ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 42

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

64e jaargang
5 februari 2021


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/133 van de Commissie van 4 februari 2021 tot uitvoering van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het basisformaat, de structuur en de manier van uitwisseling van de gegevens van het certificaat van overeenstemming in elektronische vorm

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/134 van de Commissie van 4 februari 2021 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof met een laag risico Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

4

 

 

BESLUITEN

 

*

Gedelegeerd Besluit (EU, Euratom) 2021/135 van de Commissie van 12 november 2020 tot aanvulling van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad met gedetailleerde voorwaarden voor de berekening van het effectieve voorzieningspercentage van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds

9

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/136 van de Commissie van 4 februari 2021 tot rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto’s uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad en van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1339 betreffende de goedkeuring uit hoofde van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van bepaalde lichte bedrijfsvoertuigen in verband met de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen ( 1 )

13

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2020 van het Gemengd Comite ingesteld krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen van 15 december 2020 tot wijziging van bijlage II bij die overeenkomst betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels [2021/137]

15

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/133 VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2021

tot uitvoering van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het basisformaat, de structuur en de manier van uitwisseling van de gegevens van het certificaat van overeenstemming in elektronische vorm

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (1), en met name artikel 37, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde te waarborgen dat de lidstaten voldoende tijd hebben om de organisatie en de structuur van hun gegevensnetwerk vast te leggen teneinde gegevens te kunnen leveren en de certificaten van overeenstemming te kunnen ontvangen in de vorm van gestructureerde gegevens in elektronische vorm, moet het Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem (Eucaris) (2) worden aangewezen voor de uitwisseling van die gegevens. Eucaris is ontwikkeld door en voor overheidsinstanties om informatie over de registratie van voertuigen en rijbewijzen te delen.

(2)

Om ervoor te zorgen dat de certificaten van overeenstemming op eenvormige wijze worden uitgewisseld en dat de gegevenselementen en berichten die zij bevatten, worden geharmoniseerd, moeten het formaat en de structuur van de gegevenselementen van de certificaten van overeenstemming gebaseerd zijn op de structuur en beginselen van het Extensible Markup Language-schema (XML). De fabrikant en de goedkeuringsinstantie moeten de gestandaardiseerde eerste voertuiginformatieberichten (IVI-berichten) die door de voor de werking van Eucaris aangewezen partij zijn ontwikkeld, gebruiken voor de uitwisseling ervan als gestructureerde gegevens in elektronische vorm.

(3)

Om de goedkeuringsinstantie en de fabrikant in staat te stellen de in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858 bedoelde wijzigingen van de gegevenselementen voor het certificaat van overeenstemming in papiervorm in hun gegevensnetwerk uit te voeren, moeten praktische regelingen voor dergelijke wijzigingen worden vastgesteld.

(4)

Om typegoedkeuringsinstanties, markttoezichtautoriteiten, registratie-instanties van de lidstaten en fabrikanten in staat te stellen zich voor te bereiden op de toepassing van de bij deze verordening ingevoerde nieuwe regels, moet de datum van toepassing worden uitgesteld.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het technisch comité motorvoertuigen (TCMV),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De manier van uitwisseling van gegevens

1.   De fabrikant stelt een elektronische versie van het certificaat van overeenstemming die voldoet aan het formaat en de structuur van de gegevenselementen en gestandaardiseerde berichten als vastgesteld in artikel 2, ter beschikking van de typegoedkeuringsinstantie die typegoedkeuring voor het gehele voertuig heeft verleend, via om het even welk nationaal toegangspunt van het Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem (Eucaris) in de Unie.

2.   De goedkeuringsinstantie gebruikt Eucaris voor de uitwisseling van gegevens van het certificaat van overeenstemming als gestructureerde gegevens in elektronische vorm als bedoeld in artikel 37, lid 8, onder c), van Verordening (EU) 2018/858.

Artikel 2

Basisformaat en structuur van de gegevenselementen en gestandaardiseerde berichten

1.   Het formaat en de structuur van de gegevenselementen van de certificaten van overeenstemming in elektronische vorm en de bij de uitwisseling gebruikte berichten, zoals bedoeld in artikel 37, lid 8, onder a), van Verordening (EU) 2018/858, zijn gebaseerd op de structuur en beginselen van het Extensible Markup Language-schema (XML).

2.   De fabrikant en de goedkeuringsinstantie gebruiken de gestandaardiseerde eerste voertuiginformatieberichten (IVI) die door de voor de werking van Eucaris aangewezen partij zijn ontwikkeld, voor de uitwisseling van de certificaten van overeenstemming als gestructureerde gegevens in elektronische vorm.

3.   De IVI-berichten bevatten alle gegevenselementen van het certificaat van overeenstemming in papiervorm als bedoeld in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858.

Artikel 3

Procedure voor de wijziging van de gegevenselementen

1.   Na raadpleging van het in artikel 11 van Verordening (EU) 2018/858 bedoelde Forum voor de uitwisseling van informatie over de handhaving (“het forum”) stelt de Commissie de voor Eucaris aangewezen partij in kennis van de wijzigingen van de specificaties van de gegevenselementen voor het certificaat van overeenstemming in papiervorm als bedoeld in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858.

2.   De voor Eucaris aangewezen partij brengt de in lid 1 bedoelde noodzakelijke wijzigingen in de IVI-berichten aan binnen drie maanden na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de wijzigingen van het certificaat van overeenstemming in papiervorm als bedoeld in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858.

3.   De voor Eucaris aangewezen partij plant de publicatiedatum of -data van de gewijzigde versie van de IVI-berichten overeenkomstig lid 2 in een jaarlijks overzicht en stelt het forum en de Commissie daarvan aan het begin van elk jaar in kennis. Het aantal publicaties van IVI-berichten is beperkt tot twee per jaar.

4.   De Commissie deelt het forum de gewijzigde versie van de IVI-berichten en de jaarlijkse geplande publicatiedata van Eucaris mee.

5.   De goedkeuringsinstanties, markttoezichtautoriteiten en registratie-instanties van de lidstaten en de fabrikanten leggen de gewijzigde versie van de IVI-berichten in hun respectieve systemen ten uitvoer binnen twaalf maanden na de datum van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van de wijzigingen van het certificaat van overeenstemming in papiervorm als bedoeld in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858.

6.   Het certificaat van overeenstemming dat de fabrikant overeenkomstig artikel 1, lid 1, beschikbaar stelt, is gebaseerd op de recentste IVI-berichten die de recentste wijzigingen van het certificaat van overeenstemming in papiervorm, als bedoeld in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858, bevatten.

7.   De Commissie stelt de toepassingsdata van de wijzigingen van het certificaat van overeenstemming in papiervorm als bedoeld in artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) 2018/858 vast door rekening te houden met de jaarlijkse geplande publicatiedata van de IVI-berichten.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Geconsolideerde versie van het Eucaris-verdrag betreffende een Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem (Eucaris), met inbegrip van de op 8 juni 2017 door de partijen ondertekende wijzigingen.


5.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/134 VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2021

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof met een laag risico Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, in samenhang met artikel 22, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De betrokken werkzame stof is een schimmel die aanvankelijk Verticillium lecanii heette. Vervolgens is deze naam om wetenschappelijke redenen gewijzigd in Lecanicillium muscarium, stam Ve6. Meer recentelijk is de naam opnieuw veranderd; de huidige naam is Akanthomyces muscarius stam Ve6.

(2)

Lecanicillium muscarium (vroeger Verticillium lecanii) stam Ve6 is bij Richtlijn 2008/113/EG van de Commissie (2) opgenomen als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3).

(3)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(4)

De goedkeuring van de werkzame stof Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6), zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 30 april 2021.

(5)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Akanthomyces muscarius stam Ve6 ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vastgestelde termijn.

(6)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(7)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 30 januari 2018 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(8)

De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten doorgestuurd en de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(9)

Op 27 april 2020 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of Akanthomyces muscarius stam Ve6 naar verwachting aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal voldoen. De Commissie heeft het verslag over de verlenging voor Akanthomyces muscarius stam Ve6 op 22 oktober 2020 en de ontwerpverordening betreffende die stof op 4 december 2020 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het verslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(11)

Er is met betrekking tot een of meer representatieve toepassingen van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof Akanthomyces muscarius stam Ve6 bevat, vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is daarom passend de goedkeuring van Akanthomyces muscarius stam Ve6 te verlengen.

(12)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof Akanthomyces muscarius stam Ve6 is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die Akanthomyces muscarius stam Ve6 bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de op die stof geldende beperking tot gebruik als insecticide niet te handhaven.

(13)

De Commissie is voorts van oordeel dat Akanthomyces muscarius stam Ve6 een werkzame stof met een laag risico is in de zin van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Akanthomyces muscarius stam Ve6 is geen tot bezorgdheid aanleiding gevende stof en voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in bijlage II, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Rekening houdend met de beoordeling van de lidstaat-rapporteur en de EFSA en met de beoogde toepassingen is Akanthomyces muscarius stam Ve6 een micro-organisme dat naar verwachting een laag risico voor mens, dier en milieu zal inhouden. Er werden geen kritieke punten van zorg vastgesteld, en Akanthomyces muscarius houdt voor zover bekend geen verband met ziekteverwekkers voor mens of dier. Akanthomyces muscarius stam Ve6 wordt al meer dan tien jaar bij gewasbescherming gebruikt zonder nadelige gevolgen voor de mens, en op basis van het beoogde gebruik (te weten in hoogtechnologische (permanente) kassen en wandeltunnels) wordt de mogelijke blootstelling van mensen, niet-doelorganismen en het milieu als verwaarloosbaar beschouwd. Om deze redenen hoeven alleen algemene risicobeperkende maatregelen worden genomen voor toedieners en werknemers.

(14)

Het is derhalve passend om de goedkeuring van Akanthomyces muscarius stam Ve6 als stof met een laag risico te verlengen. Overeenkomstig artikel 20, lid 3, in samenhang met artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, moet de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De geldigheidsduur van de goedkeuring voor Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6) is bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/421 van de Commissie (7) laatstelijk verlengd tot en met 30 april 2021, opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van die periode kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór het verstrijken van die verlengde geldigheidsduur van de goedkeuring een besluit over de verlenging zal worden genomen, moet deze verordening vóór die datum in werking treden.

(16)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de in bijlage I gespecificeerde werkzame stof Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6) wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(2)  Richtlijn 2008/113/EG van de Commissie van 8 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene micro-organismen op te nemen als werkzame stoffen (PB L 330 van 9.12.2008, blz. 6).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance Akanthomyces muscarius strain Ve6, formerly Lecanicillium muscarium strain Ve6, EFSA Journal 2020;18(6):6121, doi:10.2903/j.efsa.2020.6121, online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/421 van de Commissie van 18 maart 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stoffen abamectine, Bacillus subtilis (Cohn 1872) stam QST 713, Bacillus thuringiensis subsp. aizawai stammen ABTS-1857 en GC-91, Bacillus thuringiensis subsp. israeliensis (serotype H-14) stam AM65-52, Bacillus thuringiensis subsp. kurstaki stammen ABTS 351, PB 54, SA 11, SA 12, en EG 2348, Beauveria bassiana stammen ATCC 74040 en GHA, clodinafop, clopyralid, Cydia pomonella Granulovirus (CpGV), cyprodinil, dichloorprop-P, fenpyroximaat, fosetyl, Lecanicillium muscarium (vroeger “Verticillium lecanii”) stam Ve6, mepanipyrim, Metarhizium anisopliae (var. anisopliae) stam BIPESCO 5/F52, metconazool, metrafenon, Phlebiopsis gigantea stammen FOC PG 410.3, VRA 1835 en VRA 1984, pirimicarb, Pseudomonas chlororaphis stam MA 342, pyrimethanil, Pythium oligandrum M1, rimsulfuron, spinosad, Streptomyces K61 (vroeger “S. griseoviridis”), Trichoderma asperellum (vroeger “T. harzianum”) stammen ICC012, T25 en TV1, Trichoderma atroviride (vroeger “T. harzianum”) stammen IMI 206040 en T11, Trichoderma gamsii (vroeger “T. viride”) stam ICC080, Trichoderma harzianum stammen T-22 en ITEM 908, triclopyr, trinexapac, triticonazool en ziram (PB L 84 van 20.3.2020, blz. 7).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6)  (2)

Niet van toepassing

Geen relevante onzuiverheden

1 maart 2021

29 februari 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen wordt rekening gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor Akanthomyces muscarius stam Ve6 (vroeger Lecanicillium muscarium stam Ve6) en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers, rekening houdend met het feit dat micro-organismen sowieso als potentieel sensibiliserende stoffen worden beschouwd, en moeten ervoor zorgen dat geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen als een gebruiksvoorwaarde worden opgenomen.

De producenten moeten een strikte handhaving van de omgevingsomstandigheden en een analyse van de kwaliteitscontrole tijdens het productieproces waarborgen, zoals bepaald in werkdocument SANCO/12116/2012 betreffende de grenswaarden inzake microbiologische besmetting  (3).


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.

(2)  De betrokken werkzame stof werd aanvankelijk goedgekeurd als Verticillium lecanii, maar later werd de naam om wetenschappelijke redenen gewijzigd in Lecanicillium muscarium stam Ve6, die later opnieuw werd gewijzigd in de naam waaronder de goedkeuring werd verlengd, te weten Akanthomyces muscarius stam Ve6.

(3)  https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/pesticides_ppp_app-proc_guide_phys-chem-ana_microbial-contaminant-limits.pdf


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt vermelding 199 over Lecanicillium muscarium (vroeger Verticillium lecanii) STAM: Ve6 geschrapt.

2)

In deel D wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

“25

Akanthomyces muscarius stam Ve6 (voorheen Lecanicillium muscarium stam Ve6)  (2)

Niet van toepassing

Geen relevante onzuiverheden

1 maart 2021

29 februari 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen wordt rekening gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor Akanthomyces muscarius stam Ve6 (voorheen Lecanicillium muscarium stam Ve6) en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de toedieners en werknemers, rekening houdend met het feit dat micro-organismen sowieso als potentieel sensibiliserende stoffen worden beschouwd, en moeten ervoor zorgen dat geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen als een gebruiksvoorwaarde worden opgenomen.

De producenten moeten een strikte handhaving van de omgevingsomstandigheden en een analyse van de kwaliteitscontrole tijdens het productieproces waarborgen, zoals bepaald in werkdocument SANCO/12116/2012 betreffende de grenswaarden inzake microbiologische besmetting  (3).


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.

(2)  De betrokken werkzame stof werd aanvankelijk goedgekeurd als Verticillium lecanii, maar later werd de naam om wetenschappelijke redenen gewijzigd in Lecanicillium muscarium stam Ve6, die later opnieuw werd gewijzigd in de naam waaronder de goedkeuring werd verlengd, te weten Akanthomyces muscarius stam Ve6.

(3)  https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/plant/docs/pesticides_ppp_app-proc_guide_phys-chem-ana_microbial-contaminant-limits.pdf”.


BESLUITEN

5.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/9


GEDELEGEERD BESLUIT (EU, Euratom) 2021/135 VAN DE COMMISSIE

van 12 november 2020

tot aanvulling van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad met gedetailleerde voorwaarden voor de berekening van het effectieve voorzieningspercentage van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in samenhang met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (1), en met name artikel 213, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 212, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 (“het Financieel Reglement”) moeten de aangelegde voorzieningen om de financiële verplichtingen ten gevolge van financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties of financiële bijstand te dekken, worden aangehouden in een gemeenschappelijk voorzieningsfonds. De middelen van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zullen volgens elk van die bijdragende instrumenten aan compartimenten worden toegewezen. Overeenkomstig artikel 213, lid 1, van het Financieel Reglement moet de voorziening van begrotingsgaranties en financiële bijstand aan derde landen in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds gebaseerd zijn op een effectief voorzieningspercentage.

(2)

Het effectieve voorzieningspercentage moet worden vastgesteld op basis van de oorspronkelijke voorzieningspercentages die overeenkomstig artikel 211, lid 2, voor elke begrotingsgarantie of financiële bijstand aan een derde land afzonderlijk zijn bepaald. Overeenkomstig artikel 213, lid 2, van het Financieel Reglement moet het uitsluitend worden toegepast op het bedrag van de middelen in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds dat is bedoeld voor betalingen ter dekking van beroepen op de garantie in een periode van één jaar. Het effectieve voorzieningspercentage wordt toegepast op alle compartimenten in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds die een voorwaardelijke verplichting voor de begroting van de Unie kunnen genereren.

(3)

De methode voor de berekening van het effectieve voorzieningspercentage moet op in de financiële sector gebruikelijke beproefde methoden voor het meten en het beheren van kredietrisico’s worden gebaseerd. Deze methoden steunen in belangrijke mate op de raming van de verliesverdeling van de kredietportefeuille, afzonderlijk en gezamenlijk voor alle bijdragende instrumenten. De nadruk van de methode ligt met name op de beoordeling van twee componenten van het kredietrisico — verwachte en onverwachte verliezen.

(4)

In het effectieve voorzieningspercentage moeten de voordelen van het bundelen van begrotingsgaranties en financiële bijstand aan derde landen met verschillende risicoprofielen en kasstroompatronen tot uiting komen. De methode om het niveau van de effectieve voorziening in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds vast te stellen, moet derhalve gebaseerd zijn op een concept van diversificatie, zodat het krachtens de respectieve basishandelingen van de bijdragende instrumenten vereiste voorzieningsniveau kan worden geoptimaliseerd.

(5)

De correlatie van verliezen tussen de compartimenten binnen het gemeenschappelijk voorzieningsfonds vormt een belangrijke input voor de bepaling van het effectieve voorzieningspercentage. Daarom moet een robuuste aanpak worden bepaald om het niveau van correlatie tussen de compartimenten te beoordelen.

(6)

Het effectieve voorzieningspercentage moet de referentie vormen voor de berekening door de Commissie van de bijdragen uit de begroting aan de voorziening overeenkomstig artikel 211, lid 4, onder a), van het Financieel Reglement, voor aanvullingen van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds overeenkomstig artikel 213, lid 4, onder b), van het Financieel Reglement of voor terugstortingen in de begroting van overschotten van voorzieningen overeenkomstig artikel 213, lid 4, onder a), van het Financieel Reglement, voor elk bijdragend instrument afzonderlijk. Het effectieve voorzieningspercentage moet daarom worden berekend door de financieel beheerder van de middelen van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (hierna “de financieel beheerder” genoemd), volgens het tijdschema van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(7)

Overeenkomstig artikel 213, lid 1, van het Financieel Reglement moet het effectieve voorzieningspercentage een beschermingsniveau tegen de financiële verplichtingen van de Unie bieden dat gelijkwaardig is aan het niveau dat door de respectieve voorzieningspercentages zou worden geboden, indien de middelen afzonderlijk werden aangehouden en beheerd. Indien de informatie om het effectieve voorzieningspercentage voorzichtig te bepalen niet volledig beschikbaar is, moet de financieel beheerder het effectieve voorzieningspercentage bij wijze van vrijwaringsmaatregel op 100 % kunnen vaststellen, om de naleving van dat artikel te waarborgen.

(8)

Krachtens artikel 282, lid 3, onder g), van het Financieel Reglement is artikel 213 van die verordening betreffende het effectieve voorzieningspercentage slechts van toepassing vanaf de toepassingsdatum van het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020. Dit besluit moet daarom vanaf diezelfde datum van toepassing zijn,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De Commissie verstrekt de financieel beheerder de volgende informatie:

a)

prognoses van de in- en uitstromen voor de relevante compartimenten van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds voor de betreffende periode;

b)

andere informatie om de toereikendheid van de voorziening te bepalen, op basis van de methode voor de berekening van het effectieve voorzieningspercentage.

2.   De financieel beheerder berekent het effectieve voorzieningspercentage voor de betreffende jaarperiode conform het begrotingsproces, op basis van de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie.

In afwijking van de eerste alinea, wat de conformiteit met het begrotingsproces betreft, berekent de financieel beheerder het effectieve voorzieningspercentage voor de eerste jaarperiode echter zo spoedig mogelijk op basis van de beschikbare en relevante informatie.

3.   De financieel beheerder berekent het effectieve voorzieningspercentage aan de hand van de in de bijlage opgenomen methode. De financieel beheerder doet de berekening van het effectieve voorzieningspercentage vergezeld gaan van een beoordeling van de marktomstandigheden en alle andere relevante hypothesen, zoals bepaald in de methode die bij de berekening worden gebruikt.

Artikel 2

1.   Met het oog op artikel 213, lid 1, van het Financieel Reglement kan de financieel beheerder het effectieve voorzieningspercentage op 100 % vaststellen, om ervoor te zorgen dat het beschermingsniveau tegen de financiële verplichtingen van de Unie gelijkwaardig is aan het niveau dat door de respectieve voorzieningspercentages zou worden geboden indien de middelen afzonderlijk werden aangehouden en beheerd.

2.   Het eerste lid is alleen van toepassing wanneer de informatie met betrekking tot een belangrijk bijdragend instrument in het gemeenschappelijk voorzieningsfonds, dat essentieel is om het effectieve voorzieningspercentage voorzichtig te bepalen, niet volledig beschikbaar is.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het is van toepassing met ingang van de datum van toepassing van het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020.

Gedaan te Brussel, 12 november 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


BIJLAGE

1.   

Bij de berekening van het effectieve voorzieningspercentage van het gemeenschappelijk voorzieningsfonds wordt rekening gehouden met het bedrag van de verwachte en onverwachte verliezen voor ieder bijdragend instrument en de diversificatieverhouding, die de correlatie tussen de verliezen van de bijdragende instrumenten weergeeft, zoals uiteengezet in de volgende formule:

Image 1

waarbij

EPR t — het effectieve voorzieningspercentage, uitgedrukt als percentage van het bedrag van de middelen die zijn voorzien voor de betaling van de beroepen op de garantie voor het jaar t, indien de voorziening voor bijdragende instrumenten afzonderlijk zou worden aangehouden en beheerd;

EL i,t — het verwachte verlies voor compartiment i, voor het jaar t, bepaald door de ordonnateursdiensten voor dat compartiment, en dat het bedrag van de middelen ter dekking van de verwachte beroepen op de garantie voor het jaar t weergeeft;

UL i,t — het onverwachte verlies voor compartiment i, voor het jaar t, bepaald door de ordonnateursdiensten voor dat compartiment en dat de volatiliteit (standaarddeviatie) van het verwachte verlies voor dat compartiment weergeeft;

i,j — het compartiment Image 2;

t — het jaar Image 3, waarbij T de totale levensduur van het desbetreffende compartiment weergeeft;

x t — de aanpassingscoëfficiënt, uitgedrukt als percentage van UL i,t voor het jaar t, die de marge ter dekking van de kortetermijnvolatiliteit van de verliesramingen weergeeft en extra bescherming tegen onvoldoende liquiditeit biedt;

ρ i,j — de correlatiematrix tussen de verliezen van de afzonderlijke compartimenten gedurende de levensduur van de bijdragende instrumenten;

DR — de diversificatieverhouding, die het verschil tussen de som van de onverwachte verliezen gedurende de levensduur van alle bijdragende instrumenten in de noemer en de gezamenlijke onverwachte verliezen gedurende de levensduur voor alle compartimenten weergeeft, berekend als volgt:

Image 4

2.   

De financieel beheerder berekent de diversificatieratio voor het jaar t op basis van de input van de ordonnateursdiensten en de ramingen uit de correlatiematrix.

3.   

De financieel beheerder bepaalt de correlatie (matrix) tussen de compartimenten, aan de hand van historische gegevens, indien beschikbaar, of vervangende waarden voor de compartimenten op basis van algemeen beschikbare gegevens (zoals obligatie-/aandelenindices) die de geografische of sectorale dekking voor de respectieve compartimenten weergeven. De financieel beheerder kan de correlatiematrix aanpassen om marktomstandigheden en andere relevante factoren in aanmerking te nemen.


5.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/13


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2021/136 VAN DE COMMISSIE

van 4 februari 2021

tot rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto’s uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad en van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1339 betreffende de goedkeuring uit hoofde van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van bepaalde lichte bedrijfsvoertuigen in verband met de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (1), en met name artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Formule 9 in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119 van de Commissie (2) is onjuist en moet daarom worden vervangen door een nieuwe, gecorrigeerde formule.

(2)

De minimumdrempelwaarde voor CO2-besparingen als bedoeld in punt 6 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1339 van de Commissie (3), is onjuist en moet daarom worden vervangen door de in artikel 9, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 427/2014 van de Commissie (4) vermelde waarde.

(3)

De Uitvoeringsbesluiten (EU) 2019/1119 en (EU) 2020/1339 moeten daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119

In punt 4.2.2 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119 wordt formule 9 vervangen door:

Image 5

Artikel 2

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1339

In punt 6 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1339 wordt de tekst: “MT = de minimumdrempelwaarde, gelijk aan 1 g CO2/km” vervangen door:

“MT = de minimumdrempelwaarde, gelijk aan 0,5 g CO2/km”.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 4 februari 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13.

(2)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119 van de Commissie van 28 juni 2019 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto’s uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 176 van 1.7.2019, blz. 67).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1339 van de Commissie van 23 september 2020 betreffende de goedkeuring uit hoofde van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van bepaalde lichte bedrijfsvoertuigen in verband met de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen (PB L 313 van 28.9.2020, blz. 4).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 427/2014 van de Commissie van 25 april 2014 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van lichte bedrijfsvoertuigen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 125 van 26.4.2014, blz. 57).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

5.2.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 42/15


BESLUIT Nr. 1/2020 VAN HET GEMENGD COMITE INGESTELD KRACHTENS DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN HAAR LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT, ANDERZIJDS, OVER HET VRIJE VERKEER VAN PERSONEN

van 15 december 2020

tot wijziging van bijlage II bij die overeenkomst betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels [2021/137]

HET GEMENGD COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (1) (“de Overeenkomst”), en met name de artikelen 14 en 18,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) uit de Europese Unie is de Overeenkomst niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing.

(2)

Krachtens artikel 23 van de Overeenkomst worden door particulieren verkregen rechten niet aangetast wanneer de Overeenkomst wordt opgezegd en treffen de overeenkomstsluitende partijen in onderling overleg een regeling voor gevallen waarin rechten nog niet volledig zijn verworven.

(3)

In artikel 33 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) (“het Terugtrekkingsakkoord”) is bepaald dat titel III van deel twee van het Terugtrekkingsakkoord van toepassing is op onderdanen van IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, mits die landen met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstige, op de burgers van de Unie toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen, en met de Unie overeenkomstige, op de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen.

(4)

In artikel 26, onder b), van de Overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de Zwitserse Bondsstaat over de rechten van burgers na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Overeenkomst over het vrije verkeer van personen (“de overeenkomst inzake de rechten van burgers”) is bepaald dat deel III van die overeenkomst van toepassing is op burgers van de Unie, mits de Unie met het Verenigd Koninkrijk overeenkomstige, op de burgers van Zwitserland toepasselijke akkoorden heeft gesloten en deze toepast, en met Zwitserland overeenkomstige, op de burgers van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden heeft gesloten en deze toepast.

(5)

Het is noodzakelijk te zorgen voor wederzijdse bescherming van de socialezekerheidsrechten voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede hun familieleden en nabestaanden, die zich uiterlijk aan het eind van de in artikel 126 van het Terugtrekkingsakkoord omschreven overgangsperiode in een grensoverschrijdende situatie bevinden of bevonden waarbij tegelijkertijd zowel een of meer van de overeenkomstsluitende partijen bij de Overeenkomst als het Verenigd Koninkrijk betrokken is of was,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het door het Gemengd Comité wordt vastgesteld en is van toepassing vanaf het einde van de overgangsperiode als omschreven in artikel 126 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Voor het Gemengd Comité

De voorzitter

Cornelia LUETHY

De secretarissen

Nathalie MARVILLE DOSEN

Malgorzata SENDROWSKA


(1)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.

(2)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.


BIJLAGE

Bijlage II bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt “het protocol” vervangen door “Protocol I”.

b)

In lid 2 wordt “Het protocol” vervangen door “Protocol I”.

2)

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel 4 ingevoegd:

“Artikel 4

1.   De regelingen die als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie van toepassing zijn voor de bescherming van rechten die particulieren uit hoofde van deze Overeenkomst hebben verworven, zijn opgenomen in Protocol II bij deze bijlage.

2.   Protocol II maakt integrerend deel uit van deze bijlage.”.

3)

Na deel C wordt de titel “Protocol” vervangen door “Protocol I”.

4)

Na Protocol I wordt een nieuw Protocol II ingevoegd:

PROTOCOL II

bij bijlage II bij de Overeenkomst betreffende het vrije verkeer van personen


OVERWEGENDE dat in artikel 33 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het Terugtrekkingsakkoord” genoemd) is bepaald dat titel III van deel twee van het Terugtrekkingsakkoord van toepassing is op onderdanen van IJsland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen en de Zwitserse Bondsstaat, mits deze landen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstige, op de burgers van de Unie toepasselijke akkoorden, alsook met de Europese Unie op de onderdanen van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden hebben gesloten en deze toepassen,

OVERWEGENDE dat in artikel 26 ter van de Overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Zwitserse Bondsstaat over de rechten van burgers na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Overeenkomst over het vrije verkeer van personen is bepaald dat deel III van die overeenkomst van toepassing is op burgers van de Unie, mits de Unie met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland overeenkomstige, op de burgers van Zwitserland toepasselijke akkoorden heeft gesloten en deze toepast, en met Zwitserland overeenkomstige, op de burgers van het Verenigd Koninkrijk toepasselijke akkoorden heeft gesloten en deze toepast,

ERKENNENDE dat het noodzakelijk is te zorgen voor wederzijdse bescherming van de socialezekerheidsrechten voor onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede hun familieleden en nabestaanden, die zich uiterlijk aan het eind van de overgangsperiode in een grensoverschrijdende situatie bevinden of bevonden waarbij tegelijkertijd zowel een of meer van de overeenkomstsluitende partijen bij de Overeenkomst over het vrije verkeer van personen als het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betrokken is of was,

Artikel 1

Definities en verwijzingen

1.   Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a)

“Terugtrekkingsakkoord”: het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1);

b)

“overeenkomst inzake de rechten van burgers”: de Overeenkomst tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Zwitserse Bondsstaat over de rechten van burgers na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Overeenkomst over het vrije verkeer van personen;

c)

“betrokken staten”: de lidstaten van de Unie en Zwitserland;

d)

“overgangsperiode”: de in artikel 126 van het Terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode;

e)

en gelden de definities van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (2) en artikel 1 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3).

2.   Voor de toepassing van dit protocol worden alle verwijzingen naar lidstaten en bevoegde autoriteiten van lidstaten in bepalingen van het recht van de Unie die krachtens dit protocol van toepassing zijn geworden, zodanig begrepen dat deze het Verenigd Koninkrijk en zijn bevoegde autoriteiten omvatten.

Artikel 2

Personele werkingssfeer

1.   Dit protocol is van toepassing op de volgende personen:

a)

onderdanen van het Verenigd Koninkrijk op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van een van de betrokken staten van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

b)

onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die in een van de betrokken staten wonen en op wie aan het eind van de overgangsperiode de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

c)

personen die niet onder de punten a) of b) vallen maar onderdanen van het Verenigd Koninkrijk zijn die aan het eind van de overgangsperiode in een of meer van de betrokken staten werkzaamheden in loondienst of als zelfstandige verrichten en op wie krachtens titel II van Verordening (EG) nr. 883/2004 de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is, alsmede hun familieleden en nabestaanden;

d)

staatlozen en vluchtelingen die in een van de betrokken staten of in het Verenigd Koninkrijk wonen en die zich in een van de in de punten a) tot en met c) bedoelde situaties bevinden, alsmede hun familieleden en nabestaanden.

2.   De in lid 1 bedoelde personen vallen binnen de werkingssfeer zo lang zij zich ononderbroken blijven bevinden in een van de in dat lid genoemde situaties waarbij tegelijkertijd zowel een van de betrokken staten als het Verenigd Koninkrijk betrokken is.

3.   Dit protocol is eveneens van toepassing op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die zich niet of niet langer in een van de in lid 1 van dit artikel bedoelde situaties bevinden, maar wel onder artikel 10 van het Terugtrekkingsakkoord of artikel 10 van de overeenkomst inzake de rechten van burgers vallen, alsmede op hun gezinsleden en nabestaanden.

4.   De in lid 3 bedoelde personen vallen binnen de personele werkingssfeer zo lang zij een recht van verblijf in een van de betrokken staten hebben krachtens artikel 13 van het Terugtrekkingsakkoord of artikel 12 van de overeenkomst inzake de rechten van burgers, of een recht om te werken in hun land van beroepsactiviteit krachtens artikel 24 of 25 van het Terugtrekkingsakkoord of artikel 20 van de overeenkomst inzake de rechten van burgers.

5.   Wanneer dit artikel verwijst naar familieleden en nabestaanden, is dit protocol alleen op deze personen van toepassing voor zover zij in die hoedanigheid rechten en plichten ontlenen aan Verordening (EG) nr. 883/2004.

Artikel 3

Regels inzake de coördinatie van socialezekerheidsstelsels

1.   De regels en doelstellingen van artikel 8 van de overeenkomst en van deze bijlage bij de overeenkomst over het vrije verkeer van personen, de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 zijn van toepassing op de personen die onder dit protocol vallen.

2.   De betrokken staten houden naar behoren rekening met de besluiten en aanbevelingen van de bij Verordening (EG) nr. 883/2004 bij de Europese Commissie ingestelde Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (hierna “Administratieve Commissie” genoemd), die worden vermeld in delen B en C van deze bijlage.

Artikel 4

Bijzondere situaties

1.   De volgende regels zijn van toepassing op de hierna genoemde situaties, in de mate die is vastgesteld in dit artikel, voor zover zij betrekking hebben op personen op wie artikel 2 niet of niet langer van toepassing is:

a)

onderdanen van het Verenigd Koninkrijk alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen, op wie de wetgeving van een van de betrokken staten voor het eind van de overgangsperiode van toepassing is geweest, alsmede hun familieleden en nabestaanden, vallen onder dit protocol waar het gaat om de aanspraak op en de samentelling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheid in loondienst of anders dan in loondienst, of van verblijf, met inbegrip van de rechten en plichten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 uit dergelijke tijdvakken voortvloeien; voor de samentelling van tijdvakken wordt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 883/2004 rekening gehouden met zowel de voor als na het eind van de overgangsperiode voltooide tijdvakken;

b)

de in de artikelen 20 en 27 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels blijven van toepassing op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede op staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen, die voor het eind van de overgangsperiode uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004 om toestemming voor een geplande medische behandeling hadden verzocht, totdat die behandeling is beëindigd. De daarmee samenhangende procedures voor vergoeding blijven ook na de beëindiging van de behandeling van toepassing. Deze personen en de personen die hen begeleiden, hebben het recht het land van behandeling binnen te komen en te verlaten in overeenstemming met artikel 14 van het Terugtrekkingsakkoord mutatis mutandis en met artikel 13 van de overeenkomst inzake de rechten van burgers mutatis mutandis;

c)

de in de artikelen 19 en 27 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels blijven van toepassing op onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, alsmede op staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen, die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallen en die aan het eind van de overgangsperiode verblijf houden in een van de betrokken staten of het Verenigd Koninkrijk, tot aan het eind van hun verblijf. De daarmee samenhangende procedures voor vergoeding blijven ook na de beëindiging van het verblijf of de behandeling van toepassing;

d)

zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, blijven de in de artikelen 67, 68 en 69 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vervatte regels van toepassing op de toekenning van gezinsuitkeringen waarop onderdanen van het Verenigd Koninkrijk recht hebben alsmede staatlozen en vluchtelingen die in het Verenigd Koninkrijk wonen op wie de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is en die familieleden hebben die aan het eind van de overgangsperiode in een van de betrokken staten wonen;

e)

in de in punt d) van dit lid genoemde situaties blijven voor personen die aan het eind van de overgangsperiode als familielid rechten genieten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 883/2004, zoals afgeleide rechten op uitkeringen in geval van ziekte, voornoemde verordening en de overeenkomstige bepalingen van Verordening (EG) nr. 987/2009 van toepassing zolang de daarin gestelde voorwaarden worden vervuld.

2.   De bepalingen van hoofdstuk 1 van titel III van Verordening (EG) nr. 883/2004 met betrekking tot uitkeringen bij ziekte zijn van toepassing op personen die een uitkering ontvangen uit hoofde van lid 1, onder a), van dit artikel.

Dit lid is mutatis mutandis van toepassing op gezinsuitkeringen op grond van de artikelen 67, 68 en 69 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

Artikel 5

Vergoeding, terug- en invordering en verrekening

De bepalingen van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 inzake vergoeding, terug- en invordering en verrekening blijven van toepassing in verband met gebeurtenissen, voor zover deze betrekking hebben op personen op wie artikel 2 niet van toepassing is, die:

a)

plaatsvonden voor het eind van de overgangsperiode, of

b)

plaatsvinden na het eind van de overgangsperiode en betrekking hebben op personen op wie de artikelen 2 of 4 van toepassing waren toen de gebeurtenis plaatsvond.

Artikel 6

Ontwikkeling van recht en aanpassingen

1.   Onverminderd lid 3 worden verwijzingen in dit protocol naar de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 of bepalingen daarvan begrepen als verwijzingen naar de in de Overeenkomst opgenomen handelingen of bepalingen die op de laatste dag van de overgangsperiode van toepassing zijn.

2.   Wanneer de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 na het eind van de overgangsperiode worden gewijzigd of vervangen, worden verwijzingen naar deze verordeningen in dit protocol begrepen als verwijzingen naar deze verordeningen zoals gewijzigd of vervangen, in overeenstemming met de in deel II van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord, wat betreft de Unie, en in deel II van bijlage I bij de overeenkomst inzake de rechten van burgers, wat betreft Zwitserland genoemde handelingen.

3.   Voor de toepassing van dit protocol worden de Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 geacht de aanpassingen te bevatten die zijn vermeld in deel III van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord, wat betreft de Unie, en in deel III van bijlage I bij de overeenkomst inzake de rechten van burgers, wat betreft Zwitserland.

4.   Voor de toepassing van dit protocol worden de in de leden 2 en 3 bedoelde wijzigingen en aanpassingen van kracht op de dag na de dag waarop de overeenkomstige wijzigingen en aanpassingen van bijlage I bij het Terugtrekkingsakkoord of van bijlage I bij de overeenkomst inzake de rechten van burgers van kracht worden, indien dat later is.

”.

(1)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(2)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1, gerectificeerd bij PB L 200 van 7.6.2004, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).