebruik van tachografen

1.   Vervoersondernemingen en bestuurders zorgen ervoor dat digitale tachografen en bestuurderskaarten correct werken en correct worden gebruikt. Vervoersondernemingen en bestuurders die gebruikmaken van analoge tachografen, zorgen ervoor dat die correct werken en dat de registratiebladen correct wordt gebruikt.

2.   Het is verboden gegevens op het registratieblad, op de tachograaf of op de bestuurderskaart opgeslagen gegevens, of afdrukken van de tachograaf te vervalsen, te verbergen, uit te wissen of te vernietigen. Manipulatie van de tachograaf, het registratieblad of de bestuurderskaart die kan leiden tot het vervalsen, uitwissen of vernietigen van de gegevens en/of afgedrukte informatie is verboden. In het voertuig mag geen voorziening aanwezig zijn die tot dat doel kan worden gebruikt.

Artikel 8

Gestolen, verloren of defecte bestuurderskaarten

1.   De autoriteiten van de Partij die de kaart afgeeft, houden een register bij waarin afgegeven, gestolen, verloren en defecte kaarten worden opgetekend, gedurende ten minste de geldigheidstermijn van de kaarten.

2.   Beschadigde of defecte bestuurderskaarten worden door de bestuurder teruggezonden naar de bevoegde instantie van het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft. Van diefstal van de kaart wordt aangifte gedaan bij de bevoegde autoriteiten van het land waar de diefstal heeft plaatsgevonden.

3.   Van verlies van de bestuurderskaart wordt formeel aangifte gedaan bij de bevoegde autoriteiten van de Partij van afgifte, en bij die van de Partij waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, als het verschillende Partijen betreft.

4.   Bij beschadiging, defect, verlies of diefstal van de bestuurderskaart verzoekt de bestuurder de bevoegde autoriteiten van de Partij van zijn gewone verblijfplaats binnen zeven dagen om vervanging van de kaart.

5.   Onder de in lid 4 genoemde omstandigheden kan de bestuurder gedurende ten hoogste 15 dagen, of gedurende een langere termijn als dat noodzakelijk is om het voertuig naar het bedrijf terug te rijden, zonder kaart blijven rijden, mits de bestuurder kan aantonen dat hij binnen die termijn de kaart niet kan overleggen of gebruiken.

Artikel 9

Beschadigde bestuurderskaarten en registratiebladen

1.   In geval van beschadiging van een registratieblad waarop gegevens zijn geregistreerd of van een bestuurderskaart, wordt het registratieblad of de bestuurderskaart door de bestuurders bewaard, samen met elk reserveblad dat als vervanging wordt gebruikt.

2.   Indien de bestuurderskaart beschadigd, defect, verloren of gestolen is, maakt de bestuurder:

a)

aan het begin van de rit een afdruk van de gegevens van het door hem bestuurde voertuig, waarop hij melding maakt van:

i)

gegevens waarmee hij kan worden geïdentificeerd (naam, nummer van de bestuurderskaart of het rijbewijs), voorzien van zijn handtekening; en

ii)

de in artikel 6, lid 5, punt b), ii), iii) en iv), bedoelde tijden;

b)

aan het eind van de rit een afdruk van de gegevens betreffende de tijden die door de tachograaf zijn geregistreerd, tekent hij alle tijden op die aan andere werkzaamheden, beschikbaarheid en rust zijn besteed na de aan het begin van de rit gemaakte afdruk, indien die niet door de tachograaf zijn geregistreerd, en vermeldt hij in dat document gegevens die zijn identificatie mogelijk maken (naam, nummer van de bestuurderskaart of het rijbewijs), voorzien van zijn handtekening.

Artikel 10

Door de bestuurder bij zich te dragen gegevens

1.   Een bestuurder die rijdt met een voertuig dat is uitgerust met een analoge tachograaf, moet op verzoek van de voor controle bevoegde ambtenaar het volgende kunnen overleggen:

i)

de registratiebladen van de lopende dag en van de voorgaande 28 dagen;

ii)

de bestuurderskaart, indien hij houder is van een dergelijke kaart; en

iii)

alle handmatig opgetekende gegevens en alle afdrukken van de lopende dag en van de voorgaande 28 dagen.

2.   De bestuurder die rijdt met een voertuig dat is uitgerust met een digitale tachograaf, een slimme tachograaf 1 of een slimme tachograaf 2, legt op verzoek van de erkende controleambtenaar het volgende over:

i)

zijn bestuurderskaart;

ii)

alle handmatig opgetekende gegevens en alle afdrukken van de lopende dag en van de voorgaande 28 dagen en

iii)

de registratiebladen voor de in punt ii) genoemde periode waarin hij heeft gereden met een voertuig dat is uitgerust met een analoge tachograaf.

Met ingang van 31 december 2024 wordt de in lid 1, punten i) en iii), en lid 2, punt ii), bedoelde termijn van 28 dagen vervangen door 56 dagen.

3.   Een bevoegde controleambtenaar kan de naleving van deel B, afdeling 2, controleren door onderzoek van de registratiebladen, de getoonde, afgedrukte of gedownloade gegevens die door de tachograaf of de bestuurderskaart zijn geregistreerd of, bij gebreke daarvan, door onderzoek van elk ander bewijsstuk betreffende de naleving van een bepaling van die afdeling.

Artikel 11

Procedures voor bestuurders in geval van defecte apparatuur

Zolang de tachograaf onbruikbaar of defect is, tekent de bestuurder de gegevens op, aan de hand waarvan hij kan worden geïdentificeerd (naam, nummer van de bestuurderskaart of het rijbewijs) - voorzien van zijn handtekening - alsmede gegevens voor de verschillende tijden die niet meer correct zijn geregistreerd of afgedrukt door de tachograaf:

a)

op het registratieblad of de registratiebladen; of

b)

op een tijdelijk blad dat aan het registratieblad wordt gehecht of dat samen met de bestuurderskaart wordt bewaard.

Artikel 12

Handhavingsmaatregelen

1.   Elke Partij neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat deel B, afdelingen 2, 3 en 4, worden nageleefd, met name door jaarlijks te zorgen voor een passend niveau van controles langs de weg en controles ter plaatse bij ondernemingen die een grote en representatieve dwarsdoorsnede van mobiele werknemers, bestuurders, ondernemingen en voertuigen van alle binnen het toepassingsgebied van die afdelingen vallende vervoerscategorieën vertegenwoordigen.

De bevoegde autoriteiten van elke Partij organiseren de controles zodanig dat:

i)

per kalenderjaar ten minste 3 % van de dagen die zijn gewerkt door bestuurders van de binnen het toepassingsgebied van deel B, afdeling 2, vallende voertuigen wordt gecontroleerd; en

ii)

ten minste 30 % van het totale aantal gecontroleerde werkdagen langs de weg wordt gecontroleerd en ten minste 50 % ter plaatse bij ondernemingen.

De elementen van de wegcontroles omvatten:

i)

dagelijkse en wekelijkse rijperioden, onderbrekingen en dagelijkse en wekelijkse rusttijden;

ii)

de registratiebladen van de voorgaande dagen, die zich aan boord van het voertuig bevinden, en/of de gegevens die voor dezelfde periode op de bestuurderskaart en/of in het geheugen van de tachograaf en/of, indien nodig, op de afdrukken zijn opgeslagen; en

iii)

de correcte werking van de tachograaf.

Die controles worden uitgevoerd zonder onderscheid naar voertuigen, ondernemingen of bestuurders, ongeacht hun woonplaats, en ongeacht de herkomst of de bestemming van de rit of het type tachograaf.

De elementen van de controles ter plaatse bij ondernemingen omvatten, naast de elementen van de wegcontroles:

i)

de wekelijkse rusttijden en de rijperioden tussen die rusttijden;

ii)

de tweewekelijkse rijtijden;

iii)

de compensatie voor de verkorte wekelijkse rusttijden overeenkomstig deel B, afdeling 2, artikel 6, leden 6 en 7; en

iv)

het gebruik van registratiebladen en/of voertuig- en bestuurderskaartgegevens en -afdrukken en/of de organisatie van de arbeidstijd van bestuurders.

2.   Indien bij een langs de weg uitgevoerde controle van de bestuurder van een in de andere Partij ingeschreven voertuig feiten aan het licht komen die doen vermoeden dat er inbreuken zijn gepleegd die wegens het ontbreken van de noodzakelijke gegevens niet tijdens de controle kunnen worden opgespoord, verlenen de bevoegde instanties van elke Partij wederzijds bijstand om de situatie op te helderen. Wanneer de bevoegde autoriteiten van een Partij te dien einde een controle ter plaatse bij de onderneming verrichten, worden de resultaten van die controle aan de bevoegde autoriteiten van de andere Partij meegedeeld.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Partijen werken samen bij het organiseren van gecoördineerde controles langs de weg.

4.   Elke Partij voert een risicoclassificatiesysteem voor ondernemingen in op basis van het relatieve aantal en de ernst van de inbreuken, bedoeld in aanhangsel 31-A-1-1, en van alle door een individuele onderneming gepleegde inbreuken die zijn opgenomen in de lijst die het gespecialiseerd comité voor het wegvervoer uit hoofde van deel A, afdeling1, artikel 6, lid 3, heeft opgesteld.

5.   Ondernemingen met een hoog risicocijfer worden nauwlettender en vaker gecontroleerd.

6.   De Partijen en, in het geval van de Unie, de lidstaten, stellen hun bevoegde instanties in staat een sanctie op te leggen aan een ondernemer van goederenvervoer en/of bestuurder voor een inbreuk op de toepasselijke bepalingen inzake rijtijden, onderbrekingen en rusttijden die op hun grondgebied zijn vastgesteld en waarvoor nog geen sanctie is opgelegd, ook indien die inbreuk is gepleegd op het grondgebied van de andere Partij of, in het geval van de Unie, op het grondgebied van een lidstaat of van een derde land.

Aanhangsel 31-B-4-1

AANPASSINGEN AAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN DE ANALOGE TACHOGRAAF

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I bij Verordening (EU) nr. 165/2014 als volgt aangepast:

a)

In afdeling III (Constructie-eisen van het controleapparaat), punt c) (Registreerinrichtingen), wordt in punt 4.1 de verwijzing naar "artikel 34, lid 5, onder b), punten ii), iii) en iv), van de verordening" vervangen door "deel B, afdeling 4, artikel 6, lid 5, punt b), ii), iii) en iv), van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

b)

In afdeling III (Constructie-eisen van het controleapparaat), punt c) (Registreerinrichtingen), wordt in punt 4.2 de verwijzing naar "artikel 34 van deze verordening" vervangen door "deel B, afdeling 4, artikel 6, lid 5, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

c)

In afdeling IV (Registratiebladen), punt a) (Algemeen), wordt in punt 1, derde alinea de verwijzing naar "artikel 34 van deze verordening" vervangen door "deel B, afdeling 4, artikel 6, lid 6, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

d)

In afdeling V (Installatie van het controleapparaat) wordt in punt 5, eerste alinea, de verwijzing naar "deze verordening" vervangen door "deel B, afdeling 4, en deel C, afdeling 2, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

e)

In afdeling V (Installatie van het controleapparaat) wordt in punt 5, derde alinea, de verwijzing naar "bijlage II, deel A, bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad" vervangen door "de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3)", en "deze verordening" door "deel C, afdeling 2 van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

f)

In afdeling VI (IJkingen en controles) wordt in de tekst vóór punt 1 na "lidstaten""en het Verenigd Koninkrijk" ingevoegd.

g)

In afdeling VI (IJkingen en controles), punt 1 (Waarmerking van nieuwe of gerepareerde apparaten), wordt in de tweede alinea na "lidstaten""en het Verenigd Koninkrijk" ingevoegd, en wordt de verwijzing naar "deze verordening" vervangen door "deel B, afdeling 4, en deel C, afdeling 2 van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

h)

In afdeling VI (IJkingen en controles), punt 3 (Periodieke controles), b), wordt na "lidstaat kan""en het Verenigd Koninkrijk kunnen" ingevoegd.

Aanhangsel 31-B-4-2

AANPASSINGEN AAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN DE DIGITALE TACHOGRAAF

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85, met inbegrip van de aanhangsels die zijn ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad (6), als volgt aangepast:

1.

In het geval van het Verenigd Koninkrijk worden de verwijzingen naar "lidstaat" vervangen door "Partij", met uitzondering van de verwijzingen in punt IV (Functionele en constructie-eisen voor tachograafkaarten), voorschrift 174, en punt VII (Kaartafgifte), voorschrift 268a.

2.

De verwijzing naar "Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad" en "Verordening (EG) nr. 561/2006" wordt vervangen door "deel B, afdeling 2, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling I (Definities), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

3.

Voorschrift u) wordt vervangen door:

"u)

"effectieve omtrek van de wielbanden": gemiddelde afstand, afgelegd door elk van de wielen die het voertuig aandrijven, (aandrijfwielen) bij een volledige omwenteling. Het meten van die afstanden moet gebeuren onder normale testomstandigheden als gedefinieerd in voorschrift 414 en wordt als volgt uitgedrukt: "l = … mm". Voertuigfabrikanten kunnen het meten van die afstanden vervangen door een theoretische calculatie waarbij wordt uitgegaan van de verdeling van het gewicht over de assen van een ongeladen voertuig in normale rijklare toestand, namelijk voorzien zijn van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder. De methode voor die theoretische berekening vergt de goedkeuring van de bevoegde instantie van een Partij en dat kan alleen gebeuren voor de tachograaf in werking wordt gesteld;".

4.

In voorschrift bb) wordt de verwijzing naar "Richtlijn 92/6/EEG van de Raad" vervangen door "het toepasselijke recht van elke Partij".

5.

Voorschrift ii) wordt vervangen door:

""veiligheidscertificatie": proces ter certificering, door een gemeenschappelijke certificeringsinstantie, dat het onderzochte controleapparaat (of een onderdeel daarvan) of de tachograafkaart voldoet aan de in aanhangsel X (Algemene beveiligingsdoelstellingen) gedefinieerde veiligheidseisen;".

6.

In voorschrift mm) wordt de verwijzing naar "Richtlijn 92/23/EEG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 54".

7.

In voorschrift nn) wordt voetnoot 17 vervangen door:

""Voertuigidentificatienummer": een gestructureerde combinatie van tekens die de fabrikant aan ieder voertuig geeft en bestaat uit twee delen: het eerste, bestaande uit ten hoogste zes tekens (letters of cijfers) ter identificatie van de algemene kenmerken van het voertuig, met name het type en het model; het tweede, bestaande uit acht tekens, waarvan de eerste vier letters of cijfers kunnen zijn, en de andere vier louter cijfers, die samen met het eerste deel een duidelijke identificatie van een bepaald voertuig vormen.".

8.

In voorschrift rr) wordt het eerste streepje vervangen door:

"–

alleen in voertuigen van het type M1 en N1 wordt geïnstalleerd en gebruikt (zoals gedefinieerd in de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3),".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling II (Algemene kenmerken en functies van het controleapparaat), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

9.

In voorschrift 004 wordt de laatste alinea geschrapt.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling III (Functionele en constructie-eisen aan het controleapparaat), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

10.

In voorschrift 065 wordt de verwijzing naar "Richtlijn 2007/46/EG" vervangen door "de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3)".

11.

In voorschrift 162 wordt de verwijzing naar "Richtlijn 95/54/EG van de Commissie van 31 oktober 1995 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 72/245/EEG van de Raad" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling IV (Functionele en constructie-eisen voor tachograafkaarten), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

12.

In voorschrift 174 wordt de verwijzing naar "VK: Het Verenigd Koninkrijk" vervangen door: "Voor het Verenigd Koninkrijk is het onderscheidingsteken VK".

13.

In voorschrift 185 wordt de verwijzing naar "het grondgebied van de Gemeenschap" vervangen door "het grondgebied van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk".

14.

In voorschrift 188 wordt de verwijzing naar "Richtlijn 95/54/EEG van de Commissie van 31 oktober 1995" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

15.

In voorschrift 189 wordt de laatste alinea geschrapt.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling V (Installatie van het controleapparaat), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

16.

In voorschrift 250a wordt de verwijzing naar "Verordening (EG) nr. 68/2009" vervangen door "aanhangsel 12 van deze bijlage".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling VI (Controles, inspecties en reparaties), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

17.

De inleidende zin wordt vervangen door:

"Voorschriften betreffende de omstandigheden waarin verzegelingen verwijderd mogen worden, zoals vermeld in artikel 5, lid 5, van deel C, afdeling 2, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, zijn gedefinieerd in hoofdstuk V, punt 3, van deze bijlage.".

18.

In punt 1 (Erkenning van installateurs of werkplaatsen) wordt de verwijzing naar "artikel 12, lid 1, van deze verordening" vervangen door "deel C, afdeling 2, artikel 5, lid 1, en artikel artikel 8 van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling VII (Kaartafgifte), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

19.

In voorschrift 268a wordt telkens na "lidstaten", "en het Verenigd Koninkrijk" ingevoegd.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I B, afdeling VIII (Goedkeuring van het controleapparaat en de tachograafkaarten), bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

20.

In voorschrift 271 wordt "overeenkomstig artikel 5 van deze verordening" geschrapt.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt appendix 1 (verklarende woordenlijst van de gegevens) van bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

21.

In voorschrift 2.111 wordt de verwijzing naar "Richtlijn 92/23/EEG 31.3.1992, PB L 129, blz. 95" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 54".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt appendix 9 (Typegoedkeuring - lijst van minimaal vereiste beproevingen) van bijlage I B bij Verordening (EEG) nr. 3821/85 als volgt aangepast:

22.

In afdeling 2, punt 5.1 (Functiebeproevingen van de voertuigunit), wordt de verwijzing naar "Richtlijn 95/54/EG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

23.

In afdeling 3, punt 5.1 (Functiebeproevingen van de bewegingsopnemer), wordt de verwijzing naar "Richtlijn 95/54/EG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt aanhangsel 12 (Adaptor voor voertuigen van de categorieën M1 en N1) van bijlage I B bij Uitvoeringsverordening (EEG) 3821/85 als volgt aangepast:

24.

In afdeling 4 (Fabricage en functionele vereisten van de adaptor) wordt in punt 4.5. (Prestatiekenmerken) onder ADA_023 de verwijzing naar "Richtlijn 2006/28/EG van de Commissie tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 72/245/EEG van de Raad" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

25.

In punt 7.2 (Functioneel certificaat) wordt in punt 5.1. van de tabel de verwijzing naar "Richtlijn 2006/28/EG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

Aanhangsel 31-B-4-3

AANPASSINGEN AAN DE TECHNISCHE SPECIFICATIES VAN DE SLIMME TACHOGRAAF

Voor de toepassing van deze afdeling wordt Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie, met inbegrip van de bijlagen en aanhangsels, als volgt aangepast:

1.

In het geval van het Verenigd Koninkrijk worden de verwijzingen naar "lidstaat" vervangen door "Partij", met uitzondering van de verwijzingen in punt 4.1, voorschrift 229, en afdeling 7, voorschrift 424.

2.

De verwijzing naar "Verordening (EEG) nr. 3820/85" en "Verordening (EG) nr. 561/2006" wordt vervangen door "deel B, afdeling 2, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

3.

Verwijzingen naar "Verordening (EU) nr. 165/2014" worden vervangen door "deel B, afdeling 4, en deel C, afdeling 2, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, met uitzondering van de verwijzingen in punt 5.3, voorschrift 402, en afdeling 7, voorschrift 424".

4.

De verwijzingen naar "Richtlijn (EU) 2015/719" en "Richtlijn 96/53/EG van de Raad" worden vervangen door "deel C, afdeling 1, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage 1 C, afdeling 1 (Definities), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

5.

Voorschrift u) wordt vervangen door:

"u)

"effectieve omtrek van de wielen":

gemiddelde afstand, afgelegd door elk van de wielen die het voertuig aandrijven, (aandrijfwielen) bij een volledige omwenteling. Het meten van die afstanden moet gebeuren onder normale testomstandigheden als gedefinieerd in voorschrift 414 en wordt als volgt uitgedrukt: "l = … mm". Voertuigfabrikanten kunnen het meten van die afstanden vervangen door een theoretische calculatie waarbij wordt uitgegaan van de verdeling van het gewicht over de assen van een ongeladen voertuig in normale rijklare toestand, namelijk voorzien zijn van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder. De methode voor die theoretische berekening vergt de goedkeuring van de bevoegde instantie van een Partij en dat kan alleen gebeuren voor de tachograaf in werking wordt gesteld;".

6.

In voorschrift hh) wordt de verwijzing naar "Richtlijn 92/6/EEG van de Raad" vervangen door "het toepasselijke recht van elke Partij".

7.

In voorschrift uu) wordt de verwijzing naar "Richtlijn 92/23/EEG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 54".

8.

In voorschrift vv) wordt voetnoot 9 vervangen door:

""Voertuigidentificatienummer": een gestructureerde combinatie van tekens die de fabrikant aan ieder voertuig geeft en bestaat uit twee delen: het eerste, bestaande uit ten hoogste zes tekens (letters of cijfers) ter identificatie van de algemene kenmerken van het voertuig, met name het type en het model; het tweede, bestaande uit acht tekens, waarvan de eerste vier letters of cijfers kunnen zijn, en de andere vier louter cijfers, die samen met het eerste deel een duidelijke identificatie van een bepaald voertuig vormen.".

9.

In voorschrift yy) wordt het eerste streepje vervangen door:

"–

alleen in voertuigen van het type M1 en N1 wordt geïnstalleerd en gebruikt (zoals gedefinieerd in de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3),".

10.

Voorschrift aaa) wordt geschrapt.

11.

In voorschrift ccc) wordt de eerste alinea vervangen door "15 juni 2019".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I C, afdeling 2 (Algemene kenmerken en functies van het controleapparaat), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

12.

In punt 2.1 wordt in punt 07 de laatste alinea geschrapt.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I C, afdeling 3 (Constructie- en functionele eisen voor controleapparaten), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

13.

In punt 3.20 wordt in voorschrift 200 de tweede zin van de derde alinea geschrapt.

14.

In punt 3.20 wordt voorschrift 201 vervangen door:

"De voertuigunit kan tevens de volgende gegevens uitvoeren met behulp van een geschikte functiegebonden seriële verbinding die niet afhankelijk is van een facultatieve CAN-busverbinding (ISO 11898 Road vehicles - Interchange of digital information - Controller Area Network (CAN) for high speed communication), waardoor de verwerking van die gegevens door andere elektronische units in het voertuig mogelijk wordt:

UTC-datum en -tijd;

snelheid van het voertuig;

totale door het voertuig afgelegde afstand (kilometerteller);

lopende door de bestuurder en bijrijder geselecteerde activiteiten;

informatie of een tachograafkaart in de lezer van de bestuurder en in de lezer van de bijrijder ingebracht is en (indien van toepassing) informatie over de identificatie van de betreffende kaarten (kaartnummer en land van afgifte).

Naast die gegevens kunnen ook andere gegevens worden uitgevoerd.

Wanneer het contact van het voertuig AAN staat, worden die gegevens permanent doorgestuurd. Wanneer de ontsteking van het voertuig uitgeschakeld is, genereert iedere wijziging in de activiteiten van de bestuurder of van de bijrijder en/of het inbrengen of uitnemen van een tachograafkaart een overeenkomstige uitvoer van gegevens. In het geval dat uitvoer van de gegevens niet heeft plaatsgevonden terwijl de ontsteking van het voertuig uitgeschakeld is, komen die gegevens ter beschikking zodra de ontsteking van het voertuig weer ingeschakeld is.

Voor de verzending van persoonsgegevens is de instemming van de bestuurder vereist.".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I C, afdeling 4 (Functionele en constructie-eisen voor tachograafkaarten), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

15.

In punt 4.1 wordt aan voorschrift 229 de volgende alinea toegevoegd:

"Voor het Verenigd Koninkrijk is het onderscheidingsteken VK.".

16.

In voorschrift 237 wordt "artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) nr. 165/2014" vervangen door "artikel 9, lid 2, van deel C, afdeling 2, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

17.

In hoofdstuk 4, punt 4.4, van deze bijlage worden in voorschrift 241 de woorden "grondgebied van de Gemeenschap" vervangen door "het grondgebied van de Unie en van het Verenigd Koninkrijk".

18.

In punt 4.5 wordt voorschrift 246 geschrapt;

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I C, afdeling 5 (Installatie van het controleapparaat), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

19.

In punt 5.2 wordt de eerste alinea van voorschrift 397 vervangen door:

"397)

Uitsluitend voor voertuigen uit categorie M1 en N1 die zijn uitgerust met een adaptor volgens aanhangsel 16 bij deze bijlage en waarbij niet alle benodigde informatie kan worden vermeld, zoals beschreven in voorschrift 396, mag gebruik worden gemaakt van een tweede, extra plaatje. In dergelijke gevallen moeten op dat extra plaatje minimaal de laatste vier in voorschrift 396 beschreven streepjes staan.".

20.

In punt 5.3, voorschrift 402, wordt "artikel 22, lid 3, van Verordening (EU) nr. 165/2014" vervangen door "deel C, afdeling 2, artikel 5, lid 3, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I C, afdeling 6 (Controles, inspecties en herstellingen), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

21.

De inleidende zin wordt vervangen door:

"Voorschriften betreffende de omstandigheden waarin verzegelingen verwijderd mogen worden, zijn gedefinieerd in hoofdstuk 5.3 van deze bijlage.".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt bijlage I C, afdeling 7 (Afgifte van kaarten), bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie als volgt aangepast:

22.

In voorschrift 424 wordt na de verwijzing naar "lidstaten""en het Verenigd Koninkrijk" ingevoegd en wordt de verwijzing naar " artikel 31 van Verordening (EU) nr. 165/2014" vervangen door "afdeling 2, deel C, artikel 13 van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt aanhangsel 1 (Data dictionary) van bijlage I C bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 als volgt aangepast:

23.

In punt 2.163 wordt "Richtlijn 92/23/EEG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 54".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt aanhangsel 11 (Algemene beveiligingsmechanismen) van bijlage I C bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 als volgt aangepast:

24.

In punt 9.1.4 Apparatuurniveau: voertuigunits, wordt in de eerste opmerking onder CSM_78 "Verordening (EU) nr. 581/2010 van de Commissie" vervangen door "deel B, afdeling 2, artikel 7, lid 5, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

25.

In punt 9.1.5 Apparatuurniveau: tachograafkaarten, wordt in de opmerking onder CSM_89 "Verordening (EU) nr. 581/2010 van de Commissie" vervangen door "deel B, afdeling 2, artikel 7, lid 5, van bijlage 31 bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt aanhangsel 12 (Plaatsbepaling op basis van wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS)) van bijlage I C bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 als volgt aangepast:

26.

De tweede alinea van afdeling 1 (Inleiding) wordt geschrapt.

27.

In afdeling 2 (Specificatie van de GNSS-ontvanger) wordt de verwijzing naar "compatibel zijn met de door de Galileo- en Egnos-programma's geboden diensten, zoals uiteengezet in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad" vervangen door "compatibel zijn met satellietaugmentatiesysteem (SBAS)".

Voor de toepassing van deze afdeling wordt aanhangsel 16 (Adapter voor voertuigen van de categorieën M1 en N1) bij bijlage I C bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 als volgt aangepast:

28.

In afdeling 7 (typegoedkeuring van het controleapparaat wanneer een adapter wordt gebruikt) wordt in de tabel, punt 5.1, de verwijzing naar "Richtlijn 2006/28/EG" vervangen door "VN/ECE-Reglement nr. 10".

DEEL C

VOORSCHRIFTEN VOOR VOERTUIGEN DIE WORDEN GEBRUIKT VOOR HET VERVOER VAN GOEDEREN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 466 VAN DEZE OVEREENKOMST

AFDELING 1

GEWICHTEN EN AFMETINGEN

Artikel 1

Onderwerp en beginselen

Het maximaal toegestane gewicht en de maximaal toegestane afmetingen van de voertuigen die voor de in artikel 462 van deze overeenkomst bedoelde ritten mogen worden gebruikt, zijn vastgelegd in aanhangsel 31-C-1-1.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"motorvoertuig": een gemotoriseerd voertuig dat zich op eigen kracht over de weg voortbeweegt;

b)

"aanhangwagen": een voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld, met uitzondering van opleggers, en dat op grond van constructie en inrichting voor goederenvervoer wordt gebezigd;

c)

"oplegger": een voertuig dat is bestemd om aan een motorvoertuig te worden gekoppeld op zodanige wijze dat een deel ervan op het motorvoertuig rust en dat een aanzienlijk deel van het gewicht van de oplegger en van zijn lading door het motorvoertuig wordt gedragen, en dat op grond van constructie en inrichting voor goederenvervoer wordt gebezigd;

d)

"voertuigcombinatie": ofwel:

een samenstel bestaande uit een motorvoertuig en een aanhangwagen; of

een geleed voertuig bestaande uit een motorvoertuig waaraan een oplegger is gekoppeld;

e)

"geconditioneerd voertuig": een voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur, en waarvan de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik zijn;

f)

"maximaal toegestane afmetingen": de maximumafmetingen voor het gebruik van een voertuig;

g)

"maximaal toegestaan gewicht": het maximumgewicht voor het gebruik van een voertuig in beladen toestand;

h)

"maximaal toegestane asdruk": het maximumgewicht voor het gebruik van een as of groep assen in beladen toestand;

i)

"de eenheid ton": het met de massa van een ton corresponderende gewicht, overeenkomende met 9,8 kilonewton (kN);

j)

"ondeelbare lading": lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorvoertuig, aanhangwagen, samenstel of geleed voertuig dat in alle opzichten aan deze afdeling voldoet;

k)

"alternatieve brandstoffen": brandstoffen of energiebronnen die, op zijn minst gedeeltelijk, dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de wegvervoersector beter worden. Die omvatten:

i)

elektriciteit die wordt verbruikt in alle soorten elektrische voertuigen;

ii)

waterstof;

iii)

aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm (Compressed Natural Gas - CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas - LNG);

iv)

vloeibaar petroleumgas (Liquefied Petroleum Gas - LPG);

v)

mechanische energie uit een opslagsysteem aan boord/bronnen aan boord, met inbegrip van afvalwarmte;

l)

"door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuig": een motorvoertuig dat geheel of gedeeltelijk wordt aangedreven op basis van een alternatieve brandstof;

m)

"emissieloos voertuig": een vrachtwagen zonder interne verbrandingsmotor, of met een interne verbrandingsmotor die minder dan 1 g CO2/kWh uitstoot; en

n)

"intermodaal vervoer": het vervoer van één of meer containers of wissellaadbakken met een lengte van ten hoogste 45 voet, waarbij de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger (met of zonder trekker), de wissellaadbak of de container op het begin- en/of eindtraject de weg gebruikt en, voor het overige, het spoor, de binnenwateren of de zee.

Artikel 3

Bijzondere vergunningen

Voertuigen of voertuigcombinaties die de in aanhangsel 31-C-1-1 bepaalde maximaal toegestane afmetingen of gewichten overschrijden, mogen slechts tot het verkeer worden toegelaten op basis van een zonder discriminatie door de bevoegde instanties afgegeven speciale vergunning of op basis van per geval met die instanties overeengekomen niet discriminerende regelingen, wanneer die voertuigen of voertuigcombinaties ondeelbare ladingen vervoeren of daarvoor bestemd zijn.

Artikel 4

Plaatselijke beperkingen

Deze afdeling vormt geen beletsel voor de niet-discriminerende toepassing van de bij elke Partij geldende bepalingen inzake het wegverkeer op grond waarvan het gewicht en/of de afmetingen van voertuigen op bepaalde wegen- en waterbouwkundige werken kunnen worden beperkt.

Dat geldt ook voor de mogelijkheid om lokale beperkingen op te leggen betreffende maximaal toegestane afmetingen en gewichten van voertuigen die gebruikt mogen worden in gespecificeerde gebieden of op gespecificeerde wegen waar de infrastructuur niet geschikt is voor lange en zware voertuigen, zoals in stadscentra, kleine dorpen of plaatsen met een bijzonder belangwekkende natuur.

Artikel 5

Aerodynamische voorzieningen achter voertuigen of voertuigcombinaties

1.   Voertuigen of voertuigcombinaties die met aerodynamische voorzieningen zijn uitgerust, mogen de in punt 1.1 van aanhangsel 31-C-1-1 vastgestelde maximaal toegestane lengte overschrijden om de toevoeging van dergelijke voorzieningen aan de achterkant van voertuigen of voertuigcombinaties mogelijk te maken. Voertuigen of voertuigcombinaties die met die voorzieningen zijn uitgerust, voldoen aan punt 1.5 van aanhangsel 31-C-1-1, en overschrijdingen van de maximaal toegestane lengte mogen niet leiden tot een toename van de laadlengte van die voertuigen of voertuigcombinaties.

2.   De in lid 1 bedoelde aerodynamische voorzieningen voldoen aan de volgende operationele voorwaarden:

a)

in omstandigheden waarin de veiligheid van andere weggebruikers of van de bestuurder in het geding is, worden die door de bestuurder ingeklapt, ingetrokken of verwijderd;

b)

wanneer aerodynamische voorzieningen en uitrusting in de gebruiksstand meer dan 500 mm lang zijn, zijn zij intrekbaar of inklapbaar;

c)

bij het gebruik ervan op stedelijke en regionale wegen wordt rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van gebieden waar de maximumsnelheid 50 km/u of minder bedraagt en waar wellicht zwakke weggebruikers aanwezig zijn; en

d)

als zij ingetrokken/ingeklapt zijn, mogen zij de toegestane maximumlengte met niet meer dan 20 cm overschrijden.

Artikel 6

Aerodynamische cabines

Voertuigen of voertuigcombinaties mogen de in punt 1.1 van aanhangsel 31-C-1-1 vastgestelde maximaal toegestane lengte overschrijden, mits hun cabines betere aerodynamische, energie- en veiligheidsprestaties leveren. Voertuigen of voertuigcombinaties die met dergelijke cabines zijn uitgerust, voldoen aan punt 1.5 van aanhangsel 31-C-1-1, en wanneer de maximaal toegestane lengte wordt overschreden, mag dat niet leiden tot een toename van het laadvermogen van die voertuigen.

Artikel 7

Intermodaal vervoer

1.   De in punt 1.1 van aanhangsel 31-C-1-1 vastgestelde maximaal toegestane lengte, in voorkomend geval onder voorbehoud van artikel 6, en de in punt 1.6 van aanhangsel 31-C-1-1 vastgestelde maximale afstand mogen met 15 cm worden overschreden voor voertuigen of voertuigcombinaties die containers van 45 voet of wissellaadbakken van 45 voet vervoeren, leeg of geladen, mits het vervoer over de weg van de betreffende container of wissellaadbak deel uitmaakt van intermodaal vervoer dat volgens de door de Partijen vastgestelde voorwaarden wordt uitgevoerd.

2.   Voor intermodaal vervoer mag het maximaal toegestane voertuiggewicht voor gelede voertuigen met vijf of zes assen met twee ton worden overschreden in de combinatie, genoemd in punt 2.2.2, a), van aanhangsel 31-C-1-1 en met vier ton in de combinatie, genoemd in punt 2.2.2, b), van aanhangsel 31-C-1-1. Het maximaal toegestane voertuiggewicht van die voertuigen mag niet hoger zijn dan 44 ton.

Artikel 8

Conformiteitsbewijs

1.   Als bewijs van naleving van deze afdeling dragen de hieronder vallende voertuigen een van de volgende bewijzen:

a)

een combinatie van de volgende twee platen:

de voorgeschreven constructieplaat, te weten een plaat of etiket met daarop de voornaamste voor de identificatie van het voertuig vereiste technische kenmerken en de voor de bevoegde autoriteiten relevante gegevens over de toelaatbare maximummassa's in beladen toestand, door de fabrikant op een voertuig bevestigd; en

een plaat met betrekking tot de afmetingen die, voor zover mogelijk, naast de voorgeschreven constructieplaat is bevestigd, en die de volgende informatie bevat:

i)

naam van de fabrikant;

ii)

het voertuigidentificatienummer;

iii)

lengte (L) van het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger;

iv)

breedte (W) van het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger; en

v)

gegevens voor het meten van de lengte van combinaties:

de afstand (a) tussen de voorkant van het motorvoertuig en het middelpunt van de koppelinrichting ervan (koppelhaak of koppelschotel); in het geval van een koppelschotel met verscheidene koppelpunten moeten de minimum- en de maximumwaarden worden aangegeven (amin en amax);

de afstand (b) tussen het middelpunt van de koppelinrichting van de aanhangwagen (koppelring) of van de oplegger (koppelpen) en de achterkant van de aanhangwagen of van de oplegger; in het geval van een inrichting met verscheidene koppelpunten moeten de minimum- en de maximumwaarden worden aangegeven (bmin en bmax);

De lengte van de combinaties is de lengte gemeten wanneer het motorvoertuig, de aanhangwagen of de oplegger op één lijn zijn opgesteld.

b)

één enkele plaat waarop de gegevens van de twee in punt a) vermelde platen staan; of

c)

één enkel document dat wordt afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een Partij, of in het geval van de Unie, de lidstaat waar het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, waarop dezelfde gegevens van de in punt a) vermelde platen staan. Het moet op een voor controle gemakkelijk toegankelijke en goed beschermde plaats worden bewaard.

2.   Wanneer de kenmerken van het voertuig niet meer overeenstemmen met die van het conformiteitsbewijs, neemt de Partij, of in het geval van de Unie, de lidstaat waarin het voertuig is ingeschreven, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het conformiteitsbewijs wordt gewijzigd.

3.   De in lid 1 bedoelde platen en documenten worden door de Partijen erkend als het in deze afdeling bedoelde conformiteitsbewijs van de voertuigen.

Artikel 9

Handhaving

1.   Elke Partij neemt specifieke maatregelen om na te gaan bij welke rijdende voertuigen of voertuigcombinaties vermoedelijk het vastgestelde maximaal toegestane gewicht is overschreden en die derhalve door de bevoegde autoriteiten van de Partijen worden gecontroleerd met het oog op de naleving van deze afdeling. Dat kan geschieden door middel van automatische op de weginfrastructuur aangebrachte systemen of door de in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur. Die in het voertuig geïnstalleerde weegapparatuur zal nauwkeurig en betrouwbaar zijn, en volledig interoperabel en compatibel met alle voertuigtypen.

2.   Een Partij mag de verplichting tot het installeren van weegapparatuur niet opleggen voor voertuigen of voertuigcombinaties die in de andere Partij zijn geregistreerd.

3.   Indien voor het vaststellen van inbreuken op deze afdeling en het opleggen van sancties automatische systemen worden gebruikt, worden die automatische systemen gecertificeerd. Indien automatische systemen alleen voor identificatiedoeleinden worden gebruikt, hoeven zij niet te worden gecertificeerd.

4.   Overeenkomstig deel A, afdeling 1, artikel 14, zorgen de Partijen ervoor dat de bevoegde instanties de met dit artikel verband houdende inlichtingen over inbreuken en sancties uitwisselen.

Aanhangsel 31-C-1-1

MAXIMUMGEWICHTEN EN -AFMETINGEN EN AANVERWANTE KENMERKEN VAN VOERTUIGEN

1.   Maximaal toegestane afmetingen voor voertuigen (in meter; "m")

1.1

Maximumlengte:

motorrijtuig

12,00 m

aanhangwagen

12,00 m

geleed voertuig

16,50 m

aanhangwagencombinatie

18,75 m

1.2

Maximumbreedte:

a)

alle soorten voertuigen, met uitzondering van de onder b) bedoelde voertuigen

2,55 m

b)

voertuigen met een geconditioneerde bovenbouw of door voertuigen vervoerde geconditioneerde containers of wissellaadbakken

2,60 m

1.3

Maximumhoogte (alle soorten voertuigen) 4,00 m

1.4

De afneembare bovenbouw en gestandaardiseerde laadstructuren, zoals containers, zijn in de in de punten 1.1, 1.2, 1.3, 1.6, 1.7, 1.8 en 4.4 genoemde afmetingen begrepen

1.5

Een motorvoertuig of combinatie in beweging moet in staat zijn een cirkel te beschrijven met een uitwendige straal van 12,50 m en een inwendige straal van 5,30 m

1.6

Maximale afstand tussen de pen van de opleggerkoppeling en de achterkant van de oplegger 12,00 m

1.7

Parallel met de lengteas van het samenstel gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie, verminderd met de afstand tussen de achterkant van het motorvoertuig en de voorkant van de aanhangwagen 15,65 m

1.8

Parallel met de lengteas van het samenstel gemeten maximale afstand tussen het voorste punt aan de buitenzijde van de laadruimte achter de stuurcabine en het achterste punt aan de buitenzijde van de aanhangwagen van de combinatie 16,40 m

2.   Maximaal toegestaan gewicht van voertuigen (in ton)

2.1

Van een combinatie deel uitmakende voertuigen

2.1.1

Aanhangwagen met twee assen

18 ton

2.1.2

Aanhangwagen met drie assen

24 ton

2.2

Voertuigcombinaties

In het geval van voertuigcombinaties met door alternatieve brandstoffen aangedreven of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in deze afdeling verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk.

2.2.1

Samenstellen met vijf of zes assen

a)

motorvoertuig met twee assen met aanhangwagen met drie assen

40 ton

b)

motorvoertuig met drie assen met aanhangwagen met twee of drie assen

40 ton

2.2.2

Gelede voertuigen met vijf of zes assen

a)

motorvoertuig met twee assen met oplegger met drie assen

40 ton

b)

motorvoertuig met drie assen met oplegger met twee of drie assen

40 ton

2.2.3

Samenstellen met vier assen bestaande uit een motorvoertuig met twee assen met een aanhangwagen met twee assen 36 ton

2.2.4

Gelede voertuigen met vier assen, bestaande uit een motorvoertuig met twee assen en een oplegger met twee assen, indien de afstand tussen de assen van de oplegger:

ten minste 1,3 m en ten hoogste 1,8 m bedraagt

36 ton

groter is dan 1,8 m,

36 ton

(+ 2 ton marge wanneer het maximaal toegestane gewicht van het motorvoertuig (18 ton) en het maximaal toegestane gewicht van de tandemas van de oplegger (20 ton) in acht worden genomen en de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en met luchtvering of gelijkwaardige vering)

2.3

Motorvoertuigen

In het geval van door alternatieve brandstoffen aangedreven voertuigen of emissievrije voertuigen, wordt het maximaal toegestane gewicht als voorzien in punten 2.3.1 en 2.3.2 verhoogd met het voor de alternatieve brandstoftechnologie of emissievrije technologie vereiste extra gewicht van ten hoogste 1 en 2 ton respectievelijk.

2.3.1

Motorvoertuigen met twee assen 18 ton

2.3.2

Motorvoertuigen met drie assen 25 ton (of 26 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of gelijkwaardige vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt)

2.3.3

Motorvoertuigen met vier assen waaronder twee gestuurde assen 32 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of gelijkwaardige vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt

3.   Maximaal toegestane asdruk van de voertuigen (in ton)

3.1

Enkelvoudige assen

Enkelvoudige niet-aangedreven as 10 ton

3.2

Tandemassen van aanhangwagens en opleggers

De totale asdruk van een tweeassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen

minder dan 1,0 m (d < 1,0)

11 ton

ten minste 1,0 m en minder dan 1,3 m (1,0 ≤ d < 1,3)

16 ton

ten minste 1,3 m en minder dan 1,8 m (1,3 ≤ d < 1,8)

18 ton

1,8 m of meer (1,8 ≤ d)

20 ton

3.3

Drie-asstellen van aanhangwagens en opleggers

De totale asdruk van een drieassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen

minder dan 1,3 m (d ≤ 1.3)

21 ton

meer dan 1,3 m en ten hoogste 1,4 m bedraagt (1,3 <d ≤ 1,4)

24 ton

3.4

Aangedreven assen

Aangedreven as van de voertuigen, genoemd in de punten 2.2 en 2.3 11,5 ton

3.5

Tweeassenstellen van motorvoertuigen

De totale asdruk van een tweeassenstel mag niet meer bedragen dan, als de afstand (d) tussen de assen

minder dan 1,0 m (d < 1,0)

11,5 ton

ten minste 1,0 m en minder dan 1,3 m (1,0 ≤ d < 1,3)

16 ton

ten minste 1,3 m en minder dan 1,8 m (1,3 ≤ d < 1,8)

18 ton (of 19 ton wanneer de aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en luchtvering of gelijkwaardige vering, of wanneer elke aangedreven as is uitgerust met dubbele banden en de maximumdruk van elke as niet meer dan 9,5 ton bedraagt)

4.   Andere eigenschappen van de voertuigen

4.1

Alle voertuigen

De druk op de aangedreven as of assen van een voertuig of voertuigcombinatie mag niet minder bedragen dan 25 % van het totaalgewicht in beladen toestand van het voertuig of de combinatie.

4.2

Aanhangwagencombinatie

De afstand tussen de achteras van een motorvoertuig en de vooras van een aanhangwagen mag niet minder bedragen dan 3,00 m.

4.3

Maximaal toegestaan gewicht afhankelijk van de wielbasis

Het maximaal toegestane gewicht in ton van een motorvoertuig met vier assen mag niet groter zijn dan vijfmaal de hartafstand in meter tussen de voorste en de achterste as van het voertuig.

4.4

Opleggers

De horizontaal gemeten afstand tussen het middelpunt van de koppelpen en een willekeurig punt aan de voorzijde van de oplegger mag niet meer bedragen dan 2,04 m.

AFDELING 2

VOORSCHRIFTEN VOOR TACHOGRAFEN, BESTUURDERSKAARTEN EN WERKPLAATSKAARTEN

Artikel 1

Onderwerp en beginselen

In deze afdeling worden de voorschriften vastgesteld voor voertuigen die binnen het toepassingsgebied van deel B, afdeling 2, van deze bijlage vallen met betrekking tot de installatie, het testen en de controle van tachografen als bedoeld in artikel 466, lid 2, van deze overeenkomst.

Artikel 2

Definities

1.   Voor de toepassing van deze afdeling gelden de definities van deze bijlage, deel B, afdeling 2, artikel 2, en deze bijlage, deel B, afdeling 4, artikel 2.

2.   Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt, voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

a)

"voertuigunit": de tachograaf met uitzondering van de bewegingssensor en de kabels waarmee de bewegingssensor aangesloten is. De voertuigunit mag één enkele unit zijn, of bestaan uit verscheidene units verspreid over het voertuig, op voorwaarde dat de voertuigunit aan de beveiligingsvoorschriften van deze afdeling voldoet; de voertuigunit bestaat uit onder meer een verwerkingseenheid, een geheugen, een tijdmetingsfunctie, twee smartcard-interfaces (bestuurder en bijrijder), een printer, een leesvenster, verbindingen en voorzieningen voor de invoer van de gebruikersgegevens;

b)

"bewegingssensor": deel van de tachograaf dat een signaal geeft betreffende de snelheid van het voertuig en/of de afgelegde afstand;

c)

"controlekaart": een door de autoriteiten van een Partij aan een nationale bevoegde controleautoriteit afgegeven tachograafkaart die de controleautoriteiten en, eventueel, de controlerend ambtenaar identificeert; en die toegang verschaft tot de in het geheugen, op de bestuurderskaart en, eventueel, op de werkplaatskaart opgeslagen gegevens om die te lezen, af te drukken en/of te downloaden;

d)

"werkplaatskaart": een tachograafkaart, afgegeven door de autoriteiten van een Partij aan door die Partij erkende aangewezen personeelsleden van een fabrikant van tachografen, aan een installateur, voertuigfabrikant of werkplaats, die de kaarthouder identificeert en waarmee tachografen kunnen worden getest, gekalibreerd en geactiveerd en/of waarmee gegevens kunnen worden gedownload;

e)

"activering": de fase waarin de tachograaf volledig operationeel wordt en alle functies, inclusief de veiligheidsfuncties, uitvoert, met gebruikmaking van een werkplaatskaart;

f)

"kalibratie" met betrekking tot de digitale tachograaf: het bijwerken of bevestigen van voertuigparameters, met inbegrip van de identificatie van het voertuig en de voertuigkenmerken, die in het geheugen moeten worden opgeslagen met gebruikmaking van een werkplaatskaart;

g)

"het downloaden" van een digitale of slimme tachograaf: het kopiëren, samen met een digitale handtekening, van (een gedeelte van) de gegevensbestanden die in het geheugen van de voertuigunit of in het geheugen van de tachograafkaart zijn geregistreerd, op voorwaarde dat dat proces geen opgeslagen gegevens wijzigt of vernietigt;

h)

"fout": een door de digitale tachograaf gedetecteerd abnormaal functioneren dat mogelijk het gevolg is van een slechte werking van of storing in het apparaat;

i)

"installatie": het plaatsen van de tachograaf in een voertuig;

j)

"periodieke controle": een reeks verrichtingen die wordt uitgevoerd om te controleren of de tachograaf goed werkt en de instellingen overeenkomen met de voertuigparameters en of er geen manipulatieapparatuur aan de tachograaf is bevestigd;

k)

"reparatie": reparatie van een bewegingssensor of van een voertuigunit waarvoor de loskoppeling van de stroomvoorziening, dan wel de loskoppeling van andere componenten van de tachograaf, dan wel het openen van de bewegingssensor of de voertuigunit, nodig is;

l)

"interoperabiliteit": het vermogen van systemen en van de daaraan ten grondslag liggende bedrijfsprocessen om onderling gegevens uit te wisselen en informatie te delen;

m)

"interface": een installatie tussen systemen die de communicatiemiddelen verschaft waardoor die systemen zich met elkaar in verbinding kunnen stellen en met elkaar in wisselwerking kunnen treden;

n)

"tijdmeting": een permanente digitale vastlegging van de gecoördineerde universele datum en tijd (UTC); en

o)

"TACHOnet-berichtensysteem": het berichtensysteem dat voldoet aan de technische specificaties van de bijlagen I tot en met VII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/68 van de Commissie van 21 januari 2016 (7).

Artikel 3

Installatie

1.   De in lid 2 genoemde tachografen worden geïnstalleerd in voertuigen:

a)

wanneer de maximaal toegestane massa van de voertuigen, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 3,5 ton bedraagt; of

b)

met ingang van 1 juli 2026, waarbij de maximaal toegestane massa van de voertuigen, aanhangwagens of opleggers inbegrepen, meer dan 2,5 ton bedraagt.

2.   De tachografen zijn:

a)

een analoge tachograaf voor voertuigen die voor het eerst in het verkeer zijn gebracht vóór 1 mei 2006;

b)

de eerste versie van de digitale tachograaf voor voertuigen die voor het eerst in het verkeer zijn gebracht tussen 1 mei 2006 en 30 september 2011;

c)

de tweede versie van de digitale tachograaf voor voertuigen die voor het eerst in het verkeer zijn gebracht tussen 1 oktober 2011 en 30 september 2012;

d)

de derde versie van de digitale tachograaf voor voertuigen die voor het eerst in het verkeer zijn gebracht tussen 1 oktober 2012 en 14 juni 2019;

e)

een slimme tachograaf 1 voor voertuigen die voor het eerst zijn geregistreerd vanaf 15 juni 2019 en tot en met 2 jaar na de inwerkingtreding van de in deel B, afdeling 4, artikel 2, lid 2, punt g), bedoelde gedetailleerde specificaties; en

f)

een slimme tachograaf 2 voor voertuigen die voor het eerst zijn geregistreerd na 2 jaar na de inwerkingtreding van de in deel B, afdeling 4, artikel 2, lid 2, bedoelde gedetailleerde specificaties;

3.   Elke Partij mag de in deel B, afdeling 2, artikel 8, lid 3, van deze bijlage vermelde voertuigen vrijstellen van de toepassing van deze afdeling.

4.   Elke Partij mag voertuigen die worden gebruikt voor vervoer waarvoor overeenkomstig deel B, afdeling 2, artikel 8, lid 4, van deze bijlage een uitzondering geldt, vrijstellen van de toepassing van deze afdeling. De Partijen stellen elkaar onmiddellijk in kennis indien zij dit lid toepassen.

5.   Uiterlijk drie jaar na het einde van het jaar van inwerkingtreding van de gedetailleerde technische specificaties van de slimme tachograaf 2 worden de in lid 1, punt a), bedoelde voertuigen die zijn uitgerust met een analoge of een digitale tachograaf, uitgerust met een slimme tachograaf 2 wanneer zij actief zijn op het grondgebied van een andere Partij dan die waar zij zijn geregistreerd.

6.   Uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van de gedetailleerde technische specificaties van de slimme tachograaf 2 worden voertuigen als bedoeld in lid 1, punt a), die zijn uitgerust met een slimme tachograaf 1, uitgerust met een slimme tachograaf 2 wanneer zij actief zijn op het grondgebied van een andere Partij dan die waar zij zijn geregistreerd.

7.   Met ingang van 1 juli 2026 worden de in lid 1, punt b), bedoelde voertuigen uitgerust met een slimme tachograaf 2 wanneer zij actief zijn op het grondgebied van een andere Partij dan die waar zij zijn geregistreerd.

8.   Niets in deze afdeling doet afbreuk aan de toepassing op het grondgebied van de Unie van de regels van de Unie inzake controleapparatuur in het wegvervoer op ondernemers van goederenvervoer over de weg uit de Unie.

Artikel 4

Gegevensbescherming

1.   Elke Partij zorgt ervoor dat de verwerking van persoonsgegevens in de context van deze afdeling uitsluitend plaatsvindt om na te gaan of deze afdeling wordt nageleefd.

2.   Elke Partij zorgt er met name voor dat persoonsgegevens worden beschermd tegen ander gebruik dan het in lid 1 nauw afgebakende gebruik met betrekking tot:

a)

het gebruik van een wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) voor de registratie van locatiegegevens als bedoeld in de technische specificaties van de slimme tachograaf 1 en de slimme tachograaf 2;

b)

de elektronische uitwisseling van informatie over bestuurderskaarten, bedoeld in artikel 13 en in het bijzonder grensoverschrijdende uitwisseling van die gegevens met derde partijen; en

c)

het bijhouden van gegevens door ondernemers van goederenvervoer over de weg als bedoeld in artikel 15.

3.   Digitale tachografen worden zodanig ontworpen dat de privacy wordt gegarandeerd. Alleen de gegevens die nodig zijn voor de in lid 1 vermelde doeleinden worden verwerkt.

4.   Eigenaars van voertuigen, ondernemers van goederenvervoer over de weg en andere entiteiten nemen de toepasselijke bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht.

Artikel 5

Installatie en reparatie

1.   De tachograaf mag uitsluitend worden geïnstalleerd of hersteld door een installateur, een werkplaats of een voertuigfabrikant die overeenkomstig artikel 7 daartoe door de bevoegde autoriteiten van een Partij is erkend.

2.   Erkende installateurs, werkplaatsen of voertuigfabrikanten verzegelen de tachograaf na te hebben gecontroleerd of die correct werkt en, in het bijzonder, op een zodanige wijze werkt dat de geregistreerde gegevens niet door manipulatie kunnen worden vervalst of gewijzigd.

3.   De erkende installateur, werkplaats of voertuigfabrikant brengt een speciaal merkteken aan op de verzegeling en voert, in het geval van digitale tachografen of slimme tachografen 1 en 2, de elektronische beveiligingsgegevens in waarmee de echtheidscontrole kan worden verricht. Elke Partij houdt een register bij van de gebruikte merken en elektronische veiligheidsgegevens en van de nodige informatie met betrekking tot de gebruikte elektronische veiligheidsgegevens. Zij maken dat register bekend.

4.   Het bewijs dat de tachograaf overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling is geïnstalleerd, wordt geleverd door een installatieplaatje op een zichtbare en gemakkelijk toegankelijke wijze aan te brengen.

5.   Tachograafonderdelen worden verzegeld. Aansluitingen aan de tachograaf waarmee kan worden geknoeid, zoals de aansluiting van de bewegingssensor op de versnellingsbak en, waar van toepassing, het installatieplaatje, worden verzegeld.

Een verzegeling wordt alleen verwijderd of verbroken:

door installateurs of werkplaatsen die door de bevoegde instanties, uit hoofde van artikel 7, zijn erkend voor herstelling, onderhoud of ijking van de tachograaf of door controleambtenaren die daarvoor zijn opgeleid en, indien nodig, voor controledoeleinden zijn gemachtigd; of

voor herstel of wijziging van het voertuig waardoor de verzegeling wordt aangetast. In dergelijke gevallen wordt in het voertuig een verklaring bewaard met vermelding van de datum en het tijdstip waarop de verzegeling is verbroken en van de redenen voor de verwijdering van de verzegeling.

De verwijderde of verbroken verzegelingen worden door een erkende installateur of werkplaats zonder onnodige vertraging en binnen zeven dagen vanaf de verwijdering of verbreking ervan, vervangen. Wanneer de zegels voor controledoeleinden zijn verwijderd of verbroken, kunnen zij zonder onnodige vertraging worden vervangen door een controlerend ambtenaar die is uitgerust met verzegelingsapparatuur en een uniek speciaal merkteken.

Wanneer een controlerend ambtenaar een verzegeling verwijdert, wordt de controlekaart in de tachograaf ingebracht vanaf de verwijdering van de verzegeling tot de voltooiing van de inspectie, ook wanneer een nieuwe verzegeling wordt aangebracht. De controlerend ambtenaar verschaft een schriftelijke verklaring die minstens de volgende informatie bevat:

het voertuigidentificatienummer;

de naam van de ambtenaar;

de controleautoriteit en het land;

het nummer van de controlekaart;

het nummer van de verwijderde verzegeling;

de datum en het tijdstip waarop de verzegeling is verwijderd; en

het nummer van de nieuwe verzegeling, indien de controlerend ambtenaar een nieuwe verzegeling heeft aangebracht.

Voordat de verzegelingen worden vervangen, wordt de tachograaf door een erkende werkplaats gecontroleerd en geijkt, behalve wanneer een verzegeling voor controledoeleinden is verwijderd of verbroken en door een controlerend ambtenaar is vervangen.

Artikel 6

Inspectie van tachografen

1.   Tachografen worden regelmatig door een erkende werkplaats geïnspecteerd. Ten minste om de twee jaar wordt een routine-inspectie uitgevoerd.

2.   Bij de inspecties als bedoeld in lid 1 wordt minstens het volgende gecontroleerd:

of de tachograaf correct is geïnstalleerd en geschikt is voor het voertuig;

of de tachograaf correct werkt;

of de tachograaf het typegoedkeuringsmerk draagt;

of er een installatieplaatje aanwezig is,

of alle verzegelingen intact en effectief zijn;

of er manipulatieapparaten aan de tachograaf zijn bevestigd en of er sporen zijn van het gebruik van dergelijke apparaten; en

de bandenmaat en de effectieve omtrek van de banden.

3.   De werkplaats stelt een inspectierapport op indien onregelmatigheden in de werking van de tachograaf moesten worden verholpen, ongeacht of dat plaatsvond als gevolg van een periodieke inspectie of van een inspectie op specifiek verzoek van de bevoegde nationale instantie. De werkplaats houdt een lijst van alle inspectierapporten bij.

4.   Inspectierapporten worden ten minste twee jaar nadat ze zijn opgesteld, bewaard. De Partijen besluiten of tijdens die periode inspectierapporten zullen worden bewaard of aan de bevoegde instantie zullen worden gestuurd. In het eerste geval worden de rapporten van de gedurende de bewaartermijn uitgevoerde inspecties en ijkingen op verzoek aan de bevoegde instantie ter inzage gegeven.

Artikel 7

Erkenning van installateurs, werkplaatsen en voertuigfabrikanten

1.   Installateurs, werkplaatsen en voertuigfabrikanten die tachografen installeren, controleren, inspecteren en repareren, worden door de Partijen, of, in het geval van de Unie, de lidstaten, erkend, regelmatig gecontroleerd, en gecertificeerd.

2.   Elke Partij, of, in het geval van de Unie, de lidstaten, zorgen ervoor dat de installateurs, werkplaatsen en voertuigfabrikanten bevoegd en betrouwbaar zijn. Daartoe bepalen en publiceren ze een aantal duidelijke nationale procedures en zorgen ze ervoor dat aan de volgende minimumcriteria wordt voldaan:

a)

het personeel is goed opgeleid;

b)

de apparatuur om de testen en taken uit te voeren is beschikbaar; en

c)

de installateurs, werkplaatsen en voertuigfabrikanten hebben een goede reputatie.

3.   Erkende installateurs of werkplaatsen worden als volgt aan een audit onderworpen:

a)

ten minste om de twee jaar worden de procedures die de erkende installateurs of werkplaatsen toepassen om met de tachografen om te gaan, aan een audit onderworpen. De audit betreft voornamelijk de genomen beveiligingsmaatregelen en het gebruik van de werkplaatskaarten. De Partijen of, in het geval van de Unie, de lidstaten mogen die audits uitvoeren zonder een bezoek ter plaatse te verrichten; en

b)

erkende installateurs en werkplaatsen worden voorts onderworpen aan onaangekondigde technische audits, met het oog op controle van de ijkingen, inspecties en installaties. Die controles vinden jaarlijks in ten minste 10 % van de erkende installateurs en werkplaatsen plaats.

4.   De Partijen en hun bevoegde autoriteiten nemen gepaste maatregelen om belangenconflicten tussen installateurs of werkplaatsen en ondernemers van goederenvervoer over de weg te voorkomen. In het bijzonder, wanneer sprake is van een verhoogd risico van een belangenconflict, worden aanvullende specifieke maatregelen genomen om te waarborgen dat de installateur of de werkplaats aan deze afdeling voldoet.

5.   De bevoegde autoriteiten van elke Partij trekken, tijdelijk of definitief, de erkenning in van installateurs, werkplaatsen en voertuigfabrikanten die niet voldoen aan de hun uit hoofde van deze afdeling opgelegde verplichtingen.

Artikel 8

Werkplaatskaarten

1.   De geldigheidsduur van de werkplaatskaart is ten hoogste één jaar. In geval van verlenging ziet de bevoegde instantie erop toe dat de installateur, werkplaats of voertuigfabrikant voldoet aan de in artikel 7, lid 2, bepaalde criteria.

2.   De bevoegde instantie vernieuwt de werkplaatskaart binnen 15 werkdagen na ontvangst van een daartoe strekkend geldig verzoek en alle noodzakelijke documentatie. In geval van beschadiging, defect, verlies of diefstal van de werkplaatskaart wordt door de bevoegde instantie, binnen vijf werkdagen na ontvangst van een gemotiveerd verzoek, een nieuwe kaart verstrekt. De bevoegde autoriteiten die de kaart uitreiken, houden een register bij van de verloren, gestolen of defecte kaarten.

3.   Indien een Partij of, in het geval van de Unie, een lidstaat, de in artikel 7 bedoelde erkenning van een installateur, werkplaats of voertuigfabrikant intrekt, trekt hij tevens de daaraan uitgegeven werkplaatskaarten in.

4.   Elke Partij neemt alle noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat de aan de erkende installateur, werkplaats en voertuigfabrikanten verstrekte werkplaatskaarten worden vervalst.

Artikel 9

Afgifte van bestuurderskaarten

1.   De bestuurderskaart wordt op verzoek van de bestuurder afgegeven door de bevoegde instantie van de Partij waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft. De bevoegde autoriteiten van de Partij waar de bestuurderskaart is afgegeven, kunnen, in geval van twijfel aangaande de juistheid van een verklaring inzake de gewone verblijfplaats, of met het oog op specifieke controles, de bestuurder om aanvullende inlichtingen of bewijsstukken verzoeken.

In dit artikel wordt onder "gewone verblijfplaats" verstaan, de plaats waar een natuurlijke persoon gewoonlijk, dat wil zeggen ten minste 185 dagen per kalenderjaar, verblijft omdat hij daar persoonlijk en beroepsmatig mee verbonden is, of omdat hij er niet beroepsmatig mee verbonden is, doch wel in persoonlijk opzicht kennelijk sterke banden mee heeft.

De gewone verblijfplaats van een natuurlijke persoon die beroepsmatig verbonden is met een andere plaats dan die waar hij in persoonlijk opzicht mee verbonden is en die dientengevolge afwisselend in plaatsen in de twee Partijen verblijft, wordt geacht de plaats te zijn waarmee hij in persoonlijk opzicht verbonden is, op voorwaarde dat hij er regelmatig terugkeert. Die laatste voorwaarde vervalt indien de betrokkene op het grondgebied van een Partij verblijft om een opdracht van bepaalde duur te vervullen.

2.   De Partijen, of, in het geval van de Unie, de lidstaten, kunnen op goede gronden en in uitzonderlijke gevallen een tijdelijke, niet-vernieuwbare bestuurderskaart afgeven voor een termijn van ten hoogste 185 dagen aan een bestuurder die niet zijn gewone verblijfplaats in een Partij heeft, op voorwaarde dat tussen de bestuurder en een in de Partij van afgifte gevestigde onderneming een arbeidsrechtelijke verhouding bestaat, en hij, op verzoek, een bestuurdersattest voorlegt.

3.   De bevoegde autoriteiten van de Partij van afgifte nemen passende maatregelen om zich ervan te vergewissen dat een aanvrager niet reeds houder is van een geldige bestuurderskaart, personaliseren de bestuurderskaart en zorgen ervoor dat de gegevens zichtbaar en veilig zijn.

4.   De bestuurderskaart is ten hoogste vijf jaar geldig.

5.   Een geldige bestuurderskaart wordt uitsluitend ingetrokken of geschorst als de bevoegde autoriteiten van een Partij vaststellen dat de kaart is vervalst of de bestuurder een kaart gebruikt waarvan hij niet de houder is, of dat de kaart is verkregen aan de hand van valse verklaringen en/of vervalste documenten. Indien de kaart door een Partij, of, in het geval van de Unie, een andere lidstaat dan de lidstaat van afgifte, wordt geschorst of ingetrokken, zendt de Partij, of, in het geval van de Unie, de lidstaat die de kaart schorst of intrekt die met opgaaf van redenen zo spoedig mogelijk terug naar de autoriteiten van de Partij van afgifte, of, in het geval van de Unie, de lidstaat van afgifte. Indien terugzending van de kaart vermoedelijk meer dan twee weken in beslag neemt, deelt de Partij, of, in het geval van de Unie, de lidstaat die de kaart schorst of intrekt de Partij van afgifte, of, in het geval van de Unie, de lidstaat van afgifte, binnen die termijn de redenen voor de schorsing of de intrekking mee.

6.   De bevoegde instantie van de Partij van afgifte kunnen een bestuurder ertoe verplichten de bestuurderskaart door een nieuwe te vervangen indien dat noodzakelijk is om aan de toepasselijke technische specificaties te voldoen.

7.   Elke Partij neemt alle nodige maatregelen om te voorkomen dat bestuurderskaarten worden vervalst.

8.   Dit artikel staat er niet aan in de weg dat een Partij, of, in het geval van de Unie, een lidstaat, een bestuurderskaart afgeeft aan een bestuurder die zijn gewone verblijfplaats heeft in een deel van het grondgebied van die Partij waar deze bijlage niet van toepassing is, op voorwaarde dat deze afdeling in dergelijke gevallen wordt toegepast.

Artikel 10

Vernieuwing van bestuurderskaarten

1.   Indien, ingeval van vernieuwingen, de Partij waar de bestuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, afwijkt van de Partij die de bestaande kaart heeft afgegeven, en de autoriteiten van de eerstgenoemde Partij wordt verzocht een bestuurderskaart te vernieuwen, brengen zij de autoriteiten die de bestaande kaart hebben afgegeven op de hoogte van de redenen voor die vernieuwing.

2.   Bij verzoek om vernieuwing van een bijna verlopen kaart verstrekt de bevoegde instantie vóór de vervaldatum een nieuwe kaart, voor zover het desbetreffende verzoek is toegezonden binnen de in deel B, afdeling 4, artikel 5, gestelde termijn.

Artikel 11

Gestolen, verloren of defecte bestuurderskaarten

1.   De autoriteit die de kaart afgeeft, houdt een register bij waarin afgegeven, gestolen, verloren en defecte kaarten worden opgetekend, gedurende ten minste de geldigheidstermijn van de kaarten.

2.   Bij beschadiging, slechte werking, verlies of diefstal van de bestuurderskaart verstrekt de bevoegde autoriteiten van de Partij waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft een nieuwe kaart binnen acht werkdagen na ontvangst van een met redenen omkleed verzoek daartoe.

Artikel 12

Wederzijdse aanvaarding van bestuurderskaarten

1.   De Partijen aanvaarden de wederzijds afgegeven bestuurderskaarten.

2.   Ingeval de houder van een door een Partij afgegeven geldige bestuurderskaart zijn gewone verblijfplaats in de andere Partij vestigt en verzoekt zijn kaart om te wisselen tegen een gelijkwaardige bestuurderskaart, heeft de Partij, of, in het geval van de Unie, de lidstaat die de kaart omwisselt, tot taak na te gaan of de ter omwisseling aangeboden kaart nog geldig is.

3.   De Partijen of, in het geval van de Unie, de lidstaten die een omwisseling uitvoeren, zenden de oude kaart met opgaaf van redenen terug aan de autoriteiten van de Partij van afgifte, of, in het geval van de Unie, de lidstaat van afgifte.

4.   Wanneer een Partij of, in het geval van de Unie, een lidstaat, een bestuurderskaart vervangt of omwisselt, wordt die vervanging of omwisseling, en alle latere vervangingen of omwisselingen, geregistreerd in die Partij of, in het geval van de Unie, die lidstaat.

Artikel 13

Elektronische uitwisseling van de gegevens op de bestuurderskaart

1.   Om te waarborgen dat een aanvrager niet reeds houder is van een geldige bestuurderskaart houden de Partijen, of, in het geval van de Unie, de lidstaten, gedurende een periode die ten minste even lang is als de administratieve geldigheid van de kaart, elektronische registers bij die de volgende gegevens van bestuurderskaarten bevatten:

de naam en voornaam van de bestuurder;

de geboortedatum en, indien bekend, geboorteplaats van de bestuurder;

het nummer van een geldig rijbewijs en plaats van afgifte van het rijbewijs (indien van toepassing);

status van de bestuurderskaart; en

het nummer van de bestuurderskaart.

2.   De elektronische registers van de Partijen of, in het geval van de Unie, de lidstaten, zijn met elkaar verbonden en op het gehele grondgebied van de Partijen toegankelijk met behulp van het TACHOnet-meldingssysteem of een compatibel systeem. Indien een dergelijk compatibel systeem wordt gebruikt, zullen elektronische gegevens met de andere Partij via het TACHOnet-berichtensysteem kunnen worden uitgewisseld.

3.   In geval van afgifte, vervanging of, indien nodig, vernieuwing van de bestuurderskaart gaan de Partijen of, in het geval van de Unie, de lidstaten, via de elektronische uitwisseling van gegevens na of de bestuurder niet reeds in het bezit is van een andere geldige bestuurderskaart. Slechts de voor dat doel benodigde gegevens worden uitgewisseld.

4.   Controleambtenaren krijgen toegang tot het elektronische register om de status van een bestuurderskaart na te gaan.

Artikel 14

Instellingen van tachografen

1.   Digitale tachografen mogen niet zodanig ingesteld zijn dat zij automatisch overschakelen naar een specifieke activiteitencategorie wanneer de motor of de ontsteking wordt uitgeschakeld, tenzij de bestuurder in staat blijft manueel de juiste activiteitencategorie te kiezen.

2.   Behalve voor praktijktesten wordt een voertuig niet uitgerust met meer dan één tachograaf.

3.   De Partijen verbieden de productie, de verdeling en de verkoop van, en het maken van publiciteit voor apparaten die geconstrueerd en/of bestemd zijn voor het manipuleren van tachografen.

Artikel 15

Verantwoordelijkheid van ondernemers van goederenvervoer over de weg

1.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg zijn ervoor verantwoordelijk dat hun bestuurders passend zijn opgeleid en geïnstrueerd met betrekking tot de correcte werking van digitale, slimme of analoge tachografen, voeren regelmatig controles uit om zich ervan te vergewissen dat hun bestuurders de tachograaf correct gebruiken, en mogen hun bestuurders niet rechtstreeks of onrechtstreeks aanzetten tot misbruik van tachografen.

Ondernemers van goederenvervoer over de weg verstrekken de bestuurder van een voertuig uitgerust met analoge tachografen, voldoende registratiebladen, rekening houdend met het persoonlijke karakter van die bladen, de duur van de dienst en de mogelijkheid om eventueel beschadigde of door een bevoegde controleambtenaar in beslag genomen registratiebladen te vervangen. Ondernemers van goederenvervoer over de weg verstrekken de bestuurders slechts de registratiebladen van een goedgekeurd model, die geschikt zijn voor gebruik in het in het voertuig geïnstalleerde apparaat.

Ondernemers van goederenvervoer over de weg zien erop toe dat, rekening houdend met de duur van de dienst, de gegevens van de tachograaf op verzoek van een controlerend ambtenaar in geval van controle correct kunnen worden afgedrukt.

2.   De registratiebladen en, in voorkomend geval, de in deel B, afdeling 4, artikel 9, van deze bijlage bedoelde afdrukken worden door de ondernemers van goederenvervoer over de weg ten minste één jaar na het gebruik in chronologische volgorde en in leesbare vorm bewaard; de onderneming verstrekt de betrokken bestuurder op diens verzoek een kopie. Ondernemers van goederenvervoer over de weg verstrekken de betrokken bestuurder op diens verzoek tevens een kopie van de gedownloade gegevens van de bestuurderskaart, samen met een papieren afdruk daarvan. De registratiebladen, afdrukken en overgebrachte gegevens moeten op verzoek van een bevoegde controleambtenaar worden overgelegd of overhandigd.

3.   Ondernemers van goederenvervoer over de weg zijn aansprakelijk voor inbreuken op deze afdeling en op deel B, afdeling 4, van deze bijlage die door bestuurders van het bedrijf of door ter beschikking gestelde bestuurders worden gepleegd. Elke Partij kan die aansprakelijkheid evenwel afhankelijk stellen van een inbreuk door de ondernemer van goederenvervoer over de weg op lid 1, eerste alinea, van dit artikel en op deel B, afdeling 2, artikel 7, leden 1 en 2, van deze bijlage.

Artikel 16

Procedures voor ondernemers van goederenvervoer over de weg in geval van defecte apparatuur

1.   Ingeval een tachograaf niet of gebrekkig werkt, laat de ondernemer van goederenvervoer over de weg het apparaat door een erkende installateur of werkplaats herstellen zodra de omstandigheden dat toelaten.

2.   Indien het voertuig niet binnen een week nadat het defect is opgetreden naar de ondernemer van goederenvervoer over de weg kan terugkeren, wordt de herstelling onderweg uitgevoerd.

3.   De Partijen of, in het geval van de Unie, de lidstaten, kennen de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid toe om het gebruik van het voertuig te verbieden, indien de problemen met het defect aan het apparaat niet overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn opgelost, voor zover dat strookt met de nationale wetgeving in de desbetreffende Partij.

Artikel 17

Procedure voor de afgifte van tachograafkaarten

De Europese Commissie verstrekt de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk het cryptografisch materiaal voor de afgifte van tachograafkaarten voor bestuurders, werkplaatsen en controleautoriteiten, overeenkomstig het certificeringsbeleid van de European Root Certification Authority (ERCA) en het certificeringsbeleid van het Verenigd Koninkrijk.


(1)  Ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie ("de IMI-verordening") (PB EU L 316 van 14.11.2012, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 1024/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt en tot intrekking van Beschikking 2008/49/EG van de Commissie ("de IMI-verordening") (PB EU L 316 van 14.11.2012, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB EU L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/799 van de Commissie van 18 maart 2016 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de eisen voor de constructie, het testen, de installatie, de exploitatie en de reparatie van tachografen en tachograafonderdelen (PB EU L 139 van 26.5.2016, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB EU L 60 van 28.2.2014, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van 24 september 1998 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Richtlijn 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Verordening (EEG) nr. 3821/85 (PB EG L 274 van 9.10.1998, blz. 1).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/68 van de Commissie van 21 januari 2016 betreffende gemeenschappelijke procedures en specificaties die nodig zijn voor de onderlinge verbinding van elektronische registers van bestuurderskaarten (PB EU L 15 van 22.1.2016, blz. 51).


BIJLAGE 32

MODEL VAN EEN VERGUNNING VOOR GEREGELD INTERNATIONAAL VERVOER EN BIJZONDERE VORMEN VAN GEREGELD INTERNATIONAAL VERVOER

(Eerste bladzijde van de vergunning)

(Oranje papier – DIN A4)

(Invullen in de officiële taal of een van de officiële talen van de Partij waar de aanvraag wordt ingediend)

Vergunningverlening

Overeenkomstig deel twee, rubriek drie, titel II, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds,

LAND VAN AFGIFTE: …

Vergunningverlenende autoriteit: …

Onderscheidingsteken van het land van afgifte: … (1)

VERGUNNING nr.: … voor een geregelde vervoersdienst ☐ ( 2 ) voor een bijzondere vorm van geregelde vervoersdienst ☐ (2)

per touringcar en autobus tussen de Partijen bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds,

Aan: …

Naam, voornaam of handelsnaam van de vervoersondernemer of de beherende vervoersondernemer in het geval van een groep van ondernemingen of een partnerschap:

Adres:

Telefoonnummer en faxnummer of e-mailadres:

(Tweede bladzijde van de vergunning)

Naam, adres, telefoonnummer en fax of e-mailadres van de vervoersondernemer of, in het geval van een groep vervoersondernemers of een partnerschap, de namen van alle vervoersondernemers van de groep of het partnerschap; namen van alle onderaannemers, als dusdanig geïdentificeerd:

1)

2)

3)

4)

5)

Lijst toevoegen indien van toepassing

Geldigheidsduur van de vergunning: Van: … Aan: …

Plaats en datum van afgifte: …

Handtekening en stempel van de autoriteit of het agentschap van afgifte: …

1.

Traject: …

a)

Plaats van vertrek van het vervoer: …

b)

Plaats van bestemming van het vervoer: …

Belangrijkste reisweg, waarbij de stopplaatsen voor het opnemen en afzetten van reizigers moeten worden onderstreept: …

2.

Tijdschema: …

(bijlage bij deze vergunning)

3.

Bijzondere vorm van geregeld vervoer:

a)

Categorie reizigers: …

4.

Andere voorwaarden of speciale punten …

Stempel van de vergunningverlenende autoriteit

Belangrijk:

1)

Deze vergunning geldt voor het gehele traject.

2)

De vergunning of het door de vergunningverlenende autoriteit gewaarmerkte afschrift moet zich aan boord van het voertuig bevinden voor de duur van de reis en moet op verzoek aan de handhavingsambtenaren worden voorgelegd.

3)

Vertrek of aankomst vindt plaats op het grondgebied van de Partij waar de vervoersondernemer is gevestigd en de touringcars en autobussen zijn geregistreerd.

(Derde bladzijde van de vergunning)

ALGEMENE OVERWEGINGEN

1)   

De wegvervoerondernemer gaat van start met de vervoersdienst binnen de periode die is aangegeven in het besluit van de vergunningverlenende autoriteit.

2)   

Behalve in het geval van overmacht neemt de exploitant van geregeld internationaal vervoer of een bijzondere vorm van geregeld vervoer alle maatregelen om te garanderen dat de vervoersdienst voldoet aan de voorwaarden van de vergunning.

3)   

De vervoersondernemer maakt de informatie over de reisweg, de stopplaatsen, de dienstregeling, de tarieven en de vervoersvoorwaarden openbaar.

4)   

Onverminderd de documenten betreffende het voertuig en de bestuurder (zoals het kentekenbewijs en het rijbewijs) vormen ook de volgende documenten controledocumenten die vereist zijn uit hoofde van artikel 477 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, ze bevinden zich in het voertuig en worden op verzoek van een gemachtigde inspecteur voorgelegd:

de vergunning of een gewaarmerkt afschrift van de vergunning om geregeld internationaal vervoer of een bijzondere vorm van geregeld internationaal vervoer te verrichten;

de vergunning van de vervoersondernemer of een gewaarmerkt afschrift van die vergunning voor het internationaal vervoer van personen over de weg, afgegeven overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk of de wetgeving van de Unie;

bij het verrichten van een bijzondere vorm van geregeld internationaal vervoer: het contract tussen de organisator en de vervoersondernemer of een gewaarmerkt afschrift daarvan, alsook een document waaruit blijkt dat de passagiers een specifieke categorie vormen, met uitsluiting van andere passagiers, met het oog op een bijzondere vorm van geregelde vervoersdienst;

als de exploitant van geregeld vervoer of bijzondere vormen van geregeld vervoer tijdelijk extra voertuigen gebruikt in uitzonderlijke situaties, een afschrift van het contract tussen de exploitant van het geregeld vervoer of de bijzondere vormen van geregeld vervoer en de onderneming die de extra voertuigen ter beschikking stelt of een gelijkwaardig document, samen met de bovenvermelde relevante documenten.

(Vierde bladzijde van de vergunning)

ALGEMENE BEPALINGEN (vervolg)

5)   

Vervoersondernemers die geregeld internationaal vervoer exploiteren, met uitzondering van bijzondere vormen van geregeld vervoer, geven vervoersbewijzen af die bevestigen dat de passagiers het recht hebben te worden vervoerd en die dienst doen als controledocumenten waaruit blijkt dat een vervoerscontract is gesloten tussen de passagiers en de vervoersondernemer, hetzij individueel, hetzij collectief. Op de vervoersbewijzen, die ook in elektronische vorm mogen worden afgegeven, is het volgende vermeld:

a)

de naam van de exploitant;

b)

de vertrekplaats en bestemming en eventueel de terugreis;

c)

de geldigheidsduur van het vervoersbewijs en eventueel de datum en het tijdstip van vertrek;

d)

de prijs van het vervoer.

Passagiers moeten hun vervoersbewijs tonen op verzoek van een gemachtigde inspecteur.

6)   

Vervoersondernemers die geregeld internationaal vervoer of bijzondere vormen van geregeld internationaal vervoer exploiteren staan alle inspecties toe die tot doel hebben te waarborgen dat de activiteiten correct worden uitgevoerd, met name ten aanzien van rij- en rusttijden, verkeersveiligheid en emissies.


(1)  België (B), Bulgarije (BG), Cyprus (CY), Denemarken (DK), Duitsland (D), Estland (EST), Finland (FIN), Frankrijk (F), Griekenland (GR), Hongarije (H), Ierland (IRL), Italië (I), Kroatië (HR), Letland (LV), Litouwen (LT), Luxemburg (L), Malta (MT), Nederland (NL), Oostenrijk (A), Polen (PL), Portugal (P), Roemenië (RO), Slovenië (SLO), Slowaakse Republiek (SK), Spanje (E), Tsjechische Republiek (CZ), Verenigd Koninkrijk (UK), Zweden (S), aan te vullen.

(2)  Aankruisen of invullen wat van toepassing is.


BIJLAGE 33

MODELAANVRAAG VOOR EEN VERGUNNING VOOR GEREGELD INTERNATIONAAL VERVOER EN BIJZONDERE VORMEN VAN GEREGELD INTERNATIONAAL VERVOER

(Wit papier – DIN A4)

(Invullen in de officiële taal of een van de officiële talen van de Partij waar de aanvraag wordt ingediend)

AANVRAAGFORMULIER VOOR EEN VERGUNNING OF DE VERLENGING VAN EEN VERGUNNING OM EEN INTERNATIONALE GEREGELDE VERVOERSDIENST OF BIJZONDERE VORMEN VAN EEN INTERNATIONALE GEREGELDE VERVOERSDIENST TE VERRICHTEN (1)

Start van een geregelde vervoersdienst ☐

Start van een bijzondere vorm van een geregelde vervoersdienst ☐

Verlenging van de vergunning voor een vervoersdienst ☐

Wijziging van de voorwaarden voor de vergunning voor een vervoersdienst ☐

uitgevoerd per touringcar en autobus tussen de Partijen overeenkomstig de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds,

(Vergunningverlenende autoriteit)

1.   

Naam en voornaam of handelsnaam van de vervoersondernemer die de aanvraag indient; in het geval van een aanvraag door een groep vervoersondernemers of door een partnerschap, de naam van de vervoersondernemer die door de andere vervoersondernemers is gemachtigd om de aanvraag in te dienen:

2.   

De vervoersdienst wordt verricht( 1 )

door een vervoersondernemer ☐ door een groep van vervoersondernemers ☐ door een partnerschap ☐ door een onderaannemer ☐

3.   

Naam en adres van de vervoersondernemer of, in het geval van een groep vervoersondernemers of een partnerschap, de namen en adressen van alle vervoersondernemers van de groep of het partnerschap; vermeld ook de namen van alle onderaannemers (2)

3.1   

… tel. …

3.2   

… tel. …

3.3   

… tel. …

3.4   

… tel. …

(Tweede bladzijde van de vergunningsaanvraag of de aanvraag om verlenging van een vergunning)

4   

In het geval van een bijzondere vorm van geregeld vervoer:

4.1   

Categorie reizigers: (3) werknemers ☐ schoolkinderen/studenten ☐ andere☐

5   

Geldigheidsduur van de aangevraagde vergunning of datum waarop het vervoer wordt beëindigd:

6   

Voornaamste reisweg (onderstreep de stopplaatsen waar passagiers worden opgehaald en afgezet, met volledig adres): (4)

7   

Exploitatieperiode:

8   

Frequentie (dagelijks, wekelijks enz.):

9   

Tarieven … Zie bijlage.

10   

Gelieve een rijschema bij te voegen aan de hand waarvan de naleving van de internationale regelgeving inzake rij- en rusttijden kan worden gecontroleerd.

11   

Aantal aangevraagde vergunningen of gewaarmerkte afschriften van vergunningen: (5)

12   

Eventuele aanvullende inlichtingen:

(Plaats en datum) (Handtekening van de aanvrager)

Aangezien de vergunning of een gewaarmerkt afschrift ervan zich aan boord van het voertuig moet bevinden, wordt de aandacht van de aanvrager gevestigd op het feit dat het aantal vergunningen of gewaarmerkte afschriften dat door de vergunningverlenende autoriteit wordt afgegeven, moet overeenstemmen met het aantal voertuigen dat nodig is om de dienst te verrichten.

Belangrijke mededeling

De volgende documenten moeten bij de aanvraag worden gevoegd:

a)

de dienstregeling, met inbegrip van de tijdvakken voor controle aan grensovergangen;

b)

een gewaarmerkt afschrift van de overeenkomstig nationale of Uniewetgeving afgegeven vergunning(en) van de vervoersondernemer(s) voor het internationaal vervoer van personen over de weg;

c)

een kaart op een passende schaal waarop de reisweg en de stopplaatsen waar reizigers worden opgenomen of afgezet zijn aangegeven;

d)

een rijschema aan de hand waarvan de naleving van de internationale regelgeving inzake rij- en rusttijden kan worden gecontroleerd;

e)

alle passende informatie over terminals voor touringcars en autobussen.


(1)  Aankruisen of invullen wat van toepassing is.

(2)  Voeg eventueel een lijst toe.

(3)  Aankruisen of invullen wat van toepassing is.

(4)  De vergunningverlenende autoriteit kan vragen aan dit aanvraagformulier een volledige lijst toe te voegen met de volledige adressen van de stopplaatsen waarop passagiers worden opgehaald en afgezet.

(5)  Invullen wat van toepassing is.


BIJLAGE 34

MODEL VAN HET REISBLAD VAN ONGEREGELDE DIENSTEN

REISBLAD nr … van boek nr …

(kleur: Pantone 358 (lichtgroen), of een kleur die daar zo sterk mogelijk op gelijkt, formaat DIN A4 papier, niet gestreken en niet voorzien van een deklaag)

ONGEREGELDE CABOTAGEDIENSTEN EN ONGEREGELDE VERVOERSDIENSTEN MET DOORVOER

(Elke rubriek kan, zo nodig, op een afzonderlijk blad verder worden ingevuld)

1

Image 12

Kentekennummer van de touringcar

Plaats, datum en handtekening van de vervoerder

2

Image 13

1.

2.

3.

Vervoerder, en eventueel de onderaannemer of groep vervoerders

3

Image 14

1.

2.

3.

Naam van de bestuurder(s)

4

Instantie of persoon die het ongeregeld vervoer organiseert

1. … 2. …

3. … 4. …

5

Type vervoersdienst

Ongeregelde cabotagediensten

Ongeregelde vervoersdiensten met doorvoer

6

Plaats van vertrek van het vervoer: … Land: …

Plaats van bestemming van het vervoer: … Land: …

7

Reis

Reistraject/dagritten en/of opneem- en afzetpunten

Image 15

Aantal passagierszitplaatsen

Image 16

Leeg (geef aan met X)

Aantal af te leggen km

Data

van

Image 17

tot en met

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8

Punten waar eventueel kan worden overgestapt op een vervoermiddel van een tot dezelfde groep behorende vervoerder

Aantal afgezette reizigers

Eindbestemming van de afgezette reizigers

Naam van de vervoerder die de reizigers overneemt

 

 

 

 

 

 

 

 

9

Onverwachte wijzigingen


BIJLAGE 35

#

Code

Gewone naam

ICES-gebieden

Aandelen

2021

2022

2023

2024

2025

vanaf 2026

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

1

ALF/3X14-

Alfonsino's (3,4,5,6,7,8,9,10,12,14)

Wateren van het VK en de Unie en internationale wateren van 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 14

96,95

3,05

96,95

3,05

96,95

3,05

96,95

3,05

96,95

3,05

96,95

3,05

2

ANF/07.

Zeeduivel (7)

7

78,78

21,22

78,24

21,76

77,70

22,30

77,05

22,95

76,62

23,38

76,62

23,38

3

ANF/2AC4-C

Zeeduivel (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; Wateren van het VK van 2a

13,74

86,26

12,92

87,08

12,11

87,89

11,13

88,87

10,48

89,52

10,48

89,52

4

ANF/56-14

Zeeduivel (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

60,99

39,01

59,62

40,38

58,25

41,75

56,60

43,40

55,50

44,50

55,50

44,50

5

ARU/1/2.

Grote zilversmelt (1,2)

Wateren van het VK en internationale wateren van 1 en 2

56,90

43,10

56,90

43,10

56,90

43,10

56,90

43,10

56,90

43,10

56,90

43,10

6

ARU/3A4-C

Grote zilversmelt (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van de Unie van 3a

98,40

1,60

98,40

1,60

98,40

1,60

98,40

1,60

98,40

1,60

98,40

1,60

7

ARU/567.

Grote zilversmelt (westelijke wateren)

6 en 7; wateren van het VK en internationale wateren van 5

94,41

5,59

94,41

5,59

94,41

5,59

94,41

5,59

94,41

5,59

94,41

5,59

8

BLI/12INT-

Blauwe leng (internationale wateren 12)

Internationale wateren van 12

99,14

0,86

99,14

0,86

99,14

0,86

99,14

0,86

99,14

0,86

99,14

0,86

9

BLI/24-

Blauwe leng (Noordzee)

Wateren van het VK en internationale wateren van 2; wateren van het VK en van de Unie van 4

73,19

26,81

73,19

26,81

73,19

26,81

73,19

26,81

73,19

26,81

73,19

26,81

10

BLI/5B67-

Blauwe leng (westelijke wateren)

6 en 7; wateren van het VK en internationale wateren van 5

77,31

22,69

76,73

23,27

76,16

23,84

75,46

24,54

75,00

25,00

75,00

25,00

11

BOR/678-

Evervissen (westelijke wateren)

6, 7 en 8

93,65

6,36

93,65

6,36

93,65

6,36

93,65

6,36

93,65

6,36

93,65

6,36

12

BSF/56712-

Zwarte haarstaart (westelijke wateren)

6 en 7; wateren van het VK en internationale wateren van 5; internationale wateren van 12

94,31

5,69

94,31

5,69

94,31

5,69

94,31

5,69

94,31

5,69

94,31

5,69

13

COD/07A.

Kabeljauw (Ierse Zee)

7a

56,05

43,95

55,84

44,16

55,63

44,37

55,37

44,63

55,20

44,80

55,20

44,80

14

COD/07D.

Kabeljauw (oostelijk Kanaal)

7d

90,75

9,25

90,75

9,25

90,75

9,25

90,75

9,25

90,75

9,25

90,75

9,25

15

COD/5BE6A

Kabeljauw (gebied ten westen van Schotland)

6a; wateren van het VK en internationale wateren van 5b ten oosten van 12° 00' W.L.

30,23

69,77

27,37

72,63

24,51

75,49

21,08

78,92

18,79

81,21

18,79

81,21

16

COD/5W6-14

Kabeljauw (Rockall)

6b; wateren van het VK en internationale wateren van 5b ten westen van 12° 00' W.L. en van 12 en 14

33,95

66,05

31,71

68,29

29,47

70,53

26,78

73,22

24,99

75,01

24,99

75,01

17

COD/7XAD34

Kabeljauw (Keltische Zee)

7b, 7c, 7e-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

90,70

9,30

90,47

9,53

90,23

9,77

89,95

10,05

89,76

10,24

89,76

10,24

18

DGS/15X14

Doornhaai (westelijke wateren)

6, 7 en 8; wateren van het VK en internationale wateren van 5; internationale wateren van 1, 12 en 14

57,53

42,47

56,61

43,39

55,69

44,31

54,58

45,42

53,84

46,16

53,84

46,16

19

DWS/56789-

Diepzeehaaien (westelijke wateren)

6, 7, 8 en 9; wateren van het VK en internationale wateren van 5

100,00

0,00

100,00

0,00

100,00

0,00

100,00

0,00

100,00

0,00

100,00

0,00

20

HAD/07A.

Schelvis (Ierse Zee)

7a

47,24

52,76

46,42

53,58

45,61

54,39

44,63

55,37

43,98

56,02

43,98

56,02

21

HAD/5BC6A.

Schelvis (gebied ten westen van Schotland)

6a; wateren van het VK en internationale wateren van 5b

19,39

80,61

19,39

80,61

19,39

80,61

19,39

80,61

19,39

80,61

19,39

80,61

22

HAD/6B1214

Schelvis (Rockall)

Wateren van het VK en van de Unie en internationale wateren van 6b; internationale wateren van 12 en 14

16,76

83,24

16,32

83,68

15,88

84,12

15,35

84,65

15,00

85,00

15,00

85,00

23

HAD/7X7A34

Schelvis (Keltische Zee)

7b-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

84,00

16,00

83,00

17,00

82,00

18,00

80,80

19,20

80,00

20,00

80,00

20,00

24

HER/07A/MM

Haring (Ierse Zee)

7a ten noorden van 52°30' N.B.

11,01

88,99

8,50

91,50

6,00

94,00

2,99

97,01

0,99

99,01

0,99

99,01

25

HER/5B6ANB

Haring (gebied ten westen van Schotland)

6b and 6aN; wateren van het VK en internationale wateren van 5b

35,95

64,05

35,34

64,66

34,74

65,26

34,01

65,99

33,53

66,47

33,53

66,47

26

HER/7EF.

Haring (westelijk Kanaal en Kanaal van Bristol)

7e en 7f

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

50,00

27

HER/7G-K.

Haring (Keltische Zee)

7a ten zuiden van 52° 30' N.B., 7g, 7h, 7j en 7k

99,88

0,12

99,88

0,12

99,88

0,12

99,88

0,12

99,88

0,12

99,88

0,12

28

HKE/2AC4-C

Heek (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

60,67

39,33

57,11

42,89

53,56

46,44

49,29

50,71

46,45

53,55

46,45

53,55

29

HKE/571214

Heek (westelijke wateren)

6 en 7; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

80,33

19,67

80,05

19,95

79,77

20,23

79,43

20,57

79,20

20,80

79,20

20,80

30

JAX/2A-14

Horsmakrelen (westelijke wateren)

Wateren van het VK en van de Unie van 4a; 6, 7a-c, e-k; 8a-b, d-e; wateren van het VK en internationale wateren van 2a en 5b; internationale wateren van 12 en 14

90,61

9,39

90,61

9,39

90,61

9,39

90,61

9,39

90,61

9,39

90,61

9,39

31

JAX/4BC7D

Horsmakrelen (zuidelijk deel van de Noordzee en oostelijk Kanaal)

Wateren van het VK en van de Unie van 4b, 4c en 7d

71,46

28,54

68,60

31,40

65,73

34,27

62,29

37,71

60,00

40,00

60,00

40,00

32

L/W/2AC4-C

Tongschar en witje (Noordzee)*

Wateren van het VK en van de Unie van 4; Wateren van het VK van 2a

35,97

64,03

35,48

64,52

34,98

65,02

34,39

65,61

34,00

66,00

34,00

66,00

33

LEZ/07.

Scharretongen (7)

7

81,37

18,63

80,65

19,35

79,93

20,07

79,07

20,93

78,50

21,50

78,50

21,50

34

LEZ/2AC4-C

Scharretongen (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

3,74

96,26

3,74

96,26

3,74

96,26

3,74

96,26

3,74

96,26

3,74

96,26

35

LEZ/56-14

Scharretongen (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

60,84

39,16

59,55

40,45

58,25

41,75

56,69

43,31

55,65

44,35

55,65

44,35

36

LIN/03A-C.

Leng (3a)

Wateren van de Unie van 3a

92,65

7,35

92,65

7,35

92,65

7,35

92,65

7,35

92,65

7,35

92,65

7,35

37

LIN/04-C.

Leng (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4

21,22

78,78

20,92

79,08

20,61

79,39

20,24

79,76

20,00

80,00

20,00

80,00

38

LIN/6X14.

Leng (westelijke wateren)

6, 7, 8, 9 en 10; internationale wateren van 12 en 14

63,67

36,33

63,25

36,75

62,83

37,17

62,33

37,67

62,00

38,00

62,00

38,00

39

NEP/*07U16

Langoustine (Porcupine Bank)

Functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7

85,32

14,68

85,32

14,68

85,32

14,68

85,32

14,68

85,32

14,68

85,32

14,68

40

NEP/07.

Langoustine (7)

7

61,68

38,32

60,76

39,24

59,84

40,16

58,74

41,26

58,00

42,00

58,00

42,00

41

NEP/2AC4-C

Langoustine (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

13,38

86,62

13,38

86,62

13,38

86,62

13,38

86,62

13,38

86,62

13,38

86,62

42

NOP/2A3A4.

Kever (Noordzee)

3a; wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

85,00

15,00

82,50

17,50

80,00

20,00

77,00

23,00

75,00

25,00

75,00

25,00

43

PLE/07A.

Schol (Ierse Zee)

7a

48,89

51,11

48,89

51,11

48,89

51,11

48,89

51,11

48,89

51,11

48,89

51,11

44

PLE/56-14

Schol (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

39,23

60,77

39,23

60,77

39,23

60,77

39,23

60,77

39,23

60,77

39,23

60,77

45

PLE/7DE.

Schol (het Kanaal)*

7d en 7e

70,36

29,64

70,27

29,73

70,18

29,82

70,07

29,93

70,00

30,00

70,00

30,00

46

PLE/7FG.

Schol (7fg)

7f en 7g

74,86

25,14

74,58

25,42

74,30

25,70

73,96

26,04

73,74

26,26

73,74

26,26

47

PLE/7HJK.

Schol (7hjk)

7h, 7j en 7k

84,25

15,75

83,71

16,29

83,17

16,83

82,52

17,48

82,09

17,91

82,09

17,91

48

POK/56-14

Zwarte koolvis (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b, 12 en 14

62,32

37,68

58,99

41,01

55,66

44,34

51,66

48,34

49,00

51,00

49,00

51,00

49

POK/7/3411

Zwarte koolvis (Keltische Zee)

7, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

84,86

15,14

84,90

15,10

84,93

15,07

84,97

15,03

85,00

15,00

85,00

15,00

50

POL/07.

Witte koolvis (7)

7

78,03

21,97

77,27

22,73

76,51

23,49

75,61

24,39

75,00

25,00

75,00

25,00

51

POL/56-14

Witte koolvis (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

63,38

36,62

63,38

36,62

63,38

36,62

63,38

36,62

63,38

36,62

63,38

36,62

52

PRA/2AC4-C

Noordse garnaal (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

77,99

22,01

77,99

22,01

77,99

22,01

77,99

22,01

77,99

22,01

77,99

22,01

53

RJE/7FG.

Kleinoogrog (7fg)

7f en 7g

56,36

43,64

53,39

46,61

50,42

49,58

46,86

53,14

44,49

55,51

44,49

55,51

54

RJU/7DE.

Golfrog (het Kanaal)

7d en 7e

69,12

30,88

68,09

31,91

67,06

32,94

65,82

34,18

65,00

35,00

65,00

35,00

55

RNG/5B67-

Rondneusgrenadier (westelijke wateren)

6 en 7; wateren van het VK en internationale wateren van 5b

95,16

4,84

95,16

4,84

95,16

4,84

95,16

4,84

95,16

4,84

95,16

4,84

56

RNG/8X14-

Rondneusgrenadier (8,9,10,12,14)

8, 9 en 10; internationale wateren van 12 en 14

99,71

0,29

99,71

0,29

99,71

0,29

99,71

0,29

99,71

0,29

99,71

0,29

57

SAN/2A3A4.

Zandspieringen (Noordzee, alle visgronden)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; Wateren van het VK van 2a; Wateren van de Unie van 3a

97,26

2,74

97,14

2,86

97,03

2,97

96,89

3,11

96,80

3,20

96,80

3,20

58

SBR/678-

Zeebrasem (westelijke wateren)

6, 7 en 8

90,00

10,00

90,00

10,00

90,00

10,00

90,00

10,00

90,00

10,00

90,00

10,00

59

SOL/07A.

Tong (Ierse Zee)

7a

77,15

22,86

77,03

22,97

76,92

23,08

76,79

23,21

76,70

23,30

76,70

23,30

60

SOL/07D.

Tong (oostelijk Kanaal)

7d

80,31

19,69

80,23

19,77

80,15

19,85

80,06

19,94

80,00

20,00

80,00

20,00

61

SOL/07E.

Tong (westelijk Kanaal)

7e

38,97

61,03

38,60

61,40

38,24

61,76

37,79

62,21

37,50

62,50

37,50

62,50

62

SOL/24-C.

Tong (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

88,09

11,91

86,81

13,19

85,54

14,46

84,02

15,98

83,00

17,00

83,00

17,00

63

SOL/56-14

Tong (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

80,00

20,00

80,00

20,00

80,00

20,00

80,00

20,00

80,00

20,00

80,00

20,00

64

SOL/7FG.

Tong (7fg)

7f en 7g

69,35

30,65

68,93

31,07

68,51

31,49

68,01

31,99

67,67

32,33

67,67

32,33

65

SOL/7HJK.

Tong (7hjk)

7h, 7j en 7k

83,33

16,67

83,33

16,67

83,33

16,67

83,33

16,67

83,33

16,67

83,33

16,67

66

SPR/2AC4-C

Sprot (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

96,18

3,82

96,18

3,82

96,18

3,82

96,18

3,82

96,18

3,82

96,18

3,82

67

SPR/7DE.

Sprot (het Kanaal)

7d en 7e

28,60

71,40

25,45

74,55

22,30

77,70

18,52

81,48

16,00

84,00

16,00

84,00

68

SRX/07D.

Roggen (oostelijk Kanaal)

7d

84,51

15,49

84,44

15,56

84,36

15,64

84,27

15,73

84,21

15,79

84,21

15,79

69

SRX/2AC4-C

Roggen (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a

32,73

67,27

32,29

67,71

31,86

68,14

31,35

68,65

31,00

69,00

31,00

69,00

70

SRX/67AKXD

Roggen (westelijke wateren)

Wateren van het VK en van de Unie van 6a, 6b, 7a-c en 7e-k

71,06

28,94

70,54

29,46

70,02

29,98

69,40

30,60

68,99

31,01

68,99

31,01

71

T/B/2AC4-C

Tarbot en griet (Noordzee)*

Wateren van het VK en van de Unie van 4; Wateren van het VK van 2a

81,82

18,18

81,37

18,63

80,91

19,09

80,36

19,64

80,00

20,00

80,00

20,00

72

USK/04-C.

Lom (Noordzee)

Wateren van het VK en van de Unie van 4

59,46

40,54

59,46

40,54

59,46

40,54

59,46

40,54

59,46

40,54

59,46

40,54

73

USK/567EI.

Lom (westelijke wateren)

6 en 7; wateren van het VK en internationale wateren van 5

70,73

29,27

70,55

29,45

70,37

29,63

70,15

29,85

70,00

30,00

70,00

30,00

74

WHG/07A.

Wijting (Ierse Zee)

7a

42,27

57,73

41,45

58,55

40,63

59,37

39,65

60,35

39,00

61,00

39,00

61,00

75

WHG/56-14

Wijting (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

37,53

62,47

36,67

63,33

35,81

64,19

34,78

65,22

34,09

65,91

34,09

65,91

76

WHG/7X7A-C

Wijting (Keltische Zee)*

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7g, 7h, 7j en 7k

88,95

11,05

88,89

11,11

88,84

11,16

88,77

11,23

88,73

11,27

88,73

11,27


BIJLAGE 36

A.   Trilaterale bestanden VK-EU-NO

#

Code

Gewone naam

ICES-gebieden

Aandelen

2021

2022

2023

2024

2025

vanaf 2026

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

77

COD/2A3AX4

Kabeljauw (Noordzee)

4; wateren van het VK van 2a: het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

47,03

52,97

46,02

53,98

45,02

54,99

43,81

56,19

43,00

57,00

43,00

57,00

78

HAD/2AC4.

Schelvis (Noordzee)

4; wateren van het VK van 2a

18,45

81,55

17,80

82,20

17,14

82,86

16,35

83,65

15,83

84,17

15,83

84,17

79

HER/2A47DX

Haring (Noordzee-bijvangst)

4 en 7d; wateren van het VK van 2a

98,18

1,82

98,18

1,82

98,18

1,82

98,18

1,82

98,18

1,82

98,18

1,82

80

HER/4AB.

Haring (Noordzee)

Wateren van het VK, van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30' N.B.

71,33

28,67

70,42

29,58

69,50

30,50

68,41

31,59

67,68

32,32

67,68

32,32

81

HER/4CXB7D

Haring (zuidelijk deel van de Noordzee en oostelijk Kanaal)

4c, 7d uitgezonderd Blackwater

88,76

11,24

88,48

11,52

88,21

11,79

87,87

12,13

87,65

12,35

87,65

12,35

82

PLE/2A3AX4

Schol (Noordzee)

4; wateren van het VK van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

71,54

28,46

71,54

28,46

71,54

28,46

71,54

28,46

71,54

28,46

71,54

28,46

83

POK/2C3A4

Zwarte koolvis (Noordzee)

3a en 4; wateren van het VK van 2a

77,71

22,29

76,78

23,22

75,85

24,15

74,74

25,26

74,00

26,00

74,00

26,00

84

WHG/2AC4.

Wijting (Noordzee)

4; wateren van het VK van 2a

34,78

65,22

32,71

67,29

30,63

69,37

28,13

71,87

26,47

73,53

26,47

73,53

B.   Bestanden kuststaten

#

Code

Gewone naam

ICES-gebieden

Aandelen

2021

2022

2023

2024

2025

vanaf 2026

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

EU

VK

85

MAC/2A34.

Makreel (Noordzee)

3a en 4; wateren van het VK van 2a; wateren van de Unie van 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

93,91

6,09

93,78

6,22

93,65

6,35

93,50

6,50

93,40

6,60

93,40

6,60

86

MAC/2CX14-

Makreel (westelijke wateren)

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van het VK en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

35,15

64,85

34,06

65,94

32,98

67,02

31,67

68,33

30,80

69,20

30,80

69,20

87

WHB/1X14

Blauwe wijting (noordelijke wateren)

Wateren van het VK, van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

79,47

20,53

79,35

20,65

79,24

20,76

79,09

20,91

79,00

21,00

79,00

21,00

C.   Iccat-bestanden

#

Code

Gewone naam

Gebied

Aandelen

EU

VK

88

ALB/AN05N

Witte tonijn (noordelijk deel van de Atlantische Oceaan)

Atlantische Oceaan, ten noorden van 5° N.B.

98,48

1,52

89

BFT/AE45WM

Blauwvintonijn (noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan)

Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° W.L., en Middellandse Zee

99,75

0,25

90

BSH/AN05N

Blauwe haai (noordelijk deel van de Atlantische Oceaan)

Atlantische Oceaan, ten noorden van 5° N.B.

99,90

0,10

91

SWO/AN05N

Zwaardvis (noordelijk deel van de Atlantische Oceaan)

Atlantische Oceaan, ten noorden van 5° N.B.

99,99

0,01

D.   NAFO-bestanden

#

Code

Gewone naam

Gebied

Aandelen

EU

VK

92

COD/N3M.

Kabeljauw (NAFO 3M)

NAFO 3M

83,66

16,34

E.   Speciale gevallen

#

Code

Gewone naam

ICES-gebieden

Aandelen

EU

VK

93

COD/1/2B.

Kabeljauw (Spitsbergen)

1 en 2b

75,00

25,00

F.   Bestanden die slechts in de wateren van één Partij aanwezig zijn

#

Code

Gewone naam

ICES-gebieden

Aandelen

EU

VK

 

 

 

 

 

 

94

GHL/2A C46

Groenlandse heilbot (Noordzee en gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en van de Unie van 4; wateren van het VK van 2a; wateren van het VK en internationale wateren van 5b

27,35

72,65

95

HER/06ACL.

Haring (Clyde)

6 Clyde

0,00

100,00

96

HER/1/2-

Haring (ASH)

Wateren van het VK, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

70,00

30,00

97

LIN/05EI.

Leng (5)

Wateren van het VK en internationale wateren van 5;

81,48

18,52

98

LIN/1/2.

Leng (1,2)

Wateren van het VK en internationale wateren van 1 en 2

77,78

22,22

99

NEP/5BC6.

Langoustine (gebied ten westen van Schotland)

6; wateren van het VK en internationale wateren van 5b

2,36

97,64

100

RED/51214D

Roodbaarzen [diep pelagisch] (5,12,14)

Wateren van het VK en internationale wateren van 5; internationale wateren van 12 en 14

98,00

2,00

101

RED/51214S

Roodbaarzen [ondiep water] (5,12,14)

Wateren van het VK en internationale wateren van 5; internationale wateren van 12 en 14

98,00

2,00

102

SBR/10-

Zeebrasem (Azoren)

Wateren van de Unie en internationale wateren van 10

99,12

0,88

103

SRX/89-C.

Roggen (8,9)

Wateren van het VK en van de Unie van 8; Wateren van de Unie van 9

99,78

0,22

104

USK/1214EI

Lom (1,2,14)

Wateren van het VK en internationale wateren van 1, 2 en 14

71,43

28,57


BIJLAGE 37

#

Code

Gewone naam

ICES-gebieden

105

ANF/8ABDE.

Zeeduivel (8)

8a, 8b, 8d en 8e

106

BLI/03A-

Blauwe leng (3a)

Wateren van de Unie van 3a

107

BSF/8910-

Zwarte haarstaart (8,9,10)

8, 9 en 10

108

COD/03AN.

Kabeljauw (Skagerrak)

Skagerrak

109

HAD/03A.

Schelvis (3a)

3a

110

HER/03A.

Haring (3a)

3a

111

HER/03A-BC

Haring (3a bijvangst)

3a

112

HER/6AS7BC

Haring (gebied ten westen van Ierland)

6aS, 7b en 7c

113

HKE/03A.

Heek (3a)

3a

114

HKE/8ABDE.

Heek (8)

8a, 8b, 8d en 8e

115

JAX/08C.

Horsmakrelen (8c)

8c

116

LEZ/8ABDE.

Scharretongen (8)

8a, 8b, 8d en 8e

117

MAC/2A4A-N

Makreel (toewijzing aan Denemarken in Noorse wateren)

Noorse wateren van 2a en 4a

118

MAC/8C3411

Makreel (zuidelijk bestand)

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

119

PLE/03AN.

Schol (Skagerrak)

Skagerrak

120

SPR/03A.

Sprot (3a)

3a

121

SRX/03A-C.

Roggen (3a)

Wateren van de Unie van 3a

122

USK/03A.

Lom (3a)

3a

123

WHB/8C3411

Blauwe wijting (zuidelijk bestand)

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1


BIJLAGE 38

PROTOCOL INZAKE TOEGANG TOT WATEREN

Het Verenigd Koninkrijk en de Unie

BEVESTIGEND dat de Partijen de soevereine rechten en plichten van onafhankelijke kuststaten uitoefenen;

BENADRUKKEND dat het recht van elke Partij om vaartuigen van de andere partij toegang te verlenen tot de visserij in haar wateren in de regel moet worden uitgeoefend in het kader van jaarlijks overleg na de vaststelling van de TAC's voor een bepaald jaar in het kader van jaarlijks overleg;

OPMERKENDE dat sociale en economische voordelen worden verkregen door een nieuwe periode van stabiliteit, waarin vissers tot en met 30 juni 2026 toegang krijgen tot de wateren van de andere Partij zoals vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst;

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

Hierbij wordt een aanpassingsperiode vastgesteld. De aanpassingsperiode loopt van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2026.

Artikel 2

1.   In afwijking van artikel 500, leden 1, 3, 4, 5, 6 en 7, van deze overeenkomst moet elke Partij gedurende de aanpassingsperiode schepen van de andere Partij volledige toegang tot zijn wateren verlenen om te vissen op:

a)

de in bijlage 35 en bijlage 36, tabellen A, B en F, vermelde bestanden op een niveau dat redelijk evenredig is met het respectieve aandeel van de Partijen in de vangstmogelijkheden;

b)

quotumvrije bestanden op een niveau dat gelijk is aan de gemiddelde tonnage die die Partij in de periode 2012-2016 in de wateren van de andere Partij heeft gevangen;

c)

voor vaartuigen die in aanmerking komen voor de zone in de wateren van de Partijen tussen zes en twaalf zeemijl vanaf de basislijnen in de ICES-sectoren 4c en 7d-g, voor zover de in aanmerking komende vaartuigen van elke partij op 31 december 2020 toegang tot die zone hadden.

Voor de toepassingen van punt c) wordt onder "in aanmerking komend vaartuig" een vaartuig van een Partij verstaan dat in de periode tussen 2012 en 2016 ten minste vier jaar in het in de vorige zin genoemde gebied, of de rechtstreekse vervanging ervan, heeft gevist.

2.   De Partijen stellen de andere Partij in kennis van elke wijziging van het niveau en de voorwaarden voor toegang tot de wateren die met ingang van 1 juli 2026 van toepassing zullen zijn.

3.   Artikel 501 van deze overeenkomst is mutatis mutandis van toepassing op elke wijziging uit hoofde van lid 2 van dit artikel met betrekking tot de periode van 1 juli 2026 tot en met 31 december 2026.


BIJLAGE 39

UITWISSELING VAN DNA, VINGERAFDRUKKEN EN GEGEVENS UIT KENTEKENREGISTERS

HOOFDSTUK 0

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze bijlage heeft tot doel de bepalingen inzake gegevensbescherming en de administratieve en technische bepalingen vast te stellen die nodig zijn voor de uitvoering van deel drie, titel II, van deze overeenkomst.

Artikel 2

Technische specificaties

De staten nemen voor elk verzoek en antwoord met betrekking tot bevraging en vergelijking van DNA-profielen, dactyloscopische gegevens en gegevens uit kentekenregisters de gemeenschappelijke technische specificaties in acht. Die technische specificaties staan in de hoofdstukken 1 tot en met 3.

Artikel 3

Communicatienetwerk

De elektronische uitwisseling van DNA-gegevens, dactyloscopische gegevens en gegevens uit kentekenregisters tussen de staten geschiedt met gebruikmaking van het "Trans European Services for Telematics between Administrations" (TESTA II)-communicatienetwerk en verdere ontwikkelingen daarvan.

Artikel 4

Beschikbaarheid van geautomatiseerde gegevensuitwisseling

De staten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de geautomatiseerde bevraging of vergelijking van DNA-gegevens, dactyloscopische gegevens of gegevens uit kentekenregisters dag en nacht mogelijk is. De nationale contactpunten van de staten stellen elkaar onmiddellijk in kennis van technische mankementen, en komen overeenkomstig de geldende regelgeving tijdelijke alternatieve regelingen voor gegevensuitwisseling overeen. De geautomatiseerde gegevensuitwisseling wordt zo spoedig mogelijk hervat.

Artikel 5

Kenmerk van DNA-gegevens en dactyloscopische gegevens

Het kenmerk, bedoeld in de artikelen 529 en 533 van deze overeenkomst, bestaat uit een combinatie van:

a)

een code die het de staten mogelijk maakt om in geval van overeenkomende profielen persoonsgegevens en overige informatie uit hun databank te halen en die overeenkomstig artikel 536 van deze overeenkomst aan één, meerdere of alle staten te verstrekken;

b)

een code die de nationale oorsprong van het DNA-profiel of de dactyloscopische gegevens aanduidt, en

c)

met betrekking tot DNA-gegevens, een code die het soort DNA-profiel aanduidt.

Artikel 6

Beginselen inzake de uitwisseling van DNA-gegevens

1.   De staten maken gebruik van bestaande normen voor de uitwisseling van DNA-gegevens zoals de "European Standard Set" (ESS) of de "Interpol Standard Set of Loci" (ISSOL).

2.   Bij geautomatiseerde bevraging en vergelijking van DNA-profielen wordt de overdrachtprocedure in een decentrale structuur uitgevoerd.

3.   De vertrouwelijkheid en de integriteit van naar andere staten gezonden gegevens worden gegarandeerd door middel van passende maatregelen, waaronder versleuteling.

4.   De staten nemen de nodige maatregelen om de integriteit van beschikbaar gestelde of voor vergelijking aan de andere staten toegezonden DNA-profielen te waarborgen en ervoor te zorgen dat die maatregelen voldoen aan internationale normen zoals ISO 17025.

5.   De staten maken gebruik van staatcodes overeenkomstig ISO-norm 3166-1 alfa-2.

Artikel 7

Voorschriften inzake verzoek en antwoord betreffende DNA-gegevens

1.   Het verzoek om geautomatiseerde bevraging of vergelijking in de zin van artikel 530 of 531 van deze overeenkomst bevat uitsluitend de volgende informatie:

a)

de staatcode van de verzoekende staat;

b)

de datum, de tijd en het verwijsnummer van het verzoek;

c)

DNA-profielen en hun kenmerk;

d)

het soort DNA-profiel dat wordt overgedragen (niet-geïdentificeerde DNA-profielen of DNA-persoonsprofielen); en

e)

de informatie die nodig is voor de besturing van de databanksystemen en de kwaliteitscontrole voor de geautomatiseerde bevragingsprocessen.

2.   Het antwoord (matchingrapport) op het verzoek, bedoeld in lid 1, bevat uitsluitend de volgende informatie:

a)

de indicatie of er al dan niet sprake is van één of meerdere overeenkomende profielen (HIT/no-HIT);

b)

de datum, de tijd en het verwijsnummer van het verzoek;

c)

de datum, de tijd en het verwijsnummer van het antwoord;

d)

de staatcode van de verzoekende en van de aangezochte staat;

e)

het referentienummer van de verzoekende en van de aangezochte staat;

f)

het soort DNA-profiel dat wordt overgedragen (niet-geïdentificeerde DNA-profielen of DNA-persoonsprofielen);

g)

de gevraagde en overeenstemmende DNA-profielen; en

h)

de informatie die nodig is voor de besturing van de databanksystemen en de kwaliteitscontrole voor de geautomatiseerde bevragingsprocessen.

3.   Er wordt alleen voorzien in geautomatiseerde melding van een overeenkomend profiel indien de geautomatiseerde bevraging of vergelijking een overeenkomst heeft opgeleverd voor een minimumaantal loci. Dat minimumaantal wordt in hoofdstuk 1 vastgesteld.

4.   De staten zorgen ervoor dat de verzoeken voldoen aan de verklaringen die op grond van artikel 529, lid 3, van deze overeenkomst worden afgelegd.

Artikel 8

Overdrachtprocedure voor de geautomatiseerde bevraging van niet-geïdentificeerde DNA-profielen overeenkomstig artikel 530

1.   Indien er bij een bevraging op basis van een niet-geïdentificeerd DNA-profiel in de nationale databank geen overeenkomend profiel, of een overeenkomst met een niet-geïdentificeerd DNA-profiel is gevonden, kan het niet-geïdentificeerde DNA-profiel aan de databanken van alle andere staten worden toegezonden; indien bij de bevraging op basis van dat niet-geïdentificeerde profiel in de databanken van andere staten overeenkomsten worden gevonden met DNA-persoonsprofielen en/of met niet-geïdentificeerde DNA-profielen, worden die overeenkomende profielen automatisch meegedeeld en worden de DNA-linkgegevens aan de verzoekende staat toegezonden; indien er in de databanken van andere staten geen overeenkomende profielen worden gevonden, wordt dat automatisch aan de verzoekende staat meegedeeld.

2.   Indien er bij een bevraging op basis van een niet-geïdentificeerd DNA-profiel in de databanken van andere staten een overeenkomend profiel wordt gevonden, kan elke betrokken staat dienaangaande een noot in zijn nationale databank opnemen.

Artikel 9

Overdrachtprocedure bij geautomatiseerde bevraging van DNA-persoonsprofielen overeenkomstig artikel 530

Indien er bij een bevraging op basis van een DNA-persoonsprofiel in de nationale databank geen overeenkomst met een DNA-persoonsprofiel, of een overeenkomst met een niet-geïdentificeerd DNA-profiel is gevonden, kan het DNA-persoonsprofiel aan de databanken van alle andere staten worden toegezonden. Indien er bij een bevraging op basis van dat DNA-persoonsprofiel in de databanken van andere staten overeenkomsten met DNA-persoonsprofielen en/of met niet-geïdentificeerde DNA-profielen worden gevonden, worden de overeenkomende profielen automatisch meegedeeld en worden de DNA-linkgegevens aan de verzoekende staat toegezonden; indien er in de databanken van andere staten geen overeenkomende profielen worden gevonden, wordt dat automatisch aan de verzoekende staat meegedeeld.

Artikel 10

Overdrachtprocedure bij geautomatiseerde vergelijking van niet-geïdentificeerde DNA-profielen overeenkomstig artikel 531

1.   Indien er bij een vergelijking op basis van niet-geïdentificeerde DNA-profielen in de databanken van andere staten overeenkomsten met DNA-persoonsprofielen en/of met niet-geïdentificeerde DNA-profielen worden gevonden, worden de overeenkomende profielen automatisch meegedeeld en worden de DNA-linkgegevens aan de verzoekende staat toegezonden.

2.   Indien er bij een vergelijking op basis van niet-geïdentificeerde DNA-profielen in de databanken van andere staten overeenkomsten met niet-geïdentificeerde DNA-profielen of met DNA-persoonsprofielen worden gevonden, kan elke betrokken staat dienaangaande een noot in zijn nationale databank opnemen.

Artikel 11

Beginselen inzake de uitwisseling van dactyloscopische gegevens

1.   Dactyloscopische gegevens worden gedigitaliseerd en aan de andere staten verstrekt overeenkomstig een uniform gegevensformaat, vastgesteld in hoofdstuk 2.

2.   Elke staat ziet erop toe dat de dactyloscopische gegevens die hij verstrekt van een voldoende kwaliteit zijn voor een vergelijking door middel van het geautomatiseerde vingerafdrukidentificatiesysteem (AFIS).

3.   De overdrachtprocedure voor de uitwisseling van dactyloscopische gegevens wordt in een decentrale structuur uitgevoerd.

4.   De vertrouwelijkheid en de integriteit van naar andere staten gezonden dactyloscopische gegevens worden gegarandeerd door middel van passende maatregelen, waaronder versleuteling.

5.   De staten maken gebruik van staatcodes overeenkomstig ISO-norm 3166-1 alfa-2.

Artikel 12

Bevragingscapaciteit voor dactyloscopische gegevens

1.   Elke staat zorgt ervoor dat zijn bevragingsverzoeken de door de aangezochte staat bepaalde bevragingscapaciteit niet overtreffen. Het Verenigd Koninkrijk maakt melding van zijn maximale capaciteit per dag voor de dactyloscopische gegevens van geïdentificeerde personen en voor de dactyloscopische gegevens van nog niet geïdentificeerde personen.

2.   Het maximumaantal te controleren kandidaten dat per bevraging wordt geaccepteerd, staat in hoofdstuk 2.

Artikel 13

Voorschriften inzake verzoek en antwoord in verband met dactyloscopische gegevens

1.   De aangezochte staat controleert onverwijld de kwaliteit van de overgedragen dactyloscopische gegevens volgens een volledig geautomatiseerde procedure. Mochten de gegevens zich niet lenen voor geautomatiseerde vergelijking, dan stelt de aangezochte staat de verzoekende staat daarvan onverwijld in kennis.

2.   De aangezochte staat voert de bevraging uit in de volgorde waarin de verzoeken zijn ontvangen. Het verzoek wordt volgens een volledig geautomatiseerde procedure binnen 24 uur uitgevoerd. De verzoekende staat kan, indien zijn interne wetgeving dat voorschrijft, om een versnelde behandeling verzoeken; de aangezochte staat geeft daaraan onverwijld gevolg. In geval van overmacht wordt de vergelijking onverwijld uitgevoerd zodra de belemmering is opgeheven.

Artikel 14

Beginselen inzake geautomatiseerde bevraging van gegevens uit kentekenregisters

1.   Voor de geautomatiseerde bevraging van gegevens uit kentekenregisters maken de staten gebruik van een versie van de speciaal ten behoeve van artikel 537 van deze overeenkomst ontwikkelde softwaretoepassing Eucaris (European Vehicle and Driving Licence Information System, Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem), en de gewijzigde versies daarvan.

2.   De geautomatiseerde bevraging van gegevens uit kentekenregisters vindt binnen een decentrale structuur plaats.

3.   De via Eucaris uitgewisselde informatie wordt in een versleutelde vorm overgedragen.

4.   De uit te wisselen gegevenselementen uit kentekenregisters staan in Hoofdstuk 3.

5.   De staten kunnen bij de uitvoering van artikel 537 van deze overeenkomst voorrang geven aan bevraging in verband met de bestrijding van ernstige criminaliteit.

Artikel 15

Kosten

Elke staat draagt de kosten in verband met de administratie, het gebruik en het onderhoud van de in artikel 14, lid 1, vermelde softwaretoepassing Eucaris.

Artikel 16

Doel

1.   De ontvangende staat mag de persoonsgegevens uitsluitend verwerken voor de doeleinden waarvoor die overeenkomstig deel drie, titel II, van deze overeenkomst zijn verstrekt. Verwerking voor andere doeleinden is alleen toegestaan na voorafgaande toestemming van de staat die het dossier beheert en uitsluitend met inachtneming van het interne recht van de ontvangende staat. De toestemming mag worden verleend voor zover uit hoofde van het interne recht van de staat die het bestand beheert die verwerking voor zulke andere doeleinden is toegestaan.

2.   De verwerking van de op grond van de artikelen 530, 531 en 534 van deze overeenkomst verstrekte gegevens door de bevragende of vergelijkende staat is uitsluitend toegestaan met het oog op:

a)

de vaststelling of de vergeleken DNA-profielen of dactyloscopische gegevens overeenstemmen;

b)

de voorbereiding en indiening van een politieel of justitieel verzoek om rechtshulp conform intern recht in geval van overeenstemming van die gegevens;

c)

de protocollering als bedoeld in artikel 19 van dit hoofdstuk.

3.   De staat die het dossier beheert mag de hem overeenkomstig de artikelen 530, 531 en 534 van deze overeenkomst verstrekte gegevens uitsluitend verwerken voor zover dat voor het uitvoeren van de vergelijking, het geautomatiseerde beantwoorden van de bevraging of het protocolleren op grond van artikel 19 van dit hoofdstuk noodzakelijk is. Na afloop van de gegevensvergelijking of na de geautomatiseerde beantwoording van de bevraging worden de verstrekte gegevens onmiddellijk gewist, tenzij verdere verwerking noodzakelijk is ten behoeve van de doelen genoemd in de lid 2, punten b) en c), van dit artikel.

4.   Overeenkomstig artikel 537 van deze overeenkomst verstrekte gegevens mogen door de staat die het dossier beheert uitsluitend worden gebruikt voor zover dat voor het geautomatiseerd beantwoorden van de bevraging of het protocolleren op grond van artikel 19 van dit hoofdstuk noodzakelijk is. Na de geautomatiseerde beantwoording van de bevraging worden de verstrekte gegevens onmiddellijk gewist, tenzij verdere verwerking noodzakelijk is voor het protocolleren op grond van artikel 19 van dit hoofdstuk. De lidstaat mag de in het kader van de beantwoording verkregen gegevens uitsluitend gebruiken voor de procedure op grond waarvan de bevraging is geschied.

Artikel 17

Juistheid, actualiteit en opslagduur van de gegevens

1.   De staten staan borg voor de juistheid en de actualiteit van de persoonsgegevens. De ontvangende staat wordt onverwijld in kennis gesteld als blijkt, ambtshalve of op basis van een mededeling van de betrokkene, dat onjuiste gegevens of gegevens die niet hadden mogen worden verstrekt, toch verstrekt zijn. De betrokken staat is, c.q. de betrokken staten zijn, verplicht de gegevens te corrigeren of te wissen. Voor het overige worden verstrekte persoonsgegevens gecorrigeerd als blijkt dat ze onjuist zijn. Als de ontvangende instantie reden heeft om aan te nemen dat de verstrekte gegevens onjuist zijn of gewist moeten worden, dan stelt zij de verstrekkende autoriteit daarvan onverwijld op de hoogte.

2.   Gegevens waarvan de betrokkene de juistheid aanvecht en waarvan de juistheid of onjuistheid niet kan worden vastgesteld, moeten overeenkomstig het interne recht van de staten op verzoek van de betrokkene worden gemarkeerd. Indien er een markering is aangebracht, mag die met inachtneming van het interne recht van de staten alleen met toestemming van de betrokkene of op basis van een besluit van de bevoegde rechtbank of de voor de gegevensbescherming bevoegde onafhankelijke instantie worden opgeheven.

3.   Verstrekte persoonsgegevens worden gewist als ze niet verstrekt of ontvangen hadden mogen worden. Rechtmatig verstrekte en ontvangen gegevens worden gewist:

a)

als ze voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, niet of niet meer noodzakelijk zijn; als persoonsgegevens ongevraagd zijn verstrekt, moet de ontvangende instantie onmiddellijk controleren of ze noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt;

b)

na afloop van een in het interne recht van de verstrekkende staat voorziene maximale termijn voor het bewaren van de gegevens, als de verstrekkende instantie de ontvangende instantie bij de verstrekking op die maximale termijn heeft gewezen.

4.   Als er reden bestaat om aan te nemen dat door het wissen de belangen van de betrokkene worden geschaad, worden de gegevens afgeschermd in plaats van gewist, overeenkomstig het interne recht. Afgeschermde gegevens mogen alleen worden verstrekt of gebruikt voor het doel dat ertoe heeft geleid dat ze niet zijn gewist.

Artikel 18

Technische en organisatorische maatregelen ter bescherming en beveiliging van gegevens

1.   De verstrekkende en de ontvangende instantie zijn verplicht om persoonsgegevens effectief te beschermen tegen toevallige of onbevoegde vernietiging, toevallig verlies, onbevoegde toegang, onbevoegde of toevallige verandering en onbevoegde bekendmaking.

2.   De bijzonderheden van de technische vormgeving van de geautomatiseerde bevragingsprocedure worden geregeld in uitvoeringsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 539 van deze overeenkomst, die waarborgen dat:

a)

aan de huidige stand van de techniek aangepaste maatregelen ter waarborging van de bescherming en de beveiliging van gegevens worden getroffen, die in het bijzonder de vertrouwelijkheid en de integriteit van de gegevens waarborgen;

b)

bij het gebruik van algemeen toegankelijke netwerken door de daarvoor bevoegde instanties erkende versleutelings- en autorisatieprocedures worden gebruikt, en

c)

de toelaatbaarheid van de bevragingen in overeenstemming met artikel 19, leden 2, 5 en 6, van dit hoofdstuk kan worden gecontroleerd.

Artikel 19

Vastleggen en protocolleren; bijzondere voorschriften met betrekking tot de geautomatiseerde en niet-geautomatiseerde verstrekking

1.   Elke staat waarborgt dat iedere niet-geautomatiseerde verstrekking en iedere niet-geautomatiseerde ontvangst van persoonsgegevens door de instantie die het bestand beheert en de bevragende instantie ter controle van de toelaatbaarheid van de verstrekking wordt vastgelegd. De vastlegging omvat de volgende gegevens:

a)

de aanleiding van de verstrekking;

b)

de verstrekte gegevens;

c)

de datum van de verstrekking, en

d)

de aanduiding of de code van de bevragende instantie en de instantie die het bestand beheert.

2.   Voor de geautomatiseerde bevraging van gegevens op basis van de artikelen 530, 534, 537 en 15 van deze overeenkomst of geautomatiseerde vergelijking op grond van artikel 531 van deze overeenkomst geldt het volgende:

a)

Geautomatiseerde bevraging of vergelijking mag alleen geschieden door speciaal daartoe gemachtigde ambtenaren van de nationale contactpunten. Op verzoek wordt de lijst van ambtenaren die zijn gemachtigd tot geautomatiseerde bevraging of vergelijking aan de in lid 6 bedoelde toezichthoudende autoriteiten en aan de andere staten ter beschikking gesteld.

b)

Elke staat waarborgt dat iedere verstrekking en iedere ontvangst van persoonsgegevens door de instantie die het dossier beheert en de bevragende instantie wordt geprotocolleerd, inclusief de kennisgeving ten aanzien van het al dan niet bestaan van een "HIT". De protocollering omvat de volgende informatie:

i)

de verstrekte gegevens;

ii)

de datum en het precieze tijdstip van de verstrekking, en

iii)

de aanduiding of de code van de bevragende instantie en de instantie die het bestand beheert.

3.   De bevragende instantie protocolleert bovendien de aanleiding van de bevraging of verstrekking alsmede het kenmerk van de ambtenaar die de bevraging heeft uitgevoerd en de ambtenaar die opdracht tot bevraging of verstrekking heeft gegeven.

4.   De protocollerende instantie deelt op verzoek de geprotocolleerde gegevens onmiddellijk mee aan de voor de controle van de gegevensbescherming bevoegde autoriteiten van de desbetreffende staat en dit uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek. Geprotocolleerde gegevens mogen uitsluitend worden gebruikt voor de volgende doeleinden:

a)

de controle van de gegevensbescherming;

b)

het waarborgen van de dataveiligheid.

5.   De geprotocolleerde gegevens worden door passende voorzieningen tegen oneigenlijk gebruik en andere vormen van misbruik beschermd en twee jaar bewaard. Na afloop van de bewaringstermijn worden de geprotocolleerde gegevens onmiddellijk gewist.

6.   De juridische controle van de verstrekking of de ontvangst van persoonsgegevens is in handen van de voor de gegevensbescherming bevoegde onafhankelijke instanties of, waar passend, de justitiële autoriteiten van de respectieve staten. Met inachtneming van het interne recht kan eenieder die instanties verzoeken om de rechtmatigheid van de verwerking van gegevens met betrekking tot zijn persoon te controleren. Die instanties alsmede de voor de protocollering bevoegde instanties voeren ook, los van dergelijke verzoeken, bij wijze van steekproef controles uit van de rechtmatigheid van de verstrekkingen, en wel aan de hand van de betrokken bestanden.

7.   De resultaten van die controleactiviteit worden ter controle door de voor de gegevensbescherming bevoegde onafhankelijke instanties gedurende 18 maanden bewaard. Na afloop van die termijn worden ze onmiddellijk gewist. Elke voor de gegevensbescherming bevoegde instantie kan door de voor gegevensbescherming bevoegde onafhankelijke instantie van een andere staat in overeenstemming met het interne recht om de uitoefening van haar bevoegdheden worden verzocht. De voor de gegevensbescherming bevoegde onafhankelijke instanties van de staten dragen zorg voor de ter vervulling van hun controletaken noodzakelijke wederzijdse samenwerking, in het bijzonder door het uitwisselen van relevante informatie.

Artikel 20

Recht van de betrokkene op schadevergoeding

Als een instantie van een staat persoonsgegevens heeft verstrekt uit hoofde van deel drie, titel II, van deze overeenkomst, kan de ontvangende instantie van de andere staat zich niet beroepen op de onjuistheid van de verstrekte gegevens om haar aansprakelijkheid jegens de benadeelde partij uit hoofde van het interne recht te ontlopen. Moet de ontvangende instantie schade vergoeden wegens het gebruik van onjuist doorgegeven gegevens, dan betaalt de verstrekkende instantie de ontvangende instantie het volledige bedrag aan schadevergoeding terug.

Artikel 21

Door de staten gevraagde informatie

De ontvangende staat informeert de verstrekkende staat op verzoek over de verwerking van de verstrekte gegevens en het resultaat daarvan.

Artikel 22

Verklaringen en aanwijzingen

1.   Het Verenigd Koninkrijk doet het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie kennisgeving van zijn verklaringen op grond van artikel 529, lid 3, en artikel 12, lid 1, van dit hoofdstuk, en van zijn aanwijzingen op grond van artikel 535, lid 1, en artikel 537, lid 3 van deze overeenkomst.

2.   Feitelijke gegevens die door het Verenigd Koninkrijk via die verklaringen en aanwijzingen en door de lidstaten overeenkomstig artikel 539, lid 3, van deze overeenkomst zijn verstrekt, worden opgenomen in het handboek als bedoeld in artikel 18, lid 2, van Besluit 2008/616/JBZ.

3.   De staten kunnen verklaringen en aanwijzingen die overeenkomstig lid 1 zijn ingediend, te allen tijde wijzigen door middel van een kennisgeving die wordt ingediend bij het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie. Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie zendt alle ontvangen verklaringen toe aan het secretariaat-generaal van de Raad.

4.   Het secretariaat-generaal van de Raad deelt elke wijziging van het in lid 2 bedoelde handboek mee aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie.

Artikel 23

Voorbereiding van de in artikel 540 bedoelde besluiten

1.   De Raad neemt het in artikel 540 van deze overeenkomst bedoelde besluit op basis van een evaluatieverslag, dat is opgesteld aan de hand van een vragenlijst.

2.   Met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig deel drie, titel II, van deze overeenkomst, wordt het evaluatieverslag tevens gebaseerd op een evaluatiebezoek en een proefrun die, indien nodig, plaatsvindt nadat het Verenigd Koninkrijk aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie heeft meegedeeld dat het zijn verplichtingen uit hoofde van deel drie, titel II, van deze overeenkomst is nagekomen en de verklaringen als bedoeld in artikel 22 heeft ingediend. De procedure is nader geregeld in hoofdstuk 4 van deze bijlage.

Artikel 24

Statistieken en rapportering

1.   De administratieve, technische en financiële toepassing van de gegevensuitwisseling op grond van deel drie, titel II, van deze overeenkomst wordt op gezette tijden geëvalueerd. De evaluatie heeft betrekking op de gegevenscategorieën waarvoor de uitwisseling van gegevens tussen de betrokken staten is begonnen. De evaluatie wordt gebaseerd op verslagen van de betrokken staten.

2.   Elke staat stelt statistieken op over de resultaten van de geautomatiseerde gegevensuitwisseling. De betrokken Raadsgroep zal een model voor die statistieken uitwerken, zodat die kunnen worden vergeleken. Die statistieken worden jaarlijks toegezonden aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie.

3.   Daarnaast zullen de staten op gezette tijden, maar niet meer dan één keer per jaar, worden verzocht andere informatie te verstrekken over de administratieve, technische en financiële implementatie van de geautomatiseerde gegevensuitwisseling die nodig is om het proces te analyseren en te verbeteren.

4.   De statistieken en rapportering die de lidstaten overeenkomstig de Besluiten 2008/615/JBZ en 2008/616/JBZ opstellen, zijn van toepassing wat betreft dit artikel.

HOOFDSTUK 1

UITWISSELING VAN DNA-GEGEVENS

1.   DNA: forensische aspecten, matchingregels en algoritmen

1.1.   Kenmerken van DNA-profielen

DNA-profielen kunnen uit 24 nummerparen bestaan, die de allelen van de 24 loci voorstellen die ook in de DNA-procedures van Interpol worden gebruikt. De namen van die loci zijn:

VWA

TH01

D21S11

FGA

D8S1179

D3S1358

D18S51

Amelogenine

TPOX

CSF1P0

D13S317

D7S820

D5S818

D16S539

D2S1338

D19S433

Penta D

Penta E

FES

F13A1

F13B

SE33

CD4

GABA

De zeven grijze loci in de bovenste rij vormen zowel de huidige ESS als de ISSOL.

Opnameregels:

Wanneer de staten DNA-profielen ter beschikking stellen voor bevragingen of vergelijkingen, of wanneer DNA-profielen voor dat doel worden verzonden, moeten die ten minste zes volledig toegewezen (1) loci bevatten; de DNA-profielen kunnen ook aanvullende loci of blanco's bevatten, voor zover die beschikbaar zijn. Referentie-DNA-profielen bevatten ten minste zes van de zeven ESS-loci. Voor een grotere accuraatheid van de overeenkomsten worden alle beschikbare allelen opgeslagen in de geïndexeerde databank van DNA-profielen, en worden ze voor bevragingen en vergelijkingen gebruikt. De staten dienen iedere door de Europese Unie aangenomen nieuwe ESS-locus zo spoedig als praktisch mogelijk toe te passen.

Gemengde profielen worden niet aanvaard. De allelwaarden van elke locus bestaan bijgevolg uit slechts twee cijfers; in het geval van homozygositeit op een bepaalde locus kunnen dat dezelfde cijfers zijn.

Wildcards en microvarianten moeten als volgt worden behandeld:

Alle niet-numerieke waarden in het profiel (bv. "o", "f", "r", "na", "nr" of "un"), met uitzondering van amelogenine, moeten automatisch worden geconverteerd naar een wildcard (*) zodat ze met alle allelwaarden matchen.

De numerieke waarden "0", "1" of "99" in een profiel moeten automatisch worden geconverteerd naar een wildcard (*) zodat ze met alle allelwaarden matchen.

Indien voor één locus drie allelen worden aangeleverd, wordt het eerste allel aanvaard en moeten de twee andere allelen automatisch worden geconverteerd naar een wildcard (*) zodat ze met alle allelwaarden matchen.

Wanneer voor het eerste of het tweede allel wildcardwaarden worden aangeleverd, wordt een bevraging verricht voor de beide permutaties van de numerieke waarde voor de betreffende locus (bv. 12, * zou kunnen matchen met 12,14 of 9,12).

Microvarianten van penta-nucleotide (Penta D, Penta E & CD4) worden als volgt gematcht:

x.1 = x, x.1, x.2

x.2 = x.1, x.2, x.3

x.3 = x.2, x.3, x.4

x.4 = x.3, x.4, x + 1,

Microvarianten van tetra-nucleotide (alle overige loci zijn tetra-nucleotiden) worden als volgt gematcht:

x.1 = x, x.1, x.2

x.2 = x.1, x.2, x.3

x.3 = x.2, x.3, x + 1.

1.2.   Matchingregels

Het vergelijken van twee DNA-profielen gebeurt op basis van de loci waarvoor in de beide DNA-profielen een paar allelwaarden beschikbaar is. Tussen de beide DNA-profielen moet er een overeenkomst van ten minste zes volledig toegewezen loci (amelogenine niet meegerekend) zijn alvorens een HIT wordt gemeld.

Onder een volledige overeenkomst ("full match") (kwaliteit 1) wordt verstaan, een overeenkomst waarbij alle allelwaarden van de vergeleken loci die het bevragende én het bevraagde DNA-profiel gemeenschappelijk hebben, gelijk zijn. Een bijna-overeenkomst ("near match") wordt omschreven als een overeenkomst waarbij van slechts één van alle vergeleken allelen in de twee DNA-profielen de waarde anders is (kwaliteit 2, 3 en 4). Een bijna-overeenkomst wordt alleen aanvaard indien er in de twee vergeleken DNA-profielen voor ten minste zes volledig toegewezen loci een volledige overeenkomst is.

Een bijna-overeenkomst kan het gevolg zijn van:

een menselijke typefout bij het invoeren van een van de DNA-profielen in de zoekopdracht of in de DNA-databank;

een fout bij het herkennen of benoemen van een allel tijdens het genereren van een DNA-profiel.

1.3.   Rapporteringsregels

Volledige overeenkomsten, bijna-overeenkomsten en "no-HIT's" worden gerapporteerd.

Het matchingrapport wordt aan het verzoekende nationaal contactpunt toegezonden en wordt tevens ter beschikking gesteld van het aangezochte nationaal contactpunt zodat het een raming kan maken van de aard en het aantal mogelijke daaropvolgende verzoeken om andere beschikbare persoonsgegevens en andere informatie in verband met het DNA-profiel dat overeenkomt met de HIT overeenkomstig artikel 536 van deze overeenkomst.

2.   Codes staten (tabel)

Overeenkomstig deel drie, titel II, van deze overeenkomst wordt ISO-code 3166-1 alfa-2 gebruikt voor de domeinnamen en andere configuratieparameters die noodzakelijk zijn in de applicaties voor het uitwisselen van DNA-gegevens over een gesloten netwerk in het kader van het Verdrag van Prüm.

De ISO-codes 3166-1 alfa-2 komen overeen met de volgende tweelettercodes voor de staten:

Naam van de staat

Code

Naam van de staat

Code

België

BE

Litouwen

LT

Bulgarije

BG

Luxemburg

LU

Tsjechië

CZ

Hongarije

HU

Denemarken

DK

Malta

MT

Duitsland

DE

Nederland

NL

Estland

EE

Oostenrijk

AT

Ierland

IE

Polen

PL

Griekenland

EL

Portugal

PT

Spanje

ES

Roemenië

RO

Frankrijk

FR

Slowakije

SK

Kroatië

HR

Slovenië

SI

Italië

IT

Finland

FI

Cyprus

CY

Zweden

SE

Letland

LV

Verenigd Koninkrijk

UK

3.   Functionele analyse

3.1.   Beschikbaarheid van het systeem

Verzoeken op grond van artikel 530 van deze overeenkomst moeten in de chronologische volgorde waarin ieder verzoek werd verstuurd in de doeldatabank worden ontvangen; antwoorden dienen de verzoekende staten binnen 15 minuten na binnenkomst van het verzoek te bereiken.

3.2.   Tweede stap

Wanneer een staat een matchingrapport ontvangt, dient zijn nationaal contactpunt de waarden van het verzoekprofiel te vergelijken met de waarden van het (de) antwoordprofiel(en) teneinde de bewijswaarde van het profiel te valideren en te controleren. De nationale contactpunten kunnen rechtstreeks met elkaar contact opnemen voor het valideren van profielen.

Rechtshulpprocedures gaan pas van start nadat een bestaande overeenkomst tussen twee profielen is gevalideerd, op basis van een "volledige overeenkomst" of een "bijna-overeenkomst" die de geautomatiseerde raadpleging heeft opgeleverd.

4.   DNA-interfacecontroledocument

4.1.   Inleiding

4.1.1.   Doelstellingen

In dit hoofdstuk wordt bepaald aan welke eisen de uitwisseling van DNA-profielgegevens tussen de DNA-databanken van de staten moet voldoen. De bestandsaanhefvelden (headers) zijn specifiek gedefinieerd voor het uitwisselen van DNA-gegevens in het kader van het Verdrag van Prüm; het gegevensgedeelte is gebaseerd op dat van de DNA-profielgegevens in het XML-schema dat voor de Interpol-gateway voor de uitwisseling van DNA-gegevens is gedefinieerd.

De gegevens worden uitgewisseld via een Simple Mail Transfer Protocol (SMTP) en andere geavanceerde technologieën, door middel van een centrale relay-mailserver van de netwerkaanbieder. Het XML-bestand wordt in het tekstgedeelte verstuurd.

4.1.2.   Werkingssfeer

In dat interfacecontroledocument wordt alleen de inhoud van het bericht (of "mail") gedefinieerd. Alle netwerkspecifieke en mailspecifieke aspecten worden op uniforme wijze gedefinieerd, zodat een gemeenschappelijke technische basis voor het uitwisselen van DNA-gegevens ontstaat.

Dat omvat het volgende:

het formaat van het onderwerpveld in het bericht, zodat de berichten automatisch kunnen/mogen worden verwerkt;

eventuele versleuteling van de inhoud en, in dat geval, de methoden die daarvoor moeten worden gekozen;

de maximale lengte van de berichten.

4.1.3.   XML-structuur en -beginselen

Het XML-bericht is als volgt gestructureerd:

het aanhefgedeelte (header), met informatie over de transmissie, en

het gegevensgedeelte, met profielspecifieke informatie en het profiel zelf.

Voor verzoeken en antwoorden wordt hetzelfde XML-schema gebruikt.

In één bericht moet een hele reeks profielen kunnen worden verstuurd, zoals bepaald in artikel 531 van deze overeenkomst, zodat niet-geïdentificeerde DNA-profielen aan een volledige controle kunnen worden onderworpen. Er moet een maximum worden vastgesteld voor het aantal profielen in één bericht. Het aantal hangt af van de toegestane maximumgrootte van het bericht en wordt vastgesteld nadat de mailserver is geselecteerd.

XML-voorbeeld:

<?version="1.0" standalone="yes"?>

<PRUEMDNAx xmlns:msxsl="urn:schemas-microsoft-com:xslt"

xmlns:xsi="http://www.w3.org/2001/XMLSchema-instance">

<header>

(…)

</header>

<datas>

(…)

</datas>

[<datas> datastructuur wordt herhaald indien er meerdere profielen in één SMTP-(…) bericht worden verzonden; alleen toegestaan voor gevallen van artikel 531 van deze overeenkomst

</datas>]

</PRUEMDNA>

4.2.   Definitie XML-structuur

De volgende definities zijn bedoeld als documentatie en voor een beter begrip; de echte, bindende informatie wordt verstrekt door middel van een XML-schemabestand (PRUEM DNA.xsd).

4.2.1.   Schema PRUEMDNAx

Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Type

Omschrijving

header

PRUEM_header

Incidentie: 1

datas

PRUEM_datas

Incidentie: 1 … 500

4.2.2.   Inhoud van de aanhefstructuur

4.2.2.1.

PRUEM header

In deze structuur wordt de header van het XML-bestand beschreven. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

direction

PRUEM_header_dir

richting van de berichtenstroom

ref

string (tekenreeks)

referentie van het XML-bestand

generator

string (tekenreeks)

generator van XML-bestand

schema_version

string (tekenreeks)

versienummer van te gebruiken schema

requesting

PRUEM_header_info

informatie over verzoekende staat

requested

PRUEM_header_info

informatie over aangezochte staat

4.2.2.2.

PRUEM_header dir

Soort gegevens in het bericht; de waarde daarvan kan zijn:

Waarde

Omschrijving

R

Verzoek (Request)

A

Antwoord (Answer)

4.2.2.3.

PRUEM header info

Structuur ter aanduiding van de staat en van de datum/het tijdstip van het bericht. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

source_isocode

string (tekenreeks)

ISO 3166-2-code van de verzoekende staat

destination_isocode

string (tekenreeks)

ISO 3166-2-code van de aangezochte staat

request_id

string (tekenreeks)

unieke identificatiecode voor een verzoek

date

Datum

datum waarop bericht is aangemaakt

time

tijdstip

tijdstip waarop bericht is aangemaakt

4.2.3.   Inhoud van de PRUEM Profile-gegevens

4.2.3.1.

PRUEM_datas

In deze structuur wordt het gedeelte van de XML-profielgegevens beschreven. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

reqtype

PRUEM request type

Soort verzoek (artikel 530 of 531)

date

Datum

Datum waarop profiel is opgeslagen

type

PRUEM_datas_type

Soort profiel

result

PRUEM_datas_result

Resultaat van verzoek

agency

string (tekenreeks)

Naam van desbetreffende eenheid die verantwoordelijk is voor het profiel

profile_ident

string (tekenreeks)

Unieke identificatiecode van het staatsprofiel

message

string (tekenreeks)

Foutmelding indien resultaat = E

profile

IPSG_DNA_profile

Indien richting = A (Antwoord) EN resultaat ≠ H (HIT) leeg

match_id

string (tekenreeks)

In geval van een HIT PROFILE_ID van het verzoekende profiel

quality

PRUEM_hitquality_type

Kwaliteit van HIT

hitcount

integer (geheel getal)

Aantal gematchte Allelen

rescount

integer (geheel getal)

Aantal gematchte profielen. Indien richting = R (verzoek), dan leeg. Indien kwaliteit! = 0 (oorspronkelijk aangezocht profiel), dan leeg.

4.2.3.2.

PRUEM_request_type

Soort gegevens in het bericht; de waarde daarvan kan zijn:

Waarde

Omschrijving

3

Verzoeken op grond van artikel 530

4

Verzoeken op grond van artikel 531

4.2.3.3.

PRUEM_hitquality_type

Waarde

Omschrijving

0

Verwijzing naar het oorspronkelijke verzoekende profiel:

geval "No HIT": alleen oorspronkelijk verzoekend profiel teruggezonden;

geval "HIT": origineel verzoekend profiel en gematchte profielen teruggezonden

1

Gelijk in alle beschikbare allelen zonder jokers

2

Gelijk in alle beschikbare allelen met jokers

3

HIT met afwijkende gebeurtenis (microvariant)

4

HIT met mismatch

4.2.3.4.

PRUEM_data_type

Soort gegevens in het bericht; de waarde daarvan kan zijn:

Waarde

Omschrijving

P

Profiel persoon

S

Stain

4.2.3.5.

PRUEM_data_result

Soort gegevens in het bericht; de waarde daarvan kan zijn:

Waarde

Omschrijving

U

Niet gedefinieerd, indien richting = R (verzoek)

H

HIT

N

No-HIT

E

Fout

4.2.3.6.

IPSG_DNA_profile

Structuur waarmee een DNA-profiel wordt beschreven. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

ess_issol

IPSG_DNA_ISSOL

Groep loci die overeenkomt met ISSOL (standaardgroep loci van Interpol)

additional_loci

IPSG_DNA_additional_loci

Andere loci

marker

string (tekenreeks)

Gebruikte methode voor het genereren van DNA

profile_id

string (tekenreeks)

Unieke identificatiecode voor DNA-profiel

4.2.3.7.

IPSG_DNA_ISSOL

Structuur die de ISSOL-loci (standaardgroep van Interpol-loci) bevat. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

vwa

IPSG_DNA_locus

Locus vwa

th01

IPSG_DNA_locus

Locus th01

d21s11

IPSG_DNA_locus

Locus d21s11

fga

IPSG_DNA_locus

Locus fga

d8s1179

IPSG_DNA_locus

Locus d8s1179

d3s1358

IPSG_DNA_locus

Locus d3s1358

d18s51

IPSG_DNA_locus

Locus d18s51

amelogenin

IPSG_DNA_locus

Locus amelogin

4.2.3.8.

IPSG_DNA_additional_loci

Structuur die de andere loci bevat. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

tpox

IPSG_DNA_locus

Locus tpox

csf1po

IPSG_DNA_locus

Locus csf1po

d13s317

IPSG_DNA_locus

Locus d13s317

d7s820

IPSG_DNA_locus

Locus d7s820

d5s818

IPSG_DNA_locus

Locus d5s818

d16s539

IPSG_DNA_locus

Locus d16s539

d2s1338

IPSG_DNA_locus

Locus d2s1338

d19s433

IPSG_DNA_locus

Locus d19s433

penta_d

IPSG_DNA_locus

Locus penta_d

penta_e

IPSG_DNA_locus

Locus penta_e

fes

IPSG_DNA_locus

Locus fes

f13a1

IPSG_DNA_locus

Locus f13a1

f13b

IPSG_DNA_locus

Locus f13b

se33

IPSG_DNA_locus

Locus se33

cd4

IPSG_DNA_locus

Locus cd4

gaba

IPSG_DNA_locus

Locus gaba

4.2.3.9.

IPSG_DNA_locus

Structuur waarmee een locus wordt beschreven. Dit gedeelte bevat de volgende velden:

Velden

Soort

Omschrijving

low_allele

string (tekenreeks)

Laagste waarde van een allel

high_allele

string (tekenreeks)

Hoogste waarde van een allel

5.   Applicatie-, beveiligings- en communicatiearchitectuur

5.1.   Overzicht

Voor het afhandelen van verzoeken tot uitwisseling van DNA-gegevens in het kader van deel drie, titel II, van deze overeenkomst moet een gemeenschappelijk, logisch gesloten communicatienetwerk tussen de staten worden gebruikt. Om die gemeenschappelijke communicatie-infrastructuur voor het verzenden van verzoeken en ontvangen van antwoorden efficiënter te benutten, is gekozen voor een asynchroon mechanisme voor het versturen van verzoeken om DNA-en dactyloscopische gegevens, in de vorm van een "verpakt" SMTP e-mailbericht. Om tegemoet te komen aan de beveiligingseisen zal het sMIME-mechanisme (Secure/Multipurpose Internet Mail Extensions) worden gebruikt als extensie van het SMTP (Simple Mail Transfer Protocol), zodat een werkelijk veilige tunnel (eind-tot-eind) over het netwerk tot stand kan worden gebracht.

Als communicatienetwerk voor de uitwisseling van gegevens tussen de staten wordt het reeds operationele Trans European Services for Telematics between Administrations (TESTA) gebruikt. TESTA ressorteert onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. Aangezien de nationale DNA-databanken en de huidige nationale TESTA-toegangspunten zich op verschillende sites in de staten kunnen bevinden, kan de toegang tot TESTA tot stand worden gebracht door:

1.

gebruik te maken van het bestaande nationale toegangspunt of een nieuw nationaal TESTA-toegangspunt te creëren, of

2.

een beveiligde lokale verbinding tot stand te brengen tussen de door de bevoegde nationale dienst beheerde site van de DNA-databank en het bestaande nationale TESTA-toegangspunt.

De protocollen en normen voor applicaties die ter uitvoering van deel drie, titel II, van deze overeenkomst worden gebruikt, voldoen aan de open normen en beantwoorden aan de eisen van de nationale beveiligingsvoorschriften van de staten.

5.2.   Architectuur centrale niveau

In het kader van deel drie, titel II, van deze overeenkomst stellen de staten hun DNA-databanken open voor uitwisselingen met en/of bevragingen van andere staten volgens het gestandaardiseerde gemeenschappelijke dataformaat. De architectuur is gebaseerd op een zogeheten "any-to-any"-communicatiemodel. Er is geen centrale computerserver en ook geen centrale databank waarin DNA-profielen worden bewaard.

Image 18

Afgezien van de interne wettelijke voorschriften waaraan de sites van de staten moeten voldoen, kunnen de staten bepalen welke hardware en software moeten worden gebruikt om hun siteconfiguraties te laten voldoen aan de eisen van deel drie, titel II, van deze overeenkomst.

5.3.   Beveiligingsnormen en gegevensbescherming

Er zijn drie beveiligingsniveaus onderzocht en geïmplementeerd.

5.3.1.   Gegevensniveau

De DNA-profielgegevens die de staten verstrekken, moeten aan een gemeenschappelijke gegevensbeschermingsnorm voldoen, zodat de verzoekende staat in eerste instantie als antwoord de melding "HIT" of "No-HIT" ontvangt, tezamen met - in het geval van een "HIT" - een identificatienummer dat geen persoonsgegevens bevat. Verder onderzoek na een HIT-melding wordt op bilateraal niveau uitgevoerd, op grond van de interne wettelijke en organisatorische voorschriften die gelden voor de sites van de respectieve staten.

5.3.2.   Communicatieniveau

Berichten die informatie over DNA-profielen bevatten (verzoeken en antwoorden), worden versleuteld door middel van de nieuwste mechanismen en volgens open normen, zoals sMIME, alvorens die naar de sites van andere staten worden verzonden.

5.3.3.   Transmissieniveau

Versleutelde berichten met informatie over DNA-profielen worden door een virtueel gesloten tunnelsysteem naar de sites van de andere staten verstuurd. Dat systeem wordt op internationaal niveau door een erkende netwerkaanbieder beheerd; de beveiligde verbindingen met dat tunnelsysteem vallen onder de nationale verantwoordelijkheid. Dat virtuele gesloten tunnelsysteem heeft geen connectiepunt met het open internet.

5.4.   Protocollen en normen voor het versleutelingsmechanisme: sMIME en aanverwante pakketten

Voor de versleuteling van berichten met informatie over DNA-profielen zal gebruik worden gemaakt van de open norm sMIME als uitbreiding van SMTP (de feitelijke e-mailnorm). Het sMIME-protocol (V3) staat getekende ontvangstmeldingen, veiligheidslabels en beveiligde mailinglijsten toe en berust op een zogeheten Cryptographic Message Syntax (CMS), een specificatie van de Internet Engineering Task Force (IETF) voor berichten met beveiligingsversleuteling. Het kan worden gebruikt om digitale gegevens, ongeacht hun vorm, digitaal te ondertekenen, te systematiseren, te authenticeren of te versleutelen.

Het onderliggende certificaat dat door het sMIME-mechanisme wordt gebruikt, moet voldoen aan de X.509-norm. Met het oog op gemeenschappelijke normen en procedures met andere Prüm-applicaties zien de verwerkingsregels voor sMIME-versleutelingsoperaties, c.q. de regels die in verschillende COTS-omgevingen (Commercial Product of the Shelves - commercieel standaardproduct) moeten worden toegepast, er als volgt uit:

de sequentie van de operatie ziet er als volgt uit: eerst encryptie en vervolgens ondertekening;

voor symmetrische versleuteling wordt een AES-versleutelingsalgoritme (Advanced Encryption Standard) met een sleutellengte van 256 bits gebruikt, en voor asymmetrische versleuteling een RSA-algoritme met een sleutellengte van 1024 bits;

er wordt gebruikgemaakt van het hash-algoritme SHA-1.

Nagenoeg alle moderne e-mailsoftwarepakketten, zoals Outlook, Mozilla Mail en Netscape Communicator 4.x, bevatten de functie sMIME, die verenigbaar is met alle grote softwarepakketten voor elektronisch berichtenverkeer.

Voor de implementatie van het communicatiebeveiligingsniveau is gekozen voor sMIME, omdat dat gemakkelijk in de nationale IT-infrastructuur van de sites van de staten kan worden geïntegreerd en bijgevolg een haalbaar mechanisme is. Om efficiënter en met minder kosten de beoogde "Proof of Concept"-doelstelling te kunnen halen, is evenwel voor de open norm JavaMail API gekozen voor het uitwerken van een prototype voor de uitwisseling van DNA-gegevens. JavaMail API biedt een eenvoudige versleuteling en ontsleuteling van e-mailberichten aan door middel van s/MIME en/of OpenPGP. Het is de bedoeling één enkele gebruiksvriendelijke API aan te bieden aan e-mailgebruikers die versleutelde berichten wensen te versturen en te ontvangen in een van de twee meest gebruikte formaten voor het versleutelen van e-mailberichten. Voor de in deel drie, titel II, van deze overeenkomst vastgelegde eisen zullen bijgevolg de nieuwste implementaties van JavaMail API volstaan, zoals het Bouncy Castle-product JCE (Java Cryptographic Extension), dat zal worden gebruikt voor het implementeren van sMIME met het oog op de uitwerking van een prototype voor de uitwisseling van DNA-gegevens tussen de staten.

5.5.   Applicatiearchitectuur

Elke staat bezorgt de andere staten een reeks gestandaardiseerde DNA-profielgegevens die beantwoorden aan het huidige gemeenschappelijk interfacecontroledocument. Daartoe kan een logische "view" voor een bepaalde nationale databank tot stand worden gebracht of een fysiek geëxporteerde databank (geïndexeerde databank) worden gecreëerd.

De volledige applicatielogica wordt door de vier belangrijkste componenten – de e-mailserver/sMIME, de applicatieserver, het datastructuurdomein voor de data fetching/feeding en het registreren van binnenkomende/uitgaande berichten, en de "match engine" – op een productonafhankelijke manier geïmplementeerd.

Om ervoor te zorgen dat alle staten de componenten gemakkelijk in hun respectieve nationale sites kunnen integreren, is de gespecificeerde gemeenschappelijke functie geïmplementeerd door middel van componenten uit open bronnen, die de staten afhankelijk van hun nationaal IT-beleid en hun regelgeving ter zake kunnen kiezen. Voor het verlenen van toegang tot geïndexeerde databanken van DNA-profielen die vallen onder deel drie, titel II, van deze overeenkomst moeten onafhankelijke voorzieningen worden geïmplementeerd; daarom kunnen de staten hun hardware- en softwareplatform, met inbegrip van de databank- en besturingssystemen, vrij kiezen.

Er is een prototype voor de uitwisseling van DNA-gegevens ontwikkeld, dat met succes is getest in het bestaande gemeenschappelijk netwerk. Versie 1.0 is ingezet in de productieomgeving en wordt voor dagelijkse operaties gebruikt. De staten kunnen gebruikmaken van het gemeenschappelijk ontwikkelde product, maar kunnen ook eigen producten ontwikkelen. Al naargelang de veranderende IT-, forensische en/of functionele beleidseisen zullen de gemeenschappelijke productcomponenten worden behouden, aangepast of verder ontwikkeld.

Image 19

5.6.   Protocollen en normen voor de applicatiearchitectuur

5.6.1.   XML

Voor de uitwisseling van DNA-gegevens wordt volledig gebruikgemaakt van het XML-schema, als attachment bij SMTP e-mailberichten. XML (eXtensible Markup Language) is een door het World Wide Web Consortium (W3C) aanbevolen algemene markeertaal die wordt gebruikt voor het creëren van markeertalen voor bijzondere doeleinden, waarmee vele verschillende soorten gegevens kunnen worden beschreven. DNA-profielen die voor uitwisseling tussen de staten in aanmerking komen, zijn in het interfacecontroledocument door middel van XML en XML-schema beschreven.

5.6.2.   ODBC

ODBC (Open DataBase Connectivity) is een standaard programmeerinterfacemethode voor softwareapplicaties die wordt gebruikt om toegang te verlenen tot databankbeheersystemen en om die onafhankelijk te maken van programmeertalen, databank- en besturingssystemen. ODBC heeft echter bepaalde nadelen. Het beheer van een groot aantal gebruikersmachines kan tot een grote verscheidenheid aan drivers en DLL's zorgen. Door die complexiteit kunnen de algemene kosten van het systeembeheer toenemen.

5.6.3.   JDBC

JDBC (Java DataBase Connectivity) is een applicatieprogrammeerinterface voor de programmeertaal Java waarbij wordt gedefinieerd op welke manier een gebruiker ("cliënt") toegang kan krijgen tot een databank. Anders dan voor ODBC, hoeven voor JDBC geen lokale DLL's op de gebruikersmachine te worden gebruikt.

De logica voor het verwerken van verzoeken om DNA-profielen, en de antwoorden daarop, in de sites van de staten wordt in het onderstaande diagram beschreven. Zowel de verzoeken- als de antwoordenstroom interageert met een neutrale datazone die bestaat uit verschillende datagehelen met een gemeenschappelijke datastructuur.

Image 20

5.7.   Communicatieomgeving

5.7.1.   Gemeenschappelijk communicatienetwerk: TESTA en de follow-up-infrastructuur ervan

De applicatie voor het uitwisselen van DNA-gegevens zal het e-mailsysteem, een asynchroon mechanisme, gebruiken om tussen de staten verzoeken te verzenden en antwoorden te ontvangen. Aangezien alle staten over ten minste één nationaal TESTA-toegangspunt beschikken, zullen de DNA-gegevens in het TESTA-netwerk worden uitgewisseld. TESTA biedt een aantal meerwaardediensten door de bijbehorende e-mail relay. De infrastructuur biedt niet alleen specifieke TESTA-e-mailpostbussen, maar is ook geschikt voor het implementeren van maildistributielijsten en routingmaatregelen. Daardoor kan TESTA worden gebruikt als "clearing house" voor berichten die bestemd zijn voor overheidsdiensten die met EU-domeinen zijn verbonden. Er kan ook in viruscontrole worden voorzien.

De TESTA e-mail relay is gebouwd op een hardwareplatform met een hoge beschikbaarheidsgraad dat zich in de centrale applicatie van TESTA bevindt en door een firewall wordt beschermd. De Domain Name Systems (domeinnaamsystemen - DNS) van TESTA zetten URL's om in IP-adressen en verbergen adresinformatie voor de gebruiker en applicaties.

5.7.2.   Beveiliging

Het VPN-concept (virtueel gesloten netwerk) is al geïmplementeerd in het kader van TESTA. De Tag Switching Technology die is gebruikt om dat VPN tot stand te brengen, zal verder worden uitgebouwd om de MPLS-norm (Multi-Protocol Label Switching) te ondersteunen die door de IETF is ontwikkeld.

Image 21

MPLS is een IETF-standaardtechnologie die voor snellere netwerkverkeersstromen zorgt doordat pakketanalyses door tussenliggende routers (zogeheten "hops") worden voorkomen. Daartoe worden door de eindrouters van de verbindingen zogeheten labels aan het pakket gekoppeld, op basis van de informatie die wordt opgeslagen in de forwarding information base (FIB). Labels worden ook gebruikt om VPN's te implementeren.

MPLS combineert de voordelen van drielagen-routing met die van tweelagen-switching. Aangezien internetadressen niet worden geëvalueerd tijdens de transitie door de netwerkverbindingen houdt MPLS op dat punt geen beperkingen in.

E-mailberichten die met gebruikmaking van TESTA worden verzonden, worden bovendien beveiligd door het sMIME-versleutelingsmechanisme. Zonder kennis van de sleutel en zonder het juiste certificaat kunnen over het netwerk verzonden berichten niet worden ontsleuteld.

5.7.3.   Protocollen en normen voor het communicatienetwerk

5.7.3.1.

SMTP

SMPT is de feitelijke norm voor de transmissie van elektronische post over het internet. SMTP is een vrij eenvoudig, op tekst gebaseerd protocol waarbij eerst een of meer ontvangers van een bericht worden gespecificeerd en vervolgens de tekst wordt verstuurd. SMTP maakt gebruik van TCP-poort 25, die door de IETF is gespecificeerd. Om de SMTP-server voor een bepaalde domeinnaam vast te stellen, wordt gebruikgemaakt van een DNS-record (Domain Name System - domeinnamenstelsel) voor MX (Mail eXchange - berichtenuitwisseling).

Dit protocol was aanvankelijk uitsluitend op ASCII-tekst gebaseerd en voldeed daarom niet voor binaire bestanden. Dat heeft geleid tot de ontwikkeling van normen zoals MIME voor het encoderen van binaire bestanden zodat die via SMTP kunnen worden verzonden. De meeste SMTP-servers ondersteunen thans de 8 bit MIME- en sMIME-extensie, waardoor binaire bestanden bijna net zo gemakkelijk kunnen worden verzonden als niet-gecodeerde tekst. De verwerkingsregels voor sMIME-operaties worden beschreven in de afdeling "s/MIME" (zie afdeling 5.4).

SMTP is een zogeheten "push"-protocol, waardoor berichten niet, wanneer iemand dat zou willen, via een server op afstand kunnen worden opgehaald ("to pull"). Daarvoor moet een e-mailcliënt POP3 (Post Office Protocol, 3e versie) of IMAP (Internet Message Access Protocol) gebruiken. Er is besloten om het POP3-protocol te gebruiken voor het uitwisselen van DNA-gegevens.

5.7.3.2.

POP

Lokale e-mailcliënten gebruiken de derde versie van het Post Office Protocol (POP3), een internet-standaardprotocol op het niveau van de applicatielaag, om e-mailberichten via een TCP/IP-verbinding op te halen van een server op afstand. Wanneer e-mailcliënten gebruikmaken van het SMTP Submit-profiel van het SMTP-protocol, verzenden zij berichten over het internet of over een intranet. MIME fungeert als norm voor attachments en voor niet-ASCII-tekst in e-mailberichten. Hoewel noch voor POP3 noch voor SMTP e-mailberichten in MIME-formaat vereist zijn, hebben de meeste e-mailberichten over het internet een MIME-formaat, hetgeen tot gevolg heeft dat ook POP-cliënten bekend moeten zijn met MIME en het moeten gebruiken. De volledige communicatieomgeving van deel drie, titel II, van deze overeenkomst zal derhalve de POP-componenten bevatten.

5.7.4.   Toewijzing van netwerkadressen

Operationele omgeving

De Europese IP-registratieautoriteit (RIPE) heeft aan TESTA een specifiek deel van een half B-klasse-subnet toegewezen. In Europa worden internetprotocoladressen op geografische basis aan de staten toegewezen. De uitwisseling van gegevens tussen de staten in het kader van deel drie, titel II, van deze overeenkomst vindt plaats over een Europees logisch gesloten IP-netwerk.

Testomgeving

Om een goed werkende omgeving voor dagelijks operationeel gebruik tussen de verbonden staten tot stand te kunnen brengen, moet in het gesloten netwerk een testomgeving worden gecreëerd voor nieuwe staten die zich wensen aan te sluiten. Daartoe is een reeks parameters gespecificeerd, zoals IP-adressen, netwerksettings, e-maildomeinen en accounts voor gebruikers van de applicatie, die op de site van de betreffende staat moeten worden gecreëerd. Verder is er een reeks pseudo-DNA-profielen aangemaakt die voor de tests zullen worden gebruikt.

5.7.5.   Configuratieparameters

Er wordt een beveiligd e-mailsysteem ingesteld, dat het domein eu-admin.net gebruikt. Dat domein en de bijbehorende adressen zijn niet toegankelijk vanuit een locatie die zich niet op het Europese TESTA-domein bevindt, omdat de namen alleen op de centrale DNS-server van TESTA worden herkend en die server van het internet is afgeschermd.

De DNS-dienst van TESTA zorgt voor de mapping van die adressen van de TESTA-site ("host"-namen) en de corresponderende IP-adressen. Voor elk lokaal domein wordt aan de centrale DNS-server van TESTA een e-mailtoegang toegevoegd, zodat alle e-mailberichten die naar lokale TESTA-domeinen worden verzonden, naar de centrale e-mailrelay van TESTA worden doorgestuurd. Vanuit die centrale e-mailrelay van TESTA worden de berichten vervolgens naar de specifieke e-mailserver van het lokale domein doorgestuurd; daarvoor worden de e-mailadressen van het lokale domein gebruikt. Door e-mailberichten op die manier door te sturen, passeert gevoelige informatie in e-mailberichten alleen door de Europese gesloten netwerkinfrastructuur, en niet over het onveilige internet.

Op de sites van alle staten moeten subdomeinen (bold italics) worden gecreëerd die er als volgt uitzien:

 

"application-type.State-code.pruem.testa.eu", waarbij:

 

"State-code" staat voor een van de uit twee letters bestaande staatcodes (bv. AT, BE, enz.);

 

"application-type" een van de volgende waarden is: DNA, FP en CAR.

Toepassing van het bovenstaande levert de volgende subdomeinen op voor de staten:

 

Syntaxis van de subdomeinen van de staten

Toestand

Subdomeinen

Opmerkingen

BE

dna.be.pruem.testa.eu

 

fp.be.pruem.testa.eu

 

car.be.pruem.testa.eu

 

test.dna.be.pruem.testa.eu

 

test.fp.be.pruem.testa.eu

 

test.car.be.pruem.testa.eu

 

BG

dna.bg.pruem.testa.eu

 

fp.bg.pruem.testa.eu

 

car.bg.pruem.testa.eu

 

test.dna.bg.pruem.testa.eu

 

test.fp.bg.pruem.testa.eu

 

test.car.bg.pruem.testa.eu

 

CZ

dna.cz.pruem.testa.eu

 

fp.cz.pruem.testa.eu

 

car.cz.pruem.testa.eu

 

test.dna.cz.pruem.testa.eu

 

test.fp.cz.pruem.testa.eu

 

test.car.cz.pruem.testa.eu

 

DK

dna.dk.pruem.testa.eu

 

fp.dk.pruem.testa.eu

 

car.dk.pruem.testa.eu

 

test.dna.dk.pruem.testa.eu

 

test.fp.dk.pruem.testa.eu

 

test.car.dk.pruem.testa.eu

 

DE

dna.de.pruem.testa.eu

 

fp.de.pruem.testa.eu

 

car.de.pruem.testa.eu

 

test.dna.de.pruem.testa.eu

 

test.fp.de.pruem.testa.eu

 

test.car.de.pruem.testa.eu

 

EE

dna.ee.pruem.testa.eu

 

fp.ee.pruem.testa.eu

 

car.ee.pruem.testa.eu

 

test.dna.ee.pruem.testa.eu

 

test.fp.ee.pruem.testa.eu

 

test.car.ee.pruem.testa.eu

 

IE

dna.ie.pruem.testa.eu

 

fp.ie.pruem.testa.eu

 

car.ie.pruem.testa.eu

 

test.dna.ie.pruem.testa.eu

 

test.fp.ie.pruem.testa.eu

 

test.car.ie.pruem.testa.eu

 

EL

dna.el.pruem.testa.eu

 

fp.el.pruem.testa.eu

 

car.el.pruem.testa.eu

 

test.dna.el.pruem.testa.eu

 

test.fp.el.pruem.testa.eu

 

test.car.el.pruem.testa.eu

 

ES

dna.es.pruem.testa.eu

 

fp.es.pruem.testa.eu

 

car.es.pruem.testa.eu

 

test.dna.es.pruem.testa.eu

 

test.fp.es.pruem.testa.eu

 

test.car.es.pruem.testa.eu

 

FR

dna.fr.pruem.testa.eu

 

fp.fr.pruem.testa.eu

 

car.fr.pruem.testa.eu

 

test.dna.fr.pruem.testa.eu

 

test.fp.fr.pruem.testa.eu

 

test.car.fr.pruem.testa.eu

 

HR

dna.hr.pruem.testa.eu

 

fp.hr.pruem.testa.eu

 

car.hr.pruem.testa.eu

 

test.dna.hr.pruem.testa.eu

 

test.fp.hr.pruem.testa.eu

 

test.car.hr.pruem.testa.eu

 

IT

dna.it.pruem.testa.eu

 

fp.it.pruem.testa.eu

 

car.it.pruem.testa.eu

 

test.dna.it.pruem.testa.eu

 

test.fp.it.pruem.testa.eu

 

test.car.it.pruem.testa.eu

 

CY

dna.cy.pruem.testa.eu

 

fp.cy.pruem.testa.eu

 

car.cy.pruem.testa.eu

 

test.dna.cy.pruem.testa.eu

 

test.fp.cy.pruem.testa.eu

 

test.car.cy.pruem.testa.eu

 

LV

dna.lv.pruem.testa.eu

 

fp.lv.pruem.testa.eu

 

car.lv.pruem.testa.eu

 

test.dna.lv.pruem.testa.eu

 

test.fp.lv.pruem.testa.eu

 

test.car.lv.pruem.testa.eu

 

LT

dna.lt.pruem.testa.eu

 

fp.lt.pruem.testa.eu

 

car.lt.pruem.testa.eu

 

test.dna.lt.pruem.testa.eu

 

test.fp.lt.pruem.testa.eu

 

test.car.lt.pruem.testa.eu

 

LU

dna.lu.pruem.testa.eu

 

fp.lu.pruem.testa.eu

 

car.lu.pruem.testa.eu

 

test.dna.lu.pruem.testa.eu

 

test.fp.lu.pruem.testa.eu

 

test.car.lu.pruem.testa.eu

 

HU

dna.hu.pruem.testa.eu

 

fp.hu.pruem.testa.eu

 

car.hu.pruem.testa.eu

 

test.dna.hu.pruem.testa.eu

 

test.fp.hu.pruem.testa.eu

 

test.car.hu.pruem.testa.eu

 

MT

dna.mt.pruem.testa.eu

 

fp.mt.pruem.testa.eu

 

car.mt.pruem.testa.eu

 

test.dna.mt.pruem.testa.eu

 

test.fp.mt.pruem.testa.eu

 

test.car.mt.pruem.testa.eu

 

NL

dna.nl.pruem.nl.testa.eu

 

fp.nl.pruem.testa.eu

 

car.nl.pruem.testa.eu

 

test.dna.nl.pruem.testa.eu

 

test.fp.nl.pruem.testa.eu

 

test.car.nl.pruem.testa.eu

 

AT

dna.at.pruem.testa.eu

 

fp.at.pruem.testa.eu

 

car.at.pruem.testa.eu

 

test.dna.at.pruem.testa.eu

 

test.fp.at.pruem.testa.eu

 

test.car.at.pruem.testa.eu

 

PL

dna.pl.pruem.testa.eu

 

fp.pl.pruem.testa.eu

 

car.pl.pruem.testa.eu

 

test.dna.pl.pruem.testa.eu

 

test.fp.pl.pruem.testa.eu

 

test.car.pl.pruem.testa.eu

 

PT

dna.pt.pruem.testa.eu

 

fp.pt.pruem.testa.eu

 

car.pt.pruem.testa.eu

 

test.dna.pt.pruem.testa.eu

 

test.fp.pt.pruem.testa.eu

 

test.car.pt.pruem.testa.eu

 

RO

dna.ro.pruem.testa.eu

 

fp.ro.pruem.testa.eu

 

car.ro.pruem.testa.eu

 

test.dna.ro.pruem.testa.eu

 

test.fp.ro.pruem.testa.eu

 

test.car.ro.pruem.testa.eu

 

SI

dna.si.pruem.testa.eu

 

fp.si.pruem.testa.eu

 

car.si.pruem.testa.eu

 

test.dna.si.pruem.testa.eu

 

test.fp.si.pruem.testa.eu

 

test.car.si.pruem.testa.eu

 

SK

dna.sk.pruem.testa.eu

 

fp.sk.pruem.testa.eu

 

car.sk.pruem.testa.eu

 

test.dna.sk.pruem.testa.eu

 

test.fp.sk.pruem.testa.eu

 

test.car.sk.pruem.testa.eu

 

FI

dna.fi.pruem.testa.eu

 

fp.fi.pruem.testa.eu

 

car.fi.pruem.testa.eu

 

test.dna.fi.pruem.testa.eu

 

test.fp.fi.pruem.testa.eu

 

test.car.fi.pruem.testa.eu

 

SE

dna.se.pruem.testa.eu

 

fp.se.pruem.testa.eu

 

car.se.pruem.testa.eu

 

test.dna.se.pruem.testa.eu

 

test.fp.se.pruem.testa.eu

 

test.car.se.pruem.testa.eu

 

UK

dna.uk.pruem.testa.eu

 

fp.uk.pruem.testa.eu

 

car.uk.pruem.testa.eu

 

test.dna.uk.pruem.testa.eu

 

test.fp.uk.pruem.testa.eu

 

test.car.uk.pruem.testa.eu

 

HOOFDSTUK 2

UITWISSELING VAN DACTYLOSCOPISCHE GEGEVENS (INTERFACECONTROLEDOCUMENT)

In het navolgende interfacecontroledocument wordt omschreven aan welke eisen de uitwisseling van dactyloscopische gegevens tussen de geautomatiseerde vingerafdrukidentificatiesystemen (AFIS - Automated Fingerprint Identification Systems) van de staten moet voldoen. Een en ander is gebaseerd op de implementatie van ANSI/NIST-ITL 1-2000 (INT-I, versie 4.22b) in het kader van Interpol.

Deze versie bevat de basisdefinities voor de logische records van type 1, type 2, type 4, type 9, type 13 en type 15, die nodig zijn voor het verwerken van dactyloscopische gegevens (beelden en minutiae).

1.   Overzicht van de bestandsinhoud

Een bestand met dactyloscopische gegevens bestaat uit verschillende logische records. In de oorspronkelijke norm ANSI/NIST-ITL 1-2000 worden 16 recordsoorten gespecificeerd. De records, en de velden en subvelden in de records, worden van elkaar gescheiden door middel van ASCII-tekens.

Voor de uitwisseling van informatie tussen de verzendende dienst en de dienst van bestemming worden slechts zes recordtypes gebruikt:

Type-1

informatie over de te verrichten opdracht

Type-2

alfanumerieke gegevens over de persoon/zaak

Type-4

dactyloscopische grijswaardenbeelden in hoge resolutie

Type-9

minutiaerecord

Type-13

sporenbeeld in variabele resolutie

Type-15

handpalmafdrukbeeld in variabele resolutie

1.1.   Type 1 – Bestandsaanhef

Deze record bevat informatie over de routing en een beschrijving van de structuur van de rest van het bestand. Dit recordtype bevat tevens een omschrijving van de soorten opdrachten, die in de volgende algemene categorieën kunnen worden onderverdeeld:

1.2.   Type 2 – Beschrijvende tekst

Deze record bevat tekstinformatie die van belang is voor de verzendende en voor de ontvangende dienst.

1.3.   Type 4 – Grijswaardenbeeld in hoge resolutie

Deze record wordt gebruikt voor de uitwisseling van dactyloscopische grijswaardenbeelden in hoge resolutie (8 bits), gesampled tegen 500 pixels per inch. De dactyloscopische beelden moeten worden gecomprimeerd met behulp van een WSQ-algoritme in een maximale van 15:1. Andere comprimeringsalgoritmen of niet-gecomprimeerde beelden mogen niet worden gebruikt.

1.4.   Type 9 – Minutiaerecord

Type 9-records worden gebruikt om lijnkenmerken of minutiaegegevens uit te wisselen. Dit soort records is bedoeld om enerzijds overbodige herhalingen van AFIS-coderingen te voorkomen, en anderzijds de transmissie van AFIS-codes met minder gegevens dan de corresponderende beelden mogelijk te maken.

1.5.   Type 13 – Sporenbeeld in variabele resolutie

Deze record wordt gebruikt om beelden (in variabele resolutie) van vinger- en handpalmafdruksporen uit te wisselen, tezamen met alfanumerieke informatie over de textuur. De scanresolutie van de beelden bedraagt 500 pixels per inch, met 256 grijsniveaus. Indien het beeld van de sporen van voldoende kwaliteit is, wordt het door middel van een WSQ-algoritme gecomprimeerd. Indien nodig kan wederzijds worden overeengekomen de beeldresolutie te verscherpen tot meer dan 500 pixels per inch en meer dan 256 grijsniveaus. In dat geval verdient het sterke aanbeveling gebruik te maken van JPEG 2000 (zie aanhangsel 39-7).

1.6.   Handpalmafdrukbeeld in variabele resolutie

Voor het uitwisselen van handpalmafdrukbeelden in variabele resolutie met alfanumerieke informatie over de textuur worden tagged-field beeldrecords van type 15 gebruikt. De scanresolutie van de beelden bedraagt 500 pixels per inch, met 256 grijsniveaus. Om het gegevensvolume te beperken, worden alle handpalmafdrukbeelden door middel van een WSQ-algoritme gecomprimeerd. Indien nodig kan wederzijds worden overeengekomen de beeldresolutie te verscherpen tot meer dan 500 pixels per inch en meer dan 256 grijsniveaus. In dat geval verdient het sterke aanbeveling gebruik te maken van JPEG 2000 (zie aanhangsel 39-7).

2.   Recordformaat

Een opdrachtbestand bestaat uit één of meer logische records. Voor elke logische record in het bestand moeten, afhankelijk van het recordtype, verschillende informatievelden bestaan. Elk informatieveld kan één of meer basale informatie-elementen bevatten die elk uit één waarde bestaan. Samen worden die elementen gebruikt om de verschillende aspecten van de gegevens van dat veld kenbaar te maken. Een informatieveld kan ook bestaan uit één of meer informatie-elementen die worden gegroepeerd en in een veld verschillende keren worden herhaald. Een dergelijke groep informatie-elementen wordt subveld genoemd. Een informatieveld kan dus uit één of meer subvelden met informatie-elementen bestaan.

2.1.   Informatiescheidingstekens

In tagged field logische records worden vier ASCII-infomatiescheidingstekens gebruikt om informatie af te bakenen. Afgebakende informatie kan zijn: elementen in een veld of subveld, velden in een logische record, of herhalingen van subvelden. Die informatiescheidingstekens worden gedefinieerd volgens de norm ANSI X3.4. Die karakters worden gebruikt om informatie in logische zin te scheiden en te kwalificeren. De hiërarchische verhouding is als volgt: het bestandscheidingsteken "FS" (File Separator) is het meest inclusieve teken, gevolgd door het groepsscheidingsteken "GS" (Group Separator), het recordscheidingsteken "RS" (Record Separator) en, ten slotte, het eenheidscheidingsteken "US" (Unit Separator). Tabel 1 bevat een lijst van die ASCII-scheidingstekens, met een beschrijving van het doel waarvoor zij in die norm worden gebruikt.

Vanuit functioneel oogpunt moeten informatiescheidingstekens worden gezien als indicatie van het soort gegevens dat volgt. Het teken "US" scheidt individuele informatie-elementen binnen een veld of subveld. Dit duidt erop dat de informatie die volgt, een stukje data voor dat veld of subveld is. Wanneer verschillende subvelden binnen een veld door het teken "RS" worden gescheiden, duidt dit op het begin van de volgende groep herhaalde informatie-elementen. Het scheidingsteken "GS" tussen informatievelden duidt op het begin van een nieuw veld voorafgaand aan het veldidentificatienummer dat moet verschijnen. Het begin van een nieuwe logische record moet worden aangegeven door het teken "FS".

De vier tekens hebben slechts een betekenis wanneer ze als datascheidingstekens in de velden van ASCII-tekstrecords worden gebruikt. Wanneer ze in binaire beeldrecords of in binaire velden worden gebruikt, hebben ze geen specifieke betekenis - ze maken louter deel uit van de uitgewisselde gegevens.

Normaliter komen er geen lege velden of informatie-elementen voor; bijgevolg mag er slechts één scheidingsteken staan tussen twee gegevenselementen. Er is een uitzondering op die regel, namelijk wanneer de gegevens in velden dan wel informatie-elementen in een opdracht niet beschikbaar zijn, ontbreken of facultatief zijn en de verwerking van de opdracht niet afhankelijk is van die specifieke gegevens. Wanneer er in zulke gevallen verschillende scheidingstekens op elkaar volgen, moeten die samen verschijnen en hoeven er geen "nepgegevens" te worden tussengevoegd.

Voor de definitie van een veld dat uit drie informatie-elementen bestaat, geldt het volgende: indien de informatie voor het tweede informatie-element ontbreekt, komen tussen het eerste en het derde informatie-element twee aanliggende "US"-informatiescheidingstekens voor. Indien zowel het tweede als het derde informatie-element zou ontbreken, zouden drie scheidingstekens moeten worden gebruikt - twee "US"-tekens plus het scheidingsteken voor het veld- of subveldeinde. De algemene regel is dat indien een of meer verplichte of facultatieve informatie-elementen niet beschikbaar zijn voor een veld of subveld, het overeenkomstige aantal scheidingstekens wordt tussengevoegd.

Het is mogelijk dat combinaties van twee of meer van de vier beschikbare scheidingstekens naast elkaar voorkomen. Indien gegevens ontbreken of niet beschikbaar zijn voor informatie-elementen, subvelden of velden, moet er één scheidingsteken minder voorkomen dan het vereiste aantal gegevenselementen, subvelden of velden.

Tabel 1

Gebruikte scheidingstekens

Code

Soort

Omschrijving

Hexadecimale waarde

Decimale waarde

US

Unit Separator

Scheidt informatiepunten

1F

31

RS

Record Separator

Scheidt subvelden

1E

30

GS

Group Separator

Scheidt velden

1D

29

FS

File Separator

Scheidt logische records

1C

28

2.2.   Recordindeling

In het geval van tagged-field logische records wordt elk gebruikt informatieveld volgens deze norm genummerd. Het formaat van elk veld bestaat uit het nummer van het type logische record, gevolgd door een punt ".", een veldnummer gevolgd door een dubbele punt ":", en vervolgens de informatie die bij dat veld hoort. Het tagged-field nummer kan om het even welk getal van één tot negen cijfers zijn tussen de punt "." en de dubbele punt ":". Het wordt geïnterpreteerd als een veldnummer dat een positief geheel getal is. Dit impliceert dat een veldnummer met de waarde "2.123:" gelijk is aan en op dezelfde manier moet worden geïnterpreteerd als een veldnummer met de waarde "2.000000123:".

In dit document wordt bij wijze van voorbeeld een getal van drie cijfers gebruikt voor het opsommen van de velden in elk van de in het document beschreven tagged-field logische records. Veldnummers nemen de volgende vorm aan: "TT.xxx:", waarbij de "TT" staat voor het recordtype, bestaande uit één of twee karakters, gevolgd door een punt. De volgende drie karakters bevatten het desbetreffende veldnummer, gevolgd door een dubbele punt. De dubbele punt wordt gevolgd door beschrijvende ASCII-informatie of door de beeldgegevens.

Logische records van type 1 en type 2 bevatten uitsluitend ASCII-tekstgegevensvelden. De volledige lengte van de record (met inbegrip van de veldnummers, dubbele punten en scheidingstekens) wordt als eerste ASCII-veld vastgelegd in elk van deze recordtypes. Het controleteken van het ASCII-bestandscheidingsteken "FS" (dat het einde van de logische record of opdracht aangeeft) volgt de laatste byte van de ASCII-informatie en wordt meegerekend in de lengte van de record.

Anders dan in het geval van tagged-field records bevat de type 4-record uitsluitend binaire gegevens die worden vastgelegd als geordende binaire velden met een vaste lengte. De volledige lengte van de record wordt vastgelegd in het eerste binaire veld van vier bytes van elke record. Voor deze binaire record worden geen recordnummer met punt en geen veldidentificatienummer met daaropvolgende dubbele punt vastgelegd. Aangezien alle veldlengtes van deze record ofwel vast ofwel gespecificeerd zijn, wordt geen enkele van de vier scheidingstekens ("US", "RS", "GS" of "FS") anders geïnterpreteerd dan als binair gegeven. Voor binaire records wordt het "FS"-teken niet als bestandscheidingsteken of als opdrachteindeteken gebruikt.

3.   Logische-recordtype 1: bestandsaanhef

Deze record beschrijft de structuur van het bestand, het soort bestand en andere belangrijke informatie. De voor type 1-velden gebruikte karakterreeks bevat uitsluitend de 7-bits ANSI-code voor onderlinge uitwisseling van informatie.

3.1.   Velden voor logische-recordtype 1

3.1.1.   Veld 1.001: logische-recordlengte (Logical Record Length - LEN)

Dit veld bevat het totale aantal bytes in de volledige logische-recordtype 1. Het veld begint met "1.001:", gevolgd door de totale lengte van de record, dit wil zeggen elk karakter van elk veld, plus de informatiescheidingstekens.

3.1.2.   Veld 1.002: versienummer (Version Number - VER)

Om ervoor te zorgen dat de gebruikers weten welke versie van de ANSI/NIST-norm wordt gebruikt, specificeert dit veld van 4 bytes het versienummer van de norm die wordt geïmplementeerd door de software of het systeem waarmee het bestand is gecreëerd. De eerste twee bytes specificeren het belangrijkste referentienummer van de gebruikte versie, de tweede twee het minder belangrijke nummer van herziening. De originele norm van 1986 zou bijvoorbeeld als eerste versie worden beschouwd en met "0100" worden aangegeven, terwijl de huidige ANSI/NIST-ITL 1-2000-norm "0300" is.

3.1.3.   Veld 1.003: bestandsinhoud (File Content - CNT)

Dit veld bevat een opsomming van alle records in het bestand, per recordtype en in de volgorde waarin de records in het logisch bestand voorkomen. Het bestaat uit één of meer subvelden, die elk twee informatie-elementen bevatten die één logische record uit het desbetreffende bestand beschrijven. De subvelden worden in dezelfde volgorde opgenomen als die waarin de records worden geregistreerd en verzonden.

Het eerste informatie-element in het eerste subveld is "1", hetgeen verwijst naar dit type 1-record. Het wordt gevolgd door een tweede informatie-element dat het aantal andere records in het bestand bevat. Dit aantal is ook gelijk aan het totaal van de overige subvelden van veld 1.003.

De overige subvelden worden elk aan één record in het bestand gekoppeld, en de sequentie van de subvelden komt met die van de records overeen. Elk subveld bevat twee informatie-elementen. Het eerste is een identificatie van het type record. Het tweede is de IDC van de record. Het karakter "US" wordt gebruikt om de twee informatie-elementen van elkaar te scheiden.

3.1.4.   Veld 1.004: Soort opdracht (Type of Transaction - TOT)

Dit veld bevat een uit drie letters bestaand "ezelsbruggetje" ter aanduiding van het soort opdracht. Deze codes kunnen verschillen van de codes die in andere implementaties van de ANSI/NIST-norm worden gebruikt.

CPS: Criminal Print-to-Print Search (afdrukbevraging in een afdrukkendatabank voor strafrechtelijke doeleinden). Het gaat hierbij om een verzoek tot bevraging van een afdrukkendatabank met betrekking tot een record die verband houdt met een strafbaar feit. De afdrukken van de betrokkene moeten als WSQ-gecomprimeerde beelden in het bestand worden opgenomen.

In het geval van een "No-HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record.

In het geval van een "HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record,

1 tot 14 type-4 record(s).

In tabel A.6.1 (aanhangsel 39-6) wordt schematisch weergegeven wat de opdracht "CPS" inhoudt.

PMS: Print-to-Latent Search (afdrukbevraging in een sporendatabank). Deze opdracht wordt gegeven om voor een reeks afdrukken een bevraging te verrichten in een databank van niet-geïdentificeerde sporen. Het antwoord bevat een HIT/No-HIT-melding van het AFIS waarin de bevraging is verricht. Indien er verschillende niet-geïdentificeerde sporen zijn, worden er verschillende SRE's teruggestuurd met telkens één spoor per opdracht. De afdrukken van de betrokkene moeten als WSQ-gecomprimeerde beelden in het bestand worden opgenomen.

In het geval van een "No-HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record.

In het geval van een "HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record,

1 type-13 record.

In tabel A.6.1 (aanhangsel 39-6) wordt schematisch weergegeven wat de opdracht "PMS" inhoudt.

MPS: Latent-to-Print Search (sporenbevraging in een afdrukkendatabank). Deze opdracht wordt gegeven wanneer voor een bepaald spoor een bevraging moet worden verricht in een afdrukkendatabank. De informatie over de minutiae van het spoor moet samen met het beeld (met WSQ-comprimering) in het bestand worden opgenomen.

In het geval van een "No-HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record.

In het geval van een "HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record,

1 type-4 of type-15 record.

In tabel A.6.4 (aanhangsel 39-6) wordt schematisch weergegeven wat de opdracht "MPS" inhoudt.

MMS: Latent-to-Latent Search (sporenbevraging in een sporendatabank). In dit geval bevat het bestand een spoor waarvoor een bevraging moet worden verricht in een databank van niet-geïdentificeerde sporen met de bedoeling verbanden te leggen tussen verschillende plaatsen delict. De informatie over de minutiae van het spoor moet samen met het beeld (met WSQ-comprimering) in het bestand worden opgenomen.

In het geval van een "No-HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record.

In het geval van een "HIT" worden de volgende logische records teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record,

1 type-13 record.

In tabel A.6.4 (aanhangsel 39-6) wordt schematisch weergegeven wat de opdracht "MMS" inhoudt.

SRE: deze opdracht wordt door de dienst van bestemming teruggestuurd als antwoord op toegezonden dactyloscopische gegevens. Het antwoord bevat een HIT/No-HIT-melding van het AFIS waarin de bevraging is verricht. Indien er verschillende mogelijke "hits" zijn, worden er verschillende SRE's teruggestuurd met telkens één mogelijke "hit".

In tabel A.6.2 (aanhangsel 39-6) wordt schematisch weergegeven wat de opdracht "SRE" inhoudt.

ERR: foutmelding die wordt teruggestuurd door het AFIS van bestemming. Een ERR bevat een berichtveld (ERM) waarin de vastgestelde fout wordt aangegeven. De volgende logische records worden teruggestuurd:

1 type-1 record,

1 type-2 record.

In tabel A.6.3 (aanhangsel 39-6) wordt schematisch aangegeven wat de opdracht "ERR" inhoudt.

Tabel 2

Toegestane codes in opdrachten

Transactietype

Type logische record

1

2

4

9

13

15

CPS

M

M

M

SRE

M

M

C

(C bij latente HIT's)

C

C

MPS

M

M

M (1*)

M

MMS

M

M

M (1*)

M

PMS

M

M

M*

M*

ERR

M

M

Legende:

M

=

Mandatory (verplicht)

M*

=

Het is mogelijk dat slechts één van de beide recordtypes is opgenomen,

O

=

Optional (facultatief)

C

=

Conditional - is afhankelijk van de beschikbaarheid van gegevens

=

Niet toegestaan

1*

=

Conditional - is afhankelijk van de ouderdom van de systemen

3.1.5.   Veld 1.005: opdrachtdatum (Date of Transaction - DAT)

Dit veld bevat de datum waarop de opdracht is gegeven en moet beantwoorden aan de volgende ISO-standaardnotering: JJJJMMDD

waarbij YYYY het jaar is, MM de maand en DD de dag. Getallen uit één cijfer worden in de notering door een nul voorafgegaan. Bijvoorbeeld: "19931004" staat voor 4 oktober 1993.

3.1.6.   Veld 1.006: prioriteit (Priority - PRY)

In dit facultatieve veld wordt de prioriteit van het verzoek, gaande van 1 tot 9, bepaald. "1" is de hoogste prioriteit; "9" de laagste. Opdrachten met prioriteit "1" moeten onmiddellijk worden verwerkt.

3.1.7.   Veld 1.007: identificatie dienst van bestemming (Destination Agency Identifier - DAI)

In dit veld wordt gespecificeerd voor welke dienst de opdracht bestemd is.

Het bestaat uit twee informatie-elementen van het volgende formaat: CC/dienst.

Het eerste informatie-element is de ISO 3166-landencode (twee alfanumerieke karakters). Het tweede element, de dienst, is een identificatie van de dienst in vrije tekst met ten hoogste 32 alfanumerieke karakters.

3.1.8.   Veld 1.008: identificatie dienst van herkomst (Originating Agency Identifier - ORI)

In dit veld wordt de originator van het bestand gespecificeerd; het heeft hetzelfde formaat als de DAI (veld 1.007).

3.1.9.   Veld 1.009: opdrachtcontrolenummer (Transaction Control Number - TCN)

Dit is een controlenummer dat voor referentiedoeleinden wordt gebruikt. Dit nummer moet door de computer worden gegenereerd en dient het volgende formaat te hebben: YYSSSSSSSSA

waarbij YY het jaar van de opdracht is, SSSSSSSS een serienummer van acht cijfers en A een controleteken dat wordt gegenereerd door de procedure van aanhangsel 39-2 te volgen.

Indien er geen TCN beschikbaar is, wordt het veld YYSSSSSSSS met nullen gevuld en wordt een controleteken gegenereerd zoals hierboven is beschreven.

3.1.10.   Veld 1.010: antwoord opdrachtcontrole (Transaction Control Response - TCR)

Wanneer een verzoek is verzonden waarop dit het antwoord is, bevat dit facultatieve veld het opdrachtcontrolenummer van het verzoekbericht. Het heeft daarom hetzelfde formaat als het TCN (veld 1.009).

3.1.11.   Veld 1.011: native scanning-resolutie (NSR)

Dit veld specificeert de normale scanresolutie van het systeem dat door de originator van het bericht wordt ondersteund. De resolutie wordt gespecificeerd als twee cijfers, gevolgd door een decimaal punt en nogmaals twee cijfers.

Voor alle opdrachten op grond van de artikelen 533 en 534 van deze overeenkomst bedraagt de bemonsteringsverhouding 500 pixels/inch of 19,68 pixels/mm.

3.1.12.   Veld 1.012: nominale transmissieresolutie (Nominal Transmitting Resolution - NTR)

In dit veld van 5 bytes wordt de nominale transmissieresolutie van de doorgezonden beelden gespecificeerd. De resolutie wordt aangegeven in pixels/mm, in hetzelfde formaat als NSR (veld 1.011).

3.1.13.   Veld 1.013: domeinnaam (DOM)

Dit verplichte veld bevat de identificatie van de domeinnaam ten behoeve van de implementatie van de gebruikergebonden type 2-logische record. Het bestaat uit de volgende twee informatie-elementen "INT-I{}{US}}4.22{}{GS}}".

3.1.14.   Veld 1.014: Greenwich Mean Time (GMT)

Dit verplichte veld bevat de datum en tijd in universele Greenwich Mean Time (GMT)-weergave. Het GMT-veld dat wordt gebruikt bevat de universele datum en de lokale datum van veld 1.005 (DAT). Door het GMT-veld te gebruiken, worden inconsistenties in verband met lokale tijdsaanduidingen geëlimineerd die ontstaan wanneer een bericht en het antwoord daarop worden verzonden tussen twee plaatsen die in verschillende tijdszones liggen. GMT geeft een universele datum en een 24-urenkloktijd die onafhankelijk is van tijdszones. Dit veld wordt weergegeven als "CCYYMMDDHHMMSSZ", een reeks van 15 karakters die een opeenvolging zijn van de datum en de GMT en eindigt met een "Z". De karakters "CCYY" staan voor het jaar van het bericht, de karakters "MM" staan voor de maand (in tientallen en eenheden), de karakters "DD" staan voor de dag (in tientallen en eenheden), de karakters "HH" geven het uur weer, de "MM" de minuten en de "SS" de seconden. De volledige datum mag niet later zijn dan de actuele datum.

4.   Logische-recordtype 2: beschrijving

De structuur van deze record is voor een groot deel niet volgens de originele ANSI/NIST-norm gedefinieerd. De record bevat informatie die van specifiek belang is voor de diensten die het bestand verzenden of ontvangen. Om ervoor te zorgen dat met elkaar communicerende dactyloscopiesystemen verenigbaar zijn, mag de record alleen de hieronder opgesomde velden bevatten. Dit document specificeert welke velden verplicht zijn en welke facultatief, en bevat tevens een definitie van de structuur van de individuele velden.

4.1.   Velden voor logische-recordtype 2

4.1.1.   Veld 2.001: logische-recordlengte (Logical Record Length - LEN)

Dit verplichte veld bevat de lengte van deze type 2-record en specificeert het totale aantal bytes, daaronder begrepen elk karakter van elk veld in de record, plus de informatiescheidingstekens.

4.1.2.   Veld 2.002: beeldkarakterisering (Image Designation Character - IDC)

De IDC in dit verplichte veld is een ASCII-weergave van de IDC zoals gedefinieerd in het bestandsinhoudveld (CNT) van de type 1-record (veld 1.003).

4.1.3.   Veld 2.003: systeeminformatie (SYS)

Met dit verplichte veld van vier bytes wordt aangegeven aan welke versie van de INT-I de desbetreffende type 2-record voldoet.

De eerste twee bytes specificeren het belangrijkste versienummer, de volgende twee het minder belangrijke nummer van herziening. Deze implementatie is bijvoorbeeld gebaseerd op INT-I versie 4, 22e herziening, en zou als volgt worden weergegeven: "0422".

4.1.4.   Veld 2.007: zaaknummer (Case Number - CNO)

Dit is een nummer dat door het lokale dactyloscopiebureau wordt gegeven aan een verzameling mogelijke sporen die op een plaats delict zijn gevonden. Het formaat ziet er als volgt uit: CC/nummer

waarbij CC de uit twee alfanumerieke karakters bestaande Interpol-landencode is, en het nummer volgens de lokale richtsnoeren wordt weergegeven met ten hoogte 32 alfanumerieke karakters.

Door middel van dit veld kan het systeem mogelijke sporen van een bepaald delict identificeren.

4.1.5.   Veld 2.008: sequentienummer (SQN)

In dit veld wordt elke sequentie van mogelijke sporen in een zaak gespecificeerd. Het veld is maximaal vier numerieke karakters lang. Een sequentie is een spoor of reeks sporen die worden gegroepeerd, zodat die kunnen worden geregistreerd en/of bevraagd. Deze definitie houdt in dat zelfs individuele sporen altijd een sequentienummer moeten krijgen.

Dit veld kan samen met de MID (veld 2.009) worden opgenomen om een bepaald spoor in een sequentie te identificeren.

4.1.6.   Veld 2.009: spooridentificatie (Latent Identifier - MID)

Dit is een specificatie van een individueel spoor in een sequentie. De waarde is één enkele letter of twee letters, waarbij "A" voor het eerste spoor staat, "B" voor het tweede, en zo verder tot een limiet van "ZZ". Dit veld wordt analoog aan het sporensequentienummer bedoeld in de beschrijving voor het sequentienummer (veld 2.008) gebruikt.

4.1.7.   Veld 2.010: strafrechtelijk referentienummer (Criminal Reference Number - CRN)

Dit is een uniek referentienummer dat door een nationale instantie aan iemand wordt toegekend wanneer die voor het eerst van een strafbaar feit wordt beschuldigd. Niemand kan meer dan één CRN of hetzelfde CRN als een andere persoon hebben in hetzelfde land. Eenzelfde persoon kan wel verscheidene strafrechtelijke referentienummers hebben in verschillende landen; die kunnen door de landencode van elkaar worden onderscheiden.

Het formaat van het CRN-veld ziet er als volgt uit: CC/nummer

waarbij CC de uit twee alfanumerieke karakters bestaande ISO 3166-code is, en het nummer volgens de nationale richtlijnen van de verzendende instantie wordt weergegeven met maximaal 32 alfanumerieke karakters.

Voor opdrachten op grond van de artikelen 533 en 534 van deze overeenkomst wordt dit veld gebruikt voor het nationale strafrechtelijke referentienummer van de verzendende instantie, dat gekoppeld is aan de beelden in type 4- of type 15-records.

4.1.8.   Veld 2.012: identificatienummer (Miscellaneous Identification Number - MN1)

Dit veld bevat het CRN (veld 2.010) dat in het kader van een CPS- of PMS-opdracht is verzonden, zonder de inleidende landencode.

4.1.9.   Veld 2.013: identificatienummer (Miscellaneous Identification Number - MN2)

Dit veld bevat het CNO (veld 2.007) dat in het kader van een MPS- of MMS-opdracht is verzonden, zonder de inleidende landencode.

4.1.10.   Veld 2.014: identificatienummer (Miscellaneous Identification Number - MN3)

Dit veld bevat het SQN (veld 2.008) dat in het kader van een MPS- of MMS-opdracht is verzonden.

4.1.11.   Veld 2.015: identificatienummer (Miscellaneous Identification Number - MN4)

Dit veld bevat de MID (veld 2.009) die in het kader van een MPS- of MMS-opdracht is verzonden.

4.1.12.   Veld 2.063: aanvullende informatie (INF)

In het geval van een SRE-opdracht naar aanleiding van een PMS-verzoek wordt in dit veld informatie verstrekt over de vinger die aanleiding heeft gegeven tot een mogelijke "HIT". Het formaat van het veld ziet er als volgt uit:

NN waarbij NN de vingerpositiecode is, als gedefinieerd in tabel 5 (twee cijfers).

In alle andere gevallen is het veld facultatief. Het bestaat uit maximaal 32 alfanumerieke karakters en kan aanvullende informatie verschaffen over het verzoek.

4.1.13.   Veld 2.064: respondentenlijst (Respondents List - RLS)

Dit veld bevat ten minste twee subvelden. In het eerste subveld wordt beschreven welke bevraging is verricht, door middel van het uit drie letters bestaande "ezelsbruggetje" waarmee in veld 1.004 (TOT) de soort opdracht wordt gespecificeerd. Het tweede subveld bevat één karakter. Een "I" wordt gebruikt om een HIT aan te geven en een "N" wordt gebruikt om aan te geven dat er geen overeenkomsten zijn (No-HIT). In een derde subveld worden de sequentie-identificator voor de aangetroffen mogelijke hit en het totale aantal mogelijke hits opgenomen, gescheiden door een schuine streep. Indien er verschillende mogelijke hits zijn, worden verschillende berichten teruggestuurd.

In het geval van een mogelijke HIT wordt in een vierde subveld de score weergegeven, die maximaal tien cijfers lang is. Indien de HIT is bevestigd, wordt de waarde van dit subveld omschreven als "999999".

Voorbeeld: "CPS{}{RS}}I{}{RS}}001/001{}{RS}}999999{}{GS}}"

Indien het externe AFIS geen scores toekent, moet op het daarvoor bestemde punt een score "nul" worden gebruikt.

4.1.14.   Veld 2.074: status/foutmelding (Status/Error Message Field — ERM)

Dit veld bevat foutmeldingen naar aanleiding van opdrachten, die naar de indiener van het verzoek worden teruggestuurd als onderdeel van een foutbericht.

Tabel 3

Foutmeldingen

Numerieke code (1-3)

Betekenis (5-128)

003

FOUT: ONGEOORLOOFDE TOEGANG

101

Verplicht veld ontbreekt

102

Ongeldig type record

103

Ongedefinieerd veld

104

Overschrijding van de maximumincidentie

105

Ongeldig aantal subvelden

106

Veldlengte te kort

107

Veldlengte te lang

108

Veld is geen getal zoals verwacht

109

Veldnummer te klein

110

Veldnummer te groot

111

Ongeldig teken

112

Ongeldige datum

115

Ongeldige waarde item

116

Ongeldig soort handeling

117

Ongeldige recordgegevens

201

FOUT: ONGELDIGE TCN

501

FOUT: ONTOEREIKENDE VINGERAFDRUKKWALITEIT

502

FOUT: ONTBREKENDE VINGERAFDRUKKEN

503

FOUT: CONTROLE VAN DE VOLGORDE VAN VINGERAFDRUKKEN MISLUKT

999

FOUT: EVENTUELE ANDERE FOUTEN. VOOR MEER INFORMATIE KUNT U TERECHT BIJ HET AGENTSCHAP VAN BESTEMMING.

Foutmeldingen met een waarde tussen 100 en 199:

 

Deze foutmeldingen houden verband met de validering van de ANSI/NIST-records en worden gedefinieerd als volgt:

 

<error_code 1>: IDC <idc_number 1> FIELD <field_id 1> <dynamic text 1> LF

 

<error_code 2>: IDC <idc_number 2> FIELD <field_id 2> <dynamic text 2>…

waarbij

de code "error_code" uitsluitend aan een specifieke reden is gerelateerd (zie tabel 3);

"field_id" het ANSI/NIST-veldnummer van het incorrecte veld is (bv. 1.001, 2.001 ...) in het volgende formaat: <record_type>.<field_id>.<sub_field_id>;

de dynamische tekst een meer gedetailleerde dynamische beschrijving van de fout bevat;

LF een line feed is waarmee fouten van elkaar worden gescheiden indien er zich meer dan één fout heeft voorgedaan;

voor type 1-records het IDC wordt gedefinieerd als "-1".

Voorbeeld:

 

201: IDC - 1 FIELD 1.009 WRONG CONTROL CHARACTER {}{LF}} 115: IDC 0 FIELD 2.003 INVALID SYSTEM INFORMATION

Dit veld is verplicht voor foutberichten.

4.1.15.   Veld 2.320: geraamd aantal mogelijke hits (Expected Number of Candidates - ENC)

Dit veld bevat het door de verzoekende dienst geraamde maximale aantal mogelijke hits voor verificatie. De waarde van het ENC mag niet groter zijn dan de in tabel 11 vastgelegde waarden.

5.   Logische-recordtype 4: grijswaardenbeeld in hoge resolutie

Type 4-records zijn binaire records (geen ASCII). Dit betekent dat elk veld een specifieke plaats in de record inneemt en dat alle velden bijgevolg verplicht zijn.

De norm maakt het mogelijk om in een en dezelfde record zowel de beeldgrootte als de beeldresolutie te specificeren. Daartoe moeten logische records van type 4 dactyloscopische beelden bevatten die met een nominale pixeldensiteit van 500 tot 520 pixels per inch worden doorgestuurd. Voor nieuwe vormen gaat de voorkeur uit naar een pixeldensiteit van 500 pixels per inch, of 19,68 pixels per mm. De door de INT-I gespecificeerde densiteit bedraagt 500 pixels per inch, met dien verstande dat vergelijkbare systemen zonder vaste voorkeursdensiteit met elkaar kunnen communiceren, zolang het aantal pixels per inch maar 500 à 520 bedraagt.

5.1.   Velden voor logische-recordtype 4

5.1.1.   Veld 4.001: logische-recordlengte (Logical Record Length - LEN)

Dit veld van 4 bytes bevat de lengte van deze type 4-record en specificeert het totale aantal bytes, daaronder begrepen elke byte van elk veld in de record.

5.1.2.   Veld 4.002: beeldkarakterisering (Image Designation Character - IDC)

Dit is een binaire weergave (1 byte) van het IDC-nummer in de bestandsaanhef.

5.1.3.   Veld 4.003: afdruktype (IMP)

Het afdruktype is een veld van 1 byte op de zesde bytepositie in de record.

Tabel 4

Vingerafdruktype

Code

Omschrijving

0

Live-scan van gewone vingerafdruk

1

Live-scan van gerolde vingerafdruk

2

Niet-live scanindruk van gewone vingerafdrukken die op papier zijn genomen

3

Niet-live scanindruk van op papier genomen gerolde vingerafdruk

4

direct opgevangen latente indruk

5

Latente tracering

6

Latente foto

7

Latente lift

8

Swipe

9

Onbekend

5.1.4.   Veld 4.004: vingerpositie (Finger Position - FGP)

Dit veld heeft een vaste lengte van zes bytes en bekleedt de zevende tot en met de twaalfde bytepositie van een type 4-record. Het bevat mogelijke vingerposities, beginnend vanaf de meest linkse byte (zevende positie in de record). De bekende of meest waarschijnlijke vingerpositie is gebaseerd op tabel 5. In totaal kan nog voor vijf andere vingers een referentie worden opgenomen; daartoe worden, in hetzelfde formaat, de vingerposities beurtelings in de resterende vijf bytes ingevoerd. Indien minder dan vijf vingerpositiewaarden worden gebruikt, worden de niet gebruikte bytes opgevuld met een binair 255-karakter. Bij de waardebepaling van vingerposities wordt code 0 gebruikt voor "onbekend".

Tabel 5

Vingerpositiecode en maximale afmetingen

Vingerpositie

Vingercode

Breedte

(mm)

Lengte

(mm)

Onbekend

0

40,0

40,0

Rechterduim

1

45,0

40,0

Rechterwijsvinger

2

40,0

40,0

Rechtermiddelvinger

3

40,0

40,0

Rechterringvinger

4

40,0

40,0

Rechterpink

5

33,0

40,0

Linkerduim

6

45,0

40,0

Linkerwijsvinger

7

40,0

40,0

Linkermiddelvinger

8

40,0

40,0

Linkerringvinger

9

40,0

40,0

Linkerpink

10

33,0

40,0

Vlakke rechterduim

11

30,0

55,0

Vlakke linkerduim

12

30,0

55,0

Vlakke vier vingers van de rechterhand

13

70,0

65,0

Vlakke vier vingers van de linkerhand

14

70,0

65,0

Voor sporen die op de plaats delict zijn aangetroffen, worden alleen de codes 0 tot 10 gebruikt.

5.1.5.   Veld 4.005: beeldscanresolutie (Image Scanning Resolution - ISR)

Dit veld van 1 byte neemt de 13e bytepositie in een type-4 record in. Als de waarde ervan "0" is, betekent dit dat het beeld is gesampled met de aanbevolen scanverhouding van 19,68 pixels/mm (500 pixels per inch). Als de waarde "1" is, betekent dit dat het beeld is gesampled met een andere scanverhouding, die in de type-1 record wordt gespecificeerd.

5.1.6.   Veld 4.006: lengte horizontale lijn (Horizontal Line Length - HLL)

Dit veld bekleedt de 14e en 15e bytepositie in een type-4 record. Het geeft het aantal pixels in elke scanlijn weer. De eerste byte is de belangrijkste.

5.1.7.   Veld 4.007: lengte verticale lijn (Vertical Line Length - VLL)

In dit veld, op de 16e en de 17e bytepositie, wordt het aantal scanlijnen van het beeld vastgelegd. De eerste byte is de belangrijkste.

5.1.8.   Veld 4.008: comprimeringsalgoritme van de grijswaarden (Gray-scale Compression Algorithm - GCA)

In dit veld van 1 byte wordt de algoritme voor de comprimering van de grijswaarden gespecificeerd die voor het coderen van de beeldgegevens wordt gebruikt. In dit geval betekent een binaire code 1 dat een WSQ-comprimering is gebruikt (aanhangsel 39-7).

5.1.9.   Veld 4.009: beeld

Dit veld bevat een bytestream die het beeld weergeeft. Het ligt voor de hand dat de structuur van dit veld afhangt van de gebruikte comprimeringsalgoritme.

6.   Logische-recordtype 9: minutiae record

Type-9 records bevatten een beschrijving, in ASCII-tekst, van de minutiae en aanverwante (gecodeerde) informatie van sporen. In het geval van bevragingen van sporen zijn er geen beperkingen wat het aantal type-9 records in een bestand betreft; per view of spoor is er een aparte record.

6.1.   Minutiae-extractie

6.1.1.   Identificatie van het soort minutiae

In deze norm worden drie identificatiecijfers vastgelegd waarmee het soort minutiae wordt beschreven. Een overzicht staat in tabel 6. Een eindigende lijn wordt aangegeven als type 1. Een bifurcatie (vertakking) wordt aangegeven als type 2. Indien minutiae niet duidelijk als een van de twee bovengenoemde soorten kunnen worden gecategoriseerd, worden deze als type 0, ofwel "andere", aangegeven.

Tabel 6

soorten minutiae

Soort

Omschrijving

0

Andere

1

Eindigende lijn

2

Bifurcatie

6.1.2.   Plaatsing en soort minutiae

Om de plaatsing (locatie en hoekrichting) van individuele minutiae te bepalen wordt de volgende methode - die een uitbreiding is van de huidige norm INCITS 378-2004 - toegepast, zodat de templates stroken met deel 5 van norm ANSI INCITS 378-2004.

De positie of locatie van een minutia die een eindigende lijn voorstelt, is het vertakkingspunt van het mediale skelet in de "voren" direct voor de eindigende lijn. Bij verdunning van de drie benen van de "voren" tot een 1 pixel breed skelet, bepaalt het snijpunt de locatie van de minutia. Naar analogie is de locatie van de minutia in het geval van een bifurcatie het vertakkingspunt van het mediale skelet van de lijn. Bij verdunning van de drie benen van de lijn tot een 1 pixel breed skelet, bepaalt het snijpunt van de drie benen de locatie van de minutia.

Na omzetting van de eindigende lijnen in bifurcaties worden de minutiae van het dactyloscopisch beeld als bifurcaties weergegeven. De X- en Y-pixelassen van het snijpunt van de drie benen van elke minutia kunnen direct worden getrokken. De richting van de minutia kan worden bepaald aan de hand van elke skeletvormige bifurcatie. De drie benen van elke skeletvormige bifurcatie moeten worden beschouwd en het eindpunt van elk been moet worden bepaald. Figuur 6.1.2 illustreert de drie methodes die worden gebruikt om het einde van een been te bepalen op basis van een scanresolutie van 500 ppi.

Het eindpunt wordt bepaald in volgorde van voorkomen. De pixels worden berekend op basis van een scanresolutie van 500 ppi. Een andere scanresolutie zou een ander resultaat van de pixelberekening opleveren.

Afstand is 0,064" (de 32e pixel).

Eindpunt van het skeletbeen is gelegen tussen 0,02" tot 0,064" (de 10e tot de 32e pixel); er worden geen kortere benen gebruikt.

Een tweede bifurcatie komt voor op een afstand van 0,064" (voor de 32e pixel).

Image 22

De hoek van de minutiae wordt bepaald door vanuit het splitsingspunt drie virtuele stralen te projecteren tot aan het einde van elk been. De kleinste van de drie door die stralen gevormde hoeken wordt gesneden om de richting van de minutiae aan te geven.

6.1.3.   Assenstelsel

De minutiae van een vingerafdruk worden uitgedrukt door middel van een cartesisch assenstelsel. De locaties van minutiae worden weergegeven door hun x- en y-assen. Het assenstelsel vertrekt vanuit de linkerbovenhoek van het oorspronkelijke beeld, waarbij de x-as rechts omhoog en de y-as naar beneden loopt. Zowel de x- als de y-as van een minutia wordt in pixeleenheden vanuit het vertrekpunt weergegeven. Opgemerkt zij dat de locatie van het vertrekpunt en de meeteenheden niet overeenkomen met de conventie die in de definities van type 9 in ANSI/NIST-ITL 1-2000 wordt gehanteerd.

6.1.4.   Richting van de minutiae

Hoeken worden in een standaard wiskundige vorm uitgedrukt, met nul graden rechts en hoekvergrotingen tegen de wijzers van de klok in. De richting van geregistreerde hoeken is, bij eindigende lijnen, achterwaarts langs de lijn en, bij bifurcaties, naar het midden van de "voren". Deze conventie staat diametraal tegenover de conventie voor hoeken in de definities van type 9 in ANSI/NIST-ITL 1-2000.

6.2.   Velden voor logische-recordtype 9 in INCITS-378 Format

Alle velden van type-9 records worden als ASCII-tekst geregistreerd. In deze tagged-field record mogen geen binaire velden worden gebruikt.

6.2.1.   Veld 9.001: logische-recordlengte (Logical Record Length - LEN)

Dit verplichte ASCII-veld bevat de lengte van de logische record en specificeert het totale aantal bytes, daaronder begrepen elk karakter van elk veld in de record.

6.2.2.   Veld 9.002: beeldkarakterisering (Image Designation Character - IDC)

Dit verplichte veld van 2 bytes wordt gebruikt om de minutiaegegevens te identificeren en te lokaliseren. De IDC in dit veld moet overeenkomen met de IDC in het bestandsinhoudveld van de type-1 record.

6.2.3.   Veld 9.003: afdruktype (IMP)

In dit verplichte veld van 1 byte wordt aangegeven op welke wijze de vingerafdrukgegevens zijn verkregen. In dit veld wordt het afdruktype aangegeven door middel van de ASCII-waarde van de desbetreffende code uit tabel 4.

6.2.4.   Veld 9.004: formaat van de minutiae (Minutiæ format - FMT)

Dit veld bevat een "U", die aangeeft dat de vorm van de minutiae gebaseerd is op de norm M1-378. Informatie mag worden gecodeerd volgens de norm M1-378, maar alle gegevensvelden van de type-9 record moeten als ASCII-tekstveld blijven staan.

6.2.5.   Veld 9.126: CBEFF-gegevens (Common Biometric Exchange File Format)

Dit veld bevat drie soorten gegevens. Het eerste gegeven is de waarde "27" (0x1B). Dit is de identificatie van de "eigenaar" van het CBEFF die door de International Biometric Industry Association (IBIA) is toegewezen aan technisch comité M1 van de INCITS (InterNational Committee for Information Technology Standards). Het teken <US> scheidt dit item van de CBEFF Format Type, waaraan de waarde "513" (0x0201) wordt toegekend om aan te geven dat deze record alleen gegevens over de locatie en de hoekrichting bevat, zonder Extended Data Block-informatie. Het teken <US> scheidt dit item van de CBEFF Product Identifier (PID), waarmee de "eigenaar" van de coderingsapparatuur wordt geïdentificeerd. Die waarde wordt door de verkoper bepaald, en is te vinden op de website van de IBIA (www.ibia.org), voor zover ze daarop is bekendgemaakt.

6.2.6.   Veld 9.127: identificatie van de afnameapparatuur

Dit veld bevat twee informatie-elementen, gescheiden door het teken <US>. Het eerste informatie-element is "APPF" indien de apparatuur die oorspronkelijk voor de afname van de afdruk is gebruikt, gecertificeerd is en voldoet aan de eisen van aanhangsel F (IAFIS Image Quality Specification van 29 januari 1999) van CJIS-RS-0010, de specificaties inzake elektronische transmissie van vingerafdrukken van het FBI. Indien de apparatuur niet daaraan voldoet, is de waarde "NONE". Het tweede informatie-element is de identificatie van de afnameapparatuur, in casu een door de verkoper toegewezen productnummer van de afnameapparatuur. Indien de waarde "0" is, betekent dit dat de identificatie van de afnameapparatuur niet bekend is.

6.2.7.   Veld 9.128: lengte horizontale lijn (Horizontal Line Length - HLL)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal pixels op één enkele horizontale lijn in het doorgezonden beeld. Het maximumaantal pixels op één horizontale lijn is beperkt tot 65534.

6.2.8.   Veld 9.129: lengte verticale lijn (Vertical Line Length - VLL)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal horizontale lijnen in het doorgezonden beeld. Het maximumaantal pixels op één verticale lijn is beperkt tot 65534.

6.2.9.   Veld 9.130: schaaleenheden (Scale units - SLC)

In dit verplichte ASCII-veld wordt gespecificeerd welke eenheden zijn gebruikt om de samplefrequentie van het beeld weer te geven (pixeldensiteit). Een "1" in dit veld staat voor pixels per inch, terwijl een "2" voor pixels per centimeter staat. Een "0" in dit veld betekent dat geen schaal is opgegeven. In casu levert het quotiënt van HPS en VPS de pixel-aspect-verhouding op.

6.2.10.   Veld 9.131: horizontale pixelschaal (Horizontal pixel scale - HPS)

In dit verplichte ASCII-veld wordt de pixeldensiteit, uitgedrukt in gehele getallen, gespecificeerd die in de horizontale richting wordt gebruikt, voor zover de SLC de waarde "1" of "2" bevat. In alle andere gevallen wordt hiermee de horizontale component van de pixel-aspect-verhouding weergegeven.

6.2.11.   Veld 9.132: verticale pixelschaal (Vertical pixel scale - VPS)

In dit verplichte ASCII-veld wordt de pixeldensiteit, uitgedrukt in gehele getallen, gespecificeerd die in de verticale richting wordt gebruikt, voor zover de SLC de waarde "1" of "2" bevat. In alle andere gevallen wordt hiermee de verticale component van de pixel-aspect-verhouding weergegeven.

6.2.12.   Veld 9.133: vinger view

Dit verplichte veld bevat het viewnummer van de vinger dat bij de gegevens van deze record hoort. Het viewnummer begint met "0" en loopt telkens met 1 op tot "15".

6.2.13.   Veld 9.134: vingerpositie (Finger Position - FGP)

Dit veld bevat de code waarmee de positie van de vinger wordt aangeduid die de informatie in deze type-9 record heeft opgeleverd. Voor het aanduiden van de vinger- of handpalmpositie wordt een code van 1 tot 10 (zie tabel 5) of een handpalmcode (zie tabel 10) gebruikt.

6.2.14.   Veld 9.135: vingerkwaliteit

Dit veld geeft de kwaliteit aan van de algemene gegevens van de minutiae van een vinger, en heeft een waarde van 0 tot 100. Dit getal is een algemene aanduiding van de kwaliteit van de vingerrecord, en staat voor de kwaliteit van het oorspronkelijke beeld, van de minutia-extractie en van andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor de minutiaerecord.

6.2.15.   Veld 9.136: aantal minutiae

Dit verplichte veld bevat een telling van het aantal minutiae dat in deze logische record is vastgelegd.

6.2.16.   Veld 9.137: gegevens van de vingerminutiae

Dit verplichte veld bevat zes informatie-elementen, gescheiden door het teken <US>. Het bestaat uit verschillende subvelden die elk de gegevens van afzonderlijke minutiae bevatten. Het totale aantal minutiaesubvelden moet overeenstemmen met het totaal in veld 136. Het eerste informatie-element is het indexnummer van de minutiae, dat begint bij "1" en met "1" wordt vermeerderd voor elke extra minutia in de vingerafdruk. Het tweede en het derde informatie-element zijn de "x"- en "y"-assen van de minutiae, uitgedrukt in pixeleenheden. Het vierde informatie-element is de hoek van de minutiae, geregistreerd in eenheden van telkens twee graden. Die waarde is niet-negatief en gaat van 0 tot 179. Het vijfde informatie-element is het soort minutiae. De waarde "0" komt overeen met minutiae van het soort "OTHER" ("overige"), terwijl de waarde "1" overeenkomt met een eindigende lijn en de waarde "2" met een vertakkende lijn. Het zesde informatie-element geeft de kwaliteit van de minutiae weer. Die waarde gaat van minimaal 1 tot maximaal 100. De waarde "0" geeft aan dat geen kwaliteitsoordeel kan worden gegeven. Elk subveld wordt van het volgende subveld gescheiden door middel van het scheidingsteken <RS>.

6.2.17.   Veld 9.138: informatie over het lijnental ("ridge count")

Dit veld bestaat uit een serie subvelden die elk drie informatie-elementen bevatten. Het eerste informatie-element in het eerste subveld geeft de wijze van extractie van het lijnental aan. Een "0" betekent dat niets bekend is over de wijze van extractie van het lijnental, noch over hun volgorde in de record. Een "1" betekent dat voor elke middelste minutia gegevens over het lijnental zijn verkregen aan de hand van de dichtstbij gelegen minutiae in vier kwadranten, en dat de lijnentallen van alle middelste minutiae samen zijn opgenomen. Een "2" betekent dat voor elke middelste minutia gegevens over het lijnental zijn verkregen aan de hand van de dichtstbij gelegen minutiae in acht octanten, en dat de lijnentallen van alle middelste minutiae samen zijn opgenomen. De twee andere informatie-elementen van het eerste subveld bevatten beide de waarde "0". De informatie-elementen worden gescheiden door het scheidingsteken <US>. De volgende subvelden bevatten het verhoudingscijfer van de middelste minutiae als eerste informatie-element, het verhoudingscijfer van de nabijgelegen minutiae als tweede informatie-element en het aantal gekruiste lijnen als derde informatie-element. Subvelden worden van elkaar gescheiden door het scheidingsteken <RS>.

6.2.18.   Veld 9.139: informatie over de kern

Dit veld bestaat uit een subveld voor elke kern op de oorspronkelijke afbeelding. Elk subveld bestaat uit drie informatie-elementen. De eerste twee elementen bevatten de "x"- en "y"-asposities, uitgedrukt in pixeleenheden. Het derde informatie-element bevat de kernhoek, gemeten in eenheden van 2 graden. Die waarde is niet-negatief en gaat van 0 tot 179. Verschillende kernen worden van elkaar gescheiden door het scheidingsteken <RS>.

6.2.19.   Veld 9.140: informatie over de delta

Dit veld bestaat uit een subveld voor elke delta op de oorspronkelijke afbeelding. Elk subveld bestaat uit drie informatie-elementen. De eerste twee elementen bevatten de "x"- en "y"-asposities, uitgedrukt in pixeleenheden. Het derde informatie-element bevat de deltahoek, gemeten in eenheden van 2 graden. Die waarde is niet-negatief en gaat van 0 tot 179. Verschillende kernen worden van elkaar gescheiden door het scheidingsteken <RS>.

7.   Recordtype 13: sporenbeeld in variabele resolutie

De tagged-field type-13 logische record bevat beeldgegevens van sporenafbeeldingen. Die beelden worden naar de bevoegde diensten doorgestuurd, waar die automatisch worden "geëxtraheerd" of door personeel worden bewerkt zodat de gewenste informatie uit de beelden kan worden afgescheiden.

De record bevat informatie over de gebruikte scanresolutie, de beeldgrootte en andere parameters die voor de verwerking van het beeld nodig zijn, vastgelegd in de vorm van tagged-fields.

Tabel 7

vorm van recordtype 13 (sporenbeeld in variabele resolutie)

Ident

Cond. code

Veldnummer

Veldnaam

Type teken

Veldgrootte per geval

Aantal gevallen

Max.-aantal bytes

min.

max.

min

max

 

LEN

M

13.001

LOGISCHE RECORDLENGTE

N

4

8

1

1

15

IDC

M

13.002

BEELDAANWIJZINGSTEKEN

N

2

5

1

1

12

IMP

M

13.003

AFDRUKTYPE

A

2

2

1

1

9

SRC

M

13.004

DIENST VAN HERKOMST/ORI

AN

6

35

1

1

42

LCD

M

13.005

DATUM VAN VASTLEGGING VAN DE SPOREN

N

9

9

1

1

16

HLL

M

13.006

LENGTE HORIZONTALE LIJN

N

4

5

1

1

12

VLL

M

13.007

LENGTE VERTICALE LIJN

N

4

5

1

1

12

SLC

M

13.008

SCHAALEENHEDEN

N

2

2

1

1

9

HPS

M

13.009

HORIZONTALE PIXELSCHAAL

N

2

5

1

1

12

VPS

M

13.010

VERTICALE PIXELSCHAAL

N

2

5

1

1

12

CGA

M

13.011

COMPRIMERINGSALGORITME

A

5

7

1

1

14

BPX

M

13.012

BITS PER PIXEL

N

2

3

1

1

10

FGP

M

13.013

VINGERPOSITIE

N

2

3

1

6

25

RSV

 

13.014

VOORBEHOUDEN VOOR TOEKOMSTIGE DEFINITIE

13.019

COM

O

13.020

OPMERKINGEN

A

2

128

0

1

135

RSV

 

13.021

VOORBEHOUDEN VOOR TOEKOMSTIGE DEFINITIE

13.199

UDF

O

13.200

DOOR DE GEBRUIKER GEDEFINIEERDE VELDEN

13.998

DAT

M

13.999

BEELDGEGEVENS

B

2

1

1

Legende: N = numeriek; A = alfabetisch; AN = alfanumeriek; B = binair.

7.1.   Velden voor logische-recordtype 13

In de volgende alinea's wordt beschreven welke gegevens in de verschillende velden van logische-recordtype 13 worden opgenomen.

In een logische record van type 13 wordt informatie in genummerde velden verstrekt. De eerste twee velden van deze record moeten worden gerangschikt, en het veld met de beeldgegevens dient het laatste fysieke veld in de record te zijn. Tabel 7 bevat per veld van een type-13 record de "voorwaardelijkheidscode", te weten: "M" ("Mandatory"/verplicht) of "O" ("Optional"/facultatief), het veldnummer, de veldnaam, de karaktersoort, de veldgrootte en het minimale en maximale aantal keren dat het voorkomt ("occurrence limits"). In de laatste kolom staat de maximale bytegrootte van het veld, weergegeven als veldnummer van drie cijfers. Wanneer meer cijfers worden gebruikt voor het veldnummer, zal de maximale bytegrootte navenant stijgen. De twee gegevens in de "field size per occurrence" omvatten ook alle karakterscheidingstekens die in het betreffende veld worden gebruikt. Het "totale aantal bytes" bevat het veldnummer, de informatie en alle karakterscheidingstekens, inclusief het teken "GS".

7.1.1.   Veld 13.001: logische-recordlengte (Logical Record Length - LEN)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het totale aantal bytes in de type 13-logische record. In veld 13.001 wordt de lengte van de record aangegeven, met inbegrip van elk karakter van elk veld in de record, en de informatiescheidingstekens.

7.1.2.   Veld 13.002: beeldkarakterisering (Image Designation Character - IDC)

Dit verplichte ASCII-veld wordt gebruikt om de gegevens van het sporenbeeld in de record te identificeren. Deze IDC komt overeen met de IDC in het bestandsinhoudveld (CNT) van de type-1 record.

7.1.3.   Veld 13.003: afdruktype (IMP)

Dit verplichte ASCII-veld van 1 of 2bytes bevat een beschrijving van de wijze waarop het sporenbeeld is verkregen. Dit veld bevat de sporencode, die wordt gekozen uit tabel 4 (vinger) of tabel 9 (handpalm).

7.1.4.   Veld 13.004: dienst van herkomst (Source agency/ORI (SRC))

Dit verplichte ASCII-veld bevat de identificatie van de overheidsdienst of organisatie waarvan de foto (afbeelding gezicht) in de record oorspronkelijk afkomstig is. Normaliter bevat dit veld de identificatie van de dienst van herkomst (Originating Agency Identifier - ORI) van de dienst waar het beeld is vastgelegd. Het bestaat uit twee informatie-elementen van het volgende formaat: CC/dienst.

Het eerste informatie-element is de Interpol-landencode (twee alfanumerieke karakters). Het tweede element, de dienst, is een identificatie van de dienst in vrije tekst met ten hoogste 32 alfanumerieke karakters.

7.1.5.   Veld 13.005: datum van vastlegging van de sporen (Latent capture date - LCD)

Dit verplichte ASCII-veld bevat de datum waarom het sporenbeeld in de record is vastgelegd. Dit verplichte ASCII-veld bevat de datum van afname van het handpalmafdrukbeeld. CCYY staat voor het jaar waarin het beeld is vastgelegd; MM voor de tientallen en eenheden van de maand, en DD voor de tientallen en eenheden van de dag van de maand. Bijvoorbeeld: 20000229 = 29 februari 2000. De volledige datum moet een geldige datum zijn.

7.1.6.   Veld 13.006: lengte horizontale lijn (Horizontal Line Length - HLL)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal pixels op één enkele horizontale lijn in het doorgezonden beeld.

7.1.7.   Veld 13.007: lengte verticale lijn (Vertical Line Length - VLL)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal horizontale lijnen in het doorgezonden beeld.

7.1.8.   Veld 13.008: schaaleenheden (Scale units - SLC)

In dit verplichte ASCII-veld wordt gespecificeerd welke eenheden zijn gebruikt om de samplefrequentie van het beeld weer te geven (pixeldensiteit). Een "1" in dit veld staat voor pixels per inch, terwijl een "2" voor pixels per centimeter staat. Een "0" in dit veld betekent dat geen schaal is opgegeven. In casu levert het quotiënt van HPS en VPS de pixel-aspect-verhouding op.

7.1.9.   Veld 13.009: horizontale pixelschaal (Horizontal pixel scale - HPS)

In dit verplichte ASCII-veld wordt de pixeldensiteit, uitgedrukt in gehele getallen, gespecificeerd die in de horizontale richting wordt gebruikt, voor zover de SLC de waarde "1" of "2" bevat. In alle andere gevallen wordt hiermee de horizontale component van de pixel-aspect-verhouding weergegeven.

7.1.10.   Veld 13.010: verticale pixelschaal (Vertical pixel scale — VPS)

In dit verplichte ASCII-veld wordt de pixeldensiteit, uitgedrukt in gehele getallen, gespecificeerd die in de verticale richting wordt gebruikt, voor zover de SLC de waarde "1" of "2" bevat. In alle andere gevallen wordt hiermee de verticale component van de pixel-aspect-verhouding weergegeven.

7.1.11.   Veld 13.011: comprimeringsalgoritme (CGA)

In dit verplichte ASCII-veld wordt aangegeven welke algoritme is gebruikt om de grijswaardenbeelden te comprimeren. Zie aanhangsel 39-7 voor de comprimeringscodes.

7.1.12.   Veld 13.012: bits per pixel (BPX)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal bits dat wordt gebruikt om een pixel weer te geven. Dit veld bevat een waarde van "8" voor normale grijswaarden van "0" tot "255". Elke waarde groter dan "8" in dit veld geeft een grijswaardepixel met grotere precisie weer.

7.1.13.   Veld 13.013: vinger/handpalmpositie (FGP)

Dit verplichte tagged-field bevat een of meer mogelijke vinger- of handpalmposities die met het sporenbeeld kunnen overeenkomen. De decimale code die met de gekende of meest voor de hand liggende vingerpositie overeenkomt, staat in tabel 5 en de code die met de meest waarschijnlijke handpalmpositie overeenkomt, in tabel 10; deze codes worden als ASCII-subveld van één of twee karakters opgenomen. Andere vinger- en/of handpalmposities kunnen worden opgegeven door de desbetreffende positiecodes als subvelden op te nemen, gescheiden door het teken "RS". De code "0", voor "onbekende vinger", wordt gebruikt voor elke vingerpositie van één tot tien. De code "20", voor "onbekende handpalm", wordt gebruikt voor elke opgenomen handpalmpositie.

7.1.14.   Veld 13.014-019: voorbehouden voor toekomstige definities (Reserved for future definition - RSV)

Deze velden zijn voorbehouden voor het opnemen van toekomstige herzieningen van deze norm. In dit stadium van herziening worden deze velden niet gebruikt. Indien deze velden voorkomen, moeten zij worden genegeerd.

7.1.15.   Veld 13.020: opmerking (Comment - COM)

Dit facultatieve veld kan worden gebruikt om opmerkingen of andere informatie in ASCII-tekst op te nemen bij de gegevens van het sporenbeeld.

7.1.16.   Veld 13.021-199: voorbehouden voor toekomstige definities (Reserved for future definition - RSV)

Deze velden zijn voorbehouden voor het opnemen van toekomstige herzieningen van deze norm. In dit stadium van herziening worden deze velden niet gebruikt. Indien deze velden voorkomen, moeten zij worden genegeerd.

7.1.17.   Veld 13.200-998: gebruikergebonden velden (User-defined fields - UDF)

Dit zijn door de gebruiker te definiëren velden die voor toekomstige eisen zullen worden gebruikt. De omvang en inhoud worden door de gebruiker bepaald, in samenspraak met de ontvangende dienst. Indien deze velden worden gebruikt, bevatten zij gegevens in ASCII-tekst.

7.1.18.   Veld 13.999: beeldgegevens (DAT)

Dit veld bevat alle gegevens van het afgenomen sporenbeeld. Het krijgt steeds veldnummer 999 en moet altijd het laatste fysieke veld in de record zijn. Zo wordt "13.999:" gevolgd door beeldgegevens, binair weergegeven.

Normaliter wordt elke pixel van niet-gecomprimeerde grijswaardengegevens gequantiseerd tot acht bits (256 grijsniveaus) in één byte. Indien de inhoud van BPX-veld 13.012 groter of kleiner is dan "8", zal het aantal bytes dat nodig is om een pixel te bevatten verschillend zijn. In het geval van comprimering worden de pixelgegevens gecomprimeerd overeenkomstig de in het GCA-veld gespecificeerde comprimeringstechniek.

7.2.   Einde van recordtype 13: sporenbeeld in variabele resolutie

Ter wille van de samenhang wordt onmiddellijk na de laatste databyte van veld 13.999 een "FS"-scheidingsteken gebruikt als afscheiding van de volgende logische record. Dit scheidingsteken moet worden meegerekend in de veldlengte van een type-13 record.

8.   Recordtype 15: handpalmafdrukbeeld in variabele resolutie

De tagged-field type-15 logische record bevat gegevens over het handpalmafdrukbeeld en wordt gebruikt om deze gegevens uit te wisselen, samen met vaste en gebruikergebonden tekstinformatievelden die bij het gedigitaliseerde beeld horen. De record bevat informatie over de gebruikte scanresolutie, de beeldgrootte en andere parameters of opmerkingen die voor de verwerking van het beeld nodig zijn, vastgelegd in de vorm van tagged-fields. Wanneer handpalmafdrukbeelden naar andere diensten worden doorgezonden, worden die door de ontvangende diensten verwerkt zodat daaruit de informatie kan worden gewonnen die nodig is om een overeenkomst te kunnen vaststellen.

De beeldgegevens worden rechtstreeks van de betrokkene verkregen door middel van een live-scanapparaat, dan wel een handpalmafdrukkaart of andere media waarop de handpalmafdruk van de betrokkene staat.

De methodes die voor de afname van handpalmafdrukbeelden worden gebruikt, moeten een reeks beelden voor elke hand mogelijk maken. Die reeks omvat de zijkant van de hand (het deel onder de pink) als gescand beeld, en de volledige handpalm, gaande van de pols tot de vingertippen in een of twee gescande beelden. Indien de volledige handpalm in twee beelden wordt weergegeven, gaat het onderste beeld van de pols tot de bovenkant van het interdigitale gebied (derde vingergewricht), met inbegrip van de duimmuis (thenar) en de pinkmuis (hypothenar). Het bovenste beeld gaat van de onderkant van het interdigitale gebied tot de bovenkant van de vingertoppen. Zo ontstaat een voldoende grote overlapping tussen de twee beelden over het interdigitale gebied van de handpalm. Het matchen van de lijnstructuur en de details in die gemeenschappelijke zone levert een onderzoeker genoegzaam bewijs dat de beide beelden van dezelfde handpalm afkomstig zijn.

Aangezien een handpalmafdrukopdracht voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt, kan die een of meer unieke afbeeldingen van de handpalm of hand bevatten. Een volledige handpalmafdrukrecordreeks voor een individu bevat normaliter de beelden van de zijkant van de hand (het deel onder de pink) en de volledige handpalm van elke hand. Aangezien een tagged-field logische-beeldrecord slechts één binair veld bevat, is er voor elke zijkant van de hand (het deel onder de pink) een aparte type-15 record nodig en één of twee type-15 records voor elke volledige handpalm. Er zijn dus vier tot zes type-15 records nodig om de handpalmafdrukken van de betrokkene weer te geven bij een normale handpalmafdrukopdracht.

8.1.   Velden voor logische-recordtype 15

In de volgende alinea's wordt beschreven welke gegevens in de verschillende velden van logische-recordtype 15 worden opgenomen.

In een logische record van type 15 wordt informatie in genummerde velden verstrekt. De eerste twee velden van deze record moeten worden gerangschikt, en het veld met de beeldgegevens dient het laatste fysieke veld in de record te zijn. Tabel 8 bevat per veld van een type-15 record de "voorwaardelijkheidscode", te weten: "M" ("Mandatory"/verplicht) of "O" ("Optional"/facultatief), het veldnummer, de veldnaam, de karaktersoort, de veldgrootte en het minimale en maximale aantal keren dat het voorkomt ("occurrence limits"). In de laatste kolom staat de maximale bytegrootte van het veld, weergegeven als veldnummer van drie cijfers. Wanneer meer cijfers worden gebruikt voor het veldnummer, zal de maximale bytegrootte navenant stijgen. De twee gegevens in de "field size per occurrence" omvatten ook alle karakterscheidingstekens die in het betreffende veld worden gebruikt. Het "totale aantal bytes" bevat het veldnummer, de informatie en alle karakterscheidingstekens, inclusief het teken "GS".

8.1.1.   Veld 15.001: logische-recordlengte (Logical Record Length - LEN)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het totale aantal bytes in de type 15-logische record. In veld 15.001 wordt de lengte van de record aangegeven, met inbegrip van elk karakter van elk veld in de record, en de informatiescheidingstekens.

8.1.2.   Veld 15.002: beeldkarakterisering (Image Designation Character - IDC)

Dit verplichte ASCII-veld wordt gebruikt om het handpalmafdrukbeeld in de record te identificeren. Deze IDC komt overeen met de IDC in het bestandsinhoudveld (CNT) van de type-1 record.

8.1.3.   Veld 15.003: afdruktype (IMP)

Dit verplichte ASCII-veld van 1 byte bevat een beschrijving van de wijze waarop het handpalmafdrukbeeld is verkregen. In dit veld wordt de overeenkomstige code uit tabel 9 ingevoerd.

8.1.4.   Veld 15.004: dienst van herkomst (Source agency/ORI (SRC))

Dit verplichte ASCII-veld bevat de identificatie van de overheidsdienst of organisatie waarvan de foto (afbeelding gezicht) in de record oorspronkelijk afkomstig is. Normaliter bevat dit veld de identificatie van de dienst van herkomst (Originating Agency Identifier - ORI) van de dienst waar het beeld is vastgelegd. Het bestaat uit twee informatie-elementen van het volgende formaat: CC/dienst.

Het eerste informatie-element is de Interpol-landencode (twee alfanumerieke karakters). Het tweede element, de dienst, is een identificatie van de dienst in vrije tekst met ten hoogste 32 alfanumerieke karakters.

8.1.5.   Veld 15.005: datum van afname van de handpalmafdruk (Palmprint capture date - PCD)

Dit verplichte ASCII-veld bevat de datum van afname van het handpalmafdrukbeeld. Dit verplichte ASCII-veld bevat de datum van afname van het handpalmafdrukbeeld. CCYY staat voor het jaar waarin het beeld is vastgelegd; MM voor de tientallen en eenheden van de maand, en DD voor de tientallen en eenheden van de dag in de maand. Bijvoorbeeld: 20000229 = 29 februari 2000. De volledige datum moet een geldige datum zijn.

8.1.6.   Veld 15.006: lengte horizontale lijn (Horizontal Line Length - HLL)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal pixels op één enkele horizontale lijn in het doorgezonden beeld.

8.1.7.   Veld 15.007: lengte verticale lijn (Vertical Line Length - VLL)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal horizontale lijnen in het doorgezonden beeld.

8.1.8.   Veld 15.008: schaaleenheden (Scale units - SLC)

In dit verplichte ASCII-veld wordt gespecificeerd welke eenheden zijn gebruikt om de samplefrequentie van het beeld weer te geven (pixeldensiteit). Een "1" in dit veld staat voor pixels per inch, terwijl een "2" voor pixels per centimeter staat. Een "0" in dit veld betekent dat geen schaal is opgegeven. In casu levert het quotiënt van HPS en VPS de pixel-aspect-verhouding op.

8.1.9.   Veld 15.009: horizontale pixelschaal (Horizontal pixel scale - HPS)

In dit verplichte ASCII-veld wordt de pixeldensiteit, uitgedrukt in gehele getallen, gespecificeerd die in de horizontale richting wordt gebruikt, voor zover de SLC de waarde "1" of "2" bevat. In alle andere gevallen wordt hiermee de horizontale component van de pixel-aspect-verhouding weergegeven.

8.1.10.   Veld 15.010: verticale pixelschaal (Vertical pixel scale - VPS)

In dit verplichte ASCII-veld wordt de pixeldensiteit, uitgedrukt in gehele getallen, gespecificeerd die in de verticale richting wordt gebruikt, voor zover de SLC de waarde "1" of "2" bevat. In alle andere gevallen wordt hiermee de verticale component van de pixel-aspect-verhouding weergegeven.

Tabel 8

vorm van recordtype 15 (handpalmafdruk in variabele resolutie)

Ident

Cond. code

Veldnummer

Veldnaam

Type teken

Veldgrootte per geval

Aantal gevallen

Max.-aantal bytes

min.

max.

min

max

 

LEN

M

15.001

LOGISCHE RECORDLENGTE

N

4

8

1

1

15

IDC

M

15.002

BEELDAANWIJZINGSTEKEN

N

2

5

1

1

12

IMP

M

15.003

AFDRUKTYPE

N

2

2

1

1

9

SRC

M

15.004

DIENST VAN HERKOMST/ORI

AN

6

35

1

1

42

PCD

M

15.005

DATUM VAN VASTLEGGING VAN DE HANDPALM

N

9

9

1

1

16

HLL

M

15.006

LENGTE HORIZONTALE LIJN

N

4

5

1

1

12

VLL

M

15.007

LENGTE VERTICALE LIJN

N

4

5

1

1

12

SLC

M

15.008

SCHAALEENHEDEN

N

2

2

1

1

9

HPS

M

15.009

HORIZONTALE PIXELSCHAAL

N

2

5

1

1

12

VPS

M

15.010

VERTICALE PIXELSCHAAL

N

2

5

1

1

12

CGA

M

15.011

COMPRIMERINGSALGORITME

AN

5

7

1

1

14

BPX

M

15.012

BITS PER PIXEL

N

2

3

1

1

10

PLP

M

15.013

HANDPALMAFDRUKPOSITIE

N

2

3

1

1

10

RSV

 

15.014

VOORBEHOUDEN VOOR TOEKOMSTIGE OPNAME

15.019

COM

O

15.020

COMMENT

AN

2

128

0

1

128

RSV

 

15.021

VOORBEHOUDEN VOOR TOEKOMSTIGE OPNAME

15.199

UDF

O

15.200

DOOR DE GEBRUIKER GEDEFINIEERDE VELDEN

15.998

DAT

M

15.999

BEELDGEGEVENS

B

2

1

1


Tabel 9

Soort handpalmafdruk

Omschrijving

Code

Live handpalmscan

10

Niet-live-handpalmscan

11

Latente handpalmafdruk

12

Latente handpalmtracering

13

Latente handpalmfoto

14

Latente handpalmlift

15

8.1.11.   Veld 15.011: comprimeringsalgoritme (CGA)

In dit verplichte ASCII-veld wordt aangegeven welke algoritme is gebruikt om de grijswaardenbeelden te comprimeren. Indien de waarde in dit veld "NONE" is, betekent dit dat de gegevens in deze record niet zijn gecomprimeerd. Voor beelden die moeten worden gecomprimeerd, bevat dit veld de meest aangewezen methode voor het comprimeren van afdrukbeelden van de tien vingers. Voor de definitie van geldige comprimeringscodes: zie aanhangsel 39-7.

8.1.12.   Veld 15.012: bits per pixel (BPX)

Dit verplichte ASCII-veld bevat het aantal bits dat wordt gebruikt om een pixel weer te geven. Dit veld bevat een waarde van "8" voor normale grijswaarden van "0" tot "255". Elke waarde groter of kleiner dan "8" in dit veld geeft een grijswaardepixel met respectievelijk grotere of kleinere precisie weer.

Tabel 10

Handpalmcodes, -zones en -afmetingen

Handpalmpositie

Handpalmcode

Beeldoppervlak (mm2)

Breedte (mm)

Hoogte (mm)

Handpalm niet gekend

20

28387

139,7

203,2

Volledige rechterhandpalm

21

28387

139,7

203,2

Zijkant rechterhandpalm

22

5645

44,5

127,0

Volledige linkerhandpalm

23

28387

139,7

203,2

Zijkant linkerhandpalm

24

5645

44,5

127,0

Rechterhandpalm (onderste deel)

25

19516

139,7

139,7

Rechterhandpalm (bovenste deel)

26

19516

139,7

139,7

Linkerhandpalm (onderste deel)

27

19516

139,7

139,7

Linkerhandpalm (bovenste deel)

28

19516

139,7

139,7

Rechts (overig)

29

28387

139,7

203,2

Links (overig)

30

28387

139,7

203,2

8.1.13.   Veld 15.013: positie handpalmafdruk (Palmprint position - PLP)

Dit verplichte tagged-field bevat de handpalmafdrukpositie die overeenkomt met het handpalmafdrukbeeld. Het decimale codenummer dat overeenkomt met de gekende of meest waarschijnlijke handpalmafdrukpositie staat in tabel 10 en wordt weergegeven als ASCII-subveld van 2 karakters. Tabel 10 bevat tevens de maximale beeldvlakken en -afmetingen voor elke mogelijke positie van de handpalmafdruk.

8.1.14.   Veld 15.014-019: voorbehouden voor toekomstige definities (Reserved for future definition - RSV)

Deze velden zijn voorbehouden voor het opnemen van toekomstige herzieningen van deze norm. In dit stadium van herziening worden deze velden niet gebruikt. Indien deze velden voorkomen, moeten zij worden genegeerd.

8.1.15.   Veld 15.020: opmerking (Comment - COM)

Dit facultatieve veld kan worden gebruikt om opmerkingen of andere informatie in ASCII-tekst op te nemen bij de gegevens van het handpalmafdrukbeeld.

8.1.16.   Veld 15.021-199: voorbehouden voor toekomstige definities (Reserved for future definition - RSV)

Deze velden zijn voorbehouden voor het opnemen van toekomstige herzieningen van deze norm. In dit stadium van herziening worden deze velden niet gebruikt. Indien deze velden voorkomen, moeten zij worden genegeerd.

8.1.17.   Veld 15.200-998: gebruikergebonden velden (User-defined fields - UDF)

Dit zijn door de gebruiker te definiëren velden die voor toekomstige eisen zullen worden gebruikt. De omvang en inhoud worden door de gebruiker bepaald, in samenspraak met de ontvangende dienst. Indien deze velden worden gebruikt, bevatten zij gegevens in ASCII-tekst.

8.1.18.   Veld 15.999: beeldgegevens (DAT)

Dit veld bevat alle gegevens van het afgenomen beeld van de handpalmafdruk. Het krijgt steeds veldnummer 999 en moet altijd het laatste fysieke veld in de record zijn. Zo wordt "15.999:" gevolgd door beeldgegevens, binair weergegeven. Normaliter wordt elke pixel van niet-gecomprimeerde grijswaardengegevens gekwantiseerd tot acht bits (256 grijsniveaus) in één byte. Indien de inhoud van BPX-veld 15.012 groter of kleiner is dan "8", zal het aantal bytes dat nodig is om een pixel te bevatten verschillend zijn. In het geval van comprimering worden de pixelgegevens gecomprimeerd overeenkomstig de in het CGA-veld gespecificeerde comprimeringstechniek.

8.2.   Einde van recordtype 15: handpalmafdrukbeeld in variabele resolutie

Ter wille van de samenhang wordt onmiddellijk na de laatste databyte van veld 15.999 een "FS"-scheidingsteken gebruikt als afscheiding van de volgende logische record. Dit scheidingsteken moet worden meegerekend in de veldlengte van een type-15 record.

8.3.   Andere records van type 15 (handpalmafdrukbeelden in variabele resolutie)

Het bestand kan nog andere type-15 records bevatten. Voor elk extra handpalmafdrukbeeld is een volledige type-15 logische record en een "FS"-scheidingsteken vereist.

Tabel 11

maximumaantal ter verificatie geaccepteerde mogelijke "hits" per transmissie

Soort AFIS-zoekopdracht

TP/TP

LT/TP

LP/PP

TP/UL

LT/UL

PP/ULP

LP/ULP

Maximumaantal kandidaten

1

10

5

5

5

5

5

Soorten zoekopdrachten:

 

TP/TP: volledige afdruk (tien vingers) in bestand van volledige afdrukken (tien vingers)

 

LT/TP: vingerafdrukspoor in bestand van volledige afdrukken (tien vingers)

 

LP/PP: handpalmafdrukspoor in bestand van handpalmafdrukken

 

TP/UL: volledige afdruk (tien vingers) in bestand van onopgeloste vingerafdruksporen

 

LT/UL: vingerafdrukspoor in bestand van onopgeloste vingerafdruksporen

 

PP/ULP: handpalmafdruk in bestand van onopgeloste handpalmafdruksporen

 

LP/ULP: handpalmafdrukspoor in bestand van onopgeloste handpalmafdruksporen

9.   Aanhangsels bij hoofdstuk 2 (uitwisseling van dactyloscopische gegevens)

9.1.   Aanhangsel 39-1: Codes ASCII-scheidingstekens

ASCII

Positie (2)

Omschrijving

LF

1/10

Scheidt foutcodes in veld 2.074

FS

1/12

Scheidt logische records van een bestand

GS

1/13

Scheidt velden van een logisch record

RS

1/14

Scheidt de subvelden van een recordveld

US

1/15

Scheidt afzonderlijke informatie-elementen van het veld of subveld

9.2.   Aanhangsel 39-2: Berekening alfanumeriek controlekarakter

Voor TCN en TCR (velden 1.09 en 1.10):

Het getal dat overeenkomt met het controlekarakter wordt met de volgende formule verkregen:

 

(YY * 108 + SSSSSSSS) Modulo 23

waarbij YY en SSSSSSSS de numerieke waarden zijn van respectievelijk de laatste twee cijfers van het jaar en het serienummer.

Aan de hand daarvan wordt het controlekarakter verkregen op basis van navolgende overzichtstabel.

Voor CRO (veld 2.010)

Het getal dat overeenkomt met het controlekarakter wordt met de volgende formule verkregen:

 

(YY * 106 + NNNNNN) Modulo 23

waarbij YY en NNNNNN de numerieke waarden zijn van respectievelijk de laatste twee cijfers van het jaar en het serienummer.

Aan de hand daarvan wordt het controlekarakter verkregen op basis van navolgende overzichtstabel.

Overzichtstabel controlekarakters

1-A

9-J

17-T

2-B

10-K

18-U

3-C

11-L

19-V

4-D

12-M

20-W

5-E

13-N

21-X

6-F

14-P

22-Y

7-G

15-Q

0-Z

8-H

16-R

 

9.3.   Aanhangsel 39-3: Karaktercodes

7-bit ANSI-code voor de onderlinge uitwisseling van informatie

ASCII-karakterset

+

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

30

 

 

 

!

#

$

%

&

40

(

)

*

+

,

-

.

/

0

1

50

2

3

4

5

6

7

8

9

:

;

60

<

=

>

?

@

A

B

C

D

E

70

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

80

P

Q

R

S

T

U

V

W

X

Y

90

Z

[

\

]

^

_

`

a

b

c

100

d

e

f

g

h

i

j

k

l

m

110

n

o

p

q

r

s

t

u

v

w

120

x

y

z

{}{

|

}}

~

 

 

 

9.4.   Aanhangsel 39-4: Overzicht opdrachten

Type-1 record (verplicht)

Identificator

Veldnummer

Veldnaam

CPS/PMS

SRE

ERR

LEN

1.001

Logische-recordlengte

M

M

M

VER

1.002

Versienummer

M

M

M

CNT

1.003

Inhoud bestand

M

M

M

TOT

1.004

Transactietype

M

M

M

DAT

1.005

Date

M

M

M

PRY

1.006

Prioriteit

M

M

M

DAI

1.007

Agentschap van bestemming

M

M

M

ORI

1.008

Dienst van herkomst

M

M

M

TCN

1.009

Opdrachtcontrolenummer

M

M

M

TCR

1.010

Referentie van de transactiecontrole

C

M

M

NSR

1.011

Native scanning-resolutie

M

M

M

NTR

1.012

Nominale transmissieresolutie

M

M

M

DOM

1.013

Domeinnaam

M

M

M

GMT

1.014

Greenwich mean time

M

M

M

Kolom voorwaardelijkheidsindicatie:

O = "Optional" (facultatief); M = "Mandatory" (verplicht); C = "Conditional" (voorwaarde in het geval van een antwoord aan de dienst van herkomst)

Type-2 record (verplicht)

Identificator

Veldnummer

Veldnaam

CPS/PMS

MPS/MMS

SRE

ERR

LEN

2.001

Logische-recordlengte

M

M

M

M

IDC

2.002

Beeldkarakterisering

M

M

M

M

SYS

2.003

Systeeminformatie

M

M

M

M

CNO

2.007

Zaaknummer

M

C

SQN

2.008

Volgnummer

C

C

MID

2.009

Latente identificatiecode

C

C

CRN

2.010

Strafrechtelijk referentienummer

M

C

MN1

2.012

Identificatienummer

C

C

MN2

2.013

Identificatienummer

C

C

MN3

2.014

Identificatienummer

C

C

MN4

2.015

Identificatienummer

C

C

INF

2.063

Aanvullende gegevens

O

O

O

O

RLS

2.064

Lijst van respondenten

M

ERM

2.074

Status/foutmelding

M

ENC

2.320

Geraamd aantal kandidaten

M

M

Kolom voorwaardelijkheidsindicatie:

O = "Optional" (facultatief); V = "Mandatory" (verplicht); C = "Conditional" (voorwaarde) indien data beschikbaar zijn

*

=

indien de gegevenstransmissie op de interne wetgeving is gebaseerd (en niet onder de artikelen 533 en 534 van deze overeenkomst valt)

9.5.   Aanhangsel 39-5: Definities type-1 record

Identificator

Conditie

Veldnummer

Veldnaam

Karaktertype

Voorbeeldgegevens

LEN

M

1.001

Logische-recordlengte

N

1.001:230{}{GS}}

VER

M

1.002

Versienummer

N

1.002:0300{}{GS}}

CNT

M

1.003

Inhoud bestand

N

1.003:1{}{US}}15{}{RS}}2{}{US}}00{}{RS}}4{}{US}}01{}{RS}}4{}{US}}02{}{RS}}4{}{US}}03{}{RS}}4{}{US}}04{}{RS}}4{}{US}}05{}{RS}}4{}{US}}06{}{RS}}4{}{US}}07{}{RS}}4{}{US}}08{}{RS}}4{}{US}}09{}{RS}}4{}{US}}10{}{RS}}4{}{US}}11{}{RS}}4{}{US}}12{}{RS}}4{}{US}}13{}{RS}}4{}{US}}14{}{GS}}

TOT

M

1.004

Transactietype

A

1.004:CPS{}{GS}}

DAT

M

1.005

Datum

N

1.005:20050101{}{GS}}

PRY

M

1.006

Prioriteit

N

1.006:4{}{GS}}

DAI

M

1.007

Agentschap van bestemming

1*

1.007:DE/BKA{}{GS}}

ORI

M

1.008

Agentschap van herkomst

1*

1.008:NL/NAFIS{}{GS}}

TCN

M

1.009

Opdrachtcontrolenummer

AN

1.009:0200000004F{}{GS}}

TCR

C

1.010

Referentie van de transactiecontrole

AN

1.010:0200000004F{}{GS}}

NSR

M

1.011

Native scanning-resolutie

AN

1.011:19.68{}{GS}}

NTR

M

1.012

Nominale transmissieresolutie

AN

1.012:19,68{}{GS}}

DOM

M

1.013

Domeinnaam

AN

1.013: INT-I{}{US}}4,22{}{GS}}

GMT

M

1.014

Greenwich Mean Time

AN

1.014:20050101125959Z

Kolom voorwaardelijkheidsindicatie: O = "Optional" (facultatief), M = "Mandatory" (verplicht), C = "Conditional" (voorwaarde)

Kolom karaktertype: A = alfanumeriek, N = numeriek, B = binair

1* toegestane karakters voor de benaming van de dienst zijn ["0..9", "A..Z", "a..z", "_", ".", "", "-"]

9.6.   Aanhangsel 39-6: Definities type-2 record

Tabel A.6.1

CPS- en PMS-opdracht

Identificator

Conditie

Veld-nummer

Veldnaam

Karaktertype

Voorbeeldgegevens

LEN

M

2.001

Logische-recordlengte

N

2.001:909{}{GS}}

IDC

M

2.002

Beeldkarakterisering

N

2.002:00{}{GS}}

SYS

M

2.003

Systeeminformatie

N

2.003:0422{}{GS}}

CRN

M

2.010

Strafrechtelijk referentienummer

AN

2.010:DE/E999999999{}{GS}}

INF

O

2.063

Aanvullende gegevens

1*

2.063: aanvullende gegevens 123{}{GS}}

ENC

M

2.320

Geraamd aantal kandidaten

N

2.320:1{}{GS}}


Tabel A.6.2

SRE-opdracht

Identificator

Conditie

Veldnummer

Veldnaam

Karaktertype

Voorbeeldgegevens

LEN

M

2.001

Logische-recordlengte

N

2.001:909{}{GS}}

IDC

M

2.002

Beeldkarakterisering

N

2.002:00{}{GS}}

SYS

M

2.003

Systeeminformatie

N

2.003:0422{}{GS}}

CRN

C

2.010

Strafrechtelijk referentienummer

AN

2.010:NL/2222222222{}{GS}}

MN1

C

2.012

Identificatienummer

AN

2.012:E999999999{}{GS}}

MN2

C

2.013

Identificatienummer

AN

2.013:E999999999{}{GS}}

MN3

C

2.014

Identificatienummer

N

2.014:0001{}{GS}}

MN4

C

2.015

Identificatienummer

A

2.015:A{}{GS}}

INF

O

2.063

Aanvullende gegevens

1*

2.063:Aanvullende gegevens 123{}{GS}}

RLS

M

2.064

Lijst van respondenten

AN

2.064:CPS{}{RS}}I{}{RS}}001/001{}{RS}}999999{}{GS}}


Tabel A.6.3

ERR-opdracht

Identificator

Conditie

Veldnummer

Veldnaam

Karaktertype

Voorbeeldgegevens

LEN

M

2.001

Logische-recordlengte

N

2.001:909{}{GS}}

IDC

M

2.002

Beeldkarakterisering

N

2.002:00{}{GS}}

SYS

M

2.003

Systeeminformatie

N

2.003:0422{}{GS}}

MN1

M

2.012

Identificatienummer

AN

2.012:E999999999{}{GS}}

MN2

C

2.013

Identificatienummer

AN

2.013:E999999999{}{GS}}

MN3

C

2.014

Identificatienummer

N

2.014:0001{}{GS}}

MN4

C

2.015

Identificatienummer

A

2.015:A{}{GS}}

INF

O

2.063

Aanvullende gegevens

1*

2.063:Aanvullende gegevens 123{}{GS}}

ERM

M

2.074

Status/foutmelding

AN

2.074: 201: IDC - 1 FIELD 1.009 WRONG CONTROL CHARACTER {}{LF}} 115: IDC 0 FIELD 2.003 INVALID SYSTEM INFORMATION {}{GS}}


Tabel A.6.4

MPS- en MMS-opdracht

Identificator

Conditie

Veldnummer

Veldnaam

Karaktertype

Voorbeeldgegevens

LEN

M

2.001

Logische-recordlengte

N

2.001:909{}{GS}}

IDC

M

2.002

Beeldkarakterisering

N

2.002:00{}{GS}}

SYS

M

2.003

Systeeminformatie

N

2.003:0422{}{GS}}

CNO

M

2.007

Zaaknummer

AN

2.007:E999999999{}{GS}}

SQN

C

2.008

Volgnummer

N

2.008:0001{}{GS}}

MID

C

2.009

Latente identificatiecode

A

2.009:A{}{GS}}

INF

O

2.063

Aanvullende gegevens

1*

2.063:Aanvullende gegevens 123{}{GS}}

ENC

M

2.320

Geraamd aantal kandidaten

N

2.320:1{}{GS}}

Kolom voorwaardelijkheidsindicatie: O = "Optional" (facultatief), M = "Mandatory" (verplicht), C = "Conditional" (voorwaarde)

Kolom karaktertype: A = alfanumeriek, N = numeriek, B = binair

1* toegestane karakters zijn ["0..9", "A..Z", "a..z", "_", ".", "", "-", ","]

9.7.   Aanhangsel 39-7: Grijswaardencomprimeringscodes

Comprimeringscodes

Comprimering

Waarde

Opmerkingen

Wavelet Scalar Quantization Grayscale Fingerprint Image Compression Specification

IAFIS-IC-0010(V3), 19 december 1997

WSQ

Algoritme voor de comprimering van grijsschaalafbeeldingen in records van type-4, type-7 en type-13 tot en met type-15. Mogen niet worden gebruikt voor resoluties > 500dpi.

JPEG 2000

[ISO 15444/ITU T.800]

J2K

Te gebruiken voor "lossy" en "losslessly" comprimering van grijsschaalafbeeldingen in records van type-13 tot en met type-15. Sterk aanbevolen voor resoluties > 500 dpi

9.8.   Aanhangsel 39-8: Mailspecificatie

Voor een betere interne werkorganisatie moeten in de "betreft"-regel van een e-mailbericht over een PRUEM-opdracht de landencode (CC) van de staat van verzending van het bericht en het soort opdracht (Type of Transaction - TOT, veld 1.004) worden ingevuld.

Formaat: CC/soort opdracht

Voorbeeld: "DE/CPS"

Het tekstgedeelte kan leeg zijn.

HOOFDSTUK 3

UITWISSELING VAN GEGEVENS UIT KENTEKENREGISTERS

1.   Gemeenschappelijke datareeks voor geautomatiseerde bevraging van gegevens uit kentekenregisters

1.1.   Definities

De verplichte en facultatieve gegevenselementen bedoeld in hoofdstuk 0, artikel 14, lid 4, worden als volgt gedefinieerd:

 

"Mandatory" (V) (verplicht):

De gegevens moeten worden verstrekt wanneer de informatie beschikbaar is in een nationaal register van de staat. Er bestaat dus een verplichting om de informatie uit te wisselen indien die beschikbaar is.

 

"Optional" (O) (facultatief):

De gegevens mogen worden verstrekt wanneer de informatie beschikbaar is in een nationaal register van de staat. Het is dus niet verplicht de informatie uit te wisselen, zelfs wanneer die beschikbaar is.

Elementen in de datareeks die een specifiek belang hebben voor de toepassing van artikel 537 van deze overeenkomst, krijgen elk de vermelding Y.

1.2.   Bevraging voertuig/eigenaar/houder

1.2.1.   Inleiden van de bevraging

Informatie kan op twee verschillende manieren worden bevraagd:

op chassisnummer (VIN), referentiedatum en tijdstip (facultatief);

op grond van kentekennummer, chassisnummer (VIN) (facultatief), referentiedatum en tijdstip (facultatief).

Aan de hand van die bevragingscriteria zal informatie over een (of soms meer) voertuig(en) worden teruggestuurd. Indien voor slechts één voertuig informatie moet worden teruggestuurd, worden alle gegevenselementen in één enkel antwoord teruggestuurd. Indien meer dan een voertuig wordt gevonden, kan de aangezochte staat zelf bepalen welke elementen worden teruggestuurd; alle elementen of alleen elementen om de bevraging te verfijnen (bv. om privacyredenen of in verband met de prestaties van het systeem).

De elementen waarmee de bevraging moet worden verfijnd, staan in punt 1.2.2.1. In punt 1.2.2.2 staat de volledige gegevensreeks beschreven.

Bevragingen aan de hand van chassisnummer, referentiedatum en tijdstip kunnen in een of in alle deelnemende staten worden uitgevoerd.

Bevragingen aan de hand van rijbewijsnummer, referentiedatum en tijdstip moeten in één specifieke staat worden uitgevoerd.

Normaliter worden de huidige datum en het huidige tijdstip als maatstaf voor een bevraging genomen, maar er kunnen ook bevragingen met een referentiedatum en -tijdstip in het verleden worden verricht. Indien een bevraging met een referentiedatum en tijdstip in het verleden wordt verricht en in het register van de staat in kwestie geen historische informatie beschikbaar is omdat dergelijke informatie hoegenaamd niet wordt geregistreerd, kan actuele informatie worden teruggestuurd met de vermelding dat het om actuele informatie gaat.

1.2.2.   Datareeks

1.2.2.1.

Terug te sturen gegevens die noodzakelijk zijn voor het verfijnen van de bevraging

Item

M/O (3)

Opmerkingen

Prüm Y/N (4)

Gegevens over voertuigen

 

 

 

Vergunningsnummer

M

 

Y

Chassisnummer/VIN

M

 

Y

Land van registratie

M

 

Y

Merk

M

(D.1 (5)) bv. Ford, Opel, Renault etc.

Y

Handelsbenaming van het voertuig

M

(D.3) bv. Focus, Astra, Mégane

Y

EU-categoriecode

M

(J) scooter, motorfiets, auto enz.

Y

1.2.2.2.

Volledige datareeks

Item

M/O (6)

Opmerkingen

Prüm Y/N

Gegevens met betrekking tot de houder van het voertuig

 

(C.1 (7)) De gegevens hebben betrekking op de houder van het specifieke kentekenbewijs.

 

Naam van (het bedrijf van) de houder van het kentekenbewijs

M

(C.1.1.)

Er worden aparte velden gebruikt voor de achternaam, tussenvoegsels, titels enz., en de naam wordt meegedeeld in een formaat dat geschikt is om gedrukt te worden.

Y

Voornaam

M

(C.1.2)

Er worden aparte velden gebruikt voor de voornaam/voornamen en initialen, en de naam wordt meegedeeld in een formaat dat geschikt is om gedrukt te worden.

Y

Adres

M

(C.1.3)

Er worden aparte velden gebruikt voor de straat, het huisnummer en de toevoeging, de postcode, de verblijfplaats, het land van verblijf enz., en het adres wordt meegedeeld in een formaat dat geschikt is om gedrukt te worden.

Y

Geslacht

M

Man, vrouw

Y

Geboortedatum

M

 

Y

Juridische entiteit

M

Particulier, vereniging, bedrijf, firma enz.

Y

Geboorteplaats

O

 

Y

ID-nummer

O

Een uniek identificatienummer dat de persoon of het bedrijf identificeert.

N

Soort ID-nummer

O

Het soort ID-nummer (bv. paspoortnummer).

N

Begindatum houderschap

O

Begindatum van het houderschap van de auto. Die datum is vaak dezelfde als die welke op het registratiebewijs van het voertuig staat vermeld onder (I).

N

Einddatum houderschap

O

Einddatum van het houderschap van de auto

N

Type houder

O

Indien er geen eigenaar van het voertuig is (C.2), de vermelding dat de houder van het kentekenbewijs:

de eigenaar van het voertuig is,

niet de eigenaar van het voertuig is,

op het kentekenbewijs niet wordt aangeduid als de eigenaar van het voertuig.

N

Gegevens met betrekking tot de eigenaar van het voertuig

 

(C.2)

 

Naam van de eigenaar (bedrijf)

M

(C.2.1)

Y

Voornaam

M

(C.2.2)

Y

Adres

M

(C.2.3)

Y

Geslacht

M

Man, vrouw

Y

Geboortedatum

M

 

Y

Juridische entiteit

M

Particulier, vereniging, bedrijf, firma enz.

Y

Geboorteplaats

O

 

Y

ID-nummer

O

Een uniek identificatienummer dat de persoon of het bedrijf identificeert.

N

Soort ID-nummer

O

Het soort ID-nummer (bv. paspoortnummer).

N

Begindatum eigenaarschap

O

Begindatum van het eigenaarschap van de auto.

N

Einddatum eigenaarschap

O

Einddatum van het eigenaarschap van de auto

N

Gegevens over voertuigen

 

 

 

Vergunningsnummer

M

 

Y

Chassisnummer/VIN

M

 

Y

Land van registratie

M

 

Y

Merk

M

(D.1) bv. Ford, Opel, Renault etc.

Y

Handelsbenaming van het voertuig

M

(D.3) bv. Focus, Astra, Mégane

Y

Aard van het voertuig/EU-categoriecode

M

(J) scooter, motorfiets, auto enz.

Y

Datum van eerste registratie

M

(B) Datum van de eerste inschrijving van het voertuig ergens ter wereld.

Y

Begindatum (actuele) registratie

M

(I) Datum van de inschrijving waarnaar op het specifieke kentekenbewijs van het voertuig wordt verwezen.

Y

Einddatum registratie

M

Einddatum van de registratie die is vermeld op het desbetreffende voertuigbewijs. Die datum kan de geldigheidsduur van het document aangeven indien het document niet onbeperkt geldig is (afkorting in document = H).

Y

Status

M

Buiten gebruik, gestolen, uitgevoerd enz.

Y

Begindatum status

M

 

Y

Einddatum status

O

 

N

kW

O

(P.2)

Y

Vermogen

O

(P.1)

Y

Soort kentekennummer

O

Regulier, transito enz.

Y

Voertuigdocumentnummer 1

O

Het eerste unieke documentnummer zoals in het voertuigdocument afgedrukt.

Y

Voertuigdocumentnummer 2 (8)

O

Een tweede documentnummer zoals in het voertuigdocument afgedrukt.

Y

Gegevens over verzekeringen

 

 

 

Naam verzekeringsmaatschappij

O

 

Y

Begindatum verzekering

O

 

Y

Einddatum verzekering

O

 

Y

Adres

O

 

Y

Verzekeringsnummer

O

 

Y

ID-nummer

O

Een uniek identificatienummer dat het bedrijf identificeert.

N

Soort ID-nummer

O

Het soort ID-nummer (bv. nummer van de Kamer van Koophandel)

N

2.   Gegevensbeveiliging

2.1.   Overzicht

De Eucaris-softwareapplicatie regelt de beveiligde communicatie met de andere staten en communiceert met de achterliggende systemen van de betreffende staten via XML. Wanneer de staten berichten uitwisselen, verzenden zij die rechtstreeks naar de ontvanger. De datacentra van de staten zijn met het TESTA-netwerk verbonden.

De via het netwerk verstuurde XML-berichten worden versleuteld. Die berichten worden door middel van SSL versleuteld. De berichten die naar de back-end worden gezonden, zijn niet versleuteld, aangezien de verbinding tussen de applicatie en de back-end in een beveiligde omgeving tot stand wordt gebracht.

De staten kunnen gebruikmaken van de meegeleverde gebruikersinterface om hun eigen register of dat van andere staten te bevragen. Gebruikers worden geïdentificeerd door middel van een gebruikersnaam/-paswoord of een client certificate. De verbinding met de gebruikers kan worden versleuteld, maar dit valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele staten.

2.2.   Beveiligingskenmerken in verband met het berichtenverkeer

Het beveiligingsontwerp is gebaseerd op een combinatie van HTTPS en een XML-handtekening. Bij dit alternatief wordt een XML-handtekening gebruikt voor het ondertekenen van de berichten die naar de server worden verzonden, en kan de verzender van het bericht worden geauthenticeerd door controle van de handtekening. Om de vertrouwelijkheid en integriteit van het verzonden bericht te beschermen, wordt eenzijdige SSL (alleen een servercertificaat) gebruikt, dat tevens bescherming biedt tegen schrapping/herhaling en intrusieaanvallen. In plaats van de ontwikkeling van maatwerksoftware met het oog op tweezijdige SSL, wordt een XML-handtekening geïmplementeerd. Het gebruik van XML-handtekeningen staat dichter bij webdiensten dan tweezijdige SSL en is daarom strategischer.

XML-handtekeningen kunnen op verschillende manieren worden geïmplementeerd; in casu is gekozen voor gebruikmaking van XML-handtekeningen als onderdeel van de WSS (Web Services Security - beveiliging webdiensten). WSS voorziet in een specificatie van het gebruik van XML-handtekeningen. Aangezien WSS gebaseerd is op de SOAP-norm, ligt het voor de hand dat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij die norm.

2.3.   Andere beveiligingskenmerken dan in verband met het berichtenverkeer

2.3.1.   Authenticatie van gebruikers

Gebruikers van de Eucaris-webapplicatie authenticeren zichzelf door middel van een gebruikersnaam en een paswoord. Aangezien standaard Windows-authenticatie wordt gebruikt, kunnen de staten indien nodig het gebruikersauthenticatieniveau verhogen door client certificates te gebruiken.

2.3.2.   Gebruikersrollen

De Eucaris-softwareapplicatie ondersteunt verschillende gebruikersrollen. Elk dienstencluster heeft zijn eigen autorisatie. (Exclusieve) gebruikers van de "Eucaris verdragsfunctionaliteit" mogen bijvoorbeeld de "Prüm-functionaliteit" niet gebruiken. De administratordiensten zijn gescheiden van de reguliere eindgebruikersrollen.

2.3.3.   Bewaren en traceren van berichtenverkeer

Het gebruik van de softwareapplicatie Eucaris vergemakkelijkt het bewaren van de verschillende soorten berichten. Door middel van een administratorfunctie kan een nationale administrator bepalen welke berichten worden bewaard: verzoeken van eindgebruikers, inkomende verzoeken van andere staten, informatie uit de nationale registers enz.

De applicatie kan zodanig worden geconfigureerd dat een interne databank wordt gebruikt voor deze logfunctie, dan wel een externe databank (Oracle). De beslissing over het soort berichten dat moet worden bewaard, hangt duidelijk af van de bewaringsmogelijkheden die elders in de achterliggende systemen en de daarmee verbonden gebruikersapplicaties beschikbaar zijn.

De kop van elk bericht bevat informatie over de verzoekende staat, de verzoekende organisatie in die staat en de betrokken gebruiker. Ook de reden van het verzoek wordt aangegeven.

Door gecombineerde bewaring in de verzoekende en antwoordende staat is het mogelijk het berichtenverkeer volledig te traceren (bv. op verzoek van een betrokken burger).

De bewaring wordt geconfigureerd via de Eucaris gebruikersinterface (menu Administration, Logging configuration). De bewaringsfunctionaliteit wordt uitgevoerd door het Core System. Indien is aangegeven dat een bericht moet worden bewaard, wordt het volledige bericht (kop en de eigenlijke berichttekst) in één record opgeslagen. Het bewaringsniveau kan worden vastgesteld per gedefinieerde dienst en per soort bericht dat langs het Core System passeert.

Bewaringsniveaus

De volgende bewaringsniveaus zijn mogelijk:

 

"Private" (privé) - het bericht wordt bewaard: het bericht is NIET beschikbaar voor extract logging, maar is alleen op nationaal niveau beschikbaar, voor audits en probleemoplossing.

 

"None" (geen) - het bericht wordt niet bewaard.

Soorten berichten

De informatie-uitwisseling tussen de staten bestaat uit verschillende berichten, waarvan in figuur 5 hieronder een schematische voorstelling wordt gegeven.

De volgende soorten berichten (in figuur 5 voor het Eucaris Core System van staat X) zijn mogelijk:

1.

verzoek aan Core System_Verzoekbericht van Client;

2.

verzoek aan andere staat_Verzoekbericht van Core System van deze staat;

3.

verzoek aan Core System van deze staat_Verzoekbericht van Core System van andere staat;

4.

verzoek aan Legacy Register_Verzoekbericht van Core System;

5.

verzoek aan Core System_Verzoekbericht van Legacy Register;

6.

verzoek van Core System_Verzoekbericht van Client;

7.

antwoord van andere staat_Verzoekbericht van Core System van deze staat;

8.

antwoord van Core System van deze staat_Verzoekbericht van andere staat;

9.

verzoek van Legacy Register_Verzoekbericht van Core System;

10.

antwoord van Core System_Verzoekbericht van Legacy Register.

In figuur 5 worden de volgende informatie-uitwisselingen veraanschouwelijkt:

Informatieverzoek van staat X aan staat Y - blauwe pijlen. Dit verzoek, en het antwoord daarop, bestaan uit berichten van respectievelijk de soorten 1, 2, 7 en 6.

Verzoek om informatie van staat Z aan staat X - rode pijlen. Dit verzoek, en het antwoord daarop, bestaan uit berichten van respectievelijk de soorten 3, 4, 9 en 8.

Informatieverzoek van een ouder register aan het core system (deze route omvat ook een verzoek van een specifieke cliënt achter het oudere register) - groene pijlen. Dit soort verzoek bestaat uit berichten van de soorten 5 en 10.

Image 23

2.3.4.   Hardware beveiligingsmodule

Er wordt geen module voor beveiliging van hardware gebruikt.

Een Hardware Security Module (HSM - hardware beveiligingsmodule) biedt goede bescherming voor de sleutel die wordt gebruikt om berichten te ondertekenen en servers te identificeren. Dit komt het algemene beveiligingsniveau ten goede, maar de aankoop en het onderhoud van een HSM zijn duur en er zijn geen vereisten die een besluit tot een FIPS 140-2 van niveau 2 of een niveau 3-HSM rechtvaardigen. Aangezien gebruik wordt gemaakt van een gesloten netwerk dat bedreigingen op doeltreffende wijze tegengaat, is besloten in eerste instantie geen HSM te gebruiken. Indien een HSM nodig zou blijken om bijvoorbeeld een accreditatie te verkrijgen, kan die aan de architectuur worden toegevoegd.

3.   Technische voorwaarden voor de uitwisseling van gegevens

3.1.   Algemene beschrijving van de Eucaris-applicatie

3.1.1.   Overzicht

De Eucaris-applicatie verbindt alle deelnemende staten in een vermaasd netwerk waarin elke staat rechtstreeks met een andere staat communiceert. Er is geen centrale component nodig om communicatie tot stand te brengen. De Eucaris-applicatie regelt de beveiligde communicatie met de andere staten en communiceert met de achterliggende systemen van de betreffende staten via XML. Die architectuur kan als volgt worden veraanschouwelijkt:

Image 24

Wanneer de staten berichten uitwisselen, verzenden zij die rechtstreeks naar de ontvanger. De datacentra van de staten zijn verbonden met het netwerk dat voor de uitwisseling van het bericht wordt gebruikt (TESTA). Om toegang te krijgen tot het TESTA-netwerk brengen de staten via hun nationale poort een verbinding met TESTA tot stand. Voor de verbinding met het netwerk wordt een firewall gebruikt; een router verbindt de Eucaris-applicatie met de firewall. Al naargelang de gekozen bescherming van de berichten wordt een certificaat gebruikt door de router of door de Eucaris-applicatie.

De staten kunnen gebruikmaken van de meegeleverde gebruikersinterface om hun eigen register of dat van andere staten te bevragen. Via de gebruikersinterface wordt een verbinding met Eucaris tot stand gebracht. Gebruikers worden geïdentificeerd door middel van een gebruikersnaam/-paswoord of een client certificate. De verbinding met gebruikers in externe organisaties (bv. politie) kan worden versleuteld, maar dit valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele staten.

3.1.2.   Toepassingsgebied van het systeem

Het toepassingsgebied van Eucaris is beperkt tot de processen die gepaard gaan met de uitwisseling van informatie tussen de voertuigregistratieautoriteiten in de staten en tot een basisweergave van die informatie. De procedures en geautomatiseerde processen waarin de informatie dient te worden gebruikt, vallen buiten het toepassingsgebied van het systeem.

De staten kunnen ervoor kiezen gebruik te maken van de standaard gebruikersinterface van Eucaris, of een eigen gebruikersinterface te ontwikkelen. In navolgende tabel wordt aangegeven welke aspecten van het Eucaris-systeem verplicht moeten worden gebruikt en/of voorgeschreven, en welke facultatief kunnen worden gebruikt en/of vrij door de staten kunnen worden bepaald.

Eucaris-aspecten

M/O (9)

Opmerking

Netwerkconcept

M

Het concept is een "any-to-any"-communicatie.

Fysiek netwerk

M

TESTA

Core-applicatie

M

De core-applicatie van Eucaris moet worden gebruikt om verbinding te maken met de andere staten. De volgende functionaliteit wordt aangeboden door de core:

versleuteling en ondertekening van de berichten;

controle van de identiteit van de afzender;

machtiging van staten en lokale gebruikers;

routering van berichten;

het in de wachtrij plaatsen van asynchrone berichten indien de ontvangende dienst tijdelijk niet beschikbaar is;

functionaliteit van meerlandenonderzoek;

logging van de uitwisseling van berichten;

opslag van inkomende berichten.

Client-applicatie

O

Naast de core-toepassing kan de Eucaris II-client-applicatie door een staat worden gebruikt. Indien van toepassing worden de core- en client-applicatie gewijzigd onder auspiciën van de Eucaris-organisatie.

Beveiligingsconcept

M

Het concept is gebaseerd op XML-ondertekening door middel van client-certificaten en SSL-encryptie door middel van service-certificaten.

Berichtspecificaties

M

Elke staat moet voldoen aan de berichtspecificaties van de Eucaris-organisatie en dit hoofdstuk. De specificaties kunnen alleen door de Eucaris-organisatie in overleg met de staten worden gewijzigd.

Samenwerking en steun

M

De erkenning van nieuwe staten of een nieuwe functionaliteit staat onder auspiciën van de Eucaris-organisatie. De monitoring- en helpdeskfuncties worden centraal beheerd door een aangewezen staat.

3.2.   Functionele en niet-functionele eisen

3.2.1.   Algemene functionaliteit

In dit deel worden de belangrijkste algemene functies in algemene bewoordingen beschreven.

Nr.

Omschrijving

1.

Het systeem maakt het de voertuigregistratieautoriteiten van de staten mogelijk interactief vraag- en antwoordberichten uit te wisselen.

2.

Het systeem bevat een gebruikersinterface, waarmee eindgebruikers hun verzoeken kunnen verzenden en waarbij de antwoordinformatie zodanig wordt gepresenteerd dat die manueel kan worden verwerkt.

3.

Het systeem faciliteert "broadcasting", zodat een staat een verzoek naar alle andere staten kan zenden. De inkomende antwoorden worden door de core-applicatie tot één antwoordbericht gebundeld, dat naar de gebruikersinterface wordt gezonden (zogeheten "meerlandenbevraging").

4.

Het systeem kan verschillende soorten berichten verwerken. De gebruikersrollen, autorisatie, routing, ondertekening en bewaring worden telkens per specifieke dienst gedefinieerd.

5.

Het systeem maakt het de staten mogelijk reeksen berichten of berichten met een groot aantal verzoeken of antwoorden uit te wisselen. Die berichten worden asynchroon behandeld.

6.

Het systeem plaatst asynchrone berichten in een wachtrij indien de ontvangende staat tijdelijk niet bereikbaar is, en garandeert de aflevering van het bericht zodra de bestemming opnieuw te bereiken is.

7.

Het systeem slaat inkomende asynchrone berichten op totdat die kunnen worden verwerkt.

8.

Het systeem verschaft alleen toegang tot de Eucaris-applicaties van de andere staten, en niet tot individuele organisaties in die staten; dit betekent dat elke voertuigregistratieautoriteit als enig netwerktoegangspunt tussen haar nationale eindgebruikers en de overeenstemmende autoriteiten in de andere staten fungeert.

9.

Op één Eucaris-server kunnen gebruikers van verschillende staten worden gedefinieerd en geautoriseerd, conform de rechten van de betrokken staat.

10.

De berichten bevatten informatie over de verzoekende staat, organisatie en eindgebruiker.

11.

Het systeem faciliteert het bewaren van berichtenverkeer tussen de verschillende staten en tussen de coreapplicatie en de nationale registratiesystemen.

12.

Het systeem voorziet in de mogelijkheid dat een specifieke "secretaris" - een organisatie of staat die uitdrukkelijk voor die taak is aangewezen - vastgelegde informatie over verzonden/ontvangen berichten van alle deelnemende staten verzamelt om statistische rapporten op te stellen.

13.

Elke staat geeft zelf aan welke bewaarde informatie beschikbaar wordt gesteld voor de secretaris, en welke informatie "privé" is.

14.

Het systeem voorziet in de mogelijkheid dat de nationale administrateurs van elke staat gebruiksstatistieken opvragen.

15.

Met eenvoudige administratieve opdrachten kunnen nieuwe staten aan het systeem worden toegevoegd.

3.2.2.   Bruikbaarheid

Nr.

Omschrijving

16.

Het systeem biedt een interface voor de geautomatiseerde verwerking van berichten door back-end-systemen/achterliggende systemen en maakt de integratie van de gebruikersinterface in die systemen mogelijk (specifieke gebruikersinterface).

17.

Het systeem is gemakkelijk aan te leren, spreekt voor zichzelf en bevat een helpfunctie.

18.

Bij het systeem hoort documentatie die bedoeld is om de staten bij te staan op het vlak van integratie, operationele activiteiten en toekomstig onderhoud (bv. referentiehandboeken, functionele/technische documentatie, praktische gids, …).

19.

De meertalige gebruikersinterface biedt eindgebruikers de mogelijkheid een voorkeurtaal te selecteren.

20.

De gebruikersinterface voorziet in de mogelijkheid dat een lokale administrator schermitems en gecodeerde informatie in de nationale taal vertaalt.

3.2.3.   Betrouwbaarheid

Nr.

Omschrijving

21.

Het systeem is ontworpen als een robuust en betrouwbaar operationeel systeem dat foutieve manipulaties van operatoren kan verdragen en stroomonderbrekingen of andere calamiteiten probleemloos doorstaat. Het systeem moet zonder of met een minimaal verlies aan gegevens opnieuw kunnen worden opgestart.

22.

Het systeem moet stabiele en reproduceerbare resultaten opleveren.

23.

Het systeem is zodanig ontwerpen dat het betrouwbaar functioneert. Het systeem kan worden geïmplementeerd in een configuratie die in elke bilaterale communicatie een beschikbaarheid van 98 % garandeert (door middel van redundantie, het gebruik van back-up servers, enz.).

24.

Het is mogelijk ook delen van het systeem te gebruiken wanneer sommige componenten buiten gebruik zijn (indien staat C niet bereikbaar is, kunnen staten A en B nog altijd met elkaar communiceren). Het aantal zwakke punten (single points of failure) in de informatieketen moet zo klein mogelijk worden gehouden.

25.

De hersteltijd na een ernstig defect moet minder dan één dag zijn. De uitvaltijd moet tot een minimum kunnen worden beperkt door ondersteuning op afstand, bijvoorbeeld door een centrale service desk.

3.2.4.   Prestaties

Nr.

Omschrijving

26.

Het systeem kan dag en nacht worden gebruikt. Die beschikbaarheid (dag en nacht) is bijgevolg ook vereist voor de achterliggende systemen van de staten.

27.

Het systeem antwoordt snel op verzoeken van de gebruiker, ook wanneer terzelfder tijd op de achtergrond andere taken worden uitgevoerd. Die eis geldt ook voor de achterliggende systemen van de deelnemende partijen, zodat een aanvaardbare antwoordtijd kan worden gegarandeerd. Een algemene antwoordtijd van maximaal 10 seconden voor één enkel verzoek is aanvaardbaar.

28.

Het systeem is als meergebruikerssysteem zodanig ontworpen dat achtergrondtaken kunnen voortgaan terwijl de gebruiker "op de voorgrond" andere taken uitvoert.

29.

Het systeem is zodanig ontworpen dat het schaalbaar is en derhalve een eventuele toename van het aantal berichten als gevolg van de toevoeging van nieuwe functies of nieuwe organisaties of staten aankan.

3.2.5.   Beveiliging

Nr.

Omschrijving

30.

Het systeem is geschikt (bv. wat de beveiligingsmaatregelen betreft) voor de uitwisseling van berichten die gevoelige persoonsgegevens (bv. over eigenaars/houders van voertuigen) bevatten die als EU-restricted zijn gerubriceerd.

31.

Het systeem wordt zodanig onderhouden dat ongeoorloofde toegang tot de gegevens wordt voorkomen.

32.

Het systeem voorziet in beheer van de rechten en vergunningen van de nationale eindgebruikers.

33.

De staten kunnen de identiteit van de verzender controleren (op staatniveau) door middel van XML-handtekeningen.

34.

Staten moeten andere staten uitdrukkelijk toestaan specifieke informatie op te vragen.

35.

Het systeem voorziet op applicatieniveau in een volledig beveiligings- en versleutelingsbeleid dat verenigbaar is met het beveiligingsniveau dat in zulke situaties is vereist. Exclusiviteit en integriteit van de informatie worden door het gebruik van XML-handtekeningen gegarandeerd, en versleuteling door middel van SSL-tunnels.

36.

Alle berichtenverkeer kan worden getraceerd door middel van de logboekfunctie.

37.

Er is voorzien in bescherming tegen aanvallen gericht op wissen (een derde wist een bericht) of op herhaling of intrusie (een derde herhaalt of introduceert een bericht).

38.

Het systeem gebruikt TTP-certificaten (Trusted Third Party).

39.

Het systeem kan verschillende certificaten per staat aan, al naargelang het soort bericht of dienst.

40.

Op applicatieniveau zijn voldoende beveiligingsmaatregelen getroffen om niet-geaccrediteerde netwerken te kunnen gebruiken.

41.

Het systeem is voorzien op de nieuwste beveiligingstechnieken, zoals een XML-firewall.

3.2.6.   Aanpasbaarheid

Nr.

Omschrijving

42.

Het systeem kan met nieuwe berichten en nieuwe functies worden uitgebreid. Aanpassing vergt minimale kosten. Dit is te danken aan de gecentraliseerde ontwikkeling van applicatiecomponenten.

43.

De staten kunnen nieuwe soorten berichten definiëren voor bilateraal gebruik. Niet alle staten hoeven alle soorten berichten te ondersteunen.

3.2.7.   Ondersteuning en onderhoud

Nr.

Omschrijving

44.

Het systeem voorziet in monitoringsmogelijkheden voor een centrale service desk en/of operatoren met betrekking tot het netwerk en de servers in de verschillende staten.

45.

Het systeem voorziet in de mogelijkheid van ondersteuning op afstand door een centrale service desk.

46.

Het systeem voorziet in faciliteiten voor probleemanalyse.

47.

Het systeem kan met nieuwe staten worden uitgebreid.

48.

De applicatie kan gemakkelijk worden geïnstalleerd door personeel met een minimum aan IT-kwalificaties en -ervaring. De installatieprocedure moet zoveel mogelijk worden geautomatiseerd.

49.

Het systeem voorziet in een permanente test- en acceptatieomgeving.

50.

De jaarlijkse onderhouds- en ondersteuningskosten zijn zo laag mogelijk gehouden, doordat marktnormen zijn overgenomen en de applicatie zodanig is uitgewerkt dat zo weinig mogelijk ondersteuning van een centrale service desk vereist is.

3.2.8.   Ontwerpeisen

Nr.

Omschrijving

51.

Het systeem is ontworpen en gedocumenteerd voor een operationele levensduur van ettelijke jaren.

52.

Het systeem is zodanig ontworpen dat het onafhankelijk is van de netwerkleverancier.

53.

Het systeem voldoet aan de bestaande apparatuur en programmatuur in de staten, doordat het door middel van een op open normen gebaseerde webdienstentechnologie (XML, XSD, SOAP, WSDL, HTTP(s), webdiensten, WSS, X.509 enz.) met de registratiesystemen van de staten interageert.

3.2.9.   Geldende normen

Nr.

Omschrijving

54.

Het systeem voldoet aan de gegevensbeschermingsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 45/2001 (artikelen 21, 22 en 23) en Richtlijn 95/46/EG.

55.

Het systeem voldoet aan de IDA-normen.

56.

Het systeem ondersteunt UTF8.

HOOFDSTUK 4

IN ARTIKEL 540 BEDOELDE EVALUATIEPROCEDURE

Artikel 1

Vragenlijst

1.   De bevoegde werkgroep van de Raad van de Europese Unie (de "Raadsgroep") stelt een vragenlijst op voor elk van de geautomatiseerde gegevensuitwisselingen als bedoeld in de artikelen 527 tot en met 539 van deze overeenkomst.

2.   Zodra het Verenigd Koninkrijk van oordeel is dat het aan de voorwaarden voor het delen van gegevens in de desbetreffende gegevenscategorie voldoet, beantwoordt het de desbetreffende vragenlijst.

Artikel 2

Proefproject

1.   Indien vereist en met het oog op de evaluatie van de resultaten van de vragenlijst voert het Verenigd Koninkrijk een proefproject uit in samenwerking met een of meer andere lidstaten die reeds gegevens uitwisselen in het kader van Besluit 2008/615/JBZ. Het proefproject vindt plaats kort voor of kort na het evaluatiebezoek.

2.   De voorwaarden en praktische regelingen van dat proefproject zullen door de betrokken Raadsgroep worden vastgesteld en worden gebaseerd op een individuele overeenkomst die voordien met het Verenigd Koninkrijk is gesloten. De staten die aan het proefproject deelnemen, bepalen zelf de praktische details van het project.

Artikel 3

Evaluatiebezoek

1.   Met het oog op de evaluatie van de resultaten van de vragenlijst vindt een evaluatiebezoek plaats.

2.   De voorwaarden en praktische regeling van dat bezoek zullen door de betrokken werkgroep van de Raad worden vastgesteld en worden vooraf gebaseerd op een individuele overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk en het evaluatieteam. Het Verenigd Koninkrijk staat toe dat het evaluatieteam de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens voor de te evalueren categorie(ën) controleert, met name door een programma voor het bezoek te organiseren dat rekening houdt met de verzoeken van het evaluatieteam.

3.   Binnen een maand na het bezoek stelt het evaluatieteam een verslag op over het evaluatiebezoek en zendt het dat voor commentaar toe aan het Verenigd Koninkrijk. Het evaluatieteam zal zijn verslag zo nodig herzien op basis van de opmerkingen van het Verenigd Koninkrijk.

4.   Het evaluatieteam bestaat uit ten hoogste drie deskundigen, aangewezen door de lidstaten die deelnemen aan de geautomatiseerde uitwisseling voor de te evalueren gegevenscategorieën; die deskundigen moeten ervaring hebben op het gebied van de betrokken gegevenscategorie, beschikken over een passende nationale veiligheidsmachtiging voor dergelijke aangelegenheden en bereid zijn aan ten minste één evaluatiebezoek in een andere staat deel te nemen. In het evaluatieteam zit ook een vertegenwoordiger van de Commissie.

5.   De leden van het evaluatieteam eerbiedigen de vertrouwelijke aard van de informatie waarvan zij in de uitvoering van hun taak kennis krijgen.

Artikel 4

Evaluaties uit hoofde van de Besluiten 2008/615/JBZ en 2008/616/JBZ van de Raad

Bij de uitvoering van de evaluatieprocedure als bedoeld in artikel 540 van deze overeenkomst en dit hoofdstuk zal de Raad, via de betrokken Raadsgroep, rekening houden met de resultaten van de evaluatieprocedures die zijn uitgevoerd in het kader van de vaststelling van de Uitvoeringsbesluiten (EU) 2019/968 (10) en (EU) 2020/1188 (11) van de Raad. De betrokken werkgroep van de Raad zal een besluit nemen over de noodzaak van de uitvoering van de in artikel 540, lid 1, van deze overeenkomst, in hoofdstuk 0, artikel 23, lid 2, van deze bijlage en in artikel 2 van dit hoofdstuk bedoelde proefrun.

Artikel 5

Verslag aan de Raad

Met het oog op het besluit op grond van artikel 540 van deze overeenkomst zal aan de Raad een algemeen evaluatieverslag worden voorgelegd waarin de resultaten van de vragenlijsten, het evaluatiebezoek en, indien van toepassing, het proefproject worden gepresenteerd.


(1)  "Volledig toegewezen" betekent dat ook de zeldzame allelwaarden worden meegenomen.

(2)  Dit is de positie zoals gedefinieerd in de ASCII-norm.

(3)  M = Mandatory (verplicht) voor zover beschikbaar in het nationale register, O = Optional (facultatief).

(4)  Specifiek door de staten toegekende aanwijzingen worden aangegeven met Y.

(5)  Geharmoniseerde documentafkorting, zie Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999.

(6)  M = Mandatory (verplicht) voor zover beschikbaar in het nationale register, O = Optional (facultatief).

(7)  Geharmoniseerde documentafkorting, zie Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999.

(8)  In Luxemburg worden twee aparte identificatienummers voor kentekendocumenten gebruikt.

(9)  M (Mandatory) = verplicht te gebruiken of in acht te nemen; O (Optional) = facultatief te gebruiken of in acht te nemen.

(10)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/968 van de Raad van 6 juni 2019 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in het Verenigd Koninkrijk (PB EU L 156 van 13.6.2019, blz. 8).

(11)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1188 van de Raad van 6 augustus 2020 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in het Verenigd Koninkrijk (PB EU L 265 van 12.8.2020, blz. 1).


BIJLAGE 40

PERSOONSGEGEVENS VAN PASSAGIERS

Persoonsgegevens van passagiers (voor zover verzameld door luchtvaartmaatschappijen):

1.

PNR-bestandslocatie;

2.

Datum van reservering/afgifte van het biljet;

3.

Geplande reisdatum of reisdata;

4.

Naam of namen;

5.

Adres, telefoonnummer en elektronische contactgegevens van de passagier, de personen die de vlucht voor de passagier hebben geboekt, personen via wie contact kan worden opgenomen met een luchtreiziger en personen die in geval van nood moeten worden geïnformeerd;

6.

Alle beschikbare betalings-/factureringsinformatie (die uitsluitend betrekking heeft op de betalingswijzen en de facturering van het vliegticket, met uitzondering van alle andere informatie die niet rechtstreeks verband houdt met de vlucht);

7.

Volledige reisroute voor specifieke PNR;

8.

"Frequent flyer"-informatie (de aanduiding van de luchtvaartmaatschappij of verkoper die het programma beheert, frequent flyer-reisnummer, lidmaatschapsniveau, beschrijving van het niveau en code van de alliantie);

9.

Reisbureau/reisagent;

10.

Reisstatus van de passagier, met inbegrip van bevestigingen, check-in-status en "no-show of "go-show"-informatie;

11.

Opgesplitste/opgedeelde PNR-informatie;

12.

Andere aanvullende informatie (OSI), informatie over speciale diensten (SSI) en informatie over verzoeken om bijzondere diensten (SSR);

13.

Informatie uit de biljetuitgifte ("ticketing field"-informatie), waaronder het biljetnummer, de uitgiftedatum van het reisbiljet, biljettentickets voor enkele reizen en geautomatiseerde prijsnotering van reisbiljetten;

14.

Zitplaatsinformatie, waaronder het zitplaatsnummer;

15.

Informatie over gemeenschappelijke vluchtnummers;

16.

Alle bagage-informatie;

17.

De namen van andere passagiers in het PNR en het aantal passagiers in het PNR dat samen reist;

18.

Alle verzamelde API-gegevens (Advance Passenger Information) (soort, nummer, land van afgifte en geldigheidsdatum van een identiteitsdocument, nationaliteit, familienaam, voornaam, geslacht, geboortedatum, luchtvaartmaatschappij, vluchtnummer, datum van vertrek, datum van aankomst, luchthaven van vertrek, luchthaven van aankomst, tijdstip van vertrek, tijdstip van aankomst);

19.

Alle vroegere wijzigingen in de onder de punten 1 tot en met 18 genoemde PNR-gegevens.


BIJLAGE 41

VORMEN VAN CRIMINALITEIT DIE ONDER DE BEVOEGDHEID VAN EUROPOL VALLEN

Terrorisme,

Georganiseerde misdaad,

Drugshandel,

Witwasactiviteiten,

Misdaad in verband met nucleaire en radioactieve stoffen,

Migrantensmokkel,

Mensenhandel,

Misdaad in verband met gestolen motorvoertuigen,

Moord en zware mishandeling,

Illegale handel in menselijke organen en weefsels,

Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

Racisme en vreemdelingenhaat,

Diefstal en gekwalificeerde diefstal,

Illegale handel in cultuurgoederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

Zwendel en fraude,

Misdrijven tegen de financiële belangen van de Unie,

Handel met voorkennis en manipulatie van de financiële markten,

Racketeering en afpersing,

Namaak van producten en productpiraterij,

Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

Valsemunterij en vervalsing van betaalmiddelen,

Computercriminaliteit,

Corruptie,

Illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

Illegale handel in bedreigde diersoorten,

Illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten,

Milieucriminaliteit, met inbegrip van verontreiniging vanaf schepen,

Illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

Seksueel misbruik en seksuele uitbuiting inclusief materiaal dat misbruik van kinderen bevat en seksuele toenadering tot kinderen,

Genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.


BIJLAGE 42

VORMEN VAN ERNSTIGE CRIMINALITEIT DIE ONDER DE BEVOEGDHEID VAN EUROJUST VALLEN

Terrorisme,

Georganiseerde misdaad,

Drugshandel,

Witwasactiviteiten,

Misdaad in verband met nucleaire en radioactieve stoffen,

Migrantensmokkel,

Mensenhandel,

Misdaad in verband met gestolen motorvoertuigen,

Moord en zware mishandeling,

Illegale handel in menselijke organen en weefsels,

Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

Racisme en vreemdelingenhaat,

Diefstal en gekwalificeerde diefstal,

Illegale handel in cultuurgoederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

Zwendel en fraude,

Misdrijven tegen de financiële belangen van de Unie,

Handel met voorkennis en manipulatie van de financiële markten,

Racketeering en afpersing,

Namaak van producten en productpiraterij,

Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

Valsemunterij en vervalsing van betaalmiddelen,

Computercriminaliteit,

Corruptie,

Illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

Illegale handel in bedreigde diersoorten,

Illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten,

Milieucriminaliteit, met inbegrip van verontreiniging vanaf schepen,

Illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

Seksueel misbruik en seksuele uitbuiting inclusief materiaal dat misbruik van kinderen bevat en seksuele toenadering tot kinderen,

Genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.


BIJLAGE 43

AANHOUDINGSBEVEL

Dit bevel is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit. Ik verzoek om aanhouding en overlevering van de hieronder genoemde persoon met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. (1)

a)

Gegevens betreffende de identiteit van de gezochte persoon:

 

Naam:

 

 

Voornaam of voornamen:

 

 

Meisjesnaam, indien toepasselijk:

 

 

Bijnamen, indien toepasselijk:

 

 

Geslacht:

 

 

Nationaliteit:

 

 

Geboortedatum:

 

 

Geboorteplaats:

 

 

Verblijfplaats en/of bekend adres:

 

 

Indien bekend: taal/talen die de gezochte persoon begrijpt:

 

 

Bijzondere kenmerken/beschrijving van de gezochte persoon:

 

 

Foto en vingerafdrukken van de gezochte persoon, indien die beschikbaar zijn en mogen worden verzonden, of contactadres van de persoon die gecontacteerd moet worden om die informatie of een DNA-profiel te verkrijgen (indien die gegevens beschikbaar zijn en toegezonden mogen worden, maar niet zijn opgenomen).


b)

Besluit dat aan dit aanhoudingsbevel ten grondslag ligt:

1.

Aanhoudingsbevel of een gelijkwaardige rechterlijke beslissing:

 

 

Soort:

 

2.

Voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis:

 

 

Referentie:

 


c)

Gegevens betreffende de duur van de straf:

1.

Maximumduur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit/de strafbare feiten kan worden opgelegd:

 

2.

Duur van de opgelegde vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel:

 

 

Nog uit te zitten straf:

 


d)

Gelieve te vermelden of de betrokkene in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing:

1.

Ja, de betrokkene is in persoon verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing.

2.

Neen, de betrokkene is niet in persoon verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing.

3.

Indien u het vakje "neen" (keuzemogelijkheid 2) heeft aangekruist, gelieve een van de volgende gevallen te bevestigen, indien van toepassing:

 

3.1a.

de betrokkene is persoonlijk gedagvaard op … (dag/maand/jaar) en daarbij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt;

 

OF

3.1b.

de betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard, maar is anderszins daadwerkelijk officieel in kennis gesteld van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat de betrokkene op de hoogte was van het voorgenomen proces, en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt;

 

OF

3.2.

de betrokkene was op de hoogte van het voorgenomen proces, heeft een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en is op het proces ook werkelijk door die raadsman verdedigd;

 

OF

3.3.

nadat de beslissing aan hem was betekend op … (dag/maand/jaar) en hij uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing,

 

heeft de betrokkene uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij de beslissing niet betwist;

 

OF

heeft de betrokkene niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep aangetekend;

 

OF

3.4.

de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar

de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en

de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en

de betrokkene zal worden geïnformeerd over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk … dagen.

4.

Als u punt 3.1b, 3.2 of 3.3 heeft aangekruist, vermeld op welke wijze aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan:


e)

Strafbare feiten:

 

Dit bevel heeft betrekking op in totaal

 

… strafbare feiten.

 

Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit/de strafbare feiten

 

 

 

Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling/wetboek:

 

 

 

 

I.

Het volgende geldt alleen indien zowel de uitvaardigende als de uitvoerende staat een kennisgeving uit hoofde van artikel 599, lid 4, van de overeenkomst hebben gedaan: vink, indien toepasselijk, een of meer van de volgende strafbare feiten aan, als omschreven in het recht van de uitvaardigende staat, waarop in de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximumduur van ten minste drie jaar:

deelneming aan een criminele organisatie,

terrorisme zoals gedefinieerd in bijlage 45 bij de overeenkomst,

mensenhandel,

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

corruptie, met inbegrip van omkoping,

fraude, met inbegrip van fraude die de financiële belangen van het Verenigd Koninkrijk, een lidstaat of de Unie schaadt,

witwassen van opbrengsten van misdrijven,

valsemunterij,

computergerelateerde criminaliteit,

milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde plantensoorten en -variëteiten,

hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,

moord, zware mishandeling,

illegale handel in menselijke organen en weefsels,

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

racisme en vreemdelingenhaat,

georganiseerde of gewapende diefstal,

illegale handel in cultuurgoederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

oplichting,

racketeering en afpersing,

namaak van producten en productpiraterij,

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

vervalsing van betaalmiddelen,

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

illegale handel in nucleaire of radioactieve stoffen,

handel in gestolen voertuigen,

verkrachting,

opzettelijke brandstichting,

misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen,

kaping van vliegtuigen, schepen en ruimtevaartuigen,

sabotage.

II.

Volledige omschrijving van het strafbare feit of de strafbare feiten die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen:


f)

Andere voor de zaak relevante omstandigheden (facultatieve informatie):

(NB: bijvoorbeeld opmerkingen over extra-territorialiteit, stuiting van de verjaring en andere gevolgen van het strafbare feit)

 

 


g)

Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die als bewijsmiddel moeten dienen:

Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die de gezochte persoon uit het strafbare feit heeft verkregen:

Beschrijving en plaats van de voorwerpen (indien bekend):

 

 


h)

Het strafbare feit/de strafbare feiten op grond waarvan dit bevel is uitgevaardigd, is/zijn strafbaar gesteld

met/heeft (hebben) geleid tot een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt:

 

 

 

de uitvaardigende staat zal op verzoek van de uitvoerende staat de garantie geven dat hij:

 

 

 

 

 

de opgelegde straf of maatregel zal herzien – op verzoek of ten minste na 20 jaar, en/of

de toepassing zal aanmoedigen van gratiemaatregelen die strekken tot niet-uitvoering van die straf of maatregel, waar de betrokkene uit hoofde van het recht of de praktijk van de uitvaardigende staat om mag verzoeken.


i)

Rechterlijke autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd:

 

Officiële naam:

 

 

Naam van haar vertegenwoordiger: (2) 1

 

 

Functie (titel/rang):

 

 

Dossiernummer:

 

 

Adres:

 

 

Tel.: (landnummer) (netnummer)

 

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

 

E-mail:

 

 

Adresgegevens van de persoon die moet worden gecontacteerd om de nodige praktische afspraken te maken voor de overlevering:

 

 

Indien een centrale autoriteit is belast met de administratieve toezending en ontvangst van aanhoudingsbevelen:

 

Naam van de centrale autoriteit:

 

 

Contactpersoon, indien van toepassing (titel/rang en naam):

 

 

Adres:

 

 

Tel.: (landnummer) (netnummer)

 

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

 

E-mail:

 

 

Handtekening van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en/of haar vertegenwoordiger:

 

 

Naam:

 

 

Functie (titel/rang):

 

 

Datum:

 

 

Officiële stempel (indien beschikbaar):


(1)  Dit bevel moet gesteld of vertaald zijn in één van de officiële talen van de uitvoerende staat, indien die staat bekend is, of in een andere taal die door die staat is aanvaard.

(2)  In de verschillende taalversies wordt een verwijzing naar de "drager" van de rechterlijke autoriteit opgenomen.


BIJLAGE 44

UITWISSELING VAN INFORMATIE UIT HET STRAFREGISTER - TECHNISCHE EN PROCEDURELE SPECIFICATIES

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze bijlage heeft tot doel de nodige procedurele en technische bepalingen vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van deel drie, titel IX van deze overeenkomst.

Artikel 2

Communicatienetwerk

1.   De elektronische uitwisseling van gegevens uit strafregisters tussen, enerzijds, een lidstaat en, anderzijds, het Verenigd Koninkrijk vindt plaats door middel van een gemeenschappelijke communicatie-infrastructuur die voorziet in versleutelde communicatie.

2.   Het communicatienetwerk van de Trans European Services for Telematics between Administrations (TESTA) moet worden gebruikt als gemeenschappelijke communicatie-infrastructuur. Eventuele verdere ontwikkelingen op dat gebied of een alternatief beveiligd netwerk zorgen ervoor dat de bestaande gemeenschappelijke communicatie-infrastructuur blijft voldoen aan de beveiligingsvereisten die geschikt zijn voor de uitwisseling van informatie uit het strafregister.

Artikel 3

Interconnectiesoftware

1.   De staten maken gebruik van gestandaardiseerde interconnectiesoftware waarmee hun bevoegde autoriteiten kunnen worden verbonden met de gemeenschappelijke communicatie-infrastructuur teneinde de gegevens uit het strafregister elektronisch met de andere staten uit te wisselen overeenkomstig de bepalingen van titel IX van deel drie van deze overeenkomst en deze bijlage.

2.   Voor de lidstaten is de interconnectiesoftware de Ecris-referentie-implementatiesoftware of hun nationale Ecris-implementatiesoftware, indien nodig aangepast ten behoeve van de informatie-uitwisseling met het Verenigd Koninkrijk, zoals bepaald in deze overeenkomst.

3.   Het Verenigd Koninkrijk is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het gebruik van zijn eigen interconnectiesoftware. Daartoe zorgt het Verenigd Koninkrijk er uiterlijk vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor dat zijn nationale interconnectiesoftware functioneert overeenkomstig de protocollen en technische specificaties die zijn vastgesteld voor de Ecris-referentie-implementatiesoftware en eventuele verdere technische vereisten die door eu-LISA zijn vastgesteld.

4.   Het Verenigd Koninkrijk zorgt ook voor de uitvoering van eventuele latere technische aanpassingen van zijn nationale interconnectiesoftware die vereist zijn als gevolg van wijzigingen in de technische specificaties voor de Ecris-referentie-implementatiesoftware, of wijzigingen in eventuele verdere technische voorschriften die door eu-LISA zijn vastgesteld. Daartoe zorgt de Unie ervoor dat het Verenigd Koninkrijk zonder onnodige vertraging in kennis wordt gesteld van geplande wijzigingen van de technische specificaties of eisen en dat zij alle informatie ontvangt die het Verenigd Koninkrijk nodig heeft om aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze bijlage te voldoen.

Artikel 4

Informatie die moet worden verstrekt in kennisgevingen, verzoeken en antwoorden

1.   Alle in artikel 646 van deze overeenkomst bedoelde kennisgevingen bevatten de volgende verplichte gegevens:

a)

de veroordeelde (volledige naam, geboortedatum, geboorteplaats (stad en land), geslacht, nationaliteit en, indien van toepassing, vroegere namen),

b)

de aard van de veroordeling (datum van de veroordeling, naam van de rechtbank, datum waarop de rechterlijke beslissing definitief is geworden),

c)

het aan de veroordeling ten grondslag liggende strafbaar feit (datum waarop het is gepleegd, omschrijving of rubricering, en vermelding van de toepasselijke wetgeving), en

d)

de inhoud van de veroordeling, met name de opgelegde maatregel of straf, eventuele bijkomende straffen, veiligheidsmaatregelen en latere beslissingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de straf.

2.   De volgende facultatieve informatie wordt verstrekt in kennisgevingen die zijn opgenomen in het strafregister (punten a) tot en met d)) of beschikbaar zijn voor de centrale autoriteit (punten e) tot en met h)):

a)

de namen van de ouders van de veroordeelde,

b)

het referentienummer van de veroordeling,

c)

de plaats waar het strafbaar feit is gepleegd,

d)

ontzettingen als gevolg van de veroordeling,

e)

het identiteitsnummer van de veroordeelde of de soort en het nummer van zijn identificatiedocument,

f)

vingerafdrukken van de betrokkene,

g)

voor zover van toepassing, pseudoniemen en/of bijnamen,

h)

gezichtsopname.

Daarnaast kunnen alle andere gegevens over veroordelingen die in het strafregister zijn opgenomen, worden doorgegeven.

3.   Alle in artikel 648 van deze overeenkomst bedoelde verzoeken om inlichtingen worden ingediend in een gestandaardiseerd elektronisch formaat volgens het model in hoofdstuk 2 van deze bijlage, in een van de officiële talen van de aangezochte staat.

4.   Alle antwoorden op verzoeken als bedoeld in artikel 649 van deze overeenkomst worden ingediend in een gestandaardiseerd elektronisch formaat volgens het model in hoofdstuk 2 van deze bijlage en gaan vergezeld van een lijst van veroordelingen, overeenkomstig het nationale recht. De aangezochte staat antwoordt in een van zijn officiële talen of in een andere taal die door beide Partijen wordt aanvaard. Het Verenigd Koninkrijk, enerzijds, en de Unie, namens een van zijn lidstaten, anderzijds, kunnen het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in kennis stellen van de taal of talen die het aanvaardt naast de officiële taal of talen van die staat.

5.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie stelt eventuele wijzigingen van de in de leden 3 en 4 bedoelde formulieren in hoofdstuk 2 van deze bijlage vast.

Artikel 5

Formaat voor het verzenden van gegevens

1.   Bij het doorgeven van informatie overeenkomstig de artikelen 646 en 649 van deze overeenkomst betreffende de naam of de wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit en de toepasselijke wettelijke bepalingen, verwijzen de staten naar de overeenkomstige code voor elk van de in de doorzending genoemde strafbare feiten, zoals bepaald in de tabel met strafbare feiten in hoofdstuk 3 van deze bijlage. Bij wijze van uitzondering wordt, indien het strafbare feit niet met een specifieke subcategorie overeenkomt, de "open categorie"-code van de relevante of meest nabije categorie strafbare feiten of, bij ontstentenis daarvan, een code voor "andere strafbare feiten" voor dat specifieke strafbaar feit gebruikt.

2.   De staten kunnen ook beschikbare informatie betreffende de graad van voltooiing en de graad van deelneming en, in voorkomend geval, het bestaan van volledige of gedeeltelijke uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid, verstrekken.

3.   Bij het doorgeven van informatie overeenkomstig de artikelen 646 en 649 van deze overeenkomst met betrekking tot de inhoud van de veroordeling, met name de sanctie en eventuele aanvullende straffen, veiligheidsmaatregelen en latere besluiten tot wijziging van de tenuitvoerlegging van de sanctie, verwijzen de staten naar de overeenkomstige code voor elk van de in de toezending bedoelde sancties en maatregelen, zoals bepaald in de tabel met sancties en maatregelen in hoofdstuk 3 van deze bijlage. Bij wijze van uitzondering wordt, indien de sanctie of maatregel niet met een specifieke subcategorie overeenkomt, voor die specifieke sanctie of maatregel de code "open categorie" van de desbetreffende of meest nabije categorie straffen en maatregelen of, bij ontstentenis daarvan, de code "andere sancties en maatregelen" gebruikt.

4.   De staten verstrekken tevens, indien van toepassing, de beschikbare informatie over de aard van en/of de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde sanctie of maatregel, zoals bepaald in de tabel met parameters van hoofdstuk 3 van deze bijlage. De parameter "niet-strafrechtelijke uitspraak" wordt alleen vermeld in gevallen waarin informatie over een dergelijke uitspraak vrijwillig wordt verstrekt door de staat van nationaliteit van de betrokkene, wanneer wordt geantwoord op een verzoek om informatie over veroordelingen.

5.   De staten verstrekken het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de volgende informatie, met name met het oog op de verspreiding van die informatie onder andere staten:

a)

de lijst van nationale strafbare feiten in elk van de categorieën waarnaar wordt verwezen in de tabel met strafbare feiten in hoofdstuk 3 van deze bijlage. De lijst bevat de benaming of wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit en een verwijzing naar de toepasselijke rechtsregels. Daarbij kan ook een korte omschrijving van de bestanddelen van het strafbare feit worden gevoegd;

b)

de lijst van soorten straffen, eventuele bijkomende straffen en veiligheidsmaatregelen en eventuele latere beslissingen tot wijziging van de strafuitvoering, zoals die in het nationale recht van de staten zijn omschreven, in elk van de in de tabel met straffen en maatregelen in hoofdstuk 3 van deze bijlage bedoelde categorieën. Daarbij kan ook een korte omschrijving van de specifieke straf of maatregel worden gevoegd.

6.   De staten werken de in lid 5 bedoelde lijsten en omschrijvingen op gezette tijden bij. Geactualiseerde informatie moet worden toegezonden aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie.

7.   Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie stelt eventuele wijzigingen van de in de leden 1 en 4 bedoelde tabellen in hoofdstuk 3 van deze bijlage vast.

Artikel 6

Continuïteit van verzendingen

Indien de elektronische wijze van toezending van gegevens tijdelijk niet beschikbaar is, verstrekken de staten de gegevens op zodanige wijze dat zij schriftelijk kunnen worden vastgelegd, en wel op zodanige wijze dat de centrale autoriteit van de aangezochte staat de echtheid ervan kan vaststellen gedurende de gehele periode waarin de gegevens niet beschikbaar zijn.

Artikel 7

Statistieken en rapportering

1.   De elektronische uitwisseling van gegevens uit het strafregister op grond van deel drie, titel IX, van deze overeenkomst wordt regelmatig geëvalueerd. De evaluatie wordt gebaseerd op de statistieken en verslagen van de betrokken staten.

2.   Elke staat stelt statistieken op over de door de interconnectiesoftware gegenereerde uitwisseling en zendt die elke maand toe aan het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie en aan eu-LISA. De lidstaten verstrekken het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie en eu-LISA ook statistieken over het aantal onderdanen van andere staten dat op hun grondgebied is veroordeeld en over het aantal veroordelingen.

Artikel 8

Technische specificaties

De staten nemen bij de uitvoering van deze overeenkomst gemeenschappelijke technische specificaties in acht voor de elektronische uitwisseling van gegevens uit het strafregister, zoals bepaald door eu-LISA, en passen hun systemen zo nodig onverwijld aan.

HOOFDSTUK 2

FORMULIEREN

Verzoek om informatie uit het strafregister

a)

Gegevens over de verzoekende staat:

Staat:

Centrale autoriteit(en):

Contactpersoon:

Telefoon (met kengetal):

Fax (met kengetal):

E-mailadres:

Correspondentieadres:

Dossiernummer, indien bekend:

b)

Gegevens over de identiteit van de persoon op wie het verzoek betrekking heeft( 1 ):

Volledige naam (voornaam en alle familienamen):

Vroegere namen:

Voor zover van toepassing, pseudoniemen en/of bijnamen:

Geslacht: M ☐ F ☐

Nationaliteit:

Geboortedatum (in cijfers: dd/mm/jjjj):

Geboorteplaats (stad en land):

Naam vader:

Naam moeder:

Verblijfplaats of bekend adres:

Persoonlijk identiteitsnummer of type en nummer van het identiteitsdocument:

Vingerafdrukken:

Gezichtsopname:

Andere beschikbare identiteitsgegevens:

c)

Doel van het verzoek:

Gelieve aan te kruisen wat van toepassing is.

1)

strafrechtelijke procedure (gelieve de naam van de autoriteit waarbij de strafzaak aanhangig is en, indien bekend, het referentienummer te vermelden) …

2)

verzoek buiten het kader van een strafrechtelijke procedure (gelieve de naam van de autoriteit waarbij de strafzaak aanhangig is en, indien bekend, het referentienummer te vermelden; gelieve het betreffende vakje aan te kruisen):

 

 

i) ☐

van een gerechtelijke autoriteit …

 

 

ii) ☐

verzoek van een bevoegde administratieve autoriteit …

 

 

iii) ☐

verzoek van de betrokkene om gegevens uit zijn strafregister …

Doel van het verzoek om informatie/inlichtingen:

Verzoekende autoriteit:

De betrokkene stemt niet toe in de verstrekking van de gegevens (indien de betrokkene volgens de wetgeving van de verzoekende staat om toestemming is verzocht).


Contactpersoon voor het geval dat aanvullende informatie vereist is:

Naam:

Telefoon:

E-mailadres:

Andere informatie (bv. urgentie van het verzoek):

Antwoord op het verzoek

Informatie over de betrokkene

Gelieve aan te kruisen wat van toepassing is.

De ondergetekende autoriteit bevestigt:

dat het strafregister geen gegevens over veroordelingen jegens de betrokkene bevat;

dat het strafregister gegevens over veroordelingen jegens de betrokkene vermeldt; een uittreksel uit het strafregister is bij dit antwoord gevoegd;

dat het strafregister andere gegevens over veroordelingen jegens de betrokkene bevat; die gegevens zijn bijgevoegd (facultatief);

dat het strafregister gegevens over veroordelingen jegens de betrokkene vermeldt, maar dat de staat van veroordeling verbiedt die gegevens voor enig ander doel dan strafrechtelijke vervolging mee te delen. Het verzoek om nadere inlichtingen kan rechtstreeks worden gericht aan … (gelieve de staat van veroordeling te vermelden);

dat volgens de wetgeving van de aangezochte staat geen gevolg kan worden gegeven aan een verzoek voor andere doeleinden dan een strafrechtelijke procedure.


Contactpersoon voor het geval dat aanvullende informatie vereist is:

Naam:

Telefoon:

E-mailadres:

Andere informatie (beperkingen op het gebruik van de gegevens voor verzoeken buiten het kader van een strafrechtelijke procedure):

Gelieve te vermelden hoeveel bladzijden aan het antwoordformulier zijn gehecht:

Gedaan te

op

Handtekening en officieel stempel (waar passend):

Naam en functie/organisatie:

Voeg waar passend een uittreksel uit het strafregister bij en zend dit samen met het antwoord aan de verzoekende staat toe. Het formulier en het uittreksel uit het strafregister behoeven niet te worden vertaald in de taal van de verzoekende staat.

_______________

(1)

Om de identiteit van de betrokkene te kunnen bepalen, moeten zoveel mogelijk gegevens worden verstrekt.

HOOFDSTUK 3

FORMAAT VOOR HET VERZENDEN VAN GEGEVENS

Gemeenschappelijke tabel van categorieën strafbare feiten, met een tabel van parameters, als bedoeld in hoofdstuk 1, artikel 5, leden 1 en 2

Code

Categorieën en subcategorieën straffen en maatregelen

0100 00

open categorie

Misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen

0101 00

Genocide

0102 00

Misdaden tegen de menselijkheid

0103 00

Oorlogsmisdaden

0200 00

open categorie

Deelneming aan een criminele organisatie

0201 00

Leiden van een criminele organisatie

0202 00

Willens en wetens deelnemen aan de criminele activiteiten van een criminele organisatie

0203 00

Willens en wetens deelnemen aan de niet-criminele activiteiten van een criminele organisatie

0300 00

open categorie

Terrorisme

0301 00

Leiden van een terroristische groep

0302 00

Willens en wetens deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groep

0303 00

Financiering van terrorisme

0304 00

Publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf

0305 00

Werving of training voor terrorisme

0400 00

open categorie

Mensenhandel

0401 00

Mensenhandel om arbeid of diensten uit te buiten

0402 00

Mensenhandel om de prostitutie van anderen uit te buiten, of met het oog op andere vormen van seksuele uitbuiting

0403 00

Mensenhandel om organen of menselijk weefsel weg te nemen

0404 00

Mensenhandel met het oog op slavernij, praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij of dienstbaarheid van een minderjarige

0405 00

Mensenhandel om arbeid of diensten van een minderjarige uit te buiten

0406 00

Mensenhandel om de prostitutie van minderjarigen uit te buiten, of met het oog op andere vormen van seksuele uitbuiting van minderjarigen

0407 00

Mensenhandel om bij een minderjarige organen of menselijk weefsel weg te nemen

0408 00

Mensenhandel met het oog op slavernij, praktijken die vergelijkbaar zijn met slavernij of dienstbaarheid van een minderjarige

0500 00

open categorie

Illegale handel( 1 ) en andere strafbare feiten met betrekking tot wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven

0501 00

Illegale vervaardiging van wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven

0502 00

Illegale vervaardiging van wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven op nationaal niveau( 2 )

0503 00

Illegale uitvoer of invoer van wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven

0504 00

Ongeoorloofd bezit of gebruik van wapens, vuurwapens, met inbegrip van delen en onderdelen, munitie en explosieven

0600 00

open categorie

Schade toebrengen aan het milieu

0601 00

Het doden, vernietigen of beschadigen van beschermde dier- en plantensoorten

0602 00

Illegale lozing in lucht, bodem of water van verontreinigende stoffen of ioniserende straling

0603 00

Strafbare feiten in verband met afval, inclusief gevaarlijk afval

0604 00

Strafbare feiten in verband met illegale handel( 1 ) in beschermde dier- en plantensoorten of delen daarvan

0605 00

Onopzettelijke strafbare feiten in verband met het milieu

0700 00

open categorie

Strafbare feiten in verband met drugs of precursoren, en andere strafbare feiten tegen de volksgezondheid

0701 00

Strafbare feiten in verband met illegale handel( 3 ) in verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren die niet louter voor eigen persoonlijk gebruik zijn bestemd

0702 00

Illegaal gebruik van drugs en het louter voor eigen persoonlijk gebruik verwerven, bezitten, vervaardigen of produceren ervan

0703 00

Anderen helpen bij of aanzetten tot het illegale gebruik van verdovende middelen of psychotrope stoffen

0704 00

Vervaardiging of productie van verdovende middelen die niet louter voor persoonlijk gebruik zijn bestemd

0800 00

open categorie

Strafbare feiten tegen personen

0801 00

Moord of opzettelijke doodslag

0802 00

Moord of opzettelijke doodslag met verzwarende omstandigheden( 4 )

0803 00

Onopzettelijke doodslag

0804 00

Moord of opzettelijke doodslag van een pasgeboren kind door zijn/haar moeder

0805 00

Illegale vruchtafdrijving

0806 00

Illegale euthanasie

0807 00

Strafbare feiten in verband met het plegen van zelfmoord

0808 00

Geweldpleging met de dood tot gevolg

0809 00

Veroorzaken van ernstige lichamelijke letsels, verminking of blijvende invaliditeit

0810 00

Onopzettelijk veroorzaken van ernstige lichamelijke letsels, verminking of blijvende invaliditeit

0811 00

Veroorzaken van kleinere lichamelijke letsels

0812 00

Onopzettelijk veroorzaken van kleinere lichamelijke letsels

0813 00

Blootstellen aan levensgevaar of gevaar voor ernstige lichamelijke letsels

0814 00

Foltering

0815 00

Nalaten om hulp en bijstand te verlenen

0816 00

Strafbare feiten in verband met het wegnemen van organen of weefsel zonder machtiging of toestemming

0817 00

Strafbare feiten in verband met de illegale handel( 3 ) in menselijke organen en weefsels

0818 00

Huiselijk geweld of huiselijke bedreiging

0900 00

open categorie

Strafbare feiten tegen de vrijheid en waardigheid van personen en andere beschermde belangen, inclusief racisme en xenofobie

0901 00

Ontvoering, ontvoering voor losgeld, illegale vrijheidsberoving

0902 00

Onwettige arrestatie of vrijheidsberoving door een overheidsinstantie

0903 00

Gijzeling

0904 00

Kaping van vliegtuigen of schepen

0905 00

Belediging, laster, eerroof, minachting

0906 00

Bedreigingen

0907 00

Dwang, pressie, stalken, intimidatie of agressie van psychologische of emotionele aard

0908 00

Afpersing

0909 00

Afpersing met bezwarende omstandigheden

0910 00

Illegale toegang tot particulier eigendom

0911 00

Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, uitgezonderd illegale toegang tot particulier eigendom

0912 00

Strafbare feiten tegen de bescherming van persoonsgegevens

0913 00

Illegale interceptie van gegevens of communicatie

0914 00

Discriminatie op grond van geslacht, ras, seksuele geaardheid, religie of etnische afkomst

0915 00

Publiekelijk aanzetten tot rassendiscriminatie

0916 00

Publiekelijk aanzetten tot rassenhaat

0917 00

Chantage

1000 00

open categorie

Seksuele strafbare feiten

1001 00

Verkrachting

1002 00

Verkrachting met verzwarende omstandigheden( 5 ) (uitgezonderd verkrachting van een minderjarige)

1003 00

Aanranding

1004 00

Pooieren voor prostitutie of seksuele handelingen

1005 00

Openbare schennis van de eerbaarheid

1006 00

Ongewenst seksueel gedrag

1007 00

Het zich aanbieden van prostituees

1008 00

Seksuele uitbuiting van kinderen

1009 00

Strafbare feiten in verband met kinderpornografie of aanstootgevende afbeeldingen van minderjarigen

1010 00

Verkrachting van een minderjarige

1011 00

Aanranding van een minderjarige

1100 00

open categorie

Strafbare feiten tegen het familierecht

1101 00

Illegale seksuele betrekkingen tussen naaste familieleden

1102 00

Polygamie

1103 00

Zich onttrekken aan de onderhouds- of alimentatieverplichting

1104 00

Verwaarlozen of in de steek laten van een minderjarige of een gehandicapte persoon

1105 00

Niet-nakoming van een bevel een minderjarige af te staan of verberging van een minderjarige

1200 00

open categorie

Strafbare feiten tegen de staat, de openbare orde, de rechtsgang of ambtenaren

1201 00

Spionage

1202 00

Hoogverraad

1203 00

Strafbare feiten in verband met verkiezingen en referenda

1204 00

Aanslag op het leven of de gezondheid van het staatshoofd

1205 00

Smaad jegens de staat, de natie of symbolen van de staat

1206 00

Smaad of weerspannigheid jegens een vertegenwoordiger van het overheidsgezag

1207 00

Afpersing, dwang, pressie jegens een vertegenwoordiger van het overheidsgezag

1208 00

Aanslag op of bedreiging van een vertegenwoordiger van het overheidsgezag

1209 00

Strafbare feiten in verband met de openbare orde of verstoring van de openbare rust

1210 00

Geweld tijdens sportmanifestaties

1211 00

Diefstal van openbare of administratieve documenten

1212 00

Obstructie of verstoring van de rechtsgang, tijdens strafrechtelijke of gerechtelijke procedures valse beschuldigingen uiten, meineed

1213 00

Onwettige imitatie van een persoon of overheidsinstantie

1214 00

Ontsnapping uit wettelijke hechtenis

1300 00

open categorie

Strafbare feiten tegen publieke goederen of belangen

1301 00

Fraude met openbare, socialezekerheids- en gezinstoelagen

1302 00

Fraude met Europese toelagen of subsidies

1303 00

Strafbare feiten in verband met illegaal gokken

1304 00

Obstructie van openbare aanbestedingsprocedures

1305 00

Actieve of passieve corruptie van een ambtenaar of een persoon die een openbaar ambt bekleedt of openbaar gezag uitoefent

1306 00

Verduistering, onrechtmatige toe-eigening van geld of ander eigendom door een ambtenaar

1307 00

Misbruik van functie door een overheidsambtenaar

1400 00

open categorie

Strafbare feiten in verband met fiscaliteit en douane

1401 00

Strafbare feiten in verband met fiscaliteit

1402 00

Strafbare feiten in verband met douane

1500 00

open categorie

Strafbare feiten in verband met economie en handel

1501 00

Faillissement of bedrieglijk onvermogen

1502 00

Overtreding van de regelgeving inzake financiële verslaglegging, verduistering, achterhouden van bedrijfsactiva of onrechtmatige verhoging van de schulden van een onderneming

1503 00

Schending van de mededingingsregels

1504 00

Witwassen van opbrengsten van strafbare feiten

1505 00

Actieve of passieve corruptie in de private sector

1506 00

Een geheim bekendmaken of het verbreken van de geheimhoudingsplicht

1507 00

Handel met voorkennis ("insider trading")

1600 00

open categorie

Strafbare feiten tegen eigendom of die schade aan goederen veroorzaken

1601 00

Onrechtmatige toe-eigening

1602 00

Onrechtmatige toe-eigening van energie

1603 00

Fraude met inbegrip van zwendel

1604 00

Helen van gestolen goederen

1605 00

Illegale handel( 6 ) in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen

1606 00

Opzettelijke beschadiging of vernietiging van eigendom

1607 00

Onopzettelijke beschadiging of vernietiging van eigendom

1608 00

Sabotage

1609 00

Strafbare feiten tegen industriële of intellectuele eigendom

1610 00

Brandstichting

1611 00

Brandstichting met overlijden of lichamelijk letsel van personen tot gevolg

1612 00

Bosbrandstichting

1700 00

open categorie

Als diefstal aan te merken strafbare feiten

1701 00

Diefstal

1702 00

Diefstal na illegale toegang tot eigendom

1703 00

Diefstal met gebruik van geweld of wapens, of met gebruik van bedreiging met geweld of wapens tegen personen

1704 00

Vormen van diefstal met verzwarende omstandigheden zonder gebruik van geweld of wapens, noch gebruik van of bedreiging met geweld of wapens, tegen personen

1800 00

open categorie

Strafbare feiten tegen informatiesystemen en andere computergerelateerde criminaliteit

1801 00

Onrechtmatige toegang tot informatiesystemen

1802 00

Onrechtmatige systeemverstoring

1803 00

Onrechtmatige gegevensverstoring

1804 00

Vervaardiging, bezit en verspreiding van of handel in computerapparatuur of -gegevens waarmee strafbare feiten in verband met computers kunnen worden gepleegd

1900 00

open categorie

Vervalsing van betaalmiddelen

1901 00

Valsemunterij of vervalsing van valuta

1902 00

Namaak van andere betaalmiddelen dan contanten

1903 00

Namaak of vervalsing van openbare fiduciaire documenten

1904 00

Het in omloop brengen/gebruiken van nagemaakt of vals geld, andere betaalmiddelen dan contanten of openbare fiduciaire documenten

1905 00

Bezit van apparatuur voor het namaken of vervalsen van geld of openbare fiduciaire documenten

2000 00

open categorie

Vervalsing van documenten

2001 00

Vervalsing van een openbaar of administratief document door een particulier

2002 00

Vervalsing van een document door een ambtenaar of een overheidsinstantie

2003 00

Verschaffen of verwerven van een vervalst openbaar of administratief document; Verschaffen of verwerven van een vervalst document door een ambtenaar of een overheidsinstantie

2004 00

Gebruik van vervalste openbare of administratieve documenten

2005 00

Bezit van apparatuur voor de vervalsing van openbare of administratieve documenten

2006 00

Vervalsing van privédocumenten door een privépersoon

2100 00

open categorie

Strafbare feiten tegen de verkeerswetgeving

2101 00

Gevaarlijk rijden

2102 00

Een voertuig besturen onder invloed van alcohol of verdovende middelen

2103 00

Een voertuig besturen zonder rijbewijs of zonder bevoegdheid dat te doen

2104 00

Vluchtmisdrijf

2105 00

Ontwijken van een wegcontrole

2106 00

Strafbare feiten in verband met wegvervoer

2200 00

open categorie

Strafbare feiten tegen de arbeidswetgeving

2201 00

Onrechtmatige tewerkstelling

2202 00

Strafbare feiten in verband met bezoldiging, inclusief socialezekerheidsbijdragen

2203 00

Strafbare feiten in verband met arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid op het werk

2204 00

Strafbare feiten in verband met de toegang tot of het uitoefenen van een professionele activiteit

2205 00

Strafbare feiten in verband met arbeids- en rusttijden

2300 00

open categorie

Strafbare feiten tegen het migratierecht

2301 00

Illegale binnenkomst of illegaal verblijf

2302 00

Hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf

2400 00

open categorie

Strafbare feiten tegen militaire verplichtingen

2500 00

open categorie

Strafbare feiten met betrekking tot stoffen met hormonale werking en andere groeibevorderaars

2501 00

Illegale invoer, uitvoer of levering van stoffen met hormonale werking en andere groeibevorderaars

2600 00

open categorie

Strafbare feiten met betrekking tot nucleaire materialen of andere gevaarlijke radioactieve stoffen

2601 00

Illegale invoer, uitvoer, levering of verwerving van nucleaire of radioactieve materialen

2700 00

open categorie

Andere strafbare feiten

2701 00

Andere opzettelijke strafbare feiten

2702 00

Andere onopzettelijke strafbare feiten

_______________

(1)

Tenzij in deze categorie anders is vermeld, wordt onder "handel" verstaan: invoer, uitvoer, verwerving, verkoop, aflevering, vervoer of overbrenging.

(2)

Voor de toepassingen van deze subcategorie omvat "handel" verwerving, verkoop, aflevering, vervoer of overbrenging.

(3)

Voor de toepassingen van deze subcategorie omvat "handel" invoer, uitvoer, verwerving, verkoop, aflevering, vervoer of overbrenging.

(4)

Bijvoorbeeld: bijzonder ernstige omstandigheden.

(5)

Bijvoorbeeld verkrachting met bijzondere wreedheid.

(6)

Voor de toepassing van deze subcategorie omvat "handel" invoer, uitvoer, verwerving, verkoop, aflevering, vervoer of overbrenging.

Parameters

Graad van voltooiing:

Voltooide handeling

C

Poging of voorbereiding

A

Niet doorgegeven element

Ø

Graad van deelneming:

Pleger

M

Mededader, medepleger en medeplichtige of aanstichter/organisator, samenzweerder

H

Niet doorgegeven element

Ø

Uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid:

Ontoerekeningsvatbaarheid of verminderde toerekenbaarheid

S

Recidive

R

Gemeenschappelijke tabel van categorieën strafbare feiten, met een tabel van parameters, als bedoeld in hoofdstuk 1, artikel 5, leden 3 en 4

Code

Categorieën en subcategorieën straffen en maatregelen

1000

open categorie

Vrijheidsberoving

1001

Gevangenisstraf

1002

Levenslange gevangenisstraf

2000

open categorie

Beperking van de persoonlijke vrijheid

2001

Verbod om bepaalde plaatsen te bezoeken

2002

Beperking van het recht om naar het buitenland te reizen

2003

Verbod om op bepaalde plaatsen te blijven

2004

Toegangsverbod voor massa-evenementen

2005

Verbod om op welke wijze ook met bepaalde personen in contact te komen

2006

Onder elektronisch toezicht geplaatst worden( 1 )

2007

Verplichting om zich op gezette tijdstippen te melden bij een specifieke autoriteit

2008

Verplichting om op een bepaalde plaats te blijven/verblijven

2009

Verplichting om zich op het vastgestelde tijdstip op de plaats van verblijf te bevinden

2010

Verplichting om te voldoen aan de door de rechtbank gelaste proeftijdmaatregelen, met inbegrip van de verplichting om onder toezicht te blijven

3000

open categorie

Verbod om een bepaald recht of een bepaalde functie uit te oefenen

3001

Ontzetting uit een bepaalde functie

3002

Verlies/schorsing van het recht om een bepaald openbaar ambt uit te oefenen of daarin te worden benoemd

3003

Verlies/schorsing van het actief of passief kiesrecht

3004

Verbod om met een overheid een overeenkomst te sluiten

3005

Niet in aanmerking komen voor overheidssubsidies

3006

Intrekking van het rijbewijs( 2 )

3007

Schorsing van het rijbewijs

3008

Verbod om bepaalde voertuigen te besturen

3009

Verlies/schorsing van het ouderlijk gezag

3010

Verlies/schorsing van het recht om in gerechtelijke procedures als deskundige op te treden/te getuigen onder ede/jurylid te zijn

3011

Verlies/schorsing van het recht om voogd te zijn( 3 )

3012

Verlies/schorsing van het recht om eretekens of titels te dragen

3013

Verbod om een professionele, commerciële of sociale activiteit uit te oefenen

3014

Verbod om met minderjarigen te werken of activiteiten uit te oefenen

3015

Verplichting om een inrichting of onderneming te sluiten

3016

Verbod om wapens te bezitten of te dragen

3017

Intrekking van een jacht- of visvergunning

3018

Verbod om cheques uit te schrijven of betaal- of kredietkaarten te gebruiken

3019

Verbod om dieren te houden

3020

Verbod om bepaalde voorwerpen, uitgezonderd wapens, te bezitten of te gebruiken

3021

Verbod om bepaalde spelen/sporten te beoefenen

4000

open categorie

Verbod om het grondgebied te betreden of uitwijzing

4001

Verbod om het nationale grondgebied te betreden

4002

Uitwijzing

5000

open categorie

Persoonlijke verplichting

5001

Onderwerping aan een medische behandeling of aan andere vormen van therapie

5002

Onderwerping aan een sociaal-educatief programma

5003

Verplichting om onder de zorg/toezicht van het gezin te staan

5004

Educatieve maatregelen

5005

Socio-justitiële voorwaardelijke veroordeling

5006

Verplichting om een opleiding te volgen/te werken

5007

Verplichting om de gerechtelijke autoriteiten specifieke gegevens te verstrekken

5008

Verplichting om de rechterlijke beslissing te publiceren

5009

Verplichting om de door de strafbare feiten veroorzaakte schade te vergoeden

6000

open categorie

Straf betreffende de persoonlijke goederen

6001

Confiscatie

6002

Slopen

6003

Herstel

7000

open categorie

Plaatsing in een instelling

7001

Plaatsing in een psychiatrische instelling

7002

Plaatsing in een ontwenningsinstelling

7003

Plaatsing in een opvoedingsinstelling

8000

open categorie

Financiële straffen

8001

Boete

8002

Dag-geldboete( 4 )

8003

Geldboete voor een bijzondere begunstigde( 5 )

9000

open categorie

Werkstraf

9001

Gemeenschapsdienst of -werk

9002

Maatschappelijke dienstverlening of maatschappelijk werk, gepaard gaande met ander beperkende maatregelen

10000

open categorie

Militaire straf

10001

Verlies van militaire rang( 6 )

10002

Verwijdering uit de professionele militaire dienst

10003

Militaire gevangenisstraf

11000

open categorie

Onschendbaarheid/opschorting van de uitspraak/uitstel van straf, waarschuwing

12000

open categorie

Andere straffen en maatregelen


Parameters (nader te bepalen indien toepasselijk)

ø

Straf

m

Maatregel

a

Uitstel van straf/maatregel

b

Gedeeltelijk uitstel van straf/maatregel

c

Uitstel van straf/maatregel met proeftijd/toezicht

d

Gedeeltelijk uitstel van straf/maatregel met proeftijd/toezicht

e

Omzetting van de straf/maatregel

f

Als hoofdstraf opgelegde alternatieve straf/maatregel

g

In eerste instantie opgelegde alternatieve straf/maatregel in het geval van niet-eerbiediging van de hoofdstraf

h

Herroeping van de straf/maatregel met uitstel

i

Latere vaststelling van een algemene straf

j

Onderbreking van de uitvoering/uitstel van de uitvoering van de straf/maatregel( 7 )

k

Strafvermindering

l

Vermindering van de straf met uitstel

n

Einde van de straf

o

Gratie

p

Amnestie

q

Voorwaardelijke vrijlating (vrijlating van een persoon voor het einde van de straf onder bepaalde voorwaarden)

r

Rehabilitatie (al dan niet met schrapping van de straf uit het strafregister)

s

Specifieke straf of maatregel voor minderjarigen

t

Niet-strafrechtelijke uitspraak( 8 )

_______________

(1)

Vaste of mobiele plaatsing.

(2)

Een nieuwe aanvraag is nodig om een nieuw rijbewijs te krijgen.

(3)

Voogd voor een persoon die handelingsonbekwaam is of voor een minderjarige.

(4)

Geldboete uitgedrukt in dagelijkse eenheden.

(5)

Bv.: voor een instelling, vereniging, stichting of slachtoffer.

(6)

Militaire degradatie.

(7)

Leidt niet tot voorkoming van uitvoering van de straf.

(8)

Deze parameter zal alleen worden opgegeven wanneer deze gegevens worden verstrekt als antwoord op het verzoek van de staat waarvan de betrokkene de nationaliteit heeft.

BIJLAGE 45

DEFINITIE VAN TERRORISME

1.   Werkingssfeer

Voor de toepassingen van deel drie, titel IX, artikel 599, lid 3, punt b), artikel 599, lid 4, artikel 602, lid 2, punt c), en artikel 670, lid 2, punt a), van deze overeenkomst, bijlagen 43 en 46, wordt verstaan onder "terrorisme": de strafbare feiten als gedefinieerd in de leden 3 tot en met 14 van deze bijlage.

2.   Definities van terroristische groep en gestructureerde groep

2.1

"Terroristische groepering": een sinds enige tijd bestaande, gestructureerde groepering van meer dan twee personen die in gemeen overleg handelen om terroristische misdrijven te plegen.

2.2

"Gestructureerde vereniging": een vereniging die niet toevallig tot stand is gekomen met het oog op een onmiddellijk te plegen strafbaar feit en waarbij niet noodzakelijkerwijs sprake is van formeel afgebakende taken van de leden, noch van continuïteit in de samenstelling of een ontwikkelde structuur.

3.   Terroristische misdrijven

3.1

Opzettelijke handelingen, uit hoofde van het interne recht als misdrijven gedefinieerd, die, gezien hun aard of context, een land of een internationale organisatie ernstig kunnen schaden, wanneer zij worden gepleegd met een van de in lid 3.2 genoemde doelen:

a)

aanslagen op het leven van een persoon die de dood tot gevolg kunnen hebben;

b)

ernstige schending van de fysieke integriteit van een persoon;

c)

ontvoering of gijzeling;

d)

het veroorzaken van grootschalige vernieling van een publiek of overheidsgebouw of installatie, een vervoersysteem, een infrastructuurvoorziening, met inbegrip van een informaticasysteem, een vast platform op het continentaal plat, een openbare plaats of niet voor het publiek toegankelijk terrein, waardoor mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht of grote economische schade kan worden aangericht;

e)

het kapen van vlieg- en vaartuigen, van andere middelen van personen- of goederenvervoer;

f)

het vervaardigen, bezitten, verwerven, vervoeren, leveren of gebruiken van explosieven of wapens, met inbegrip van chemische, biologische, radiologische of kernwapens, alsmede het verrichten van onderzoek naar en het ontwikkelen van chemische, biologische, radiologische of kernwapens;

g)

het laten ontsnappen van gevaarlijke stoffen of het veroorzaken van brand, een overstroming of een ontploffing, waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht;

h)

het verstoren of onderbreken van de toevoer van water, stroom of andere essentiële natuurlijke hulpbronnen, met als gevolg dat mensenlevens in gevaar worden gebracht;

i)

het ernstig belemmeren of onderbreken van de werking van een informatiesysteem door computergegevens in te voeren, door dergelijke gegevens door te geven, te beschadigen, te wissen, te verslechteren, te wijzigen of te onderdrukken, of door die gegevens opzettelijk en zonder recht ontoegankelijk te maken, in gevallen waarin:

i)

een aanzienlijk aantal informatiesystemen is beïnvloed door het gebruik van een instrument dat in de eerste plaats voor dat doel is ontworpen of aangepast;

ii)

het misdrijf ernstige schade veroorzaakt;

iii)

het misdrijf is gepleegd tegen een informatiesysteem van een vitale infrastructuur;

j)

het wissen, beschadigen, verslechteren, wijzigen of onderdrukken van computergegevens in een informatiesysteem, of het ontoegankelijk maken van die gegevens, opzettelijk en zonder recht, in gevallen waarin het strafbare feit is gepleegd tegen een informatiesysteem met kritieke infrastructuur;

k)

het bedreigen met een van de onder a) tot en met j) genoemde handelingen.

3.2

De oogmerken als bedoeld in lid 3.1 zijn:

a)

een bevolking ernstig vrees aanjagen;

b)

een overheid of internationale organisatie op onrechtmatige wijze dwingen een handeling te verrichten of na te laten;

c)

de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig ontwrichten of vernietigen.

4.   Strafbare feiten met betrekking tot een terroristische groep

De volgende intentionele handelingen:

a)

leiding geven aan een terroristische groepering;

b)

het deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groep, waaronder het verstrekken van gegevens of middelen aan de groep of het in enigerlei vorm financieren van de activiteiten van de groep, wetende dat die deelneming bijdraagt aan de criminele activiteiten van de groep.

5.   Publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf

De verspreiding, of op andere wijze, op enigerlei wijze, online of offline, van een boodschap aan het publiek, met de bedoeling aan te zetten tot het plegen van een van de in lid 1, in de punten a) tot en met j), genoemde strafbare feiten, wanneer dergelijke gedragingen, zoals verheerlijking van terroristische daden, direct of indirect het plegen van terroristische misdrijven in de hand werken, waardoor het gevaar ontstaat dat een of meer van dergelijke strafbare feiten opzettelijk worden gepleegd.

6.   Werving voor terrorisme

Het aansporen van een andere persoon om een van de in lid 1, in de punten a) tot en met j), of in lid 4 genoemde strafbare feiten te plegen of daaraan bij te dragen, indien opzettelijk gepleegd.

7.   Geven van training voor terrorisme

Het geven van instructie over het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of over andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van of het bijdragen aan het plegen van een van de in lid 1, in de punten a) tot en met j), genoemde strafbare feiten, in de wetenschap dat de verstrekte vaardigheden bedoeld zijn om voor dit doel te worden gebruikt wanneer zij opzettelijk worden gepleegd.

8.   Krijgen van training voor terrorisme

Het ontvangen van instructies voor het vervaardigen of gebruiken van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, of voor andere specifieke methoden of technieken, met als doel het plegen van of het bijdragen aan het plegen van een van de in punt 3.1, a) tot en met j), genoemde misdrijven, wanneer zij opzettelijk worden gepleegd.

9.   Reizen met terroristisch oogmerk

9.1

Reizen naar een ander land dan die staat met als oogmerk het plegen, of het bijdragen aan het plegen, van een terroristisch misdrijf als bedoeld in lid 3, het deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groepering in de wetenschap dat daarmee zal worden bijgedragen aan de criminele activiteiten van die groepering als bedoeld in lid 4, of het geven of ontvangen van training voor terrorisme als bedoeld in de leden 7 en 8, wanneer zij opzettelijk worden gepleegd.

9.2

Bovendien de volgende gedragingen, indien opzettelijk gepleegd:

a)

reizen naar die staat met als oogmerk het plegen, of het bijdragen aan het plegen, van een terroristisch misdrijf als bedoeld in lid 3, het deelnemen aan de activiteiten van een terroristische groepering in de wetenschap dat daarmee zal worden bijgedragen aan de criminele activiteiten van die groepering als bedoeld in lid 4, of het geven of ontvangen van training voor terrorisme als bedoeld in de leden 7 en 8, of

b)

voorbereidende handelingen van een persoon die die staat binnenkomt met het voornemen een terroristisch misdrijf als bedoeld in lid 3 te plegen of daaraan bij te dragen.

10.   Organiseren of anderszins faciliteren van reizen met terroristisch oogmerk

Elke handeling van organisatie of facilitering die een persoon helpt bij reizen met terroristisch oogmerk, als bedoeld in lid 9.1 en lid 9.2, punt a), wetende dat de aldus verleende bijstand daartoe is bedoeld wanneer die opzettelijk wordt verleend.

11.   Terrorismefinanciering

11.1

Het verstrekken of innen van middelen, op enigerlei wijze, direct of indirect, met de bedoeling of in de wetenschap dat zij geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt om een van de in de leden 3 tot en met 10 bedoelde strafbare feiten te plegen of eraan bij te dragen, indien opzettelijk gepleegd.

11.2

Indien terrorismefinanciering als bedoeld in lid 11.1 betrekking heeft op een van de in de leden 3, 4 en 9 genoemde misdrijven, is het niet noodzakelijk dat de middelen, geheel of gedeeltelijk, daadwerkelijk worden gebruikt om een van die misdrijven te plegen of daaraan bij te dragen, noch is het noodzakelijk dat de dader weet voor welk(e) specifiek(e) misdrijf (misdrijven) de middelen zullen worden gebruikt.

12.   Andere misdrijven in verband met terroristische activiteiten

De volgende intentionele handelingen:

a)

gekwalificeerde diefstal met het oogmerk een van de in lid 3 genoemde misdrijven te plegen;

b)

afpersing met het oogmerk een van de in lid 3 genoemde misdrijven te plegen;

c)

het opstellen of gebruiken van valse administratieve documenten met het oog op het plegen van een van de in lid 3.1, punten a) tot en met j), lid 4, punt b), en lid 9 genoemde strafbare feiten.

13.   Verband met terroristische misdrijven

Om een in de leden 4 tot en met 12 bedoeld strafbaar feit als terrorisme in de zin van lid 1 aan te merken, is het niet noodzakelijk dat een terroristische daad daadwerkelijk is gepleegd, noch is het, wat de in de leden 5 tot en met 10 en lid 12 bedoelde strafbare feiten betreft, noodzakelijk dat een verband wordt gelegd met een ander specifiek strafbaar feit dat in deze bijlage is opgenomen.

14.   Medeplichtigheid, uitlokking en poging

De volgende handelingen:

a)

medeplichtigheid aan een strafbaar feit als bedoeld in de leden 3 tot en met 8, 11 en 12;

b)

het aanzetten tot een strafbaar feit als bedoeld in de leden 3 tot en met 12, en

c)

een poging tot het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in de leden 3, 6 en 7, lid 9.1, lid 9.2, punt a), en de leden 11 en 12, met uitzondering van het in lid 3.1, punt f), bedoelde bezit en het in lid 3.1, punt k), bedoelde strafbare feit.


BIJLAGE 46

BEVRIEZING EN CONFISCATIE

Aanvraagformulier voor bevriezing/voorlopige maatregelen

DEEL A

Verzoekende staat: …

Aangezochte staat: …

DEEL B: Urgentie

Gronden voor urgentie en/of gevraagde datum voor tenuitvoerlegging

De termijnen voor de uitvoering van het verzoek tot bevriezing zijn vastgesteld in artikel 663 van de overeenkomst. Als er echter een kortere of specifieke termijn nodig is, gelieve de datum te vermelden en de reden daarvoor op te geven:

DEEL C: Relevante personen

Geef alle beschikbare informatie over de identiteit van 1) de natuurlijke persoon/personen of 2) de rechtspersoon/rechtspersonen die betrokken is/zijn bij het verzoek tot bevriezing of van de persoon/personen die het door het verzoek tot bevriezing gedekte eigendom bezit(ten) (indien het meerdere personen betreft, gelieve voor elke persoon de informatie te verstrekken):

1.

Natuurlijke persoon:

 

Naam:

 

Voorna(a)m(en):

 

Andere namen, indien van toepassing:

 

Bijnamen, indien van toepassing:

 

Geslacht:

 

Nationaliteit:

 

Identiteitsnummer of socialezekerheidsnummer:

 

Aard en nummer van het identiteitsdocument of de identiteitsdocumenten (identiteitskaart, paspoort), indien beschikbaar:

 

Geboortedatum:

 

Geboorteplaats:

 

Verblijfplaats en/of bekend adres: indien onbekend, vermeld het laatst bekende adres:

 

Ta(a)l(en) die de persoon begrijpt:

 

Gelieve aan te geven of het verzoek tot bevriezing tegen die persoon is gericht, dan wel of hij/zij eigenaar is van het eigendom waarop het verzoek tot bevriezing betrekking heeft:

2.

Rechtspersoon:

 

Naam:

 

Rechtsvorm:

 

Afgekorte naam, gebruikelijke naam of handelsnaam (indien van toepassing):

 

Statutaire zetel:

 

Registratienummer:

 

Adres van de rechtspersoon:

 

Naam van de vertegenwoordiger van de rechtspersoon:

 

Gelieve aan te geven of het verzoek tot bevriezing tegen die rechtspersoon is gericht, dan wel of die eigenaar is van het eigendom waarop het verzoek tot bevriezing betrekking heeft:

 

Locatie waar de bevriezingsmaatregel moet worden uitgevoerd, als het niet op bovengenoemd adres is:

3.

Derden

i)

Derden wier rechten met betrekking tot het eigendom waarop het bevriezingsverzoek betrekking heeft, rechtstreeks door het verzoek worden geschaad (identiteit en gronden), indien van toepassing:

ii)

Indien derden rechten hebben kunnen doen gelden, voeg dan documenten bij waaruit blijkt dat dit het geval is.

4.

Gelieve alle andere informatie te verstrekken die van belang is voor de tenuitvoerlegging van het bevriezingsverzoek:

DEEL D: Relevant eigendom

Vermeld, voor zover bekend, alle informatie over de eigendommen waarop het verzoek tot bevriezing betrekking heeft. Geef, indien van toepassing, nadere bijzonderheden over alle eigendommen en individuele voorwerpen:

1.

Indien betrekking hebbend op een geldbedrag:

i)

Gronden om aan te nemen dat de persoon eigendom/inkomen heeft in de aangezochte staat

ii)

Beschrijving en locatie van het eigendom/de inkomstenbron van die persoon

iii)

Exacte locatie van het eigendom/de inkomstenbron van die persoon

iv)

Gegevens van de bankrekening van die persoon (indien bekend)

2.

Indien het verzoek tot bevriezing betrekking heeft op een specifiek voorwerp of specifieke voorwerpen in eigendom (of voorwerpen in eigendom die evenveel waard zijn als die voorwerpen):

i)

Gronden waarop het vermoeden berust dat het specifieke voorwerp of de specifieke voorwerpen zich in de aangezochte staat bevindt/bevinden

ii)

Beschrijving en locatie van het (de) specifieke voorwerp(en) in eigendom

iii)

Andere relevante informatie

3.

Totaal bedrag waarvoor in de aangezochte staat om bevriezing of tenuitvoerlegging is verzocht (in cijfers en woorden, vermeld de valuta):

DEEL E: Gronden voor het verzoek tot of het uitvaardigen van een bevriezingsbevel (indien van toepassing)

Overzicht van de feiten:

1.

Vermeld de redenen voor het verzoek tot bevriezing of de redenen waarom het bevel is uitgevaardigd, met inbegrip van een samenvatting van de onderliggende feiten en gronden voor bevriezing, een beschrijving van het/de aan een onderzoek of procedure onderworpen strafbare feit(en), het stadium waarin het onderzoek of de procedure zich bevindt, de redenen voor eventuele risicofactoren en alle andere relevante informatie.

2.

Aard en wettelijke omschrijving van het strafbaar feit of de strafbare feiten waarmee het bevriezingsverzoek verband houdt of in verband waarmee het bevel is uitgevaardigd, en de toepasselijke wetsbepaling(en).

3.

Het volgende geldt alleen indien zowel de verzoekende als de aangezochte staat een kennisgeving uit hoofde van artikel 670, lid 2, van de overeenkomst heeft gedaan: vink, indien toepasselijk, een of meer van de volgende strafbare feiten aan, als omschreven in het recht van de verzoekende staat, waarop in de verzoekende staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximumduur van ten minste drie jaar. Vul, indien het bevriezingsverzoek- of bevel betrekking heeft op verscheidene strafbare feiten, in de onderstaande lijst van strafbare feiten de cijfers in die overeenkomen met de onder de punten 1 en 2 beschreven strafbare feiten:

deelneming aan een criminele organisatie

terrorisme zoals gedefinieerd in bijlage 45;

mensenhandel

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

illegale handel in wapens, munitie en explosieven

corruptie, met inbegrip van omkoping

fraude, met inbegrip van fraude die de financiële belangen van het Verenigd Koninkrijk, een lidstaat en/of de Unie schaadt

witwassen van opbrengsten van misdrijven

valsemunterij

computergerelateerde criminaliteit

milieucriminaliteit, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten

hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf

moord

zware mishandeling

illegale handel in menselijke organen en weefsels

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling

racisme en vreemdelingenhaat

georganiseerde of gewapende diefstal

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen

oplichting

racketeering en afpersing

namaak van producten en productpiraterij

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten

vervalsing van betaalmiddelen

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars

illegale handel in nucleaire of radioactieve stoffen

handel in gestolen voertuigen

verkrachting

opzettelijke brandstichting

misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen

kaping van vliegtuigen, schepen en ruimtevaartuigen

sabotage

4.

Andere relevante informatie (bv. het verband tussen het voorwerp en het strafbare feit):

DEEL F: Vertrouwelijkheid

Vertrouwelijkheid van de informatie in het verzoek moet ook na tenuitvoerlegging worden bewaard:

Behoefte aan specifieke formaliteiten op het tijdstip van tenuitvoerlegging:

DEEL G: Verzoeken aan meer dan één staat

Verstrek, indien een verzoek tot bevriezing aan meer dan één staat is toegezonden, de volgende gegevens:

1.

Een verzoek tot bevriezing is toegezonden aan de volgende andere staat/staten (staat en instantie):

2.

Gelieve aan te geven waarom verzoeken tot bevriezing aan meerdere staten zijn toegezonden:

3.

Waarde van vermogensbestanddelen, indien bekend, in elke aangezochte staat:

4.

Geef aan welke specifieke behoeften er eventueel zijn:

DEEL H: Verband met eerdere bevriezingsverzoeken of -bevelen

Verstrek, indien van toepassing, informatie die relevant is voor het identificeren van eerdere of daarmee verband houdende verzoeken tot bevriezing:

1.

Datum van verzoek of uitvaardiging en toezending van de order:

2.

Instantie waaraan het is toegezonden:

3.

Referentie van de uitvaardigende en de uitvoerende instantie:

DEEL I: Confiscatie

Dit verzoek tot bevriezing gaat vergezeld van een confiscatiebevel dat is uitgevaardigd in de verzoekende staat (referentienummer van het confiscatiebevel):

Ja, referentienummer:

Neen

Het eigendom blijft bevroren in de aangezochte staat in afwachting van de toezending en tenuitvoerlegging van het confiscatiebevel (geschatte datum voor indiening van het confiscatiebevel, indien mogelijk):

DEEL J: Rechtsmiddelen (indien van toepassing)

Gelieve aan te geven of er in de verzoekende staat een rechtsmiddel kan worden ingezet tegen de uitvaardiging van een bevriezingsverzoek/bevel; zo ja, gelieve de nodige details te geven (omschrijving van het rechtsmiddel, inclusief de vereiste stappen en de termijnen):

DEEL K: Uitvaardigende instantie

Indien in de verzoekende staat een bevriezingsbevel is uitgevaardigd waarop dit bevriezingsverzoek is gebaseerd, gelieve de volgende gegevens te verstrekken:

1.

Soort uitvaardigende instantie:

rechter, rechtbank, openbaar aanklager

een andere bevoegde autoriteit aangesteld door de verzoekende staat

2.

Contactgegevens:

 

Officiële naam van de uitvaardigende instantie:

 

Naam van haar vertegenwoordiger:

 

Functie (titel/rang):

 

Dossier nr.:

 

Adres:

 

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)

 

Fax: (landnummer) (netnummer)

 

E-mail:

 

Talen waarin met de uitvaardigende autoriteit kan worden gecommuniceerd:

Handtekening van de uitvaardigende instantie en/of haar vertegenwoordiger die de juistheid van de inhoud van het aanvraagformulier voor bevriezing/voorlopige maatregelen bevestigt:

 

Naam:

 

Functie (titel/rang):

 

Datum:

 

Officiële stempel (indien beschikbaar):

DEEL L: Validerende instantie

Vermeld het type instantie dat het aanvraagformulier voor bevriezing/voorlopige maatregelen heeft gevalideerd, indien van toepassing:

rechter, rechtbank, openbaar aanklager

een andere bevoegde autoriteit aangesteld door de verzoekende staat

 

Officiële naam van de validerende autoriteit:

 

Naam van haar vertegenwoordiger:

 

Functie (titel/rang):

 

Dossier nr.:

 

Adres:

 

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

E-mail:

 

Talen waarin met de bevoegde instantie kan worden gecommuniceerd:

DEEL M: Centrale instantie

Gelieve aan te geven welke centrale autoriteit verantwoordelijk is voor de administratieve toezending en ontvangst van verzoeken tot bevriezing in de verzoekende staat:

 

Officiële naam van de centrale instantie:

 

Naam van haar vertegenwoordiger:

 

Functie (titel/rang):

 

Dossier nr.:

 

Adres:

 

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

E-mail:

 

Talen waarin met de bevoegde instantie kan worden gecommuniceerd:

DEEL N: Verdere informatie

1.

Gelieve aan te geven welke van de volgende instanties het belangrijkste contactpunt in de verzoekende staat moet zijn:

uitvaardigende instantie

bevoegde instantie

centrale instantie

2.

Indien verschillend van het bovenstaande, gelieve de contactgegevens te verstrekken van de persoon (personen) waarmee contact moet worden opgenomen voor aanvullende informatie over dit verzoek tot bevriezing:

 

Naam/titel/organisatie:

 

Adres:

 

E-mail/telefoon contact:

DEEL O: Bijlagen

Indien in de verzoekende staat een bevriezingsbevel is uitgevaardigd, moet het origineel of een naar behoren gewaarmerkte kopie van het bevriezingsbevel bij het aanvraagformulier worden gevoegd.

Aanvraagformulier voor confiscatie

DEEL A

Verzoekende staat: …

Aangezochte staat: …

DEEL B: Bevel tot confiscatie

Datum van afgifte: …

Datum waarop bevel definitief is geworden: …

Referentienummer: …

Totaalbedrag van bevel in cijfers en woorden, vermeld valuta

Bedrag waarvoor tenuitvoerlegging in aangezochte staat is gevraagd, of, indien specifiek(e) soort(en) eigendom, beschrijving en locatie

Verstrek nadere gegevens over de gerechtelijke bevindingen met betrekking tot het confiscatiebevel:

het eigendom is de opbrengst van een strafbaar feit dan wel het equivalent van de volledige of gedeeltelijke waarde van dergelijke opbrengst

het eigendom vormt een hulpmiddel voor dat strafbare feit

het eigendom is vatbaar voor ruimere confiscatie

Het eigendom is onderworpen aan confiscatie uit hoofde van andere rechtsvoorschriften van de verzoekende staat betreffende bevoegdheden tot confiscatie, inclusief confiscatie zonder definitieve veroordeling, in een procedure in verband met een strafbaar feit

DEEL C: Betrokken personen

Geef alle beschikbare informatie over de identiteit van (1) de natuurlijke persoon/personen of (2) de rechtspersoon/rechtspersonen die getroffen is/zijn door het confiscatieverzoek (indien het meerdere personen betreft, gelieve voor elke persoon de informatie te verstrekken):

1.

Natuurlijke persoon:

 

Naam:

 

Voorna(a)m(en):

 

Andere namen, indien van toepassing:

 

Bijnamen, indien van toepassing:

 

Geslacht:

 

Nationaliteit:

 

Identiteitsnummer of socialezekerheidsnummer:

 

Aard en nummer van het identiteitsdocument of de identiteitsdocumenten (identiteitskaart, paspoort), indien beschikbaar:

 

Geboortedatum:

 

Geboorteplaats:

 

Verblijfplaats en/of bekend adres: indien onbekend, vermeld het laatst bekende adres:

 

Ta(a)l(en) die de persoon begrijpt:

 

Gelieve aan te geven of het confiscatieverzoek tegen die persoon is gericht, dan wel of hij/zij eigenaar is van het eigendom waarop het confiscatieverzoek betrekking heeft:

2.

Rechtspersoon:

 

Naam:

 

Rechtsvorm:

 

Afgekorte naam, gebruikelijke naam of handelsnaam (indien van toepassing):

 

Statutaire zetel:

 

Registratienummer:

 

Adres van de rechtspersoon:

 

Naam van de vertegenwoordiger van de rechtspersoon:

 

Locatie waar het confiscatieverzoek ten uitvoer moet worden gelegd, indien anders dan bovengenoemd adres:

3.

Derden

i)

Derden wier rechten met betrekking tot het eigendom waarop het confiscatieverzoek betrekking heeft, rechtstreeks door het verzoek worden geschaad (identiteit en gronden), indien gekend/van toepassing:

ii)

Indien derden rechten hebben kunnen doen gelden, voeg dan documenten bij waaruit blijkt dat dit het geval is.

4.

Verstrek alle andere informatie die van belang is voor de tenuitvoerlegging van het confiscatieverzoek:

DEEL D: Betrokken eigendom

Vermeld, voor zover bekend, alle informatie over de eigendommen waarop de confiscatie betrekking heeft. Geef, indien van toepassing, nadere bijzonderheden over alle eigendommen en individuele voorwerpen:

1.

Indien betrekking hebbend op een geldbedrag:

i)

Gronden om aan te nemen dat de persoon eigendom/inkomen heeft in de aangezochte staat:

ii)

Beschrijving en locatie van het eigendom/de inkomstenbron:

2.

Indien het verzoek betrekking heeft op een of meer specifieke eigendommen:

i)

Gronden om aan te nemen dat het eigendom (de eigendommen) zich in de aangezochte staat bevindt (bevinden):

ii)

Beschrijving en locatie van het (de) specifieke eigendom(men):

3.

Waarde van het eigendom:

i)

Totaal bedrag van het verzoek (bij benadering):

ii)

Totaal voor tenuitvoerlegging in de aangezochte staat gevraagd bedrag (bij benadering):

iii)

In geval van specifiek(e) type(n) van eigendom, beschrijving en locatie ervan:

DEEL E: Gronden voor confiscatie

Overzicht van de feiten:

1.

Geef aan waarom een confiscatiebevel is uitgevaardigd, met inbegrip van een samenvatting van de feiten en gronden voor confiscatie, een beschrijving van de strafbare feiten, de redenen voor risicofactoren en andere relevante informatie (zoals datum, plaats en omstandigheden van het strafbare feit):

2.

Aard en wettelijke omschrijving van het strafbaar feit of de strafbare feiten in verband waarmee het confiscatiebevel is uitgevaardigd, en de toepasselijke wetsbepaling(en):

3.

Het volgende geldt alleen indien zowel de verzoekende als de aangezochte staat een kennisgeving uit hoofde van artikel 670, lid 2, van de overeenkomst heeft gedaan: vink, indien toepasselijk, een of meer van de volgende strafbare feiten aan, als omschreven in het recht van de verzoekende staat, waarop in de verzoekende staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximumduur van ten minste drie jaar. Vul, indien het confiscatiebevel betrekking heeft op verscheidene strafbare feiten, in de onderstaande lijst van strafbare feiten de cijfers in die overeenkomen met de onder de punten 1 en 2 beschreven strafbare feiten:

deelneming aan een criminele organisatie

terrorisme zoals gedefinieerd in bijlage 45;

mensenhandel

seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

illegale handel in wapens, munitie en explosieven

corruptie, met inbegrip van omkoping

fraude, met inbegrip van fraude die de financiële belangen van het Verenigd Koninkrijk, een lidstaat en/of de Unie schaadt

witwassen van opbrengsten van misdrijven

valsemunterij

computergerelateerde criminaliteit

milieucriminaliteit, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten

hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf

moord

zware mishandeling

illegale handel in menselijke organen en weefsels

ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling

racisme en vreemdelingenhaat

georganiseerde of gewapende diefstal

illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen

oplichting

racketeering en afpersing

namaak van producten en productpiraterij

vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten

vervalsing van betaalmiddelen

illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars

illegale handel in nucleaire of radioactieve stoffen

handel in gestolen voertuigen

verkrachting

opzettelijke brandstichting

misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen

kaping van vliegtuigen, schepen en ruimtevaartuigen

sabotage

4.

Andere relevante informatie (bv. het verband tussen het voorwerp en het strafbare feit):

DEEL F: Vertrouwelijkheid

De vertrouwelijkheid van de informatie in het verzoek, of een deel daarvan, moet worden bewaard.

Gelieve alle relevante informatie te vermelden:

DEEL G: Verzoeken aan meer dan één staat

Verstrek, indien een confiscatieverzoek aan meer dan één staat is toegezonden, de volgende gegevens:

1.

Een confiscatieverzoek is toegezonden aan de volgende andere staat/staten (staat en instantie):

2.

Redenen voor toezending van het confiscatieverzoek aan meerdere staten (kies de passende redenen):

i)

Indien een verzoek betrekking heeft specifieke eigendommen:

Verschillende eigendommen waarop het verzoek betrekking heeft, worden geacht zich in verschillende staten te bevinden

Het confiscatieverzoek heeft betrekking op een specifiek eigendom en vereist optreden in meer dan één staat

ii)

Indien het confiscatieverzoek betrekking heeft op een geldbedrag:

De geraamde waarde van het eigendom dat in de verzoekende staat en in een aangezochte staat kunnen worden geconfisqueerd, zal waarschijnlijk niet volstaan om het volledige in het bevel vermelde bedrag te dekken

Andere specifieke behoeften:

3.

Waarde van vermogensbestanddelen, indien bekend, in elke aangezochte staat:

4.

Indien voor de confiscatie van het/de specifieke eigendom(men) in meer dan één staat moet worden opgetreden, beschrijving van de in de aangezochte staat te ondernemen actie:

DEEL H: Omzetting en overdracht van voorwerpen

1.

Als het confiscatieverzoek betrekking heeft op een specifiek voorwerp, aangeven of de verzoekende staat ermee instemt dat de confiscatie in de aangezochte staat de vorm aanneemt van een verplichting tot het betalen van een geldsom die overeenstemt met de waarde van het eigendom:

Ja

Neen

2.

Indien de confiscatie betrekking heeft op een geldbedrag, aangeven of ander eigendom dan geld dat is verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van het confiscatieverzoek, mag worden overgedragen aan de verzoekende staat:

Ja

Neen

DEEL I: Gevangenisstraf bij in gebreke blijven of andere maatregelen die de vrijheid van een persoon beperken

Geef aan of de verzoekende staat toestaat dat de aangezochte staat bij in gebreke blijven vrijheidsbeneming of andere maatregelen toepast die de vrijheid van een persoon beperken wanneer het confiscatieverzoek geheel of gedeeltelijk niet kan worden uitgevoerd:

Ja

Neen

DEEL J: Restitutie of schadeloosstelling van slachtoffers

1.

Geef voor zover van toepassing aan of:

een uitvaardigende instantie of een andere bevoegde autoriteit van de verzoekende staat een beslissing inzake compensatie van of teruggave aan het slachtoffer heeft genomen voor de volgende geldsom:

een uitvaardigende instantie of andere bevoegde autoriteit van de verzoekende staat een beslissing heeft genomen tot teruggave aan het slachtoffer van de volgende eigendommen anders dan geld:

2.

Details van de beslissing tot teruggave van voorwerpen aan of compensatie van het slachtoffer:

 

Uitvaardigende instantie (officiële naam):

 

Datum van de beslissing:

 

Referentienummer van de beslissing (indien beschikbaar):

 

Beschrijving van het te restitueren eigendom of het bedrag van de schadevergoeding:

 

Naam van het slachtoffer:

 

Adres van het slachtoffer:

DEEL K: Rechtsmiddelen

Gelieve aan te geven of er al een rechtsmiddel is ingezet tegen de uitvaardiging van een confiscatiebevel; zo ja, gelieve de nodige details te geven (omschrijving van het rechtsmiddel, inclusief de vereiste stappen en de termijnen):

DEEL L: Uitvaardigende instantie

Gelieve nadere gegevens te verstrekken over de instantie in de verzoekende staat die het confiscatieverzoek heeft gedaan:

1.

Soort uitvaardigende autoriteit:

rechter, rechtbank, openbaar aanklager

een andere bevoegde autoriteit aangesteld door de verzoekende staat

2.

Contactgegevens:

 

Officiële naam van de uitvaardigende instantie:

 

Naam van haar vertegenwoordiger:

 

Functie (titel/rang):

 

Dossier nr.:

 

Adres:

 

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

E-mail:

 

Talen waarin met de uitvaardigende autoriteit kan worden gecommuniceerd:

Handtekening van de uitvaardigende instantie en/of haar vertegenwoordiger die de juistheid van de inhoud van het aanvraagformulier voor confiscatie bevestigt:

 

Naam:

 

Functie (titel/rang):

 

Datum:

 

Officiële stempel (indien beschikbaar):

DEEL M: Validerende instantie

Vermeld het type instantie dat het aanvraagformulier voor confiscatie heeft gevalideerd, indien van toepassing:

rechter, rechtbank, openbaar aanklager

een andere bevoegde autoriteit aangesteld door de uitvaardigende staat

 

Officiële naam van de validerende autoriteit:

 

Naam van haar vertegenwoordiger:

 

Functie (titel/rang):

 

Dossier nr.:

 

Adres:

 

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

E-mail:

 

Talen waarin met de bevoegde instantie kan worden gecommuniceerd:

DEEL N: Centrale instantie

Gelieve aan te geven welke centrale instantie verantwoordelijk is voor de administratieve toezending en ontvangst van het aanvraagformulier voor confiscatie in de verzoekende staat:

 

Officiële naam van de centrale instantie:

 

Naam van haar vertegenwoordiger:

 

Functie (titel/rang):

 

Dossier nr.:

 

Adres:

 

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)

 

Faxnummer: (landnummer) (netnummer)

 

E-mail:

 

Talen waarin met de bevoegde instantie kan worden gecommuniceerd:

DEEL O: Verdere informatie

1.

Gelieve aan te geven welke van de volgende instanties het belangrijkste contactpunt in de verzoekende staat moet zijn:

uitvaardigende instantie

bevoegde instantie

centrale instantie

2.

Indien verschillend van het bovenstaande, gelieve de contactgegevens te verstrekken van de persoon (personen) waarmee contact moet worden opgenomen voor aanvullende informatie over dit aanvraagformulier voor confiscatie:

 

Naam/titel/organisatie:

 

Adres:

 

E-mail/telefoon contact:

DEEL P: Bijlagen

Het origineel of de naar behoren gewaarmerkte kopie van het confiscatiebevel moet bij het aanvraagformulier voor confiscatie worden gevoegd.


BIJLAGE 47

UITVOERING VAN DE FINANCIËLE VOORWAARDEN

1.   

De Commissie deelt het Verenigd Koninkrijk zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 16 april van het begrotingsjaar voor elk van de Unieprogramma's en -activiteiten of delen daarvan waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt, de volgende informatie mee:

a)

de bedragen aan vastleggingskredieten in de definitief goedgekeurde Uniebegroting van het jaar in kwestie voor de begrotingsonderdelen die betrekking hebben op de deelname van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig het in artikel 710 van deze overeenkomst bedoelde protocol en, indien van toepassing, het bedrag aan externe bestemmingsontvangsten die niet voortvloeien uit de financiële bijdrage van andere donoren op die begrotingsonderdelen;

b)

het bedrag van de kosten van deelname als bedoeld in artikel 714, lid 4, van deze overeenkomst;

c)

vanaf jaar N + 1 van de uitvoering van een programma dat is opgenomen in het protocol als bedoeld in artikel 710 van deze overeenkomst, de besteding van de vastleggingskredieten van begrotingsjaar N en de hoogte van de vrijmakingen;

d)

voor programma's waarop artikel 716 van deze overeenkomst van toepassing is, voor het deel van de programma's waarvoor dergelijke informatie nodig is om de automatische correctie te berekenen, de hoogte van de verbintenissen die zijn aangegaan jegens entiteiten van het Verenigd Koninkrijk, uitgesplitst naar het desbetreffende jaar van de begrotingskredieten en de bijbehorende totale vastleggingen.

Op basis van haar ontwerpbegroting verstrekt de Commissie zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 1 september van het begrotingsjaar een raming van informatie uit hoofde van de punten a) en b).

2.   

Uiterlijk op 16 april en op 16 juli van elk begrotingsjaar verzoekt de Commissie het Verenigd Koninkrijk tot storting van zijn bijdrage in het kader van deze overeenkomst voor elk van de programma's en activiteiten of delen ervan waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt.

3.   

Het Verenigd Koninkrijk betaalt het bedrag van het verzoek tot storting uiterlijk 60 dagen na het verzoek tot storting. Het Verenigd Koninkrijk kan voor elk programma en elke activiteit afzonderlijke betalingen doen.

4.   

In afwijking van de leden 2 en 3 doet de Commissie voor het jaar 2021, waarin het in artikel 710 van deze overeenkomst bedoelde protocol van deze overeenkomst wordt gesloten, uiterlijk op 16 april 2021 een verzoek tot storting, indien het protocol uiterlijk op 31 maart 2021 is ondertekend, of uiterlijk op de 16e van de maand die volgt op de maand van ondertekening van het protocol, indien het protocol na 31 maart 2021 is ondertekend. Indien dat verzoek tot storting na 16 juli van het jaar in kwestie wordt gedaan, is er voor dat jaar een enkel verzoek tot storting. Het Verenigd Koninkrijk betaalt het bedrag van het verzoek tot storting uiterlijk 60 dagen na het verzoek tot storting. Het Verenigd Koninkrijk kan voor elk programma en elke activiteit afzonderlijke betalingen doen.

5.   

Het verzoek tot storting voor een bepaald jaar heeft een waarde die wordt vastgesteld door het in toepassing van artikel 714 van deze overeenkomst berekende jaarlijkse bedrag, inclusief correcties uit hoofde van artikel 714, lid 8, artikel 716 of 717 van deze overeenkomst, te delen door het aantal verzoeken tot storting voor dat jaar op grond van de leden 2 en 4 van deze bijlage.

6.   

In afwijking van lid 5 heeft het verzoek tot storting met betrekking tot de bijdrage aan Horizon Europa voor het meerjarig financieel kader 2021-2027 voor een bepaald jaar N dezelfde waarde, die wordt vastgesteld door

a)

het jaarlijkse bedrag dat is berekend

i)

door toepassing van het volgende betalingsschema met als jaar N

2021: 50 % betaald in 2021, 50 % betaald in 2026

2022: 50 % betaald in 2022, 50 % betaald in 2027

ii)

over het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de artikelen 714 en 716 van deze overeenkomst, inclusief correcties uit hoofde van artikel 714, lid 8, of artikel 716 van deze overeenkomst voor dat jaar N,

b)

te delen door het aantal verzoeken tot storting voor dat jaar N op grond van de leden 2 en 4.

De toepassing van dit lid heeft geen gevolgen voor de vaststelling van de berekening van de automatische correctie uit hoofde van de artikelen 716 en 721. Bij alle berekeningen van andere bedragen die verband houden met deel V van deze overeenkomst, wordt ter bepaling van de jaarlijkse bijdrage van het Verenigd Koninkrijk rekening gehouden met dit lid.

7.   

Bij beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 719 of 720 van deze overeenkomst, zijn de overeenkomstig lid 6 van deze bijlage uitgestelde betalingen die betrekking hebben op de periode vóór het van kracht worden van de beëindiging, opeisbaar. De Commissie doet uiterlijk één maand na het van kracht worden van de beëindiging een verzoek tot storting van het verschuldigde bedrag. Het Verenigd Koninkrijk betaalt dat verschuldigde bedrag binnen 60 dagen na het verzoek tot storting.

8.   

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (1) (het "Financieel Reglement") van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie is van toepassing op het beheer van de kredieten.

9.   

Als het Verenigd Koninkrijk het bedrag op de vervaldag nog niet heeft betaald, zendt de Commissie een formele aanmaningsbrief.

Voor elke te late betaling van de bijdrage betaalt het Verenigd Koninkrijk vanaf de vervaldag tot de datum van volledige betaling van het uitstaande bedrag achterstandsrente over dat uitstaande bedrag.

De rentevoet voor op de vervaldag te ontvangen, maar nog niet betaalde bedragen is het door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringsoperaties toegepaste percentage dat geldt op de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, of 0 percent als dat hoger is, plus 3,5 procentpunt.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB EU L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BIJLAGE 48

PROCEDUREREGELS VOOR GESCHILLENBESLECHTING

I.   Definities

1.

Voor de toepassing van deel zes, titel I van deze overeenkomst, en van deze procedureregels wordt verstaan onder:

a)

"administratief personeel": met betrekking tot een arbiter, andere personen dan assistenten die onder de leiding en het toezicht van een arbiter werkzaam zijn;

b)

"adviseur": een persoon die door een Partij is aangesteld om hem in verband met de arbitrageprocedure te adviseren of bij te staan;

c)

"scheidsgerecht": een gerecht dat uit hoofde van deel zes, titel I, artikel 740 van deze overeenkomst, is opgericht;

d)

"arbiter": een lid van het scheidsgerecht;

e)

"assistent": een persoon die in het kader van het mandaat van een arbiter en onder de leiding en het toezicht van die arbiter voor die arbiter onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert;

f)

"klagende partij" een partij die uit hoofde van artikel 739 van deze overeenkomst om de instelling van een scheidsgerecht verzoekt;

g)

"griffie": een extern orgaan met relevante expertise, aangewezen door de Partijen om administratieve ondersteuning voor de procedure te verlenen;

h)

"verwerende Partij": de Partij ten aanzien waarvan wordt gesteld dat zij de betrokken bepalingen heeft geschonden; en

i)

"vertegenwoordiger van een Partij": een persoon in dienst van of aangewezen door een ministerie, een overheidsdienst of een ander overheidsorgaan van een Partij, die de Partij met betrekking tot een geschil uit hoofde van deze overeenkomst of een aanvullende overeenkomst vertegenwoordigt.

II.   Kennisgevingen

2.

Alle verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten van:

a)

het scheidsgerecht worden tegelijkertijd verzonden naar beide Partijen;

b)

een Partij die aan het scheidsgerecht zijn gericht, worden tegelijkertijd als kopie naar de andere Partij verzonden; en

c)

een Partij die aan de andere Partij zijn gericht, worden tegelijkertijd in kopie naar het scheidsgerecht verzonden, waar zulks passend is.

3.

Alle in regel 2 bedoelde kennisgevingen worden gedaan via e-mail of waar passend via enige andere vorm van telecommunicatie waarbij de verzending wordt geregistreerd. Een dergelijke kennisgeving wordt geacht te zijn afgeleverd op de datum van verzending ervan, tenzij wordt aangetoond dat dit niet het geval is.

4.

Alle kennisgevingen worden gericht aan respectievelijk de Juridische Dienst van de Europese Commissie en de Juridisch Adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Gemenebestzaken en Ontwikkelingszaken van het Verenigd Koninkrijk.

5.

Kleine verschrijvingen in verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten in verband met de procedure bij het scheidsgerecht kunnen worden verbeterd door indiening van een nieuw document waarin de wijzigingen duidelijk zijn aangegeven.

6.

Indien de laatste dag waarop een document kan worden ingediend, op een niet-werkdag van de instellingen van de Unie of van de overheid van het Verenigd Koninkrijk valt, eindigt de periode van indiening van het document op de eerstvolgende werkdag.

III.   Aanwijzing van arbiters

7.

Indien op grond van deel zes, titel I, artikel 740 van deze overeenkomst, een arbiter door loting wordt aangewezen, stelt de medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij de medevoorzitter van de verwerende Partij onverwijld in kennis van de datum, het tijdstip en de plaats van de loting. De verwerende Partij kan desgewenst aanwezig zijn bij de loting. In elk geval vindt de loting plaats in tegenwoordigheid van de aanwezige Partij of Partijen.

8.

De medevoorzitter van de klagende Partij stelt elke persoon die is aangewezen om te fungeren als arbiter, schriftelijk in kennis van zijn aanwijzing. Elke persoon bevestigt zijn beschikbaarheid aan beide Partijen binnen vijf dagen na de datum waarop die persoon over zijn aanwijzing werd geïnformeerd.

9.

De medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de klagende Partij wijst de arbiter of voorzitter binnen vijf dagen na het verstrijken van de in artikel 740, lid 2, van deze overeenkomst bedoelde periode door loting aan indien een van de in artikel 752, lid 1, van deze overeenkomst bedoelde sublijsten:

a)

niet is opgesteld, waarbij de aanwijzing plaatsvindt uit de personen die formeel voor de opstelling van die specifieke sublijst zijn voorgedragen door beide Partijen of door een van beide Partijen; of

b)

niet meer ten minste vijf personen bevat, waarbij de aanwijzing plaatsvindt uit de personen die nog op die specifieke sublijst staan.

10.

De Partijen kunnen een griffie aanwijzen die bij de organisatie en tijdens het verloop van een geschillenbeslechtingsprocedure ondersteuning verleent op basis van ad-hocregelingen of op basis van door de Partnerschapsraad op grond van artikel 759 van deze overeenkomst aangenomen regelingen. Daartoe neemt de Partnerschapsraad uiterlijk 180 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst in overweging of wijzigingen in deze procedureregels nodig zijn.

IV.   Organisatorische bijeenkomst

11.

Tenzij de Partijen anders overeenkomen, komen zij binnen zeven dagen na de instelling van het scheidsgerecht met dat gerecht bijeen om de aangelegenheden te bepalen die de Partijen of het scheidsgerecht passend achten, met inbegrip van:

a)

indien niet eerder bepaald, de aan de scheidsrechters verschuldigde bezoldigingen en vergoedingen, die in ieder geval in overeenstemming met de WTO-normen moeten zijn;

b)

de aan de assistenten te betalen bezoldiging. Het totale bedrag van de bezoldiging van een assistent of de assistenten van elke arbiter mag niet meer bedragen dan 50 % van de bezoldiging van die arbiter;

c)

het tijdschema van de procedure; en

d)

ad-hocprocedures voor de bescherming van vertrouwelijke informatie.

De arbiters en de vertegenwoordigers van de Partijen kunnen per telefoon of per videoconferentie aan die bijeenkomst deelnemen.

V.   Schriftelijke stukken

12.

Uiterlijk 20 dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht dient de klagende Partij haar schriftelijke stukken in. De verwerende Partij tegen wie de klacht gericht is, dient haar schriftelijke stukken uiterlijk 20 dagen na de datum van indiening van de schriftelijke stukken van de klagende Partij in.

VI.   Werkzaamheden van het scheidsgerecht

13.

De voorzitter van het scheidsgerecht zit alle bijeenkomsten van het gerecht voor. Het scheidsgerecht kan de bevoegdheid tot het nemen van administratieve en procedurele besluiten aan de voorzitter delegeren.

14.

Tenzij in deel zes, titel I, van deze overeenkomst, of in deze procedureregels anders is bepaald, kan het scheidsgerecht bij zijn werkzaamheden gebruikmaken van alle communicatiemiddelen, waaronder telefoon-, fax- en computerverbindingen.

15.

Hoewel alleen arbiters aan de beraadslagingen van het scheidsgerecht mogen deelnemen, kan het scheidsgerecht toestaan dat hun assistenten zijn beraadslagingen bijwonen.

16.

Het opstellen van uitspraken, besluiten en verslagen blijft de exclusieve bevoegdheid van het scheidsgerecht, die niet mag worden gedelegeerd.

17.

Wanneer een procedurele vraag rijst die niet door deel zes, titel I, van deze overeenkomst, en de bijlagen daarbij wordt bestreken, kan het scheidsgerecht na overleg met de Partijen een passende, met die bepalingen verenigbare procedure vaststellen.

18.

Wanneer het scheidsgerecht van oordeel is dat andere dan de in deel zes, titel I, van deze overeenkomst bedoelde procedurele termijnen moeten worden gewijzigd of dat een andere procedurele of administratieve aanpassing nodig is, stelt het de Partijen schriftelijk en na raadpleging van de Partijen in kennis van de redenen voor de wijziging of aanpassing, onder vermelding van de vereiste termijn of aanpassing.

VII.   Vervanging

19.

Wanneer een Partij van oordeel is dat een arbiter bijlage 49 niet naleeft en om die reden moet worden vervangen, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis binnen 15 dagen na het moment waarop zij voldoende bewijs heeft verkregen van de vermeende niet-naleving van die bijlage door de arbiter.

20.

De Partijen voeren binnen 15 dagen na de in regel 19 bedoelde kennisgeving overleg. Zij stellen de arbiter in kennis van zijn vermeende verzuim en kunnen de arbiter verzoeken stappen te zetten om de situatie te verbeteren. Indien zij daarover tot overeenstemming komen, kunnen zij de arbiter ook uit zijn functie ontzetten en een nieuwe arbiter aanwijzen overeenkomstig artikel 740 van deze overeenkomst.

21.

Indien de Partijen het niet eens worden over de vraag of een arbiter, die niet de voorzitter van het scheidsgerecht is, moet worden vervangen, kan elk van beide Partijen verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan de voorzitter van het scheidsgerecht, wiens beslissing definitief is.

Indien de voorzitter van het scheidsgerecht oordeelt dat de arbiter bijlage 49 niet naleeft, wordt de nieuwe arbiter aangewezen overeenkomstig artikel 740 van deze overeenkomst.

22.

Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of de voorzitter moet worden vervangen, kan elke partij verzoeken die aangelegenheid voor te leggen aan een van de overige personen op de uit hoofde van artikel 752 van deze overeenkomst vastgestelde sublijst van voorzitters. De desbetreffende persoon wordt door loting aangewezen door de medevoorzitter van de Partnerschapsraad van de verzoekende Partij of de vervanger van de voorzitter. Het besluit van de aangewezen persoon over de noodzaak tot vervanging van de voorzitter is definitief.

Indien die persoon oordeelt dat de voorzitter bijlage 49 schendt, wordt de nieuwe voorzitter aangewezen overeenkomstig artikel 740 van deze overeenkomst.

VIII.   Hoorzittingen

23.

Op basis van het tijdschema dat is vastgesteld op grond van regel 11, stelt de voorzitter van het scheidsgerecht, na overleg met de Partijen en de overige arbiters, de Partijen in kennis van de datum, het tijdstip en de plaats van de hoorzitting. Tenzij de hoorzitting achter gesloten deuren plaatsvindt, wordt die informatie door de Partij waarin de hoorzitting plaatsvindt, openbaar gemaakt.

24.

Tenzij de Partijen anders overeenkomen, vindt de hoorzitting in Londen plaats als de klagende Partij de Unie is, en in Brussel als de klagende Partij het Verenigd Koninkrijk is. De verwerende Partij draagt de kosten van de logistieke organisatie van de hoorzitting.

25.

Het scheidsgerecht kan aanvullende hoorzittingen organiseren indien de Partijen zulks overeenkomen.

26.

Alle arbiters zijn gedurende de gehele hoorzitting aanwezig.

27.

Tenzij de Partijen anders overeenkomen, kunnen de volgende personen een hoorzitting bijwonen, ongeacht of de hoorzitting voor het publiek toegankelijk is:

a)

vertegenwoordigers van een Partij;

b)

adviseurs;

c)

assistenten en administratief personeel;

d)

tolken, vertalers en notulisten van het scheidsgerecht; en

e)

deskundigen, zoals besloten door het scheidsgerecht op grond van artikel 751, lid 2, van deze overeenkomst.

28.

Uiterlijk vijf dagen vóór de datum van een hoorzitting verstrekt elke Partij het scheidsgerecht en de andere Partij een lijst met de namen van de personen die namens die Partij op de hoorzitting pleidooien of uiteenzettingen zullen houden, en van andere vertegenwoordigers en adviseurs die de hoorzitting zullen bijwonen.

29.

De hoorzitting wordt door het scheidsgerecht op de volgende wijze gevoerd, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de klagende Partij en de verwerende Partij evenveel tijd krijgen toegewezen, zowel voor het pleidooi als de weerlegging:

 

Pleidooi

a)

pleidooi van de klagende Partij;

b)

antwoord door de verwerende Partij.

 

Weerlegging

a)

repliek van de klagende Partij;

b)

dupliek door de verwerende Partij.

30.

Het scheidsgerecht kan op elk moment van de hoorzitting aan elk van beide Partijen vragen stellen.

31.

Het scheidsgerecht zorgt ervoor dat een proces-verbaal van de hoorzitting wordt opgemaakt, dat zo spoedig mogelijk na de hoorzitting aan de Partijen wordt verstrekt. De Partijen kunnen opmerkingen maken over het proces-verbaal, die door het scheidsgerecht in overweging kunnen worden genomen.

32.

Binnen tien dagen na de datum van de hoorzitting kan elke Partij een aanvullend schriftelijk stuk indienen over alle aspecten die tijdens de hoorzitting aan de orde zijn gekomen.

IX.   Schriftelijke vragen

33.

Het scheidsgerecht kan op elk moment van de procedure aan een Partij of aan beide Partijen schriftelijke vragen stellen. Van alle vragen die aan een Partij worden gesteld, wordt een kopie aan de andere Partij verstrekt.

34.

Elke Partij verstrekt de andere Partij een kopie van haar antwoorden op de vragen van het scheidsgerecht. De andere Partij heeft de gelegenheid om binnen vijf dagen na ontvangst van die kopie schriftelijk opmerkingen in te dienen over de antwoorden van de Partij.

X.   Vertrouwelijkheid

35.

Elke Partij en het scheidsgerecht behandelen informatie die door de andere Partij aan het scheidsgerecht is verstrekt en als vertrouwelijk is aangemerkt, als vertrouwelijk. Wanneer een Partij bij het scheidsgerecht een schriftelijk stuk indient dat vertrouwelijke informatie bevat, verstrekt zij ook binnen 15 dagen een stuk zonder die vertrouwelijke informatie, dat openbaar wordt gemaakt.

36.

Niets in dit reglement van orde belet dat een Partij haar eigen standpunten openbaar maakt voor zover zij bij verwijzingen naar door de andere Partij verstrekte informatie geen informatie openbaar maakt die door de andere Partij als vertrouwelijk is aangemerkt.

37.

Het scheidsgerecht voert de relevante delen van de zitting achter gesloten deuren wanneer de stukken en pleidooien van een Partij vertrouwelijke informatie bevatten. Wanneer een hoorzitting van het scheidsgerecht in besloten zitting plaatsvindt, waarborgen de Partijen het vertrouwelijke karakter van de hoorzitting.

XI.   Eenzijdige contacten

38.

Het scheidsgerecht komt niet bijeen noch communiceert met een Partij in afwezigheid van de andere Partij.

39.

Een arbiter bespreekt geen aspecten van de inhoud van de procedure met een of met beide Partijen in afwezigheid van de andere arbiters.

XII.   Stukken amicus curiae

40.

Tenzij de Partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht anders overeenkomen, kan het scheidsgerecht ongevraagde schriftelijke bijdragen van natuurlijke personen van een Partij of rechtspersonen die op het grondgebied van een Partij gevestigd zijn en die onafhankelijk zijn van de regeringen van de Partijen in ontvangst nemen, op voorwaarde dat deze:

a)

binnen tien dagen na de datum van instelling van het scheidsgerecht door het scheidsgerecht zijn ontvangen;

b)

bondig zijn en, inclusief bijlagen, in elk geval niet meer dan 15 met dubbele regelafstand getypte bladzijden tellen;

c)

rechtstreeks van belang zijn voor een feitelijke of juridische kwestie waarover het scheidsgerecht zich buigt;

d)

een beschrijving bevatten van de persoon die de bijdrage indient, voor een natuurlijke persoon met inbegrip van zijn nationaliteit en voor een rechtspersoon met inbegrip van zijn plaats van vestiging, de aard van zijn activiteiten, zijn rechtsvorm, zijn algemene doelstellingen en zijn financieringsbron;

e)

nadere informatie bevatten over het belang dat de persoon bij de arbitrageprocedure heeft; en

f)

in het Engels zijn opgesteld.

41.

De bijdragen worden aan de Partijen verstrekt, zodat zij daarover opmerkingen kunnen maken. De Partijen kunnen binnen tien dagen na ontvangst van de stukken hun opmerkingen aan het scheidsgerecht kenbaar maken.

42.

Het scheidsgerecht vermeldt in zijn verslag alle stukken die het op grond van regel 40 heeft ontvangen. Het scheidsgerecht is niet verplicht in zijn verslag in te gaan op de in de bijdragen naar voren gebrachte argumenten, maar als het dat doet, houdt het ook rekening met eventuele opmerkingen van de Partijen op grond van regel 41.

XIII.   Dringende gevallen

43.

In dringende gevallen als bedoeld in artikel 744 van deze overeenkomst past het scheidsgerecht, na overleg met de Partijen, waar passend de in deze procedureregels bedoelde termijnen aan. Het scheidsgerecht stelt de Partijen in kennis van dergelijke aanpassingen.

XIV.   Vertaling en vertolking

44.

De taal van de procedures van het scheidsgerecht is het Engels. Uitspraken, verslagen en besluiten van het scheidsgerecht worden opgesteld in het Engels.

45.

Elke Partij draagt haar eigen kosten van de vertaling van bij het scheidsgerecht ingediende documenten die oorspronkelijk niet in het Engels zijn opgesteld, alsmede alle kosten in verband met vertolking tijdens de hoorzitting voor haar vertegenwoordigers of adviseurs.

XV.   Overige procedures

46.

De in deze procedureregels vastgelegde termijnen worden aangepast overeenkomstig de bijzondere termijnen waarin is voorzien voor de vaststelling van een verslag of een besluit van het scheidsgerecht in de procedures uit hoofde van de artikelen 747 tot en met 750 van deze overeenkomst.

BIJLAGE 49

GEDRAGSCODE VOOR ARBITERS

I.   Definities

1.

Voor de toepassing van deze gedragscode wordt verstaan onder:

a)

"administratief personeel": met betrekking tot een arbiter, andere personen dan assistenten die onder de leiding en het toezicht van die arbiter werkzaam zijn;

b)

"arbiter": een lid van een scheidsgerecht;

c)

"assistent": een persoon die uit hoofde van het mandaat van een arbiter voor die arbiter onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert; en

d)

"kandidaat": een persoon wiens naam voorkomt op de in artikel 752 van deze overeenkomst bedoelde lijst van arbiters, of wiens aanwijzing als arbiter uit hoofde van artikel 740 van deze overeenkomst wordt overwogen.

II.   Grondbeginselen

2.

Om de integriteit en de onpartijdigheid van het geschillenbeslechtingsmechanisme te waarborgen, geldt voor iedere kandidaat en iedere arbiter dat zij:

a)

zich vertrouwd maken met deze gedragscode;

b)

onafhankelijk en onpartijdig zijn;

c)

directe of indirecte belangenconflicten vermijden;

d)

laakbaar gedrag en de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid vermijden;

e)

de hoogste gedragsnormen in acht nemen; en

f)

waarborgen zich niet te laten beïnvloeden door eigenbelang, druk van buitenaf, politieke overwegingen, publieke protesten, trouw aan een partij of vrees voor kritiek.

3.

De arbiters gaan rechtstreeks noch middellijk verplichtingen aan en aanvaarden geen voordelen die op welke wijze dan ook de goede uitoefening van hun taken verstoren of lijken te verstoren.

4.

De arbiters gebruiken hun positie als lid van het scheidsgerecht niet om persoonlijke of particuliere belangen te dienen. Zij onthouden zich van handelingen die de indruk kunnen wekken dat anderen in een bijzondere positie verkeren waardoor zij invloed op hen kunnen uitoefenen.

5.

De arbiters laten hun gedrag of oordeel niet beïnvloeden door huidige of vroegere financiële, zakelijke, professionele, persoonlijke of sociale relaties of verantwoordelijkheden.

6.

De arbiters gaan geen relaties aan en verwerven geen financiële belangen wanneer daardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid wordt gewekt.

III.   Openbaarmakingsplicht

7.

Voorafgaand aan de aanvaarding van hun aanstelling als arbiter uit hoofde van artikel 740 van deze overeenkomst maken de kandidaten die gevraagd worden als arbiter op te treden alle belangen, relaties of aangelegenheden openbaar die van invloed kunnen zijn op hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij tijdens de procedure de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid zouden kunnen wekken. Daartoe getroosten de kandidaten alle redelijke inspanningen om zich bewust te worden van dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden, met inbegrip van financiële belangen, professionele belangen, werkgelegenheids- of familiebelangen.

8.

Op grond van de openbaarmakingsplicht uit hoofde van lid 7 blijven de arbiters voortdurend gehouden dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden openbaar te maken wanneer die zich tijdens de procedure voordoen.

9.

De kandidaten of arbiters delen de Partnerschapsraad ter overweging door de Partijen alle aangelegenheden met betrekking tot feitelijke of mogelijke schendingen van deze gedragscode mee, zodra zij zich daarvan bewust worden.

IV.   Taken van arbiters

10.

Na de aanvaarding van hun aanstelling zijn de arbiters beschikbaar voor de uitoefening van hun taken en oefenen zij hun taken gedurende de gehele procedure nauwgezet, snel en billijk uit.

11.

De arbiters onderzoeken uitsluitend de vragen die tijdens de procedure aan de orde worden gesteld en die voor het besluit noodzakelijk zijn, en dragen die taak niet over aan een andere persoon.

12.

De arbiters nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun assistenten en het administratief personeel bekend zijn met de door de arbiters uit hoofde van de delen II, III, IV en VI van deze gedragscode aangegane verplichtingen en die naleven.

V.   Verplichtingen van voormalige arbiters

13.

Voormalige arbiters onthouden zich van handelingen die de schijn kunnen wekken dat zij bij de uitoefening van hun taken niet onpartijdig waren of dat zij voordeel hebben ontleend aan een besluit van het scheidsgerecht.

14.

Voormalige arbiters leven de verplichtingen van deel VI van deze gedragscode na.

VI.   Vertrouwelijkheid

15.

De arbiters maken op geen enkel moment niet-publieke informatie openbaar over of verkregen tijdens de procedure waarvoor de arbiter is aangesteld. De arbiters maken dergelijke informatie in geen geval openbaar en gebruiken dergelijke informatie niet om persoonlijk voordeel te verwerven, anderen voordeel te verschaffen of de belangen van anderen in negatieve zin te beïnvloeden.

16.

De arbiters maken een besluit van het scheidsgerecht of delen daarvan niet openbaar vóór de bekendmaking ervan overeenkomstig deel zes, titel I, van deze overeenkomst.

17.

De arbiters maken op geen moment informatie openbaar over de beraadslagingen van een scheidsgerecht, noch over het standpunt van individuele arbiters, noch leggen ze verklaringen af over de procedure waarvoor de arbiter is aangesteld of over de litigieuze kwesties in de procedure.

VII.   Kosten

18.

De arbiters houden de persoonlijk aan de procedure bestede tijd en de hierbij gemaakte onkosten bij, evenals de tijd en onkosten van hun assistenten en administratief personeel, en overleggen daarvan een eindafrekening.

PROTOCOL BETREFFENDE DE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN DE BESTRIJDING VAN FRAUDE OP HET GEBIED VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE EN BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE BIJSTAND BIJ DE INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN IN VERBAND MET BELASTINGEN EN RECHTEN

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel PVAT.1

Doel

De doelstelling van dit protocol is het kader vast te stellen voor administratieve samenwerking tussen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk, zodat hun autoriteiten elkaar kunnen bijstaan bij het waarborgen van de naleving van de btw-wetgeving, de bescherming van de btw-inkomsten en de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten.

Artikel PVAT.2

Toepassingsgebied

1.

Bij dit protocol worden regels en procedures voor de samenwerking vastgesteld:

a)

ten behoeve van de uitwisseling van inlichtingen die kunnen helpen bij een juiste heffing van de btw, het toezicht op de juiste toepassing van de btw en de bestrijding van btw-fraude; en

b)

ten behoeve van de invordering van:

i)

schuldvorderingen met betrekking tot btw, douanerechten en accijnzen, geheven door of ten behoeve van een lidstaat of zijn territoriale of staatkundige onderdelen, lokale overheden daaronder begrepen, dan wel ten behoeve van de Unie;

ii)

administratieve sancties, boeten, heffingen en toeslagen in verband met de in punt i) bedoelde schuldvorderingen, die opgelegd zijn door de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn om de betreffende belastingen en rechten te heffen of om administratieve onderzoeken daarnaar te verrichten, of die op verzoek van de bovengenoemde administratieve autoriteiten door administratieve of gerechtelijke instanties bevestigd zijn; en

iii)

interesten en kosten die verbonden zijn met de in de punten i) en ii) bedoelde schuldvorderingen.

2.

Dit protocol laat de toepassing van de voorschriften inzake administratieve samenwerking en fraudebestrijding, alsook bijstand bij de invordering van schuldvorderingen op het gebied van de btw tussen de lidstaten, onverlet.

3.

Dit protocol laat de toepassing van de voorschriften inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet.

Artikel PVAT.3

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a)

"administratief onderzoek": alle door de staten bij de uitoefening van hun taken verrichte controles, onderzoeken en andere acties, gericht op het waarborgen van de juiste toepassing van de btw-wetgeving;

b)

"verzoekende autoriteit": een centraal verbindingsbureau of een verbindingsdienst van een staat die een verzoek uit hoofde van titel III indient;

c)

"automatische uitwisseling": het systematisch en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere staat;

d)

"langs elektronische weg": door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking (met inbegrip van digitale compressie) en gegevensopslag, met gebruikmaking van draden, radio, optische of andere elektromagnetische middelen;

e)

"CCN/CSI-netwerk": het op het gemeenschappelijke communicatienetwerk (CCN) met gemeenschappelijke systeeminterface (CSI) gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de Unie ontwikkeld heeft voor het elektronisch berichtenverkeer tussen de autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van belastingen;

f)

"centraal verbindingsbureau": het op grond van artikel PVAT.4, lid 2, aangewezen bureau dat de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de contacten met het oog op de toepassing van titel II of titel III;

g)

"bevoegde autoriteit": de op grond van artikel PVAT.4, lid 1, aangewezen autoriteit;

h)

"bevoegde ambtenaar'": een op grond van artikel PVAT.4, lid 4, aangewezen ambtenaar die rechtstreeks inlichtingen kan uitwisselen uit hoofde van titel II;

i)

"douanerechten": de rechten die geheven worden op goederen die het douanegebied van elke Partij binnenkomen of verlaten overeenkomstig de douanewetgeving van de respectieve Partijen;

j)

"accijnzen": de uit hoofde van de nationale wet van de staat van de verzoekende autoriteit als zodanig gedefinieerde rechten en heffingen;

k)

"verbindingsdienst": enig ander bureau dan het centrale verbindingsbureau dat op grond van artikel PVAT.4, lid 3, als zodanig is aangewezen om wederzijdse bijstand uit hoofde van titel II of titel III te vragen of te verlenen;

l)

"persoon": een persoon in de zin van artikel 512, punt l), van deze overeenkomst; (1)

m)

"aangezochte autoriteit": het centrale verbindingsbureau dat, of de verbindingsdienst of - voor zover het samenwerking uit hoofde van titel II betreft - de bevoegde ambtenaar die een verzoek van een verzoekende autoriteit ontvangt;

n)

"verzoekende autoriteit": een centraal verbindingsbureau dat, of een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar die namens een bevoegde autoriteit een verzoek om bijstand uit hoofde van titel II indient;

o)

"gelijktijdige controle": de gecoördineerde controle van de fiscale aangelegenheden van een belastingplichtige of van twee of meer onderling verbonden belastingplichtigen door twee of meer staten die daarbij gemeenschappelijke of verwante belangen hebben;

p)

"Gespecialiseerd Comité": het Gespecialiseerd Handelscomité voor administratieve samenwerking inzake btw en inning van belastingen en rechten;

q)

"spontane uitwisseling": het niet-systematisch, op willekeurige tijdstippen en zonder voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen aan een andere staat;

r)

"staat": een lidstaat of het Verenigd Koninkrijk, al naar gelang de context;

s)

"derde land": een land dat geen lidstaat noch het Verenigd Koninkrijk is;

t)

"btw": belasting over de toegevoegde waarde op grond van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, wat de Unie betreft, en op grond van de Value Added Tax Act 1994 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat het Verenigd Koninkrijk betreft.

Artikel PVAT.4

Organisatie

1.

Elke staat wijst een bevoegde autoriteit aan die belast is met de toepassing van dit protocol.

2.

Elke staat wijst:

a)

één centraal verbindingsbureau aan dat de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de toepassing van titel III van dit protocol; en

b)

één centraal verbindingsbureau aan dat de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de toepassing van titel III.

3.

Elke bevoegde autoriteit kan, rechtstreeks of bij delegatie:

a)

verbindingsdiensten aanwijzen om rechtstreeks inlichtingen uit te wisselen uit hoofde van titel II van dit protocol;

b)

verbindingsdiensten aanwijzen om wederzijdse bijstand uit hoofde van titel III te vragen of te verlenen in verband met hun specifieke territoriale of functionele bevoegdheid.

4.

Elke bevoegde autoriteit kan rechtstreeks of bij delegatie bevoegde ambtenaren aanwijzen die rechtstreeks inlichtingen kunnen uitwisselen op basis van titel II van dit protocol.

5.

Ieder centraal verbindingsbureau houdt de lijst van verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren bij en zorgt ervoor dat die toegankelijk is voor de andere centrale verbindingsbureaus.

6.

Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek om bijstand uit hoofde van dit protocol verzendt of ontvangt, stelt hij zijn centrale verbindingsbureau daarvan in kennis.

7.

Wanneer een centraal verbindingsbureau, een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek om wederzijdse bijstand ontvangt dat een optreden buiten zijn bevoegdheidsgebied vereist, zendt het/hij dat verzoek onverwijld door aan het bevoegde centrale verbindingsbureau of de bevoegde verbindingsdienst en stelt het/hij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis. In dat geval vangt de in artikel PVAT.8 bedoelde termijn aan op de dag nadat het verzoek om bijstand aan het bevoegde centrale verbindingsbureau of de bevoegde verbindingsdienst is doorgezonden.

8.

Elke Partij stelt het Gespecialiseerd Comité binnen een termijn van één maand vanaf de ondertekening van dit protocol in kennis van zijn bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze overeenkomst en deelt wijzigingen van de bevoegde autoriteiten onverwijld mee. Het Gespecialiseerd Comité werkt de lijst van bevoegde autoriteiten bij.

Artikel PVAT.5

Overeenkomst inzake dienstverleningsniveau

Volgens de door het Gespecialiseerd Comité vastgestelde procedure wordt een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau gesloten dat de technische kwaliteit en kwantiteit van de diensten voor het functioneren van de communicatie- en inlichtingenuitwisselingssystemen waarborgt.

Artikel PVAT.6

Vertrouwelijkheid

1.

Alle door een staat uit hoofde van dit protocol verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze vertrouwelijk behandeld en beschermd als inlichtingen die uit hoofde van de nationale wetgeving zijn verkregen.

2.

Dergelijke inlichtingen kunnen ter kennis gebracht worden van personen of autoriteiten (met inbegrip van rechterlijke instanties en bestuurlijke of toezichthoudende lichamen) die betrokken zijn bij de toepassing van de btw-wetgeving, met het oog op een juiste heffing van de btw alsook met het oog op de toepassing van handhavingsmaatregelen, met inbegrip van invorderings- of conservatoire maatregelen ter zake van de in artikel PVAT.2, lid 1, punt b), bedoelde schuldvorderingen.

3.

De in lid 1 bedoelde inlichtingen kunnen ook worden gebruikt voor de vaststelling van andere belastingen en voor de vaststelling en de tenuitvoerlegging, met inbegrip van invorderings- of conservatoire maatregelen, van schuldvorderingen in verband met verplichte socialezekerheidsbijdragen. Indien de uitgewisselde inlichtingen inbreuken op de belastingwetgeving aan het licht brengen of het bestaan daarvan helpen te bewijzen, kunnen zij ook worden gebruikt voor het opleggen van administratieve of strafrechtelijke sancties. Uitsluitend de in lid 2 bedoelde personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen gebruikmaken en dit uitsluitend voor de in de voorgaande zinnen van dit lid vermelde doeleinden. Zij mogen die inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

4.

Niettegenstaande de leden 1 en 2 staat de staat die de inlichtingen verstrekt, op basis van een met redenen omkleed verzoek, toe dat die in de ontvangende staat ook voor andere dan de in artikel PVAT.2, lid 1, bedoelde doeleinden worden gebruikt, indien de inlichtingen uit hoofde van de wetgeving van de staat die de inlichtingen verstrekt, voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. De aangezochte autoriteit aanvaardt of weigert een dergelijk verzoek binnen één maand.

5.

Verslagen, verklaringen en overige bescheiden of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die door een staat zijn verkregen uit hoofde van de bijstand waarin dit protocol voorziet, kunnen in die staat in gelijke mate als bewijs worden gebruikt als soortgelijke bescheiden die door een andere instantie van die staat zijn verstrekt.

6.

Door een staat aan een andere staat verstrekte inlichtingen kunnen door die laatste worden doorgegeven aan een andere staat, mits de bevoegde autoriteit van wie de inlichtingen afkomstig zijn, daarvoor vooraf toestemming heeft verleend. De staat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn, kan zich tegen het delen van de inlichtingen verzetten binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van de staat die de inlichtingen wenst te delen.

7.

Overeenkomstig dit protocol verkregen inlichtingen kunnen door de staten aan derde landen worden doorgegeven, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de bevoegde autoriteit van de staat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn, heeft daarin toegestemd; en

b)

de doorgifte is toegestaan uit hoofde van een bijstandsregeling tussen de staat die de inlichtingen doorgeeft en dat specifieke derde land.

8.

Wanneer een staat inlichtingen van een derde land ontvangt, kan die staat die inlichtingen uitwisselen voor zover dat is toegestaan uit hoofde van de bijstandsregeling met dat specifieke derde land.

9.

Elke staat stelt de andere betrokken staten onmiddellijk in kennis van elke schending van de vertrouwelijkheid, en van alle sancties en corrigerende maatregelen die vervolgens zijn getroffen.

10.

De door de instantie voor veiligheidsaccreditatie van de Europese Commissie gemachtigde personen hebben slechts toegang tot die inlichtingen voor zover dat noodzakelijk is voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van de elektronische systemen die worden gehost door de Commissie en door de staten worden gebruikt voor de tenuitvoerlegging van dit protocol.

TITEL II

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN BESTRIJDING VAN BTW-FRAUDE

HOOFDSTUK EEN

UITWISSELING VAN INLICHTINGEN OP VERZOEK

Artikel PVAT.7

Uitwisseling van inlichtingen en administratieve onderzoeken

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit de in artikel PVAT.2, lid 1, punt a), bedoelde inlichtingen, met inbegrip van elke informatie betreffende een welbepaald geval of verscheidene welbepaalde gevallen.

2.

Met het oog op de in lid 1 bedoelde verstrekking van inlichtingen doet de aangezochte autoriteit de vereiste administratieve onderzoeken uitvoeren om die inlichtingen te verkrijgen.

3.

Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten. De aangezochte autoriteit verricht het administratieve onderzoek in overleg met de verzoekende autoriteit indien dat nodig is. Indien de aangezochte autoriteit van mening is dat er geen administratief onderzoek nodig is, deelt zij de verzoekende autoriteit onmiddellijk de redenen daarvoor mee.

4.

Wanneer de aangezochte autoriteit een administratief onderzoek weigert in te stellen naar de bedragen die door een belastingplichtige zijn aangegeven of hadden moeten worden aangegeven voor de leveringen van goederen en diensten en de invoer van goederen, die zijn verricht door die in de staat van de aangezochte autoriteit gevestigde belastingplichtige en belastbaar zijn in de staat van de verzoekende autoriteit, verstrekt de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit ten minste de data en de bedragen van de betreffende leveringen van goederen en diensten, en de invoer die de belastingplichtige de twee voorgaande jaren in de staat van de verzoekende autoriteit heeft verricht, tenzij de aangezochte autoriteit die informatie niet bezit en uit hoofde van interne wetgeving niet gehouden is die te bezitten.

5.

Voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen of het verrichten van het gevraagde administratieve onderzoek gaat de aangezochte autoriteit, of de administratieve autoriteit waartoe zij zich heeft gericht, te werk als handelde zij ten eigen behoeve of op verzoek van een andere autoriteit van haar eigen staat.

6.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit haar alle ter zake dienende inlichtingen die zij verkrijgt of waarover zij beschikt, alsmede de resultaten van administratieve onderzoeken, in de vorm van verslagen, verklaringen en andere bescheiden of voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan.

7.

Originelen worden slechts verstrekt indien het recht van de staat van de aangezochte autoriteit dat niet belet.

Artikel PVAT.8

Termijn voor het verstrekken van inlichtingen

1.

De aangezochte autoriteit gaat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 90 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek, over tot het verstrekken van de in artikel PVAT.7 bedoelde inlichtingen. Ingeval die inlichtingen de aangezochte autoriteit echter reeds ter beschikking staan, wordt die termijn ingekort tot ten hoogste 30 dagen.

2.

Voor bijzondere categorieën gevallen kunnen de aangezochte en de verzoekende autoriteit andere dan de in lid 1 gestelde termijnen overeenkomen.

3.

Wanneer de aangezochte autoriteit niet binnen de in de leden 1 en 2 gestelde termijnen aan het verzoek kan voldoen, deelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld schriftelijk mee waarom zij de termijn niet kan nakomen, en wanneer zij meent vermoedelijk aan het verzoek te kunnen voldoen.

HOOFDSTUK TWEE

UITWISSELING VAN INLICHTINGEN ZONDER VOORAFGAAND VERZOEK

Artikel PVAT.9

Soorten uitwisselingen van inlichtingen

De uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek geschiedt ofwel spontaan overeenkomstig artikel PVAT.10, ofwel automatisch overeenkomstig artikel PVAT.11.

Artikel PVAT.10

Spontane uitwisseling van inlichtingen

De bevoegde autoriteit van een staat zendt de bevoegde autoriteit van een andere staat zonder voorafgaand verzoek de in artikel PVAT.2, lid 1, punt a), bedoelde inlichtingen die niet in het kader van de in artikel PVAT.11 bedoelde automatische uitwisseling zijn verstrekt, en waarvan zij kennis heeft, in de volgende gevallen:

a)

wanneer de belastingheffing wordt geacht plaats te vinden in een andere staat en de inlichtingen noodzakelijk zijn voor de doeltreffendheid van het controlesysteem van die staat;

b)

wanneer een staat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat in de andere staat een inbreuk op de btw-wetgeving heeft of vermoedelijk heeft plaatsgevonden;

c)

wanneer in de andere staat gevaar voor belastingderving bestaat.

Artikel PVAT.11

Automatische uitwisseling van inlichtingen

1.

De automatisch uit te wisselen categorieën inlichtingen worden bepaald door het Gespecialiseerd Comité overeenkomstig artikel PVAT.39.

2.

Een staat kan ervan afzien aan de automatische uitwisseling van één of meer van de in lid 1 bedoelde categorieën inlichtingen deel te nemen indien het vergaren van inlichtingen voor dergelijke uitwisseling zou vergen dat aan btw-plichtigen nieuwe verplichtingen worden opgelegd, of het die staat een buitensporige administratieve last zou opleggen.

3.

Elke staat stelt het Gespecialiseerd Comité schriftelijk in kennis van zijn besluit overeenkomstig het voorgaande lid.

HOOFDSTUK DRIE

ANDERE VORMEN VAN SAMENWERKING

Artikel PVAT.12

Administratieve kennisgeving

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit, overeenkomstig de toepasselijke voorschriften betreffende de kennisgeving van gelijksoortige akten en besluiten van de staat van de aangezochte autoriteit, over tot kennisgeving aan de geadresseerde van alle akten en beslissingen die zijn verzonden door de verzoekende autoriteiten en betrekking hebben op de toepassing van de btw-wetgeving in de staat van de verzoekende autoriteit.

2.

Het verzoek tot kennisgeving, met vermelding van het onderwerp van de akte of de beslissing waarvan kennis moet worden gegeven, vermeldt tevens de naam, het adres en alle overige gegevens die nodig zijn ter bepaling van de geadresseerde.

3.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onmiddellijk in kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot kennisgeving wordt gegeven en, meer in het bijzonder, van de datum waarop de kennisgeving van de akte of beslissing aan de geadresseerde heeft plaatsgevonden.

Artikel PVAT.13

Aanwezigheid in administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken

1.

De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de in artikel PVAT.2, lid 1, punt a), bedoelde inlichtingen, de aangezochte autoriteit toestaat dat door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de aangezochte autoriteit gestelde voorwaarden aanwezig zijn ten kantore van de aangezochte autoriteit, of op iedere andere plaats waar die autoriteiten hun taken vervullen. Indien de verzochte inlichtingen in bescheiden staan waartoe de ambtenaren van de aangezochte autoriteit toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit op verzoek afschriften daarvan.

2.

De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de uitwisseling van de in artikel PVAT.2, lid 1, punt a), bedoelde inlichtingen, de aangezochte autoriteit toestaat dat door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de aangezochte autoriteit gestelde voorwaarden aanwezig zijn bij de administratieve onderzoeken die op het grondgebied van de staat van de aangezochte autoriteit worden uitgevoerd. Uitsluitend de ambtenaren van de aangezochte autoriteit zijn met de uitvoering van dergelijke administratieve onderzoeken belast. De ambtenaren van de verzoekende autoriteit oefenen de aan de ambtenaren van de aangezochte autoriteit verleende controlebevoegdheden niet uit. Zij kunnen wel toegang krijgen tot dezelfde plaatsen en bescheiden als laatstgenoemden, door tussenkomst van de ambtenaren van de aangezochte autoriteit, en alleen met het oog op de uitvoering van het administratieve onderzoek.

3.

De verzoekende autoriteiten en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, met het oog op de vergaring en de uitwisseling van de in artikel PVAT.2, lid 1, punt a), bedoelde inlichtingen, door de verzoekende autoriteiten gemachtigde ambtenaren, onder de door de aangezochte autoriteit vastgestelde voorwaarden, deelnemen aan de administratieve onderzoeken die op het grondgebied van de aangezochte lidstaat worden uitgevoerd. Dergelijke administratieve onderzoeken worden gezamenlijk verricht door de ambtenaren van de verzoekende en de aangezochte autoriteiten en worden gevoerd onder leiding van en overeenkomstig de wetgeving van de aangezochte staat. De ambtenaren van de verzoekende autoriteiten hebben toegang tot dezelfde plaatsen en bescheiden als de ambtenaren van de aangezochte autoriteit, en kunnen, voor zover dat uit hoofde van de wetgeving van de aangezochte staat voor zijn ambtenaren is toegestaan, belastingplichtigen ondervragen.

Indien de wetgeving van de aangezochte staat dat toestaat, oefenen de ambtenaren van de verzoekende staten dezelfde controlebevoegdheden uit als die welke aan de ambtenaren van de aangezochte staat zijn verleend.

De controlebevoegdheden van de ambtenaren van de verzoekende autoriteiten worden uitsluitend met het oog op het voeren van het administratief onderzoek uitgeoefend.

De verzoekende autoriteiten en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat de deelnemende autoriteiten, onder de door de aangezochte autoriteit gestelde voorwaarden, een gemeenschappelijk onderzoeksverslag opstellen.

4.

De ambtenaren van de verzoekende autoriteit die uit hoofde van de leden 1, 2 en 3 in een andere staat aanwezig zijn, kunnen te allen tijde een schriftelijke opdracht voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.

Artikel PVAT.14

Gelijktijdige controles

1.

De staten kunnen overeenkomen dat zij gelijktijdige controles uitvoeren wanneer dergelijke controles efficiënter worden geacht dan door slechts één staat uitgevoerde controles.

2.

Elke staat stelt zelfstandig vast voor welke belastingplichtigen hij voornemens is een gelijktijdige controle voor te stellen. Zijn bevoegde autoriteit deelt de bevoegde autoriteit van de andere betrokken staat mee welke dossiers voor een gelijktijdige controle worden voorgesteld. Zij motiveert de keuze in de mate van het mogelijke door de inlichtingen te verstrekken die tot die keuze hebben geleid. Zij geeft de periode aan gedurende welke die controles moeten plaatsvinden.

3.

Een bevoegde autoriteit die het voorstel tot gelijktijdige controle ontvangt, bevestigt de bevoegde autoriteit van de staat waarvan het voorstel uitging, in beginsel binnen twee weken na ontvangst van het voorstel en uiterlijk binnen een maand na ontvangst ervan, dat zij dat voorstel aanvaardt, of zij geeft een met redenen omkleed afwijzend antwoord.

4.

Elke bevoegde autoriteit wijst een vertegenwoordiger aan die belast wordt met het toezicht op en de coördinatie van de controle.

HOOFDSTUK VIER

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel PVAT.15

Voorwaarden voor de uitwisseling van inlichtingen

1.

De aangezochte autoriteit verstrekt een verzoekende autoriteit de in artikel PVAT.2, lid 1, punt a), bedoelde inlichtingen of verricht de in artikel PVAT.12 bedoelde administratieve kennisgeving, op voorwaarde dat:

a)

het aantal en de aard van de door de verzoekende autoriteit ingediende verzoeken om inlichtingen of administratieve kennisgeving de aangezochte autoriteit administratief niet onevenredig zwaar belasten; en

b)

de verzoekende autoriteit de gebruikelijke bronnen heeft uitgeput die zij in de gegeven omstandigheden had kunnen benutten om de verzochte informatie te verkrijgen of de maatregelen heeft getroffen die zij redelijkerwijs had kunnen treffen om de verzochte administratieve kennisgeving te verrichten, zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen.

2.

Dit protocol legt geen verplichting op om onderzoeken in te stellen naar, noch om inlichtingen te verstrekken over, een specifiek geval indien het op grond van de wetgeving of de administratieve praktijk van de staat die de inlichtingen moet verstrekken, niet is toegestaan dergelijke onderzoeken in te stellen of zodanige inlichtingen voor eigen doeleinden in te winnen of te gebruiken.

3.

Een aangezochte autoriteit kan weigeren inlichtingen te verstrekken indien de verzoekende autoriteit, op wettelijke gronden, soortgelijke inlichtingen niet kan verstrekken. De aangezochte autoriteit stelt het Gespecialiseerd Comité in kennis van de redenen voor de weigering.

4.

Het verstrekken van inlichtingen kan worden geweigerd indien dat zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze, of indien het inlichtingen betreft waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde.

5.

In geen geval worden de leden 2, 3 en 4 zo uitgelegd dat de aangezochte autoriteit kan weigeren inlichtingen te verstrekken, uitsluitend omdat die inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die als vertegenwoordiger of trustee optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een rechtspersoon.

6.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor een afwijzing van een verzoek om bijstand.

Artikel PVAT.16

Terugmelding

Een bevoegde autoriteit die op grond van artikel PVAT.7 of artikel PVAT.10 inlichtingen verstrekt, kan de ontvangende bevoegde autoriteit om een terugmelding ter zake verzoeken. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, doet de bevoegde autoriteit die de inlichtingen ontvangt, onverminderd de in haar staat geldende voorschriften inzake belastinggeheim en gegevensbescherming, en mits dat geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een terugmelding.

Artikel PVAT.17

Taal

De verzoeken om bijstand, waaronder de verzoeken tot kennisgeving, en de bijgevoegde stukken worden gesteld in een door de aangezochte en de verzoekende autoriteit overeengekomen taal.

Artikel PVAT.18

Statistische gegevens

1.

Uiterlijk op 30 juni van elk jaar verstrekken de Partijen het Gespecialiseerd Comité langs elektronische weg de statistische gegevens over de toepassing van deze titel.

2.

De inhoud en de vorm van de uit hoofde van lid 1 mee te delen statistische gegevens worden door het Gespecialiseerd Comité vastgesteld.

Artikel PVAT.19

Standaardformulieren en wijze van communicatie

1.

De verstrekking van inlichtingen op grond van de artikelen PVAT.7, PVAT.10, PVAT.11, PVAT.12 en PVAT.16 en van de statistische gegevens op grond van artikel PVAT.18 geschiedt met behulp van een in artikel PVAT.39, lid 2, punt d), bedoeld standaardformulier; met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel PVAT.6, leden 7 en 8, of van specifieke gevallen waarbij de respectieve bevoegde autoriteiten andere beveiligde middelen passender achten en overeenkomen die middelen te gebruiken.

2.

De standaardformulieren worden voor zover mogelijk verzonden langs elektronische weg.

3.

Indien het verzoek niet volledig via de elektronische systemen is ingediend, bevestigt de aangezochte autoriteit onverwijld en in elk geval uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst langs elektronische weg de ontvangst van het verzoek.

4.

Een autoriteit die een verzoek of inlichtingen ontvangt zonder de beoogde ontvanger te zijn, stuurt onverwijld en in elk geval uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst langs elektronische weg een bericht aan de afzender.

5.

In afwachting van de vaststelling door het Gespecialiseerd Comité van de in artikel PVAT.39, lid 2, bedoelde besluiten maken de bevoegde autoriteiten gebruik van de voorschriften in de bijlage bij dit protocol, met inbegrip van de standaardformulieren.

TITEL III

BIJSTAND BIJ INVORDERING

HOOFDSTUK EEN

UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel PVAT.20

Verzoek om inlichtingen

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit alle inlichtingen die normaliter voor de verzoekende autoriteit van belang zijn ten behoeve van de invordering van haar schuldvorderingen als bedoeld in artikel PVAT.2, lid 1, punt b). Het verzoek om inlichtingen bevat, indien beschikbaar, de naam en alle andere gegevens die van belang zijn voor de identificatie van de betrokkenen.

Met het oog op die inlichtingenverstrekking doet de aangezochte autoriteit alle administratieve onderzoeken verrichten die noodzakelijk zijn om die inlichtingen te verkrijgen.

2.

De aangezochte autoriteit is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:

a)

die zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen ten eigen behoeve;

b)

waarmee een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim zou worden onthuld; of

c)

waarvan de onthulling een aantasting van de veiligheid zou kunnen vormen of in strijd met de openbare orde van de staat van de aangezochte autoriteit zou kunnen zijn.

3.

In geen geval wordt lid 2 zo uitgelegd dat een aangezochte autoriteit kan weigeren inlichtingen te verstrekken, uitsluitend omdat die inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die als vertegenwoordiger of trustee optreedt, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een rechtspersoon.

4.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen die aan een afwijzing van een verzoek om inlichtingen ten grondslag liggen.

Artikel PVAT.21

Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek

Indien een teruggaaf van belastingen of rechten betrekking heeft op een persoon die gevestigd is of zijn woonplaats heeft in een andere staat, kan de staat van teruggaaf de staat van vestiging of woonplaats in kennis stellen van de aanstaande teruggaaf.

Artikel PVAT.22

Aanwezigheid in administratiekantoren en deelname aan administratieve onderzoeken

1.

De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen overeenkomen dat, ter bevordering van de wederzijdse bijstand waarin deze titel voorziet, door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de aangezochte autoriteit gestelde voorwaarden:

a)

aanwezig zijn in de kantoren waar ambtenaren van de aangezochte staat hun taken vervullen;

b)

aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken op het grondgebied van de aangezochte staat; en

c)

de bevoegde ambtenaren van de aangezochte staat in rechtszaken in die staat bijstaan.

2.

Voor zover dat bij de in de aangezochte staat toepasselijke wetgeving is toegestaan, kan in de in lid 1, punt b), bedoelde overeenkomst worden bepaald dat ambtenaren van de verzoekende autoriteit personen ondervragen en dossiers bestuderen.

3.

Door de verzoekende autoriteit gemachtigde ambtenaren die gebruikmaken van de in de leden 1 en 2 geboden mogelijkheid, kunnen te allen tijde een schriftelijke opdracht voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.

HOOFDSTUK TWEE

BIJSTAND BIJ DE NOTIFICATIE VAN DOCUMENTEN

Artikel PVAT.23

Verzoek tot notificatie van bepaalde documenten die betrekking hebben op schuldvorderingen

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit over tot de notificatie aan de geadresseerde van alle, met inbegrip van gerechtelijke, documenten die door de staat van de verzoekende autoriteit zijn verzonden en betrekking hebben op een in artikel PVAT.2, lid 1, punt b), bedoelde schuldvordering of de invordering daarvan.

Het verzoek tot notificatie gaat vergezeld van een standaardformulier dat ten minste de volgende gegevens bevat:

a)

naam, adres en andere voor de identificatie van de geadresseerde relevante gegevens;

b)

het doel van de notificatie en de termijn waarbinnen de notificatie dient te geschieden;

c)

een beschrijving van het aangehechte document en de aard en het bedrag van de schuldvordering; en

d)

naam, adres en andere contactgegevens met betrekking tot:

i)

de instantie die verantwoordelijk is voor het aangehechte stuk; en

ii)

indien verschillend, het kantoor waar nadere inlichtingen kunnen worden verkregen over het genotificeerde stuk of over de mogelijkheden om de betalingsverplichting te betwisten.

2.

De verzoekende autoriteit doet alleen een verzoek tot notificatie op grond van dit artikel wanneer zij niet kan notificeren volgens de regels voor de notificatie van het betrokken stuk in haar eigen staat of wanneer een dergelijke notificatie tot onevenredige moeilijkheden zou leiden.

3.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot notificatie is gegeven en in het bijzonder van de datum waarop het stuk aan de geadresseerde is genotificeerd.

Artikel PVAT.24

Wijze van notificatie

1.

De aangezochte autoriteit zorgt ervoor dat de notificatie in de aangezochte staat geschiedt volgens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving en administratieve praktijken.

2.

Lid 1 laat andere vormen van notificatie die door een bevoegde autoriteit van de verzoekende staat wordt verricht overeenkomstig de in die staat geldende voorschriften onverlet.

Een in de verzoekende staat gevestigde bevoegde autoriteit kan een stuk rechtstreeks per aangetekende brief of langs elektronische weg notificeren aan een persoon op het grondgebied van een andere staat.

HOOFDSTUK DRIE

INVORDERING OF CONSERVATOIRE MAATREGELEN

Artikel PVAT.25

Verzoek tot invordering

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit verricht de aangezochte autoriteit de invordering van schuldvorderingen waarvoor een geldige titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit bestaat.

2.

Zodra zij daarvan kennis heeft, doet de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit alle dienstige inlichtingen toekomen die betrekking hebben op de zaak die aan het verzoek tot invordering ten grondslag lag.

Artikel PVAT.26

Voorwaarden voor het indienen van een verzoek tot invordering

1.

Indien en zolang de schuldvordering of de titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit wordt betwist, kan de verzoekende autoriteit geen verzoek tot invordering indienen, behalve in gevallen waarin artikel PVAT.29, lid 4, derde alinea, van toepassing is.

2.

Voordat de verzoekende autoriteit een verzoek tot invordering doet, wendt zij de passende invorderingsmiddelen aan die in de staat van de verzoekende autoriteit ter beschikking staan, behalve in de volgende situaties:

a)

indien het duidelijk is dat er in die staat geen voor invordering vatbare vermogensbestanddelen zijn of dat die middelen niet tot betaling van een substantieel deel zullen leiden, en de verzoekende autoriteit over specifieke inlichtingen beschikt dat de betrokkene in de staat van de aangezochte autoriteit over vermogensbestanddelen beschikt;

b)

wanneer de aanwending van die middelen in de staat van de verzoekende autoriteit tot onevenredige moeilijkheden zou leiden.

Artikel PVAT.27

Titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit en andere begeleidende documenten

1.

Een verzoek tot invordering gaat vergezeld van een uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit.

Die uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen weerspiegelt de inhoud van de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit en vormt de enige grondslag voor invorderingsmaatregelen en conservatoire maatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit. De titel behoeft in die staat niet te worden erkend, aangevuld of vervangen.

De uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen bevat ten minste de volgende informatie:

a)

de gegevens aan de hand waarvan de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen kan worden achterhaald, een beschrijving van de schuldvordering, waaronder de aard, het tijdvak waarop de schuldvordering betrekking heeft, alle data die relevant zijn voor de executie, alsmede het bedrag van de schuldvordering en de verschillende onderdelen ervan, zoals de hoofdsom, de opgebouwde rente enz.;

b)

de naam en andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de schuldenaar vast te stellen; en

c)

naam, adres en andere contactgegevens met betrekking tot:

i)

De instantie die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de schuldvordering: en

ii)

indien een andere, het bureau waar nadere inlichtingen kunnen worden verkregen over de schuldvordering of over de mogelijkheden tot betwisting van de betalingsverplichting.

2.

Het verzoek tot invordering van een schuldvordering kan vergezeld gaan van andere, in de staat van de verzoekende autoriteit afgegeven documenten die betrekking hebben op de schuldvordering.

Artikel PVAT.28

Tenuitvoerlegging van het verzoek tot invordering

1.

Met het oog op de invordering in de staat van de aangezochte autoriteit wordt iedere schuldvordering waarvoor een verzoek tot invordering is ingediend, behandeld alsof het een schuldvordering van de aangezochte staat zelf betreft, tenzij in dit protocol anders is bepaald. De aangezochte autoriteit wendt de bevoegdheden en middelen aan waarover zij beschikt uit hoofde van de in die staat geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen ter zake van haar schuldvorderingen, tenzij in dit protocol anders is bepaald.

De staat van de aangezochte autoriteit is niet verplicht om aan de schuldvorderingen waarvan de invordering wordt gevraagd, voorrechten te verlenen die gelden voor soortgelijke schuldvorderingen in de staat van de aangezochte autoriteit, tenzij anders overeengekomen of bepaald in het recht van die staat.

De staat van de aangezochte autoriteit vordert de schuldvordering in zijn eigen munteenheid in.

2.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit met bekwame spoed in kennis van het gevolg dat zij aan het verzoek tot invordering heeft gegeven.

3.

Met ingang van de datum waarop het verzoek tot invordering is ontvangen, brengt de aangezochte autoriteit achterstallige rente in rekening overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op haar eigen schuldvorderingen.

4.

De aangezochte autoriteit kan, indien de toepasselijke wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen dat toelaten, aan de schuldenaar uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan, en zij kan daarvoor rente aanrekenen. Zij deelt een beslissing in die zin mee aan de verzoekende autoriteit.

5.

Onverminderd artikel PVAT.35, lid 1, maakt de aangezochte autoriteit de door haar met betrekking tot de schuldvordering ingevorderde bedragen, inclusief de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde rente, aan de verzoekende autoriteit over.

Artikel PVAT.29

Betwiste schuldvorderingen en executiemaatregelen

1.

Geschillen in verband met de schuldvordering, de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit of de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit, alsook geschillen in verband met de geldigheid van een kennisgeving door een verzoekende autoriteit, vallen onder de bevoegdheid van de bevoegde instanties van de staat van de verzoekende autoriteit. Indien een belanghebbende in de loop van de invorderingsprocedure de schuldvordering, de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit of de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit betwist, deelt de aangezochte autoriteit hem mee dat hij een rechtsgeding aanhangig moet maken bij de bevoegde instantie van de staat van de verzoekende autoriteit overeenkomstig de daar geldende rechtsregels.

2.

Geschillen in verband met de in de staat van de aangezochte autoriteit genomen executiemaatregelen of in verband met de geldigheid van een kennisgeving door een autoriteit van de aangezochte staat worden aanhangig gemaakt bij de bevoegde instantie van die staat overeenkomstig de daar geldende wet- en regelgeving.

3.

Wanneer een rechtsgeding als bedoeld in lid 1 aanhangig wordt gemaakt, stelt de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit daarvan in kennis en deelt zij mee welk gedeelte van de schuldvordering niet wordt betwist.

4.

Zodra de aangezochte autoriteit de in lid 3 bedoelde informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende autoriteit, hetzij van de belanghebbende, schorst zij de executieprocedure voor het betwiste gedeelte van de schuldvordering, in afwachting van de beslissing van de ter zake bevoegde instantie, tenzij de verzoekende autoriteit overeenkomstig de derde alinea van dit lid anders verzoekt.

Onverminderd artikel PVAT.31 kan de aangezochte autoriteit op verzoek van de verzoekende autoriteit, of indien zij zulks voor het overige nodig acht, conservatoire maatregelen nemen om de invordering te waarborgen, voor zover dat krachtens de toepasselijke wet- of regelgeving is toegestaan.

De verzoekende autoriteit kan overeenkomstig de in haar staat geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken de aangezochte autoriteit verzoeken een betwiste schuldvordering of het betwiste gedeelte van een schuldvordering in te vorderen, voor zover dat krachtens de in de staat van de aangezochte autoriteit geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken is toegestaan. Een dergelijk verzoek zal worden gemotiveerd. Indien de uitkomst van de betwisting in het voordeel van de schuldenaar uitvalt, is de verzoekende autoriteit gehouden tot terugbetaling van enig ingevorderd bedrag, vermeerderd met eventueel verschuldigde vergoedingen, overeenkomstig de in de staat van de aangezochte autoriteit geldende rechtsregels.

Indien door de staat van de verzoekende autoriteit en de staat van de aangezochte autoriteit een procedure voor onderling overleg is ingesteld en de uitkomst van de procedure gevolgen kan hebben voor de schuldvordering waarvoor om bijstand is verzocht, worden de invorderingsmaatregelen tot na de afronding van die procedure geschorst of opgeheven, tenzij fraude of faillissement noopt tot onmiddellijke spoed. Indien invorderingsmaatregelen worden geschorst of opgeheven, is de tweede alinea van toepassing.

Artikel PVAT.30

Wijziging of intrekking van het verzoek om bijstand bij invordering

1.

De verzoekende autoriteit stelt de aangezochte autoriteit onmiddellijk in kennis van een eventuele latere wijziging van het verzoek tot invordering of van de intrekking van het verzoek, met opgaaf van de redenen voor die wijziging of intrekking.

2.

Indien de wijziging van het verzoek voortvloeit uit een beslissing van de in artikel PVAT.29, lid 1, bedoelde bevoegde instantie, doet de verzoekende autoriteit de kennisgeving van de beslissing vergezeld gaan van een aangepaste uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit. De aangezochte autoriteit zet de invorderingsmaatregelen voort op basis van de aangepaste titel.

De invorderingsmaatregelen of conservatoire maatregelen die reeds zijn genomen op grond van de oorspronkelijke uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit, kunnen op grond van de aangepaste titel worden voortgezet, tenzij het verzoek is gewijzigd wegens ongeldigheid van de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit of van de oorspronkelijke uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit.

De artikelen PVAT.27 en PVAT.29 zijn van toepassing op de aangepaste titel.

Artikel PVAT.31

Verzoek om conservatoire maatregelen

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit gaat de aangezochte autoriteit, voor zover dat krachtens haar nationale recht is toegestaan en overeenkomstig haar administratieve praktijk, over tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen wanneer een schuldvordering of de titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit bij de indiening van het verzoek wordt betwist, of wanneer voor de schuldvordering nog geen titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit bestaat, voor zover conservatoire maatregelen uit hoofde van het recht en de administratieve praktijk van de staat van de verzoekende autoriteit in een soortgelijke situatie genomen kunnen worden.

Het document dat, in voorkomend geval, is opgesteld met het oog op het nemen van conservatoire maatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit met betrekking tot de schuldvordering waarvoor om wederzijdse bijstand is verzocht, wordt aan het verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit gehecht. Dat document behoeft in staat van de aangezochte autoriteit niet te worden erkend, aangevuld of vervangen.

2.

Het verzoek om conservatoire maatregelen kan vergezeld gaan van andere documenten die betrekking hebben op de schuldvordering.

Artikel PVAT.32

Regels die van toepassing zijn op het verzoek om conservatoire maatregelen

Teneinde uitvoering te geven aan artikel PVAT.31, zijn artikel PVAT.25, lid 2, artikel PVAT.28, leden 1 en 2, artikel PVAT.29 en artikel PVAT.30 mutatis mutandis van toepassing op verzoeken uit hoofde van artikel PVAT.31.

Artikel PVAT.33

Afbakening van de verplichting van de aangezochte autoriteit

1.

De aangezochte autoriteit is er niet toe gehouden de in de artikelen PVAT.25 tot en met PVAT.31 bedoelde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, gezien de situatie van de schuldenaar, ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren in de staat van de aangezochte autoriteit, voor zover de in die staat geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken een dergelijke uitzondering voor nationale schuldvorderingen toestaan.

2.

De aangezochte autoriteit is er niet toe gehouden de in de artikelen PVAT.25 tot en met PVAT.31 bedoelde bijstand te verlenen, indien de kosten of administratieve lasten voor de aangezochte staat kennelijk niet in verhouding staan tot het door de verzoekende staat te verkrijgen geldelijke voordeel.

3.

De aangezochte autoriteit is er niet toe gehouden de in artikel PVAT.20 en de artikelen PVAT.22 tot en met PVAT.31 bedoelde bijstand te verlenen, indien het initiële verzoek om bijstand op grond van artikel PVAT.20, PVAT.22, PVAT.23, PVAT.25 of PVAT.31 betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar oud zijn, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de staat van de verzoekende autoriteit opeisbaar is geworden tot de datum van het initiële verzoek om bijstand.

In gevallen waarin de schuldvordering of de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit wordt betwist, wordt de termijn van vijf jaar evenwel geacht een aanvang te nemen op het tijdstip waarop in de staat van de verzoekende autoriteit vaststaat dat de schuldvordering of de titel voor het nemen van executiemaatregelen niet langer kan worden betwist.

In gevallen waarin de staat van de verzoekende autoriteit uitstel van betaling heeft verleend of betaling in termijnen heeft toegestaan, wordt de termijn van vijf jaar geacht een aanvang te nemen op het tijdstip waarop de volledige verlengde betalingstermijn is verstreken.

In die gevallen is de aangezochte autoriteit er evenwel niet toe gehouden bijstand te verlenen met betrekking tot schuldvorderingen die meer dan tien jaar oud zijn, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de staat van de verzoekende autoriteit opeisbaar is geworden.

4.

Een staat is niet verplicht bijstand te verlenen indien het totale bedrag waarvoor om bijstand wordt verzocht, minder dan 5 000 GBP bedraagt.

5.

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen die aan een verzoek tot weigering van bijstand ten grondslag liggen.

Artikel PVAT.34

Verjaring

1.

Kwesties met betrekking tot verjaringstermijnen worden uitsluitend geregeld bij de rechtsregels van de staat van de verzoekende autoriteit.

2.

Wat de schorsing, stuiting of verlenging van verjaringstermijnen betreft, worden maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die ingevolge een verzoek om bijstand door of namens de aangezochte autoriteit worden genomen en tot gevolg hebben dat de verjaringstermijn volgens de in de staat van de aangezochte autoriteit geldende rechtsregels wordt geschorst, gestuit of verlengd, geacht hetzelfde gevolg te hebben in de staat van de verzoekende autoriteit, op voorwaarde dat de rechtsregels van die staat in het overeenkomstige gevolg voorzien.

Indien de in de staat van de aangezochte autoriteit geldende rechtsregels geen schorsing, stuiting of verlenging van de verjaringstermijn toestaan, worden maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die ingevolge een verzoek om bijstand door of namens de aangezochte autoriteit worden genomen en die, indien zij door of namens de verzoekende autoriteit in haar eigen staat waren genomen, tot gevolg hadden gehad dat de verjaringstermijn volgens de rechtsregels van die staat was geschorst, gestuit of verlengd, geacht, voor wat dat gevolg betreft, in die laatste staat te zijn genomen.

De eerste en tweede alinea laten het recht van de staat van de verzoekende autoriteit om maatregelen te nemen die tot gevolg hebben dat de verjaringstermijn volgens de in die staat geldende rechtsregels wordt geschorst, gestuit of verlengd, onverlet.

3.

De verzoekende autoriteit en de aangezochte autoriteit stellen elkaar in kennis van maatregelen die de verjaringstermijn van de schuldvordering waarvoor de invorderingsmaatregelen of conservatoire maatregelen zijn gevraagd, stuiten, schorsen of verlengen of die zulks tot gevolg kunnen hebben.

Artikel PVAT.35

Kosten

1.

Naast de in artikel PVAT.28, lid 5, bedoelde bedragen tracht de aangezochte autoriteit bij de betrokken persoon tot invordering over te gaan en de kosten in te houden die zij in verband met de invordering heeft gemaakt, overeenkomstig de wet- en regelgeving van haar staat. De staten zien over en weer af van vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de wederzijdse bijstand die zij op grond van dit protocol verlenen.

2.

Wanneer de invordering evenwel tot een bijzonder probleem leidt, zeer hoge kosten veroorzaakt of verband houdt met de georganiseerde misdaad, kunnen de verzoekende en de aangezochte autoriteit per geval specifieke afspraken maken over de vergoeding.

3.

Niettegenstaande lid 2 blijft de staat van de verzoekende autoriteit ten opzichte van de staat van de aangezochte autoriteit aansprakelijk voor de kosten en de mogelijke verliezen die het gevolg zijn van maatregelen die ongegrond worden geacht voor zover dat de inhoud van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende autoriteit afgegeven titel voor het nemen van executie- en/of conservatoire maatregelen betreft.

HOOFDSTUK VIER

ALGEMENE REGELS TEN AANZIEN VAN BIJSTANDSVERZOEKEN

Artikel PVAT.36

Taal

1.

Verzoeken om bijstand, standaardformulieren voor kennisgeving en uniforme titels voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit worden verzonden of gaan vergezeld van een vertaling, in de officiële taal of een van de officiële talen van de staat van de aangezochte autoriteit. Het feit dat sommige delen van die documenten niet in de officiële taal of een van de officiële talen van die staat maar in een andere taal gesteld zijn, laat de geldigheid ervan en de geldigheid van de procedure onverlet, mits die andere taal tussen de betrokken staten is overeengekomen.

2.

De documenten waarvoor op grond van artikel PVAT.23 om kennisgeving wordt verzocht, kunnen in een officiële taal van de staat van de verzoekende autoriteit aan de aangezochte autoriteit worden toegezonden.

3.

Indien een verzoek vergezeld gaat van andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde documenten, kan de aangezochte autoriteit, indien noodzakelijk, van de verzoekende autoriteit een vertaling van die documenten in de officiële taal of een van de officiële talen van de staat van de aangezochte autoriteit of in een andere tussen de betrokken staten overeengekomen taal verlangen.

Artikel PVAT.37

Statistische gegevens over invorderingsbijstand

1.

Uiterlijk op 30 juni van elk jaar verstrekken de Partijen het Gespecialiseerd Comité langs elektronische weg de statistische gegevens over de toepassing van deze titel.

2.

De inhoud en de vorm van de uit hoofde van lid 1 mee te delen statistische gegevens worden door het Gespecialiseerd Comité vastgesteld.

Artikel PVAT.38

Standaardformulieren en wijze van communicatie voor invorderingsbijstand

1.

Verzoeken om inlichtingen op grond van artikel PVAT.20, lid 1, verzoeken tot kennisgeving op grond van artikel PVAT.23, lid 1, verzoeken tot invordering op grond van artikel PVAT.25, lid 1, of verzoeken om conservatoire maatregelen op grond van artikel PVAT.31, lid 1, en de verstrekking van statistische gegevens op grond van artikel PVAT.37 geschieden langs elektronische weg met gebruikmaking van een standaardformulier, tenzij dat om technische redenen niet uitvoerbaar is. Die formulieren worden voor zover mogelijk ook gebruikt voor nadere mededelingen in verband met het verzoek.

De uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de aangezochte autoriteit en het document voor het nemen van conservatoire maatregelen in de staat van de verzoekende autoriteit alsook de andere in de artikelen PVAT.27 en PVAT.31 bedoelde documenten worden eveneens langs elektronische weg verzonden, tenzij dat om technische redenen niet uitvoerbaar is.

Waar passend kunnen de standaardformulieren vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere bescheiden, of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die ook langs elektronische weg worden verzonden, tenzij dat om technische redenen niet uitvoerbaar is.

Ook de uitwisseling van inlichtingen op grond van artikel PVAT.21 kan geschieden met gebruikmaking van standaardformulieren en communicatie langs elektronische weg.

2.

Lid 1 is niet van toepassing op inlichtingen en bescheiden die zijn verkregen middels de aanwezigheid van ambtenaren in administratiekantoren in een andere staat of middels de deelname aan administratieve onderzoeken in een andere staat overeenkomstig artikel PVAT.22.

3.

Wanneer de communicatie niet langs elektronische weg of met gebruikmaking van standaardformulieren geschiedt, laat dat de geldigheid van de verkregen inlichtingen of de maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven aan een verzoek om bijstand onverlet.

4.

Het elektronische communicatienetwerk en de voor de tenuitvoerlegging van dit protocol vastgestelde standaardformulieren kunnen ook worden gebruikt voor bijstand bij de invordering van andere dan de onder artikel PVAT.2, lid 1, punt b), bedoelde schuldvorderingen, indien dergelijke invorderingsbijstand mogelijk is uit hoofde van andere bilaterale of multilaterale wettelijk bindende instrumenten betreffende administratieve samenwerking tussen de staten.

5.

In afwachting van de vaststelling door het Gespecialiseerd Comité van de in artikel PVAT.39, lid 2, bedoelde besluiten maken de bevoegde autoriteiten gebruik van de voorschriften in de bijlage bij dit protocol, met inbegrip van de standaardformulieren.

6.

De staat van de aangezochte autoriteit gebruikt zijn officiële munteenheid voor het overmaken van de ingevorderde bedragen aan de staat van de verzoekende autoriteit, tenzij tussen de betrokken staten anders is overeengekomen.

TITEL IV

UITVOERING EN TOEPASSING

Artikel PVAT.39

Gespecialiseerd Handelscomité voor administratieve samenwerking inzake btw en inning van belastingen en rechten

1.

Het gespecialiseerde comité heeft de volgende taken:

a)

regelmatig overleg plegen, en

b)

de werking en de doeltreffendheid van dit protocol ten minste om de 5 jaar evalueren.

2.

Het Gespecialiseerd Comité stelt besluiten of aanbevelingen vast:

a)

inzake de frequentie van, de nadere regels voor, en de precieze categorieën inlichtingen die vallen onder de in artikel PVAT.11 bedoelde automatische uitwisseling;

b)

ter evaluatie van het resultaat van de automatische uitwisseling van iedere op grond van punt a) vastgestelde categorie inlichtingen, zodat dat type uitwisseling alleen plaatsvindt als dat de efficiëntste wijze is om inlichtingen uit te wisselen;

c)

tot vaststelling van nieuwe op grond van artikel PVAT.11 uit te wisselen categorieën inlichtingen wanneer de automatische uitwisseling de efficiëntste wijze van samenwerking is;

d)

tot vaststelling van het standaardformulier voor de verstrekking van inlichtingen op grond van artikel PVAT.19, lid 1, en artikel PVAT.38, lid 1;

e)

ter evaluatie van de beschikbaarheid, de verzameling en de verwerking van de in de artikelen PVAT.18 en PVAT.37 bedoelde statistische gegevens om ervoor te zorgen dat de in die artikelen vervatte verplichtingen geen onevenredige administratieve lasten voor de Partijen met zich meebrengen;

f)

ter bepaling van hetgeen via het CCN/CSI-netwerk of langs andere weg wordt verzonden;

g)

tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden van de financiële bijdrage die het Verenigd Koninkrijk aan de algemene begroting van de Unie levert naar aanleiding van de kosten die uit zijn deelname aan de Europese informatiesystemen voortvloeien, rekening houdende met de besluiten, bedoeld in de punten d) en f);

h)

tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor de wijze waarop de contacten tussen de in artikel PVAT.4, lid 2, bedoelde centrale verbindingsbureaus en in artikel PVAT.4, lid 3, bedoelde verbindingsdiensten worden geregeld;

i)

tot vaststelling van de wijze waarop de centrale verbindingsbureaus uitvoering geven aan artikel PVAT.4, lid 5;

j)

tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor Titel III, inclusief voorschriften inzake de omrekening van de in te vorderen bedragen en de overmaking van ingevorderde bedragen; en

k)

tot vaststelling van de procedure om de in artikel PVAT.5 genoemde overeenkomst inzake dienstverleningsniveau te sluiten, en tot sluiting van die overeenkomst inzake dienstverleningsniveau.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel PVAT.40

Tenuitvoerlegging van lopende verzoeken

1.

Indien overeenkomstig Verordening (EU) nr. 904/2010 ingediende verzoeken om inlichtingen en administratieve onderzoeken met betrekking tot de onder artikel 99, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord vallende transacties niet binnen vier jaar na het einde van de overgangsperiode zijn afgesloten, zorgt de aangezochte staat ervoor dat die verzoeken overeenkomstig de regels van dit protocol ten uitvoer worden gelegd.

2.

Indien overeenkomstig Richtlijn 2010/24/EU ingediende verzoeken om bijstand inzake belastingen en rechten in de zin van artikel PVAT.2 van dit protocol, met betrekking tot de in artikel 100, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord bedoelde schuldvorderingen niet binnen vijf jaar na het einde van de overgangsperiode worden afgesloten, zorgt de aangezochte staat ervoor dat die verzoeken om bijstand overeenkomstig de regels van dit protocol ten uitvoer worden gelegd. Het uniforme standaardformulier voor kennisgeving of de titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte lidstaat, tot stand gekomen overeenkomstig de in dit lid bedoelde wetgeving, blijft geldig voor die tenuitvoerlegging. Na het verstrijken van die termijn van vijf jaar kan een herziene uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat worden opgesteld met betrekking tot schuldvorderingen waarvoor vóór dat tijdstip om bijstand is verzocht. Dergelijke herziene uniforme titels verwijzen naar de rechtsgrondslag die is gebruikt voor het oorspronkelijke verzoek om bijstand.

Artikel PVAT.41

Verhouding tot andere overeenkomsten of regelingen

Dit protocol heeft voorrang boven bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen inzake administratieve samenwerking op het gebied van de btw, of inzake bijstand bij de invordering van de onder dit protocol vallende schuldvorderingen, die tussen de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk zijn gesloten, voor zover die bepalingen onverenigbaar zijn met dit protocol.


(1)  Voor alle duidelijkheid en voor de toepassing van dit protocol in het bijzonder, omvat de term "persoon" ook een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit, maar uit hoofde van het toepasselijke recht wel als handelingsbewaam is erkend. Verder omvat deze term enige andere juridische constructie, ongeacht aard of vorm, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die aan de btw onderworpen transacties verricht, of aansprakelijk is voor de betaling van de in artikel PVAT.2, lid 1, punt b), van dit protocol bedoelde schuldvorderingen.


BIJLAGE

BIJ HET PROTOCOL BETREFFENDE DE ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN DE BESTRIJDING VAN FRAUDE OP HET GEBIED VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE EN BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE BIJSTAND BIJ DE INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN IN VERBAND MET BELASTINGEN EN RECHTEN

AFDELING 1

In afwachting van de vaststelling door het Gespecialiseerd Comité van de in artikel PVAT.39, lid 2, van dit protocol bedoelde besluiten gelden de volgende voorschriften en wordt gebruik gemaakt van de volgende standaardformulieren.

AFDELING 2

ORGANISATIE VAN CONTACTPUNTEN

2.1.

Tot nader order zijn de centrale verbindingsbureaus die de primaire verantwoordelijkheid dragen voor de toepassing van titel III van dit protocol:

a)

voor het Verenigd Koninkrijk: Her Majesty's Revenue and Customs, UK VAT Central Liaison Office;

b)

voor de lidstaten: de centrale verbindingsbureaus die voor de administratieve samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van de btw zijn aangewezen.

2.2.

Tot nader order zijn de centrale verbindingsbureaus die de primaire verantwoordelijkheid dragen voor de toepassing van titel III van dit protocol:

a)

voor het Verenigd Koninkrijk: Her Majesty's Revenue and Customs, Debt Management;

b)

voor de lidstaten: de centrale verbindingsbureaus die voor de invorderingsbijstand tussen de lidstaten zijn aangewezen.

AFDELING 3

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING EN DE BESTRIJDING VAN FRAUDE OP HET GEBIED VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE

3.1.   Communicatie

De communicatie van inlichtingen uit hoofde van titel II van dit protocol geschiedt, voor zover mogelijk, langs elektronische weg en via het gemeenschappelijk communicatienetwerk (CCN), tussen de respectieve mailboxen van de staten voor de uitwisseling van inlichtingen over administratieve samenwerking of de mailboxen voor de bestrijding van fraude op het gebied van de btw.

3.2.   Standaardformulier

Voor de uitwisseling van inlichtingen uit hoofde van titel II van dit protocol maken de staten gebruik van het volgende model:

Standaardformulier voor verzoeken om inlichtingen, voor uitwisseling van inlichtingen op eigen initiatief en voor feedback tussen de EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk in het kader van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de btw

Kenmerk van de inlichtingenuitwisseling:

A)

BASISINFORMATIE

A1

Verzoekende staat:

Aangezochte staat:

Verzoekende autoriteit:

Aangezochte autoriteit:

A2

 

Ambtenaar die het verzoek/de uitwisseling bij de verzoekende autoriteit behandelt:

Ambtenaar die het antwoord op het verzoek/de uitwisseling bij de aangezochte autoriteit behandelt:

Naam:

Naam:

E-mail:

E-mail:

Telefoon:

Telefoon:

Taal:

Taal:

A3

 

Nationaal kenmerk verzoekende autoriteit:

Nationaal kenmerk aangezochte autoriteit:

Ruimte voorbehouden voor de verzoekende autoriteit:

Ruimte voorbehouden voor de aangezochte autoriteit:

A4

 

Datum van verzending van het verzoek/de uitwisseling:

Datum van verzending van het antwoord:

A5

 

Aantal bijlagen bij het verzoek/de uitwisseling:

Aantal bijlagen bij het antwoord:

A6

A7

o

Algemeen verzoek/algemene uitwisseling

De aangezochte autoriteit zal niet binnen de volgende termijnen kunnen antwoorden:

o

Verzoek om inlichtingen

o

3 maanden

o

Spontane uitwisseling van inlichtingen

o

1 maand voor reeds voorhanden zijnde inlichtingen

Er wordt verzocht om een terugmelding op een spontane uitwisseling van inlichtingen

Reden voor vertraging:

o

Verzoek/uitwisseling met betrekking tot fraudebestrijding

o

Verzoek om inlichtingen

o

Ploffraude - Controle van registratie/bedrijfsactiviteit

o

Spontane verstrekking van inlichtingen

 

Er wordt verzocht om een terugmelding op een spontane verstrekking van inlichtingen

 

 

Verwacht tijdstip van antwoord:

 

De aangezochte autoriteit van de staat geeft toestemming voor het doorgeven van inlichtingen aan een andere staat (artikel PVAT.6, lid 6, van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten)

Er wordt verzocht om een terugmelding op het antwoord

Op grond van artikel PVAT.6, lid 4, van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten, staat de staat die de inlichtingen verstrekt, op basis van een met redenen omkleed verzoek toe dat die in ook voor andere dan de in artikel 2, lid 1, van dat protocol bedoelde doeleinden worden gebruikt.

B)

VERZOEK OM ALGEMENE INLICHTINGEN

Verzoekende autoriteit

Aangezochte autoriteit

Aangezochte autoriteit (1)

B1 Btw-identificatienummer (zo niet: fiscaal identificatienummer)

B1 Btw-identificatienummer (zo niet: fiscaal identificatienummer)

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

Btw-nummer:

Btw-nummer:

Btw-nummer:

Btw-nummer niet beschikbaar

Btw-nummer niet beschikbaar

Btw-nummer niet beschikbaar

Fiscaal identificatienummer

Fiscaal identificatienummer

Fiscaal identificatienummer

B2 Naam

B2 Naam

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

 

Naam:

B3 Handelsnaam

B3 Handelsnaam

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

 

Handelsnaam:

B4 Adres

B4 Adres

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

 

Adres:

B5 De volgende datums in het formaat (JJJJ/MM/DD):

B5 De volgende datums in het formaat (JJJJ/MM/DD):

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

c)

Oprichting

c)

Oprichting

c)

Oprichting

B6 Datum van aanvang van de activiteiten

B6 Datum van aanvang van de activiteiten

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

Datum van aanvang van de activiteiten

Datum van aanvang van de activiteiten

B7 Datum van beëindiging van de activiteiten

B7 Datum van beëindiging van de activiteiten

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

Datum van beëindiging van de activiteiten

Datum van beëindiging van de activiteiten

B8 Namen van de leidinggevenden/directeuren

B8 Namen van de leidinggevenden/directeuren

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

B9 Namen van de eigenaren, vennoten, partners, vertegenwoordigers, belanghebbenden of andere rechthebbenden in de onderneming

B9 Namen van de eigenaren, vennoten, partners, vertegenwoordigers, belanghebbenden of andere rechthebbenden in de onderneming

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

B10 Aard van de activiteit

B10 Aard van de activiteit

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

a)

Rechtsvorm van de onderneming

a)

Rechtsvorm van de onderneming

a)

Rechtsvorm van de onderneming

b)

Werkelijke hoofdactiviteit (2)

b)

Werkelijke hoofdactiviteit

b)

Werkelijke hoofdactiviteit

B11 Aard van de transactie

Aard van de transactie

B11 Goederen/diensten waarop de controle betrekking heeft

o

Invullen a.u.b.

Aard van de transactie

B11 Goederen/diensten waarop de controle betrekking heeft

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

Tijdvak en bedrag waarop het verzoek/de uitwisseling betrekking heeft

B12 Levering van goederen van een land naar een ander land

 

 

Van

Tijdvak

Tijdvak

Naar

Bedrag

Bedrag

Bronnen:

Btw-informatie-uitwisselingssysteem (VIES)

Andere

 

 

B13 Levering van diensten van een land naar een ander land

 

 

Van

Tijdvak

Tijdvak

Naar

Bedrag

Bedrag

Bronnen:

VIES

Andere

 

 

C)

AANVULLENDE INLICHTINGEN

Registratie

C1 De belastingplichtige in de aangezochte staat (☐) / de belastingplichtige in de verzoekende staat (☐) is momenteel niet voor btw-doeleinden geïdentificeerd.

Volgens het VIES of andere bronnen werden er prestaties verricht na de datum van beëindiging van de activiteiten. Gelieve dit toe te lichten.

C2 De belastingplichtige in de aangezochte staat (☐) / de belastingplichtige in de verzoekende staat (☐) is niet voor btw-doeleinden geïdentificeerd.

Volgens het VIES of andere bronnen werden er prestaties verricht voor de datum van registratie. Gelieve dit toe te lichten.

Transacties van goederen/diensten

Goederen

C3 Volgens het VIES of andere bronnen heeft de belastingplichtige in de aangezochte staat goederenleveringen verricht, maar de belastingplichtige in de verzoekende staat:

o

heeft niet aangegeven dat hij de goederen heeft verworven;

o

ontkent dat hij de goederen heeft ontvangen;

o

heeft aangegeven dat hij goederen heeft verworven maar het aangegeven bedrag beloopt:

Gelieve dit te onderzoeken en toe te lichten.

Ik voeg afschriften toe van documenten in mijn bezit.

C4 De verwervingen die de belastingplichtige in de verzoekende staat heeft aangegeven, stemmen niet overeen met de gegevens in het VIES of andere bronnen. Gelieve dit te onderzoeken en toe te lichten.

C5 Gelieve de adressen op te geven waar de goederen werden geleverd.

Adressen:

C6 De belastingplichtige in de verzoekende staat verklaart een levering te hebben verricht aan een persoon in de aangezochte staat. Gelieve te bevestigen of de goederen in ontvangst werden genomen en of zij:

in de boeken zijn opgenomen: o Ja o Nee

zijn aangegeven/betaald door een belastingplichtige in de aangezochte staat: o Ja o Nee

Naam en/of btw-identificatienummer van de belastingplichtige in de aangezochte staat.

Voorafgaande/daaropvolgende verzending van de goederen

C7 Bij wie zijn de goederen ingekocht? Gelieve namen, handelsnamen en btw-nummers in vak C41 te vermelden.

C8 Aan wie zijn de goederen doorverkocht? Gelieve namen, handelsnamen en btw-nummers in vak C41 te vermelden.

Diensten

C9 Volgens het VIES of andere bronnen heeft de belastingplichtige in de aangezochte staat diensten verricht die belastbaar zijn in de verzoekende staat, maar de belastingplichtige in de verzoekende staat:

o

heeft de dienst niet aangegeven;

o

ontkent dat hij de dienst heeft ontvangen;

o

heeft aangegeven dat hij dienst heeft ontvangen maar het aangegeven bedrag beloopt:

Gelieve dit te onderzoeken en toe te lichten.

Ik voeg afschriften toe van documenten in mijn bezit.

C10 De ontvangen diensten die de belastingplichtige in de verzoekende staat heeft aangegeven, stemmen niet overeen met de gegevens in het VIES of andere bronnen. Gelieve dit te onderzoeken en toe te lichten.

C11 Gelieve de adressen op te geven waar de diensten werden verleend.

Adressen:

C12 De belastingplichtige in de verzoekende staat verklaart een dienst te hebben verleend aan een persoon in de aangezochte staat. Gelieve te bevestigen of de diensten werden verleend en of zij:

in de boeken zijn opgenomen: o Ja o Nee

zijn aangegeven/betaald door een belastingplichtige in de aangezochte staat: o Ja o Nee

Naam en/of btw-identificatienummer van de belastingplichtige in de aangezochte staat.

Vervoer van goederen

C13 Gelieve de naam/het btw-identificatienummer en het adres van de vervoersonderneming te verstrekken.

Naam en/of btw-identificatienummer en adres:

C14 Wie gaf opdracht voor het vervoer van de goederen en betaalde het vervoer?

Naam en/of btw-identificatienummer en adres:

C15 Wie is de eigenaar van het gebruikte vervoermiddel?

Naam en/of btw-identificatienummer en adres:

Facturen

C16 Gelieve het factuurbedrag en de munteenheid te vermelden.

 

Betaling

C17 Gelieve het betaalde bedrag en de munteenheid te vermelden.

 

C18 Gelieve de naam van de bankrekeninghouder en het bankrekeningnummer te vermelden waarvan en/of waarop de betaling werd verricht.

Van:

 

Naam van de rekeninghouder:

 

IBAN-nummer of rekeningnummer:

 

Bank:

Aan:

 

Naam van de rekeninghouder:

 

IBAN-nummer of rekeningnummer:

 

Bank:

C19 Gelieve de volgende inlichtingen te verstrekken indien de betaling contant werd verricht:

Wie overhandigde het geld, aan wie, waar en wanneer?

Welk document (kassabon enz.) werd uitgereikt ter bevestiging van de betaling?

C20 Zijn er aanwijzingen voor eventuele betalingen door derden? Zo ja, verstrek aanvullende informatie in vak C41 o Ja o Nee

Plaatsing van een order

C21 Verstrek alle beschikbare informatie over de persoon die de order heeft geplaatst, hoe de order werd geplaatst en hoe het contact tot stand werd gebracht

tussen de leverancier/dienstverlener en de afnemer.

Goederen waarop bijzondere regelingen/specifieke procedures van toepassing zijn

Gelieve het overeenkomstige vak aan te kruisen en uw vraag in vak C40 te stellen

C22 Driehoekstransacties

C23 Margeregeling

C24 Afstandsverkopen

onder de Unieregeling

onder de invoerregeling

C25 Verkoop van nieuwe vervoermiddelen aan niet-belastingplichtigen.

C26 Vrijstelling onder douaneregeling 42XX / 63XX.

C27 Gas en elektriciteit

C28 Regeling inzake voorraad op afroep

C29 Overige

Diensten waarop specifieke bepalingen van toepassing zijn

Gelieve het overeenkomstige vak aan te kruisen en uw vraag in vak C40 te stellen

C30 Diensten van tussenpersonen

C31 Diensten met betrekking tot onroerende goederen

C32 Personenvervoerdiensten

C33 Goederenvervoerdiensten

C34 Diensten in verband met culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- en soortgelijke activiteiten, met vervoer samenhangende activiteiten, en expertises en werkzaamheden met betrekking tot roerende zaken

C35 Restaurant- en cateringdiensten, met uitzondering van de onder C37 bedoelde diensten

C36 Verhuur van vervoermiddelen

C37 Restaurant- en cateringdiensten voor verbruik aan boord van een schip, vliegtuig of trein

C38 Diensten

onder de niet-Unieregeling

onder de Unieregeling

C39 Diensten waarop regels inzake werkelijk gebruik en werkelijke exploitatie van toepassing zijn

C40 Achtergrondinformatie en verdere vragen

C41 Antwoordvak vrije tekst

D)

VERZOEK OM DOCUMENTEN

Gelieve afschriften van de volgende documenten te verstrekken (zie in voorkomend geval B12 en B13 voor bedrag en tijdvak)

D1 Facturen

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D2 Contracten

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D3 Orders

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D4 Bewijs van betalingen

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D5 Vervoersdocumenten

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D6 Crediteurenboek voor de belastingplichtige in de aangezochte staat

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D7 Debiteurenboek voor de belastingplichtige in de aangezochte staat

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D8 Register van voorraad op afroep

 

Van

 

Tot en met

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D9 Gegevens éénloketsysteem/éénloketsysteem bij invoer

 

Van

 

Tot en met

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D10 Bankafschriften

 

Van

 

Tot en met

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

D11 Overige

o

Verstrekt

o

Niet voorhanden

E)

SPONTANE VERSTREKKING VAN INLICHTINGEN (ALGEMEEN)

E1 Uit de administratie van de belastingplichtige in de verstrekkende staat blijkt dat hij in de ontvangende staat geregistreerd zou moeten zijn.

E2 Volgens de administratie van de belastingplichtige in de verstrekkende staat zijn er ☐ goederen / ☐ diensten aan hem geleverd door een belastingplichtige in de ontvangende staat, maar er is geen informatie beschikbaar via het VIES/Douane of andere gegevensbronnen.

E3 Volgens de administratie van de belastingplichtige in de verstrekkende staat is er btw verschuldigd over leveringen van goederen naar de ontvangende staat, maar er is geen informatie ingevoerd in het VIES/Douane of andere gegevensbronnen.

E4 Volgens het VIES/Douane of andere gegevensbronnen heeft de belastingplichtige in de ontvangende staat leveringen van goederen/diensten verricht voor een belastingplichtige in de verstrekkende staat, maar die belastingplichtige:

heeft geen aangifte gedaan van een ☐ verwerving van goederen / ☐ ontvangst van diensten;

ontkent dat hij ☐ goederen heeft verworven / ☐ diensten heeft ontvangen.

E5 Volgens de administratie van de belastingplichtige in de verstrekkende staat is er btw verschuldigd over diensten die zijn verleend in de ontvangende staat.

E6 Achtergrond- en aanvullende informatie:

E7 Ik voeg afschriften toe van facturen in mijn bezit.

F)

PLOFFRAUDE: CONTROLE VAN REGISTRATIE / BEDRIJFSACTIVITEIT

A)

Identificatie van de onderneming

Verzoekende autoriteit

Aangezochte autoriteit

Aangezochte autoriteit (3)

F1 Btw-identificatienummer (zo niet: fiscaal identificatienummer)

F1 Btw-identificatienummer (zo niet: fiscaal identificatienummer)

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

Btw-nummer:

Btw-nummer:

Btw-nummer:

Btw-nummer niet beschikbaar

Btw-nummer niet beschikbaar

Btw-nummer niet beschikbaar

Fiscaal identificatienummer

Fiscaal identificatienummer

Fiscaal identificatienummer

F2 Naam

F2 Naam

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

 

Naam:

F3 Adres

F3 Adres

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

 

 

Adres:

F4 De volgende datums in het formaat (JJJJ/MM/DD):

F4 De volgende datums in het formaat (JJJJ/MM/DD):

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

c)

Oprichting

c)

Oprichting

c)

Oprichting

F5 Eigenaren, vennoten, partners, vertegenwoordigers, belanghebbenden of andere rechthebbenden in de onderneming

F5 Eigenaren, vennoten, partners, vertegenwoordigers, belanghebbenden of andere rechthebbenden in de onderneming

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

a)

Naam

a)

Naam

a)

Naam

b)

Adres

b)

Adres

b)

Adres

c)

Geboortedatum

c)

Geboortedatum

c)

Geboortedatum

d)

Nationaliteit

d)

Nationaliteit

d)

Nationaliteit

F6 Leidinggevenden/directeuren

F6 Leidinggevenden/directeuren

o

Invullen a.u.b.

 

 

o

Bevestigen a.u.b.

o

Wordt bevestigd

o

Wordt niet bevestigd

a)

Naam

a)

Naam

a)

Naam

b)

Adres

b)

Adres

b)

Adres

c)

Geboortedatum

c)

Geboortedatum

c)

Geboortedatum

d)

Nationaliteit

d)

Nationaliteit

d)

Nationaliteit

B)

Gevraagde inlichtingen

Zijn de in F5 en F6 genoemde personen (met geboortedatum, indien bekend) opgenomen in een van uw databanken?

o

Ja

o

Nee

F8 Hebben de in F5 en F6 genoemde personen in het verleden al financiële misdrijven begaan?

De inlichtingen kunnen om juridische redenen niet worden verstrekt.

o

Ja

o

Nee

F9 Zijn de in F5 en F6 genoemde personen in het verleden al betrokken geweest bij ploffraude of een andere vorm van fraude?

De inlichtingen kunnen om juridische redenen niet worden verstrekt.

o

Ja

o

Nee

F10 Zijn de in F5 en F6 genoemde personen woonachtig op of verbonden met het opgegeven adres?

o

Ja

o

Nee

F11 Is het opgegeven adres een particulier adres/adres van een onderneming/tijdelijk adres/adres van een accountant/ander adres?

o

Ja

o

Nee

F12 Wat is de bedrijfsactiviteit?

 

F13 Zijn er vermoedens dat de onderneming haar fiscale verplichtingen niet nakomt?

o

Ja

o

Nee

F14 Waarom is het btw-nummer ingetrokken?

 

F15 Gelieve mee te delen of er gelieerde ondernemingen (4) zijn, alsook wat hun btw-identificatienummer is en in welke mate zij betrouwbaar zijn.

 

F16 Gelieve de gegevens te verstrekken van alle bekende bankrekeningen van de onderneming in de aangezochte staat en eventuele gelieerde ondernemingen.

 

F17 Gelieve inlichtingen te verstrekken van opgaven/listings of douaneaangiften over geleverde/verworven goederen of verleende/ontvangen diensten voor het jaar (de jaren):

 

F18 Gelieve inlichtingen te verstrekken van btw-aangiften/over betalingen voor het jaar (de jaren):

 

F19 Eventuele aanvullende opmerkingen:

 

G)

SPONTANE VERSTREKKING VAN INLICHTINGEN (PLOFFRAUDE)

Verstrekkende autoriteit

Ontvangende autoriteit

Identificatie van de onderneming

G1 Btw-identificatienummer (zo niet: fiscaal identificatienummer)

Identificatie van de onderneming

G1 Btw-identificatienummer (zo niet: fiscaal identificatienummer)

Btw-nummer:

Btw-nummer:

Btw-nummer niet beschikbaar

Btw-nummer niet beschikbaar

Fiscaal identificatienummer

Fiscaal identificatienummer

G2 Naam

G2 Naam

G3 Adres

G3 Adres

G4 De volgende datums in het formaat (JJJJ/MM/DD):

G4 De volgende datums in het formaat (JJJJ/MM/DD):

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

a)

afgifte van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

b)

intrekking van het btw-/fiscaal identificatienummer

c)

Oprichting

c)

Oprichting

G5 Eigenaren, vennoten, partners, vertegenwoordigers, belanghebbenden of andere rechthebbenden in de onderneming

G5 Eigenaren, vennoten, partners, vertegenwoordigers, belanghebbenden of andere rechthebbenden in de onderneming

a)

Naam

a)

Naam

b)

Adres

b)

Adres

c)

Geboortedatum

c)

Geboortedatum

d)

Nationaliteit

d)

Nationaliteit

G6 Leidinggevenden/directeuren

G6 Leidinggevenden/directeuren

a)

Naam

a)

Naam

b)

Adres

b)

Adres

c)

Geboortedatum

c)

Geboortedatum

d)

Nationaliteit

d)

Nationaliteit

Eventuele aanvullende opmerkingen

H)

TERUGMELDING (5)

Resultaten met betrekking tot de verstrekte inlichtingen:

1)

De verstrekte inlichtingen hebben geleid tot:

een naheffing voor de btw of voor andere belastingen. Gelieve informatie te verstrekken over het soort en het bedrag van de nageheven belasting:

Soort belasting:

Naheffing:

Boete:

een registratie voor de btw.

een schrapping van de registratie voor de btw.

een schrapping van een btw-nummer uit het VIES of de databank van voor de btw geregistreerde belastingplichtigen.

een correctie in btw-aangiften.

een boekenonderzoek.

een nieuwe controle, of gebruik bij een lopende controle.

een fraudeonderzoek.

een verzoek om inlichtingen.

aanwezigheid in een administratiekantoor of deelname aan een administratief onderzoek.

een multilaterale controle (MLC).

andere acties:

geen noemenswaardige acties.

2)

Overige opmerkingen:

Datum van verzending:

AFDELING 4

BIJSTAND BIJ INVORDERING

Artikel 4.1

Communicatie

Een verzoek langs elektronische weg voor de toepassing van titel III wordt verzonden tussen de CCN-mailboxen die zijn opgezet voor het soort belasting of recht waarop het verzoek betrekking heeft, tenzij de centrale verbindingsbureaus van de verzoekende staat en de aangezochte staat ermee instemmen dat één van de mailboxen kan worden gebruikt voor verzoeken met betrekking tot verschillende soorten belastingen of rechten.

Indien een verzoek tot kennisgeving van documenten betrekking heeft op meer dan één soort belasting of recht, zendt de verzoekende autoriteit dat verzoek evenwel toe aan een mailbox die bestemd is voor ten minste één van de soorten schuldvorderingen die in die documenten worden vermeld.

Artikel 4.2

Uitvoeringsbepalingen betreffende de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat

1.   De administratieve sancties, boeten, heffingen en toeslagen, en de rente en kosten die in artikel PVAT.2, lid 1, punt b), van dit protocol worden bedoeld, en die overeenkomstig de in de verzoekende staat geldende regels verschuldigd kunnen zijn vanaf de datum van de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen tot en met de dag voor de datum waarop het verzoek tot invordering is verzonden, kunnen aan de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat worden toegevoegd.

2.   Er kan één enkele titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat worden afgegeven die betrekking heeft op meerdere schuldvorderingen en op meerdere personen, overeenkomstig de oorspronkelijke titel of titels voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende staat.

3.   Voor zover oorspronkelijke titels voor het nemen van executiemaatregelen met betrekking tot meerdere schuldvorderingen in de verzoekende staat al zijn vervangen door één algemene titel voor het nemen van executiemaatregelen met betrekking tot al die schuldvorderingen in die staat, kan de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat worden gebaseerd op de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende staat dan wel op de algemene titel waaronder die oorspronkelijke titels in de verzoekende staat zijn samengebracht.

4.   Wanneer de in lid 2 bedoelde oorspronkelijke titel of de in lid 3 bedoelde algemene titel meerdere schuldvorderingen bevat waarvan er al een of meer zijn geïnd of ingevorderd, worden alleen de schuldvorderingen waarvoor bijstand bij de invordering wordt gevraagd, in de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat opgenomen.

5.   Wanneer de in lid 2 bedoelde oorspronkelijke titel of de in lid 3 bedoelde algemene titel meerdere schuldvorderingen bevat, mag de verzoekende autoriteit die schuldvorderingen opnemen in verschillende uniforme titels voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat, overeenkomstig de verdeling van de bevoegdheden naar soort belasting van de desbetreffende invorderingskantoren in de aangezochte staat.

6.   Indien een verzoek niet via het CCN-netwerk kan worden verzonden en per post wordt verzonden, wordt de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat door een daartoe gemachtigde ambtenaar van de verzoekende autoriteit ondertekend.

Artikel 4.3

Omrekening van de terug te vorderen bedragen

1.   De verzoekende autoriteit vermeldt het bedrag van de schuldvordering in de munteenheid van de verzoekende staat en in de munteenheid van de aangezochte staat.

2.   Voor aan het Verenigd Koninkrijk gerichte verzoeken is de voor de invorderingsbijstand te gebruiken wisselkoers de wisselkoers die door de Europese Centrale Bank is bekendgemaakt op de dag voor de datum van verzending van het verzoek. Wanneer er op die datum geen dergelijke wisselkoers beschikbaar is, wordt de laatste wisselkoers die door de Europese Centrale Bank is bekendgemaakt vóór de datum van verzending van het verzoek, als wisselkoers gebruikt.

Voor aan een lidstaat gerichte verzoeken is de voor de invorderingsbijstand te gebruiken wisselkoers de wisselkoers die door de Bank of England is bekendgemaakt op de dag voor de datum van verzending van het verzoek. Wanneer er op die datum geen dergelijke wisselkoers beschikbaar is, wordt de laatste wisselkoers die door de Bank of England is bekendgemaakt vóór de datum van verzending van het verzoek, als wisselkoers gebruikt.

3.   Voor de omrekening van het bedrag van de schuldvordering dat het resultaat is van de in artikel PVAT.30, lid 2, van dit protocol bedoelde wijziging in de munteenheid van de staat van de aangezochte autoriteit, gebruikt de verzoekende autoriteit dezelfde wisselkoers als in haar oorspronkelijke verzoek.

Artikel 4.4

Overmaking van ingevorderde bedragen

1.   De ingevorderde bedragen worden overgemaakt binnen twee maanden na de datum van invordering, tenzij de staten anders zijn overeengekomen.

2.   Indien de door de aangezochte autoriteit genomen invorderingsmaatregelen evenwel worden betwist om een reden die niet onder de bevoegdheid van de verzoekende staat valt, kan de aangezochte autoriteit wachten met de overmaking van de bedragen die met betrekking tot de schuldvordering van de verzoekende staat zijn ingevorderd, totdat het geschil is geregeld, indien tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de aangezochte autoriteit verwacht dat de uitspraak op de betwisting gunstig zal uitvallen voor de betrokkene; en

b)

De verzoekende autoriteit heeft niet verklaard dat zij de reeds overgemaakte bedragen zal terugbetalen indien de uitspraak op de betwisting gunstig uitvalt voor de betrokkene.

3.   Indien de verzoekende autoriteit heeft verklaard dat zij tot terugbetaling zal overgaan overeenkomstig lid 2, punt b), betaalt zij de door de aangezochte autoriteit reeds overgemaakte ingevorderde bedragen terug binnen een maand na ontvangst van het verzoek om terugbetaling. Eventuele andere verschuldigde vergoedingen komen in dat geval uitsluitend ten laste van de aangezochte autoriteit.

Artikel 4.5

Terugbetaling van ingevorderde bedragen

Nadat de aangezochte autoriteit van de genomen maatregelen tot terugbetaling van ingevorderde bedragen of tot schadeloosstelling in verband met de invordering van betwiste schuldvorderingen in kennis is gesteld, stelt zij onmiddellijk de aangezochte staat daarvan in kennis.

De verzoekende autoriteit wordt door de aangezochte autoriteit zoveel mogelijk betrokken bij de procedures tot vaststelling van het in te vorderen bedrag en de verschuldigde vergoeding. Na ontvangst van een gemotiveerd verzoek van de aangezochte autoriteit maakt de verzoekende autoriteit de ingevorderde bedragen en de betaalde vergoedingen binnen twee maanden na ontvangst van dat verzoek over.

Artikel 4.6

Standaardformulier

1.   Voor het in artikel PVAT.23 van dit protocol bedoelde uniforme kennisgevingsformulier dat bij het verzoek tot kennisgeving gaat, gebruiken de staten het formulier volgens model A.

2.   Voor de in artikel PVAT.27 van dit protocol bedoelde uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat dat bij het verzoek tot invordering of het verzoek om conservatoire maatregelen gaat, of de in artikel PVAT.30, lid 2, van dit protocol bedoelde herziene uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat, gebruiken de staten het formulier volgens model B.

3.   Voor het in artikel PVAT.20 van dit protocol bedoelde verzoek om inlichtingen gebruiken de staten het formulier volgens model C.

4.   Voor het in artikel PVAT.23 van dit protocol bedoelde verzoek om kennisgeving gebruiken de staten het formulier volgens model D.

5.   Voor het in de artikelen PVAT.25 en PVAT.31 van dit protocol bedoelde verzoek tot invordering of tot conservatoire maatregelen gebruiken de staten het formulier volgens model E.

6.   Wanneer formulieren langs elektronische weg worden toegezonden, mogen de structuur en de lay-out worden aangepast aan de vereisten en de mogelijkheden van het elektronische communicatiesysteem, op voorwaarde dat de daarin opgenomen gegevens en inlichtingen niet ingrijpend worden gewijzigd ten opzichte van de onderstaande modellen.

Model A

Uniform notificatieformulier met informatie over het (de) te notificeren document(en)

(te bezorgen aan de geadresseerde van de notificatie)(1)

Dit document gaat bij het (de) document(en) dat (die) hierbij wordt (worden) genotificeerd door de bevoegde autoriteit van de volgende staat: [naam van de aangezochte staat].

Deze notificatie betreft documenten van de bevoegde autoriteiten van de volgende staat: [naam van de verzoekende staat], die om bijstand bij notificatie hebben verzocht overeenkomstig artikel PVAT.23 van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.

A.   GEADRESSEERDE VAN DE NOTIFICATIE

Naam

Adres (bekend of vermoedelijk)

Andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen

B.   DOEL VAN DE NOTIFICATIE

Deze notificatie strekt ertoe:

de geadresseerde in kennis te stellen van het (de) document(en) waaraan dit formulier is gehecht;

de verjaringstermijn voor de in het (de) genotificeerde document(en) genoemde schuldvordering(en) te schorsen;

de geadresseerde te herinneren aan zijn verplichting tot betaling van de in punt D genoemde bedragen.

In geval van niet-betaling kunnen de autoriteiten executie- en/of conservatoire maatregelen nemen om de invordering van de schuldvordering(en) te waarborgen. Dit kan tot extra kosten leiden voor de geadresseerde.

Deze notificatie is aan u gericht, omdat u wordt beschouwd als:

de hoofdschuldenaar

een medeschuldenaar

een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die aansprakelijk is voor de belastingen, rechten en andere maatregelen, dan wel voor andere schuldvorderingen die voortvloeien uit die belastingen, rechten en andere maatregelen, uit hoofde van de in de verzoekende staat geldende wetgeving;

een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die vermogensbestanddelen onder zich heeft die toebehoren aan dan wel die schulden heeft bij de (mede)schuldenaar of een andere aansprakelijke persoon;

een derde voor wie executiemaatregelen ten aanzien van andere personen gevolgen kunnen hebben.

(De volgende mededeling zal verschijnen wanneer de geadresseerde van de notificatie een andere persoon dan de (mede)schuldenaar is, die vermogensbestanddelen onder zich heeft die toebehoren aan dan wel die schulden heeft bij de (mede)schuldenaar of een andere aansprakelijke persoon, of een derde voor wie executiemaatregelen ten aanzien van andere personen gevolgen kunnen hebben:

De genotificeerde documenten betreffen schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen en rechten waarvoor de volgende perso(o)n(en) aansprakelijk is (zijn) als:

de hoofdschuldenaar [naam en adres (bekend of vermoedelijk)]

een medeschuldenaar: [naam en adres (bekend of vermoedelijk)]

een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die aansprakelijk is voor de belastingen, rechten en andere maatregelen, dan wel voor andere schuldvorderingen die voortvloeien uit die belastingen, rechten en andere maatregelen, uit hoofde van de in de verzoekende staat geldende wetgeving [naam en adres (bekend of vermoedelijk)]

De verzoekende autoriteit van de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat] heeft de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat [naam van de aangezochte staat] verzocht deze notificatie te verrichten vóór [datum]. Er zij op gewezen dat die datum niet specifiek samenhangt met een verjaringstermijn.

C.   VERANTWOORDELIJKE INSTANTIE(S) VOOR HET (DE) GENOTIFICEERDE DOCUMENT(EN)

Instantie die verantwoordelijk is voor het (de) aangehechte document(en):

Naam:

Adres:

Andere contactgegevens:

Taal (talen) waarin met die instantie contact kan worden opgenomen:

Nadere informatie over ☐ het (de) genotificeerde document(en)en/of de mogelijkheid tot betwisting van de verplichtingen kan worden verkregen bij:

bovengenoemde instantie die verantwoordelijk is voor het (de) aangehechte document(en), en/of

de volgende instantie:

 

Naam:

Adres:

Andere contactgegevens:

Taal (talen) waarin met die instantie contact kan worden opgenomen:

D.   BESCHRIJVING VAN HET (DE) GENOTIFICEERDE DOCUMENT(EN)

Document[nummer]

Referentienummer:

Datum van vaststelling:

Soort genotificeerd document:

 

Belastingaanslag

Uitnodiging tot betaling

Beslissing op een administratief beroep

Ander administratief document:

Arrest/vonnis van:

Ander gerechtelijk document:


Benaming van de schuldvordering(en) (in de taal van de verzoekende staat):


Soort schuldvordering(en):


-

Bedrag van de schuldvordering(en):

 

Hoofdsom:

Administratieve sancties en boeten:

Rente tot en met [datum]:

Kosten tot en met [datum]:

Heffingen voor verklaringen en soortgelijke documenten die zijn afgegeven in het kader van administratieve procedures met betrekking tot de in punt [x] genoemde schuldvordering:

Totale bedrag voor die schuldvordering(en):


-

Het in punt [x] genoemde bedrag moet worden betaald:

 

vóór:

binnen [aantal] dagen na de datum van deze notificatie

zonder verdere vertraging


De betaling dient te geschieden aan

 

Houder van de bankrekening:

Internationaal bankrekeningnummer (IBAN):

Bankidentificatiecode (BIC):

Naam van de bank:


Te vermelden mededeling bij de betaling:


De geadresseerde kan antwoorden op het (de) genotificeerde document(en):

 

Laatste dag om te antwoorden:

Termijn om te antwoorden:


Naam en adres van de autoriteit waaraan een antwoord kan worden gezonden:


Mogelijkheid tot betwisting

 

De termijn voor betwisting van de schuldvordering of het (de) genotificeerde document(en) is reeds verstreken.

Laatste dag voor betwisting van de schuldvordering:

Termijn voor betwisting van de schuldvordering: [aantal dagen] na

 

de datum van deze notificatie:

de vaststelling van het (de) genotificeerde document(en):

een andere datum:


Naam en adres van de autoriteit aan wie een betwisting moet worden gericht:

Geschillen in verband met de schuldvordering, de titel voor het nemen van executiemaatregelen of enig ander document van de autoriteiten van de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat] vallen onder de bevoegdheid van de bevoegde instanties van de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat], overeenkomstig artikel PVAT.29 van bovengenoemd protocol tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.

Op dergelijke geschillen zijn de procedure- en taalregels van toepassing die van kracht zijn in de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat].

Er kan tot executie worden overgegaan voordat de termijn voor betwisting van de schuldvordering is verstreken.


Overige informatie:

______________

(1)

Cursief gedrukte gegevens zijn facultatief.

Model B

Uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen ten aanzien van schuldvorderingen waarop artikel PVAT.27 van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk(1)

UNIFORME TITEL VOOR HET NEMEN VAN EXECUTIEMAATREGELEN TEN AANZIEN VAN SCHULDVORDERINGEN

Datum van afgifte:

Referentienummer:

HERZIENE UNIFORME TITEL VOOR HET NEMEN VAN EXECUTIEMAATREGELEN TEN AANZIEN VAN SCHULDVORDERINGEN

Datum van afgifte van de oorspronkelijke uniforme titel:

Datum van wijziging:

Reden van wijziging:

Arrest/vonnis van [naam van de rechtbank] van [datum]

Administratieve beslissing van [datum]

Referentienummer:

Staat waar dit document is afgegeven: [naam van de verzoekende staat]

De door de aangezochte staat genomen invorderingsmaatregelen zijn gebaseerd op:

een uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen overeenkomstig artikel PVAT.27 van bovengenoemd protocol.

een aangepaste uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen overeenkomstig artikel PVAT.30 van bovengenoemd protocol (met inachtneming van de beslissing van de in artikel PVAT.29, lid 1, van dat protocol bedoelde bevoegde instantie).

Dit document is de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen (met inbegrip van conservatoire maatregelen). Het heeft betrekking op de hieronder vermelde schuldvordering(en), die nog niet is (zijn) voldaan in de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat]. De oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen ten aanzien van die schuldvordering(en) is genotificeerd voor zover dat vereist is uit hoofde van de nationale wetgeving van de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat].

Geschillen in verband met de schuldvordering(en) vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van de bevoegde instanties van de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat], overeenkomstig artikel PVAT.29 van bovengenoemd protocol. Zij moeten bij die instanties aanhangig worden gemaakt overeenkomstig de procedure- en taalregels die van toepassing zijn in de verzoekende staat [naam van de verzoekende staat].

BESCHRIJVING VAN DE SCHULDVORDERING(EN) EN VAN DE BETROKKEN PERSO(O)N(EN)

Identificatie van de schuldvordering(en) [aantal]

1.

Referentie:

2.

Soort schuldvordering(en):

3.

Benaming van de belasting/het recht:

4.

Tijdvak of datum:

5.

Datum van vaststelling van de schuldvordering:

6.

Datum waarop executie mogelijk wordt:

7.

Openstaande bedrag van de schuldvordering:

 

Hoofdsom:

Administratieve sancties en boeten:

Rente tot vóór de dag waarop het verzoek is verzonden:

Kosten tot vóór de dag waarop het verzoek is verzonden:


Totale bedrag voor die schuldvordering(en):

8.

Datum van notificatie van de oorspronkelijke titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende staat: [naam van de verzoekende staat]:

Datum:

Geen datum beschikbaar

9.

Instantie die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de schuldvordering:

Naam:

Adres:

Andere contactgegevens:

Taal (talen) waarin met die instantie contact kan worden opgenomen:

10.

Nadere informatie over de schuldvordering of de mogelijkheden tot betwisting van de betalingsverplichting kan worden verkregen bij:

de hierboven genoemde instantie;

de volgende instantie die verantwoordelijk is voor de uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen:

 

Naam:

Adres:

Andere contactgegevens:

Taal (talen) waarin met die instantie contact kan worden opgenomen:

Identificatie van de betrokken perso(o)n(en) in de nationale titel(s) voor het nemen van executiemaatregelen

a)

In de nationale titel(s) voor het nemen van executiemaatregelen wordt de volgende persoon genoemd

natuurlijke persoon:

andere

 

Naam

Adres (bekend of vermoedelijk)

Andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen

Wettelijke vertegenwoordiger

 

Naam

Adres (bekend of vermoedelijk)

Andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen

Aansprakelijkheidsgrond:

Hoofdschuldenaar

een medeschuldenaar

Een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die aansprakelijk is voor de belastingen, rechten en andere maatregelen, dan wel voor andere schuldvorderingen die voortvloeien uit die belastingen, rechten en andere maatregelen, uit hoofde van de in de verzoekende staat geldende wetgeving

b)

In de nationale titel(s) voor het nemen van executiemaatregelen wordt (worden) ook de volgende perso(o)n(en) genoemd:

natuurlijke persoon:

andere

 

Naam:

Adres (bekend of vermoedelijk)

Andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen

Wettelijke vertegenwoordiger

 

Naam:

Adres (bekend of vermoedelijk):

Andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen:

Aansprakelijkheidsgrond:

Hoofdschuldenaar

een medeschuldenaar

Een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die aansprakelijk is voor de belastingen, rechten en andere maatregelen, dan wel voor andere schuldvorderingen die voortvloeien uit die belastingen, rechten en andere maatregelen, uit hoofde van de in de verzoekende staat geldende wetgeving

Andere informatie

Totaal-generaal van de schuldvordering(en)

In de munteenheid van de verzoekende staat:

In de munteenheid van de aangezochte staat:

______________

(1)

Cursief gedrukte gegevens zijn facultatief.

Modelformulier C — verzoek om inlichtingen

VERZOEK OM INLICHTINGEN

Op basis van artikel PVAT.20 van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

Referentie: AA_RA_aaaaaaaaaaa_rrrrrrrrrrrr_20JJMMDD_xxxxxxx_RI

Soort schuldvordering(en):

1.

STAAT VAN DE VERZOEKENDE AUTORITEIT

A.

Verzoekende autoriteit

Land:

Naam:

Telefoon:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:

Taalvaardigheden

 

B.

Dienst die het verzoek instelt

Naam:

Adres:

Postcode

Gemeente:

Telefoon:

E-mail:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:


2.

STAAT VAN DE AANGEZOCHTE AUTORITEIT

A.

Aangezochte autoriteit

Land:

Naam:

Telefoon:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:

Taalvaardigheden

 

B.

Dienst die het verzoek behandelt

Naam:

Adres:

Postcode

Gemeente:

Telefoon:

E-mail:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:


3.

INFORMATIE BETREFFENDE HET VERZOEK

De verzoekende autoriteit vraagt de aangezochte autoriteit geen melding te maken van dit verzoek bij de betrokkene(n).

De verzoekende autoriteit bevestigt dat de in de hierboven genoemde rechtsgrondslag vastgestelde geheimhoudingsbepalingen van toepassing zijn op de te ontvangen informatie.


4.

GEGEVENS BETREFFENDE DE BETROKKEN PERSOON

A.

De gevraagde inlichtingen betreffen:

Voor natuurlijke personen:

 

Voorna(a)m(en):

 

Naam:

 

Meisjesnaam (naam bij geboorte):

 

Geboortedatum:

 

Geboorteplaats:

 

Btw-nummer:

 

Fiscaal identificatienummer:

 

Andere identificatiegegevens:

 

Adres van die persoon: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Land:

Of voor rechtspersonen:

 

Naam van de vennootschap:

 

Rechtsvorm:

 

Btw-nummer:

 

Fiscaal identificatienummer:

 

Andere identificatiegegevens:

 

Adres van die rechtspersoon: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Land:

Wettelijke vertegenwoordiger

 

Naam:

 

Adres van die wettelijke vertegenwoordiger: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Land:

B.

Aansprakelijkheid: de betrokkene is:

de hoofdschuldenaar

een medeschuldenaar

een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die aansprakelijk is voor de belastingen, rechten en andere maatregelen, dan wel voor andere schuldvorderingen die voortvloeien uit die belastingen, rechten en andere maatregelen, uit hoofde van de in de verzoekende staat geldende wetgeving;

een andere persoon dan de (mede)schuldenaar, die vermogensbestanddelen onder zich heeft die toebehoren aan dan wel die schulden heeft bij de (mede)schuldenaar of een andere aansprakelijke persoon;

Een derde voor wie executiemaatregelen ten aanzien van andere personen gevolgen kunnen hebben.

C.

Andere relevante gegevens betreffende voornoemde personen:

Bankrekeningnummer(s)

Bankrekeningnummer (IBAN):

Bankidentificatiecode (BIC):

Naam van de bank:

Voertuiggegevens op 20JJ/MM/DD

kentekennummer:

merk van het voertuig:

kleur van het voertuig:

Geraamd of voorlopig of precies bedrag van de schuldvordering(en):

Andere:


5.

GEVRAAGDE GEGEVENS

Inlichtingen over de identiteit van de betrokkene (bij natuurlijke personen: volledige naam, geboorteplaats en –datum; bij rechtspersonen: naam van de vennootschap en rechtsvorm)

Inlichtingen over het adres

Inlichtingen over het inkomen en de activa die kunnen worden ingevorderd

Inlichtingen over de erfgenamen en/of rechtsopvolgers

Overige:


6.

FOLLOW-UP VAN HET VERZOEK OM INLICHTINGEN

Datum

Nr.

Bericht

Verzoekende autoriteit

Aangezochte autoriteit

datum

1

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van het verzoek.

datum

In combinatie met de ontvangstbevestiging

2

De aangezochte autoriteit vraagt de verzoekende autoriteit haar verzoek te vervolledigen met de volgende aanvullende gegevens:

datum

3

De aangezochte autoriteit heeft de vereiste aanvullende gegevens nog niet ontvangen en zal het verzoek sluiten als zij die gegevens niet ontvangt vóór 20JJ/MM/DD.

datum

4

De verzoekende autoriteit

 

a

verstrekt hierbij de gevraagde aanvullende gegevens:

 

b

kan de gevraagde aanvullende gegevens niet verstrekken.

(reden:)

datum

5

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvullende gegevens en kan thans het verzoek in behandeling nemen.

datum

6

De aangezochte autoriteit verleent geen bijstand en sluit het dossier omdat:

a

zij niet bevoegd is voor de schuldvorderingen waarop het verzoek betrekking heeft.

b

de schuldvordering ouder is dan hetgeen is bepaald in het protocol.

c

het bedrag van de schuldvordering onder de drempel ligt.

d

zij deze gegevens niet kan verkrijgen voor de invordering van soortgelijke binnenlandse schuldvorderingen.

e

hiermee een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim zou worden onthuld.

f

de mededeling van deze gegevens een aantasting zou kunnen vormen van de veiligheid of in strijd zou kunnen zijn met de openbare orde van de staat.

 

g

de verzoekende autoriteit niet alle vereiste aanvullende informatie heeft verstrekt.

 

h

andere reden.

datum

7

De verzoekende autoriteit wenst te worden geïnformeerd over de huidige stand van zaken met betrekking tot haar verzoek.

datum

8

De aangezochte autoriteit kan vooralsnog de inlichtingen niet verstrekken omdat:

zij om inlichtingen heeft verzocht bij andere overheidsorganen.

zij om inlichtingen heeft verzocht bij derden.

zij zich ter plaatse zal begeven.

andere reden.

datum

9

De gevraagde inlichtingen kunnen niet worden verkregen omdat:

a

de betrokkene onbekend is.

b

er onvoldoende gegevens zijn om de betrokkene te kunnen identificeren.

c

de betrokkene naar een onbekend adres is verhuisd.

d

de gevraagde gegevens niet beschikbaar zijn.

e

andere reden.

datum

10

De aangezochte autoriteit verstrekt hierbij het volgende gedeelte van de gevraagde inlichtingen:

datum

11

De aangezochte autoriteit verstrekt hierbij alle (of het laatste gedeelte van de) gevraagde inlichtingen:

 

a

De identiteit wordt bevestigd

 

b

Het adres wordt bevestigd

 

c

De volgende identiteitsgegevens van de betrokkene zijn gewijzigd (of worden toegevoegd):

 

 

 

Voor natuurlijke personen:

 

 

 

Voorna(a)m(en):

 

 

 

Naam:

 

 

 

Meisjesnaam:

 

 

 

Geboortedatum:

 

 

 

Geboorteplaats:

 

 

 

Voor rechtspersonen:

 

 

 

Rechtsvorm:

 

 

 

Naam van de vennootschap:

 

d

De volgende adresgegevens zijn gewijzigd (of worden toegevoegd):

 

 

 

Straat en nummer:

 

 

 

Nadere adresgegevens:

 

 

 

Postcode en plaatsnaam:

 

 

 

Land:

 

 

 

Telefoon:

 

 

 

Fax:

 

 

 

E-mail:

 

e

Financiële situatie:

 

 

 

Bekende bankrekening(en):

 

 

 

Bankrekeningnummer (IBAN): …

 

 

 

Bankidentificatiecode (BIC): …

 

 

 

Naam van de bank: …

 

 

 

Werkstatus: ☐ Werknemer — ☐ zelfstandige — ☐ werkloos

 

 

 

Betrokkene beschikt kennelijk niet over de middelen om de schuld te vereffenen / over de vermogensbestanddelen waarmee de schuldvordering kan worden ingevorderd.

 

 

 

Betrokkene is failliet/insolvabel:

 

 

 

datum van faillietverklaring:

 

 

 

datum van beëindiging van de procedure:

 

 

 

Gegevens van de curator:

 

 

 

Naam:

 

 

 

Straat en nummer:

 

 

 

Nadere adresgegevens:

 

 

 

Postcode en plaatsnaam:

 

 

 

Land:

 

 

 

Betrokkene beschikt kennelijk over:

 

 

 

beperkte middelen om de schuld gedeeltelijk te vereffenen

 

 

 

voldoende activa/middelen om de schuldvordering te kunnen invorderen

 

 

 

Opmerkingen:

 

f

De schuld wordt betwist:

 

 

 

betrokkene werd aangeraden de schuld te betwisten in de lidstaat van de verzoekende autoriteit

 

 

 

gegevens betreffende de schuld, indien beschikbaar:

 

 

 

nadere gegevens zijn bijgevoegd

 

g

De schuldenaar is overleden op JJJJ/MM/DD

 

h

Naam en adres van de erfgenamen / executeur:

 

i

Andere opmerkingen:

 

j

Er wordt aanbevolen tot invordering over te gaan

 

k

Er wordt aanbevolen niet tot invordering over te gaan

datum

12

De verzoekende autoriteit trekt haar verzoek om inlichtingen in.

datum

13

Andere: opmerking van o verzoekende autoriteit of o aangezochte autoriteit:

Modelformulier D — verzoek tot notificatie

VERZOEK TOT NOTIFICATIE

Op basis van artikel PVAT.23 van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

Referentie: AA_RA_aaaaaaaaaaa_rrrrrrrrrrrr_20JJMMDD_xxxxxxx_RN

Soort schuldvordering(en):

1.

STAAT VAN DE VERZOEKENDE AUTORITEIT

A.

Verzoekende autoriteit

Land:

Naam:

Telefoon:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:

Talenkennis:

 

B.

Dienst die het verzoek instelt

Naam:

Adres:

Postcode

Gemeente:

Telefoon:

E-mail:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:


2.

STAAT VAN DE AANGEZOCHTE AUTORITEIT

A.

Aangezochte autoriteit

Land:

Naam:

Telefoon:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:

Talenkennis:

 

B.

Dienst die het verzoek behandelt

Naam:

Adres:

Postcode

Gemeente:

Telefoon:

E-mail:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:


3.

INFORMATIE BETREFFENDE HET VERZOEK

Uiterste datum voor notificatie van deze documenten om problemen met de verjaringstermijn te vermijden (indien vereist): 20JJ/MM/DD

Andere opmerkingen:


4.

GEGEVENS BETREFFENDE DE GEADRESSEERDE VAN DE NOTIFICATIE

A.

De notificatie dient te gebeuren aan:

Voor natuurlijke personen:

 

Voorna(a)m(en):

 

Naam:

 

Meisjesnaam (naam bij geboorte):

 

Geboortedatum:

 

Geboorteplaats:

 

Btw-nummer:

 

Fiscaal identificatienummer:

 

Andere identificatiegegevens:

 

Adres van die persoon: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

 

Straat en nummer:

 

Nadere adresgegevens:

 

Postcode en plaatsnaam:

 

Land:

Of voor rechtspersonen:

 

Naam van de vennootschap:

 

Rechtsvorm:

 

Btw-nummer:

 

Fiscaal identificatienummer:

 

Andere identificatiegegevens:

 

Adres van die rechtspersoon: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

 

Straat en nummer:

 

Nadere adresgegevens:

 

Postcode en plaatsnaam:

 

Land:

Wettelijke vertegenwoordiger

 

Naam:

 

Adres van die wettelijke vertegenwoordiger: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

 

Straat en nummer:

 

Nadere adresgegevens:

 

Postcode en plaatsnaam:

 

Land:

B.

Andere relevante gegevens betreffende voornoemde personen:


5

DOEL VAN DE NOTIFICATIE: zie bijgevoegd uniform notificatieformulier.


6

BESCHRIJVING VAN HET (DE) GENOTIFICEERDE DOCUMENT(EN) zie bijgevoegd uniform notificatieformulier.


7.

FOLLOW-UP VAN HET VERZOEK TOT NOTIFICATIE

Datum

Nr.

Bericht

Verzoekende autoriteit

Aangezochte autoriteit

datum

1

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van het verzoek.

datum

2

De aangezochte autoriteit vraagt de verzoekende autoriteit haar verzoek te vervolledigen met de volgende aanvullende gegevens:

datum

3

De aangezochte autoriteit heeft de vereiste aanvullende gegevens nog niet ontvangen en zal het verzoek sluiten als zij deze gegevens niet ontvangt vóór 20JJ/MM/DD.

datum

4

De verzoekende autoriteit

 

a

verstrekt hierbij de gevraagde aanvullende gegevens:

 

b

kan de gevraagde aanvullende gegevens niet verstrekken.

(reden: )

datum

5

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvullende gegevens en kan thans het verzoek in behandeling nemen.

datum

6

De aangezochte autoriteit verleent geen bijstand en sluit het dossier omdat:

a

zij niet bevoegd is voor de belastingen waarop het verzoek betrekking heeft.

b

de schuldvordering(en) ouder is (zijn) dan hetgeen is bepaald in het protocol.

c

c het bedrag van de schuldvordering(en) onder de drempel ligt.

d

de verzoekende autoriteit niet alle vereiste aanvullende informatie heeft verstrekt.

e

Andere reden:

datum

7

De verzoekende autoriteit wenst te worden geïnformeerd over de huidige stand van zaken met betrekking tot haar verzoek.

datum

8

De aangezochte autoriteit verklaart:

 

a

dat het (de) document(en) aan de geadresseerde is (zijn) genotificeerd en overeenkomstig de nationale wetgeving van de staat van de aangezochte autoriteit rechtskracht neemt (nemen) per datum.

 

 

 

De notificatie is verricht:

 

 

 

aan de geadresseerde persoonlijk

 

 

 

per post

 

 

 

per elektronische post

 

 

 

per aangetekende post

 

 

 

door de deurwaarder

 

 

 

via een andere procedure

 

b

dat het (de) bovengenoemde document(en) niet aan de betrokkene kon(den) worden genotificeerd omdat:

 

 

 

de geadresseerde(n) onbekend is (zijn)

 

 

 

de geadresseerde(n) overleden is (zijn)

 

 

 

de geadresseerde(n) de staat heeft (hebben) verlaten. Nieuw adres:

 

 

 

andere:

datum

9

De verzoekende autoriteit trekt haar verzoek tot notificatie in.

datum

10

Andere: opmerking van o verzoekende autoriteit of o aangezochte autoriteit:

Modelformulier E — verzoek om invorderingsmaatregelen of conservatoire maatregelen

VERZOEK OM ☐ INVORDERINGSMAATREGELEN

Op basis van artikel PVAT.25 van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

EN/OF ☐ CONSERVATOIRE MAATREGELEN

Op basis van artikel PVAT.31 van het protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk

Referentie: AA_RA_aaaaaaaaa_rrrrrrrrrrrrr_20JMMDD_xxxxxxx_RR (RP)

Soort schuldvordering(en):

1.

STAAT VAN DE VERZOEKENDE AUTORITEIT

A.

Verzoekende autoriteit

Land:

Naam:

Telefoon:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:

Talenkennis:

 

B.

Dienst die het verzoek instelt

Naam:

Adres:

Postcode

Gemeente:

Telefoon:

E-mail:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:


2.

STAAT VAN DE AANGEZOCHTE AUTORITEIT

A.

Aangezochte autoriteit

Land:

Naam:

Telefoon:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:

Talenkennis:

 

B.

Dienst die het verzoek behandelt

Naam:

Adres:

Postcode

Gemeente:

Telefoon:

E-mail:

Dossiernummer:

Naam van de ambtenaar die het verzoek behandelt:


3.

INFORMATIE OVER HET VERZOEK

De schuldvordering(en) is (zijn) het onderwerp van een titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende staat.

De schuldvordering(en) is (zijn) nog niet het onderwerp van een titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende staat.

De schuldvordering(en) wordt (worden) niet betwist.

De schuldvordering(en) kan (kunnen) niet langer worden betwist middels een administratief beroep of een beroep bij de rechter.

De schuldvordering(en) is (zijn) betwist maar de geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken in de staat van de verzoekende autoriteit staan invordering van een betwiste schuldvordering toe.

Het totale bedrag van de schuldvorderingen waarvoor om bijstand wordt verzocht, bedraagt niet minder dan 5 000  GBP.

Dit verzoek betreft schuldvorderingen die aan het uit hoofde van het protocol geldende leeftijdsvereiste voldoen.

Dit verzoek om conservatoire maatregelen is gemotiveerd in het (de) bijgevoegde document(en).

Dit verzoek gaat met een titel voor het nemen van conservatoire maatregelen in de verzoekende staat.

Gelieve geen melding te maken van het verzoek bij de schuldenaar/betrokken derde persoon voordat de conservatoire maatregelen zijn genomen.

Gelieve contact op te nemen indien de volgende specifieke situatie zich voordoet (gebruik de ruimte voor vrije tekst aan het eind van het verzoekformulier:

De verzoekende autoriteit zal de reeds overgemaakte bedragen terugbetalen indien de uitspraak op de betwisting gunstig uitvalt voor de betrokkene.

Gevoelige zaak:


4.

BETAALINSTRUCTIES

A.

Gelieve het bedrag van de ingevorderde schuldvordering over te maken naar:

Bankrekeningnummer (IBAN):

Bankidentificatiecode (BIC):

Naam van de bank:

Naam van de rekeninghouder:

Adres van de rekeninghouder:

Te vermelden mededeling bij de overmaking van het bedrag:

B.

Betaling in termijnen is:

mogelijk zonder nader overleg

uitsluitend mogelijk na overleg (gebruik hiervoor vak 7, punt 20)

niet toelaatbaar


5.

GEGEVENS BETREFFENDE DE BETROKKENE

A

Het verzoek tot invordering/om conservatoire maatregelen betreft:

 

Voor natuurlijke personen:

 

Voorna(a)m(en):

 

Naam:

 

Meisjesnaam (naam bij geboorte):

 

Geboortedatum:

 

Geboorteplaats:

 

Btw-nummer:

 

Fiscaal identificatienummer:

 

Andere identificatiegegevens:

 

Adres van die natuurlijke persoon/rechtspersoon: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

 

Straat en nummer:

 

Nadere adresgegevens:

 

Postcode en plaatsnaam:

Of voor rechtspersonen:

 

Rechtsvorm:

 

Naam van de vennootschap:

 

Btw-nummer:

 

Fiscaal identificatienummer:

 

Andere identificatiegegevens:

 

Adres van die natuurlijke persoon/rechtspersoon: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

 

Straat en nummer:

 

Nadere adresgegevens:

 

Postcode en plaatsnaam:

andere informatie over die persoon:

☐ Wettelijke vertegenwoordiger

Naam:

Nadere adresgegevens: ☐ bekend — ☐ vermoedelijk

Straat en nummer:

Postcode en plaatsnaam:

Land:

B

Andere informatie over dit verzoek en/of persoon

 

1

De volgende perso(o)n(en) is (zijn) medeschuldena(a)r(en): [het moet mogelijk zijn om hier meerdere namen toe te voegen]

Identiteit van die persoon:

Voor natuurlijke personen:

Naam:

Geboortedatum:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Of voor rechtspersonen:

Rechtsvorm:

Naam van de vennootschap:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

andere informatie over die medeschuldenaar(s):

 

2

De volgende perso(o)n(en) heeft (hebben) vermogensbestanddelen onder zich die toebehoren aan de persoon op wie dit verzoek betrekking heeft: [het moet mogelijk zijn om hier meerdere namen toe te voegen]

Identiteit van die persoon:

Voor natuurlijke personen:

Naam:

Geboortedatum:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Of voor rechtspersonen:

Rechtsvorm:

Naam van de vennootschap:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

activa gehouden door die andere persoon:

 

3

De volgende perso(o)n(en) heeft (hebben) schulden bij de persoon op wie dit verzoek betrekking heeft: [het moet mogelijk zijn om hier meerdere namen toe te voegen]

Identiteit van die persoon:

Voor natuurlijke personen:

Naam:

Geboortedatum:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Of voor rechtspersonen:

Rechtsvorm:

Naam van de vennootschap:

Btw-nummer

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

(toekomstige) schulden van die andere persoon:

 

4

(Een) Andere perso(o)n(en) dan de persoon op wie dit verzoek betrekking heeft, is (zijn) uit hoofde van de wetgeving van de verzoekende staat aansprakelijk voor de belastingen, rechten en andere maatregelen, dan wel voor andere schuldvorderingen die voortvloeien uit die belastingen, rechten en andere maatregelen. [het moet mogelijk zijn om hier meerdere namen toe te voegen]

Identiteit van die persoon:

Voor natuurlijke personen:

Naam:

Geboortedatum:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Of voor rechtspersonen:

Rechtsvorm:

Naam van de vennootschap:

Btw-nummer:

Fiscaal identificatienummer:

Straat en nummer:

Nadere adresgegevens:

Postcode en plaatsnaam:

Grond of aard van de aansprakelijkheid van die andere persoon:


6.

BESCHRIJVING VAN DE SCHULDVORDERING(EN): zie de bijgevoegde uniforme titel voor het nemen van executiemaatregelen in de aangezochte staat.


7.

FOLLOW-UP VAN HET VERZOEK

Verzoekende autoriteit

Aangezochte autoriteit

datum

1

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van het verzoek.

datum

In combinatie met de ontvangstbevestiging

2

De aangezochte autoriteit vraagt de verzoekende autoriteit haar verzoek te vervolledigen met de volgende aanvullende gegevens:

datum

3

De aangezochte autoriteit heeft de vereiste aanvullende gegevens nog niet ontvangen en zal het verzoek sluiten als zij deze gegevens niet ontvangt vóór 20JJ/MM/DD.

datum

4

De verzoekende autoriteit

a

verstrekt hierbij de gevraagde aanvullende gegevens:

b

kan de gevraagde aanvullende gegevens niet verstrekken.

(reden: )

datum

5

De aangezochte autoriteit bevestigt de ontvangst van de aanvullende gegevens en kan thans het verzoek in behandeling nemen.

datum

6

De aangezochte autoriteit verleent geen bijstand en sluit het dossier omdat:

 

a

zij niet bevoegd is voor de schuldvorderingen waarop uw verzoek betrekking heeft.

 

b

zij niet bevoegd is voor de volgende schuldvordering(en) in het verzoek:

 

c

de schuldvordering(en) ouder is (zijn) dan hetgeen is bepaald in het protocol.

 

d

het totale bedrag onder de drempel van het protocol ligt.

 

e

de verzoekende autoriteit niet alle vereiste aanvullende gegevens heeft verstrekt.

 

f

Andere reden:

datum

7

De verzoekende autoriteit wenst te worden geïnformeerd over de huidige stand van zaken met betrekking tot haar verzoek.

datum

8

De aangezochte autoriteit kan de gevraagde maatregel(en) niet nemen om de volgende reden:

a

de nationale wetgeving en praktijken staan geen invordering toe van schuldvorderingen die betwist worden.

b

de nationale wetgeving en praktijken staan geen conservatoire maatregelen toe ter zake van schuldvorderingen die betwist worden.

 

9

De aangezochte autoriteit heeft de volgende procedures in gang gezet met het oog op de invordering en/of het nemen van conservatoire maatregelen:

datum

a

Er is contact opgenomen met de schuldenaar en om betaling verzocht op 20JJ/MM/DD.

datum

b

Er wordt onderhandeld over betaling in termijnen.

datum

c

De executieprocedure is ingesteld op 20JJ/MM/DD.

 

 

 

De volgende actie is ondernomen:

 

d

De conservatoire maatregelen zijn ingesteld op 20JJ/MM/DD.

 

 

 

De volgende actie is ondernomen:

 

e

De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit mee dat de door haar verrichte handelingen (zie punt c en/of d hierboven) de volgende gevolgen hebben voor de verjaringstermijn:

 

 

 

schorsing

 

 

 

onderbreking

 

 

 

verlenging ☐ tot en met 20JJ/MM/DD – ☐ met xx jaar/maanden/weken/dagen

 

 

 

Indien de geldende wetgeving in de verzoekende staat niet dezelfde gevolgen heeft, wordt de verzoekende staat verzocht dit mee te delen.

 

f

De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit mee dat een schorsing, onderbreking of verlenging van de verjaringstermijn niet mogelijk is uit hoofde van de wetgeving van de aangezochte staat.

 

 

 

De aangezochte autoriteit wenst van de verzoekende staat te vernemen of de door haar verrichte handelingen (zie punt c en/of d hierboven) de termijn voor de invordering onderbreken, schorsen of verlengen en, in voorkomend geval, welke de nieuwe termijn is.

datum

10

De procedures zijn in gang gezet. De aangezochte autoriteit zal de verzoekende autoriteit in kennis stellen van wijzigingen.

datum

11

a

De verzoekende autoriteit bevestigt dat:

als gevolg van de in punt 9 vermelde handelingen de termijn is gewijzigd. De nieuwe termijn is: … …

b

de verjaringstermijn krachtens haar nationale wetgeving niet kan worden geschorst, onderbroken of verlengd.

 

12

De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit mee dat:

datum

a

de schuldvordering volledig is ingevorderd op 20JJ/MM/DD

 

 

 

daarvan heeft het volgende bedrag (vermeld de munteenheid van de staat van de aangezochte autoriteit) betrekking op de in het verzoek genoemde schuldvordering:

 

 

 

daarvan heeft het volgende bedrag betrekking op de in de staat van de aangezochte autoriteit wettelijk verschuldigde rente:

datum

b

de schuldvordering gedeeltelijk is ingevorderd op 20JJ/MM/DD,

 

 

 

voor een bedrag van (vermeld de munteenheid van de staat van de aangezochte autoriteit):

 

 

 

daarvan heeft het volgende bedrag betrekking op de in het verzoek genoemde schuldvordering:

 

 

 

daarvan heeft het volgende bedrag betrekking op de in de staat van de aangezochte autoriteit wettelijk verschuldigde rente:

 

 

 

er geen verdere actie wordt ondernomen.

 

 

 

de invorderingsprocedure wordt voortgezet.

datum

c

er conservatoire maatregelen zijn genomen.

 

 

 

(De aangezochte autoriteit wordt verzocht aan te geven om welk soort maatregelen het gaat: )

datum

d

er overeenkomst is bereikt over betaling in termijnen als volgt:

datum

13

De aangezochte autoriteit bevestigt dat de schuldvordering in haar geheel of gedeeltelijk niet kon worden ingevorderd/dat er geen conservatoire maatregelen zullen worden genomen en dat het dossier wordt gesloten, omdat:

 

a

De betrokkene onbekend is.

b

De betrokkene bekend is, maar verhuisd is naar:

c

De betrokkene bekend is, maar verhuisd is naar een onbekend adres.

d

De betrokkene overleden is op JJJJ/MM/DD.

e

De schuldenaar/medeschuldenaar insolvabel is.

f

De schuldenaar/medeschuldenaar failliet is en de schuldvordering bij het gerecht is aangemeld.

datum van faillietverklaring: ... --- datum van beëindiging van de procedure: …

g

De schuldenaar/medeschuldenaar failliet is/invordering niet mogelijk is.

h

Overige:

datum

14

De verzoekende autoriteit bevestigt dat het dossier gesloten is.

datum

15

De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit mee dat zij ervan in kennis is gesteld dat er een actie werd ingeleid om de schuldvordering of de titel voor het nemen van executiemaatregelen te betwisten, en dat zij de executieprocedure schorst.

Voorts

a

heeft zij conservatoire maatregelen genomen om de invordering van de schuldvordering te waarborgen, op.

b

vraagt zij de verzoekende autoriteit haar mee te delen of zij de schuldvordering moet invorderen.

c

deelt zij de verzoekende autoriteit mee dat de geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken van de staat waar zij is gevestigd, de (verdere) invordering van de schuldvordering niet toelaten zolang die wordt betwist.

datum

16

De verzoekende autoriteit, die ervan in kennis is gesteld dat een actie werd ingeleid om de schuldvordering of de titel voor het nemen van executiemaatregelen te betwisten,

a

vraagt de aangezochte autoriteit de door haar ondernomen actie te schorsen.

b

vraagt de aangezochte autoriteit conservatoire maatregelen te nemen om de invordering van de schuldvordering te waarborgen.

c

vraagt de aangezochte autoriteit om de schuldvordering (verder) in te vorderen.

datum

17

De aangezochte autoriteit deelt de verzoekende autoriteit mee dat de geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken in de staat waar zij is gevestigd, de handeling niet toestaan:

als gevraagd onder punt 16, b).

als gevraagd onder punt 16, c).

datum

18

De verzoekende autoriteit

 

a

wijzigt het verzoek tot invordering/om conservatoire maatregelen

overeenkomstig de beslissing betreffende de betwiste schuldvordering [deze informatie over de beslissing zal in vak 6A worden opgenomen]

omdat een deel van de schuldvordering rechtstreeks aan de verzoekende autoriteit is betaald;

om een andere reden: ….

 

b

vraagt de aangezochte autoriteit om de executieprocedure te hervatten aangezien de bevoegde instantie zich heeft uitgesproken ten nadele van de schuldenaar (datum van de beslissing: ).

datum

19

De verzoekende autoriteit trekt haar verzoek tot invordering/om conservatoire maatregelen in, omdat:

a

het bedrag rechtstreeks aan de verzoekende autoriteit is betaald.

b

de termijn voor invorderingsmaatregelen is verstreken.

c

de schuldvordering(en) nietig is (zijn) verklaard door een nationale rechter of een bestuursrechtelijke instantie.

d

de titel voor het nemen van executiemaatregelen nietig is verklaard.

e

andere reden. …

datum

20

Andere: opmerking van o verzoekende autoriteit of o aangezochte autoriteit:

(gelieve voor iedere opmerking steeds de datum te vermelden)


(1)  In de derde kolom vermeldt de aangezochte autoriteit de door de verzoekende autoriteit gevraagde inlichtingen (als vak "invullen a.u.b." in de tweede kolom is aangekruist) of bevestigt zij de juistheid van de door de verzoekende autoriteit verstrekte inlichtingen (als vak "bevestigen a.u.b." is aangekruist en inlichtingen in de tweede kolom zijn vermeld).

(2)  Met werkelijke hoofdactiviteit wordt de belangrijkste activiteit bedoeld die de onderneming in realiteit verricht (ten opzichte van een eventuele andere aangegeven activiteit).

(3)  In de derde kolom vermeldt de aangezochte autoriteit de door de verzoekende autoriteit gevraagde inlichtingen (als vak "invullen a.u.b." in de tweede kolom is aangekruist) of bevestigt zij de juistheid van de door de verzoekende autoriteit verstrekte inlichtingen (als vak "bevestigen a.u.b." is aangekruist en inlichtingen in de tweede kolom zijn vermeld).

(4)  Een gelieerde onderneming is elke onderneming met gemeenschappelijke directeuren of andere juridische, economische of financiële banden met de onder rubriek A bedoelde onderneming.

(5)  Door de bevoegde autoriteit die de inlichtingen ontvangt.


PROTOCOL BETREFFENDE WEDERZIJDSE ADMINISTRATIEVE BIJSTAND IN DOUANEZAKEN

Artikel PCUST.1

Definities

1.

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a)

"verzoekende autoriteit": een daartoe door een Partij aangewezen bevoegde overheidsinstantie die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand indient;

b)

"met de douanewetgeving strijdige handeling": elke schending van de douanewetgeving of poging daartoe;

c)

"aangezochte autoriteit": een daartoe door een Partij aangewezen bevoegde overheidsinstantie die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt.

2.

Tenzij in dit protocol anders is bepaald, zijn de definities van deel twee, rubriek 1, titel I, hoofdstuk 5, van deze overeenkomst ook van toepassing op dit protocol.

Artikel PCUST.2

Toepassingsgebied

1.

De Partijen verlenen elkaar bijstand om op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden en op de wijze en voorwaarden die bij dit protocol zijn vastgesteld, een correcte toepassing van de douanewetgeving te waarborgen, in het bijzonder door met die wetgeving strijdige handelingen te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te bestrijden.

2.

De bepalingen inzake bijstand in douanezaken gelden voor elke voor de toepassing van dit protocol bevoegde administratieve autoriteit van de Partijen. Die bijstand laat de bepalingen inzake wederzijdse bijstand in strafzaken onverlet en geldt niet voor inlichtingen die zijn verkregen uit hoofde van bevoegdheden die op verzoek van een rechterlijke instantie worden uitgeoefend, tenzij die ermee instemt dat die inlichtingen worden verstrekt.

3.

Bijstand bij de invordering van rechten, belastingen of boeten valt onder het Protocol betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde en betreffende de wederzijdse bijstand bij de invordering van schuldvorderingen in verband met belastingen en rechten.

Artikel PCUST.3

Bijstand op verzoek

1.

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende inlichtingen die de verzoekende autoriteit nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van inlichtingen betreffende voorgenomen of vastgestelde activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen zijn of kunnen zijn.

2.

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar met name mede:

a)

of goederen die uit het grondgebied van een der Partijen zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze in het grondgebied van de andere Partij zijn ingevoerd, waar passend onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;

b)

of goederen die op het grondgebied van een der Partijen zijn ingevoerd, op regelmatige wijze uit het grondgebied van de andere Partij zijn uitgevoerd, waar passend onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.

3.

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit overeenkomstig haar wet- en regelgeving de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat bijzonder toezicht wordt gehouden op, en om de verzoekende autoriteit inlichtingen te verstrekken over:

a)

natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bij met de douanewetgeving strijdige handelingen betrokken zijn of waren;

b)

goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij zijn gebruikt, of bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;

c)

plaatsen waar goederen op zodanige wijze zijn of kunnen worden opgeslagen of samengesteld dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij zijn gebruikt, of bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;

d)

vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen; en

e)

ruimten waarvan de verzoekende autoriteit vermoedt dat zij worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.

Artikel PCUST.4

Bijstand op eigen initiatief

Waar mogelijk verlenen de Partijen elkaar, overeenkomstig hun wet- en regelgeving, op eigen initiatief bijstand door inlichtingen te verstrekken over voltooide, geplande of lopende activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen vormen of lijken te vormen en die voor de andere Partij van belang kunnen zijn. Die inlichtingen betreffen met name het volgende:

a)

goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van met de douanewetgeving strijdige handelingen;

b)

personen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij met de douanewetgeving strijdige handelingen verrichten of hebben verricht;

c)

vervoermiddelen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij zijn, worden of kunnen worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen; en

d)

nieuwe middelen of methoden die bij met de douanewetgeving strijdige handelingen worden gebruikt.

Artikel PCUST.5

Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

1.

Verzoeken op grond van dit protocol worden schriftelijk, in gedrukte of elektronische vorm, gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling van het verzoek noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kan de aangezochte autoriteit ook mondelinge verzoeken aanvaarden, mits zij door de verzoekende autoriteit onverwijld schriftelijk worden bevestigd.

2.

Verzoeken op grond van lid 1 bevatten de volgende gegevens:

a)

de naam van de verzoekende autoriteit en van de verzoekende ambtenaar;

b)

de gevraagde inlichtingen of het soort bijstand;

c)

het onderwerp en de reden van het verzoek;

d)

de toepasselijke wet- en regelgeving en andere juridische elementen;

e)

zo nauwkeurig en volledig mogelijke aanwijzingen over de personen of de goederen waarop het onderzoek betrekking heeft;

f)

een overzicht van de relevante feiten en het reeds verrichte onderzoek; en

g)

aanvullende beschikbare gegevens op basis waarvan de aangezochte autoriteit gevolg kan geven aan het verzoek.

3.

Verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal, waarbij het Engels altijd een aanvaardbare taal is. Die eis geldt niet voor de documenten bij het verzoek uit hoofde van lid 1.

4.

Indien een verzoek niet aan de in dit artikel vermelde vormvereisten voldoet, kan de aangezochte autoriteit om correctie of aanvulling verzoeken; in afwachting van de correctie of aanvulling kunnen conservatoire maatregelen worden genomen.

Artikel PCUST.6

Tenuitvoerlegging van verzoeken

1.

Binnen de grenzen van haar bevoegdheden behandelt de aangezochte autoriteit een verzoek om bijstand onverwijld, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde Partij handelt, en verstrekt zij de al beschikbare inlichtingen en verricht zij het nodige onderzoek of doet zij het nodige onderzoek verrichten. Deze bepaling is eveneens van toepassing op autoriteiten waaraan de aangezochte autoriteit het verzoek doorstuurt, indien zij dat niet zelf kan afhandelen. Bij het verlenen van die bijstand houdt de aangezochte autoriteit terdege rekening met de urgentie van het verzoek.

2.

Aan verzoeken om bijstand wordt voldaan overeenkomstig de wet- en regelgeving van de aangezochte Partij.

Artikel PCUST.7

Vorm waarin de inlichtingen worden verstrekt

1.

De aangezochte autoriteit deelt de resultaten van onderzoeken die zijn verricht op grond van een verzoek uit hoofde van dit protocol, schriftelijk mee aan de verzoekende autoriteit, tezamen met relevante documenten, voor echt gewaarmerkte afschriften van documenten of andere zaken. Die inlichtingen mogen in de vorm van elektronische bestanden worden verstrekt.

2.

Originele documenten worden uitsluitend op verzoek van de verzoekende autoriteit overeenkomstig de wettelijke voorschriften van elke Partij toegezonden indien gewaarmerkte afschriften ontoereikend zijn. De verzoekende autoriteit stuurt die originelen zo spoedig mogelijk terug.

3.

De aangezochte autoriteit verstrekt de verzoekende autoriteit, uit hoofde van lid 2, de gegevens betreffende de echtheid van de documenten die door op haar grondgebied gevestigde officiële instanties ter staving van een goederenaangifte zijn afgegeven of gecertificeerd.

Artikel PCUST.8

Aanwezigheid van ambtenaren van een Partij op het grondgebied van een andere Partij

1.

Daartoe gemachtigde ambtenaren van een Partij kunnen, met instemming van de andere Partij en op de door haar gestelde voorwaarden, aanwezig zijn in de kantoren van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken instantie als bedoeld in artikel PCUST.6, lid 1, om informatie te verzamelen over handelingen die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn, en die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit protocol nodig heeft.

2.

Met instemming van de aangezochte Partij en op de door haar gestelde voorwaarden, kunnen daartoe gemachtigde ambtenaren van de andere Partij aanwezig zijn bij onderzoeken die op het grondgebied van de aangezochte Partij wordt verricht.

Artikel PCUST.9

Verstrekking van documenten en kennisgeving van besluiten

1.

Op verzoek van de verzoekende autoriteit treft de aangezochte autoriteit, overeenkomstig haar toepasselijke wet- en regelgeving, de maatregelen die nodig zijn voor de verstrekking van documenten of de kennisgeving van besluiten van de verzoekende autoriteit in verband met de toepassing van dit protocol aan adressaten die op het grondgebied van de aangezochte autoriteit verblijven of gevestigd zijn.

2.

Dergelijke verzoeken om verstrekking van documenten of kennisgeving van besluiten worden schriftelijk aan de aangezochte autoriteit gericht in een officiële taal van die autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal.

Artikel PCUST.10

Automatische uitwisseling van inlichtingen

1.

De Partijen kunnen in onderlinge overeenstemming, overeenkomstig artikel PCUST.15 van dit protocol:

a)

onder dit protocol vallende inlichtingen automatisch uitwisselen;

b)

specifieke inlichtingen uitwisselen, voordat zendingen op het grondgebied van de andere Partij aankomen.

2.

De Partijen kunnen regelingen vaststellen met betrekking tot het soort inlichtingen dat zij beogen uit te wisselen, en het formaat en de frequentie van de toezending, met het oog op de uitvoering van de uitwisselingen uit hoofde van lid 1, punten a) en b).

Artikel PCUST.11

Uitzonderingen op de verplichting tot het verlenen van bijstand

1.

Bijstand uit hoofde van dit protocol kan worden geweigerd of van bepaalde voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld, indien een Partij van oordeel is dat die bijstand:

a)

de soevereiniteit zou kunnen aantasten van het Verenigd Koninkrijk of van een lidstaat die om bijstand uit hoofde van dit protocol is verzocht;

b)

de openbare orde, de openbare veiligheid of andere essentiële belangen in gevaar zou kunnen brengen; of

c)

tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim leidt.

2.

De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien die bijstand lopende onderzoeken, vervolgingen of procedures zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of de bijstand kan worden verleend onder door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

3.

Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dat in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

4.

In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen, deelt de aangezochte autoriteit haar besluit en de motivering daarvan onverwijld mee aan de verzoekende autoriteit.

Artikel PCUST.12

Uitwisseling van inlichtingen en vertrouwelijkheid

1.

De uit hoofde van dit protocol ontvangen inlichtingen worden uitsluitend overeenkomstig de in dit protocol vastgelegde doelen gebruikt.

2.

Het gebruik van uit hoofde van dit protocol verkregen inlichtingen in gerechtelijke of bestuursrechtelijke procedures betreffende met de douanewetgeving strijdige handelingen wordt beschouwd als gebruik overeenkomstig de doelen van dit protocol. De Partijen kunnen derhalve in hun bewijsvoeringen, verslagen en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruik maken van overeenkomstig de bepalingen van dit protocol verkregen inlichtingen en geraadpleegde documenten. De aangezochte autoriteit die de inlichtingen heeft verstrekt of die inzage heeft gegeven in de documenten, kan als voorwaarde stellen om van dergelijk gebruik in kennis te worden gesteld.

3.

Indien een van de Partijen de inlichtingen voor andere doeleinden wenst te gebruiken, vraagt zij de autoriteit die de inlichtingen heeft verstrekt vooraf om schriftelijke toestemming. Voor dat gebruik gelden dan de door die autoriteit opgelegde voorwaarden.

4.

Inlichtingen, ongeacht de vorm, die op grond van dit protocol worden verstrekt, worden vertrouwelijk of alleen voor beperkte verspreiding bestemd geacht, overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving van elke Partij. Die inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien uit hoofde van de desbetreffende wet- en regelgeving van de ontvangende Partij, tenzij de Partij die de inlichtingen heeft verstrekt, zijn voorafgaande toestemming verleent om de inlichtingen openbaar te maken. De Partijen informeren elkaar over hun toepasselijke wet- en regelgeving.

Artikel PCUST.13

Deskundigen en getuigen

De aangezochte autoriteit kan een ambtenaar machtigen om, binnen de grenzen van de hem verleende machtiging, als deskundige of getuige te verschijnen in gerechtelijke of bestuursrechtelijke procedures betreffende onder dit protocol vallende aangelegenheden en daarbij de voor de procedure noodzakelijke voorwerpen, documenten of vertrouwelijke of gewaarmerkte afschriften over te leggen. In de oproeping dient uitdrukkelijk te worden vermeld voor welke rechterlijke of bestuurlijke instantie de ambtenaar moet verschijnen en over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid hij zal worden ondervraagd.

Artikel PCUST.14

Kosten van de bijstand

1.

Met inachtneming van de leden 2 en 3, zien de Partijen af van wederzijdse vorderingen voor de vergoeding van kosten voor de uitvoering van dit protocol.

2.

De kosten en de vergoedingen die worden betaald aan deskundigen, getuigen, tolken en vertalers, met uitzondering van ambtenaren, worden in voorkomend geval gedragen door de verzoekende Partij.

3.

Indien uitgaven van een substantiële of buitengewone aard vereist zijn of zullen zijn om het verzoek uit te voeren, zullen de Partijen de voorwaarden en bepalingen vastleggen op grond waarvan het verzoek moet worden uitgevoerd, evenals de manier waarop de kosten moeten worden gedragen.

Artikel PCUST.15

Tenuitvoerlegging

1.

Dit protocol wordt ten uitvoer gelegd door de douaneautoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, enerzijds, en de bevoegde diensten van de Europese Commissie en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Unie, anderzijds. Zij stellen alle voor de toepassing van dit protocol noodzakelijke praktische maatregelen en regelingen vast, rekening houdend met de wederzijdse toepasselijke wet- en regelgeving, met name op het gebied van de gegevensbescherming.

2.

De Partijen houden elkaar op de hoogte van de nadere uitvoeringsmaatregelen die de Partijen overeenkomstig dit protocol vaststellen, met name ten aanzien van de bevoegde diensten en de als bevoegd voor het verzenden en ontvangen van de in dit protocol bedoelde mededelingen aangewezen ambtenaren.

3.

Dit protocol laat de doorgifte in de Unie, tussen de bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten, van gegevens die uit hoofde van dit protocol zijn verkregen, onverlet.

Artikel PCUST.16

Andere overeenkomsten

Dit protocol derogeert aan bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken die tussen afzonderlijke lidstaten van de Unie en het Verenigd Koninkrijk zijn of kunnen worden gesloten, voor zover die bilaterale overeenkomsten onverenigbaar zijn met dit protocol.

Artikel PCUST.17

Overleg

Met betrekking tot de uitlegging en de uitvoering van dit protocol plegen de Partijen overleg om die kwesties binnen het kader van het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels op te lossen.

Artikel PCUST.18

Toekomstige ontwikkelingen

Om het niveau van de wederzijdse bijstand te verhogen, kan het Gespecialiseerd Handelscomité voor douanesamenwerking en oorsprongsregels een besluit vaststellen om dit protocol uit te breiden, door middel van regelingen met betrekking tot specifieke sectoren of aangelegenheden, overeenkomstig de respectieve douanewetgeving van de Partijen.


PROTOCOL BETREFFENDE DE COÖRDINATIE VAN DE SOCIALE ZEKERHEID

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel SSC.1

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a)

"werkzaamheden in loondienst": werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de staat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;

b)

"werkzaamheden anders dan in loondienst": werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de staat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;

c)

"diensten voor begeleide voortplanting": alle medische, chirurgische of verloskundige diensten die worden verleend om een persoon te helpen in verband met zwangerschap;

d)

"verstrekkingen":

i)

in de zin van titel III, hoofdstuk 1: verstrekkingen waarin voorzien wordt door de wetgeving van een staat en welke bedoeld zijn om de kosten van medische verzorging en de met die verzorging verbonden producten en diensten te verstrekken, beschikbaar te stellen, rechtstreeks te betalen of terug te betalen;

ii)

in de zin van titel III, hoofdstuk 2: alle verstrekkingen in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten zoals die worden omschreven onder punt i) hierboven en waarin wordt voorzien uit hoofde van de regelingen van de staten voor arbeidsongevallen en beroepsziekten;

e)

"tijdvak van kinderopvoeding": een tijdvak dat uit hoofde van de pensioenwetgeving van een staat wordt meegeteld of dat recht geeft op een aanvulling op het pensioen met als expliciete reden dat de persoon een kind heeft opgevoed, ongeacht volgens welke methode die tijdvakken worden berekend en ongeacht of de tijdvakken tijdens de kinderopvoeding worden verdiend dan wel met terugwerkende kracht worden erkend;

f)

"ambtenaar": een persoon die door de staat waaronder de dienst waarbij hij werkzaam is, ressorteert, wordt beschouwd als ambtenaar of daarmee gelijkgestelde persoon;

g)

"bevoegde autoriteit": ten aanzien van elke staat de minister of ministers, dan wel een andere, vergelijkbare autoriteit, onder wie in de gehele betrokken staat of in een deel daarvan de regelingen inzake sociale zekerheid ressorteren;

h)

"bevoegde orgaan":

i)

het orgaan waarbij de betrokkene is verzekerd op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt; of

ii)

het orgaan ten opzichte waarvan de betrokkene aanspraak op prestaties heeft of zou hebben, indien hij of een of meer van zijn gezinsleden zouden wonen in de staat waar dat orgaan zich bevindt, of

iii)

het door de bevoegde autoriteit van de betrokken staat aangewezen orgaan; of

iv)

indien het een regeling betreft inzake de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de in artikel SSC.3, lid 1, bedoelde prestaties: de werkgever of de betrokken verzekeraar, dan wel bij ontstentenis van dezen, het lichaam dat of de autoriteit die door de bevoegde autoriteit van de betrokken staat is aangewezen;

i)

"bevoegde staat": de staat waar het bevoegde orgaan zich bevindt;

j)

"uitkering bij overlijden": een bedrag ineens dat bij overlijden wordt uitgekeerd, met uitzondering van de in punt w) bedoelde bedragen die als afkoopsom worden uitgekeerd;

k)

"gezinsbijslagen": alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten;

l)

"grensarbeider": eenieder die werkzaamheden, al dan niet in loondienst, verricht in een staat maar woont in een andere staat, waarnaar hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert;

m)

"thuisbasis": de locatie waar het bemanningslid in de regel een dienstperiode of een reeks dienstperioden aanvangt en beëindigt, en waar, onder normale omstandigheden, de exploitant/luchtvaartmaatschappij niet verantwoordelijk is voor de accommodatie van het bemanningslid in kwestie;

n)

"orgaan": ten aanzien van elke staat het lichaam dat of de autoriteit die belast is met de uitvoering van de gehele wetgeving of een deel daarvan;

o)

"orgaan van de woonplaats" en "orgaan van de verblijfplaats": het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene woont, bevoegd is de prestaties te verlenen, respectievelijk het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene verblijft, bevoegd is de prestaties te verlenen, volgens de wetgeving die door dat orgaan wordt toegepast, of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken staat aangewezen orgaan;

p)

"verzekerde": ten aanzien van takken van de sociale zekerheid die vallen onder titel III, hoofdstuk 1, en hoofdstuk 3, iedere persoon die voldoet aan de voorwaarden die voor het recht op prestaties worden gesteld door de wetgeving van de uit hoofde van titel II bevoegde staat, met inachtneming van de bepalingen van dit protocol;

q)

"wetgeving": ten aanzien van elke staat, de wet- en regelgeving, andere statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de in artikel SSC.3, lid 1, bedoelde takken van de sociale zekerheid; contractuele bepalingen worden hier echter niet onder verstaan, met uitzondering van contractuele bepalingen die een verzekeringsplicht instellen die is afgeleid van de in dit punt bedoelde wet- en regelgeving die bij een besluit van het bevoegde overheidsorgaan algemeen verbindend zijn verklaard, dan wel een ruimere werkingssfeer hebben gekregen, mits de betrokken staat een verklaring in die zin opstelt waarvan hij het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid in kennis stelt. De Europese Unie maakt een dergelijke verklaring bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie;

r)

"prestaties bij langdurige zorg": verstrekkingen of uitkeringen die bedoeld zijn om te voorzien in de zorgbehoeften van personen die wegens gebrekkige gezondheid gedurende langere tijd aanzienlijke bijstand nodig hebben van onder meer – doch niet uitsluitend – een of meer andere personen om hun essentiële dagelijkse activiteiten uit te voeren ter ondersteuning van hun persoonlijke autonomie; dat omvat ook prestaties die voor dat doel worden toegekend aan een persoon die dergelijke bijstand verleent;

s)

"gezinslid":

i)

A)

eenieder die als gezinslid wordt aangemerkt of erkend of als huisgenoot wordt aangeduid door de wetgeving uit hoofde waarvan de prestaties worden verleend;

B)

wat betreft verstrekkingen op grond van titel III, hoofdstuk 1, eenieder die als gezinslid wordt aangemerkt of erkend of als huisgeno(o)t(e) wordt aangewezen door de wetgeving van de staat waar de betrokkene woont;

ii)

indien in de uit hoofde van punt i) toepasselijke wetgeving van een staat geen onderscheid wordt gemaakt tussen gezinsleden en de overige personen op wie die wetgeving van toepassing is, worden de echtgenoot, de minderjarige kinderen en de meerderjarige kinderen die recht op onderhoud hebben, als gezinsleden beschouwd;

iii)

indien een persoon door de uit hoofde van de punten i) en ii) toepasselijke wetgeving slechts als gezinslid of huisgenoot wordt beschouwd wanneer hij bij de verzekerde of de gepensioneerde inwoont, wordt aan die voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de betrokkene in hoofdzaak op kosten van de verzekerde of de gepensioneerde wordt onderhouden;

t)

"tijdvakken van werkzaamheden in loondienst" en "tijdvakken van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden": de tijdvakken die als zodanig worden omschreven of aangemerkt uit hoofde van de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, alsmede alle met die tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij door die wetgeving als gelijkgesteld met tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of met tijdvakken van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden zijn erkend;

u)

"tijdvakken van verzekering": de tijdvakken van premie- of bijdragebetaling, van werkzaamheden in loondienst of van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden, die als tijdvakken van verzekering worden omschreven of aangemerkt uit hoofde van de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld, alsmede alle met die tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij door die wetgeving als gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering zijn erkend;

v)

"tijdvakken van wonen": de tijdvakken die als zodanig worden omschreven of aangemerkt uit hoofde van de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld;

w)

"pensioen" deze term omvat tevens renten, als afkoopsom uitgekeerde bedragen die in de plaats daarvan kunnen treden en terugstortingen van premies of bijdragen, alsmede, met inachtneming van de bepalingen van titel III, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen;

x)

"uitkeringen bij vervroegde uittreding": alle uitkeringen, met uitzondering van werkloosheidsuitkeringen en vervroegde oudersdomsuitkeringen, die vanaf een bepaalde leeftijd worden verstrekt aan een werknemer die zijn beroepsactiviteiten heeft verminderd, beëindigd of geschorst, tot de leeftijd waarop hij recht heeft op een ouderdomspensioen of een vervroegd ouderdomspensioen, en waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat de rechthebbende zich ter beschikking stelt van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de bevoegde staat; "vervroegde ouderdomsuitkering": een uitkering die wordt verstrekt voordat de leeftijd is bereikt die normaliter geldt voor het recht op pensioen en die bij het bereiken van die leeftijd wordt doorbetaald of door een andere ouderdomsuitkering wordt vervangen;

y)

"vluchteling": de betekenis die daaraan wordt toegekend in artikel 1 van het op 28 juli 1951 te Genève ondertekende Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

z)

"zetel of domicilie": de statutaire zetel of domicilie waar de voornaamste beslissingen betreffende de onderneming worden genomen en waar de centrale bestuurstaken ervan worden uitgeoefend;

aa)

"woonplaats": de plaats waar een persoon pleegt te wonen;

bb)

"bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties": niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die:

i)

bedoeld zijn:

A)

voor de aanvullende, vervangende of bijkomende dekking van de risico's in de in artikel SSC.3, lid 1, vermelde takken van de sociale zekerheid en om de betrokken personen een minimum voor levensonderhoud te garanderen in verhouding tot de economische en sociale situatie van de betrokken staat; of

B)

om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden, die nauw aansluit bij hun sociale omstandigheden in de betrokken staat, en

ii)

uitsluitend worden gefinancierd door de verplichte belastingen ter dekking van de algemene openbare uitgaven en waarvoor de voorwaarden voor de toekenning en berekening niet afhankelijk zijn van de betaling van enige premie of bijdrage door de begunstigde. Prestaties ter aanvulling van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties mogen evenwel niet alleen om die reden als op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties worden beschouwd;

cc)

"bijzonder stelsel voor ambtenaren": elk stelsel van sociale zekerheid dat verschilt van het algemeen stelsel van sociale zekerheid dat van toepassing is op werknemers in de betreffende staat en waaraan alle ambtenaren of bepaalde categorieën van ambtenaren rechtstreeks onderworpen zijn;

dd)

"staatloze": de betekenis die daaraan wordt toegekend in artikel 1 van het op 28 september 1954 te New York ondertekende Verdrag betreffende de status van staatlozen;

ee)

"verblijfplaats": de tijdelijke verblijfplaats.

Artikel SSC.2

Personele werkingssfeer

Dit protocol is van toepassing op personen, met inbegrip van staatlozen en vluchtelingen, op wie de wetgeving van een of meer staten van toepassing is of geweest is, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden.

Artikel SSC.3

Materiële werkingssfeer

1.

Dit protocol is van toepassing op de volgende takken van de sociale zekerheid:

a)

prestaties bij ziekte;

b)

moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen;

c)

uitkeringen bij invaliditeit;

d)

uitkeringen bij ouderdom;

e)

uitkeringen aan nabestaanden;

f)

prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

g)

uitkeringen bij overlijden;

h)

uitkeringen bij werkloosheid;

i)

uitkeringen bij vervroegde uittreding.

2.

Tenzij in bijlage SSC-6 anders is bepaald, is dit protocol van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels voor sociale zekerheid, al dan niet op premie- of bijdragebetaling berustend, alsmede op de stelsels betreffende de verplichtingen van een werkgever of een reder.

3.

Titel III laat de wettelijke voorschriften van een staat met betrekking tot de verplichtingen van reders echter onverlet.

4.

Dit protocol is niet van toepassing op:

a)

bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die worden vermeld in bijlage SSC-1, deel 1;

b)

sociale en medische bijstand;

c)

prestaties in verband waarmee een staat de aansprakelijkheid voor aan personen toegebrachte schade op zich neemt en voorziet in schadeloosstelling, zoals voor slachtoffers van oorlogshandelingen en militair optreden of de gevolgen daarvan; slachtoffers van criminaliteit, moord of terreurdaden; slachtoffers van schade die hun door overheidsdienaren in functie werd toegebracht; of slachtoffers die om politieke of religieuze redenen of vanwege van hun afstamming nadeel werd berokkend;

d)

prestaties bij langdurige zorg die worden vermeld in bijlage SSC-1, deel 2;

e)

diensten voor begeleide voortplanting;

f)

betalingen die verband houden met een in lid 1 vermelde tak van de sociale zekerheid en die:

i)

worden betaald om de kosten voor verwarming bij koud weer te dekken; en

ii)

worden vermeld in bijlage SSC-1, deel 3;

g)

gezinsbijslagen.

Artikel SSC.4

Non-discriminatie tussen de lidstaten

1.

De in dit protocol vastgestelde regelingen voor de coördinatie van de sociale zekerheid zijn gebaseerd op het beginsel van non-discriminatie tussen de lidstaten.

2.

Dit artikel laat regelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland betreffende het gemeenschappelijk reisgebied onverlet.

Artikel SSC.5

Gelijke behandeling

1.

Tenzij in dit protocol anders is bepaald, hebben personen op wie dit protocol van toepassing is, met betrekking tot de onder artikel SSC.3, lid 1, vallende takken van de sociale zekerheid, de rechten en verplichtingen uit hoofde van de wetgeving van elke staat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat.

2.

Deze bepaling is niet van toepassing op de in artikel SSC.3, lid 4, bedoelde aangelegenheden.

Artikel SSC.6

Gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen

Tenzij in dit protocol anders is bepaald, waarborgen de staten de toepassing van het beginsel van gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen op de volgende wijze:

a)

indien de wetgeving van de bevoegde staat bepaalde rechtsgevolgen toekent aan socialezekerheidsprestaties of andere inkomsten, zijn de betreffende bepalingen van die wetgeving ook van toepassing op gelijkgestelde prestaties die uit hoofde van de wetgeving van een andere staat toegekend zijn alsmede op de inkomsten die in een andere staat verworven zijn;

b)

indien de wetgeving van de bevoegde staat rechtsgevolgen toekent aan bepaalde feiten of gebeurtenissen, houdt die staat rekening met soortgelijke feiten of gebeurtenissen die zich in een andere staat hebben voorgedaan, alsof zij zich op het eigen grondgebied hadden voorgedaan.

Artikel SSC.7

Samentelling van tijdvakken

Tenzij in dit protocol anders is bepaald, houdt het bevoegde orgaan van een staat, voor zover nodig, rekening met de uit hoofde van de wetgeving van een andere staat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, alsof die tijdvakken uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, wanneer zijn wetgeving de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen als voorwaarde stelt voor:

a)

het verkrijgen, het behoud, de duur of het herstel van het recht op prestaties,

b)

de toepassing van wetgeving, of

c)

de toegang tot of de ontheffing van de verplichte, vrijwillig voortgezette of vrijwillige verzekering.

Artikel SSC.8:

Opheffing van de regels inzake de woonplaats

De staten waarborgen de toepassing van het beginsel van de exporteerbaarheid van uitkeringen overeenkomstig de punten a) en b).

a)

Uitkeringen die verschuldigd zijn uit hoofde van de wetgeving van een staat of uit hoofde van dit protocol, kunnen niet worden verlaagd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere staat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat die uitkering verschuldigd is.

b)

Punt a) is niet van toepassing op de uitkeringen die vallen onder artikel SSC.3, lid 1, punten c) en h).

Artikel SSC.9

Voorkoming van samenloop van prestaties

Tenzij anders is bepaald, kan krachtens dit protocol geen recht worden verkregen of behouden op verscheidene prestaties van dezelfde aard die betrekking hebben op eenzelfde tijdvak van verplichte verzekering.

TITEL II

VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING

Artikel SSC.10

Algemene regels

1.

Personen op wie dit protocol van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één staat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.

2.

Voor de toepassing van deze titel worden personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheden verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, bij ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.

3.

Met inachtneming van de artikelen SSC.11, SSC.12 en SSC.13:

a)

geldt voor personen die werkzaamheden, al dan niet in loondienst, verrichten in een staat, de wetgeving van die staat;

b)

geldt voor ambtenaren de wetgeving van de staat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;

c)

geldt voor alle personen op wie de punten a) en b) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de staat van hun woonplaats, onverminderd andere bepalingen van dit protocol die hun prestaties garanderen uit hoofde van de wetgeving van een of meer andere staten.

4.

Voor de toepassing van deze titel worden al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden die normaliter plaatsvinden aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een staat vaart, beschouwd als werkzaamheden die worden verricht in die staat. Niettemin geldt voor personen die werkzaamheden in loondienst verrichten aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een staat vaart en voor die werkzaamheden worden betaald door een onderneming of een persoon die zijn zetel of domicilie in een andere staat heeft, de wetgeving van laatstgenoemde staat, indien hij zijn woonplaats in die staat heeft. De onderneming of de persoon die het loon betaalt, wordt voor de toepassing van genoemde wetgeving als werkgever aangemerkt.

5.

Werkzaamheden van een lid van het cockpit- of het cabinepersoneel dat met betrekking tot luchtpassagiers of luchtvrachtvervoer diensten verricht, worden beschouwd als werkzaamheden die worden verricht in de staat waar het lid zijn thuisbasis heeft.

Artikel SSC.11

Gedetacheerde werkenden

1.

In afwijking van artikel SSC.10, lid 3, en als overgangsmaatregel ten opzichte van de situatie die voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst bestond, zijn tussen de in bijlage SSC-8, categorie A, vermelde lidstaten en het Verenigd Koninkrijk de volgende regels van toepassing wat de toepasselijke wetgeving betreft:

a)

een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht in een staat voor rekening van een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door die werkgever wordt uitgezonden om voor zijn rekening werkzaamheden in een andere staat te verrichten, blijft onderworpen aan de wetgeving van de eerstbedoelde staat, mits:

i)

de duur van die werkzaamheden niet meer dan 24 maanden bedraagt, en

ii)

de betrokkene niet wordt uitgezonden om een andere gedetacheerde werkende te vervangen.

b)

op een persoon die in een staat normaliter werkzaamheden anders dan in loondienst verricht en werkzaamheden van gelijke aard in een andere staat gaat verrichten, blijft de wetgeving van eerstbedoelde staat van toepassing, mits de te verwachten duur van die werkzaamheden niet meer dan 24 maanden bedraagt.

2.

Uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst deelt de Unie het Verenigd Koninkrijk mee onder welke van de volgende categorieën elke lidstaat valt:

a)

Categorie A: de lidstaat heeft de Unie meegedeeld te willen afwijken van artikel SSC.10 overeenkomstig dit artikel;

b)

Categorie B: de lidstaat heeft de Unie meegedeeld niet te willen afwijken van artikel SSC.10; of

c)

Categorie C: de lidstaat heeft niet meegedeeld of hij wil afwijken van artikel SSC.10.

3.

Het in lid 2 genoemde document vormt de inhoud van bijlage SSC-8 op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

4.

Voor lidstaten die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in categorie A zijn ingedeeld, zijn lid 1, punten a) en b), van toepassing.

5.

Voor lidstaten die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in categorie C zijn ingedeeld, zijn lid 1, punten a) en b), van toepassing alsof die lidstaat in categorie A is ingedeeld, gedurende een maand na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid verplaatst een lidstaat van categorie C naar categorie A indien de Unie het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid meedeelt dat die lidstaat dat wenst.

6.

Een maand na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst houden de categorieën B en C op te bestaan. De Partijen maken zo spoedig mogelijk daarna een bijgewerkte bijlage SSC-8 bekend. Voor de toepassing van lid 1 wordt bijlage SSC-8 vanaf de datum van die bekendmaking geacht alleen lidstaten van categorie A te bevatten.

7.

Indien een persoon in een situatie verkeert als bedoeld in lid 1 met betrekking tot een lidstaat van categorie C, voordat een bijgewerkte bijlage SSC-8 is bekendgemaakt overeenkomstig lid 6, blijft lid 1 van toepassing voor die persoon voor de duur van diens activiteiten uit hoofde van lid 1.

8.

De Unie stelt het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid ervan in kennis indien een lidstaat wenst te worden geschrapt uit categorie A van bijlage SSC-8, en het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid schrapt die lidstaat op verzoek van de Unie uit categorie A van bijlage SSC-8. De Partijen maken een bijgewerkte bijlage SSC-8 bekend, die van toepassing is met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de ontvangst van het verzoek door het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid.

9.

Indien een persoon in een situatie verkeert als bedoeld in lid 1 voordat een bijgewerkte bijlage SSC-8 is bekendgemaakt overeenkomstig lid 8, blijft lid 1 van toepassing voor die persoon voor de duur van diens activiteiten uit hoofde van lid 1.

Artikel SSC.12

Verrichten van werkzaamheden in twee of meer staten

1.

Een persoon die normaliter werkzaamheden in loondienst verricht in een of meer lidstaten en in het Verenigd Koninkrijk, is onderworpen aan:

a)

de wetgeving van de staat waar hij woont, indien die persoon aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht; of

b)

indien die persoon niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de staat waar hij woont:

i)

de wetgeving van de staat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien de persoon in dienst is van één onderneming of werkgever; of

ii)

de wetgeving van de staat waar de zetel of het domicilie van de ondernemingen of de werkgevers zich bevinden, indien de persoon in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie in slechts één staat hebben; of

iii)

de wetgeving van de staat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, niet zijnde de staat waar de persoon woont, indien de persoon in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie hebben in een lidstaat en in het Verenigd Koninkrijk, waarvan één de staat is waar de persoon woont; of

iv)

de wetgeving van de staat waar de persoon woont, indien die in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers, waarvan ten minste twee hun zetel of domicilie in verschillende staten hebben, niet zijnde de staat waar de persoon woont.

2.

Een persoon die normaliter werkzaamheden anders dan in loondienst verricht in een of meer lidstaten en in het Verenigd Koninkrijk, is onderworpen aan:

a)

de wetgeving van de staat waar hij woont, indien die persoon aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht; of

b)

de wetgeving van de staat waar zich het centrum van belangen van zijn werkzaamheden bevindt, indien de persoon niet woont in een van de staten waar hij een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht.

3.

Op een persoon die normaliter in twee of meer staten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst verricht, is de wetgeving van toepassing van de staat waar die persoon werkzaamheden in loondienst verricht of, indien de persoon dergelijke werkzaamheden verricht in twee of meer staten, de overeenkomstig lid 1 vastgestelde wetgeving.

4.

Op een persoon die werkzaam is als ambtenaar in een staat en al dan niet in loondienst werkzaamheden verricht in een of meer andere staten is de wetgeving van toepassing van de staat waaronder de dienst ressorteert waarbij hij werkzaam is.

5.

Op een persoon die normaliter in twee of meer lidstaten (en niet in het Verenigd Koninkrijk) werkzaamheden in loondienst verricht, is de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing indien de persoon geen substantieel gedeelte van die werkzaamheden verricht in de staat waar hij woont en de persoon:

a)

in dienst is van een of meer ondernemingen of werkgevers die alle hun zetel of domicilie in het Verenigd Koninkrijk hebben;

b)

in een lidstaat woont en in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers die alle hun zetel of domicilie hebben in het Verenigd Koninkrijk en in de lidstaat waar hij woont;

c)

in het Verenigd Koninkrijk woont en in dienst is van twee of meer ondernemingen of werkgevers waarvan er ten minste twee hun zetel of domicilie in verschillende lidstaten hebben; of

d)

in het Verenigd Koninkrijk woont en in dienst is van een of meer ondernemingen of werkgevers, waarvan er geen een zetel of domicilie in een andere staat heeft.

6.

Op een persoon die normaliter in twee of meer lidstaten (en niet in het Verenigd Koninkrijk) werkzaamheden anders dan in loondienst verricht, doch geen substantieel gedeelte van die werkzaamheden verricht in de staat waar hij woont, is de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing indien het centrum van belangen van zijn werkzaamheden zich in het Verenigd Koninkrijk bevindt.

7.

Lid 6 is niet van toepassing op een persoon die normaliter in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst verricht.

8.

De in de leden 1 tot en met 6 bedoelde personen worden voor de toepassing van de overeenkomstig deze bepalingen vastgestelde wetgeving beschouwd alsof zij al hun werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst volledig verrichtten in de betrokken staat en daar al hun inkomsten verkregen.

Artikel SSC.13

Vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

1.

De artikelen SSC.10, SSC.11 en SSC.12 zijn niet van toepassing op de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering, tenzij voor één van de in artikel SSC.3 bedoelde takken van sociale zekerheid in een staat slechts een stelsel van vrijwillige verzekering bestaat.

2.

Wanneer de betrokkene krachtens de wetgeving van een staat in die staat verplicht verzekerd is, kan hij in een andere staat niet deelnemen aan een stelsel van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering. In alle overige gevallen waar voor een bepaalde tak van de sociale zekerheid de keuze bestaat tussen verschillende stelsels van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, wordt de betrokkene alleen toegelaten tot het stelsel dat hij heeft gekozen.

3.

Wat uitkeringen bij invaliditeit, bij ouderdom of aan nabestaanden betreft, kan de betrokkene evenwel worden toegelaten tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering van een staat, zelfs indien de persoon verplicht verzekerd is krachtens de wetgeving van een andere staat, voor zover hij op een bepaald ogenblik tijdens zijn loopbaan onderworpen is geweest aan de wetgeving van de eerstbedoelde staat op grond van of ten gevolge van een al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheid, wanneer die gelijktijdige aansluiting uit hoofde van de wetgeving van de eerste staat uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt toegelaten.

4.

Indien op grond van de wetgeving van een staat de toegang tot een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk is van het wonen in die staat of van eerdere al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden, is artikel SSC.6, punt b), uitsluitend van toepassing op personen die op enig moment in het verleden onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van die staat omdat zij daar, al dan niet in loondienst, werkzaamheden hebben verricht.

Artikel SSC.14

Verplichtingen van de werkgever

1.

Een werkgever die zijn zetel of domicilie buiten de bevoegde staat heeft, komt alle verplichtingen na waarin de op zijn werknemers toepasselijke wetgeving voorziet, met name de verplichting tot het betalen van de in die wetgeving bedoelde premies en bijdragen, alsof hij zijn zetel of domicilie in de bevoegde staat zou hebben.

2.

Een werkgever die geen domicilie heeft in de staat waarvan de wetgeving van toepassing is en een werknemer kunnen overeenkomen dat de werknemer de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen voor rekening van die laatste nakomt, zonder afbreuk te doen aan de onderliggende verplichtingen van de werkgever. De werkgever brengt een dergelijke regeling ter kennis van het bevoegde orgaan van die staat.

TITEL III

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN UITKERINGEN

HOOFDSTUK 1

PRESTATIES BIJ ZIEKTE, EN MOEDERSCHAPS- EN DAARMEE GELIJKGESTELDE VADERSCHAPSUITKERINGEN

AFDELING 1

VERZEKERDEN EN HUN GEZINSLEDEN, MET UITZONDERING VAN PENSIOENGERECHTIGDEN EN HUN GEZINSLEDEN

Artikel SSC.15

Woonplaats in een andere staat dan de bevoegde staat

Een verzekerde en zijn gezinsleden die in een andere staat dan de bevoegde staat wonen, hebben in de staat van hun woonplaats recht op verstrekkingen die voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend door het orgaan van de woonplaats, volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkenen uit hoofde van die wetgeving verzekerd waren.

Artikel SSC.16

Verblijf in de bevoegde staat terwijl de woonplaats in een andere staat ligt — Bijzondere regels voor gezinsleden van grensarbeiders

1.

Tenzij in lid 2 anders is bepaald, hebben de in artikel SSC.15 bedoelde verzekerden en hun gezinsleden tevens recht op verstrekkingen tijdens een verblijf in de bevoegde staat. De verstrekkingen worden verleend door en voor rekening van het bevoegde orgaan, volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkenen in die staat wonen.

2.

De gezinsleden van een grensarbeider hebben tijdens hun verblijf in de bevoegde staat recht op verstrekkingen.

Wanneer de bevoegde staat wordt vermeld in bijlage SSC-2, hebben de gezinsleden van een grensarbeider die in dezelfde staat als de grensarbeider wonen, echter alleen recht op verstrekkingen in de bevoegde staat onder de in artikel SSC.17, lid 1, vastgestelde voorwaarden

Artikel SSC.17

Verblijf buiten de bevoegde staat

1.

Tenzij in lid 2 anders is bepaald, hebben een verzekerde en zijn gezinsleden die in een andere staat dan de bevoegde staat verblijven, recht op verstrekkingen die voor rekening van het bevoegde orgaan worden verstrekt door het orgaan van de verblijfplaats volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkenen uit hoofde van die wetgeving verzekerd waren, indien:

a)

de verstrekkingen volgens de verlener van die verstrekkingen in de loop van het verblijf medisch noodzakelijk worden, met inachtneming van de aard van de verstrekkingen en de verwachte duur van het verblijf;

b)

de betrokkene niet naar die staat is gereisd met het oogmerk de verstrekkingen te ontvangen, tenzij de betrokkene een passagier of een bemanningslid is van een schip of luchtvaartuig dat naar die staat reist en de verstrekkingen tijdens de reis of vlucht medisch noodzakelijk zijn geworden; en

c)

er een geldig document waaraan rechten kunnen worden ontleend, wordt overgelegd overeenkomstig artikel SSCI.22, lid 1, van bijlage SSC-7.

2.

Aanhangsel SSCI-2 van bijlage SSC-7 bevat een lijst van de verstrekkingen die om praktische redenen tijdens een verblijf in een andere staat worden verleend op voorwaarde dat dat vooraf is overeengekomen tussen de betrokkene en het orgaan dat de zorg verstrekt.

Artikel SSC.18

Reizen met het oogmerk verstrekkingen te ontvangen – Toestemming om een passende behandeling buiten de staat van de woonplaats te ondergaan

1.

Tenzij in dit protocol anders is bepaald, moet een verzekerde die naar een andere staat reist met het oogmerk gedurende zijn verblijf verstrekkingen te ontvangen, daarvoor toestemming van het bevoegde orgaan vragen.

2.

Een verzekerde die van het bevoegde orgaan toestemming heeft gekregen om zich naar een andere staat te begeven met het oogmerk om daar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, heeft recht op verstrekkingen die voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend door het orgaan van de verblijfplaats, volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij uit hoofde van die wetgeving verzekerd was. De toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling behoort tot de prestaties waarin de wetgeving van de staat waar de betrokkene woont, voorziet, en die behandeling hem, gelet op diens gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, in laatstbedoelde staat niet kan worden gegeven binnen een termijn die medisch verantwoord is.

3.

De leden 1 en 2 zijn mutatis mutandis van toepassing op de gezinsleden van een verzekerde.

4.

Indien de gezinsleden van een verzekerde in een andere staat wonen dan de staat waar de verzekerde woont, en die andere staat heeft gekozen voor vergoeding op basis van vaste bedragen, worden de kosten van de in lid 2 bedoelde verstrekkingen gedragen door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden. In dat geval wordt voor de toepassing van lid 1 het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden als het bevoegde orgaan beschouwd.

Artikel SSC.19

Uitkeringen

1.

Een verzekerde en zijn gezinsleden die in een andere staat dan de bevoegde staat wonen of verblijven, hebben recht op uitkeringen van het bevoegde orgaan overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving. In overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen die uitkeringen echter door het orgaan van de woon- of verblijfplaats voor rekening van het bevoegde orgaan worden verstrekt volgens de wetgeving van de bevoegde staat.

2.

Het bevoegde orgaan van een staat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen gemiddelde inkomsten dan wel een gemiddelde premie of bijdrage als grondslag wordt genomen, stelt die gemiddelde inkomsten of die gemiddelde premie of bijdrage uitsluitend vast op basis van de inkomsten die genoten zijn of de premies of bijdragen die zijn toegepast gedurende de uit hoofde van bedoelde wetgeving vervulde tijdvakken.

3.

Het bevoegde orgaan van een staat waarvan de wetgeving bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van vaste inkomsten, houdt uitsluitend rekening met die vaste inkomsten of waar passend met het gemiddelde van de vaste inkomsten die betrekking hebben op de uit hoofde van bedoelde wetgeving vervulde tijdvakken.

4.

De leden 2 en 3 zijn mutatis mutandis van toepassing in de gevallen waarin er in de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving een bepaalde referentieperiode is vastgesteld en die periode in het betrokken geval volledig of gedeeltelijk overeenstemt met de tijdvakken welke de betrokkene uit hoofde van de wetgeving van een of meer andere staten heeft vervuld.

Artikel SSC.20

Aanvragers van pensioenen

1.

Een verzekerde die wegens het indienen van een pensioenaanvraag of tijdens de behandeling daarvan niet langer recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van de laatstelijk bevoegde staat, blijft het recht op verstrekkingen behouden uit hoofde van de wetgeving van de staat waar de betrokkene woont, indien de aanvrager van het pensioen wat betreft verzekering voldoet aan de voorwaarden in de wetgeving van de in lid 2 bedoelde staat. Het recht op verstrekkingen in de staat van de woonplaats geldt tevens voor de gezinsleden van de pensioenaanvrager.

2.

De kosten voor verstrekkingen zijn voor rekening van het orgaan van de staat die uit hoofde van de artikelen SSC.21 tot en met SSC.23 in geval van toekenning van het pensioen bevoegd zou worden.

AFDELING 2

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR PENSIOENGERECHTIGDEN EN HUN GEZINSLEDEN

Artikel SSC.21

Recht op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van de staat van de woonplaats

Een persoon die een pensioen of pensioenen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van twee of meer staten, waaronder de wetgeving van de staat waar de persoon woont, en die recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving in de staat van de woonplaats, ontvangt net als zijn gezinsleden die verstrekkingen van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dat orgaan alsof de persoon een pensioengerechtigde is aan wie alleen pensioen verschuldigd is uit hoofde van de wetgeving van de staat van de woonplaats.

Artikel SSC.22

Geen recht op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van de staat van de woonplaats

1.

Een persoon die:

a)

in een staat woont;

b)

een pensioen of pensioenen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een of meer staten; en

c)

geen recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van de staat waar hij woont,

ontvangt desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voor zover de pensioengerechtigde hierop recht zou hebben uit hoofde van de wetgeving van de voor zijn pensioen bevoegde staat of van minstens een van de bevoegde staten, indien hij in die staat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verleend door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van die staat.

2.

In de gevallen als bedoeld in lid 1 wordt overeenkomstig de volgende regels bepaald welk orgaan de kosten voor verstrekkingen voor zijn rekening neemt:

a)

ingeval de pensioengerechtigde wordt behandeld alsof hij recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van één staat, neemt het bevoegde orgaan van die staat de kosten van die verstrekkingen voor zijn rekening;

b)

ingeval de pensioengerechtigde wordt behandeld alsof hij recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van twee of meer staten, neemt het bevoegde orgaan van de staat aan de wetgeving waarvan de betrokkene het langst onderworpen is geweest de kosten van die verstrekkingen voor zijn rekening;

c)

indien de toepassing van de in punt b) vastgestelde regel ertoe zou leiden dat verscheidene organen de kosten van die verstrekkingen voor hun rekening dienen te nemen, dan komen de kosten voor rekening van het bevoegde orgaan van de staat aan de wetgeving waarvan de pensioengerechtigde laatstelijk onderworpen is geweest.

Artikel SSC.23

Pensioenen uit hoofde van de wetgeving van een of meer andere staten dan de staat van de woonplaats in gevallen waarin er een recht op verstrekkingen bestaat in een andere staat dan de staat van de woonplaats

Ingeval een persoon die uit hoofde van de wetgeving van een of meer staten een pensioen of pensioenen ontvangt, in een staat woont waarvan de wetgeving voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake verzekering of inzake het al dan niet in loondienst verrichten van werkzaamheden, en die persoon geen pensioen ontvangt van de staat waar hij woont, komen de kosten voor verstrekkingen voor de betrokkene en zijn gezinsleden voor rekening van het overeenkomstig artikel SSC.22, lid 2, aangewezen orgaan van een van de staten die bevoegd zijn voor de pensioenen van die persoon, voor zover die persoon en zijn gezinsleden recht zouden hebben op die verstrekkingen indien zij in die staat zouden wonen.

Artikel SSC.24

Gezinsleden die in een andere staat wonen dan die waar de pensioengerechtigde woont

Indien een persoon:

a)

een pensioen of pensioenen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een of meer staten; en

b)

in een andere staat woont dan die waar zijn gezinsleden wonen,

hebben die gezinsleden recht op verstrekkingen van het orgaan van hun woonplaats, overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving, voor zover de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van een staat. De kosten zijn voor rekening van het bevoegde orgaan dat verantwoordelijk is voor de aan de pensioengerechtigde in de staat van zijn woonplaats verleende verstrekkingen.

Artikel SSC.25

Verblijf van de pensioengerechtigde of zijn gezinsleden in een andere staat dan de staat van woonplaats — Verblijf in de bevoegde staat — Toestemming voor een passende behandeling buiten de staat van woonplaats

1.

Artikel SSC.17 is mutatis mutandis van toepassing op:

a)

een persoon die een pensioen of pensioenen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een of meer staten en die recht heeft op verstrekkingen uit hoofde van de wetgeving van een van de staten die die persoon zijn pensioen of pensioenen verstrekken;

b)

zijn gezinsleden,

wanneer zij verblijven in een andere staat dan die waar zij wonen.

2.

Artikel SSC.16, lid 1, is mutatis mutandis van toepassing op de in lid 1 genoemde personen wanneer zij verblijven in de staat waar zich het bevoegde orgaan bevindt dat verantwoordelijk is voor de kosten van de aan de pensioengerechtigde in de staat van zijn woonplaats verleende verstrekkingen, en genoemde staat hiervoor heeft gekozen en is vermeld in de lijst in bijlage SSC-3.

3.

Artikel SSC.18 is mutatis mutandis van toepassing op een pensioengerechtigde of diens gezinsleden wanneer zij verblijven in een andere staat dan die waar zij wonen, met het oogmerk om in die staat een voor hun gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan.

4.

Tenzij in lid 5 anders is bepaald, zijn de kosten van de verstrekkingen overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 voor rekening van het bevoegde orgaan dat verantwoordelijk is voor de kosten van de aan de pensioengerechtigde in de staat van zijn woonplaats verleende verstrekkingen.

5.

De kosten van de in lid 3 bedoelde verstrekkingen zijn voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de pensioengerechtigde of zijn gezinsleden, indien die personen wonen in een staat die heeft gekozen voor vergoeding op basis van vaste bedragen. In die gevallen wordt voor de toepassing van lid 3 het orgaan van de woonplaats van de pensioengerechtigde of van zijn gezinsleden als het bevoegde orgaan beschouwd.

Artikel SSC.26

Uitkeringen voor pensioengerechtigden

1.

Uitkeringen worden aan een persoon die een pensioen uit hoofde van de wetgeving van één of meer staten ontvangt, uitbetaald door het bevoegde orgaan van de staat waar zich het bevoegde orgaan bevindt dat verantwoordelijk is voor de kosten van verstrekkingen die aan de pensioengerechtigde in de staat van zijn woonplaats worden verleend. Artikel SSC.19 is mutatis mutandis van toepassing.

2.

Lid 1 is ook van toepassing op de gezinsleden van een pensioengerechtigde.

Artikel SSC.27

Premies en bijdragen ten laste van pensioengerechtigden

1.

Het orgaan van een staat dat uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving belast is met het inhouden van de premies of bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, kan slechts die premies of bijdragen, welke worden berekend overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving, heffen en innen voor zover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend op grond van de artikelen SSC.21 tot en met SSC.24 worden gedragen door een orgaan van die staat.

2.

Wanneer een pensioengerechtigde, in de in artikel SSC.23 bedoelde gevallen, uit hoofde van de wetgeving van de staat waar hij woont, premies of bijdragen, of soortgelijke inhoudingen verschuldigd is voor het verkrijgen van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, zijn die niet invorderbaar krachtens zijn woonplaats aldaar.

AFDELING 3

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel SSC.28

Algemene bepalingen

De artikelen SSC.21 tot en met SSC.27 zijn niet van toepassing op een pensioengerechtigde of diens gezinsleden die uit hoofde van de wetgeving van een staat wegens het verrichten van werkzaamheden al dan niet in loondienst recht hebben op prestaties. In dergelijke gevallen wordt de betrokkene voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld overeenkomstig de artikelen SSC.15 tot en met SSC.19.

Artikel SSC.29

Prioriteitsbepaling — Bijzondere voorschriften voor het recht van gezinsleden op prestaties in de staat van de woonplaats

1.

Tenzij in de leden 2 en 3 anders is bepaald, heeft, wanneer een gezinslid een zelfstandig recht op verstrekkingen heeft op basis van de wetgeving van een staat of op basis van dit hoofdstuk, dat recht voorrang boven een afgeleid recht op verstrekkingen voor gezinsleden.

2.

Tenzij in lid 3 anders is bepaald, heeft, wanneer het zelfstandige recht in de staat van de woonplaats rechtstreeks en alleen berust op het feit dat de betrokkene in die staat woont, een afgeleid recht op verstrekkingen voorrang boven het zelfstandige recht.

3.

Niettegenstaande de leden 1 en 2 worden verstrekkingen aan de gezinsleden van een verzekerde verleend voor rekening van het bevoegde orgaan in de staat waar zij wonen, wanneer:

a)

die gezinsleden wonen in een staat waarvan de wetgeving voor het recht op verstrekkingen geen voorwaarden stelt inzake verzekering of het verrichten van werkzaamheden al dan niet in loondienst, en

b)

de echtgenoot of degene die voor de kinderen van de verzekerde zorgt, werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in die staat dan wel uit die staat een pensioen ontvangt op basis van het verrichten van werkzaamheden al dan niet in loondienst.

Artikel SSC.30

Vergoedingen tussen organen onderling

1.

De uit hoofde van dit hoofdstuk door het orgaan van een staat voor rekening van het orgaan van een andere staat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed.

2.

De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en uitbetaald op de wijze die is geregeld in bijlage SSC-7, hetzij op basis van documenten betreffende de werkelijk gemaakte kosten, of op basis van vaste bedragen voor staten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van werkelijk gemaakte kosten niet passend is.

3.

De staten of de bevoegde autoriteiten van die staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

HOOFDSTUK 2

PRESTATIES BIJ ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN

Artikel SSC.31

Recht op verstrekkingen en uitkeringen

1.

Onverminderd gunstiger bepalingen in lid 2 en lid 3 van dit artikel zijn artikel SSC.15, artikel SSC.16, lid 1, artikel SSC.17, lid 1, en artikel SSC.18, lid 1, tevens van toepassing op prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten.

2.

Een persoon die door een arbeidsongeval of beroepsziekte is getroffen en die in een andere staat dan de bevoegde staat woont of verblijft, heeft recht op bijzondere verstrekkingen overeenkomstig het stelsel voor arbeidsongevallen en beroepsziekten, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de betrokkene uit hoofde van die wetgeving verzekerd was.

3.

Het bevoegde orgaan mag de in artikel SSC.18, lid 1, bedoelde toestemming niet weigeren aan een persoon die door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen is en die recht heeft op prestaties voor rekening van dat orgaan, wanneer de voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling hem, gelet op zijn gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop, niet binnen een medisch verantwoorde termijn kan worden gegeven in staat waar hij woont.

4.

Artikel SSC.19 is tevens van toepassing op prestaties die onder dit hoofdstuk vallen.

Artikel SSC.32

Kosten voor het vervoer

1.

Het bevoegde orgaan van een staat waarvan de wetgeving voorziet in het dragen van de kosten van het vervoer van een persoon die door een arbeidsongeval of een beroepsziekte is getroffen, naar zijn woonplaats of naar een ziekenhuis, neemt de kosten van het vervoer van die persoon naar een overeenkomstige plaats in de staat waar de betrokkene woont, voor zijn rekening, mits het orgaan vooraf toestemming tot dat vervoer heeft verleend, waarbij het naar behoren rekening houdt met de daarvoor geldende redenen. Ten aanzien van grensarbeiders is die toestemming niet vereist.

2.

Het bevoegde orgaan van een staat waarvan de wetgeving voorziet in het dragen van de kosten van het vervoer naar de begraafplaats van het stoffelijk overschot van een persoon die is overleden bij een arbeidsongeval, neemt de kosten van het vervoer naar een overeenkomstige plaats in de staat waar de persoon op het tijdstip van het ongeval woonde, voor zijn rekening volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving.

Artikel SSC.33

Prestaties wegens een beroepsziekte ontstaan door werkzaamheden in verschillende staten

Indien een persoon die door een beroepsziekte is getroffen, uit hoofde van de wetgeving van twee of meer staten zodanige werkzaamheden heeft verricht dat die ziekte daardoor kan zijn ontstaan, worden de prestaties waarop de betrokkene of diens nabestaanden aanspraak kunnen maken, uitsluitend toegekend uit hoofde van de wetgeving aan de voorwaarden waarvan de betrokkene laatstelijk heeft voldaan.

Artikel SSC.34

Verergering van een beroepsziekte

Ingeval een beroepsziekte waarvoor de getroffene uit hoofde van de wetgeving van een staat prestaties ontvangen heeft of ontvangt, verergert, zijn de volgende regels van toepassing:

a)

indien de betrokkene, sedert hij prestaties ontvangt, uit hoofde van de wetgeving van een andere staat geen werkzaamheden, al dan niet in loondienst, heeft verricht die de betreffende beroepsziekte kunnen veroorzaken of verergeren, neemt het bevoegde orgaan van de eerste staat de kosten van de prestaties voor zijn rekening uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de verergering;

b)

indien de betrokkene, sedert hij prestaties ontvangt, wel uit hoofde van de wetgeving van een andere staat dergelijke werkzaamheden heeft verricht, neemt het bevoegde orgaan van de eerste staat de kosten van de prestaties voor zijn rekening uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving, waarbij het geen rekening houdt met de verergering. Het bevoegde orgaan van de tweede staat kent de betrokkene een aanvulling toe, ter hoogte van het verschil tussen het bedrag van de prestaties die na de verergering verschuldigd zijn en het bedrag van de prestaties die vóór de verergering uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving verschuldigd zouden zijn geweest, indien de betreffende beroepsziekte zich uit hoofde van de wetgeving van die staat had voorgedaan;

c)

de wettelijke voorschriften van een staat inzake vermindering, schorsing of intrekking mogen niet worden toegepast ten aanzien van personen die prestaties ontvangen welke overeenkomstig punt b) door de organen van twee staten worden verstrekt.

Artikel SSC.35

Regels in verband met bijzonderheden van bepaalde wetgevingen

1.

Indien in de staat waar de betrokkene woont of verblijft, geen verzekering tegen arbeidsongevallen of beroepsziekten bestaat, of indien een dergelijke verzekering wel bestaat doch niet voorziet in een orgaan dat belast is met het verlenen van verstrekkingen, worden die verstrekkingen verleend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats dat met het verlenen van verstrekkingen in geval van ziekte belast is.

2.

Indien in de bevoegde staat geen verzekering bestaat tegen arbeidsongevallen of beroepsziekten, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende verstrekkingen niettemin van toepassing op een persoon die aanspraak kan maken op prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, uit hoofde van de wetgeving van die staat indien de betrokkene getroffen wordt door een arbeidsongeval of aan een beroepsziekte lijdt, terwijl hij in een andere staat woont of verblijft. De kosten worden gedragen door het orgaan dat bevoegd is voor de verstrekkingen, uit hoofde van de wetgeving van de bevoegde staat.

3.

Artikel SSC.6 is van toepassing op het bevoegde orgaan van een staat wat betreft de gelijkstelling van arbeidsongevallen of beroepsziekten die later uit hoofde van de wetgeving van een andere staat zijn ontstaan of geconstateerd bij de vaststelling van de mate van ongeschiktheid, het recht op prestaties of de hoogte daarvan, mits:

a)

er ten aanzien van een arbeidsongeval dat of een beroepsziekte die vroeger is ontstaan of geconstateerd geen vergoeding is toegekend uit hoofde van de wetgeving die het orgaan toepast, en

b)

er uit hoofde van de wetgeving van de andere staat waaronder het betrokken arbeidsongeval of de betrokken beroepsziekte is ontstaan of geconstateerd, geen vergoeding is toegekend ten aanzien van een arbeidsongeval dat of een beroepsziekte die later ontstaan of geconstateerd is.

Artikel SSC.36

Vergoedingen tussen organen onderling

1.

Artikel SSC.30 is ook van toepassing op prestaties die onder dit hoofdstuk vallen, wanneer vergoeding op basis van de werkelijke kosten geschiedt.

2.

De staten of de bevoegde autoriteiten van die staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

HOOFDSTUK 3

UITKERINGEN BIJ OVERLIJDEN

Artikel SSC.37

Recht op uitkeringen ingeval het overlijden in een andere staat dan de bevoegde staat plaatsvindt, of ingeval de rechthebbende in een andere staat dan de bevoegde staat woont

1.

Indien een verzekerde of een van diens gezinsleden op het grondgebied van een andere staat dan van de bevoegde staat overlijdt, wordt het overlijden geacht te hebben plaatsgevonden in de bevoegde staat.

2.

Het bevoegde orgaan is verplicht de uitkeringen bij overlijden welke uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving verschuldigd zijn, toe te kennen, zelfs indien de rechthebbende in een andere staat dan de bevoegde staat woont.

3.

De leden 1 en 2 zijn tevens van toepassing indien het overlijden het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

Artikel SSC.38

Verlenen van uitkeringen bij overlijden van een pensioengerechtigde

1.

Bij overlijden van een pensioengerechtigde die recht had op een pensioen uit hoofde van de wetgeving van één staat, of op pensioenen uit hoofde van de wetgeving van twee of meer staten, terwijl de pensioengerechtigde woonde in een andere staat dan die van het orgaan dat verantwoordelijk is voor de kosten van de uit hoofde van artikel SSC.22 en artikel SSC.23 verleende verstrekkingen, worden de uitkeringen bij overlijden die uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving verschuldigd zijn, voor rekening van dat orgaan verstrekt alsof de pensioengerechtigde op het tijdstip van overlijden woonde in de staat waar dat orgaan zich bevindt.

2.

Lid 1 is mutatis mutandis van toepassing op de gezinsleden van een pensioengerechtigde.

HOOFDSTUK 4

UITKERINGEN BIJ INVALIDITEIT

Artikel SSC.39

Berekening van uitkeringen bij invaliditeit

Onverminderd artikel SSC.7, is de bevoegde staat, wanneer het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen uit hoofde van de wetgeving van de uit hoofde van titel II van dit protocol bevoegde staat afhankelijk is van de duur van de tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, voor de berekening van het bedrag van de verschuldigde uitkering bij invaliditeit niet verplicht rekening te houden met dergelijke tijdvakken die uit hoofde van de wetgeving van een andere staat zijn vervuld.

Artikel SSC.40

Bijzondere bepalingen inzake samentelling van tijdvakken

Het bevoegde orgaan van een staat waarvan de wetgeving het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering of wonen, past indien nodig artikel SSC.46 mutatis mutandis toe.

Artikel SSC.41

Verergering van invaliditeit

Bij verergering van de invaliditeit van een persoon die overeenkomstig dit protocol uitkeringen uit hoofde van de wetgeving van een staat geniet, wordt de uitkering overeenkomstig dit hoofdstuk voortgezet, rekening houdende met de verergering van de invaliditeit.

Artikel SSC.42

Omzetting van uitkeringen bij invaliditeit in uitkeringen bij ouderdom

1.

Indien de wetgeving van de staat die de uitkering bij invaliditeit overeenkomstig dit protocol betaalt daarin voorziet, worden uitkeringen bij invaliditeit omgezet in uitkeringen bij ouderdom onder de voorwaarden van de wetgeving uit hoofde waarvan zij zijn toegekend en overeenkomstig hoofdstuk 5 van titel III.

2.

Indien een persoon die uitkeringen bij invaliditeit ontvangt, overeenkomstig artikel SSC.45 aanspraak kan maken op uitkeringen bij ouderdom uit hoofde van de wetgeving van een of meer andere staten, blijft elk orgaan dat uitkeringen bij invaliditeit verschuldigd is uit hoofde van de wetgeving van de staat, aan die persoon de uitkeringen bij invaliditeit verstrekken waarop de betrokkene uit hoofde van de door het betrokken orgaan toegepaste wetgeving recht heeft en wel tot het tijdstip waarop lid 1 door dat orgaan kan worden toegepast of, anders, zolang de betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor het ontvangen van die uitkeringen.

Artikel SSC.43

Bijzondere bepalingen voor ambtenaren

Artikel SSC.7, artikel SSC.39, artikel SSC.41, artikel SSC.42 en artikel SSC.55, leden 2 en 3, zijn mutatis mutandis van toepassing op personen die onderworpen zijn aan een bijzonder stelsel voor ambtenaren.

HOOFDSTUK 5

OUDERDOMS- EN NABESTAANDENPENSIOENEN

Artikel SSC.44

Inaanmerkingneming van tijdvakken voor kinderopvoeding

1.

Indien uit hoofde van de wetgeving van de staat die uit hoofde van titel II bevoegd is, geen tijdvak van kinderopvoeding in aanmerking wordt genomen, blijft het orgaan van de staat waarvan de wetgeving overeenkomstig titel II op de betrokkene van toepassing was omdat die, al dan niet in loondienst, werkzaam was op het tijdstip waarop uit hoofde van die wetgeving de inaanmerkingneming van het tijdvak van kinderopvoeding voor het kind in kwestie aanving, verantwoordelijk voor de inaanmerkingneming van dat tijdvak als tijdvak van kinderopvoeding uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de kinderopvoeding op het grondgebied van de desbetreffende staat had plaatsgevonden.

2.

Lid 1 geldt niet indien de wetgeving van een andere staat wegens een al dan niet in loondienst uitgeoefende werkzaamheid op de betrokkene van toepassing is of wordt.

Artikel SSC.45

Algemene bepalingen

1.

Alle bevoegde organen stellen het recht op uitkering vast uit hoofde van alle wetgevingen van de staten die op de betrokkene van toepassing zijn geweest, indien een daartoe strekkend verzoek is ingediend, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk verzoekt om uitstel van de toekenning van de uitkeringen bij ouderdom uit hoofde van de wetgeving van een of meer staten.

2.

Indien de betrokkene op een bepaald tijdstip niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden van alle wetgevingen van de staten die op hem van toepassing zijn geweest, houden de organen die de wetgeving toepassen aan de voorwaarden waarvan wel is voldaan, bij de berekening overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt a) of b), geen rekening met de tijdvakken die zijn vervuld uit hoofde van de wetgevingen aan de voorwaarden waarvan niet of niet meer wordt voldaan, als het rekening houden resulteert in een lager bedrag aan uitkering.

3.

Lid 2 is mutatis mutandis van toepassing indien de betrokkene uitdrukkelijk verzocht heeft om uitstel van de toekenning van een of meer ouderdomsuitkeringen.

4.

Een nieuwe berekening wordt ambtshalve uitgevoerd zodra aan de in de andere wetgevingen gestelde voorwaarden is voldaan of indien de betrokkene verzoekt om toekenning van een ouderdomsuitkering die overeenkomstig lid 1 is uitgesteld, tenzij met de tijdvakken die uit hoofde van andere wetgevingen zijn vervuld reeds rekening wordt gehouden krachtens lid 2 of lid 3.

Artikel SSC.46

Bijzondere bepalingen inzake samentelling van tijdvakken

1.

Indien de wetgeving van een staat de toekenning van bepaalde uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering uitsluitend zijn vervuld in specifieke al dan niet in loondienst of in een beroep verrichte werkzaamheden waarvoor een bijzonder stelsel geldt dat op personen wordt toegepast die al dan niet in loondienst die specifieke werkzaamheden verrichten, houdt het bevoegde orgaan van die staat alleen rekening met de tijdvakken die vervuld zijn uit hoofde van de wetgeving van een andere staat in het kader van een overeenkomstig stelsel of bij gebreke daarvan, in hetzelfde beroep of, waar passend, van dezelfde al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden.

Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voorwaarden om de betrokken uitkeringen volgens een bijzonder stelsel te ontvangen, worden die in aanmerking genomen bij de toekenning van de uitkeringen volgens het algemene stelsel of, bij gebreke daarvan, het stelsel dat, naar gelang van het geval, van toepassing is op arbeiders, respectievelijk bedienden, op voorwaarde dat de betrokkene aan een van die stelsels onderworpen is geweest.

2.

Tijdvakken van verzekering die zijn vervuld uit hoofde van een bijzonder stelsel van een staat, worden in aanmerking genomen bij de toekenning van uitkeringen uit hoofde van het algemene stelsel of, bij gebreke daarvan, het stelsel dat, naar gelang van het geval, van toepassing is op arbeiders respectievelijk bedienden van een andere staat, op voorwaarde dat de betrokkene bij een van die stelsels aangesloten is geweest, zelfs indien de betrokken tijdvakken in laatstgenoemde staat reeds uit hoofde van een bijzonder stelsel in aanmerking zijn genomen.

3.

Indien de wetgeving of een bijzondere regeling van een staat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene verzekerd is op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, wordt die voorwaarde geacht te zijn vervuld indien de betrokkene voorheen uit hoofde van de wetgeving of de bijzondere regeling van die staat verzekerd is geweest en, op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, voor hetzelfde risico uit hoofde van de wetgeving van een andere staat verzekerd is of, bij gebreke daarvan, indien voor hetzelfde risico uit hoofde van de wetgeving van een andere staat een uitkering is verschuldigd. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in de gevallen bedoeld in artikel SSC.52.

Artikel SSC.47

Toekenning van uitkeringen

1.

Het bevoegde orgaan berekent het bedrag van de verschuldigde uitkering:

a)

uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving, alleen als uitsluitend uit hoofde van de nationale wetgeving is voldaan aan de voorwaarden die recht geven op een uitkering (autonome uitkering);

b)

door eerst een theoretisch bedrag en vervolgens het werkelijke bedrag (uitkering pro rata) als volgt te berekenen:

i)

het theoretische bedrag van de uitkering is gelijk aan de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering en/of wonen die uit hoofde van de wetgevingen van de andere staten vervuld zijn, zouden zijn vervuld uit hoofde van de wetgeving die het orgaan op de datum van vaststelling van de uitkering toepast. Indien het bedrag van de uitkering uit hoofde van die wetgeving onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken, wordt dat bedrag beschouwd als het theoretische bedrag;

ii)

vervolgens stelt het bevoegde orgaan het werkelijke bedrag van de pro-rata-uitkering vast door op het theoretische bedrag het verhoudingsgetal van de duur van de tijdvakken van verzekering en/of van wonen die vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld, en van de totale duur van de tijdvakken van verzekering en van wonen die vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis uit hoofde van de wetgevingen van alle betrokken staten zijn vervuld.

2.

Waar passend past het bevoegde orgaan op het overeenkomstig lid 1, punten a) en b), berekende bedrag alle verminderings-, schorsings- of intrekkingsbepalingen toe van de wetgeving uit hoofde waarvan die uitkering wordt toegekend, binnen de grenzen van artikel SSC.48 tot en met artikel SSC.50.

3.

De betrokkene is gerechtigd om van het bevoegde orgaan van elke staat het hoogste uitkeringsbedrag te ontvangen dat overeenkomstig lid 1, punten a) en b), berekend is.

4.

Indien de berekening op grond van lid 1, punt a), in één bepaalde staat altijd als resultaat heeft dat de autonome uitkering gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstig lid 1, punt b), berekende pro-rata-uitkering, ziet het bevoegde orgaan van de pro-rataberekening af op voorwaarde dat:

a)

een dergelijke situatie wordt vermeld in bijlage SSC-4, deel 1;

b)

geen wetgeving van toepassing is die voorziet in anticumulatievoorschriften zoals bedoeld in de artikelen SSC.49 en SSC.50, tenzij de voorwaarden van artikel SSC.50, lid 2, vervuld zijn; en

c)

artikel SSC.52 niet van toepassing is in verband met tijdvakken die vervuld zijn uit hoofde van de wetgeving van een andere staat in de specifieke omstandigheden van het geval.

5.

Niettegenstaande de leden 1, 2 en 3 wordt de pro-rataberekening niet toegepast voor regelingen waarbij tijdvakken geen rol spelen bij de berekening van de uitkeringen, mits die regelingen in bijlage SSC-4, deel 2, worden vermeld. In die gevallen heeft de betrokkene recht op de uitkering die is berekend overeenkomstig de wetgeving van de betrokken staat.

Artikel SSC.48

Anticumulatiebepalingen

1.

Samenloop van ouderdoms- en nabestaandenuitkeringen die worden berekend of toegekend op basis van tijdvakken van verzekering of wonen welke door eenzelfde persoon zijn vervuld, wordt beschouwd als samenloop van uitkeringen van dezelfde aard.

2.

Samenloop van uitkeringen die in de zin van lid 1 niet als uitkeringen van dezelfde aard kunnen worden aangemerkt, wordt beschouwd als samenloop van uitkeringen van verschillende aard.

3.

De volgende bepalingen zijn van toepassing op in de wetgeving van een staat opgenomen anticumulatiebepalingen in geval van samenloop van een ouderdoms- of nabestaandenprestatie met een prestatie van dezelfde aard, een prestatie van een andere aard of andere inkomsten:

a)

het bevoegde orgaan houdt alleen rekening met de in een andere staat verworven uitkeringen of inkomsten indien de door het orgaan toegepaste wetgeving bepaalt dat met in het buitenland verkregen uitkeringen of inkomsten rekening wordt gehouden;

b)

het bevoegde orgaan houdt rekening met het door een andere staat te betalen bedrag aan uitkeringen vóór aftrek van belastingen, socialezekerheidspremies en andere inhoudingen, tenzij de door het orgaan toegepaste wetgeving bepaalt dat de anticumulatievoorschriften na die inhoudingen moeten worden toegepast, volgens de voorwaarden en procedures van bijlage SSC-7;

c)

het bevoegde orgaan houdt geen rekening met het bedrag van de uit hoofde van de wetgeving van een andere staat verkregen uitkeringen die worden toegekend op basis van een vrijwillige verzekering of vrijwillig voortgezette verzekering;

d)

indien een enkele staat anticumulatiebepalingen toepast, omdat de betrokkene hetzij uitkeringen van dezelfde of van verschillende aard ontvangt uit hoofde van de wetgeving van andere staten, hetzij inkomsten ontvangt die zijn verworven in een andere staat, kan de verschuldigde uitkering alleen worden verminderd ter hoogte van het bedrag van dergelijke uitkeringen of dergelijke inkomsten.

Artikel SSC.49:

Samenloop van uitkeringen van dezelfde aard

1.

In geval van samenloop van uitkeringen van dezelfde aard die verschuldigd zijn uit hoofde van de wetgeving van twee of meer staten, worden de anticumulatievoorschriften waarin de wetgeving van een staat voorziet, niet toegepast op een pro-rata-uitkering.

2.

De anticumulatievoorschriften zijn alleen op een onafhankelijke prestatie van toepassing indien het een uitkering betreft:

a)

waarvan het bedrag onafhankelijk is van de duur van de tijdvakken van verzekering of wonen, of

b)

waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van een fictief tijdvak dat geacht wordt te zijn vervuld tussen de datum waarop de verzekerde gebeurtenis is ingetreden en een latere datum, voor zover die samenvalt:

i)

met een uitkering van hetzelfde type, tenzij twee of meer staten een overeenkomst hebben gesloten om te voorkomen dat hetzelfde fictieve tijdvak meer dan één keer wordt meegerekend, of

ii)

met een uitkering als bedoeld in punt a).

De in de punten a) en b) bedoelde uitkeringen en overeenkomsten worden vermeld in bijlage SSC-5.

Artikel SSC.50

Samenloop van twee of meer uitkeringen van verschillende aard

1.

Indien het voor het ontvangen van uitkeringen van verschillende aard of andere inkomsten vereist is dat de in de wetgeving van de betrokken staten vastgelegde anticumulatiebepalingen worden toegepast op:

a)

twee of meer onafhankelijke uitkeringen, delen de bevoegde organen de bedragen van de uitkering of uitkeringen of andere inkomsten, voor zover in aanmerking genomen, door het aantal uitkeringen dat aan die anticumulatiebepalingen is onderworpen;

de toepassing van dit punt mag er evenwel niet toe leiden dat de betrokkene zijn status van gepensioneerde wordt ontnomen voor de toepassing van de andere hoofdstukken van deze titel, volgens de voorwaarden en procedures van bijlage SSC-7;

b)

een of meer pro-rata-uitkeringen, houden de bevoegde organen rekening met de uitkering of de uitkeringen of andere inkomsten en alle elementen die zijn vastgesteld voor de toepassing van de anticumulatiebepalingen, zulks op basis van de verhouding tussen de tijdvakken van verzekering en/of wonen, waarmee rekening is gehouden met artikel SSC.47, lid 1, punt b), ii);

c)

een of meer onafhankelijke uitkeringen en een of meer pro-rata-uitkeringen, passen de bevoegde organen punt a) mutatis mutandis toe wat betreft de onafhankelijke uitkeringen, en punt b) wat betreft de pro-rata-uitkeringen.

2.

Het bevoegde orgaan gaat niet over tot de deling van onafhankelijke uitkeringen indien de door het orgaan toegepaste wetgeving voorziet in het in aanmerking nemen van uitkeringen van verschillende aard of andere inkomsten, alsmede van alle andere elementen voor de berekening van een deel van het bedrag, dat wordt berekend op basis van de verhouding tussen de tijdvakken van verzekering en/of wonen als bedoeld in artikel SSC.47, lid 1, punt b), ii).

3.

De leden 1 en 2 zijn mutatis mutandis van toepassing indien de wetgeving van een of meer staten bepaalt dat geen recht op uitkering bestaat indien de betrokkene een uitkering van verschillende aard uit hoofde van de wetgeving van een andere staat, of andere inkomsten ontvangt.

Artikel SSC.51

Aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkeringen

1.

Op de berekening van het in artikel SSC.47, lid 1, punt b), bedoelde theoretische bedrag en pro-ratabedrag zijn de volgende regels van toepassing:

a)

indien de totale duur van de tijdvakken van verzekering en/of wonen die vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis uit hoofde van de wetgevingen van alle betrokken staten zijn vervuld, langer is dan de maximumduur welke de wetgeving van één van die staten voor het recht op een volledige prestatie vereist, houdt het bevoegde orgaan van die staat rekening met die maximumduur in plaats van met de totale duur van bedoelde tijdvakken. Die wijze van berekening mag niet tot gevolg hebben dat dat orgaan een uitkering verschuldigd is welke hoger is dan de volledige uitkering volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving. Deze bepaling geldt niet voor uitkeringen waarvan het bedrag niet afhankelijk is van de duur van de verzekering;

b)

de wijze waarop samenvallende tijdvakken in aanmerking worden genomen, wordt geregeld in bijlage SSC-7;

c)

indien de wetgeving van een staat bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van gemiddelde, pro rata, vaste of toegerekende inkomsten, bijdragen of premies, grondslagen voor premies of bijdragen, verhogingen, verdiensten, andere bedragen of een combinatie daarvan, wordt door het bevoegde orgaan:

i)

de berekeningsgrondslag van de uitkeringen uitsluitend bepaald aan de hand van de verzekeringstijdvakken die uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld;

ii)

het bedrag dat overeenkomstig de tijdvakken van verzekering en/of wonen die uit hoofde van de wetgeving van de andere staten zijn vervuld, bepaald aan de hand van dezelfde elementen, als die welke worden bepaald of geconstateerd over de tijdvakken van verzekering die uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld,

waar nodig overeenkomstig de procedures die voor de betrokken staat zijn vastgelegd in bijlage SSC-6;

d)

indien punt c) niet van toepassing is omdat de wetgeving van een staat bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen niet wordt uitgegaan van tijdvakken van verzekering of wonen maar van andere, niet-temporele elementen, houdt het bevoegde orgaan op grond van voor ieder uit hoofde van de wetgeving van een andere staat vervuld tijdvak van verzekering of wonen rekening met het geaccumuleerde kapitaal, het als geaccumuleerd beschouwde kapitaal of enig ander element dat nodig is voor de berekening uit hoofde van de wetgeving die het toepast, gedeeld door de overeenkomstige tijdseenheden in de betrokken pensioenregeling.

2.

De voorschriften van de wetgeving van een staat inzake de aanpassing van de voor de berekening van de uitkeringen in aanmerking genomen elementen aan het loon- of prijsniveau zijn, in voorkomend geval, van toepassing op de elementen waarmee het bevoegde orgaan van die staat op grond van de uit hoofde van de wetgevingen van andere staten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen overeenkomstig lid 1 rekening heeft gehouden.

Artikel SSC.52

Tijdvakken van verzekering of van wonen van minder dan één jaar

1.

Niettegenstaande artikel SSC.47, lid 1, punt b), is het orgaan van een staat niet verplicht uitkeringen toe te kennen met betrekking tot tijdvakken die uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld en die in aanmerking worden genomen bij het intreden van de verzekerde gebeurtenis, indien:

a)

de totale duur van die tijdvakken minder dan een jaar bedraagt, en

b)

uitsluitend rekening houdende met die tijdvakken geen recht op uitkeringen uit hoofde van die wetgeving bestaat.

Voor de toepassing van dit artikel, worden onder "tijdvakken" verstaan alle tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst, of van wonen die recht geven op een uitkering of de betrokken uitkering rechtstreeks verhogen.

2.

Voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), houdt het bevoegde orgaan van elk van de betrokken staten rekening met de in lid 1 bedoelde tijdvakken.

3.

Ingeval toepassing van lid 1 ertoe zou leiden dat alle organen van de betrokken staten van hun verplichtingen worden ontheven, worden de uitkeringen uitsluitend toegekend uit hoofde van de wetgeving van de laatste van die staten aan de voorwaarden waarvan is voldaan, alsof alle vervulde tijdvakken van verzekering en van wonen waarmee overeenkomstig artikel SSC.7 en artikel SSC.46, leden 1 en 2, rekening wordt gehouden, uit hoofde van de wetgeving van die staat waren vervuld.

4.

Dit artikel is niet van toepassing op de regelingen die worden vermeld in bijlage SSC-4, deel 2.

Artikel SSC.53

Toekenning van een aanvulling

1.

Een persoon die uitkeringen geniet waarop dit hoofdstuk van toepassing is, mag in de staat waar hij woont en uit hoofde van de wetgeving waarvan hem een uitkering verschuldigd is, geen lagere uitkering ontvangen dan de minimumuitkering welke door de betrokken wetgeving is vastgesteld voor een tijdvak van verzekering of wonen dat gelijk is aan de gezamenlijke tijdvakken welke overeenkomstig dit hoofdstuk in aanmerking zijn genomen.

2.

Het bevoegde orgaan van die staat betaalt de betrokkene, gedurende de tijd dat die op het grondgebied van die staat woont, een aanvullend bedrag uit dat gelijk is aan het verschil tussen de som van de uit hoofde van dit hoofdstuk verschuldigde uitkeringen en het bedrag van de minimumuitkering.

Artikel SSC.54

Herberekening en aanpassing van de uitkeringen

1.

Indien de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van de uitkeringen uit hoofde van de wetgeving van een staat worden gewijzigd, of indien een relevante wijziging plaatsvindt in de persoonlijke situatie van de betrokkene die uit hoofde van die wetgeving zou leiden tot een aanpassing van het bedrag van de uitkering, vindt een herberekening plaats overeenkomstig artikel SSC.47.

2.

Indien echter de prestaties van de betrokken staten door stijging van de kosten van levensonderhoud, schommelingen van het niveau van inkomsten of andere redenen voor aanpassing, met een bepaald percentage of een vast bedrag worden gewijzigd, wordt dat percentage of bedrag rechtstreeks in de overeenkomstig artikel SSC.47 vastgestelde uitkeringen verwerkt, zonder dat een herberekening behoeft plaats te vinden.

Artikel SSC.55

Bijzondere bepalingen voor ambtenaren

1.

De artikelen SSC.7, SSC.45, SSC.46, lid 3, en SSC.47 tot en met SSC.54 zijn mutatis mutandis van toepassing op personen die onderworpen zijn aan een bijzonder stelsel voor ambtenaren.

2.

Indien evenwel de wetgeving van een staat het verkrijgen, het vaststellen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties uit hoofde van een bijzonder stelsel voor ambtenaren afhankelijk stelt van de voorwaarde dat alle tijdvakken van verzekering zijn vervuld uit hoofde van een of meer bijzondere stelsels voor ambtenaren in die staat of van de voorwaarde dat zij door de wetgeving van die staat met dergelijke tijdvakken gelijkgesteld worden, neemt het bevoegde orgaan van de betrokken staat uitsluitend de tijdvakken in aanmerking die uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving kunnen worden erkend.

Indien, nadat de aldus vervulde tijdvakken in aanmerking zijn genomen, de betrokkene niet voldoet aan de voor het recht op genoemde prestaties gestelde voorwaarden, wordt met die tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van prestaties uit hoofde van het algemene stelsel of, bij gebreke daarvan, volgens het stelsel van toepassing op arbeiders respectievelijk bedienden.

3.

Indien de prestaties uit hoofde van de wetgeving van een staat uit hoofde van een bijzonder stelsel voor ambtenaren worden berekend op basis van het laatste salaris of de laatste salarissen die tijdens een referentietijdvak werden ontvangen, neemt het bevoegde orgaan van die staat bij de berekening alleen de naar behoren geherwaardeerde salarissen in aanmerking die werden ontvangen gedurende het tijdvak of de tijdvakken waarin de betrokkene onder die wetgeving viel.

HOOFDSTUK 6

WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN

Artikel SSC.56

Specifieke bepalingen voor de samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst

1.

Het bevoegde orgaan van een staat waarvan de wetgeving het verkrijgen, het behoud, het herstel of de duur van het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, houdt, voor zover nodig, rekening met de uit hoofde van de wetgeving van elke andere staat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, alsof die tijdvakken uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld.

Wanneer echter de toepasselijke wetgeving het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, worden de uit hoofde van de wetgeving van een andere staat vervulde tijdvakken van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst slechts in aanmerking genomen op voorwaarde dat die tijdvakken als tijdvakken van verzekering aangemerkt zouden zijn als zij overeenkomstig de toepasselijke wetgeving waren vervuld.

2.

De toepassing van lid 1 wordt afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene laatstelijk, overeenkomstig de wetgeving uit hoofde waarvan de uitkeringen worden aangevraagd, het volgende heeft vervuld:

a)

tijdvakken van verzekering, indien die wetgeving tijdvakken van verzekering vereist;

b)

tijdvakken van werkzaamheden in loondienst, indien die wetgeving tijdvakken van werkzaamheden in loondienst vereist; of

c)

tijdvakken van werkzaamheden anders dan in loondienst, indien die wetgeving tijdvakken van werkzaamheden anders dan in loondienst vereist.

Artikel SSC.57

Berekening van werkloosheidsuitkeringen

1.

Wanneer voor de berekening van werkloosheidsuitkeringen wordt uitgegaan van het vroegere loon of beroepsinkomen van de betrokkene, houdt de bevoegde staat uitsluitend rekening met het loon of het beroepsinkomen dat de betrokkene heeft genoten op basis van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, die hij uit hoofde van de wetgeving van de bevoegde staat heeft verricht.

2.

Wanneer de door de bevoegde staat toegepaste wetgeving voorziet in een specifieke referentieperiode voor de vaststelling van het loon of het beroepsinkomen dat wordt gebruikt voor de berekening van de uitkering, en de betrokkene gedurende die gehele referentieperiode of een gedeelte daarvan onder de wetgeving van een andere staat viel, houdt de bevoegde staat alleen rekening met het loon of het beroepsinkomen dat hij heeft genoten tijdens zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, die hij uit hoofde van die wetgeving heeft verricht.

HOOFDSTUK 7

UITKERINGEN BIJ VERVROEGDE UITTREDING

Artikel SSC.58

Uitkeringen

Indien de toepasselijke wetgeving het recht op uitkeringen bij vervroegde uittreding afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, is artikel SSC.7 niet van toepassing.

TITEL IV

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel SSC.59

Samenwerking

1.

De bevoegde autoriteiten van de staten stellen het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid in kennis van alle wijzigingen in hun wetgeving met betrekking tot de onder artikel SSC.3 vallende takken van de sociale zekerheid die relevant zijn voor of van invloed kunnen zijn op de tenuitvoerlegging van dit protocol.

2.

Tenzij dit protocol vereist dat dergelijke informatie ter kennis van het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid moet worden gebracht, delen de bevoegde autoriteiten van de staten elkaar de maatregelen mee die ter uitvoering van dit protocol zijn genomen en die niet uit hoofde van lid 1 ter kennis zijn gebracht en die relevant zijn voor de uitvoering van dit protocol.

3.

Bij de toepassing van dit protocol zijn de autoriteiten en organen van de staten elkaar behulpzaam als betrof het de toepassing van hun eigen wetgeving. De wederzijdse administratieve bijstand van die autoriteiten en organen is in principe kosteloos. Het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid bepaalt evenwel de aard van de te vergoeden uitgaven en de drempels waarboven een vergoeding moet plaatsvinden.

4.

Voor de toepassing van dit protocol kunnen de autoriteiten en de organen van de staten zich rechtstreeks met elkaar en met de betrokkenen of hun gemachtigden in verbinding stellen.

5.

De organen en de personen die onder dit protocol vallen, zijn met het oog op de goede toepassing van dit protocol verplicht elkaar inlichtingen te verstrekken en samen te werken.

De organen reageren, overeenkomstig het beginsel van goed bestuur, binnen een redelijke termijn op alle aanvragen en verstrekken de betrokkenen daartoe alle informatie die nodig is om de hun door dit protocol verleende rechten uit te oefenen.

De betrokkenen moeten de organen van de bevoegde staat en van de staat van de woonplaats zo spoedig mogelijk in kennis stellen van iedere verandering in hun persoonlijke of gezinssituatie die gevolgen heeft voor hun rechten op de prestaties uit hoofde van dit protocol.

6.

Indien niet wordt voldaan aan de informatieplicht als bedoeld in lid 5, derde alinea, kunnen overeenkomstig het nationaal recht evenredige maatregelen worden getroffen. Die maatregelen zijn gelijkwaardig aan de maatregelen die in soortgelijke situaties uit hoofde van het interne recht van toepassing zijn en mogen in de praktijk de uitoefening van de door dit protocol aan de betrokkenen verleende rechten niet onmogelijk of buitengewoon moeilijk maken.

7.

Als zich bij de uitlegging en de toepassing van dit protocol moeilijkheden voordoen die de rechten van onder het protocol vallende personen in gevaar kunnen brengen, neemt het orgaan van de bevoegde staat of van de staat van de woonplaats, contact op met het orgaan of de organen van de andere betrokken staat of staten. Als er niet binnen een redelijke termijn een oplossing wordt gevonden, kan een Partij verzoeken om overleg in het kader van het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid.

8.

De autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van een staat mogen verzoekschriften of andere documenten die hun toegezonden worden, niet afwijzen op grond van het feit dat zij zijn opgesteld in een officiële taal van de Unie, waaronder het Engels.

Artikel SSC.60

Gegevensverwerking

1.

De staten maken in toenemende mate gebruik van nieuwe technologieën voor de uitwisseling van, de toegang tot en de verwerking van de voor de toepassing van dit protocol noodzakelijke gegevens.

2.

Elke staat is verantwoordelijk voor het beheer van het eigen gedeelte van de diensten voor elektronische gegevensverwerking.

3.

Een elektronisch document dat overeenkomstig dit protocol en bijlage SSC-7 door een orgaan is verzonden of uitgebracht, mag door geen enkele autoriteit of orgaan van een andere staat geweigerd worden op grond van het feit dat het document langs elektronische weg is ontvangen, zodra het ontvangende orgaan heeft verklaard elektronische documenten te kunnen ontvangen. Het reproduceren en opslaan van die documenten wordt geacht een juiste en nauwkeurige weergave te leveren van het originele document of van de informatie waarop dat betrekking heeft, tenzij het tegendeel is bewezen.

4.

Een elektronisch document wordt als geldig beschouwd als het computersysteem waarin dat document is opgeslagen de noodzakelijke beveiligingen bevat tegen wijziging of openbaarmaking van, of toegang van onbevoegden tot de opgeslagen gegevens. De opgeslagen gegevens moeten te allen tijde in een rechtstreeks leesbare vorm kunnen worden omgezet.

Artikel SSC.61

Vrijstelling

1.

Iedere vrijstelling of verlaging van belastingen, retributies, zegelrechten, griffie- of registratierechten waarin uit hoofde van de wetgeving van een staat is voorzien voor bescheiden of documenten die voor de toepassing van de wetgeving van die staat dienen te worden overgelegd, geldt tevens voor overeenkomstige bescheiden of documenten die voor de toepassing van de wetgeving van een andere staat of van dit protocol dienen te worden overgelegd.

2.

Alle akten, documenten of bescheiden van welke aard dan ook die voor de toepassing van dit protocol dienen te worden overgelegd, zijn vrijgesteld van legalisatie door diplomatieke of consulaire autoriteiten.

Artikel SSC.62

Aanvragen, verklaringen of beroepschriften

Aanvragen, verklaringen of beroepschriften die voor de toepassing van de wetgeving van een staat binnen een bepaalde termijn moeten worden ingediend bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van die staat, zijn ontvankelijk indien zij binnen dezelfde termijn bij een overeenkomstige autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere staat worden ingediend. In dat geval doet de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie waarop aldus een beroep wordt gedaan, die aanvragen, verklaringen of beroepschriften onverwijld toekomen aan de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie van de eerstgenoemde staat, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten. De datum waarop die aanvragen, verklaringen of beroepschriften bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van de andere staat zijn ingediend, wordt beschouwd als de datum waarop die zijn ingediend bij de bevoegde autoriteiten, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie.

Artikel SSC.63

Geneeskundige onderzoeken

1.

Geneeskundige onderzoeken waarin de wetgeving van een staat voorziet, kunnen op verzoek van het bevoegde orgaan op het grondgebied van een andere staat worden verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende op prestaties, onder de voorwaarden als bepaald in bijlage SSC-7 of tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten overeengekomen.

2.

Geneeskundig onderzoeken die onder de in lid 1 genoemde voorwaarden zijn verricht, worden geacht te zijn verricht op het grondgebied van de bevoegde staat.

Artikel SSC.64

Inning van premies of bijdragen en terugvordering van prestaties

1.

Premies of bijdragen die aan een orgaan van een staat verschuldigd zijn, en prestaties die ten onrechte door een orgaan van een staat zijn verleend, kunnen in een andere staat worden geïnd, respectievelijk teruggevorderd, volgens de procedures en met de waarborgen en voorrechten die van toepassing zijn op de inning van premies of bijdragen die verschuldigd zijn aan, en de terugvordering van prestaties die ten onrechte zijn verleend door, het overeenkomstige orgaan van laatstbedoelde staat.

2.

Voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van rechterlijke en overheidsinstanties betreffende de inning van premies of bijdragen, renten en alle andere kosten of de terugvordering van uit hoofde van de wetgeving van een staat ten onrechte verleende prestaties, worden op verzoek van het bevoegde orgaan in een andere staat erkend en ten uitvoer gelegd binnen de grenzen en volgens de procedures waarin de wetgeving voorziet en volgens alle andere procedures die van toepassing zijn op gelijkaardige beslissingen van die staat. Die beslissingen worden door het bevoegde orgaan uitvoerbaar in die staat verklaard voor zover de wetgeving en alle andere procedures van die staat dat vereisen.

3.

In geval van gedwongen tenuitvoerlegging, faillissement of akkoord genieten de vorderingen van het orgaan van een staat in een andere staat dezelfde voorrechten als die welke de wetgeving van laatstbedoelde staat toekent aan vorderingen van dezelfde aard.

4.

De wijze van toepassing van dit artikel, inclusief de te vergoeden kosten, wordt geregeld in bijlage SSC-7 of, voor zover nodig en bij wijze van aanvulling, door middel van overeenkomsten tussen de staten.

Artikel SSC.65

Rechten van de organen

1.

Indien prestaties worden genoten uit hoofde van de wetgeving van een staat naar aanleiding van schade die voortvloeit uit een in een andere staat voorgevallen gebeurtenis, worden de eventuele rechten die het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van een derde die verplicht is de schade te vergoeden, als volgt geregeld:

a)

indien het orgaan dat de prestaties verschuldigd is uit hoofde van de door dat orgaan toegepaste wetgeving in de rechten treedt die de rechthebbende ten opzichte van die derde heeft, erkent elke staat die subrogatie;

b)

indien het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, een onmiddellijk recht ten opzichte van de derde heeft, erkent elke staat dat recht.

2.

Indien prestaties worden genoten uit hoofde van de wetgeving van een staat naar aanleiding van schade die voortvloeit uit een in een andere staat voorgevallen gebeurtenis, gelden de in genoemde wetgeving voorkomende bepalingen die aangeven in welke gevallen de werkgevers of de bij hen werkzaam zijnde werknemers zijn ontheven van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht ten opzichte van de rechthebbende op prestaties of het bevoegde orgaan.

Lid 1 is tevens van toepassing op de eventuele rechten die het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van werkgevers of de bij die werkgevers werkzaam zijnde werknemers, in de gevallen waarin zij niet van hun aansprakelijkheid zijn ontheven.

3.

Indien twee of meer staten of de bevoegde autoriteiten van die staten overeenkomstig artikel SSC.30, lid 3, of artikel SSC.36, lid 2, een overeenkomst hebben gesloten waarbij van vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen wordt afgezien, of indien de vergoeding niet afhangt van het bedrag van de daadwerkelijk verrichte prestaties, worden de eventuele rechten ten opzichte van een aansprakelijke derde als volgt geregeld:

a)

indien het orgaan van de staat van de woon- of verblijfplaats prestaties verleent aan een persoon voor schade die op het grondgebied van die staat is ontstaan, oefent bedoeld orgaan overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving het recht van subrogatie of rechtstreekse vordering uit jegens de schadeplichtige derde;

b)

voor de toepassing van punt a) wordt:

i)

de rechthebbende op prestaties geacht te zijn aangesloten bij het orgaan van de woon- of verblijfplaats, en

ii)

bedoeld orgaan aangemerkt als het orgaan dat de prestaties verschuldigd is.

c)

De leden 1 en 2 blijven van toepassing ten aanzien van prestaties die niet vallen onder de overeenkomst waarbij wederzijds van vergoeding wordt afgezien, of waarvoor de vergoeding niet afhangt van het bedrag van de daadwerkelijk verrichte prestaties.

Artikel SSC.66

Tenuitvoerlegging van wetgeving

De bijzonderheden voor de tenuitvoerlegging van de wetgevingen van bepaalde staten staan in bijlage SSC-6.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel SSC.67

Bescherming van individuele rechten

1.

Overeenkomstig hun interne recht waarborgen de Partijen dat de bepalingen van het protocol betreffende de coördinatie van de sociale zekerheid rechtskracht hebben, hetzij rechtstreeks, hetzij middels interne implementatiewetgeving, zodat natuurlijke of rechtspersonen zich voor het gerecht, tribunalen en bestuursrechtelijke instanties op die bepalingen kunnen beroepen.

2.

De Partijen zorgen ervoor dat natuurlijke en rechtspersonen over middelen beschikken om hun rechten uit hoofde van dit protocol doeltreffend te beschermen, zoals de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij bestuursrechtelijke instanties of om een gerechtelijke procedure aanhangig te maken bij een bevoegde rechterlijke instantie in een geschikte gerechtelijke procedure teneinde tot een doeltreffende en tijdige voorziening in rechte te komen.

Artikel SSC.68

Wijzigingen

Het Gespecialiseerd Comité voor coördinatie van de sociale zekerheid kan de bijlagen en aanhangsels bij dit protocol wijzigen.

Artikel SSC.69

Opzegging van dit protocol

Onverminderd artikel 779 van deze overeenkomst kan elke Partij dit protocol te allen tijde opzeggen door daarvan langs diplomatieke weg schriftelijk kennisgeving te doen. In dat geval houdt dit protocol op van kracht te zijn op de eerste dag van de negende maand volgende op de datum van kennisgeving.

Artikel SSC.70

Vervalbepaling

1.

Dit protocol vervalt vijftien jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst.

2.

Uiterlijk 12 maanden voordat dit protocol overeenkomstig lid 1 ophoudt van toepassing te zijn, stelt een Partij de andere Partij in kennis van haar wens onderhandelingen te openen met het oog op de sluiting van een geactualiseerd protocol.

Artikel SSC.71

Regelingen na opzegging

Wanneer dit protocol ophoudt van toepassing te zijn op grond van artikel SSC.69 of artikel SSC.70 van dit protocol of artikel 779 van deze overeenkomst, blijven de rechten van verzekerden die zijn gebaseerd op vervulde tijdvakken of feiten of gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan voordat dit protocol niet meer van toepassing was, behouden. De Partnerschapsraad kan tijdig, voordat dit protocol ophoudt van toepassing te zijn, aanvullende regelingen vaststellen met passende vervolg- en overgangsregelingen.


BIJLAGE SSC-1

BEPAALDE UITKERINGEN WAAROP DIT PROTOCOL NIET VAN TOEPASSING IS

DEEL 1

BIJZONDERE, NIET OP PREMIE- OF BIJDRAGEBETALING BERUSTENDE UITKERINGEN (artikel SSC.3, lid 4, punt a), van dit protocol)

i)   VERENIGD KONINKRIJK

a)

Pensioenuitkering van de staat (State Pension Credit Act 2002 (Wet op de pensioenuitkeringen van de staat 2002) en State Pension Credit Act (Northern Ireland) 2002 (Wet op de pensioenuitkeringen van de staat (Noord-Ierland) (2002));

b)

Op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Jobseekers Act 1995 (Wet werkzoekenden 1995) en Jobseekers (Northern Ireland) Order 1995 (Besluit werkzoekenden (Noord-Ierland) 1995));

c)

Onderhoudsuitkering voor gehandicapten, mobiliteitscomponent (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid 1992) en Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 (Wet op de bijdragen en uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid (Noord-Ierland) 1992));

d)

Persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering, mobiliteitscomponent (Welfare Reform Act 2012 (Part 4) (Bijstandsherzieningswet 2007 (deel 4)) en Welfare Reform (Northern Ireland) Order 2015 (Part 5) (Besluit bijstandsherziening (Noord-Ierland) 2015 (deel 5));

e)

Werk en inkomensgerelateerde steun (Welfare Reform Act 2007 (Bijstandsherzieningswet 2007) en Welfare Reform Act (Northern Ireland) 2007 (Bijstandsherzieningswet (Noord-Ierland) 2007));

f)

Uitkering voor voeding voor jonge kinderen (Welfare Foods (Best Start Foods) (Scotland) Regulations 2019 (Regeling voedingsbijstand (voeding voor jonge kinderen) 2019) (SSI 2019/193));

g)

"Best Start"-toelagen(zwangerschaps- en babytoelage, kinderopvangtoelage, schooltoelage) (The Early Years Assistance (Best Start Grants) (Scotland) Regulations 2018 (SSI 2018/370));

h)

Uitvaartuitkering (Funeral Expense Assistance (Scotland) Regulations 2019 (Regeling inzake bijstand voor uitvaartkosten (Schotland) 2018) (SSI 2019/292)).

ii)   LIDSTATEN

OOSTENRIJK

Compenserende aanvulling (Federale wet van 9 september 1955 betreffende de algemene sociale verzekering — ASVG, Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor personen werkzaam in de handel — GSVG, en Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor landbouwers — BSVG).

BELGIË

a)

De inkomensvervangende tegemoetkoming (wet van 27 februari 1987);

b)

Inkomensgarantie voor ouderen (Wet van 22 maart 2001).

BULGARIJE

Sociaal pensioen voor ouderen (artikel 89 van de Socialeverzekeringswet).

CΥΡRUS

a)

Sociaal pensioen (Wet op het sociaal pensioen van 1995 (Wet 25(I)/95), zoals gewijzigd);

b)

Uitkering voor ernstig motorisch gehandicapten (Besluiten van de ministerraad nr. 38210 van 16 oktober 1992, nr. 41370 van 1 augustus 1994, nr. 46183 van 11 juni 1997, en nr. 53675 van 16 mei 2001);

c)

Speciale toelage voor blinden (Wet op de speciale toelagen van 1996 (Wet 77(I)/96), zoals gewijzigd).

TSJECHIË

Sociale uitkering (Wet op de openbare sociale bijstand nr. 117/1995 Sb.)

DENEMARKEN

Huisvestingskosten van gepensioneerden (Wet op de steun voor individuele huisvesting, gecodificeerd bij Wet nr. 204 van 29 maart 1995).

ESTLAND

a)

Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet betreffende de sociale uitkeringen voor gehandicapten van 27 januari 1999);

b)

Werkloosheidsuitkering van de staat (Wet arbeidsmarktdiensten en -ondersteuning van 29 september 2005).

FINLAND

a)

De huisvestingstoelage voor gepensioneerden (Wet op de huisvestingstoelage voor gepensioneerden, 571/2007);

b)

Werkgelegenheidsuitkering (Wet betreffende de werkloosheidsuitkeringen 1290/2002);

c)

Bijzondere bijstand voor immigranten (Wet op de bijzondere bijstand voor immigranten, 1192/2002).

FRANKRIJK

a)

Aanvullende uitkeringen van:

i)

het Speciaal Fonds voor invaliden; en

ii)

het Solidariteitsfonds voor ouderen, met betrekking tot verworven rechten

(Wet van 30 juni 1956, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid);

b)

Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet van 30 juni 1975, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid);

c)

Bijzondere uitkering (Wet van 10 juli 1952, gecodificeerd in boek VIII van de Socialezekerheidswet) met betrekking tot verworven rechten;

d)

Solidariteitsuitkering voor ouderen (verordening van 24 juni 2004, gecodificeerd in boek VIII van het Wetboek betreffende de sociale zekerheid) per 1 januari 2006.

DUITSLAND

a)

Minimuminkomen voor ouderen en voor personen met verminderde verdiencapaciteit uit hoofde van hoofdstuk 4 van boek XII van het Sociaal Wetboek;

b)

Uitkeringen ter dekking van eerste levensbehoeften in het kader van de basisvoorziening voor werkzoekenden, tenzij met betrekking tot die uitkeringen voldaan wordt aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tijdelijke aanvullende uitkering na ontvangst van een werkloosheidsuitkering (artikel 24, lid 1, van Deel II van het Sociaal Wetboek).

GRIEKENLAND

Bijzondere prestaties voor ouderen (Wet nr. 1296/82).

HONGARIJE

a)

Invaliditeitsrente (Besluit nr. 83/1987 (XII 27) van de Raad van ministers betreffende de invaliditeitsrente);

b)

Niet op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomsuitkering (Wet III op de sociale administratie en de sociale uitkeringen van 1993);

c)

Vervoersuitkering (Regeringsbesluit nr. 164/1995 (XII 27) betreffende vervoersuitkeringen voor personen met een ernstige lichamelijke handicap).

IERLAND

a)

Uitkering voor werkzoekenden (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 2);

b)

Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend overheidspensioen (gecodificeerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 4);

c)

Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwen- en weduwnaarspensioen (Social Welfare Consolidation Act 2005, deel 3, hoofdstuk 6);

d)

Invaliditeitsuitkering (gecodificeerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 10);

e)

Mobiliteitstoelage (Health Act 1970, artikel 61);

f)

Blindenpensioen (Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten, deel 3, hoofdstuk 5).

ITALIË

a)

Sociaal pensioen voor personen zonder inkomsten (Wet nr. 153 van 30 april 1969);

b)

Pensioenen, uitkeringen en vergoedingen voor niet-oorlogsinvaliden of -gehandicapten (Wet nr. 118 van 30 maart 1971, Wet nr. 18 van 11 februari 1980 en Wet nr. 508 van 21 november 1988);

c)

Pensioen en vergoedingen voor doofstommen (Wet nr. 381 van 26 mei 1970 en Wet nr. 508 van 21 november 1988);

d)

Pensioenen en vergoedingen voor niet-oorlogsblinden (Wet nr. 382 van 27 mei 1970 en Wet nr. 508 van 21 november 1988);

e)

De aanvulling op het minimumpensioen (Wet nr. 218 van 4 april 1952, Wet nr. 638 van 11 november 1983 en Wet nr. 407 van 29 december 1990);

f)

Aanvullingen op de invaliditeitsuitkering (Wet nr. 222 van 12 juni 1984);

g)

Sociale toelage (Wet nr. 335 van 8 augustus 1995);

h)

Sociaal supplement (artikel 1, leden 1 en 12, van Wet nr. 544 van 29 december 1988 en achtereenvolgende wijzigingen).

LETLAND

a)

Overheidsprestatie in het kader van de sociale zekerheid (Socialebijstandswet van 1 januari 2003);

b)

Uitkering als tegemoetkoming in de vervoerskosten van gehandicapten met een beperkte mobiliteit (Wet op de sociale bijstand van 1 januari 2003).

LITOUWEN

a)

Socialebijstandspensioen (Wet op de sociale overheidsuitkeringen van 2005, artikel 5);

b)

Steunvergoeding (Wet op de sociale overheidsuitkeringen van 2005, artikel 15);

c)

Bijzondere vervoersvergoeding voor gehandicapten met mobiliteitsproblemen (Wet op de vervoersvergoeding van 2000, artikel 7).

LUXEMBURG

Inkomenssteun voor ernstig gehandicapten (artikel 1, lid 2, van de Wet van 12 september 2003), met uitzondering van personen die officieel als gehandicapte werknemers erkend zijn en werkzaam zijn op de gewone arbeidsmarkt of in een beschermde omgeving.

MALTA

a)

Aanvullende uitkering (artikel 73 van de Wet op de sociale zekerheid (Hoofdstuk 318) van 1987);

b)

Ouderdomspensioen (Social Security Act (Cap. 318) van 1987).

NEDERLAND

a)

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten van 24 april 1997 (Wet Wajong).

b)

Toeslagenwet van 6 november 1986 (TW).

POLEN

Sociaal pensioen (Wet op de sociale pensioenen van 27 juni 2003).

PORTUGAL

a)

Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend ouderdoms- en invaliditeitspensioen (Wetsbesluit nr. 464/80 van 13 oktober 1980);

b)

Het niet op bijdrage- of premiebetaling berustende weduwepensioen (Reglement nr. 52/81 van 11 november 1981);

c)

Solidariteitstoeslag voor bejaarden (Wetsbesluit nr. 232/2005 van 29 december 2005, gewijzigd bij Wetsbesluit nr. 236/2006 van 11 december 2006).

SLOWAKIJE

a)

Vóór 1 januari 2004 toegekende aanpassingen van pensioenen die de enige bron van inkomsten vormen;

b)

Vóór 1 januari 2004 toegekende sociale pensioenen.

SLOVENIË

a)

Staatspensioen (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999);

b)

Inkomenssteun voor gepensioneerden (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999);

c)

Onderhoudsuitkering (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999).

SPANJE

a)

Gegarandeerd minimuminkomen (Wet nr. 13/82 van 7 april 1982);

b)

Bijstandsuitkeringen voor ouderen en arbeidsongeschikte invaliden (Koninklijk Decreet nr. 2620/81 van 24 juli 1981):

i)

De premievrije invaliditeits- en ouderdomspensioenen bedoeld in hoofdstuk II van titel VI van de herziene tekst van de algemene wet betreffende de sociale zekerheid, goedgekeurd bij Koninklijk Wetsbesluit nr. 8/2015 van 30 oktober 2015; en

ii)

aanvullende uitkeringen bij de bovengenoemde pensioenen, waarin is voorzien in de wetgeving van de autonome regio's (comunidades autónomas), indien dergelijke aanvullende uitkeringen een minimuminkomen garanderen, rekening houdend met de economische en sociale situatie in de betrokken autonome regio's;

c)

Uitkeringen ter bevordering van mobiliteit en ter compensatie van vervoerskosten (Wet nr. 13/1982 van 7 april 1982).

ZWEDEN

a)

Huisvestingstoeslag voor gepensioneerden (Wet van 2001:761);

b)

Bijstandsuitkering voor ouderen (Wet 2001:853).

DEEL 2

PRESTATIES BIJ LANGDURIGE ZORG (artikel SSC.3, lid 4, punt d), van dit protocol)

i)   VERENIGD KONINKRIJK

a)

Verzorgingstoelage (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen 1992), Social Security (Attendance Allowance) Regulations 1991 (socialezekerheidsregeling inzake de verzorgingstoelage 1991), Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen Noord-Ierland 1992) en Social Security (Attendance Allowance) Regulations (Northern Ireland) 1992(socialezekerheidsregeling inzake de verzorgingstoelage Noord-Ierland 1992));

b)

Toelage voor de verzorging van invaliden (Social Security Contributions and Benefits Act 1992, Social Security (Invalid Care Allowance) Regulations 1976, Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992) en Social Security (Invalid Care Allowance) Regulations 1976 (Northern Ireland);

c)

Onderhoudsuitkering voor gehandicapten, zorgcomponent (Social Security Contributions and Benefits Act 1992, Social Security (Disability Living Allowance) Regulations 1991, Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 en Social Security (Disability Living Allowance) Regulations (Northern Ireland) 1992);

d)

Persoonlijke onafhankelijkheidsuitkering, component dagelijks leven (Welfare Reform Act 2012 (Part 4), Social Security (Personal Independence Payment) Regulations 2013, Personal Independence Payment (Transitional Provisions) Regulations 2013, Personal Independence Payment (Transitional Provisions) (Amendment) Regulations 2019, Welfare Reform (Northern Ireland) Order 2015 (Part 5), Personal Independence Payment Regulations (Northern Ireland) 2016, Personal Independence Payment (Transitional Provisions) Regulations (Northern Ireland) 2016 en Personal Independence Payment (Transitional Provisions) (Amendment) Regulations (Northern Ireland) 2019;

e)

Aanvullende toelage voor de verzorging van invaliden (Social Security (Scotland) Act 2018);

f)

Toelage voor jonge verzorgers (The Carer's Assistance (Young Carer Grants) (Scotland) Regulations 2020 (zoals gewijzigd)).

ii)   LIDSTATEN

OOSTENRIJK

a)

Federale wet betreffende de uitkering voor langdurige zorg (Bundespflegegeldgesetz, BPGG), oorspronkelijke versie BGBl. nr. 110/1993, laatste wijziging BGBl. I nr. 100/2016;

b)

Verordening betreffende de niveaus van de uitkering voor langdurige zorg (Einstufungsverordnung zum Bundespflegegeldgesetz (EinstV);

c)

Regeling van de federale minister van Arbeid, Sociale Zaken en Consumentenbescherming inzake de beoordeling van de zorgbehoeften van kinderen en jongeren overeenkomstig de federale wet betreffende verzorgingstoelagen (Bundespflegegeldgesetz, Kinder-EinstV);

d)

Een groot aantal rechtsgrondslagen, zoals de overeenkomst tussen de federale regering en de deelstaten betreffende gemeenschappelijke maatregelen voor zorgbehoevenden; Wetten inzake sociale bijstand en invaliditeit van de deelstaten;

e)

Wet betreffende het zorgfonds (Pflegefondsgesetz, PFG), oorspronkelijke versie: Staatsblad (BGBl. deel I) nr. 57/2011;

f)

Verordening betreffende statistieken voor de zorgdiensten 2012 (Pflegedienstleistungsstatistik-Verordnung 2012);

g)

Ondersteuning van de 24-uurszorg: federale wet betreffende de uitkering voor langdurige zorg (Bundespflegegeldgesetz, BPGG);

h)

Richtsnoeren voor de ondersteuning van de 24-uurszorg (§ 21b Bundespflegegeldgesetz);

i)

Richtsnoeren voor uitkeringen ter ondersteuning van mantelzorgers (§ 21a Bundespflegegeldgesetz);

j)

Afschaffing van de mogelijkheid om zorgkosten te verhalen op de betrokkene

k)

Federale wet betreffende een specifieke toelage in verband met de afschaffing van de mogelijkheid om zorgkosten te verhalen bij het onderbrengen van personen in instellingen voor intramurale zorg

l)

Federale wet betreffende een specifieke toelage in verband met de afschaffing van de mogelijkheid om zorgkosten te verhalen bij het onderbrengen van personen in instellingen voor intramurale zorg, 2019 en 2020 (BGBl. I nr. 95/2019).

BELGIË

a)

Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

b)

Wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten.

c)

Vlaamse sociale bescherming: decreet van het Vlaams Parlement van 18 mei 2018 betreffende de organisatie van de Vlaamse sociale bescherming en besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2018.

d)

Waals Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid (Code wallon de l'Action sociale et de la Santé), decreetgevend deel. Deel 1, boek IIIter, ingesteld bij decreet van 8 november 2018

e)

Reglementair deel van het Waalse Wetboek van Sociale Actie en Gezondheid (Code réglementaire wallon de l'Action sociale et de la Santé), invoeging deel I/1 bij besluit van de Waalse regering van 21 december 2018

f)

Decreet van 13 december 2018 betreffende het aanbod aan diensten voor ouderen en personen met ondersteuningsbehoefte, alsook betreffende palliatieve zorg (Dekret über die Angebote für Senioren und Personen mit Unterstützungsbedarf sowie über die Palliativpflege)

g)

Decreet van 4 juni 2007 betreffende de psychiatrische verzorgingstehuizen (Dekret über die psychiatrischen Pflegewohnheime)

h)

Besluit van de Regering van 20 juni 2017 betreffende mobiliteitshulpmiddelen (Erlass über die Mobilitätshilfen)

i)

Decreet van 13 december 2016 tot oprichting van een dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven (Dekret zur Schaffung einer Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für selbstbestimtes Leben)

j)

Koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden

k)

Besluit van de Regering van 19 december 2019 tot invoering van een overgangsregeling voor de procedure om een voorafgaande toestemming voor een kostenovername of een instemming met een tegemoetkoming in de kosten te verkrijgen in het kader van een longtermcare-revalidatie in het buitenland (Erlass der Regierung zur übergangsweisen Regelung des Verfahrens zur Erlangung einer Vorabgenehmigung oder Zustimmung zwecks Kostenübernahme oder Kostenbeteiligung für eine Langzeitrehabilitation im Ausland).

l)

Ordonnantie van 21 december 2018 betreffende de Brusselse verzekeringsinstellingen in het domein van de gezondheidszorg en de hulp aan personen

m)

Samenwerking tussen deelentiteiten:

n)

Samenwerkingsakkoord van 31 december 2018 tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de mobiliteitshulpmiddelen

o)

Samenwerkingsakkoord van 31 december 2018 tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de financiering van zorg bij gebruik van zorgvoorzieningen over de grenzen van de deelstaat.

BULGARIJE

a)

Wetboek betreffende sociale verzekering (Кодекс за социално осигуряване) 1999, titel gewijzigd in 2003.

b)

Wet betreffende sociale bijstand (Закон за социално подпомагане) 1998.

c)

Verordening betreffende de tenuitvoerlegging van de Wet op de sociale bijstand (Правилник за прилагане на Закона за социално подпомагане) 1998.

d)

Wet inzake de integratie van personen met een handicap (Закон за хората с увреждания) 2019.

e)

Wet inzake persoonlijke bijstand (Закон за личната помощ) 2019; die wet is op 1 september 2019 in werking getreden.

f)

Verordening betreffende tenuitvoerlegging van de Wet inzake de integratie van personen met een handicap (Правилник за прилагане на Закона за социално подпомагане) 2004.

g)

Verordening inzake medische expertise (Наредба за медицинската експертиза) 2010.

h)

Tarief van de vergoedingen voor sociale diensten, gefinancierd uit de staatsbegroting (Тарифа за таксите за социални услуги, финансирани от държавния бджет) 2003.

KROATIË

a)

Wet betreffende sociale bijstand (Zakon o socijalnoj skrbi) van 2013, Staatsblad nrs. 157/13, 152/14, 99/15, 52/16, 16/17, 130/17 en 98/19)

b)

Wet inzake pleeggezinnen (Zakon o udomiteljstvu) Staatsblad nrs. 90/11 en 78/12, als gewijzigd.

c)

Verordening inzake minimumvereisten voor de verlening van sociale diensten (Pravilnik o minimalnim uvjetima za pružanje socijalnih usluga) van 2014, Staatsblad nrs. 40/14 en 66/15.

d)

Besluit inzake de bijdrage aan en de wijze van betaling aan begunstigden van de onderhoudskosten voor huisvesting buiten de familie (Pravilnik o sudjelovanju i načinu plaćanja korisnika I drugih obveznika uzdržavanja u troškovima smještaja izvan vlastite obitelji) van 1998, Staatsblad nr. 112/98 en 05/02, zoals gewijzigd.

e)

Verordening inzake de inhoud en de wijze van registratie van personen die beroepsmatig betrokken zijn bij de verlening van sociale diensten (Pravilnik o sadržaju i načinu vođenja evidencije fizičkih osoba koje profesionalno pružaju socijalne usluge) van 2015, Staatsblad nr. 66/15.

CΥΡRUS

a)

Diensten voor sociaal welzijn (Υπηρεσίες Κοινωνικής Ευημερίας):

b)

Verordeningen en decreten inzake het gegarandeerd minimuminkomen en de algemene verordeningen en besluiten inzake sociale uitkeringen bij noodbehoeften en zorgbehoeften, zoals gewijzigd of vervangen. Wetten betreffende tehuizen voor ouderen en gehandicapten (Οι περί Στεγών για Ηλικιωμένους και Αναπήρους Νόμοι) van 1991–2011 [L. 222/91 en L. 65(I)/2011].

c)

Wetten betreffende dagopvangcentra voor volwassenen (Οι περί Κέντρων Ενηλίκων Νόμοι) (L. 38(Ι)/1997 en L.64(Ι)/2011).

d)

Staatssteunregeling uit hoofde van Verordening 360/2012 betreffende de verlening van diensten van algemeen economisch belang (de minimis) [Σχέδιο Κρατικών Ενισχύσεων Ήσσονος Σημασίας, βαση του Κανονισμού 360/2012 για την παροχή υπηρεσιών γενικού οικονομικού συμφέροντος].

e)

Dienst voor de administratie van sociale uitkeringen (Υπηρεσία Διαχείρισης Επιδομάτων Πρόνοιας):

f)

Wet betreffende het gegarandeerd minimuminkomen en sociale uitkeringen van 2014, zoals gewijzigd of vervangen.

g)

Verordeningen en decreten inzake het gegarandeerd minimuminkomen en sociale uitkeringen in het algemeen, zoals gewijzigd of vervangen.

TSJECHIË

a)

Wet nr. 108/2006 betreffende sociale diensten (Zákon o sociálních službách).

b)

Wet nr. 372/2011 betreffende gezondheidsdiensten (Zákon o zdravotních službách).

c)

Wet nr. 48/1997 betreffende de openbare zorgverzekering (Zákon o veřejném zdravotním pojištění).

DENEMARKEN

a)

Geconsolideerde wet nr. 988 van 17 augustus 2017 betreffende sociale diensten (om social service).

b)

Geconsolideerde wet nr. 119 van 1 februari 2019 betreffende sociale huisvesting (om algemene boliger).

ESTLAND

Wet betreffende de sociale zekerheid (Sotsiaalhoolekande seadus) 2016.

FINLAND

a)

Wet van 3 april 1987 betreffende dienstverlening en bijstand aan gehandicapten (Laki vammaisuuden perusteella järjestettävistä palveluista ja tukitoimista).

b)

Wet van 28 december 2012 ter ondersteuning van de functionele capaciteit van de verouderende bevolking en sociale en gezondheidsdiensten voor ouderen (Laki ikääntyneen väestön toimintakyvyn tukemisesta sekä iäkkäiden sosiaali- ja terveyspalveluista).

c)

Wet van 30 december 2014 betreffende het maatschappelijk welzijn (Sosiaalihuoltolaki).

d)

Zorgwet (Terveydenhuoltolaki) van 30 december 2010.

e)

Volksgezondheidswet (Kansanterveyslaki) van 28 januari 1972.

f)

Mantelzorgwet (Laki omaishoidon tuesta) van 2 december 2005.

g)

Gezinszorgwet (Terveydenhuoltolaki) van 20 maart 2015.

FRANKRIJK

a)

Toeslag voor een derde (majoration pour tierce personne, MTP): artikelen L. 341-4 en L. 355-1 van het wetboek sociale zekerheid (Code de la sécurité sociale).

b)

Aanvullende prestatie voor de inzet van een derde (prestation complémentaire pour recours à tierce personne): artikel L. 434-2 van het wetboek sociale zekerheid (Code de la sécurité sociale).

c)

Aanvullend speciaal onderwijs voor een gehandicapt kind (complément d'allocation d'éducation de l'enfant handicapé): artikel L. 541-1 van het wetboek sociale zekerheid (Code de la sécurité sociale).

d)

Invaliditeitsuitkering (prestation de compensation du handicap, PCH): artikelen L. 245-1 tot en met L. 245-14 van het wetboek sociale actie en gezin (Code de l'action sociale et des familles).

e)

Vergoeding voor het verlies van autonomie (allocation personnalisée d'autonomie, APA): artikelen L. 232-1 tot en met L. 232-28 van het wetboek sociale actie en gezin (Code de l'action sociale et des familles).

DUITSLAND

a)

Verzekering voor langdurige zorg (Pflegeversicherung):

b)

Sociale verzekering voor langdurige zorg voor personen die zijn aangesloten bij de wettelijke ziektekostenverzekering, en de particuliere verplichte verzekering voor langdurige zorg voor personen die verzekerd zijn bij een particuliere ziektekostenverzekering: Sociaal wetboek (Sozialgesetzbuch, boek XI (SGB XI), laatstelijk gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 21 december 2019 (BGBl. I, blz. 2913).

GRIEKENLAND

a)

Wet nr. 1140/1981, zoals gewijzigd.

b)

Wetsbesluit nr. 162/73 en gezamenlijk ministerieel besluit nr. Π4β/5814/1997.

c)

Ministerieel Besluit nr. Π1γ/ΑΓΠ/οικ.14963 van 9 oktober 2001.

d)

Wet nr. 4025/2011.

e)

Wet nr. 4109/2013.

f)

Wet nr. 4199/2013, artikel 127.

g)

Wet nr. 4368/2016, artikel 334.

h)

Wet nr. 4483/2017, artikel 153.

i)

Wet nr. 498/1-11-2018, artikelen 28, 30 en 31, betreffende de uniforme regeling voor gezondheidsverstrekkingen van de Nationale Organisatie voor zorgverlening (EOPYY/ΕΟΠΥΥ).

HONGARIJE

a)

Langdurige zorgdiensten voor persoonlijke sociale zorg (sociale dienstverlening):

b)

Wet III van 1993 betreffende sociaal bestuur en sociale bijstand (törvény a szociális igazgatásról és szociális ellátásokról), aangevuld met regeringsdecreten en ministeriële decreten.

IERLAND

a)

Gezondheidswet (Health Act) 1970 (nr. 1 van 1970).

b)

Wet steunregeling verpleeghuizen (Nursing Homes Support Scheme Act) 2009 (nr. 15 van 2009).

c)

Geconsolideerde Wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten:

d)

Toeslag voor constante zorg;

e)

Uitkering voor mantelzorgers;

f)

Toeslag voor mantelzorgers;

g)

Subsidie voor mantelzorg;

h)

Toelage voor thuisverzorging.

ITALIË

a)

Wet nr. 118 van 30 maart 1971 betreffende civiele invaliditeitsuitkeringen (Legge 30 Marzo 1971, n. 118 - Conversione in Legge del D.L. 30 gennaio 1971, n. 5 e nuove norme in favore dei mutilati ed invalidi civili).

b)

Wet nr. 18 van 11 februari 1980 betreffende de toelage voor constante zorg (Legge 11 Febbraio 1980, n. 18 - Indennità di accompagnamento agli invalidi civili totalmente inabili).

c)

Wet nr. 104 van 5 februari 1992, artikel 33 (Kaderwet inzake handicaps) (Legge 5 Febbraio 1992, n. 104 — Legge-quadro per l'assistenza, l'integrazione sociale e i diritti delle persone handicappate).

d)

Wetsbesluit nr. 112 van 31 maart 1998 betreffende de overdracht van wetgevende en administratieve bevoegdheden van de staat aan de regio's en lokale entiteiten (Decreto Legislativo 31 Marzo 1998, n. 112 - Conferimento di funzioni e compiti amministrativi dello Stato alle regioni ed agli enti locali, in attuazione del capo I della Legge 15 Marzo 1997, n. 59).

e)

Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Regolamento (CE) N. 883/2004 del Parlamento Europeo e del Consiglio del 29 aprile 2004 relativo al coordinamento dei sistemi di sicurezza sociale — SNCB — artikel 70 en bijlage X).

f)

Wet nr. 183 van 4 november 2010, artikel 24, tot wijziging van de regels inzake vergunningen voor bijstandsverlening aan gehandicapten in ernstige situaties (Legge n. 183 del 4 Novembre 2010, art. 24 - Modifiche alla disciplina in materia di permessi per l'assistenza a portatori di handicap in situazione di gravità).

g)

Wet nr. 147 van 27 december 2013 houdende bepalingen voor de opstelling van de jaarlijkse en meerjarenbegroting van de staat — stabiliteitswet 2014 (Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato - Legge di stabilità 2014).

LETLAND

a)

Wet inzake sociale dienstverlening en sociale bijstand (Sociālo pakalpojumu un sociālās palīdzības likums) 31/10/2002.

b)

Wet inzake medische behandeling (Ārstniecības likums) 12/06/1997.

c)

Wet inzake patiëntenrechten (Pacientu tiesību likums) 30/12/2009.

d)

Reglement nr. 555 van het kabinet van ministers betreffende de organisatie van de gezondheidszorg en de betalingsprocedure (Ministru kabineta 2018. gada 28.augusta noteikumi Nr.555 "Veselības aprūpes pakalpojumu organizēšanas un samaksas kārtība") 28/08/2018.

e)

Reglement nr. 275 van het kabinet van ministers betreffende betalingsprocedures voor diensten op het gebied van sociale zorg en sociale rehabilitatie en de procedures voor de dekking van dienstverleningskosten uit een begroting van de lokale overheid (Ministru kabineta 2003.gada 27.maija noteikumi Nr.275 "Sociālās aprūpes un sociālās rehabilitācijas pakalpojumu samaksas kārtība un kārtība, kādā pakalpojuma izmaksas tiek segtas no pašvaldības budžeta") 27/05/2003.

f)

Reglement nr. 138 van het kabinet van ministers betreffende de ontvangst van sociale diensten en sociale bijstand (Ministru kabineta 2019.gada 2.aprīļa noteikumi Nr 138 "Noteiku mi par sociālo pakalpojumu un sociālās palīdzības saņemšanu") 02/04/2019.

LITOUWEN

a)

Wet inzake gerichte compensaties (Tikslinių kompensacijų įstatymas) van 29 juni 2016 (nr. XII-2507).

b)

Wet inzake sociale diensten (Socialinių paslaugų įstatymas) van 19 januari 2006 (nr. X-493).

c)

Wet inzake de zorgverzekering (Sveikatos draudimo įstatymas) van 21 mei 1996 (Nr. I-1343).

d)

Wet inzake het zorgstelsel (Sveikatos sistemos įstatymas) van 19 juli 1994 (Nr. I-552).

e)

Wet inzake zorginstellingen (veikatos priežiūros įstaigų įstatymas) van 6 juni 1996 (Nr. I-1367).

LUXEMBURG

Wet van 19 juni 1998 tot invoering van de ouderdomsverzekering, gewijzigd bij de wet van 23 december 2005 en de wet van 29 augustus 2017.

MALTA

a)

Wet betreffende de sociale zekerheid (Att dwar is-Sigurtà Soċjali) (Cap. 318).

b)

Subsidiaire wetgeving 318.19: Verordening betreffende de tarieven van instellingen en inrichtingen die staatseigendom zijn (Regolamenti dwar it-Trasferiment ta' Fondi għal Hostels Statali Indikati).

c)

Subsidiaire wetgeving 318.17: Verordening betreffende de overdracht van middelen voor door de overheid gefinancierde bedden (Regolamenti dwar it-Trasferiment ta' Fondi għal Sodod Iffinanzjati mill-Gvern).

d)

Subsidiaire wetgeving 318.13: Verordening betreffende de tarieven van door de staat gefinancierde residentiële diensten (Regolamenti dwar Rati għal Servizzi Residenzjali Finanzjali mill-Istat).

NEDERLAND

Wet langdurige zorg (WLZ) van 3 december 2014.

POLEN

a)

Wet betreffende uit de openbare middelen gefinancierde gezondheidszorgdiensten (Ustawa o świadczeniach opieki zdrowotnej finansowanych ze środków publicznych) van 27 augustus 2004.

b)

Wet betreffende sociale bijstand (Ustawa o pomocy społecznej) van 12 maart 2004.

c)

Wet betreffende gezinsbijslagen (Ustawa o świadczeniach rodzinnych) van 28 November 2003.

d)

Wet betreffende sociale pensioenen (Ustawa o rencie socjalnej) van 27 juni 2003.

e)

Wet betreffende pensioenen uit het Fonds voor sociale verzekeringen (Ustawa o emeryturach i rentach z Funduszu Ubezpieczeń Społecznych) van 17 december 1998.

f)

Wet betreffende de professionele en sociale rehabilitatie en tewerkstelling van personen met een handicap (Ustawa o rehabilitacji zawodowej i społecznej oraz zatrudnianiu osób niepełnosprawnych) van 27 augustus 1997.

g)

Wet betreffende de ondersteuning van zwangere vrouwen en hun gezin "Voor het leven" (Ustawa o wsparciu kobiet w ciąży i rodzin "Za życiem") van 4 november 2016.

h)

Wet betreffende aanvullende uitkeringen voor personen die niet zelfstandig kunnen wonen (Ustawa o świadczeniu uzupełniającym dla osób niezdolnych do samodzielnej egzystencji) van 31 juli 2019.

PORTUGAL

a)

Sociale verzekering en waarborging van voldoende bestaansmiddelen:

b)

Wetsbesluit nr. 265/99 van 14 juli 1999 betreffende de toeslag bij langdurige zorg (complemento por dependência), zoals herhaaldelijk gewijzigd.

c)

Wet nr. 90/2009 van 31 augustus 2009 betreffende de bijzondere beschermingsregeling in geval van invaliditeit (regime especial de proteção na invalidez), opnieuw gepubliceerd in geconsolideerde versie bij statutair decreet 246/2015 van 20 oktober 2015, gewijzigd.

d)

Socialezekerheidsstelsel en nationale gezondheidsdienst:

e)

Wetsbesluit nr. 101/06 van 6 juni 2006 betreffende het nationale netwerk van geïntegreerde verpleegzorg (rede de cuidados Continuados integrados), opnieuw gepubliceerd in een geconsolideerde versie bij Wetsbesluit 136/2015 van 28 juli 2015.

f)

Wetsbesluit nr. 8/2010 van 28 januari 2010, gewijzigd en opnieuw bekendgemaakt bij Wetsbesluit nr. 22/2011 van 10 februari 2011 betreffende de oprichting van eenheden en teams voor geïntegreerde geestelijke gezondheidszorg (unidades e Equipas de cuidados Continuados integrados de saúde mental).

g)

Decreet nr. 343/.2015 van 12 oktober 2015 betreffende normen voor intramurale en ambulante pediatrische zorg, de ontslagmanagementteams en de pediatrischezorgteams in het kader van het nationale netwerk van geïntegreerde langdurige zorg (condições de instalação e funcionamento das unidades de internamento de cuidados integrados pediátricos e de ambulatório pediátricas, bem como as condições a que devem obedecer as equipas de gestão de altas e as equipas de cuidados continuados integrados destinadas a cuidados pediátricos da Rede Nacional de Cuidados Continuados Integrados).

h)

Wet nr. 6/2009 van 6 september 2009 betreffende de status van mantelzorger (Estatuto do cuidador informal).

ROEMENIË

a)

Wet nr. 17 van 6 maart 2000 betreffende sociale bijstand aan ouderen (Legea privind asistența socială a persoanelor vârstnice), met latere wijzigingen.

b)

Wet nr. 448 van 6 december 2006 betreffende de bescherming en bevordering van de rechten van personen met een handicap (Legea privind protecția și promovarea drepturilor persoanelor cu handicap), met latere wijzigingen.

c)

Wet nr. 292 van 20 december 2011 betreffende sociale bijstand (Legea asistenței sociale).

SLOWAKIJE

a)

Wet betreffende sociale dienstverlening (Zákon o sociálnych službách) nr. 448/2008.

b)

Wet betreffende compenserende uitkeringen voor personen met een handicap (Zákon o peňažných príspevkoch na kompenzáciu ťažkého zdravotného postihnutia) nr. 447/2008.

c)

Wet betreffende gezondheidszorg en diensten in verband met gezondheidszorg (Zákon o zdravotnej starostlivosti a službách súvisiacich s poskytovaním zdravotnej starostlivosti) nr. 576/2004.

d)

Wet betreffende verleners van gezondheidszorg, medische werkers en medische beroepsverenigigingen (Zákon o poskytovateľoch zdravotnej starostlivosti, zdravotníckych pracovníkoch a stavovských organizáciách v zdravotníctve) Nr. 578/2004.

e)

Wet betreffende het bestaansminimum (Zákon o životnom minime) nr. 601/2003.

f)

Gezinswet (Zákon o rodine) nr. 36/2005.

g)

Wet betreffende sociale en wettelijke bescherming van kinderen en sociale voogdij (Zákon o sociálno-právnej ochrane detí a sociálnej kuratele) nr. 305/2005

h)

Wet betreffende sociaal werk (Zákon o sociálnej práci) nr. 219/2014.

SLOVENIË

Geen specifieke wetgeving met betrekking tot langdurige zorg.

Prestaties bij langdurige zorg vallen onder de volgende wetten:

a)

Wet betreffende pensioen- en invaliditeitsverzekering (Zakon o pokojninskem in invalidskem zavarovanju) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 96/2012, en latere wijzigingen).

b)

Wet betreffende financiële sociale bijstand (Zakon o socialno vartsvenih prejemkih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 61/2010, en latere wijzigingen).

c)

Wet betreffende de uitoefening van rechten uit openbare middelen (Zakon o uveljavljanju pravic iz javnih sredstev) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 62/2010, en latere wijzigingen).

d)

Wet betreffende sociale bescherming (Zakon o socialnem varstvu) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 3/2004, en latere wijzigingen).

e)

Wet betreffende ouderlijke zorg en gezinsbijslagen (Zakon o starševskem varstvu in družinskih prejemkih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 110/2006, en latere wijzigingen).

f)

Wet betreffende personen met een mentale of lichamelijke handicap (Zakon o družbenem varstvu duševno in telesno prizadetih oseb) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 41/83, en latere wijzigingen).

g)

Wet betreffende gezondheidszorg en ziekteverzekering (Zakon o zdravstvenem varstvu in zdravstvenem zavarovanju) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 72/2006, en latere wijzigingen).

h)

Wet betreffende oorlogsveteranen (Zakon o vojnih veteranih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 59/06, en latere wijzigingen).

i)

Wet betreffende oorlogsgehandicapten (Zakon o vojnih invalidih) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 63/59, en latere wijzigingen).

j)

Wet betreffende het begrotingsevenwicht (Zakon za uravnoteženje javnih finance (ZUJF)) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 40/2012, en latere wijzigingen).

k)

Wet tot regeling van aanpassingen van overdrachten aan particulieren en huishoudens in de Republiek Slovenië (Zakon o usklajevanju transferjev posameznikom in gospodinjstvom v Republiki Sloveniji) (Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 114/2006 — officiële geconsolideerde tekst, en latere wijzigingen).

SPANJE

a)

Wet nr. 39/2006 betreffende de bevordering van de persoonlijke autonomie en bijstand aan personen in een afhankelijkheidssituatie van 14 december 2006, zoals gewijzigd.

b)

Ministerieel Besluit van 15 april 1969.

c)

Koninklijk Besluit nr. 1300/95 van 21 juli 1995, zoals gewijzigd.

d)

Koninklijk Besluit nr. 1647/97 van 31 oktober 1997, zoals gewijzigd.

ZWEDEN

a)

Wet betreffende sociale dienstverlening (Socialtjänstlagen (2001:453)) van 2001.

b)

Wet betreffende de gezondheidszorg (Hälso- och sjukvårdslag (2017: 30)) van 2017.

DEEL 3

BETALINGEN DIE VERBAND HOUDEN MET EEN IN ARTIKEL SSC.3, LID 1, VAN DIT PROTOCOL, VERMELDE TAK VAN DE SOCIALE ZEKERHEID EN DIE WORDEN BETAALD OM DE KOSTEN VOOR VERWARMING BIJ KOUD WEER TE DEKKEN (artikel SSC.3, lid 4, punt f), van dit protocol)

i)   VERENIGD KONINKRIJK

Toelage voor stookkosten in de winter (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen 1992)), Regeling van 2000 betreffende het sociaal fonds voor toelagen voor stookkosten in de winter, Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen Noord-Ierland 1992) en Regeling van 2000 betreffende het sociaal fonds voor toelagen voor stookkosten in de winter (Noord-Ierland).

ii)   LIDSTATEN

DENEMARKEN

a)

Wet op de sociale en staatspensioenen, LBK nr. 983 van 23/09/2019

b)

Verordeningen inzake sociale pensioenen en overheidspensioenen, BEK nr. 1602 van 27/12/2019.


BIJLAGE SSC-2

BEPERKING VAN HET RECHT OP VERSTREKKINGEN VAN GEZINSLEDEN VAN EEN GRENSARBEIDER

(bedoeld in artikel SSC.16, lid 2, van dit protocol)

 

KROATIË

 

DENEMARKEN

 

IERLAND

 

FINLAND

 

ZWEDEN

 

VERENIGD KONINKRIJK


BIJLAGE SSC-3

MEER RECHTEN VOOR PENSIOENGERECHTIGDEN DIE NAAR DE BEVOEGDE STAAT TERUGKEREN

(artikel SSC.25, lid 2, van dit protocol)

 

OOSTENRIJK

 

BELGIË

 

BULGARIJE

 

CΥΡRUS

 

TSJECHIË

 

FRANKRIJK

 

DUITSLAND

 

GRIEKENLAND

 

HONGARIJE

 

LUXEMBURG

 

NEDERLAND

 

POLEN

 

SLOVENIË

 

SPANJE

 

ZWEDEN


BIJLAGE SSC-4

GEVALLEN WAARIN WORDT AFGEZIEN VAN BEREKENING PRO RATA OF WAARIN DIE NIET VAN TOEPASSING IS

(artikel SSC.47, leden 4 en 5, van dit protocol)

DEEL 1

GEVALLEN WAARIN VAN BEREKENING PRO RATA WORDT AFGEZIEN OP GROND VAN ARTIKEL SSC.47, LID 4

OOSTENRIJK

a)

Alle aanvragen voor uitkeringen uit hoofde van de federale wet van 9 september 1955 inzake de sociale verzekering (Allgemeines Sozialversicherungsgesetz — ASVG), de federale wet van 11 oktober 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen in de handel en het handwerk (Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz — GSVG), de federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor boeren (Bauern-Sozialversicherungsgesetz — BSVG) en de federale wet van 30 november 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen en vrije beroepen (Freiberuflichen-Selbständigen Sozialversicherungsgesetz — FSVG).

b)

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004, met uitzondering van de gevallen onder deel 2.

c)

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers [Landesärztekammer], gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen).

d)

Alle aanvragen voor nabestaandensteun uit het pensioenfonds van de Oostenrijkse kamer van dierenartsen.

e)

Alle aanvragen voor weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A.

f)

Alle aanvragen voor uitkeringen uit hoofde van de Wet sociale verzekering notarissen van 3 februari 1972 — NVG 1972.

CΥΡRUS

Alle aanvragen voor ouderdoms-, weduwe- en weduwnaarspensioenen.

DENEMARKEN

Alle aanvragen om pensioenen als bedoeld in de wet op het sociaal pensioen, met uitzondering van de in bijlage SSC-5 bij dit protocol vermelde pensioenen.

IERLAND

Alle aanvragen voor overheidspensioenen (overgangsregeling), (op bijdrage of premiebetaling berustende) overheidspensioenen, (op bijdrage of premiebetaling berustende) weduwepensioenen en (op bijdrage of premiebetaling berustende) weduwnaarspensioenen.

LETLAND

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op de door de overheid gefinancierde pensioenen).

LITOUWEN

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen op grond van de nationale sociale verzekering, berekend aan de hand van het basisbedrag van het nabestaandenpensioen (Wet sociale-verzekeringspensioenen).

NEDERLAND

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen uit hoofde van de Algemene Ouderdomswet (AOW).

POLEN

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen (uit hoofde van vaste-uitkeringsregelingen) en nabestaandenpensioenen, behalve wanneer het totale aantal verzekeringstijdvakken uit hoofde van de wetgeving van meer dan een staat 20 jaar of meer bedraagt voor vrouwen en 25 jaar of meer voor mannen, maar het aantal nationale tijdvakken van verzekering onder die grenzen ligt (en niet minder dan 15 jaar bedraagt voor vrouwen en 20 jaar voor mannen), en de berekening is gebaseerd op de artikelen 27 en 28 van de wet van 17 december 1998 (PB 2015, punt 748).

PORTUGAL

Alle aanvragen voor ouderdoms- en nabestaandenpensioenen, met uitzondering van de gevallen waarin het totale aantal verzekeringstijdvakken die uit hoofde van de wetgeving van meer dan een land zijn vervuld, 21 kalenderjaren of meer bedraagt maar het aantal nationale tijdvakken van verzekering 20 jaar of minder bedraagt en de berekening is gebaseerd op artikel 32 en artikel 33 van Wetsdecreet nr. 187/2007 van 10 mei 2007.

SLOWAKIJE

a)

Alle aanvragen voor nabestaandenpensioenen (weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioenen) die volgens de wetgeving welke voor 1 januari 2004 van kracht was, worden berekend op basis van het bedrag van een pensioen dat eerder aan de overledene werd betaald.

b)

Alle aanvragen voor pensioenen die worden berekend op grond van Wet nr. 461/2003 op de sociale verzekering, zoals gewijzigd.

ZWEDEN

a)

Aanvragen voor een ouderdomspensioen in de vorm van een gegarandeerd pensioen (hoofdstukken 66 en 67 van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

b)

Aanvragen voor een ouderdomspensioen in de vorm van een aanvullend pensioen (hoofdstuk 63 van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

VERENIGD KONINKRIJK

Alle aanvragen voor ouderdomspensioenen, overheidspensioenen op grond van deel 1 van de pensioenwet uit 2014, en weduwepensioenen en uitkeringen bij overlijden, met uitzondering van de aanvragen waarvoor tijdens een belastingjaar aanvangende op of na 6 april 1975:

i)

de betrokkene uit hoofde van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk en een lidstaat tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld, en één (of meer) belastingjaren niet beschouwd wordt (worden) als een rechtverstrekkend jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk;

ii)

de uit hoofde van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vóór 5 juli 1948 vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking zouden worden genomen om artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol toe te passen, door rekening te houden met tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen die vervuld zijn uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat.

Alle aanvragen voor aanvullende pensioenuitkeringen op grond van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen), Section 44, en de Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992, Section 44.

DEEL 2

GEVALLEN WAARIN ARTIKEL SSC.47, LID 5, VAN TOEPASSING IS

OOSTENRIJK

a)

Ouderdomspensioenen en daarvan afgeleide nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet (APG) van 18 november 2004.

b)

Verplichte uitkeringen uit hoofde van artikel 41 van de federale wet van 28 december 2001, BGBl I Nr. 154, inzake het algemeen inkomensfonds van de Oostenrijkse apothekers [Pharmazeutische Gehaltskasse für Österreich].

c)

Ouderdomspensioenen en vervroegde pensioenen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers, gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen), en alle pensioenuitkeringen van de Oostenrijkse provinciale artsenkamers, gebaseerd op een aanvullende regeling (aanvullend of individueel pensioen).

d)

Ouderdomssteun uit het pensioenfonds van de Oostenrijkse kamer van dierenartsen.

e)

Uitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, delen A en B, met uitzondering van aanvragen voor weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A.

f)

Uitkeringen bij de instellingen van sociale zekerheid van de federale kamer van architecten en raadgevende ingenieurs uit hoofde van de Oostenrijkse wet inzake de kamer van civiele ingenieurs (Ziviltechnikerkammergesetz) van 1993 en de statuten van de instellingen van sociale zekerheid, met uitzondering van de nabestaandenuitkeringen uit hoofde van laatstgenoemde uitkeringen.

g)

Uitkeringen volgens het statuut van de instelling van sociale zekerheid van de Federale Kamer van professionele accountants en belastingadviseurs uit hoofde van de Oostenrijkse Wet betreffende professionele accountants en belastingadviseurs (Wirtschaftstreuhandberufsgesetz).

BULGARIJE

Ouderdomspensioenen uit hoofde van de aanvullende verplichte pensioenverzekering, onder deel II, titel II, van de Socialeverzekeringswet.

KROATIË

Op individueel kapitaalsparen gebaseerde pensioenen van de verplichte pensioenregeling overeenkomstig de Wet op de verplichte en vrijwillige pensioenfondsen (Staatsblad 49/99, als gewijzigd) en de Wet op de pensioenverzekeringsondernemingen en de betaling van op individueel kapitaalsparen gebaseerde pensioenen (Staatsblad 106/99, als gewijzigd), behalve in gevallen bedoeld in de artikelen 47 en 48 van de Wet op de verplichte en vrijwillige de pensioenfondsen (nabestaandenpensioenen).

TSJECHIË

Pensioenen betaald uit de tweede-pijlerregeling ingesteld bij Wet nr. 426/2011 Coll. inzake pensioensparen.

DENEMARKEN

a)

Individuele pensioenen.

b)

Uitkeringen bij overlijden (op basis van bijdragen voor aanvullende pensioenen voor werknemers in loondienst (Arbejdsmarkedets Tillægspension) in de periode voor 1 januari 2002).

c)

Uitkeringen bij overlijden (op basis van bijdragen voor aanvullende pensioenen voor werknemers in loondienst (Arbejdsmarkedets Tillægspension) in de periode na 1 januari 2002) zoals bedoeld in de geconsolideerde wet inzake aanvullende pensioenen voor werknemers in loondienst (Arbejdsmarkedets Tillægspension) 942:2009.

ESTLAND

Verplichte gekapitaliseerde ouderdomspensioenregeling.

FRANKRIJK

Basis- of aanvullende regelingen waarin ouderdomspensioenen worden berekend op basis van pensioenpunten.

HONGARIJE

Pensioenuitkeringen gebaseerd op lidmaatschap van private pensioenfondsen.

LETLAND

Ouderdomspensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op de door de overheid gefinancierde pensioenen).

POLEN

Ouderdomspensioenen van het op vaste bijdragen gebaseerde stelsel.

PORTUGAL

Aanvullende pensioenen die zijn toegekend op grond van Wetsdecreet nr. 26/2008 van 22 februari 2008 (openbaar kapitalisatiestelsel).

SLOWAKIJE

Verplicht ouderdomspensioensparen.

SLOVENIË

Pensioen van de verplichte aanvullendpensioenverzekering.

ZWEDEN

Ouderdomspensioen in de vorm van een inkomenspensioen en een op premie gebaseerd pensioen (hoofdstukken 62 en 64 van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

VERENIGD KONINKRIJK

Getrapte pensioenuitkeringen op grond van de National Insurance Act 1965 (nationale verzekeringswet), Sections 36 en 37, en de National Insurance Act (Northern Ireland) 1966, Sections 35 en 36.


BIJLAGE SSC-5

PRESTATIES EN OVEREENKOMSTEN WAARBIJ ARTIKEL SSC.49 KAN WORDEN TOEGEPAST

I.   Prestaties als bedoeld in artikel SSC.49, lid 2, punt a), van dit protocol, waarvan het bedrag onafhankelijk is van de duur van de vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen

DENEMARKEN

Het volledige Deense nationale ouderdomspensioen, verworven na tien jaar wonen door personen aan wie uiterlijk vanaf 1 oktober 1989 een pensioen wordt toegekend.

FINLAND

Nationale pensioenen en weduwe- en weduwnaarspensioenen bepaald in overeenstemming met de overgangsregelingen en toegekend vóór 1 januari 1994 (Wet inzake de uitvoering van de Nationale pensioenwet, 569/2007).

Het aanvullende bedrag van het pensioen voor kinderen bij het berekenen van de autonome uitkering in overeenstemming met de nationale pensioenwet (Nationale pensioenwet, 568/2007).

FRANKRIJK

Het invalide-, weduwe- of weduwnaarspensioen van het Franse algemene socialezekerheidsstelsel of van het stelsel voor werknemers in de landbouw, wanneer dat wordt berekend op basis van een invaliditeitspensioen van de overleden echtgenoot, vastgesteld overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt a).

GRIEKENLAND

Uitkeringen uit hoofde van Wet nr. 4169/1961 – bepalingen betreffende het verzekeringsstelsel voor de landbouw (OGA).

NEDERLAND

Algemene nabestaandenwet (ANW) van 21 december 1995.

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van 10 november 2005.

SPANJE

Nabestaandenpensioenen, toegekend uit hoofde van de algemene en bijzondere stelsels, met uitzondering van het bijzondere stelsel voor ambtenaren.

ZWEDEN

Inkomensgerelateerde vergoeding bij ziekte en inkomensgerelateerde vergoeding bij arbeidsongeschiktheid (hoofdstuk 34 van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

Gegarandeerde pensioenen en uitkeringen die in de plaats zijn gekomen van de volledige staatspensioenen uit hoofde van de wetgeving inzake staatspensioenen die tot 1 januari 1993 van kracht was, en de volledige staatspensioenen die zijn toegekend uit hoofde van de overgangsregelingen die daarna van kracht waren.

II.   Uitkeringen als bedoeld in artikel SSC.49, lid 2, punt b), van dit protocol, waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van een fictief tijdvak dat geacht wordt te zijn vervuld tussen de datum waarop de verzekerde gebeurtenis is ingetreden en een latere datum.

FINLAND

Het Finse werknemerspensioen waarvoor rekening wordt gehouden met toekomstige tijdvakken overeenkomstig de nationale wettelijke regeling.

DUITSLAND

Duitse nabestaandenpensioenen, waarvoor rekening is gehouden met een aanvullend tijdvak ("Zurechnungszeit").

Duitse ouderdomspensioenen, waarvoor rekening is gehouden met een reeds verworven fictief tijdvak.

ITALIË

Italiaanse pensioenen bij algehele arbeidsongeschiktheid (inabilità).

LETLAND

Nabestaandenpensioenen berekend op basis van veronderstelde tijdvakken van verzekering (artikel 23, lid 8, van de Wet op de staatspensioenen van 1 januari 1996).

LITOUWEN

a)

Socialeverzekeringspensioenen van de staat wegens arbeidsongeschiktheid, uitgekeerd uit hoofde van de Wet op de socialeverzekeringspensioenen van de staat.

b)

Socialeverzekeringspensioenen van de staat voor nabestaanden en wezen, berekend op basis van het pensioen wegens arbeidsongeschiktheid van de overledene uit hoofde van de Wet op de socialeverzekeringspensioenen van de staat.

LUXEMBURG

Nabestaandenpensioenen.

SLOWAKIJE

Slowaakse nabestaandenpensioenen, afgeleid van de invaliditeitspensioenen.

SPANJE

De rustpensioenen uit hoofde van het bijzondere stelsel voor ambtenaren die zijn verschuldigd uit hoofde van titel I van de Wet op de staatspensioengerechtigden, indien de begunstigde op het tijdstip van de intreding van de verzekerde gebeurtenis een ambtenaar in actieve dienst was of een daarmee gelijkgestelde persoon; overlijdens- en nabestaandenpensioenen (weduwe-/weduwnaarspensioen, wezenpensioen en ouderpensioen) die verschuldigd zijn uit hoofde van titel I van de geconsolideerde tekst van de Wet op de staatspensioengerechtigden, indien de begunstigde op het tijdstip van overlijden een ambtenaar in actieve dienst was of een daarmee gelijkgestelde persoon.

ZWEDEN

Vergoeding bij ziekte en vergoeding bij arbeidsongeschiktheid in de vorm van een gegarandeerde vergoeding (hoofdstuk 35 van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

Nabestaandenpensioen berekend op basis van in aanmerking genomen tijdvakken van verzekering (hoofdstukken 76 tot en met 85 van het Wetboek voor sociale verzekeringen).

III.   Overeenkomsten als bedoeld in artikel SSC.49, lid 2, punt b), i), van dit protocol teneinde te voorkomen dat hetzelfde fictieve tijdvak meermaals in aanmerking wordt genomen.

Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 28 april 1997 tussen de Republiek Finland en de Bondsrepubliek Duitsland.

Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 10 november 2000 tussen de Republiek Finland en het Groothertogdom Luxemburg.

Noords Verdrag van 18 augustus 2003 betreffende de sociale zekerheid.


BIJLAGE SSC-6

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE WETGEVING VAN DE LIDSTATEN EN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK

(artikel SSC.3, lid 2, artikel SSC.51, lid 1, en artikel SSC.66)

OOSTENRIJK

1.

Voor het opbouwen van tijdvakken van verzekering in de pensioenverzekering wordt het bezoeken van een school of een vergelijkbare onderwijsinstelling in een andere staat gelijkgesteld aan het bezoeken van een school of onderwijsinstelling op grond van de artikelen 227(1)(1) en 228(1)(3), Allgemeines Sozialversicherungsgesetz (ASVG) (algemene wet sociale verzekering), artikel 116(7), Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz (GSVG) (wet sociale verzekering bedrijfsleven), en artikel 107(7), Bauern-Sozialversicherungsgesetz (BSVG) (wet sociale verzekering landbouwers), indien de betrokkene op zeker tijdstip wegens werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan Oostenrijkse wetgeving onderworpen was, en de bijzondere bijdragen voor de verwerving van dergelijke tijdvakken van onderwijs, zoals bedoeld in artikel 227(3), ASVG, artikel 116(9), GSVG, en artikel 107(9), BSGV, betaald zijn.

2.

Voor de berekening van de in artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol bedoelde uitkering pro rata worden speciale verhogingen voor premies voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers uit hoofde van de Oostenrijkse wetgeving buiten beschouwing gelaten. In die gevallen wordt de zonder die premies berekende uitkering pro rata, indien nodig, verhoogd met onverminderde speciale verhogingen voor bijdragen voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers.

3.

Wanneer op grond van artikel SSC.7 van dit protocol vervangende tijdvakken onder een Oostenrijks pensioenverzekeringsstelsel zijn vervuld, maar die geen basis voor berekening op grond van de artikelen 238 en 239 van de ASVG, de artikelen 122 en 123 van de GSVG en de artikelen 113 en 114 van de BSVG kunnen vormen, wordt de berekeningsgrondslag voor tijdvakken van kinderverzorging op grond van artikel 239 van de ASVG, artikel 123 van de GSVG en artikel 114 van de BSVG gebruikt.

BULGARIJE

Artikel 33, lid 1, van de Bulgaarse Ziektekostenverzekeringswet is van toepassing op alle personen waarvoor Bulgarije de bevoegde lidstaat is uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1, van dit protocol.

CΥΡRUS

Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen SSC.7, SSC.46 en SSC.56 van dit protocol wordt voor tijdvakken die op of na 6 oktober 1980 aanvingen, een week van verzekering uit hoofde van de wetgeving van de Republiek Cyprus bepaald door het totale verzekerbare inkomen in de betreffende periode te delen door het wekelijkse bedrag van het verzekerbare basisinkomen waarover in het betreffende bijdragejaar bijdragen moesten worden betaald, mits het aldus berekende aantal weken niet hoger uitvalt dan het aantal kalenderweken in de betreffende periode.

TSJECHIË

Met het oog op het aanmerken als gezinslid overeenkomstig artikel SSC.1, punt s), van dit protocol, wordt onder "echtgenoot" mede verstaan een geregistreerde partner in de zin van de Tsjechische Wet nr. 115/2006 Coll. inzake geregistreerd partnerschap.

DENEMARKEN

1.

a)

Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de "lov om social pension" (wet op het sociale pensioen) worden door een grensarbeider of seizoenarbeider onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgenoot vervulde tijdvakken van wonen in Denemarken, voor zover de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere staat. Voor de toepassing van dit punt wordt onder "seizoenarbeid" verstaan: werk dat samenhangt met de wisseling van de seizoenen en ieder jaar terugkeert.

b)

Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de "lov om social pension" (wet op het sociale pensioen) worden de vóór 1 januari 1984 door een niet onder punt a) vallende persoon onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgenoot in Denemarken vervulde tijdvakken van wonen, voor zover de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere staat.

c)

Tijdvakken die uit hoofde van de punten a) en b) moeten worden meegerekend, worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij samenvallen met tijdvakken die meetellen voor de berekening van het pensioen dat aan de betrokkene verschuldigd is onder de wetgeving betreffende verplichte verzekering van een andere staat of met tijdvakken gedurende welke de betrokkene onder een dergelijke wetgeving een pensioen ontving. Die tijdvakken worden echter in aanmerking genomen wanneer het jaarlijks bedrag van het bedoelde pensioen lager is dan de helft van het basisbedrag van het sociale pensioen.

2.

a)

Niettegenstaande artikel SSC.7 van dit protocol, hebben personen die geen werkzaamheden in loondienst in een of meer lidstaten hebben uitgeoefend slechts recht op een Deens sociaal pensioen, als zij gedurende minstens 3 jaar hun woonplaats in Denemarken hebben of hebben gehad, met inachtneming van de in de Deense wetgeving geldende leeftijdsbeperkingen. Met inachtneming van artikel SSC.5 van dit protocol, is artikel SSC.8 van dit protocol, niet van toepassing op een Deens sociaal pensioen waarop personen van die categorie het recht hebben verworven.

b)

De in punt a) bedoelde bepalingen zijn niet van toepassing op het recht op een Deens sociaal pensioen, verworven door gezinsleden van personen die in Denemarken werkzaamheden in loondienst uitoefenen of uitgeoefend hebben, of door studenten of hun gezinsleden.

3.

De tijdelijke uitkering voor werklozen die zijn opgenomen in het "ledighedsydelse" (flexibelebanenstelsel) (Wet nr. 455 van 10 juni 1997) valt onder titel III, hoofdstuk 6, van dit protocol.

4.

Wanneer de ontvanger van een Deens sociaal pensioen ook recht heeft op een overlevingspensioen van een andere staat, worden die pensioenen voor de toepassing van de Deense wetgeving beschouwd als uitkeringen van dezelfde aard in de zin van artikel SSC.48, lid 1, van dit protocol op voorwaarde dat de persoon wiens tijdvakken van verzekering of van wonen de basis voor de berekening van het overlevingspensioen vormen, ook recht op een Deens sociaal pensioen heeft verworven.

ESTLAND

Voor de berekening van ouderschapsuitkeringen wordt voor gewerkte tijdvakken in andere staten dan Estland uitgegaan van hetzelfde gemiddelde bedrag van sociale belasting als de betrokkene betaald heeft gedurende de gewerkte tijdvakken in Estland, waarmee de eerstgenoemde tijdvakken worden samengeteld. Indien de betrokkene in het referentiejaar uitsluitend in andere staten gewerkt heeft, wordt bij de berekening van de uitkering uitgegaan van het gemiddelde bedrag van sociale belasting in Estland tussen het referentiejaar en het moederschapsverlof.

FINLAND

1.

Voor de vaststelling van het recht en de berekening van het bedrag van het Finse nationale pensioen uit hoofde van de artikelen SSC.47 tot en met SSC.49 van dit protocol, worden uit hoofde van de wetgeving van een andere staat verkregen pensioenen op dezelfde wijze behandeld als uit hoofde van de Finse wetgeving verkregen pensioenen.

2.

Bij de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol worden de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak uit hoofde van de Finse wetgeving inzake inkomensgerelateerde pensioenen als volgt berekend indien de betrokkene voor een deel van de referentieperiode tijdvakken van pensioenverzekering op grond van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, in een andere staat heeft vervuld: de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak zijn gelijk aan de som van de inkomsten tijdens het deel van de referentieperiode in Finland, gedeeld door het aantal maanden waarvoor er tijdens de referentieperiode tijdvakken van verzekering in Finland waren.

FRANKRIJK

1.

Voor personen die verstrekkingen ontvangen in Frankrijk op grond van artikel SSC.15 of artikel SSC.24 van dit protocol en die woonachtig zijn in de Franse departementen Haut-Rhin, Bas-Rhin of Moselle, omvatten de verleende verstrekkingen, verstrekt voor rekening van het orgaan van een andere staat die de kosten daarvan dient te dragen, de verstrekkingen waarin het algemene ziekteverzekeringsstelsel voorziet en het verplichte aanvullende plaatselijke ziekteverzekeringsstelsel van Alsace-Moselle.

2.

De Franse wetgeving die voor de toepassing van titel III, hoofdstuk 5, van dit protocol van toepassing is op een persoon die al dan niet in loondienst werkzaam is of is geweest, omvat zowel de basisregeling(en) voor pensioenverzekering als de regeling(en) voor aanvullend pensioen waaronder de betrokkene viel.

DUITSLAND

1.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol en artikel 5, lid 4, punt 1, van het Sozialgesetzbuch VI (Deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat een volledig ouderdomspensioen ontvangt, verzoeken om verplicht aangesloten te zijn bij het Duitse pensioenstelsel.

2.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol en artikel 7 van het Sozialgesetzbuch VI (Deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die verplicht verzekerd is in een andere staat of een ouderdomspensioen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een andere staat, zich aansluiten bij het vrijwillige verzekeringsstelsel in Duitsland.

3.

Voor de toekenning van uitkeringen uit hoofde van artikel 47, lid 1, van Sozialgesetzbuch V, artikel 47, lid 1, van Sozialgesetzbuch VII en artikel 200, lid 2, van de Reichsversicherungsordnung aan in een andere staat wonende verzekerden, wordt het netto-inkomen dat de grondslag vormt voor de uitkering door de Duitse verzekeringsstelsels, berekend alsof de verzekerde in Duitsland woonde, tenzij de verzekerde verzoekt om een berekening op basis van het werkelijk ontvangen nettoloon.

4.

Onderdanen van andere staten die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten Duitsland hebben en die voldoen aan de algemene voorwaarden van het Duitse pensioenstelsel, kunnen vrijwillig bijdragen, mits zij op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Duitse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest. Dat geldt ook voor staatlozen en vluchtelingen die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere staat hebben.

5.

De pauschale Anrechnungszeit (vast toerekeningstijdvak) op grond van artikel 253 van Sozialgesetzbuch VI (boek VI van het Sociaal Wetboek) wordt vastgesteld op basis van uitsluitend Duitse verzekeringstijdvakken.

6.

In gevallen waarin de op 31 december 1991 vigerende Duitse pensioenwetgeving op de herberekening van een pensioen van toepassing is, geldt voor de toerekening van Duitse Ersatzzeiten (vervangende tijdvakken) alleen de Duitse wetgeving.

7.

De Duitse wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten waarvoor vergoeding wordt verleend uit hoofde van het Fremdrentengesetz (wet op buitenlands pensioen) en inzake uitkeringen wegens toe te rekenen verzekeringstijdvakken die vervuld zijn in de gebieden, vermeld in paragraaf 1, leden 2 en 3, van het Bundesvertriebenengesetz (wet betreffende vluchtelingen en verdrevenen), blijft voor de toepassing van dit protocol van toepassing niettegenstaande paragraaf 2 van het Fremdrentengesetz.

8.

Het bevoegde orgaan gaat, voor de berekening van het theoretische bedrag bedoeld in artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol in pensioenregelingen voor vrije beroepen, voor ieder verzekeringsjaar dat onder de wetgeving van een andere staat vervuld werd, uit van het gemiddelde van de gedurende het lidmaatschap van bevoegde organen per jaar door de betaling van bijdragen opgebouwde pensioenrechten.

GRIEKENLAND

1.

Wet nr. 1469/84 betreffende de vrijwillige aansluiting bij het pensioenstelsel voor Griekse onderdanen en vreemdelingen van Griekse origine is van toepassing op onderdanen van andere staten, staatlozen en vluchtelingen wanneer die betrokken personen, ongeacht hun woon- of verblijfplaats, op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Griekse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest.

2.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol en artikel 34 van Wet nr. 1140/1981, kan een persoon die een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte uit hoofde van de wetgeving van een andere staat ontvangt, verzoeken om verplicht verzekerd te zijn uit hoofde van de door de OGA toegepaste wetgeving, voor zover die persoon werkzaamheden uitoefent die binnen de werkingssfeer van die wetgeving vallen.

IERLAND

1.

Niettegenstaande artikel SSC.19, lid 2, en artikel SSC.57 van dit protocol wordt voor de berekening van het berekenbare wekelijkse referentie-inkomen van een verzekerde met het oog op de toekenning van een uitkering wegens ziekte of werkloosheid onder de Ierse wetgeving, een bedrag gelijk aan het gemiddelde weekloon van werknemers in het betreffende referentiejaar toegerekend aan de verzekerde voor iedere week die hij gedurende dat referentiejaar als werknemer onder de wetgeving van een andere staat heeft gewerkt.

MALTA

Bijzondere bepalingen voor ambtenaren

a)

Uitsluitend met het oog op de toepassing van artikel SSC.43 en artikel SSC.55 van dit protocol worden personen met een dienstbetrekking uit hoofde van de Maltese Wet op de strijdkrachten (hoofdstuk 220 van de Maltese Wet), de Politiewet (hoofdstuk 164 van de Maltese Wet), en de Wet op het gevangeniswezen (hoofdstuk 260 van de Maltese Wet) met ambtenaren gelijkgesteld.

b)

De pensioenen of renten die verschuldigd zijn uit hoofde van bovenstaande wetgeving en uit hoofde van de Pensioenverordening (hoofdstuk 93 van de Maltese Wet) worden uitsluitend met het oog op de toepassing van artikel SSC.1, punt cc), van dit protocol beschouwd als "bijzondere stelsels voor ambtenaren".

NEDERLAND

1.   Zorgverzekering

a)

Wat betreft het recht op verstrekkingen uit hoofde van de Nederlandse wetgeving worden voor de toepassing van titel III, hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2, van dit protocol onder personen die recht hebben op verstrekkingen" verstaan:

i)

personen die uit hoofde van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar; en

ii)

voor zover niet reeds begrepen onder punt i), gezinsleden van actieve militairen die in een andere staat wonen en personen die in een andere staat woonachtig zijn en die uit hoofde van dit protocol ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland.

b)

Personen als bedoeld in punt 1, a), i), moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in punt 1, a), ii), moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen.

c)

De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt a), en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de premies of bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid, met uitzondering van gezinsleden van militairen die in een andere staat woonachtig zijn, bij wie de premies of bijdragen rechtstreeks worden geheven.

d)

De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn mutatis mutandis van toepassing op te late registratie van de in punt a), ii) bedoelde personen bij het College voor zorgverzekeringen.

e)

Personen die recht hebben op verstrekkingen krachtens de wetgeving van een andere staat dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden polis van het orgaan van de woon- of verblijfplaats, met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet, en op verstrekkingen waarin de Algemene wet bijzondere ziektekosten voorziet.

f)

Voor de toepassing van de artikelen SSC.21 tot en met SSC.27 van dit protocol worden de volgende uitkeringen, naast de pensioenen bedoeld in titel III, hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5, van dit protocol, gelijkgesteld met uit hoofde van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen:

pensioenen uit hoofde van de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);

pensioenen uit hoofde van de Wet van 6 oktober 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);

arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uit hoofde van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen van 7 juni 1972;

pensioenen uit hoofde van de Wet van 15 februari 1967 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);

pensioenen uit hoofde van het Reglement Dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen;

uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt uit hoofde van een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces uit hoofde van een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder;

uitkeringen die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt uit hoofde van een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.

g)

Voor de toepassing van artikel SSC.16, lid 1, van dit protocol hebben de in punt a), ii), bedoelde personen die tijdelijk in Nederland verblijven, recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden polis van het orgaan van de verblijfplaats, met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet, en op verstrekkingen uit hoofde van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

2.   Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW)

a)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de AOW wordt niet toegepast voor kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke een rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van die jaren aan tijdvakken van verzekering:

tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond, of

in een andere staat heeft gewoond terwijl hij in Nederland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever, of

in een andere staat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

In afwijking van artikel 7 van de AOW worden ook personen die uitsluitend vóór 1 januari 1957 overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden in Nederland gewoond of gewerkt hebben, geacht recht te hebben op een pensioen.

b)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke een gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon tussen zijn 15e en 65e jaar, wonende in een andere staat dan Nederland, niet uit hoofde van bovengenoemde wet verzekerd was, voor zover die kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de echtgenoot van de betrokkene uit hoofde van bovengenoemde wet heeft vervuld, of met kalenderjaren die uit hoofde van punt 2, a), in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd zijn gebleven.

In afwijking van artikel 7 van de AOW worden dergelijke personen geacht recht te hebben op een pensioen.

c)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke de echtgenoot van een pensioengerechtigde, die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van die jaren aan tijdvakken van verzekering:

tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond, of

in een andere staat heeft gewoond terwijl hij in Nederland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever, of

in een andere staat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

d)

De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke de echtgenoot van een pensioengerechtigde, tussen zijn 15e en 65e jaar wonend in een andere staat dan Nederland, niet uit hoofde van bovengenoemde wet verzekerd was, voor zover die kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de pensioengerechtigde uit hoofde van die wet heeft vervuld, of met kalenderjaren die uit hoofde van punt 2, a) in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd zijn gebleven.

e)

Punt 2, a), punt 2, b), punt 2, c) en punt 2, d) zijn niet van toepassing op tijdvakken die samenvallen met:

tijdvakken die in aanmerking genomen kunnen worden voor de berekening van pensioenrechten uit hoofde van de ouderdomspensioenwetgeving van een andere staat dan Nederland, of

tijdvakken waarvoor de betrokkene een ouderdomspensioen heeft ontvangen uit hoofde van dergelijke wetgeving.

Tijdvakken van vrijwillige verzekering onder het stelsel van een andere staat worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van dit punt.

f)

Punt 2, a), punt 2, b), punt 2, c) en punt 2, d) zijn uitsluitend van toepassing indien de betrokkene na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren in een of meer staten heeft gewoond en slechts zolang hij in een van die staten woonachtig is.

g)

In afwijking van hoofdstuk IV van de AOW bestaat voor een in een andere lidstaat dan Nederland woonachtige persoon wiens echtgenoot verplicht verzekerd is uit hoofde van die wet, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren uit hoofde van genoemde wet, voor die tijdvakken gedurende welke de echtgenoot verplicht verzekerd is.

Die mogelijkheid blijft bestaan wanneer de verplichte verzekering van de echtgenoot geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgenoot uitsluitend een pensioen uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet ontvangt.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering uit hoofde van de AOW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld in punt 2, b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdrage voor verplichte verzekering uit hoofde van de AOW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn ontvangen.

h)

De in punt 2, g) bedoelde mogelijkheid staat niet open voor personen die verzekerd zijn uit hoofde van de wetgeving inzake pensioenen of nabestaandenuitkeringen van een andere staat.

i)

Personen die gebruik willen maken van de mogelijkheid van vrijwillige verzekering als bedoeld in punt 2, g), moeten binnen een jaar nadat de voorwaarden voor deelname zijn vervuld een aanvraag indienen bij de Sociale Verzekeringsbank.

3.   Toepassing van de Algemene nabestaandenwet (ANW)

a)

Indien de overlevende echtgenoot op grond van artikel SSC.46, lid 3, van dit protocol recht heeft op een nabestaandenpensioen uit hoofde van de ANW, wordt dat pensioen berekend overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol.

Voor de toepassing van die bepalingen worden tijdvakken van verzekering vóór 1 oktober 1959 ook beschouwd als onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering, op voorwaarde dat de verzekerde gedurende die tijdvakken en na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar:

in Nederland heeft gewoond, of

in een andere staat heeft gewoond terwijl hij in Nederland werkte voor een in Nederland gevestigde werkgever, of

in een andere staat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

b)

De uit hoofde van punt 3, a) in aanmerking te nemen tijdvakken die samenvallen met onder de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verplichte verzekering inzake nabestaandenpensioenen worden buiten beschouwing gelaten.

c)

Voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol worden alleen onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering nadat de betrokkene de leeftijd van 15 jaar bereikt had, in aanmerking genomen als tijdvakken van verzekering.

d)

In afwijking van artikel 63a, lid 1, ANW bestaat voor een in een andere staat dan Nederland woonachtige persoon wiens echtgenoot verplicht verzekerd is uit hoofde van de ANW, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren onder die wet, op voorwaarde dat die verzekering al loopt op de datum waarop dit protocol van toepassing wordt, maar uitsluitend voor die tijdvakken gedurende welke de echtgenoot verplicht verzekerd is.

Die mogelijkheid houdt op te bestaan vanaf de datum van beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgenoot uit hoofde van de ANW, tenzij de verplichte verzekering van de echtgenoot geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgenoot uitsluitend een pensioen uit hoofde van de ANW ontvangt.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven, eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering uit hoofde van de ANW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld in punt 2, b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdragen voor verplichte verzekering uit hoofde van de ANW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn ontvangen.

4.   Toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake arbeidsongeschiktheid

Bij de berekening van uitkeringen uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) houden de Nederlandse organen rekening met:

tijdvakken van werkzaamheden in loondienst en daarmee gelijkgestelde tijdvakken die vóór 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld;

tijdvakken van verzekering vervuld uit hoofde van de WAO;

tijdvakken van verzekering die de betrokkene na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft vervuld, voor zover die niet samenvallen met onder de WAO vervulde tijdvakken van verzekering;

tijdvakken van verzekering vervuld onder de WAZ;

tijdvakken van verzekering vervuld onder de WIA.

SPANJE

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt 1), b), van dit protocol worden de jaren die de werkende tekort komt om de pensioengerechtigde of pensioenplichtige leeftijd te bereiken, als bepaald in artikel 31, lid 4, van de geconsolideerde tekst van de Ley de Clases Pasivas del Estado (wet op de staatspensioenen) alleen als jaren in overheidsdienst aangerekend indien de begunstigde op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een overlevingspensioen deed ontstaan, onder de Spaanse bijzondere regeling voor ambtenaren viel of een werkzaamheid uitoefende die onder dat stelsel daarmee gelijkgesteld wordt, of indien hij, op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een invaliditeits- of overlevingspensioen deed ontstaan, een werkzaamheid uitoefende die, als de werkzaamheid in Spanje was uitgeoefend, de betrokkene verplicht onder de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat had doen vallen.

2.

a)

Uit hoofde van artikel SSC.51, lid 1, punt c), wordt de theoretische Spaanse uitkering berekend op basis van de feitelijke bijdragen van de betrokkene in de jaren onmiddellijk voorafgaand aan de betaling van de laatste bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid. Indien bij de berekening van het basisbedrag voor het pensioen rekening moet worden gehouden met de onder de wetgeving van andere staten vervulde tijdvakken van verzekering en/of wonen, wordt de Spaanse bijdragegrondslag die in de tijd het dichtst bij de referentietijdvakken ligt, toegepast op die tijdvakken, rekening houdende met de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumentenprijzen.

b)

Het bedrag van het verkregen pensioen wordt verhoogd met het bedrag van de verhogingen en aanpassingen die in de volgende jaren op pensioenen van dezelfde aard worden toegepast.

3.

In andere staten vervulde tijdvakken die moeten worden meegerekend voor de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat, worden voor de toepassing van artikel SSC.51 van dit protocol op dezelfde wijze behandeld als de in de tijd dichtstbijgelegen tijdvakken die als ambtenaar in Spanje zijn vervuld.

4.

De in de tweede overgangsbepaling van de Algemene wet betreffende de sociale zekerheid bedoelde leeftijdsgerelateerde aanvullende bedragen zijn van toepassing voor alle begunstigden van dit protocol die voorafgaand aan 1 januari 1967 onder de Spaanse wetgeving in eigen naam bijdragen hebben betaald; het is evenwel niet mogelijk om overeenkomstig artikel SSC.6 van dit protocol, louter met het oog op de toepassing van dit protocol, tijdvakken van verzekering die voorafgaand aan 1 januari 1967 onder de wetgeving van andere staten vervuld zijn, te behandelen alsof de desbetreffende bijdragen in Spanje betaald waren. Voor de bijzondere regeling voor zeevarenden is de met 1 januari 1967 overeenkomende datum 1 augustus 1970, en voor de bijzondere socialezekerheidsregeling voor de kolenmijnen 1 april 1969.

ZWEDEN

1.

De bepalingen van dit protocol betreffende de samentelling van tijdvakken van verzekering en verblijf zijn niet van toepassing op de overgangsregeling van de Zweedse wetgeving voor het recht op een gegarandeerd pensioen voor personen die in of vóór 1937 zijn geboren en gedurende een bepaalde periode in Zweden hebben gewoond alvorens zij een pensioen aanvragen (Wet 2000:798).

2.

Voor de berekening van het nominale inkomen voor inkomensgerelateerde uitkeringen bij ziekte en de inkomensgerelateerde activiteitstoelage overeenkomstig hoofdstuk 8 van Lag (1962:381) om allmän försäkring (volksverzekeringswet) geldt het volgende:

a)

indien de verzekerde tijdens de referentieperiode wegens een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, ook onder de wetgeving van een of meer andere staten viel, wordt het inkomen in die andere staat of staten geacht gelijk te zijn aan het gemiddelde bruto-inkomen van de verzekerde in Zweden tijdens het deel van de referentieperiode in Zweden, dat wil zeggen het inkomen in Zweden gedeeld door het aantal jaren tijdens welke dat inkomen is ontvangen;

3.

a)

Voor de berekening van de fictieve grondslag voor het inkomensgerelateerde nabestaandenpensioen (Wet 2000:461) geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioengerechtigdheid gedurende ten minste drie van de vijf kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode), worden ook tijdvakken van verzekering die in andere staten zijn vervuld, in aanmerking genomen alsof die in Zweden waren vervuld. Tijdvakken van verzekering in andere staten worden geacht gebaseerd te zijn op de gemiddelde Zweedse pensioenberekeningsgrondslag. Indien de betrokkene slechts één jaar met een pensioenberekeningsgrondslag in Zweden heeft vervuld, wordt elk tijdvak van verzekering in een andere staat geacht hetzelfde bedrag te vertegenwoordigen.

b)

Voor de berekening van het fictieve pensioenkrediet voor weduwepensioenen met betrekking tot overlijden op of na 1 januari 2003 geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioenkrediet gedurende ten minste twee van de vier kalenderjaren die onmiddellijk aan het overlijden van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode) en indien de tijdvakken van verzekering tijdens de referentieperiode in een andere staat zijn vervuld, worden die jaren geacht op hetzelfde pensioenkrediet gebaseerd te zijn als het Zweedse jaar.

VERENIGD KONINKRIJK

1.

Wanneer een persoon overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk mogelijk recht op ouderdomspensioen heeft:

a)

indien de premies van een voormalige echtgenoot als eigen premies van de betrokkene worden aangemerkt, of

b)

indien de relevante premievoorwaarden door de echtgenoot of voormalige echtgenoot van de betrokkene vervuld zijn, dan zijn voor de vaststelling van rechten onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk de bepalingen van titel III, hoofdstuk 5, van dit protocol van toepassing, mits de echtgenoot of voormalige echtgenoot in beide gevallen werkzaamheden, al dan niet in loondienst, uitoefent of uitgeoefend heeft, en onderworpen is of was aan de wetgeving van twee of meer staten. In dat geval worden verwijzingen in de artikelen SSC.44 tot en met SSC.55 van dit protocol naar "tijdvakken van verzekering" opgevat als tijdvakken van verzekering vervuld door:

i)

een echtgenoot of voormalige echtgenoot, indien de aanvraag wordt ingediend door:

een gehuwde vrouw, of

een persoon van wie het huwelijk op andere wijze is beëindigd dan door het overlijden van de echtgenoot, of

ii)

een voormalige echtgenoot, indien de aanvraag wordt ingediend door:

een weduwnaar die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent's allowance), of

een weduwe die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een moeder die weduwe is (widowed mother's allowance), een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent's allowance) of een weduwepensioen, of die alleen recht heeft op een leeftijdsgebonden weduwepensioen berekend op grond van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol, waarbij "leeftijdsgebonden weduwepensioen" betekent dat voor het weduwepensioen overeenkomstig Section 39(4), Social Security Contributions and Benefits Act 1992, een verminderd tarief geldt.

2.

Voor de toepassing van artikel SSC.8 van dit protocol worden personen die onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk een ouderdoms- of overlevingspensioen, een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte of een uitkering bij overlijden ontvangen en die op het grondgebied van een andere staat verblijven, tijdens hun verblijf behandeld alsof zij hun woonplaats op het grondgebied van die andere staat hadden.

3.

(1)

Voor de berekening van een loonfactor voor het vaststellen van het recht op uitkeringen onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wordt voor iedere week van werkzaamheid in loondienst onder de wetgeving van een lidstaat, die in de loop van het betreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is begonnen, de betrokkene geacht bijdragen of premies als werknemer te hebben betaald, of inkomen te hebben genoten waarover bijdragen of premies zijn betaald, op basis van een beloning gelijk aan twee derde van de voor dat jaar geldende maximumloongrens.

(2)

Voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol:

a)

wordt een werknemer die in een op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar uitsluitend in een lidstaat tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of van wonen heeft vervuld, indien de toepassing van punt (1) van dit punt tot gevolg heeft dat dat jaar voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk geldt, geacht in dat jaar in die lidstaat gedurende 52 weken verzekerd te zijn geweest;

b)

worden, indien enig op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar voor de toepassing van artikel SSC.47, lid 1, punt b), i), van dit protocol niet geldt als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, alle in dat jaar vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of van wonen buiten beschouwing gelaten.

(3)

Voor de omrekening van een loonfactor in tijdvakken van verzekering wordt de loonfactor verkregen gedurende het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk gedeeld door de voor dat belastingjaar geldende minimumloongrens. De uitkomst wordt weergegeven in gehele getallen, met weglating van de decimalen. Het aldus berekende getal wordt geacht het aantal weken van verzekering dat gedurende dat belastingjaar onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is vervuld, te vertegenwoordigen. Dat getal kan evenwel niet hoger zijn dan het aantal weken gedurende welke de betrokkene in de loop van dat belastingjaar aan die wetgeving onderworpen was.


BIJLAGE SSC-7

UITVOERINGSDEEL

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

Artikel SSCI.1

Definities

1.

Voor de toepassing van deze bijlage gelden de definities van artikel SSC.1 van dit protocol.

2.

Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt verstaan onder:

a)

"toegangspunt": een instantie die voorziet in:

i)

een elektronisch contactpunt;

ii)

automatische routing op basis van het adres; en

iii)

intelligente routing op basis van software die automatische controle en routing (bijvoorbeeld een kunstmatige-intelligentieapplicatie) of menselijke tussenkomst mogelijk maakt;

b)

"verbindingsorgaan": elke door de bevoegde autoriteit van een staat voor een of meer van de in artikel SSC.3 van dit protocol bedoelde takken van sociale zekerheid aangewezen instantie die in staat is de verzoeken om inlichtingen of bijstand ten behoeve van de toepassing van dit protocol en deze bijlage te beantwoorden en die de haar uit hoofde van titel IV van deze bijlage toegewezen taken moet uitvoeren;

c)

"document": een verzameling gegevens op ongeacht welke drager, zodanig gestructureerd dat zij langs elektronische weg kan worden uitgewisseld en waarvan de mededeling noodzakelijk is voor de goede werking van dit protocol en deze bijlage;

d)

"gestructureerd elektronisch document": elk gestructureerd document waarvan de opmaak is bestemd voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen staten;

e)

"verzending langs elektronische weg": de verzending van gegevens met behulp van elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) daarvan en met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen;

f)

"fraude": elk opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten van handelen met als oogmerk:

i)

socialezekerheidsprestaties te ontvangen of een andere persoon in staat te stellen socialezekerheidsprestaties te ontvangen wanneer niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor dergelijke prestaties uit hoofde van het recht van de betrokken staat of staten of dit protocol; of

ii)

de betaling van socialezekerheidsbijdragen te ontlopen, of een andere persoon in staat te stellen de betaling van socialezekerheidsbijdragen te ontlopen wanneer dergelijke bijdragen uit hoofde van het recht van de betrokken staat of staten of dit protocol zijn verschuldigd.

HOOFDSTUK 2

BEPALINGEN INZAKE SAMENWERKING EN GEGEVENSUITWISSELING

Artikel SSCI.2

Tussen de organen uit te wisselen informatie en wijze waarop die uitwisseling moet plaatsvinden

1.

Voor de toepassing van deze bijlage wordt de uitwisseling tussen de autoriteiten van de staten en de organen en personen die onder dit protocol vallen, gebaseerd op de beginselen van openbare dienstverlening, efficiëntie, actieve bijstand, snelle verstrekking en toegankelijkheid, inclusief e-toegankelijkheid, met name voor mensen met een handicap en ouderen.

2.

Door de organen worden onverwijld alle gegevens verstrekt of uitgewisseld die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van personen op wie dit protocol van toepassing is. De uitwisseling van die gegevens tussen de staten geschiedt hetzij rechtstreeks tussen de organen zelf, hetzij indirect via de verbindingsorganen.

3.

Informatie, documenten en aanvragen die een persoon bij vergissing heeft toegezonden aan een orgaan in een andere staat dan die waar het volgens deze bijlage aangewezen is gevestigd, moeten onverwijld door het eerste orgaan worden doorgestuurd aan het volgens deze bijlage aangewezen orgaan, onder vermelding van de datum waarop zij oorspronkelijk zijn ingediend. Die datum is bindend voor het aangewezen orgaan. De organen van een staat worden echter niet aansprakelijk gesteld of geacht een beslissing te hebben genomen krachtens het feit dat zij hebben nagelaten te handelen omdat de organen van een andere staat informatie, documenten of aanvragen laattijdig hebben doorgegeven.

4.

Indien de gegevens indirect via het verbindingsorgaan van de staat van bestemming worden overgedragen, gaan de termijnen voor het beantwoorden van aanvragen in op de datum waarop het verbindingsorgaan de aanvraag heeft ontvangen, alsof de aanvraag was ontvangen door het orgaan in die staat.

Artikel SSCI.3

Tussen de betrokkenen en de organen uit te wisselen informatie en wijze van uitwisseling

1.

De staten zorgen ervoor dat de noodzakelijke informatie ter beschikking van de betrokken personen wordt gesteld om hen op de hoogte te brengen van de bepalingen die bij dit protocol en deze bijlage worden doorgevoerd, teneinde hen in staat te stellen hun rechten geldend te maken. Zij zorgen ook voor gebruikersvriendelijke diensten.

2.

Personen op wie dit protocol van toepassing is, zijn verplicht het bevoegde orgaan alle informatie, documenten en bewijsstukken te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun situatie of van die van hun gezin, voor de vaststelling en het behoud van hun rechten en plichten, alsook voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen.

3.

Voor zover dat nodig is voor de toepassing van dit protocol en deze bijlage, verstrekken de bevoegde organen onverwijld, en in ieder geval binnen de termijnen voorgeschreven door de wetgeving van de betrokken staat, de informatie en de documenten aan de betrokkenen.

Het betrokken orgaan stelt de aanvrager die in een andere staat woont of verblijft, rechtstreeks dan wel via het verbindingsorgaan van de staat van woonplaats of verblijf van zijn beslissing in kennis. In geval van weigering vermeldt het de redenen voor die weigering, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen. Van die beslissing wordt een kopie gestuurd naar de andere betrokken organen.

Artikel SSCI.4

Formulieren, documenten en wijzen van gegevensuitwisseling

1.

Met inachtneming van artikel SSCI.75 en aanhangsel SSCI-2 worden de structuur, inhoud en vorm van de ter uitvoering van dit protocol namens de staten afgegeven formulieren en documenten overeengekomen door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid.

2.

De gegevensuitwisseling tussen de organen of verbindingsorganen kan, onder voorbehoud van de goedkeuring van het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid, geschieden via het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid. Voor zover de in lid 1 bedoelde formulieren en documenten worden uitgewisseld via het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid, worden de op dat systeem toepasselijke voorschriften in acht genomen.

Indien de gegevensuitwisseling tussen organen of de verbindingsorganen niet geschiedt via het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid, maken de betrokken organen en verbindingsorganen gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij daarbij zo veel mogelijk de voorkeur aan elektronische middelen.

3.

In hun communicatie met de betrokkenen maken de bevoegde organen gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij daarbij zo veel mogelijk de voorkeur aan elektronische middelen.

Artikel SSCI.5

Juridische waarde van in een andere staat afgegeven documenten en bewijsstukken

1.

De door het orgaan van een staat voor de toepassing van dit protocol en deze bijlage afgegeven documenten over de situatie van een persoon en de bewijsstukken op grond waarvan de documenten zijn afgegeven, zijn voor de organen van de andere staten bindend zolang de documenten of bewijsstukken niet door de staat waar zij zijn afgegeven, zijn ingetrokken of ongeldig zijn verklaard.

2.

Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan van de staat dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en, indien noodzakelijk, de intrekking van het document.

3.

Op grond van lid 2 wordt, bij twijfel omtrent de door de betrokkenen verstrekte informatie, de geldigheid van het document of de bewijsstukken of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, voor zover dat mogelijk is, de noodzakelijke verificatie van die informatie of dat document op verzoek van het bevoegde orgaan uitgevoerd door het orgaan van de woon- of verblijfplaats.

4.

Worden de betrokken organen het niet eens, dan kunnen de bevoegde autoriteiten de zaak aan het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid voorleggen, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het orgaan dat het document heeft ontvangen zijn verzoek heeft ingediend. Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.

Artikel SSCI.6

Voorlopige toepassing van een wetgeving en voorlopige betaling van uitkeringen

1.

Tenzij in deze bijlage anders is bepaald, wordt in geval van een meningsverschil tussen de organen of autoriteiten van twee of meer staten inzake de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, op de betrokkene voorlopig de wetgeving van een van die staten toegepast, waarbij de rangorde als volgt wordt bepaald:

a)

de wetgeving van de staat waar de betrokkene feitelijk zijn werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst verricht, indien de werkzaamheden in slechts één staat worden uitgeoefend;

b)

de wetgeving van de staat van de woonplaats, indien de betrokkene al dan niet in loondienst werkzaamheden in twee of meer staten verricht en een deel van zijn werkzaamheden in de staat van woonplaats verricht of indien hij noch in loondienst noch anders dan in loondienst werkzaam is;

c)

in alle andere gevallen, de wetgeving van de staat waar het eerst om toepassing van de wetgeving is verzocht, indien de betrokkene in twee of meer staten werkzaamheden verricht.

2.

Indien er tussen de organen of autoriteiten van twee of meer staten een meningsverschil bestaat over de vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen of verstrekkingen moet verlenen, ontvangt de betrokkene die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dat geschil niet bestond, voorlopige prestaties als bepaald in de wetgeving die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de betrokkene niet op het grondgebied van een van de betrokken staten woont, prestaties op grond van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waarbij de aanvraag het eerst is ingediend.

3.

Worden de betrokken organen of autoriteiten het niet eens, dan kan een Partij de zaak aan het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid voorleggen, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het meningsverschil als bedoeld in lid 1 of lid 2 is ontstaan. Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid tracht binnen zes maanden na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.

4.

Indien is komen vast te staan dat de toepasselijke wetgeving niet die van de staat is waar voorlopige aansluiting heeft plaatsgevonden, of dat het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft verleend, niet het bevoegde orgaan was, wordt het als bevoegd aangemerkte orgaan geacht met terugwerkende kracht bevoegd te zijn geweest alsof er geen meningsverschil heeft bestaan uiterlijk vanaf de datum van voorlopige aansluiting of van de eerste voorlopige betaling van de uitkeringen.

5.

Zo nodig wordt de financiële situatie van de betrokkene met betrekking tot de premies en uitkeringen die voorlopig worden betaald, door het als bevoegd aangemerkte orgaan en het orgaan dat voorlopig uitkeringen heeft verstrekt dan wel voorlopig premies heeft ontvangen, geregeld, waar passend, overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 2, van deze bijlage.

Door een orgaan overeenkomstig lid 2 voorlopig gedane verstrekkingen worden vergoed door het overeenkomstig titel IV van deze bijlage bevoegde orgaan.

Artikel SSCI.7

Voorlopige berekening van uitkeringen en premies

1.

Tenzij in deze bijlage anders is bepaald, wordt, indien een persoon in aanmerking komt voor een uitkering of een premie verschuldigd is overeenkomstig dit protocol, terwijl het bevoegde orgaan niet beschikt over alle gegevens betreffende de situatie in een andere staat die nodig zijn voor de definitieve berekening van de hoogte van die uitkering of premie, door dat orgaan de uitkering op verzoek van de betrokkene verleend of de premie voorlopig berekend, mits die berekening mogelijk is aan de hand van de gegevens waarover het orgaan beschikt.

2.

De uitkering of premie wordt opnieuw berekend zodra het orgaan in het bezit is van alle nodige bewijsstukken of documenten.

HOOFDSTUK 3

OVERIGE ALGEMENE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN DIT PROTOCOL

Artikel SSCI.8

Andere procedures tussen de autoriteiten en de organen

1.

Twee of meer staten of hun bevoegde autoriteiten kunnen andere procedures overeenkomen dan die welke in deze bijlage zijn vastgesteld, mits zulke procedures de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten.

2.

De daartoe gesloten overeenkomsten worden ter kennis gebracht van het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid en vermeld in aanhangsel SSCI-1.

3.

Bepalingen die vervat zijn in uitvoeringsovereenkomsten, door twee of meer staten met hetzelfde doel gesloten als, of die overeenstemmen met de bepalingen bedoeld in lid 2, en die van kracht zijn op de dag vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst, blijven, met het oog op regelingen tussen die staten, toepasselijk mits zij ook in aanhangsel SSCI-1 bij dit protocol zijn opgenomen.

Artikel SSCI.9

Voorkoming van samenloop van prestaties

Niettegenstaande andere bepalingen in dit protocol worden, indien uit hoofde van de wetgeving van twee of meer staten verschuldigde uitkeringen wederzijds worden verminderd, geschorst of ingetrokken, de bedragen die bij een strikte toepassing van de wetgeving van de betrokken staat inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking wordt onderworpen.

Artikel SSCI.10

Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats

1.

Indien er tussen de organen van twee of meer staten een meningsverschil bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie dit protocol van toepassing is, stellen die organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met betrekking tot relevante feiten; daartoe behoren onder meer, in voorkomend geval:

a)

de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken staten;

b)

de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:

i)

de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar die gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;

ii)

de gezinssituatie en de familiebanden van de betrokkene;

iii)

de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;

iv)

in het geval van studenten, de bron van inkomsten van de betrokken student;

v)

de huisvestingssituatie van de betrokkene, met name hoe permanent die is;

vi)

de staat waar de betrokkene voor belastingdoeleinden geacht wordt te wonen.

2.

Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals die blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.

3.

Het centrum van belangen van een student die naar een andere staat gaat om een voltijdse studie te volgen, wordt gedurende de hele studieperiode geacht zich niet in de staat van studie te bevinden, onverminderd de mogelijkheid dat vermoeden te weerleggen.

4.

Lid 3 is mutatis mutandis van toepassing op de gezinsleden van de student.

Artikel SSCI.11

Samentelling van tijdvakken

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.7 verzoekt het bevoegde orgaan de organen van de staten waarvan de wetgeving ook op de betrokkene van toepassing was, om een opgave van de uit hoofde van die wetgeving vervulde tijdvakken.

2.

Voor zover dat nodig is voor de toepassing van artikel SSC.7 worden de respectieve uit hoofde van de wetgeving van een staat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, gevoegd bij de uit hoofde van de wetgeving van elke andere staat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van wonen, mits die tijdvakken elkaar niet overlappen.

3.

Indien een tijdvak van verzekering of van wonen, vervuld overeenkomstig een verplichte verzekering uit hoofde van de wetgeving van een staat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering uit hoofde van de wetgeving van een andere staat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van de verplichte verzekering.

4.

Indien een uit hoofde van de wetgeving van een staat vervuld tijdvak van verzekering of van wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een op grond van de wetgeving van een andere staat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen.

5.

Elk uit hoofde van de wetgevingen van twee of meer staten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de staat waarvan de wetgeving laatstelijk vóór dat tijdvak op de betrokkene verplicht van toepassing was. Indien de wetgeving van een staat vóór dat tijdvak niet verplicht van toepassing was op de betrokkene, wordt het in aanmerking genomen door het orgaan van de staat waarvan de wetgeving na dat tijdvak voor het eerst verplicht van toepassing was op de betrokkene.

6.

Indien de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of van wonen werden vervuld uit hoofde van de wetgeving van een staat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat die tijdvakken de uit hoofde van de wetgeving van een andere staat vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen niet overlappen, en wordt hiermee, indien dat gunstig is voor de betrokkene, rekening gehouden voor zover de tijdvakken redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen.

Artikel SSCI.12

Regels voor de omrekening van tijdvakken

1.

Indien de tijdvakken die uit hoofde van de wetgeving van een staat zijn vervuld, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in de wetgeving van een andere staat worden gehanteerd, geschiedt de omrekening die uit hoofde van artikel SSC.7 voor de samentelling nodig is volgens de onderstaande regels:

a)

het tijdvak dat moet worden gebruikt als basis voor de omrekening is het tijdvak dat wordt meegedeeld door het orgaan van de staat volgens de wetgeving uit hoofde waarvan het tijdvak is vervuld;

b)

in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in dagen worden uitgedrukt, geschiedt de omrekening van dagen in andere eenheden, en omgekeerd, alsook de omrekening tussen verschillende op dagen gebaseerde regelingen, volgens de onderstaande tabel:

Regeling gebaseerd op

1 dag komt overeen met

1 week komt overeen met

1 maand komt overeen met

1 kwartaal komt overeen met

Maximum aantal dagen in één kalenderjaar

5 dagen

9 uur

5 dagen

22 dagen

66 dagen

264 dagen

6 dagen

8 uur

6 dagen

26 dagen

78 dagen

312 dagen

7 dagen

6 uur

7 dagen

30 dagen

90 dagen

360 dagen

c)

in het geval van regelingen waarin de tijdvakken in andere eenheden dan dagen worden uitgedrukt:

i)

drie maanden of 13 weken gelden als een kwartaal, en omgekeerd;

ii)

één jaar geldt als vier kwartalen, 12 maanden of 52 weken, en omgekeerd;

iii)

voor de omrekening van weken in maanden, en omgekeerd, worden weken en maanden omgerekend in dagen volgens de in de in punt b) opgenomen tabel bepaalde omrekening voor de regelingen op basis van zes dagen;

d)

in het geval van tijdvakken die in gedeelten worden uitgedrukt, worden ze omgerekend naar de volgende kleinere gehele eenheid, door toepassing van de punten b) en c). Gedeelten van jaren worden omgerekend in maanden, tenzij de betrokken regeling is gebaseerd op kwartalen;

e)

indien de omrekening uit hoofde van dit lid leidt tot een gedeelte van een eenheid, wordt het resultaat afgerond naar de volgende hogere gehele eenheid.

2.

De toepassing van lid 1 mag er niet toe leiden dat de som van de tijdvakken die gedurende één kalenderjaar zijn vervuld, een totaal oplevert van meer dan de in de laatste kolom van de tabel in lid 1, punt b), vermelde dagen, dan 52 weken, dan 12 maanden of dan vier kwartalen.

Indien de om te rekenen tijdvakken overeenkomen met het maximale aantal tijdvakken per jaar uit hoofde van de wetgeving van de staat waar zij zijn vervuld, mag de toepassing van lid 1 in één kalenderjaar niet leiden tot tijdvakken die korter zijn dan het eventuele maximale aantal tijdvakken per jaar waarin de betrokken wetgeving voorziet.

3.

De omrekening wordt uitgevoerd, hetzij in een enkele operatie die betrekking heeft op alle tijdvakken die als een geheel zijn meegedeeld, hetzij voor elk jaar indien de tijdvakken op jaarbasis zijn meegedeeld.

4.

Wanneer een orgaan tijdvakken in dagen meedeelt, geeft het tegelijkertijd aan of de toegepaste regeling is gebaseerd op vijf, zes of zeven dagen.

TITEL II

VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING

Artikel SSCI.13

Verduidelijkingen bij de artikelen SSC.11 en SSC.12 van dit protocol

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.11, lid 1, punt a), van dit protocol slaat "een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht in een staat voor een werkgever die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht, en die door die werkgever wordt uitgezonden" ook op een persoon die is aangeworven met het oog op uitzending naar een andere staat, op voorwaarde dat de betrokkene onmiddellijk voor het begin van de werkzaamheden in loondienst reeds onderworpen is aan de wetgeving van de staat waar zijn werkgever gevestigd is.

2.

Voor de toepassing van artikel SSC.11, lid 1, punt a), van dit protocol hebben de woorden "die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht" betrekking op een werkgever die normaliter op het grondgebied van de staat waar hij is gevestigd substantiële werkzaamheden verricht die verder gaan dan louter intern beheer. Dat wordt vastgesteld aan de hand van alle criteria die de door de werkgever uitgevoerde werkzaamheden kenmerken. De ter zake dienende criteria moeten zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van elke werkgever en de ware aard van de werkzaamheden.

3.

Voor de toepassing van artikel SSC.11, lid 1, punt b), van dit protocol is een persoon "die normaliter werkzaamheden anders dan in loondienst verricht" iemand die normaliter substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de staat waar hij is gevestigd. Met name moet die persoon de werkzaamheden reeds enige tijd hebben uitgeoefend voor de datum waarop hij een beroep wenst te doen op dat artikel en, gedurende iedere periode van tijdelijke werkzaamheden in een andere staat, in de staat waar hij is gevestigd de nodige voorwaarden blijven vervullen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden zodat hij hiermee kan doorgaan na zijn terugkeer.

4.

Voor de toepassing van artikel SSC.11, lid 1, punt b), van dit protocol is het criterium om te bepalen of de werkzaamheden anders dan in loondienst die een persoon in een andere staat gaat uitoefenen, "van gelijke aard" zijn als de werkzaamheden die hij normaliter anders dan in loondienst verricht, de feitelijke aard van de werkzaamheid en niet het feit dat die werkzaamheden eventueel door die andere staat als werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst worden betiteld.

5.

Voor de toepassing van artikel SSC.12, leden 1 en 5, van dit protocol wordt onder en persoon die "normaliter werkzaamheden in loondienst verricht in een of meer lidstaten en in het Verenigd Koninkrijk", respectievelijk "in twee of meer lidstaten" iemand verstaan die gelijktijdig of afwisselend, voor dezelfde onderneming of werkgever of voor verschillende ondernemingen of werkgevers, in twee of meer staten één of meer afzonderlijke werkzaamheden uitoefent.

6.

Voor de toepassing van artikel SSC.12, leden 1 en 5, van dit protocol vallen leden van het cockpit- of het cabinepersoneel die in loondienst en met betrekking tot luchtpassagiers of luchtvrachtvervoer diensten normaliter verrichten in twee of meer staten onder de wetgeving van de staat waar hun thuisbasis in de zin van artikel SSC.1 van dit protocol is gelegen.

7.

Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving uit hoofde van artikel SSC.12 van dit protocol worden marginale werkzaamheden buiten beschouwing gelaten. Artikel SSCI.15 is op alle onder dit artikel bedoelde gevallen van toepassing.

8.

Voor de toepassing van artikel SSC.12, leden 2 en 6, van dit protocol wordt onder een persoon die "normaliter werkzaamheden anders dan in loondienst verricht in een of meer lidstaten en in het Verenigd Koninkrijk", respectievelijk "in twee of meer lidstaten", in het bijzonder iemand verstaan die gelijktijdig of afwisselend op het grondgebied van twee of meer staten een of meer afzonderlijke werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, ongeacht de aard van die anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden.

9.

Om de werkzaamheden uit hoofde van de leden 5 en 8 van dit artikel te onderscheiden van de in artikel SSC.11, lid 1, van dit protocol omschreven gevallen, is de duur van de werkzaamheid in een of meer staten (of zij permanent, dan wel ad hoc of tijdelijk van aard is) doorslaggevend. Daartoe wordt een algemene beoordeling verricht van alle relevante feiten, waaronder met name, met betrekking tot een persoon in loondienst, de in de arbeidsovereenkomst bepaalde arbeidsplaats.

10.

Voor de toepassing van artikel SSC.12, leden 1, 2, 5 en 6, van dit protocol betekent een "substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst" in een staat worden verricht dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van die werkzaamheden hoeft te gaan.

11.

Er wordt, mede op grond van de volgende indicatieve criteria, beoordeeld of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een staat wordt verricht:

a)

in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijd of de bezoldiging; en

b)

in geval van een werkzaamheid anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten of het inkomen.

In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken staat wordt verricht.

12.

Voor de toepassing van artikel SSC.12, lid 2, punt b), van dit protocol wordt het "centrum van belangen" van anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van een persoon bepaald aan de hand van alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit hij zijn werkzaamheden verricht, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, het aantal verleende diensten, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.

13.

Voor de bepaling van de toepasselijke wetgeving uit hoofde van de leden 10, 11 en 12, houden de betrokken organen rekening met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.

14.

Wanneer een persoon zijn werkzaamheden in loondienst in twee of meer staten verricht voor rekening van een buiten het grondgebied van de staten gevestigde werkgever en die persoon in een staat woont zonder daar substantiële werkzaamheden te verrichten, valt hij onder de wetgeving van de staat van de woonplaats.

Artikel SSCI.14

Procedures voor de toepassing van artikel SSC.10, lid 3, punt b), artikel SSC.10, lid 4, en artikel SSC.11 van dit protocol (betreffende de verstrekking van informatie aan de betrokken organen)

1.

Indien een persoon zijn werkzaamheid uitoefent buiten de bevoegde staat, stelt de werkgever of, in het geval van iemand die geen werkzaamheid in loondienst verricht, de betrokkene zelf, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de staat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis, tenzij anders is bepaald in artikel SSCI.15 van deze bijlage. Dat orgaan verstrekt de in artikel SSCI.16, lid 2, van deze bijlage bedoelde verklaring aan de betrokkene en stelt onverwijld informatie betreffende de op grond van artikel SSC.10, lid 3, punt b), of artikel SSC.11 van dit protocol op de betrokkene van toepassing zijnde wetgeving ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de staat waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend.

2.

Een werkgever als bedoeld in artikel SSC.10, lid 4, van dit protocol bij wie een persoon in loondienst werkzaam is aan boord van een zeeschip dat onder de vlag van een andere staat vaart, stelt, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de staat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis. Dat orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel SSC.10, lid 4, van dit protocol op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de staat onder de vlag waarvan het zeeschip aan boord waarvan de werknemer de werkzaamheden zal verrichten, vaart.

Artikel SSCI.15

Procedure voor de toepassing van artikel SSC.12 van dit protocol

1.

Een persoon die werkzaamheden verricht in twee of meer staten, of waarop artikel SSC.12, lid 5 of lid 6, van toepassing is, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de staat van woonplaats, daarvan in kennis.

2.

Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld vast welke wetgeving op de betrokkene van toepassing is, met inachtneming van artikel SSC.12 van dit protocol en artikel SSCI.13 van deze bijlage. Die aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke staat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.

3.

De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving als bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken staat of staten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de staat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.

4.

Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer staten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken staat of staten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, in onderling overleg vastgesteld welke wetgeving op de betrokkene van toepassing is, met inachtneming van artikel SSC.12 van dit protocol en de relevante bepalingen van artikel SSCI.13 van deze bijlage.

Indien er een meningsverschil bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven die instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden en is artikel SSCI.6 van toepassing.

5.

Het bevoegde orgaan van de staat waarvan is vastgesteld dat de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is, stelt de betrokkene daar onverwijld van in kennis.

6.

Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de staat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.

Artikel SSCI.16

Verstrekking van informatie aan betrokkenen en werkgevers

1.

Het bevoegde orgaan van de staat waarvan de wetgeving op grond van titel II van dit protocol van toepassing wordt, informeert de betrokkene en waar passend zijn werkgever(s) over de in die wetgeving neergelegde verplichtingen. Het verleent hun de nodige hulp bij het vervullen van de op grond van die wetgeving verplichte formaliteiten.

2.

Op verzoek van de betrokkene of de werkgever verstrekt het bevoegde orgaan van de staat waarvan de wetgeving op grond van titel II van toepassing is, een verklaring dat die wetgeving van toepassing is en vermeldt het waar passend tot welke datum en onder welke voorwaarden.

Artikel SSCI.17

Samenwerking tussen organen

1.

De betrokken organen verstrekken het bevoegde orgaan van de staat waarvan de wetgeving op grond van titel II van dit protocol van toepassing is, de nodige gegevens voor de vaststelling van de datum waarop die wetgeving van toepassing wordt, alsook over de premies en bijdragen die de betrokkene en zijn werkgever(s) uit hoofde van die wetgeving verschuldigd zijn.

2.

Het bevoegde orgaan van de staat waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing wordt op grond van titel II van dit protocol, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de staat waarvan de wetgeving het laatst op die persoon van toepassing was, in kennis van de datum waarop de toepassing van de wetgeving ingaat.

Artikel SSCI.18

Samenwerking in geval van twijfel over de geldigheid van afgegeven documenten betreffende de toepasselijke wetgeving

1.

Bij twijfel over de geldigheid van een document waarop iemands situatie is vermeld met het oog op de toepasselijke wetgeving, of over de juistheid van de feiten waarop het document gebaseerd is, verzoekt het orgaan van de staat dat het document ontvangt het orgaan van afgifte om opheldering en waar passend om intrekking of correctie van het document. Het verzoekende orgaan motiveert zijn verzoek en verstrekt de relevante bewijsstukken die aanleiding tot het verzoek waren.

2.

Het orgaan van afgifte dat een dergelijk verzoek ontvangt, heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en gaat indien een fout wordt vastgesteld binnen 30 werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek over tot de intrekking of correctie ervan. De intrekking of correctie heeft terugwerkende kracht. Indien er echter een risico bestaat op onevenredige gevolgen, en met name op het verlies van de status van verzekerde voor de gehele of een deel van de betreffende periode in de betrokken staat of staten, overwegen de staten een meer evenredige regeling te treffen. Indien het orgaan van afgifte op basis van de beschikbare bewijsstukken kan vaststellen dat de aanvrager van het document fraude heeft gepleegd, gaat het onverwijld en met terugwerkende kracht over tot de intrekking of correctie van het document.

TITEL III

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN PRESTATIES

HOOFDSTUK 1

PRESTATIES BIJ ZIEKTE, EN MOEDERSCHAPS- EN DAARMEE GELIJKGESTELDE VADERSCHAPSUITKERINGEN

Artikel SSCI.19

Algemene toepassingsbepalingen

1.

De bevoegde autoriteiten of organen zorgen ervoor dat alle noodzakelijke informatie betreffende de procedures en voorwaarden voor de toekenning van verstrekkingen ter beschikking van de verzekerden wordt gesteld wanneer zulke verstrekkingen worden ontvangen op het grondgebied van een andere staat dan die van het bevoegde orgaan.

2.

Niettegenstaande artikel SSC.6, punt a), van dit protocol kunnen de kosten van verstrekkingen overeenkomstig artikel SSC.20 van dit protocol, respectievelijk de artikelen SSC.21 tot en met SSC.27 van dit protocol, slechts dan ten laste komen van een staat indien de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van die staat een aanvraag voor een pensioen heeft ingediend, respectievelijk een pensioen ontvangt.

Artikel SSCI.20

Toe te passen stelsel als er in de staat van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat

Indien de wetgeving van de staat van de woon- of verblijfplaats voor meer dan één categorie verzekerden meer dan één verzekeringsstelsel voor ziekte en moederschap of vaderschap kent, worden voor de toepassing van artikel SSC.15, artikel SSC.17, lid 1, en de artikelen SSC.18, SSC.20, SSC.22 en SSC.24 van dit protocol de bepalingen van de wetgeving met betrekking tot het algemeen stelsel voor werknemers gevolgd.

Artikel SSCI.21

Woonplaats in een andere staat dan de bevoegde staat

Procedure en draagwijdte van het recht

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.15 van dit protocol zijn de verzekerde of zijn gezinsleden verplicht zich onverwijld te laten registreren bij het orgaan van de woonplaats. Hun recht op verstrekkingen in de staat van de woonplaats blijkt uit een verklaring die door het bevoegde orgaan op verzoek van de verzekerde of op verzoek van het orgaan van de woonplaats is verstrekt.

2.

Het in lid 1 bedoelde document blijft geldig totdat het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats in kennis stelt van de intrekking ervan.

Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan in kennis van iedere inschrijving uit hoofde van lid 1 en van iedere wijziging of schrapping daarvan.

3.

Dit artikel is mutatis mutandis van toepassing op de personen bedoeld in de artikelen SSC.20, SSC.22, SSC.23 en SSC.24 van dit protocol.

Vergoeding van kosten

4.

Indien een persoon of zijn gezinsleden:

a)

het in lid 1 bedoelde document hebben ontvangen,

b)

dat document hebben laten registreren bij het orgaan van de woonplaats overeenkomstig lid 1, en

c)

door of voor rekening van de persoon of leden van zijn gezin een gezondheidsbijdrage is betaald aan de staat van de woonplaats in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor toegang, verblijf, arbeid of vestiging in die staat,

kunnen die persoon of leden van zijn gezin het orgaan van de staat van de woonplaats verzoeken om de betaalde gezondheidsbijdrage (naargelang het geval volledig of gedeeltelijk) te vergoeden.

5.

Indien een aanvraag overeenkomstig lid 1 wordt ingediend, neemt het orgaan van de staat van woonplaats een besluit over die aanvraag binnen drie kalendermaanden, te rekenen vanaf de dag waarop de aanvraag werd ontvangen, en vergoedt het de kosten overeenkomstig dit artikel.

6.

Indien de geldigheidsduur van het in lid 1 bedoelde document minder lang is dan de periode waarvoor de gezondheidsbijdrage is betaald, mag het vergoede bedrag niet meer bedragen dan het aandeel van de gezondheidsbijdrage dat betrekking heeft op de periode waarvoor het document was afgegeven.

7.

Indien de gezondheidsbijdrage voor rekening van een persoon op wie dit artikel van toepassing is, werd betaald door een andere persoon, kunnen de kosten aan die andere persoon worden vergoed.

Artikel SSCI.22

Verblijf in een andere dan de bevoegde staat

Procedure en draagwijdte van het recht

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.17 van dit protocol verstrekt de verzekerde de zorgverlener in de staat van verblijf een door het bevoegd orgaan uitgereikt document waaruit blijkt dat hij recht heeft op verstrekkingen. Indien de verzekerde niet in het bezit is van een dergelijk document, vraagt het orgaan van de verblijfplaats het document op verzoek of indien anderszins noodzakelijk bij het bevoegde orgaan op.

2.

Uit dat document, dat moet voldoen aan alle vereisten van aanhangsel SSCI.2, moet blijken dat de verzekerde volgens de voorwaarden van artikel SSC.17 van dit protocol recht heeft op verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor verzekerden uit hoofde van de wetgeving van de staat van verblijf.

3.

Met de in artikel SSC.17, lid 1, van dit protocol genoemde verstrekkingen worden verstrekkingen bedoeld die in de staat van verblijf volgens zijn wetgeving worden verleend en die medisch noodzakelijk worden om te voorkomen dat de verzekerde vóór het einde van zijn geplande verblijf naar de bevoegde staat moet terugkeren om er de behandeling te ontvangen die hij nodig heeft.

Procedure en regelingen voor de rechtstreekse betaling en/of vergoeding van verstrekkingen

4.

Indien de verzekerde de kosten van alle of een deel van de op grond van artikel SSC.17 van dit protocol verleende verstrekkingen zelf heeft betaald en indien de door het orgaan van de verblijfplaats toegepaste wetgeving voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van die kosten aan de verzekerde, kan hij een verzoek om vergoeding aan het orgaan van de verblijfplaats richten. In dat geval vergoedt dat orgaan hem het bedrag van de kosten van de verstrekkingen rechtstreeks, binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de volgens de wetgeving waaronder het orgaan valt geldende vergoedingstarieven.

5.

Indien het verzoek om vergoeding van zulke kosten niet rechtstreeks bij het orgaan van de verblijfplaats is ingediend, worden de kosten door het bevoegde orgaan aan de betrokkene vergoed tegen het vergoedingstarief dat het orgaan van de verblijfplaats in het betrokken geval toepast, dan wel ten bedrage van de vergoeding die door het orgaan van de verblijfplaats zou zijn uitbetaald indien artikel SSCI.47 van toepassing was geweest.

Het orgaan van de verblijfplaats is verplicht het bevoegde orgaan desgevraagd de nodige inlichtingen over die tarieven of bedragen te verstrekken.

6.

In afwijking van lid 5 kan het bevoegde orgaan de gemaakte kosten vergoeden binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de tarieven vastgesteld in zijn wetgeving, op voorwaarde dat de verzekerde ermee akkoord gaat dat deze bepaling op hem wordt toegepast.

7.

Indien de wetgeving van de staat van verblijf in het betreffende geval niet voorziet in vergoeding op grond van de leden 4 en 5, mag het bevoegde orgaan de gemaakte kosten binnen de grenzen en volgens de voorwaarden van de in zijn wetgeving vastgestelde tarieven vergoeden zonder instemming van de verzekerde.

8.

De vergoeding voor de verzekerde mag het bedrag van de werkelijk door hem gemaakte kosten nooit overschrijden.

9.

Indien het om aanzienlijke uitgaven gaat, kan het bevoegde orgaan een passend voorschot aan de verzekerde uitbetalen zodra hij de aanvraag tot vergoeding bij dat orgaan indient.

Gezinsleden

10.

De leden 1 tot en met 9 zijn mutatis mutandis van toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.

Vergoeding van kosten voor studenten

11.

Indien een persoon:

a)

in het bezit is van een in aanhangsel SSCI-2 bedoeld en door het bevoegde orgaan afgegeven document waaraan rechten kunnen worden ontleend;

b)

door een instelling voor hoger onderwijs is aangenomen in een andere staat dan de bevoegde staat ("staat van studie") om een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door die staat erkend getuigschrift van hoger onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctorsgraad aan een instelling voor hoger onderwijs, eventueel voorafgegaan door een opleiding ter voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig het nationale recht of verplichte opleiding;

c)

gedurende de periode waarop de gezondheidsbijdrage betrekking heeft, geen werkzaamheden, al dan niet in loondienst, verricht of heeft verricht in de staat van studie; en

d)

door of voor rekening van die persoon een gezondheidsbijdrage is betaald aan de staat van studie in het kader van een aanvraag voor een vergunning voor toegang, verblijf of vestiging in die staat voor het volgen van een voltijdse studie in die staat,

kan die persoon het orgaan van de staat van studie verzoeken om de betaalde gezondheidsbijdrage (naargelang het geval volledig of gedeeltelijk) te vergoeden.

12.

Indien een aanvraag overeenkomstig lid 11 wordt ingediend, verwerkt en regelt het orgaan van de staat van studie die aanvraag binnen een redelijke termijn, maar binnen zes kalendermaanden, te rekenen vanaf de dag waarop de aanvraag werd ontvangen, en vergoedt de kosten overeenkomstig dit artikel.

13.

Indien de geldigheidsduur van het in lid 11, punt a), bedoelde document waaraan rechten kunnen worden ontleend, minder lang is dan de periode waarvoor de gezondheidsbijdrage is betaald, is het vergoede bedrag van de gezondheidsbijdrage het betaalde bedrag dat overeenkomt met de geldigheidsduur van dat document.

14.

Indien de gezondheidsbijdrage voor rekening van een persoon op wie dit artikel van toepassing is, werd betaald door een andere persoon, kunnen de kosten aan die andere persoon worden vergoed.

15.

De leden 11 tot en met 14 zijn mutatis mutandis van toepassing op de gezinsleden van de betreffende persoon.

16.

Dit artikel treedt twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in werking.

17.

Een persoon die in de periode tussen de inwerkingtreding van deze overeenkomst en de in lid 16 vermelde datum voldoet aan de voorwaarden van lid 11, kan bij de inwerkingtreding van dit artikel uit hoofde van lid 11 een vergoeding van de kosten met betrekking tot die periode aanvragen.

18.

In afwijking van artikel SSC.5, lid 1, kunnen door de staat van studie heffingen worden opgelegd overeenkomstig zijn nationale recht in verband met verstrekkingen die niet voldoen aan de criteria van artikel SSC.17, lid 1, punt a), en die worden verleend aan een persoon ten aanzien van wie gedurende zijn verblijf kosten zijn vergoed, voor de periode waarop die vergoeding betrekking heeft.

Artikel SSCI.23

Geplande geneeskundige verzorging

Procedure tot het verlenen van een toestemming

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.18, lid 1, van dit protocol legt de verzekerde een door het bevoegde orgaan verstrekt document over aan het orgaan van de verblijfplaats. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "bevoegd orgaan" het orgaan dat de kosten van de geplande behandeling voor zijn rekening neemt verstaan; in de in artikel SSC.18, lid 4, en artikel SSC.25, lid 5, van dit protocol bedoelde gevallen, waarin de in de staat van de woonplaats toegekende verstrekkingen op basis van vaste bedragen worden vergoed, is het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats.

2.

De verzekerde die niet in de bevoegde staat woont, verzoekt om de toestemming aan het orgaan van de woonplaats, dat het verzoek onverwijld aan het bevoegde orgaan doorzendt.

In dat geval geeft het orgaan van de woonplaats in een verklaring aan of in de staat van de woonplaats is voldaan aan de voorwaarden van artikel SSC.18, lid 2, tweede zin, van dit protocol.

De gevraagde toestemming kan door het bevoegde orgaan alleen geweigerd worden indien, overeenkomstig het oordeel van het orgaan van de woonplaats, in de staat van de woonplaats van de verzekerde niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel SSC.18, lid 2, tweede zin, van dit protocol, of indien dezelfde behandeling binnen een medisch verantwoorde termijn, gelet op de gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop van de betrokkene, in de bevoegde staat zelf kan worden gegeven.

Het bevoegde orgaan stelt het orgaan van de woonplaats van zijn besluit in kennis.

Indien binnen de in de nationale wetgeving vastgestelde termijnen geen antwoord wordt ontvangen, wordt de toestemming geacht door het bevoegde orgaan te zijn verleend.

3.

Indien een niet in de bevoegde Partij woonachtige verzekerde een dringende levensreddende behandeling nodig heeft en de toestemming niet kan worden geweigerd overeenkomstig artikel SSC.18, lid 2, tweede zin, van dit protocol, wordt de toestemming door het orgaan van de woonplaats verleend namens het bevoegde orgaan, dat onmiddellijk door het orgaan van de woonplaats wordt ingelicht.

Het bevoegde orgaan aanvaardt de bevindingen en behandelingskeuzen van artsen die zijn erkend door het orgaan van de woonplaats dat toestemming verleent met betrekking tot de noodzaak van een dringende levensreddende behandeling.

4.

Tijdens de procedure voor het verlenen van de toestemming behoudt het bevoegde orgaan steeds de mogelijkheid de verzekerde door een door het orgaan gekozen arts in de Partij van de woon- of verblijfplaats te laten onderzoeken.

5.

Het orgaan van de verblijfplaats stelt, onverminderd een eventuele beslissing inzake de toestemming, het bevoegde orgaan in voorkomend geval ervan in kennis dat een aanvulling op de door de toestemming gedekte behandeling uit medisch oogpunt nodig blijkt.

Rechtstreekse betaling van de door de verzekerde gemaakte kosten in verband met verstrekkingen

6.

Onverminderd lid 7, is artikel SSC.22, leden 4 en 5, mutatis mutandis van toepassing.

7.

Indien de verzekerde de kosten voor een medische behandeling waarvoor toestemming is verleend geheel of gedeeltelijk zelf heeft betaald en de kosten die het bevoegde orgaan op grond van lid 6 verplicht is aan het orgaan van de verblijfplaats of aan de verzekerde zelf te vergoeden (werkelijke kostprijs) lager zijn dan de kosten die het voor dezelfde behandeling in de bevoegde staat zou hebben moeten dragen (fictieve kostprijs), vergoedt het bevoegde orgaan op verzoek de door de verzekerde gemaakte kosten van de behandeling tot het bedrag waarmee de fictieve kostprijs de werkelijke kostprijs overstijgt. Het vergoede bedrag mag evenwel niet hoger zijn dan de werkelijke kosten voor de verzekerde, waarbij ook rekening kan worden gehouden met het bedrag dat de verzekerde zou hebben moeten betalen indien de behandeling in de bevoegde staat had plaatsgevonden.

Reis- en verblijfkosten in het kader van een geplande behandeling

8.

Indien toestemming is verleend voor een behandeling in een andere staat en de nationale wetgeving van het bevoegde orgaan voorziet in de vergoeding van de aan de behandeling verbonden reis- en verblijfkosten van de verzekerde, worden die kosten voor de betrokkene en zo nodig voor een begeleider door dat orgaan betaald.

Gezinsleden

9.

De leden 1 tot en met 8 zijn mutatis mutandis van toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.

Artikel SSCI.24

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in het geval dat de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde staat bevindt

Door de verzekerde te volgen procedure

1.

Indien de wetgeving van de bevoegde staat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel SSC.19, lid 1, van dit protocol, vraagt de verzekerde de arts van de staat van de woonplaats die zijn gezondheidstoestand heeft vastgesteld, om een bewijs van arbeidsongeschiktheid met vermelding van de vermoedelijke duur ervan.

2.

De verzekerde zendt het bewijs binnen de in de wetgeving van de bevoegde staat vastgestelde termijn aan het bevoegde orgaan toe.

3.

Indien door de behandelende artsen van de staat van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid worden afgegeven en die uit hoofde van de wetgeving van de bevoegde staat vereist zijn, wendt de betrokkene zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats. Dat orgaan zorgt er onmiddellijk voor dat de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene medisch wordt beoordeeld en het in lid 1 bedoelde bewijs wordt uitgeschreven. Het bewijs wordt onverwijld naar het bevoegde orgaan doorgezonden.

4.

De doorzending van het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde document ontslaat de verzekerde niet van de in de toepasselijke wetgeving vervatte verplichtingen, met name ten aanzien van de werkgever van die persoon. Waar passend kan de werkgever of het bevoegde orgaan de werknemer oproepen deel te nemen aan activiteiten om de terugkeer naar het arbeidsproces te bevorderen en te ondersteunen.

Door het orgaan van de staat van de woonplaats te volgen procedure

5.

Als het bevoegde orgaan daarom verzoekt, verricht het orgaan van de woonplaats, overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving, de nodige administratieve controles of medische onderzoeken ten aanzien van de betrokkene. Het orgaan van de woonplaats zendt het verslag van de controlerend arts, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, onverwijld aan het bevoegde orgaan toe.

Door het bevoegde orgaan te volgen procedure

6.

Het bevoegde orgaan behoudt het recht de verzekerde te laten onderzoeken door een arts die het orgaan zelf heeft gekozen.

7.

Onverminderd artikel SSC.19, lid 1, tweede zin, van dit protocol, betaalt het bevoegde orgaan de uitkeringen rechtstreeks aan de betrokkene en stelt het, indien nodig, het orgaan van de woonplaats daarvan in kennis.

8.

Voor de toepassing van artikel SSC.19, lid 1, van dit protocol hebben de vermeldingen op het bewijs van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde, dat in een andere staat op grond van de medische bevindingen van de controlerend arts of het controlerend orgaan is opgesteld, dezelfde juridische waarde als het in de bevoegde staat opgestelde bewijs.

9.

Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren, stelt het de verzekerde en tegelijkertijd het orgaan van de woonplaats van zijn besluit in kennis.

Procedure bij verblijf in een andere dan de bevoegde staat

10.

De leden 1 tot en met 9 zijn mutatis mutandis van toepassing wanneer de verzekerde in een andere dan de bevoegde staat verblijft.

Artikel SSCI.25

Premies en bijdragen ten laste van pensioengerechtigden

In het geval van een persoon die van meer dan één staat een pensioen ontvangt, is het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven premies en bijdragen in geen geval hoger dan het bedrag dat geheven wordt ten aanzien van iemand die hetzelfde bedrag aan pensioenen van de bevoegde staat ontvangt.

Artikel SSCI.26

Bijzondere uitvoeringsmaatregelen

1.

Wanneer een persoon of een groep personen op verzoek is vrijgesteld van verplichte ziekteverzekering en die personen dus niet zijn gedekt door een ziekteverzekeringsstelsel waarop dit protocol van toepassing is, wordt het orgaan van een staat, louter ten gevolge van die vrijstelling, niet verantwoordelijk voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die uit hoofde van de artikelen SSC.15 tot en met SSC.30 van dit protocol aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.

2.

Wanneer de in de lid 1 bedoelde personen en hun gezinsleden wonen in een staat waar het recht op verstrekkingen niet is onderworpen aan verzekeringsvoorwaarden of waar uitoefening van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, daar geen voorwaarde voor is, zijn zij verantwoordelijk voor de betaling van de volledige kosten van de verstrekkingen die hun in hun staat van woonplaats worden gedaan.

HOOFDSTUK 2

PRESTATIES BIJ ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN

Artikel SSCI.27

Recht op verstrekkingen en uitkeringen voor personen die in een andere dan de bevoegde staat wonen of verblijven

1.

Voor de toepassing van artikel SSC.31 van dit protocol zijn de in de artikelen SSCI.21 tot en met SSCI.24 van deze bijlage bedoelde procedures mutatis mutandis van toepassing.

2.

Indien uit hoofde van de nationale wetgeving van de staat van woonplaats of verblijf specifieke verstrekkingen worden gedaan in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, stelt het orgaan van die staat het bevoegde orgaan daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel SSCI.28

Procedure in geval van een arbeidsongeval of beroepsziekte in een andere dan de bevoegde staat

1.

Indien een arbeidsongeval plaatsvindt of een beroepsziekte voor het eerst medisch wordt vastgesteld op het grondgebied van een andere dan de bevoegde staat, en de nationale wetgeving in een aangifte of kennisgeving voorziet, wordt de aangifte of de kennisgeving van het arbeidsongeval of van de beroepsziekte gedaan overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde staat, waar passend onverminderd enige andersluidende toepasselijke wettelijke bepalingen die op het grondgebied van de staat waar het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor het eerst medisch werd vastgesteld, gelden en die in dat geval van toepassing blijven. De aangifte of kennisgeving wordt gericht aan het bevoegde orgaan.

2.

Het orgaan van de staat op het grondgebied waarvan het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor het eerst medisch werd vastgesteld, zendt aan het bevoegde orgaan de op het grondgebied van die staat opgestelde geneeskundige verklaringen toe.

3.

Indien wegens een ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere staat dan de bevoegde staat heeft plaatsgevonden, op dat grondgebied een onderzoek moet worden verricht om een mogelijk recht op de desbetreffende prestaties vast te stellen, kan het bevoegde orgaan daartoe een persoon aanwijzen, waarna het de autoriteiten van eerstgenoemde staat van die aanwijzing in kennis stelt. De organen werken samen om alle nuttige informatie te onderzoeken en om de verslagen en andere documenten in verband met het ongeval te raadplegen.

4.

Het bevoegde orgaan ontvangt, na afloop van de behandeling, op verzoek een uitvoerig verslag, vergezeld van de medische verklaringen betreffende de blijvende gevolgen van het ongeval of de ziekte en in het bijzonder de huidige toestand van de getroffene alsmede de genezing of de stabilisering van de letsels. De honoraria worden naargelang het geval betaald door het orgaan van de woonplaats of de plaats van verblijf overeenkomstig het door dat orgaan toegepaste tarief, maar komen voor rekening van het bevoegde orgaan.

5.

Op verzoek van het bevoegde orgaan van de woon- of de verblijfplaats geeft het bevoegde orgaan waar passend kennis van de beslissing waarin de datum van de genezing of van de stabilisering van de letsels wordt vastgesteld, alsmede, indien van toepassing, van de beslissing betreffende de toekenning van een uitkering.

Artikel SSCI.29

Geschillen naar aanleiding van de vraag of het ongeval of de ziekte al dan niet het gevolg is van de uitoefening van een beroep

1.

Indien het bevoegde orgaan betwist dat uit hoofde van artikel SSC.31, lid 2, van dit protocol de wetgeving inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten van toepassing is, stelt het het orgaan van de woon- of van de verblijfplaats, dat de verstrekkingen heeft verleend daar onverwijld van in kennis; de verstrekkingen worden dan als verstrekkingen van de ziekteverzekering beschouwd.

2.

Wanneer hieromtrent een definitieve beslissing is genomen, stelt het bevoegde orgaan het orgaan van de woon- of de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, daar onverwijld van in kennis.

Indien niet is komen vast te staan dat van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is, worden de verstrekkingen waarop de betrokkene recht heeft, voortgezet als verstrekkingen bij ziekte.

Indien is komen vast te staan dat sprake is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, worden met ingang van de dag waarop het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, de aan betrokkene toegekende verstrekkingen beschouwd als verstrekkingen wegens arbeidsongeval of beroepsziekte.

3.

Artikel SSCI.6, lid 5, tweede alinea, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel SSCI.30

Procedure bij blootstelling aan het risico van een beroepsziekte in twee of meer staten

1.

In het geval als bedoeld in artikel SSC.33 van dit protocol wordt de aangifte of kennisgeving van de beroepsziekte doorgezonden aan het voor beroepsziekten bevoegde orgaan van de laatste staat onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor die beroepsziekte kon ontstaan.

Indien het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving was toegezonden, vaststelt dat werkzaamheden waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan het laatst onder de wetgeving van een andere staat zijn uitgeoefend, zendt het de aangifte of kennisgeving en alle daarbij gevoegde stukken aan het overeenkomstige orgaan van die staat door.

2.

Indien het orgaan van de staat onder de wetgeving waarvan de betrokkene laatstelijk een werkzaamheid heeft uitgeoefend waardoor de betreffende beroepsziekte kan ontstaan, vaststelt dat de betrokkene of zijn nabestaanden niet voldoen aan de voorwaarden van die wetgeving, bijvoorbeeld omdat de betrokkene in de betreffende staat nooit een werkzaamheid heeft uitgeoefend die de beroepsziekte heeft veroorzaakt of omdat de betreffende staat de ziekte niet als beroepszieke erkent, zendt dat orgaan de aangifte of kennisgeving en alle bijbehorende bescheiden, met inbegrip van de bevindingen en verslagen van het geneeskundig onderzoek dat door dat orgaan is verricht, onverwijld door aan het orgaan van de staat onder de wetgeving waarvan de getroffene voordien een werkzaamheid heeft verricht waardoor de betreffende beroepsziekte kan ontstaan.

3.

Waar passend kunnen de organen de in lid 2 bedoelde procedure hernemen, waarbij wordt teruggegaan tot aan het overeenkomstige orgaan van de staat onder de wetgeving waarvan de betrokkene het eerst werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kan ontstaan.

Artikel SSCI.31

Uitwisseling van inlichtingen tussen organen en betaling van voorschotten bij beroep tegen een afwijzende beslissing

1.

Indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van het orgaan van een staat onder de wetgeving waarvan de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kan ontstaan, is dat orgaan verplicht het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd daarvan in kennis te stellen volgens de procedure van artikel SSCI.30, lid 2, en het later, wanneer de definitieve beslissing genomen is, daarvan op de hoogte te stellen.

2.

Indien uit hoofde van de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan waaraan de aangifte of kennisgeving werd doorgestuurd, het recht op uitkeringen is ingegaan, betaalt dat orgaan voorschotten waarvan het bedrag waar passend na raadpleging van het orgaan tegen welks beslissing beroep was ingesteld, wordt vastgesteld, en wel zodanig dat overbetaling wordt voorkomen. Het laatstgenoemde orgaan betaalt het bedrag van de uitbetaalde voorschotten terug indien het ingevolge het ingestelde beroep verplicht is de prestaties te verstrekken. Dat bedrag wordt dan ingehouden op het bedrag van de aan de belanghebbende verschuldigde prestaties, volgens de procedure van de artikelen SSCI.56 en SSCI.57.

3.

Artikel SSCI.6, lid 5, tweede alinea, is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel SSCI.32

Verergering van een beroepsziekte

In de gevallen bedoeld in artikel SSC.34 van dit protocol is de aanvrager verplicht aan het orgaan van de staat tegenover hetwelk hij het recht op prestaties doet gelden, alle inlichtingen te verstrekken omtrent vroeger voor de bedoelde beroepsziekte toegekende prestaties. Dat orgaan kan zich ter verkrijging van de inlichtingen die het noodzakelijk acht, wenden tot elk ander orgaan dat eerder bevoegd is geweest.

Artikel SSCI.33

Beoordeling van de mate van ongeschiktheid bij een eerder of een later voorgekomen arbeidsongeval of beroepsziekte

Indien een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond terwijl de betrokkene onderworpen was aan de wetgeving van een staat waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, gaat het bevoegde orgaan van de betrokken staat of de instelling die door de bevoegde instantie van die staat daartoe is aangewezen, als volgt te werk:

a)

op verzoek van het bevoegde orgaan van een andere staat verstrekt het inlichtingen over de mate van een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een arbeidsongeval in de zin van de door het orgaan van de andere staat toegepaste wetgeving;

b)

houdt het, overeenkomstig de wetgeving die het toepast, bij de vaststelling van het recht op prestaties en van de hoogte daarvan, rekening met de mate van arbeidsongeschiktheid die in die eerdere of latere gevallen is ontstaan.

Artikel SSCI.34

Indiening en behandeling van een aanvraag om rente of aanvullende uitkeringen

De betrokkene of zijn nabestaanden die uit hoofde van de wetgeving van een staat een rente of een aanvullende uitkering willen ontvangen en op het grondgebied van een andere staat wonen, richten, naargelang het geval, een aanvraag tot het bevoegde orgaan, of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan doorzendt.

De aanvraag bevat alle informatie die uit hoofde van de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.

HOOFDSTUK 3

UITKERINGEN BIJ OVERLIJDEN

Artikel SSCI.35

Aanvraag van uitkeringen bij overlijden

Voor de toepassing van de artikelen SSC.37 en SSC.38 van dit protocol wordt de aanvraag om uitkeringen bij overlijden ingediend bij het bevoegde orgaan dan wel bij het orgaan in de woonplaats van de aanvrager, dat de aanvraag aan het bevoegde orgaan toezendt.

De aanvraag bevat alle informatie die uit hoofde van de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving noodzakelijk is.

HOOFDSTUK 4

UITKERINGEN BIJ INVALIDITEIT EN OUDERDOMS- EN NABESTAANDENPENSIOENEN

Artikel SSCI.36

Aanvullende bepalingen voor de berekening van de uitkeringen

1.

Artikel SSCI.11, leden 3 tot en met 6, van deze bijlage is van toepassing op de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol.

2.

Indien uit hoofde van artikel SSCI.11, lid 3, van deze bijlage geen rekening is gehouden met tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, wordt het met die tijdvakken overeenkomende bedrag berekend door het orgaan van de staat onder de wetgeving waarvan die tijdvakken vervuld zijn, volgens de wetgeving die het toepast. Het overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol berekende werkelijke bedrag van de uitkering wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering.

3.

Het orgaan van elke staat berekent volgens de wetgeving die het toepast het voor de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering verschuldigde bedrag dat overeenkomstig artikel SSC.48, lid 3, punt c), van dit protocol niet aan de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking van een andere staat is onderworpen.

Indien dat bedrag niet rechtstreeks kan worden bepaald omdat de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving verschillende waarden aan de verzekeringstijdvakken toekent, kan een fictief bedrag worden vastgesteld. Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid bepaalt op gedetailleerde wijze hoe het fictieve bedrag wordt vastgesteld.

Artikel SSCI.37

Aanvragen om uitkeringen

Indiening van aanvragen om ouderdoms- en nabestaandenpensioenen

1.

De aanvrager richt een aanvraag aan het orgaan van zijn woonplaats of aan het orgaan van de staat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest. Indien de betrokkene nooit onderworpen is geweest aan de door het orgaan van zijn woonplaats toegepaste wetgeving, zendt dat orgaan de aanvraag door aan het orgaan van de staat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest.

2.

De datum van indiening van de aanvraag geldt voor alle betrokken organen.

3.

Indien de aanvrager, hoewel hem daarom is verzocht, niet vermeldt dat hij in andere staten werkzaam is geweest of heeft gewoond, geldt in afwijking van lid 2 als datum van indiening van de aanvraag bij het orgaan dat de wetgeving toepast — onder voorbehoud van gunstiger bepalingen in die wetgeving — de datum waarop de aanvrager zijn oorspronkelijke aanvraag voltooit of een nieuwe aanvraag indient voor de ontbrekende tijdvakken van werkzaamheid, al dan niet in loondienst, en/of van wonen.

Artikel SSCI.38

Door de aanvrager bij de aanvraag te voegen stukken en gegevens

1.

De aanvraag wordt door de aanvrager ingediend volgens de bepalingen van de wetgeving die door het in artikel SSCI.37, lid 1, bedoelde orgaan wordt toegepast, en gaat vergezeld van de bij die wetgeving voorgeschreven bewijsstukken. Met name verstrekt de aanvrager alle beschikbare relevante gegevens en bewijsstukken betreffende de tijdvakken van verzekering (organen, identificatienummers) van werkzaamheden in loondienst (werkgevers) of anders dan in loondienst (aard en plaats van de werkzaamheden) en van wonen (adressen) die in voorkomend geval onder een andere wetgeving vervuld zijn, alsmede betreffende de duur van die tijdvakken.

2.

Indien de aanvrager overeenkomstig artikel SSC.45, lid 1, van dit protocol verzoekt om uitstel van de toekenning van ouderdomsuitkeringen uit hoofde van de wetgeving van een of meer staten, vermeldt hij dat in zijn aanvraag en specificeert hij uit hoofde van welke wetgeving hij om uitstel verzoekt. Om de aanvrager in de gelegenheid te stellen van dat recht gebruik te maken, delen de betrokken organen de aanvrager op diens verzoek alle gegevens mee waarover zij beschikken zodat hij zich een oordeel kan vormen over de gevolgen van de gelijktijdige of opeenvolgende toekenning van de uitkeringen waarop hij aanspraak kan maken.

3.

Indien een aanvrager uit hoofde van de wetgeving van een bepaalde staat een uitkeringsaanvraag intrekt, geldt dat niet als gelijktijdige intrekking van de uit hoofde van de wetgeving van een andere staat ingediende uitkeringsaanvragen.

Artikel SSCI.39

Behandeling van de aanvragen door de betrokken organen

Contactorgaan

1.

Het orgaan waaraan de aanvraag overeenkomstig artikel SSCI.37, lid 1, is gericht of doorgezonden, wordt hierna als "contactorgaan" aangeduid. Het orgaan van de woonplaats wordt niet als contactorgaan aangeduid indien de betrokkene nooit onderworpen is geweest aan de door dat orgaan toegepaste wetgeving.

Het als contactorgaan aangeduide orgaan behandelt de uitkeringsaanvraag uit hoofde van de wetgeving die het toepast; voorts bevordert het de gegevensuitwisseling, de mededeling van beslissingen en de verrichtingen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag door de betrokken organen, verstrekt het de aanvrager op diens verzoek alle gegevens die relevant zijn voor de uit dit protocol voortvloeiende aspecten van de behandeling en houdt het de aanvrager op de hoogte van de voortgang daarvan.

Behandeling van aanvragen om ouderdoms- en nabestaandenpensioenen

2.

Het contactorgaan zendt de uitkeringsaanvragen, alle documenten waarover het beschikt en, waar passend, de relevante door de aanvrager verstrekte documenten onverwijld door aan alle betrokken organen zodat al die organen tegelijkertijd met de behandeling van de aanvraag kunnen beginnen. Het contactorgaan stelt de andere organen in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld. Het contactorgaan vermeldt tevens welke documenten op een later tijdstip zullen worden verstrekt en vult de aanvraag zo spoedig mogelijk aan.

3.

Elk van de betrokken organen stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen zo spoedig mogelijk in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die op grond van de wetgeving die het toepast zijn vervuld.

4.

Elk betrokken orgaan berekent het bedrag van de uitkeringen overeenkomstig artikel SSC.47 van dit protocol en stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen in kennis van zijn beslissing, van het bedrag van de verschuldigde uitkeringen en van alle inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen SSC.48 tot en met SSC.50 van dit protocol.

5.

Indien een orgaan op grond van de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde inlichtingen vaststelt dat artikel SSC.52, lid 2 of lid 3, van dit protocol moet worden toegepast, stelt dat orgaan het contactorgaan en de overige betrokken organen daarvan in kennis.

Artikel SSCI.40

Kennisgeving van de beslissingen aan de aanvrager

1.

Elk orgaan stelt de aanvrager overeenkomstig de wetgeving die het toepast in kennis van de beslissing die het heeft genomen. In elke beslissing worden de toegestane rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld. Zodra het contactorgaan in kennis is gesteld van de beslissing van elk orgaan, zendt het een samenvatting van die beslissingen aan de aanvrager en aan de overige betrokken organen toe. Een modelsamenvatting wordt opgesteld door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid. De aanvrager krijgt de samenvatting toegezonden in de taal van het orgaan of, op verzoek van de aanvrager, in een taal naar zijn keuze, die ook het Engels kan zijn, dat als officiële taal van de Unie is erkend.

2.

Een aanvrager die na ontvangst van de samenvatting meent in zijn rechten te zijn benadeeld door de wisselwerking tussen de beslissingen van twee of meer organen, heeft het recht om, binnen de termijnen die daartoe in hun wetgeving zijn gesteld, de beslissingen van de betrokken organen te laten heroverwegen. De termijnen gaan in op de datum van ontvangst van de samenvatting. De aanvrager wordt schriftelijk in kennis gesteld van het resultaat van de heroverweging.

Artikel SSCI.41

Vaststelling van de mate van invaliditeit

Elk orgaan kan overeenkomstig de wetgeving die het toepast de aanvrager door een arts of andere deskundige van eigen keuze laten onderzoeken om de mate van invaliditeit te bepalen. Het orgaan van een staat houdt evenwel rekening met de documenten en medische rapporten alsmede met inlichtingen van administratieve aard die door het orgaan van andere staten zijn vergaard alsof die op zijn eigen grondgebied waren opgesteld.

Artikel SSCI.42

Voorlopige betalingen en voorschotten op uitkeringen

1.

Niettegenstaande artikel SSCI.7 van deze bijlage betaalt het orgaan dat overeenkomstig artikel SSC.47, lid 1, punt a), van dit protocol tijdens de behandeling van een uitkeringsaanvraag vaststelt dat de aanvrager uit hoofde van de door het orgaan toegepaste wetgeving recht heeft op een autonome uitkering, die uitkering onverwijld. Die betaling wordt als voorlopig beschouwd als het bedrag nog aan wijzigingen onderhevig kan zijn afhankelijk van het resultaat van de behandeling van de aanvraag.

2.

Indien uit de beschikbare inlichtingen blijkt dat de aanvrager recht heeft op een uitkering van een orgaan uit hoofde van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol, betaalt dat orgaan hem een voorschot dat zo dicht mogelijk het bedrag benadert dat vermoedelijk uit hoofde van artikel SSC.47, lid 1, punt b), van dit protocol zal worden uitbetaald.

3.

Elk orgaan dat uit hoofde van lid 1 of lid 2 verplicht is voorlopige uitkeringen of een voorschot te betalen, stelt de aanvrager daar onverwijld van in kennis, waarbij het uitdrukkelijk diens aandacht vestigt op het voorlopige karakter van de genomen maatregel en op de verhaalmiddelen die hem overeenkomstig de door het orgaan toegepaste wetgeving ter beschikking staan.

Artikel SSCI.43

Herberekening van uitkeringen

1.

In geval van een herberekening van uitkeringen overeenkomstig artikel SSC.45, lid 4, en artikel SSC.54, lid 1, van dit protocol is artikel SSCI.42 van deze bijlage mutatis mutandis van toepassing.

2.

In geval van herberekening, intrekking of schorsing van de uitkering stelt het orgaan dat de beslissing heeft genomen de betrokkene daar onverwijld van in kennis; ook informeert dat orgaan alle organen ten aanzien waarvan de betrokkene een recht heeft.

Artikel SSCI.44

Maatregelen ter bespoediging van het proces rondom de pensioenberekening

1.

Teneinde de behandeling van aanvragen en de betaling van uitkeringen te vergemakkelijken en te bespoedigen, zullen de organen waarvan de wetgeving op een persoon van toepassing is geweest:

a)

de identiteitsgegevens van personen die onderworpen raken aan de wetgeving van een andere staat uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de organen van andere staten; tezamen zorgen zij ervoor dat die identiteitsgegevens bewaard blijven en overeenstemmen, of, indien dat niet mogelijk is, geven zij de betrokkenen rechtstreeks toegang tot hun identiteitsgegevens;

b)

ruim voordat de minimale pensioengerechtigde of een in nationale wetgeving nader te bepalen leeftijd is bereikt, worden gegevens met betrekking tot de pensioenrechten van personen die onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van twee of meer staten (vervulde tijdvakken of andere belangrijke elementen) uitwisselen met of beschikbaar stellen aan de betrokkenen en de organen van andere staten, of, indien dat niet mogelijk is, zullen de organen die personen inlichten over of in staat stellen zich vertrouwd te maken met hun toekomstige recht op uitkering.

2.

Voor de toepassing van lid 1 bepaalt het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid welke informatie wordt uitgewisseld of beschikbaar wordt gesteld en volgens welke procedures en mechanismen dat geschiedt, rekening houdend met de kenmerken, de administratieve en technische aspecten van de organisatie en de technologische middelen waarover de nationale pensioenregelingen beschikken. Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid zorgt voor de tenuitvoerlegging van die pensioenregelingen door verder toe te zien op de genomen maatregelen en de toepassing daarvan.

3.

Voor de toepassing van lid 1 wordt de in dit artikel bedoelde informatie verstrekt aan het orgaan van de eerste staat waar een persoon een Persoonlijk Identificatienummer ten behoeve van het beheer van de sociale zekerheid heeft ontvangen.

Artikel SSCI.45

Coördinatiemaatregelen in de staten

1.

Onverminderd artikel SSC.46 van dit protocol worden in voorkomende gevallen de voorschriften van de nationale wetgeving toegepast aan de hand waarvan wordt bepaald welk orgaan verantwoordelijk is, welke regeling van toepassing is of welke verzekeringstijdvakken aan een specifieke regeling worden toegewezen, en worden uitsluitend de uit hoofde van de wetgeving van de bewuste staat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking genomen.

2.

De bepalingen van dit protocol en deze bijlage laten de voorschriften van de nationale wetgeving voor de coördinatie tussen de bijzondere stelsels voor ambtenaren en het algemene stelsel voor werknemers onverlet.

HOOFDSTUK 5

WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN

Artikel SSCI.46

Samentelling van tijdvakken en berekening van de uitkering

1.

Artikel SSCI.11, lid 1, van deze bijlage is mutatis mutandis van toepassing op artikel SSC.56 van dit protocol. Onverminderd de onderliggende verplichtingen van de betrokken organen, kan de betrokkene aan het bevoegde orgaan een document overleggen dat is afgegeven door het orgaan van de staat aan de wetgeving waarvan de betrokkene tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was, en waarin de uit hoofde van die wetgeving vervulde tijdvakken zijn vermeld.

2.

Voor de toepassing van artikel SSC.57 van dit protocol, houdt het bevoegde orgaan van een staat waarvan in de wetgeving is bepaald dat de hoogte van de uitkering varieert naargelang het aantal gezinsleden, eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die in een andere staat wonen, alsof zij in de bevoegde staat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing als in de staat waar de gezinsleden wonen een andere persoon recht heeft op een werkloosheidsuitkering bij de berekening waarvan met het aantal gezinsleden rekening is gehouden.

TITEL IV

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

VERGOEDING VAN DE KOSTEN VOOR PRESTATIES OP GROND VAN DE ARTIKELEN SSC.30 EN SSC.36 VAN DIT PROTOCOL

AFDELING 1

VERGOEDING OP BASIS VAN DE WERKELIJKE UITGAVEN

Artikel SSCI.47

Beginselen

1.

Voor de toepassing van de artikelen SSC.30 en SSC.36 van dit protocol wordt het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de verleende verstrekkingen door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dat bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt, behalve wanneer artikel SSCI.57 van deze bijlage van toepassing is.

2.

Indien het gehele of een gedeelte van het werkelijke bedrag van de uitgaven voor de in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat die heeft verleend, wordt het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle relevante referenties die aan de beschikbare gegevens zijn ontleend. Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt de hoogte ervan vast.

3.

Voor de vergoeding kunnen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die welke gelden voor de verstrekkingen verleend aan verzekerden die zijn onderworpen aan de wetgeving die wordt toegepast door het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verstrekkingen heeft verleend.

AFDELING 2

VERGOEDING OP BASIS VAN VASTE BEDRAGEN

Artikel SSCI.48

Vaststelling van de betrokken staat of staten

1.

De staten als bedoeld in artikel SSC.30, lid 2, van dit protocol waarvan de juridische of administratieve structuren van dien aard zijn dat vergoeding op grond van de werkelijke uitgaven niet passend is, worden vermeld in aanhangsel SSCI-3 bij deze bijlage.

2.

Voor de in aanhangsel SSCI-3 vermelde staten worden de bedragen van de verstrekkingen aan:

a)

gezinsleden die niet in dezelfde staat als de verzekerde wonen, als bedoeld in artikel SSC.15 van dit protocol, en aan

b)

gepensioneerden en hun gezinsleden, als bedoeld in artikel SSC.22, lid 1, en de artikelen SSC.23 en SSC.24 van dit protocol,

door de bevoegde organen vergoed aan de organen die die verstrekkingen hebben verleend, op basis van een voor elk kalenderjaar vastgesteld vast bedrag. Dat vaste bedrag moet het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benaderen.

Artikel SSCI.49

Methode voor de berekening van de vaste maandelijkse bedragen en van het vaste totaalbedrag

1.

Voor elke crediteurstaat wordt het vaste maandelijkse bedrag per persoon (Fi) voor een kalenderjaar vastgesteld door de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi), opgesplitst per leeftijdsklasse (i), te delen door 12 en door op het resultaat een aftrek (X) toe te passen volgens de volgende formule:

Fi = Yi*1/12*(1-X)

waarbij:

index i (waarden i = 1, 2 en 3) staat voor de drie leeftijdsklassen die voor de berekening van de vaste bedragen worden gehanteerd:

i = 1: personen onder de 20 jaar,

i = 2: personen tussen 20 en 64 jaar,

i = 3: personen van 65 jaar en ouder;

Yi staat voor de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in leeftijdsklasse i, zoals gedefinieerd in lid 2;

de coëfficiënt X (0,20 of 0,15) staat voor de toegepaste aftrek, zoals omschreven in lid 3.

2.

De gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi) in leeftijdsklasse i worden verkregen door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van de crediteurstaat zijn verleend aan alle personen van de betreffende leeftijdsklasse die onder zijn wetgeving vallen en op zijn grondgebied wonen, te delen door het gemiddelde aantal betrokkenen in die leeftijdsklasse in het kalenderjaar in kwestie. De berekening wordt gebaseerd op de uitgaven uit hoofde van de stelsels als bedoeld in artikel SSCI.20.

3.

De op het vaste maandelijkse bedrag toe te passen aftrek is in beginsel gelijk aan 20 % (X = 0,20). Die aftrek is gelijk aan 15 % (X = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde staat niet in bijlage SSC-3 bij dit protocol wordt vermeld.

4.

Voor elke debiteurstaat is het vaste totaalbedrag voor een kalenderjaar de som van de producten die worden verkregen door in elke leeftijdsklasse i de vastgestelde vaste maandelijkse bedragen per persoon te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurstaat in die leeftijdsklasse is vervuld.

Het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurstaat is vervuld is de som van de kalendermaanden in een kalenderjaar waarin de betrokkenen vanwege hun woonplaats op het grondgebied van de crediteurstaat in aanmerking kwamen voor verstrekkingen op dat grondgebied voor rekening van de debiteurstaat. Die maanden worden vastgesteld aan de hand van een inventaris die voor dat doel wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van de door het bevoegde orgaan verstrekte bewijsstukken inzake de rechten van de rechthebbenden.

5.

Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid kan een voorstel indienen met wijzigingen die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de berekening van de vaste bedragen de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert en dat de in lid 3 bedoelde aftrekken geen aanleiding geven tot onevenwichtige betalingen of dubbele betalingen voor de staten.

6.

Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in dit artikel bedoelde factoren voor de berekening van de vaste bedragen worden vastgesteld.

Artikel SSCI.50

Kennisgeving van de gemiddelde jaarlijkse kosten

Het bedrag van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in elke leeftijdsklasse voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het eind van het tweede jaar na het jaar in kwestie aan het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid meegedeeld. Indien die termijnen niet in acht worden genomen, wordt het bedrag gehanteerd van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon dat het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid laatstelijk voor een jaar daarvoor heeft vastgesteld.

AFDELING 3

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel SSCI.51

Procedure voor de vergoeding tussen organen onderling

1.

Vergoedingen tussen de staten vinden zo snel mogelijk plaats. Elk betrokken orgaan is verplicht de schuldvorderingen vóór de in deze afdeling vermelde termijnen te vergoeden zodra het daartoe in de mogelijkheid verkeert. Een betwisting betreffende een bepaalde schuldvordering mag de vergoeding van een andere schuldvordering of andere schuldvorderingen niet in de weg staan.

2.

De in de artikelen SSC.30 en SSC.36 van dit protocol bedoelde vergoedingen tussen de organen van de lidstaten en van het Verenigd Koninkrijk worden uitgekeerd via het verbindingsorgaan. Er kan worden voorzien in een afzonderlijk verbindingsorgaan voor vergoedingen uit hoofde van de artikelen SSC.30 en SSC.36 van dit protocol.

Artikel SSCI.52

Termijnen voor de indiening en betaling van schuldvorderingen

1.

De op basis van de werkelijke uitgaven vastgestelde schuldvorderingen worden uiterlijk 12 maanden na afloop van het kalenderhalfjaar waarin die vorderingen in de rekeningen van het crediteurorgaan zijn ingeschreven, bij het verbindingsorgaan van de debiteurstaat ingediend.

2.

De voor een kalenderjaar vastgestelde schuldvorderingen voor vaste bedragen worden bij het verbindingsorgaan van de debiteurstaat ingediend binnen 12 maanden na de maand waarin de gemiddelde kosten voor het jaar in kwestie door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid zijn goedgekeurd. De inventarissen als bedoeld in artikel SSCI.49, lid 4, worden uiterlijk aan het eind van het jaar volgend op het referentiejaar ingediend.

3.

In het in artikel SSCI.7, lid 5, tweede alinea, van deze bijlage bedoelde geval begint de in de leden 1 en 2 van dit artikel vastgelegde termijn niet voordat het bevoegde orgaan is vastgesteld.

4.

Schuldvorderingen die na de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.

5.

De schuldvorderingen worden door het debiteurorgaan binnen 18 maanden na afloop van de maand waarin zij bij het verbindingsorgaan van de debiteurstaat zijn ingediend, betaald aan het in artikel SSCI.51 bedoelde verbindingsorgaan van de crediteurstaat. Dat geldt niet voor de schuldvorderingen die het debiteurorgaan om een gegronde reden binnen die termijn heeft afgewezen.

6.

Geschillen betreffende een schuldvordering worden uiterlijk binnen 36 maanden na de maand waarin de schuldvordering is ingediend, beslecht.

7.

Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid faciliteert de definitieve afsluiting van de rekeningen in gevallen waarin er geen regeling binnen de in lid 6 vastgelegde termijn kan worden getroffen, en brengt op gemotiveerd verzoek van een van de partijen binnen zes maanden na de maand waarin de zaak aan hem is voorgelegd advies over een geschil uit.

Artikel SSCI.53

Moratoire rente en rente op voorschotten

1.

Vanaf het einde van de in artikel SSCI.52, lid 5, vastgelegde periode van 18 maanden, kan door het crediteurorgaan rente worden geïnd op openstaande schuldvorderingen, tenzij het debiteurorgaan binnen zes maanden na het einde van de maand waarin de schuldvordering is ingediend, een voorschot van ten minste 90 % van de totale schuldvordering ingediend op grond van artikel SSCI.52, lid 1 of lid 2, heeft betaald. Voor de gedeelten van de schuldvordering die buiten het voorschot vallen, kan enkel rente worden geïnd vanaf het einde van de periode van 36 maanden die is vastgelegd in artikel SSCI.53, lid 6.

2.

De rente wordt berekend op basis van de referentievoet die op haar belangrijkste herfinancieringsverrichtingen wordt toegepast door de financiële instelling die daartoe wordt aangewezen door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid. De toegepaste referentievoet is de rentevoet die geldt op de eerste dag van de maand waarin de betaling is verschuldigd.

3.

Een verbindingsorgaan kan niet worden verplicht een voorschot als bedoeld in lid 1 te aanvaarden. Indien een verbindingsorgaan een dergelijk aanbod afwijst, heeft het crediteurorgaan evenwel niet meer het recht om moratoire rente in verband met de betrokken schuldvorderingen aan te rekenen buiten het bepaalde in de tweede zin van lid 1.

Artikel SSCI.54

Afsluiting van de jaarrekeningen

1.

De Partnerschapsraad stelt op basis van het verslag van het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid voor elk kalenderjaar een stand van de schuldvorderingen op. Daartoe delen de verbindingsorganen het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid binnen de door het Comité vastgestelde termijnen en op de door het Comité vastgestelde wijze het bedrag mede van de ingediende, betaalde of betwiste schuldvorderingen (crediteurpositie) enerzijds, en het bedrag van de ontvangen, betaalde of betwiste schuldvorderingen (debiteurpositie) anderzijds.

2.

De Partnerschapsraad kan elk onderzoek laten instellen dat nuttig is voor de controle op de statistische en boekhoudkundige gegevens, aan de hand waarvan de jaarlijkse stand van de schuldvorderingen bedoeld in lid 1 wordt opgesteld, met name om na te gaan of die gegevens in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze titel.

HOOFDSTUK 2

TERUGVORDERING VAN TEN ONRECHTE VERSTREKTE PRESTATIES, TERUG- EN INVORDERING VAN VOORLOPIGE BETALINGEN EN PREMIES, VERREKENING EN BIJSTAND BIJ TERUG- EN INVORDERING

AFDELING 1

BEGINSELEN

Artikel SSCI.55

Gemeenschappelijke bepalingen

Voor de toepassing van artikel SSC.64 van dit protocol en binnen het bij dit artikel vastgestelde kader vindt de invordering van schuldvorderingen zoveel mogelijk plaats door middel van verrekening, zowel tussen de organen van de betrokken lidstaat en van het Verenigd Koninkrijk, als ten aanzien van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon overeenkomstig de artikelen SSCI.56 tot en met SSCI.58 van deze bijlage. Wanneer de schuldvordering geheel of gedeeltelijk niet door middel van de verrekening kan worden geïnd, wordt het resterende deel van de verschuldigde bedragen ingevorderd overeenkomstig de artikelen SSCI.59 tot en met SSCI.69 van deze bijlage.

AFDELING 2

VERREKENING

Artikel SSCI.56

Ten onrechte ontvangen prestaties

1.

Indien het orgaan van een staat aan een persoon onverschuldigd uitkeringen heeft verstrekt, kan dat orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dat orgaan toegepaste wetgeving, het orgaan van de staat dat verantwoordelijk is voor het betalen van uitkeringen aan de betrokkene, verzoeken om, ongeacht de tak van de sociale zekerheid in het kader waarvan de uitkeringen worden betaald, het onverschuldigde bedrag in te houden op eventuele achterstallige of lopende betalingen aan de betrokkene. Het orgaan van de laatstgenoemde staat houdt het bedrag in op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die voor een dergelijke verrekeningsprocedure zijn bepaald overeenkomstig de wetgeving die door dat orgaan wordt toegepast alsof het door dat orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft, en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen heeft uitbetaald.

2.

In afwijking van lid 1 kan het orgaan van een staat, indien het een persoon een onverschuldigd uitkeringsbedrag heeft uitbetaald bij de vaststelling of de herziening van een invaliditeitsuitkering of een oudersdoms- of nabestaandenpensioen op grond van titel III, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4, van dit protocol, het orgaan van de staat dat verantwoordelijk is voor de betaling van een overeenkomstige uitkering aan de betrokkene, verzoeken het onverschuldigd betaalde bedrag in te houden op de aan de betrokken persoon verschuldigde achterstallige bedragen. Nadat het laatstgenoemde orgaan het orgaan dat een onverschuldigd bedrag heeft betaald op de hoogte heeft gesteld van die achterstallige betalingen, deelt het orgaan dat het onverschuldigde bedrag heeft betaald binnen twee maanden het verschuldigde bedrag mee. Indien het orgaan dat achterstallige bedragen verschuldigd is, de mededeling binnen de termijn ontvangt, draagt het het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de onverschuldigde bedragen had uitbetaald. Na het verstrijken van de termijn worden de achterstallige bedragen onverwijld aan de betrokkene uitbetaald.

3.

Indien een persoon in een staat sociale bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin betrokkenen uit hoofde van de wetgeving van een andere staat recht op prestaties had, kan het orgaan dat de bijstand heeft verleend en een wettelijk verhaalsrecht heeft ten aanzien van de uitkeringen die aan de betrokkene verschuldigd zijn, aan het orgaan van een andere staat dat prestaties aan hem verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die die staat aan de betrokkene betaalt.

Deze bepaling is mutatis mutandis van toepassing op een gezinslid van een betrokken persoon dat op het grondgebied van een staat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin de verzekerde vanwege dat gezinslid uit hoofde van de wetgeving van een andere staat recht op uitkeringen had.

Het orgaan van een staat dat een onverschuldigd bedrag aan bijstand heeft betaald, zendt een verklaring met daarin het hem verschuldigde bedrag aan het orgaan van de andere staat, dat dat bedrag inhoudt op de wijze, onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald bij de door dat orgaan toegepaste wetgeving, en het ingehouden bedrag onverwijld overmaakt aan het orgaan dat het onverschuldigde bedrag had uitbetaald.

Artikel SSCI.57

Voorlopige betaalde uitkeringen of voorlopig betaalde premies

1.

Met het oog op de toepassing van artikel SSCI.6 stelt het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald, ten laatste drie maanden nadat de toepasselijke wetgeving of het voor de betaling van de uitkeringen verantwoordelijke orgaan is vastgesteld, een verklaring op met daarin het bedrag dat voorlopig is betaald, en stuurt die verklaring aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.

Het orgaan dat is aangemerkt als bevoegd voor de betaling van de uitkeringen, houdt het uit hoofde van de voorlopige betaling verschuldigde bedrag in op de achterstallige betalingen van de overeenkomstige uitkeringen die het aan de betrokkene verschuldigd is en maakt onverwijld het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.

Indien de voorlopig betaalde uitkeringen de achterstallige betalingen overtreffen of indien er geen achterstallige betalingen zijn, houdt het als bevoegd aangemerkte orgaan het bedrag in op de lopende betalingen onder de voorwaarden en binnen de grenzen als voor een dergelijke verrekeningsprocedure is bepaald uit hoofde van de wetgeving die door dat orgaan wordt toegepast, en maakt het het ingehouden bedrag onverwijld over aan het orgaan dat de voorlopige uitkeringen heeft betaald.

2.

Het orgaan dat van een rechtspersoon of natuurlijke persoon voorlopige premies heeft ontvangen, gaat pas over tot terugbetaling van de bedragen in kwestie aan de persoon welke die heeft betaald, nadat het bij het als bevoegd aangemerkte orgaan navraag heeft gedaan naar de bedragen die eventueel aan dat orgaan verschuldigd zijn uit hoofde van artikel SSCI.6, lid 4.

Op verzoek van het als bevoegd aangemerkte orgaan, dat uiterlijk drie maanden na de vaststelling van de toepasselijke wetgeving wordt ingediend, maakt het orgaan dat voorlopige premies heeft ontvangen, die premies aan dat orgaan over, opdat die worden verrekend met de over dezelfde periode door de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon aan het voor de betrokken periode als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigde premies. De overgemaakte premies worden met terugwerkende kracht geacht betaald te zijn aan het als bevoegd aangemerkte orgaan.

Indien de voorlopig betaalde premies meer bedragen dan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon aan het als bevoegd aangemerkte orgaan verschuldigd is, betaalt het orgaan dat de premies voorlopig had ontvangen, het teveel betaalde bedrag aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon terug.

Artikel SSCI.58

Kosten in verband met verrekening

Er worden geen kosten in rekening gebracht indien de schuld wordt ingevorderd volgens de verrekeningsmethode als bedoeld in de artikelen SSCI.56 en SSCI.57.

AFDELING 3

TERUG- EN INVORDERING

Artikel SSCI.59

Definities en gemeenschappelijke bepalingen

1.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

"schuldvordering": alle schuldvorderingen betreffende premies of onverschuldigd betaalde of verstrekte prestaties, met inbegrip van rente, boetes, administratieve sancties, en alle overige lasten en kosten in verband met de schuldvordering overeenkomstig de wetgeving van de staat waaruit de schuldvordering afkomstig is;

b)

"verzoekende partij": voor iedere staat elk orgaan dat ten aanzien van een schuldvordering in bovenstaande zin om inlichtingen, kennisgeving dan wel invordering verzoekt;

c)

"aangezochte partij": voor iedere staat elk orgaan waaraan een verzoek om informatie, kennisgeving dan wel een invordering kan worden gericht.

2.

De verzoeken en daaraan gerelateerde contacten tussen de staten vinden in de regel plaats via de aangewezen organen.

3.

De praktische toepassingsmaatregelen, waaronder die met betrekking tot artikel SSCI.4 en die tot vaststelling van het minimumbedrag waarop een verzoek om invordering betrekking kan hebben, worden genomen door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid.

Artikel SSCI.60

Verzoek om inlichtingen

1.

Op verzoek van de verzoekende partij verstrekt de aangezochte partij alle inlichtingen die voor de verzoekende partij van nut kunnen zijn voor de invordering van haar schuldvordering.

2.

Teneinde die inlichtingen te verkrijgen, oefent de aangezochte partij de bevoegdheden uit waarin de wet- en regelgeving of administratieve praktijken die van toepassing zijn op de invordering van in de eigen staat ontstane soortgelijke schuldvorderingen voorzien. In het verzoek om inlichtingen worden de naam, het laatst bekende adres en eventuele andere relevante informatie voor de identificatie van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon waarop de te verstrekken inlichtingen betrekking hebben, alsmede de aard en het bedrag van de schuldvordering uit hoofde waarvan het verzoek wordt ingediend, vermeld.

3.

De aangezochte partij is niet gehouden inlichtingen te verstrekken:

a)

die zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan op het grondgebied waar zij gevestigd is;

b)

waarmee een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim zou worden onthuld; of

c)

waarvan mededeling de veiligheid of de openbare orde van een staat zou kunnen aantasten.

4.

De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de redenen voor het weigeren van een verzoek om inlichtingen.

Artikel SSCI.61

Kennisgeving

1.

Op verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij volgens de op haar eigen grondgebied voor de kennisgeving van gelijkaardige akten en beslissingen geldende regels over tot kennisgeving aan de geadresseerde van alle akten en beslissingen, met inbegrip van de gerechtelijke, met betrekking tot een schuldvordering of de invordering daarvan, die uit de staat van de verzoekende partij afkomstig zijn.

2.

In het verzoek tot kennisgeving worden de naam en het adres van de betrokken geadresseerde en alle andere relevante informatie met betrekking tot diens identiteit waartoe de verzoekende partij normaliter toegang heeft, de aard en het onderwerp van de akte of beslissing waarvan kennisgeving wordt gedaan, en, indien noodzakelijk, naam en adres van de debiteur en alle andere relevante informatie betreffende zijn identiteit en de in de akte of de beslissing bedoelde schuldvordering, alsmede alle andere nuttige inlichtingen, vermeld.

3.

De aangezochte partij stelt de verzoekende partij onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot kennisgeving is gegeven en in het bijzonder van de datum waarop de akte of de beslissing aan de geadresseerde is toegezonden.

Artikel SSCI.62

Verzoek tot terug- of invordering

1.

Op verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij over tot invordering van de schuldvorderingen waarvoor een door de verzoekende partij afgegeven titel voor het nemen van executiemaatregelen bestaat, voor zover toegestaan volgens en overeenkomstig de in de staat van de aangezochte partij geldende wettelijke bepalingen en administratieve praktijken.

2.

De verzoekende partij kan slechts een verzoek tot invordering indienen:

a)

indien zij de aangezochte partij ook een officieel exemplaar of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de titel voor het nemen van executiemaatregelen in de staat van de verzoekende partij verstrekt, behalve in gevallen waarin artikel SSCI.64, lid 3, wordt toegepast;

b)

indien de schuldvordering of de executoriale titel niet worden betwist in de eigen staat;

c)

indien zij in de eigen staat de daartoe ter beschikking staande passende invorderingsprocedures heeft ingesteld welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden;

d)

indien de in haar eigen wetgeving vastgestelde verjaringstermijn nog niet is overschreden.

3.

In het verzoek tot invordering worden vermeld:

a)

naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon of de identiteit van de derde die houder is van de aan die persoon toebehorende vermogensbestanddelen;

b)

naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de verzoekende partij;

c)

een verwijzing naar de executoriale titel die is afgegeven in de staat van de verzoekende partij;

d)

aard en bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van hoofdsom, rente, boetes en administratieve sancties en alle overige lasten en kosten, uitgedrukt in de valuta's van de staat of staten van de verzoekende en van de aangezochte partij;

e)

de datum waarop de verzoekende partij of de aangezochte partij de geadresseerde van de titel in kennis heeft gesteld;

f)

de datum met ingang waarvan en de periode gedurende welke de executie mogelijk is volgens het geldende recht van de staat van de verzoekende partij;

g)

alle overige relevante informatie.

4.

Het verzoek tot invordering bevat voorts een verklaring waarin de verzoekende partij bevestigt dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

5.

De aangezochte partij doet alle nuttige inlichtingen die haar bereiken met betrekking tot de zaak die de aanleiding was voor het verzoek tot invordering, onverwijld aan de aangezochte partij toekomen.

Artikel SSCI.63

Executoriale titel van de schuldvordering

1.

Overeenkomstig artikel SSC.64, lid 2, van dit protocol wordt de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als een executoriale titel van een schuldvordering uit de staat van de aangezochte partij.

2.

Niettegenstaande lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, waar passend en volgens de bepalingen die van toepassing zijn in de staat van de aangezochte partij, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van die staat geldende executoriale titel.

Tenzij de derde alinea van dit lid van toepassing is, spannen de staat of staten zich in om binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen. De staten kunnen het vervullen daarvan niet weigeren indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.

Indien het vervullen van één van die formaliteiten aanleiding geeft tot een geschil in verband met de schuldvordering of de door de verzoekende partij afgegeven executoriale titel, is artikel SSCI.65 van toepassing.

Artikel SSCI.64

Wijze en termijn van betaling

1.

De invordering geschiedt in de valuta van de staat van de aangezochte partij. De aangezochte partij maakt het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende partij over.

2.

De aangezochte partij kan, indien de in haar staat geldende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen dat toelaten, en na raadpleging van de verzoekende partij, aan de debiteur uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan. De door de aangezochte partij uit hoofde van dat uitstel van betaling geïnde rente wordt eveneens aan de verzoekende partij overgemaakt.

3.

Met ingang van de datum waarop de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks is erkend overeenkomstig artikel SSCI.63, lid 1, ofwel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel SSCI.63, lid 2, wordt rente aangerekend wegens niet-tijdige betaling uit hoofde van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de staat van de aangezochte partij van toepassing zijn, en wordt die rente aan de verzoekende partij overgemaakt.

Artikel SSCI.65

Betwisting met betrekking tot de schuldvordering of de executoriale titel van de schuldvorderingen of betwisting met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen

1.

Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering of de in de staat van de verzoekende partij afgegeven executoriale titel door een belanghebbende partij wordt betwist, wordt de rechtsvordering door die partij voor de bevoegde instanties van de staat van de verzoekende partij gebracht overeenkomstig de in die laatste staat geldende rechtsregels. De verzoekende partij stelt de aangezochte partij onverwijld in kennis van die rechtsvordering. Bovendien kan de belanghebbende partij de aangezochte partij over de rechtsvordering inlichten.

2.

Zodra de aangezochte partij de in lid 1 bedoelde kennisgeving of informatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende, hetzij van de belanghebbende partij, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dat gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende partij overeenkomstig de tweede alinea van dit lid anders verzoekt. Indien de aangezochte partij dat nodig acht, en onverminderd artikel SSCI.68, kan zij overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in haar staat geldende wet- of regelgeving zulks toestaan voor soortgelijke schuldvorderingen.

Niettegenstaande de eerste alinea kan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar staat geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken de aangezochte partij verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, mits de desbetreffende in de staat van de aangezochte partij geldende wet- en regelgeving en administratieve praktijken zulks toelaten. Indien de uitkomst van die betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende partij gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met de vergoedingen die overeenkomstig de in de staat van de aangezochte partij geldende wetgeving verschuldigd kunnen zijn.

3.

Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de staat van de aangezochte partij, wordt de rechtsvordering voor de passende instantie van die staat gebracht, overeenkomstig de wet- en regelgeving van die staat.

4.

Wanneer de passende instantie waarvoor de rechtsvordering overeenkomstig lid 1 is gebracht, een gewone of administratieve rechtbank is, vormt de uitspraak van die rechtbank, voor zover zij gunstig is voor de verzoekende partij en zij het mogelijk maakt om de schuldvordering in de staat waar de verzoekende partij gevestigd is, in te vorderen, de "executoriale titel" in de zin van de artikelen SSCI.62 en SSCI.63, en wordt de schuldvordering op basis van die uitspraak ingevorderd.

Artikel SSCI.66

Beperkingen van de bijstand

1.

De aangezochte partij is niet gehouden:

a)

de in de artikelen SSCI.62 tot en met SSCI.65 genoemde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering vanwege de situatie van de debiteur in de staat van de aangezochte partij ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren, voor zover de wet- en regelgeving of administratieve praktijken die gelden in de staat van de aangezochte partij zulks toelaten voor soortgelijke binnenlandse schuldvorderingen;

b)

de in de artikelen SSCI.60 tot en met SSCI.65 bedoelde bijstand te verlenen, indien het eerste verzoek uit hoofde van de artikelen SSCI.60 tot en met SSCI.62 betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar bestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van vaststelling van de executoriale titel overeenkomstig de wet- en regelgeving of administratieve praktijken die gelden in de staat van de verzoekende partij, tot de datum van het verzoek. In gevallen waarin de schuldvordering of de titel wordt betwist, wordt de termijn evenwel berekend vanaf het tijdstip waarop de staat van de verzoekende partij vaststelt dat de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering niet langer kan worden betwist.

2.

De aangezochte partij stelt de verzoekende partij op de hoogte van de redenen voor afwijzing van het verzoek om bijstand.

Artikel SSCI.67

Verjaring

1.

Vraagstukken met betrekking tot de verjaring worden als volgt geregeld:

a)

wat de schuldvordering en de executoriale titel betreft, volgens de geldende wetgeving van de staat van de verzoekende partij; en

b)

wat de uitvoeringsmaatregelen in de staat van de aangezochte partij betreft, volgens de geldende wetgeving van de staat van de aangezochte partij.

De verjaring overeenkomstig de geldende wetgeving van de staat van de aangezochte partij begint te lopen op de dag waarop de titel rechtstreeks is erkend dan wel is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen overeenkomstig artikel SSCI.63.

2.

De overeenkomstig een verzoek om bijstand door de aangezochte partij genomen maatregelen tot invordering van schuldvorderingen, die, indien zij door de verzoekende partij zouden zijn genomen, tot gevolg zouden hebben gehad dat de verjaring volgens de rechtsregels die gelden in de staat waar de verzoekende partij is gevestigd, zou zijn geschorst of onderbroken, worden, voor wat dat gevolg betreft, beschouwd als te zijn genomen in die laatste staat.

Artikel SSCI.68

Conservatoire maatregelen

Op met redenen omkleed verzoek van de verzoekende partij gaat de aangezochte partij over tot het nemen van conservatoire maatregelen teneinde de invordering van een schuldvordering te waarborgen, voor zover de in de staat van de aangezochte partij geldende wet- en regelgeving zulks toestaan.

Voor de uitvoering van de eerste alinea zijn de artikelen SSCI.62, SSCI.63, SSCI.65 en SSCI.66 mutatis mutandis van toepassing.

Artikel SSCI.69

Kosten in verband met de invordering

1.

De aangezochte partij verricht de invordering bij de betrokken natuurlijke of rechtspersoon en houdt daarbij overeenkomstig de in de staat van de aangezochte partij ten aanzien van vergelijkbare schuldvorderingen geldende wet- en regelgeving alle door haar in verband met de invordering gemaakte kosten in.

2.

De wederzijdse bijstand die uit hoofde van deze afdeling wordt verstrekt is in de regel kosteloos. Wanneer zich echter bij een invordering een bijzonder probleem voordoet of de kosten zeer hoog zijn, kunnen de verzoekende en de aangezochte partij per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.

De staat van de verzoekende partij blijft ten opzichte van de staat van de aangezochte partij aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen die het gevolg zijn van vorderingen die niet gerechtvaardigd zijn bevonden wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende partij afgegeven titel betreft.

TITEL V

DIVERSE BEPALINGEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel SSCI.70

Geneeskundig onderzoek en administratieve controle

1.

Onverminderd andere specifieke bepalingen wordt, indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, dan wel een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere staat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, het geneeskundig onderzoek op verzoek van laatstgenoemd orgaan verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, volgens de procedures die zijn vastgelegd in de door dat orgaan toegepaste wetgeving.

Het debiteurorgaan stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van eventuele bijzondere vereisten waaraan moet worden voldaan en van de aspecten waaraan in het geneeskundig onderzoek aandacht moet worden besteed.

2.

Het orgaan van de woon- of verblijfplaats doet aan het debiteurorgaan dat om het geneeskundig onderzoek heeft verzocht een rapport toekomen. Dat orgaan is gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats.

Het debiteurorgaan behoudt zich het recht voor de rechthebbende door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de staat van het debiteurorgaan te begeven, indien de rechthebbende in staat is de reis te ondernemen zonder dat dat de gezondheid van de rechthebbende schaadt en mits reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan.

3.

Indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, of een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere staat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, wordt de administratieve controle op verzoek van dat orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende.

Lid 2 is eveneens van toepassing.

4.

In afwijking van het in artikel SSC.59, lid 3, van dit protocol neergelegde beginsel van kosteloze administratieve samenwerking worden de daadwerkelijke uitgaven voor de in dit artikel genoemde controles door het debiteurorgaan dat om de controles had verzocht terugbetaald aan het orgaan dat werd verzocht de controles uit te voeren.

Artikel SSCI.71

Kennisgevingen

1.

De staten stellen het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid in kennis van de gegevens betreffende de instanties en entiteiten als bedoeld in artikel SSC.1 van dit protocol en artikel SSCI.1, lid 2, punten a) en b), van deze bijlage en van de overeenkomstig deze bijlage aangewezen organen.

2.

De in lid 1 bedoelde instanties krijgen de beschikking over een elektronische identiteit in de vorm van een identificatiecode en een elektronisch adres.

3.

Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid stelt de structuur, de inhoud en de exacte wijze waarop de in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt, inclusief de gemeenschappelijke vorm en het model van de kennisgeving, vast.

4.

Voor de uitvoering van dit protocol kan het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens betreffende sociale zekerheid en draagt het de daaraan verbonden kosten.

5.

De staten zijn ervoor verantwoordelijk dat de in lid 1 bedoelde informatie actueel blijft.

Artikel SSCI.72

Informatie

Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid stelt de informatie op die de betrokken partijen nodig hebben om hun rechten te kennen en te weten aan welke administratieve formaliteiten zij moeten voldoen om die rechten te doen gelden. Die informatie wordt bij voorkeur op elektronische wijze verspreid, door ze online te publiceren op openbaar toegankelijke websites. Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid draagt er zorg voor dat de informatie regelmatig wordt bijgewerkt en ziet toe op de kwaliteit van de aan klanten verleende diensten.

Artikel SSCI.73

Valutaomrekening

Voor de toepassing van dit protocol en deze bijlage is de wisselkoers tussen twee valuta's de referentiekoers die wordt bekendgemaakt door de financiële instelling die daartoe wordt aangewezen door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid. De peildatum voor de berekening van de wisselkoers wordt vastgesteld door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid.

Artikel SSCI.74

Uitvoeringsbepalingen

Het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid kan verdere richtsnoeren vaststellen voor de uitvoering van dit protocol en van deze bijlage.

Artikel SSCI.75

Tijdelijke bepalingen inzake formulieren en documenten

1.

Alle formulieren en documenten die door de bevoegde organen zijn afgegeven in het onmiddellijk voor de inwerkingtreding van dit protocol gebruikte formaat, zijn gedurende een overgangsperiode, waarvan het einde wordt overeengekomen door het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid, geldig voor de toepassing van dit protocol, en blijven waar passend gebruikt worden voor de uitwisseling van informatie tussen bevoegde organen. Al die formulieren en documenten die voor en tijdens die overgangsperiode zijn afgegeven, blijven geldig tot hun vervaldatum of tot zij worden ingetrokken.

2.

Tot de overeenkomstig lid 1 geldige formulieren en documenten behoren:

a)

namens het Verenigd Koninkrijk afgegeven Europese ziekteverzekeringskaarten, die voor de toepassing van artikel SSC.17 en artikel SSC.25, lid 1, van dit protocol en artikel SSCI.22 van deze bijlage blijven gelden als documenten waaraan rechten kunnen worden ontleend; en

b)

draagbare documenten waaruit de socialezekerheidssituatie van een persoon blijkt, zoals vereist voor de uitvoering van dit protocol.

Aanhangsel SSCI-1

ADMINISTRATIEVE REGELINGEN TUSSEN TWEE OF MEER STATEN (als bedoeld in artikel SSCI.8 van deze bijlage)

BELGIË — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 4 mei en 14 juni 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve en medische controle)

Briefwisseling van 18 januari en 14 maart 1977 betreffende artikel 36, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen verleend uit hoofde van titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EEG) nr. 1408/71), gewijzigd bij briefwisseling van 4 mei en 23 juli 1982 (regeling betreffende de vergoeding van kosten uit hoofde van artikel 22, lid 1, punt a), van Verordening (EEG) nr. 1408/71)

DENEMARKEN — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 30 maart en 19 april 1977, gewijzigd bij briefwisseling van 8 november 1989 en 10 januari 1990, over de overeenkomst betreffende het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen en voor administratieve en medische controles

ESTLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 29 maart 2006 tussen de bevoegde organen van de Republiek Estland en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 door beide landen met ingang van 1 mei 2004

FINLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 1 en 20 juni 1995 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)

FRANKRIJK — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 25 maart en 28 april 1997 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek)

Overeenkomst van 8 december 1998 over de wijze van vaststellen van de te vergoeden uitgaven voor verstrekkingen op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72

HONGARIJE — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 1 november 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Hongarije en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004

IERLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 9 juli 1975 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (regeling betreffende de vergoeding of het afzien van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen verleend uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1 of 4, van Verordening (EEG) nr. 1408/71) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten voor administratieve en medische controle)

ITALIË — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst ondertekend op 15 december 2005 tussen de bevoegde organen van de Republiek Italië en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 door beide landen met ingang van 1 januari 2005

LUXEMBURG — VERENIGD KONINKRIJK

Briefwisseling van 18 december 1975 en 20 januari 1976 betreffende artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding voor de kosten van administratieve controle en medisch onderzoek als bedoeld in artikel 105 van Verordening (EEG) nr. 574/72)

MALTA — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 17 januari 2007 tussen de bevoegde organen van Malta en van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van artikel 35, lid 3, en artikel 41, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 883/2004 tot vaststelling van andere wijzen van vergoeding van de kosten van verstrekkingen uit hoofde van die verordening door beide landen met ingang van 1 mei 2004

NEDERLAND — VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 3, tweede zin, van het Administratieve Akkoord van 12 juni 1956 voor de toepassing van het Verdrag van 11 augustus 1954

PORTUGAL — VERENIGD KONINKRIJK

Akkoord van 8 juni 2004 tot vaststelling van andere vormen van vergoeding van de kosten voor verstrekkingen door beide landen, in werking tredend op 1 januari 2003

SPANJE — VERENIGD KONINKRIJK

Overeenkomst van 18 juni 1999 over de vergoeding van de uitgaven voor verstrekkingen die verleend zijn op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 1408/71 en (EEG) nr. 574/72

ZWEDEN — VERENIGD KONINKRIJK

Regeling van 15 april 1997 betreffende artikel 36, lid 3, en artikel 63, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (terugbetaling of afzien van de vergoeding van de kosten van verstrekkingen) en artikel 105, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 574/72 (afzien van vergoeding van de kosten van administratieve en medische controle)

Aanhangsel SSCI-2

DOCUMENT WAARAAN RECHTEN KUNNEN WORDEN ONTLEEND (artikel SSC.17 en artikel SSC.25, lid 1, van dit protocol en artikel SSCI.22 van deze bijlage)

1.

Door de bevoegde organen van lidstaten voor de toepassing van artikel SSC.17 en artikel SSC.25, lid 1, van dit protocol afgegeven documenten waaraan rechten kunnen worden ontleend, moeten voldoen aan besluit nr. S2 van de Administratieve Commissie van 12 juni 2009 betreffende de technische specificaties voor de Europese ziekteverzekeringskaart.

2.

In door de bevoegde organen van het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van artikel SSC.17 en artikel SSC.25, lid 1, afgegeven documenten waaraan rechten kunnen worden ontleend, moeten de volgende gegevens zijn vermeld:

a)

familienaam en voornaam van de houder van het document;

b)

persoonlijk identificatienummer van de houder van het document;

c)

geboortedatum van de houder van het document;

d)

vervaldatum van het document;

e)

de code "UK" in plaats van de ISO-code van het Verenigd Koninkrijk;

f)

het identificatienummer en de afgekorte naam van het orgaan van het Verenigd Koninkrijk dat het document afgeeft;

g)

het logisch identificatienummer van het document;

h)

in het geval van een voorlopig document, de datum van afgifte en de datum van verstrekking van het document, alsmede de handtekening en het stempel van de instelling van het Verenigd Koninkrijk.

3.

De technische specificaties van door het Verenigd Koninkrijk afgegeven documenten waaraan rechten kunnen worden ontleend, worden onverwijld ter kennis gebracht van het Gespecialiseerd Comité voor de coördinatie van de sociale zekerheid, teneinde de aanvaarding van de desbetreffende documenten door organen van de lidstaten die de verstrekkingen verlenen, te vergemakkelijken.

VERSTREKKINGEN WAARVOOR VOORAFGAANDE TOESTEMMING IS VEREIST (artikel SSC.17 en artikel SSC.25, lid 1, van dit protocol)

1.

De te verlenen verstrekkingen uit hoofde van artikel SSC.17 en artikel SSC.25, lid 1, van dit protocol omvatten verstrekkingen in verband met chronische of reeds bestaande ziekten alsook verstrekkingen in verband met zwangerschap en bevalling.

2.

Verstrekkingen, met inbegrip van verstrekkingen in verband met chronische of bestaande ziekten of in verband met bevalling, vallen niet onder deze bepalingen wanneer het verblijf in een andere staat tot doel heeft die behandelingen te ondergaan.

3.

Voor noodzakelijke medische behandelingen die alleen kunnen worden verricht in een gespecialiseerde medische instelling, door gespecialiseerd personeel of met speciale apparatuur, is voorafgaande overeenstemming vereist tussen de verzekerde en de instelling die de behandeling verricht, om te waarborgen dat behandeling mogelijk zal zijn tijdens het verblijf van de verzekerde in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat of de lidstaat van de woonplaats.

4.

Tot de behandelingen die aan die criteria voldoen, behoren onder andere:

a)

nierdialyse;

b)

zuurstoftherapie;

c)

speciale astmabehandeling;

d)

echocardiografie bij chronische auto-immuunziekten;

e)

chemotherapie.

Aanhangsel SSCI-3

STATEN DIE VERGOEDING EISEN VAN DE KOSTEN VOOR VERSTREKKINGEN OP BASIS VAN VASTE BEDRAGEN (bedoeld in artikel SSCI.48, lid 1, van deze bijlage)

 

IERLAND

 

SPANJE

 

CΥΡRUS

 

PORTUGAL

 

ZWEDEN

 

VERENIGD KONINKRIJK


BIJLAGE SSC-8

OVERGANGSBEPALINGEN BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN ARTIKEL SSC.11

LIDSTATEN


30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/2540


OVEREENKOMST

tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

De Europese Unie (“de Unie”),

en

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”),

gezamenlijk “de Partijen” genoemd,

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

de Partijen stellen zich beide ten doel hun eigen veiligheid op alle mogelijke manieren te versterken;

de Partijen zijn het erover eens dat onderlinge samenwerking over aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op het gebied van de beveiliging van gegevens geboden is;

in dit verband bestaat er een voortdurende behoefte aan uitwisseling van gerubriceerde gegevens tussen de Partijen;

ONDERKENNENDE dat volledige en doeltreffende samenwerking en raadpleging kan vergen dat gerubriceerde gegevens en gerubriceerd materiaal van de Partijen worden ingezien en uitgewisseld;

ZICH ERVAN BEWUST dat die inzage en uitwisseling van gerubriceerde gegevens en gerubriceerd materiaal vereisen dat er passende beveiligingsmaatregelen worden genomen;

ERKENNENDE dat deze overeenkomst een aanvullende overeenkomst vormt bij de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna “handels- en samenwerkingsovereenkomst” genoemd),

ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1

1.   Ter verwezenlijking van de doelstelling om de veiligheid van elke Partij op alle mogelijke manieren te versterken, is deze overeenkomst van toepassing op gerubriceerde gegevens of gerubriceerd materiaal in welke vorm dan ook, verstrekt door de ene Partij aan de andere Partij of uitgewisseld tussen de Partijen.

2.   Elke Partij beschermt de van de andere Partij ontvangen gerubriceerde gegevens tegen ongeoorloofde openbaarmaking of verlies, volgens het bepaalde in deze overeenkomst en conform de respectieve wet- en regelgeving van de Partijen.

3.   Deze overeenkomst vormt geen grondslag om de Partijen tot verstrekking of uitwisseling van gerubriceerde gegevens te verplichten.

Artikel 2

In deze overeenkomst wordt onder “gerubriceerde gegevens” verstaan gegevens of materiaal, ongeacht de vorm, de aard of de wijze van doorgifte:

a)

met betrekking waartoe door een Partij is bepaald dat deze/dit bescherming behoeven/behoeft tegen ongeoorloofde openbaarmaking of verlies die de belangen van het Verenigd Koninkrijk, de belangen van de Unie of de belangen van een of meer van haar lidstaten in meerdere of mindere mate zou kunnen schaden, aantasten of benadelen, en

b)

die/dat als zodanig zijn/is gewaarmerkt met een beveiligingsrubricering als bedoeld in artikel 7.

Artikel 3

1.   De instellingen en entiteiten van de Unie waarop deze overeenkomst van toepassing is, zijn: de Europese Raad, de Raad, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden (“de EDEO”), de Europese Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad.

2.   Deze instellingen en entiteiten van de Unie kunnen gerubriceerde gegevens die uit hoofde van deze overeenkomst zijn ontvangen delen met andere instellingen en entiteiten van de Unie, onder voorbehoud van voorafgaande schriftelijke toestemming van de verstrekkende Partij en onder passende garanties dat de ontvangende instelling of entiteit de gegevens adequaat zal beschermen.

Artikel 4

Elke Partij zorgt ervoor dat zij beschikt over passende beveiligingssystemen en -maatregelen, gebaseerd op de grondbeginselen en minimumnormen voor beveiliging die zijn vastgesteld in haar wet- of regelgeving, en die worden weerspiegeld in de in artikel 12 bedoelde uitvoeringsregeling, opdat er een gelijkwaardig beschermingsniveau geldt voor de onder deze overeenkomst vallende gerubriceerde gegevens.

Artikel 5

1.   Elke Partij doet met betrekking tot de uit hoofde van deze overeenkomst verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde gegevens, het volgende:

a)

zij beschermt, conform haar eigen wet- en regelgeving, deze gerubriceerde gegevens op een beschermingsniveau dat gelijkwaardig is aan dat van de eigen gerubriceerde gegevens met de overeenkomstige rubriceringsgraad, zoals bepaald in artikel 7;

b)

zij draagt er zorg voor dat deze gerubriceerde gegevens de beveiligingsrubricering behouden die door de verstrekkende Partij daaraan is toegekend en geen lagere rubriceringsgraad krijgen of worden gederubriceerd zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de verstrekkende Partij; de ontvangende Partij beschermt deze gerubriceerde gegevens overeenkomstig de voorschriften van haar eigen toepasselijke wet- en regelgeving inzake gegevens met een gelijkwaardige beveiligingsrubricering, zoals gespecificeerd in artikel 7;

c)

zij gebruikt deze gerubriceerde gegevens niet voor andere doeleinden dan die welke door de opsteller zijn vastgesteld of waarvoor de gegevens zijn verstrekt of uitgewisseld, tenzij de verstrekkende Partij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven;

d)

zij maakt deze gerubriceerde gegevens niet openbaar aan een derde of stelt deze gerubriceerde gegevens niet beschikbaar aan het publiek zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de verstrekkende Partij, zulks onverminderd de voorwaarden genoemd in lid 2 van dit artikel;

e)

zij staat de toegang van personen tot deze gerubriceerde gegevens niet toe tenzij deze van de betrokken gegevens kennis moeten nemen (“need to know”) en een veiligheidsmachtiging hebben gekregen of anderszins bevoegd of gemachtigd zijn overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving van de ontvangende Partij;

f)

zij waarborgt dat deze gerubriceerde gegevens worden verwerkt en opgeslagen in inrichtingen die adequaat worden beveiligd, gecontroleerd en beschermd conform haar wet- en regelgeving, en

g)

zij waarborgt dat alle personen die toegang hebben tot gerubriceerde gegevens, op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheden om die gegevens te beschermen overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving.

2.   De ontvangende Partij:

a)

neemt, overeenkomstig haar wet- en regelgeving, alle nodige maatregelen om te voorkomen dat gerubriceerde gegevens die uit hoofde van deze overeenkomst worden verstrekt, beschikbaar worden gesteld aan het publiek of aan derden; indien er een verzoek wordt gedaan om uit hoofde van deze overeenkomst verstrekte gerubriceerde gegevens beschikbaar te stellen aan het publiek of aan derden, stelt de ontvangende Partij de verstrekkende Partij daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis, en plegen beide Partijen schriftelijk overleg voordat er een besluit inzake de openbaarmaking van die gegevens wordt genomen;

b)

stelt de verstrekkende Partij in kennis van elk verzoek van een rechterlijke autoriteit, ook in het kader van een gerechtelijke procedure, of van een wetgevende autoriteit die optreedt in een onderzoekende hoedanigheid, tot verkrijging van gerubriceerde gegevens die uit hoofde van deze overeenkomst zijn ontvangen van de verstrekkende Partij; bij de beoordeling van een dergelijk verzoek houdt de ontvangende Partij zo veel mogelijk rekening met de standpunten van de verstrekkende Partij; indien dat verzoek, gezien de wet- en regelgeving van de ontvangende Partij, inhoudt dat de gerubriceerde gegevens worden doorgegeven aan de verzoekende wetgevende autoriteit of rechterlijke autoriteit, ook in het kader van een gerechtelijke procedure, doet de ontvangende Partij al het mogelijke om ervoor te zorgen dat de gegevens afdoende worden beschermd, ook tegen openbaarmaking aan andere autoriteiten of derden.

Artikel 6

1.   Gerubriceerde gegevens worden openbaar gemaakt of vrijgegeven overeenkomstig het beginsel van toestemming van de opsteller.

2.   De ontvangende Partij besluit, met inachtneming van artikel 5, lid 1, onder d), en per geval tot openbaarmaking of vrijgave van de gerubriceerde gegevens aan andere ontvangers dan de Partijen, zulks afhankelijk van de voorafgaande schriftelijke toestemming van de verstrekkende Partij en overeenkomstig het beginsel van toestemming van de opsteller.

3.   Algemene vrijgave is alleen mogelijk indien tussen de Partijen procedures inzake bepaalde categorieën van gegevens zijn overeengekomen die beantwoorden aan hun specifieke behoeften.

4.   Gerubriceerde gegevens die onder deze overeenkomst vallen, mogen alleen met de voorafgaande schriftelijke toestemming van de verstrekkende Partij worden verstrekt aan een aannemer of potentiële aannemer. Alvorens gerubriceerde gegevens aan een aannemer of potentiële aannemer openbaar te maken, vergewist de ontvangende Partij zich ervan dat de aannemer of potentiële aannemer zijn inrichtingen heeft beveiligd en de gerubriceerde gegevens kan beschermen overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving, en dat de aannemer of potentiële aannemer beschikt over de vereiste veiligheidsmachtiging voor de inrichtingen en, indien van toepassing, voor zichzelf alsook over de passende veiligheidsmachtigingen voor zijn personeelsleden die toegang moeten hebben tot gerubriceerde gegevens.

Artikel 7

1.   Met het oog op een gelijkwaardig niveau van bescherming voor door de Partijen verstrekte of tussen de Partijen uitgewisselde gerubriceerde gegevens komen de beveiligingsrubriceringen als volgt overeen:

EU

Verenigd Koninkrijk

TRES SECRET UE/EU TOP SECRET

UK TOP SECRET

SECRET UE/EU SECRET

UK SECRET

CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL

Geen equivalent — zie lid 2

RESTREINT UE/EU RESTRICTED

UK OFFICIAL-SENSITIVE

2.   Tenzij de Partijen onderling anders overeenkomen, biedt het Verenigd Koninkrijk voor als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL gerubriceerde gegevens een beschermingsniveau dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau voor als UK SECRET gerubriceerde gegevens.

3.   Tenzij het Verenigd Koninkrijk de Unie er schriftelijk van in kennis heeft gesteld dat het zijn als UK CONFIDENTIAL gerubriceerde bestaande gegevens een lagere rubriceringsgraad heeft toegekend of heeft gederubriceerd, biedt de Unie voor deze gegevens een beschermingsniveau dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau voor als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL gerubriceerde gegevens, en tenzij het Verenigd Koninkrijk de Unie er schriftelijk van in kennis heeft gesteld dat het zijn als UK RESTRICTED gerubriceerde bestaande gegevens een lagere rubriceringsgraad heeft toegekend of heeft gederubriceerd, biedt de Unie voor alle als UK RESTRICTED gerubriceerde bestaande gegevens een beschermingsniveau dat gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau voor als RESTREINT UE/EU RESTRICTED gerubriceerde gegevens.

Artikel 8

1.   De Partijen dragen er zorg voor dat alle personen die bij het vervullen van hun officiële werkzaamheden toegang moeten hebben tot of wier werkzaamheden of taken hen in staat stellen toegang te krijgen tot uit hoofde van deze overeenkomst verstrekte of uitgewisselde gegevens die als CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL of UK SECRET of hoger zijn gerubriceerd, naargelang van het geval aan een veiligheidsonderzoek worden onderworpen of anderszins bevoegd of gemachtigd zijn conform de toepasselijke wet- en regelgeving van de ontvangende Partij, voordat deze personen toegang krijgen tot dergelijke gerubriceerde gegevens, en dat aan het vereiste inzake de noodzaak van kennisneming (“need to know”) van artikel 5, lid 1, onder e), is voldaan.

2.   De procedures voor veiligheidsonderzoek zijn van dien aard, dat kan worden bepaald of een persoon, gelet op zijn loyaliteit en betrouwbaarheid, toegang kan krijgen tot gerubriceerde gegevens.

Artikel 9

Voor de toepassing van deze overeenkomst:

a)

worden alle gerubriceerde gegevens die uit hoofde van deze overeenkomst aan de Unie worden vrijgegeven, toegezonden via:

i)

de centrale griffie van het secretariaat-generaal van de Raad indien deze gegevens bestemd zijn voor de Europese Raad, de Raad of het secretariaat-generaal van de Raad;

ii)

de griffie van het secretariaat-generaal van de Europese Commissie indien deze gegevens bestemd zijn voor de Europese Commissie;

iii)

de griffie van de Europese Dienst voor extern optreden indien deze gegevens bestemd zijn voor de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid of de Europese Dienst voor extern optreden;

b)

worden alle gerubriceerde gegevens die uit hoofde van deze overeenkomst aan het Verenigd Koninkrijk worden vrijgegeven, via de missie van het Verenigd Koninkrijk bij de Unie toegezonden aan het Verenigd Koninkrijk;

c)

kunnen de Partijen onderling passende methoden overeenkomen om een efficiënte uitwisseling van gerubriceerde gegevens te waarborgen, in overeenstemming met de in onder a) en b) vermelde regelingen.

Artikel 10

De elektronische doorgifte van gerubriceerde gegevens tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk en de elektronische doorgifte van gerubriceerde gegevens tussen het Verenigd Koninkrijk en de Unie worden versleuteld overeenkomstig de voorschriften van de vrijgevende Partij zoals vastgesteld in haar wet- en regelgeving; in de in artikel 12 bedoelde uitvoeringsregeling worden de voorwaarden vastgesteld waaronder elke Partij de door de andere Partij verstrekte gerubriceerde gegevens in haar interne netwerken mag doorgeven, opslaan of verwerken.

Artikel 11

De secretaris-generaal van de Raad, het voor beveiligingsvraagstukken bevoegde lid van de Europese Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de nationale veiligheidsautoriteit bij het kabinet van het Verenigd Koninkrijk houden toezicht op de uitvoering van deze overeenkomst.

Artikel 12

1.   Ter uitvoering van deze overeenkomst wordt een uitvoeringsregeling opgesteld tussen de hieronder aangewezen bevoegde veiligheidsautoriteiten van de instellingen van de Unie, die elk handelen namens hun eigen organisatieautoriteit, en de nationale veiligheidsautoriteit bij het kabinet van het Verenigd Koninkrijk, teneinde de normen voor de wederzijdse bescherming van gerubriceerde gegevens in het kader van deze overeenkomst vast te stellen:

a)

het directoraat Veiligheid en Beveiliging van het secretariaat-generaal van de Raad;

b)

het directoraat Beveiliging van het directoraat-generaal Personele Middelen en Veiligheid van de Europese Commissie (DG.HR.DS), en

c)

het directoraat Beveiliging en Infrastructuur van de EDEO.

2.   Alvorens gerubriceerde gegevens worden verstrekt of uitgewisseld uit hoofde van deze overeenkomst, besluiten de in lid 1 bedoelde bevoegde beveiligingsautoriteiten dat de ontvangende Partij in staat is deze gegevens conform de uitvoeringsregeling te beschermen.

Artikel 13

De Partijen werken, voor zover redelijkerwijs haalbaar, samen op het gebied van de beveiliging van de onder deze overeenkomst vallende gerubriceerde gegevens en kunnen elkaar bijstand verlenen bij aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op het gebied van de beveiliging van gegevens. De in artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegde veiligheidsautoriteiten overleggen met elkaar over beveiligingsaangelegenheden en leggen onderling evaluatiebezoeken af, teneinde de doeltreffendheid van de onder hun verantwoordelijkheid ressorterende beveiligingsregelingen te beoordelen. De Partijen besluiten gezamenlijk hoe vaak en wanneer dit overleg en deze evaluatiebezoeken plaatsvinden.

Artikel 14

1.   De in artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegde veiligheidsautoriteit van een Partij stelt de bevoegde veiligheidsautoriteit van de andere Partij onverwijld op de hoogte van elk bewezen of vermoedelijk geval van ongeoorloofde openbaarmaking of verlies van gerubriceerde gegevens die door die Partij zijn verstrekt. De bevoegde veiligheidsautoriteit van de relevante Partij stelt een onderzoek in, indien nodig met assistentie van de andere Partij, en rapporteert de resultaten aan de andere Partij.

2.   De in artikel 12, lid 1, bedoelde bevoegde veiligheidsautoriteiten stellen de procedures vast die in die gevallen moeten worden gevolgd.

Artikel 15

Elke Partij draagt de kosten die zij ter uitvoering van deze overeenkomst heeft gemaakt.

Artikel 16

1.   Niets in deze overeenkomst doet afbreuk aan bestaande overeenkomsten of regelingen tussen de Partijen noch aan overeenkomsten of regelingen tussen het Verenigd Koninkrijk en een of meer lidstaten.

2.   Deze overeenkomst belet de Partijen niet andere overeenkomsten betreffende de verstrekking of uitwisseling van gerubriceerde gegevens die onder deze overeenkomst vallen te sluiten, mits deze overeenkomsten niet onverenigbaar zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.

Artikel 17

Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van eventuele wijzigingen in haar wet- en regelgeving die gevolgen zouden kunnen hebben voor de bescherming van de in deze overeenkomst bedoelde gerubriceerde gegevens.

Artikel 18

De Partijen lossen twistpunten die voortkomen uit de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst in onderling overleg op.

Artikel 19

1.   Deze overeenkomst treedt in werking op dezelfde datum als de datum waarop de handels- en samenwerkingsovereenkomst in werking treedt, mits de Partijen elkaar vóór die datum ervan in kennis hebben gesteld dat zij hun respectieve interne voorschriften en procedures voor de vaststelling van hun instemming om te worden gebonden, hebben voltooid.

2.   Deze overeenkomst is van toepassing vanaf de datum van toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst of vanaf de datum waarop de Partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat zij hun respectieve interne voorschriften en procedures voor de vrijgave van gerubriceerde gegevens uit hoofde van deze overeenkomst hebben voltooid, naargelang welke datum de laatste is. Als de Partijen uiterlijk op de datum waarop de voorlopige toepassing van de handels- en samenwerkingsovereenkomst eindigt, elkaar niet in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun respectieve interne voorschriften en procedures voor de vaststelling van hun instemming om door deze overeenkomst te worden gebonden, houdt deze overeenkomst op van toepassing te zijn.

3.   Deze overeenkomst kan, op verzoek van een Partij, ter overweging van mogelijke wijzigingen opnieuw in behandeling worden genomen.

4.   Wijzigingen van deze overeenkomst komen uitsluitend schriftelijk en in onderlinge overeenstemming tussen de Partijen tot stand.

Artikel 20

1.   Krachtens artikel 779 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt deze overeenkomst beëindigd bij beëindiging van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

2.   Beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolgen voor verplichtingen die reeds zijn aangegaan op grond van deze overeenkomst. Met name blijven alle uit hoofde van deze overeenkomst verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde gegevens onderworpen aan bescherming volgens het bepaalde in deze overeenkomst.

Artikel 21

Deze overeenkomst is opgesteld in twee exemplaren in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal. Uiterlijk op 30 april 2021 worden alle taalversies van de overeenkomst onderworpen aan een juridisch-taalkundige revisie. Niettegenstaande de vorige zin wordt de laatste juridisch-taalkundige revisie voor de Engelse versie van de overeenkomst uiterlijk voltooid op de in artikel 19, lid 1, bedoelde dag als die dag vóór 30 april 2021 valt.

De taalversies die het resultaat zijn van bovengenoemde laatste juridisch-taalkundige revisie, vervangen de ondertekende versies van de overeenkomst ab initio en worden als authentiek en definitief vastgesteld door de uitwisseling van diplomatieke nota’s tussen de Partijen.

Съставено в Брюксел и Лондон на тридесети декември две хиляди и двадесета година.

Hecho en Bruselas y Londres, el treinta de diciembre de dos mil veinte.

V Bruselu a v Londýně dne třicátého prosince dva tisíce dvacet.

Udfærdiget i Bruxelles og London, den tredivte december to tusind og tyve.

Geschehen zu Brüssel und London am dreißigsten Dezember zweitausendzwanzig.

Kahe tuhande kahekümnenda aasta detsembrikuu kolmekümnendal päeval Brüsselis ja Londonis.

Έγινε στις Βρυξέλλες και στο Λονδίνο, στις τριάντα Δεκεμβρίου δύο χιλιάδες είκοσι.

Done at Brussels and London on the thirtieth day of December in the year two thousand and twenty.

Fait à Bruxelles et à Londres, le trente décembre deux mille vingt..

Arna dhéanamh sa Bhruiséil agus i Londain, an tríochadú lá de mhí na Nollag an bhliain dhá mhíle fiche.

Sastavljeno u Bruxellesu i Londonu tridesetog prosinca godine dvije tisuće dvadesete.

Fatto a Bruxelles e Londra, addì trenta dicembre duemilaventi.

Briselē un Londonā, divi tūkstoši divdesmitā gada trīsdesmitajā decembrī.

Priimta du tūkstančiai dvidešimtų metų gruodžio trisdešimtą dieną Briuselyje ir Londone.

Kelt Brüsszelben és Londonban, a kétezer-huszadik év december havának harmincadik napján.

Magħmul fi Brussell u Londra, fit-tletin jum ta’ Diċembru fis-sena elfejn u għoxrin.

Gedaan te Brussel en Londen, dertig december tweeduizend twintig.

Sporządzono w Brukseli i Londynie dnia trzydziestego grudnia roku dwa tysiące dwudziestego.

Feito em Bruxelas e em Londres, em trinta de dezembro de dois mil e vinte.

Întocmit la Bruxelles și la Londra la treizeci decembrie două mii douăzeci.

V Bruseli a Londýne tridsiateho decembra dvetisícdvadsať.

V Bruslju in Londonu, tridesetega decembra dva tisoč dvajset.

Tehty Brysselissä ja Lontoossa kolmantenakymmenentenä päivänä joulukuuta vuonna kaksituhattakaksikymmentä.

Som skedde i Bryssel och i London den trettionde december år tjugohundratjugo.

Image 25

Image 26


30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/2549


Verklaringen bedoeld in het besluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Unie, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst en de Overeenkomst inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

GEZAMENLIJKE VERKLARING OVER REGELGEVINGSSAMENWERKING OP HET GEBIED VAN FINANCIËLE DIENSTEN TUSSEN DE EUROPESE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK

1.

De Unie en het Verenigd Koninkrijk komen overeen gestructureerde regelgevingssamenwerking op het gebied van financiële diensten vast te stellen teneinde duurzame en stabiele betrekkingen tussen autonome rechtsgebieden tot stand te brengen. Die regelingen zijn gebaseerd op een gedeeld engagement om de financiële stabiliteit, marktintegriteit en bescherming van investeerders en consumenten te bewaren, en maken het volgende mogelijk:

de bilaterale uitwisseling van standpunten en analyses met betrekking tot regelgevingsinitiatieven en andere belangrijke kwesties;

transparantie en een goede dialoog in het proces van de vaststelling, schorsing en intrekking van gelijkwaardigheidsbesluiten, alsmede

betere samenwerking en coördinatie, onder meer in internationale organisaties, voor zover noodzakelijk.

2.

Beide partijen zullen tegen maart 2021 een memorandum van overeenstemming over de instelling van een kader voor die samenwerking overeenkomen. De partijen zullen onder meer bespreken hoe zij vorderingen moeten maken met gelijkwaardigverklaringen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, onverminderd het unilaterale en autonome besluitvormingsproces aan beide zijden.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE DE BESTRIJDING VAN SCHADELIJKE BELASTINGREGELINGEN

De Europese Unie (1) en het Verenigd Koninkrijk (de “deelnemers”) onderschrijven de volgende politieke verklaring betreffende de bestrijding van schadelijke belastingregelingen.

De deelnemers bevestigen, in overeenstemming met de mondiale beginselen van eerlijke belastingconcurrentie, hun verbintenis om schadelijke belastingregelingen tegen te gaan, met name die welke grondslaguitholling en winstverschuiving in de hand kunnen werken, overeenkomstig actie 5 van het OESO-actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS). In die context bevestigen de deelnemers hun verbintenis om de beginselen inzake de bestrijding van schadelijke belastingregelingen toe te passen, overeenkomstig deze gezamenlijke politieke verklaring.

Schadelijke belastingregelingen omvatten belastingregelingen voor ondernemingen die de locatie van bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van de locatie van groepen ondernemingen, binnen de deelnemers aanzienlijk beïnvloeden of kunnen beïnvloeden. Belastingregelingen omvatten zowel wet- en regelgeving als administratieve praktijken.

Als een belastingregeling voldoet aan het primaire criterium, zijnde het opleggen van een daadwerkelijk belastingniveau dat beduidend lager is, inclusief belasting tegen nultarief, dan de niveaus die doorgaans in de deelnemers van toepassing zijn, moet de belastingregeling als potentieel schadelijk worden beschouwd. Een dergelijk belastingniveau kan worden bewerkstelligd door middel van het nominale belastingtarief, de belastinggrondslag of enige andere relevante factor.

In dit verband en rekening houdend met de op mondiaal niveau bepaalde aanpak, moet bij de beoordeling of een voor ondernemingen geldende belastingregeling schadelijk is, worden nagegaan of een dan wel meer van de volgende sleutelfactoren van toepassing zijn:

a)

de voordelen staan los van de binnenlandse economie, zodat zij geen gevolgen hebben voor de nationale belastinggrondslag of alleen aan niet-ingezetenen worden toegekend;

b)

de regeling waarbij de voordelen worden toegekend, vereist geen aanzienlijke economische activiteit en aanzienlijke economische aanwezigheid binnen de deelnemer die dergelijke belastingvoordelen toekent;

c)

de regels voor het bepalen van de winst uit de activiteiten binnen een multinationale groep van ondernemingen wijken af van de internationaal aanvaarde beginselen, met name van de in OESO-verband goedgekeurde regels;

d)

het belastingstelsel is niet transparant, onder meer als wettelijke bepalingen op administratief niveau op niet-transparante wijze worden versoepeld of als er geen effectieve uitwisseling van informatie met betrekking tot de regeling plaatsvindt.

De deelnemers moeten aanmoedigen dat die beginselen, in het kader van hun grondwettelijke regelingen, worden toegepast op de gebieden waarvoor zij bijzondere verantwoordelijkheden of fiscale voorrechten hebben.

De deelnemers moeten een jaarlijkse dialoog organiseren om kwesties in verband met de toepassing van die beginselen te bespreken.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK BETREFFENDE MONETAIR BELEID EN TOEZICHT OP SUBSIDIES

De partijen bevestigen dat zij onderling zijn overeengekomen dat activiteiten van een centrale bank in het kader van monetair beleid niet binnen het toepassingsgebied vallen van hoofdstuk 3 van titel XI van rubriek een van deel twee van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk.

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE HET BELEID INZAKE TOEZICHT OP SUBSIDIES

De Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk (de “deelnemers”) onderschrijven de volgende politieke verklaring betreffende het beleid inzake het toezicht op subsidies.

De richtsnoeren in deze gezamenlijke verklaring vertegenwoordigen het gedeelde begrip van de deelnemers van het toepasselijke subsidiebeleid in de hieronder vermelde gebieden.

Hoewel ze niet bindend zijn, kunnen de deelnemers de richtsnoeren in overweging nemen voor hun respectieve systemen voor toezicht op subsidies.

De deelnemers kunnen ermee instemmen die richtsnoeren te actualiseren.

Subsidies voor de ontwikkeling van achtergebleven gebieden

1.

Subsidies kunnen worden verleend voor de ontwikkeling van achtergebleven of achtergestelde gebieden of regio's. Bij de vaststelling van het subsidiebedrag kan rekening worden gehouden met:

de sociaal-economische situatie van het desbetreffende achtergebleven gebied;

de omvang van de begunstigde, alsmede

de omvang van het investeringsproject.

2.

De begunstigde levert zelf een substantiële bijdrage aan de investeringskosten. De subsidie mag niet als voornaamste doel of gevolg hebben dat de begunstigde ertoe wordt aangezet dezelfde of een soortgelijke activiteit te verplaatsen van het grondgebied van de ene partij naar het grondgebied van de andere partij.

Vervoer

1.

Bij de toekenning van subsidies aan luchthavens voor investeringen in infrastructuur en werkingskosten moet rekening worden gehouden met de omvang van de luchthaven in termen van het jaarlijkse aantal passagiers. Om subsidies voor werkingskosten te ontvangen, moeten andere dan kleine regionale luchthavens bewijzen dat zij in de toekomst kunnen overleven gedurende een periode waarin de subsidie geleidelijk kan worden afgebouwd.

2.

Subsidies voor weginfrastructuurprojecten mogen worden toegekend als zij niet zijn ontworpen om selectief ten goede te komen aan een bepaalde economische actor of sector, maar de samenleving in het algemeen ten goede komen. Bij de toekenning van de subsidie moet worden gewaarborgd dat alle gebruikers op niet-discriminerende basis open toegang hebben tot de infrastructuur (2).

3.

Subsidies aan havens kunnen worden toegekend voor bagger- of infrastructuurprojecten als die beperkt blijven tot het noodzakelijke minimumbedrag om het project te beginnen.

Onderzoek en ontwikkeling

Subsidies kunnen worden toegekend voor onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten (3). Het gaat onder meer om fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, met name de ontwikkeling van nieuwe en zeer innovatieve technologie die de productiviteitsgroei en het concurrentievermogen stimuleert, op voorwaarde dat de subsidies noodzakelijk en evenredig zijn en niet als voornaamste doel of gevolg hebben dat dergelijke activiteiten op het grondgebied van de andere partij worden verplaatst of beëindigd. Ook voor andere initiatieven kunnen subsidies worden toegekend, zoals nieuwe productieprocessen, belangrijke infrastructuur, innovatieclusters en digitale hubs. Het subsidiebedrag moet een weerspiegeling zijn van, onder andere, het risico en de mate van technologische innovatie van het project, hoe dicht het project bij de markt staat, en de bijdrage tot het genereren van kennis.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK BETREFFENDE BIJLAGE 29

De partijen zijn het erover eens dat de doelstelling om de voordelen van handel als bedoeld in bijlage 29 te maximaliseren, inhoudt dat, binnen de in die bijlage genoemde beperkingen, de handelsregelingen:

zo efficiënt mogelijk moeten zijn, alsmede

er onder normale omstandigheden toe moeten leiden dat stromen tussen elektriciteitsinterconnectoren in overeenstemming zijn met de prijzen op de day-aheadmarkten van de partijen.

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING INZAKE ARTIKEL 412 EN ARTIKEL 415

De partijen bevestigen hun gezamenlijke opvatting dat:

1.

artikel 412 en artikel 415 elkaar niet uitsluiten. Het is met name niet uitgesloten dat een veiligheidsbelang van een partij tegelijk als “essentieel veiligheidsbelang”, in de zin van artikel 415, en als kwestie van “openbare veiligheid” of “openbare orde”, in de zin van artikel 412, wordt aangemerkt;

2.

artikel 412 en artikel 415, met inbegrip van met name de termen “essentiële veiligheidsbelangen”, “openbare veiligheid”, “openbare zeden” en “openbare orde”, moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de interpretatieregels van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, zoals bepaald in artikel 4 en artikel 516.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE WEGVERVOERDERS

De partijen nemen er nota van dat hoewel de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk geen betrekking heeft op visum- of grensregelingen voor wegvervoerders die actief zijn op het grondgebied van de andere partij, een goed en efficiënt beheer van de visum- en grensregelingen voor wegvervoerders belangrijk is voor het vervoer van goederen, met name over de grens van het Verenigd Koninkrijk.

Onverminderd de rechten van elke partij om de toegang tot of het tijdelijke verblijf op haar grondgebied van natuurlijke personen te regelen, komen de partijen daartoe overeen om binnen hun eigen wetgeving op passende wijze de toegang en het verblijf te vergemakkelijken van bestuurders die de activiteiten uitvoeren die zijn toegestaan volgens deel twee, rubriek drie, titel I, van die overeenkomst.

GEZAMENLIJK POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE ASIEL EN TERUGKEER

Hoewel de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk geen bepalingen inzake asiel, terugkeer, gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen of irreguliere migratie bevat, nemen de partijen nota van het belang van een goed beheer van migratiestromen en erkennen zij de bijzondere omstandigheden als gevolg van de aangrenzende controleregelingen, ro-ro-veerbootdiensten, de Kanaaltunnel en het gemeenschappelijk reisgebied.

Daartoe nemen de partijen nota van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om met de meest betrokken lidstaten bilaterale gesprekken aan te gaan over geschikte praktische regelingen voor asiel, gezinshereniging van niet-begeleide minderjarigen of irreguliere migratie, in overeenstemming met de respectieve wetten en voorschriften van de partijen.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE TITEL III VAN DEEL DRIE

De partijen erkennen dat het doeltreffende gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) betreffende andere vervoerswijzen dan vluchten, zoals zee-, spoor- en wegvervoerders, operationele waarde heeft voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terrorisme en zware criminaliteit, en verklaren voornemens te zijn de in titel III van deel drie van de handels- en samenwerkingsovereenkomst bereikte overeenkomst te herzien en, zo nodig, uit te breiden als de Unie een intern rechtskader vaststelt voor de doorgifte en verwerking van PNR-gegevens voor andere vervoerswijzen.

De overeenkomst doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten en het Verenigd Koninkrijk om bilaterale overeenkomsten te sluiten en uit te voeren ten aanzien van een systeem voor het verzamelen en verwerken van PNR-gegevens van andere vervoerders dan die welke in de overeenkomst zijn gespecificeerd, mits de lidstaten handelen in overeenstemming met het recht van de Unie.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE TITEL VII VAN DEEL DRIE

In artikel 597 van titel VII van deel drie is bepaald dat samenwerking bij uitlevering noodzakelijk en evenredig moet zijn, rekening houdend met de rechten van de gezochte persoon en de belangen van de slachtoffers, en rekening houdend met de ernst van het feit, de te verwachten straf die zou worden opgelegd en de mogelijkheid dat een staat minder dwingende maatregelen neemt dan de uitlevering van de gezochte persoon, met name om onnodig lange perioden van voorlopige hechtenis te vermijden.

Het evenredigheidsbeginsel is relevant gedurende de gehele procedure die leidt tot de in titel VII bedoelde beslissing over de uitlevering. Als de uitvoerende rechterlijke autoriteit twijfels heeft over het evenredigheidsbeginsel, verzoekt zij om de nodige aanvullende informatie teneinde de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in staat te stellen haar standpunt over de toepassing van het evenredigheidsbeginsel kenbaar te maken.

Beide partijen merken op dat artikel 597 en artikel 613 de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de staten in staat stellen bij de uitvoering van titel VII evenredigheid en de mogelijke duur van voorlopige hechtenis in aanmerking te nemen, en merken op dat dit in overeenstemming is met hun respectieve nationale wetgeving.

GEZAMENLIJKE POLITIEKE VERKLARING BETREFFENDE TITEL IX VAN DEEL DRIE

De partijen erkennen dat het belangrijk is dat werkgevers beschikken over informatie over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen en over eventuele uit dergelijke veroordelingen voortvloeiende relevante ontzettingen uit een recht met betrekking tot personen die zij aanwerven voor professionele of georganiseerde vrijwilligersactiviteiten die rechtstreekse en regelmatige contacten met kwetsbare volwassenen inhouden. De partijen verklaren voornemens te zijn titel IX van deel drie te herzien en indien nodig uit te breiden indien de Unie haar rechtskader op dit gebied wijzigt.

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE EUROPESE UNIE EN HET VERENIGD KONINKRIJK BETREFFENDE DE UITWISSELING EN BESCHERMING VAN GERUBRICEERDE INFORMATIE

De partijen erkennen dat het belangrijk is om zo snel mogelijk regelingen te treffen voor de uitwisseling van gerubriceerde informatie tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. In dat opzicht zullen de partijen hun uiterste best doen om de onderhandelingen over de uitvoeringsregeling van de informatiebeveiligingsovereenkomst zo snel als redelijkerwijze mogelijk is, af te ronden, zodat de informatiebeveiligingsovereenkomst van toepassing kan worden als vereist op grond van artikel 19, lid 2, van de overeenkomst. Ondertussen kunnen de partijen gerubriceerde informatie uitwisselen overeenkomstig hun respectieve wetten en voorschriften.

GEZAMENLIJKE VERKLARING BETREFFENDE DE DEELNAME AAN PROGRAMMA'S VAN DE UNIE EN DE TOEGANG TOT PROGRAMMADIENSTEN

De partijen erkennen het wederzijdse voordeel van samenwerking op gebieden met gemeenschappelijk belang, zoals wetenschap, onderzoek en innovatie, nucleair onderzoek en ruimtevaart. Om toekomstige samenwerking op die gebieden aan te moedigen, zijn de partijen voornemens om een formele basis voor toekomstige samenwerking te leggen in de vorm van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de overeenkomstige programma's van de Unie onder eerlijke en toepasselijke voorwaarden en, indien nodig, in de vorm van toegang tot bepaalde diensten die in het kader van de programma's van de Unie worden verleend.

De partijen erkennen dat de tekst van Protocol I “Programma's en activiteiten waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt”, tot vaststelling van een associatie met het Verenigd Koninkrijk voor deelname aan bepaalde programma's en activiteiten van de Unie, en van Protocol II “betreffende toegang van het Verenigd Koninkrijk tot bepaalde diensten die in het kader van programma’s en activiteiten van de Unie worden verleend”, niet kon worden afgewerkt tijdens de onderhandelingen over de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, omdat het meerjarig financieel kader en de overeenkomstige rechtshandelingen van de Unie nog niet zijn vastgesteld op het moment dat de overeenkomst wordt ondertekend.

De partijen bevestigen dat de hieronder beschreven ontwerpprotocollen in principe zijn goedgekeurd en ter bespreking en vaststelling zullen worden voorgelegd aan het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie. Het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie behouden zich het recht voor om deelname aan de in de Protocollen [I en II] opgenomen programma's, activiteiten en diensten te herzien voordat die protocollen worden vastgesteld, omdat de juridische instrumenten die op de programma's en activiteiten van de Unie van toepassing zijn, kunnen worden gewijzigd. Het is ook mogelijk dat de ontwerpprotocollen moeten worden gewijzigd om te verzekeren dat zij voldoen aan die instrumenten, zoals vastgesteld.

De partijen zijn vastberaden om de protocollen zo snel mogelijk te laten vaststellen door het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie, zodat zij zo snel mogelijk kunnen worden toegepast, met name omdat entiteiten van het Verenigd Koninkrijk vanaf het begin zouden kunnen deelnemen aan de vastgestelde programma's en activiteiten en de desbetreffende regelingen en akkoorden zouden gelden, voor zover mogelijk en in overeenkomst met de wetgeving van de Unie.

De partijen herhalen ook hun verbintenis om uitvoering te geven aan het PEACE+-programma, dat zal worden opgenomen in een afzonderlijke financieringsovereenkomst.

ONTWERPPROTOCOL I

Programma's en activiteiten waaraan het Verenigd Koninkrijk deelneemt

Artikel 1: Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk

1.   [Vanaf 1 januari 2021] neemt het Verenigd Koninkrijk deel aan en draagt het bij tot de programma's en activiteiten van de Unie, of delen daarvan, die zijn vastgesteld bij de volgende handelingen:

a)

Verordening XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit 541/2014/EU (4), in zoverre die betrekking heeft op de regels die van toepassing zijn op de in artikel 3, punt c), van die verordening bedoelde component; [Copernicus];

b)

Verordening XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding (5), in zoverre die betrekking heeft op de regels die van toepassing zijn op de in artikel 1, lid 3, punten a) en aa), van die verordening bedoelde componenten;

c)

Besluit XXX van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het specifiek programma tot uitvoering van Horizon Europa - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (6);

d)

Verordening XXX van de Raad tot vaststelling van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, Euratom, voor de periode 2021-2025 ter aanvulling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (7) (het “Euratom-programma”);

e)

2007/198/Euratom: Beschikking van de Raad tot oprichting van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (“Besluit van de Raad inzake F4E”) (8).

Artikel 2: Duur van de deelname van het Verenigd Koninkrijk

1.   Het Verenigd Koninkrijk neemt met ingang van [1 januari 2021] deel aan de programma's en activiteiten van de Unie, of delen daarvan, als bedoeld in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk], voor de duur ervan of voor de duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027, als dat korter is.

2.   Het Verenigd Koninkrijk of de entiteiten van het Verenigd Koninkrijk komen in aanmerking onder de voorwaarden van artikel 711, met betrekking tot de toekenningsprocedures van de Unie, die de in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk] bedoelde begrotingsvastleggingen van de programma's en activiteiten of delen daarvan uitvoeren binnen de in lid 1 van dit artikel vastgestelde termijnen.

3.   Dit protocol wordt voor de periode 2026-2027 onder dezelfde voorwaarden verlengd en toegepast op de opvolger van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, Euratom (“Euratom-programma”), tenzij een van de partijen binnen drie maanden na de bekendmaking van dat vervolgprogramma in het Publicatieblad van de Europese Unie kennisgeeft van haar besluit om dit protocol niet tot dat vervolgprogramma uit te breiden. In geval van een dergelijke kennisgeving is dit protocol niet met ingang van 1 januari 2026 van toepassing op de opvolger van het Euratom-programma. Dat laat de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan andere programma's en activiteiten van de Unie, of delen daarvan, onverlet.

Artikel 3: Specifieke voorwaarden voor deelname aan het ruimtevaartprogramma

1.   Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel 711, neemt het Verenigd Koninkrijk deel aan de Copernicuscomponent van het ruimtevaartprogramma en profiteert het van Copernicusdiensten en -producten op dezelfde wijze als andere deelnemende landen (9).

2.   Het Verenigd Koninkrijk heeft volledige toegang tot de dienst van Copernicus voor het beheer van noodsituaties. Over de wijze van activering en gebruik moet een specifieke overeenkomst worden gesloten.

Nadere regels voor de toegang tot dergelijke diensten worden vastgelegd in de respectieve overeenkomsten, onder meer met betrekking tot de specifieke werking van artikel 718, lid 4, artikel 719, lid 4, en artikel 720, lid 5.

3.   Het Verenigd Koninkrijk heeft als gemachtigde gebruiker toegang tot de componenten van de veiligheidsdienst van Copernicus voor zover de samenwerking tussen de partijen op de relevante beleidsgebieden is overeengekomen. Over de wijze van activering en gebruik moet een specifieke overeenkomst worden gesloten.

Nadere regels voor de toegang tot dergelijke diensten worden vastgelegd in de respectieve overeenkomsten, onder meer met betrekking tot de specifieke werking van artikel 718, lid 4, artikel 719, lid 4, en artikel 720, lid 5.

4.   Voor de toepassing van lid 3 beginnen de onderhandelingen tussen het Verenigd Koninkrijk of entiteiten van het Verenigd Koninkrijk en het betrokken orgaan van de Unie zo spoedig mogelijk nadat de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan Copernicus is vastgesteld in dit protocol en in overeenstemming met de bepalingen inzake de toegang tot dergelijke diensten.

Als een dergelijke overeenkomst aanzienlijk wordt vertraagd of onmogelijk blijkt, onderzoekt het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie hoe de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan Copernicus en de financiering ervan in het licht van die situatie kunnen worden aangepast.

5.   Voor deelname van vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk aan de vergaderingen van de Raad voor de veiligheidsaccreditatie gelden de regels en procedures voor deelname aan die raad, rekening houdend met de status van het Verenigd Koninkrijk als derde land.

Artikel 4: Specifieke voorwaarden voor deelname aan het programma Horizon Europa

1.   Onder voorbehoud van artikel 6 neemt het Verenigd Koninkrijk als geassocieerd land deel aan alle onderdelen van Horizon Europa als bedoeld in artikel 4 van Verordening XXX, uitgevoerd door middel van het specifieke programma dat is vastgesteld bij Besluit XXX tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en door middel van een financiële bijdrage aan het Europees Instituut voor innovatie en technologie, dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008.

2.   Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel 711, kunnen entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en aan acties onder contract onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op entiteiten uit de Unie.

3.   Als de Unie maatregelen vaststelt voor de uitvoering van de artikelen 185 en 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, kunnen het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan de krachtens die bepalingen opgerichte juridische structuren, in overeenstemming met de rechtshandelingen van de Unie betreffende de oprichting van die juridische structuren.

4.   Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (10), als gewijzigd, en Besluit XXX betreffende de strategische innovatieagenda van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) 2021-2027: het innovatietalent en de innovatiecapaciteit van Europa (11) stimuleren, als gewijzigd, zijn van toepassing op de deelname van entiteiten van het Verenigd Koninkrijk aan kennis- en innovatiegemeenschappen conform artikel 711.

5.   Als entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan eigen acties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, hebben vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk het recht om als waarnemer deel te nemen aan de raad van beheer van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, zonder stemrecht. Onder die voorwaarde gelden voor die deelname dezelfde regels en procedures als die welke gelden voor vertegenwoordigers van de lidstaten, met inbegrip van de spreekrechten en de procedures voor de ontvangst van informatie en documentatie met betrekking tot een punt dat betrekking heeft op het Verenigd Koninkrijk.

6.   Voor de berekening van de operationele bijdrage overeenkomstig artikel 714, lid 5, worden de initiële vastleggingskredieten die definitief in de begroting van de Unie voor het toepasselijke jaar zijn vastgesteld ter financiering van Horizon Europa, met inbegrip van de ondersteunende uitgaven van het programma, verhoogd met de kredieten die overeenstemmen met externe bestemmingsontvangsten uit hoofde van [artikel XXX ] van Verordening [XXX] van de Raad tot instelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (12).

7.   De rechten van het Verenigd Koninkrijk om te worden vertegenwoordigd in en deel te nemen aan het Comité Europese onderzoeksruimte en zijn subgroepen, zijn die welke van toepassing zijn op geassocieerde landen.

8.   Het Verenigd Koninkrijk kan deelnemen aan een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (“ERIC”) overeenkomstig de rechtshandelingen waarbij dat consortium is opgericht, en rekening houdend met zijn deelname aan Horizon 2020 overeenkomstig de voorwaarden die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van dit protocol op die deelname van toepassing zijn en met zijn deelname aan Horizon Europa zoals vastgesteld in dit protocol.

Artikel 5: Modaliteiten voor de toepassing van een automatisch correctiemechanisme voor Horizon Europa uit hoofde van artikel 716

1.   Artikel 716 is van toepassing op Horizon Europa.

2.   De volgende bepalingen zijn van toepassing:

a)

voor de berekening van de automatische correctie wordt onder “subsidies op basis van mededinging” verstaan, subsidies die worden toegekend via oproepen tot het indienen van voorstellen waarbij de eindbegunstigden kunnen worden geïdentificeerd op het moment van de berekening van de automatische correctie, met uitzondering van financiële steun aan derden als gedefinieerd in artikel 204 van het Financieel Reglement (13) van toepassing op de algemene begroting van de Unie;

b)

als een juridische verbintenis wordt ondertekend met een coördinator van een consortium, zijn de bedragen die worden gebruikt voor het vaststellen van de initiële bedragen van de juridische verbintenis als bedoeld in het eerste lid van artikel 716 de cumulatieve initiële bedragen die in de juridische verbintenis zijn toegewezen aan leden van een consortium die entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn;

c)

alle bedragen van juridische verbintenissen worden vastgesteld met behulp van het elektronische systeem eCorda van de Europese Commissie;

d)

“niet-interventiekosten” zijn andere kosten van het operationele programma dan subsidies op basis van mededinging, met inbegrip van ondersteunende uitgaven, programmaspecifiek beheer, andere acties (14);

e)

de bedragen die aan internationale organisaties worden toegewezen als juridische entiteiten die de eindbegunstigde zijn (15), worden beschouwd als niet-interventiekosten.

3.   Het mechanisme wordt als volgt toegepast:

a)

automatische correcties voor jaar N in verband met de uitvoering van vastleggingskredieten voor jaar N worden toegepast op basis van gegevens over jaar N en jaar N+1 uit eCorda als bedoeld in lid 2, punt c), in jaar N+2, nadat eventuele aanpassingen overeenkomstig artikel 714, lid 8, zijn toegepast op de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan Horizon Europa. Het in aanmerking genomen bedrag is het bedrag van subsidies op basis van mededinging waarvoor gegevens beschikbaar zijn;

b)

Het bedrag van de automatische correctie wordt berekend door het verschil te nemen tussen:

i)

het totale bedrag van de subsidies op basis van mededinging dat aan entiteiten van het Verenigd Koninkrijk is toegewezen als vastleggingen voor begrotingskredieten van jaar N, alsmede

ii)

het bedrag van de aangepaste bijdrage van het Verenigd Koninkrijk voor jaar N, vermenigvuldigd met de verhouding tussen:

A)

het bedrag aan subsidies op basis van mededinging uit vastleggingskredieten van jaar N voor dat programma, en

B)

het totaal van alle juridische verbintenissen die zijn aangegaan met betrekking tot vastleggingskredieten van jaar N, met inbegrip van ondersteunende uitgaven.

Als een correctie wordt toegepast voor situaties waarin entiteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn uitgesloten, overeenkomstig de toepassing van artikel 714, lid 8, worden de overeenkomstige bedragen van subsidies op basis van mededinging niet in de berekening opgenomen.

Artikel 6: Uitsluiting van het Fonds van de Europese Innovatieraad

1.   Het Verenigd Koninkrijk en entiteiten van het Verenigd Koninkrijk nemen niet deel aan het in het kader van Horizon Europa opgerichte Fonds van de Europese Innovatieraad (EIC). Het EIC-fonds is het financiële instrument dat deel uitmaakt van de EIC-accelerator van Horizon Europa, die investeringen verstrekt in de vorm van eigen vermogen of een andere terugbetaalbare vorm (16).

2.   Vanaf 2021 en tot en met 2027 wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan Horizon Europa jaarlijks aangepast met een bedrag dat wordt verkregen door de in het kader van het programma aan begunstigden van het EIC-fonds toe te wijzen geraamde bedragen, exclusief het bedrag afkomstig van terugbetalingen en terugvloeiende middelen, te vermenigvuldigen met de bijdragesleutel als gedefinieerd in artikel 714, lid 6.

3.   Na elk jaar N waarin overeenkomstig lid 2 een aanpassing is verricht, wordt de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk in de daaropvolgende jaren naar boven of naar beneden bijgesteld door het verschil tussen het geraamde bedrag dat is toegewezen aan de begunstigden van het EIC-fonds, als bedoeld in artikel 6, lid 2, en het bedrag dat in jaar N aan de begunstigden van het EIC-fonds is toegewezen, te vermenigvuldigen met de bijdragesleutel als gedefinieerd in artikel 714, lid 6.

Artikel 7: Specifieke voorwaarden voor deelname aan het Euratom-programma

1.   Het Verenigd Koninkrijk neemt als geassocieerd land deel aan alle onderdelen van het Euratom-programma.

2.   Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel 711, kunnen entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan alle aspecten van het Euratom-programma onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op juridische entiteiten van Euratom.

3.   Entiteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen deelnemen aan eigen acties van het JRC overeenkomstig artikel 4, lid 2, van dit protocol.

Artikel 8: Specifieke voorwaarden voor deelname aan activiteiten van de Europese Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de ITER-overeenkomst en de overeenkomst inzake de bredere aanpak

1.   Het Verenigd Koninkrijk neemt als lid deel aan de Gemeenschappelijke Onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (F4E) overeenkomstig het F4E-besluit van de Raad en de daaraan gehechte statuten (de “F4E-statuten”), zoals laatstelijk gewijzigd of in de toekomst te wijzigen, en draagt bij tot de toekomstige wetenschappelijke en technologische samenwerking op het gebied van beheerste kernfusie via de associatie van het Verenigd Koninkrijk met het Euratom-programma.

2.   Onverminderd de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel 711, kunnen entiteiten van het Verenigd Koninkrijk deelnemen aan alle activiteiten van F4E onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op juridische entiteiten van Euratom.

3.   Vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk nemen deel aan de vergaderingen van F4E overeenkomstig de statuten van F4E.

4.   Overeenkomstig artikel 7 van het F4E-besluit van de Raad past het Verenigd Koninkrijk het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen toe op de gemeenschappelijke onderneming, haar directeur en personeel in verband met hun activiteiten overeenkomstig het F4E-besluit van de Raad. Overeenkomstig artikel 8 van het F4E-besluit van de Raad verleent het Verenigd Koninkrijk ook alle voordelen waarin bijlage III bij het Euratom-Verdrag voorziet, aan de Gemeenschappelijke Onderneming F4E binnen het kader van haar officiële activiteiten.

5.   De partijen komen het volgende overeen:

a)

de Overeenkomst tot oprichting van de Internationale ITER-organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (ITER-overeenkomst) is van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, en voor de toepassing van dit artikel wordt dit protocol beschouwd als een relevante overeenkomst voor de toepassing van artikel 21 van de ITER-overeenkomst;

b)

de Overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten van de Internationale ITER-organisatie voor fusie-energie voor de gezamenlijke uitvoering van het ITER-project (overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten) is van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, en voor de toepassing van dit artikel wordt dit protocol beschouwd als een relevante overeenkomst voor de toepassing van artikel 24 van de overeenkomst inzake voorrechten en immuniteiten, alsmede

c)

de Overeenkomst tussen Euratom en de regering van Japan voor de gezamenlijke uitvoering van de bredereaanpakactiviteiten op het gebied van fusie-energie (overeenkomst inzake de bredere aanpak) is van toepassing op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, met name de voorrechten en immuniteiten uit hoofde van artikel 13 en artikel 14, lid 5, en voor de toepassing van dit artikel wordt dit protocol beschouwd als een relevante overeenkomst voor de toepassing van artikel 26 van de overeenkomst inzake de bredere aanpak.

6.   Het Verenigd Koninkrijk wordt door Euratom in kennis gesteld als de ITER-overeenkomst, de overeenkomst inzake de bredere aanpak of de overeenkomst betreffende de voorrechten en immuniteiten moet worden gewijzigd. Elke wijziging die gevolgen zou hebben voor de rechten of verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, wordt in dat verband besproken in het gespecialiseerd comité voor deelname aan programma's van de Unie, teneinde de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan de nieuwe situatie aan te passen. Elke wijziging die gevolgen zou hebben voor de rechten en verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk, vereist de formele instemming van het Verenigd Koninkrijk alvorens ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk van kracht te worden.

7.   Euratom en het Verenigd Koninkrijk kunnen in een specifieke overeenkomst overeenkomen dat in de Unie gevestigde juridische entiteiten in aanmerking kunnen komen voor deelname aan activiteiten van het Verenigd Koninkrijk in verband met de door F4E uitgevoerde activiteiten.

Artikel 9: Wederkerigheid

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “entiteit van de Unie” verstaan, elk type entiteit, ongeacht of het een natuurlijke persoon, rechtspersoon of een ander type entiteit betreft, die in deUnie verblijft of is gevestigd.

Subsidiabele entiteiten uit de Unie kunnen deelnemen aan programma’s van het Verenigd Koninkrijk die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in artikel 1 [Reikwijdte van de deelname van het Verenigd Koninkrijk], punten b), c) en d), van dit protocol, overeenkomstig de wetgeving en regels van het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 10: Intellectuele eigendom

Voor de in artikel 1 genoemde programma's en activiteiten en behoudens de bepalingen van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, en met name artikel 711, hebben entiteiten van het Verenigd Koninkrijk die deelnemen aan programma’s die onder dit protocol vallen, wat betreft eigendom, exploitatie en verspreiding van informatie en intellectuele eigendom die uit die deelname voortvloeien, dezelfde rechten en verplichtingen als in de Unie gevestigde entiteiten die aan de desbetreffende programma's en activiteiten deelnemen. Deze bepaling is niet van toepassing op resultaten van projecten die vóór de toepassing van dit protocol begonnen waren.

ONTWERPPROTOCOL II

betreffende de toegang van het Verenigd Koninkrijk tot diensten die zijn vastgesteld in het kader van bepaalde programma's en activiteiten van de Unie waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt

Artikel 1: Reikwijdte van de toegang

Het Verenigd Koninkrijk heeft toegang tot de volgende diensten onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, de basishandelingen en alle andere regels met betrekking tot de uitvoering van de desbetreffende programma's en activiteiten van de Unie:

a)

diensten voor ruimtebewaking en -monitoring (SST) zoals gedefinieerd in artikel 54 van Verordening XXX (17) [de ruimtevaartverordening].

In afwachting van de inwerkingtreding van de uitvoeringshandelingen tot vaststelling van de voorwaarden voor derde landen voor de drie algemeen beschikbare SST-diensten, worden de in artikel 5, lid 1, van Besluit 541/2014/EU bedoelde SST-diensten verleend aan het Verenigd Koninkrijk en aan publieke en particuliere eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen die in of vanuit het Verenigd Koninkrijk actief zijn, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van dit besluit (of wetgeving die deze met of zonder wijziging vervangt).

Artikel 2: Duur van de toegang

Het Verenigd Koninkrijk heeft toegang tot de in artikel 1 bedoelde diensten voor de gehele duur ervan of voor de gehele duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027, als dat korter is.

Artikel 3: Specifieke voorwaarden voor toegang tot SST-diensten

De toegang tot algemeen beschikbare SST-diensten als bedoeld in artikel 54, lid 1, punten a), b) en c), van die verordening wordt aan het Verenigd Koninkrijk verleend (18) overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening XXX, op verzoek en onder voorwaarden die gelden voor derde landen.

De toegang van het Verenigd Koninkrijk tot de in artikel 54, lid 1, punt d), van de basishandeling bedoelde SST-diensten wordt, indien beschikbaar (19), onderworpen aan voorwaarden die gelden voor derde landen.

VERKLARING BETREFFENDE DE VASTSTELLING VAN ADEQUAATHEIDSBESLUITEN MET BETREKKING TOT HET VERENIGD KONINKRIJK

De partijen nemen nota van het voornemen van de Europese Commissie om onverwijld de procedure in te leiden voor de vaststelling van adequaatheidsbesluiten met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk in het kader van de algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn wetshandhaving, en van haar voornemen om daartoe nauw samen te werken met de andere organen en instellingen die betrokken zijn bij de desbetreffende besluitvormingsprocedure.


(1)  Wat betreft de verbintenissen in deze verklaring wordt, ten aanzien van de Europese Unie, onder “deelnemers” de Europese Unie en/of haar lidstaten verstaan, al naargelang het geval.

(2)  In dit geval wordt met “discriminatie” bedoeld dat vergelijkbare situaties op verschillende wijze worden behandeld en dat die differentiatie niet objectief gerechtvaardigd is.

(3)  Onderzoek en ontwikkeling zoals gedefinieerd in het Frascati-handboek van de OESO.

(4)  [publicatiegegevens PB].

(5)  [publicatiegegevens PB].

(6)  [publicatiegegevens PB].

(7)  [publicatiegegevens PB].

(8)  [publicatiegegevens PB] (als gewijzigd).

(9)  Verwijzingen naar “deelnemende landen” moeten worden afgerond in overeenstemming met de terminologie van basisbesluiten wanneer zij worden vastgesteld.

(10)  PB L 97 van 9.4.2008.

(11)  [PB L …].

(12)  [PB L …; COM(2020) 441].

(13)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(14)  “Andere acties” kunnen prijzen, financiële instrumenten, verlening van technische/wetenschappelijke diensten door het JRC, bijdragen (OESO, Eureka, IPEEC, IEA, ...), delegatieovereenkomsten, deskundigen (beoordelaars, toezicht op projecten) omvatten.

(15)  Internationale organisaties zouden alleen als niet-interventiekosten worden beschouwd als zij eindbegunstigden zijn. Dat is niet van toepassing als een internationale organisatie een project coördineert (toewijzing van middelen aan andere coördinatoren).

(16)  Die definitie wordt vervangen door de definitie uit een wetgevingshandeling met een verwijzing in een voetnoot naar die wetgevingshandeling in de definitieve versie van het protocol (de recentste definitie van het EIC-fonds in Horizon 2020 is Besluit C(2020) 4001 van de Commissie tot wijziging van Besluit C(2019) 5323). Als er op het moment van de voltooiing van het protocol geen definitie met betrekking tot Horizon Europa beschikbaar is, kan het nodig zijn de definitie te herzien.

(17)  Verordening XXX van het Europees Parlement en de Raad van XXX tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit 541/2014/EU [COM/2018/447 final] [PB L ...].

(18)  Dit is onderworpen aan de laatste voorwaarde van de basishandeling en op voorwaarde dat beide partijen overeenstemming bereiken over de voorwaarde voor de verlening van de SST-dienst.

(19)  Dit is onderworpen aan de laatste voorwaarde van de basishandeling en op voorwaarde dat beide partijen overeenstemming bereiken over de voorwaarde voor de verlening van de SST-dienst.


30.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/2560


Kennisgeving betreffende de inwerkingtreding van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens

De Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (1) zijn op 30 december 2020 in Londen en Brussel ondertekend en zullen op 1 mei 2021 in werking treden.


(1)  Zie blz. 10 en 2540 van dit Publicatieblad.