|
ISSN 1977-0758 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 99 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
64e jaargang |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
|
22.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 99/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/473 VAN DE COMMISSIE
van 18 december 2020
tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de vereisten voor informatiedocumenten, voor de in het kostenplafond begrepen kosten en vergoedingen, en voor risicolimiteringstechnieken voor het pan-Europees persoonlijk pensioenproduct
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (1), en met name artikel 28, lid 5, vierde alinea, artikel 30, lid 2, derde alinea, artikel 33, lid 3, derde alinea, artikel 36, lid 2, tweede alinea, artikel 37, lid 2, derde alinea, artikel 45, lid 3, derde alinea, en artikel 46, lid 3, derde alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Verordening (EU) 2019/1238 stelt eenvormige regels vast voor de registratie, ontwikkeling en distributie van en het toezicht op persoonlijke pensioenproducten die in de Unie onder de naam “pan-Europees persoonlijk pensioenproduct” (PEPP) worden gedistribueerd. |
|
(2) |
De PEPP-informatiedocumenten zijn cruciale onderdelen van het PEPP-raamwerk. Met die documenten kunnen consumenten de nodige informatie krijgen die helpt de PEPP’s en de verschillende beleggingsopties te begrijpen en te vergelijken. |
|
(3) |
Om PEPP’s en verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (“PRIIP’s”) te kunnen vergelijken, moeten de informatievereisten, voor zover passend en relevant, worden afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie over essentiële-informatiedocumenten voor PRIIP’s (2). Voor enkele onderdelen moeten de vereisten worden toegesneden op een product voor pensioensparen op lange termijn, dat gedurende iemands hele loopbaan en leven kan worden aangehouden, met bijzondere aandacht voor pensioenspecifieke risico’s, zoals inflatie en risico’s voor het doorbetalen van bijdragen. |
|
(4) |
Aangezien onlinedistributie een belangrijk aspect van PEPP’s is, is het van bijzonder belang dat consumenten de in een digitale omgeving gepresenteerde informatie gemakkelijk kunnen raadplegen, begrijpen en gebruiken. De vormgeving van informatiedocumenten moet dus verder worden uitgewerkt zodat de informatie doeltreffend en transparant wordt gepresenteerd wanneer daarvoor digitale middelen zoals website, mobiele app, audio of video worden gebruikt. Die vormgeving moet helpen om informatie digitaal op een aantrekkelijke en begrijpelijke wijze te verschaffen. De gelaagde presentatie van informatie moet voor voldoende flexibiliteit zorgen zodat de presentatie kan worden aangepast aan de verschillende typen digitale middelen en de evolutie van de digitale omgeving. |
|
(5) |
Om consumenten essentiële informatie over het PEPP te geven die gemakkelijk leesbaar en begrijpelijk is, en om PEPP’s onderling te kunnen vergelijken, moet er een hoge mate van standaardisering zijn. Daarom moeten verplichte templates voor de informatiedocumenten worden vastgesteld. Om consumenten te helpen het PEPP als een product voor pensioensparen op lange termijn te begrijpen, moeten de informatievereisten worden toegesneden op de pensioendoelstelling van het PEPP, zodat voor de beslissing nuttige informatie aantrekkelijk en helder wordt gepresenteerd aan de potentiële PEPP-spaarder, terwijl tegelijk de PEPP-aanbieder digitale middelen kan inzetten om informatie te verspreiden. |
|
(6) |
De indeling van de risico- en rendementsprofielen en de “samenvattende risico-indicator” van het PEPP moeten aansluiten bij de onderkende pensioenspecifieke risico’s en de doelstelling om een toereikend en stabiel pensioeninkomen op te bouwen. De vormgeving van de samenvattende risico-indicator moet een consistente en vergelijkbare risico-indeling bieden en moet worden aangevuld door consistent afgeleide aanvullende informatie die “superieure” beleggingsstrategieën en risicolimiteringstechnieken van “inferieure” onderscheidt, zodat consumenten de nodige informatie krijgen over de vraag of een risicovollere beleggingsoptie wel degelijk het potentieel van relatief hoger rendement inhoudt. |
|
(7) |
Projecties van toekomstig pensioeninkomen zijn belangrijk om consumenten inzicht te verschaffen in het PEPP en de geschiktheid ervan voor hun individuele pensioendoelstellingen. Het PEPP-essentiële-informatiedocument (“PEPP-Eid”) moet dus de resultaten laten zien van de voor inflatie gecorrigeerde pensioenuitkomsten van generieke PEPP-spaarders met afgebakende opbouwperiodes en standaardbijdragen. |
|
(8) |
Cruciale indicatoren voor risico’s en kosten moeten zodanig worden vormgegeven dat zij coherent en consistent op verschillende potentiële PEPP-beleggingsopties kunnen worden toegepast. De openbaarmaking van kosten moet de klemtoon leggen op concrete geldbedragen en moet ervoor zorgen dat de gemaximeerde kosten en vergoedingen van het basis-PEPP kunnen worden vergeleken. |
|
(9) |
Voor het PEPP-Eid is een template noodzakelijk. Die template moet gemakkelijk te begrijpen zijn en moet de klemtoon leggen op informatie die voor consumenten nuttig is wanneer zij beslissingen nemen over sparen in een PEPP, en moet eventuele “behavioural biases” beperken. |
|
(10) |
Overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1238 moeten PEPP-aanbieders ervoor zorgen dat de PEPP-Eid’s te allen tijde accuraat, eerlijk, duidelijk en niet-misleidend zijn, zodat de potentiële PEPP-spaarders zich op die informatie kunnen verlaten wanneer zij een beslissing nemen over langetermijnsparen voor hun pensioen. Daarom moeten regels worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het PEPP-Eid regelmatig en passend wordt geëvalueerd en dat het PEPP-Eid, zo nodig, tijdig wordt herzien. |
|
(11) |
Beslissen over langetermijnsparen voor het pensioen vormt een uitdaging, omdat toekomstige pensioenbehoeften misschien nog niet volledig bekend zijn en de persoonlijke omstandigheden en loopbanen kunnen veranderen. Daarom moeten, zelfs indien het PEPP-Eid is bedoeld om begrijpelijke en betrouwbare informatie te verschaffen die nuttig is om een beslissing te nemen over het sparen in een PEPP, potentiële PEPP-spaarders, rekening houdende met hun behoeften, ervaring en kennis, voldoende tijd krijgen om de betrokken informatie te begrijpen en af te wegen voordat zij een beslissing nemen om al dan niet in een bepaald PEPP te sparen. |
|
(12) |
Het PEPP-overzicht moet zodanig worden gepresenteerd dat de PEPP-spaarders de evolutie van hun eigen PEPP-spaartegoeden gemakkelijk kunnen volgen en monitoren. Het PEPP-overzicht mag dan, naar zijn aard, gepersonaliseerd zijn, toch moet het consistent zijn met precontractuele informatie en moet het de mogelijkheid bieden om PEPP’s voortdurend onderling te vergelijken, zodat de PEPP-spaarders doordachte beslissingen kunnen nemen over het aanpassen van de beleggingsoptie, het overstappen naar een andere PEPP-aanbieder of de aanpassing van het bijdrageniveau aan de pensioendoelstelling van de PEPP-spaarder. |
|
(13) |
Om de kostenefficiëntie van het basis-PEPP te verzekeren, moet ervoor worden gezorgd dat alle kosten en vergoedingen in het kostenplafond zijn opgenomen, tenzij het noodzakelijk is te garanderen dat basis-PEPP’s die het extra productkenmerk van de kapitaalgarantie bieden, niet worden benadeeld ten opzichte van basis-PEPP’s die dat productkenmerk niet hebben, zodat er een gelijk speelveld is. |
|
(14) |
De risicolimiteringstechnieken van PEPP’s zijn van essentieel belang om passende beleggingsstrategieën te stimuleren waarmee voor de pensioenuitkering betere uitkomsten kunnen worden behaald. Daartoe zijn heldere en afdwingbare criteria nodig waarmee de doeltreffendheid van de gekozen risicolimiteringstechniek consistent kan worden beoordeeld. Die criteria moeten daarom gelden voor de drie belangrijkste typen risicolimiteringstechnieken bij lifecycle beleggen, bij de vorming van reserves en bij het bepalen van garanties, en zij moeten rekening houden met de specifieke kenmerken van die typen. Die criteria moet ook gelden voor nieuwe, innovatieve risicolimiteringstechnieken om betere pensioenuitkomsten via innovatie te stimuleren. |
|
(15) |
Het langetermijnkarakter en de pensioeninkomendoelstelling van PEPP’s vereisen stochastische modellering, die een instrument is om de waarschijnlijkheid van verschillende uitkomsten onder uiteenlopende omstandigheden te voorspellen, zodat een redelijke projectie kan worden gemaakt van toekomstige PEPP-uitkeringen. Daarom moet ervoor worden gewaakt dat stochastische modellering wordt gebruikt bij de beoordeling van het risicoprofiel en de potentiële prestaties van de door PEPP-aanbieders voorgestelde beleggingsstrategieën, zodat de verschillende mogelijke uitkomsten voor PEPP-uitkeringen die als gevolg van onzekere activarendementen en bijdrageniveaus in de praktijk vallen waar te nemen, in beeld worden gebracht. Stochastische modellering moet ook worden gebruikt om het passende ambitieniveau in termen van risico te bepalen bij het bouwen van de prestatiescenario’s voor het PEPP-Eid en de projecties van de pensioenuitkering voor het PEPP-overzicht, alsmede bij de daadwerkelijke toepassing van de methodiek voor de samenvattende risico-indicator. Daartoe dient een aantal variabelen te worden bepaald die de PEPP-aanbieder voor zijn stochastische modellering moet gebruiken. De PEPP-aanbieder moet nog steeds de vrijheid hebben om de stochastische modellering aan te passen om de vereiste doelstelling te bereiken, en om modellen op te nemen die PEPP-aanbieders voor andere, vergelijkbare producten hebben uitgewerkt. |
|
(16) |
De bepalingen van deze verordening zijn onderling nauw verweven. Zij behandelen vereisten betreffende de informatiedocumenten, de kosten en vergoedingen voor het basis-PEPP, alsmede de risicolimiteringstechnieken. Door de sterke onderlinge verwevenheid tussen bepalingen in deze verordening en voor een betere consistentie tussen verschillende, door deze verordening bestreken onderdelen van de regelgeving, moeten de regels voor die onderdelen omvattend en holistisch nader worden ingevuld. Dit is noodzakelijk om een hoge mate van consistentie te verzekeren tussen de regels voor de kenmerken van hoogkwalitatieve producten en de regels om die kenmerken ook doeltreffend aan consumenten te communiceren. De regels voor specifieke productkenmerken van het PEPP zijn noodzakelijk om tot een holistische beoordeling te komen van de afruil van risico’s en rendement voor de PEPP-spaarder, terwijl zo ook betere pensioenuitkomsten worden bereikt dankzij innovatie en kostenefficiënties via digitalisering. Het is belangrijk dat deze innovatieve benaderingen op een consistente en vergelijkbare wijze aan consumenten wordt gecommuniceerd. Om coherentie tussen de bepalingen te garanderen, moeten zij in één verordening worden opgenomen. |
|
(17) |
Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (“EIOPA”) bij de Commissie heeft ingediend. |
|
(18) |
De EIOPA heeft open publieke raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de potentiële kosten en baten ervan geanalyseerd en heeft het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen ingewonnen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
INFORMATIEDOCUMENTEN IN ELEKTRONISCH FORMAAT
Artikel 1
Presentatie van informatiedocumenten in een onlineomgeving
Wanneer de inhoud van het essentiële-informatiedocument voor een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (“PEPP-Eid”) of het PEPP-overzicht wordt gepresenteerd op een andere duurzame drager niet zijnde papier, voldoet de presentatie aan de volgende voorwaarden:
|
a) |
de informatie wordt gepresenteerd op een wijze die aangepast is aan het apparaat dat de PEPP-spaarder gebruikt om het PEPP-Eid of het PEPP-overzicht te raadplegen; |
|
b) |
wanneer de grootte van de onderdelen in de opmaak worden veranderd, blijven de opmaak, kopjes en volgorde van het gestandaardiseerde presentatieformaat, alsmede de relatieve nadruk en grootte van de verschillende elementen behouden; |
|
c) |
het lettertype en de lettergrootte zijn zodanig dat de informatie opvallend en begrijpelijk is en helder leesbaar wordt gepresenteerd; |
|
d) |
indien audio of video wordt gebruikt, wordt een spreeksnelheid en geluidssterkte gebruikt waardoor de informatie, voor wie gewoon aandachtig is, opvallend en begrijpelijk is en duidelijk hoorbaar wordt gepresenteerd; |
|
e) |
de gepresenteerde informatie is identiek aan de informatie die in de papieren versie van, respectievelijk, het PEPP-Eid of het PEPP-overzicht wordt gegeven. |
Artikel 2
Gelaagde presentatie van informatie
De gelaagde presentatie van informatie in het PEPP-Eid of het PEPP-overzicht overeenkomstig artikel 28, lid 3, artikel 35, leden 1 en 2, respectievelijk, artikel 36, lid 1, en artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1238 is zodanig vormgegeven dat deze de aandacht van de cliënt niet van de inhoud van het document afleidt of de leesbaarheid van cruciale informatie bemoeilijkt. Indien informatie gelaagd wordt gepresenteerd, moet het mogelijk zijn om het PEPP-overzicht als één enkel document af te drukken.
HOOFDSTUK II
INHOUD EN PRESENTATIE VAN HET PEPP-ESSENTIËLE-INFORMATIEDOCUMENT
Artikel 3
Het onderdeel “Wat voor product is dit?”
1. De informatie over de pensioendoelstellingen op lange termijn van het PEPP en de middelen om die doelstellingen te bereiken, wordt kort, duidelijk en begrijpelijk samengevat in het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid. Die informatie geeft de belangrijkste factoren waarvan beleggingsopbrengsten en pensioenuitkomsten afhangen, de onderliggende beleggingsactiva of referentiewaarden en de wijze waarop het rendement wordt bepaald, alsmede de impact van bijdrageniveaus en de verwachte spaarperiode tot aan het pensioen. De beginselen van de toegepaste risicolimiteringstechnieken, met name hoe binnen een portefeuille het rendement aan de individuele PEPP-overeenkomst wordt toegedeeld, worden toegelicht. Ook het type PEPP-aanbieder en de specifieke kenmerken van de PEPP-overeenkomst die dat met zich meebrengt, worden in dit onderdeel vermeld.
2. In het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat de beschrijving van het type PEPP-spaarders voor wie het PEPP bedoeld is wanneer het op de markt komt, informatie over de PEPP-spaarders die de PEPP-aanbieder voor ogen heeft. Het type PEPP-spaarders voor wie het PEPP is bestemd, wordt vastgesteld op basis van de mogelijkheden van PEPP-spaarders om beleggingsverlies te dragen, hun voorkeuren ten aanzien van de beleggingshorizon, hun theoretische kennis van en praktische ervaring met PEPP’s en de financiële markten in het algemeen, alsmede op basis van de behoeften, kenmerken en doelstellingen van potentiële PEPP-spaarders.
3. De nadere gegevens over PEPP-pensioenuitkeringen in het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevatten een algemeen overzicht met de belangrijkste kenmerken van de PEPP-overeenkomst. Bij die nadere gegevens gaat het met name om het volgende:
|
a) |
in artikel 58, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1238 genoemde mogelijke vormen van uitbetalingen en het recht om de vorm van uitbetalingen te wijzigen als bedoeld in artikel 59, lid 1, van die verordening; |
|
b) |
een vermelding van elke daarin opgenomen PEPP-pensioenuitkering, met een verklaring dat het bedrag van die uitkeringen te vinden is in het onderdeel “Wat zijn de risico’s en wat krijg ik ervoor terug?”. |
4. Indien de PEPP-overeenkomst een biometrisch risico dekt, worden in het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid nadere gegevens verstrekt over die dekking, met een lijst van de gedekte risico’s en de omstandigheden waarin die dekking zou gelden, en de verzekeringsuitkeringen. De premie voor biometrisch risico, als beschreven in punt 54 van bijlage VI bij Verordening (EU) 2017/653, wordt gepresenteerd als percentage van de jaarlijkse bijdrage of in de vorm van het effect van de premie voor biometrisch risico op de beleggingsopbrengst aan het einde van de opbouwfase, op basis van voor de geprojecteerde PEPP-uitkeringen gehanteerde generieke perioden dat producten worden aangehouden. In het geval van een eenmalige premiebetaling vermelden de nadere gegevens het ingelegde bedrag. In het geval van periodieke premiebetaling bevat de informatie het aantal periodieke betalingen en een schatting van de gemiddelde premie voor biometrisch risico als percentage van de jaarlijkse bijdrage.
5. Het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat de volgende informatie over de meeneembaarheidsdienst:
|
a) |
informatie dat PEPP-spaarders, op verzoek, het recht hebben gebruik te maken van een meeneembaarheidsdienst in de zin van artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1238; |
|
b) |
informatie over welke subrekeningen onmiddellijk beschikbaar zijn; |
|
c) |
een verwijzing naar het in artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde centrale openbaar register van de EIOPA dat informatie bevat over de door de lidstaten vastgestelde voorwaarden voor de opbouwfase en de afbouwfase van de nationale subrekeningen; |
|
d) |
informatie over de in artikel 20, lid 5, van Verordening (EU) 2019/1238 geboden keuzemogelijkheid indien de PEPP-aanbieder niet in staat is de opening te garanderen van een nieuwe subrekening die overeenkomt met de nieuwe lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder. |
6. Het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat informatie over het aanbod van de overstapdienst, en met name informatie over de in artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1238 geboden overstapmogelijkheden. Indien de PEPP-aanbieder, overeenkomstig dat artikel, de PEPP-spaarder toestaat om vaker naar een andere PEPP-aanbieder over te stappen, moet de frequentie van die overstapmogelijkheid in het PEPP-Eid worden vermeld. Het PEPP-Eid vermeldt of de overstap kosteloos is. Indien deze niet kosteloos is, vermeldt het PEPP-Eid de daaraan verbonden kosten.
De informatie over het aanbod van de overstapdienst bevat ook informatie over het recht om overeenkomstig artikel 56, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1238 aanvullende informatie over de overstapdienst te ontvangen. Deze informatie wordt overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2019/1238 beschikbaar gesteld op de website van de PEPP-aanbieder en op verzoek van PEPP-spaarders.
7. Het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat informatie over de voorwaarden voor het aanpassen van de gekozen beleggingsoptie. Met name, in voorkomend geval, informatie over aangeboden alternatieve beleggingsopties waarnaar de PEPP-spaarder overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EU) 2019/1238 kan overstappen. Indien de PEPP-aanbieder de PEPP-spaarder toestaat om de gekozen beleggingsoptie vaker dan minimaal vereist aan te passen, wordt de frequentie van mogelijke aanpassingen vermeld en wordt duidelijk gemaakt dat deze aanpassing kosteloos is of worden de daaraan verbonden kosten duidelijk vermeld.
8. De informatie over de prestaties van de beleggingen van de PEPP-aanbieder in termen van ecologische, sociale en governancefactoren (“ESG-factoren”) in het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat een beschrijvende toelichting en kwantitatieve informatie (voor zover beschikbaar) over de wijze waarop het opnemen van ESG-factoren van invloed is op de actuele en verwachte prestaties van de beleggingen van de PEPP-aanbieder.
9. Het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat (in voorkomend geval) informatie over de vraag of de PEPP-spaarder over een bedenktijd of opzegtermijn beschikt, en wat daarvan de gevolgen zijn, met inbegrip van alle toepasselijke vergoedingen en geldboeten om gebruik te maken van de bedenktijd of om de overeenkomst op te zeggen.
10. De informatie in het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid bevat een verwijzing naar de informatie over de prestaties in het verleden van de PEPP-beleggingsopties, zoals die aan de PEPP-spaarders zijn toegedeeld. De informatie over de prestaties in het verleden worden beschikbaar gesteld op de website van de PEPP-aanbieder.
11. Indien bij de elektronische presentatie van informatie deze informatie gelaagd wordt gepresenteerd, bevat de eerste laag ten minste de volgende informatie:
|
a) |
de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde informatie; |
|
b) |
informatie over de vraag of de PEPP-overeenkomst biometrisch risico dekt; |
|
c) |
informatie over een van de beide volgende punten:
|
Andere informatie mag in de lagen met verdere details worden verstrekt.
Artikel 4
Het onderdeel “Wat zijn de risico’s en wat krijg ik ervoor terug?”
1. Het onderdeel “Wat zijn de risico’s en wat krijg ik ervoor terug?” van het PEPP-Eid geeft kort, duidelijk en begrijpelijk de informatie over het rendementsprofiel van een PEPP, met inbegrip van de beschrijvende toelichting bij de samenvattende risico-indicator. De informatie geeft toelichting bij het doel en de uitkomsten van de samenvattende risico-indicator om, op een gestandaardiseerde en vergelijkbare wijze, verschillende risico- en rendementsprofielen in kaart te brengen en die samenvattende risico-indicator geldt als een ijkpunt voor het vergelijken van verschillende risico- en rendementsprofielen van PEPP’s. De PEPP-aanbieder verklaart duidelijk dat de samenvattende risico-indicator van een PEPP verschilt van en niet vergelijkbaar is met de samenvattende risico-indicator van producten die onder Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4) vallen.
De informatie legt uit dat een laag risico-rendementsprofiel inhoudt dat de kans groter is dat de PEPP-spaarder een bescheiden pensioeninkomen zal ontvangen, terwijl een hoog risico-rendementsprofiel inhoudt dat de kans groter is dat de PEPP-spaarder een verhoudingsgewijs hoger of lager pensioeninkomen ontvangt dan bij lagere risico-rendementsprofielen. Beschrijvende toelichtingen vermelden de beperkingen van de samenvattende risico-indicator, onder meer (in voorkomend geval) de afhankelijkheid van het risico-rendementsprofiel van de actuele ontwikkeling van de beleggingen, de spaarperiode en de doeltreffendheid van de gehanteerde risicolimiteringstechniek.
2. De volgens artikel 28, lid 3, punt d), ii), van Verordening (EU) 2019/1238 vereiste informatie over het maximaal mogelijke verlies aan belegd kapitaal in het onderdeel “Wat zijn de risico’s en wat krijg ik ervoor terug?” van het PEPP-Eid wordt aangevuld met informatie over het gestandaardiseerde, stochastisch bepaalde opgebouwde kapitaal bij afbouw in een stressscenario, gelijk aan het vijfde percentiel van de distributie.
3. Het onderdeel “Wat zijn de risico’s en wat krijg ik ervoor terug?” van het PEPP-Eid geeft informatie over de gestandaardiseerde gunstige, gematigde en ongunstige prestatiescenario’s met betrekking tot het geprojecteerde PEPP-pensioeninkomen op basis van de volgende elementen:
|
a) |
de projecties omvatten vier generieke PEPP-spaarders met 40, 30, 20 en 10 jaar tot aan het einde van de opbouwfase en zijn gebaseerd op een gestandaardiseerd bijdrageniveau; |
|
b) |
het gunstige scenario betreft het 85e percentiel van de distributie, het gematigde scenario de mediaan en het ongunstige scenario het 15e percentiel van de distributie; |
|
c) |
het geprojecteerde opgebouwde kapitaal aan het einde van de opbouwperiode en de geprojecteerde maandelijkse pensioenuitkeringen worden voor inflatie gecorrigeerd; |
|
d) |
de informatie bevat een beschrijvende toelichting, met onder meer nominale bedragen, van de omzetting naar de waarden van vandaag als gevolg van veranderingen in de koopkracht op termijn. |
4. In voorkomend geval komt bij de informatie over de voorwaarden voor rendementen voor PEPP-spaarders of ingebouwde prestatieplafonds in het onderdeel “Wat voor product is dit?” van het PEPP-Eid de vormgeving en het toedelingsmechanisme van de toegepaste risicolimiteringstechnieken aan bod.
5. De inputs, aannames en methodieken voor de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde informatie zijn in overeenstemming met bijlage III.
6. Wanneer informatie in elektronisch formaat gelaagd wordt gepresenteerd, bevat de eerste laag ten minste de samenvattende risico-indicator en de geprojecteerde PEPP-uitkeringen van vier generieke PEPP-spaarders, terwijl de nominale geprojecteerde uitkeringen mogen worden verschaft in de lagen met verdere details. Andere informatie mag in de lagen met verdere details worden verstrekt.
Artikel 5
Het onderdeel “Wat zijn de kosten?”
1. De informatie in het onderdeel “Wat zijn de kosten?” van het PEPP-Eid is kort, duidelijk en begrijpelijk. In het onderdeel “Wat zijn de kosten?” vermelde kosten en vergoedingen betreffen daadwerkelijk gemaakte kosten, die rechtstreeks op het niveau van de aanbieder of op het niveau van een uitbestede activiteit of van een beleggingsfonds zijn gemaakt, daaronder begrepen alle daarmee samenhangende algemene kosten. In voorkomend geval worden kosten en vergoedingen die de potentiële PEPP-spaarder worden berekend voordat deze in het PEPP begint te sparen, apart opgevoerd als “initiële kosten”. Kosten en vergoedingen — zowel eenmalige als recurrente — worden gepresenteerd als “totale kosten per jaar” als bedrag en als percentage van het opgebouwde kapitaal in de zin van artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2019/1238. Het samengestelde effect van de kosten wordt op basis van een gestandaardiseerde maandelijkse bijdrage van de PEPP-spaarder gepresenteerd als bedrag, zoals nader bepaald in deel III van bijlage III bij deze verordening.
2. Het onderdeel “Wat zijn de kosten?” van het PEPP-Eid bevat de volgende informatie:
|
a) |
informatie over de administratieve kosten die voortvloeien uit de activiteiten van de PEPP-aanbieder bij het beheer van PEPP-rekeningen, het innen van bijdragen, de informatieverschaffing aan deelnemers en de uitvoering van betalingen; |
|
b) |
informatie over de volgende beleggingskosten:
|
|
c) |
informatie over de distributiekosten voortvloeiend uit de reclame voor en de verkoop van het PEPP-product, met inbegrip van de kosten en vergoedingen voor adviesverlening; |
|
d) |
informatie over garantiekosten die de PEPP-spaarder worden berekend voor de financiële garantie dat ten minste het opgebouwde kapitaal wordt terugbetaald bij afbouw, en alle andere financiële garanties die in het kader van de PEPP-overeenkomst worden afgegeven. |
3. Indien een PEPP-aanbieder vergoedingen berekent om de kosten te dekken voor initieel advies tijdens de eerste fase van de PEPP-overeenkomst — voordat de PEPP-spaarder het recht heeft om, overeenkomstig artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1238, naar een andere PEPP-aanbieder over te stappen —, informeert hij de potentiële PEPP-spaarders over het totale bedrag van die vergoedingen, en de periode waarin en de frequentie waarmee die vergoedingen worden toegepast.
4. Indien bij de elektronische presentatie van informatie deze informatie gelaagd wordt gepresenteerd, bevat de eerste laag ten minste de volgende informatie:
|
a) |
de informatie over de totale jaarlijkse kosten als bedrag en als percentage van het aan het jaareinde opgebouwde kapitaal, zoals nader bepaald in lid 1; |
|
b) |
in voorkomend geval, informatie over eventuele initiële kosten. |
Andere informatie mag in de lagen met verdere details worden verstrekt.
Artikel 6
Standaardopmaak van het PEPP-Eid
De PEPP-aanbieders presenteren de PEPP-Eid overeenkomstig bijlage I. Indien informatie in elektronisch formaat wordt gepresenteerd, mag de presentatie aan de hand van de template in die bijlage alleen worden aangepast om informatie gelaagd te kunnen presenteren.
HOOFDSTUK III
EVALUATIE, HERZIENING EN VERSTREKKING VAN HET PEPP-EID
Artikel 7
Evaluatie van het PEPP-Eid
1. PEPP-aanbieders evalueren de informatie in het PEPP-Eid overeenkomstig artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1238, telkens als er een verandering is met belangrijke gevolgen of vermoedelijk belangrijke gevolgen voor de informatie in het PEPP-Eid, en ten minste om de twaalf maanden na de datum van de eerste publicatie van het PEPP-Eid.
2. Bij het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde evaluatie gaan PEPP-aanbieders na of de informatie in het PEPP-Eid nog nauwkeurig, eerlijk, duidelijk en niet-misleidend is. Met name gaan zij na of de volgende criteria in acht worden genomen:
|
a) |
of de informatie in het PEPP-Eid beantwoordt aan de algemene vorm- en inhoudsvereisten van de artikelen 26, 27 en 28 van Verordening (EU) 2019/1238, en aan de specifieke vorm- en inhoudsvereisten van artikel 6 van deze verordening; |
|
b) |
of het risico en het rendement van het PEPP zijn gewijzigd en of als gevolg daarvan het PEPP moet worden ingedeeld in een andere klasse van de samenvattende risico-indicator dan die waarin het te evalueren PEPP-Eid is ondergebracht. |
3. Voor de toepassing van lid 1 stellen PEPP-aanbieders tijdens de hele levensduur van het PEPP voor PEPP-spaarders passende procedures in en handhaven zij deze, om omstandigheden die tot een verandering kunnen leiden met gevolgen of vermoedelijke gevolgen voor de nauwkeurigheid, eerlijkheid of duidelijkheid van de informatie in het PEPP-Eid, te allen tijde en onverwijld te onderkennen.
Artikel 8
Herziening van het PEPP-Eid
1. PEPP-aanbieders passen het PEPP-Eid terstond aan indien de conclusie van de evaluatie overeenkomstig artikel 7 is dat het PEPP-Eid aanpassingen behoeft. PEPP-aanbieders zien erop toe dat alle onderdelen van het PEPP-Eid waarop die aanpassingen van invloed zijn, worden bijgewerkt.
2. De PEPP-aanbieder maakt het herziene PEPP-Eid op zijn website bekend en informeert de PEPP-spaarders terstond overeenkomstig artikel 7, lid 3.
Artikel 9
Verstrekking van het PEPP-Eid
1. De persoon die over een PEPP adviseert of een PEPP verkoopt, verstrekt het PEPP-Eid vroeg genoeg zodat een potentiële of huidige PEPP-spaarder voldoende tijd heeft om het document te bestuderen voordat deze door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat PEPP is gebonden, ongeacht of de potentiële of huidige PEPP-spaarder al dan niet bedenktijd krijgt.
2. Voor de toepassing van lid 1 schat de persoon die over een PEPP adviseert of een PEPP verkoopt, in hoeveel tijd elke potentiële of huidige PEPP-spaarder nodig heeft om het PEPP-Eid door te nemen, aan de hand van de volgende criteria:
|
a) |
de kennis van en de ervaring van de potentiële of huidige PEPP-spaarder met het PEPP of met PEPP’s van soortgelijke aard of met risico’s die vergelijkbaar zijn met die welke aan het PEPP verbonden zijn; |
|
b) |
de complexiteit, het langetermijnkarakter en de beperkte restitueerbaarheid van het PEPP; |
|
c) |
indien het advies of de verkoop op initiatief van de potentiële of huidige PEPP-spaarder plaatsvindt, de urgentie die de potentiële of huidige PEPP-spaarder uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven om de voorgestelde overeenkomst of het voorgestelde aanbod te sluiten. |
3. Voor de toepassing van lid 1 voldoet het PEPP-Eid, indien het online wordt verstrekt, aan de volgende voorwaarden:
|
a) |
het staat op een deel van de website of mobiele app waar het gemakkelijk te vinden en te raadplegen is; |
|
b) |
het wordt verstrekt in een fase van het aankoopproces waarin de potentiële of huidige PEPP-spaarder voldoende tijd krijgt om het document door te nemen voordat hij door een PEPP-overeenkomst of een aanbod met betrekking tot die PEPP-overeenkomst is gebonden. |
HOOFDSTUK IV
PRESENTATIE EN OPMAAK VAN HET PEPP-OVERZICHT
Artikel 10
Presentatie van het PEPP-overzicht
1. De informatie in het PEPP-overzicht wordt kort, duidelijk en begrijpelijk gegeven. De informatie wordt — voor elke bestaande subrekening — in de onderstaande volgorde gepresenteerd:
|
a) |
de in artikel 35, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde informatie; |
|
b) |
in het onderdeel “Productnaam”: de in artikel 36, lid 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde informatie; |
|
c) |
in het onderdeel “Hoeveel heb ik in mijn PEPP gespaard?“, de volgende informatie:
|
|
d) |
in het onderdeel “Wat ontvang ik als ik met pensioen ga?“, de volgende informatie:
|
|
e) |
informatie over het geprojecteerde opgebouwde kapitaal aan het einde van de opbouwperiode en de geprojecteerde maandelijkse pensioenuitkeringen; |
|
f) |
in het onderdeel “Hoe is mijn PEPP de afgelopen twaalf maanden veranderd?“: de in artikel 36, lid 1, punten e), f) en h), van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde informatie over de evolutie van de PEPP-rekening in de twaalf voorafgaande maanden, met reconciliatie van het aanvangssaldo met het eindsaldo door het opvoeren van de gestorte bijdragen, de aan de PEPP-rekening toegedeelde beleggingsopbrengsten en de in artikel 5, lid 2, van deze verordening bedoelde kosten en vergoedingen; |
|
g) |
in het onderdeel “Belangrijkste factoren die op de prestatie van mijn PEPP van invloed zijn”: (in voorkomend geval) de in artikel 36, lid 1, punten g), j) en l), van Verordening (EU) 2019/1238 en in artikel 3, lid 10, van deze verordening bedoelde informatie; |
|
h) |
in het onderdeel “Belangrijke informatie”, de volgende informatie:
|
De in de eerste alinea, punt c), iii), bedoelde informatie wordt afzonderlijk gepresenteerd overeenkomstig artikel 3, lid 4.
De in de eerste alinea, punt e), bedoelde informatie wordt gepresenteerd, gecorrigeerd voor inflatie. De informatie wordt aangevuld met een beschrijvende toelichting bij de omzetting naar de waarden van vandaag als gevolg van veranderingen in de koopkracht in de loop van de tijd.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt f), wordt het samengestelde effect van de kosten op het geprojecteerde opgebouwde kapitaal bij afbouw overeenkomstig artikel 36, lid 1, punt f), van Verordening (EU) 2019/1238 gepresenteerd als “Welvaartsverlies”, zoals nader bepaald in deel III van bijlage III bij deze verordening.
De in de eerste alinea, punt g), bedoelde informatie betreft de prestaties in het verleden van de beleggingsoptie van de PEPP-spaarder, zoals die is toegedeeld aan de PEPP-spaarders, en wordt, voor zover mogelijk, gegeven voor de voorafgaande tien jaar. Indien het niet mogelijk is de informatie voor de voorafgaande tien jaar te verschaffen, wordt de informatie verschaft voor de langste periode dat de PEPP-spaarder in het PEPP heeft gespaard. Die informatie wordt gepresenteerd als het gemiddelde beleggingsrendement, ongerekend beleggingskosten, over de perioden van het voorafgaande jaar, de voorafgaande drie jaar, de voorafgaande vijf jaar en de voorafgaande tien jaar, uitgedrukt als percentage van het opgebouwde kapitaal.
2. De aannames voor de in lid 1 bedoelde informatie zijn in overeenstemming met bijlage III.
3. Indien informatie elektronisch gelaagd wordt gepresenteerd, bevat de eerste laag ten minste de in lid 1, punten a), b), d) en e), behandelde informatie. Andere informatie mag in de lagen met verdere details worden verstrekt.
Artikel 11
Standaardopmaak van het PEPP-overzicht
PEPP-aanbieders presenteren het PEPP-overzicht in overeenstemming met bijlage II. Wanneer informatie in elektronisch formaat wordt gepresenteerd, mag de template in die bijlage alleen worden aangepast om informatie gelaagd te kunnen presenteren.
HOOFDSTUK V
DE KOSTEN EN VERGOEDINGEN VOOR HET BASIS-PEPP
Artikel 12
Soorten kosten en vergoedingen voor het basis-PEPP
1. De in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde kosten en vergoedingen met betrekking tot het aan het einde van het betrokken jaar opgebouwde kapitaal van de spaarder in het basis-PEPP omvatten alle daadwerkelijke gemaakte kosten en vergoedingen, die rechtstreeks op het niveau van de aanbieder of op het niveau van een uitbestede activiteit zijn gemaakt, daaronder begrepen aan het sparen in het basis-PEPP en de distributie van het basis-PEPP verbonden passende algemene kosten en vergoedingen. Die kosten en vergoedingen omvatten met name de volgende kosten:
|
a) |
administratieve kosten; |
|
b) |
beleggingskosten; |
|
c) |
distributiekosten. |
2. Kosten en vergoedingen in verband met aanvullende elementen of kenmerken van het basis-PEPP die niet vereist zijn volgens artikel 45 van Verordening (EU) 2019/1238, en alle in artikel 54 van Verordening (EU) 2019/1238 beschreven aan overstapdiensten verbonden kosten en vergoedingen worden niet opgenomen in de in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde kosten.
Artikel 13
Kosten en vergoedingen voor garanties van het basis-PEPP
1. Indien het basis-PEPP voorziet in een garantie voor het kapitaal dat mag worden verwacht bij het begin van de afbouwfase en tijdens de afbouwfase als bedoeld in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1238, worden de rechtstreeks aan die kapitaalgarantie verbonden kosten niet opgenomen in de in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde kosten.
2. De PEPP-aanbieder vermeldt de voor de kapitaalgarantie berekende kosten uitdrukkelijk en afzonderlijk in het onderdeel “Wat zijn de kosten?” in het PEPP-Eid en in het onderdeel “Hoe is mijn PEPP het voorbije jaar veranderd” in het PEPP-overzicht.
3. In voorkomend geval is de PEPP-aanbieder in staat om, op verzoek van de bevoegde nationale autoriteit of de EIOPA, het bewijs te leveren dat de betrokken kosten rechtstreeks verband houden met de kapitaalgarantie.
HOOFDSTUK VI
RISICOLIMITERINGSTECHNIEKEN
Artikel 14
Doelstelling van de risicolimiteringstechnieken
1. Bij het gebruik van de risicolimiteringstechnieken voor de beleggingsstrategie van het PEPP leggen PEPP-aanbieders een doelstelling vast die aansluit bij de specifieke pensioendoelstelling van de PEPP-spaarder of groep van PEPP-spaarders, in overeenstemming met de in artikel 47, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1238 bedoelde voorwaarden.
2. De PEPP-aanbieder geeft de risicolimiteringstechniek zodanig vorm dat de doelstelling wordt behaald van het voorzien in een stabiel en toereikend toekomstig pensioeninkomen uit het PEPP, rekening houdende met de verwachte resterende duur van de individuele opbouwfase van de PEPP-spaarder of groep van PEPP-spaarders en de door de PEPP-spaarder gekozen afbouwoptie. Om die doelstelling waar te maken, wordt de risicolimiteringstechniek als volgt vormgegeven:
|
a) |
er wordt voor gezorgd dat het verwachte verlies — omschreven als de shortfall tussen de geprojecteerde som van de bijdragen en het geprojecteerde opgebouwde kapitaal aan het einde van de opbouwfase — niet meer dan 20 % bedraagt in het stressscenario overeenstemmend met het vijfde percentiel van de distributie; |
|
b) |
er wordt ingezet op het overtreffen van het jaarlijkse inflatiepercentage met een waarschijnlijkheid van ten minste 80 % over een opbouwfase van veertig jaar; |
|
c) |
er wordt rekening gehouden met de uitkomsten van stochastische modellering. |
3. Voor het basis-PEPP hanteert de PEPP-aanbieder, wanneer hij geen in artikel 13 bedoelde kapitaalgarantie biedt, een beleggingsstrategie die garandeert dat, rekening houdende met de uitkomsten van stochastische modellering, het kapitaal met een waarschijnlijkheid van ten minste 92,5 % is terugverdiend bij het begin van de afbouwfase en tijdens de afbouwfase. Wanneer de resterende opbouwfase tien jaar of minder bedraagt bij het opnemen van het basis-PEPP, mag een waarschijnlijkheid van ten minste 80 % worden gehanteerd bij het toepassen van de beleggingsstrategie.
4. Bij het vormgeven van een risicolimiteringstechniek voor een groep PEPP-spaarders, geeft de PEPP-aanbieder de risicolimiteringstechniek zodanig vorm dat een eerlijke en gelijke bescherming van elke individuele PEPP-spaarder binnen de groep is gegarandeerd, en bouwt hij negatieve prikkels in tegen opportunistisch handelen van individuele PEPP-spaarders binnen die groep.
5. PEPP-aanbieders zorgen ervoor dat alle prestatieafhankelijke beloningen van personen die namens de PEPP-aanbieder handelen en de risicolimiteringstechnieken toepassen, aanzetten tot het behalen van de doelstelling van de risicolimiteringstechnieken.
6. PEPP-aanbieders stellen het passende karakter, doelmatigheid en doeltreffendheid van de risicolimiteringstechniek veilig met speciale processen en regelingen binnen het producttoezicht en governancekader, zoals vereist door artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1238. Dat kader wordt door de toezichthouder geëvalueerd en is het voorwerp van rapportage aan de toezichthouder.
7. Wanneer een PEPP-spaarder overeenkomstig artikel 44 van Verordening (EU) 2019/1238 voor een andere beleggingsoptie kiest of overeenkomstig artikel 20, lid 5, of artikel 52 van die verordening overstapt naar een andere PEPP-aanbieder, draagt de PEPP-aanbieder eerlijk de eventuele toegedeelde reserves en de beleggingsopbrengsten bij voor de uittredende PEPP-spaarder. De PEPP-aanbieder zorgt ervoor dat de toedeling even eerlijk is voor de uittredende PEPP-spaarder als voor de PEPP-spaarders die blijven.
8. Ingeval zich ongunstige economische ontwikkelingen voordoen binnen drie jaar vóór het verwachte einde van de resterende duur van de opbouwfase van de PEPP-spaarder, verlengt de PEPP-aanbieder de laatste lifecycle-fase of de toegepaste risicolimiteringstechniek met een passende extra termijn van maximaal drie jaar na het oorspronkelijk verwachte einde van de opbouwfase. Voor die verlenging is de uitdrukkelijke toestemming van de PEPP-spaarder vereist en zij vindt plaats in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 47 van Verordening (EU) 2019/1238.
Artikel 15
Lifecycle beleggen
1. Indien wordt gebruikgemaakt van een risicolimiteringstechniek die de toedeling van beleggingen aanpast om de financiële risico’s van beleggingen te limiteren overeenkomstig de resterende looptijd, geeft de PEPP-aanbieder gemiddelde blootstellingen aan eigen- en vreemdvermogensinstrumenten, maar garandeert hij wel de inachtneming van artikel 41 van Verordening (EU) 2019/1238 voor alle potentiële subportefeuilles die met de fasen van het lifecycle beleggen overeenstemmen.
2. De PEPP-aanbieder geeft het lifecycle beleggen zodanig vorm dat de PEPP-spaarders die het verst van het verwachte einde van de opbouwfase afstaan, in een contractueel bepaalde mate beleggen in langetermijnbeleggingen die hogere beleggingsopbrengsten opleveren door hun specifieke hogere risico- en rendementskenmerken, zoals geringe liquiditeit en kenmerken van eigen vermogen. Voor de PEPP-spaarders die het dichtst bij het verwachte einde van de opbouwfase staan, zorgt de PEPP-aanbieder ervoor dat de beleggingen in hoofdzaak liquide en hoogkwalitatief zijn en vaste beleggingsopbrengsten hebben.
Artikel 16
Het vormen van reserves
1. Indien wordt gebruikgemaakt van een risicolimiteringstechniek die met de bijdragen van PEPP-spaarders of beleggingsopbrengsten reserves vormt, vermelden de PEPP-aanbieders in de PEPP-overeenkomst transparant en begrijpelijk de regels voor de toedeling van het opgebouwde kapitaal en de beleggingsopbrengsten aan de rekening van de individuele PEPP-spaarder, naar en van de reserves en, in voorkomend geval, aan de overeenkomstige groep PEPP-spaarders.
2. De PEPP-aanbieder deelt de bijdragen en beleggingsopbrengsten van de geoormerkte activa op transparante en begrijpelijke wijze toe aan de reserves, zodat in perioden van positieve beleggingsopbrengsten afdoende reserves worden gevormd. Evenzo deelt de PEPP-aanbieder in perioden van negatieve beleggingsopbrengsten op transparante en begrijpelijke wijze uit de reserves toe aan de rekening van de individuele PEPP-spaarder en, in voorkomend geval, de overeenkomstige groep PEPP-spaarders.
3. De PEPP-aanbieder identificeert en oormerkt de voor de PEPP-spaarders belegde activa duidelijk. De PEPP-aanbieder kan niet voor eigen rekening handelen met de voor de PEPP-spaarders geoormerkte activa.
4. In de eerste tien jaar na de oprichting van een nieuw PEPP mag de PEPP-aanbieder bijdragen aan de vorming van de reserves door een lening of een eigenvermogensbelegging te verschaffen aan de activa van de PEPP-spaarders. In dat geval geeft de PEPP-aanbieder dit nader aan en vermeldt hij in de PEPP-overeenkomst transparant en duidelijk de voorwaarden van zijn bijdrage en winstdeling, alsmede het patroon van de geleidelijk afbouw van beleggingen over de maximumperiode van tien jaar.
Artikel 17
Gegarandeerd minimumrendement
1. Wanneer de PEPP-aanbieder garanties voor een minimumrendement aanbiedt, beschrijft hij duidelijk de kenmerken, zoals plafonds en drempels, van de garantie en vermeldt hij of de garantie geldt voor inflatiegecorrigeerde rendementen dan wel nominale rendementen.
2. De PEPP-aanbieder vermeldt in het PEPP-Eid en nadien in het PEPP-overzicht uitdrukkelijk of de hoogte van de garantie al dan niet wordt gecorrigeerd voor het jaarlijkse inflatiepercentage.
Artikel 18
Holistische schatting van de risico’s en rendementen van het PEPP
Ten behoeve van de artikelen 3, 4, 5, 10 en 14 passen de PEPP-aanbieders de in bijlage III vastgestelde methodieken toe.
Artikel 19
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 december 2020.
Voor de Commissie
De voorzitter
Ursula VON DER LEYEN
(1) PB L 198 van 25.7.2019, blz. 1.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip’s) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (PB L 100 van 12.4.2017, blz. 1).
(3) Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
(4) Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1).
BIJLAGE I
TEMPLATE VOOR HET ESSENTIËLE-INFORMATIEDOCUMENT VOOR PEPP’s (PEPP-Eid)
Deel I. Instructies voor het invullen van de template voor het essentiële-informatiedocument voor PEPP’s
|
1. |
PEPP-aanbieders moeten zich houden aan de volgorde van de onderdelen, de titels, de presentatie-instrumenten en de pictogrammen van het essentiële-informatiedocument voor PEPP’s (“PEPP-Eid”) in deel II van deze bijlage. De template legt echter geen parameters vast wat betreft de lengte van elk onderdeel en de plaats van pagina-einden. In totaal mag de template afgedrukt niet langer zijn dan vijf kanten van A4-formaat. |
|
2. |
Onder de duidelijk zichtbare titel “Essentiële-informatiedocument voor een PEPP” komt de volgende verklaring: “In dit document vindt u essentiële informatie over dit pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP). Dit is geen marketingmateriaal. Deze wettelijk verplichte informatie helpt u beter te begrijpen om wat voor product het gaat en wat de risico’s, kosten, eventuele winst en eventueel verlies ervan zijn. Ook kunt u hiermee beter vergelijken met andere PEPP’s.” |
|
3. |
In de template mogen PEPP-aanbieders een QR-code opnemen die is gekoppeld aan de elektronische versie van het PEPP-Eid. |
|
4. |
Bovenaan op de template geven de PEPP-aanbieders in het onderdeel “PEPP in één oogopslag” de volgende informatie:
|
|
5. |
De PEPP-aanbieder voegt daaraan deze verklaring toe: “Het in dit document beschreven pensioenproduct is een beperkt restitueerbaar langetermijnproduct dat niet op ieder moment kan worden stopgezet.” |
|
6. |
In het volgende onderdeel mag de PEPP-aanbieder zijn bedrijfsmerk of -logo toevoegen en geeft hij de volgende informatie:
|
|
7. |
Onder het kopje “Hoe wordt mijn geld belegd?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 1. PEPP-aanbieders kunnen de rechterkolom of het hoofdgedeelte van de tekst gebruiken om informatie overeenkomstig artikel 3, lid 10, van deze verordening te geven. |
|
8. |
Onder het kopje “Voor wie is dit product bestemd?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 2, van deze verordening. |
|
9. |
Onder het kopje “Is mijn gespaarde geld gegarandeerd?” vermeldt de PEPP-aanbieder:
|
|
10. |
Onder het kopje “Wat gebeurt er wanneer ik met pensioen ga?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 3, van deze verordening. |
|
11. |
Onder het kopje “Wat gebeurt er met mijn PEPP-inleg als ik kom te overlijden/arbeidsongeschikt wordt/langer leef dan in mijn PEPP-contract is aangenomen?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 4, van deze verordening. |
|
12. |
Onder het kopje “Wat gebeurt er als ik naar een ander land verhuis?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 5, van deze verordening. PEPP-aanbieders kunnen de rechterkolom of het hoofdgedeelte van de tekst gebruiken om aan te geven waar meer informatie te vinden is. |
|
13. |
Onder het kopje “Kan ik het product vroeger opnemen?” neemt de PEPP-aanbieder een verklaring op over de gevolgen voor de PEPP-spaarder:
|
|
14. |
Onder het kopje “Kan ik van PEPP-aanbieder veranderen?” geeft de PEPP-aanbieder informatie overeenkomstig artikel 3, lid 6, van deze verordening. PEPP-aanbieders kunnen de rechterkolom of het hoofdgedeelte van de tekst gebruiken om aan te geven waar meer informatie te vinden is. |
|
15. |
Onder het kopje “Kan ik een andere beleggingsoptie kiezen?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 7, van deze verordening. |
|
16. |
Onder het kopje “Wordt mijn geld duurzaam belegd?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 8, van deze verordening. PEPP-aanbieders kunnen de rechterkolom of het hoofdgedeelte van de tekst gebruiken om aan te geven waar meer informatie te vinden is. |
|
17. |
Onder het kopje “Gebeurt dit volgens [lidstaat] recht?” geeft de PEPP-aanbieder informatie over het recht dat op de PEPP-overeenkomst van toepassing is wanneer de partijen geen vrijheid van rechtskeuze hebben of, indien de partijen vrij zijn in de keuze van het toepasselijke recht, het recht dat de PEPP-aanbieder voorstelt te kiezen. |
|
18. |
Onder het kopje “Kan ik annuleren of mij bedenken?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 3, lid 9, van deze verordening. |
|
19. |
Onder het kopje “Wat is het risicoprofiel van dit product?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze verordening. PEPP-aanbieders kunnen de rechterkolom of het hoofdgedeelte van de tekst gebruiken om aan te geven waar meer informatie te vinden is, met name over de methoden die voor de samenvattende risico-indicator worden toegepast. |
|
20. |
Onder het kopje “Bestaat het risico dat ik mijn belegde kapitaal volledig verlies?” geeft de PEPP-aanbieder de informatie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening. |
|
21. |
Onder het kopje “Hoeveel mag ik verwachten wanneer ik met pensioen ga?” geeft de PEPP-aanbieder, wanneer hij informatie overeenkomstig artikel 4, leden 3 en 4, geeft, de informatie overeenkomstig artikel 4, lid 3, punten a) tot en met c), als volgt:
|
|
22. |
Onder het kopje “Hoeveel mag ik verwachten wanneer ik met pensioen ga?” geeft de PEPP-aanbieder een verklaring dat het belastingrecht van de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder van invloed kan zijn op het daadwerkelijk uitgekeerde bedrag. |
|
23. |
Onder het kopje “Wat gebeurt er als [naam PEPP-aanbieder] niet kan uitbetalen?” beschrijft de PEPP-aanbieder beknopt of het betrokken verlies wordt gedekt door een compensatie- of waarborgregeling voor beleggers, en zo ja, om welke regeling het gaat, de naam van de garant en welke risico’s al dan niet door de regeling worden gedekt. |
|
24. |
Onder het kopje “Eenmalige kosten” vermeldt de PEPP-aanbieder de kosten voor het aangaan van de overeenkomst en de eenmalige kosten indien de overeenkomst binnen vijf jaar wordt beëindigd. |
|
25. |
Onder het kopje “Jaarlijkse kosten” geeft de PEPP-aanbieder informatie overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 3. PEPP-aanbieders kunnen de rechterkolom of het hoofdgedeelte van de tekst gebruiken om toelichting te geven bij extra kosten die de PEPP-aanbieder of PEPP-distributeur berekent. Daar kunnen zij ook uitgebreide informatie geven over distributiekosten die niet in de kosten onder de voorafgaande kopjes zijn vervat, zodat de PEPP-spaarders het cumulatieve effect van die totale kosten op het rendement van de belegging kunnen begrijpen. |
|
26. |
Onder het kopje “Welke specifieke voorwaarden gelden voor de subrekening voor [mijn lidstaat van verblijf]?” en onder het subkopje “Voorwaarden in de bijdragefase” beschrijft de PEPP-aanbieder de voorwaarden voor de opbouwfase, zoals de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder die heeft bepaald. Onder het subkopje “Voorwaarden in de uitbetalingsfase” beschrijft de PEPP-aanbieder de voorwaarden voor de afbouwfase, zoals de lidstaat van verblijf van de PEPP-spaarder die heeft bepaald. |
|
27. |
Onder het kopje “Hoe kan ik een klacht indienen?” geeft de PEPP-aanbieder informatie over hoe en bij wie een PEPP-spaarder een klacht kan indienen over het PEPP of over het gedrag van de PEPP-aanbieder of de PEPP-distributeur. |
Deel II. Template
BIJLAGE II
TEMPLATE VOOR HET PEPP-OVERZICHT
Deel I. Instructies voor het invullen van de template voor het PEPP-overzicht
|
1. |
PEPP-aanbieders moeten zich houden aan de volgorde van de onderdelen, de titels, de presentatie-instrumenten, de grafieken en de pictogrammen in deze template. De template legt echter geen parameters vast wat betreft de lengte van elk onderdeel en de plaats van pagina-einden. |
|
2. |
In de template mogen PEPP-aanbieders een QR-code opnemen die is gekoppeld aan de elektronische versie van het PEPP-overzicht. Ook mogen zij het bedrijfsmerk of -logo van de PEPP-aanbieder toevoegen. |
|
3. |
Onder het kopje “Hoeveel ontvang ik als ik met pensioen ga?” geeft de PEPP-aanbieder de uitkomsten van de volgende scenario’s:
|
Deel II. Template
BIJLAGE III
INPUTS, AANNAMES EN METHODEN
Deel I. Methode voor de presentatie van risico’s en rendement
Samenvattende risico-indicator
|
1. |
PEPP-aanbieders delen het basis-PEPP en de individuele alternatieve beleggingsopties toe aan vier verschillende categorieën: “1”, “2”, “3” en “4”. Deze toedeling is gebaseerd op:
|
|
2. |
Voor het berekenen van het risico dat voor inflatie gecorrigeerde bijdragen niet worden terugverdiend, bepalen PEPP-aanbieders stochastisch het bereik van de verwachtingswaarde van het aan het einde van de opbouwfase opgebouwde kapitaal voor generieke PEPP-spaarders, generieke lengten van opbouwperioden en gestandaardiseerde bijdrageniveaus. Op basis van een stochastische simulatie wordt het risico uitgedrukt als de waarschijnlijkheid in procentpunten, die de vertaling is van het aantal observaties waar de som van de voor inflatie gecorrigeerde bijdragen hoger is dan de verwachtingswaarde van het aan het einde van de opbouwperiode opgebouwde kapitaal, afgezet tegen het totale aantal observaties |
|
3. |
Het risico dat met de individuele beleggingsoptie de voor inflatie gecorrigeerde bijdragen niet worden terugverdiend, wordt als volgt aan de verschillende categorieën toegedeeld:
Indien de risicocategorie van de beleggingsoptie uiteenloopt tussen de verschillende opbouwperioden, wordt de hoogste risicocategorie gebruikt. |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
4. |
Voor het berekenen van de expected shortfall bepalen de PEPP-aanbieders stochastisch het bereik van de verwachtingswaarde van het aan het einde van de opbouwfase opgebouwde kapitaal voor generieke PEPP-spaarders, generieke lengten van opbouwperioden en gestandaardiseerde bijdrageniveaus. Na een stochastische simulatie wordt het risico uitgedrukt als het percentage van de expected shortfall ten opzichte van de som van de voor inflatie gecorrigeerde bijdragen. De expected shortfall wordt bepaald aan de hand van de observaties waar de voor inflatie gecorrigeerde bijdragen hoger zijn dan de verwachtingswaarde van het aan het einde van de opbouwperiode opgebouwde kapitaal en de gemiddelde verliezen van deze observaties. |
|
5. |
Het risico van de individuele beleggingsoptie in termen van expected shortfall wordt als volgt aan de verschillende categorieën toegedeeld:
Indien de risicocategorie van de beleggingsoptie uiteenloopt tussen de verschillende opbouwperioden, wordt de hoogste risicocategorie gebruikt. |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
6. |
Voor het berekenen van de verwachte rendement om een bepaald niveau van PEPP-uitkeringen te bereiken, bepalen de PEPP-aanbieders stochastisch het bereik van de verwachtingswaarde van het aan het einde van de opbouwfase opgebouwde kapitaal voor generieke PEPP-spaarders, generieke lengten van opbouwperioden en gestandaardiseerde bijdrageniveaus. PEPP-aanbieders drukken het rendement in termen van de mediaan van het aan het einde van de opbouwfase opgebouwde kapitaal uit als een veelvoud van de som van de voor inflatie gecorrigeerde bijdragen. |
|
7. |
Het rendement van de individuele beleggingsoptie om een bepaald niveau van PEPP-uitkeringen te bereiken, wordt als volgt aan de verschillende categorieën toegedeeld:
Indien de rendementscategorie van de beleggingsoptie uiteenloopt tussen de verschillende opbouwperioden, wordt de laagste rendementscategorie gebruikt. |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
8. |
Om de uitkomsten te aggregeren van de indeling in categorieën van de individuele beleggingsopties volgens de samenvattende risico-indicator, gaan PEPP-aanbieders als volgt te werk:
|
Prestatiescenario’s
|
9. |
PEPP-aanbieders bepalen stochastisch de verwachtingswaarde van PEPP-uitkeringen, al naargelang, bij het begin van of tijdens de afbouwperiode, rekening houdende met:
|
|
10. |
De scenariowaarden van de verwachtingswaarde van PEPP-uitkeringen in de verschillende prestatiescenario’s worden bepaald volgens de stochastische dispersie van de verwachtingswaarden van de PEPP-uitkeringen:
|
Deel II. Regels voor het bepalen van de aannames voor de projecties van pensioenuitkeringen
Jaarlijks percentage van de nominale beleggingsopbrengsten
|
11. |
PEPP-aanbieders bepalen de verwachte nominale beleggingsopbrengsten van het basis-PEPP en van alternatieve beleggingsopties aan de hand van een passende stochastische benadering, die de bij de individuele beleggingsoptie gehanteerde beleggingsstrategie, strategische beleggingstoedeling en risicolimiteringstechniek weergeeft. |
|
12. |
Bij het bepalen van de verschillende onderdelen van het stochastische model maken PEPP-aanbieders gebruik van het jaarlijkse inflatiepercentage en kunnen zij overwegen om voor de stochastische berekening een modulaire benadering te hanteren van ten minste:
|
|
13. |
Om de nominale rentevoeten te bepalen, kan de PEPP-aanbieder gebruikmaken van het G2++ short-rate-model, zoals beschreven door Brigo en Mercurio (2006) (1), dat gelijk is aan het 2-factor Hull-White-model en ruimte biedt voor negatieve rentevoeten. Het gedrag van dit model wordt bepaald door vijf parameters, twee per factor en één voor de correlatie. De onderdelen van het tweedimensionale Wiener-proces zijn gecorreleerd en met een deterministische verplaatsingsfactor kan de initiële termijnstructuur perfect worden afgesteld op marktrentevoeten.
De stochastische differentiaalvergelijkingen voor de beide factoren x(t) en y(t) zijn
en
waarbij a, b, σ en η positieve parameters zijn en
|
|
14. |
De risiconeutrale waardering aan de hand van de risiconeutrale maatstaf |
|
15. |
Uit de stelling van Girsanov volgt de berekening
waarbij λi
de marktprijs van risico is. De dynamiek onder de
en
Het short-rate-proces r(t) is de som van de beide factoren en de deterministische verschuiving, d.w.z. r(t) = x(t) + y(t) + φ(t), waarbij voor de deterministische verschuivingsfactor φ(t)
geldt. In deze vergelijking staat fM voor de instantaneous forward rate op de markt bij initiële tijd 0 met de tijdshorizon T. |
|
16. |
Volgens het G2++ model bestaan analytische oplossingen voor de prijs van een nulcouponobligatie door het definiëren van
en
Waarvoor de prijs van een nulcouponobligatie in het G2++ model is P(t,T) = A(t,T) e –B ( a,t,T ) x ( t ) –B ( b,t,T ) y ( t ). PM (t,T) staat voor de marktprijs van een nulcouponobligatie op tijdstip t met looptijd T. |
|
17. |
De PEPP-aanbieder kan de prijzen uit het model gebruiken om de rendementen van risicovrije beleggingen in obligaties te bepalen. Voorts kan de short-rate worden gebruikt als invoer voor het modelleren van het rendement op aandelen en potentieel het rendement op vastgoed. |
|
18. |
Voor het bepalen van kredietspreads kan de PEPP-aanbieder gebruikmaken van de simulatie van kredietspreads om de termijnstructuur van risicovrije nulcouponobligaties te combineren tot een termijnstructuur voor nulcouponobligaties met kredietrisico. De hazard rates van obligaties van verschillende ratingklassen kunnen worden gemodelleerd aan de hand van Cox-Ingersoll-Ross (CIR)-processen. De hazard rate πi verloopt in de risiconeutrale maatstaf volgens de stochastische differentiaalvergelijking:
samen met de voorwaarde 2kθ > σ 2 zodat π(t) positief blijft voor alle t. In de aanname van een marktprijs van risico in de vorm
wordt de real-world dynamiek gegeven door
|
|
19. |
PEPP-aanbieders kunnen hazard rates modelleren voor de ratingklassen AAA (i = 1), AA, A, BBB en BB (i = 5), eventueel te differentiëren in bedrijfsobligaties, gedekte obligaties en andere obligaties. De kansen op wanbetaling pi
(t,T) worden dan berekend als het product van de CIR-koersen Pi
(t,T) op tijdstip t voor looptijd T, d.w.z.
waarbij
De spreads si (t,T) worden dan bepaald aan de hand van
waarbij δ het herstelpercentage is. |
|
20. |
Om het rendement op aandelen te bepalen kan de PEPP-aanbieder gebruikmaken van een model voor de evolutie van een beursindex met geometrische Browniaanse beweging. Dit model heeft twee parameters: de volatiliteit en de risicopremie voor aandelen. Het nominalerentevoetmodel levert de toepasselijke risicovrije rente op en de output van het model zijn jaarlijks geannualiseerde rendementen voor beleggingen in de marktindex.
dSt = (r(t) + λ) Stdt + σStdWt |
|
21. |
Om de jaarlijkse volatiliteit te bepalen kunnen PEPP-aanbieders gebruikmaken van de standaardafwijking van het maandelijkse rendement van een passende aandelenindex over een passende, representatieve tijdsperiode, om het resultaat te annualiseren. |
|
22. |
PEPP-aanbieders kunnen de risicopremie voor aandelen λeq
toepassen als een geïmpliceerde maatstaf volgens Damodaran (2020) (2), maar deze rechtstreeks voor de passende aandelenindex berekenen zonder verdere risicopremies voor landen. Deze wordt gedefinieerd als
λeq := E[Rm ] – Rf , waarbij E[Rm ] het verwachte marktrendement is en de risicovrije rente Rf kan worden gekozen als de tienjaars spotrente van de yieldcurve van de ECB of de nationale centrale bank. |
|
23. |
Voor de groeivoet g kan de PEPP-aanbieder de langetermijngroeiprognose voor de winst per aandeel (earnings per share, EPS) gebruiken, terwijl γ de som is van het dividendrendement en de buyback yield. Kasstromen kunnen worden bepaald aan de hand van de constante groeivoet over vijf jaar, waarna de eindwaarde een perpetuïteit is met de risicovrije rente als groeivoet.
waarin PVindex de contante waarde is van de index in dit Dividend Discount Model (DDM) en P 0 de koers is van de index op tijdstip t = 0. Door het vragen van P 0 = PVIndex, kan daaruit het verwachte marktrendement worden opgelost en kan de risicopremie op aandelen worden berekend. |
Het jaarlijkse inflatiepercentage
|
24. |
Om het jaarlijkse inflatiepercentage te berekenen, maakt de PEPP-aanbieder gebruik van een 1-factor Vasicek-proces. De mean reverting dynamiek van het model wordt bepaald door drie parameters. De stochastische differentiaalvergelijking van het model is
di(t) = k(θ – i(t))dt + σdW(t), i(0)=i 0, waarin i(t) het inflatiepercentage is op tijdstip t, k staat voor de snelheid van mean reversion, θ voor het niveau van de mean reversion en σ voor de volatiliteit. |
|
25. |
Het model wordt gebouwd met als doelwaarde de inflatiedoelstelling op middellange termijn van de Europese Centrale Bank voor de eurozone of, in voorkomend geval, van de betrokken centrale banken voor landen buiten de eurozone, samen met de waargenomen standaardafwijking van de inflatiepercentages. De snelheid van de mean reversion wordt, samen met het actuele inflatiepercentage, gebruikt om het model aan te passen aan de actuele omgeving en de inflatieprognoses voor de korte termijn. |
|
26. |
Om het inflatiepercentage te kalibreren, wordt voor de σ-parameter voor de eurozone de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank of, voor lidstaten buiten de eurozone, die van de centrale bank gebruikt. De tijdreeks van de maandelijkse jaarmutatie van de inflatie van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) van de lidstaat wordt gebruikt om de standaardafwijking af te leiden van het inflatiepercentage op lange termijn, aangenomen als zijnde 100 jaar. Van dezelfde tijdreeks wordt de beginwaarde van het inflatiepercentage op de referentiedatum gebruikt. De PEPP-aanbieder maakt gebruik van de inflatieprojecties voor de HICP van de lidstaat, gepubliceerd als de door de medewerkers van het Eurosysteem samengestelde halfjaarlijkse macro-economische projecties voor de landen van de eurozone, of van de economische prognoses van de Europese Commissie voor de landen buiten de eurozone, tenzij de betrokken centrale bank zelf projecties maakt. Die inflatieprojecties worden gebruikt om de snelheid van de mean reversion af te stellen. |
Trend van toekomstige lonen
|
27. |
Om rekening te houden met de toekomstige loonontwikkelingen, in voorkomend geval, nemen PEPP-aanbieders de reële loongroei in de verschillende lidstaten in aanmerking, op basis van Eurostat-gegevens en rekening houdende met het feit dat reële lonen aanzienlijk stijgen tijdens de vroegste fase van de loopbaan van een PEPP-spaarder en dat er in de latere fasen sprake is van aanzienlijk lagere groei of zelfs verliezen. De PEPP-aanbieder kan een patroon overwegen in het pad van het reële loon van PEPP-spaarders waarbij voor een deel een plafond wordt bereikt dichter bij het einde van de opbouwfase en voor een deel het plafond sneller wordt bereikt, d.w.z. twintig jaar vóór het pensioen, om daarna af te nemen. |
|
28. |
Om een breed scala aan mogelijke paden in beeld te brengen, kan de PEPP-aanbieder gebruikmaken van een reële loonindex die een vierkantsvergelijking met de leeftijd is: loon = a(max — leeftijd)2 + b. De coëfficiënt “a” wordt genomen uit een uniforme verdeling tussen —0,15 en 0,011; max wordt genomen uit een uniforme verdeling tussen 47 en 64 en stemt overeen met de leeftijd waarop reële lonen hun maximale waarde bereiken; en de coëfficiënt b wordt opgelost zodat de loonindex begint bij 100 op leeftijd 25. |
Deel III. Methode voor het berekenen van kosten, met inbegrip van de nadere bepaling van samenvattende indicatoren
|
29. |
In het PEPP-Eid presenteert de PEPP-aanbieder de totale jaarlijkse kosten, die alle kosten omvatten die zijn gemaakt en binnen twaalf maanden worden berekend, als bedrag en als percentage van het geprojecteerde na twaalf maanden opgebouwde kapitaal. Indien nodig kunnen deze bedragen worden berekend als de gemiddelde totale jaarlijkse kosten over de looptijd van de PEPP-overeenkomst. De berekening van het samengestelde effect van de kosten verloopt op basis van een opbouwperiode van veertig jaar, op basis van maandelijkse bijdragen van 100 EUR en van het geprojecteerde opgebouwde kapitaal in het scenario met de beste schatting. |
|
30. |
In het PEPP-overzicht presenteert de PEPP-aanbieder het geschatte effect van kosten op de uiteindelijke PEPP-uitkeringen, gebruikmakend van de “welvaartverlies”-methode. Het “welvaartverlies” wordt berekend als het verschil tussen de geprojecteerde opgebouwde spaartegoeden aan het einde van de opbouwperiode en de geprojecteerde opgebouwde spaartegoeden aan het einde van de opbouwperiode in een kostenvrij scenario. Het verschil wordt meegedeeld als bedrag en als percentage van de geprojecteerde opgebouwde spaartegoeden. De berekening is gebaseerd op het gepersonaliseerde bijdrageniveau van de individuele PEPP-spaarder en is gebaseerd op het scenario met de beste schatting van punt 10. |
(1) Brigo D. en F. Mercurio, Interest Rate Models — Theory and Practice. With Smile, Inflation and Credit, 2nd edition. Berlijn—Heidelberg: Springer-Verlag, 2006.
(2) Damodaran A., Equity Risk Premiums: Determinants, Estimation and Implications — The 2020 Edition (March 5, 2020). NYU Stern School of Business, beschikbaar op: https://ssrn.com/abstract=3550293 of http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.3550293
|
22.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 99/34 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/474 VAN DE COMMISSIE
van 15 maart 2021
tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Pistacchio di Raffadali” (BOB))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de door Italië ingediende aanvraag tot registratie van de naam “Pistacchio di Raffadali” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). |
|
(2) |
Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Pistacchio di Raffadali” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De naam “Pistacchio di Raffadali” (BOB) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.
Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.6. (Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 maart 2021.
Voor de Commissie
namens de voorzitter
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB C 395 van 20.11.2020, blz. 46.
(3) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).
|
22.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 99/35 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/475 VAN DE COMMISSIE
van 17 maart 2021
tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen
(“Münchener Bier” (BGA))
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Duitsland tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding “Münchener Bier”, die is geregistreerd bij Verordening (EG) nr. 1549/98 van de Commissie (2), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1156/2007 van de Commissie (3) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 266/2013 van de Commissie (4). |
|
(2) |
Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (5). |
|
(3) |
Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Münchener Bier” (BGA) wordt goedgekeurd.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 17 maart 2021.
Voor de Commissie,
namens de voorzitter,
Janusz WOJCIECHOWSKI
Lid van de Commissie
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1549/98 van de Commissie van 17 juli 1998 tot aanvulling van de bijlage van Verordening (EG) nr. 1107/96 betreffende de registratie van de geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen in het kader van de procedure van artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad (PB L 202 van 18.7.1998, blz. 25).
(3) Verordening (EG) nr. 1156/2007 van de Commissie van 3 oktober 2007 houdende niet-minimale wijzigingen van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Münchener Bier (BGA)) (PB L 258 van 4.10.2007, blz. 13).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 266/2013 van de Commissie van 18 maart 2013 houdende goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een benaming die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Münchener Bier (BGA)) (PB L 82 van 22.3.2013, blz. 36).
BESLUITEN
|
22.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 99/37 |
BESLUIT (EU) 2021/476 VAN DE COMMISSIE
van 16 maart 2021
tot vaststelling van de EU-milieukeurcriteria voor harde vloer- en wandbekledingsproducten
(Kennisgeving geschied onder nummer C (2021) 1579)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (1), en met name artikel 8, lid 2,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 kan de EU-milieukeur worden toegekend aan producten die gedurende hun volledige levenscyclus een verminderd milieueffect hebben. |
|
(2) |
In Verordening (EG) nr. 66/2010 is bepaald dat per productgroep specifieke EU-milieukeurcriteria moeten worden vastgesteld. |
|
(3) |
In Beschikking 2009/607/EG van de Commissie (2) zijn de criteria en daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en controle voor de productgroep “harde vloer- en wandbekledingen” vastgelegd. De geldigheidsduur van die criteria en eisen is bij Besluit (EU) 2017/2076 van de Commissie (3) tot 30 juni 2021 verlengd. |
|
(4) |
Om voor deze uitgebreide productgroep beter rekening te houden met de beste praktijken op de markt en de in de tussentijd ingevoerde innovaties is het passend voor “harde vloer- en wandbekledingsproducten” een nieuwe reeks criteria vast te stellen. |
|
(5) |
Bij de geschiktheidscontrole van de EU-milieukeur (4) van 30 juni 2017, waarin de uitvoering van Verordening (EG) nr. 66/2010 is geëvalueerd, werd geconcludeerd dat een meer strategische aanpak voor de EU-milieukeur moet worden ontwikkeld, waaronder ook, waar van toepassing, de bundeling van nauw aan elkaar verwante productgroepen. |
|
(6) |
Overeenkomstig die conclusies en na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie (BMEU) wordt het passend geacht de criteria voor de productgroep “harde vloer- en wandbekledingen” te herzien en het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot andere producten die voor soortgelijke primaire doeleinden worden gebruikt, die van dezelfde materialen zijn vervaardigd en waarvoor er vanuit de markt belangstelling is. |
|
(7) |
In het nieuwe actieplan voor een circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa (5), dat op 11 maart 2020 is goedgekeurd, is bepaald dat de eisen inzake duurzaamheid, recycleerbaarheid en gerecycleerde inhoud systematischer deel gaan uitmaken van de EU-milieukeurcriteria. |
|
(8) |
Bij de vervaardiging van natuursteen- en geprefabriceerde betonproducten houdt een aanzienlijk deel van de milieueffecten verband met specifieke actoren in de toeleveringsketen, voor wie er momenteel weinig of geen directe stimulansen zijn om aan de EU-milieukeurcriteria te voldoen. Na raadpleging van het BMEU wordt het passend geacht toe te staan dat de EU-milieukeur ook wordt toegekend aan halffabricaten voor de zakelijke markt in de natuursteensector (d.w.z. natuursteenblokken geproduceerd in steengroeven) en in de sector geprefabriceerd beton (d.w.z. in ovens vervaardigde hydraulische bindmiddelen, of alternatieve cementsoorten). Dit zal ook de beoordeling en controle door de bevoegde instanties vergemakkelijken wanneer dergelijke halffabricaten aan houders van een EU-milieukeur worden verkocht. |
|
(9) |
Na raadpleging van het BMEU wordt het passend geacht in het kader van de criteria verplichte en facultatieve eisen en een puntensysteem in te voeren. Er kunnen punten worden toegekend voor de naleving van facultatieve eisen of voor de mate waarin een aanvrager wat bepaalde verplichte eisen betreft verder gaat dan naleving alleen. Alvorens de EU-milieukeur aan een product kan worden toegekend, moet het zowel voldoen aan alle verplichte eisen als in totaal een minimumaantal punten scoren. |
|
(10) |
Het puntensysteem biedt een flexibelere benadering voor het verkrijgen van de EU-milieukeur voor de harde vloer- en wandbekledingsproducten die binnen de markt vanuit milieuoogpunt het best presteren, maakt het mogelijk meer gewicht te geven aan criteria die verband houden met de belangrijkste milieueffecten van het product, en bevordert en erkent het voortdurende streven naar verbetering op milieugebied door milieukeurhouders. |
|
(11) |
De EU-milieukeurcriteria voor harde vloer- en wandbekledingsproducten zijn er met name op gericht producten te bevorderen die gedurende hun levenscyclus een verminderd milieueffect hebben, worden vervaardigd met behulp van materiaal- en energie-efficiënte procedés, en minder emissies in de lucht en een geringer waterverbruik met zich meebrengen. In het kader van het streven naar klimaatneutraliteit en het koolstofvrij maken van de industrie in de Unie zijn grenswaarden vastgesteld voor de procesemissies van CO2 uit verbrandingsprocessen en worden het gebruik van hernieuwbare elektriciteit en de berekening van de koolstofvoetafdruk gestimuleerd door de toekenning van punten. Om bij te dragen tot de overgang naar een meer circulaire economie, worden in het kader van de criteria verplichte eisen gesteld aan het hergebruik van procesafval en worden in voorkomend geval de verwerking van gerecycled/secundair materiaal gestimuleerd. |
|
(12) |
De EU-milieukeurcriteria en de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en verificatie voor de productgroep moeten, rekening houdend met de innovatiecyclus voor de productgroep, tot en met 31 december 2028 geldig zijn. |
|
(13) |
Omwille van de rechtszekerheid moet Beschikking 2009/607/EG worden ingetrokken. |
|
(14) |
Er moet worden voorzien in een overgangsperiode voor producenten aan wier producten de EU-milieukeur voor harde vloer- en wandbekledingen is toegekend op grond van de criteria die zijn vastgesteld in Beschikking 2009/607/EG, zodat zij voldoende tijd hebben om hun producten aan te passen teneinde te voldoen aan de nieuwe criteria en eisen. Gedurende een beperkte periode na de vaststelling van dit besluit moet aan producenten tevens worden toegestaan aanvragen in te dienen op basis van de in Beschikking 2009/607/EG vastgestelde criteria of de bij dit besluit vastgestelde nieuwe criteria. Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van de in de oude beschikking uiteengezette criteria mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop dit besluit is vastgesteld. |
|
(15) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité dat is opgericht bij artikel 16 van Verordening (EG) nr. 66/2010, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
1. De productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten” omvat vloertegels, wandtegels, dakpannen, blokken, platen, panelen, plaveistenen, opsluitbanden, tafelbladen, wastafelbladen en aanrechtbladen voor toepassing binnens- of buitenshuis.
2. De productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten” omvat niet:
|
a) |
vuurvaste keramische producten, technische keramische producten, gresbuizen, keramisch serviesgoed, sierkeramiek, of keramisch sanitair; |
|
b) |
metselstenen zoals omschreven in de EN 771-normenreeks; |
|
c) |
keramische dakpannen en hulpstukken zoals omschreven in EN 1304; |
|
d) |
gewapende geprefabriceerde betonproducten; |
|
e) |
bijbehorende producten die verband houden met de installatie en montage van harde vloer- en wandbekledingsproducten, zoals voegmiddelen, kleefmiddelen, mechanische bevestigingen en als onderlaag dienende materialen. |
3. Harde vloer- en wandbekledingsproducten worden vervaardigd uit een van de volgende materialen:
|
a) |
natuursteen (ook bekend als natuursteenblokken); |
|
b) |
geagglomereerde stenen op basis van bindmiddelen van kunsthars; |
|
c) |
keramiek of gebakken klei; |
|
d) |
geprefabriceerd beton of stampaarde op basis van hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten. |
Artikel 2
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
|
1) |
“geagglomereerde steen”: een industrieel product dat is vervaardigd uit een mengsel van aggregaten van uiteenlopende grootte en aard (doorgaans afkomstig van natuurstenen), soms vermengd met andere compatibele materialen, additieven en bindmiddel van kunsthars; |
|
2) |
“alternatieve cementsoort”: een cementsoort die niet voldoet aan de eisen inzake samenstelling voor gebruikelijke cementsoorten overeenkomstig EN 197-1 (6), met inbegrip van cementsoorten met een zeer laag gehalte portlandcementklinker en van alkalisch geactiveerde cementsoorten en geopolymeren, die helemaal geen portlandcementklinker hoeven te bevatten; |
|
3) |
“keramiek”: een materiaal op basis van kleiachtige of andere niet-metalen anorganische materialen, met als kenmerkende eigenschappen een hoge sterkte, slijtvastheid, een lange nuttige levensduur, chemische inertie, niet-toxiciteit en hitte- en vuurbestendigheid, die het gevolg zijn van een zorgvuldig geoptimaliseerde tijd-temperatuur-transformatie die zich tijdens het bakken in een oven voltrekt; |
|
4) |
“blokken van stampaarde”: producten met regelmatige en geverifieerde eigenschappen die worden verkregen door de statische of dynamische samenpersing van aarde in vochtige toestand, gevolgd door het onmiddellijk uit de vorm halen van de blokken, en waarvan de cohesie, zowel in vochtige als droge toestand, is toe te schrijven aan de kleifractie in het aardmateriaal en nog kan worden verbeterd door het gebruik van additieven; |
|
5) |
“gebakken klei”: een materiaal dat voornamelijk uit klei of uit andere kleiachtige materialen wordt geproduceerd door het vormen (extruderen en/of persen), drogen en bakken van de geprepareerde klei, met of zonder additieven; |
|
6) |
“vloertegel”: een platte, gewoonlijk vierkante of rechthoekige tegel, met afmetingen die binnen gestandaardiseerde bereiken vallen, die kan zijn gevormd door middel van extrusie of rechtstreeks vormen of die op maat kan zijn gesneden uit platen, en die, na gezamenlijk met andere tegels te zijn gelegd, de buitenlaag van vloerstructuren binnens- of buitenshuis vormt die normaliter bestemd is om zichtbaar te zijn of om in contact te komen met de gebruikers van het vloeroppervlak; |
|
7) |
“hydraulisch bindmiddel”: een gebruikelijke cementsoort of een hydraulische kalk, d.w.z. een fijngemalen anorganisch materiaal, dat bij vermenging met water een pasta vormt die door middel van hydratatiereacties en -processen hard wordt en die na het harden zijn sterkte en stabiliteit behoudt, ook in water. Gebruikelijke cementsoorten moeten behoren tot een van de 27 in EN 197-1 gedefinieerde cementklassen en hydraulische kalk moet voldoen aan de eisen van EN 459-1 (7) voor natuurlijke hydraulische kalk, geformuleerde kalk of hydraulische kalk; |
|
8) |
“opsluitband”: rechte of gebogen eenheden, met afmetingen die binnen gestandaardiseerde bereiken vallen, die aan de voorzijde schuin of afgeschuind kunnen verlopen en als hoofddoel hebben om oppervlakken op dezelfde hoogte of op verschillende hoogten van elkaar te scheiden, bijvoorbeeld aan de rand van een weg of een voetpad; |
|
9) |
“aanrechtblad”: een werkvlak, hetzij rechtstreeks gevormd, hetzij op maat gesneden uit platen, en hetzij mechanisch, hetzij met specifieke kleefstoffen aan een structuur bevestigd, dat in de eerste plaats bedoeld is om te worden gebruikt voor het bereiden van voedsel; |
|
10) |
“natuursteenproduct” en “natuursteenblok”: stukken van in de natuur voorkomend vast gesteente, waarbij de natuursteenproducten zijn gesneden en in een verwerkingsinstallatie zijn afgewerkt volgens specifieke grootten, vormen en oppervlakte-eigenschappen, terwijl natuursteenblokken, het tussenmateriaal dat in de verwerkingsinstallatie wordt ingevoerd, bestaan uit grote blokken of platen van in de natuur voorkomend vast gesteente dat uit steengroeven wordt gewonnen; |
|
11) |
“plaveisteen”: een eenheid, met afmetingen die binnen gestandaardiseerde bereiken vallen, die rechthoekig is of een andere vorm heeft die het mogelijk maakt de steen in een herhaald patroon in de afdeklaag van een flexibele of stijve bestrating te leggen, en die met mortel, kleefstoffen of mechanisch met andere plaveistenen kan worden verbonden; |
|
12) |
“geprefabriceerd beton”: producten uit beton, die in overeenstemming met specifieke productnormen zijn vervaardigd op een andere plaats dan de eindbestemming waar zij zullen worden gebruikt, waarbij zij tijdens de productie tegen de weersomstandigheden zijn beschermd, en die het resultaat zijn van een industrieel proces in het kader van een productiecontrolesysteem onder verantwoordelijkheid van de fabrikant met de mogelijkheid van sortering vóór de levering, met inbegrip van enkel- en dubbelgelaagde “terrazzotegels” overeenkomstig EN 13748-1:2004 en 13748-2:2004 (8); |
|
13) |
“dakpan”: een product voor het discontinu bedekken van hellende daken; |
|
14) |
“tafelblad”: het bovengedeelte van een tafelmeubel, hetzij rechtstreeks gevormd, hetzij op maat gesneden uit platen, en hetzij mechanisch, hetzij met specifieke kleefstoffen bevestigd aan een tafelstructuur, dat in de eerste plaats bedoeld is om een oppervlak te bieden waarop of waaraan de gebruikers, binnen of buiten en al dan niet in huiselijke omgeving, kunnen rusten, zitten, eten, studeren of werken; |
|
15) |
“wastafelblad”: een oppervlak, hetzij rechtstreeks gevormd, hetzij op maat gesneden uit platen, en hetzij mechanisch, hetzij met specifieke kleefstoffen aan een structuur bevestigd, dat in de eerste plaats bedoeld is om te worden gebruikt in badkamers, al dan niet in huiselijke omgeving, of soortgelijke voorzieningen voor reguliere lichaamsverzorging (bv. natte cel); |
|
16) |
“wandtegel”: een dunne, gewoonlijk vierkante of rechthoekige tegel, met afmetingen die binnen gestandaardiseerde bereiken vallen, die kan zijn gevormd door middel van extrusie of rechtstreeks vormen of die op maat kan zijn gesneden uit platen, en die, na gezamenlijk met andere tegels te zijn gelegd, de buitenlaag van naar binnen of naar buiten gerichte wandstructuren vormt die normaliter bestemd is om zichtbaar te zijn of om in contact te komen met voorbijgangers. |
Artikel 3
Om in aanmerking te komen voor de EU-milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 66/2010 voor de productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten” moet een product onder de definitie van die productgroep in artikel 1 van dit besluit vallen, aan alle verplichte eisen in verband met die criteria voldoen en ten minste het vereiste minimumaantal punten scoren dat in de bijlage bij dit besluit is vastgelegd.
Artikel 4
De EU-milieukeercriteria voor de productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten”, alsook de daarmee verband houdende eisen inzake beoordeling en toezicht, zijn geldig tot en met 31 december 2028.
Artikel 5
Voor administratieve doeleinden wordt aan de productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten” het codenummer “021” toegekend.
Artikel 6
Beschikking 2009/607/EG wordt ingetrokken.
Artikel 7
1. Niettegenstaande artikel 6 worden aanvragen voor de EU-milieukeur voor de productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten”, zoals in Beschikking 2009/607/EG omschreven, die vóór de datum van vaststelling van dit besluit zijn ingediend, geëvalueerd aan de hand van de in Beschikking 2009/607/EG vastgelegde voorwaarden.
2. Aanvragen voor de EU-milieukeur voor producten die behoren tot de productgroep “harde vloer- en wandbekledingsproducten” die op of binnen twee maanden na de datum van vaststelling van dit besluit worden ingediend, mogen gebaseerd zijn op zowel de in Beschikking 2009/607/EG als de in dit besluit vastgestelde criteria voor de productgroep “harde vloer- en wandbekledingen”. Die aanvragen zullen worden beoordeeld aan de hand van de criteria waarop ze zijn gebaseerd.
3. Een EU-milieukeur die is toegekend op basis van een aanvraag die aan de hand van de in Beschikking 2009/607/EG vastgestelde criteria is geëvalueerd, mag worden gebruikt gedurende een periode van twaalf maanden vanaf de datum van vaststelling van dit besluit.
Artikel 8
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel,16 maart 2021.
Voor de Commissie
Virginijus SINKEVIČIUS
Lid van de Commissie
(1) PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1.
(2) Beschikking 2009/607/EG van de Commissie van 9 juli 2009 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor harde vloer- en wandbekledingen (PB L 208 van 12.8.2009, blz. 21).
(3) Besluit (EU) 2017/2076 van de Commissie van 7 november 2017 tot wijziging van Beschikking 2009/607/EG betreffende de geldigheidsduur van de milieucriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur voor harde vloer- en wandbekledingen (PB L 295 van 14.11.2017, blz. 74).
(4) Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende de evaluatie van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 122/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) en van Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (COM(2017) 355).
(5) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Een nieuw actieplan voor een circulaire economie Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020) 98 final).
(6) EN 197-1:2011. Cement — Deel 1: Samenstelling, specificatie en conformiteitscriteria voor gebruikelijke cementsoorten.
(7) EN 459-1:2015. Bouwkalk — Deel 1: Definities, specificaties en conformiteitscriteria.
(8) EN 13748-1:2004: Terrazzo tegels — Deel 1: Terrazzo tegels voor gebruik binnenshuis. En EN 13748-2:2004: Terrazzo tegels — Deel 2: Terrazzo tegels voor toepassing buitenshuis.
BIJLAGE
EU-milieukeurcriteria voor de toekenning van de EU-milieukeur aan harde vloer- en wandbekledingsproducten
KADER
Doelstellingen van de criteria
De EU-milieukeurcriteria zijn gericht op de harde vloer- en wandbekledingsproducten met de beste milieuprestaties die op de markt verkrijgbaar zijn. De criteria betreffen de belangrijkste milieueffecten in de levenscyclus van deze producten en bevorderen aspecten van de circulaire economie.
In voorkomend geval wordt met de criteria met name beoogd: i) energie-efficiënte productieprocessen te bevorderen; ii) emissies die bijdragen tot de opwarming van de aarde (CO2), verzuring (SOx en NOx), tot eutrofiëring (NOx), tot het fotochemische oxidatievermogen (stof, NOx en VOS) en tot toxiciteit voor de mens (stof en VOS) te verminderen; iii) waterefficiënte productieprocessen te bevorderen en iv) materiaalefficiënte producten te bevorderen.
In het kader van de criteria worden daartoe de volgende maatregelen genomen:
|
— |
maximale grenswaarden vaststellen voor het specifieke energieverbruik wanneer benchmarks kunnen worden gedefinieerd, en plannen voor het terugdringen van het energieverbruik vereisen wanneer geen benchmarks kunnen worden gedefinieerd; |
|
— |
het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen erkennen en belonen; |
|
— |
specifieke grenswaarden vaststellen voor de emissies van CO2, SOx, NOx en stof uit processen waarbij brandstof wordt verbrand; |
|
— |
beheersvoorschriften op basis van beste praktijken vaststellen voor processen waarbij stof uit diffuse bronnen vrijkomt; |
|
— |
in voorkomend geval eisen vaststellen voor het hergebruik van procesafvalwater, of grenswaarden voor het specifieke waterverbruik; |
|
— |
in voorkomend geval minimumeisen vaststellen voor het hergebruik van procesafval en de verwerking in het product van gerecyclede of secundaire materialen belonen. |
Het belang van de keuze van de juiste prestatieklasse en afmetingen van harde vloer- en wandbekledingsproducten voor een bepaald gebruik wordt onderkend door eisen inzake de gebruiksgeschiktheid vast te stellen. Het belang van correcte installatie en correct onderhoud voor het levenscycluseffect van harde vloer- en wandbekledingsproducten wordt eveneens bestreken, dit door eisen aan consumentenvoorlichting te stellen.
Gezien de verscheidenheid aan materialen en de bijbehorende productieprocessen voor de producten die onder het toepassingsgebied vallen, bestaan de criteria voor het toekennen van de EU-milieukeur aan “harde vloer- en wandbekledingsproducten” zowel uit criteria die gemeenschappelijk gelden voor alle producten, als uit productspecifieke criteria, die rechtstreeks betrekking hebben op het bijbehorende productieproces.
De EU-milieukeurcriteria voor “harde vloer- en wandbekledingsproducten” omvatten zowel verplichte als facultatieve criteria. Er worden punten toegekend als met betrekking tot verplichte eisen meer wordt gedaan dan minimaal vereist of wanneer aan facultatieve criteria wordt voldaan.
Om de EU-milieukeur voor een bepaald product toegekend te krijgen, moeten de aanvragers aan alle verplichte eisen voldoen en moeten zij het minimaal vereiste aantal punten voor het specifieke product scoren. De criteria zijn:
Tabel 1
Overzicht van de toepasselijke criteria naargelang het specifieke product (sommige lange titels van criteria zijn afgekort)
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
|||||||||||
|
Materiaal- en technologiespecifieke criteria |
|||||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
|
|
|
|
||||||||
Beoordeling en controle: Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.
Wanneer de aanvrager verplicht is verklaringen, documentatie, analysen, testverslagen of ander bewijsmateriaal te verstrekken waaruit blijkt dat aan de criteria is voldaan, kunnen deze afkomstig zijn van de aanvrager en/of diens toeleverancier(s) en/of hun toeleverancier(s) enz., naargelang het geval.
De bevoegde instanties baseren zich bij voorkeur op verklaringen en controles die zijn afgegeven door instellingen die volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor test- en kalibratielaboratoria erkend zijn, en op controles door instellingen die erkend zijn volgens de toepasselijke geharmoniseerde norm voor instellingen die producten, processen en diensten certificeren.
Eventueel mogen andere dan de bij elk criterium vermelde testmethoden worden gebruikt indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt, als gelijkwaardig worden aanvaard.
Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie vragen en onafhankelijke controles of inspecties ter plaatse uitvoeren om te controleren of aan deze criteria wordt voldaan.
Veranderingen van leverancier of productielocatie die invloed hebben op producten waaraan de EU-milieukeur is toegekend, worden aan de bevoegde instanties gemeld, vergezeld van ondersteunende informatie op grond waarvan kan worden vastgesteld of de desbetreffende producten aan de criteria blijven voldoen.
Voorwaarde is dat het (de) harde wand- en vloerproduct(en) voldoen aan alle toepasselijke wettelijke eisen van het land (de landen) waar het product in de handel wordt gebracht. De aanvrager bevestigt in een verklaring dat het product aan deze eis voldoet.
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
|
1) |
“productieschroot”: brokstukken, afsnijdsels en afgekeurde producten bij de productie van harde vloer- en wandbekledingsproducten uit natuursteen of geagglomereerde steen; |
|
2) |
“productieslib”: vaste stoffen die worden teruggewonnen uit ter plaatse gezuiverd afvalwater afkomstig van de bestrijding van stofontwikkeling en snij- en/of afwerkingsbehandelingen bij de productie van harde vloer- en wandbekledingsproducten uit natuursteen of geagglomereerde steen; |
|
3) |
“hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere oceaanenergie, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas. |
EU-MILIEUKEURCRITERIA
1. HORIZONTALE CRITERIA DIE GEMEENSCHAPPELIJK GELDEN VOOR ALLE HARDE VLOER- EN WANDBEKLEDINGSPRODUCTEN
1.1. Winning van industrie- en bouwdelfstoffen
De winning van industrie- en bouwdelfstoffen (bv. kalksteen, klei, aggregaten, natuursteenblokken enz.) voor de vervaardiging van een hard vloer- of wandbekledingsproduct met de EU-milieukeur mag alleen plaatsvinden op locaties waarvoor de volgende documentatie beschikbaar is:
|
— |
een milieueffectbeoordeling en, in voorkomend geval, een rapport overeenkomstig Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad (1); |
|
— |
een geldige vergunning voor de winningsactiviteit, afgegeven door de bevoegde regionale of nationale autoriteit; |
|
— |
een saneringsbeheersplan in samenhang met de vergunning voor de winningsactiviteit; |
|
— |
een kaart met daarop de locatie van de steengroeve; |
|
— |
een verklaring van overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2) betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten; |
|
— |
een verklaring van overeenstemming met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (3) (habitats) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (vogels). |
Met betrekking tot het laatste punt moeten, in gevallen waarin winningslocaties gelegen zijn in gebieden van het Natura 2000-netwerk, die zijn samengesteld uit speciale beschermingszones uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG respectievelijk Richtlijn 2009/147/EG, de winningsactiviteiten zijn beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG en de desbetreffende richtsnoeren van de Europese Commissie in aanmerking zijn genomen (5).
Eveneens met betrekking tot het laatste punt moeten, in gevallen waarin materialen buiten de EU op winningslocaties worden gewonnen in gebieden die officieel zijn voorgedragen of aangewezen als gebieden van bijzonder belang vanuit het oogpunt van instandhouding die deel uitmaken van het Emerald-netwerk overeenkomstig Aanbeveling nr. 16 (1989) en Resolutie nr. 3 (1996) van het Permanent Comité van het Verdrag van Bern (6), of die behoren tot krachtens de nationale wetgeving van de landen van herkomst/uitvoer als zodanig aangewezen beschermde gebieden, de winningsactiviteiten zijn beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig bepalingen die garanties bieden die gelijkwaardig zijn aan die van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG.
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring van naleving van deze eis of een kopie van de door de bevoegde autoriteiten verleende goedkeuringen, alsmede alle overige vereiste verklaringen en documentatie.
Het saneringsbeheersplan omvat de doelstellingen voor de sanering van de steengroeve, een conceptuele schets van de uiteindelijke landschapsvorm, met inbegrip van het voorgestelde landgebruik na sluiting van de steengroeve, bijzonderheden over de uitvoering van een doeltreffend programma voor herbegroeiing en bijzonderheden over een doeltreffend monitoringprogramma om de prestaties van de gesaneerde gebieden te beoordelen.
Indien de winning van industrie- of bouwdelfstoffen is uitgevoerd in gebieden van het Natura 2000-netwerk (binnen de Unie), het Emerald-netwerk, of in beschermde gebieden die in het kader van de nationale wetgeving van de landen van herkomst/uitvoer als zodanig zijn aangewezen (buiten de Unie) moet de aanvrager een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring van naleving van deze eis of een kopie van de door de bevoegde autoriteiten verleende goedkeuring verstrekken.
1.2. Stoffen waarvoor beperkingen gelden
De basis om aan te tonen dat aan elk van de subcriteria van criterium 1.2 wordt voldaan, is dat de aanvrager een lijst verstrekt van alle chemische stoffen die worden gebruikt, samen met de bijbehorende documentatie (veiligheidsinformatieblad en/of een verklaring van de toeleverancier van de chemische stof). Minimaal moeten alle chemische stoffen die de aanvrager in relevante productieprocessen gebruikt, worden gescreend.
1.2. a) Beperkingen met betrekking tot zeer zorgwekkende stoffen (SVHC — Substances of Very High Concern)
Voor alle chemische stoffen die de aanvrager in het productieproces gebruikt en alle geleverde materialen die deel uitmaken van het eindproduct worden verklaringen van leveranciers verstrekt waarin staat dat zij geen stoffen bevatten in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent die voldoen aan de in artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (7) bedoelde criteria en die volgens de in artikel 59 van die verordening beschreven procedure zijn vastgesteld en in de kandidaatslijst van zeer zorgwekkende stoffen voor autorisatie zijn opgenomen. Geen enkele afwijking van deze eis wordt toegestaan.
Beoordeling en controle: de aanvrager legt een verklaring over dat het product is geproduceerd met geleverde chemische stoffen of materialen die geen zeer zorgwekkende stoffen bevatten in hogere concentraties dan 0,10 gewichtsprocent. De verklaring wordt gestaafd door veiligheidsinformatiebladen van de in het productieproces gebruikte chemische stoffen of passende verklaringen van leveranciers van chemische stoffen of materialen.
De lijst van stoffen die zijn vastgesteld als zeer zorgwekkend en die zijn opgenomen in de lijst van in aanmerking komende stoffen overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, is via de volgende link te vinden:
http://echa.europa.eu/chem_data/authorisation_process/candidate_list_table_en.asp
Deze lijst wordt op de datum van indiening van de EU-milieukeuraanvraag geraadpleegd.
1.2. b) Beperkingen met betrekking tot stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (8) zijn ingedeeld
Tenzij in tabel 2 uitgezonderd, mag het product geen stoffen of mengsels in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtsprocent bevatten waaraan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, een van de volgende gevarenklassen, gevarencategorieën of daarmee verband houdende gevarenaanduidingen zijn toegewezen:
|
— |
gevaren van groep 1: kankerverwekkend, mutageen en/of giftig voor de voortplanting (CMR) van categorie 1A of 1B: H340, H350, H350i, H360, H360F, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df; |
|
— |
gevaren van groep 2: CMR categorie 2: H341, H351, H361, H361f, H361d, H361fd, H362; aquatische toxiciteit categorie 1: H400, H410; acute toxiciteit categorie 1 en 2: H300, H310, H330; aspiratietoxiciteit categorie 1: H304; specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) categorie 1: H370, H372; |
|
— |
gevaren van groep 3: aquatische toxiciteit categorie 2, 3 en 4: H411, H412, H413; acute toxiciteit categorie 3: H301, H311, H331; STOT categorie 2: H371, H373. |
Uitgesloten van bovenstaande eis is het gebruik van stoffen of mengsels waarvan de chemische samenstelling tijdens het productieproces dusdanig verandert dat het desbetreffende gevaar waarvoor de stof of het mengsel op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 is ingedeeld, niet meer van toepassing is.
Tabel 2
Afwijkingen van de beperkingen met betrekking tot stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld en toepasselijke voorwaarden
|
Soort stof/mengsel |
Toepasselijkheid |
Gevarenklasse, gevarencategorie en gevarenaanduiding waarvan wordt afgeweken |
Voorwaarden voor de afwijking |
|
Titaandioxide (TiO2) |
Alle materialen binnen het toepassingsgebied |
Kankerverwekkend, categorie 2, H351 (inademing) |
TiO2 wordt niet opzettelijk aan het product toegevoegd, maar is aanwezig omdat het een van nature voorkomende verontreiniging in de gebruikte grondstoffen is. Het TiO2-gehalte (uitgedrukt als TiO2) in elke voor de vervaardiging van het eindproduct gebruikte grondstof is lager dan of gelijk aan 2,0 % massa. |
|
Kristallijn silica |
Alle materialen binnen het toepassingsgebied |
Specifieke doelorgaantoxiciteit (herhaalde blootstelling), categorie 1 en 2, H372, H373 |
De aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met relevante instructies voor de veilige behandeling en dosering volgens het veiligheidsinformatieblad of de verklaring van de toeleverancier. Snijbehandelingen worden in de steengroeve uitgevoerd met behulp van werktuigen voor natte processen of van droge processen, waarbij stof door middel van een afzuigkap wordt afgevoerd. Bij het product worden veiligheidsvoorschriften verstrekt betreffende de blootstelling aan stof tijdens door de installateurs uitgevoerde snijbewerkingen. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een lijst van alle desbetreffende chemische stoffen die in het productieproces worden gebruikt, samen met het desbetreffende veiligheidsinformatieblad of de desbetreffende verklaring van de toeleverancier van de chemische stoffen.
Chemische stoffen die stoffen of mengsels bevatten die op grond van Verordening (EG) nr. 1272/2008 (de CLP-verordening) zijn ingedeeld als stoffen waarvoor beperkingen gelden, worden duidelijk aangegeven. De bij benadering aangegeven dosering van de chemische stof, de concentratie van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, in die chemische stof (zoals aangegeven in het veiligheidsinformatieblad of de verklaring van de leverancier) en een veronderstelde retentiefactor van 100 % worden gebruikt om de hoeveelheid van de stof of het mengsel waarvoor een beperking geldt, te schatten die in het eindproduct overblijft.
Aangezien één EU-milieukeur betrekking kan hebben op meerdere producten of mogelijke producten die met gebruik van dezelfde chemische stoffen worden geproduceerd, hoeft de berekening voor elke chemische stof alleen te worden verstrekt voor het worstcaseproduct dat onder de EU-milieukeur valt (bv. het sterkst gepigmenteerde, bedrukte, of aan het oppervlak behandelde product).
Een rechtvaardiging voor een mogelijke afwijking van een retentiefactor van 100 % of voor een chemische wijziging van een gevaarlijke stof of een gevaarlijk mengsel waarvoor een beperking geldt, moet schriftelijk worden verstrekt.
Voor stoffen of mengsels waarvoor een beperking geldt, die in een hogere concentratie dan 0,10 gewichtsprocent in het uiteindelijke harde vloer- of wandproduct aanwezig zijn, moet een desbetreffende afwijking gelden en een bewijs van conformiteit met de desbetreffende voorwaarden voor de afwijking worden verstrekt.
1.3. VOS-emissies
Oppervlaktebehandelingen met formaldehydeharsen mogen niet worden toegestaan.
Producten van natuursteen, keramiek, gebakken klei of geprefabriceerd beton op basis van hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten die aan het oppervlak zijn behandeld met VOS-bevattende verbindingen, worden getest op VOS-emissies en moeten voldoen aan de hieronder omschreven grenswaarden.
Alle producten van geagglomereerde steen op basis van bindmiddelen van kunsthars worden getest op VOS-emissies, ongeacht de aard van eventueel toegepast oppervlaktebehandelingen, en moeten voldoen aan de hieronder beschreven grenswaarden.
|
|
Grenswaarde (na 28 dagen) |
Methode |
|
Totaal VOS |
300 μg/m3 |
EN 16516 |
|
Formaldehyde |
10 μg/m3 |
|
|
R-waarde |
< 1 |
|
|
Kankerverwekkende VOS van de categorieën 1A en 1B, zoals opgenomen in de lijst van bijlage H bij EN 16516:2017 (met uitzondering van formaldehyde en aceetaldehyde) |
1 μg/m3 per afzonderlijke stof |
Beoordeling en controle: de aanvrager verklaart of het oppervlak van het eindproduct is behandeld met wassen, kleefstoffen, coatings, harsen of soortgelijke chemische producten voor oppervlaktebehandeling en verstrekt alle bijbehorende veiligheidsinformatiebladen of leveranciersverklaringen over het VOS-gehalte van de gebruikte chemische producten voor oppervlaktebehandeling.
Wanneer op VOS-emissies getest moet worden, verstrekt de aanvrager een verklaring van conformiteit, gestaafd met een overeenkomstig EN 16516 opgesteld testrapport. Als de voor 28 dagen gespecificeerde concentratiegrenswaarden op enig ander tijdstip tussen 3 en 28 dagen kunnen worden nageleefd, mag de testkamerproef voortijdig worden gestopt.
1.4. Gebruiksgeschiktheid
Dit criterium heeft geen betrekking op halffabricaten (d.w.z. natuursteenblokken, hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten).
De aanvrager moet beschikken over een kwaliteitsborgings- en kwaliteitsbeoordelingsprocedure om ervoor te zorgen dat de producten geschikt zijn voor gebruik.
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met de volgende ondersteunende documenten:
|
— |
certificering van de productielocatie overeenkomstig ISO 9001 of een kopie van het interne kwaliteitsborgingssysteem en bijbehorende kwaliteitsborgings- en kwaliteitscontroleprocedures; |
|
— |
een gedetailleerde beschrijving van de procedure voor de behandeling van klachten van consumenten; |
|
— |
CE-markering van het (de) product(en) overeenkomstig Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9) (met uitzondering van tafelblad-, wastafelblad- en aanrechtbladproducten). |
In voorkomend geval moet nader bewijs worden overgelegd waaruit de gebruiksgeschiktheid blijkt. Dat bewijs moet gebaseerd zijn op passende EN- of ISO-normen of daarmee gelijkwaardige methoden. Hieronder volgt een indicatieve, niet-uitputtende lijst van potentieel relevante normen:
|
— |
natuursteenproducten: EN 1341, EN 1342, EN 1343, EN 1467, EN 1468, EN 1469, EN 12057, EN 12058 of EN 12059; |
|
— |
producten van geagglomereerde steen op basis van bindmiddelen van kunsthars: EN 15285, EN 15286, EN 15388 of EN 16954; |
|
— |
keramische producten en producten van gebakken klei: EN 1344, EN 13006 of EN 14411; |
|
— |
geprefabriceerde betonproducten of op basis van hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten: EN 1338, EN 1339, EN 1340 of EN 13748. |
1.5. Informatie voor gebruikers
Dit criterium heeft geen betrekking op halffabricaten (d.w.z. natuursteenblokken, hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten).
Het product moet worden verkocht met relevante informatie voor de gebruiker, waarin adviezen worden gegeven over het adequaat installeren, onderhouden en verwijderen van het product.
De productverpakking of de documentatie bij het product bevatten contactgegevens (telefoon of e-mail) en een verwijzing naar online-informatie voor consumenten die vragen hebben, of behoefte aan specifiek advies met betrekking tot de installatie, het onderhoud of de verwijdering van het harde vloer- en wandbekledingsproduct. De beschikbaar te stellen specifieke informatie omvat:
|
— |
bijzonderheden over relevante technische prestatieklassen die de juiste gebruiksomgeving aangeven voor het harde vloer- en wandbekledingsproduct, bijvoorbeeld treksterkte, vorstresistentie/waterabsorptie, vlekkenbestendigheid en bestendigheid tegen chemische stoffen; |
|
— |
bijzonderheden over de noodzakelijke voorbereiding van het onderliggende oppervlak vóór de installatie, aanbevolen installatietechnieken en specificaties voor andere relevante materialen die tijdens de installatie worden gebruikt, zoals door de installateur gebruikte voegmiddelen, afdichtingsmiddelen, coatings, kleefmiddelen, mortels en reinigingsmiddelen; |
|
— |
voor harde vloer- en wandbekledingsproducten met oppervlakken die aan de binnen- of buitenomgeving zijn blootgesteld, instructies voor routinereinigingswerkzaamheden en aanbevolen reinigingsmiddelen. In voorkomend geval moet ook informatie worden verstrekt over minder reguliere onderhoudswerkzaamheden, zoals het opknappen van vloeroppervlakken met hogedrukreinigers of door opnieuw coaten en polijsten; |
|
— |
informatie over de juiste recycling of uit milieuoogpunt te prefereren verwijdering van de bij het harde vloer- en wandbedekkingsproduct geleverde verpakking, van het kapafval van het harde vloer- en wandbedekkingsproduct dat tijdens de installatie ontstaat en van het product zelf aan het einde van de levensduur ervan. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt aan de bevoegde instantie een verklaring van conformiteit met dit criterium, een afbeelding in hoge resolutie van de verpakking en een link naar de onlineversie van de gebruikersinformatie.
1.6. Informatie op de EU-milieukeur
Als gebruik wordt gemaakt van het facultatieve etiket met tekstvak, dan bevat dit de volgende drie verklaringen, naargelang het geval:
voor natuursteenproducten (natuursteenblokken als halffabricaat, of eindproducten):
|
— |
materiaalefficiënt productieproces; |
|
— |
verminderde stofemissies; |
|
— |
productie met recycling van afvalwater in een gesloten kringloop; |
voor producten van geagglomereerde steen op basis van bindmiddelen van kunsthars:
|
— |
materiaalefficiënt productieproces; |
|
— |
energie-efficiënt productieproces; |
|
— |
verminderde stofemissies; |
voor keramische producten en producten van gebakken klei:
|
— |
materiaalefficiënt productieproces; |
|
— |
energie-efficiënt en koolstofarm productieproces; |
|
— |
verminderde emissies van stof en verzurende verbindingen in de lucht; |
voor hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten (halffabricaten bij de vervaardiging van producten van geprefabriceerd beton of stampaarde):
|
— |
verminderde CO2-emissies; |
|
— |
verminderde stofemissies; |
|
— |
verminderde emissies van verzurende verbindingen in de lucht; |
voor geprefabriceerde betonproducten of blokken stampaarde op basis van hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten:
|
— |
materiaalefficiënt productieproces; |
|
— |
energie-efficiënt productieproces; |
|
— |
gebruik van een bindmiddel met gering milieueffect. |
De aanvrager volgt de instructies voor het juiste gebruik van het logo van de EU-milieukeur die in de richtsnoeren voor het logo van de EU-milieukeur worden gegeven:
http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/documents/logo_guidelines.pdf
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met een afbeelding in hoge resolutie van de verpakking van het product waarop duidelijk het etiket, het registratie/vergunningsnummer en, indien van toepassing, de verklaringen die samen met het etiket kunnen zijn afgebeeld, worden getoond.
1.7. Milieubeheersysteem (facultatief)
Dit criterium is van toepassing op de productielocatie van de aanvrager waar het product met de EU-milieukeur wordt vervaardigd.
Er worden 3 punten toegekend voor aanvragers die beschikken over een gedocumenteerd milieubeheersysteem overeenkomstig ISO 14001, dat door een geaccrediteerde organisatie is gecertificeerd;
of
er worden 5 punten toegekend voor aanvragers die beschikken over een gedocumenteerd milieubeheersysteem overeenkomstig het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU (EMAS) (10), dat door een geaccrediteerde organisatie is geregistreerd.
Beoordeling en controle : De aanvrager verstrekt een kopie van het geldige ISO 14001-certificaat of een bewijs van hun EMAS-registratie, naargelang het geval, en vermeldt de gegevens van de organisatie die de accreditatie heeft uitgevoerd.
Wanneer een aanvrager zowel een ISO 14001- als een EMAS-certificering heeft, worden alleen de punten voor de EMAS-certificering toegekend.
2. CRITERIA VOOR NATUURSTEENPRODUCTEN
Puntensysteem
De EU-milieukeur kan zowel worden toegekend aan halffabricaten uit steengroeven (grote natuursteenblokken of -platen) die rechtstreeks door de exploitanten van steengroeven worden vervaardigd, als aan eindproducten van natuursteen die door verwerkingsinstallaties worden vervaardigd.
Wanneer de aanvrager niet de exploitant van de steengroeve is en de exploitant van de steengroeve niet onder de EU-milieukeur valt, geeft de aanvrager de steengroeve aan waar het voor de vervaardiging van het natuursteenproduct met de EU-milieukeur gebruikte materiaal is betrokken, gestaafd met leveringsfacturen die van niet eerder dan één jaar voor de datum van de aanvraag dateren.
In dat geval verstrekt de aanvrager alle relevante verklaringen van de exploitant van de steengroeve waaruit blijkt dat alle op de steengroeve betrekking hebbende eisen voor het toekennen van de EU-milieukeur worden nageleefd, alsmede alle andere relevante optionele eisen op basis waarvan punten kunnen worden toegekend.
Het puntensysteem en het minimumaantal vereiste punten voor natuursteenproducten met de EU-milieukeur worden in de onderstaande tabel weergegeven.
|
Criteria waarvoor punten kunnen worden toegekend |
Natuursteenblokken of -platen als halffabricaat |
Afgewerkte harde vloer- en wandbekledingsproducten van natuursteen |
||
|
0, 3 of 5 punten |
N.v.t. |
||
|
N.v.t. |
0, 3 of 5 punten |
||
|
Maximaal 20 punten |
Maximaal 20 punten |
||
|
Maximaal 25 punten |
Maximaal 25 punten |
||
|
Maximaal 10 punten |
Maximaal 10 punten |
||
|
N.v.t. |
Maximaal 20 punten |
||
|
N.v.t. |
Maximaal 5 punten |
||
|
N.v.t. |
Maximaal 10 punten |
||
|
N.v.t. |
Maximaal 5 punten |
||
|
Totaal maximumaantal punten |
60 |
100 |
||
|
Minimaal vereist aantal punten voor de EU-milieukeur |
30 |
50 |
Eisen ten aanzien van de steengroeve
2.1. Energieverbruik in de steengroeve
De exploitant van de steengroeve moet een programma hebben opgezet om het specifieke energieverbruik en de specifieke CO2-emissies systematisch te monitoren, te registreren en terug te brengen tot optimale niveaus. De aanvrager rapporteert het energieverbruik als functie van de energiebron (bv. elektriciteit en diesel) en het gebruiksdoel (bv. gebruik van gebouwen op de locatie, verlichting, bediening van snijapparatuur, pompen en bediening van voertuigen). De aanvrager brengt voor een bepaald kalenderjaar verslag uit over het energieverbruik voor de locatie, zowel op absolute basis (in eenheden van kWh of MJ) als op basis van de specifieke productie (in eenheden van kWh of MJ per m3 in de steengroeve gewonnen materiaal en per m3 of ton verkocht materiaal/geproduceerd materiaal dat klaar is voor de verkoop).
In een plan voor het verminderen van het specifieke energieverbruik en de CO2-emissies worden de reeds genomen of geplande maatregelen beschreven (bv. efficiënter gebruik van bestaande apparatuur, investeringen in efficiëntere apparatuur, verbetering van vervoer en logistiek enz.).
Daarnaast kunnen in totaal 20 punten als volgt worden toegekend:
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naar rato van de hoeveelheid verbruikte energie (brandstof plus elektriciteit) die afkomstig is van hernieuwbare bronnen (van 0 punten voor 0 % hernieuwbare energie tot 10 punten voor 100 % hernieuwbare energie); |
|
— |
er worden maximaal 5 punten toegekend naargelang de wijze waarop hernieuwbare elektriciteit wordt ingekocht, en wel als volgt: op grond van particuliere overeenkomsten voor energiediensten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (5 punten); op grond van op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (5 punten); langlopende, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor op het net aangesloten of in een perifeer net opgenomen hernieuwbare energiebronnen (11) (4 punten); groenestroomcertificaten (12) (3 punten); aankoop van garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie voor de volledige elektriciteitsvoorziening of voor het groene tarief van de elektriciteitsleverancier (13) (2 punten); |
|
— |
er worden 3 punten toegekend wanneer voor het product een analyse van de koolstofvoetafdruk is uitgevoerd overeenkomstig ISO 14067, of 5 punten indien de elementen van de PEF-methode (“Product Environmental Footprint”: milieuvoetafdruk van een product) die betrekking hebben op broeikasgasemissies (14) zijn toegepast. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een energie-inventaris voor de steengroeve met betrekking tot een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur en verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur bij te houden. In de energie-inventaris wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten verbruikte brandstof, waarbij de nadruk wordt gelegd op hernieuwbare brandstoffen of het hernieuwbare gehalte van gemengde brandstoffen. In het plan voor het terugdringen van het specifieke energieverbruik en de specifieke CO2-emissies moeten ten minste de uitgangsomstandigheden worden vastgesteld met betrekking tot het energieverbruik in de steengroeve op het moment waarop het plan werd opgesteld, de verschillende bronnen van energieverbruik in de steengroeve in kaart worden gebracht en duidelijk worden gekwantificeerd, en maatregelen worden vastgesteld en gerechtvaardigd om het energieverbruik te verminderen en de resultaten jaarlijks te rapporteren.
De aanvrager moet bijzonderheden verstrekken over de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst en daarbij het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de aangekochte elektriciteit specificeren. Zo nodig moet in een verklaring van de elektriciteitsleverancier worden verduidelijkt: i) wat het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de geleverde elektriciteit is, ii) wat de aard van de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst is (d.w.z. particuliere overeenkomst voor energiediensten, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomst, onafhankelijk gecertificeerde groene energie of groen tarief) en iii) of de aangekochte elektriciteit afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie.
Wanneer de aanvrager certificaten met garanties van oorsprong heeft gekocht om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te verhogen, moet de aanvrager de nodige documentatie verstrekken om te waarborgen dat de certificaten met garanties van oorsprong zijn aangekocht overeenkomstig de beginselen en voorschriften voor het Europese stelsel van energiecertificaten.
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op punten voor een analyse van de koolstofvoetafdruk, moet de aanvrager een kopie van de analyse verstrekken, die in overeenstemming moet zijn met ISO 14067 of met de methode voor de milieuvoetafdruk van een product en door een geaccrediteerde derde moet zijn geverifieerd. De analyse van de voetafdruk moet betrekking hebben op alle productieprocessen die rechtstreeks verband houden met de steenproductie in de steengroeve, het vervoer op de locatie en daarbuiten tijdens de productie, de emissies in verband met administratieve processen (bv. de exploitatie van gebouwen op de locatie) en het vervoer van het verkochte product naar de toegangspoort van de steengroeve of een lokaal vervoersknooppunt (bv. station of haven).
2.2. Materiaalefficiëntie in de steengroeve
De exploitant van de steengroeve verstrekt de volgende gegevens met betrekking tot de winning en commerciële activiteiten in de steengroeve voor het recentste kalenderjaar of een voortschrijdende periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur:
|
— |
A: totale hoeveelheid gewonnen materiaal (m3); |
|
— |
B: verkoopbare blokken vervaardigd uit A (m3); |
|
— |
C: totale hoeveelheid winningsafval en uit A geproduceerde materiaal dat als bijproduct wordt beschouwd (d.w.z. brokstukken van blokken, stenen en brekerzand) die worden verkocht (m3); |
|
— |
D: totale hoeveelheid winningsafval en uit A geproduceerde materiaal dat als bijproduct worden beschouwd (d.w.z. brokstukken van blokken, stenen en brekerzand) dat intern voor nuttige doeleinden worden gebruikt door andere materialen te vervangen die anders zouden zijn gebruikt om die specifieke functie te vervullen of zouden zijn opgeslagen in de opslagzone voor bijproducten (m3); |
|
— |
E: totale hoeveelheid uit A geproduceerd winningsafval dat wordt overgebracht naar de opslagzone voor winningsafval of de stortplaats, plus de totale hoeveelheid uit A geproduceerd materiaal dat als bijproduct wordt beschouwd en wordt opgeslagen in de opslagzone voor bijproducten (m3). |
Wanneer de gegevens beschikbaar zijn in ton, moet dit worden omgezet in m3 met behulp van een vaste bulkdichtheidsfactor voor het gewonnen gesteente.
De rendementsverhouding van de winning moet ten minste 0,50 bedragen en wordt als volgt berekend:
Daarnaast worden maximaal 25 punten toegekend naarmate de aanvrager een hoger winningsrendement, tot de drempelwaarde van 1,00 voor milieutechnische excellentie, kan aantonen (van 0 punten voor een winningsrendement van 0,50 tot maximaal 25 punten voor een winningsrendement van 1,00).
Beoordeling en controle: er moet een verklaring van de exploitant van de steengroeve worden verstrekt met opgave van de waarden voor A, B, C, D en E, uitgedrukt in m3, en de berekening van het winningsrendement.
Voor de berekening moet ervan worden uitgegaan dat A – B = C + D + E. Voor elk onder C meegerekend materiaal dat is verkocht, worden de facturen voor de levering aan de andere locaties van het materiaal voorgelegd.
2.3. Water- en afvalwaterbeheer in de steengroeve
De aanvrager verstrekt een beschrijving van het waterverbruik bij de werkzaamheden in de steengroeve, met inbegrip van strategieën en methoden voor het opvangen, recirculeren en hergebruiken van water.
In het algemeen:
|
— |
moet de locatie voorzieningen treffen voor het in voorkomend geval opvangen van afvloeiend hemelwater ter compensatie van water dat in nat slib en door verdamping verloren gaat; |
|
— |
moet de locatie voorzieningen treffen voor de afleiding van afvloeiend hemelwater via een afvoernetwerk om te voorkomen dat het over het oppervlak van de werkzone wegstromende hemelwater zwevende deeltjes meevoert naar ondoordringbare vijvers (die water leveren voor de snijapparatuur) of naar natuurlijke waterlopen. |
Bij gebruik van natte snijtechnieken:
|
— |
moet water dat voor apparatuur voor nat snijden wordt gebruikt, worden opgeslagen in een ondoordringbare houder (bijvoorbeeld een reservoir, een beklede vijver of een in ondoordringbaar gesteente uitgegraven vijver); |
|
— |
moet de afscheiding van vaste stoffen uit het afvalwater van het snijden worden bereikt door middel van bezinksystemen, opvangbekkens, lamellenafscheiders, filterpersen of een combinatie daarvan. Het gezuiverde water moet worden teruggevoerd naar de ondoordringbare vijver of de houder van waaruit de snijapparatuur van water wordt voorzien; |
|
— |
moet het bezonken slib worden ontwaterd voorafgaand aan: intern gebruik voor nuttige doeleinden, extern gebruik voor nuttige doeleinden, of overbrenging naar een geschikte afvalverwijderingsinrichting buiten de locatie. |
Beoordeling en controle: de exploitant van de steengroeve verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met de relevante ondersteunde documentatie waarin wordt beschreven hoe water ter plaatse wordt gebruikt en nadere bijzonderheden worden vermeld over het waterbeheersysteem, de slibafscheiding, de slibverwijdering en de bestemmingen daarvan.
2.4. Bestrijding van stofvorming in de steengroeve
De aanvrager moet aantonen dat operationele maatregelen voor de bestrijding van stofvorming zijn getroffen op de locatie van de steengroeve. De maatregelen kunnen van locatie tot locatie verschillen, maar moeten voor alle locaties de volgende aspecten omvatten:
|
— |
het gebruik van stofonderdrukkende watersproeiers of afzuigkappen gekoppeld aan stoffilterzakken/elektrostatische stofvangers voor droog snijden, verbrijzelen of andere activiteiten die waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden stof genereren; |
|
— |
het voorhanden zijn van een plan voor de verplaatsing, wijziging of stopzetting van activiteiten op de locatie om stofemissies naar de lucht tijdens perioden met ongunstige weersomstandigheden te voorkomen of tot een minimum te beperken (niet van toepassing op ondergrondse steengroeven); |
|
— |
het opnemen van beschermingselementen tegen de wind in het ontwerp van de steengroeve, gericht op vermindering van de windsnelheid en daarmee op beperking van stofemissies en bodemerosie op de locatie (bv. windschermen of windbrekers die bestaan uit een of meer rijen planten langs de randen van de opslagzone voor winningsafval, met inbegrip van de winningsafvalvoorziening en/of de zone voor de behandeling van winningsafval); |
|
— |
het voorzien in een afgesloten opslagruimte voor alle ontwaterd slib afkomstig van natte snijwerkzaamheden en/of alle stof afkomstig van droge snijwerkzaamheden vóór verkoop, overbrenging naar een stortplaats, of hergebruik ter plaatse; |
|
— |
het betonneren of asfalteren van de intensiefst gebruikte wegoppervlakken; |
|
— |
het aanbieden van passende opleidingen aan werknemers over goede praktijken op het gebied van de bestrijding van stofvorming en het ter beschikking stellen van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers en bezoekers; |
|
— |
het aanbieden van routinematige medische onderzoeken aan werknemers, met de mogelijkheid van frequentere controles ter opsporing van ademhalingsproblemen en de mogelijke ontwikkeling van silicose (dit laatste punt is alleen van toepassing op steengroeven waar graniet of ander kiezelhoudend gesteente wordt gewonnen). |
Beoordeling en controle: de exploitant van de steengroeve verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met de relevante ondersteunende documentatie en i) een beschrijving van de stofbestrijdingsmaatregelen die op de locatie van de steengroeve zijn getroffen en ii) de bijzonderheden van het systeem voor medische controle van de werknemers, naargelang het geval.
2.5. Veiligheid van het personeel en arbeidsomstandigheden in de steengroeve
De aanvrager verstrekt een beschrijving van het in de steengroeve geldende gezondheids- en veiligheidsbeleid. Dat beleid omvat ten minste:
|
— |
een systematische analyse van alle risico’s en grote gevaren die zich in de steengroeve kunnen voordoen; |
|
— |
een opleidingsplan voor werknemers dat verband houdt met specifieke in de steengroeve uitgevoerde werkprocedures; |
|
— |
een inspectie- en onderhoudsplan voor alle machines, werktuigen, elektrische installaties, voertuigen, ladders, loopbruggen, trappen, veiligheidsbarrières en andere relevante uitrusting; |
|
— |
de plaatsing van vaste afschermingen rond bewegende delen van machines zoals riemen, riemschijven en tandwielen, en van verstelbare afschermingen voor cirkelzagen; |
|
— |
sneluitschakelingsmechanismen om de stroomvoorziening van elektrische handgereedschappen af te sluiten en noodstopknoppen op de bedieningspanelen voor alle zware machines; |
|
— |
de veilige opslag van eventueel ter plaatse aanwezige explosieven; |
|
— |
passende transport- en hefwerktuigen voor de verplaatsing en plaatsing van natuursteenblokken en grote brokstukken van blokken; |
|
— |
noodplannen en EHBO-opleidingen voor het personeel; |
|
— |
de terbeschikkingstelling van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers en bezoekers van de locatie; |
|
— |
de duidelijke identificatie van zones waar zich risico’s op hoge geluidsniveaus voordoen. |
Wat betreft de arbeidsvoorwaarden moeten de volgende aspecten worden gegarandeerd:
|
— |
de toegang tot toilet-, omkleed- en schaftfaciliteiten voor werknemers en continue beschikbaarheid van drinkwater; |
|
— |
de naleving van de nationale wet- en regelgeving of van de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), indien deze stringenter zijn; |
|
— |
arbeidsovereenkomsten voor alle werknemers met een duidelijke beschrijving van de relevante werkzaamheden, de maximale verplichte werktijden, het loon, de socialeverzekeringsbijdragen (of een andere geschikte verzekering tegen ongevallen in landen waar geen sociale verzekering bestaat), vakantierechten en opzegtermijn; |
|
— |
de volledige naleving van de nationale of EU-wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, met een kopie van het document waarin het beleid voor gezondheid en veiligheid op het werk is vastgelegd.
Wanneer naar de naleving van IAO-verdragen wordt verwezen, moet de aanvrager door derden, op basis van audits ter plaatse, laten verifiëren dat de beginselen zoals opgenomen in de hieronder genoemde fundamentele IAO-verdragen in de steengroeve in acht zijn genomen:
fundamentele verdragen van de IAO:
|
a) |
kinderarbeid:
|
|
b) |
gedwongen en verplichte arbeid:
|
|
c) |
vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen:
|
|
d) |
discriminatie:
|
Wanneer de steengroeve zich niet in een lidstaat bevindt, is een verificatie door derden (bijvoorbeeld door Fairstone of andere regelingen met ten minste gelijkwaardige criteria voor de hierboven vermelde voorwaarden voor gezondheid en veiligheid op het werk en arbeidsomstandigheden) vereist.
2.6. Ratio landschappelijke effecten van de steengroeve (facultatief)
De exploitant van de steengroeve verstrekt de volgende gegevens over de locatie van de steengroeve, waarmee de ratio tussen steengroeve en voetafdruk of de ratio tussen steengroeve en ecologisch gunstig landgebruik kan worden berekend, op basis van een satellietbeelden van de locatie die van niet eerder dan één jaar voor de datum van toekenning van de EU-milieukeur dateren.
|
— |
QF: (actieve) oppervlakte van de voorzijde van de steengroeve (“Quarry Front”) (m2); |
|
— |
EWDA: opslagzone voor winningsafval (“Extractive Waste Deposition Area”) (m2); |
|
— |
BPDA: opslagzone voor bijproducten (“By-Products Deposition Area”) (m2); |
|
— |
TAA: totale geautoriseerde oppervlakte (“Total Authorised Area”) voor de locatie waar de winning plaatsvindt (m2); |
|
— |
BA: biodiverse zone (“Biodiverse Area”), waar i) de bovengrond en het plantendek, of wetlands/aangelegde rietlanden, met inheemse soorten zijn hersteld of aangelegd als onderdeel van een geleidelijke sanering en/of ii) waar de bovengrond en de vegetatie van het begin af aan niet zijn verstoord, en die niet beperkt is tot geïsoleerde gebiedjes binnen de steengroeve (m2); |
|
— |
REA: hernieuwbare-energiezone (“Renewable Energy Area”), waar de grond in gebruik is genomen voor de opwekking van elektriciteit via zonne-energie, waterkracht, windenergie of biomassa (m2).
|
Er worden maximaal 10 punten toegekend (5 voor elke ratio) naarmate de aanvrager kan aantonen dat de ratio de desbetreffende drempel voor 5 punten benaderen of overtreffen.
Beoordeling en controle: er moet een verklaring van de exploitant van de steengroeve worden verstrekt, samen met documentatie, waaronder kaarten of satellietbeelden waarop QF, EDWA, BPDA, TAA, BA en REA zijn aangegeven, met ramingen van de oppervlakte van elk gebied.
Eisen ten aanzien van de verwerkingsinstallatie
2.7. Energieverbruik in de verwerkingsinstallatie
De aanvrager moet een programma hebben opgezet om het specifieke energieverbruik en de specifieke CO2-emissies in de verwerkingsinstallatie systematisch te monitoren, te registreren en terug te brengen tot optimale niveaus. De aanvrager rapporteert het energieverbruik als functie van de energiebron (bv. elektriciteit en diesel) en het gebruiksdoel (bv. gebruik van gebouwen op de locatie, verlichting, bediening van snijapparatuur, pompen en bediening van voertuigen). De aanvrager brengt voor een bepaald kalenderjaar verslag uit over het energieverbruik voor de locatie, zowel op absolute basis (in eenheden van kWh of MJ) als op basis van de specifieke productie (in eenheden van kWh of MJ per m3, m2 of ton verkocht materiaal/geproduceerd materiaal dat klaar is voor de verkoop).
In een plan voor het verminderen van het specifieke energieverbruik en de specifieke CO2-emissies worden de reeds genomen of geplande maatregelen beschreven (bv. efficiënter gebruik van bestaande apparatuur, investeringen in efficiëntere apparatuur, verbetering van vervoer en logistiek enz.).
Daarnaast kunnen in totaal 20 punten als volgt worden toegekend:
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naar rato van de hoeveelheid verbruikte energie (brandstof plus elektriciteit) die afkomstig is van hernieuwbare bronnen (van 0 punten voor 0 % hernieuwbare energie tot 10 punten voor 100 % hernieuwbare energie); |
|
— |
er worden maximaal 5 punten toegekend naargelang de wijze waarop hernieuwbare elektriciteit wordt ingekocht, en wel als volgt: op grond van particuliere overeenkomsten voor energiediensten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (5 punten); op grond van op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (5 punten); langlopende, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor op het net aangesloten of in een perifeer net opgenomen hernieuwbare energiebronnen (15) (4 punten); groenestroomcertificaten (16) (3 punten); aankoop van garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie voor de volledige elektriciteitsvoorziening of voor het groene tarief van de elektriciteitsleverancier (17) (2 punten); |
|
— |
er worden 3 punten toegekend wanneer voor het product een analyse van de koolstofvoetafdruk is uitgevoerd overeenkomstig ISO 14067, of 5 punten indien de elementen van de PEF-methode (“Product Environmental Footprint”: milieuvoetafdruk van een product) die betrekking hebben op broeikasgasemissies (18) zijn toegepast. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een energie-inventaris voor de verwerkingsinstallatie met betrekking tot een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur en verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur bij te houden. In de energie-inventaris wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten verbruikte brandstof, waarbij de nadruk wordt gelegd op hernieuwbare brandstoffen of het hernieuwbare gehalte van gemengde brandstoffen. In het plan voor het terugdringen van het specifieke energieverbruik en de CO2-emissies moeten ten minste de uitgangsomstandigheden worden vastgesteld met betrekking tot het specifieke energieverbruik in de verwerkingsinstallatie op het moment waarop het plan werd opgesteld, de verschillende bronnen van energieverbruik in de verwerkingsinstallatie in kaart worden gebracht en duidelijk worden gekwantificeerd, en maatregelen worden vastgesteld en gerechtvaardigd om het specifieke energieverbruik te verminderen en de resultaten jaarlijks te rapporteren.
De aanvrager moet bijzonderheden verstrekken over de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst en daarbij het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de aangekochte elektriciteit specificeren. Zo nodig moet in een verklaring van de elektriciteitsleverancier worden verduidelijkt: i) wat het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de geleverde elektriciteit is, ii) wat de aard van de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst is (d.w.z. particuliere overeenkomst voor energiediensten, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomst, onafhankelijk gecertificeerde groene energie of groen tarief) en iii) of de aangekochte elektriciteit afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie.
Wanneer de aanvrager certificaten met garanties van oorsprong heeft gekocht om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te verhogen, moet de aanvrager de nodige documentatie verstrekken om te waarborgen dat de certificaten met garanties van oorsprong zijn aangekocht overeenkomstig de beginselen en voorschriften voor het Europese stelsel van energiecertificaten.
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op punten voor een analyse van de koolstofvoetafdruk, moet de aanvrager een kopie van de analyse verstrekken, die in overeenstemming moet zijn met ISO 14067 of met de methode voor de milieuvoetafdruk van een product en door een geaccrediteerde derde moet zijn geverifieerd. De analyse van de voetafdruk moet betrekking hebben op alle productieprocessen die rechtstreeks verband houden met de steenproductie in de steengroeve en de verwerkingsinstallatie, het vervoer op de locatie en daarbuiten tijdens de productie, de emissies in verband met administratieve processen (bv. de exploitatie van gebouwen op de locatie) en het vervoer van het verkochte product naar de toegangspoort van de verwerkingsinstallatie of een lokaal vervoersknooppunt (bv. station of haven).
2.8. Water- en afvalwaterbeheer in de verwerkingsinstallatie
De aanvrager verstrekt een beschrijving van het waterverbruik in de verwerkingsinstallatie voor natuursteen, met inbegrip van strategieën en methoden voor het opvangen, recirculeren en hergebruiken van water.
De terugwinning van vaste stoffen uit het afvalwater van snijwerkzaamheden moet ter plaatse worden uitgevoerd volgens de beginselen van bezinking en/of filtratie.
Gezuiverd afvalwater moet ter plaatse worden opgeslagen en gerecirculeerd voor snijwerkzaamheden, bestrijding van stofvorming of andere doeleinden.
Daarnaast worden 5 punten toegekend voor de installatie van een opvangsysteem voor regenwater om het regenwater dat op ondoordringbare oppervlakken binnen de locatie terechtkomt, op te vangen en op te slaan, en zo te voorkomen dat het over het oppervlak van de werkzones wegstromende regenwater zwevende deeltjes meevoert naar ondoordringbare vijvers (die water leveren voor de snijapparatuur) of naar natuurlijke waterlopen.
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met de relevante ondersteunde documentatie waarin het waterverbruik ter plaatse, het netwerk voor het opvangen van afvalwater/regenwater en het systeem voor de behandeling en recirculatie van afvalwater worden beschreven.
2.9. Bestrijding van stofvorming in de verwerkingsinstallatie
De aanvrager moet aantonen dat operationele maatregelen voor de bestrijding van stofvorming zijn getroffen in de verwerkingsinstallatie. De maatregelen kunnen van locatie tot locatie verschillen, maar moeten voor alle locaties de volgende aspecten omvatten:
|
— |
het gebruik van stofonderdrukkende watersproeiers of afzuigkappen gekoppeld aan stoffilterzakken/elektrostatische stofvangers voor droog snijden of vormgeven, of andere activiteiten die waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden stof genereren; |
|
— |
het regelmatig stofvrij maken van vloeroppervlakken binnen, met behulp van watersproeiers op oppervlakken die afwateren naar een waterzuiveringssysteem op de locatie of van een voorziening voor het opzuigen van droog stof (droog stof mag niet worden opgeveegd); |
|
— |
het voorzien in een afgesloten opslagruimte voor alle ontwaterd slib afkomstig van natte snijwerkzaamheden en/of alle stof afkomstig van droge snijwerkzaamheden vóór verkoop, overbrenging met het oog op hergebruik, hergebruik ter plaatse of overbrenging naar een stortplaats; |
|
— |
het betonneren of asfalteren van de intensiefst gebruikte wegoppervlakken; |
|
— |
het aanbieden van passende opleidingen aan werknemers over goede praktijken op het gebied van de bestrijding van stofvorming en het ter beschikking stellen van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers en bezoekers; |
|
— |
het aanbieden van routinematige medische onderzoeken aan werknemers, met de mogelijkheid van frequentere controles ter opsporing van ademhalingsproblemen en de mogelijke ontwikkeling van silicose (dit laatste punt is alleen van toepassing op verwerkingsinstallaties waar graniet of ander kiezelhoudend gesteente wordt verwerkt). |
Beoordeling en controle:de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met relevante ondersteunende documentatie en: i) een beschrijving van de maatregelen ter bestrijding van stofvorming die in de verwerkingsinstallatie zijn getroffen, en ii) de bijzonderheden van het systeem voor medische controle van de werknemers, naargelang het geval.
2.10. Hergebruik van procesafval van de verwerkingsinstallatie
De aanvrager maakt een inventaris op van het in de verwerkingsinstallatie geproduceerde procesafval. In de inventaris worden de aard en de hoeveelheid van het geproduceerde afval vermeld (bv. processchroot en processlib).
De inventaris van procesafval bestrijkt een periode van twaalf maanden en over dezelfde periode moet de totale output van het product worden geraamd, in termen van zowel massa (kg of ton) als oppervlakte (m2).
Ten minste 80 % van de massa van het processchroot dat afkomstig is van natuursteenverwerking op de locatie moet in andere toepassingen worden hergebruikt of ter plaatse worden opgeslagen in voorbereiding op de toekomstige verkoop ervan.
Daarnaast kunnen in totaal 10 punten als volgt worden toegekend:
|
— |
er worden maximaal 5 punten toegekend naarmate de aanvrager een hoger hergebruikpercentage voor processchroot kan aantonen, tot maximaal 100 % hergebruik naar massa (van 0 punten voor 80 % hergebruik van processchroot tot maximaal 5 punten voor 100 % hergebruik van processchroot); |
|
— |
er worden maximaal 5 punten toegekend naarmate de aanvrager hergebruik van processlib kan aantonen, tot maximaal 100 % (van 0 punten voor 80 % hergebruik van processlib tot maximaal 5 punten voor 100 % hergebruik van processchroot). |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een afvalinventaris voor de verwerkingsinstallatie met betrekking tot een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur en verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur bij te houden.
De aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eis van dit criterium, met een berekening van het totale productieschroot (in kg of ton). Tevens wordt nadere informatie over de bestemming van deze procesafvalstoffen gegeven, met een toelichting of extern hergebruik ervan voor een ander proces plaatsvindt of dat zij naar een stortplaats worden overgebracht. Voor extern hergebruik of het overbrengen naar een stortplaats worden de vrachtbrieven voorgelegd.
2.11. Regionaal geïntegreerde productie in de verwerkingsinstallatie (facultatief)
Dit criterium is van toepassing op de vervoersafstand tussen de poort van de steengroeve en de poort van de verwerkingsinstallatie en is specifiek voor natuursteenproducten die afkomstig zijn uit een bepaalde steengroeve.
Er worden maximaal 5 punten worden toegekend naarmate de aanvragers kunnen aantonen dat de vervoersafstand van de steengroeve naar de verwerkingsinstallatie voor de natuursteenblokken als halffabricaat minder dan 260 km is (van 0 punten voor een afstand ≥ 260 km tot maximaal 5 punten voor een afstand ≤ 10 km).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt het adres van de verwerkingsinstallatie en het adres of de geografische locatie van de desbetreffende poort van de steengroeve. De aanvrager beschrijft tevens de gebruikte vervoerswijze(n) om de natuursteenblokken als halffabricaat naar de verwerkingsinstallatie over te brengen.
De transportroute en de totale afstand worden geschat en aangegeven op een kaart met behulp van satellietbeelden en vrij beschikbare software voor het schatten van de afstand.
3. CRITERIA VOOR PRODUCTEN VAN GEAGGLOMEREERDE STEEN OP BASIS VAN BINDMIDDELEN VAN KUNSTHARS
Puntensysteem
Het puntensysteem en het minimumaantal vereiste punten voor producten van geagglomereerde steen met de EU-milieukeur worden in de onderstaande tabel weergegeven.
|
Criteria waarvoor punten kunnen worden toegekend |
Producten van geagglomereerde steen |
||
|
0, 3 of 5 punten |
||
|
Maximaal 30 punten |
||
|
Maximaal 35 punten |
||
|
Maximaal 20 punten |
||
|
Maximaal 10 punten |
||
|
Totaal maximumaantal punten |
100 |
||
|
Minimaal vereist aantal punten voor de EU-milieukeur |
50 |
3.1. Energieverbruik
Het specifieke elektriciteitsverbruik van de processen in de productie van geagglomereerde steen (met inbegrip van het doseren van grondstoffen, de primaire vermenging, de secundaire vermenging, het vormen en de afwerking) mag niet meer bedragen dan 1,1 MJ/kg.
Indien de steen als grondstof wordt vermalen, wordt het specifieke elektriciteitsverbruik van het vermalingsproces (in MJ/kg) afzonderlijk gerapporteerd, maar niet opgeteld bij de totale waarde voor het proces.
Daarnaast kunnen in totaal 30 punten als volgt worden toegekend:
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naarmate het specifieke elektriciteitsverbruik van de processen wordt teruggebracht tot een drempelwaarde van 0,7 MJ/kg voor milieutechnische excellentie (van 0 punten voor 1,1 MJ/kg tot maximaal 10 punten voor 0,7 MJ/kg); |
|
— |
er kunnen maximaal 10 punten worden toegekend naar rato van de hoeveelheid verbruikte elektriciteit die afkomstig is van hernieuwbare bronnen (van 0 punten voor 0 % hernieuwbare elektriciteit tot 10 punten voor 100 % hernieuwbare elektriciteit); |
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naargelang de wijze waarop hernieuwbare elektriciteit wordt ingekocht, en wel als volgt: op grond van particuliere overeenkomsten voor energiediensten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (10 punten); op grond van op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (10 punten); langlopende, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor op het net aangesloten of in een perifeer net opgenomen hernieuwbare energiebronnen (19) (8 punten); groenestroomcertificaten (20) (6 punten); aankoop van garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie voor de volledige elektriciteitsvoorziening of voor het groene tarief van de elektriciteitsleverancier (21) (4 punten). |
Beoordeling en controle: het specifieke elektriciteitsverbruik van de processen wordt berekend door het elektriciteitsverbruik voor relevante procesapparatuur te delen door het productievolume (in kg of m3). De gerapporteerde gegevens moeten representatief zijn voor het (de) product(en) waarvoor de EU-milieukeur wordt aangevraagd. Wanneer voor verschillende producten die onder dezelfde aanvraag vallen, aanzienlijk verschillende waarden gelden, worden de gegevens voor elk product afzonderlijk gerapporteerd. Wanneer productiegegevens beschikbaar zijn in m3, moeten deze worden omgerekend met behulp van de desbetreffende bulkdichtheidsfactor (in kg/m3) voor het product van geagglomereerde steen.
De aanvrager moet bijzonderheden verstrekken over de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst en daarbij het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de aangekochte elektriciteit specificeren. Zo nodig moet in een verklaring van de elektriciteitsleverancier worden verduidelijkt: i) wat het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de geleverde elektriciteit is, ii) wat de aard van de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst is (d.w.z. particuliere overeenkomst voor energiediensten, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomst, onafhankelijk gecertificeerde groene energie of groen tarief) en iii) of de aangekochte elektriciteit afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie.
Wanneer de aanvrager certificaten met garanties van oorsprong heeft gekocht om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te verhogen, moet de aanvrager de nodige documentatie verstrekken om te waarborgen dat de certificaten met garanties van oorsprong zijn aangekocht overeenkomstig de beginselen en voorschriften voor het Europese stelsel van energiecertificaten.
3.2. Luchtkwaliteit en bestrijding van stofvorming
Werkzones waar zich een risico op blootstelling aan styreen voordoet, waarbij de styreenconcentratie volgens monitoringgegevens meer dan 20 ppm (of 85 mg/m3) kan bedragen, moeten duidelijk worden aangegeven en goed worden geventileerd.
De harsformuleringen worden gedoseerd en gemengd met behulp van gesloten systemen.
De aanvrager moet aantonen dat maatregelen voor de bestrijding van stofvorming zijn getroffen op de locatie. De maatregelen kunnen van locatie tot locatie verschillen, maar moeten voor alle locaties de volgende aspecten omvatten:
|
— |
het gebruik van stofonderdrukkende watersproeiers of afzuigkappen gekoppeld aan stoffilterzakken/elektrostatische stofvangers voor droog snijden, verbrijzelen of andere activiteiten die waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden stof genereren; |
|
— |
het regelmatig stofvrij maken van vloeroppervlakken binnen, met behulp van watersproeiers op oppervlakken die afwateren op een waterzuiveringssysteem op de locatie of van een voorziening voor het opzuigen van droog stof (droog stof mag niet worden opgeveegd); |
|
— |
het voorzien in een afgesloten opslagruimte voor alle ontwaterd slib afkomstig van natte snijwerkzaamheden en/of alle stof afkomstig van droge snijwerkzaamheden vóór verkoop, overbrenging met het oog op hergebruik, hergebruik ter plaatse of overbrenging naar een stortplaats; |
|
— |
het betonneren of asfalteren van de intensiefst gebruikte wegoppervlakken; |
|
— |
het aanbieden van passende opleidingen aan werknemers over goede praktijken op het gebied van de bestrijding van stofvorming en het ter beschikking stellen van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers en bezoekers; |
|
— |
het aanbieden van routinematige medische onderzoeken aan werknemers, met de mogelijkheid van frequentere controles ter opsporing van ademhalingsproblemen en de mogelijke ontwikkeling van silicose (dit laatste punt is alleen van toepassing op faciliteiten waar met producten op basis van kwarts wordt gewerkt). |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van conformiteit met dit criterium, samen met relevante ondersteunende documentatie en: i) een beschrijving van eventuele werkzones waar zich een risico op blootstelling aan styreen voordoet, en bijzonderheden over het aanwezige ventilatiesysteem; ii) een beschrijving van de maatregelen ter bestrijding van stofvorming die op de productielocatie zijn getroffen, en iii) de bijzonderheden van het bestaande systeem voor medische controle van de werknemers, naargelang het geval.
3.3. Gehalte aan gerecycled/secundair materiaal
De aanvrager beoordeelt de regionale beschikbaarheid van nieuw geproduceerd materiaal, gerecycled materiaal uit afvalstoffen afkomstig van verschillende productieprocessen, en secundair materiaal uit bijproducten van verschillende productieprocessen, en documenteert deze. De vervoersafstanden van de gedocumenteerde bronnen van materiaal moeten daarbij bij benadering worden vermeld.
Daarnaast worden er maximaal 35 punten toegekend naar rato van de integratie van gerecyclede/secundaire materialen in het product van geagglomereerde steen tot een drempelwaarde van 35 % (m/m) voor milieutechnische excellentie (van 0 punten voor een gehalte van 0 % (m/m) tot 35 punten voor een gehalte van ≥ 35 % (m/m) aan gerecycled/secundair materiaal).
De verwerking van stof, afsnijdsels en afgekeurde producten van geagglomereerde steen in nieuwe producten wordt niet als gerecycled materiaal beschouwd indien dit wordt teruggevoerd in hetzelfde proces als waardoor het is gegenereerd.
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eis van dit criterium, met documentatie met de beschrijving van de nieuw geproduceerde, gerecyclede en secundaire materialen en informatie over de regionale beschikbaarheid daarvan.
Gerecyclede of secundaire materialen worden alleen geacht bij te dragen tot het gehalte aan gerecycled/secundair materiaal indien zij zijn verkregen uit bronnen die ten hoogste 2,5 maal zo ver verwijderd zijn van de productielocatie voor geagglomereerde steen als de belangrijkste gebruikte nieuwe materialen (bv. marmer en kwarts).
Over de twaalf maanden productie voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur wordt een maandelijkse balans van gerecyclede/secundaire materialen overgelegd, en de aanvrager verbindt zich ertoe deze balans tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur bij te houden. Op de balans worden de hoeveelheden inkomende gerecyclede/secundaire materialen (gestaafd met leveringsbonnen en facturen) en uitgaande gerecyclede/secundaire materialen vermeld voor de hele productie van geagglomereerde steen die wordt verkocht of klaar is voor de verkoop en waarvoor beweringen worden gedaan over de gehalten aan gerecycled/secundair materiaal (gestaafd met producthoeveelheden en procentuele opgaven).
De opgegeven gehalten aan gerecycled en/of secundair materiaal moeten representatief zijn voor de samenstelling van de mengsels die op partijniveau voor het (de) product(en) met de EU-milieukeur worden gebruikt. Een algemene toewijzing van gerecyclede en/of secundaire materialen wordt niet toegestaan.
Wanneer voor verschillende producten die onder dezelfde milieukeuraanvraag vallen, aanzienlijk verschillende waarden gelden, worden de gegevens voor elk product afzonderlijk gerapporteerd.
3.4. Gehalte aan bindmiddel van kunsthars
Het gebruik van polyester-, epoxy- of andere kunstharsen bij de productie mag niet leiden tot een gehalte van meer dan 10 % van het totale gewicht van het eindproduct.
Daarnaast worden er maximaal 20 punten toegekend naarmate het gehalte aan bindmiddelen van kunsthars wordt teruggebracht tot de drempelwaarde van 5 % voor milieutechnische excellentie (van 0 punten voor een gehalte van 10 % bindmiddelen tot maximaal 20 punten voor een gehalte van 5 % bindmiddelen).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van het criterium, met een berekening van het in totaal gebruikte bindmiddel van kunsthars als percentage van het totale gewicht van het product van geagglomereerde steen.
De opgegeven gehalten aan bindmiddelen moeten representatief zijn voor de samenstelling van de mengsels die op partijniveau voor het (de) product(en) met de EU-milieukeur worden gebruikt.
Wanneer voor verschillende producten die onder dezelfde milieukeuraanvraag vallen, aanzienlijk verschillende waarden gelden, worden de gegevens voor elk product afzonderlijk gerapporteerd.
3.5. Hergebruik van procesafval
De aanvrager maakt een inventaris op van het bij de vervaardiging van geagglomereerde steen geproduceerde procesafval. In de inventaris worden de aard en de hoeveelheid van het geproduceerde afval vermeld (bv. processchroot en processlib).
De inventaris van procesafval bestrijkt een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur, en over dezelfde periode moet de totale output van het product worden geraamd, in termen van zowel massa (kg of ton) als oppervlakte (m2).
Ten minste 70 % van het procesafval (schroot plus slib) dat afkomstig is van de productie van platen en blokken geagglomereerde steen moet in andere productieprocessen worden hergebruikt.
Daarnaast worden er maximaal 10 punten toegekend naarmate de aanvrager hergebruik van procesafval kan aantonen, tot maximaal 100 % (van 0 punten voor 70 % hergebruik van procesafval tot maximaal 10 punten voor 100 % hergebruik van procesafval).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een energie-inventaris voor de productiefaciliteit voor geagglomereerde steen met betrekking tot een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur en verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur actueel te houden.
De aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met een berekening van het totale productieschroot en -slib (in kg of ton). Tevens wordt nadere informatie over de bestemming van deze procesafvalstoffen gegeven, met een toelichting of extern hergebruik ervan voor een ander proces plaatsvindt of dat zij naar een stortplaats worden overgebracht. Voor extern hergebruik of het overbrengen naar een stortplaats worden de vrachtbrieven overgelegd.
Wanneer het niet mogelijk is voor een productielijn of product specifieke gegevens te verstrekken, verwijst de aanvrager naar gegevens voor de hele faciliteit.
4. CRITERIA VOOR KERAMISCHE PRODUCTEN EN PRODUCTEN VAN GEBAKKEN KLEI
Puntensysteem
Het puntensysteem en het minimumaantal vereiste punten voor keramische producten en producten van gebakken klei met de EU-milieukeur worden in de onderstaande tabel weergegeven.
Wanneer de aanvrager gesproeidroogd poeder als grondstof gebruikt en niet de producent van die grondstof is, geeft de aanvrager het gebruikte gesproeidroogd poeder voor de vervaardiging van de keramische producten of de producten van gebakken klei op, gestaafd met leveringsfacturen die van niet eerder dan één jaar voor de datum van de aanvraag dateren. In dat geval verstrekt de aanvrager alle relevante verklaringen van de producent van het gesproeidroogd poeder waaruit blijkt dat alle desbetreffende eisen voor het toekennen van de EU-milieukeur worden nageleefd, alsmede alle andere relevante optionele eisen op basis waarvan punten kunnen worden toegekend.
Voor de criteria 4.1 en 4.2 worden voor keramische tegels twee reeksen grenswaarden vastgesteld, afhankelijk van de vraag of de EU-milieukeur voor een beperkt aantal producten geldt (in welk geval onder stabiele bedrijfsomstandigheden tijdens de productiegang gegevens voor representatieve perioden moeten worden ingediend) of dat de milieukeur voor een groot aantal productformaten van een bepaalde productfamilie geldt (22) (in welk geval jaarlijks gemiddelde gegevens moeten worden ingediend). De grenswaarden voor de gemiddelde jaarlijkse productie zijn hoger om rekening te houden met de energie die nodig is om de oventemperatuur in stand te houden wanneer de productielijn onderbroken wordt (bv. bij het wisselen van tegelformaten) of wanneer deze niet volledig operationeel is (bv. tijdens de nachtdienst of in het weekend).
|
Criteria waarvoor punten kunnen worden toegekend |
Keramische producten en producten van gebakken klei |
||
|
0, 3 of 5 punten |
||
|
Maximaal 20 punten |
||
|
Maximaal 25 punten |
||
|
Maximaal 40 punten |
||
|
Maximaal 10 punten |
||
|
Totaal maximumaantal beschikbare punten |
100 |
||
|
Minimaal vereist aantal punten voor de EU-milieukeur |
50 |
4.1. Brandstofverbruik voor drogen en bakken
Steenkool, petroleumcokes, lichte stookolie en zware stookolie mogen niet worden gebruikt als brandstof in drogers of ovens.
Het specifieke brandstofverbruik voor droog- en bakprocessen mag de desbetreffende verplichte grenswaarden hieronder niet overschrijden.
|
|
Sproeidroger |
Aardewerkdroger en oven |
||
|
Verplichte grenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
Verplichte grenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
|
|
Keramische tegel: individueel product (**) |
1,8 MJ/kg poeder (*) |
1,3 MJ/kg poeder (**) |
4,1 MJ/kg |
3,2 MJ/kg |
|
Keramische tegel: productfamilie (***) |
5,5 MJ/kg |
4,3 MJ/kg |
||
|
Plaveistenen van gebakken klei |
N.v.t. |
N.v.t. |
3,5 MJ/kg |
2,1 MJ/kg |
Daarnaast worden er maximaal 20 punten toegekend naarmate het specifieke brandstofverbruik voor droog- en bakprocessen wordt teruggebracht tot de desbetreffende drempelwaarde voor milieutechnische excellentie zoals in de bovenstaande tabel vermeld (bv. voor plaveistenen van gebakken klei: van 0 punten voor 3,5 MJ/kg tot maximaal 20 punten voor ≤ 2,1 MJ/kg).
Voor keramische tegels waarvoor (hetzij ter plaatse, hetzij elders vervaardigd) gesproeidroogd poeder wordt gebruikt, worden twee scores berekend volgens de vorige alinea: een voor het gesproeidroogd poeder (SDP: “spray-dried powder”) en een voor de oven voor keramische tegels en de aardewerkdroger (KWD: “kiln and ware dryer”) De twee scores worden daarna als volgt omgerekend tot een enkele score:
Brandstofscore = 0,35(SDP) + 0,65(KWD)
Beoordeling en controle: de aanvrager geeft de specifieke brandstofverbruikswaarde(n) voor het (de) desbetreffende product(en) op, samen met berekeningen om de waarde(n) om te zetten in een specifieke score. Het specifieke brandstofverbruik wordt berekend door het brandstofverbruik (in MJ) voor de desbetreffende procesapparatuur te delen door het productievolume (in kg) tijdens de betrokken productieperiode.
Wanneer productiegegevens alleen beschikbaar zijn in m2, maar in kg moeten worden gerapporteerd, moet de waarde worden omgerekend met behulp van een vaste bulkdichtheidsfactor (in kg/m2) voor het product of de productfamilie.
Gegevens voor een hele productfamilie moeten representatief zijn voor alle productielijnen voor een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur. Gegevens voor specifieke individuele producten moeten representatief zijn voor stabiele bedrijfsomstandigheden tijdens de feitelijke productiegang(en).
De hoeveelheid (als volume of massa) brandstof die in de oven- en drogersystemen wordt ingevoerd, moet ter plaatse worden opgetekend en in MJ worden omgezet door het volume/de massa van de verbruikte brandstof tijdens de vastgestelde productieperiode (bv. in kg, ton, l of Nm3) te vermenigvuldigen met een specifieke of generieke calorische waarde voor diezelfde brandstof (bv. in MJ/kg, MJ/ton, MJ/l of MJ/Nm3).
Wanneer de voor het opwekken van warmte voor droogactiviteiten gebruikte brandstof in een warmtekrachtkoppelingssysteem wordt ingevoerd, moet de door dat systeem opgewekte elektriciteit tijdens de vastgestelde productieperiode (gemeten in kWh en omgezet in MJ) in mindering worden gebracht op de totale opgetekende waarde voor het brandstofverbruik van de droger.
4.2. CO2-emissies
De specifieke CO2-emissies in verband met de verbranding van brandstoffen en de procesemissies uit de decarbonisering van grondstoffen tijdens droog- en bakprocessen mogen de desbetreffende verplichte grenswaarden hieronder niet overschrijden.
|
|
Vervaardiging van gesproeidroogd poeder |
Aardewerkdroger en oven (*) |
||
|
Verplichte grenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
Verplichte grenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
|
|
Keramische tegel: individueel product (***) |
84 kgCO2/ton poeder (*) |
54 kgCO2/ton poeder (*) |
280 kgCO2/ton |
230 kgCO2/ton |
|
Keramische tegel: productfamilie (****) |
360 kgCO2/ton |
290 kgCO2/ton |
||
|
Plaveistenen van gebakken klei |
N.v.t. |
N.v.t. |
192 kgCO2/ton |
129 kgCO2/ton |
Daarnaast worden er maximaal 25 punten toegekend naarmate de specifieke CO2-emissies worden teruggebracht tot de desbetreffende drempelwaarde voor milieutechnische excellentie zoals in de bovenstaande tabel vermeld (bv. voor plaveistenen van gebakken klei: van 0 punten voor 192 kgCO2/ton tot maximaal 25 punten voor 129 kgCO2/ton).
Voor keramische tegels waarvoor (hetzij ter plaatse, hetzij elders vervaardigd) gesproeidroogd poeder wordt gebruikt, worden twee scores berekend volgens de vorige alinea, een voor het gesproeidroogd poeder en een voor de oven voor keramische tegels en de aardewerkdroger. De twee scores worden daarna als volgt omgerekend tot een enkele score:
CO2score = 0,35(SDP) + 0,65(KWD)
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met een opgave van de berekende specifieke CO2-emissies volgens de hieronder beschreven relevante methodologie.
Voor producten van productiefaciliteiten die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) vallen, worden de specifieke emissies per ton product berekend op basis van het emissieniveau en de activiteitsniveaus overeenkomstig het monitoringmethodiekplan zoals vastgesteld krachtens artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie inzake de regels voor kosteloze toewijzing (24).
Voor producten uit faciliteiten die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen, worden de resultaten aangegeven overeenkomstig de toepasselijke berekeningsmethode zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (25).
Voor keramische producten waarvoor in een afzonderlijke installatie als grondstof geproduceerd gesproeidroogd poeder wordt gebruikt, verstrekt de aanvrager een verklaring van de producent van het gesproeidroogd poeder waarin de gemiddelde jaarlijkse specifieke CO2-emissiewaarde wordt vermeld, die overeenkomstig een van de twee hierboven beschreven methoden voor het recentste rapportagejaar is berekend.
In alle gevallen wordt de specifieke CO2-emissiewaarde geschat op het niveau van het (de) onder de EU-milieukeur vallende product(en). De voor criterium 4.1 berekende relevante brandstofverbruikswaarden, de koolstofintensiteit van de gebruikte brandstof(fen) en het gemiddelde carbonaatgehalte van de grondstof worden gebruikt als basis voor de berekening van de CO2-emissies.
4.3. Waterverbruik van de processen
De faciliteit waar het keramische product of het product van gebakken klei wordt vervaardigd, moet:
|
— |
voor procesafvalwater beschikken over een gesloten systeem voor afvalwaterrecycling dat het mogelijk maakt om het lozen van vloeistoffen tot nul terug te brengen, of |
|
— |
kunnen aantonen dat het specifieke zoetwaterverbruik minder bedraagt dan of gelijk is aan de in de onderstaande tabel vastgestelde verbruiksgrenswaarden.
|
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eis, met een beschrijving van de wijze waarop zij deze naleven.
Wanneer voor het recyclen van procesafvalwater een systeem wordt gebruikt waarbij geen lozing van vloeistoffen plaatsvindt, moeten zij een korte beschrijving geven van dit systeem en de belangrijkste bedrijfsparameters ervan.
Wanneer een dergelijk systeem ontbreekt, worden gegevens over het totale waterverbruik van de processen (in l of m3) en over de totale productie van keramiek of gebakken klei (in kg of m2) verstrekt voor het recentste kalenderjaar of een voortschrijdende periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur.
Wanneer het niet mogelijk is voor een productielijn of product specifieke gegevens te verstrekken, verwijst de aanvrager naar gegevens voor de hele faciliteit.
Het waterverbruik ten gevolge van toiletten, kantines en andere activiteiten die niet direct relevant zijn voor het productieproces, moet apart worden gemeten en mag niet in de berekening worden opgenomen.
4.4. Emissies van stof, HF, NOx en SOx in de lucht
Maatregelen om stofemissies afkomstig van “koude” stoffige werkzaamheden op de productielocatie voor keramische tegels te verminderen, moeten ten minste betrekking hebben op de inontvangstneming, het mengen en het malen van grondstoffen en op het vormen en glazuren/decoreren van tegels.
De specifieke stof-, HF-, NOx- en SOx-emissies in de lucht die verband houden met de vervaardiging van keramische producten of producten van gebakken klei mogen de desbetreffende verplichte grenswaarden in de onderstaande tabel niet overschrijden.
|
Emissieparameter |
Verplichte grenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
Testmethode |
Beschikbare punten |
|
Stof (sproeidroger) (*) |
90 mg/kg |
N.v.t. |
EN 13284 |
N.v.t. |
|
Stof (oven) |
50 mg/kg |
10 mg/kg |
EN 13284 |
Maximaal 10 |
|
HF (oven) |
20 mg/kg |
6 mg/kg |
ISO 15713 |
Maximaal 10 |
|
NOx als NO2 (oven) |
250 mg/kg |
170 mg/kg |
EN 14792 |
Maximaal 10 |
|
SOx als SO2 (oven) |
1 300 mg/kg |
750 mg/kg |
EN 14791 |
Maximaal 10 |
Daarnaast worden er maximaal 40 punten toegekend naarmate de daadwerkelijke specifieke stof-, HF-, NOx- en SOx-emissies worden teruggebracht tot de desbetreffende drempelwaarden voor milieutechnische excellentie zoals in de bovenstaande tabel vermeld (bv. voor HF-emissies: van 0 punten voor 20 mg/kg tot maximaal 10 punten voor ≤ 6 mg/kg).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met i) een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om stofemissies afkomstig van “koude” stoffige werkzaamheden te verminderen, en ii) gegevens voor de desbetreffende locatie in mg/Nm3 en uitgedrukt als een op basis van daggemiddelden berekend jaargemiddelde. De gegevens moeten zijn gegenereerd door middel van continue of periodieke monitoring overeenkomstig relevante EN- of ISO-normen. In geval van periodieke monitoring worden ten minste drie monsters genomen tijdens een stabiele exploitatie van de sproeidroger of de oven voor productiegangen van het (de) product(en) met de EU-milieukeur.
Wanneer productiegegevens alleen beschikbaar zijn in m2, maar in kg moeten worden gerapporteerd, moet de waarde worden omgerekend met behulp van een vaste bulkdichtheidsfactor (in kg/m2) voor het product of de productfamilie.
Gegevens voor een hele productfamilie moeten representatief zijn voor alle productielijnen voor een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur. Gegevens voor specifieke individuele producten moeten representatief zijn voor stabiele bedrijfsomstandigheden tijdens de feitelijke productiegang(en).
Om de resultaten van de afgasmonitoring om te zetten van mg/Nm3 (bij 18 % O2-gehalte) in mg/kg product van keramiek/gebakken klei, moeten zij met het specifieke gasdebiet worden vermenigvuldigd (Nm3/kg product). Eén Nm3 verwijst naar één m3 droog gas onder de standaardomstandigheden van 273 K en 101,3 kPa.
Wanneer het niet mogelijk is voor een productielijn of product specifieke gegevens te verstrekken, verwijst de aanvrager naar gegevens voor de hele faciliteit en de emissies op massabasis toewijzen aan de productie waarvoor de EU-milieukeur geldt.
4.5. Afvalwaterbeheer
Procesafvalwater afkomstig van de productie van keramische producten of producten van gebakken klei wordt behandeld volgens een van de volgende opties:
|
— |
optie 1: behandeling ter plaatse om zwevende deeltjes te verwijderen, waarna het behandelde afvalwater teruggevoerd wordt in het productieproces in het kader van een systeem waarbij geen lozing van vloeistoffen plaatsvindt, of |
|
— |
optie 2: behandeling ter plaatse om zwevende deeltjes te verwijderen (of helemaal geen behandeling), waarna het afvalwater naar een door een derde geëxploiteerde behandelingsinstallatie wordt gestuurd, of |
|
— |
optie 3: behandeling ter plaatse om zwevende deeltjes te verwijderen, waarna het afvalwater in plaatselijke waterlopen wordt geloosd. |
Wanneer optie 2 of optie 3 van toepassing is, moet de aanvrager of de exploitant van de afvalwaterbehandelingsinstallatie (als derde partij), naargelang het geval, aantonen dat aan de volgende grenswaarden voor het uiteindelijke behandelde effluent dat in de plaatselijke waterlopen wordt geloosd, wordt voldaan.
|
Parameter |
Grenswaarde |
Testmethoden |
|
Zwevende deeltjes |
40 mg/l |
ISO 5667-17 |
|
Cadmium |
0,015 mg/l |
ISO 8288 |
|
Lood |
0,15 mg/l |
ISO 8288 |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring dat aan dit criterium is voldaan, en geeft daarin aan welke optie op de productielocatie van toepassing is.
Wanneer voor het recyclen van procesafvalwater een systeem wordt gebruikt waarbij geen lozing van vloeistoffen plaatsvindt, moeten zij een korte beschrijving geven van dit systeem en de belangrijkste bedrijfsparameters ervan.
Wanneer het behandelde of onbehandelde afvalwater naar een door een derde geëxploiteerde behandelingsinstallatie wordt gezonden, doet de exploitant van de installatie opgave van de gemiddelde gehalten aan zwevende deeltjes, cadmium en lood in het uiteindelijke behandelde effluent, en overlegt deze testverslagen op basis van een wekelijkse analyse van het geloosde afvalwater volgens de hierboven omschreven standaardtestmethoden of gelijkwaardige eigen laboratoriummethoden. In gevallen waarin de exploitatievergunning dit toelaat, kan worden toegestaan minder frequent te testen.
Wanneer proceswater ter plaatse wordt behandeld en effluent in de plaatselijke waterloop wordt geloosd, doet de aanvrager opgave van de gemiddelde gehalten aan zwevende deeltjes, cadmium en lood in het uiteindelijke behandelde effluent, en overlegt deze testverslagen op basis van een wekelijkse analyse van het geloosde afvalwater volgens de hierboven omschreven standaardtestmethoden of gelijkwaardige eigen laboratoriummethoden. In gevallen waarin de exploitatievergunning dit toelaat, kan worden toegestaan minder frequent te testen.
4.6. Hergebruik van procesafval
De aanvrager maakt een inventaris op van het bij de vervaardiging van keramiek of gebakken klei geproduceerde procesafval. In de inventaris worden bijzonderheden vermeld over het soort en de hoeveelheid geproduceerd procesafval (26).
De inventaris van procesafval bestrijkt ten minste een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur, en over dezelfde periode moet de totale output van het product worden geraamd, in termen van zowel massa (kg of ton) als oppervlakte (m2).
Ten minste 90 % (m/m) van het procesafval dat wordt geproduceerd bij de vervaardiging van keramische producten of producten van gebakken klei moet opnieuw worden opgenomen in het productieproces ter plaatse, opnieuw worden opgenomen in productieprocessen voor keramiek of gebakken klei elders, of in andere productieprocessen worden hergebruikt.
Daarnaast worden er maximaal 10 punten toegekend naarmate de hergebruikspercentages voor procesafval worden verbeterd in de richting van de drempelwaarde van 100 % hergebruik voor milieutechnische excellentie (van 0 punten voor 90 % hergebruik van procesafval tot maximaal 10 punten voor 100 % hergebruik van procesafval).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met een afvalinventaris voor de productiefaciliteit voor keramiek of gebakken klei met betrekking tot een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur, alsmede met een berekening van het totale productieschroot en -slib (in kg of ton). De aanvrager verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur actueel te houden.
Tevens wordt nadere informatie over de bestemming van deze procesafvalstoffen gegeven, met een toelichting of het intern hergebruik ervan betreft, dan wel extern hergebruik voor een ander proces, of dat zij naar een stortplaats worden overgebracht. Voor extern hergebruik of het overbrengen naar een stortplaats worden de vrachtbrieven overgelegd.
Wanneer het niet mogelijk is voor een productielijn of product specifieke gegevens te verstrekken, verwijst de aanvrager naar gegevens voor de hele faciliteit.
4.7. Glazuren en inkten
Wanneer keramische tegels of producten van gebakken klei worden geglazuurd of gedecoreerd, moet het glazuur of de inkt minder dan 0,10 gewichtsprocent Pb en minder dan 0,10 gewichtsprocent Cd bevatten.
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eis van dit criterium, met een relevante verklaring of veiligheidsinformatieblad van de glazuur- of inktleverancier.
5. CRITERIA VOOR GEPREFABRICEERDE BETONPRODUCTEN OF BLOKKEN STAMPAARDE OP BASIS VAN HYDRAULISCHE BINDMIDDELEN OF ALTERNATIEVE CEMENTSOORTEN
Puntensysteem
De EU-milieukeur kan zowel worden toegekend aan het hydraulische bindmiddel dat of de alternatieve cementsoort die als halffabricaat in de handel wordt gebracht, als aan de uiteindelijke harde vloer- en wandbekledingsproducten die worden gemaakt door vermenging van dergelijke bindmiddelen of cementsoorten met aggregaten en water, gevolgd door verdere verwerking en behandeling.
Wanneer de aanvrager niet de producent van het hydraulische bindmiddel of de alternatieve cementsoort als halffabricaat is en het bindmiddel- of cementproduct niet de EU-milieukeur heeft gekregen, geeft de aanvrager op welk(e) bindmiddel(en) of cementsoort(en) zijn gebruikt voor de productie van het (de) harde vloer- of wandbekledingsproduct(en), gestaafd met leveringsfacturen die van niet eerder dan één jaar voor de datum van de aanvraag dateren.
In dat geval verstrekt de aanvrager alle relevante verklaringen van de producent van het hydraulische bindmiddel of de alternatieve cementsoort waaruit blijkt dat alle op de steengroeve betrekking hebbende eisen voor het toekennen van de EU-milieukeur worden nageleefd, alsmede alle andere relevante optionele eisen op basis waarvan punten kunnen worden toegekend.
Het puntensysteem voor elk geval en het minimumaantal vereiste punten worden in de onderstaande tabel weergegeven.
|
|
Hydraulisch bindmiddel |
Alternatieve cementsoort |
Harde wand- en vloerbekledingsproducten op cementbasis |
Harde wand- en vloerbekledingsproducten op kalkbasis |
||
|
0, 3 of 5 punten |
N.v.t. |
N.v.t. |
N.v.t. |
||
|
N.v.t. |
N.v.t. |
0, 3 of 5 punten |
0, 3 of 5 punten |
||
|
Maximaal 15 punten |
Maximaal 15 punten |
Maximaal 15 punten |
N.v.t. |
||
|
Maximaal 20 punten |
Maximaal 20 punten |
Maximaal 20 punten |
Maximaal 20 punten |
||
|
Maximaal 15 punten |
N.v.t. of maximaal 15 punten |
Maximaal 15 punten |
Maximaal 15 punten |
||
|
N.v.t. |
N.v.t. |
Maximaal 25 punten |
Maximaal 25 punten |
||
|
N.v.t. |
N.v.t. |
Maximaal 20 punten |
Maximaal 20 punten |
||
|
N.v.t. |
N.v.t. |
Maximaal 10 punten |
Maximaal 15 punten |
||
|
Totaal maximumaantal beschikbare punten |
55 |
35 of 50 |
110 |
100 |
||
|
Minimaal vereist aantal punten voor de EU-milieukeur |
27,5 |
17,5 of 25 |
55 |
50 |
5.1. Klinkerfactor
Dit criterium geldt niet voor hydraulische bindmiddelen op kalkbasis.
Voor hydraulische cementbindmiddelen:
rapporteert de aanvrager of de leverancier van het hydraulische cementbindmiddel een klinkerfactor, of ten minste de desbetreffende notatie volgens EN 197-1 (die overeenkomstig de onderstaande tabel kan worden gebruikt als aanduiding van de klinkerfactor);
|
Notatie volgens EN 197-1 |
Aangenomen klinkerfactor |
Notatie volgens EN 197-1 |
Aangenomen klinkerfactor |
|
CEM I |
0,96 |
CEM II/A-L |
0,83 |
|
CEM II/A-S |
0,83 |
CEM II/B-L |
0,68 |
|
CEM II/B-S |
0,68 |
CEM II/A-LL |
0,83 |
|
CEM II/A-D |
0,88 |
CEM II/B-LL |
0,68 |
|
CEM II/A-P |
0,83 |
CEM II/A-M |
0,80 |
|
CEM II/B-P |
0,68 |
CEM II/B-M |
0,68 |
|
CEM II/A-Q |
0,83 |
CEM III/A |
0,47 |
|
CEM II/B-Q |
0,68 |
CEM III/B |
0,25 |
|
CEM II/A-V |
0,83 |
CEM III/C |
0,09 |
|
CEM II/B-V |
0,68 |
CEM IV/A |
0,73 |
|
CEM II/A-W |
0,83 |
CEM IV/B |
0,52 |
|
CEM II/B-W |
0,68 |
CEM V/A |
0,72 |
|
CEM II/A-T |
0,83 |
CEM V/B |
0,57 |
|
CEM II/B-T |
0,68 |
|
|
kunnen er maximaal 15 punten aan aanvragers worden toegekend naarmate de klinkerfactor van het hydraulische cementbindmiddel wordt teruggebracht tot de drempelwaarde van 0,60 voor milieutechnische excellentie (van 0 punten voor klinkerfactor ≥ 0,90 tot maximaal 15 punten voor klinkerfactor ≤ 0,60).
Voor alternatieve cementsoorten:
kunnen er maximaal 15 punten aan aanvragers worden toegekend naarmate de klinkerfactor van het cement wordt teruggebracht tot de drempelwaarde van 0,00 voor milieutechnische excellentie (van 0 punten voor klinkerfactor 0,30 tot maximaal 15 punten voor klinkerfactor 0,00).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt voor de geleverde hydraulische bindmiddelen een opgave van de specifieke klinkerfactor van het hydraulische bindmiddel of de desbetreffende notatie van het bindmiddel overeenkomstig tabel 1 van EN 197-1.
Wanneer meer dan één hydraulisch bindmiddel of alternatieve cementsoort wordt gebruikt in het harde vloer- of wandbekledingsproduct (bv. in dubbelgelaagde terrazzotegelproducten), berekent de aanvrager de punten die voor elk gebruikt hydraulisch bindmiddel of elke gebruikte alternatieve cementsoort zouden gelden, alsof er geen andere zouden zijn gebruikt; vervolgens berekent de aanvrager een gewogen gemiddeld puntentotaal op basis van het relatieve aandeel van elk hydraulisch bindmiddel of elke alternatieve cementsoort in het product.
5.2 CO2-emissies
De CO2-emissies die verband houden met de vervaardiging van portlandcementklinker, kalk of alternatieve cementsoorten, mogen de desbetreffende verplichte grenswaarden in de onderstaande tabel niet overschrijden, bij berekening volgens de desbetreffende, eveneens in de onderstaande tabel opgenomen berekeningsmethode.
|
Productsoort |
Verplichte grenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
Berekeningsmethode voor CO2-emissies |
|
Grijze portlandcementklinker |
816 kgCO2/ton klinker |
751 kgCO2/ton klinker |
Overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 of Verordening (EU) nr. 601/2012, naargelang het geval. |
|
Kalk |
1 028 kgCO2/ton hydraulische kalk |
775 kgCO2/ton hydraulische kalk |
|
|
Witte portlandcementklinker |
1 063 kgCO2/ton klinker |
835 kgCO2/ton klinker |
|
|
Alternatieve cementsoorten |
571 kgCO2/ton cement |
526 kgCO2/ton cement |
Koolstofvoetafdruk volgens ISO 14067 voor de levenscyclusfasen A1-A3 |
Daarnaast worden er maximaal 20 punten toegekend naarmate de CO2-emissies worden teruggebracht tot de desbetreffende drempelwaarde voor milieutechnische excellentie zoals in de bovenstaande tabel vermeld (bv. voor grijze portlandcementklinker: van 0 punten voor 816 kgCO2/ton klinker tot maximaal 20 punten voor 751 kgCO2/ton klinker).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met een opgave van de berekende specifieke CO2-emissies volgens de in bovenstaande tabel vermelde relevante methodologie.
Voor producten van productiefaciliteiten die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen, worden de specifieke emissies per ton product berekend op basis van het emissieniveau en de activiteitsniveaus overeenkomstig het monitoringmethodiekplan zoals vastgesteld krachtens artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 inzake de regels voor kosteloze toewijzing.
Voor producten uit faciliteiten die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen, worden de resultaten aangegeven overeenkomstig de toepasselijke berekeningsmethode zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 601/2012.
In alle gevallen wordt de specifieke CO2-emissiewaarde geschat op het niveau van het (de) onder de EU-milieukeur vallende product(en). Wanneer installaties meer dan één type product produceren, worden de gegevens gebaseerd op de daadwerkelijk gebruikte productielijnen en -processen voor de vervaardiging van het product waarvoor de milieukeur wordt aangevraagd, voor zover dat praktisch is. In geval van emissies ten gevolge van gemeenschappelijke processen voor meerdere producten in dezelfde installatie worden de emissies op massabasis toegewezen.
Wanneer een alternatieve cementsoort wordt gebruikt, verstrekt de aanvrager een kopie van de analyse van de koolstofvoetafdruk, die in overeenstemming moet zijn met ISO 14067 en door een geaccrediteerde derde moet zijn geverifieerd. De analyse van de voetafdruk moet betrekking hebben op de productie van alle belangrijkste gebruikte grondstoffen en alle chemische activatoren voor de levenscyclusfasen A1-A3. Bij gebrek aan specifieke gegevens van leveranciers van materialen, moeten de generieke emissiefactoren uit een levenscyclusinventarisdatabank worden gebruikt.
Wanneer meer dan één hydraulisch bindmiddel of alternatieve cementsoort wordt gebruikt in het harde vloer- of wandbekledingsproduct (bv. dubbelgelaagde terrazzotegels), berekent de aanvrager de punten die voor elk gebruikt hydraulisch bindmiddel of elke gebruikte alternatieve cementsoort zouden gelden, alsof er geen andere zouden zijn gebruikt; vervolgens berekent de aanvrager een gewogen gemiddeld puntentotaal op basis van het relatieve aandeel van elk hydraulisch bindmiddel of elke alternatieve cementsoort in het product.
5.3. Emissies van stof, NOx en SOx in de lucht
Dit criterium geldt voor hydraulische bindmiddelen, maar niet voor alternatieve cementsoorten indien het klinkergehalte daarvan ≤ 30 % (m/m) is.
De specifieke stof-, NOx- en SOx-emissies in de lucht uit cementoven of de kalkoven mogen de desbetreffende verplichte grenswaarden in de onderstaande tabel niet overschrijden:
|
Parameter |
Verplichte specifieke emissiegrenswaarde |
Drempel voor milieutechnische excellentie |
Testmethode |
Beschikbare punten |
|
Stof |
≤ 34,5 g/ton klinker of hydraulische kalk |
≤ 11,5 g/ton klinker of hydraulische kalk |
EN 13284 |
Maximaal 5 |
|
NOx (als NO2) |
≤ 1 472 g/ton klinker of hydraulische kalk |
≤ 920 g/ton klinker of hydraulische kalk |
EN 14791 |
Maximaal 5 |
|
SOx (als SO2) |
≤ 460 g/ton klinker of hydraulische kalk |
≤ 115 g/ton klinker of hydraulische kalk |
EN 14792 |
Maximaal 5 |
Daarnaast kunnen maximaal 15 punten worden toegekend naarmate de daadwerkelijke specifieke emissies (uitgedrukt in g/ton klinker of g/ton hydraulische kalk) van stof, NOx en SOx worden teruggebracht tot de desbetreffende drempelwaarde voor milieutechnische excellentie zoals in de bovenstaande tabel vermeld (bv. 0 punten voor stofemissies van 34,5 g/ton klinker, 5 punten voor stofemissies van 11,5 g/ton klinker).
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met gegevens voor de desbetreffende locatie over de emissies uit de cement- of kalkoven, in mg/Nm3 en uitgedrukt als een op basis van daggemiddelden berekend jaargemiddelde. De gegevens van de locatie moeten zijn gegenereerd door middel van continue monitoring overeenkomstig relevante EN- of ISO-normen.
Om de resultaten van de afgasmonitoring om te zetten van mg/Nm3 (bij 10 % O2-gehalte) in g/ton klinker, moeten zij met het specifieke ovengasdebiet worden vermenigvuldigd (Nm3/ton klinker). De waarden voor het specifieke gasdebiet voor cementovens variëren doorgaans van 1 700 tot 2 500 Nm3/ton klinker. De cementproducent moet bij de berekeningen van de stof-, NOx- en SOx-emissies het specifieke luchtdebiet duidelijk vermelden. Eén Nm3 verwijst naar één m3 droog gas onder de standaardomstandigheden van 273 K en 101,3 kPa.
Om de resultaten van de afgasmonitoring om te zetten van mg/Nm3 (bij 11 % O2-gehalte) in g/ton kalk, moeten zij met het specifieke ovengasdebiet worden vermenigvuldigd (Nm3/ton kalk). De waarden voor het specifieke gasdebiet voor kalkovens kunnen doorgaans variëren van 3 000 tot 5 000 Nm3/ton kalk, afhankelijk van het gebruikte type oven. De kalkproducent moet bij de berekeningen van de stof-, NOx- en SOx-emissies het specifieke luchtdebiet duidelijk vermelden. Eén Nm3 verwijst naar één m3 droog gas onder de standaardomstandigheden van 273 K en 101,3 kPa.
Voor continue productiecampagnes moeten de gegevens representatief zijn voor een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur. Voor kortere productiecampagnes moet(en) de feitelijke productieperiode(n) worden vermeld en moeten de gegevens van de locatie ten minste 80 % van de productiecampagne vertegenwoordigen.
Wanneer het niet mogelijk is voor een productielijn of product specifieke gegevens te verstrekken, verwijst de aanvrager naar gegevens voor de hele faciliteit.
Wanneer meer dan één hydraulisch bindmiddel wordt gebruikt in harde vloer- of wandbekledingsproducten waaraan de EU-milieukeur is toegekend (bv. dubbelgelaagde terrazzotegels), berekent de aanvrager de punten die voor elk gebruikt hydraulisch bindmiddel zouden gelden, alsof er geen andere zouden zijn gebruikt; vervolgens berekent de aanvrager een gewogen gemiddeld puntentotaal op basis van het relatieve aandeel van elk hydraulisch bindmiddel in de productlijn van het harde vloer- of wandbekledingsproduct met EU-milieukeur.
5.4. Terugwinning en verantwoord betrekken van grondstoffen
De aanvrager beoordeelt de regionale beschikbaarheid van nieuw geproduceerd materiaal, gerecycled materiaal uit afvalstoffen afkomstig van verschillende productieprocessen, en secundair materiaal uit bijproducten van verschillende productieprocessen, en documenteert deze. De vervoersafstanden van de gedocumenteerde bronnen van materiaal moeten daarbij bij benadering worden vermeld.
De aanvrager moet over procedures beschikken voor alle partijen teruggezonden of afgekeurd beton, waarbij alle teruggezonden/afgekeurd materiaal:
|
— |
rechtstreeks wordt gerecycled bij de vervaardiging van nieuwe partijen beton die nog voor het uitharden van het teruggezonden/afgekeurde beton worden gegoten, of |
|
— |
als aggregaat wordt gerecycled in nieuwe partijen nadat het teruggezonden/afgekeurde beton al is uitgehard, of |
|
— |
buiten de locatie, vóór of na het uitharden, wordt gerecycled in het kader van een contractuele regeling met een derde. |
Daarnaast kunnen in totaal maximaal 25 punten als volgt worden toegekend, afhankelijk van hoe de grondstoffen worden betrokken:
|
|
Producten op basis van cement |
Producten op basis van kalk of van alternatieve cementsoorten |
|
Gehalte aan gerecycled/secundair materiaal tot maximaal 30 % |
Maximaal 20 punten |
Maximaal 25 punten |
|
Gehalte aan verantwoord betrokken nieuwe aggregaten tot maximaal 100 % |
Maximaal 5 punten |
Maximaal 5 punten |
|
Verantwoord betrokken cement |
5 punten |
N.v.t. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring van naleving van de verplichte eisen van dit criterium, met documentatie waarin de vervoersafstanden voor mogelijke bronnen van nieuw geproduceerde, gerecyclede en secundaire materialen worden vermeld. De naleving van de verplichte aspecten van dit criterium kan ook worden aangetoond door middel van een zilveren, gouden of platina certificaat dat door de Concrete Sustainability Council (CSC) aan de betonproducent is afgegeven overeenkomstig versie 2.0 van de technische handleiding van de CSC.
Gerecyclede of secundaire materialen worden alleen geacht bij te dragen tot het gehalte aan gerecycled/secundair materiaal indien zij zijn verkregen uit bronnen die ten hoogste 2,5 maal zo ver verwijderd zijn van de productielocatie voor geprefabriceerd beton als de belangrijkste gebruikte nieuwe materialen (bv. grof en fijn steenmateriaal en aanvullende cementgebonden materialen). De verwerking van stof en afgekeurde producten van geprefabriceerde betonproducten in nieuwe producten wordt niet als gerecycled materiaal beschouwd indien dit wordt teruggevoerd in hetzelfde proces als waardoor het is gegenereerd.
Verantwoord betrokken materialen moeten door de Concrete Sustainability Council of een gelijkwaardige certificeringsregeling van een derde partij als zodanig zijn gecertificeerd.
Over de twaalf maanden productie voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur wordt een maandelijkse balans van gerecyclede/secundaire materialen en verantwoord betrokken materialen overgelegd. De aanvrager verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur actueel te houden. Op de balans worden de hoeveelheden inkomende gerecyclede/secundaire en verantwoord betrokken materialen (gestaafd met leveringsbonnen en facturen) en uitgaande gerecyclede/secundaire materialen en verantwoord betrokken materialen vermeld voor de hele productie van geprefabriceerd beton die wordt verkocht of klaar is voor de verkoop en waarvoor beweringen worden gedaan over de gehalten aan gerecycled/secundair materiaal of verantwoord betrokken materiaal (gestaafd met producthoeveelheden en procentuele opgaven).
Omdat het productieproces van geprefabriceerd beton uitgaat van partijen, moeten beweringen over het gehalte aan gerecyclede/secundaire materialen en beweringen over het gebruik van verantwoord betrokken hydraulisch bindmiddelen, alternatieve cementsoorten of aggregaten worden gebaseerd op de samenstelling van de mengsels die op het niveau van de partijen worden gebruikt. Toewijzing van gerecyclede/secundaire/verantwoord betrokken materialen wordt niet toegestaan.
Wanneer productiegegevens alleen beschikbaar zijn in m3, maar in kg moeten worden gerapporteerd, moet de waarde worden omgerekend met behulp van een vaste bulkdichtheidsfactor voor het desbetreffende materiaal.
5.5. Energieverbruik
De aanvrager moet een programma hebben opgezet om het energieverbruik en de specifieke CO2-emissies in de productiefaciliteit voor geprefabriceerd beton systematisch te monitoren, te registreren en terug te brengen tot optimale niveaus. De aanvrager rapporteert het energieverbruik als functie van de energiebron (bv. elektriciteit en diesel) en het gebruiksdoel (bv. gebruik van gebouwen op de locatie, verlichting, bediening van snijapparatuur, pompen en bediening van voertuigen). De aanvrager brengt voor een bepaald kalenderjaar verslag uit over het energieverbruik voor de locatie, zowel op absolute basis (in eenheden van kWh of MJ) als op basis van de specifieke productie (in eenheden van kWh of MJ per m3, m2 of ton verkocht materiaal/geproduceerd materiaal dat klaar is voor de verkoop).
In een plan voor het verminderen van het specifieke energieverbruik en de CO2-emissies worden de reeds genomen of geplande maatregelen beschreven (bv. efficiënter gebruik van bestaande apparatuur, investeringen in efficiëntere apparatuur, verbetering van vervoer en logistiek enz.).
Daarnaast kunnen in totaal 20 punten als volgt worden toegekend:
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naar rato van de hoeveelheid verbruikte energie (brandstof plus elektriciteit) die afkomstig is van hernieuwbare bronnen (van 0 punten voor 0 % hernieuwbare energie tot 10 punten voor 100 % hernieuwbare energie); |
|
— |
er worden maximaal 5 punten toegekend naargelang de wijze waarop hernieuwbare elektriciteit wordt ingekocht, en wel als volgt: op grond van particuliere overeenkomsten voor energiediensten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (5 punten); op grond van op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie (5 punten); langlopende, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomsten voor op het net aangesloten of in een perifeer net opgenomen hernieuwbare energiebronnen (27) (4 punten); groenestroomcertificaten (28) (3 punten); aankoop van garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie voor de volledige elektriciteitsvoorziening of voor het groene tarief van de elektriciteitsleverancier (29) (2 punten); |
|
— |
er worden 3 punten toegekend wanneer voor het product een analyse van de koolstofvoetafdruk is uitgevoerd overeenkomstig ISO 14067, of 5 punten indien de elementen van de PEF-methode (“Product Environmental Footprint”: milieuvoetafdruk van een product) (30) die betrekking hebben op broeikasgasemissies zijn toegepast. |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een energie-inventaris voor de productiefaciliteit voor geprefabriceerd beton met betrekking tot een periode van ten minste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van toekenning van de EU-milieukeur en verbindt zich ertoe deze inventaris tijdens de geldigheidsduur van de EU-milieukeur bij te houden. In de energie-inventaris wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten verbruikte brandstof, waarbij de nadruk wordt gelegd op hernieuwbare brandstoffen of het hernieuwbare gehalte van gemengde brandstoffen. In het plan voor het terugdringen van het specifieke energieverbruik en de specifieke CO2-emissies moeten ten minste de uitgangsomstandigheden worden vastgesteld met betrekking tot het energieverbruik in de productiefaciliteit voor geprefabriceerd beton op het moment waarop het plan werd opgesteld, de verschillende bronnen van energieverbruik in de faciliteit in kaart worden gebracht en duidelijk worden gekwantificeerd, en maatregelen worden vastgesteld en gerechtvaardigd om het specifieke energieverbruik te verminderen en de resultaten jaarlijks te rapporteren.
De aanvrager moet bijzonderheden verstrekken over de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst en daarbij het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de aangekochte elektriciteit specificeren. Zo nodig moet in een verklaring van de elektriciteitsleverancier worden verduidelijkt: i) wat het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de geleverde elektriciteit is, ii) wat de aard van de geldende elektriciteitsaankoopovereenkomst is (d.w.z. particuliere overeenkomst voor energiediensten, op bedrijfsniveau afgesloten stroomafnameovereenkomst, onafhankelijk gecertificeerde groene energie of groen tarief) en iii) of de aangekochte elektriciteit afkomstig is van hernieuwbare energiebronnen op of in de buurt van de locatie.
Wanneer de aanvrager certificaten met garanties van oorsprong heeft gekocht om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te verhogen, moet de aanvrager de nodige documentatie verstrekken om te waarborgen dat de certificaten met garanties van oorsprong zijn aangekocht overeenkomstig de beginselen en voorschriften voor het Europese stelsel van energiecertificaten.
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op punten voor een analyse van de koolstofvoetafdruk, moet de aanvrager een kopie van de analyse verstrekken, die in overeenstemming moet zijn met ISO 14067 of met de methode voor de milieuvoetafdruk van een product en door een geaccrediteerde derde moet zijn geverifieerd. De analyse van de voetafdruk moet betrekking hebben op alle productieprocessen die rechtstreeks verband houden met de productie van het hydraulische bindmiddel of de alternatieve cementsoort, het vervoer op de locatie en daarbuiten van grondstoffen naar de productiefaciliteit voor geprefabriceerd beton, de emissies in verband met administratieve processen (bv. de exploitatie van gebouwen op de locatie) en het vervoer van het verkochte product naar de toegangspoort van de productiefaciliteit voor geprefabriceerd beton of een lokaal vervoersknooppunt (bv. station of haven).
5.6. Milieutechnisch innovatieve productontwerpen (facultatief)
Aan producten van geprefabriceerd beton of stampaarde die directe of indirecte voordelen voor het milieu opleveren dankzij een of meer van de hieronder beschreven ontwerpkenmerken, worden punten toegekend op grond van hun ontwerpkenmerken.
Het totale aantal punten dat op grond van dit criterium wordt toegekend, kan niet meer bedragen dan 15 punten (voor producten op basis van kalk) of 10 punten (voor alle andere producten van geprefabriceerd beton of stampaarde).
In totaal kunnen als volgt maximaal 10 of 15 punten, naargelang het geval, worden toegekend:
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naarmate het geprefabriceerde of doorlatende betonnen vloertegel-, vloerplaat- of plaveisteenproduct een minimale infiltratiesnelheid van 400 mm/h overschrijdt en de drempelwaarde van ≥ 2 000 mm/h voor milieutechnische excellentie benadert (van 0 punten voor 400 mm/h tot maximaal 10 punten voor 2 000 mm/h); |
|
— |
er worden maximaal 10 punten toegekend naarmate het blok-, plaat- of paneelproduct een minimaal poriënvolume van 20 % overschrijdt en de drempelwaarde van ≥ 80 % poriënvolume voor milieutechnische excellentie benadert (van 0 punten voor 20 % poriënvolume tot 10 punten voor ≥ 80 % poriënvolume); |
|
— |
er worden maximaal 15 punten toegekend naarmate het blok-, plaat- of paneelproduct onder de maximale bovengrens voor de thermische geleidbaarheid van 0,45 W/m·K ligt en de drempelwaarde van ≤ 0,15 W/m·K voor milieutechnische excellentie benadert (van 0 punten voor ≥ 0,45 W/m·K tot maximaal 15 punten voor ≤ 0,15 W/m·K); |
|
— |
er worden maximaal 15 punten toegekend naarmate het gehalte aan hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten is teruggebracht tot onder een maximale bovengrens van 10 % (uitgedrukt als % van het totale gewicht van het product) en de drempelwaarde van ≤ 5 % voor de milieuexcellentie benadert (van 0 punten voor ≥ 10 % tot maximaal 15 punten voor ≤ 5 %); |
|
— |
er worden 10 punten toegekend aan plaveiseleenheden die zijn ontworpen met holle ruimten waarin teelaarde/zand/grind wordt aangebracht en gras wordt ingezaaid en die geschikt zijn voor ontwerpoplossingen voor waterdoorlatende bestrating (gewoonlijk aangeduid als grastegels of grasdallen). |
Beoordeling en controle: de aanvrager verstrekt een verklaring waarin staat of dit criterium al dan niet relevant is voor het (de) producten waarop de aanvraag voor de EU-milieukeur betrekking heeft.
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op punten op grond van de infiltratiesnelheid van geprefabriceerde of doorlatende betonnen vloertegel-, vloerplaat- of plaveisteenproducten, moet de aanvrager testverslagen overeenkomstig BS 7533-13, BS DD 229:1996 of vergelijkbare normen overleggen.
Wanneer het criterium van de materiaalefficiëntie van blokken, platen of panelen relevant is, moet de aanvrager opgave doen van het poriëngehalte van de vorm door de afmetingen van de productvorm zodanig gedetailleerd te vermelden dat het totale volume en het poriënvolume kunnen worden berekend.
Wanneer aanspraak wordt gemaakt op punten op grond van sterk isolerende producten met een lage thermische geleidbaarheid, moet de aanvrager testverslagen overeenkomstig EN 12667 of vergelijkbare normen overleggen.
In gevallen waarin aanspraak wordt gemaakt op punten op grond van een laag gehalte aan hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten, moet de aanvrager het specifieke gehalte aan het bindmiddel of ten minste het maximumgehalte aan het gebruikte bindmiddel opgeven.
Wanneer het criterium van het aanleggen van grastegels/open bestrating relevant is, moet de aanvrager technische tekeningen van de betonnen vormen, afbeeldingen van daadwerkelijk aangelegde producten, compleet met begroeide oppervlakken, en gedetailleerde aanleginstructies, die ingegaan op het vullen en inzaaien van de producten, overleggen.
(*) Criteria die gelden voor de toekenning van de EU-milieukeur aan natuursteenblokken als halffabricaat uit natuursteengroeven.
(**) Criteria die gelden voor de toekenning van de EU-milieukeur aan hydraulische bindmiddelen of alternatieve cementsoorten als halffabricaten.
(1) Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1).
(2) Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
(3) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(4) Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(5) Guidance document on non-energy mineral extraction and Natura 2000. A summary. ISBN: 978-92-79-99542-2.
(6) Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa. Raad van Europa. Serie Europese Verdragen — nr. 104.
(7) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(8) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(9) Verordening (EU) nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (PB L 88 van 4.4.2011, blz. 5).
(10) Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).
(11) Overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(12) Op basis van garanties van oorsprong met verificatie door een onafhankelijke derde partij van de aanvullende eisen overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001.
(13) Hernieuwbare energiebronnen waarover informatie is verstrekt overeenkomstig artikel 19, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 en bijlage I, punt 5, bij Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
(14) https://eplca.jrc.ec.europa.eu/permalink/PEF_method.pdf
(15) Overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(16) Op basis van garanties van oorsprong met verificatie door een onafhankelijke derde partij van de aanvullende eisen overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001.
(17) Hernieuwbare energiebronnen waarover informatie is verstrekt overeenkomstig artikel 19, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 en bijlage I, punt 5, bij Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
(18) https://eplca.jrc.ec.europa.eu/permalink/PEF_method.pdf
(19) Overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(20) Op basis van garanties van oorsprong met verificatie door een onafhankelijke derde partij van de aanvullende eisen overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001.
(21) Hernieuwbare energiebronnen waarover informatie is verstrekt overeenkomstig artikel 19, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 en bijlage I, punt 5, bij Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
(22) Er worden drie productfamilies van keramische tegels onderscheiden overeenkomstig de klassen I, II en III van EN 14411.
(*) De grenswaarde geldt alleen voor de in de sproeidroger verbruikte brandstof; 1 kg gedroogd poeder omvat een eventueel resterend vochtgehalte, dat normaliter 5-7 % bedraagt.
(**) Gegevens gemeten onder stabiele bedrijfsomstandigheden die representatief zijn voor het product tijdens de productiegang.
(***) egevens gemeten over een periode van één jaar, met inbegrip van het referentie-brandstofverbruik tussen de productiegangen.
(*) De grenswaarde geldt alleen voor de in de sproeidroger verbruikte brandstof; 1 kg gedroogd poeder omvat een eventueel resterend vochtgehalte, dat normaliter 5-7 % bedraagt.
(**) De grenswaarde geldt alleen voor de in de aardewerkdroger en de oven verbruikte brandstof en de geraamde procesemissies in de oven.
(***) Op basis van gegevens over het brandstofverbruik, gemeten onder stabiele bedrijfsomstandigheden die representatief zijn voor het product tijdens de productiegang en de veronderstelde procesemissies in de oven als gevolg van het carbonaatgehalte van de grondstof.
(****) Op basis van gegevens over het brandstofverbruik, gemeten over een periode van één jaar, met inbegrip van het referentie-brandstofverbruik tussen de productiegangen en de veronderstelde procesemissies in de oven als gevolg van het carbonaatgehalte van de grondstof.
(23) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(24) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8).
(25) Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 181 van 12.7.2012, blz. 30).
(*) Alleen relevant voor producten waarvoor gesproeidroogd poeder als grondstof wordt gebruikt
(26) Als procesafval worden beschouwd: slib/droge vaste stoffen afkomstig van het vermalen, het vormen van de kleimassa en het bereiden van het glazuur; afgekeurd/gebroken materiaal afkomstig van het vormen, drogen, bakken, gladschuren en afwerken van het oppervlak; en residuen afkomstig van afgasreductiesystemen zoals afgescheiden stof/as, residuen van rookgasreiniging en schilfers van cascade-/bedadsorptiemateriaal.
(27) Overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(28) Op basis van garanties van oorsprong met verificatie door een onafhankelijke derde partij van de aanvullende eisen overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(29) Hernieuwbare energiebronnen waarover informatie is verstrekt overeenkomstig artikel 19, lid 8, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking) (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82) en bijlage I, punt 5, bij Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (herschikking) (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
(30) https://eplca.jrc.ec.europa.eu/permalink/PEF_method.pdf
|
22.3.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 99/75 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/477 VAN DE COMMISSIE
van 18 maart 2021
tot goedkeuring van wijzigingen in de door Finland en Zweden ingediende nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 1672)
(Slechts de teksten in de Finse en de Zweedse taal zijn authentiek)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name artikel 6, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Het door Finland ingediende operationele programma voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, dat onder meer betrekking heeft op fok-, gebruiks- en slachtrunderen en -varkens, alsmede op rundvlees, varkensvlees en pluimveevlees, is bij Beschikking 94/968/EG van de Commissie (2) goedgekeurd. |
|
(2) |
Het door Zweden ingediende operationele programma voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, dat onder meer betrekking heeft op fok-, gebruiks- en slachtrunderen en -varkens, rundvlees en varkensvlees, is bij Beschikking 95/50/EG van de Commissie (3) goedgekeurd. |
|
(3) |
Het door Finland ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus is bij Beschikking 2006/759/EG van de Commissie (4) goedgekeurd, het door Finland ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij koppels legkippen van Gallus gallus is bij Beschikking 2007/848/EG van de Commissie (5) goedgekeurd, het door Finland ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij koppels slachtkuikens van Gallus gallus is bij Beschikking 2008/815/EG van de Commissie (6) goedgekeurd en het door Finland ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij kalkoenen is bij Beschikking 2009/771/EG van de Commissie (7) goedgekeurd. |
|
(4) |
De door Finland ingediende wijzigingen in het programma voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus zijn bij Beschikking 2007/849/EG van de Commissie (8) goedgekeurd. |
|
(5) |
Op 10 maart 2020 heeft Finland wijzigingen in zijn operationele programma voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong met betrekking tot rundvlees, varkensvlees en pluimveevlees en fok-, gebruiks- en slachtrunderen en -varkens, alsmede wijzigingen in zijn nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus, bij koppels legkippen van Gallus gallus, bij koppels slachtkuikens van Gallus gallus en bij kalkoenen ter goedkeuring bij de Commissie ingediend. |
|
(6) |
Op 26 november 2019 heeft Zweden wijzigingen in zijn operationele programma voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong met betrekking tot rundvlees en varkensvlees, en fok-, gebruiks- en slachtrunderen en -varkens ter goedkeuring bij de Commissie ingediend. |
|
(7) |
De voorgestelde wijzigingen in deze programma’s zijn tijdens de vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders van 10 december 2020 aan de lidstaten voorgelegd. Zij houden rekening met de ontwikkeling van de situatie in Finland en Zweden en voldoen aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 2160/2003. |
|
(8) |
De voorgestelde wijzigingen moeten derhalve worden goedgekeurd. |
|
(9) |
De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De door Finland op 10 maart 2020 ingediende wijzigingen met betrekking tot rundvlees, varkensvlees en pluimveevlees en fok-, gebruiks- en slachtrunderen en -varkens die betrekking hebben op zijn bij Beschikking 94/968/EG goedgekeurde operationele programma voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, worden goedgekeurd.
Artikel 2
De door Zweden op 26 november 2019 ingediende wijzigingen met betrekking tot rundvlees, varkensvlees en fok-, gebruiks- en slachtrunderen en -varkens die betrekking hebben op zijn bij Beschikking 95/50/EG goedgekeurde operationele programma voor de bestrijding van salmonella bij bepaalde levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, worden goedgekeurd.
Artikel 3
De door Finland op 10 maart 2020 ingediende wijzigingen betreffende zijn bij Beschikking 2006/759/EG goedgekeurde nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus, worden goedgekeurd.
Artikel 4
De door Finland op 10 maart 2020 ingediende wijzigingen betreffende zijn bij Beschikking 2007/848/EG goedgekeurde nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij koppels legkippen van Gallus gallus worden goedgekeurd.
Artikel 5
De door Finland op 10 maart 2020 ingediende wijzigingen betreffende zijn bij Beschikking 2008/815/EG goedgekeurde nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij koppels slachtkuikens van Gallus gallus worden goedgekeurd.
Artikel 6
De door Finland op 10 maart 2020 ingediende wijzigingen betreffende zijn bij Beschikking 2009/771/EG van de Commissie goedgekeurde nationale programma voor de bestrijding van salmonella bij kalkoenen worden goedgekeurd.
Artikel 7
Dit besluit is gericht tot de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.
Gedaan te Brussel, 18 maart 2021.
Voor de Commissie
Stella KYRIAKIDES
Lid van de Commissie
(1) PB L 325 van 12.12.2003, blz. 1.
(2) Beschikking 94/968/EG van de Commissie van 28 december 1994 houdende goedkeuring van het door Finland ingediende operationele programma inzake de controle op salmonella bij bepaalde levende dieren en dierlijke producten (PB L 371 van 31.12.1994, blz. 36).
(3) Beschikking 95/50/EG van de Commissie van 23 februari 1995 houdende goedkeuring van het door Zweden ingediende operationele programma inzake de controle op salmonella bij bepaalde levende dieren en dierlijke producten (PB L 53 van 9.3.1995, blz. 31).
(4) Beschikking 2006/759/EG van de Commissie van 8 november 2006 tot goedkeuring van bepaalde nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus (PB L 311 van 10.11.2006, blz. 46).
(5) Beschikking 2007/848/EG van de Commissie van 11 december 2007 tot goedkeuring van bepaalde nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij koppels legkippen van Gallus gallus (PB L 333 van 19.12.2007, blz. 83).
(6) Beschikking 2008/815/EG van de Commissie van 20 oktober 2008 tot goedkeuring van bepaalde nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij koppels slachtkuikens van Gallus gallus (PB L 283 van 28.10.2008, blz. 43).
(7) Beschikking 2009/771/EG van de Commissie van 20 oktober 2009 tot goedkeuring van bepaalde nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij kalkoenen (PB L 275 van 21.10.2009, blz. 28).
(8) Beschikking 2007/849/EG van de Commissie van 12 december 2007 tot goedkeuring van wijzigingen in het door Finland ingediende nationale programma voor de bestrijding van salmonella in vermeerderingskoppels van Gallus gallus (PB L 333 van 19.12.2007, blz. 85).