ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 69

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
26 februari 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2021/357 van de Raad van 25 februari 2021 tot wijziging van Beschikking 98/683/EG inzake wisselkoersaangelegenheden met betrekking tot de CFA-frank en de Comoren-frank

1

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/358 van de Raad van 22 februari 2021 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 waarbij de Republiek Estland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

4

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/359 van de Raad van 22 februari 2021 waarbij Nederland wordt gemachtigd om een verlaagd belastingtarief toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadpalen voor elektrische voertuigen

6

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/360 van de Commissie van 19 februari 2021 betreffende de verlenging van de termijnen voor de verzameling van steunbetuigingen voor bepaalde Europese burgerinitiatieven overeenkomstig Verordening (EU) 2020/1042 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 1121)

9

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/361 van de Commissie van 22 februari 2021 tot vaststelling van noodmaatregelen voor verplaatsingen tussen lidstaten en de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders in verband met infectie met Batrachochytrium salamandrivorans (Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 1018)  ( 1 )

12

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 69/1


BESLUIT (EU) 2021/357 VAN DE RAAD

van 25 februari 2021

tot wijziging van Beschikking 98/683/EG inzake wisselkoersaangelegenheden met betrekking tot de CFA-frank en de Comoren-frank

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 219, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Europese Commissie,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Unie is exclusief bevoegd voor monetaire en wisselkoersaangelegenheden voor de lidstaten die de euro als munt hebben. Wanneer in de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld, kan alleen de Unie wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de Unie gemachtigd zijn.

(2)

Overeenkomstig artikel 219, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de Raad beslissen over de passende regelingen voor de onderhandelingen over en de sluiting van overeenkomsten inzake aangelegenheden betreffende het monetaire of wisselkoersregime.

(3)

Vóór de introductie van de euro heeft Frankrijk overeenkomsten inzake wisselkoersaangelegenheden gesloten met de Economische en Monetaire Unie van West-Afrika (Union économique et monétaire ouest-africaine, de “Uemoa”), de Economische en Monetaire Gemeenschap van Centraal-Afrika (Communauté économique et monétaire de l'Afrique Centrale, de “Cemac”) en de Comoren, waarmee werd beoogd de converteerbaarheid van de CFA-frank en de Comoren-frank tegen de Franse frank met een vaste pariteit te garanderen (2). Na de vervanging van de Franse frank door de euro op 1 januari 1999 heeft de Raad Frankrijk gemachtigd dergelijke overeenkomsten die op die datum van kracht waren (“de bestaande overeenkomsten”) voort te zetten op grond van het kader dat is vastgesteld in Beschikking 98/683/EG (3).

(4)

In de artikelen 4 en 5 van Beschikking 98/683/EG zijn uiteenlopende procedures vastgelegd inzake de onderhandelingen over en de wijziging van de bestaande overeenkomsten, afhankelijk van de vraag of de de aard of het toepassingsgebied van die overeenkomsten al dan niet gewijzigd moet worden.

(5)

Frankrijk en de Uemoa-staten zijn bezig hun bestaande overeenkomst van 4 december 1973 te vervangen door een nieuwe samenwerkingsovereenkomst inzake wisselkoersaangelegenheden. Die nieuwe samenwerkingsovereenkomst is op 21 december 2019 ondertekend en gaat vergezeld van een nieuwe, met de Centrale Bank van de Uemoa-staten te sluiten garantieovereenkomst. Op 22 mei 2020 heeft de Franse regering bij de Franse Nationale Vergadering een wetsontwerp ingediend om de nieuwe samenwerkingsovereenkomst te ratificeren.

(6)

De vervanging van de bestaande overeenkomsten inzake wisselkoersaangelegenheden tussen Frankrijk en de Uemoa, de Cemac en de Comoren valt niet onder het toepassingsgebied van de artikelen 4 en 5 van Beschikking 98/683/EG. Dat is niet het geval hoewel de aard en het toepassingsgebied van dergelijke nieuwe samenwerkingsovereenkomsten ongewijzigd blijven, namelijk om te zorgen voor een converteerbaarheid tussen de euro en de valuta’s van de Uemoa, de Cemac en de Comoren met een vaste pariteit, ondersteund door een budgettaire verplichting van Frankrijk.

(7)

Frankrijk moet de bevoegdheid krijgen om de bestaande overeenkomsten met de Uemoa, de Cemac en de Comoren te vervangen. Overeenkomstig Beschikking 98/683/EG moeten de uiteenlopende procedures van toepassing blijven, afhankelijk van de vraag of de vervanging al dan niet van invloed is op de aard of het toepassingsgebied van die overeenkomsten. Met betrekking tot beide procedures zal het nodig zijn de bevoegde organen van de Unie bij het proces te betrekken overeenkomstig de bestaande regeling voor informatie-uitwisseling en goedkeuring, al naargelang het geval, voordat de bestaande overeenkomsten door nieuwe samenwerkingsovereenkomsten vervangen worden.

(8)

Beschikking 98/683/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Beschikking 98/683/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

“Beschikking 98/683/EG van de Raad van 23 november 1998 inzake wisselkoersaangelegenheden met betrekking tot de valuta’s van de Uemoa, de Cemac en de Comoren”.

2)

De artikelen 3 tot en met 5 worden vervangen door:

“Artikel 3

De bevoegde Franse autoriteiten stellen de Commissie, de Europese Centrale Bank en het Economisch en Financieel Comité regelmatig in kennis van de uitvoering van de overeenkomsten. De Franse autoriteiten stellen het Economisch en Financieel Comité vooraf in kennis van eventuele wijzigingen in de pariteit tussen de euro en de valuta’s van de Uemoa, de Cemac of de Comoren.

Artikel 4

Frankrijk mag onderhandelingen voeren en besluiten over wijzigingen van de bestaande overeenkomsten, of deze vervangen, op voorwaarde dat de aard of het toepassingsgebied van de overeenkomsten niet gewijzigd wordt. Het deelt de Commissie, de Europese Centrale Bank en het Economisch en Financieel Comité dergelijke wijzigingen van tevoren mee.

Artikel 5

Eventuele voornemens om de aard of het toepassingsgebied van de bestaande overeenkomsten te wijzigen, hetzij door ze te wijzigen, hetzij door ze te vervangen, worden door Frankrijk aan de Commissie, de Europese Centrale Bank en het Economisch en Financieel Comité voorgelegd. Voor dergelijke voornemens is de goedkeuring van de Raad vereist op basis van een aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van de kennisgeving ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  Advies van 1 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Convention de coopération monétaire du 23 novembre 1972 entre les États membres de la Banque des États de l'Afrique centrale (BEAC) et la République française, zoals gewijzigd; Convention de compte d'opérations du 13 mars 1973 entre le ministre de l'Économie et des Finances de la République Française et le Président du Conseil de l'administration de la Banque des États de l'Afrique Centrale, zoals gewijzigd; Accord de coopération du 4 décembre 1973 entre la République française et les Républiques membres de l'union monétaire ouest-africaine, zoals gewijzigd; Convention de compte d'opérations du 4 décembre 1973 entre le ministre de l'Économie et des Finances de la République Française et le Président du conseil des ministres de l'Union monétaire ouest-africaine, zoals gewijzigd; Accord de coopération monétaire du 23 novembre 1979 entre la République française et la République fédérale islamique des Comores, zoals gewijzigd; Convention de compte d'opérations du 23 novembre 1979 entre le ministre de l'Économie et des Finances de la République Française et le ministre des Finances, de l'Économie et du Plan de la République fédérale des Comores, zoals gewijzigd.

(3)  Beschikking 98/683/EG van de Raad van 23 november 1998 inzake wisselkoersaangelegenheden met betrekking tot de CFA-frank en de Comoren-frank (PB L 320 van 28.11.1998, blz. 58).


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 69/4


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/358 VAN DE RAAD

van 22 februari 2021

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 waarbij de Republiek Estland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 287, punt 8, van Richtlijn 2006/112/EG kan Estland vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) verlenen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan de tegenwaarde van 16 000 EUR in de nationale munteenheid tegen de op de dag van zijn toetreding geldende omrekeningskoers.

(2)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 van de Raad (2) werd Estland gemachtigd om een bijzondere maatregel in te voeren die afwijkt van artikel 287, punt 8, van Richtlijn 2006/112/EG (de “derogatiemaatregel”), teneinde belastingplichtigen met een jaaromzet van niet meer dan 40 000 EUR van de btw vrij te stellen. Estland werd gemachtigd de derogatiemaatregel toe te passen van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020, dan wel de datum van inwerkingtreding van een richtlijn tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG, indien deze datum eerder valt.

(3)

Op 18 februari 2020 heeft de Raad Richtlijn (EU) 2020/285 (3) vastgesteld tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en tot vaststelling van nieuwe regels voor kleine ondernemingen, met inbegrip van de maximumdrempel van de jaaromzet van de lidstaten van 85 000 EUR of de tegenwaarde daarvan in de nationale munteenheid.

(4)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 9 oktober 2020, heeft Estland verzocht om de derogatiemaatregel waarvoor het land machtiging had gekregen, tot 31 december 2024 te mogen blijven toepassen.

(5)

Bij brief van 15 oktober 2020 heeft de Commissie de overige lidstaten overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG van het verzoek van Estland in kennis gesteld. Bij brief van 19 oktober 2020 heeft de Commissie Estland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(6)

De derogatiemaatregel is in overeenstemming met de doelstellingen van de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 getiteld “Denk eerst klein” — Een “Small Business Act” voor Europa”.

(7)

Op basis van de door Estland verstrekte gegevens blijkt dat de derogatiemaatregel geen noemenswaardige invloed zal hebben op de totale belastingopbrengst in Estland in het stadium van het eindverbruik. Belastingplichtigen zullen nog altijd voor het normale btw-stelsel kunnen kiezen overeenkomstig artikel 290 van Richtlijn 2006/112/EG.

(8)

De derogatiemaatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw omdat Estland een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (4).

(9)

Gezien het mogelijke positieve effect van de derogatiemaatregel op de vereenvoudiging van btw-verplichtingen door de vermindering van de administratieve lasten en kosten voor kleine ondernemingen, moet Estland worden gemachtigd de derogatiemaatregel gedurende een nieuwe periode te blijven toe te passen.

(10)

De machtiging voor de toepassing van de derogatiemaatregel moet in de tijd worden beperkt. De periode moet lang genoeg zijn om te kunnen evalueren of de drempel doeltreffend en passend is. Bovendien vereist Richtlijn (EU) 2020/285 dat de lidstaten uiterlijk op 31 december 2024 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan artikel 1 van die richtlijn te voldoen en dat zij deze bepalingen met ingang van 1 januari 2025 toepassen. Het is derhalve passend Estland te machtigen de derogatiemaatregel toe te passen tot en met 31 december 2024.

(11)

Ter voorkoming van verstorende effecten moet Estland worden toegestaan de derogatiemaatregel zonder onderbreking toe te passen. De gevraagde machtiging moet daarom met ingang van 1 januari 2021 worden verleend en daarmee naadloos aansluiten op de eerdere regeling overeenkomstig Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563.

(12)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Dit besluit is van toepassing van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2024.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving.

Het is van toepassing van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2024.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Republiek Estland.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/563 van de Raad van 21 maart 2017 waarbij de Republiek Estland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 287 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 80 van 25.3.2017, blz. 33).

(3)  Richtlijn (EU) 2020/285 van de Raad van 18 februari 2020 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen en Verordening (EU) nr. 904/2010 betreffende de administratieve samenwerking en uitwisseling van inlichtingen voor doeleinden van toezicht op de juiste uitvoering van de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen (PB L 62 van 2.3.2020, blz. 13).

(4)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 69/6


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/359 VAN DE RAAD

van 22 februari 2021

waarbij Nederland wordt gemachtigd om een verlaagd belastingtarief toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadpalen voor elektrische voertuigen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (1), en met name artikel 19,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2266 van de Raad (2) was Nederland in overeenstemming met artikel 19 van Richtlijn 2003/96/EG gemachtigd om tot en met 31 december 2020 een verlaagd belastingtarief toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadpalen waar elektrische voertuigen rechtstreeks worden opgeladen.

(2)

Op 30 maart 2020 heeft Nederland verzocht om machtiging om een verlaagd belastingtarief voor aan laadpalen voor elektrische voertuigen geleverde elektriciteit te blijven toepassen van 1 januari 2021 tot 1 januari 2025. Op verzoek van de Commissie heeft Nederland op 20 november 2020 aanvullende informatie in verband met zijn aanvraag verstrekt.

(3)

Het verlaagde belastingtarief strekt ertoe het gebruik van elektrische voertuigen verder te bevorderen door de kosten voor de elektriciteit waarmee deze voertuigen worden aangedreven, te verlagen.

(4)

Het gebruik van elektrische voertuigen leidt niet tot de emissie van luchtverontreinigende stoffen die het gevolg zijn van de verbranding van benzine en diesel of andere fossiele brandstoffen, en draagt zo bij aan de verbetering van de luchtkwaliteit in steden. Het gebruik van elektrische voertuigen kan bovendien CO2-emissies verminderen, met name wanneer de gebruikte elektriciteit wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen. Er wordt bijgevolg verwacht dat de toepassing van een verlaagd belastingtarief voor aan laadpalen voor elektrische voertuigen geleverde elektriciteit zal bijdragen aan de doelstellingen van het milieu-, gezondheids- en klimaatbeleid van de Unie.

(5)

Nederland heeft benadrukt dat het verlaagde belastingtarief geldt voor de levering van elektriciteit aan laadpalen voor elektrische voertuigen met een rechtstreekse aansluiting op het elektriciteitsnet, daaronder begrepen publieke laadpalen en een aantal private of semipublieke laadpalen.

(6)

Nederland heeft verzocht om het verlaagde belastingtarief voor elektriciteit alleen toepassing te laten vinden op laadpalen waar de elektriciteit wordt gebruikt om rechtstreeks elektrische voertuigen op te laden, en niet op elektriciteit die wordt geleverd via accuwisselstations.

(7)

Een verlaagd belastingtarief voor elektriciteit die via laadpalen aan elektrische voertuigen wordt geleverd, zal de businesscase voor publiek toegankelijke laadpalen in Nederland verbeteren, wat het gebruik van elektrische auto’s aantrekkelijker zal maken en de luchtkwaliteit ten goede zal komen.

(8)

Gelet op het relatief beperkte aantal elektrische voertuigen en het feit dat de belasting op elektriciteit die via laadpalen aan elektrische voertuigen wordt geleverd voor zakelijk gebruik, boven het in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau zal liggen, zal het verlaagde belastingtarief gedurende de gevraagde machtigingsperiode waarschijnlijk niet tot verstoringen van de mededinging leiden en derhalve geen negatieve gevolgen hebben voor de goede werking van de interne markt.

(9)

Het belastingniveau voor elektriciteit die via laadpalen aan elektrische voertuigen wordt geleverd voor niet-zakelijk gebruik, zal boven het in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG vastgestelde minimumbelastingniveau voor niet-zakelijk gebruik liggen.

(10)

Overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Richtlijn 2003/96/EG verleende machtigingen dienen strikt beperkt in de tijd te zijn. Om te garanderen dat de machtiging lang genoeg geldt om de betrokken marktdeelnemers er niet van te weerhouden de noodzakelijke investeringen te doen, is het passend de machtiging voor de gevraagde termijn te verlenen. De machtiging komt echter te vervallen vanaf de datum van toepassing van algemene bepalingen betreffende belastingvoordelen voor aan elektrische voertuigen geleverde elektriciteit die de Raad op grond van artikel 113 of een andere bepaling van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zou vaststellen, indien die bepalingen vóór 1 januari 2025 van toepassing worden.

(11)

Om een mogelijke toename van administratieve lasten voor elektriciteitsdistributeurs of -herdistributeurs als gevolg van veranderingen in de toepasselijke belastingtarieven te voorkomen, moet Nederland het verlaagde belastingtarief voor aan elektrische voertuigen geleverde elektriciteit zonder onderbreking kunnen toepassen. De gevraagde machtiging moet daarom worden verleend met ingang van 1 januari 2021 zodat zij naadloos aansluit op de eerdere bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2266 gemachtigde regeling.

(12)

Dit besluit laat de toepassing van de Unieregels betreffende staatssteun onverlet,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder “elektrisch voertuig” een elektrisch voertuig als gedefinieerd in artikel 2, punt 2 van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad (3).

Artikel 2

Nederland wordt gemachtigd een verlaagd belastingtarief toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadpalen waar elektrische voertuigen rechtstreeks worden opgeladen, met uitzondering van accuwisselstations voor elektrische voertuigen, op voorwaarde dat de in artikel 10 van Richtlijn 2003/96/EG vastgelegde minimumbelastingniveaus in acht worden genomen.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing vanaf 1 januari 2021 tot 1 januari 2025.

Indien de Raad evenwel, handelend op basis van artikel 113 of een andere bepaling van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, algemene regels betreffende belastingvoordelen voor aan elektrische voertuigen geleverde elektriciteit zou vaststellen, dan komt dit besluit te vervallen op de datum waarop die algemene regels van toepassing worden.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2266 van de Raad van 6 december 2016 waarbij Nederland toestemming wordt verleend een verlaagd belastingniveau toe te passen op elektriciteit die wordt geleverd aan laadstations voor elektrische voertuigen (PB L 342 van 16.12.2016, blz. 30).

(3)  Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 69/9


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/360 VAN DE COMMISSIE

van 19 februari 2021

betreffende de verlenging van de termijnen voor de verzameling van steunbetuigingen voor bepaalde Europese burgerinitiatieven overeenkomstig Verordening (EU) 2020/1042 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 1121)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2020/1042 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2020 tot vaststelling, in het licht van de COVID-19-uitbraak, van tijdelijke maatregelen inzake de termijnen voor de verzameling, de verificatie en het onderzoek als vastgesteld in Verordening (EU) 2019/788 betreffende het Europees burgerinitiatief (1), en met name artikel 2, lid 2,

Na raadpleging van het bij artikel 22 van Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Comité voor het Europees burgerinitiatief (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2020/1042 bevat tijdelijke maatregelen met betrekking tot het Europees burgerinitiatief om organisatoren van burgerinitiatieven, nationale overheden en de instellingen van de Unie bij te staan bij de problemen die zij ondervinden sinds de Wereldgezondheidsorganisatie in maart 2020 aankondigde dat de COVID-19-uitbraak een wereldwijde pandemie was geworden. In de maanden na die aankondiging hebben de lidstaten beperkende maatregelen genomen om de volksgezondheidscrisis te bestrijden. Daardoor viel het openbare leven in bijna alle lidstaten volledig stil. Met Verordening (EU) 2020/1042 werden daarom bepaalde termijnen verlengd die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2019/788.

(2)

Verordening (EU) 2020/1042 verleent de Commissie de bevoegdheid om de verzamelperiode met drie maanden te verlengen voor initiatieven waarvoor de verzamelperiode nog steeds loopt op het moment van een nieuwe uitbraak van COVID-19 in bepaalde omstandigheden. De voorwaarden voor een verdere verlenging zijn vergelijkbaar met die welke hebben geleid tot de eerste verlenging na de COVID-19-uitbraak in maart 2020, namelijk dat ten minste een kwart van de lidstaten of een aantal lidstaten die samen meer dan 35 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen, maatregelen in antwoord op de COVID-19-pandemie toepassen die het voor organisatoren aanzienlijk moeilijker maken steunbetuigingen op papier te verzamelen en het publiek over hun lopende initiatieven te informeren.

(3)

Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2020/1042 in juli 2020 heeft de Commissie de situatie in de lidstaten nauwlettend gevolgd.

(4)

Op 17 december 2020 heeft de Commissie een verdere verlenging van drie maanden toegekend voor initiatieven waarvoor op 1 november 2020 (3) steunbetuigingen werden verzameld, na uit haar beoordeling te hebben geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor een dergelijke verlenging uit hoofde van Verordening (EU) 2020/1042 was voldaan. Een evenredige verlenging werd toegekend voor initiatieven waarvoor de verzamelperiode is begonnen tussen 1 november en 17 december 2020.

(5)

Sinds 1 november 2020 is de situatie met betrekking tot de COVID-19-pandemie in tal van lidstaten niet wezenlijk veranderd. Eind januari 2021 golden in een aanzienlijk aantal lidstaten nog steeds maatregelen om het vrije verkeer van burgers op hun grondgebied te beperken teneinde de overdracht van COVID-19 te stoppen of te vertragen. Vijf lidstaten meldden dat zij op 1 februari 2021 nog nationale inperkingsmaatregelen toepasten waardoor burgers zich niet of veel minder vrij op hun grondgebied konden verplaatsen. Elf lidstaten meldden dat zij nog lokale inperkingsmaatregelen toepasten. Die inperkingsmaatregelen zijn gecombineerd met aanvullende maatregelen met gelijkaardige beperkende gevolgen voor het openbare leven op het grondgebied, of toch belangrijke delen daarvan, waaronder beperkingen op de toegankelijkheid van openbare ruimten, de sluiting of beperkte opening van winkels, restaurants en cafés, strenge capaciteitsbeperkingen voor openbare en particuliere bijeenkomsten en het opleggen van een avondklok. De combinatie van die maatregelen heeft ook aanzienlijke gevolgen voor de mogelijkheden van organisatoren om steunbetuigingen op papier te verzamelen en het publiek over hun lopende initiatieven te informeren. Op basis van de momenteel beschikbare informatie zullen deze maatregelen of maatregelen met een vergelijkbaar effect nog gedurende ten minste drie maanden van kracht blijven.

(6)

De betrokken lidstaten vertegenwoordigen ten minste een kwart van de lidstaten en meer dan 35 % van de bevolking van de Unie.

(7)

Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de verzamelperiode is voldaan voor initiatieven waarvoor de verzamelperiode op 1 februari 2021 nog liep. Deze verzamelperioden moeten daarom met drie maanden worden verlengd.

(8)

Voor initiatieven waarvoor de verzamelperiode van start is gegaan tussen 1 februari 2021 en de datum van vaststelling van dit besluit, moet de verzamelperiode worden verlengd tot en met 1 mei 2022.

(9)

Voor initiatieven waarvoor de verzamelperiode is geëindigd tussen 1 februari 2021 en de datum van vaststelling van dit besluit, moet dit besluit met terugwerkende kracht worden toegepast,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Wanneer het verzamelen van steunbetuigingen voor een Europees burgerinitiatief (“initiatief”) op 1 februari 2021 nog lopende was, wordt de maximale verzamelperiode met betrekking tot dat initiatief met drie maanden verlengd.

2.   Wanneer het verzamelen van steunbetuigingen voor een initiatief tussen 1 februari 2021 en de datum van vaststelling van dit besluit van start is gegaan, wordt de maximale verzamelperiode met betrekking tot dat initiatief tot en met 1 mei 2022 verlengd.

Artikel 2

De nieuwe einddatum van de verzamelperioden voor de volgende initiatieven is:

het initiatief “De snelle, eerlijke en doeltreffende oplossing voor de klimaatverandering”: 6 mei 2021;

het initiatief “Cohesiebeleid voor de gelijkheid van de regio’s en het behoud van de regionale culturen”: 7 mei 2021;

het initiatief “Stop de vrijstelling van brandstofbelasting voor de luchtvaart in Europa”: 10 mei 2021;

het initiatief “Koolstof beprijzen om de klimaatverandering te bestrijden”: 22 juli 2021;

het initiatief “De teelt van wetenschappelijke vooruitgang: gewassen zijn belangrijk!”: 25 juli 2021;

het initiatief “Stop de corruptie in Europa door de financiering van landen met een inefficiënt justitieel stelsel na de posttoetredingstermijn te staken”: 12 september 2021;

het initiatief “Actions on Climate Emergency” (klimaatcrisismaatregelen): 23 september 2021;

het initiatief “Red de bijen en de boeren! Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu”: 30 september 2021;

het initiatief “Stop het ontvinnen van haaien – Stop de handel”: 31 januari 2022;

het initiatief “KIEZERS ZONDER GRENZEN, Volledige politieke rechten voor EU-burgers”: 11 maart 2022;

het initiatief “Voor een onvoorwaardelijk basisinkomen in de hele EU”: 25 maart 2022;

het initiatief “Vrijheid om te delen”: 1 mei 2022;

het initiatief “Recht op behandeling”: 1 mei 2022;

het initiatief “Initiatief van het maatschappelijk middenveld voor een verbod op grootschalig biometrisch toezicht”: 1 mei 2022.

Artikel 3

Dit besluit heeft terugwerkende kracht met betrekking tot de initiatieven waarvoor de verzamelperiode geëindigd is tussen 1 februari 2021 en de datum van vaststelling van dit besluit.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot:

de groep organisatoren van het initiatief “De snelle, eerlijke en doeltreffende oplossing voor de klimaatverandering”;

de groep organisatoren van het initiatief “Cohesiebeleid voor de gelijkheid van de regio’s en het behoud van de regionale culturen”;

de groep organisatoren van het initiatief “Stop de vrijstelling van brandstofbelasting voor de luchtvaart in Europa”;

de groep organisatoren van het initiatief “Koolstof beprijzen om de klimaatverandering te bestrijden”;

de groep organisatoren van het initiatief “De teelt van wetenschappelijke vooruitgang: gewassen zijn belangrijk!”;

de groep organisatoren van het initiatief “Stop de corruptie in Europa door de financiering van landen met een inefficiënt justitieel stelsel na de posttoetredingstermijn te staken”;

de groep organisatoren van het initiatief “Actions on Climate Emergency” (klimaatcrisismaatregelen);

de groep organisatoren van het initiatief “Red de bijen en de boeren! Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu”;

de groep organisatoren van het initiatief “Stop het ontvinnen van haaien – Stop de handel”;

de groep organisatoren van het initiatief “KIEZERS ZONDER GRENZEN, Volledige politieke rechten voor EU-burgers”;

de groep organisatoren van het initiatief “Voor een onvoorwaardelijk basisinkomen in de hele EU”;

de groep organisatoren van het initiatief “Vrijheid om te delen”;

de groep organisatoren van het initiatief “Recht op behandeling”;

de groep organisatoren van het initiatief “Initiatief van het maatschappelijk middenveld voor een verbod op grootschalig biometrisch toezicht”.

Gedaan te Brussel, 19 februari 2021.

Voor de Commissie

Věra JOUROVÁ

Vicevoorzitter


(1)  PB L 231 van 17.7.2020, blz. 7.

(2)  Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2200 van de Commissie van 17 december 2020 betreffende de verlenging van de termijnen voor de verzameling van steunbetuigingen voor bepaalde Europese burgerinitiatieven overeenkomstig Verordening (EU) 2020/1042 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 434 van 23.12.2020, blz. 56).


26.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 69/12


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/361 VAN DE COMMISSIE

van 22 februari 2021

tot vaststelling van noodmaatregelen voor verplaatsingen tussen lidstaten en de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders in verband met infectie met Batrachochytrium salamandrivorans

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 1018)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (1), en met name artikel 259, lid 1, inleidende zin en onder a), en artikel 261, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Batrachochytrium salamandrivorans (Bsal) is een bij salamanders voorkomende ziekteverwekkende schimmel die gehouden en wilde salamanderpopulaties treft en bij deze populaties tot hoge ziekte- en sterftecijfers kan leiden. Bsal is dodelijk voor sommige salamandersoorten; andere soorten zijn volledig of gedeeltelijk resistent, maar kunnen Bsal op de huid meedragen en als reservoir en bron van infectie voor andere salamandersoorten fungeren of hun omgeving besmetten.

(2)

Volgens gegevens die in het kader van en volgend op het Europese project “Mitigating a new infectious disease in salamanders to counteract the loss of European biodiversity” (2) zijn verzameld, hebben zich in België, Duitsland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje zowel bij gehouden als in het wild levende salamanderpopulaties Bsal-infecties voorgedaan. Van Bsal wordt gedacht dat het uit Oost-Azië afkomstig is en daar wijdverbreid is, en Bsal is in ieder geval endemisch in Japan, Thailand en Vietnam. Tegelijkertijd is er echter weinig informatie over de verspreidingsgraad in de Unie en andere delen van de wereld. De handel in besmette salamanders of salamanders die drager zijn, draagt bij tot de verspreiding van Bsal en de ziekte vormt een belangrijk risico voor de biodiversiteit in de gebieden die zij koloniseert.

(3)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 van de Commissie (3), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1998 van de Commissie (4), zijn de maatregelen ter bescherming van de diergezondheid voor de handel binnen de Unie in zendingen salamanders en het binnenbrengen in de Unie van dergelijke zendingen vastgelegd. Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 is vastgesteld op basis van een wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid van 25 oktober 2017 (5) (“EFSA-advies”) en de wetenschappelijke en technische bijstand van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid van 21 februari 2017 (6) (“wetenschappelijke en technische bijstand van de EFSA”). Dat besluit is van toepassing tot en met 20 april 2021.

(4)

In het EFSA-advies, de technische bijstand van de EFSA en recentere wetenschappelijke publicaties (7) is ook op talrijke lacunes en onzekerheden in de kennis over vele aspecten van de aard van Bsal gewezen. De internationale handelsnormen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) zijn, wat de diagnosemethoden voor Bsal betreft, nog niet volledig ontwikkeld en zijn, wat aanbevelingen voor de internationale handel in salamanders betreft, niet herzien.

(5)

Bsal is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2016/429 en valt bijgevolg voor de toepassing van Verordening (EU) 2016/429 onder de definitie van een in de lijst opgenomen ziekte. Bsal valt ook onder de definitie van ziekten van categorie D, zoals vastgelegd in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie (8) voor dieren van de orde Caudata, waartoe ook salamanders behoren. De voorschriften van de Unie betreffende verplaatsingen binnen de Unie en de binnenkomst in de Unie van zendingen landdieren en waterdieren die zijn vastgelegd in overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen van de Commissie, zijn echter niet op Caudata van toepassing, aangezien Caudata in die verordening onder de definitie van “andere dieren” vallen. Gezien het huidige gebrek aan kennis over vele aspecten van de aard van Bsal en het ontbreken van passende internationale richtsnoeren en aanbevelingen betreffende de handel in die dieren, zijn er voor Caudata nog geen gedelegeerde en uitvoeringshandelingen van de Commissie vastgesteld, terwijl deze wel voor land- en waterdieren zijn vastgesteld.

(6)

De Commissie heeft samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de diergezondheidssituatie ten aanzien van Bsal in de Unie en de maatregelen ter bescherming van de diergezondheid van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 opnieuw bezien. Aangezien de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 vastgelegde maatregelen passend werden geacht, hebben de lidstaten geen aanvullende handelsmaatregelen ter bestrijding van Bsal genomen. Hoewel uitbraken van Bsal momenteel tot bepaalde regio’s van bepaalde lidstaten beperkt lijken te blijven, vormt de verdere verspreiding van Bsal door handel binnen de Unie een aanzienlijk risico.

(7)

Daarom is het passend op het niveau van de Unie noodmaatregelen vast te stellen om de verspreiding van Bsal te voorkomen en ongerechtvaardigde verstoringen van de handel in salamanders te voorkomen. Rekening houdend met de doeltreffendheid van de maatregelen van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 is het passend met ingang van 21 april 2021 voor een beperkte periode soortgelijke maatregelen voor verplaatsingen binnen de Unie en de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders vast te stellen in afwachting van de vaststelling van meer permanente diergezondheidsmaatregelen, zoals het geval is voor ziekten die land- en waterdieren treffen.

(8)

Bsal kan tussen inheemse salamandersoorten naar verschillende regio’s worden overgebracht en in verschillende inrichtingen van exploitanten die salamanders houden en uitwisselen, kan kruisbesmetting plaatsvinden. Dit verhoogt het risico van overdracht van Bsal door verhandelde salamanders, ongeacht de gezondheidsstatus van hun plaats van herkomst en hun gezondheidssituatie in het wild. Derhalve moeten voor zendingen salamanders die voor verplaatsingen tussen lidstaten of voor binnenkomst in de Unie bestemd zijn, maatregelen worden genomen om dat risico te beperken. Die maatregelen mogen echter niet op het niet-commerciële verkeer van als gezelschapsdier gehouden salamanders van toepassing zijn, aangezien dit niet-commerciële verkeer onder de regels van Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) valt. Dat niet-commerciële verkeer heeft betrekking op en is beperkt tot dieren die onder de hoede staan van hun eigenaar of gemachtigde personen en die vergezellen, en houden geen eigendomsoverdracht in. Derhalve vormt het niet-commerciële verkeer van als gezelschapsdieren gehouden salamanders een verwaarloosbaar risico voor de verspreiding van Bsal naar verhandelde salamanders of naar in het wild levende salamanders.

(9)

Salamanders die alleen worden uitgewisseld tussen geconsigneerde inrichtingen die overeenkomstig Verordening (EU) 2016/429 door de bevoegde autoriteit zijn erkend, hoeven niet in quarantaine te worden gehouden of te worden getest, aangezien de biobeveiligingsmaatregelen in die geconsigneerde inrichtingen passend zijn om het risico van verspreiding van Bsal te beperken.

(10)

Zendingen salamanders die de Unie zijn binnengekomen, al in quarantaine zijn gehouden en met een negatief resultaat zijn getest, of die na binnenkomst in de Unie in een geschikte inrichting een bevredigende behandeling hebben ondergaan, hoeven niet opnieuw in quarantaine te worden geplaatst of te worden getest, indien zij bestemd zijn om naar een andere lidstaat te worden verplaatst, op voorwaarde dat zij geïsoleerd zijn gehouden van salamanders met een andere gezondheidsstatus.

(11)

Er is een gebrek aan informatie over de technische capaciteit van veterinaire diensten en laboratoria wereldwijd om op Bsal te testen, terwijl verschillende organen in de Europese Unie voorlopers op het gebied van de diagnose en behandeling van Bsal zijn. Het is daarom passend dat zendingen salamanders die de Unie binnenkomen, in een geschikte inrichting in quarantaine worden geplaatst en na binnenkomst in de Unie worden getest en behandeld.

(12)

Alleen derde landen en gebieden die lid zijn van de OIE en derhalve verplicht zijn de internationale normen voor het afgeven van diergezondheidscertificaten na te leven, mogen voor het afgeven van diergezondheidscertificaten voor de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders worden goedgekeurd.

(13)

Er moeten behandelingen worden gespecificeerd die stroken met de protocollen die reeds in de in de wetenschappelijke en technische bijstand van de EFSA genoemde collegiaal getoetste wetenschappelijke literatuur zijn beschreven, of met vergelijkbare protocollen.

(14)

De bevoegde autoriteit van de grenscontrolepost van aankomst in de Unie mag de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders alleen toestaan als die autoriteit een verklaring ontvangt van de natuurlijke of rechtspersoon die voor de inrichting van bestemming verantwoordelijk is, waarin wordt bevestigd dat de zendingen zullen worden aanvaard.

(15)

De noodmaatregelen waarin dit besluit voorziet, moeten van toepassing zijn vanaf de datum van toepassing van Verordening (EU) 2016/429 en moeten, rekening houdend met de ernst van de epidemiologische situatie als gevolg van nieuwe ontwikkelingen en de jaarlijkse verslaglegging door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, opnieuw worden bekeken.

(16)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

In dit besluit worden noodmaatregelen vastgelegd voor verplaatsingen van zendingen salamanders tussen lidstaten en de binnenkomst in de Unie (10) van dergelijke zendingen.

Dit besluit is niet van toepassing op het niet-commerciële verkeer van als gezelschapsdier gehouden salamanders.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a)

“salamanders”: alle amfibieën van de orde Caudata;

b)

“Bsal”: een infectie met de schimmel Batrachochytrium salamandrivorans (rijk: schimmels, stam: Phylum Chytridiomycota, orde: Rhizophydiales);

c)

“geschikte inrichting”: een ruimte:

i)

waar salamanders in quarantaine worden gehouden voordat zij naar een andere lidstaat worden verzonden of na binnenkomst in de Unie waar zij voor de interne markt bestemd zijn, en

ii)

die vóór de begindatum van de quarantaineperiode door de bevoegde autoriteit is geregistreerd;

d)

“geschikte diagnostische test”: een realtime kwantitatieve polymerasekettingreactie (qPCR) met de soortspecifieke primers STerF en STerR waarbij een 119 nucleotiden lang fragment van Bsal-DNA wordt geamplificeerd.

Artikel 3

Diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen van zendingen salamanders tussen de lidstaten

De lidstaten verbieden het verzenden van een zending salamanders naar een andere lidstaat, tenzij die zending aan de volgende diergezondheidvoorschriften voldoet:

a)

de salamanders zijn afkomstig van een populatie waarin:

i)

geen sterftegevallen met onbekende oorzaak voorkomen,

ii)

geen sterfgevallen wegens Bsal voorkomen,

iii)

geen klinische tekenen van Bsal, met name huidletsels of zweren, voorkomen;

b)

de salamanders vertonen geen klinische tekenen of symptomen van Bsal en vertonen meer bepaald geen huidletsels of zweren op het moment van onderzoek door de officiële dierenarts; dat onderzoek wordt in de 48 uur vóór de verzending naar de lidstaat van bestemming uitgevoerd;

c)

de zending moet uit salamanders bestaan die aan ten minste één van de volgende reeksen voorwaarden voldoen:

i)

zij moeten gedurende een periode van ten minste zes weken onmiddellijk voorafgaand aan de datum van afgifte van het diergezondheidscertificaat volgens het model in bijlage I, deel A, in een geschikte inrichting in quarantaine zijn gehouden, en tijdens de vijfde week van de quarantaineperiode zijn huiduitstrijkjes van de salamanders in de zending met negatief resultaat op Bsal getest door middel van de geschikte diagnostische test overeenkomstig de in bijlage III, punt 1, a), vastgestelde steekproefgrootte, of

ii)

zij zijn tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit tegen Bsal behandeld overeenkomstig de referentietabel in bijlage III, punt 1, b), of

iii)

zij zijn afkomstig uit een geconsigneerde inrichting en zijn bestemd voor een andere geconsigneerde inrichting, of

iv)

zij zijn de Unie uit een derde land binnengekomen, zijn in een geschikte inrichting van bestemming overeenkomstig artikel 6 in quarantaine gehouden en zijn tussen het einde van die quarantaineperiode en de afgifte van het onder d) bedoelde diergezondheidscertificaat geïsoleerd gehouden van andere salamanders;

d)

de zending gaat vergezeld van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig het modeldiergezondheidscertificaat in bijlage I, deel A, is opgesteld.

Artikel 4

Diergezondheidsvoorschriften voor de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders

De bevoegde autoriteit aan de grenscontrolepost van aankomst in de Unie staat de binnenkomst in de Unie van zendingen salamanders uit derde landen en gebieden die worden aangeboden voor officiële controles als bedoeld in artikel 47, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (11), alleen toe als het resultaat van die officiële controles aan de grenscontrolepost gunstig is en die zendingen aan de volgende voorschriften voldoen:

a)

zij zijn afkomstig uit een derde land of gebied van oorsprong dat lid is van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE);

b)

de salamanders in de zending vertonen geen klinische tekenen van Bsal en meer bepaald geen tekenen van huidletsels of zweren op het moment van klinisch onderzoek door de officiële dierenarts met het oog op de afgifte van het onder d) bedoelde diergezondheidscertificaat; en dat klinische onderzoek is in de 48 uur vóór het tijdstip van het laden voor verzending naar de Unie uitgevoerd;

c)

vóór de afgifte van het onder d) bedoelde diergezondheidscertificaat is de epidemiologische eenheid die uit de salamanders in de zending bestaat, ten laatste op het moment van het klinische onderzoek met het oog op de afgifte van het onder d) bedoelde diergezondheidscertificaat afgezonderd van andere salamanders, en de salamanders in de zending zijn sindsdien niet meer met andere salamanders in contact gekomen;

d)

zij gaan vergezeld van een diergezondheidscertificaat dat overeenkomstig het modeldiergezondheidscertificaat in bijlage I, deel B, is opgesteld.

Artikel 5

Verklaring van aanvaarding betreffende de inrichting van bestemming

De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer zendingen salamanders voor de interne markt bestemd zijn, de voor de zending verantwoordelijke exploitant een schriftelijke verklaring in een van de officiële talen van de lidstaat van de grenscontrolepost verstrekt, ondertekend door de natuurlijke of rechtspersoon die voor een geschikte inrichting van bestemming of voor een geconsigneerde inrichting verantwoordelijk is, waarin het volgende wordt vermeld:

a)

de naam, het adres en het registratienummer van de inrichting van bestemming of, in het geval van een geconsigneerde inrichting, het erkenningsnummer;

b)

in het geval van een geschikte inrichting van bestemming, dat deze aan de minimumvoorwaarden van bijlage II voldoet;

c)

dat de zending salamanders in de inrichting van bestemming of in de geconsigneerde inrichting voor quarantaine zal worden aanvaard.

Artikel 6

Quarantainevoorschriften voor zendingen salamanders die de Unie en een geschikte inrichting van bestemming zijn binnengekomen

De lidstaten zien erop toe dat:

a)

de exploitant de zending salamanders in de geschikte inrichting van bestemming in quarantaine houdt totdat deze door de officiële dierenarts uit die inrichting wordt vrijgegeven;

b)

een officiële dierenarts voor elke zending salamanders een inspectie van de quarantaineomstandigheden in de geschikte inrichting van bestemming uitvoert, met inbegrip van een onderzoek van het register van sterfgevallen en een klinisch onderzoek van de salamanders, waarbij met name aandacht wordt besteed aan huidletsels en zweren;

c)

de officiële dierenarts het onderzoek, de bemonstering, de tests en de behandeling voor Bsal overeenkomstig de in bijlage III, punten 1 en 2, bedoelde procedures uitvoert;

d)

de officiële dierenarts de zending salamanders uitsluitend door middel van een schriftelijke toelating uit die inrichting vrijgeeft:

i)

in het geval van tests zoals bedoeld in bijlage III, punt 1, a), op voorwaarde dat sinds de begindatum van de quarantaineperiode ten minste zes weken zijn verstreken en, indien dat later is, niet vóór de ontvangst van de negatieve testresultaten, of

ii)

in het geval van behandeling zoals bedoeld in bijlage III, punt 1, b), pas nadat de behandeling naar behoren is voltooid.

Artikel 7

Te treffen maatregelen in geval van een uitbraak van Bsal in een geschikte inrichting van bestemming

1.   De bevoegde autoriteit waarborgt dat in geval van een uitbraak van Bsal in een epidemiologische eenheid, de geschikte inrichting van bestemming de volgende maatregelen treft:

a)

alle salamanders in dezelfde epidemiologische eenheid worden:

i)

hetzij tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit tegen Bsal behandeld overeenkomstig bijlage III, punt 3,

ii)

hetzij gedood en als in artikel 8, onder a), iii) van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12) bedoelde dierlijke bijproducten verwijderd overeenkomstig artikel 12 van die verordening;

b)

na voltooiing van de onder a) bedoelde maatregelen wordt het deel van de geschikte inrichting van bestemming waar de epidemiologische eenheid werd gehouden, tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit gereinigd en ontsmet.

2.   De bevoegde autoriteit kan eisen dat de behandelde salamanders worden getest om de doeltreffendheid van de in lid 1, onder a), i), bedoelde behandeling te controleren en kan in voorkomend geval herhaalde behandelingen opleggen om de verspreiding van Bsal tegen te gaan.

Artikel 8

Voorschriften inzake jaarlijkse rapportage

De lidstaten die het jaar voordien met zendingen salamanders te maken hadden, dienen elk jaar uiterlijk op 30 juni bij de Commissie de volgende informatie over het vorige jaar in, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de informatie betreffende de verplaatsingen van dergelijke zendingen binnen de Unie en de informatie betreffende de binnenkomst van dergelijke zendingen salamanders in de Unie:

a)

het aantal epidemiologische eenheden met een uitbraak van Bsal;

b)

het aantal epidemiologische eenheden dat zonder een uitbraak is behandeld;

c)

alle bijkomende informatie over het testen, behandelen of hanteren van zendingen salamanders en over de uitvoering van dit besluit die zij relevant achten.

Artikel 9

Toepasselijkheid

Dit besluit is van toepassing van 21 april 2021 tot en met 31 december 2022.

Artikel 10

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2021.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1.

(2)  http://bsaleurope.com/european-distribution/

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 van de Commissie van 28 februari 2018 betreffende bepaalde maatregelen ter bescherming van de diergezondheid voor de handel binnen de Unie in salamanders en het binnenbrengen in de Unie van salamanders in verband met de schimmel Batrachochytrium salamandrivorans (PB L 62 van 5.3.2018, blz. 18).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1998 van de Commissie van 28 november 2019 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/320 wat betreft de toepassingstermijn van de maatregelen ter bescherming van de diergezondheid voor salamanders in verband met de schimmel Batrachochytrium salamandrivorans (PB L 310 van 2.12.2019, blz. 35).

(5)  EFSA Journal 2017;15(11):5071.

(6)  EFSA Journal 2017;15(2):4739.

(7)  http://bsaleurope.com/scientific-publications/

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882 van de Commissie van 3 december 2018 betreffende de toepassing, op de categorieën in de lijst opgenomen ziekten, van bepaalde regels voor de preventie en bestrijding van ziekten en tot vaststelling van een lijst van soorten en groepen soorten die een aanzienlijk risico vormen in verband met de verspreiding van die ziekten (PB L 308 van 4.12.2018, blz. 21).

(9)  Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1).

(10)  Voor de toepassing van dit besluit wordt, overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, bij verwijzingen naar de “Unie” ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bedoeld.

(11)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).


BIJLAGE I

DEEL A

MODEL VAN DIERGEZONDHEIDSCERTIFICAAT

voor de verplaatsing tussen lidstaten van salamanders

Image 1

Image 2

Image 3

DEEL B

MODEL VAN DIERGEZONDHEIDSCERTIFICAAT

voor de binnenkomst in de Unie van salamanders

Image 4

Image 5


BIJLAGE II

MINIMUMVOORWAARDEN VOOR GESCHIKTE INRICHTINGEN VAN BESTEMMING

1)

De geschikte inrichting van bestemming:

a)

beschikt over een systeem dat een adequaat toezicht op de salamanders garandeert;

b)

staat onder toezicht van de bevoegde autoriteit;

c)

wordt volgens de instructies van de bevoegde autoriteit gereinigd en ontsmet.

2)

De exploitant van de geschikte inrichting zorgt ervoor dat:

a)

de bakken, kisten, uitrusting, vervoermiddelen of andere voor het transport van de salamanders gebruikte smetstofdragers worden gereinigd en ontsmet, tenzij deze worden vernietigd, om de verspreiding van Bsal te voorkomen;

b)

afvalmateriaal en afvalwater regelmatig worden verzameld, opgeslagen en vervolgens gezuiverd om de verspreiding van Bsal te voorkomen;

c)

karkassen van in quarantaine geplaatste salamanders die overlijden, in een door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium worden onderzocht;

d)

de nodige tests en behandelingen van salamanders in overleg met en onder toezicht van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd.

3)

De exploitant van de geschikte inrichting van bestemming stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle ziekten en sterfgevallen bij de salamanders tijdens de quarantaine.

4)

De exploitant van de geschikte inrichting van bestemming houdt de volgende informatie bij:

a)

voor elke zending: de datum van aankomst in en vertrek van de salamanders uit de geschikte inrichting, het aantal salamanders en de soort;

b)

een kopie van de gezondheidscertificaten en de gemeenschappelijke gezondheidsdocumenten van binnenkomst die de zending salamanders vergezellen;

c)

alle ziektegevallen en sterftecijfers op dagbasis;

d)

de data en resultaten van de tests;

e)

de soorten behandeling en de data ervan en het aantal salamanders dat is behandeld.


BIJLAGE III

ONDERZOEKS-, BEMONSTERINGS-, TEST- EN BEHANDELINGSPROCEDURES VOOR BSAL

1)

Tijdens de quarantaine worden de salamanders aan de volgende procedures onderworpen:

a)

huiduitstrijkjes van in quarantaine geplaatste salamanders moeten onder toezicht van de bevoegde autoriteit door middel van de geschikte diagnostische test tijdens de vijfde week na de datum van binnenkomst van de salamanders in de geschikte inrichting worden onderzocht overeenkomstig de steekproefgrootte in de referentietabel, tenzij de exploitant voor behandeling overeenkomstig punt b) kiest;

Referentietabel (1):

Grootte van de epidemiologische eenheid

62 of minder

186

200

250

300

350

400

450

Steekproefgrootte

alle

96

98

102

106

108

110

111

b)

als de exploitant voor een van de in punt 3 bedoelde behandelingen kiest moeten alle salamanders in de zending door de exploitant onder toezicht van de officiële dierenarts tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit tegen Bsal worden behandeld;

c)

in de onder b) bedoelde gevallen mag de officiële dierenarts eisen dat een representatieve steekproef van de epidemiologische eenheid door middel van de geschikte diagnostische test wordt geanalyseerd vóór de behandeling om de aanwezigheid van Bsal te monitoren of na de behandeling om de afwezigheid van Bsal te bevestigen. In dit geval mogen huiduitstrijkjes van maximaal vier dieren worden samengevoegd;

d)

huiduitstrijkjes van alle dode of klinisch zieke salamanders, en in het bijzonder van dieren met huidletsels, moeten onder toezicht van de officiële dierenarts door middel van de geschikte diagnostische test worden onderzocht op het moment dat zij letsels of andere klinische tekenen vertonen of, indien dat eerder is, op het moment van overlijden;

e)

alle salamanders die in de geschikte inrichting overlijden, moeten onder toezicht van de officiële dierenarts post mortem worden onderzocht, waarbij met name op tekenen van Bsal wordt gecontroleerd en om, in de mate van het mogelijke, te bevestigen of uit te sluiten dat Bsal de doodsoorzaak was.

2)

Alle tests van de tijdens de quarantaine genomen monsters en alle post-mortemonderzoeken tijdens de quarantaine moeten in door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratoria worden uitgevoerd.

3)

De volgende behandelingen worden als afdoende beschouwd:

a)

de salamanders gedurende ten minste 12 dagen bij een temperatuur van ten minste 25 °C houden;

b)

de salamanders gedurende ten minste 10 dagen bij een temperatuur van ten minste 20 °C houden in combinatie met onderdompeling in polymyxine E (2 000 IE/ml) tweemaal per dag gedurende 10 minuten gevolgd door het aanbrengen van voriconazool (12,5 μg/ml) door middel van een spray;

c)

elke andere behandeling die wat het elimineren van Bsal betreft, vergelijkbare resultaten oplevert, zoals beschreven in een collegiaal getoetst artikel dat in een wetenschappelijk tijdschrift is verschenen.


(1)  Uitgaande van een prevalentie van Bsal in de epidemiologische eenheid van 3 % en een gewaarborgde opsporing van Bsal met een betrouwbaarheidsgraad van 95 % bij een berekende gevoeligheid van de geschikte diagnostische test van 80 %.