ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 77

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
5 maart 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (Euratom) 2021/390 van de Raad van 20 februari 2020 tot goedkeuring van de sluiting door de Europese Commissie van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek India betreffende samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling inzake het vreedzame gebruik van kernenergie

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/391 van de Raad van 4 maart 2021 tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/392 van de Commissie van 4 maart 2021 betreffende de monitoring en rapportering van gegevens met betrekking tot de CO2-emissies van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1014/2010, (EU) nr. 293/2012, (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153 van de Commissie ( 1 )

8

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/393 van de Raad van 1 maart 2021 over het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité van de EER dat is ingesteld bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte met betrekking tot wijzigingen van hoofdstuk II bis van, en de bijlagen I en II bij, Protocol 10 van die overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer

27

 

*

Besluit (GBVB) 2021/394 van de Raad van 4 maart 2021 tot wijziging van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

29

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/395 van de Commissie van 4 maart 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 wat betreft geharmoniseerde normen voor elektrostatische eigenschappen van beschermende kleding, beschermende kleding voor brandweerlieden en motorrijders, beschermende kleding voor gebruik bij snowboarden en voor gebruik door personen die machines bedienen voor het aanbrengen van pesticiden, waarschuwingskleding voor niet-professioneel gebruik, bergbeklimmersuitrusting en beschermende kleding tegen de thermische gevaren van een elektrische boog

35

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van regels inzake geharmoniseerde markeringsspecificaties voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu ( PB L 428 van 18.12.2020 )

40

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/1


BESLUIT (Euratom) 2021/390 VAN DE RAAD

van 20 februari 2020

tot goedkeuring van de sluiting door de Europese Commissie van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek India betreffende samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling inzake het vreedzame gebruik van kernenergie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 101, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Commissie heeft, in overeenstemming met de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad van 3 juli 2009, onderhandeld over een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek India betreffende samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling inzake het vreedzame gebruik van kernenergie.

(2)

Die onderhandelingen zijn intussen met succes afgerond.

(3)

De sluiting van de overeenkomst door de Europese Commissie moet worden goedgekeurd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De sluiting door de Europese Commissie van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de regering van de Republiek India betreffende samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling inzake het vreedzame gebruik van kernenergie wordt goedgekeurd. (*1)

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 20 februari 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

B. DIVJAK


(*1)  Overeenkomst gepubliceerd in PB L 440 van 30.12.2020, blz. 1.


VERORDENINGEN

5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/391 VAN DE RAAD

van 4 maart 2021

tot uitvoering van Verordening (EU) nr. 208/2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 208/2014 van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (1), en met name artikel 14, lid 1,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 5 maart 2014 Verordening (EU) nr. 208/2014 vastgesteld.

(2)

Naar aanleiding van een toetsing door de Raad moeten de vermeldingen voor twee personen worden geschrapt en moet in bijlage I bij de Verordening (EU) nr. 208/2014 de informatie over het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden geactualiseerd.

(3)

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)   PB L 66 van 6.3.2014, blz. 1.


BIJLAGE

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 208/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A (“Lijst van in artikel 2 bedoelde natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen”) worden de vermeldingen voor de volgende personen geschrapt:

13.

Dmytro Volodymyrovych Tabachnyk;

15.

Serhiy Hennadiyovych Arbuzov.

2)

Deel B (“Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming”) wordt vervangen door:

“B.

Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming

Het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming op grond van het wetboek van strafvordering van Oekraïne

Artikel 42 van het wetboek van strafvordering van Oekraïne (“het wetboek van strafvordering”) bepaalt dat iedere persoon die verdachte of beklaagde is in een strafproces het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming geniet. Het gaat onder meer om het recht om te weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht of beschuldigd; het recht om uitdrukkelijk en onverwijld in kennis gesteld te worden van zijn rechten op grond van het wetboek van strafvordering; het recht om bij eerste verzoek toegang te krijgen tot een advocaat; het recht verzoekschriften voor procedurele handelingen in te dienen; en het recht beroep aan te tekenen tegen beslissingen en een handelen of nalaten van de rechercheur, de openbaar aanklager en de onderzoeksrechter.

Artikel 303 van het wetboek van strafvordering maakt onderscheid tussen beslissingen en omissies die tijdens het vooronderzoek kunnen worden aangevochten (eerste lid) en beslissingen en een handelen of nalaten die tijdens de voorbereidende procedure voor de rechtbank in aanmerking kunnen worden genomen (tweede lid). Artikel 306 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat klachten tegen beslissingen en een handelen of nalaten van de rechercheur of openbaar aanklager moeten worden beoordeeld door een onderzoeksrechter van een lokale rechtbank in aanwezigheid van de eiser of zijn advocaat of wettelijk vertegenwoordiger. Artikel 308 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat klachten over het niet in acht nemen van een redelijke termijn door de rechercheur of openbaar aanklager tijdens het vooronderzoek kunnen worden ingediend bij een hogere openbaar aanklager en dat die klachten moeten worden behandeld binnen drie dagen na de indiening ervan. Voorts is in artikel 309 van het wetboek van strafvordering bepaald dat de beslissingen van onderzoeksrechters vatbaar zijn voor beroep, en dat andere beslissingen door de rechter getoetst kunnen worden tijdens de voorbereidende procedure voor de rechtbank. Voorts is een aantal onderzoekshandelingen alleen mogelijk na een beslissing van een onderzoeksrechter of rechtbank (bv. inbeslagname van goederen op grond van de artikelen 167-175, en conservatoire maatregelen op grond van de artikelen 176-178, van het wetboek van strafvordering).

Toepassing van het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van elk van de op de lijst geplaatste personen

1.

Viktor Fedorovitsj Janoekovitsj

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Janoekovitsj, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het besluit van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne van 11 augustus 2020, waarin het Hooggerechtshof het verzoekschrift van het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne heeft onderzocht en toestemming heeft verleend om de heer Janoekovitsj aan te houden. In zijn uitspraak bevestigde de onderzoeksrechter dat een redelijk vermoeden bestaat van de betrokkenheid van de heer Janoekovitsj bij een strafbaar feit in verband met verduistering en bevestigde de status van de heer Janoekovitsj als verdachte in de strafrechtelijke procedure.

Het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding stelde tevens vast dat de heer Janoekovitsj sinds 2014 buiten Oekraïne verblijft. Het Hooggerechtshof concludeerde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de heer Janoekovitsj zich verborgen houdt voor de instanties die het vooronderzoek voeren.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Janoekovitsj zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen meetellen voor de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Janoekovitsj aangerekend worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

2.

Vitaly Yurievitsj Zachartsjenko

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Zachartsjenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 21 mei 2018, 23 november 2018 en 27 november 2019 waarin toestemming wordt gegeven om de heer Zachartjsenko in hechtenis te nemen.

Bovendien beschikt de Raad over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Zachartsjenko op te sporen. Op 12 februari 2020 heeft de onderzoeksinstantie besloten de heer Zachartsjenko op de internationale lijst van gezochte personen te plaatsen en het verzoek door te sturen naar de dienst Internationale Politiesamenwerking van de Nationale Politie van Oekraïne zodat hij in de Interpoldatabank kan worden opgenomen.

Op 28 februari 2020 werd het vooronderzoek hervat en werden procedurele en onderzoekshandelingen uitgevoerd. De onderzoeksinstantie heeft het vooronderzoek op 3 maart 2020 geschorst en is tot de conclusie gekomen dat de heer Zachartsjenko zich voor de onderzoeksinstantie en het gerecht verborgen houdt om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen, dat zijn verblijfplaats onbekend is en dat alle onderzoeks- (opsporing) en procedurele handelingen die in afwezigheid van verdachten kunnen worden uitgevoerd, zijn uitgevoerd. Dat opschortingsbesluit was vatbaar voor beroep.

Er kan geen schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden vastgesteld wanneer de verdediging die rechten niet uitoefent.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Zachartsjenko zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen meetellen voor de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de bovenbeschreven omstandigheden die de heer Zachartsjenko aangerekend worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

3.

Viktor Pavlovitsj Psjonka

De strafrechtelijke procedure met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Psjonka, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het feit dat op 22 december 2014 een schriftelijke kennisgeving van verdenking is afgegeven, uit het feit dat tegen de beslissing van 16 juni 2017 tot schorsing van de strafrechtelijke procedure beroep kon worden aangetekend, alsmede uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 12 maart 2018, 13 augustus 2018 en 5 september 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Psjonka aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Psjonka op te sporen. Op 24 juli 2020 is een verzoek om internationale rechtshulp gericht aan de bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie om de verblijfplaats van de verdachte vast te stellen en de heer Psjonka te ondervragen. Dat verzoek is nog in behandeling. Het vooronderzoek werd op 24 juli 2020 geschorst vanwege de noodzaak procedurele handelingen te verrichten in het kader van internationale samenwerking.

De Russische autoriteiten hebben de in 2016 en 2018 aan hen gerichte verzoeken om internationale rechtshulp afgewezen.

Met zijn beslissing van 2 oktober 2020 heeft het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne het door de advocaat van de heer Psjonka ingediende verzoek om intrekking van de kennisgeving van verdenking van 23 december 2014 afgewezen. Het Hooggerechtshof concludeerde dat de kennisgeving van verdenking overeenkomstig het wetboek van strafvordering van Oekraïne was betekend en bevestigde de status van de heer Psjonka als verdachte in de strafrechtelijke procedure.

Op 7 mei 2020 en 9 november 2020 heeft het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne geweigerd een procedure in te stellen naar aanleiding van de klacht van advocaten ten aanzien van het stilzitten van het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne in de strafrechtelijke procedures. De Beroepskamer van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding heeft die beslissingen op respectievelijk 1 juni 2020 en 26 november 2020 bevestigd.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Psjonka het onderzoek ontwijkt, niet mogen meetellen bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn geëerbiedigd is. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Psjonka aangerekend worden en de eerdere niet-uitvoering van de verzoeken om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

6.

Viktor Ivanovitsj Ratusjniak

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Ratusjniak, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 21 mei 2018, 23 november 2018 en 4 december 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Ratusjniak aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Ratusjniak op te sporen. Op 12 februari 2020 heeft de onderzoeksinstantie besloten de heer Ratusjniak op de internationale lijst van gezochte personen te plaatsen en de dienst Internationale Politiesamenwerking van de Nationale Politie van Oekraïne het verzoek toe te sturen zodat hij in de Interpoldatabank kan worden opgenomen.

Op 28 februari 2020 werd het vooronderzoek hervat om procedurele en onderzoekshandelingen uit te voeren. De onderzoeksinstantie heeft het vooronderzoek op 3 maart 2020 geschorst en geconcludeerd dat Ratusjniak zich verborgen hield voor de onderzoeksinstanties en het gerecht om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen, dat zijn verblijfplaats onbekend is en dat alle onderzoeks- (opsporings-) en procedurele handelingen die in afwezigheid van verdachten kunnen worden uitgevoerd, zijn uitgevoerd. Dat opschortingsbesluit was vatbaar voor beroep.

Er kan geen schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden vastgesteld wanneer de verdediging die rechten niet uitoefent.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Ratusjniak zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de hierboven beschreven omstandigheden die de heer Ratusjniak worden aangerekend, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

7

Oleksandr Viktorovitsj Janoekovitsj

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Janoekovitsj, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Janoekovitsj op te sporen, die in de Russische Federatie verblijft en zich aan het onderzoek onttrekt.

Conform de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Janoekovitsj zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de hierboven beschreven omstandigheden die de heer Janoekovitsj worden aangerekend, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

9.

Artem Viktorovitsj Psjonka

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Psjonka, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het feit dat een schriftelijke kennisgeving van verdenking op 29 december 2014 is afgegeven, uit het feit dat tegen de beslissing van 16 juni 2017 tot schorsing van de strafrechtelijke procedure beroep kon worden aangetekend, alsmede uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 12 maart 2018, 13 augustus 2018 en 5 september 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Psjonka aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Psjonka op te sporen. Op 24 juli 2020 is een verzoek om internationale rechtshulp gericht aan de bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie om de verblijfplaats van de verdachte vast te stellen en hem te ondervragen. Het verzoek is nog in behandeling. Het vooronderzoek werd op 24 juli 2020 geschorst in verband met de noodzaak om procedurele handelingen te verrichten in het kader van internationale samenwerking.

De Russische autoriteiten hebben het in 2018 aan hen gerichte verzoek om internationale rechtshulp afgewezen.

Het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne heeft in zijn beslissing van 8 juli 2020 het door de advocaat van de heer Psjonka ingediende verzoek om het besluit tot schorsing van het vooronderzoek van 30 april 2015 te annuleren, afgewezen. Het Hooggerechtshof heeft tevens geconcludeerd dat de kennisgeving van verdenking overeenkomstig het wetboek van strafvordering van Oekraïne is betekend en de status van verdachte van de heer Psjonka heeft bevestigd.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Psjonka zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Psjonka worden aangerekend en een eerdere niet-uitvoering van het verzoek om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

12.

Sergei Vitalyovitsj Koertsjenko

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Koertsjenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissing van de onderzoeksrechter van 7 maart 2018 waarbij toestemming werd verleend voor een speciaal onderzoek in absentia. Bovendien werd de verdediging op 28 maart 2019 ervan in kennis gesteld dat het vooronderzoek was afgesloten en kreeg zij toegang tot het dossier om er zich vertrouwd mee te maken. De Raad beschikt over informatie dat de verdediging bezig is zich vertrouwd te maken met het dossier.

Het Hof van Beroep van Odessa heeft bij beslissing van 29 april 2020 het beroep van de aanklager toegewezen en de heer Koertsjenko preventieve hechtenis opgelegd. Het Hof heeft ook verklaard dat de heer Koertsjenko in 2014 uit Oekraïne is vertrokken en dat zijn woonplaats niet kan worden vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de heer Koertsjenko zich verborgen houdt voor de onderzoeksinstanties om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen.

De Raad werd ervan in kennis gesteld dat de Oekraïense autoriteiten op 29 april 2020 een verzoek om internationale rechtshulp aan de Russische Federatie hebben gericht, dat op 28 juli 2020 is teruggestuurd en niet zou worden uitgevoerd.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Koertsjenko het onderzoek ontwijkt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn worden geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van de rechter beschreven omstandigheden die de heer Koertsjenko worden aangerekend en de niet-uitvoering van het verzoek om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

17.

Oleksandr Viktorovitsj Klimenko

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Klimenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 1 maart 2017 en 5 oktober 2018 waarbij toestemming werd verleend voor een speciaal onderzoek in absentia. De Raad merkt op dat de verdediging in kennis is gesteld van de voltooiing van het vooronderzoek in respectievelijk 2017 en 2018 en sindsdien gegevens van de strafrechtelijke procedure heeft ontvangen met de bedoeling zich er vertrouwd mee te maken. De beoordeling en het onderzoek door de verdediging van de grote hoeveelheid gegevens die beschikbaar zijn in verband met het vooronderzoek van strafrechtelijke procedures is aan de gang. De Raad is van mening dat de lange periode om zich vertrouwd te maken met het dossier de verdediging moet worden aangerekend.”.


5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/8


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/392 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2021

betreffende de monitoring en rapportering van gegevens met betrekking tot de CO2-emissies van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1014/2010, (EU) nr. 293/2012, (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (1), en met name artikel 7, lid 7, artikel 12, lid 4, artikel 13, lid 4, en artikel 15, lid 7,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De monitoring en rapportering van gegevens betreffende in de Unie geregistreerde personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen zijn essentieel voor de werking van de in Verordening (EU) 2019/631 vastgestelde CO2-emissieprestatienormen. Aangezien die verordening op 1 januari 2020 van toepassing is geworden, is het passend de bepalingen van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1014/2010 (2) en (EU) nr. 293/2012 (3) van de Commissie te vereenvoudigen en te verduidelijken en deze bepalingen in één enkele uitvoeringsverordening samen te brengen. Voor de rapportering van de gegevens over het kalenderjaar 2020 is het echter passend de nieuwe en de bestaande bepalingen tot en met 28 februari 2021 te laten overlappen.

(2)

Er moeten procedures worden vastgesteld voor de monitoring en rapportering van gegevens over nieuwe personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen die moeten worden gevolgd door de bevoegde instanties van de lidstaten, de fabrikanten, de Commissie en het Europees Milieuagentschap (EEA).

(3)

De monitoring- en rapportagecyclus waarin artikel 7 van Verordening (EU) 2019/631 voorziet, bestaat uit drie hoofdstappen: de jaarlijkse rapportering door de autoriteiten van de lidstaten aan de Commissie van de voorlopige gegevens op basis van registraties van nieuwe voertuigen in het voorafgaande kalenderjaar; de toezending van die voorlopige gegevens door de Commissie, met ondersteuning van het EEA, aan de betrokken fabrikanten; de verificatie van die gegevens door de fabrikanten en, in voorkomend geval, de kennisgeving aan de Commissie van correcties van die gegevens.

(4)

De maatregelen die de verschillende actoren in het kader van deze drie stappen binnen de desbetreffende termijnen moeten nemen, moeten duidelijk worden gespecificeerd zodat de robuustheid en betrouwbaarheid kunnen worden gewaarborgd van het definitieve gegevensbestand dat de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) 2019/631 publiceert, op basis waarvan de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant en de naleving van zijn specifieke CO2-emissiedoelstelling worden bepaald.

(5)

Op grond van artikel 12 van Verordening (EU) 2019/631 moet de Commissie vanaf 2021 gegevens verzamelen over het werkelijke brandstof- of elektriciteitsverbruik van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen die worden geregistreerd door boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik, zoals bepaald in artikel 4 bis van Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie (4).

(6)

Dergelijke werkelijke gegevens moeten worden verzameld zodra deze beschikbaar komen, aangezien het van essentieel belang is om zo snel mogelijk vast te stellen hoe het verschil tussen de werkelijke emissies en het werkelijke brandstof- of elektriciteitsverbruik en de overeenkomstige typegoedkeuringswaarden zich in de loop der tijd ontwikkelt, zowel voor het monitoren van de doeltreffendheid van de CO2-emissienormen voor het verminderen van de CO2-emissies van voertuigen als voor het informeren van het publiek.

(7)

Om ervoor te zorgen dat de gegevens over het werkelijke brandstof- en elektriciteitsverbruik zo spoedig mogelijk toegankelijk zijn, moeten fabrikanten worden verplicht dergelijke gegevens te verzamelen van nieuwe personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen die met ingang van 1 januari 2021 zijn geregistreerd. Dergelijke gegevens kunnen worden verzameld hetzij via rechtstreekse gegevensoverdracht van voertuigen naar de fabrikanten, hetzij via hun erkende dealers of erkende reparateurs wanneer zij voertuigen voor een onderhoudsbeurt of reparatie ontvangen en de boordgegevens voor andere doeleinden moeten worden uitgelezen. Wanneer dergelijke gegevens ter beschikking van een fabrikant worden gesteld, moeten zij aan de Commissie worden meegedeeld, te beginnen met gegevens over nieuwe voertuigen die in 2021 voor het eerst in de Unie zijn geregistreerd.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 is de verplichting om voertuigen uit te rusten met boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik niet van toepassing op bepaalde kleine fabrikanten, en daarom moeten die fabrikanten ook worden vrijgesteld van de verplichting om werkelijke gegevens te verzamelen en te rapporteren. Dit mag kleine fabrikanten er echter niet van weerhouden om, indien zij dat wensen, werkelijke gegevens te verstrekken.

(9)

Gegevens over het werkelijke brandstof- en elektriciteitsverbruik moeten door de lidstaten worden verzameld in het kader van de technische controles die overeenkomstig Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) worden uitgevoerd. Om deze taak te vergemakkelijken, is het passend de verplichting om werkelijke gegevens te verzamelen af te stemmen op de voorschriften van Richtlijn 2014/45/EU, zowel wat betreft de nationale tijdschema’s voor de technische controles als wat betreft het uitlezen van gegevens uit de seriële poort van het OBD-systeem van de voertuigen. De gegevensverzameling moet daarom beginnen bij de eerste technische controle en mag niet verplicht worden vóór 20 mei 2023, de datum waarop de organen en instellingen die deze controles uitvoeren, overeenkomstig die richtlijn moeten worden uitgerust met de nodige hulpmiddelen, zoals scanners. De lidstaten mogen echter niet worden belet om vóór die datum gegevens te verstrekken, indien zij dat wensen.

(10)

Fabrikanten en de lidstaten moeten de tijdens een kalenderjaar verzamelde werkelijke gegevens rapporteren aan de Commissie en het EEA, met gebruikmaking van de door het EEA verstrekte procedures voor gegevensoverdracht. Indien die gegevens niet beschikbaar zijn, hetgeen met name in de eerste kalenderjaren na 2021 het geval kan zijn, moeten de fabrikanten en de lidstaten de Commissie daarvan in kennis stellen en de redenen daarvoor vermelden.

(11)

Gegevens over het werkelijke brandstof- en elektriciteitsverbruik moeten samen met het identificatienummer van het voertuig (VIN) worden verzameld. Het VIN wordt als persoonsgegeven beschouwd vanaf het moment van registratie van het voertuig en is derhalve onderworpen aan de in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde voorschriften inzake de bescherming van dergelijke gegevens. De verwerking van de VIN’s voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/631 moet op grond van artikel 6, lid 1, punt c), van Verordening (EU) 2016/679 als rechtmatig worden beschouwd. Bovendien moet worden gespecificeerd dat de entiteiten die betrokken zijn bij de verzameling, rapportering en verwerking van de VIN’s moeten worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken voor die gegevens in de zin van artikel 4, punt 7, van Verordening (EU) 2016/679, en, wat het EEA en de Commissie betreft, in de zin van artikel 3, punt 8, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (7).Ook moet worden gewaarborgd dat de VIN’s door middel van een veilig communicatiemiddel worden verzameld en dat de betrokkenen, te weten de voertuigeigenaren, overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van Verordening (EU) 2016/679 naar behoren worden geïnformeerd.

(12)

Ook moet worden gespecificeerd hoe de werkelijke gegevens en de VIN’s moeten worden gebruikt en gedurende welke periode die gegevens door de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij de verzameling en rapportering moeten worden bewaard. Aangezien het doel is de ontwikkeling van de werkelijke prestaties van het voertuig gedurende de geraamde levensduur ervan te volgen, moeten gegevens voor hetzelfde voertuig gedurende een periode van 15 jaar worden verzameld en gedurende een periode van 20 jaar door het EEA worden bewaard. Andere entiteiten die gegevens verzamelen en rapporteren, mogen de gegevens echter niet langer bewaren dan nodig is om de gegevens voor te bereiden voor doorgifte aan het EEA.

(13)

De verzameling van werkelijke gegevens en de VIN’s moet volledig transparant zijn en de voertuigeigenaren moeten daarom de mogelijkheid hebben om te weigeren die gegevens aan de fabrikanten of tijdens de technische controles beschikbaar te stellen. Er zij op gewezen dat het recht op weigering door de voertuigeigenaar niet is gebaseerd op artikel 21 van Verordening (EU) 2016/679 en dat de weigering alleen van toepassing mag zijn op de voor de in het kader van deze verordening verzamelde gegevens.

(14)

De overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) 2019/631 bekend te maken gegevens mogen de identificatie van individuele voertuigen of bestuurders niet mogelijk maken, maar mogen alleen worden gepubliceerd als een geanonimiseerd en geaggregeerd gegevensbestand zonder verwijzing naar de VIN’s.

(15)

Op basis van de in artikel 12, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/631 bedoelde beoordeling moet de Commissie bepaalde aspecten van de bepalingen inzake de monitoring, rapportering en bekendmaking van gegevens over het werkelijke brandstof- en elektriciteitsverbruik evalueren, waarbij zij onder meer rekening houdt met de beschikbaarheid van rechtstreekse gegevensoverdrachten van voertuigen.

(16)

Om te waarborgen dat typegoedkeuringsgegevens beschikbaar zijn met het oog op de vaststelling van een procedure voor de verificatie van de CO2-emissies van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen tijdens het gebruik, zoals vereist bij artikel 13 van Verordening (EU) 2019/631, moet de verzameling van dergelijke gegevens uit hoofde van de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1152 (8) en (EU) 2017/1153 (9) van de Commissie ook worden voortgezet wanneer de verplichting op grond van die verordeningen om dergelijke gegevens te verzamelen met ingang van 1 januari 2021 niet meer van toepassing is.

(17)

Typegoedkeuringsinstanties moeten er daarom voor zorgen dat gegevens met betrekking tot de overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 uitgevoerde tests blijven worden geregistreerd en doorgegeven aan het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie, met gebruikmaking van de door het JRC verstrekte beveiligde transmissieprocedure.

(18)

Met ingang van 1 januari 2021 is het niet langer noodzakelijk om de CO2-emissies voor personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen te bepalen overeenkomstig de nieuwe Europese rijcyclus (NEDC) als vastgesteld in de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153, met uitzondering van extern oplaadbare hybride elektrische personenauto’s die tot en met 31 december 2022 in de handel worden gebracht, wanneer een fabrikant gebruik wenst te maken van superkredieten als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) 2019/631.

(19)

Aangezien de overgang van de op de NEDC gebaseerde CO2-emissienormen naar normen die gebaseerd zijn op de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2017/1151, pas tegen eind 2023 volledig zal zijn voltooid, en de NEDC nog tot en met het jaarlijkse CO2-gegevensmonitoringsproces van 2024 zal worden gebruikt voor rapportering, en met het oog op, met name, de bepalingen inzake eco-innovaties en voertuigen uit restantvoorraden, moeten de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153 nog tot eind 2024 van kracht blijven.

(20)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 geraadpleegd en heeft op 14 januari 2021 opmerkingen ingediend.

(21)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité klimaatverandering,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   In deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor de procedures voor de monitoring en rapportering door de lidstaten en fabrikanten van gegevens met betrekking tot de CO2-emissies van nieuwe personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen, alsmede voor gegevens over de werkelijke CO2-emissies en het werkelijke brandstof- of elektriciteitsverbruik van die voertuigen.

2.   Met het oog op de vaststelling van de procedure voor de verificatie van de CO2-emissies van in gebruik zijnde voertuigen overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2019/631, voorziet deze verordening ook in de rapportering door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van bepaalde gegevens die worden geregistreerd in het kader van de typegoedkeuringstests die overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 zijn uitgevoerd.

Artikel 2

Definities

Naast de definities in artikel 3 van Verordening (EU) 2019/631 wordt verstaan onder:

a)

“gedetailleerde monitoringgegevens”: de gedetailleerde monitoringgegevens die voor personenauto’s zijn gespecificeerd in bijlage II, deel B, punt 2, bij Verordening (EU) 2019/631 en voor lichte bedrijfsvoertuigen in bijlage III, deel C, punt 2, bij die verordening;

b)

“geaggregeerde monitoringgegevens”: de geaggregeerde gegevens die voor personenauto’s zijn gespecificeerd in bijlage II, deel B, punt 1, bij Verordening (EU) 2019/631 en voor lichte bedrijfsvoertuigen in bijlage III, deel C, punt 1, bij die verordening;

c)

“werkelijke gegevens”: de gegevens als bedoeld in punt 3.1, a) en b), en punt 3.2, a) tot en met g) en l), van bijlage XXII bij Verordening (EU) 2017/1151 die zijn verkregen van boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik.

HOOFDSTUK 2

RAPPORTERING VAN GEGEVENS OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7 VAN VERORDENING (EU) 2019/631

Artikel 3

Geaggregeerde en gedetailleerde monitoringgegevens

1.   De lidstaten zorgen voor het onderhouden, verzamelen, controleren en verifiëren van de geaggregeerde monitoringgegevens en de gedetailleerde monitoringgegevens en voor het tijdig verzenden ervan aan de Commissie en het Europees Milieuagentschap (EEA).

De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken van het EEA om verduidelijking of correctie van de toegezonden gegevens onverwijld door hun daarvoor aangewezen contactpersonen worden behandeld.

2.   De geaggregeerde en gedetailleerde monitoringgegevens worden gerapporteerd in twee afzonderlijke gegevensbestanden voor personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen, overeenkomstig deel B van bijlage II bij Verordening (EU) 2019/631 en deel C van bijlage III bij die verordening.

3.   De lidstaten zenden de geaggregeerde en gedetailleerde monitoringgegevens via elektronische gegevensoverdracht naar het centrale gegevensarchief (CDR) dat door het EEA wordt beheerd. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de gegevensoverdracht.

Artikel 4

Voorlopige berekening en gegevens

1.   De Commissie zorgt er samen met het EEA overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) 2019/631 voor dat elke fabrikant en groep van fabrikanten die verantwoordelijk zijn voor in de Unie geregistreerde nieuwe personenauto’s of lichte bedrijfsvoertuigen in kennis worden gesteld van de voorlopige berekening van zijn specifieke emissiedoelstelling en zijn gemiddelde specifieke CO2-emissies en van de door de lidstaten gerapporteerde gegevens.

2.   De in lid 1 bedoelde voorlopige berekeningen en gegevens worden afzonderlijk meegedeeld voor personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen en omvatten de gegevens die, op basis van de naam van de fabrikant en de World Manufacturer Identifier, aan die fabrikant kunnen worden toegeschreven.

3.   Het in artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) 2019/631 bedoelde centrale gegevensregister bevat alle door de lidstaten gerapporteerde gegevens, met uitzondering van de voertuigidentificatienummers (VIN’s).

De VIN’s worden gedurende een periode van 20 jaar vanaf de datum waarop zij voor het eerst zijn geüpload naar het CDR of het Business Data Repository (BDR) van het EEA, door het EEA bewaard.

Artikel 5

Gegevens van de fabrikanten

Fabrikanten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2019/631 vallende personenauto’s of lichte bedrijfsvoertuigen in de Unie in de handel brengen of dat voornemens zijn te doen, stellen de Commissie onverwijld in kennis van de volgende informatie en van eventuele wijzigingen van die informatie:

a)

de naam van de fabrikant die zij vermelden of voornemens zijn te vermelden op de conformiteitscertificaten;

b)

de World Manufacturer Identifier, die overeenkomt met de eerste drie tekens van het VIN, die zij op de conformiteitscertificaten vermelden of voornemens zijn te vermelden;

c)

voor de in artikel 7, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/631 bedoelde kennisgeving, naam en adres van de contactpersoon die de fabrikant vertegenwoordigt en waaraan de kennisgeving van de voorlopige berekeningen en gegevens moet worden gericht.

De in punt c) bedoelde namen en adressen worden beschouwd als persoonsgegevens in de zin van Verordening (EU) 2018/1725.

Artikel 6

Kennisgeving van fouten in de voor de voorlopige berekeningen gebruikte gegevens

1.   Wanneer een fabrikant de voorlopige gegevens verifieert overeenkomstig artikel 7, lid 5, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/631, gebruikt hij het daartoe door het EEA verstrekte gegevensbestand.

2.   Wanneer in het gegevensbestand een fout wordt vastgesteld, corrigeert de fabrikant deze waar mogelijk en vermeldt hij, door middel van een afzonderlijke vermelding in het gegevensbestand voor elke voertuig, getiteld “Opmerkingen van de fabrikant”, een van de volgende codes:

a)

code A, indien de vermelding door de fabrikant is gewijzigd;

b)

code B, indien het voertuig niet door de fabrikant kan worden geïdentificeerd;

c)

code C, indien het voertuig buiten het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2019/631 valt;

d)

code D, indien de fabrikant aan wie een voertuig van categorie N1 is toegeschreven de fabrikant van het voltooide voertuig is, maar niet die van het incomplete of complete basisvoertuig.

Voor de toepassing van punt b) wordt een voertuig als niet-identificeerbaar beschouwd wanneer het VIN ontbreekt of duidelijk onjuist is.

3.   Fabrikanten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) 2019/631 in kennis van eventuele fouten door het volledige gecorrigeerde gegevensbestand in de BDR te uploaden. Zij zenden tevens een elektronische kopie van de kennisgeving ter informatie toe aan de volgende e-mailadressen:

EC-CO2-LDV-implementation@ec.europa.eu

en

CO2-monitoring@eea.europa.eu

4.   Fabrikanten zorgen ervoor dat verzoeken van de Commissie of het EEA om verduidelijking van de correcties onverwijld door hun overeenkomstig artikel 5, punt c), van deze verordening aangewezen contactpersonen worden behandeld.

5.   Wanneer een fabrikant geen fouten bij de Commissie meldt vóór het verstrijken van de in artikel 7, lid 5, van Verordening (EU) 2019/631 vastgestelde termijn van drie maanden, worden de overeenkomstig artikel 7, lid 4, van die verordening meegedeelde voorlopige waarden als definitief beschouwd.

Artikel 7

Rapportering van gegevens in verband met voltooide lichte bedrijfsvoertuigen

Fabrikanten van een basisvoertuig als bedoeld in punt 1.2.2 van bijlage III bij Verordening (EU) 2019/631 zenden de in dat punt bedoelde gegevens via elektronische gegevensoverdracht binnen drie maanden na de kennisgeving van de voorlopige gegevens overeenkomstig artikel 4 van deze verordening naar de BDR toe.

Artikel 8

Rapportering van NEDC-CO2-emissies voor de toepassing van artikel 5 van Verordening (EU) 2019/631

1.   Een fabrikant van nieuwe personenauto’s die in de kalenderjaren 2021 of 2022 zijn geregistreerd met gemeten NEDC-CO2-waarden van minder dan 50 g CO2/km, zoals bepaald in artikel 5 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1153, rapporteert die gemeten NEDC-CO2-waarden samen met de in artikel 6 van deze verordening bedoelde kennisgeving aan de Commissie.

2.   De Commissie kan de fabrikant verzoeken de desbetreffende conformiteitscertificaten en typegoedkeuringscertificaten ter staving van de gerapporteerde CO2-emissiewaarden over te leggen.

HOOFDSTUK 3

VERZAMELING EN RAPPORTERING VAN WERKELIJKE GEGEVENS

Artikel 9

Verzameling en rapportering van werkelijke gegevens door fabrikanten

1.   Fabrikanten verzamelen werkelijke gegevens samen met de VIN’s van nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die vanaf 1 januari 2021 zijn geregistreerd en die zijn uitgerust met boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik overeenkomstig artikel 4 bis van Verordening (EU) 2017/1151, tenzij de eigenaar van het voertuig uitdrukkelijk weigert die gegevens ter beschikking te stellen van de fabrikant of zijn erkende handelaar of erkende reparateur.

2.   Wanneer de werkelijke gegevens en de VIN’s niet door de fabrikant via rechtstreekse gegevensoverdracht van het voertuig worden verzameld, zorgt de fabrikant ervoor dat de gegevens door zijn erkende handelaar of erkende reparateur worden verzameld en aan hem worden doorgestuurd telkens wanneer die het voertuig voor een onderhoudsbeurt of reparaties of om het even welke andere interventie ontvangt en gegevens moeten worden uitgelezen vanuit de seriële poort van het OBD-systeem van het voertuig. Daartoe wordt een voorziening of scanner gebruikt die de gegevens kan uitlezen zoals deze op de boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik zijn geregistreerd. De uitlezing van de gegevens is kosteloos en is niet onderworpen aan specifieke voorwaarden.

De fabrikant en, indien van toepassing, zijn erkende dealers of reparateurs zorgen ervoor dat voor de verzameling van VIN’s een veilig communicatiemiddel wordt gebruikt.

3.   Een fabrikant rapporteert op 1 april van elk jaar, met ingang van 2022, aan de Commissie alle werkelijke gegevens en de VIN’s die in het voorgaande kalenderjaar waren verzameld, zoals gespecificeerd in tabel 1 van de bijlage, door deze naar de BDR te uploaden.

Indien in hetzelfde kalenderjaar meerdere vermeldingen met betrekking tot hetzelfde VIN door een fabrikant worden verzameld, zijn de te rapporteren werkelijke gegevens de vermelding die de hoogste totale afgelegde afstand aangeeft. Werkelijke gegevens voor een bepaald voertuig worden verzameld gedurende een periode van maximaal 15 jaar vanaf de datum waarop de gegevens voor dat voertuig voor het eerst aan het EEA werden gerapporteerd.

Wanneer een fabrikant beweert dat werkelijke gegevens niet of slechts gedeeltelijk kunnen worden gerapporteerd, legt hij een verklaring in die zin voor aan de Commissie en geeft hij de redenen daarvoor aan. De verklaring en de motivering worden naar de BDR geüpload.

4.   De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op kleine fabrikanten als bedoeld in artikel 15, lid 11, van Verordening (EU) 2017/1151.

Artikel 10

Verzameling en rapportering van werkelijke gegevens door de lidstaten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2014/45/EU bedoelde organen of instellingen werkelijke gegevens en VIN’s verzamelen van nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die met ingang van 1 januari 2021 zijn geregistreerd en die zijn uitgerust met boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik overeenkomstig artikel 4 bis van Verordening (EU) 2017/1151.

Met ingang van 20 mei 2023 worden de werkelijke gegevens samen met de VIN’s verzameld wanneer de voertuigen een technische controle ondergaan overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2014/45/EU, tenzij de eigenaar van het voertuig uitdrukkelijk weigert die gegevens beschikbaar te stellen.

De werkelijke gegevens worden uitgelezen met behulp van een apparaat om verbinding te maken met de elektronische voertuiginterface, zoals een scanner als bedoeld in bijlage III bij Richtlijn 2014/45/EU. Daartoe wordt een apparaat gebruikt dat de gegevens kan uitlezen zoals deze op de boordinstrumenten voor de meting van het brandstof- en/of elektriciteitsverbruik zijn geregistreerd.

2.   Met ingang van 2022 zorgen de lidstaten ervoor dat de werkelijke gegevens samen met de VIN’s, zoals gespecificeerd in tabel 1 van de bijlage, die in het voorgaande kalenderjaar werden verzameld, jaarlijks op 1 april aan de Commissie worden gerapporteerd door die gegevens in het CDR te uploaden. Indien die gegevens niet beschikbaar zijn, wordt een verklaring in die zin, met inbegrip van de redenen waarom de gegevens niet beschikbaar zijn, naar het CDR geüpload.

De lidstaten zorgen ervoor dat de werkelijke gegevens voor een bepaald voertuig worden verzameld gedurende een periode van maximaal 15 jaar vanaf de datum waarop die gegevens voor het eerst aan het EEA werden gerapporteerd.

De lidstaten en de voor de verzameling van de VIN’s verantwoordelijke organen en instellingen zorgen ervoor dat voor die verzameling een veilig communicatiemiddel wordt gebruikt.

Artikel 11

Verplichtingen in verband met de bescherming van persoonsgegevens

1.   De volgende entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het verzamelen van de VIN’s samen met de werkelijke gegevens rechtstreeks uit de voertuigen, worden met betrekking tot de verzameling en verwerking van de VIN’s beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken voor de relevante gegevens in de zin van artikel 4, punt 7, van Verordening (EU) 2016/679:

a)

fabrikanten in het geval van rechtstreekse gegevensoverdracht van de voertuigen naar de fabrikant;

b)

erkende dealers of erkende reparateurs;

c)

organen of instellingen die belast zijn met de technische controle.

Deze entiteiten zorgen ervoor dat zij voldoen aan de verplichting om de voertuigeigenaren in hun hoedanigheid van betrokkenen informatie te verstrekken, zoals bepaald in artikel 13 van die verordening.

2.   Wanneer de VIN’s voor de toepassing van de artikelen 3, 9 en 10 indirect van de eigenaar van het voertuig zijn verkregen, zorgen de lidstaten en, indien van toepassing, de fabrikanten, er in hun hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijken voor dat zij voldoen aan de verplichting om de voertuigeigenaren informatie te verstrekken, zoals bepaald in artikel 14 van Verordening (EU) 2016/679.

3.   Het EEA en de Commissie worden met betrekking tot de verzameling en verwerking van de VIN’s beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/1725 vallen.

4.   De overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van deze verordening verzamelde VIN’s en werkelijke gegevens mogen niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan die welke zijn gespecificeerd in artikel 12 van Verordening (EU) 2019/631.

5.   De overeenkomstig de artikelen 9 en 10 verzamelde VIN’s en werkelijke gegevens mogen slechts gedurende de volgende perioden worden bewaard:

a)

door fabrikanten, totdat die gegevens overeenkomstig artikel 9, lid 3, zijn gerapporteerd;

b)

door erkende handelaren en reparateurs, totdat die gegevens overeenkomstig artikel 9, lid 2, aan de fabrikant zijn doorgegeven;

c)

door organen en instellingen die belast zijn met de technische controle, totdat die gegevens overeenkomstig artikel 10, lid 2, aan het EEA, of aan de instantie die door de lidstaten is aangewezen om de gegevens aan het EEA te rapporteren, zijn toegezonden;

d)

door de autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen voor de rapportering van de werkelijke gegevens aan het EEA, totdat die gegevens overeenkomstig artikel 10, lid 2, zijn gerapporteerd;

e)

door het EEA, tot 20 jaar na de datum waarop de gegevens voor het eerst in de BDR zijn geüpload overeenkomstig artikel 9, lid 3, of in het CDR overeenkomstig artikel 10, lid 2.

Artikel 12

Bekendmaking van werkelijke gegevens

Met ingang van december 2022 maakt de Commissie elk jaar geanonimiseerde en geaggregeerde gegevensbestanden bekend die worden uitgesplitst tussen personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen met een interne verbrandingsmotor en extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen (OVC-HEV’s) van dezelfde categorieën, met inbegrip van de volgende gegevens per fabrikant:

a)

het gemiddelde brandstofverbruik (l/100 km) op basis van de overeenkomstig de artikelen 9 en 10 gerapporteerde gegevens;

b)

het gemiddelde elektriciteitsverbruik (kWh/100 km) op basis van de overeenkomstig de artikelen 9 en 10 gerapporteerde gegevens;

c)

de gemiddelde CO2-emissies (g/km), berekend op basis van de overeenkomstig de artikelen 9 en 10 gerapporteerde gegevens;

d)

het verschil tussen het in punt a) bedoelde gemiddelde brandstofverbruik en het gemiddelde van de brandstofverbruikswaarden die zijn vermeld op de conformiteitscertificaten van dezelfde voertuigen als die waarvoor de werkelijke gegevens zijn gerapporteerd;

e)

het verschil tussen het in punt b) bedoelde gemiddelde elektriciteitsverbruik en het gemiddelde van de elektriciteitsverbruikswaarden die zijn vermeld op de conformiteitscertificaten van dezelfde voertuigen als die waarvoor de werkelijke gegevens zijn gerapporteerd;

f)

het verschil tussen de overeenkomstig punt c) berekende gemiddelde CO2-emissies (g/km) en het gemiddelde van de CO2-emissiewaarden die zijn vermeld op de conformiteitscertificaten van dezelfde voertuigen als die waarvoor de werkelijke gegevens zijn gerapporteerd.

De punten b) en e) zijn alleen van toepassing op OVC-HEV’s.

Artikel 13

Evaluatie

De Commissie evalueert de uitvoering van de artikelen 9 tot en met 12 van deze verordening, op basis van de in artikel 12, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) 2019/631 bedoelde beoordeling, waarbij zij met name rekening houdt met:

a)

het aantal voertuigen dat is uitgerust met apparatuur voor rechtstreekse gegevensoverdracht;

b)

de noodzaak van voortdurende monitoring en rapportering van werkelijke gegevens door fabrikanten;

c)

de periode waarin werkelijke gegevens moeten worden gemonitord en gerapporteerd;

d)

het passende aggregatieniveau van gegevens die door de Commissie overeenkomstig artikel 12 van deze verordening moeten worden bekendgemaakt.

HOOFDSTUK 4

MONITORING EN RAPPORTERING VAN GEGEVENS VAN OVEREENKOMSTIG VERORDENING (EU) 2017/1151 UITGEVOERDE TESTS

Artikel 14

Testgegevens

1.   Typegoedkeuringsinstanties zorgen ervoor dat de in tabel 2 van de bijlage gespecificeerde gegevens worden geregistreerd voor elke overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 uitgevoerde test van type 1.

2.   De geregistreerde gegevens worden in een versleuteld formaat naar de daarvoor bestemde server van de Commissie geüpload. Wanneer de gegevens correct zijn geüpload, wordt van de server van de Commissie een ontvangstbewijs naar de uploadende entiteit gestuurd.

3.   De testgegevens mogen niet worden bekendgemaakt.

Artikel 15

Intrekking

1.   De Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1014/2010 en (EU) nr. 293/2012 worden met ingang van 1 maart 2021 ingetrokken.

2.   De Uitvoeringsverordeningen (EU) 2017/1152 en (EU) 2017/1153 worden met ingang van 1 januari 2025 ingetrokken.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13.

(2)  Verordening (EU) nr. 1014/2010 van de Commissie van 10 november 2010 inzake de monitoring en rapportering van registratiegegevens van nieuwe personenauto’s overeenkomstig Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 293 van 11.11.2010, blz. 15).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 van de Commissie van 3 april 2012 inzake de monitoring en rapportering van registratiegegevens van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 98 van 4.4.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).

(5)  Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51).

(6)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1152 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om de veranderingen in de regelgevende testprocedure inzake lichte bedrijfsvoertuigen weer te geven, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 644).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1153 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om veranderingen in de regelgevende testprocedure weer te geven, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1014/2010 (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 679).


BIJLAGE

1.   Verzameling en rapportage van werkelijke gegevens en VIN’s overeenkomstig de artikelen 9 en 10

Tabel 1

Overeenkomstig de artikelen 9 en 10 te rapporteren gegevens

Parameter

Eenheid

Voertuigen van de categorieën M1 en N1

 

 

Voertuigen die alleen een verbrandingsmotor hebben en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen  (1)

Extern oplaadbaar hybride elektrisch voertuig  (2)

Voertuigidentificatienummer

_

Totaal brandstofverbruik (geaccumuleerd)

l

Totale afgelegde afstand (geaccumuleerd)

km

Totaal brandstofverbruik onder bedrijfsomstandigheden met ontlading (geaccumuleerd)

l

_

Totaal brandstofverbruik onder door de bestuurder selecteerbare bedrijfsomstandigheden met oplading (geaccumuleerd)

l

_

Totale afgelegde afstand onder bedrijfsomstandigheden met ontlading met uitgeschakelde motor (geaccumuleerd)

km

_

Totale afgelegde afstand onder bedrijfsomstandigheden met ontlading met draaiende motor (geaccumuleerd)

km

_

Totale afgelegde afstand onder door de bestuurder selecteerbare bedrijfsomstandigheden met oplading (geaccumuleerd)

km

_

Totale hoeveelheid in de accu gestroomde energie uit het elektriciteitsnet (geaccumuleerd)

kWh

_

2.   Rapportage van gegevens overeenkomstig artikel 14

De volgende parameters worden voor elke interpolatiefamilie, d.w.z. voor voertuig High (VH) en, indien van toepassing, voertuig Low (VL) of voertuig M, gerapporteerd voor de overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 uitgevoerde tests van type 1.

Tenzij anders vermeld in tabel 2 moeten, wanneer meer dan één test van type 1 van voertuig High of Low wordt uitgevoerd, de testgegevens als volgt worden gerapporteerd:

a)

in het geval van twee tests van type 1, de testgegevens voor de test van type 1 met de hoogste gemeten CO2-emissies (gecombineerd);

b)

in het geval van drie tests van type 1, de testgegevens voor de test van type 1 met de mediaan van de gemeten CO2-emissies (gecombineerd).

Tabel 2

Gegevens voor de test van type 1

Nr.

Parameters

Eenheid

Bron (tenzij anders vermeld, verwijzen alle verwijzingen naar Verordening (EU) 2017/1151)

Opmerkingen

1

Identificatiekenmerk van de interpolatiefamilie

Bijlage I, aanhangsel 4, deel II van het typegoedkeuringscertificaat, punt 0

Gegevens moeten worden verstrekt voor elke interpolatiefamilie waarvoor typegoedkeuring is verleend.

2

Identificatiecode van de ouderinterpolatiefamilie (indien van toepassing)

Vermeld het identificatienummer van de ouderinterpolatiefamilie als de testgegevens voor een andere interpolatiefamilie zijn bepaald.

3

Uitbreiding van typegoedkeuring

EG-typegoedkeuringscertificaat

0 = nee | 1 = ja — als de test is verricht met het oog op de uitbreiding van een typegoedkeuring

4

Aandrijvingstype

 

Puur-ICEV, OVC-HEV, NOVC-HEV

5

Voertuigcategorie en -klasse

 

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 0.4

M1 of klasse 1, 2 of 3 van N1

6

Ontstekingstype

 

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.1

Elektrische ontsteking of compressieontsteking

7

Aantal cilinders

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.2

Aantal; indien niet verstrekt is het standaardaantal 4

8

Slag

mm

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.2.2

 

9

Cilinderinhoud

cm3

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.3

 

10

Nominaal motorvermogen

kW

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.8

 

11

Motortoerental bij nominaal motorvermogen

min-1

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.1.8

Motortoerental bij maximaal nettovermogen

12

Brandstoftype

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.2.1

Diesel/benzine/lpg/aardgas of biomethaan/ethanol (E85)/biodiesel/waterstof

13

Bifuelvoertuig

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.2.2.4

0 = nee | 1 = ja

Bij bifuelvoertuigen moeten de testresultaten voor beide brandstoftypen worden verstrekt (2 inputmodellen)

14

Maximaal vermogen van elke elektrische machine (P0, P1, P2, P2 (planetair), P3 of P4)  (*1)

kW

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.3.1.1.1

OVC-HEV en NOVC-HEV

15

Aantal REESS-cellen

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.3.2.1

OVC-HEV en NOVC-HEV

16

Vermogen dienstaccu

Ah

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.4.4.5

Capaciteit van de laagspanningsbatterij

17

Nominale spanning van de alternator

V

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.4.4.5

Nominale spanning van de alternator (verplicht voor puur-ICEV)

18

Afmetingen van de banden (voor/achter)

Bijlage I, aanhangsel 3,

Parameters testvoertuig, punt 3.5.7.1

Bandencode (bv. P195/55R1685H) van de banden van het testvoertuig

19

Wegbelastingcoëfficiënt f0

N

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.5.7.1

VH en VL (indien van toepassing)

20

Wegbelastingcoëfficiënt f1

N/(km/h)

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.5.7.1

VH en VL (indien van toepassing)

21

Wegbelastingcoëfficiënt f2

N/(km/h)2

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 3.5.7.1

VH en VL (indien van toepassing)

22

Type versnellingsbak

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.5.1

Automatisch/manueel/CVT/planeet

23

Overbrengingsverhoudingen

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.6

Voor elke versnelling afzonderlijk

24

Eindoverbrengingsverhouding(en)

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.6

Indien het voertuig meer dan één eindaandrijving heeft, moeten de waarden voor elke versnelling afzonderlijk worden ingevoerd

25

ASM-waarden

%

Bijlage I, aanhangsel 3, punt 4.6.1.7.1

Rapporteer waarden wanneer die worden gebruikt voor de berekening van de schakelpunten

26

Aangedreven wielen

Bijlage I, aanhangsel 4, punt 1.7

Tweewielaandrijving, vierwielaandrijving

27

CO2-emissies bij ontlading (gecombineerd)

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 4, punt 2.5.3.2

Alleen OVC-HEV

In het geval van 2 en 3 testen worden alle gemeten resultaten verstrekt.

28

CO2-emissies (gewogen, gecombineerd) (gemeten)

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 4, punt 2.5.3.3

Alleen OVC-HEV.

In het geval van 2 en 3 testen worden alle gemeten resultaten verstrekt.

29

CO2-emissies (gewogen, gecombineerd) (opgegeven)

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 4, punt 2.5.3.3

Alleen OVC-HEV

30

Equivalente totale elektrische actieradius (EAER), gecombineerd

km

Bijlage I, aanhangsel 4, EAER, punt 2.5.3.7.2

Alleen OVC-HEV

31

Stationair toerental

min-1

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.1.2

Stationair toerental met opgewarmde motor

32

Willansfactoren voor verbrandingsmotoren voor CO2-emissies

g CO2/MJ

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.1.3

Waarde volgens tabel A6.App2/3 gebruikt voor RCB-correctie

33

Capaciteit tractie-REESS

Ah

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.1.10

OVC-HEV en NOVC-HEV

34

Type technologie tractie-REESS

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.1.10

OVC-HEV en NOVC-HEV

35

Nominale spanning of tijdreeks tractie-REESS

V

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.1.10

OVC-HEV en NOVC-HEV

Voor de test gebruikte nominale of tijdreekswaarden (20 Hz)

36

Testmassa

kg

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.2.1 voor VH en punt 1.3.1 voor VL

VH en VL (indien van toepassing)

37

Aantal assen van de dynamometer tijdens de test

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1

Rollenbankconfiguratie tijdens de test van type 1 (1-as, 2-as) voor VH/VL

38

Alternatorstroomsterkte (DC/DC-omzetter — laagspanningszijde — bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s)

A

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: 1 Hz, resolutie 0,1A, externe meetvoorziening die is gesynchroniseerd met de rollenbank

39

Regeneratiefactor Ki

multiplicatief/additief

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

CO2-emissies; voor voertuigen zonder periodiek regenererende systemen is deze waarde 1.

40

Gemeten CO2-waarde tijdens fase Low

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Niet-gecorrigeerde gemeten waarde MCO2.p.1 tijdens fase Low (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s)

41

Gemeten CO2-waarde tijdens fase Medium

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Niet-gecorrigeerde gemeten waarde MCO2.p.1 tijdens fase Medium (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s)

42

Gemeten CO2-waarde tijdens fase High

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Niet-gecorrigeerde gemeten waarde MCO2.p.1 tijdens fase High (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s)

43

Gemeten CO2-waarde tijdens fase Extra High

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Niet-gecorrigeerde gemeten waarde MCO2.p.1 tijdens fase Extra High (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s)

44

Gemeten CO2-waarde (gecombineerd)

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Niet-gecorrigeerde gemeten waarde MCO2.c.1 tijdens volledige cyclus (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s) In het geval van 2 en 3 tests worden alle gemeten resultaten verstrekt.

45

Gecorrigeerde gemeten CO2-waarde (gecombineerd)

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Gecombineerde gemeten CO2-emissies voor voertuig H en L na toepassing van alle correcties, MCO2,C,5 In het geval van 2 en 3 tests worden alle gemeten resultaten verstrekt. Bij OVC-HEV’s en NOVC-HEV’s is dit met ladingbehoud.

46

Opgegeven CO2-waarde

g CO2/km

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

Door de fabrikant opgegeven waarde

47

ATCT-familiecorrectiefactor

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.2

ATCT-familiecorrectiefactor (correctie 14 °C)

48

Brandstofverbruik tijdens de test van type 1 zoals geregistreerd op de boordapparatuur voor de monitoring van het brandstofverbruik (OBFCM)

l

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.3.1

Tijdens de test verbruikte brandstof (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s). In het geval van 2 en 3 testen worden alle resultaten verstrekt.

49

Indexnummer van de overgangscyclus

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.4.1.4

Voor OVC-HEV’s het indexnummer van de overgangscyclus vermelden

50

Nominale REESS-spanning

V

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.1.10

Voor laagspanningsbatterij als beschreven in bijlage XXI, subbijlage 6, aanhangsel 2

51

RCB-correctie

 

 

Correctie verricht?

0 = nee | 1 = ja

52

RCB-correctiecoëfficiënt

(g/km)/(Wh/km)

Bijlage I, aanhangsel 8a, punt 2.1.1.2.1

NOVC-HEV en OVC-HEV

53

Brandstofverbruik

l/100 km

Bepaald overeenkomstig bijlage XXI, subbijlage 7, punt 6, en met gebruikmaking van de resultaten voor gereguleerde emissies en CO2-emissies van stap 2 in tabel A7/1

Niet-gebalanceerd brandstofverbruik van de test van type 1 van voertuig H en, indien van toepassing, voertuig L. Bij twee of drie tests moeten alle waarden worden gerapporteerd.

54

Tijd

s

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: OBD- en rollenbankgegevens, 1 Hz

55

Snelheidsprofiel (theoretisch)

km/h

Zoals toegepast bij de test van type 1

Array: 1 Hz, resolutie 0,1 km/h Indien niet verstrekt, is het snelheidsprofiel zoals gedefinieerd in bijlage XXI, subbijlage 1, punt 6, van toepassing, en met name de tabellen A1/7-A1/9, A1/11 en A1/12.

56

Snelheidsprofiel (daadwerkelijk)

km/h

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: OBD- en rollenbankgegevens, 1 Hz en 10 Hz, resolutie 0,1 km/h

57

Versnelling (theoretisch)

Zoals toegepast bij de test van type 1 op basis van de berekeningen in bijlage XXI, subbijlage 2

Array: 1 Hz. Verplicht voor voertuigen met handgeschakelde versnellingsbak

58

Motortoerental

omw./min

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: 1 Hz, 10 omw./min, resolutie van OBD

59

Motorkoelmiddeltemperatuur

°C

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: OBD-gegevens, 1 Hz, resolutie 1 °C

60

Vermogen van de dienstaccu

A

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: 1 Hz, resolutie 0,1A, externe meetvoorziening die is gesynchroniseerd met de rollenbank

61

Berekende belasting

Zoals gemeten bij de test van type 1

Array: OBD-gegevens, ten minste 1 Hz (hogere frequenties mogelijk, resolutie 1 %), testmeting

62

Stroomsterkte tractie-REESS

A

Zoals gemeten bij de test van type 1

Waarden van voor de test(s) gebruikte tijdreeksen van 20 Hz, herbemonsterd tot 1 Hz

Verplicht voor NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s

63

Brandstofdebiet van de motor

g/s

Zoals gemeten bij de test van type 1

Momentaan signaal geregistreerd voor de test (waarde bij ladingbehoud bij NOVC-HEV’s en OVC-HEV’s).

64

Brandstofdebiet van de motor

l/h

Zoals gemeten bij de test van type 1

Idem.

65

Brandstofdebiet van het voertuig

g/s

Zoals gemeten bij de test van type 1

Idem.

66

Vermogenscurve bij volle belasting voor ICEV’s

kW vs. omw./min

Verklaring fabrikant

De vermogenscurve bij volle belasting over het motortoerentalbereik van n_idle tot n_rated of n_max, of n_dv (n_gvmax) × v_max, waarbij de hoogste waarde van toepassing is

67

Initieel oplaadniveau tractie-REESS

%

Verklaring fabrikant

Initieel oplaadniveau van tractie-REESS bij ladingbehoud (voor OVC-HEV’s en NOVC-HEV’s)

68

Brandstofverbruik bij stationaire motor

g/s

Verklaring fabrikant

Brandstofverbruik bij stationaire, opgewarmde motor

69

Maximumvermogen alternator

kW

Verklaring fabrikant

 

70

Rendement van de alternator

Verklaring fabrikant

Standaardwaarde = 0,67

71

Koppelomvormer

Verklaring fabrikant

0 = nee, 1 = ja; Gebruikt het voertuig een koppelomvormer?

72

Brandstofbesparende versnelling bij automatische transmissie

Verklaring fabrikant

0 = nee, 1 = ja

73

Turbocompressor of drukvulling

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is de motor uitgerust met een oplaadsysteem?

74

Start-stop

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met een start-stopsysteem?

75

Terugwinning remenergie

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met technologieën voor energieterugwinning?

76

Variabele kleptiming

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is de motor uitgerust met variabele kleptiming?

77

Thermisch beheer

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met technologieën die de temperatuur bij de versnellingsbak actief beheren?

78

Directe inspuiting/indirecte inspuiting

Verklaring fabrikant

0 = II | 1 = DI

79

Arm mengsel

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Gebruikt de motor een arm mengsel?

80

Cilinderdeactivering

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Gebruikt de motor een cilinderdeactiveringsysteem? Zo ja, gelieve de verhouding van actieve cylinders verstrekken

81

Uitlaatgasrecirculatie (EGR)

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met een extern EGR-systeem?

82

Deeltjesfilter

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met een deeltjesfilter?

83

Selectieve katalytische reductie (SCR)

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met een SCR-systeem?

84

NOx-opslagkatalysator

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig uitgerust met een NOx-opslagkatalysator?

85

Hybride voertuigconfiguratie (P0, P1, P2, P2 (planetair), P3 of P4)  (*1)

Verklaring fabrikant

Is het voertuig uitgerust met een elektrische machine die wordt gebruikt voor de aandrijving van het voertuig en de opwekking van elektrische energie in positie P0, P1, P2, P2 (planetair), P3 of P4, of een combinatie daarvan?

86

Maximale koppeloutput van elke elektrische machine (P0, P1, P2, P2 (planetair), P3 of P4)  (*1)

Nm

Verklaring fabrikant

 

87

Voor elke elektrische machine, de verhouding tussen het toerental van de elektrische machine en het referentietoerental (P0, P1, P2, P2 (planetair), P3 of P4)  (*1)

Verklaring fabrikant

 

88

Vrijloopfunctie bij ingeschakelde motor

Verklaring fabrikant

Ja/Nee. Is het voertuig uitgerust met een vrijloopfunctie met stationaire motor (laat de motor tijdens de vrijloop stationair draaien om brandstof te besparen)?

89

Vrijloopfunctie bij uitgeschakelde motor

Verklaring fabrikant

Ja/Nee. Is het voertuig uitgerust met een vrijloopfunctie met uitschakeling van de motor (laat de motor uitschakelen tijdens de vrijloop om brandstof te besparen)?

90

Voertuig is incompleet

Verklaring fabrikant

0 = nee | 1 = ja — Is het voertuig incompleet?

91

Massa van het voertuig in rijklare toestand

kg

Bijlage I, aanhangsel 4, punt 1.1

Massa in rijklare toestand voor VH en VL (indien van toepassing)

92

Begrensde voertuigsnelheid

km/h

Parameters voor selectie van de cyclus, bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.2.3

Vermeld of de begrensde snelheid (en de waarde) is gebruikt bij de test van type 1 voor VH en VL (indien van toepassing)

93

Maximumsnelheid van het voertuig

km/h

Parameters voor selectie van de cyclus, bijlage I, aanhangsel 8a, punt 1.2.3

Vermeld de maximumsnelheid van het voertuig voor VH en VL (indien van toepassing)

94

Aanvullende informatie voor de berekening van de schakelpunten

min-1

Bijlage I, aanhangsel 8a, schakelpunt 1.2.4

Alleen voor voertuigen met handgeschakelde overbrenging. Informatie over n_min drive

P1: de elektrische machine is met de krukas van de motor verbonden en daarom is de referentiesnelheid het motortoerental;

P2: de elektrische machine is net vóór de transmissie (versnellingsbak of continu variabele transmissie) gemonteerd en daarom is het referentietoerental het toerental van de ingaande aandrijfas van de transmissie;

P2 (planetair): de elektrische machine is verbonden met het aandrijfmechanisme van een planetair tandwielstelsel dat niet is verbonden met de interne verbrandingsmotor of met de zijden van de eindaandrijving, hier aangeduid als de planetaire zijde. In dit geval is de te specificeren toerentalverhouding de verhouding tussen het toerental van de elektrische machine en het toerental van de planetaire zijde (referentiesnelheid) die het effect van een toerentalverhoging/toerentalreductie van een vertragingskoppeling weergeeft;

P3: de elektrische machine bevindt zich juist vóór de eindaandrijving van een aangedreven as en daarom is de referentiesnelheid het invoertoerental van de eindaandrijving (dit omvat elektrische machines die op het aandrijfmechanisme van een planetair tandwielstelsel gemonteerd zijn aan de kant van de eindaandrijving). Een voertuig kan maximaal twee P3-machines hebben (één voor de vooras (P3a) en één voor de achteras (P3b));

P4: de elektrische machine bevindt zich achter de eindaandrijving en daarom is de referentiesnelheid het motortoerental. Een voertuig kan maximaal vier P4-motoren hebben (één voor elk wiel, waarbij P4a de voorwielen en P4b de achterwielen aanduidt).


(1)  Uitsluitend aangedreven door minerale diesel, biodiesel, benzine, ethanol of door een combinatie van deze brandstoffen.

(2)  Aangedreven door elektriciteit en minerale diesel, biodiesel, benzine of ethanol.

(*1)  P0: de elektrische machine is met de distributieriem van de machine verbonden en daarom is de referentiesnelheid het motortoerental;


BESLUITEN

5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/27


BESLUIT (EU) 2021/393 VAN DE RAAD

van 1 maart 2021

over het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité van de EER dat is ingesteld bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte met betrekking tot wijzigingen van hoofdstuk II bis van, en de bijlagen I en II bij, Protocol 10 van die overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Protocol 10 bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1) (“de EER-overeenkomst”) inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en inzake douaneveiligheidsmaatregelen (“het protocol”) is bij Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 76/2009 (2) gewijzigd en op 1 juli 2009 in werking getreden.

(2)

Op grond van artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER dat is ingesteld bij de EER-overeenkomst (“het Gemengd Comité van de EER”) tijdens zijn volgende zitting of bij briefwisseling een besluit tot wijziging van hoofdstuk II bis van, en de bijlagen bij, het protocol vaststellen.

(3)

Overeenkomstig artikel 9 nonies, lid 3, van het protocol zijn wijzigingen van hoofdstuk II bis van, en de bijlagen I en II bij, het protocol noodzakelijk om rekening te houden met de ontwikkeling van Uniewetgeving inzake aangelegenheden die onder dat hoofdstuk en die bijlagen vallen. Indien geen besluit kan worden genomen voor de gelijktijdige toepassing van de wijzigingen van het protocol en de wijzigingen van de Uniewetgeving, dienen de in het aan de overeenkomstsluitende partijen ter goedkeuring voorgelegde ontwerpbesluit voorziene wijzigingen waar mogelijk met ingang van 15 maart 2021 voorlopig toegepast worden, met inachtneming van de interne procedures van de overeenkomstsluitende partijen. Die datum valt samen met de eerste lancering van het invoercontrolesysteem 2, waaraan Noorwegen heeft ingestemd deel te nemen.

(4)

Het is passend het standpunt te bepalen met betrekking tot wijzigingen van hoofdstuk II bis van, en de bijlagen I en II bij, het protocol dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité van de EER, aangezien die wijzigingen bindend zullen zijn voor de Unie.

(5)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER moet derhalve worden gebaseerd op het ontwerpbesluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op de volgende vergadering van het Gemengd Comité dat is ingesteld bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of bij briefwisseling, wat betreft wijzigingen van hoofdstuk II bis van, en de bijlagen I en II bij, protocol 10 bij die overeenkomst, is gebaseerd op het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (3).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 1 maart 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)   PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(2)  Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 76/2009 van 30 juni 2009 tot wijziging van Protocol nr. 10 inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en Protocol nr. 37 dat de in artikel 101 bedoelde lijst bevat (PB L 232 van 3.9.2009, blz. 40).

(3)  Zie document ST 5661/21 op http://register.consilium.europa.eu


5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/29


BESLUIT (GBVB) 2021/394 VAN DE RAAD

van 4 maart 2021

tot wijziging van Besluit 2014/119/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 5 maart 2014 Besluit 2014/119/GBVB vastgesteld (1).

(2)

Naar aanleiding van een toetsing van Besluit 2014/119/GBVB moet de toepassing van beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen worden verlengd tot en met 6 september 2021 ten aanzien van één persoon en tot en met 6 maart 2022 ten aanzien van zeven personen en moeten de vermeldingen voor twee personen worden geschrapt. De informatie in de bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB betreffende de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming, met inbegrip van het grondrecht op een eerlijke en openbare behandeling binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank die vooraf bij wet is ingesteld, moet worden geactualiseerd.

(3)

Besluit 2014/119/GBVB moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2014/119/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 5 wordt het tweede lid vervangen door:

“Dit besluit is van toepassing tot en met 6 maart 2022. Wat vermelding 17 in de bijlage betreft, zijn de maatregelen van artikel 1 met betrekking van toepassing tot en met 6 september 2021.”.

2)

De bijlage wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

A.P. ZACARIAS


(1)  Besluit 2014/119/GBVB van de Raad van 5 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in het licht van de situatie in Oekraïne (PB L 66 van 6.3.2014, blz. 26).


BIJLAGE

De bijlage bij Besluit 2014/119/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A (“Lijst van in artikel 1 bedoelde personen, entiteiten en lichamen”) worden de vermeldingen voor de volgende personen geschrapt:

13.

Dmytro Volodymyrovych Tabachnyk;

15.

Serhiy Hennadiyovych Arbuzov.

2)

Deel B (“Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming”) wordt vervangen door:

“B.

Recht op verdediging en recht op effectieve rechtsbescherming

Het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming op grond van het wetboek van strafvordering van Oekraïne

Artikel 42 van het wetboek van strafvordering van Oekraïne (“het wetboek van strafvordering”) bepaalt dat iedere persoon die verdachte of beklaagde is in een strafproces het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming geniet. Het gaat onder meer om het recht om te weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht of beschuldigd; het recht om uitdrukkelijk en onverwijld in kennis gesteld te worden van zijn rechten op grond van het wetboek van strafvordering; het recht om bij eerste verzoek toegang te krijgen tot een advocaat; het recht verzoekschriften voor procedurele handelingen in te dienen; en het recht beroep aan te tekenen tegen beslissingen en een handelen of nalaten van de rechercheur, de openbaar aanklager en de onderzoeksrechter.

Artikel 303 van het wetboek van strafvordering maakt onderscheid tussen beslissingen en omissies die tijdens het vooronderzoek kunnen worden aangevochten (eerste lid) en beslissingen en een handelen of nalaten die tijdens de voorbereidende procedure voor de rechtbank in aanmerking kunnen worden genomen (tweede lid). Artikel 306 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat klachten tegen beslissingen en een handelen of nalaten van de rechercheur of openbaar aanklager moeten worden beoordeeld door een onderzoeksrechter van een lokale rechtbank in aanwezigheid van de eiser of zijn advocaat of wettelijk vertegenwoordiger. Artikel 308 van het wetboek van strafvordering bepaalt dat klachten over het niet in acht nemen van een redelijke termijn door de rechercheur of openbaar aanklager tijdens het vooronderzoek kunnen worden ingediend bij een hogere openbaar aanklager en dat die klachten moeten worden behandeld binnen drie dagen na de indiening ervan. Voorts is in artikel 309 van het wetboek van strafvordering bepaald dat de beslissingen van onderzoeksrechters vatbaar zijn voor beroep, en dat andere beslissingen door de rechter getoetst kunnen worden tijdens de voorbereidende procedure voor de rechtbank. Voorts is een aantal onderzoekshandelingen alleen mogelijk na een beslissing van een onderzoeksrechter of rechtbank (bv. inbeslagname van goederen op grond van de artikelen 167-175, en conservatoire maatregelen op grond van de artikelen 176-178, van het wetboek van strafvordering).

Toepassing van het recht op verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van elk van de op de lijst geplaatste personen

1.

Viktor Fedorovitsj Janoekovitsj

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Janoekovitsj, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het besluit van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne van 11 augustus 2020, waarin het Hooggerechtshof het verzoekschrift van het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne heeft onderzocht en toestemming heeft verleend om de heer Janoekovitsj aan te houden. In zijn uitspraak bevestigde de onderzoeksrechter dat een redelijk vermoeden bestaat van de betrokkenheid van de heer Janoekovitsj bij een strafbaar feit in verband met verduistering en bevestigde de status van de heer Janoekovitsj als verdachte in de strafrechtelijke procedure.

Het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding stelde tevens vast dat de heer Janoekovitsj sinds 2014 buiten Oekraïne verblijft. Het Hooggerechtshof concludeerde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de heer Janoekovitsj zich verborgen houdt voor de instanties die het vooronderzoek voeren.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Janoekovitsj zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen meetellen voor de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Janoekovitsj aangerekend worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

2.

Vitaly Yurievitsj Zachartsjenko

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Zachartsjenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 21 mei 2018, 23 november 2018 en 27 november 2019 waarin toestemming wordt gegeven om de heer Zachartjsenko in hechtenis te nemen.

Bovendien beschikt de Raad over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Zachartsjenko op te sporen. Op 12 februari 2020 heeft de onderzoeksinstantie besloten de heer Zachartsjenko op de internationale lijst van gezochte personen te plaatsen en het verzoek door te sturen naar de dienst Internationale Politiesamenwerking van de Nationale Politie van Oekraïne zodat hij in de Interpoldatabank kan worden opgenomen.

Op 28 februari 2020 werd het vooronderzoek hervat en werden procedurele en onderzoekshandelingen uitgevoerd. De onderzoeksinstantie heeft het vooronderzoek op 3 maart 2020 geschorst en is tot de conclusie gekomen dat de heer Zachartsjenko zich voor de onderzoeksinstantie en het gerecht verborgen houdt om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen, dat zijn verblijfplaats onbekend is en dat alle onderzoeks- (opsporing) en procedurele handelingen die in afwezigheid van verdachten kunnen worden uitgevoerd, zijn uitgevoerd. Dat opschortingsbesluit was vatbaar voor beroep.

Er kan geen schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden vastgesteld wanneer de verdediging die rechten niet uitoefent.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Zachartsjenko zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen meetellen voor de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de bovenbeschreven omstandigheden die de heer Zachartsjenko aangerekend worden, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

3.

Viktor Pavlovitsj Psjonka

De strafrechtelijke procedure met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Psjonka, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het feit dat op 22 december 2014 een schriftelijke kennisgeving van verdenking is afgegeven, uit het feit dat tegen de beslissing van 16 juni 2017 tot schorsing van de strafrechtelijke procedure beroep kon worden aangetekend, alsmede uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 12 maart 2018, 13 augustus 2018 en 5 september 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Psjonka aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Psjonka op te sporen. Op 24 juli 2020 is een verzoek om internationale rechtshulp gericht aan de bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie om de verblijfplaats van de verdachte vast te stellen en de heer Psjonka te ondervragen. Dat verzoek is nog in behandeling. Het vooronderzoek werd op 24 juli 2020 geschorst vanwege de noodzaak procedurele handelingen te verrichten in het kader van internationale samenwerking.

De Russische autoriteiten hebben de in 2016 en 2018 aan hen gerichte verzoeken om internationale rechtshulp afgewezen.

Met zijn beslissing van 2 oktober 2020 heeft het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne het door de advocaat van de heer Psjonka ingediende verzoek om intrekking van de kennisgeving van verdenking van 23 december 2014 afgewezen. Het Hooggerechtshof concludeerde dat de kennisgeving van verdenking overeenkomstig het wetboek van strafvordering van Oekraïne was betekend en bevestigde de status van de heer Psjonka als verdachte in de strafrechtelijke procedure.

Op 7 mei 2020 en 9 november 2020 heeft het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne geweigerd een procedure in te stellen naar aanleiding van de klacht van advocaten ten aanzien van het stilzitten van het nationale bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne in de strafrechtelijke procedures. De Beroepskamer van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding heeft die beslissingen op respectievelijk 1 juni 2020 en 26 november 2020 bevestigd.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Psjonka het onderzoek ontwijkt, niet mogen meetellen bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn geëerbiedigd is. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Psjonka aangerekend worden en de eerdere niet-uitvoering van de verzoeken om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

6.

Viktor Ivanovitsj Ratusjniak

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Ratusjniak, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 21 mei 2018, 23 november 2018 en 4 december 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Ratusjniak aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Ratusjniak op te sporen. Op 12 februari 2020 heeft de onderzoeksinstantie besloten de heer Ratusjniak op de internationale lijst van gezochte personen te plaatsen en de dienst Internationale Politiesamenwerking van de Nationale Politie van Oekraïne het verzoek toe te sturen zodat hij in de Interpoldatabank kan worden opgenomen.

Op 28 februari 2020 werd het vooronderzoek hervat om procedurele en onderzoekshandelingen uit te voeren. De onderzoeksinstantie heeft het vooronderzoek op 3 maart 2020 geschorst en geconcludeerd dat Ratusjniak zich verborgen hield voor de onderzoeksinstanties en het gerecht om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen, dat zijn verblijfplaats onbekend is en dat alle onderzoeks- (opsporings-) en procedurele handelingen die in afwezigheid van verdachten kunnen worden uitgevoerd, zijn uitgevoerd. Dat opschortingsbesluit was vatbaar voor beroep.

Er kan geen schending van de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming worden vastgesteld wanneer de verdediging die rechten niet uitoefent.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Ratusjniak zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de hierboven beschreven omstandigheden die de heer Ratusjniak worden aangerekend, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

7

Oleksandr Viktorovitsj Janoekovitsj

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Janoekovitsj, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Janoekovitsj op te sporen, die in de Russische Federatie verblijft en zich aan het onderzoek onttrekt.

Conform de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Janoekovitsj zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de hierboven beschreven omstandigheden die de heer Janoekovitsj worden aangerekend, aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

9.

Artem Viktorovitsj Psjonka

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Psjonka, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit het feit dat een schriftelijke kennisgeving van verdenking op 29 december 2014 is afgegeven, uit het feit dat tegen de beslissing van 16 juni 2017 tot schorsing van de strafrechtelijke procedure beroep kon worden aangetekend, alsmede uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 12 maart 2018, 13 augustus 2018 en 5 september 2019, waarbij toestemming werd verleend om de heer Psjonka aan te houden en voor de rechter te brengen zodat hij de behandeling van het verzoek tot inhechtenisneming kan bijwonen.

De Raad beschikt over informatie dat de Oekraïense autoriteiten maatregelen hebben genomen om de heer Psjonka op te sporen. Op 24 juli 2020 is een verzoek om internationale rechtshulp gericht aan de bevoegde autoriteiten van de Russische Federatie om de verblijfplaats van de verdachte vast te stellen en hem te ondervragen. Het verzoek is nog in behandeling. Het vooronderzoek werd op 24 juli 2020 geschorst in verband met de noodzaak om procedurele handelingen te verrichten in het kader van internationale samenwerking.

De Russische autoriteiten hebben het in 2018 aan hen gerichte verzoek om internationale rechtshulp afgewezen.

Het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding van Oekraïne heeft in zijn beslissing van 8 juli 2020 het door de advocaat van de heer Psjonka ingediende verzoek om het besluit tot schorsing van het vooronderzoek van 30 april 2015 te annuleren, afgewezen. Het Hooggerechtshof heeft tevens geconcludeerd dat de kennisgeving van verdenking overeenkomstig het wetboek van strafvordering van Oekraïne is betekend en de status van verdachte van de heer Psjonka heeft bevestigd.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Psjonka zich aan het onderzoek onttrekt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn is geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van het Hooggerechtshof voor corruptiebestrijding beschreven omstandigheden die de heer Psjonka worden aangerekend en een eerdere niet-uitvoering van het verzoek om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

12.

Sergei Vitalyovitsj Koertsjenko

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Koertsjenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissing van de onderzoeksrechter van 7 maart 2018 waarbij toestemming werd verleend voor een speciaal onderzoek in absentia. Bovendien werd de verdediging op 28 maart 2019 ervan in kennis gesteld dat het vooronderzoek was afgesloten en kreeg zij toegang tot het dossier om er zich vertrouwd mee te maken. De Raad beschikt over informatie dat de verdediging bezig is zich vertrouwd te maken met het dossier.

Het Hof van Beroep van Odessa heeft bij beslissing van 29 april 2020 het beroep van de aanklager toegewezen en de heer Koertsjenko preventieve hechtenis opgelegd. Het Hof heeft ook verklaard dat de heer Koertsjenko in 2014 uit Oekraïne is vertrokken en dat zijn woonplaats niet kan worden vastgesteld. Het Hof concludeerde dat de heer Koertsjenko zich verborgen houdt voor de onderzoeksinstanties om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen.

De Raad werd ervan in kennis gesteld dat de Oekraïense autoriteiten op 29 april 2020 een verzoek om internationale rechtshulp aan de Russische Federatie hebben gericht, dat op 28 juli 2020 is teruggestuurd en niet zou worden uitgevoerd.

Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Raad van oordeel dat de perioden waarin de heer Koertsjenko het onderzoek ontwijkt, niet mogen worden meegeteld bij de berekening van de periode die in aanmerking wordt genomen om te beoordelen of het recht op een proces binnen een redelijke termijn worden geëerbiedigd. De Raad is derhalve van mening dat de in de beslissing van de rechter beschreven omstandigheden die de heer Koertsjenko worden aangerekend en de niet-uitvoering van het verzoek om internationale rechtshulp aanzienlijk hebben bijgedragen tot de duur van het onderzoek.

17.

Oleksandr Viktorovitsj Klimenko

De strafrechtelijke procedures met betrekking tot de verduistering van overheidsmiddelen of -activa zijn nog aanhangig.

Uit de informatie in het dossier van de Raad blijkt dat de rechten van de verdediging en het recht op effectieve rechtsbescherming van de heer Klimenko, met inbegrip van het grondrecht om zijn zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank te laten behandelen, zijn geëerbiedigd in de strafrechtelijke procedures waarop de Raad zich heeft gebaseerd. Dit blijkt met name uit de beslissingen van de onderzoeksrechter van 1 maart 2017 en 5 oktober 2018 waarbij toestemming werd verleend voor een speciaal onderzoek in absentia. De Raad merkt op dat de verdediging in kennis is gesteld van de voltooiing van het vooronderzoek in respectievelijk 2017 en 2018 en sindsdien gegevens van de strafrechtelijke procedure heeft ontvangen met de bedoeling zich er vertrouwd mee te maken. De beoordeling en het onderzoek door de verdediging van de grote hoeveelheid gegevens die beschikbaar zijn in verband met het vooronderzoek van strafrechtelijke procedures is aan de gang. De Raad is van mening dat de lange periode om zich vertrouwd te maken met het dossier de verdediging moet worden aangerekend.”.


5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/35


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/395 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 wat betreft geharmoniseerde normen voor elektrostatische eigenschappen van beschermende kleding, beschermende kleding voor brandweerlieden en motorrijders, beschermende kleding voor gebruik bij snowboarden en voor gebruik door personen die machines bedienen voor het aanbrengen van pesticiden, waarschuwingskleding voor niet-professioneel gebruik, bergbeklimmersuitrusting en beschermende kleding tegen de thermische gevaren van een elektrische boog

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden persoonlijke beschermingsmiddelen die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de in bijlage II bij die verordening beschreven essentiële veiligheids- en gezondheidseisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken.

(2)

Bij brief M/031, getiteld “Standardisation mandate to CEN/CENELEC concerning standards for personal protective equipment” heeft de Commissie een verzoek ingediend bij het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) voor het ontwikkelen en opstellen van geharmoniseerde normen ter ondersteuning van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (3).

(3)

Op basis van normalisatieverzoek M/031 heeft het CEN verschillende nieuwe normen opgesteld en een aantal bestaande geharmoniseerde normen herzien.

(4)

Op 19 november 2020 is normalisatieverzoek M/031 afgelopen en werd het vervangen door een nieuw normalisatieverzoek zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924 van de Commissie (4).

(5)

Aangezien de in Richtlijn 89/686/EEG vastgestelde essentiële veiligheids- en gezondheidseisen voor persoonlijke beschermingsmiddelen in Verordening (EU) 2016/425 zijn overgenomen, vallen de ontwerpen van geharmoniseerde normen die zijn ontwikkeld in het kader van normalisatieverzoek M/031 onder het normalisatieverzoek zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924. De referenties ervan moeten daarom worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Daarom mag bij wijze van uitzondering worden aanvaard dat dergelijke normen die door het CEN en het Cenelec zijn ontwikkeld en gepubliceerd tijdens de overgangsperiode tussen normalisatieverzoek M/031 en het normalisatieverzoek als bedoeld in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924, geen expliciete verwijzing bevatten naar het normalisatieverzoek in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924.

(6)

Op basis van normalisatieverzoek M/031 en het normalisatieverzoek in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924 hebben het CEN en het Cenelec de volgende geharmoniseerde normen opgesteld: EN 17109:2020 betreffende individuele veiligheidssystemen voor touwbanen, EN ISO 20320:2020 betreffende polsbeschermers voor gebruik bij sneeuwboarden, een wijziging EN ISO 27065:2017/A1:2019 van geharmoniseerde norm EN ISO 27065:2017 betreffende prestatie-eisen voor beschermende kleding gedragen door personen die machines bedienen voor het aanbrengen van pesticiden, en EN 61482-2:2020 betreffende beschermende kleding tegen de thermische gevaren van een elektrische boog ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425.

(7)

Op basis van normalisatieverzoek M/031 en het normalisatieverzoek zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924 heeft het CEN de geharmoniseerde normen EN 469:2005, zoals gewijzigd bij EN 469:2005/A1:2006 en gerectificeerd bij EN 469:2005/AC:2006 en EN 1149-5:2008, waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie (5). Deze herziening heeft geleid tot de vaststelling van respectievelijk geharmoniseerde norm EN 469:2020 betreffende prestatie-eisen voor beschermende kleding voor brandbestrijding en geharmoniseerde norm EN 1149-5:2018 betreffende elektrostatische eigenschappen van beschermende kleding.

(8)

Op basis van normalisatieverzoek M/031 en het normalisatieverzoek zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924 heeft het CEN de geharmoniseerde normen EN 13595-1:2002 en EN 13595-3:2002 herzien, waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie (6). Deze herziening heeft geleid tot de vaststelling van de geharmoniseerde normen EN 17092-2:2020 betreffende beschermende kleding voor motorrijders van klasse AAA, EN 17092-3:2020 betreffende beschermende kleding voor motorrijders van klasse AA, EN 17092-4:2020 betreffende beschermende kleding voor motorrijders van klasse A, EN 17092-5:2020 betreffende beschermende kleding voor motorrijders van klasse B en EN 17092-6:2020 betreffende beschermende kleding voor motorrijders van klasse C.

(9)

Op basis van normalisatieverzoek M/031 en het normalisatieverzoek zoals vastgesteld in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924 heeft het CEN de geharmoniseerde normen EN 1150:1999 en EN 13356:2001 herzien, waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie (7). Dit heeft geleid tot de vaststelling van geharmoniseerde norm EN 17353:2020 inzake waarschuwingskleding voor niet-professioneel gebruik.

(10)

Samen met het CEN en het Cenelec is de Commissie nagegaan of die geharmoniseerde normen voldoen aan het in Uitvoeringsbesluit C(2020)7924 geformuleerde verzoek.

(11)

De geharmoniseerde normen EN 17109:2020, EN ISO 20320:2020, EN ISO 27065:2017/A1:2019, EN 469:2020, EN 1149-5:2018, EN 17092-2:2020, EN 17092-3:2020, EN 17092-4:2020, EN 17092-5:2020, EN 17092-6:2020, EN 17353:2020 en EN 61482-2:2020 en wijziging EN ISO 27065:2017/A1:2019 van EN ISO 27065:2017 voldoen aan de eisen die zij beogen te bestrijken en die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2016/425. Daarom moeten de referentienummers van die normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(12)

Het is om die reden noodzakelijk dat de referentienummers van de geharmoniseerde norm EN 469:2005, zoals gewijzigd bij EN 469:2005/A1:2006 en gerectificeerd bij EN 469:2005/AC:2006, EN 1149-5:2008, EN 13595-1:2002, EN 13595-3:2002, EN 1150:1999, EN 13356:2001 en EN ISO 27065:2017 uit de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt, aangezien die normen zijn herzien.

(13)

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 van de Commissie (8) bevat de referenties van de ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425 opgestelde geharmoniseerde normen, en bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 bevat de referenties van de ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425 opgestelde geharmoniseerde normen die met ingang van de in die bijlage vermelde data uit het Publicatieblad van de Europese Unie zijn geschrapt.

(14)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

Om fabrikanten voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de toepassing van de herziene en gewijzigde normen, moet de intrekking van de referenties van de in bijlage II vastgestelde normen worden uitgesteld.

(16)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt vanaf de datum van bekendmaking van het referentienummer van deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen. Dit besluit moet in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij dit besluit.

Artikel 2

Bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PB L 81 van 31.3.2016, blz. 51).

(3)  Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18).

(4)  Commission Implementing Decision C(2020)7924 of 19.11.2020 on a standardisation request to the European Committee for Standardization and the European Committee for Electrotechnical Standardization as regards personal protective equipment in support of Regulation (EU) 2016/425 of the European Parliament and of the Council (alleen in het Engels, Frans en Duits beschikbaar).

(5)   PB C 113 van 27.3.2018, blz. 41.

(6)   PB C 113 van 27.3.2018, blz. 41.

(7)   PB C 113 van 27.3.2018, blz. 41.

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 van de Commissie van 18 mei 2020 betreffende de ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen (PB L 156 van 19.5.2020, blz. 13).


BIJLAGE I

In bijlage I bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Nr.

Referentie van de norm

“20.

EN 1149-5:2018

Beschermende kleding — Elektrostatische eigenschappen — Deel 5: Materiaalprestatie en ontwerpeisen

21.

EN 17092-2:2020

Beschermende kleding voor motorrijders — Deel 2: Klasse AAA heavy-duty beschermende kleding — Eisen

22.

EN 17092-3:2020

Beschermende kleding voor motorrijders – Deel 3: Klasse AA medium-duty beschermende kleding – Eisen

23.

EN 17092-4:2020

Beschermende kleding voor motorrijders — Deel 4: Klasse A light-duty beschermende kleding — Eisen

24.

EN 17092-5:2020

Beschermende kleding voor motorrijders — Deel 5: Klasse B light-duty beschermende kleding — Eisen

25.

EN 17092-6:2020

Beschermende kleding voor motorrijders — Deel 6: Klasse C samengestelde uitrusting — Eisen

26.

EN 17109:2020

Touwbanen — Persoonlijke veiligheidssystemen —Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

27.

EN 61482-2:2020

Werken onder spanning — Beschermende kleding tegen de thermische gevaren van een elektrische boog — Deel 2: Eisen

28.

EN ISO 20320:2020

Beschermende kleding voor gebruik bij snowboarden — Polsbeschermers — Eisen en beproevingsmethoden (ISO 20320: 2020)

29.

EN 17353:2020

Waarschuwingskleding voor niet-professioneel gebruik – Beproevingsmethoden en eisen

30.

EN 469:2020

Beschermende kleding voor de brandweer — Prestatie-eisen voor beschermende kleding voor brandbestrijding

31.

EN ISO 27065:2017

Beschermende kleding — Prestatie-eisen voor beschermende kleding gedragen door personen die machines bedienen voor het aanbrengen van pesticiden (ISO 27065:2017)

EN ISO 27065:2017/A1:2019”


BIJLAGE II

In bijlage II bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 worden de volgende vermeldingen toegevoegd:

Nr.

Referentie van de norm

Datum van schrapping

“15.

EN 469:2005

Beschermende kleding voor brandweerlieden — Prestatie-eisen voor beschermende kleding voor brandbestrijding

EN 469:2005/A1:2006

EN 469:2005/AC:2006

5 september 2022

16.

EN 1149-5:2008

Beschermende kleding — Elektrostatische eigenschappen — Deel 5: Materiaalprestatie en ontwerpeisen

5 september 2022

17.

EN 13595-1:2002

Beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders — Jassen, broeken en ééndelige of meerdelige pakken — Deel 1: Algemene eisen

5 september 2022

18.

EN 13595-3:2002

Beschermende kleding voor beroepsmatige motorrijders — Jassen, broeken en ééndelige of meerdelige pakken — Deel 3: Beproevingsmethode voor het vaststellen van de barststerkte

5 september 2022

19.

EN 1150:1999

Beschermende kleding — Waarschuwingskleding met hoge zichtbaarheid voor niet-professioneel gebruik — Beproevingsmethoden en eisen

5 september 2022

20.

EN 13356:2001

Zichtbaarheidsaccessoires voor niet-professioneel gebruik — Beproevingsmethoden en eisen

5 september 2022

21.

EN ISO 27065:2017

Beschermende kleding — Prestatie-eisen voor beschermende kleding gedragen door personen die machines bedienen voor het aanbrengen van pesticiden (ISO 27065:2017)

5 september 2022”


Rectificaties

5.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/40


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2151 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van regels inzake geharmoniseerde markeringsspecificaties voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu

( Publicatieblad van de Europese Unie L 428 van 18 december 2020 )

Bladzijde 59, bijlage I, punt 1, afbeelding:

in plaats van:

Image 1
”,

lezen:

Image 2
”.

Bladzijde 59, bijlage I, punt 2, afbeelding:

in plaats van:

Image 3
”,

lezen:

Image 4
”.

Bladzijde 61, bijlage II, punt 1, afbeelding:

in plaats van:

Image 5
”,

lezen:

Image 6
”.

Bladzijde 63, bijlage III, punt 1, afbeelding:

in plaats van:

Image 7
”,

lezen:

Image 8
”.

Bladzijde 65, bijlage IV, punt 1, afbeelding:

in plaats van:

Image 9
”,

lezen:

Image 10
”.

Bladzijde 65, bijlage IV, punt 1, tweede alinea:

in plaats van:

“In afwijking van de eerste zin van dit punt mag de markering op de verpakking van drinkbekers die vóór 4 juli 2022 in de handel zijn gebracht, door middel van stickers worden aangebracht.”,

lezen:

“In afwijking van de eerste zin van dit punt mag de markering op drinkbekers die gedeeltelijk uit kunststof zijn vervaardigd en die vóór 4 juli 2022 in de handel zijn gebracht, door middel van stickers worden aangebracht.”.

Bladzijde 65, bijlage IV, punt 2, eerste alinea, aanhef:

in plaats van:

“Drinkbekers die geheel uit plastic zijn vervaardigd, worden voorzien van ofwel de volgende gedrukte markering, ofwel de volgende gegraveerde/in reliëf aangebrachte markering:”,

lezen:

“Drinkbekers die geheel uit kunststof zijn vervaardigd, moeten voorzien zijn van ofwel de volgende gedrukte markering, ofwel de volgende gegraveerde/in reliëf aangebrachte markering:”.

Bladzijde 65, bijlage IV, punt 2, eerste afbeelding:

in plaats van:

Image 11
”,

lezen:

Image 12
”.

Bladzijde 65, bijlage IV, punt 2, tweede alinea:

in plaats van:

“In afwijking van de eerste zin van dit punt mag de markering op de verpakking van drinkbekers die geheel uit plastic zijn vervaardigd en die vóór 4 juli 2022 in de handel zijn gebracht, door middel van stickers worden aangebracht.”,

lezen:

“In afwijking van de eerste zin van dit punt mag de markering op drinkbekers die geheel uit kunststof zijn vervaardigd en die vóór 4 juli 2022 in de handel zijn gebracht, door middel van stickers worden aangebracht.”.

Bladzijde 65, bijlage IV, punt 2, tweede afbeelding:

in plaats van:

Image 13
”,

lezen:

Image 14
”.