ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 425

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
16 december 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2095 van de Commissie van 9 december 2020 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Aceite de la Comunitat Valenciana (BOB))

1

 

*

Verordening (EU) 2020/2096 van de Commissie van 15 december 2020 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) wat betreft kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen (CMR-stoffen), hulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad vallen, persistente organische verontreinigende stoffen, bepaalde vloeibare stoffen of mengsels, nonylfenol en testmethoden voor azokleurstoffen ( 1 )

3

 

*

Verordening (EU) 2020/2097 van de Commissie van 15 december 2020 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 4 betreft ( 1 )

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2098 van de Commissie van 15 december 2020 tot opening van een nieuw onderzoek ten aanzien van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 443/2011 en (EU) nr. 444/2011 van de Raad tot verlenging van, respectievelijk, het definitieve compenserende recht en het definitieve antidumpingrecht op uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, met het oog op het bepalen van de mogelijkheid om vrijstelling van die maatregelen te verlenen aan één Canadese producent-exporteur, tot intrekking van het antidumpingrecht met betrekking tot de invoer van die producent-exporteur en tot registratie van de invoer van die producent-exporteur

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2099 van de Commissie van 15 december 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 wat betreft de specifieke regels voor de verdeling van tariefcontingenten waarvoor de contingentperiode loopt op de datum waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing wordt

19

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2100 van de Commissie van 15 december 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

21

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2101 van de Commissie van 15 december 2020 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

79

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2102 van de Commissie van 15 december 2020 tot erkenning van de door het Verenigd Koninkrijk verrichte controles met betrekking tot de naleving van de handelsnormen voor groenten en fruit en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft

84

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2103 van de Commissie van 15 december 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1295/2008 betreffende de invoer van hop uit derde landen

87

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2104 van de Commissie van 15 december 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof paraffineolie ( 1 )

93

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2105 van de Commissie van 15 december 2020 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof etoxazool als stof die in aanmerking komt voor vervanging, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

96

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2106 van de Commissie van 14 december 2020 betreffende een door Finland op grond van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen vrijwaringsmaatregel houdende een verbod op het in de handel brengen van de Biltema Nordic Services motorbloktakel voor werkplaatsen met modelreferentie 15-371, vervaardigd door Biltema Nordic Services AB en op de Finse markt in de handel gebracht door Biltema Suomi Oy (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8781)  ( 1 )

101

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2107 van de Commissie van 14 december 2020 tot wijziging van Beschikking 2007/25/EG wat de toepassingsduur betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8789)  ( 1 )

103

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2095 VAN DE COMMISSIE

van 9 december 2020

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Aceite de la Comunitat Valenciana” (BOB))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Spanje tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde oorsprongsbenaming “Aceite de la Comunitat Valenciana”, die is geregistreerd bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 309/2014 van de Commissie (2).

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Aceite de la Comunitat Valenciana” (BOB) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 december 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 309/2014 van de Commissie van 20 maart 2014 houdende inschrijving van een benaming in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Aceite de la Comunitat Valenciana (BOB)) (PB L 91 van 27.3.2014, blz. 9).

(3)  PB C 263 van 11.8.2020, blz. 6.


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/3


VERORDENING (EU) 2020/2096 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) wat betreft kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen (CMR-stoffen), hulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad vallen, persistente organische verontreinigende stoffen, bepaalde vloeibare stoffen of mengsels, nonylfenol en testmethoden voor azokleurstoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 68, lid 2, en artikel 131,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Vermelding 3 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bevat verscheidene verwijzingen naar het kenmerk R65, een van de standaard “R-zinnen”, die bijzondere risico’s aanduiden die voortvloeien uit de gevaren die verbonden zijn aan het gebruik van de stof die waren vastgesteld bij Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (2). Aangezien die richtlijn is ingetrokken, moeten de verwijzingen naar R65 uit vermelding 3 worden geschrapt.

(2)

Het Europees Agentschap voor chemische stoffen heeft op 8 juli 2015 een dossier overeenkomstig artikel 69 van die verordening opgesteld overeenkomstig vermelding 3, punt 6, van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, en geconcludeerd dat het niet nodig is een wijziging van de in die vermelding vastgestelde beperking voor te stellen. Bijgevolg zijn de punten 6 en 7 van vermelding 3 overbodig geworden en moeten zij worden geschrapt.

(3)

In de vermeldingen 22, 67 en 68 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn beperkingen vastgesteld met betrekking tot pentachloorfenol en de zouten en esters daarvan, bis(pentabroomfenyl)ether en perfluoroctaanzuur en zouten daarvan. Aangezien voor die stoffen bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad (3) strengere beperkingen zijn vastgesteld, moeten de vermeldingen 22, 67 en 68 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 worden geschrapt.

(4)

Vermelding 46 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, zoals voor het eerst opgenomen in Verordening (EG) nr. 1907/2006, bevatte geen CAS- of EG-nummers voor nonylfenol. Bij Verordening (EG) nr. 552/2009 van de Commissie (4) is aan die vermelding een CAS-nummer en een EG-nummer toegevoegd, met de bedoeling deze te verduidelijken en het voor de exploitanten en de handhavingsautoriteiten mogelijk te maken deze correct toe te passen. Deze toevoeging had echter wel het onbedoelde effect dat niet alle isomeren van nonylfenol nu onder vermelding 46 vallen. De bedoeling van de wetgever ten tijde van de vaststelling van de beperking moet dan ook tot uitdrukking worden gebracht door deze nummers te schrappen.

(5)

Ingevolge de vermeldingen 28, 29 en 30 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 is het in de handel brengen en het gebruik voor levering aan het grote publiek van stoffen die als kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stof (CMR-stoffen) van categorie 1A of 1B zijn ingedeeld en in de lijsten van de aanhangsels 1 tot en met 6 van die bijlage zijn opgenomen, en van mengsels die dergelijke stoffen boven vastgestelde concentraties bevatten, verboden.

(6)

Stoffen die als CMR-stof zijn ingedeeld, zijn opgenomen in bijlage VI, deel 3, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5).

(7)

Na de laatste wijziging, bij Verordening (EU) 2018/675 van de Commissie (6), van de aanhangsels 1 tot en met 6 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 om rekening te houden met nieuwe indelingen van stoffen als CMR-stof overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, is bijlage VI, deel 3, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/1480 van de Commissie (7) en bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 van de Commissie (8). Het is passend om de nieuw ingedeelde CMR-stoffen van de categorie 1A of 1B die zijn opgenomen in Verordening (EU) 2018/1480 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 toe te voegen aan de aanhangsels 1 tot en met 6 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(8)

Bij Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (9) zijn voorschriften vastgesteld betreffende het in de handel brengen, het op de markt aanbieden of de ingebruikneming van medische hulpmiddelen voor menselijk gebruik, toebehoren van die hulpmiddelen en bepaalde groepen producten zonder beoogd medisch doeleinde. Aangezien Verordening (EU) 2017/745 bepalingen over CMR-stoffen bevat en om dubbele regelgeving te vermijden, moeten hulpmiddelen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/745 vallen, worden vrijgesteld van de beperkingen die zijn vastgesteld in de vermeldingen 28-30 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.

(9)

De schrapping van vermelding 68 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet van toepassing worden met ingang van de datum van toepassing van de desbetreffende bepaling van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/784 van de Commissie (10), waarbij perfluoroctaanzuur en zouten daarvan in bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1021 zijn opgenomen.

(10)

De bij Verordening (EU) 2018/1480 ingevoerde indelingen van stoffen zijn van toepassing met ingang van 1 mei 2020. De belanghebbenden moeten voldoende tijd krijgen om passende maatregelen te nemen om te voldoen aan de bij deze verordening ingevoerde beperking ten aanzien van stoffen die bij Verordening (EU) 2018/1480 als CMR-stoffen van categorie 1A of 1B zijn ingedeeld. Een periode van zes maanden moet voldoende zijn. De datum van toepassing belet exploitanten niet om de beperkingen betreffende de CMR-stoffen van categorie 1A of 1B die bij Verordening (EU) 2018/1480 zijn ingedeeld, eerder toe te passen.

(11)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 is van toepassing met ingang van 1 oktober 2021. De bij deze verordening ingevoerde beperking voor stoffen die bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 als CMR-stoffen van categorie 1A of 1B zijn ingedeeld, moet derhalve van toepassing zijn met ingang van 1 oktober 2021. De datum van toepassing belet exploitanten niet om de beperkingen betreffende de CMR-stoffen van categorie 1A of 1B die bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 zijn ingedeeld, eerder toe te passen.

(12)

Bij Verordening (EU) 2017/776 van de Commissie (11) zijn wijzigingen aangebracht in de titels en nummering in bijlage VI, deel 3, bij Verordening (EG) nr. 1272/2008. Bij Verordening (EU) 2018/675 zijn dienovereenkomstig wijzigingen aangebracht in de vermeldingen 28, 29 en 30 in kolom 1 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006. In de titels van de aanhangsels 1 tot en met 6 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moeten gelijkaardige wijzigingen worden aangebracht.

(13)

Aanhangsel 10 van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bevat een lijst van de testmethoden voor azokleurstoffen voor de toepassing van vermelding 43 van die bijlage. Verschillende van de in de lijst opgenomen testmethoden zijn achterhaald en door het Europees Comité voor Normalisatie vervangen door modernere testmethoden. Aanhangsel 10 moet derhalve worden gewijzigd om deze wijzigingen weer te geven.

(14)

Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Punt 6 van de bijlage is van toepassing met ingang van 4 juli 2020.

Punt 8, onder b), van de bijlage is als volgt van toepassing:

de rijen betreffende kobalt, benzo[rst]pentafeen en dibenzo[b,def]chryseen; dibenzo[a,h]pyreen zijn van toepassing met ingang van 1 oktober 2021;

de rijen betreffende 1,2-dihydroxybenzeen; pyrocatechol, aceetaldehyde; ethanal en spirodiclofen (ISO); 3-(2,4-dichloorfenyl)-2-oxo-1-oxaspiro[4.5]dec-3-en-4-yl 2,2-dimethylbutyraat zijn van toepassing met ingang van 5 juli 2021.

Punt 11, onder b), van de bijlage is van toepassing met ingang van 1 oktober 2021.

Punt 12, onder b), van de bijlage is als volgt van toepassing:

de rijen betreffende kobalt, ethyleenoxide; oxiraan, ethanol, 2,2'-iminobis-, N-(C13-15 vertakt en lineair alkyl)-derivaten, diisohexylftalaat, halosulfuronmethyl (ISO); methyl 3-chloor-5-{[(4,6dimethoxypyrimidine-2yl)carbamoyl]sulfamoyl}-1-methyl1H-pyrazool-4-carboxylaat, 2-methylimidazool en dibutylbis(pentaan-2,4-dionato-O,O”)tin zijn van toepassing met ingang van 1 oktober 2021;

de rijen betreffende 2-benzyl-2-dimethylamino-4'-morfolinobutyrofenon, propiconazool (ISO); (2RS,4RS;2RS,4SR)-1-{[2-(2,4-dichloorfenyl)-4-propyl-1,3-dioxolaan-2-yl]methyl}-1H-1,2,4-triazool en 1-vinylimidazool zijn van toepassing met ingang van 5 juli 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

(4)  Verordening (EG) nr. 552/2009 van de Commissie van 22 juni 2009 tot wijziging van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) (PB L 164 van 26.6.2009, blz. 7).

(5)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2018/675 van de Commissie van 2 mei 2018 tot wijziging van de aanhangsels van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) wat betreft kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen (PB L 114 van 4.5.2018, blz. 4).

(7)  Verordening (EU) 2018/1480 van de Commissie van 4 oktober 2018 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, en tot rectificatie van Verordening (EU) 2017/776 van de Commissie (PB L 251 van 5.10.2018, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/217 van de Commissie van 4 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, en tot rectificatie van die Verordening (PB L 44 van 18.2.2020, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).

(10)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/784 van de Commissie van 8 april 2020 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opneming van perfluoroctaanzuur (PFOA), zouten daarvan en aanverwante verbindingen (PB L 188 van 15.6.2020, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2017/776 van de Commissie van 4 mei 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, met het oog op de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 116 van 5.5.2017, blz. 1).


BIJLAGE

Bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Kolom 2 van vermelding 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 3 wordt vervangen door:

“3.

Mogen niet in de handel worden gebracht als zij een kleurstof bevatten, tenzij dat om fiscale redenen vereist is, of een geurstof of beide, en als zij:

als brandstof kunnen worden gebruikt in decoratieve olielampen die bestemd zijn voor het grote publiek, en

gevaarlijk zijn bij inademing en met H304 worden gekenmerkt.”;

b)

punt 5 wordt vervangen door:

“5.

Onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de Unie inzake de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels moeten de leveranciers ervoor zorgen dat de producten, voordat zij in de handel worden gebracht, aan de volgende voorschriften voldoen:

a)

lampoliën die met H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, moeten zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermeldingen dragen: “Lampen die met deze vloeistof gevuld zijn buiten het bereik van kinderen houden”; en, uiterlijk op 1 december 2010, “Een klein slokje lampolie — of nog maar zuigen aan de pit van lampen — kan levensbedreigende longschade tot gevolg hebben”;

b)

aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, moeten uiterlijk op 1 december 2010 leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermelding dragen: “Een klein slokje aanmaakvloeistof kan levensbedreigende longschade tot gevolg hebben”;

c)

lampoliën en aanmaakvloeistoffen voor barbecues die met H304 worden gekenmerkt en voor het grote publiek bestemd zijn, worden uiterlijk op 1 december 2010 verpakt in zwarte ondoorzichtige recipiënten van maximaal 1 liter.”;

c)

punt 6 wordt geschrapt;

d)

punt 7 wordt geschrapt.

2)

Vermelding 22 wordt geschrapt.

3)

In de vermeldingen 28-30 wordt in punt 2 van kolom 2 het volgende punt f) toegevoegd:

“f)

hulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 vallen”.

4)

In vermelding 46 worden de verwijzingen naar het CAS-nummer en het EG-nummer in kolom 1, onder a), geschrapt.

5)

Vermelding 67 wordt geschrapt.

6)

Vermelding 68 wordt geschrapt.

7)

De titel van aanhangsel 1 wordt vervangen door:

 

Vermelding 28 — Kankerverwekkende stoffen: categorie 1A”.

8)

Aanhangsel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door het volgende:

 

Vermelding 28 — Kankerverwekkende stoffen: categorie 1B”;

b)

de volgende vermeldingen worden in de tabel ingevoegd in de volgorde van de daarin opgenomen catalogusnummers:

“kobalt

027-001-00-9

231-158-0

7440-48-4”

 

“benzo[rst]pentafeen

601-090-00-X

205-877-5

189-55-9”

 

“dibenzo[b,def]chryseen; dibenzo[a,h]pyreen

601-091-00-5

205-878-0

189-64-0”

 

“1,2-dihydroxybenzeen; pyrocatechol

604-016-00-4

204-427-5

120-80-9”

 

“aceetaldehyde; ethanal

605-003-00-6

200-836-8

75-07-0”

 

“spirodiclofen (ISO); 3-(2,4-dichloorfenyl)-2-oxo-1-oxaspiro[4.5]dec-3-en-4-yl 2,2-dimethylbutyraat

607-730-00-4

148477-71-8”

 

9)

De titel van aanhangsel 3 wordt vervangen door:

 

Vermelding 29 — In geslachtscellen mutagene stoffen: categorie 1A”.

10)

De titel van aanhangsel 4 wordt vervangen door:

 

Vermelding 29 — In geslachtscellen mutagene stoffen: categorie 1B”.

11)

Aanhangsel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door het volgende:

 

Vermelding 30 — Voor de voortplanting giftige stoffen: categorie 1A”;

b)

de volgende vermelding wordt in de tabel ingevoegd in de volgorde van de daarin opgenomen catalogusnummers:

“methylkwikchloride

080-012-00-0

204-064-2

115-09-3”

 

12)

Aanhangsel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door het volgende:

 

Vermelding 30 — Voor de voortplanting giftige stoffen: categorie 1B”;

b)

de volgende vermeldingen worden in de tabel ingevoegd in de volgorde van de daarin opgenomen catalogusnummers:

“kobalt

027-001-00-9

231-158-0

7440-48-4”

 

“ethyleenoxide; oxiraan

603-023-00-X

200-849-9

75-21-8”

 

“ethanol, 2,2'-iminobis-, N-(C13-15-vertakt en lineair alkyl)-derivaten

603-236-00-8

308-208-6

97925-95-6”

 

“2-benzyl-2-dimethylamino-4'-morfolinobutyrofenon

606-047-00-9

404-360-3

119313-12-1”

 

“diisohexylftalaat

607-737-00-2

276-090-2

71850-09-4”

 

“propiconazool (ISO); (2RS,4RS;2RS,4SR)-1-{[2-(2,4-dichloorfenyl)-4-propyl-1,3-dioxolaan-2-yl]methyl}-1H-1,2,4-triazool

613-205-00-0

262-104-4

60207-90-1”

 

“1-vinylimidazool

613-328-00-X

214-012-0

1072-63-5”

 

“halosulfuronmethyl (ISO);

“methyl 3-chloor-5-{[(4,6dimethoxypyrimidine-2yl)carbamoyl]sulfamoyl}-1-methyl1H-pyrazool-4-carboxylaat

613-329-00-5

100784-20-1”

 

“2-methylimidazool

613-330-00-0

211-765-7

693-98-1”

 

“dibutylbis(pentaan-2,4-dionato-O,O”)tin

650-056-00-0

245-152-0

22673-19-4”

 

13)

In aanhangsel 10 wordt de tabel vervangen door de volgende tabel:

“Europese normalisatieorganisatie

Referentie en titel van de geharmoniseerde norm

Referentie van de vervangen norm

CEN

EN ISO 17234-1:2015

Leer — Chemische beproevingen voor de bepaling van zekere azokleurstoffen in geverfd leer — Deel 1: Bepaling van bepaalde aromatische amines van azokleurstoffen

EN ISO 17234-1:2010

CEN

EN ISO 17234-2:2011

Leer — Chemische beproevingen voor de bepaling van zekere azokleurstoffen in geverfd leer — Deel 2: Bepaling van 4-aminoazobenzeen

CEN ISO/TS 17234:2003

CEN

EN ISO 14362-1:2017

Textiel — Methoden voor de bepaling van bepaalde aromatische amines afgeleid van azokleurstoffen — Deel 1: Detectie van het gebruik van bepaalde met en zonder extractie van de vezels toegankelijke azokleurstoffen

EN 14362-1:2012

CEN

EN ISO 14362-3:2017

Textiel — Methoden voor de bepaling van bepaalde aromatische amines afgeleid van azokleurstoffen — Deel 3: Detectie van het gebruik van bepaalde azokleurstoffen, die 4-aminoazobenzeen kunnen afgeven

EN 14362-3:2012”


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/10


VERORDENING (EU) 2020/2097 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 4 betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) zijn bepaalde op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties voor jaarrekeningen goedgekeurd.

(2)

Op 25 juni 2020 is de International Accounting Standards Board overgegaan tot de publicatie van de Verlenging van de tijdelijke vrijstelling van de toepassing van IFRS 9 (wijzigingen in International Financial Reporting Standard (IFRS) 4 Verzekeringscontracten).

(3)

De wijzigingen in IFRS 4 beogen het aanpakken van de tijdelijke accountinggevolgen van de verschillende ingangsdatums van IFRS 9 Financiële instrumenten en de op til zijnde IFRS 17 Verzekeringscontracten. De wijzigingen in IFRS 4 brengen met name de datum waarop de tijdelijke vrijstelling van de toepassing van IFRS 9 vervalt, naar 2023, om de ingangsdatum van IFRS 9 af te stemmen op de nieuwe IFRS 17.

(4)

Bij Verordening (EU) 2017/1988 van de Commissie (3) werd vastgesteld dat de mogelijkheid tot uitstel van de toepassing van IFRS 9 voor entiteiten die voornamelijk verzekeringsactiviteiten uitoefenen, met inbegrip van het verzekeringsbedrijf van een financieel conglomeraat dat binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) valt, op 1 januari 2021 vervalt.

(5)

Het moet die entiteiten worden toegestaan het gebruik van IFRS 9 verder uit te stellen van 1 januari 2021 tot 1 januari 2023.

(6)

Na overleg met de European Financial Reporting Advisory Group concludeert de Commissie dat de wijzigingen in IFRS 4 beantwoorden aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vastgestelde goedkeuringscriteria.

(7)

Verordening (EG) nr. 1126/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt International Financial Reporting Standard (IFRS) 4 Verzekeringscontracten gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Elke onderneming en elk financieel conglomeraat in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) 2017/1988 past de in artikel 1 van deze verordening bedoelde wijzigingen toe vanaf 1 januari 2021 voor de boekjaren die op of na 1 januari 2021 van start gaan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2017/1988 van de Commissie van 3 november 2017 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard (IFRS) 4 betreft (PB L 291 van 9.11.2017, blz. 72).

(4)  Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1).


BIJLAGE

Verlenging van de tijdelijke vrijstelling van de toepassing van IFRS 9

Wijzigingen in IFRS 4

Wijzigingen in IFRS 4 Verzekeringscontracten

De alinea’s 20 A, 20 J en 20O worden gewijzigd.

Tijdelijke vrijstelling van IFRS 9

20A

IFRS 9 heeft betrekking op de administratieve verwerking van financiële instrumenten en is van kracht voor jaarperioden die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Voor een verzekeraar die aan de criteria van alinea 20B voldoet, voorziet deze IFRS echter in een tijdelijke uitzondering op grond waarvan de verzekeraar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering in plaats van IFRS 9 mag toepassen voor jaarperioden die vóór 1 januari 2023 aanvangen, maar hij is daartoe niet verplicht. Een verzekeraar die de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 toepast, moet:

a)

20J

Indien een entiteit als gevolg van een herbeoordeling (zie alinea 20G(a)) niet meer voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt, dan mag de entiteit de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 slechts blijven toepassen tot het einde van de jaarperiode die onmiddellijk na die herbeoordeling een aanvang nam. De entiteit moet IFRS 9 hoe dan ook toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2023 aanvangen. Indien een entiteit bijvoorbeeld overeenkomstig alinea 20G(a) op 31 december 2018 (het einde van haar jaarperiode) bepaalt dat zij niet meer voor de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 in aanmerking komt, dan mag de entiteit de tijdelijke vrijstelling van IFRS 9 slechts tot en met 31 december 2019 blijven toepassen.

Tijdelijke vrijstelling van specifieke vereisten in IAS 28

20O

Overeenkomstig de alinea’s 35 en 36 van IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen en joint ventures moet een entiteit uniforme grondslagen voor financiële verslaggeving toepassen wanneer zij de vermogensmutatiemethode gebruikt. Voor jaarperioden die vóór 1 januari 2023 aanvangen, mag een entiteit evenwel de desbetreffende grondslagen voor financiële verslaggeving die door de geassocieerde deelneming of joint venture worden toegepast, als volgt handhaven, maar zij is daartoe niet verplicht:

a)


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2098 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot opening van een nieuw onderzoek ten aanzien van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 443/2011 en (EU) nr. 444/2011 van de Raad tot verlenging van, respectievelijk, het definitieve compenserende recht en het definitieve antidumpingrecht op uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, met het oog op het bepalen van de mogelijkheid om vrijstelling van die maatregelen te verlenen aan één Canadese producent-exporteur, tot intrekking van het antidumpingrecht met betrekking tot de invoer van die producent-exporteur en tot registratie van de invoer van die producent-exporteur

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1)(“de antidumpingbasisverordening”), en met name artikel 13, lid 4, en artikel 14, lid 5, en Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) (“de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 23, lid 6,

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 van de Commissie van 14 september 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (3) en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1519 van de Commissie van 14 september 2015 tot instelling van een definitief compenserend recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (4),

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   VERZOEK

(1)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft een verzoek ontvangen om vrijstelling van de antidumping- en compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, voor zover het de Verbio Diesel Canada Corporation (“de indiener van het verzoek”) betreft, op grond van artikel 13, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en artikel 23, lid 6, van de antisubsidiebasisverordening.

(2)

Het verzoek is op 13 juli 2020 ingediend door de indiener van het verzoek, die een producent-exporteur van biodiesel in Canada is.

2.   ONDERZOCHT PRODUCT

(3)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, algemeen bekend als “biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 % door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, verzonden uit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, momenteel ingedeeld onder GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-code 1516209821), ex 1518 00 91 (Taric-code 1518009121), ex 1518 00 99 (Taric-code 1518009921), ex 2710 19 43 (Taric-code 2710194321), ex 2710 19 46 (Taric-code 2710194621), ex 2710 19 47 (Taric-code 2710194721), ex 2710 20 11 (Taric-code 2710201121), ex 2710 20 16 (Taric-code 2710201621), ex 3824 99 92 (Taric-code 3824999210), ex 3826 00 10 (Taric-codes 3826001020, 3826001050, 3826001089) en ex 3826 00 90 (Taric-code 3826009011).

3.   BESTAANDE MAATREGELEN

(4)

De Raad heeft bij de Verordeningen (EG) nr. 598/2009 (5) en (EG) nr. 599/2009 (6) een definitief compenserend recht en een definitief antidumpingrecht ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

(5)

Deze maatregelen zijn bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 443/2011 (7) en (EU) nr. 444/2011 (8) van de Raad uitgebreid tot de invoer van uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada.

(6)

De thans geldende maatregelen zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1519 van de Commissie (9) naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening.

(7)

De klager heeft op 14 september 2020 twee registratieverzoeken ingediend op grond van artikel 11, lid 2, van de antidumpingbasisverordening (10) en artikel 18, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening (11). Deze nieuwe onderzoeken lopen nog.

4.   MOTIVERING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(8)

De indiener van het verzoek voerde aan dat hij het onderzochte product niet naar de Unie heeft uitgevoerd tijdens het tijdvak van het onderzoek dat tot de uitgebreide maatregelen zoals aangenomen bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 443/2011 en (EU) nr. 444/2011 heeft geleid, namelijk de periode van 1 april 2009 tot en met 30 juni 2010 (“het oorspronkelijke OT”). De indiener van het verzoek is pas wettelijk opgericht in 2019. De fabriek bestond tijdens het oorspronkelijke OT zelfs nog niet. De fabriek is namelijk gebouwd en geopend in 2012.

(9)

Bovendien heeft de indiener van het verzoek bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat hij een echte producent is en dat hij de bestaande maatregelen niet heeft ontweken.

(10)

De indiener van het verzoek voerde verder aan dat hij het betrokken product na het oorspronkelijke OT naar de Unie heeft uitgevoerd, respectievelijk in december 2019 en juni 2020.

5.   PROCEDURE

5.1.   Opening van het onderzoek

(11)

Na onderzoek van het beschikbare bewijsmateriaal is de Commissie tot de conclusie gekomen dat dit voldoende was om een onderzoek te openen op grond van artikel 13, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en artikel 23, lid 6, van de antisubsidiebasisverordening teneinde vast te stellen of de indiener van het verzoek van de maatregelen zoals uitgebreid kan worden vrijgesteld.

(12)

De bekende betrokken bedrijfstak van de Unie is van het verzoek om een nieuw onderzoek in kennis gesteld en is in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(13)

Bij haar onderzoek zal de Commissie bijzondere aandacht besteden aan de verbondenheid van de indiener van het verzoek met de ondernemingen waarop de bestaande maatregelen van toepassing zijn, om zich ervan te vergewissen dat hij niet is opgericht of is gebruikt om de maatregelen te ontwijken. Zij zal ook nagaan of bijzondere monitoringvoorwaarden moeten worden opgelegd indien bij het onderzoek wordt geconcludeerd dat het verlenen van de vrijstelling gerechtvaardigd is.

5.2.   Intrekking van de bestaande antidumpingmaatregelen en registratie van de invoer

(14)

Overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de antidumpingbasisverordening moet in het geval van nieuwe exporteurs in het betrokken land van uitvoer die het product niet hebben uitgevoerd in het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, het antidumpingrecht worden ingetrokken ten aanzien van het onderzochte product dat door de indiener van het verzoek wordt vervaardigd en naar de Unie wordt uitgevoerd.

(15)

Tevens moet de invoer van dit product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de antidumpingbasisverordening worden geregistreerd, zodat eventueel antidumpingrechten kunnen worden geheven vanaf de datum van registratie van deze invoer, indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de indiener van het verzoek de maatregelen heeft ontweken. Het bedrag dat de indiener van het verzoek in de toekomst eventueel verschuldigd zal zijn, zou gelijk zijn aan het recht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen” in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 (172,2 EUR/ton).

5.3.   Bestaande antisubsidiemaatregelen

(16)

Aangezien de antisubsidiebasisverordening niet voorziet in de intrekking van de compenserende rechten in gevallen waarin exporteurs tijdens het oorspronkelijke onderzoek niet individueel werden onderzocht, blijven deze maatregelen van kracht. Alleen als uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de indiener van het verzoek recht heeft op vrijstelling, zullen de geldende antisubsidiemaatregelen worden ingetrokken bij een verordening tot verlening van een dergelijke vrijstelling.

5.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(17)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 30 september 2020 (“tijdvak van het nieuwe onderzoek”).

5.5.   Onderzoek naar de indiener van het verzoek

(18)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig acht, zal de Commissie de indiener van het verzoek een vragenlijst toezenden. Ingevolge artikel 6, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 11, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening moet de indiener van het verzoek, tenzij anders vermeld, de ingevulde vragenlijst uiterlijk 37 dagen na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening indienen.

5.6.   Andere schriftelijke opmerkingen

(19)

Alle belanghebbenden wordt hierbij verzocht om onder de voorwaarden van deze verordening hun standpunt kenbaar te maken en informatie en bewijsmateriaal in te dienen. Tenzij anders aangegeven, moeten deze informatie en dit bewijsmateriaal uiterlijk 37 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in het bezit van de Commissie zijn.

5.7.   Mogelijkheid om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord

(20)

Alle belanghebbenden kunnen een verzoek indienen om door de onderzoeksdiensten van de Commissie te worden gehoord. Dit verzoek moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om een hoorzitting over kwesties die betrekking hebben op de inleidende fase van het onderzoek, moet binnen 15 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Daarna moet een verzoek om te worden gehoord, worden ingediend binnen de specifieke termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

5.8.   Instructies voor schriftelijke opmerkingen en de verzending van ingevulde vragenlijsten en correspondentie

(21)

Informatie die aan de Commissie wordt verstrekt in het kader van handelsbeschermingsonderzoeken is vrij van auteursrechten. Alvorens aan de Commissie informatie en/of gegevens te verstrekken die onderworpen zijn aan het auteursrecht van derden, moeten belanghebbenden de houder van het auteursrecht specifiek verzoeken de Commissie uitdrukkelijk toestemming te verlenen om a) voor deze handelsbeschermingsprocedure gebruik te maken van de informatie en gegevens, en b) de informatie en/of gegevens te verstrekken aan belanghebbenden in dit onderzoek, in een vorm die hun de mogelijkheid biedt hun recht van verweer uit te oefenen.

(22)

Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in deze verordening gevraagde informatie, ingevulde vragenlijsten en correspondentie die door de belanghebbenden worden verstrekt en waarvoor om een vertrouwelijke behandeling wordt verzocht, moeten zijn voorzien van de vermelding “Sensitive”. Belanghebbenden die in de loop van dit onderzoek informatie indienen, wordt verzocht hun verzoek om vertrouwelijke behandeling met redenen te omkleden.

(23)

Partijen die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekken, moeten hiervan krachtens artikel 19, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 29, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening een niet-vertrouwelijke samenvatting indienen, voorzien van de vermelding “Open for inspection by interested parties”. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen.

(24)

Als een belanghebbende die informatie met de vermelding “Sensitive” verstrekt, geen geldige redenen voor het verzoek om een vertrouwelijke behandeling aanvoert of geen niet-vertrouwelijke samenvatting daarvan indient met de vereiste vorm en inhoud, kan de Commissie deze informatie buiten beschouwing laten, tenzij aan de hand van geëigende bronnen aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie juist is.

(25)

Belanghebbenden wordt verzocht alle opmerkingen en verzoeken met inbegrip van gescande volmachten en certificaten per e-mail in te dienen, met uitzondering van uitgebreide antwoorden, die persoonlijk of per aangetekend schrijven moeten worden ingediend op een draagbaar digitaal opslagmedium (cd-rom, dvd, USB-stick enz.). Door e-mail te gebruiken, stemmen belanghebbenden in met de geldende voorschriften inzake elektronisch ingediende opmerkingen, zoals bepaald in het document “CORRESPONDENCE WITH THE EUROPEAN COMMISSION IN TRADE DEFENCE CASES” (Correspondentie met de Europese Commissie in handelsbeschermingszaken) op de website van het directoraat-generaal Handel: http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2011/june/tradoc_148003.pdf

(26)

Belanghebbenden moeten hun naam, adres, telefoon en een geldig e-mailadres vermelden en ervoor zorgen dat het verstrekte e-mailadres een actief, officieel en zakelijk e-mailadres is dat iedere dag wordt gecontroleerd. Zodra contactgegevens zijn verstrekt, verloopt de communicatie van de Commissie met belanghebbenden uitsluitend per e-mail, behalve indien zij er uitdrukkelijk om verzoeken alle documenten van de Commissie via een ander communicatiemiddel te ontvangen, of het document wegens de aard ervan per aangetekend schrijven moet worden verzonden. Voor nadere voorschriften en informatie over de correspondentie met de Commissie, met inbegrip van de beginselen die van toepassing zijn op per e-mail verzonden opmerkingen, moeten belanghebbenden de genoemde instructies over communicatie met belanghebbenden raadplegen.

Correspondentieadres van de Commissie:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Handel

Directoraat G

Kamer CHAR 04/039

1040 Brussel

BELGIË

E-mail: TRADE-R731-BIODIESEL-EXEMPTION@ec.europa.eu

6.   MOGELIJKHEID OM OPMERKINGEN TE MAKEN OVER DOOR ANDERE BELANGHEBBENDEN INGEDIENDE INFORMATIE

(27)

Om het recht van verweer te waarborgen, moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben om opmerkingen te maken over de door andere belanghebbenden ingediende informatie. Daarbij mogen zij alleen ingaan op kwesties die in de door andere belanghebbenden ingediende informatie worden vermeld en mogen zij geen nieuwe kwesties aan de orde stellen. Opmerkingen over de informatie die door andere belanghebbenden is verstrekt naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen moeten, tenzij anders aangegeven, uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over de definitieve bevindingen worden ingediend. In geval van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen moeten opmerkingen van andere belanghebbenden naar aanleiding van deze aanvullende mededeling, tenzij anders aangegeven, uiterlijk één dag na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen over deze aanvullende mededeling worden ingediend. Bovenbedoeld tijdschema geldt onverminderd het recht van de Commissie de belanghebbenden in naar behoren gemotiveerde gevallen om aanvullende informatie te verzoeken.

7.   VERLENGING VAN DE IN DEZE VERORDENING VERMELDE TERMIJNEN

(28)

Een verlenging van de in deze verordening vermelde termijnen kan worden verleend op met redenen omkleed verzoek van de belanghebbenden.

(29)

Een eventuele verlenging van de in deze verordening vermelde termijnen kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden worden aangevraagd en wordt alleen verleend indien dit naar behoren gerechtvaardigd is. In elk geval is de eventuele verlenging van de termijn om de vragenlijsten te beantwoorden normaliter beperkt tot drie dagen, en mag deze in de regel niet meer dan zeven dagen bedragen. Wat de termijnen voor de indiening van andere in deze verordening genoemde informatie betreft, zijn verlengingen beperkt tot drie dagen, tenzij wordt aangetoond dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.

8.   NIET-MEDEWERKING

(30)

Wanneer belanghebbenden geen toegang tot de vereiste gegevens verlenen, deze niet binnen de gestelde termijn verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de antidumpingbasisverordening en artikel 28 van de antisubsidiebasisverordening conclusies worden getrokken op basis van de beschikbare gegevens, zowel in positieve als in negatieve zin.

(31)

Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt.

(32)

Als een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en de conclusies daarom overeenkomstig artikel 18 van de antidumpingbasisverordening en artikel 28 van de antisubsidiebasisverordening op de beschikbare gegevens worden gebaseerd, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

(33)

Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als niet-medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat verstrekking van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou meebrengen. De belanghebbende moet onmiddellijk contact opnemen met de Commissie.

9.   RAADADVISEUR-AUDITEUR

(34)

Belanghebbenden kunnen erom vragen dat de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures wordt ingeschakeld. De raadadviseur-auditeur fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de onderzoeksdiensten van de Commissie. Hij behandelt verzoeken om toegang tot het dossier, geschillen over de vertrouwelijkheid van documenten, verzoeken om termijnverlenging en verzoeken van derden om te worden gehoord. De raadadviseur-auditeur kan een hoorzitting met een individuele belanghebbende beleggen en als bemiddelaar optreden om te garanderen dat de belanghebbenden hun recht van verweer ten volle kunnen uitoefenen. De raadadviseur-auditeur kan ook een hoorzitting voor belanghebbenden beleggen waar uiteenlopende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht.

(35)

Een verzoek om door de raadadviseur-auditeur te worden gehoord, moet schriftelijk worden ingediend en met redenen worden omkleed. Een verzoek om te worden gehoord over kwesties in verband met de initiële fase van het onderzoek, moet binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden ingediend. Daarna moet een verzoek om te worden gehoord, worden ingediend binnen de specifieke termijnen die de Commissie in haar correspondentie met de partijen vermeldt.

(36)

Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de pagina’s van de raadadviseur-auditeur op de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/trade/trade-policy-and-you/contacts/hearing-officer/

10.   TIJDSCHEMA VOOR HET ONDERZOEK

(37)

Het onderzoek wordt overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 22, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening uiterlijk negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening afgesloten.

11.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(38)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (12).

Een privacyverklaring die alle particulieren op de hoogte brengt van de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de handelsbeschermingsactiviteiten van de Commissie, is beschikbaar op de website van DG Handel: http://ec.europa.eu/trade/policy/accessing-markets/trade-defence/

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Op grond van artikel 13, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1036 en artikel 23, lid 6, van Verordening (EU) 2016/1037 wordt een nieuw onderzoek geopend om vast te stellen of de invoer van door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie van niet-fossiele oorsprong, algemeen bekend als “biodiesel”, in zuivere vorm of in mengsels bevattende meer dan 20 % door synthese en/of hydrobehandeling verkregen monoalkylesters van vetzuren en/of paraffinische gasolie, van niet-fossiele oorsprong, verzonden vanuit Canada, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 1516 20 98 (Taric-code 1516209821), ex 1518 00 91 (Taric-code 1518009121), ex 1518 00 99 (Taric-code 1518009921), ex 2710 19 43 (Taric-code 2710194321), ex 2710 19 46 (Taric-code 2710194621), ex 2710 19 47 (Taric-code 2710194721), ex 2710 20 11 (Taric-code 2710201121), ex 2710 20 16 (Taric-code 2710201621), ex 3824 99 92 (Taric-code 3824999210), ex 3826 00 10 (Taric-codes 3826001020, 3826001050, 3826001089) en ex 3826 00 90 (Taric-code 3826009011), geproduceerd door Verbio Diesel Canada Corporation (aanvullende Taric-code C600), moeten worden onderworpen aan de antidumping- en antisubsidiemaatregelen die zijn ingesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1519.

Artikel 2

Het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1518 ingestelde antidumpingrecht wordt ingetrokken ten aanzien van het in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven product.

Artikel 3

De douaneautoriteiten nemen overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 de nodige maatregelen om de invoer van het in artikel 1 van de onderhavige verordening omschreven product te registreren.

De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(3)  PB L 239 van 15.9.2015, blz. 69.

(4)  PB L 239 van 15.9.2015, blz. 99.

(5)  Verordening (EG) nr. 598/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief compenserend recht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 179 van 10.7.2009, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 599/2009 van de Raad van 7 juli 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB L 179 van 10.7.2009, blz. 26).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 443/2011 van de Raad van 5 mei 2011 tot uitbreiding van het definitieve compenserende recht dat bij Verordening (EG) nr. 598/2009 is ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot uit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, en tot uitbreiding van het definitieve compenserende recht dat bij Verordening (EG) nr. 598/2009 is ingesteld tot biodiesel in een mengsel bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot beëindiging van het onderzoek naar de uit Singapore verzonden biodiesel (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 1).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 444/2011 van de Raad van 5 mei 2011 tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 599/2009 is ingesteld op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika tot vanuit Canada verzonden biodiesel, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Canada, en tot uitbreiding van het definitieve antidumpingrecht dat bij Verordening (EG) nr. 599/2009 is ingesteld tot biodiesel in mengsels bevattende 20 of minder gewichtsprocenten biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, en tot beëindiging van het onderzoek naar de vanuit Singapore verzonden biodiesel (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 12).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1519 van de Commissie van 14 september 2015 tot instelling van definitieve compenserende rechten op biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad (PB L 239 van 15.9.2015, blz. 99).

(10)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB C 303 van 14.9.2020, blz. 18).

(11)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB C 303 van 14.9.2020, blz. 7).

(12)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2099 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 wat betreft de specifieke regels voor de verdeling van tariefcontingenten waarvoor de contingentperiode loopt op de datum waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing wordt

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 187, punten a) en c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 van de Commissie (2) stelt regels vast voor de verdeling, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten voor bepaalde landbouwproducten. Die regels zullen van toepassing zijn met ingang van de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van het Europees Parlement en de Raad (3) van toepassing wordt.

(2)

Voor bepaalde tariefcontingenten begint de tariefcontingentperiode vóór de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt, en eindigt zij na die dag. Voor die gevallen voorziet Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 in specifieke regels voor de verdeling tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk van de resterende hoeveelheden die in het kader van die tariefcontingenten moeten worden toegewezen vanaf de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt.

(3)

Na besprekingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk is een consensus bereikt over de wijze waarop dergelijke tariefcontingenten moeten worden verdeeld. Deze consensus moet ervoor zorgen dat de totale voor toewijzing beschikbare hoeveelheden van de tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie niet groter zijn dan de hoeveelheden die in de WTO-lijst van de Unie zijn vastgesteld.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Met het oog op de rechtszekerheid en om ervoor te zorgen dat de aldus verdeelde hoeveelheden de basis vormen voor de certificaataanvragen die vanaf 1 januari 2021 worden ingediend, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(6)

Aangezien Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 van toepassing wordt met ingang van de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt, dat wil zeggen met ingang van 1 januari 2021, moet deze wijzigingsverordening met ingang van dezelfde datum van toepassing worden.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386

In artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 wordt lid 3 vervangen door:

“3.

In afwijking van lid 1 worden, wanneer voor een tariefcontingent de contingentperiode begint vóór de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt en eindigt na die dag, de hoeveelheden die vanaf die dag in het kader van het betrokken tariefcontingent moeten worden toegewezen, voor de Unie als volgt verdeeld:

a)

indien de hoeveelheden die vóór de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt, in de andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk zijn toegewezen, gelijk zijn aan of groter zijn dan de hoeveelheid die is vastgesteld in de derde kolom van bijlage I bij de onderhavige verordening wat betreft tariefcontingenten die worden beheerd volgens de methode van het gelijktijdige onderzoek of van bijlage II bij de onderhavige verordening wat betreft tariefcontingenten die worden beheerd volgens de methode “wie het eerst komt, het eerst maalt”, zijn geen verdere hoeveelheden beschikbaar voor toewijzing;

b)

indien de hoeveelheden die vóór de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt, in de andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk zijn toegewezen, kleiner zijn dan de hoeveelheid die is vastgesteld in de derde kolom van bijlage I bij de onderhavige verordening wat betreft tariefcontingenten die worden beheerd volgens de methode van het gelijktijdige onderzoek of van bijlage II bij deze verordening wat betreft tariefcontingenten die worden beheerd volgens de methode “wie het eerst komt, het eerst maalt”, is de voor toewijzing beschikbare hoeveelheid het verschil tussen de in de derde kolom van bijlage I of bijlage II bij de onderhavige verordening vastgestelde hoeveelheid en de reeds in die lidstaten toegewezen hoeveelheden.

Indien de hoeveelheden die in het Verenigd Koninkrijk zijn toegewezen vóór de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt, echter groter zijn dan het verschil tussen de hoeveelheid voor de EU-28 die is vastgesteld in de WTO-lijst van de Unie en de hoeveelheid voor de EU-27 die is vastgesteld in de derde kolom van bijlage I of bijlage II bij de onderhavige verordening, worden die surplushoeveelheden in mindering gebracht op de hoeveelheid die voor toewijzing in de andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk beschikbaar is vanaf de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt.

Door middel van een passende webpublicatie maakt de Commissie binnen twee werkdagen vanaf de dag waarop artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/216 van toepassing wordt, de hoeveelheden bekend die voor alle in de eerste alinea van dit lid bedoelde tariefcontingenten beschikbaar zijn op de dag waarop artikel 1, lid 2, van die verordening van toepassing wordt.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/386 van de Commissie van 11 maart 2019 tot vaststelling van regels betreffende de verdeling, na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten voor bepaalde landbouwproducten, en betreffende de in het kader van die tariefcontingenten afgegeven invoercertificaten en toegekende invoerrechten (PB L 70 van 12.3.2019, blz. 4).

(3)  Verordening (EU) 2019/216 van het Europees Parlement en de Raad van 30 januari 2019 inzake de verdeling van de in de WTO-lijst van de Unie opgenomen tariefcontingenten na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 32/2000 van de Raad (PB L 38 van 8.2.2019, blz. 1).


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/21


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2100 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorafgaande onderzoeken en geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2022/95 (2) (“het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op ammoniumnitraat, ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit Rusland (“het betrokken land”). Na een nieuw onderzoek, waaruit bleek dat het recht werd geabsorbeerd, zijn de maatregelen bij Verordening (EG) nr. 663/98 van de Raad (3) gewijzigd.

(2)

Na een eerste nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en een eerste tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (4) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 658/2002 (5) een definitief antidumpingrecht van 47,07 EUR per ton ingesteld op ammoniumnitraat, ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit Rusland.

(3)

Vervolgens is op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 een tussentijds nieuw onderzoek naar de productomschrijving uitgevoerd en is bij Verordening (EG) nr. 945/2005 van de Raad (6) een definitief antidumpingrecht van 41,42 tot 47,07 EUR per ton ingesteld op vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91, van oorsprong uit Rusland.

(4)

Na een tweede nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en een tweede gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 661/2008 (7) de geldende maatregelen gehandhaafd. Het recht bleef ongewijzigd, behalve voor de EuroChem-groep, waarvoor het vaste bedrag aan rechten varieerde tussen 28,88 en 32,82 EUR per ton.

(5)

De Europese Commissie (“de Commissie”) heeft bij Besluit 2008/577/EG (8) de aangeboden verbintenissen met een maximumhoeveelheid aanvaard van de Russische producenten JSC Acron en JSC Dorogobuzh, leden van de Acron Holding Company, en van de EuroChem-groep.

(6)

Het Gerecht heeft in zijn arrest van 10 september 2008 (9), uitgelegd in het arrest van 9 juli 2009 (10), Verordening (EG) nr. 945/2005 nietig verklaard voor zover zij betrekking had op JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat (“Kirovo”), deel van OJSC UCC UralChem (“Uralchem”). De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 989/2009 (11) Verordening (EG) nr. 661/2008 dienovereenkomstig gewijzigd. Bijgevolg gold voor de onderneming Kirovo het antidumpingrecht ten tijde van de inwerkingtreding van de Verordening (47,07 EUR per ton) alleen voor ammoniumnitraat, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90.

(7)

Bij Besluit 2012/629/EU (12) heeft de Commissie haar aanvaarding van de door de EuroChem-groep aangeboden verbintenis wegens de onuitvoerbaarheid ervan ingetrokken.

(8)

Na een derde nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (13) heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 (14) de geldende maatregelen gehandhaafd. Naar dat onderzoek wordt hierna verwezen als het “laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen”.

(9)

In Uitvoeringsverordening (EU) 2016/226 van de Commissie (15) tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 is de herstructurering van Kirovo als een divisie van Uralchem behandeld.

(10)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/415 (16) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor de Acron Holding Company wegens de onuitvoerbaarheid ervan ingetrokken.

(11)

Na een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722 (17) heeft de Commissie de geldende maatregelen gewijzigd. Naar dat onderzoek wordt verwezen als “het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek”. Op basis hiervan varieert het huidige vaste bedrag aan rechten tussen 28,78 en 32,71 EUR per ton.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(12)

Na de bekendmaking van het bericht dat de geldende antidumpingmaatregelen ten aanzien van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland op korte termijn zouden vervallen (18), heeft de Commissie een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening.

(13)

Het verzoek werd op 21 juni 2019 ingediend door een Europese vereniging van meststoffabrikanten, Fertilizers Europe (“de indiener van het verzoek” of “FE”), namens producenten in de Unie die meer dan 25 % van de productie van ammoniumnitraat in de Unie voor hun rekening nemen.

(14)

Het verzoek was gebaseerd op de overweging dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting en/of herhaling van schadeveroorzakende dumping en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3.   Opening van het onderzoek

(15)

Na te hebben vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft de Commissie op 23 september 2019 door de bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (19) (“het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

1.4.   Belanghebbenden

(16)

In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Bovendien heeft de Commissie de indiener van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, producenten-exporteurs, importeurs en gebruikers in de Unie waarvan bekend is dat zij hierbij betrokken zijn, alsmede de Russische autoriteiten specifiek op de hoogte gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en hen uitgenodigd eraan mee te werken.

(17)

Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek en te verzoeken om te worden gehoord door de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

1.5.   Opmerkingen bij de opening van het onderzoek

(18)

Na de opening van het onderzoek heeft de Russische vereniging van producenten van meststoffen (“RFPA”, Russian Fertilizers Producers Association) aangevoerd dat het verzoek niet voldoende bewijs bevatte voor de bewering dat het vervallen van de antidumpingmaatregelen voor Russisch ammoniumnitraat (“AN”) zou leiden tot de waarschijnlijke voortzetting of herhaling van dumping of schade. Meer in het bijzonder heeft de RFPA aangevoerd dat de berekening van de dumpingmarge op basis van de berekening van de normale waarde onwettig was, omdat het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek van 21 juni 2019 (“het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek”) geen bewijs bevatte waaruit bleek dat de binnenlandse verkoop buiten het kader van normale handelstransacties plaatsvond. De RFPA voerde verder aan dat het verzoek om een nieuw onderzoek van 21 juni 2019 geen bewijs van dumping bevatte op basis van de vergelijking van de werkelijke binnenlandse prijzen met de uitvoerprijzen en dat de indiener van het verzoek dit bewijs uitsluitend heeft toegevoegd aan de herziene versie van het verzoek naar aanleiding van een door de Commissie verzonden schriftelijke aanmaning.

(19)

Bovendien voerde de RFPA aan dat de kostenberekeningen van de indiener van het verzoek gebaseerd waren op te hoge productiekosten. Volgens de RFPA waren de berekeningen van een door berekening vastgestelde normale waarde kennelijk onjuist, gebaseerd op onbetrouwbare, intern inconsistente, verouderde informatie, onbegrijpelijke gegevens en louter ramingen van een adviseur, en heeft de Commissie nagelaten deze berekeningen zorgvuldig te onderzoeken.

(20)

De Commissie heeft het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geopend op basis van het oorspronkelijk op 21 juni 2019 ingediende verzoek om een nieuw onderzoek, dat verder is aangevuld met aanvullende informatie (hierna gezamenlijk “het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek” genoemd). Het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek, dat de basis vormt voor de opening van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, is in het niet-vertrouwelijke dossier opgenomen en voor raadpleging ter beschikking gesteld van de belanghebbenden. Zoals vermeld in punt 4.1 van het bericht heeft de indiener van het verzoek in zijn verzoek om een nieuw onderzoek bewijsmateriaal verstrekt voor een normale waarde op basis van de werkelijke binnenlandse prijzen en heeft hij tevens de normale waarde berekend voor het geval de binnenlandse prijzen niet worden geacht betrouwbaar te zijn en normale handelstransacties te weerspiegelen. De vraag of het oorspronkelijke verzoek is aangevuld met geraamde normale waarden op basis van de beschikbare informatie over de werkelijke binnenlandse prijzen in het betrokken land is niet relevant, aangezien de Commissie het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen heeft geopend op basis van het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek.

(21)

Wat de onbetrouwbaarheid van de door de indiener van het verzoek in zijn beweringen gebruikte gegevens betreft, moet een verzoek om een nieuw onderzoek voldoende bewijsmateriaal bevatten om de opening van het nieuwe onderzoek te rechtvaardigen. De kwaliteit van dit bewijsmateriaal is noodzakelijkerwijs beperkt door het vermogen van de indiener van het verzoek om toegang te krijgen tot de relevante informatie, die in de meeste gevallen vertrouwelijk is. Mogelijke onnauwkeurigheden in het verzoek van de indiener die tijdens het onderzoek aan het licht komen, maken de opening van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen echter niet onwettig en het onderzoek van de Commissie in deze zaak heeft in feite bevestigd dat de opening van het nieuwe onderzoek gerechtvaardigd was.

(22)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde de RFPA (20) haar argument dat er binnen de wettelijke termijn geen verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was ingediend dat aan de eisen van artikel 11, lid 2, van de basisverordening zou voldoen. Volgens de RFPA vormt het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek de basis voor de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en moet het vereiste van toereikendheid van het bewijsmateriaal daaraan worden getoetst. Acron en de Russische regering hebben na de mededeling van de definitieve bevindingen soortgelijke argumenten aangevoerd. De RFPA voerde verder aan dat de producenten in de Unie het in het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte bewijsmateriaal weliswaar hadden kunnen verduidelijken, maar dat volledig nieuw bewijsmateriaal betreffende de waarschijnlijkheid van dumping of schade dat buiten de wettelijke termijn (namelijk drie maanden voor het einde van de periode van vijf jaar) was ingediend, buiten beschouwing moet worden gelaten. In dit verband heeft de RFPA ook verwezen naar het besluit van de Europese Ombudsman (21) betreffende een eerder onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en naar de aanbeveling van de raadadviseur-auditeur aan de diensten van de Commissie om in het kader van het onderhavige nieuwe onderzoek het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek openbaar te maken.

(23)

De Commissie merkt op dat de RFPA geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. De Commissie herinnert derhalve aan haar in overweging 20 uiteengezette standpunt dat dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen is geopend op basis van het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek. De Commissie is van oordeel dat het verzoek in de versie die binnen de termijn van drie maanden is ingediend, voldoende bewijsmateriaal bevatte waaruit, met inachtneming van de verduidelijkingen die de indieners van het verzoek hebben verstrekt naar aanleiding van de schriftelijke aanmaning om hun oorspronkelijke verzoek aan te vullen, bleek dat de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen gegrond was. Dit is in overeenstemming met het Besluit van de Europese Ombudsman waarvan de relevante delen als volgt luiden:

“16.

De Europese Ombudsman is het ermee eens dat de termijn van drie maanden is vastgesteld voor het administratieve gemak van de Commissie, die de door de indieners van het verzoek verstrekte informatie moet beoordelen alvorens te besluiten of zij een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen moet openen. Logischerwijs kan de Commissie bij haar controles in het kader van dit proces de indiener van het verzoek om verduidelijkingen en zelfs om aanvullende informatie verzoeken, hetgeen leidt tot geconsolideerde verzoeken om een nieuw onderzoek.

17.

Deze verduidelijkingen en aanvullende informatie zullen echter niet in de plaats komen van, maar een aanvulling vormen op de inhoud van het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek. Bijgevolg zal het laatstgenoemde verzoek noodzakelijkerwijs door de Commissie worden gebruikt in de zin van artikel 6, lid 7, van de basisverordening, wanneer zij besluit een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen. De Commissie lijkt dit zelfs toe te geven wanneer zij in haar standpunt verklaart dat het verzoek om een nieuw onderzoek “samen met de daaropvolgende verduidelijkingen, gepresenteerd als een geconsolideerde versie, de basis vormde voor […] [de] opening van het onderzoek.”.

(24)

Bovendien hebben de RFPA en de Russische regering na de mededeling van de definitieve bevindingen aangevoerd dat de bewering dat het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek de basis voor de opening van het onderzoek vormde, niet werd gestaafd door de gegevens van het onderzoek.

(25)

Het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek is in de openingsfase in het dossier voor inzage door de belanghebbenden opgenomen. Er is geen onduidelijkheid over het feit dat het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op basis van dat verzoek is geopend. Dit kan worden bevestigd door de lezing van punt 4.1 van het bericht van opening, waarin duidelijk wordt verwezen naar bewijsmateriaal dat afkomstig is van het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek.

(26)

Onder verwijzing naar artikel 5, lid 3, van de basisverordening heeft de RFPA aangevoerd dat de Commissie de juistheid en de toereikendheid van het door de indiener van het verzoek verstrekte bewijsmateriaal niet heeft onderzocht. In dat verband merkte de RFPA ook op dat de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping zowel in het oorspronkelijke als in het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek louter werd beweerd, terwijl de Commissie geen feiten heeft geconstateerd over de voortzetting van de dumping.

(27)

De Commissie merkt op dat het argument is gebaseerd op een verkeerd begrip van het doel van een verzoek enerzijds en het doel van een nieuw onderzoek anderzijds. Een verzoek heeft tot doel de opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te rechtvaardigen op basis van het bewijsmateriaal waarover de indiener van het verzoek redelijkerwijs beschikt met betrekking tot de voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende dumping. Zoals hierboven uiteengezet, bevatte het verzoek voldoende bewijsmateriaal dienaangaande. Een nieuw onderzoek heeft daarentegen tot doel vast te stellen of het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zal leiden tot een voortzetting of herhaling van de dumping en schade, op basis van de informatie die in de loop van het nieuwe onderzoek bij de verschillende belanghebbenden wordt verzameld. Het is zeer wel feitelijk mogelijk en juridisch aanvaardbaar dat het bewijsmateriaal waarover de indiener van het verzoek beschikt, suggereert dat de dumping zal worden voortgezet, terwijl uit het onderzoek op basis van de bij de belanghebbenden verzamelde en bij hen geverifieerde informatie daadwerkelijk zal blijken dat de dumping zich waarschijnlijk opnieuw zal voordoen. In die zin is in punt 5 van het bericht van opening verklaard dat “[d]aar de Commissie […] tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijs inzake de waarschijnlijkheid van dumping en schade is om de opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen te rechtvaardigen, […] zij hierbij overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek opent”. In het bericht van opening staat verder: “Bij het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen zal worden vastgesteld of voortzetting of herhaling van dumping van het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land en voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie bij het vervallen van de maatregelen al dan niet waarschijnlijk zijn”. De beschikbaarheid van bewijsmateriaal dat wijst op voortzetting van de dumping is dus voldoende om een onderzoek te openen naar de vraag of er sprake is van voortzetting of herhaling van dumping. Daarom wordt dit argument afgewezen.

(28)

De RFPA en Acron hebben, onder verwijzing naar het verslag van het WTO-panel van 24 juli 2020 (22) (“het DS494-verslag”), aangevoerd dat i) het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen in dit geval niet had mogen worden geopend omdat er onvoldoende bewijs was voor de waarschijnlijkheid van dumping en dat de Commissie derhalve de antidumpingmaatregelen voor ammoniumnitraat uit Rusland moet intrekken, en dat ii) dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op dezelfde onjuistheden berust als het vorige nieuwe onderzoek en derhalve niet had mogen worden geopend. In dit verband hebben zowel de RFPA als Acron herhaaldelijk verwezen naar het op 21 juni 2019 ingediende verzoek om een nieuw onderzoek en naar de gebreken in het bewijsmateriaal daarvoor. Soortgelijke argumenten zijn na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaald door de RFPA en de producenten-exporteurs.

(29)

De opmerkingen van de RFPA en Acron moeten om de volgende redenen worden afgewezen. Ten eerste kan tegen de bevindingen van het DS494-verslag beroep worden ingesteld en derhalve zijn de bevindingen van het panel niet definitief. Ten tweede is, zoals uiteengezet in overweging 20, de opening van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen niet alleen gebaseerd op de informatie in het oorspronkelijke verzoek om een nieuw onderzoek van 21 juni 2019, maar ook op verder bewijsmateriaal dat vóór de opening door de indiener van het verzoek is aangevuld en in het geconsolideerde verzoek om een nieuw onderzoek is opgenomen (met bewijsmateriaal voor een normale waarde op basis van de werkelijke binnenlandse prijzen en een door berekening vastgestelde normale waarde voor het geval de binnenlandse prijzen niet als betrouwbaar zouden worden beschouwd).

(30)

De RFPA voerde ook aan dat haar recht van verweer was geschonden omdat de Commissie de toegang tot een volledige versie van bepaalde bijlagen bij het verzoek om een nieuw onderzoek had geweigerd.

(31)

Alle verzoeken om toegang tot het dossier die in deze zaak zijn ingediend door de belanghebbenden, met inbegrip van de RFPA, zijn zorgvuldig onderzocht. De Commissie heeft erop toegezien dat de partijen herziene en bruikbare niet-vertrouwelijke versies van de betwiste documenten, met inbegrip van de bijlagen bij het verzoek om een nieuw onderzoek, hebben ontvangen.

1.6.   Steekproef

(32)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.6.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(33)

In haar bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. In overeenstemming met artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie de steekproef samengesteld op basis van de grootste representatieve verkoophoeveelheden die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd konden worden onderzocht, ook rekening houdend met de geografische locatie. Deze steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie waren goed voor 40 % van de productie van de ondernemingen die zich in het kader van het representativiteitsonderzoek hadden gemeld en vertegenwoordigden ongeveer 35 % van de geraamde totale productie in de Unie. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen ten aanzien van de voorlopige steekproef verzocht.

(34)

Bepaalde belanghebbenden hebben opmerkingen met betrekking tot de voorlopige steekproef ingediend. De Commissie heeft de opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en heeft in de toelichting die op 14 oktober 2019 aan het niet-vertrouwelijke dossier is toegevoegd, uitgelegd waarom deze opmerkingen niet konden worden aanvaard. Als gevolg daarvan werd de oorspronkelijke steekproef gehandhaafd.

(35)

Verschillende belanghebbenden hebben, nadat de termijn voor het indienen van opmerkingen was verstreken en nadat hun eerste opmerkingen in de toelichting bij het niet-vertrouwelijke dossier waren behandeld, hun betoog met betrekking tot de steekproef van de producenten in de Unie herhaald en dienaangaande aanvullende argumenten aangevoerd.

(36)

Twee belanghebbenden herhaalden hun argument dat de steekproef van producenten in de Unie niet representatief was en verzochten om de uitsluiting van twee producenten in de Unie ten aanzien waarvan in een ander onderzoek naar mengsels van ureum en ammoniumnitraat (“de UAN-zaak”) schade was vastgesteld (23). Volgens hen zijn oplossingen van ammoniumnitraat een halffabricaat dat zowel voor ammoniumnitraat als voor UAN wordt gebruikt. Daarom zou schade aan één product zich automatisch vertalen in schade voor beide producten. Bovendien wordt ammoniumnitraat met dezelfde apparatuur geproduceerd; er is dus sprake van dezelfde, gemeenschappelijke productiekosten. Indien de productielijn voor ammoniumnitraat als gevolg van de verminderde productie en verkoop van mengsels van ureum en ammoniumnitraat onderbenut blijft, zullen de hogere vaste kosten bijgevolg een weerslag hebben op de winstgevendheid van ammoniumnitraat, zowel op de vrije markt als voor intern gebruik. Daarom zijn er geen mogelijkheden om één enkele micro-economische indicator op te splitsen tussen ammoniumnitraat voor de vrije markt en voor de markt voor intern gebruik.

(37)

De Commissie was het niet eens met dit argument. Bij alle onderzoeken worden de kosten uitsluitend toegerekend aan het onderzochte product. Als er geen mogelijkheden waren om de productiekosten van verticaal geïntegreerde producenten correct en redelijk toe te rekenen, zou de informatie die door dergelijke onderzochte producenten werd verstrekt (met inbegrip van de medewerkende producenten-exporteurs in Rusland in het kader van dit onderzoek) immers in twijfel worden getrokken. Daarom behoort het tot de standaardpraktijk van de Commissie dat alle economische indicatoren afzonderlijk worden toegerekend aan het betrokken product, met inbegrip van de indicator van de productiekosten. Bij de controle van de betrokken verticaal geïntegreerde in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft de Commissie er dan ook voor gezorgd dat er een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de kosten voor elk product dat binnen deze ondernemingen wordt geproduceerd. Derhalve wordt het argument van de partijen afgewezen.

(38)

Een belanghebbende voerde aan dat de productie van zowel ammoniumnitraat als mengsels van ureum en ammoniumnitraat niet gebruikelijk is bij de producenten van ammoniumnitraat in de Unie. Dit feit ondermijnt de steekproef en maakt deze niet-representatief.

(39)

De twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn twee van de drie grootste producenten van ammoniumnitraat in de Unie wat betreft productie- en verkoophoeveelheden die in het representativiteitsonderzoek naar voren zijn gekomen. Dit feit is in tegenspraak met de bewering dat de productie van zowel ammoniumnitraat als mengsels van ureum en ammoniumnitraat niet gebruikelijk is bij de producenten van ammoniumnitraat in de Unie en dat dit niet representatief of typisch zou zijn voor de bedrijfstak van de Unie. Het argument van de partij werd afgewezen.

1.6.2.   Steekproef van importeurs

(40)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening vermelde informatie te verstrekken.

(41)

Geen enkele importeur heeft zich aangemeld om de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

1.6.3.   Steekproef van producenten-exporteurs

(42)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs in Rusland werd in het bericht van opening overwogen een steekproef samen te stellen.

(43)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werden alle bekende producenten-exporteurs in het betrokken land verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. De gevraagde informatie betrof het verkoopvolume en de verkoopwaarde, het productievolume en de productiecapaciteit. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van Rusland bij de EU verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(44)

In totaal hebben acht producenten-exporteurs uit het betrokken land, die in wezen de gehele Russische AN-productie vertegenwoordigen, de verlangde informatie verstrekt en zij hebben ermee ingestemd te worden opgenomen in de steekproef. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie voor de steekproef drie producenten-exporteurs geselecteerd die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. Deze producenten waren zowel de grootste producenten als de grootste exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“het TNO”).

(45)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. De Commissie heeft daarom besloten de voorgestelde steekproef te handhaven, waarna alle belanghebbenden dienovereenkomstig in kennis zijn gesteld van de samenstelling van de definitieve steekproef.

(46)

De Commissie heeft de volgende drie producenten-exporteurs voor de steekproef geselecteerd:

Uralchem JSC (met inbegrip van Berezniki Azot end Kirovo-Chepetsk Chemical works) (“Uralchem”);

EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) (“Eurochem”);

Acron-groep (PJSC Acron, PJSC Dorogobuzh) (“Acron”).

(47)

Uitgaande van de antwoorden op de steekproefformulieren vertegenwoordigde de steekproef qua volume 65 % van de gerapporteerde Russische AN-productie tijdens het TNO. De steekproef omvatte twee producenten-exporteurs, Acron en Eurochem, die het onderzochte product in het TNO naar de Unie hadden uitgevoerd. De derde in de steekproef opgenomen onderneming, Uralchem, heeft uitsluitend ammoniumnitraat naar de Europese Unie uitgevoerd dat door haar Kirovo-divisie wordt geproduceerd en dat niet onder de onderzochte maatregelen valt, zoals uiteengezet in overweging 6.

1.7.   Vragenlijsten en controlebezoeken

(48)

De Commissie heeft alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en alle haar bekende verenigingen van gebruikers die zich na de opening van het onderzoek hebben gemeld, een vragenlijst toegezonden.

(49)

Antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en twee gebruikers van het onderzochte product.

(50)

De Commissie heeft alle informatie verzameld en gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of voortzetting of herhaling van dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Unie te bepalen. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen/verenigingen:

a)

Producenten in de Unie:

AB Achema, Litouwen;

Grupa Azoty Zakłady Azotowe Puławy S.A, Polen;

YARA France SA, Frankrijk;

Vereniging van producenten in de Unie;

Fertilizers Europe, België.

b)

Producenten-exporteurs in Rusland:

EuroChem Group AG (Joint Stock Company “Nevinnomyssky “Azot” (Nevinka), Joint Stock Company “Azot” (NAK) en de binnenlandse handelaar Eurochem Trading RUS LLC);

Acron-groep (PJSC Acron, PJSC Dorogobuzh, binnenlandse handelaren — Agronovas).

c)

Verbonden handelaren van de producenten-exporteurs:

EuroChem Trading GmbH, Zwitserland en EuroChem Agro GmbH, Duitsland.

(51)

Door het uitbreken van de COVID-19-pandemie en de maatregelen om de uitbraak in te dammen (“mededeling van de Commissie over COVID-19”) kon de Commissie echter geen controlebezoeken uitvoeren bij alle producenten-exporteurs en de met hen verbonden ondernemingen. In plaats daarvan heeft de Commissie via videoconferenties toetsingen op afstand verricht van de door de volgende ondernemingen verstrekte informatie:

a)

Producenten-exporteurs in Rusland:

Uralchem-groep (met inbegrip van Berezniki Azot, Kirovo-Chepetsk Chemical works en Uralchem Trading House LLC).

b)

Verbonden handelaren van de producenten-exporteurs:

Uralchem Trading SIA, Letland;

Acron Switzerland AG, Zwitserland.

(52)

In aanvulling op de toetsing op afstand heeft de Commissie de door de producenten-exporteurs verstrekte informatie getoetst aan de klacht en aan gecontroleerde informatie die door de bedrijfstak van de Unie en door andere belanghebbenden was verstrekt.

1.8.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(53)

Het onderzoek naar voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019 (“het tijdvak van het nieuwe onderzoek”, hierna ook “TNO” genoemd). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2016 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).

2.   ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Onderzocht product

(54)

Het product waarop dit nieuwe onderzoek betrekking heeft, is hetzelfde product als het product waarop het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek betrekking had, namelijk vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, ex 3602 00 00, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 20 (Taric-codes 3102290010, 3102600010, 3102900010, 3105100010, 3105100020, 3105100030, 3105100040, 3105100050, 3105201030, 3105201040, 3105201050, 3105201060, 3105510010, 3105510020, 3105510030, 3105510040, 3105590010, 3105590020, 3105590030, 3105590040, 3105902030, 3105902040, 3105902050, 3105902060, 3602000010) en van oorsprong uit Rusland (“het onderzochte product”).

(55)

Ammoniumnitraat (“AN”) is een vaste meststof op basis van stikstof die gewoonlijk in de landbouw wordt gebruikt, maar ook voor industriële doeleinden, zoals de productie van explosieven (bijvoorbeeld voor gebruik in de mijnbouw). Zowel AN dat voor landbouwdoeleinden als AN dat voor explosieven wordt gebruikt, vallen onder de geldende antidumpingmaatregelen. Beide soorten AN hebben dezelfde technische en chemische eigenschappen, zijn makkelijk onderling verwisselbaar en worden beschouwd als het onderzochte product.

(56)

Twee belanghebbenden hebben aangevoerd dat de productomschrijving van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en de maatregelen zelf moeten worden herzien. Volgens deze partijen heeft het Gerecht met zijn arrest in de zaak Kirovo (24) Verordening (EG) nr. 945/2005, waarbij de productomschrijving ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoek werd uitgebreid (25), nietig verklaard. Daarom was er geen rechtsgrondslag om antidumpingrechten op deze producten te blijven toepassen. Aangezien voor deze aanvullende producten (hierna gezamenlijk “gestabiliseerd AN” genoemd) nooit schade en dumping was vastgesteld, was er bovendien geen basis om de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping te onderzoeken. Voor gestabiliseerd AN is nooit dumping of schade vastgesteld, zodat de dumping of schade zich niet kan voortzetten of herhalen. Zij hebben verder aangevoerd dat er onvoldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen uit te voeren met betrekking tot de invoer van gestabiliseerd AN, terwijl de Commissie de producenten van gestabiliseerd AN bij het representativiteitsonderzoek en de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie over het hoofd had gezien. Na de mededeling van de feiten en overwegingen herhaalde Acron het argument dat de productomschrijving van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen onwettig was voor zover daarin mengsels of gestabiliseerd AN waren opgenomen.

(57)

Het arrest in kwestie heeft Verordening (EG) nr. 945/2005 uitsluitend nietig verklaard voor zover het één Russische producent-exporteur betrof, zoals verduidelijkt door het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-348/05 INTP (26). Voor alle andere Russische producenten blijft de productomschrijving zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 945/2005 van toepassing. Het argument van de partij wordt afgewezen.

(58)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalden verscheidene belanghebbenden (27) het argument dat er geen rechtsgrondslag was om antidumpingmaatregelen toe te passen op gestabiliseerd AN, aangezien dit product, zoals het Gerecht heeft geoordeeld (28), niet werd beschouwd als een product dat soortgelijk is aan het product van het oorspronkelijke onderzoek.

(59)

Zoals het Gerecht in zijn arrest T-348/05 INTP (29) heeft verduidelijkt, had het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008 in zaak T-348/05 slechts betrekking op één Russische producent-exporteur (de indiener van het verzoek). Derhalve is de nietigverklaring van de door de indiener van het verzoek bestreden verordening beperkt tot de indiener van het verzoek. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(60)

De RFPA voerde verder subsidiair aan dat de beoordeling van de Commissie onjuist was aangezien zij in haar analyse geen rekening heeft gehouden met gestabiliseerd AN. Volgens de RFPA zou de opname van gestabiliseerd AN in het onderzochte product en het soortgelijke product de Commissie tot geheel andere conclusies hebben gebracht met betrekking tot de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping en schade.

(61)

Er zij aan herinnerd dat gestabiliseerd AN dat door de Kirovo-divisie van Uralchem wordt geproduceerd, als gevolg van het arrest in zaak T-348/05 niet onder de huidige maatregelen valt en derhalve geen deel uitmaakte van de analyse van de dumping en de schade in de onderhavige zaak door de Commissie. Afgezien van het door Kirovo geproduceerde en uitgevoerde product had de analyse van de Commissie in de onderhavige zaak betrekking op het gehele onderzochte product, zoals omschreven in overweging 54, dat gestabiliseerd AN omvat. Daarom moest het door de RFPA aangevoerde argument worden afgewezen.

(62)

Een andere belanghebbende voerde aan dat het verzoek om een nieuw onderzoek voor het eerst sinds de rechten van toepassing zijn, betrekking heeft op producenten van AN van industriële kwaliteit, en dat de producenten van AN van industriële kwaliteit in de Unie in het oorspronkelijke onderzoek deel hadden moeten uitmaken van de binnenlandse bedrijfstak die schade zou hebben geleden. Aangezien zij destijds geen deel uitmaakten van de binnenlandse bedrijfstak, werd er derhalve nooit schade vastgesteld voor de producenten van AN van industriële kwaliteit in de Unie. Evenmin zouden op AN van industriële kwaliteit antidumpingrechten van toepassing moeten zijn. AN van industriële kwaliteit moet ook van het onderzochte product worden uitgesloten.

(63)

Dit argument is ongegrond. Voor zover het voldoet aan de omschrijving van het onderzochte product, vielen voor industriële doeleinden gebruikt ammoniumnitraat, en dus ook de bedrijfstak die het produceert, altijd al onder de onderzoeken en maatregelen. Het feit dat de productsoorten een verschillend eindgebruik kunnen hebben, is niet relevant zolang het product nog steeds binnen de omschrijving van het “onderzochte product” valt. Dit argument wordt daarom afgewezen.

2.2.   Soortgelijk product

(64)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysieke en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het onderzochte product;

het product dat in Rusland wordt geproduceerd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht;

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt geproduceerd en aldaar wordt verkocht.

(65)

De Commissie heeft geconcludeerd dat deze producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

3.1.   Inleidende opmerkingen

(66)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of voortzetting of herhaling van dumping waarschijnlijk is indien de bestaande maatregelen komen te vervallen.

3.2.   Waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping

(67)

Wat de uitvoer naar de Unie betreft, hebben de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in het TNO slechts zeer geringe hoeveelheden aan afnemers in de Unie verkocht. Zoals vermeld in overweging 47 hebben alleen Acron en Eurochem in het TNO naar de Unie uitgevoerd. Die verkopen vonden rechtstreeks of via in Zwitserland en in de Unie gevestigde verbonden handelaren plaats. De derde in de steekproef opgenomen producent, Uralchem, heeft uitsluitend gestabiliseerd AN naar de Unie uitgevoerd dat door zijn Kirovo-divisie was geproduceerd en waarop de huidige maatregelen niet van toepassing zijn.

(68)

In termen van concrete hoeveelheden had — volgens de door Uralchem gerapporteerde gegevens en in overeenstemming met de uit de databank van artikel 14, lid 6, opgehaalde informatie (30) — het grootste deel van de invoer in de Unie uit Rusland in het TNO, namelijk [50 000-100 000] ton, betrekking op gestabiliseerd AN, waarvoor het EU-antidumpingrecht niet geldt.

(69)

De totale invoer van het product dat onder de antidumpingmaatregelen (en onder dit nieuwe onderzoek) valt, bedroeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek dus [38 000-43 000] ton, wat overeenkomt met [0,4-0,8 %] van het verbruik in de Unie en [0,3-0,5 %] van de Russische AN-productie in het TNO. Bovendien was deze verkoop beperkt tot een klein aantal klanten in de Baltische staten, Finland en Zweden.

(70)

Deze bevindingen zijn gebaseerd op gecontroleerde gegevens die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn verstrekt, op gegevens uit de databank van artikel 14, lid 6, en zijn in overeenstemming met de opmerking van de RFPA dat de invoer van AN uit Rusland tot een verwaarloosbaar niveau is gedaald.

(71)

Bijgevolg werd de Russische uitvoer naar de Unie niet representatief geacht voor de prijs (en de hoeveelheden) waarvoor de producenten-exporteurs het onderzochte product zonder maatregelen aan de Unie zouden verkopen. In deze omstandigheden wordt geoordeeld dat de verkoop in de Unie in het TNO niet kon worden gebruikt om te beoordelen of het waarschijnlijk is dat de dumping zou worden voortgezet indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen.

(72)

In antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen hebben de RFPA en Eurochem onder verwijzing naar artikel 11, lid 9, van de basisverordening aangevoerd dat, aangezien de structuur van de Russische verkoop niet is veranderd, de in het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek (31) toegepaste methode om de hoogte van het recht vast te stellen (d.w.z. op basis van de uitvoer door Kirovo van gestabiliseerd AN naar de Unie) tevens in de onderhavige zaak had moeten worden gebruikt om de waarschijnlijkheid van voortzetting van de dumping vast te stellen. In dezelfde geest betoogde Uralchem dat als het gestabiliseerde AN van Kirovo in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722 werd beschouwd als het beste en enige beschikbare bewijsmateriaal om de hoogte van het recht voor Rusland in zijn geheel vast te stellen, de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening in deze zaak op dezelfde wijze te werk moest gaan. Daarnaast heeft Uralchem een afzonderlijke dumpinganalyse uitgewerkt, die beperkt is tot de eigen verkoop van gestabiliseerd AN.

(73)

De Commissie merkt op dat het uitgangspunt van deze argumenten verkeerd is, aangezien de Commissie in het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek niet de uitvoerprijs van gestabiliseerd AN van Kirovo heeft gebruikt om de hoogte van de maatregelen vast te stellen. In beide zaken vormde de uitvoer naar derde landen de basis voor de bevindingen van de Commissie. Wegens het ontbreken van bruikbare Russische verkopen op de markt van de Unie en de noodzaak om een schademarge te berekenen op basis van de verkoop aan de Unie, werd in het tussentijdse nieuwe onderzoek echter de verkoop van gestabiliseerd AN van Kirovo aan de Unie als de beste beschikbare maatstaf beschouwd voor de berekening van een prijsvergelijking die kon worden gebruikt voor de vaststelling van het nieuwe recht. Om deze maatstaf vergelijkbaar te maken met bruikbare Russische verkopen aan de Unie werden de prijzen van gestabiliseerd AN van Kirovo bovendien gecorrigeerd voor de berekening van prijsonderbieding en prijsbederf. Dit is niet vereist in een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, waarbij de beoordeling van de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping uitsluitend kan worden gebaseerd op feitelijke verkooptransacties in derde landen. De Commissie merkt ook op dat in dit nieuwe onderzoek dezelfde methode is toegepast als in het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, namelijk het gebruik van de uitvoer naar derde landen voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping. De Commissie heeft artikel 11, lid 9, van de basisverordening dus volledig in acht genomen. De argumenten werden derhalve afgewezen.

(74)

Acron en Eurochem hebben naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen verder aangevoerd dat hun verkoop aan de Unie tijdens het TNO stabiel was en tegen representatieve prijzen en in voldoende hoeveelheden plaatsvond om een analyse van de dumping mogelijk te maken, en dat er geen dumping is vastgesteld.

(75)

Dit argument moet worden afgewezen. Zoals vermeld in overweging 67 hebben de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs slechts zeer geringe hoeveelheden aan afnemers in de Unie verkocht. De Russische uitvoer naar de Unie werd dus niet representatief geacht en kon derhalve niet worden gebruikt om te beoordelen of het waarschijnlijk was dat de dumping zou worden voortgezet indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen (zie de overwegingen 69 en 71 voor meer details).

3.3.   Waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(76)

In het licht van de in de overwegingen 67 tot en met 71 uiteengezette punten heeft de Commissie onderzocht of er bewijs was van waarschijnlijkheid van herhaling van dumping indien de maatregelen vervallen. De Commissie heeft de volgende factoren geanalyseerd: de uitvoerprijs voor verkoop vanuit Rusland naar andere bestemmingen, de productiecapaciteit en reservecapaciteit in Rusland als geheel en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie en andere derde markten.

3.3.1.   Uitvoer naar derde landen

(77)

Alle medewerkende producenten-exporteurs hebben aanzienlijke hoeveelheden uitgevoerd naar derde landen en hebben gedetailleerde informatie over die uitvoer verstrekt. Wegens het ontbreken van representatieve uitvoervolumes naar de Unie werd de uitvoer naar andere derde landen in aanmerking genomen voor de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van de dumping indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(78)

De Commissie heeft vastgesteld dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in het TNO bijna 50 % (32) van hun totale verkoophoeveelheden op derde markten verkochten. Meer dan 70 % van deze verkoop op derde markten ging vooral naar Latijns-Amerika (Brazilië, Peru, Colombia, Ecuador), maar ook naar landen als de Verenigde Staten, Kazachstan, Marokko, Azerbeidzjan en Zimbabwe. De uitvoervolumes naar andere derde landen waren zeer laag.

(79)

Er werd een analyse uitgevoerd waarbij de werkelijke prijzen op de binnenlandse markt werden vergeleken met de verkoop aan derde landen op basis van de prijs af fabriek. Na de vergelijking heeft de Commissie voor alle drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs afzonderlijk vastgesteld dat de gewogen gemiddelde uitvoerprijs af fabriek naar hun belangrijkste markten in derde landen in het TNO lager was dan hun werkelijke gewogen gemiddelde betaalde of te betalen binnenlandse prijs af fabriek in het TNO.

(80)

De bovenstaande bevindingen waren gebaseerd op gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs die goed waren voor ongeveer 80 % van de totale uitvoer van Russisch AN naar derde landen. Bijgevolg hoefde de Commissie geen beroep te doen op de uitvoerstatistieken.

(81)

Tijdens het TNO bedroeg de gemiddelde uitvoerprijs af fabriek van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs over het geheel genomen 133 EUR/ton naar derde landen, terwijl de gemiddelde binnenlandse prijs af fabriek 145 EUR/ton was. Daarom werd het waarschijnlijk geacht dat, indien de huidige maatregelen zouden worden ingetrokken, de Russische producenten-exporteurs naar de Unie tegen dumpingprijzen zouden uitvoeren.

(82)

Wat de Russische binnenlandse prijzen betreft, heeft FE aangevoerd dat er op de binnenlandse Russische markt sprake is van een bijzondere marktsituatie met betrekking tot de prijsstelling voor AN als gevolg van een overheidsinmenging in de vorm van prijsbeperkingen. Volgens FE waren de binnenlandse prijzen van AN dan ook niet geschikt om in de onderhavige procedure te worden gebruikt. Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde FE haar opvatting dat er in Rusland sprake is van overheidsinmenging die voornamelijk wordt gekenmerkt door prijsbeperkingen. FE verwees in dit verband naar talrijke bronnen en documenten die door verschillende overheidsinstanties zijn opgesteld, zoals prijslijsten, overeenkomsten, routekaarten en briefings van overheidsfunctionarissen. De door FE ingediende documenten dateerden echter niet uit het TNO, en/of FE gaf geen verklaring voor de relevantie van dit bewijsmateriaal en het effect ervan op de binnenlandse verkoop van de producenten-exporteurs en de geschiktheid van het gebruik ervan in deze procedure. In elk geval is de relevantie van deze documenten in het kader van deze procedure twijfelachtig. Zodra de Commissie, zoals vermeld in overweging 81, heeft vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat de uitvoer met dumping naar de EU zich zal herhalen, zou het bijzonder hoge of hogere niveau van de dumping deze conclusie niet veranderen (zie ook overweging 85 dienaangaande). De argumenten van FE worden derhalve afgewezen.

(83)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft FE op basis van openbare statistische verslagen over de uitvoer en lokale onafhankelijke binnenlandse verslagen aangevoerd dat Brazilië het meest representatieve voorbeeld van de Russische dumping was.

(84)

De bevindingen van de Commissie zijn gebaseerd op ondernemingsspecifieke en gecontroleerde gegevens die door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn verstrekt en die nauwkeuriger en betrouwbaarder werden geacht dan geaggregeerde openbare statistieken. Voorts heeft de Commissie een prijsanalyse uitgevoerd van de uitvoer naar een aantal markten van derde landen die representatief werden geacht voor de totale verkoop aan derde landen voor elk van de in de steekproef opgenomen producenten (zie overweging 78). Een evaluatie van de verkoop aan talrijke derde landen werd representatiever geacht dan een evaluatie van de gegevens voor één enkel land.

(85)

Bovendien heeft FE naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen aangevoerd dat de Commissie bij haar beoordeling van de dumping geen rekening heeft gehouden met de specifieke situatie op de gasmarkt in Rusland.

(86)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 77 tot en met 81 heeft de Commissie in dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen geen dumpingberekening uitgevoerd. Daarom achtte de Commissie het niet nodig om de betrouwbaarheid van de productiekosten (inclusief de gaskosten) te beoordelen.

(87)

In antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen hebben de RFPA en Acron aangevoerd dat de Commissie de dumpingmarge niet heeft berekend, wat in strijd is met artikel 11, lid 9, en artikel 2 van de basisverordening, op grond waarvan bij nieuwe onderzoeken bij het vervallen van maatregelen een standaardmethode moet worden gebruikt om het bestaan van dumping vast te stellen. Acron en Eurochem voerden ook aan dat de Commissie in dit onderzoek geen dumpingberekeningen openbaar heeft gemaakt, waardoor hun recht van verweer is geschonden. Volgens hen was het ook niet duidelijk waarom de Commissie de binnenlandse prijs af fabriek heeft vergeleken met de prijs af fabriek bij uitvoer naar derde landen zonder daadwerkelijk een dumpingberekening uit te voeren.

(88)

De Commissie heeft de dumping niet berekend op basis van de invoer naar de Unie in het TNO, omdat zij had vastgesteld dat het totale volume van de Russische uitvoer van het onderzochte product naar de Unie niet representatief was. Daarom was dit volume geen betrouwbare basis voor een dumpingberekening. Als gevolg daarvan kon de Commissie niet onomstotelijk vaststellen dat er in het TNO sprake was van dumping in de Unie en heeft zij in plaats daarvan de waarschijnlijkheid van herhaling van de dumping beoordeeld op basis van de Russische uitvoer van AN naar derde markten. Ook wordt verwezen naar overweging 81 voor de conclusies die de Commissie uit de genoemde prijsvergelijking heeft getrokken.

(89)

Wat artikel 11, lid 9, en artikel 2 van de basisverordening betreft, heeft de Commissie, zoals in overweging 73 wordt benadrukt, bij het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen dezelfde methode gebruikt. De Commissie verwijst naar punt 3.1.1 van de verordening betreffende het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen (33), waar zij in haar analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping de uitvoer van Rusland naar andere bestemmingen volledig heeft beoordeeld. Er was dus niet alleen geen sprake van een inbreuk op artikel 2 van de basisverordening, maar er kan ook geen sprake zijn van een inbreuk op artikel 11, lid 9, van de basisverordening.

(90)

Ten slotte heeft de Commissie, wat de procedurele rechten betreft, alle essentiële feiten en cijfers die aan de gemaakte vergelijking ten grondslag liggen, openbaar gemaakt, met inachtneming van het recht van verweer van de partijen. De Commissie heeft de partijen zelfs aanvullende informatie verstrekt (op 30 september en 21 oktober 2020) om haar berekeningen verder te verduidelijken en ervoor te zorgen dat de belanghebbenden deze berekeningen correct hadden begrepen. Deze argumenten moesten bijgevolg worden afgewezen.

(91)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Acron aangevoerd dat haar recht van verweer was geschonden omdat de Commissie meer informatie had verzameld dan nodig was voor haar beoordeling, met name gezien het feit dat er geen dumpingberekening was uitgevoerd. Ten eerste heeft Acron niet uitgelegd hoe dit feit een schending van haar recht van verweer zou vormen. Ten tweede was de Commissie, zelfs al beschikte zij over alle gegevens om de dumpingberekening uit te voeren, daar niet toe verplicht aangezien zij had geconcludeerd dat de uitgevoerde hoeveelheden te gering waren en derhalve niet representatief voor een dumpingberekening.

(92)

Verder heeft de Commissie volgens de RFPA en Eurochem ook geen eenvoudige vergelijking van de prijzen af fabriek gemaakt. Volgens hen was de Commissie tot de bevinding van dumping gekomen door de uitvoerprijs van de Russische producenten te corrigeren door de kunstmatig hoge en onjuiste percentages van de VAA-kosten en de fictieve winstmarges in mindering te brengen. Bovendien is artikel 2 van de basisverordening volgens de RFPA niet van toepassing, voor zover de Commissie geen dumpingberekeningen heeft uitgevoerd. Uralchem en Eurochem hebben verder aangevoerd dat, indien de Commissie haar besluit zou handhaven om de VAA-kosten en de fictieve winst van hun handelaren in mindering te brengen op de uitvoerprijs, een soortgelijke correctie zou moeten worden toegepast op de binnenlandse verkoopprijs die door de binnenlandse handelaar wordt aangerekend.

(93)

De Commissie heeft in het TNO geen dumping in de Unie vastgesteld en zij heeft geen dumpingberekening in die zin uitgevoerd. In tegenstelling tot wat de RFPA betoogt, heeft de Commissie een vergelijking gemaakt tussen de binnenlandse prijzen af fabriek en de Russische prijzen bij uitvoer naar derde markten. Hoewel artikel 2 van de basisverordening inderdaad van toepassing is op dumpingberekeningen, is de Commissie het niet eens met de belanghebbenden dat zij deze bepalingen niet naar analogie zou mogen toepassen bij een prijsvergelijking op basis van de prijzen van derde landen. Met het oog op een eerlijke en objectieve vergelijking heeft de Commissie besloten om, onder meer, correcties toe te passen overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt i), van de basisverordening. Soortgelijke correcties zijn niet toegepast op de prijs van de binnenlandse verkoop via een binnenlandse handelaar, aangezien de binnenlandse handelaren in wezen fungeerden als de binnenlandse verkoopvestiging van de producerende entiteiten. Met het oog op de prijsvergelijking was een correctie van de VAA-kosten en de winst voor de binnenlandse verkoop derhalve niet gerechtvaardigd.

(94)

Acron heeft in antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen aangevoerd dat de aftrek van de winst en de VAA-kosten voor zijn verbonden handelaar kennelijk ongepast was in een prijsvergelijking met als doel de prijsonderbieding te berekenen.

(95)

Ten eerste lijkt Acron de kwestie van de berekening van de prijsonderbieding te verwarren met een prijsvergelijking die is uitgevoerd met het oog op de analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping. Ten tweede werden, zoals uiteengezet in de ondernemingsspecifieke mededeling van feiten en overwegingen en in overweging 93, de correcties voor de verbonden importeurs/handelaren toegepast om een eerlijke prijsvergelijking te waarborgen, overeenkomstig de bepalingen van respectievelijk artikel 2, lid 9, en artikel 2, lid 10, punt i).

(96)

Volgens Uralchem en Eurochem heeft de Commissie de correctie van de uitvoerprijs op grond van artikel 2, lid 10, van de basisverordening niet voldoende gemotiveerd. Uralchem en Eurochem hebben in antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen voorts aangevoerd dat een aftrek van een fictieve winstmarge van 4 % afwijkt van de methode die is gebruikt in het tussentijdse nieuwe onderzoek in zaak R674, waarbij een fictieve winstmarge van 2,4 % in mindering is gebracht, en dat een dergelijke aftrek derhalve niet in overeenstemming is met artikel 11, lid 9. Acron voerde ook aan dat de fictieve winst voor een handelaar op een grondstoffenmarkt het gevolg was van een duidelijk overschatte meerprijs, en dat deze helemaal niet in mindering had mogen worden gebracht.

(97)

In de onderhavige zaak en in overeenstemming met de ondernemingsspecifieke mededeling van feiten en overwegingen is op grond van artikel 2, lid 10, punt i), een correctie toegepast voor de VAA-kosten (inclusief handelsmarge) van de handelaren van Uralchem en Eurochem, aangezien de functies van deze handelaren vergelijkbaar waren met die van een agent. De handelaren promoten en verkopen het door de fabrieken van de producenten vervaardigde AN buiten Rusland en de entiteiten worden in het organisatieschema van de groep van de producenten-exporteurs als handelaar aangeduid. De handelaren doen dus duidelijk zaken in naam en in het belang van de Uralchem- en EuroChem-groep en de correctie was derhalve gerechtvaardigd.

(98)

Wat betreft de fictieve winst die daadwerkelijk in mindering is gebracht op de uitvoerprijzen heeft de Commissie, gezien het gebrek aan medewerking van niet-verbonden importeurs aan dit onderzoek, gebruikgemaakt van de winstmarge van een niet-verbonden importeur uit een recenter onderzoek betreffende een soortgelijke stikstofhoudende meststof, UAN, van 4 % (34). In tegenstelling tot wat de partijen aanvoeren, heeft de Commissie in dit onderzoek geen fout heeft gemaakt door een fictieve winstmarge van 4 % in plaats van 2,4 % te gebruiken. De door de Commissie gebruikte methode was precies dezelfde in beide onderzoeken: aangezien niet-verbonden importeurs geen medewerking hebben verleend, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de winstmarge die voor niet-verbonden importeurs was vastgesteld in een zaak uit dezelfde periode met betrekking tot een ander chemisch product. Daarom was het gebruik van een winstmarge van 4 % in overeenstemming met artikel 11, lid 9, van de basisverordening, op grond waarvan dezelfde methode, maar niet dezelfde (verouderde) winstgevendheid moet worden gebruikt.

(99)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de Commissie bij de prijsvergelijking maandelijkse wisselkoersen had moeten gebruiken in plaats van een gemiddelde over het TNO en/of de prijzen per productsoort had moeten vergelijken.

(100)

De Commissie onderzocht deze argumenten en vond een soortgelijk prijsverschil, zelfs als de maandelijkse wisselkoersen zouden zijn gebruikt en als de vergelijking per productsoort zou hebben plaatsgevonden. Bovendien zijn bij de prijsvergelijking alle productsoorten in aanmerking genomen en hoewel de vergelijking niet specifiek per productsoort is gemaakt, bestreek bijna de gehele verkoop aan derde landen één enkele productsoort.

(101)

Eurochem heeft met betrekking tot haar individuele berekeningen van de binnenlandse verkoopprijzen verscheidene argumenten aangevoerd in verband met de aftrek van kredietkosten en de berekening van de emissierechten van de fabrieken. Bovendien heeft Eurochem met betrekking tot haar individuele berekeningen van de uitvoerprijzen verschillende argumenten aangevoerd in verband met vermeende fouten in de berekening van de vervoerskosten. Deze argumenten werden afgewezen. Om redenen van vertrouwelijkheid zijn nadere toelichtingen bij de redenering van de Commissie in een afzonderlijk document alleen aan de onderneming verstrekt.

3.3.2.   Productiecapaciteit en reservecapaciteit in Rusland

(102)

Om de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in Rusland vast te stellen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen ondernemingen en van gegevens die zijn verstrekt in antwoord op de steekproefformulieren voor alle andere Russische exporteurs. Bovendien werd de totale reservecapaciteit van Kirovo opgenomen in de berekening van de reservecapaciteit, omdat de reservecapaciteit van andere soorten ammoniumnitraat die momenteel zijn uitgesloten van de toepassing van de antidumpingmaatregelen gemakkelijk kan worden gebruikt voor de productie van ammoniumnitraat ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90.

(103)

In overeenstemming met de voorafgaande onderzoeken werd voor de capaciteitsberekening van de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegaan van het hoogste werkelijke productievolume dat in de beoordelingsperiode werd geconstateerd, tenzij de geïnstalleerde capaciteit hoger was dan de werkelijke productie.

(104)

Na de controles en de toetsingen op afstand van de in de steekproef opgenomen producenten werden de gegevens voor de Acron-groep gecorrigeerd. De aanpassing vloeide voort uit het feit dat de productie en de capaciteit van de priltorens — het belangrijkste knelpunt in de productie van vast AN (en niet de productie en de capaciteit met betrekking tot een halffabricaat) — in dit geval doorslaggevend zijn voor het bepalen van de productie- en de reservecapaciteit.

(105)

De Commissie heeft vastgesteld dat de productiecapaciteit in Rusland in het TNO meer dan 10,5 miljoen ton bedroeg, met een reservecapaciteit van 440 000 ton. Dit laatste cijfer komt overeen met meer dan 6 % van het verbruik in de Unie, dat in totaal ongeveer 6,9 miljoen ton bedraagt. De bevindingen waren in dit geval in overeenstemming met het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek, waarbij de productiecapaciteit in Rusland werd vastgesteld op ongeveer 11 miljoen ton, met een reservecapaciteit van 600 000 ton.

(106)

Bovendien is het opmerkelijk dat de productiecapaciteit voor AN in Rusland na het TNO met nog eens bijna 400 000 ton is toegenomen, nadat enkele van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hun bestaande productieapparatuur hadden gemoderniseerd.

(107)

Daarom bestaat er in Rusland reservecapaciteit en is de productiecapaciteit van de Russische producenten-exporteurs na het TNO verder toegenomen. Als deze capaciteit volledig op de markt van de Unie zou worden gericht, zouden aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie worden uitgevoerd.

(108)

In reactie op de mededeling van feiten en overwegingen heeft FE bezwaar gemaakt tegen de bevindingen van de Commissie over de productie en de reservecapaciteit in Rusland. Volgens FE bedroeg de productiecapaciteit van de Russische AN-producenten meer dan 11,7 miljoen ton en de Russische reservecapaciteit 1,6 miljoen ton. Het argument van FE was gebaseerd op ramingen van een deskundige. De bevindingen van de Commissie zijn daarentegen gebaseerd op cijfers die rechtstreeks door de Russische producenten bij de Commissie zijn ingediend en die de totale Russische AN-productie beslaan. Deze cijfers werden bovendien geverifieerd voor drie grote producenten. Daarom kunnen de ramingen van FE niet worden geacht betrouwbaarder te zijn dan de ramingen die de Commissie heeft geverifieerd.

(109)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben Acron en de Russische regering bezwaar gemaakt tegen de door de Commissie gehanteerde methode voor de berekening van de bezettingsgraad. Deze belanghebbenden voerden aan dat voor fabrieken die zowel UAN als AN produceren, de beschikbaarheid van gesmolten AN een knelpunt en obstakel is en dat de bezettingsgraad op die basis of op basis van de werkelijke AN-productie moet worden berekend, maar niet op basis van de prilcapaciteit, die eenvoudigweg niet kan worden benut als de grondstof (d.w.z. gesmolten AN) niet beschikbaar is voor de productie van AN.

(110)

Dit argument, dat reeds eerder lijkt te zijn aangevoerd, is onjuist en moet om dezelfde redenen worden afgewezen als in het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen (35). Ten eerste is het de capaciteit van de priltorens die het belangrijkste knelpunt en obstakel voor de AN-productie vormt, zoals uiteengezet in overweging 104. Ten tweede kan de vermeende onbeschikbaarheid van gesmolten AN de berekening van de totale productiecapaciteit en de bezettingsgraad voor het onderzochte product niet beïnvloeden, aangezien het gebruik van gesmolten AN gemakkelijk kan worden verlegd van de UAN-productie naar de AN-productie. De toewijzing van gesmolten AN voor de productie van zowel UAN als AN is een interne beslissing van de onderneming, die geen deel kan uitmaken van objectieve overwegingen bij de berekening van de AN-productiecapaciteit.

(111)

In antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen voerde de RFPA aan dat de Commissie is voorbijgegaan aan het feit dat de Russische productiecapaciteit in de periode tussen 2017 en het TNO met 500 000 ton is gedaald. Bovendien heeft de Commissie volgens de RFPA geen rekening gehouden met het feit dat de omvang en het aandeel van de vermeende reservecapaciteit in Rusland als percentage van het AN-verbruik in de Unie de afgelopen vijf jaar gestaag is afgenomen. Ten slotte voerde de RFPA aan dat de vermeende toename van de Russische productiecapaciteit met 400 000 ton na het TNO ook moet worden gezien tegen de achtergrond van een aanzienlijke toename van het binnenlandse verbruik van AN in Rusland in 2019, in vergelijking met 2018.

(112)

De omvang van de bestaande reservecapaciteit wordt als zodanig niet beïnvloed door een daling van de productiecapaciteit. In de opmerking van de RFPA wordt ook voorbijgegaan aan het feit dat de productiecapaciteit van de Russische producenten na het TNO opnieuw is gegroeid tot bijna 11 miljoen ton. Bovendien is het weliswaar mogelijk dat de reservecapaciteit in het TNO de laatste tijd is afgenomen, toch blijven zij aanzienlijk, met name in combinatie met de nieuw gecreëerde productiecapaciteiten. Wat de vermeende groei van het binnenlandse AN-verbruik in 2019 in vergelijking met 2018 betreft, zou uit de door de RFPA verstrekte cijfers — zelfs als ze kritiekloos zouden worden geaccepteerd — blijken dat de stijging van de Russische AN-productie in 2019 (in vergelijking met 2018) groter was dan de groei van het binnenlandse verbruik in dezelfde periode, en dat de uitvoer dus belangrijk blijft voor de Russische AN-bedrijfstak.

(113)

De RFPA stelde ook dat de Commissie sterk heeft overschat hoeveel van de Russische capaciteit naar de Unie kan worden uitgevoerd.

(114)

Het argument van de RFPA wordt niet gestaafd door aannemelijk bewijs (zie ook de overwegingen 166 en 167 in dit verband). Voorts wordt eraan herinnerd dat de Commissie in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping heeft onderzocht. Uit de analyse in punt 3.3.3 blijkt dat de richting van alle of een groot deel van de reservecapaciteit van de Russische producenten een plausibele bedreiging vormt, die waarschijnlijk werkelijkheid zou worden indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(115)

Verder voerde de RFPA aan dat de Commissie het recht van verweer van de RFPA heeft geschonden door de basis voor de vaststelling van de productie en de reservecapaciteit in Rusland niet openbaar te maken. De RFPA voerde verder aan dat de Commissie de vermeende capaciteitsverhoging niet heeft gestaafd.

(116)

In de eerste plaats zijn in de mededeling van de definitieve bevindingen de door de Commissie gebruikte gegevensbron alsmede de basis voor de berekening van de Commissie gespecificeerd. Indien correcties van de productie/capaciteit werden doorgevoerd ten opzichte van de berekeningen en ramingen van de onderneming, werd dit bovendien adequaat gemotiveerd (zie de overwegingen 102 tot en met 104 en 106 voor meer details). Bovendien is voor elke individuele in de steekproef opgenomen producent een specifieke mededeling van feiten en overwegingen verstrekt met een gedetailleerde toelichting over de wijze waarop de productie en de reservecapaciteit zowel in als na het TNO waren bepaald. Gezien het vertrouwelijke karakter van de ondernemingsspecifieke informatie over de productie en capaciteit van individuele producenten was een algemene mededeling van deze informatie echter niet mogelijk.

(117)

In elk geval zijn de conclusies die de Commissie in deze verordening trekt, gebaseerd op overwegingen die naar behoren aan de belanghebbenden zijn meegedeeld en is hun recht van verweer volledig in acht genomen. Daarom moet dit argument van de RFPA worden afgewezen.

3.3.3.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(118)

Het verbruik in de Unie is constant hoog gebleven en de markt van de Unie behoort tot de meest aantrekkelijke markten voor Rusland wat betreft omvang, potentieel en geografische nabijheid tot Rusland.

(119)

Uit het onderzoek is gebleken dat de Russische producenten-exporteurs aanzienlijke logistieke en marketingcapaciteiten hebben ontwikkeld die hun toegang tot de verkoop van AN op de markt van de Unie zouden vergemakkelijken. Zo beschikken Uralchem en Eurochem over verbonden handelsentiteiten in de Unie (respectievelijk in Letland en Duitsland), en hebben Acron en Eurochem ook verbonden handelaren die in Zwitserland gevestigd zijn. Daarnaast is Acron verbonden aan een exploitant van een haventerminal in Estland, een bedrijf met de naam AS DBT (36), terwijl Uralchem, samen met de Riga Commercial Port, eigenaar is van de Riga Fertilizer Terminal LLC (37).

(120)

Bovendien hebben landen als Oekraïne (in 2016 goed voor 7 % van het AN-verbruik wereldwijd (38)), Australië en India (39) handelsbeschermingsmaatregelen ingesteld op AN uit Rusland. In tegenstelling tot wat de Russische industrie beweert, heeft Oekraïne de antidumpingrechten op de invoer van AN uit Rusland tot op heden niet opgeheven. Deze maatregelen op andere potentiële uitvoermarkten maken de Unie nog aantrekkelijker en zouden de Russische producenten-exporteurs kunnen aanmoedigen hun uitvoer op de Unie te richten als de antidumpingmaatregelen in de EU zouden komen te vervallen.

(121)

Volgens de RFPA was de uitvoer van Russisch AN niet onderhevig aan grote beperkingen op belangrijke uitvoermarkten. Voorts stelde de RFPA dat, in tegenstelling tot het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen (40), de huidige extra vraag naar AN in derde landen een belangrijke onderscheidende factor vormde.

(122)

Zoals hierboven vermeld, zijn op de invoer van Russisch AN momenteel antidumpingmaatregelen (of andere handelsbeperkende maatregelen) van kracht in Oekraïne, Australië en India, waardoor deze markten minder aantrekkelijk zijn voor Russische exporteurs. In tegenstelling tot wat de RFPA beweert over de extra vraag naar AN in verband met het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, zijn de bevindingen van de Commissie voor het TNO en haar prospectieve analyse bovendien vergelijkbaar met de bevindingen van de Commissie in 2014, met name met betrekking tot de grote markten zoals China en de VS. Meer in het bijzonder werd vastgesteld dat in het TNO nauwelijks sprake was van enige Russische uitvoer van AN naar China (41). Wat de VS betreft: terwijl dit land in augustus 2016 zijn antidumpingmaatregelen op AN uit Rusland had opgeheven, heeft de explosieve groei van de productie van schaliegas daar geleid tot de ontwikkeling van capaciteit bij de producenten van stikstofmest in de VS (42).

(123)

Bovendien heeft de RFPA aangevoerd dat er van 2019 tot 2025 een aanzienlijke groei van het verbruik van AN zal zijn in Eurazië, Latijns-Amerika, Afrika en Azië. Volgens de RFPA bedraagt deze toename van het verbruik bijna 2,5 miljoen ton (43) en kan deze gemakkelijk elke extra reservecapaciteit absorberen die in Rusland zou kunnen bestaan. De RFPA stelde verder dat de Russische AN-markt even groot is als die van de Unie en blijft groeien. Bovendien zijn de Aziatische markten volgens de RFPA samen veel groter dan het verbruik van AN in Europa.

(124)

Ten eerste betekent de verwachte stijging van het verbruik van AN in andere regio’s in de wereld niet dat de markt van de Unie niet aantrekkelijk of zelfs nog aantrekkelijker zou blijven dan die markten. Bovendien lijkt het Russische verbruik van AN, in tegenstelling tot wat de RFPA beweert, eerder te zijn gedaald dan gestegen (zie overweging 130 voor meer details).

(125)

Ten tweede, zelfs als de verwachte stijging zich zou voordoen (wat verre van zeker is), zou deze voornamelijk betrekking hebben op regio’s waar de Russische producenten-exporteurs niet of slechts marginaal actief zijn (Afrika, Azië, Oceanië, Noord-Amerika, het Midden-Oosten) (44). Bovendien zijn er in het dossier geen aanwijzingen waaruit blijkt dat de Russische producenten van AN hun uitvoervoorkeuren binnen afzienbare tijd radicaal zouden wijzigen.

(126)

Ten derde, wat Latijns-Amerika betreft — de belangrijkste doelregio voor de Russische uitvoer van AN (goed voor ongeveer de helft daarvan) — zou de verwachte stijging worden overtroffen door de geverifieerde stijging van de Russische productiecapaciteit na het TNO. Deze toename komt nog bovenop een reservecapaciteit van 440 000 ton. Bovendien is het, gezien het feit dat de Russische producenten-exporteurs concurreren met andere producenten die in Latijns-Amerika of elders gevestigd zijn, onwaarschijnlijk dat de stijging van het verbruik van AN in Latijns-Amerika volledig of zelfs maar grotendeels alleen door de Russische producenten van AN zou worden geabsorbeerd.

(127)

Ten slotte bestrijkt de regio Eurazië, waarvoor een verdere groei van het verbruik van AN zou worden verwacht tot 2025, met name Oekraïne (45), een van de grootste gebruikers van AN ter wereld, met een aandeel van 7 % in het wereldwijde verbruik van AN (46). Zoals hierboven uiteengezet, is een stijging van het verbruik van AN in Eurazië echter slechts van relatief belang voor de Russische producenten als gevolg van de Oekraïense maatregelen tegen de Russische uitvoer van AN. Op grond hiervan wordt het argument van de RFPA afgewezen.

(128)

De RFPA voerde verder aan dat de Russische bedrijfstak geen “exporterende bedrijfstak” was, aangezien meer dan de helft van het AN momenteel in eigen land wordt verbruikt en het belang van de uitvoer voor de Russische AN-bedrijfstak afneemt.

(129)

In eerste instantie lijkt het argument van de RFPA in tegenspraak met haar eigen argument dat de verwachte toename van het verbruik buiten Rusland gemakkelijk de eventuele reservecapaciteit van de Russische AN-producenten zou kunnen absorberen. Hoe dan ook, het door de Russische regering vastgestelde stappenplan voor de ontwikkeling van de productie van minerale meststoffen voor de periode tot 2025 (“Fertilizer Roadmap”) (47) gaat ervan uit dat de uitvoerratio voor stikstofhoudende meststoffen (met inbegrip van AN) in 2025 ten opzichte van 2016 naar verwachting met 2 % zal stijgen. Deze doelstelling moet ook worden gezien tegen de achtergrond van een verlies of ten minste een aanzienlijke vermindering van het marktaandeel van de Russische producenten-exporteurs op de Europese markt voor UAN (een andere stikstofhoudende meststof) als gevolg van de instelling van antidumpingmaatregelen door de Commissie in oktober 2019 (48). Daarnaast blijkt uit een vergelijking tussen het TNO en de periode van het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen (49) dat de verhouding tussen de uitvoer en de totale Russische productie van AN stabiel is gebleven op ongeveer 40 %, wat in het TNO overeenkwam met bijna 50 % van het verbruik in de Unie. Daarom bestaat er, ongeacht of de uitvoerratio zich matig opwaarts of neerwaarts beweegt dan wel stabiel blijft, een reëel risico dat zonder maatregelen aanzienlijke hoeveelheden AN naar de markt van de Unie worden verlegd, met name gezien de algemene aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor de Russische producenten van AN.

(130)

Het binnenlandse verbruik van Russisch AN bereikte, volgens het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek (50), 7 miljoen ton in 2016, tegenover 5,5 miljoen ton in 2014. Bovendien heeft de RFPA in het kader van dezelfde procedure aangevoerd dat het totale binnenlandse verbruik van stikstofhoudende meststoffen in 2017 verder was gestegen met 8,7 % en dat het Russische verbruik naar verwachting tot 2030 licht zou blijven stijgen. Op basis van de gecontroleerde gegevens en de antwoorden op de steekproef heeft de Commissie voor het TNO echter een binnenlands verbruik van AN van 5,8 miljoen ton vastgesteld. Deze raming komt grotendeels overeen met het door de RFPA voor het TNO opgegeven cijfer (5,9 miljoen ton).

(131)

Ondanks de verwachte groei is het binnenlandse verbruik van AN dus gedaald, wat de producenten-exporteurs zeer waarschijnlijk ook aanzet tot het zoeken naar afzetmogelijkheden op uitvoerbestemmingen als de markt van de Unie.

(132)

De conclusie over de beperking van de binnenlandse vraag naar AN wordt ook ondersteund door de Fertilizer Roadmap. Volgens de Fertilizer Roadmap zal de ontwikkeling van de Russische markt voor minerale meststoffen (waaronder AN) tot 2025 worden belemmerd door de lage werkelijke vraag van landbouwproducenten en het ontbreken van een cultuur van het gebruik van minerale meststoffen.

(133)

De RFPA heeft aangevoerd dat de Russische vraag naar AN (exclusief gestabiliseerd AN) in 2019 (na het TNO) 6,3 miljoen ton bedroeg en dat de binnenlandse leveringen van AN in 2020 zouden blijven toenemen.

(134)

Zoals hierboven is uiteengezet, bedroeg het binnenlandse verbruik (met inbegrip van gestabiliseerd AN) volgens de door de Russische producenten van AN voor het TNO verstrekte informatie niet meer dan 5,86 miljoen ton. Dit wijst, in vergelijking met het voor 2016 vastgestelde binnenlandse verbruik in Rusland van AN van 7 miljoen ton, op een daling van het binnenlandse verbruik in plaats van op een stijging. Ongeacht dat feit, en zelfs als de binnenlandse vraag in het door de RFPA aangegeven tempo zou stijgen, zou de jaarlijkse stijging ongeveer overeenkomen met de stijging van de productiecapaciteit van AN na het TNO. Bovendien is een gestage en opwaartse trend van de binnenlandse vraag niet gegarandeerd (vooral in het licht van de prognoses in de Fertilizer Roadmap) en is deze, in tegenstelling tot de gevestigde Russische capaciteiten, zuiver hypothetisch. Voorts heeft de RFPA haar argument over de stijgende binnenlandse vraag gestaafd met een verwijzing naar een groei van de binnenlandse verkoop van één enkele producent. Het in het verleden waargenomen patroon van de binnenlandse verkoop van één enkele producent is niet noodzakelijkerwijs representatief voor de trend in de gehele bedrijfstak en geeft evenmin een indicatie van de toekomstige prestaties van de gehele bedrijfstak. Concluderend kan worden gesteld dat het niet waarschijnlijk is dat de toekomstige binnenlandse vraag naar AN de bestaande Russische capaciteit zal absorberen.

(135)

De RFPA voerde verder aan dat in het vorige tussentijdse nieuwe onderzoek werd geconcludeerd dat in de Fertilizer Roadmap “geen directe melding wordt gemaakt van een stijging voor [de productiecapaciteit van] AN” (51).

(136)

De Fertilizer Roadmap mag dan algemeen van aard zijn en geen specifieke informatie over AN bevatten, het document erkent de bestaande beperkingen van de binnenlandse vraag naar minerale meststoffen en bevestigt de uitvoergerichtheid van de bedrijfstak voor stikstofhoudende meststoffen (die ook de productie van AN omvat); dit zijn relevante feiten in de context van deze zaak en bevestigen de bevindingen van de Commissie.

(137)

De markt van de Unie blijft aantrekkelijk voor de Russische producenten-exporteurs van AN, ook wat de prijzen betreft. In het TNO was het prijsniveau in de Unie hoger dan in belangrijke derde landen die momenteel door Rusland worden bevoorraad. Meer in het bijzonder was de gemiddelde uitvoerprijs af fabriek (133 EUR/ton) van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs naar derde landen in het TNO 39 % lager dan de gemiddelde prijs af fabriek van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (219 EUR/ton) (zie tabel 8).

(138)

Bijgevolg is het aantrekkelijk voor de producenten-exporteurs om ten minste een deel van hun huidige uitvoer naar derde landen (ter waarde van ongeveer 3,4 miljoen ton in het TNO, gelijk aan bijna 50 % van het verbruik in de Unie) naar de Unie te verleggen.

(139)

De RFPA voerde aan dat de daling van de Russische uitvoer van AN naar de Unie na de verlaging van het antidumpingrecht in 2018 het beste bewijs vormde dat de invoer niet zou toenemen indien de maatregelen zouden worden beëindigd.

(140)

De beperkte invoer van AN uit Rusland is het resultaat van doeltreffende maatregelen en is geenszins indicatief voor het toekomstige gedrag van de Russische producenten van AN bij het ontbreken van dergelijke maatregelen. De Commissie heeft derhalve haar conclusies over de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie gehandhaafd.

(141)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de RFPA aan dat het bestaan van handelsentiteiten in de Unie de markt van de Unie niet aantrekkelijker maakte ten opzichte van andere markten waar Russische producenten specifiek met betrekking tot AN reeds aanzienlijke langetermijnverbintenissen zijn aangegaan en infrastructuren hebben opgezet.

(142)

Ten eerste zou de aanwezigheid van handelsentiteiten in of in de nabijheid van de Unie de handelsstromen van AN naar de Unie vergemakkelijken. Ten tweede hebben Russische producenten ook logistieke capaciteiten ontwikkeld in de Baltische staten (zie overweging 119). Ten derde heeft de RFPA niet aangetoond hoe langetermijnverbintenissen in andere uitvoerbestemmingen dan de Unie van invloed zouden zijn op het vermogen van de Russische producenten om marktaandeel te verwerven op de markt van de Unie en in welke mate de Russische producenten ervan zouden worden weerhouden om de verkoop van AN naar de Unie te verleggen indien er geen sprake was van maatregelen. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat het distributienetwerk dat de Russische producenten in bijvoorbeeld Latijns-Amerika hebben opgezet, uitsluitend voorbehouden zou zijn aan AN (en niet aan andere meststoffen of andere chemicaliën). Bovendien staat de verwerving van productiemiddelen en/of ondernemingen buiten Rusland door de Russische producenten los van de kwestie van de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor de Russische AN-producenten.

(143)

Met betrekking tot de handelsbeschermende maatregelen die van kracht zijn in derde landen en met name in Oekraïne, hebben de RFPA en de Russische regering na de mededeling van de feiten en overwegingen aangevoerd dat de antidumpingmaatregelen tegen de Russische invoer van AN op 23 september 2020 zijn opgeheven. Acron merkte ook op dat Oekraïne onlangs de maatregelen ten aanzien van AN uit Rusland heeft opgeheven en dat Russische producenten dus AN op de Oekraïense markt kunnen verkopen.

(144)

Ondanks de opheffing van de antidumpingmaatregelen heeft Oekraïne met ingang van 1 juli 2019 een algemeen verbod op de invoer van bepaalde productcategorieën uit Rusland ingesteld, waaronder het onderzochte product (52). Bovendien zijn in Oekraïne gerichte sancties van kracht tegen bepaalde personen en entiteiten uit de Russische Federatie, waaronder alle drie de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs van AN (53).

(145)

De RFPA heeft naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen opgemerkt dat de Commissie na de in punt 8 van het bericht van opening vastgestelde termijn van vijf dagen aanvullende feitelijke informatie (als bedoeld in overweging 144) heeft opgenomen in het niet-vertrouwelijke dossier. De Commissie heeft volgens de RFPA dus niet onpartijdig of eerlijk gehandeld en aldus de rechten van de RFPA, Eurochem en Uralchem geschonden, in het bijzonder het recht op behoorlijk bestuur. De RFPA voegde daar nog aan toe dat deze niet-nakoming niet kon worden verholpen door een eenvoudige aanvullende mededeling van feiten en overwegingen, waarvoor de belanghebbenden slechts één dag de tijd hebben gekregen om opmerkingen te maken.

(146)

Ten eerste is het argument gebaseerd op een verkeerd begrip over het bericht van opening. Punt 8 en de termijn van vijf dagen hebben duidelijk betrekking op opmerkingen van belanghebbenden over opmerkingen van andere belanghebbenden. In deze zaak heeft de Commissie, door in het niet-vertrouwelijke dossier aanvullende feitelijke informatie op te nemen, door uit te leggen voor welk doel zij voornemens is deze informatie te gebruiken en door de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen over deze aanvullende informatie opmerkingen te maken, gehandeld in overeenstemming met artikel 20 van de basisverordening. Bovendien was de in de aanvullende mededeling van feiten en overwegingen verstrekte informatie openbaar en dus al vóór de aanvullende mededeling van feiten en overwegingen beschikbaar voor de belanghebbenden.

(147)

Daarnaast was de aanvullende mededeling van feiten en overwegingen over het Oekraïense invoerverbod voor Russisch AN volgens de RFPA geen passende mededeling. De RFPA voerde aan dat de Commissie eenvoudigweg heeft uitgelegd wat er in de in het dossier opgenomen aanvullende documenten stond, zonder toe te lichten hoe deze twee documenten haar bevindingen zouden bevestigen.

(148)

De Commissie betwistte deze stelling. De door de RFPA genoemde toelichtingen waren een samenvatting van de relevante informatie in het document, waarmee de Commissie rekening heeft gehouden bij het nemen van haar besluit. In de aanvullende mededeling van feiten en overwegingen (die in wezen identiek is aan de informatie in overweging 144) zijn de bevindingen en de ondersteunende documenten die aan het dossier waren toegevoegd dus duidelijk aangegeven.

(149)

De RFPA voerde verder aan dat het invoerverbod niet heeft geleid tot een verbod op de Russische invoer van stikstofhoudende meststoffen, aangezien er in de tweede helft van 2019 invoer heeft plaatsgevonden van stikstofhoudende meststoffen van Russische oorsprong die vallen onder post 3105 (waaronder gestabiliseerd AN valt).

(150)

Het argument van de RFPA moest worden afgewezen. Ten eerste heeft de RFPA niet aangetoond dat het invoerverbod geen invloed heeft gehad op het onderzochte product in zijn geheel. Hoewel gestabiliseerd AN deel uitmaakt van post 3105, omvat deze post ook andere producten dan het onderzochte product. Het is dus mogelijk dat producten die onder post 3105 worden ingevoerd, geen deel uitmaakten van het betrokken product, waardoor het argument van de RFPA ondoeltreffend is. Bovendien heeft de RFPA niet aangetoond dat de ondernemingsspecifieke sancties geen handelsbeperkende maatregel vormden, met name gezien het feit dat alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs op die sanctielijst vermeld stonden.

(151)

Volgens de RFPA bestond er geen risico dat de Russische uitvoer van Oekraïne naar de EU zou worden verlegd indien de antidumpingmaatregelen van de EU zouden komen te vervallen, aangezien de maatregelen tegen Rusland op de Oekraïense AN-markt reeds sinds 2008 van kracht waren en de verkoop dus al lang geleden is verlegd. Deze stelling is onjuist. Zoals vermeld in overweging 120, vergroten bestaande handelsbeperkende maatregelen op bepaalde markten, zoals Oekraïne, de aantrekkelijkheid van de Unie indien de antidumpingmaatregelen in de EU zouden komen te vervallen. Het feit dat dergelijke maatregelen al enige tijd van kracht zijn, is niet in tegenspraak met het feit dat deze markten gesloten blijven voor de Russische uitvoer, waardoor andere naburige markten, zoals de markt van de Unie, aantrekkelijk worden in geval van opheffing van de maatregelen.

(152)

Wat de toenemende mogelijkheden voor Russische exporteurs buiten de Unie betreft, stelde de RFPA dat de Unie slechts één van de vele andere markten is. De RFPA herhaalde ook het argument dat de verwachte toename van het verbruik in Latijns-Amerika (Brazilië, Peru) en Eurazië (Kazachstan en Oekraïne), waar Russische exporteurs actief zijn, en in andere toekomstige uitvoerbestemmingen, de vermeende toekomstige toename van de Russische capaciteit zou absorberen zonder zelfs maar rekening te houden met de verwachte toename van het binnenlandse verbruik. Acron stelde ook dat de vraag naar AN zowel in eigen land als wereldwijd toeneemt en verwees naar het seizoensgebonden karakter van de vraag in de verschillende regio’s. Volgens de Russische regering verkopen de Russische AN-producenten ook steeds meer op hun eigen markt en in derde landen, waar zij hebben geïnvesteerd.

(153)

Zoals in overweging 118 is uiteengezet, behoort de markt van de Unie voor Rusland tot de aantrekkelijkste markten qua omvang, potentieel en geografische nabijheid, en doen de bestaande of toekomstige mogelijkheden op andere uitvoermarkten geen afbreuk aan die conclusie. Het seizoensgebonden karakter van het product voor verschillende regio’s in verschillende perioden kan evenmin afdoen aan de beoordeling van de Commissie. Voorts wordt verwezen naar de beoordeling van de Commissie in de overwegingen 124 tot en met 132 in samenhang met het feit dat Oekraïne gesloten blijft voor de invoer van AN uit Rusland (zie overweging 144).

(154)

Wat de Fertilizer Roadmap betreft, hield de RFPA vast aan het standpunt dat dit document niet specifiek was voor AN en ook niet verplicht was voor Russische producenten. Bovendien voerde Acron aan dat de Roadmap slechts gericht was tot federale agentschappen om de daarin genoemde maatregelen uit te voeren.

(155)

De Commissie is het hier niet mee eens. Het kan niet worden ontkend dat het document ook betrekking heeft op AN (dat behoort tot de groep van stikstofhoudende meststoffen) en op de Russische producenten van AN. De Roadmap is een formeel document dat door de Russische regering is vastgesteld. Bovendien kan de relevantie ervan voor de beoordeling van de Russische AN-markt, de producenten op die markt en de toekomstige ontwikkelingen niet worden geminimaliseerd door de RFPA en Acron, met name omdat de bedrijfstak voor stikstofhoudende meststoffen in de Roadmap wordt genoemd als een essentiële bedrijfstak van de Russische Federatie.

(156)

Verder heeft de RFPA naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen aangevoerd dat de uitvoerratio van stikstofhoudende meststoffen in de periode tussen 2020 en 2025 volgens de Fertilizer Roadmap stabiel zou blijven op 65 %.

(157)

Met betrekking tot het standpunt van de Commissie op dit punt wordt verwezen naar overweging 129. Zoals ook in overweging 136 is uiteengezet, toont dit cijfer de uitvoergerichtheid van de bedrijfstak voor stikstofhoudende meststoffen (die ook de productie van AN omvat).

(158)

De RFPA stelde ook dat de Fertilizer Roadmap uitgaat van een aanzienlijke toename van het binnenlandse gebruik van stikstofhoudende meststoffen. Voorts voerde de RFPA aan dat niets in de Fertilizer Roadmap in tegenspraak is met het argument dat een eventuele overcapaciteit of extra capaciteit zal worden gebruikt om aan een groeiende binnenlandse vraag te voldoen.

(159)

Met betrekking tot het standpunt van de Commissie wordt verwezen naar de overwegingen 132 en 134. Bovendien wordt opgemerkt dat het argument over de verwachte toename van het binnenlandse verbruik in directe tegenspraak is met de bewoordingen van de Roadmap, waarin is verklaard dat “[d]e ontwikkeling van de Russische markt voor minerale meststoffen […] tot 2025 [zal] worden belemmerd door de lage werkelijke vraag van landbouwproducenten en het ontbreken van een cultuur van het gebruik van minerale meststoffen” en “[d]e vooruitzichten voor de ontwikkeling van de Russische subsector voor minerale meststoffen […] rechtstreeks verband [houden] met het benutten van de mogelijkheden om het uitvoerpotentieel te vergroten” (54).

(160)

Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen heeft de RFPA bovendien vraagtekens geplaatst bij de nauwkeurigheid van de cijfers over het binnenlandse AN-verbruik die de Commissie heeft gebruikt om de ontwikkeling van de Russische AN-verkoop te beoordelen (zie de overwegingen 130 en 134). Volgens de RFPA vergelijkt de Commissie gegevens voor 2016 (7 miljoen ton), die gestabiliseerd AN omvatten, met de gegevens voor het TNO (5,86 miljoen ton), die geen gestabiliseerd AN omvatten.

(161)

Deze stelling is onjuist. In tegenstelling tot wat de RFPA aanvoert, hebben de gegevens voor het TNO, die zijn gebaseerd op de steekproefantwoorden van alle Russische producenten-exporteurs (en grotendeels ook overeenkomen met de door de RFPA verstrekte gegevens), betrekking op alle producten die onder het onderzochte product vallen, waaronder gestabiliseerd AN. Bovendien werden beide gegevensreeksen aan de Commissie verstrekt door respectievelijk de RFPA en de Russische producenten-exporteurs, zodat de betrouwbaarheid ervan nauwelijks kan worden betwist door de RFPA of de Russische producenten zelf.

(162)

Bovendien voerde de RFPA aan dat het zinloos is de uitvoerprijzen af fabriek van de Russische producenten te vergelijken met de binnenlandse prijzen af fabriek van de producenten in de Unie. De RFPA voerde aan dat indien de waarschijnlijke prijzen van de Russische invoer in de Unie zouden overeenkomen met de prijzen bij de uitvoer naar andere bestemmingen, er vanuit prijsoogpunt geen stimulans is om de uitvoer te verleggen.

(163)

Zoals in overweging 137 is uiteengezet, was de vergelijking slechts bedoeld om te beoordelen of het prijsniveau in de Unie hoger was dan in belangrijke derde landen die momenteel door de Russische producenten worden bevoorraad. Op basis van deze vergelijking heeft de Commissie vastgesteld dat de markt van de Unie ook vanuit prijsoogpunt aantrekkelijk is voor de Russische producenten-exporteurs van AN.

(164)

Voorts heeft de RFPA aangevoerd dat de markt van de Unie niet zo aantrekkelijk is als de Commissie probeert voor te stellen. Dit werd volgens de RFPA bevestigd door de geringe volumes van de invoer uit de buurlanden, die aan geen enkele invoerbelemmering zijn onderworpen.

(165)

Er zij op gewezen dat in het onderhavige nieuwe onderzoek de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie specifiek voor de Russische producenten-exporteurs wordt geëvalueerd en dat de uitvoervoorkeuren van andere landen in het kader daarvan irrelevant zijn. Deze landen vallen niet onder dit onderzoek en daarom is de Commissie niet in staat (of verplicht) om een dergelijke beoordeling uit te voeren.

(166)

In antwoord op de mededeling van feiten en overwegingen betoogde de RFPA dat de beoordeling van de Commissie van het verwachte gedrag van de Russische producenten-exporteurs in Latijns-Amerika (zie overweging 126) en in de Unie (zie overweging 107) tegenstrijdig is.

(167)

De Commissie is het er niet mee eens dat er sprake is van enige tegenstrijdigheid. Terwijl de weerlegging van de Commissie met betrekking tot Latijns-Amerika in overweging 126 verband houdt met de verwachte toename van het verbruik en de vermeende absorptie daarvan door de Russische producenten, houdt de beoordeling van de Commissie in overweging 107 verband met de mogelijke richting van de volledige Russische reservecapaciteit, zonder dat daarbij een toename van het verbruik in de Unie en de absorptie van een dergelijke toename door de Russische producenten wordt besproken.

(168)

Om de hierboven uiteengezette redenen kunnen de argumenten van de belanghebbenden met betrekking tot dit punt niet afdoen aan de beoordeling van de Commissie en moeten zij worden afgewezen. In het algemeen wordt ook opgemerkt dat de factoren die de Commissie in dit punt 3.3.3 benadrukt, in hun geheel moeten worden beoordeeld en niet afzonderlijk worden onderzocht om de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie voor de Russische AN-producenten vast te stellen.

3.3.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping

(169)

Gezien i) de bestaande reservecapaciteit en de verdere toename van de productiecapaciteit van de Russische producenten van AN na het TNO, ii) het prijsbeleid van de Russische producenten-exporteurs op de markten van derde landen, en iii) de algemene aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, is het waarschijnlijk dat de Russische producenten van AN zonder de maatregelen van de EU grote hoeveelheden AN tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden uitvoeren. Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat herhaling van dumping waarschijnlijk is als de bestaande maatregelen zouden komen te vervallen.

4.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE

4.1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Unie en productie in de Unie

(170)

In het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd het soortgelijke product door drieëntwintig producenten in de Unie vervaardigd. Zij vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

4.2.   Verbruik in de Unie

(171)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld door optelling van:

i)

de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie, verkregen na controle van de antwoorden op de vragenlijst;

ii)

de verkoop van de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie, op basis van de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens;

iii)

de invoer uit Rusland, aan de hand van de databank van artikel 14, lid 6, en

iv)

de invoer uit alle andere derde landen, op basis van gegevens van Eurostat (Taric-niveau).

(172)

Het aldus vastgestelde verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Verbruik in de Unie (ton)

7 318 015

7 193 921

6 707 045

6 890 413

Index (2016 = 100)

100

98

92

94

Bron: Gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en gegevens van de bedrijfstak, Eurostat (Taric), databank van artikel 14, lid 6.

(173)

Tijdens de beoordelingsperiode liep het verbruik in de Unie met 6 % terug.

(174)

De dalende trend in de vraag geldt voor alle stikstofhoudende meststoffen, die de afgelopen jaren een stabiele daling van het verbruik hebben doorgemaakt. De trend zal zich in de toekomst waarschijnlijk voortzetten als gevolg van een combinatie van factoren. De toenemende druk op boeren vanwege het milieu en de klimaatverandering vormen de belangrijkste hiervan.

4.3.   Invoer uit Rusland

4.3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit Rusland

Tabel 2

Omvang en marktaandeel van de invoer uit Rusland  (*1)

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Invoervolume (ton)

[36 000-40 000]

[10 000-15 000]

[32 000-38 000]

[38 000-43 000]

Geïndexeerd invoervolume (2016 = 100)

100

36

102

113

Marktaandeel

[0,3-0,7 %]

[0,1-0,4 %]

[0,3-0,7 %]

[0,4-0,8 %]

Bron: databank van artikel 14, lid 6.

(175)

De omvang van de invoer is in 2017 met 64 % gedaald, maar is vervolgens weer toegenomen en aan het eind van het TNO was deze 13 % hoger dan aan het begin van de beoordelingsperiode (in 2016). De invoer uit Rusland vertegenwoordigde tijdens de beoordelingsperiode een marktaandeel van [0,4-0,8 %] in de Unie.

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit Rusland

(176)

De Commissie heeft de prijsontwikkeling van de invoer uit Rusland vastgesteld op basis van gegevens in de databank van artikel 14, lid 6.

(177)

De gemiddelde prijs van de invoer in de Unie vanuit Rusland heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen uit Rusland  (*2)

Land

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Invoerprijzen (EUR/ton)

192

259

169

175

Index (2016 = 100)

100

135

88

91

Bron: Databank van artikel 14, lid 6, met uitzondering van de verkoop van gestabiliseerd AN door Kirovo, waarop geen antidumpingrecht van toepassing is.

(178)

De gemiddelde invoerprijzen zijn in de beoordelingsperiode in totaal met 9 % afgenomen. De invoerprijzen stegen tussen 2014 en 2017 met 35 %, liepen in 2018 met 35 % terug en daalden in het TNO met nog eens 4 %.

4.3.3.   Prijsonderbieding

(179)

Op basis van de gegevens in de tabellen 4 en 9 kon een prijsverschil van ongeveer 20 % tussen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en de Russische invoer tijdens het TNO worden vastgesteld. Bovendien heeft de Commissie de prijsonderbieding tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bepaald door een vergelijking te maken tussen i) de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd berekend aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek; en ii) de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort die door de medewerkende Russische producenten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werden berekend, op cif-basis, met de nodige correcties voor antidumpingrecht en kosten na invoer.

(180)

De prijzen werden per productsoort vergeleken na aftrek van rabatten en kortingen, voor transacties op hetzelfde handelsniveau en zijn, indien nodig, gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(181)

Uit de vergelijking bleek een prijsonderbieding van 14,3 % voor de twee in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs die in het TNO AN naar de Unie uitvoerden. Met aftrek van het geldende antidumpingrecht kwam de gemiddelde prijsonderbiedingsmarge uit op 29,4 %.

(182)

De RFPA voerde in haar opmerkingen aan dat voor een billijke vergelijking van de binnenlandse prijzen met de invoerprijzen met het oog op de bepaling van prijsonderbieding of prijsbederf correcties nodig zijn voor verschillen tussen granulair en gekorreld AN. Er is namelijk een prijsverschil tussen granulair en gekorreld AN door fysieke verschillen (korrelgrootte) en doordat gekorreld AN meer stikstof (34-34,5 %) bevat dan granulair AN (33,5 %).

(183)

Dit onderzoek heeft bevestigd dat het door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de Russische producenten geproduceerde product inderdaad gelijk is wat betreft korrelgrootte en stikstofgehalte. Dit argument werd derhalve afgewezen.

4.4.   Invoer uit andere derde landen

Tabel 4

Omvang en marktaandeel van de invoer

Land

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totaal andere derde landen

Invoer (ton)

285 959

311 000

317 726

295 195

Index

100

109

111

103

Marktaandeel (%)

3,9

4,3

4,7

4,3

Prijs (EUR/ton)

221

208

194

210

Index (2016 = 100)

100

94

88

95

Georgië

Invoer (ton)

122 883

241 376

234 208

205 293

Index (2016 = 100)

100

196

191

167

Marktaandeel (%)

1,7

3,4

3,5

3,0

Prijs (EUR/ton)

208

195

184

196

Index (2016 = 100)

100

94

88

94

Turkije

Invoer (ton)

12 082

18 424

43 760

52 279

Index (2016 = 100)

100

152

362

433

Marktaandeel (%)

0,2

0,3

0,7

0,8

Prijs (EUR/ton)

241

206

173

194

Index (2016 = 100)

100

85

72

80

Andere derde landen

Invoer (ton)

150 994

51 201

39 758

37 623

Index (2016 = 100)

100

34

26

25

Marktaandeel (%)

2,1

0,7

0,6

0,5

Prijs (EUR/ton)

230

271

277

313

Index (2016 = 100)

100

118

120

136

Bron: Eurostat (Taric-niveau).

(184)

De omvang van de invoer uit andere derde landen is met 3 % gestegen van 286000 ton in 2016 tot 295000 ton in het TNO. Deze invoer vertegenwoordigde 4,3 % van het marktaandeel van de Unie tijdens het TNO. De invoer was voornamelijk afkomstig uit Georgië, gevolgd door Turkije.

(185)

De gemiddelde prijs van de invoer uit andere derde landen is tussen 2016 en het eind van het TNO met 5 % gedaald van 221 EUR/ton in 2016 tot 210 EUR/ton in het TNO. Deze gemiddelde invoerprijzen waren gemiddeld hoger dan de prijzen van de invoer uit Rusland.

(186)

Georgië was het belangrijkste land met een aanzienlijk grotere invoer in de EU. Het marktaandeel van dit land bedroeg in het TNO 3,0 %. De invoer uit Georgië is in de beoordelingsperiode gestegen van 123000 ton in 2016 tot 205000 ton in het TNO. In de beoordelingsperiode (behalve in 2017) lagen de prijzen van die invoer gemiddeld hoger dan de prijzen van de invoer uit Rusland.

4.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.5.1.   Algemene opmerkingen

(187)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(188)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gecontroleerde gegevens die door de bedrijfstak van de Unie zijn verstrekt en de gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens uit de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst. De gegevens hadden betrekking op de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(189)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping.

(190)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.5.2.   Macro-economische indicatoren

4.5.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(191)

De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad van producenten in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Productievolume (ton)

7 479 220

7 358 841

6 958 592

7 030 782

Index (2016 = 100)

100

98

93

94

Productiecapaciteit (ton)

14 768 601

14 601 686

14 598 085

14 497 300

Index (2016 = 100)

100

99

99

98

Bezettingsgraad (%)

51

50

48

48

Bron: Gecontroleerde gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(192)

Tijdens de beoordelingsperiode daalde het productievolume met 6 %. De productiecapaciteit daalde tijdens de beoordelingsperiode met 2 %. Doordat het productievolume sterker is gedaald dan de productiecapaciteit, is de bezettingsgraad in de beoordelingsperiode met 3 procentpunten gedaald.

4.5.2.2.   Omvang van de verkoop en marktaandeel

(193)

De omvang van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Omvang van de verkoop en marktaandeel van producenten in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Verkoopvolume in de Unie (ton)

6 905 971

6 770 978

6 271 050

6 463 715

Index (2016 = 100)

100

98

91

94

Marktaandeel (%)

94,4

94,1

93,5

93,8

Bron: Gecontroleerde gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(194)

De totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie viel tijdens de beoordelingsperiode met 6 % terug. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode met 0,6 procentpunten af.

4.5.2.3.   Groei

(195)

Tussen 2016 en het eind van het TNO nam het verbruik in de Unie met 6 % af. De omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie nam met 6 % af, wat zich vertaalde in een daling van het marktaandeel met 0,6 procentpunten.

4.5.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(196)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit van producenten in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Aantal werknemers

5 020

5 132

5 161

5 214

Index (2016 = 100)

100

102

103

104

Productiviteit (ton/werknemer)

1 490

1 434

1 348

1 348

Index (2016 = 100)

100

96

91

91

Bron: Gecontroleerde gegevens van de bedrijfstak van de Unie en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(197)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode met 4 % toe. Als gevolg van de daling van de productie (– 6 % tijdens de beoordelingsperiode) nam ook de productiviteit in dezelfde periode met 9 % af.

4.5.2.5.   Hoogte van dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(198)

Zoals in overweging 71 is geconcludeerd, werd de Russische uitvoer naar de Unie niet representatief geacht voor de prijs en de hoeveelheden. Daarom kon in deze periode op de markt van de Unie geen dumping worden vastgesteld en kon de hoogte van de dumpingmarge niet worden beoordeeld.

4.5.3.   Micro-economische indicatoren

4.5.3.1.   Prijzen en factoren die prijzen beïnvloeden

(199)

De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak in de Unie aan niet-verbonden afnemers en de productiekosten per eenheid hebben zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie en kosten per eenheid

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/ton)

191

199

204

219

Index (2016 = 100)

100

104

107

115

Productiekosten per eenheid

(EUR/ton)

174

176

202

198

Index (2016 = 100)

100

101

116

114

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(200)

De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie nam in het TNO gestaag met 15 % toe tot 219 EUR/ton. De prijsstijging was het gevolg van een stijging van de productiekosten. De productiekosten zijn van 2016 tot het einde van het TNO in vergelijkbare mate gestegen, namelijk met 14 %. De belangrijkste factor die de stijging van de productiekosten per eenheid veroorzaakte, was de stijging van de grondstofprijs, namelijk het gas, de belangrijkste grondstof voor ammoniumnitraat, dat meer dan 60 % van de totale productiekosten uitmaakt.

4.5.3.2.   Loonkosten

(201)

De gemiddelde loonkosten hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/werknemer)

29 870

32 194

32 651

33 129

Index (2016 = 100)

100

108

109

111

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(202)

De gemiddelde loonkosten per werknemer stegen in de beoordelingsperiode met 11 %.

4.5.3.3.   Voorraden

(203)

De voorraden hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Voorraden

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Eindvoorraden

62 120

93 430

114 522

43 649

Index (2016 = 100)

100

150

184

70

Eindvoorraden als percentage van de productie (%)

3

4

6

2

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(204)

De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 30 % afgenomen. In het TNO vertegenwoordigde het niveau van de voorraden ongeveer 2 % van de productie.

4.5.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(205)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

11,3

13,1

3,7

11,2

Kasstroom (EUR)

69 934 432

81 683 756

30 443 832

72 041 192

Index (2016 = 100)

100

117

44

103

Investeringen (EUR)

24 830 016

34 090 768

48 685 110

39 800 944

Index (2016 = 100)

100

137

196

160

Rendement van investeringen (%)

38,1

46,9

12,3

38,1

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(206)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie bedroeg ongeveer 11,3 % aan het begin van de beoordelingsperiode tot het jaar 2018, toen deze daalde tot 3,7 % (als gevolg van de stijging van de kosten van gas en de aangekochte emissierechten van het EU-systeem voor de handel in emissierechten), waarna deze verbeterde en aan het eind van het TNO 11,2 % bereikte.

(207)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom vertoonde een soortgelijke ontwikkeling als de winstgevendheid: een daling in 2018 en in het TNO een verbetering. In totaal is deze in de beoordelingsperiode met 3 % toegenomen.

(208)

In de beoordelingsperiode zijn de jaarlijkse investeringen in de productie van AN door de bedrijfstak van de Unie met 60 % gestegen, van 25 miljoen EUR in 2016 tot bijna 40 miljoen EUR in het TNO, wat overeenkomt met 28 % van de totale nettoactiva die verband houden met het betrokken product. Investeringen hielden verband met de verbetering van de naleving van de gezondheids-, veiligheids- en milieuvereisten, de verhoging van de capaciteit en de effectiviteit van de productie-installaties.

(209)

Het rendement van de investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het rendement van de investeringen bij de productie en de verkoop van het soortgelijke product volgde een vergelijkbare ontwikkeling als de winstgevendheid: een daling in 2018 en in het TNO een herstel tot het oorspronkelijke niveau van 38 %.

(210)

Net als in de voorafgaande onderzoeken voerde de bedrijfstak van de Unie aan dat de bedrijfstak van de Unie aanzienlijke investeringen moest doen en behoefte had aan een rendement op geïnvesteerd vermogen (een financiële ratio voor het meten van de winstgevendheid van een onderneming en de efficiëntie waarmee het vermogen is geïnvesteerd) van minimaal 12 %. Zij hebben opnieuw een deskundigenonderzoek ingediend met het argument dat een gemiddelde winst vóór belasting van 94 EUR per ton, het equivalent van een rendementsmarge op verkoop vóór belasting van 36 %, noodzakelijk is om een gemiddeld rendement op geïnvesteerd vermogen van 12 % te behalen.

(211)

De Commissie heeft opgemerkt dat, aangezien bij nieuwe onderzoeken bij het vervallen van maatregelen geen nieuwe schademarge wordt berekend, de streefwinst in dit geval irrelevant is, met name wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade bleek te hebben geleden. Dit argument werd derhalve afgewezen.

4.5.4.   Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie

(212)

Uit het onderzoek is gebleken dat de situatie van de bedrijfstak op macroniveau is verslechterd, in overeenstemming met de algemene dalende trend in het verbruik (– 6 % in de beoordelingsperiode), wat van invloed was op de daling van de productie- en verkoophoeveelheden van de bedrijfstak van de Unie.

(213)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat de situatie van de bedrijfstak op microniveau over het algemeen positief was. De economische situatie van de bedrijfstak van de Unie was derhalve niet schadeveroorzakend en het bestaan van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het onderzochte product uit Rusland was de belangrijkste reden voor een dergelijke positieve situatie.

(214)

Op grond van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

4.6.   Ingediende opmerkingen van de belanghebbenden

(215)

Een medewerkende producent-exporteur voerde aan dat de economische indicatoren voor de lange termijn aantonen dat er geen oorzakelijk verband is tussen de Russische invoer en de vermeende schade.

(216)

De Commissie concludeerde dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden. Er is derhalve geen reden voor een analyse van het oorzakelijk verband. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(217)

De RFPA heeft aangevoerd dat de macro-indicatoren aantonen dat de markt van de Unie wordt gekenmerkt door een oligopolie. Volgens de vereniging controleren de indieners van het verzoek nu twee derde van de markt, terwijl de bedrijfstak van de Unie vrijwel de gehele markt voor AN in de Unie in handen heeft en slechts een verwaarloosbare invoerhoeveelheid de markt van de Unie kan binnenkomen.

(218)

Een medewerkende producent-exporteur heeft aangevoerd dat het directoraat-generaal Concurrentie meermaals werd verzocht een onderzoek in te stellen naar concurrentieverstorend gedrag van de producenten in de Unie.

(219)

In een reeks opmerkingen hebben de gebruikersverenigingen (55) aangevoerd dat de AN-bedrijfstak van de Unie een dubbele bescherming genoot (de douane- en antidumpingrechten). Volgens de verenigingen hebben de huidige handelsbelemmeringen de hooggeprijsde uitvoer uit buurlanden zoals Georgië en Turkije, waarop geen douane- en antidumpingrechten van toepassing zijn, bevoordeeld ten nadele van wereldwijde concurrenten, d.w.z. Rusland, de Verenigde Staten enz. De huidige structuur van de rechten heeft derhalve de lokale hooggeprijsde uitvoer begunstigd, ten nadele van de wereldwijde concurrenten.

(220)

Uit het onderzoek is gebleken dat de mededinging op de markt van de Unie gezond is aangezien de Unie meer dan drieëntwintig producenten telt en geen van hen een marktaandeel van meer dan 20 % bezit. Er is geen sprake van een duidelijke machtspositie van de bedrijfstak van de Unie op de markt. Deze argumenten worden derhalve afgewezen.

(221)

Een medewerkende producent-exporteur en gebruikersverenigingen (56) voerden aan dat de producenten in de Unie de antidumpingmaatregelen gebruikten om de prijzen in de Unie hoog te houden, waardoor de bedrijfstak van de Unie wordt afgeschermd van de concurrentie met de Russische producenten, en de producenten in de Unie de prijzen van ammoniumnitraat in de Unie op een kunstmatig hoog niveau kunnen houden. Volgens de producent-exporteur zijn de prijzen van ammoniumnitraat in de EU exponentieel hoog en in het algemeen hoger dan op andere markten.

(222)

Volgens de bevindingen van voorafgaande onderzoeken en het huidige nieuwe onderzoek volgen de prijzen van ammoniumnitraat in de Unie de prijs van de belangrijkste grondstof (gas), die meer dan 60 % van de productiekosten van AN uitmaakt. In de beoordelingsperiode was de gasprijs in de Unie hoger dan op veel andere markten. Bovendien worden de prijzen van AN ook bepaald door de ureumprijzen, die een factor zijn bij de prijsonderhandelingen. Ureum is een wereldwijde grondstof en de prijs ervan wordt bepaald door vraag en aanbod op wereldniveau.

(223)

Bovendien hebben de verkoopprijs en de productiekosten van de producenten in de Unie, zoals door het onderzoek is bevestigd, gedurende de hele beoordelingsperiode dezelfde ontwikkeling gevolgd. De ontwikkeling van de gasprijs en de verkoopprijs van AN was inderdaad over de gehele beoordelingsperiode gelijk. Meer in het bijzonder wijst een index van de algemeen beschikbare gasprijs (57) in het TNO op een daling in oktober 2018; de prijzen van AN wijzen op een daling in maart 2019. Het tijdsverschil van enkele maanden is te wijten aan het feit dat de prijzen voor AN aan het begin van het TNO de productiekosten moesten dekken (aangezien zij lager waren dan de kosten voor sommige in de steekproef opgenomen EU-producenten, zoals blijkt uit de gedaalde winst in 2018) en vervolgens dezelfde dalende trend volgden. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(224)

Een aantal gebruikersverenigingen (58) voerde in een ingediende opmerking aan dat de bedrijfstak van de Unie een marktaandeel van meer dan 90 % had. Volgens de verenigingen is de hoeveelheid die op de markt van de Unie kan worden ingevoerd dan ook zo beperkt dat zij geen noemenswaardige concurrentiedruk zou kunnen uitoefenen. Daarom zou de markt voor AN in de Unie niet volledig concurrerend zijn.

(225)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie was het resultaat van hun prestaties op de markt van de Unie zonder oneerlijke concurrentie uit derde landen. Er waren geen belemmeringen voor de invoer in de Unie en concurrentie met de bedrijfstak van de Unie. Bovendien is het marktaandeel van de producenten in de Unie geen indicator op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het de EU-markt ontbreekt aan concurrentie, met name wanneer dit marktaandeel in handen is van meer dan 20 producenten en geen van hen een aandeel van meer dan 20 % heeft. De geldende antidumpingrechten vormen geen handelsbelemmering, maar zorgen voor eerlijke mededinging tussen de Unie en de producenten-exporteurs van het betrokken land. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(226)

De RFPA voerde aan dat de antidumpingmaatregelen een negatief effect hadden op de wereldhandel, aangezien zij de producenten in de Unie in staat stelden schadelijke uitvoeractiviteiten te ontplooien door van hun gesloten binnenlandse markt te profiteren om op oneerlijke wijze op de uitvoermarkten op te treden. Volgens de vereniging is de uitvoer van de producenten in de Unie het sterkst gestegen naar landen als India, Servië, Australië en Oekraïne, waar de prijzen het laagst zijn. Volgens de RFPA werd deze uitvoer gedaan tegen prijzen die de door de producenten in de Unie op de binnenlandse markt van de EU aangeboden prijzen zouden onderbieden. Ten slotte bleef de uitvoer naar deze derde landen in het TNO op een aanzienlijk hoog niveau of nam deze zelfs nog toe.

(227)

De Commissie merkte op dat de uitvoer van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode met 6 % is gestegen en in het TNO goed was voor ongeveer 30 % van hun totale verkoop. De belangrijkste uitvoermarkten waren China, Oekraïne en Brazilië. Volgens de gegevens van Eurostat waren de gemiddelde uitvoerprijzen naar deze markten en in totaal naar de derde landen hoger dan de prijzen op de markt van de Unie. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(228)

Verschillende partijen voerden aan dat de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie aantonen dat deze in staat is om wereldwijd te concurreren zonder van antidumpingmaatregelen te profiteren. Uit dit gedrag bleek dat er geen sprake zou zijn van herhaling van schade, aangezien de AN-bedrijfstak van de Unie in staat was om met elke andere marktdeelnemer te concurreren in een mate die in feite schadelijk was voor minder concurrerende producenten in de wereld.

(229)

Het feit dat de Russische producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie mogelijk op markten van andere derde landen met andere marktkenmerken met elkaar concurreren, wijst er niet op dat zich bij het vervallen van de maatregelen niet opnieuw schade zou voordoen, met name aangezien in overweging 169 werd geconcludeerd dat de Russische producenten van AN grote hoeveelheden AN tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden uitvoeren. Bovendien vertegenwoordigde de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in het TNO ongeveer 30 % van zijn productie. Gezien het feit dat de AN-bedrijfstak kapitaalintensief is en hoge vaste kosten met zich meebrengt, zou het economisch niet rendabel zijn om slechts op 30 % van de productie te werken. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(230)

Een medewerkende producent-exporteur voerde aan dat de producenten in de Unie staatssteun van de overheid ontvingen om onder meer tegemoet te komen aan de toenemende milieukosten.

(231)

De Commissie merkte op dat de eventuele steun die de in de steekproef opgenomen en gecontroleerde producenten in de Unie hebben ontvangen, is verantwoord en opgenomen in de nettokosten, zoals weergegeven in de tabel inzake de kosten in overweging 199. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

(232)

Een aantal gebruikersverenigingen (59) voerde aan dat bij de invoer niet alleen douanerechten worden geheven, maar dat er ook kosten na inklaring en andere kosten in verband met de doorverkoop van de goederen aan distributeurs ontstaan die niet noodzakelijkerwijs door de bedrijfstak van de Unie worden gemaakt, maar wel in aanmerking moeten worden genomen.

(233)

De Commissie heeft bevestigd dat de vergelijking van de invoer en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde niveau plaatsvindt, zoals uiteengezet in overweging 179.

(234)

De gebruikersverenigingen (60) voerden aan dat AN in de Unie tegen een aanzienlijke meerprijs werd verhandeld in vergelijking met de wereldmarktprijzen. Deze meerprijs vloeit rechtstreeks voort uit de instelling van zowel gewone douanerechten als antidumpingrechten op ammoniumnitraat. De meerprijs is hoger dan het gewogen gemiddelde nominale douane- en antidumpingrecht, aangezien, zoals werd aangevoerd, de rechten naast hun nominale effect ook een aanvullend effect omvatten “op de invoerstructuur en het binnenlandse verbruik doordat zij nadelig zijn voor de landen van uitvoer met het grootste concurrentievermogen op exportgebied”. De gebruikers wezen 73 % en 27 % van de meerprijs toe aan respectievelijk antidumpingrechten en gewone douanerechten.

(235)

De Commissie merkte op dat de berekening van de zogenaamde meerprijs die aan het antidumpingrecht wordt toegewezen, onjuist is. Het toepasselijke antidumpingrecht voor de invoer uit Rusland werd vastgesteld op het schade opheffend prijsniveau, waarvan de berekening rekening houdt met de toepasselijke douanerechten. Bij de berekening door de IFA wordt het douanerecht dus dubbel gerekend, om vervolgens te worden toegerekend aan “de bescherming van de markt tegen het antidumpingrecht”. Bovendien is het schade opheffend prijsniveau waarop de huidige rechten zijn gebaseerd geen meerprijs, zoals de gebruikersvereniging aanvoert. Het schade opheffend prijsniveau (de schademarge) wordt vastgesteld om een einde te maken aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade. De schade zou worden opgeheven indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken en op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs door een bedrijfstak van dit type in de sector bij normale concurrentie, namelijk bij afwezigheid van invoer met dumping, kan worden bereikt. Deze argumenten worden derhalve afgewezen.

(236)

Een aantal gebruikersverenigingen (61) heeft voorts aangevoerd dat de producenten van AN in de Unie in staat waren de prijzen kunstmatig hoog te houden om aanzienlijke winst te maken. De Europese Commissie heeft vastgesteld dat de AN-bedrijfstak van de Unie onder normale marktomstandigheden een streefwinst van 8 % zou moeten behalen.

(237)

De Commissie heeft opgemerkt dat de streefwinst die werd gebruikt om de streefprijs voor de berekening van de schademarge vast te stellen, de passende minimumwinst bleek te zijn zoals die in het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek was vastgesteld (62), die de bedrijfstak van de Unie had kunnen verwachten als er geen sprake was geweest van schadeveroorzakende dumping. Het feit dat de betrokken bedrijfstak nog hogere winstmarges kon behalen, toont de doeltreffendheid van de geldende maatregelen en de levensvatbaarheid van de bedrijfstak van de Unie aan. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(238)

Een aantal gebruikersverenigingen (63) voerde aan dat de hoge prijzen voor AN ook van invloed zijn op de prijzen van kalkammonsalpeter (“CAN”) en er werd een soortgelijke meerprijs voor CAN geraamd (de Ierse landbouwers gebruiken CAN, aangezien AN in Ierland verboden is).

(239)

Ten eerste valt CAN buiten het bestek van het huidige onderzoek. Ten tweede verhinderen de geldende maatregelen niet dat Russische ondernemingen (of ondernemingen uit andere derde landen) CAN produceren en naar de markt van de Unie uitvoeren (op dit product zijn geen antidumping- of antisubsidierechten van toepassing); bovendien kan de prijs ervan op de markt van de Unie aantrekkelijk zijn, zoals werd aangevoerd. Ten derde is het logisch dat de prijzen van stikstofhoudende meststoffen, waarbij gas de belangrijkste grondstof is, nauw met elkaar verbonden zijn en dat de prijzen van AN en CAN dus dezelfde trend kunnen volgen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(240)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde een aantal gebruikersverenigingen (64) hun argument met betrekking tot het concurrentiebeperkende gedrag van overbeschermde meststofproducenten en handelsverstoringen als gevolg van de hoge toegangsbelemmeringen op de meststoffenmarkt van de Unie (waarbij zij verklaarden dat deze handelsbelemmeringen (douane- en antidumpingrechten) de mededinging hebben verzwakt, waardoor de producenten in de Unie collectief buitensporig hoge prijzen konden opleggen), zonder dat zij daarvoor bewijsmateriaal verstrekten. Verder wordt het vermeende buitensporige karakter van de prijzen in de Unie besproken in overweging 244. Het argument werd derhalve afgewezen.

(241)

Dezelfde gebruikersverenigingen hebben vervolgens aangevoerd dat de Commissie geen uitgebreide toekomstgerichte (d.w.z. na het TNO) beoordeling heeft uitgevoerd waarbij de ineenstorting van de gasprijzen (65) en de gelijktijdige stijging van de AN-prijzen (gebaseerd op prognoses op basis van eigen marktinformatie (66)) in de Unie in beschouwing zijn genomen.

(242)

Volgens de Wereldbank (67) begon de aardgasprijs in Europa in 2019 inderdaad te dalen, zal deze in 2021 beginnen te stijgen om in 2023 het niveau van 2016 (begin van de beoordelingsperiode) te bereiken. Volgens de bevindingen van dit onderzoek, zoals uiteengezet in overweging 223, volgde de verkoopprijs van AN tijdens de beoordelingsperiode de tendens van de aardgasprijs in de Unie. Er is dus geen reden om aan te nemen dat deze tendens in de toekomst zou afwijken. Met betrekking tot de ontwikkeling van de AN-prijzen ten opzichte van de aardgasprijzen in de Unie is geen aanvullend bewijsmateriaal overgelegd op basis waarvan het verband tussen beide in twijfel kon worden getrokken. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(243)

Dezelfde gebruikersverenigingen voerden verder aan dat de Commissie, tegen alle beschikbare feiten in (68), het bestaan van een aanzienlijke meerprijs voor AN in de Unie ten opzichte van AN in de andere regio’s heeft ontkend.

(244)

Ten eerste was de zogenaamde meerprijs die door de gebruikersverenigingen is berekend een verschil tussen de prijzen van AN op de spotmarkt (d.w.z. afgesloten verkooptransacties, aanbiedingen, biedingen) in Frankrijk en de Zwarte Zeeregio tijdens de beoordelingsperiode (69). Zij konden dus niet doorslaggevend zijn wanneer zij werden vergeleken met de werkelijke AN-prijzen van de afgesloten en gecontroleerde verkooptransacties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (70), zoals uiteengezet in overweging 199. Ten tweede waren de werkelijke AN-prijzen in de Unie tijdens het onderzoektijdvak van dit onderzoek voor alle in de steekproef opgenomen ondernemingen lager dan de prijzen van AN op de spotmarkt in de Zwarte Zeeregio (71) (zoals aangevoerd door de verenigingen in november 2019 (72)). De twee reeksen prijzen worden hieronder weergegeven.

Tabel 12

Prijzen van AN op de spotmarkt in de Zwarte Zeeregio tegenover de gemiddelde verkoopprijs van de producenten in de Unie op de markt van de Unie

 

2016

2017

2018

OT

AN bulk, Zwarte Zee, leveringsvoorwaarde FCA, Haven EU (EUR/ton)

[192-197]

[212-217]

[200-205]

[210-215]

Gemiddelde verkoopprijs van de producenten in de Unie op de markt van de Unie (EUR/ton)

191

199

204

219

Bron: Opmerking door AGBP en IFA van 5.11.2019 en gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.

(245)

Zoals blijkt uit de door de IFA verstrekte gegevens en de gecontroleerde verkoopcijfers van de bedrijfstak van de Unie, waren de prijzen in de Unie in 2016 en 2017 in feite lager dan wat de IFA als mondiale prijzen heeft verstrekt. In 2018 lagen ze op een vergelijkbaar niveau en in het TNO waren de prijzen in de Unie slechts marginaal hoger (met minder dan 9 EUR/ton of minder dan 4 %). In drie van de vier beoordelingsperioden waren de prijzen in de Unie dus lager dan of op hetzelfde niveau als wat de IFA als de mondiale prijs beschouwt. De loutere stijging in het TNO tot minder dan 4 % boven wat als “een mondiale prijs” wordt beschouwd, was niet permanent en ook niet aanzienlijk. Het vermeende bestaan van een meerprijs op de markt van de Unie werd dan ook niet gestaafd door het door de IFA verstrekte bewijsmateriaal wanneer dat werd vergeleken met de tijdens het onderzoek gecontroleerde gegevens. Ten derde was de spotmarktprijs voor de Zwarte Zeeregio in het TNO, die de verenigingen opnieuw hadden ingediend in hun opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen (73), gedaald ten opzichte van de spotmarktprijs die in november 2019 was ingediend (74) (van [210-215] EUR/ton, zoals oorspronkelijk ingediend, tot 178 EUR/ton). Er is geen verklaring voor dit verschil gegeven. Ten slotte kwam de spotmarktprijs van AN in de Zwarte Zeeregio voornamelijk overeen met de prijs van Russische en Georgische AN-exporteurs en vertegenwoordigde deze de prijzen in die ene regio. Deze prijs kon dus niet worden beschouwd als een mondiale prijs. Op grond hiervan werd het argument van de partijen van de hand gewezen.

(246)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkte de Permanente Vertegenwoordiging van de Russische Federatie op dat de bedrijfstak van de Unie zich in een stabiele en financieel gezonde positie bevond. Zij profiteerden van de daling van de gasprijzen. Sommige indicatoren, zoals werkgelegenheid, verkoopprijs per eenheid, gemiddelde loonkosten en investeringen, leken gestaag toe te nemen.

(247)

Er wordt aan herinnerd dat deze inderdaad overeenkwamen met de bevindingen van dit onderzoek in de beoordelingsperiode. De waarschijnlijke situatie van de bedrijfstak van de Unie, indien de maatregelen zouden komen te vervallen, is in de overwegingen 298 tot en met 303 geanalyseerd zonder rekening te houden met de schade.

(248)

Dezelfde belanghebbende herhaalde, zonder bewijsmateriaal te verstrekken, de verklaring dat de AN-producenten de markt van de Unie domineren en nagenoeg de enige leveranciers zijn, wat bijgevolg nadelig is voor de eindgebruikers en de landbouwsector van de Unie. De maatregelen met betrekking tot AN in de Unie hebben geleid tot concurrentieverstoringen, inflatie van de AN-prijzen in de Unie en ontkoppeling van de prijzen in de Unie en de prijzen op de wereldmarkt.

(249)

Door het ontbreken van nader bewijs en gezien het feit dat de vergelijkbare argumenten betreffende het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en de prijzen van AN in de Unie tijdens de beoordelingsperiode in de overwegingen 222, 223 en 225 aan de orde zijn gekomen, werd de verklaring van de partij verworpen.

(250)

Verscheidene belanghebbenden (75) voerden aan dat de analyse van de bedrijfstak van de Unie was gebaseerd op een kennelijke beoordelingsfout, aangezien de Commissie in haar bevindingen “gestabiliseerd” AN uitdrukkelijk heeft uitgesloten. Meer in het bijzonder werden in de micro- of macro-economische indicatoren geen gegevens over “gestabiliseerd” AN opgenomen. Voorts hebben zij op basis van de door hen gepresenteerde databank met marktinformatie aangevoerd dat het verbruik van AN in de Unie, indien “gestabiliseerd” AN werd meegerekend, aanzienlijk groter was dan wat in overweging 172 is vermeld.

(251)

Zoals gespecificeerd in punt 4.5.2 zijn de macro-economische indicatoren, naast andere genoemde bronnen, verkregen uit de gecontroleerde door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens, op basis van de enquêtes van Fertilizers Europe, die de volledige reikwijdte van het onderzochte product bestrijken, zoals beschreven in overweging 54. Met name met betrekking tot “gestabiliseerd” AN werden in deze enquêtes gegevens over AN met de voedingsstoffen fosfor en/of kalium verzameld.

(252)

Wat het verbruik in de Unie betreft, bevestigden de controles van de verkoop van de in de steekproef opgenomen en de niet in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie dat beide gegevensreeksen de volledige reikwijdte van het onderzochte product bestreken, zoals beschreven in overweging 54. Wat met name “gestabiliseerd” AN betreft, werden in de enquêtes van Fertilizers Europe en de vragenlijsten van de producenten in de Unie gegevens over AN met de voedingsstoffen fosfor en/of kalium verzameld. Na de toevoeging van de verkoop van AN, NK (AN met de voedingsstof kalium) en NP (AN met de voedingsstof fosfor) (76) van de producenten in de Unie op de markt van de Unie, afkomstig uit de door deze belanghebbenden verstrekte databank met marktinformatie (77), kwam de omvang van de verkoop bovendien grotendeels overeen met de totale omvang van de verkoop van de producenten in de Unie, zoals vermeld in overweging 193.

(253)

Ook de invoerstatistieken van Rusland en alle andere derde landen waren gebaseerd op het niveau van de Taric-codes en zij omvatten dus alle in overweging 54 vermelde codes. Aldus blijkt dat de analyse van de bedrijfstak van de Unie en het verbruik in de Unie de volledige reikwijdte van het onderzochte product, zoals gedefinieerd in overweging 54, bestrijken. Het argument werd derhalve afgewezen.

(254)

Dezelfde belanghebbenden voerden aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij het samenstellen van de steekproef van producenten in de Unie. De steekproef gaf namelijk niet de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie als geheel weer, aangezien twee in de steekproef opgenomen producenten (AB Achema en Grupa Azoty Zakłady Azotowe Puławy SA) kunstmatig hoge aardgaskosten zouden hebben gemaakt. Zij voerden ook aan dat niets in de bevindingen van het onderzoek uitsluitsel gaf over de vraag of de door deze twee producenten in de Unie betaalde gasprijzen representatief waren voor de prijzen op de gasmarkt in de Unie en hoe dit punt werd onderzocht.

(255)

De steekproef bestaat uit drie producenten in de Unie in Litouwen, Polen en Frankrijk en is representatief voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie als geheel, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. In dit verband moet worden verduidelijkt dat een standaardcontroleprocedure erin bestaat na te gaan of de in de antwoorden op de vragenlijst vermelde grondstoffenprijzen marktconform zijn (namelijk, dat de in de productiekosten opgenomen grondstoffen in overeenstemming zijn met de waarde op de vrije markt). De door twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verstrekte kosten van de grondstoffen zijn daarom gecontroleerd aan de hand van openbaar beschikbare informatie (78) en waren in overeenstemming met de geldende marktprijzen en de ontwikkeling daarvan in de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode. Hoewel de gasprijzen en andere kosten voor de aankoop van gas van lidstaat tot lidstaat kunnen verschillen, waren de bevindingen van de Commissie gebaseerd op een representatieve steekproef van drie producenten in de Unie. Aangezien er een aanzienlijke productie van AN in Polen en Litouwen is (31 % van de totale productie in de Unie en 43 % van de medewerkende producenten van AN in de Unie in het TNO), heeft de Commissie terecht geconcludeerd dat een bevinding waarin de gegevens waren vervat van de twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die gas aankochten, representatief was voor de hele bedrijfstak van de Unie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(256)

Dezelfde belanghebbenden voerden verder aan dat in overweging 200 een stijging van de grondstofprijs, namelijk aardgas, wordt aangehaald als reden voor de stijging van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie had echter de ondersteunende gegevens voor deze verklaring moeten meedelen, namelijk de aankoopprijzen voor aardgas van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zij voerden aan dat de openbaar beschikbare gasprijzen in de Unie geen rekening houden met de bezorgdheid over de ontwikkeling van de aankoopprijs voor aardgas van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zij voegden eraan toe dat de Commissie ook had moeten bevestigen in hoeverre de bevindingen van overweging 200 van toepassing zijn op Yara France, dat geen gas aankoopt voor de productie van AN, en dat de verklaring (in dezelfde overweging) dat gas de belangrijkste grondstof voor de productie van ammoniumnitraat is en meer dan 60 % van de totale productiekosten uitmaakt, geen betrekking heeft op alle drie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(257)

De Commissie bevestigt dat de in overweging 200 vermelde productiekosten per ton de gewogen gemiddelde productiekosten per ton van alle drie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn. Het feit dat twee van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verticaal geïntegreerd zijn en de intermediaire grondstoffen voor de productie van AN, zoals ammoniak, ter plaatse produceren, terwijl de derde in de steekproef opgenomen producent in de Unie deze grondstof aankoopt, is niet in tegenspraak met de verklaring dat aardgas de belangrijkste grondstof voor de productie van ammoniumnitraat is en meer dan 60 % van de totale productiekosten uitmaakt. De productiekosten van ammoniumnitraat worden namelijk ofwel rechtstreeks bepaald door de aardgaskosten (voor de verticaal geïntegreerde producenten) ofwel door de kosten van ammoniak, een intermediaire grondstof die uit aardgas wordt vervaardigd en waarvan de prijs ook mede wordt bepaald door de aardgasprijs. De kosten van de grondstoffen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in hun antwoorden op de vragenlijst hebben verstrekt, zijn gecontroleerd aan de hand van openbaar beschikbare informatie (79) en bleken in overeenstemming te zijn met de geldende marktprijzen en de ontwikkeling daarvan in de Unie gedurende de hele beoordelingsperiode. De argumenten werden daarom afgewezen.

(258)

Dezelfde belanghebbenden voerden ook aan dat de Commissie had moeten uitleggen op welke basis zij heeft geconcludeerd en geverifieerd dat er in de Unie een tijdsverschil zat tussen de verlaging van de gasprijzen en de verlaging van de AN-prijzen tijdens het TNO, en waarom dat het geval was (overweging 223).

(259)

In dit verband moet worden verduidelijkt dat de AN-prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het TNO op transactiebasis zijn verkregen uit hun antwoorden op de vragenlijst en daarom voor elke maand van het TNO konden worden berekend. De ontwikkeling van de gasprijs in de Unie was met een maandelijkse frequentie beschikbaar bij de Wereldbank (80). De twee gegevensreeksen vormden de basis voor de conclusie in overweging 223. De reden voor het tijdsverschil van enkele maanden, zoals vermeld in die overweging, was dat de prijzen voor AN aan het begin van het TNO eerst de productiekosten moesten dekken/wegwerken (d.w.z. deze waren aan het stijgen aangezien zij voor sommige in de steekproef opgenomen EU-producenten lager waren dan de productiekosten, zoals blijkt uit de gedaalde winst in 2018) en vervolgens dezelfde dalende trend volgden.

(260)

Een andere Russische producent-exporteur voerde het tegendeel aan, namelijk dat de prijzen van aardgas en AN een verschillende trend volgen. Als bewijs voor deze stelling presenteerde deze producent-exporteur prijzen van AN op de spotmarkt (d.w.z. afgesloten verkooptransacties, aanbiedingen, biedingen) in verschillende regio’s in vergelijking met de door de Wereldbank en het IMF gepubliceerde aardgasprijzen.

(261)

Ten eerste konden de prijzen van AN op de spotmarkt niet doorslaggevend zijn bij de vergelijking met de werkelijke AN-prijzen af fabriek van de afgesloten en gecontroleerde verkooptransacties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 199, aangezien zij prijzen van aanbiedingen en biedingen omvatten die niet noodzakelijkerwijs waren afgewikkeld. Bovendien komen de spotmarktprijzen slechts uit één lidstaat, namelijk Frankrijk, terwijl de werkelijke prijzen die de Commissie hanteert, afkomstig zijn van een representatieve steekproef van drie lidstaten, namelijk Frankrijk, Litouwen en Polen. Ten tweede werd, zoals in dezelfde overweging wordt uitgelegd, de stijging van de AN-prijzen in de Unie tijdens de beoordelingsperiode beïnvloed door een stijging van de productiekosten, namelijk van aardgas. Zoals in overweging 257 nader wordt toegelicht, waren de kosten van de grondstoffen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (met inbegrip van aardgas) gedurende de hele beoordelingsperiode in overeenstemming met de geldende marktprijzen en de ontwikkeling daarvan in de Unie. Daarom volgden de kosten van aardgas en AN tijdens de beoordelingsperiode in de Unie dezelfde trend. Het argument werd derhalve afgewezen.

(262)

Dezelfde Russische producent-exporteur voerde aan dat niet voldoende uitleg is verstrekt over de berekeningswijze van de in dit onderzoek vastgestelde AN-prijzen in de Unie (overweging 199). Deze prijzen waren volgens deze partij de prijzen af fabriek in Polen en Litouwen. Bovendien beweerde de partij dat de Commissie de VAA-kosten en de winst van de verbonden handelaren van deze producenten in de Unie in mindering heeft gebracht om de prijzen af fabriek te berekenen.

(263)

In dit verband moet worden verduidelijkt dat de AN-prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn verzameld op basis van hun antwoorden op de vragenlijst. Deze prijzen zijn niet door de Commissie berekend, maar zijn tijdens de respectieve controlebezoeken aan de producenten in de Unie geverifieerd. De AN-prijzen in overweging 199, zoals aangegeven in tabel 8, hebben betrekking op de gecontroleerde gegevens van alle drie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De vragenlijst met instructies voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op basis waarvan deze prijzen zijn verzameld, is beschikbaar op de webpagina van DG HANDEL over de zaak (81). Daar staat dat de verkoopprijzen worden verzameld op het niveau af fabriek (d.w.z. de verkoopwaarde na aftrek van eventuele kosten van vervoer naar de locatie van de klant), exclusief btw, na aftrek van creditnota’s en handelskortingen. Er worden geen VAA-kosten en winstkosten van de verbonden handelaren in mindering gebracht. Het gaat dus om de prijzen af fabriek van alle drie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(264)

Dezelfde Russische producent-exporteur voerde aan dat de gemiddelde prijzen van de producenten in de Unie bij uitvoer naar markten van derde landen niet hoger konden zijn dan hun prijzen op de markt van de Unie, zoals uiteengezet in overweging 227. Onder verwijzing naar de bevindingen van de Australische regering toen die in 2019 een antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat uit Zweden instelde, betoogde deze producent-exporteur dat de prijzen van de producenten in de Unie op de markten van derde landen mogelijk dumpingprijzen waren (82).

(265)

Zoals vermeld in overweging 227 waren de AN-prijzen van de producenten in de Unie bij uitvoer naar de markten van derde landen gebaseerd op gegevens van Eurostat (83). Volgens die gegevens bedroegen de prijzen bij uitvoer naar China, Oekraïne en Brazilië in het TNO respectievelijk 426 EUR/ton, 308 EUR/ton en 375 EUR/ton op fob-niveau. De gemiddelde prijs bij uitvoer naar de derde landen (in totaal) bedroeg in dezelfde periode 397 EUR/ton op fob-niveau. Deze prijzen waren in het TNO hoger dan de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. De antidumpingrechten die Australië aan Zweden heeft opgelegd, hebben betrekking op slechts één lidstaat en een verschillende periode, en konden de bevindingen van de Commissie in het kader van dit nieuwe onderzoek derhalve niet op losse schroeven zetten. Het argument van de partij werd daarom afgewezen.

(266)

Verscheidene belanghebbenden (84) voerden ook aan dat de Commissie had moeten uitleggen op welke basis zij heeft geconcludeerd en gecontroleerd dat “de prijzen van AN ook [worden] bepaald door de ureumprijzen, die een factor zijn bij de prijsonderhandelingen” (overweging 222).

(267)

Deze specifieke verklaring werd afgelegd in het antwoord op de vragenlijst van een in de steekproef opgenomen producent in de Unie (85). Ureum is een wereldwijde grondstof, waarvan de prijs ook de prijs volgt van aardgas, de belangrijkste grondstof ervan (86). Op basis hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat, naast andere factoren, de prijs van ureum een factor is die van invloed is op de prijs van AN.

(268)

Dezelfde belanghebbenden voerden ook aan dat de Commissie had moeten uitleggen hoe zij tot de conclusie was gekomen dat “de gasprijs in de Unie hoger [was] dan op veel andere markten” (overweging 222).

(269)

Deze conclusie was gebaseerd op het openbaar beschikbare kwartaalverslag over de Europese gasmarkten (87), waarin de gemiddelde kleinhandelsprijs voor industrieel gas in de EU van ongeveer 2,5 eurocent/kWh in het TNO werd vergeleken met de prijzen van enkele belangrijke handelspartners van de EU en belangrijke AN-producenten, waaronder Rusland. Zoals gemeld, lagen de kleinhandelsprijzen voor industrieel gas tijdens het TNO in Rusland onder 1 eurocent/kWh en in de Verenigde Staten rond 1,2 eurocent/kWh.

(270)

Verscheidene belanghebbenden (88) voerden voorts aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij het samenstellen van de steekproef van producenten in de Unie. Zij heeft namelijk niet onderkend dat schade voor UAN (89) gevolgen zou kunnen hebben voor AN.

(271)

Het feit dat de AN-productie gevolgen kan hebben voor alle productielijnen stroomopwaarts (ammoniak, salpeterzuur), stroomafwaarts (UAN) en daarmee verband houdende (CAN, A5, ureum) productielijnen (zoals vermeld in overweging 350), is niet in tegenspraak met het feit dat de schade (die tot uiting komt in verschillende economische indicatoren, waaronder de indicator van de productiekosten) duidelijk kan worden toegeschreven aan het specifieke product. Bovendien heeft de Commissie geen schade voor de bedrijfstak van de Unie in het TNO vastgesteld en heeft zij haar conclusie dat de maatregelen niet mogen komen te vervallen, gebaseerd op haar analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade. De Commissie was derhalve van mening dat het argument niet alleen onjuist was, maar ook irrelevant gezien de feiten van deze zaak. Het argument werd derhalve afgewezen.

(272)

Verscheidene belanghebbenden (90) herhaalden het argument dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de vaststelling van de steekproef van producenten in de Unie. Volgens die partijen waren de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie niet representatief voor de volledige omschrijving van het soortgelijke product, aangezien zij geen “gestabiliseerd” AN en AN van industriële kwaliteit produceerden en daarom slechts ten dele de bedrijfstak van de Unie weerspiegelden. Bovendien betoogden zij dat de Commissie twee producenten in de Unie had geselecteerd die met Russische producenten verbonden waren: Grupa Azoty Zakłady Azotowe Puławy SA was verbonden met de Russische producenten; terwijl een andere van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie Russisch AN aankocht om dit over de hele wereld in te voeren, ook naar de markt van de Unie.

(273)

Zoals vermeld in overweging 33 waren de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie de grootste producenten van ammoniumnitraat in de Unie wat betreft productie- en verkoophoeveelheden. In het TNO vertegenwoordigden zij 30 % van de totale productie van het soortgelijke product (d.w.z. inclusief “gestabiliseerd” AN en AN van industriële kwaliteit) in de Unie. De steekproef van producenten in de Unie was daarom representatief voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie als geheel, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Bovendien is het voor de representativiteit van de steekproef wettelijk niet vereist dat de steekproef van producenten alle onderzochte productsoorten bestrijkt. In die zin bestond de steekproef uit producenten in de Unie die productsoorten vervaardigen die rechtstreeks concurreren met de invoer in kwestie. Ten slotte heeft de Commissie in de onderhavige zaak geen schade voor de bedrijfstak van de Unie vastgesteld. Het argument dat de steekproef van producenten in de Unie niet representatief was voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie, werd daarom afgewezen.

(274)

Met betrekking tot de vermeende banden van twee van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie met Russische producenten heeft de Commissie op basis van de tijdens het onderzoek verzamelde informatie vastgesteld dat beide in de steekproef opgenomen ondernemingen werden beschouwd als producenten in de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Wat de Grupa Azoty Zakłady Azotowe Puławy SA betreft: een Russische producent-exporteur bezat via de holdingmaatschappij een minderheidsbelang in deze producent in de Unie en er waren geen commerciële banden tussen hen. Wat de andere in de steekproef opgenomen producent in de Unie betreft: zoals uiteengezet in overweging 309 werd de handel in Russische AN verricht door entiteiten van de groep waarvan de producent in de Unie deel uitmaakt, en was deze niet van belang voor die in de steekproef opgenomen producent in de Unie (91). Er waren geen redenen om deze ondernemingen van de omschrijving van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten en daarom werd het argument afgewezen.

(275)

Een Russische producent-exporteur voerde aan dat de bezettingsgraad van de producenten in de Unie onjuist was berekend, aangezien deze was gebaseerd op de prilcapaciteit. De twee in de steekproef opgenomen producenten in de Unie produceerden UAN en AN, waarvoor hetzelfde halffabricaat — gesmolten ammoniumnitraat — wordt gebruikt. De partij betoogde dat de beschikbaarheid van gesmolten ammoniumnitraat voor deze producenten een knelpunt is en dat de bezettingsgraad voor deze producenten moet worden berekend op basis van het beschikbare gesmolten AN of op basis van de feitelijke productie van AN. Dit argument werd afgewezen om de in overweging 110 uiteengezette redenen.

(276)

Dezelfde Russische producent-exporteur voerde aan dat de prijsvergelijking van de Commissie (berekening van de prijsonderbieding) statisch was en geen rekening hield met de ontwikkeling ervan in de tijd, noch met de combinatie ervan met andere relevante feiten (zoals prijsschommelingen, stijging van marktaandeel, substitueerbaarheid van het product, de productsoorten waarvoor zij prijsonderbieding had vastgesteld). Een dergelijk onderzoek zou prijsschommelingen en trends in de verhouding tussen de prijzen van de ingevoerde producten en die van binnenlandse soortgelijke producten aan het licht moeten brengen.

(277)

De berekening van de prijsonderbieding werd, zoals gebruikelijk, uitgevoerd voor het TNO en had betrekking op de productsoorten (PCN — productcontrolenummers die voor dit onderzoek zijn vastgesteld) die door de Russische producenten werden verhandeld. De berekening van de prijsonderbieding was gebaseerd op beperkte invoerhoeveelheden in het TNO, die niet representatief bleken te zijn. Elke conclusie die uit deze berekening wordt getrokken, kan dus slechts in beperkte mate relevant zijn. Bijgevolg konden de toekomstige prognoses van de verhouding tussen de prijzen van de Russische invoer en die van de binnenlandse soortgelijke producten niet op deze basis worden gemaakt. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(278)

Dezelfde Russische producent-exporteur betoogde dat de aftrek van het antidumpingrecht niet gerechtvaardigd was bij de berekening van de prijsonderbieding voor een basisproduct wanneer de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod, zonder evenwel uit te leggen waarom dat het geval zou zijn.

(279)

Voor de in punt 4.3.3 beschreven berekening van de prijsonderbieding werd de vergelijking van de Russische prijzen bij uitvoer naar de Unie met de prijzen van de producenten in de Unie, zoals uitgelegd in overweging 181, uitgevoerd volgens twee methoden: één waarbij rekening werd gehouden met de geldende antidumpingrechten en één waarbij dat niet het geval was. Voor de in overweging 294 beschreven berekening van de mogelijke prijsonderbieding (bij het ontbreken van maatregelen) zijn bij de vergelijking van de Russische prijzen bij uitvoer naar derde landen met de prijzen van de producenten in de Unie geen antidumpingrechten in aanmerking genomen, aangezien dit deel uitmaakte van de prospectieve analyse. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(280)

Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de Commissie zich heeft gebaseerd op onnauwkeurige en hypothetische berekeningen om te stellen dat de Russische invoer tegen schadelijke prijsniveaus op de markt van de Unie zou worden aangeboden:

i)

de Commissie had er ook voor moeten zorgen dat de prijs voor Russisch AN in hetzelfde handelsstadium werd vergeleken met de prijs van de producenten in de Unie, zodat de invoerprijs die met het oog op de bepaling van de prijsonderbieding in aanmerking is genomen niet kan worden gecorrigeerd voor de VAA-kosten en de winst van verbonden handelsentiteiten, noch voor de kredietkosten;

ii)

voor een billijke vergelijking van de prijzen met het oog op de bepaling van de prijsonderbieding moesten correcties worden toegepast voor verschillen tussen granulair en gekorreld AN;

iii)

het waarschijnlijke prijsniveau van de Russische invoer mag niet worden vergeleken met de werkelijke verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie, aangezien deze kunstmatig werd opgedreven door het gebrek aan concurrentie als gevolg van marktbelemmeringen;

iv)

de berekening van de prijsonderbiedingsmarge had uitsluitend moeten worden gebaseerd op de verkoop van gestabiliseerd AN door Uralchem aan de Unie;

v)

er was geen reden om de invoer van meer dan twee miljoen ton uit te sluiten bij de raming van het waarschijnlijke prijsniveau van de invoer uit Rusland, zoals vermeld in overweging 294;

vi)

de Commissie mag geen gebruikmaken van emissierechten voor de EU-verkoop indien de EU-verkoop niet representatief bleek. Bij het gebruik van deze emissierechten voor de EU heeft de Commissie deze bovendien niet correct berekend, met name wat betreft de kosten van vervoer naar de EU-grens.

(281)

Wat de berekening van de prijsonderbieding aan de hand van de werkelijke Russische uitvoer naar de markt van de Unie betreft, onderstreepte de Commissie dat haar besluit om de geldende maatregelen te verlengen, niet afhankelijk is van de in het TNO vastgestelde prijsonderbieding. Ten eerste heeft de Commissie vastgesteld dat de bedrijfstak van de Unie in het TNO geen schade heeft geleden. Ten tweede was de prijsonderbieding, zoals door verschillende partijen wordt erkend, gebaseerd op een beperkte invoer in het TNO, die niet representatief bleek te zijn. Daarom is de bevinding dat er in het TNO sprake was van prijsonderbieding van beperkte betekenis voor wat de situatie van de bedrijfstak van de Unie in het TNO betreft.

(282)

De in overweging 294 bedoelde berekening van de prijsonderbieding had tot doel het niveau van potentiële prijsonderbieding in de toekomst te ramen, mochten de maatregelen komen te vervallen. Dit niveau van potentiële prijsonderbieding en de berekende cif-prijzen (op basis van de prijzen bij uitvoer naar derde markten) dienden dus alleen als maatstaf. Het was een oefening om een waarschijnlijke invoerprijs vast te stellen. Wat het in overweging 280 samengevatte punt i) betreft, zouden de door de belanghebbenden betwiste correcties niet wezenlijk afdoen aan de conclusie dat de invoer uit Rusland in afwezigheid van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie zou worden aangeboden en de prijzen van de producenten in de Unie nog steeds aanzienlijk zou onderbieden (92).

(283)

De in overweging 280 samengevatte punten ii), iii) en iv) zijn respectievelijk in de overwegingen 183, 244 en 73 behandeld. Wat punt v) betreft, heeft de Commissie de invoer van meer dan twee miljoen ton niet uitgesloten. De informatie in overweging 294 en de bijbehorende voetnoot betekent in feite dat de Commissie de uitvoer van de in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs naar alle bestemmingen in aanmerking heeft genomen wanneer deze in het TNO meer dan twee miljoen ton bedroeg. Wat punt vi) betreft, heeft de Commissie alleen gebruikgemaakt van bepaalde vervoersgerelateerde kosten, die ongeacht de representativiteit van de verkoophoeveelheden en -prijzen aan de EU geldig bleven. Deze argumenten worden derhalve afgewezen. Om redenen van vertrouwelijkheid zijn de toelichtingen inzake vermeende misrekeningen met betrekking tot vervoerskosten in een afzonderlijk antwoord aan de onderneming verstrekt. De Commissie was het gedeeltelijk eens met door de onderneming aangevoerde argumenten over de berekeningen. De daaruit voortvloeiende wijziging in het cif-niveau van minder dan 1 % op het niveau van het gehele land had echter geen materiële gevolgen voor de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de prijsonderbieding.

(284)

Naar aanleiding van de argumenten van de belanghebbenden dat de Commissie de methode voor de berekening van de cif-waarden voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs niet naar behoren heeft meegedeeld, heeft de Commissie op 30 september en 21 oktober 2020 aanvullende mededelingen verstrekt om dit argument dienovereenkomstig te behandelen.

5.   Waarschijnlijkheid van herhaling van schade

(285)

Zoals de Commissie heeft geconcludeerd in overweging 214, heeft de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen aanmerkelijke schade geleden. Daarom heeft de Commissie verder onderzocht of herhaling van de oorspronkelijk door de invoer met dumping uit Rusland veroorzaakte schade waarschijnlijk is als de maatregelen zouden worden ingetrokken.

(286)

Om vast te stellen hoe waarschijnlijk de herhaling van schade is mochten de maatregelen worden ingetrokken, zijn de volgende elementen onderzocht: a) de productiecapaciteit en de reservecapaciteit in Rusland, b) de waarschijnlijke prijzen van de invoer uit Rusland zonder antidumpingmaatregelen en c) de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie.

(287)

Productiecapaciteit en reservecapaciteit in Rusland

(288)

De productiecapaciteit in Rusland bedroeg in het tijdvak van het nieuwe onderzoek meer dan 10,5 miljoen ton, met een geraamde reservecapaciteit van 440 000 ton. Deze in Rusland geconstateerde reservecapaciteit zou 6 % van het verbruik in de Unie bedragen. Indien deze volledig op de markt van de Unie wordt gericht, zouden nog steeds aanzienlijke hoeveelheden kunnen worden uitgevoerd, wat een zeer grote invloed zou hebben op bepaalde aan Rusland grenzende lidstaten.

(289)

Gezien de “Roadmap for the development of production of mineral fertilizers for the period until 2025” die door de Russische regering is vastgesteld (93), zal de productie van stikstofhoudende meststoffen (waarvan AN een van de belangrijkste is) naar verwachting toenemen (94), waarbij het exportaandeel in de productie zal toenemen om in 2025 65 % te bereiken. Dit geeft aan dat het grootste deel van de Russische bedrijfstak voor stikstofhoudende meststoffen op de uitvoer gericht is.

(290)

De RFPA voerde aan dat de Roadmap niet bedoeld is om de uitvoer van AN naar de Unie te bevorderen.

(291)

De Roadmap gaat uit van een toename van de productie van stikstofhoudende meststoffen tot 11,7 miljoen ton in 2020 en 12,3 miljoen ton in 2025. Het aandeel van de productie van stikstofhoudende meststoffen dat wordt uitgevoerd, moet stijgen tot 65 % in 2020, wat erop wijst dat het grootste deel van de Russische bedrijfstak voor stikstofhoudende meststoffen op de uitvoer gericht is. In de Roadmap wordt ook gesteld dat de vraag naar minerale meststoffen (waarvan AN een van de belangrijkste is) op de Russische markt niet groter zal zijn dan 4-5 miljoen ton (berekend als 100 procent van de werkzame stof) en de bestaande capaciteit niet meer dan 40 procent zal belasten. De ontwikkeling van de Russische markt voor minerale meststoffen tot 2025 zal worden belemmerd door de lage werkelijke vraag van de landbouwproducenten en het ontbreken van een cultuur van het gebruik van minerale meststoffen. Zoals besproken in overweging 296 is de markt van de Unie aantrekkelijk voor de Russische producenten-exporteurs. Als dit samen met de hierboven besproken cijfers in aanmerking wordt genomen, zullen de in de Roadmap besproken stijgingen, ook al is de Roadmap niet expliciet gericht op de Unie, mogelijk worden uitgevoerd naar de markten van derde landen, waaronder de markt van de Unie, vooral als de maatregelen zouden worden opgeheven.

(292)

Dit argument werd derhalve afgewezen.

5.1.   Waarschijnlijke prijzen van de invoer uit Rusland zonder antidumpingmaatregelen

(293)

In overweging 169 is geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de Russische producenten-exporteurs grote hoeveelheden AN naar de Unie zouden uitvoeren als de maatregelen zouden komen te vervallen, en dat deze uitvoer waarschijnlijk tegen dumpingprijzen zou plaatsvinden.

(294)

Om het prijsniveau van Russisch AN zonder de maatregelen in aanmerking te nemen, werd aan de hand van de prijzen van de medewerkende producenten-exporteurs bij uitvoer naar derde landen een berekening van de prijsonderbieding gemaakt met als doel het niveau van potentiële prijsonderbieding in de toekomst te ramen, mochten de maatregelen komen te vervallen (95). Daarbij werd een aanzienlijke prijsonderbieding van 24,0 % geconstateerd. Bij deze prijsniveaus zou de invoer van AN uit Rusland in korte tijd sterk toenemen.

(295)

Gezien al deze elementen heeft de Commissie vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat de Russische invoer, indien de maatregelen komen te vervallen, tegen dumpingprijzen op de markt van de Unie zou worden aangeboden en de prijzen van de producenten in de Unie zou onderbieden, met een aanzienlijke prijsdruk op de producenten in de Unie tot gevolg.

5.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(296)

Zoals vermeld in de overwegingen 118 en 137 is de markt van de Unie aantrekkelijk wat betreft de omvang en de prijzen. De Unie is de grootste markt voor AN in de wereld. De markt van de Unie blijft aantrekkelijk wat de prijzen betreft (96). De Russische exporteurs beschikken over gevestigde distributiekanalen voor meststoffen in de Unie, wat de logistiek van de uitvoer vergemakkelijkt. Daarnaast zullen de prijzen van de invoer uit Rusland de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt waarschijnlijk onderbieden, wat er verder op wijst dat de markt van de Unie aantrekkelijk is voor Russische producenten.

(297)

Zoals vermeld in overweging 120 hebben landen als Oekraïne, Australië en India (97) handelsbeschermende maatregelen ingesteld op ammoniumnitraat uit Rusland. Indien de huidige maatregelen zouden komen te vervallen, zouden deze maatregelen de markt van de Unie nog aantrekkelijker maken voor de Russische producenten, die meer moeilijkheden ondervinden om naar andere derde markten uit te voeren.

5.3.   Effect op de bedrijfstak van de Unie

(298)

Zoals in overweging 169 werd geconcludeerd, is het waarschijnlijk dat de Russische producenten van AN grote hoeveelheden AN tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden uitvoeren indien de maatregelen zouden komen te vervallen. Bovendien kan redelijkerwijs worden aangenomen dat, mochten de maatregelen worden ingetrokken, ten minste een deel van de reservecapaciteit in Rusland zal worden verlegd naar de markt van de Unie, wegens de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie als beschreven in overweging 296. Bij de beoordeling van de waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling van de Russische uitvoerprijzen is het waarschijnlijk dat de prijzen van de Russische invoer de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk zouden onderbieden, zoals uiteengezet in overweging 294.

(299)

Wat de hoeveelheden betreft, zou het vervallen van de maatregelen de Russische producenten-exporteurs zeer waarschijnlijk in staat stellen snel marktaandeel te winnen op de markt van de Unie. De bedrijfstak van de Unie zou dan geconfronteerd worden met een onmiddellijke daling van zijn verkoopvolume en marktaandeel en met een stijging van de vaste kosten per eenheid. De AN-bedrijfstak is namelijk een kapitaalintensieve bedrijfstak die een bepaald productievolume moet handhaven om de vaste kosten op een betaalbaar niveau te houden. De stijging van de vaste kosten als gevolg van een daling van de productie en verkoop zal een negatieve invloed hebben op de winstgevendheid.

(300)

Bovendien zal het verbruik van AN naar verwachting verder dalen, zoals in overweging 174 is uiteengezet. De bedrijfstak van de Unie concurreert derhalve met de Russische invoer op een krimpende markt. Dit zal op zijn beurt zeer waarschijnlijk een neerwaartse druk op de prijzen uitoefenen met een negatief effect op de winstgevendheid en de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. Tegelijkertijd zou de bedrijfstak van de Unie niet de nodige investeringen kunnen doen om aan de gezondheids-, veiligheids- en milieunormen van de EU te voldoen.

(301)

Al deze factoren samen zouden leiden tot een herhaling van schade.

(302)

Uit een simulatie op basis van een scenario waarin de bedrijfstak van de Unie de Russische invoerprijs zou moeten evenaren (op het niveau dat momenteel voor derde landen wordt waargenomen, met inbegrip van de douanerechten en de kosten na invoer), terwijl de omvang van de verkoop zou worden gehandhaafd en dezelfde kosten zouden worden gemaakt als in het TNO, bleek dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie zou omslaan in een verlies van [– 25-– 29 %].

(303)

Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat het waarschijnlijk is dat de schade zich zal herhalen als de bestaande maatregelen worden ingetrokken.

5.4.   Ingediende opmerkingen van belanghebbenden

(304)

De Russische Federatie voerde aan dat de producenten in de Unie de AN-sector stevig in handen hebben, aangezien zij een groot marktaandeel hebben, waardoor hun productie en verkoop toenemen. Volgens de Russische Federatie waren de producenten in de Unie daarom voorbereid op de afschaffing van de rechten op hun Russische concurrenten, zoals wordt bevestigd door de toenemende uitvoer van AN uit de Unie.

(305)

Het onderzoek heeft bevestigd dat de bedrijfstak van de Unie ondanks de afnemende productie en verkoop gedurende de hele beoordelingsperiode een marktaandeel van meer dan 90 % had. Dit doet echter niets af aan de vaststelling van de Commissie dat de toename van de invoer met dumping uit Rusland bij opheffing van de maatregelen de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade zou toebrengen. Uit het onderzoek is gebleken dat de AN-markt prijsgevoelig is. Daarom zou de bedrijfstak van de Unie door de toename van de invoer met dumping uit Rusland (indien de maatregelen zouden worden ingetrokken) het verkoopvolume en, bijgevolg, het productievolume verliezen dat nodig is om de vaste kosten op een concurrerend niveau te houden (de vaste kosten zullen toenemen, aangezien zij over een kleiner geproduceerd volume zullen worden gespreid, wat een negatief effect op de winstgevendheid zal hebben). Zoals uiteengezet in de overwegingen 298 tot en met 302 zou de bedrijfstak van de Unie worden geconfronteerd met een onmiddellijke daling van zijn verkoopvolume en marktaandeel en met een stijging van de vaste kosten per eenheid. De winstgevendheid zou aanzienlijk dalen en negatief worden. Dit werd in het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld, toen de producenten in de Unie hun prijzen tot ver onder de kostprijs moesten verlagen om een bepaald verkoopniveau te kunnen handhaven en te kunnen concurreren met de Russische invoer, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood. Dit leidde tot schade voor de bedrijfstak van de Unie die bestond uit een daling in afzet en marktaandeel, en bovenal uit een verlaging van de prijzen en de winst van de bedrijfstak van de Unie. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(306)

De RFPA voerde aan dat de aantrekkelijkheid van de markt voor AN in de Unie werd overschat. De EU onderscheidde zich in dit verband niet door bijkomende voordelen. Zo waren de vervoerskosten vanuit Rusland (Oostzee) naar Brazilië, de VS en Midden-Amerika bijna gelijk aan de kosten van het vervoer naar de EU. Sterker nog, als gevolg van de veiligheidsbeperkingen en de verplichting in het Verenigd Koninkrijk om AN uitsluitend in kleine schepen te vervoeren, waren de vervoerskosten naar de EU vaak hoger dan naar Brazilië.

(307)

Dit argument bleek feitelijk onjuist te zijn. Het onderzoek heeft uitgewezen dat de vervoerskosten van de medewerkende producenten-exporteurs naar andere derde landen bijna 30 % hoger lagen dan de vervoerskosten naar de Unie. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(308)

Voorts heeft de RFPA in een opmerking gesteld dat een van de grootste producenten in de Unie in Rusland aangekocht AN heeft doorverkocht naar een bestemming buiten de Unie. Volgens de RFPA was dit het bewijs dat de producenten in de Unie oneerlijk handelden, ten nadele van de landbouwers in de Unie. De antidumpingmaatregelen waren er niet voor bedoeld dat de bedrijfstak van de Unie zou groeien op de wereldwijde uitvoermarkten door de opbrengsten van de gestegen verkoop in de Unie te gebruiken voor de aankoop van beweerdelijk gedumpte producten met het oog op doorverkoop op de wereldmarkt.

(309)

Uit het onderzoek is gebleken dat de doorverkoop van in Rusland gekocht AN, waarnaar de RFPA verwijst, is verricht door entiteiten van buiten en binnen de Unie die deel uitmaken van een groep waartoe een producent in de Unie behoort. Deze doorverkopen waren bestemd voor Latijns-Amerika. Zoals blijkt uit de jaarverslagen van de groep, bedroegen de inkomsten van deze groep (ongeveer 75 % van de inkomsten waren afkomstig uit de verkoop van meststoffen) in Latijns-Amerika minder dan 10 % van alle groepsinkomsten. Uit dezelfde groepsverslagen blijkt dat de voornaamste inkomsten van de groep nog steeds in Europa worden gegenereerd (meer dan 30 %). Deze doorverkoop van in Rusland aangekocht AN door de ondernemingen van de groep kon deze producent in de Unie dan ook niet ten goede zijn gekomen bij zijn resultaten op de wereldwijde uitvoermarkten, en kon evenmin ten nadele zijn geweest van de landbouwers in de Unie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(310)

De RFPA heeft vervolgens aangevoerd dat deze doorverkoop een langetermijnverbintenis was om als distributeur van Russisch AN op te treden op uitvoermarkten buiten de Europese Unie, waardoor het risico van verlegging van de uitvoer na de beëindiging van de antidumpingmaatregelen aanzienlijk werd beperkt. Deze langetermijnverbintenis heeft hoeveelheden Russisch AN buiten de EU-markt gehouden en moet worden beschouwd als bewijs dat het niet waarschijnlijk is dat de schade zich herhaalt indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen.

(311)

De Commissie merkte op dat het gedrag van de groep waarvan de producent in de Unie deel uitmaakt, geen indicatie is voor het gedrag van de Russische producenten-exporteurs indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen, omdat zij onafhankelijke marktdeelnemers zijn. Zo zou andere capaciteit van deze of andere producenten-exporteurs op de Unie kunnen worden gericht of hiernaartoe worden verlegd indien de maatregelen zouden komen te vervallen. Bovendien zou over overeenkomsten die in de context van de toepasselijke antidumpingrechten in de Unie zijn gesloten, opnieuw kunnen worden onderhandeld indien de maatregelen zouden komen te vervallen en een aantrekkelijke markt beter beschikbaar zou komen voor de Russische AN-producenten. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(312)

Voorts heeft de RFPA aangevoerd dat het toegenomen verbruik van AN op de Russische binnenlandse markt en de bestaande distributienetwerken van Russische AN-producenten buiten de EU aantoonden dat het niet waarschijnlijk was dat de schade zich zou herhalen indien de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen.

(313)

De analyse van het verbruik van AN op de Russische binnenlandse markt in de overwegingen 130 tot en met 134 leidde tot de conclusie dat een toename niet gegarandeerd was. Bovendien beletten de bestaande distributienetwerken in andere derde landen de exporteurs niet om gebruik te maken van de bestaande of nieuwe distributienetwerken op de markt van de Unie. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(314)

Een medewerkende producent-exporteur voerde aan dat de productiecapaciteit in Rusland volledig werd benut. Daarom was het niet mogelijk de productie van ammoniumnitraat en de uitvoer ervan naar de EU aanzienlijk te verhogen. De vraag naar ammoniumnitraat is wereldwijd aanzienlijk toegenomen en zou blijven toenemen. De vraag naar meststoffen in de Latijns-Amerikaanse en APAC-regio’s stuwde de groei van de ammoniumnitraatmarkt door de uitbreiding van de landbouwgronden in deze landen. De vraag naar ammoniumnitraat groeide ook in Rusland. Tegelijkertijd groeide de marktvraag in de EU trager dan in andere regio’s. Indien de maatregelen zouden komen te vervallen, zou de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland dus niet noemenswaardig toenemen.

(315)

Gezien de omvang van de markt van de Unie, de geografische nabijheid, de prijzen, de geconstateerde waarschijnlijkheid van prijsonderbieding en het feit dat sommige Russische exporteurs over gevestigde distributiekanalen in de Unie beschikken om de uitvoer logistiek te vergemakkelijken, werd de markt van de Unie aantrekkelijk geacht voor Russische producenten. De Commissie was van oordeel dat het verwachte verbruik in de landen in kwestie op een zodanig niveau lag dat slechts een gedeeltelijke absorptie van de reservecapaciteit van de Russische producenten mogelijk was.

(316)

Volgens een medewerkende producent-exporteur toonden de investeringen in Brazilië en andere derde landen door verschillende Russische producenten-exporteurs de aantrekkelijkheid van Brazilië en andere derde landen ten opzichte van de Unie aan.

(317)

De Commissie heeft opgemerkt dat deze investeringen aantonen dat Russische producenten bereid zijn om naar derde landen uit te voeren. Deze investeringen zijn echter gedaan terwijl de maatregelen in de Unie van kracht waren. Zij geven niet aan dat deze markten aantrekkelijker zouden zijn dan de markt van de Unie indien de maatregelen zouden worden beëindigd.

(318)

Verscheidene belanghebbenden hebben aangevoerd dat de maatregel betreffende de invoer van AN in de EU al meer dan 25 jaar van kracht is en dat een dergelijke situatie zonder precedent is en niet in overeenstemming is met de aard van de antidumpingmaatregelen.

(319)

In de basisverordening is geen maximumtermijn voor de toepassing van antidumpingmaatregelen vastgesteld. Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening concludeerde de Commissie dat herhaling van dumping en schade waarschijnlijk is indien de maatregelen komen te vervallen. Daarom werd het argument van deze partijen van de hand gewezen.

(320)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden diverse belanghebbenden (98) aan dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de werkelijke positie van de producenten in de Unie op de markt van de Unie, namelijk dat zij grote groepen zijn met sterke distributienetwerken die door invoerbelemmeringen worden beschermd en die momenteel een meerprijs voor AN in rekening kunnen brengen, in tegenstelling tot de wereldmarkten, waaronder de Zwarte Zeeregio, de Oostzeeregio en Brazilië. Volgens hen hield de bestaande antidumpingmaatregel een overcorrectie in omdat de bedrijfstak van de Unie, ondanks de benutting van slechts de helft van de productiecapaciteit, een winst heeft geboekt die 8 % hoger lag dan de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie en een hoog rendement van investeringen heeft behaald.

(321)

Ten eerste betekent het feit dat sommige producenten in de Unie tot enkele grote groepen behoren, niet noodzakelijkerwijs dat een meerprijs in rekening kan worden gebracht. Bovendien vormen zij, in tegenstelling tot wat is aangevoerd, nog geen oligopolie louter en alleen omdat er vier grote groepen en verschillende kleinere producenten bestaan.

(322)

Ten tweede bleek de vermeende meerprijs die door deze belanghebbenden wordt aangevoerd het verschil te zijn tussen prijzen van AN op de spotmarkt (d.w.z. afgesloten verkooptransacties, aanbiedingen, biedingen) met verschillende leveringsvoorwaarden in Frankrijk en de Zwarte Zeeregio, de Oostzeeregio, Brazilië en andere regio’s, d.w.z. de door deze partijen gepresenteerde basis voor de vergelijking lag niet op hetzelfde leveringsniveau. Dit is met name van belang omdat de partijen zelf in hun opmerkingen erkennen dat het vervoer van AN duur is. Bovendien kan, zoals uiteengezet in overweging 199, geen conclusie worden getrokken op basis van deze prijzen aangezien daarin prijzen zijn vervat van aanbiedingen en biedingen die niet noodzakelijkerwijs zijn afgewikkeld en betrekking hebben op slechts één lidstaat. De prijzen van AN variëren in de Unie, zoals Acron impliciet heeft erkend in haar opmerkingen die in overweging 262 zijn weergegeven, waarin de producent betoogde dat de door de Commissie gemelde prijzen in de Unie te laag zijn en dus alleen uit Polen en Litouwen afkomstig kunnen zijn. Ten derde waren de AN-prijzen van de producenten in de Unie op de markt van de Unie, zoals vastgesteld en beschreven in overweging 199, tijdens de beoordelingsperiode 14 tot 25 % lager dan de prijzen van AN op de spotmarkt in Frankrijk (99), zoals deze belanghebbenden hebben meegedeeld. Ten vierde, en zoals geïllustreerd in overweging 244, lagen de werkelijke AN-prijzen in de Unie, nadat de prijzen van AN op de spotmarkt in de Zwarte Zeeregio, de Oostzeeregio en Brazilië waren aangepast aan de cif-prijs grens EU (100), in 2016-2017 op hetzelfde niveau, en in 2018 en het TNO slechts 9 tot 15 EUR/ton hoger. Daarom kon een dergelijk verschil in de werkelijke prijs van AN in de Unie ten opzichte van de andere markten niet als permanent en/of aanzienlijk worden beschouwd.

(323)

Wat betreft het argument dat de winstgevendheid van meer dan 8 % van de bedrijfstak van de Unie een bewijs is van het feit dat een meerprijs wordt aangerekend, merkt de Commissie op dat de streefwinst geen winst is waarboven sprake is van een meerprijs, en dat een hoog rendement van investeringen geen bewijs is voor de meerprijs. Bovendien ligt de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs ver boven die van de bedrijfstak van de Unie. Volgens de logica van dit argument zouden het in feite de Russische producenten-exporteurs zijn — en niet de bedrijfstak van de Unie — die een aanzienlijke meerprijs in rekening brengen op hun binnenlandse en uitvoermarkten. Wat de bezettingsgraad betreft, is in de vorige onderzoeken inzake ammoniumnitraat erkend dat een lage bezettingsgraad een minder zinvolle indicator is van de algemene economische situatie van de bedrijfstak. Dit komt omdat vloeibaar ammoniumnitraat (een halffabricaat) kan worden gebruikt voor de productie van vast ammoniumnitraat, maar ook voor andere downstreamproducten. Bijgevolg kunnen statistische vertekeningen ontstaan als gevolg van het bestaan van multifunctionele installaties die hun productie naar of van andere meststoffen kunnen overschakelen. Op grond hiervan werd het argument van de partijen afgewezen.

(324)

Volgens verscheidene belanghebbenden (101) sprak de Commissie zichzelf tegen door te stellen dat concurrentiële interacties in de derde landen niet relevant zouden zijn om vast te stellen of schade zich waarschijnlijk opnieuw zou voordoen, aangezien de Russische prijzen bij uitvoer naar derde landen geschikt werden geacht om de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping vast te stellen en om de waarschijnlijke prijsniveaus van de invoer uit Rusland vast te stellen bij het ontbreken van antidumpingmaatregelen. Voorts voerden de belanghebbenden aan dat de door de Commissie gebruikte gegevens over de uitvoer niet werden gestaafd door de cijfers van Eurostat voor de GN-codes 310230 90 en 310240 90. Volgens hen was China geen uitvoerbestemming voor het AN van de producenten in de Unie en lagen de uitvoerprijzen franco aan boord (fob) onder de gemiddelde verkoopprijs af fabriek in de Unie.

(325)

Wat de herhaling van schade betreft, heeft het onderzoek van de Commissie betrekking op de situatie op de markt van de Unie. De bedrijfstak van de Unie is vooral actief op de lokale markt, waar de bedrijfstak zijn kernactiviteit ontplooit. Het feit dat Russische producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie mogelijk concurreren op andere markten van derde landen waarvan de marktkenmerken verschillen, houdt geen rechtstreeks verband met die analyse. Zoals in overweging 174 wordt erkend, is de markt van de Unie met name een krimpende markt wat het verbruik van AN betreft, hetgeen misschien niet het geval is voor de andere markten, zoals de producenten-exporteurs stellen. Integendeel, de analyse inzake de waarschijnlijkheid van herhaling van de dumping omvat een analyse van factoren zoals het gedrag en de prijsstelling van producenten-exporteurs in derde landen en de stimulansen om de uitvoer naar de Unie te verleggen.

(326)

Bovendien kan dit, ook al is er enige interactie tussen de bedrijfstak van de Unie en de producenten-exporteurs op derde markten, niet worden gezien als een bewijs van het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om op derde markten met de Russische producenten-exporteurs te concurreren, en nog veel minder op de markt van de Unie. Ten eerste zijn de bedrijfstak van de Unie en de Russische producenten-exporteurs gericht op verschillende uitvoermarkten. De belangrijkste uitvoerbestemmingen van de bedrijfstak van de Unie zijn China, Oekraïne, Brazilië, Servië en Australië. Zoals vermeld in overweging 120 zijn Oekraïne en Australië de facto gesloten voor de Russische uitvoer. De enige echte interactie met de verkoop van de bedrijfstak van de Unie vindt plaats in Brazilië. Maar zelfs daar vertegenwoordigt de omvang van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie volgens de uitvoerstatistieken (102) slechts ongeveer 4 % van de omvang van de uitvoer van de Russische producenten-exporteurs. Belangrijker is dat het duidelijk is dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat zou zijn het hoofd te bieden aan oneerlijke concurrentie van Russische producenten-exporteurs op de markt van de Unie, aangezien het, zoals in overweging 169 is geconcludeerd, waarschijnlijk is dat de Russische producenten van AN bij het ontbreken van de maatregelen van de EU grote hoeveelheden AN tegen dumpingprijzen naar de Unie zouden uitvoeren.

(327)

Ten aanzien van de bewering van de belanghebbenden dat de gegevens van Eurostat de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de bestemmingen en de prijzen niet bevestigen, merkte de Commissie op dat de belanghebbenden slechts twee van de GN-codes in verband met het onderzochte product in aanmerking hebben genomen. Zij hebben dus alleen gekeken naar een momentopname van de desbetreffende uitvoer van de Unie. Bovendien is de cif-prijs bij levering op de plaats van bestemming van de uitvoer en niet de fob-prijs de juiste basis om de uitvoerprijzen te vergelijken met de prijzen af fabriek van de Unie, omdat de prijzen op dezelfde plaats van levering moeten worden vergeleken.

(328)

Ten slotte waren de Russische producenten-exporteurs zeer winstgevend (winstgevendheid tussen 24 % en 50 %), met een gemiddelde verkoopprijs van 133 EUR/ton voor derde markten in het TNO. Zelfs met de kosten van vervoer en verzekering naar de Unie (103) zou de gemiddelde cif-prijs, grens Unie, van de Russische producenten-exporteurs lager zijn dan de kostendekkende prijs (104) van de bedrijfstak van de Unie. Bijgevolg zouden de Russische producenten-exporteurs winstgevend zijn op de markt van de Unie, terwijl de bedrijfstak van de Unie slechts zijn kosten zou dekken. Deze argumenten worden derhalve afgewezen.

(329)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de invoer uit Rusland waarschijnlijk geen schadelijke gevolgen zou hebben voor de producenten in de Unie omdat:

i)

er geen bewijs was dat de Russische invoer “snel marktaandeel [zou] winnen” op de markt van de Unie indien de antidumpingmaatregelen zouden worden ingetrokken. Integendeel, de bedrijfstak van de Unie had aangetoond in staat te zijn om zijn aanwezigheid op de markten van derde landen te vergroten, ondanks de parallelle aanwezigheid van Russische invoer op deze markten;

ii)

het marktaandeel van de Russische invoer tot 6 % van het verbruik in de Unie zou kunnen stijgen, wat niet voldoende was om “een onmiddellijke daling van zijn verkoopvolume en marktaandeel en […] een stijging van de vaste kosten per eenheid” te veroorzaken die “een negatieve invloed [zullen] hebben op de winstgevendheid”;

iii)

een eventueel verlies aan marktaandeel op de binnenlandse markt van de Unie zou worden gecompenseerd door een hogere uitvoer naar de markten van derde landen, wat betekent dat de vaste kosten per eenheid van de producenten in de Unie stabiel zouden blijven;

iv)

eventuele moeilijkheden die de bedrijfstak van de Unie als gevolg van de krimpende markt ondervindt, niet zouden kunnen worden aangemerkt als schade die door de invoer uit Rusland is veroorzaakt;

v)

aanvullende mededelingen nodig zouden zijn om een goed begrip te verkrijgen van de berekeningen die zijn gemaakt in de simulatie van de winst/het verlies van de bedrijfstak van de Unie in een scenario waarin de bedrijfstak van de Unie de vermeende Russische invoerprijzen moeten evenaren zonder antidumpingmaatregelen, en deze simulatie duidelijk is gebaseerd op een onnauwkeurige methode.

(330)

Ten eerste, en zoals vermeld in de overwegingen 325 en 326, kunnen de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie niet worden gebruikt om aan te tonen dat de bedrijfstak van de Unie in staat is om met de Russische producenten-exporteurs te concurreren. Tegelijkertijd is de markt van de Unie vanuit het oogpunt van prijs en nabijheid aantrekkelijk voor Russische producenten-exporteurs, zoals uiteengezet in de overwegingen 296 en 297 en in de overwegingen 340 en 341.

(331)

Ten tweede zou een toename van de omvang van de invoer uit Rusland tegen de in het onderzoek geraamde prijsniveaus voldoende zijn om een onmiddellijke daling van de verkoop, het marktaandeel en de vaste kosten per eenheid van de bedrijfstak van de Unie te veroorzaken, met alle negatieve gevolgen voor de winstgevendheid van dien, zoals in overweging 302 is aangetoond.

(332)

Wat ten derde de herhaling van de schade betreft, houdt het onderzoek verband met de situatie op de markt van de Unie. De Commissie ziet niet in waarom de schade die aan de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie wordt toegebracht, zou moeten worden beperkt door vermeende winsten elders. Het feit dat er markten van derde landen zijn waar de bedrijfstak van de Unie zijn verkoop (opnieuw) naar kan verleggen, houdt geen rechtstreeks verband met de analyse inzake de herhaling van de schade.

(333)

Ten vierde heeft de Commissie geen aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie vastgesteld.

(334)

Ten vijfde is een in overweging 302 beschreven simulatie opgenomen in het dossier van de zaak dat toegankelijk is voor alle belanghebbenden (105). De in de simulatie gebruikte gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn in bandbreedtes aangegeven om geen steekproefspecifieke informatie te onthullen, die als vertrouwelijk werd beschouwd (de simulatie had mogelijk steekproefspecifieke informatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie openbaar kunnen maken en had hun of andere belanghebbenden commercieel voordeel kunnen opleveren). Dat de waarden in bandbreedtes zijn weergegeven, maakt de in het dossier opgenomen simulatie niet zinloos en ontneemt de producenten-exporteurs evenmin hun recht van verweer, aangezien zowel de laagste als de hoogste waarden van de gebruikte bandbreedtes aantonen dat de bedrijfstak van de Unie tegen het toegepaste prijsniveau zwaar verliesgevend zou zijn. Voorts werd in de simulatie aangenomen dat de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie omlaag zou worden gebracht tot het peil van de Russische invoerprijs die is waargenomen in de derde landen. Verder werden andere parameters van de simulatie, namelijk verkoopvolume en de kosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, gebaseerd op gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. In dit verband wordt opgemerkt dat in de simulatie de kosten van de producenten in de Unie voor het in de Unie verkochte volume in aanmerking zijn genomen, en niet de kosten voor het geproduceerde volume. De argumenten werden daarom afgewezen.

(335)

Dezelfde belanghebbenden voerden aan dat de Commissie het potentiële effect van de Russische invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Unie verkeerd heeft beoordeeld. Met name zou zij geen rekening hebben gehouden met de gunstige marktomstandigheden waarin de producenten in de Unie de komende vijf jaar zullen opereren als gevolg van de dalende gaskosten in de Unie. Volgens hen moet bij een toekomstgerichte analyse van de waarschijnlijkheid van schade rekening worden gehouden met dergelijke lagere kosten en de gevolgen daarvan voor het vermogen van de producenten in de Unie om bij het ontbreken van antidumpingmaatregelen effectief te concurreren met de Russische producenten.

(336)

Volgens de prijsverwachting van de Wereldbank voor gas (106) zal de gasprijs in Europa in 2023 het niveau bereiken dat werd waargenomen in 2016 — het begin van de beoordelingsperiode. De productiekosten van de producenten in de Unie zouden dezelfde trend moeten volgen, aangezien deze gekoppeld zijn (overweging 200). Op basis van deze veronderstellingen zouden de kosten voor de producenten in de Unie dan ongeveer 174 EUR/ton bedragen, net als in 2016. Ervan uitgaande dat de Russische prijzen bij uitvoer naar derde landen op hetzelfde niveau blijven als in het TNO (aangezien de Russische gereguleerde gasprijs stabiel blijft (107)), zouden deze prijzen nog steeds onder de productiekosten van de producenten in de Unie liggen (d.w.z. onder 174 EUR/ton). Op basis hiervan is het waarschijnlijk dat de Russische uitvoer naar de Unie nog steeds een sterke prijsdruk op de bedrijfstak van de Unie zal uitoefenen. Het argument van de partijen werd daarom van de hand gewezen.

(337)

Dezelfde belanghebbenden voerden aan dat het opheffen van de antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Unie niet alle bescherming zou ontnemen, aangezien deze nog steeds in aanmerking zou komen voor het meestbegunstigingsrecht (108).

(338)

De antidumpingmaatregel heeft tot doel heeft de eerlijke mededinging op de markt van de Unie te herstellen. De bestaande conventionele douanerechten dienen dit doel niet en kunnen daarom niet de reden zijn waarom antidumpingmaatregelen niet worden gehandhaafd/opgelegd ten aanzien van oneerlijk geprijsde invoer. Het argument van de partijen wordt afgewezen.

(339)

Dezelfde belanghebbenden voerden aan dat de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie werd overschat:

i)

de Russische producenten-exporteurs zouden naar de Unie uitvoeren tegen dezelfde prijs als die waartegen zij naar andere derde landen uitvoerden, zoals ook door de Commissie zou zijn erkend;

ii)

volgens een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in Rusland waren de kosten van vervoer naar de markten van derde landen (zoals Brazilië, de Verenigde Staten en Midden-Amerika) bijna gelijk aan de kosten van vervoer naar de Unie.

(340)

Ten eerste heeft de Commissie, met het oog op de beoordeling van een waarschijnlijk prijsniveau voor AN van de Russische producenten-exporteurs bij uitvoer naar de Unie zonder de maatregelen, het niveau van potentiële prijsonderbieding bij het ontbreken van maatregelen geraamd aan de hand van de werkelijke prijzen van de medewerkende producenten-exporteurs bij uitvoer naar derde landen (overweging 294). De conclusie dat de Russische producenten-exporteurs hun uitvoer waarschijnlijk naar de markt van de Unie zouden verleggen, was gebaseerd op het feit dat de geldende prijzen voor AN in de Unie hoger waren dan de Russische prijzen bij uitvoer naar de markten van derde landen, waardoor een economische stimulans ontstond. Uit dit onderzoek is gebleken dat de prijs af fabriek in de Unie ongeveer 219 EU/ton bedroeg (overweging 200), wat aanzienlijk hoger was dan de gemiddelde prijs af fabriek van 133 EUR/ton van de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs bij uitvoer naar derde landen (overweging 81). In het licht hiervan hebben de Russische producenten-exporteurs een economische stimulans om aan de Unie te verkopen in plaats van aan derde markten. Met name gezien het feit dat zij, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen Russische producenten-exporteurs, de kosten van de verkoop aan de Unie reeds dekken en winst boeken bij verkoop terwijl de huidige antidumpingmaatregelen van kracht zijn. Dit houdt in dat zij bij verkoop tegen een nog hogere prijs aan de Unie nog hogere winsten zouden behalen.

(341)

Ten tweede, en zoals opgemerkt in overweging 307, heeft dit onderzoek op basis van de vervoerskosten van alle medewerkende producenten-exporteurs uitgewezen dat de kosten van vervoer naar derde landen bijna 30 % hoger waren dan naar de Unie. Dit argument van een Russische producent-exporteur werd derhalve afgewezen.

(342)

Een Russische producent-exporteur voerde aan dat de Commissie zichzelf tegensprak en dat de analyse van het oorzakelijk verband onvoldoende gemotiveerd was. Enerzijds concludeerde de Commissie dat een analyse van het oorzakelijk verband niet nodig was en anderzijds concludeerde zij dat de schade werd veroorzaakt door de invoer uit Rusland.

(343)

Dit argument was gebaseerd op het verkeerde begrip van de beoordeling van de Commissie in deze zaak. Zoals aangegeven in overweging 216, concludeerde de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden. Er was derhalve geen reden voor een analyse van het oorzakelijk verband, die dan ook niet is uitgevoerd. In haar latere analyse van de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade concludeerde de Commissie echter dat zich waarschijnlijk opnieuw aanmerkelijke schade zou voordoen indien de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit Rusland zouden komen te vervallen. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(344)

Dezelfde Russische producent-exporteur voerde aan dat derde landen voor hem aantrekkelijk waren en dat de vraag op die markten toenam. De producent-exporteur legde uit hoe de binnenlandse markt en de Oekraïense markt (die volgens de producent-exporteur goed waren voor 7 % van het wereldwijde AN-verbruik) tijdens het desbetreffende seizoen zijn volledige capaciteit voor de verkoop in de Unie hadden opgebruikt. Bovendien heeft hij toegelicht hoe hij zijn uitvoercapaciteit naar andere regio’s dan de Unie heeft opgebouwd. Andere belanghebbenden voerden aan dat de markt van de Unie slechts een van de vele markten was waarnaar de Russische producenten-exporteurs konden uitvoeren. Zij hadden geen specifieke stimulans om hun uitvoer naar de Unie te verleggen en bestaande langetermijncontracten te verbreken als de antidumpingmaatregelen zouden worden opgeheven.

(345)

De Commissie merkte op dat zij niet heeft ontkend dat de markten van derde landen voor de Russische producenten-exporteurs aantrekkelijk kunnen zijn in vergelijking met de markt van de Unie waar antidumpingmaatregelen voor invoer uit Rusland van kracht zijn. Indien deze maatregelen echter zouden komen te vervallen, zou de markt van de Unie vanuit het oogpunt van prijs en nabijheid aantrekkelijk zijn voor de Russische producenten-exporteurs, zoals uiteengezet in de overwegingen 296 en 297 en in de overwegingen 340 en 341. De prijzen op de markt van de Unie zijn veel hoger en dus winstgevender dan die op de binnenlandse markt en andere derde markten. Over de contractuele verbintenissen van de marktdeelnemers kan naar aanleiding van de winsten opnieuw worden onderhandeld. Bovendien blijft de Oekraïense markt, zoals uiteengezet in overweging 143, gesloten voor de uitvoer van Russisch AN. Ten slotte bewijst de opbouw van de capaciteit op de markten van derde landen terwijl in de Unie nog steeds antidumpingmaatregelen van kracht zijn, alleen maar dat de uitvoer belangrijk is voor de Russische producenten-exporteurs. Dit is niet in tegenspraak met het feit dat de prijzen in de Unie, zoals vermeld in overweging 340, veel aantrekkelijker zijn dan op die markten en dat, zoals vermeld in overweging 341, de kosten van vervoer naar de Unie lager zijn dan die naar die andere bestemmingen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(346)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen ten aanzien van Rusland in strijd is met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

(347)

Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 21, lid 2, van de basisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten.

(348)

Op basis hiervan heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks haar conclusie dat een voortzetting van dumping en herhaling van schade waarschijnlijk is, dwingende redenen bestonden om te concluderen dat de handhaving van de bestaande maatregelen niet in het belang van de Unie was. Er wordt aan herinnerd dat het vaststellen van maatregelen bij het oorspronkelijke onderzoek niet in strijd met het belang van de Unie werd geacht.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(349)

Zoals toegelicht in overweging 213 hebben de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat gesteld een positieve micro-economische situatie te handhaven. Tegelijkertijd werd in de overwegingen 298 tot en met 303 ook geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk zou verslechteren indien de antidumpingmaatregelen tegen Rusland zouden komen te vervallen. Uit het onderzoek is immers gebleken dat de voortzetting van de maatregelen de huidige economische situatie van de bedrijfstak van de Unie hoogstwaarschijnlijk zou waarborgen. De bedrijfstak van de Unie zou de lopende investeringen, met name in verband met de gezondheids-, veiligheids- en milieunormen van de EU, kunnen doen en voortzetten.

(350)

De beëindiging van de maatregelen zou ongetwijfeld leiden tot een snelle verslechtering van hun economische situatie. Aangezien AN niet het enige product in het productassortiment stikstofhoudende meststoffen is, maar een onderdeel van het algemene geïntegreerde productieprofiel, zou een herhaling van de schade ten aanzien van de AN-productie onmiddellijk gevolgen hebben voor alle productielijnen stroomopwaarts (ammoniak, salpeterzuur), stroomafwaarts (UAN) en de daarmee verband houdende productielijnen (CAN, A5, ureum). Daarom zou handel in AN een direct negatief effect hebben op de gehele handel in stikstofhoudende meststoffen.

(351)

Daarom komt de voortzetting van de maatregelen tegen Rusland de bedrijfstak van de Unie ten goede.

6.2.   Belang van de importeurs/handelaren

(352)

Zoals vermeld in overweging 41 heeft geen van de importeurs zijn medewerking verleend aan het huidige onderzoek of zich hierbij kenbaar gemaakt. Er waren dan ook geen aanwijzingen dat de conclusies van het laatste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen (109) niet langer opgaan en dat de handhaving van de maatregelen een negatief effect op de importeurs zou hebben dat groter is dan het positieve effect van de maatregelen.

6.3.   Belang van de gebruikers

6.3.1.   Algemene opmerkingen

(353)

Zoals vermeld in overweging 49 hebben twee gebruikers (landbouwers) de vragenlijst beantwoord. Verscheidene gebruikersverenigingen (van landbouwers) hebben zich tegen de voortzetting van de maatregelen uitgesproken omdat deze een meerprijs voor in de Unie verhandelde AN (en CAN) oplevert in vergelijking met andere markten en omdat het dringend noodzakelijk is de kosten voor landbouwers te verlichten. Hun argument ging ervan uit dat de door de antidumping- en douanerechten gecreëerde meerprijs voor 100 % werd doorberekend in de prijs van de meststof.

(354)

De analyse van het belang van de gebruikers was gebaseerd op de gegevens van de Europese Commissie, directoraat-generaal Landbouw (“DG AGRI”) en twee vragenlijsten van de Franse landbouwers (waarvan de gegevens, omdat deze gevoelig zijn, in bandbreedtes worden weergegeven wanneer ze in de onderstaande analyse worden gebruikt).

(355)

De analyse van het belang van de Unie heeft in wezen betrekking op twee aspecten: i) de kosten van AN in de kosten van het landbouwbedrijf, en ii) het effect van de maatregelen op de kosten van het landbouwbedrijf in de beoordelingsperiode.

6.3.2.   De representativiteit van de kosten van AN in de kosten van de landbouwers

(356)

De gebruikersverenigingen voerden de volgende overwegingen aan: i) het effect van handelsbelemmeringen op de landbouweconomie moet worden beoordeeld voor landbouwbedrijven die gespecialiseerd zijn in akkerbouwgewassen, meer in het bijzonder op bedrijven die gespecialiseerd zijn in granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen (“GOE-bedrijven”), en niet voor de landbouwsector in zijn geheel; ii) GOE-bedrijven zijn het meest meststofintensief en daarom zijn zij daadwerkelijke gebruikers van AN; iii) zij zijn ook de grootste gebruikers van stikstofhoudende meststoffen in de Unie (110). Deze bedrijven vertegenwoordigen ongeveer 35 % van alle landbouwbedrijven in de Unie (111).

6.3.2.1.   Kosten voor AN in de kosten van GOE-bedrijven

(357)

Het effect van meststoffen in hun geheel, en van AN in het bijzonder, op de kosten van de landbouwers is beoordeeld op basis van de gegevens die zijn verstrekt door de twee Franse landbouwers die de vragenlijst hebben beantwoord. Uit deze analyse blijkt dat de in deze Franse bedrijven gebruikte meststoffen (als geheel) ongeveer [36-45 %] van de specifieke gewaskosten (112) en ongeveer [16-21 %] van de totale bedrijfskosten (113) uitmaakten in het laatste beschikbare boekjaar (114). Rekening houdend met het feit dat de kosten voor AN ongeveer [39-44 %] van de kosten voor alle in deze Franse bedrijven gebruikte meststoffen uitmaakten (115), vertegenwoordigden de kosten voor AN [15-20 %] van de specifieke gewaskosten en maximaal [3-5 %] van de totale bedrijfskosten in dezelfde periode.

(358)

Deze informatie is getoetst aan de gegevens over de landbouweconomie voor GOE-bedrijven in Frankrijk die afkomstig zijn van DG AGRI. Dit heeft bevestigd dat de voor deze gespecialiseerde GOE-bedrijven in Frankrijk gebruikte meststoffen (als geheel) in het laatste beschikbare boekjaar ongeveer 42 % van de specifieke gewaskosten en ongeveer 14 % van de totale bedrijfskosten uitmaakten (116). Ervan uitgaande dat de kosten voor AN ongeveer [39-44 %] van de kosten voor alle gebruikte meststoffen uitmaakten, hadden de kosten voor AN in dezelfde periode in Frankrijk dus maximaal 17 % van de specifieke gewaskosten en maximaal 5,8 % van de totale bedrijfskosten kunnen vertegenwoordigen.

(359)

Voor de hele EU maakten de meststoffen die voor deze gespecialiseerde GOE-bedrijven in de EU zijn gebruikt, volgens de gegevens van DG AGRI, in het laatste beschikbare boekjaar ongeveer 43 % uit van de specifieke gewaskosten en ongeveer 13 % van de totale bedrijfskosten (117). Ook hier geldt dat, ervan uitgaande dat de kosten voor AN ongeveer [39-44 %] van de kosten voor alle gebruikte meststoffen uitmaakten, de kosten voor AN derhalve maximaal 18 % van de specifieke gewaskosten en maximaal 5,6 % van de totale kosten van GOE-bedrijven in de EU hadden kunnen vertegenwoordigen in dezelfde periode. Dit zou het aandeel van de kosten voor AN in de totale bedrijfskosten zijn geweest als de GOE-bedrijven in de EU even AN-intensief waren als de GOE-bedrijven in Frankrijk, wat niet het geval was, zoals bevestigd door de verenigingen van gebruikers (118).

(360)

In het algemeen is het belangrijk op te merken dat het kostenaandeel van meststoffen in de kosten van de GOE-bedrijven in de EU in de loop van de tijd voortdurend is gedaald; bij de analyse van de laatste periode van 2014 tot 2018 bleek dat meststoffen in 2014 15 % uitmaakten van de totale kosten van de akkerbouwbedrijven, terwijl dit in 2018 tot 13 % was gedaald. Dit toont aan dat de andere kostenelementen (zoals zaden of lonen, huur, betaalde rente (119)) belastender waren voor de GOE-bedrijven in de EU, die de meest intensieve gebruikers van AN waren.

6.3.2.2.   Kosten voor AN in de kosten van alle akkerbouwbedrijven

(361)

De hoeveelheid als meststof gebruikte AN hangt af van het type gewas dat op de akkerbouwbedrijven wordt verbouwd: graangewassen (tarwe, gerst, haver, rogge, triticale), koolzaad, aardappelen, suikerbiet of grasland. Veel landbouwbedrijven in de Unie zijn afhankelijk van verschillende gewassen en de kosten van AN voor de landbouwers verschillen van land tot land. Het is daarom moeilijk om nauwkeurig de kosten van AN voor alle landbouwbedrijven te bepalen. Desalniettemin werd in de gehele landbouwsector van de Unie een dalende trend waargenomen in het kostenaandeel van meststoffen in de waarde van de productie van de landbouwindustrie (120).

(362)

Voorts heeft de Commissie op basis van de gegevens van DG AGRI geraamd dat de meststoffen die voor alle akkerbouwbedrijven in de EU werden gebruikt, in het laatste beschikbare boekjaar ongeveer 30 % uitmaakten van de specifieke gewaskosten en ongeveer 9 % van de totale kosten van akkerbouwbedrijven (121).

(363)

Ervan uitgaande, zoals uiteengezet in overweging 357, dat de kosten voor AN ongeveer [39-44 %] van de kosten voor alle gebruikte meststoffen uitmaakten, hadden de kosten voor AN voor alle akkerbouwbedrijven in de EU maximaal 3,7 % van de totale bedrijfskosten kunnen vertegenwoordigen. Ook hier zou dit het aandeel van de kosten voor AN in de totale bedrijfskosten zijn geweest als de akkerbouwbedrijven in de EU even AN-intensief waren als de gespecialiseerde GOE-bedrijven in Frankrijk, wat niet het geval was, zoals bevestigd door de verenigingen van gebruikers (122).

(364)

Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de kosten voor AN in de kosten van gespecialiseerde GOE-bedrijven en alle akkerbouwbedrijven in de Unie als geheel respectievelijk minder dan 5,6 % en 3,7 % bedroegen. Daarom kan het aandeel van de kosten voor AN in de totale kosten alleen materieel significant zijn als er een duidelijk verband bestaat tussen de prijs van AN en de nettomarge van het bedrijf, die verder wordt geanalyseerd.

6.3.3.   Effect van het antidumpingrecht op de kosten van landbouwers

(365)

In dit onderzoek hebben de gebruikersverenigingen (123) aangevoerd dat het “effect van het antidumpingrecht op de binnenlandse prijzen voor AN blijkt uit ervaring”. De mate waarin de rechten aan de landbouwers werden doorberekend, was echter niet uniform en was afhankelijk van een aantal variabelen, met name de daadwerkelijke mate van concurrentie tussen de verschillende bronnen (124). Ter illustratie: uit de door de medewerkende gebruikersverenigingen verstrekte informatie kon niet worden opgemaakt dat het verlaagde antidumpingrecht (zoals ook in het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek werd vastgesteld) (125)) een effect op de prijs van AN zou hebben. Dit was omdat de landbouwers gewoonlijk bij distributeurs kopen, die de voordelen al dan niet doorberekenen. Er is derhalve geen bewijs dat de gebruikers zouden profiteren van lagere prijzen voor AN indien de maatregelen zouden komen te vervallen.

(366)

Uit het onderzoek van DG AGRI blijkt dat de landbouwinkomens van verschillende factoren afhankelijk zijn en in de loop van de tijd aanzienlijk kunnen variëren. Cycliciteit en onzekerheden zijn inherent aan de landbouw en de behaalde marges. Zo werden GOE-bedrijven in de periode 2007-2015 jaar na jaar geconfronteerd met de grootste inkomensvariabiliteit; deze sector heeft het meest geleden onder de financiële crisis in 2009, toen bijna twee van de drie GOE-bedrijven (63 %) een inkomensverlies van meer dan 30 % ondervonden (126). Uit dezelfde bron bleek dat een hoog aandeel van landbouwers met sterke inkomensdalingen niet noodzakelijkerwijs inhield dat het bereikte inkomensniveau bijzonder laag was. De landbouweconomische gegevens (127) wijzen op een stijging van het netto-inkomen van de Franse GOE-bedrijven van 2016 tot 2018, terwijl de twee Franse landbouwers die de vragenlijst hebben beantwoord, in het laatste boekjaar verliezen hebben gemeld (128). Dezelfde landbouweconomische gegevens wijzen op een stijging van het netto-inkomen van de GOE-bedrijven en van alle landbouwbedrijven in de Unie in de periode 2016-2018 met respectievelijk 67 % en 34 %, hetgeen in tegenspraak is — althans voor 2018 — met de gegevens die de gebruikersverenigingen hebben verstrekt.

(367)

Uit dit onderzoek bleek dat er geen verband bestond tussen de prijs van AN en de nettomarge van akkerbouwbedrijven (129) (d.w.z. een stijging van het inkomen van de landbouwers kon niet in verband worden gebracht met een daling van de prijzen van AN of omgekeerd).

(368)

De antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het onderzochte product zijn al vele jaren van kracht zonder onevenredige kosten voor de landbouwers die hun inkomen en derhalve hun bestaan in gevaar zouden kunnen brengen. Zoals uiteengezet in overweging 365 was na de verlaging van de antidumpingmaatregelen naar aanleiding van het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek duidelijk dat de voordelen zeker niet volledig aan de landbouwers werden doorberekend. In elk geval zou de noodzaak van meerdere en nabijgelegen bevoorradingsbronnen en derhalve de levensvatbaarheid van de meststoffenindustrie van de Unie in hun belang zijn.

(369)

Op grond hiervan heeft de Commissie vastgesteld dat de voortzetting van de maatregelen geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor de gebruikers heeft en dat er derhalve geen dwingende redenen zijn om te concluderen dat het over het geheel genomen niet in het belang van de Unie is om de bestaande maatregelen te verlengen.

6.4.   Ingediende opmerkingen van de belanghebbenden

(370)

De gebruikersverenigingen (130) hebben aangevoerd dat het handelsbeleid van de EU niet coherent was: de landbouwers in de Unie moeten hun belangrijkste input, meststoffen, kopen op een beschermde binnenlandse markt tegen een aanzienlijke meerprijs, terwijl ze graan verkopen op een open markt, waar de prijzen de afgelopen 20 jaar parallel liepen met de wereldwijde prijzen.

(371)

De Commissie heeft opgemerkt dat de antidumpingmaatregel tot doel heeft de eerlijke mededinging op de markt van de Unie te herstellen. In elk geval onderzoekt de Commissie het effect van de maatregelen op de landbouwers in het kader van de toetsing van het belang van de Unie. Er is dus geen sprake van tegenstrijdigheid in het door de Commissie gevoerde beleid. Dit argument werd daarom van de hand gewezen.

(372)

Een medewerkende producent-exporteur heeft gesteld dat de hoge kosten van de meststoffen tot een inkomensverlies voor de landbouwers kunnen leiden.

(373)

De Commissie heeft opgemerkt dat uit de in de overwegingen 357 tot en met 364 beschreven analyse van de kosten van landbouwbedrijven is gebleken dat het aandeel van de kosten voor AN niet als nadelig kan worden beschouwd voor het inkomen van de landbouwbedrijven en hun concurrentievermogen op een wereldmarkt. Bovendien bleek uit dit onderzoek, zoals vermeld in overweging 367, dat er geen verband bestond tussen de prijs van AN en de nettomarge van akkerbouwbedrijven (d.w.z. een stijging van het inkomen van de landbouwers kon niet in verband worden gebracht met een daling van de prijzen van AN of omgekeerd). Dit argument werd derhalve afgewezen.

(374)

Dezelfde medewerkende producent-exporteur heeft aangevoerd dat de landbouwers in de Unie te maken hebben met een toegenomen concurrentie op de wereldmarkten. De producenten van landbouwgrondstoffen in de EU kregen te maken met toenemende concurrentie van buitenlandse uitvoer. Parallel aan de sterke stijging van de invoer hebben de landbouwproducten uit de EU marktaandeel verloren op de uitvoermarkten.

(375)

Volgens de ramingen van DG AGRI zou de EU-markt voor granen groeien (131), met verdere verschuivingen tussen producten en een toenemende vraag naar diervoeders en industriële toepassingen. De totale graanproductie in de EU zou in 2030 kunnen oplopen tot 319 miljoen ton. Meer concurrentie van andere belangrijke teeltgebieden, zoals de Zwarte Zee, vertaalt zich waarschijnlijk in een gematigde toename van de uitvoer uit de EU. Verwacht wordt dat de wereldhandel in tarwe blijft groeien naarmate de wereldwijde vraag toeneemt. Dankzij de hoge grondproductiviteit en de nabijheid van belangrijke invoermarkten zal de EU naar verwachting de op twee na grootste exporterende regio blijven (met tegen 2030 een marktaandeel van 14 % in de wereldhandel in tarwe).

(376)

De gebruikersverenigingen (132) hebben aangevoerd dat de kostenlast voor de landbouwers dringend moest worden verlicht. Een aantal factoren heeft de rentabiliteit van de landbouwers beïnvloed. Hoge kosten voor AN zouden noodzakelijkerwijs gevolgen hebben voor de kostenstructuur van de landbouwers, en deze kosten vormden een van de hoofdelementen waarmee rekening moest worden gehouden bij het bepalen van de wijze waarop de rentabiliteit van de landbouwers zou kunnen worden verbeterd. Hoe hoger de kosten van de landbouwers, hoe minder ze kunnen concurreren tegen invoer en op de uitvoermarkten. De IFA voerde verder aan dat het gezinsinkomen uit het bedrijf in Ierland (133) erop achteruitging wegens de stijgende kosten.

(377)

Uit het onderzoek is gebleken dat AN ongeveer 17 % van het totale verbruik in de Unie van alle stikstofhoudende meststoffen (ammoniumnitraat, kalkammonsalpeter, ureum, oplossing van ureum en AN, NPK/NP/NK enz.) vertegenwoordigt (134). Belangrijker nog is dat AN wordt gebruikt in combinatie met de andere stikstofhoudende meststoffen (zoals ureum). AN wordt beschouwd als een hoogwaardig product vanwege de hogere opbrengsten in vergelijking met de andere stikstofhoudende meststoffen en is daarom duurder.

(378)

Bovendien hangt de hoeveelheid gebruikt AN af van wat wordt verbouwd: graangewassen (tarwe, gerst, haver, rogge, triticale), koolzaad, aardappelen, suikerbiet of grasland. Veel landbouwbedrijven in de Unie zijn afhankelijk van verschillende gewassen. Ook variëren de kosten van AN voor landbouwers van land tot land. Zoals blijkt uit de analyse in de overwegingen 357 tot en met 367 kan het aandeel van de kosten voor AN niet als nadelig worden beschouwd voor het inkomen van de landbouwbedrijven en hun concurrentievermogen op een wereldmarkt. Nog belangrijker is dat na de verlaging van de antidumpingmaatregelen naar aanleiding van het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek duidelijk werd dat de voordelen zeker niet volledig aan de landbouwers werden doorberekend, zoals uiteengezet in overweging 365. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(379)

De gebruikersverenigingen (135) hebben ook aangevoerd dat de meerprijs voor AN, “een verstoring als gevolg van de marktbescherming door de gecombineerde toepassing van een meestbegunstigingsrecht van 6,5 % en antidumpingmaatregelen ten aanzien van Russisch AN”, zich direct vertaalde in extra kosten voor landbouwers. Over een periode van vijf jaar (de voorgestelde periode voor een mogelijke verlenging van de antidumpingmaatregelen) zou dit voor de landbouwers in de Unie in totaal 2,5 tot 3,5 miljard EUR kosten (gelijkelijk verdeeld over de aankopen van AN en CAN).

(380)

Ten eerste werden de berekeningen van de meerprijs onjuist bevonden, zoals beschreven in overweging 235. Ten tweede beletten de geldende maatregelen de Russische ondernemingen niet AN tegen een billijke prijs naar de Unie uit te voeren. Ten derde beletten de geldende maatregelen ondernemingen uit Rusland (of andere derde landen) evenmin om CAN te produceren en naar de markt van de Unie uit te voeren. Ten vierde was er, zoals vermeld in overweging 365, geen substantieel bewijs dat het antidumpingrecht op AN voor 100 % werd doorberekend in de prijs van kunstmest met AN en dat de landbouwers hiervan konden profiteren. Op basis hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat het argument betreffende de vermeende kosten van de antidumpingrechten voor landbouwers ongegrond was.

(381)

De gebruikersverenigingen (136) hebben ook aangevoerd dat een korte periode van enkele jaren voor geen enkele economische beoordeling in de landbouw relevant was, gezien de grote jaarlijkse volatiliteit van de belangrijkste inkomstenfactoren, namelijk de prijzen en de variabele kosten.

(382)

Uit dit onderzoek is gebleken dat een kortere of langere periode een vergelijkbaar, afnemend aandeel liet zien van de kosten van meststoffen in de specifieke gewaskosten en de totale bedrijfskosten van gespecialiseerde GOE-bedrijven, zowel in Frankrijk als in de EU. Voor de beoordeling van het aandeel van AN in de bedrijfskosten was de duur van de periode dan ook niet bijzonder relevant.

(383)

De gebruikersverenigingen hebben verder aangevoerd dat een analyse op lange termijn aantoont dat het gezinsinkomen uit het bedrijf daalt, ongeacht de mogelijke schommelingen.

(384)

Zoals uiteengezet in overweging 366 blijkt uit het onderzoek van DG AGRI dat de landbouwinkomens van verschillende factoren afhankelijk zijn en in de loop van de tijd aanzienlijk kunnen variëren; zo werden de GOE-bedrijven in de periode 2007-2015 jaar na jaar geconfronteerd met de grootste inkomensvariabiliteit; deze sector heeft het meest geleden onder de financiële crisis in 2009, toen bijna twee van de drie GOE-bedrijven (63 %) een inkomensverlies van meer dan 30 % ondervonden (137). Uit dezelfde bron bleek dat een hoog aandeel van landbouwers met sterke inkomensdalingen niet noodzakelijkerwijs inhield dat het bereikte inkomensniveau bijzonder laag was. Zoals uiteengezet in overweging 367 kon de daling van het inkomen van de landbouwers in het kader van dit onderzoek echter niet in verband worden gebracht met een stijging van de prijzen van AN. Het argument van de partij werd daarom afgewezen.

(385)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden gebruikersverenigingen (138) aan dat de Commissie in de eerste plaats geen rekening heeft gehouden met het door de landbouwers verstrekte bewijsmateriaal over de gevolgen van de antidumpingrechten voor de winstgevendheid en het concurrentievermogen van landbouwers, met name in vergelijking met andere sectoren van de economie. In de tweede plaats herinnerden zij eraan dat de twee landbouwers die de vragenlijst hebben beantwoord, verlies leden, hetgeen door de Commissie is genegeerd, net als de getuigenissen van de landbouwers die tijdens de hoorzittingen met de Commissie zijn verstrekt. In de derde plaats was het niet relevant of er een duidelijk verband bestond tussen de prijs van AN en de nettomarge van het landbouwbedrijf, aangezien de prijs van AN niet de enige factor was die van invloed was op de winstgevendheid van de landbouwers, maar de buitensporige prijs van AN dreef de winstgevendheid van de landbouwers wel omlaag. Gezien de lage winstgevendheid van de landbouwers was het derhalve noodzakelijk hun kostenlast te verlichten door de antidumpingmaatregelen ten aanzien van AN uit Rusland te beëindigen. In de vierde plaats volstond de meerprijs om aan te tonen dat de rechten uiteindelijk aan de landbouwers werden doorberekend.

(386)

De antidumpingmaatregel heeft tot doel heeft de eerlijke mededinging op de markt van de Unie te herstellen. Het effect van de maatregelen op de landbouwers en hun belangen is onderzocht in het kader van de toetsing van het belang van de Unie, waarbij niet de winstgevendheid en het concurrentievermogen van de landbouwers ten opzichte van de andere sectoren tegenover elkaar worden gesteld, maar wordt nagegaan of andere belanghebbenden in de Unie onevenredig zwaar door de maatregelen zouden worden getroffen.

(387)

In dit verband is, zoals beschreven in de overwegingen 357 tot en met 364, bij deze analyse uitgebreid gebruikgemaakt van de gegevens die zijn verstrekt door de twee landbouwers die de vragenlijst hebben beantwoord en derhalve heeft de Commissie hun winstmarges niet genegeerd. De getuigenissen van de landbouwers zijn eveneens in aanmerking genomen als de context waarbinnen alle feitelijke bewijzen in het dossier zijn beoordeeld. Bovendien was de analyse van het effect van de maatregelen in geografisch opzicht niet beperkt tot gebieden waar AN intensiever wordt gebruikt dan andere stikstofhoudende meststoffen en, zoals in dit onderzoek is aangetoond, maakten de kosten voor AN minder dan 3,7 % uit van de totale kosten van alle akkerbouwbedrijven in de Unie als geheel.

(388)

Bij de analyse van de drijvende krachten achter de kosten van de landbouwers die van invloed zijn op de winstgevendheid, zoals beschreven in overweging 360, is gebleken dat het kostenaandeel van meststoffen in de kosten van de GOE-bedrijven in de EU in de loop van de tijd voortdurend is gedaald, wat aantoonde dat de andere kostenelementen, zoals zaden of lonen, huur en betaalde rente, belastender waren voor de GOE-bedrijven in de EU (die de meest intensieve gebruikers van AN waren). Dit suggereert dat andere kosten dan die voor stikstofhoudende meststoffen de werkelijke kostenlast voor de landbouwers vormen.

(389)

Wat betreft de in overweging 244 geanalyseerde meerprijs (het verschil tussen de AN-prijs in de Unie en de AN-prijs in de Zwarte Zeeregio, geleverd aan de EU), die voldoende zou zijn geweest om aan te tonen dat de rechten aan de landbouwers werden doorberekend, was de comparatieve stijging van de AN-prijs in de Unie niet permanent in het TNO (alleen) en ook niet aanzienlijk gedurende de hele beoordelingsperiode. In elk geval is geen bewijs verstrekt over de vraag hoe een dergelijke comparatieve stijging kon aantonen dat de rechten aan de landbouwers werden doorberekend. De argumenten van de partijen werden daarom van de hand gewezen.

(390)

Dezelfde gebruikersverenigingen voerden aan dat zij hadden aangetoond dat de opheffing of verhoging van de antidumpingrechten op AN gevolgen had voor de prijzen (139). Volgens hen was dit bewijsmateriaal zonder enige geldige reden buiten beschouwing gelaten.

(391)

Uit het voorgelegde bewijsmateriaal bleek het verband tussen de daling van het antidumpingrecht (na het laatste tussentijdse nieuwe onderzoek) en de vermeende meerprijs die door deze partijen is berekend. De berekening van de meerprijs is behandeld in de overwegingen 240 tot en met 245 en werd als onnauwkeurig afgewezen. De gevolgen voor de prijs van AN werd, anders dan beweerd, niet aangetoond in de opmerkingen, waarin alleen werd vermeld dat de prijstransmissie niet perfect was.

(392)

Dezelfde gebruikersverenigingen voerden aan dat de Commissie de cumulatieve effecten van de antidumpingmaatregelen in aanmerking had moeten nemen om het belang van de Unie te beoordelen.

(393)

Volgens de rechtspraak waarnaar de gebruikersvereniging verwijst, moet de Commissie bij de beoordeling van het cumulatieve effect van maatregelen verschillende manieren in overweging nemen waarop de voortzetting of het vervallen van maatregelen gevolgen kan hebben voor de gebruikers in de economische context ten tijde van het onderzoek. De Commissie is zo te werk gegaan en is tot de conclusie gekomen dat voortzetting van de maatregelen niet in strijd is met het belang van de Unie. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(394)

Een Russische producent-exporteur voerde aan dat de conclusies in overweging 350 betreffende het feit dat een herhaling van de schade ten aanzien van de AN-productie onmiddellijk gevolgen zou hebben voor alle productielijnen stroomopwaarts (ammoniak, salpeterzuur), stroomafwaarts (UAN) en daarmee verband houdende productielijnen (CAN, A5, ureum), misplaatst zijn aangezien het onderzoek alleen betrekking heeft op AN en alleen een analyse voor AN rechtvaardigt. De bevindingen van de Commissie, die verder gaan dan de gevolgen voor de AN-markt, waren slechts speculatie, werden niet door feiten gestaafd en maakten geen deel uit van de analyse.

(395)

De Commissie heeft opgemerkt dat de partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen de bevinding in overweging 350 dat een herhaling van de schade aan de AN-productie onmiddellijk gevolgen zou hebben voor alle productielijnen stroomopwaarts (ammoniak, salpeterzuur), stroomafwaarts (UAN) en daarmee verbonden (CAN, A5, ureum). Aangezien deze bevinding deel uitmaakt van een prospectieve analyse is zij per definitie speculatief, maar wel gebaseerd op het feit dat deze productielijnen geïntegreerd zijn en dat de productie zelf gepaard gaan met hoge vaste kosten. Geen van deze bevindingen zijn door de producent-exporteur aangevochten. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(396)

Dezelfde Russische producent-exporteur voerde aan dat na een verlaging van de antidumpingrechten in 2018 geen voordeel werd doorberekend aan de landbouwers omdat het antidumpingrecht op de Russische invoer nog steeds buitensporig was en dat de verlaging in 2018 de Russische producenten niet in staat heeft gesteld extra hoeveelheden in de Unie in te voeren. Daarom kon deze verlaging geen positief effect hebben op de concurrentie op de markt van de Unie.

(397)

In het argument van de partij is echter geen aanvullend bewijs geleverd dat er een voordeel zou worden doorberekend aan de landbouwers indien de antidumpingrechten zouden worden opgeheven. Zoals uiteengezet in overweging 367 blijft het feit dat in de loop van het onderhavige onderzoek en de vorige onderzoeken geen verband kon worden gelegd tussen een stijging van het inkomen van de landbouwers en een daling van de prijzen van AN. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(398)

Dezelfde Russische producent-exporteur voerde aan dat als de antidumpingmaatregelen zouden worden opgeheven, de landbouwers in de Unie bij de producenten in de Unie zouden blijven inkopen. Zij hebben namelijk, vooral in het hoogseizoen, behoefte aan een stabiel aanbod dat de Russische producenten niet zouden kunnen verzekeren vanwege de overlappende seizoenen en de verbintenissen op hun eigen binnenlandse markt en die van derde landen.

(399)

In tegenstelling tot dit argument kopen landbouwers meestal in bij distributeurs, waar het materiaal van lokale oorsprong kan zijn of geïmporteerd kan zijn. Gezien de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, waarop in de overwegingen 296 en 297 en in de overwegingen 340 en 341 is ingegaan, kunnen de bestaande verbintenissen van de Russische producenten later nog veranderen naargelang de situatie op de markt van de Unie.

6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(400)

Gezien het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen waren om de bestaande antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer uit Rusland niet te verlengen. Integendeel, de situatie van de landbouwers en de bedrijfstak van de Unie is niet wezenlijk veranderd ten opzichte van voorafgaande onderzoeken.

7.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(401)

Op 25 september 2020 zijn alle belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie beoogde de geldende antidumpingmaatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Er is naar behoren rekening gehouden met deze opmerkingen.

(402)

De vereniging van producenten in de Unie, de Russische producenten-exporteurs, de vereniging van Russische producenten, één gebruikersvereniging en de Russische regering hebben opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen ingediend.

(403)

Op verzoek zijn er hoorzittingen gehouden met FE, de RFPA en de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. De RFPA en alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben gevraagd dat de raadadviseur-auditeur wordt ingeschakeld en de hoorzittingen met de raadadviseur-auditeur hebben plaatsgevonden op respectievelijk 9 oktober en 15 oktober 2020.

(404)

Op 30 september, op 1 oktober, op 21 oktober en op 28 oktober 2020 heeft de Commissie aanvullende algemene en/of ondernemingsspecifieke mededelingen verstrekt, waarbij rekening is gehouden met bepaalde argumenten die na de mededeling van de definitieve bevindingen zijn ontvangen. Tevens konden de belanghebbenden hierover binnen een bepaalde termijn na die aanvullende mededelingen opmerkingen maken. De RFPA en alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben opmerkingen gemaakt over deze aanvullende mededelingen.

(405)

Na de mededeling hebben belanghebbenden aangevoerd dat zij door de ongepaste mededelingen hun recht van verweer niet op zinvolle wijze konden uitoefenen, aangezien zij niet in staat waren hun standpunt over de juistheid en de relevantie van de aangevoerde feiten en omstandigheden naar behoren kenbaar te maken.

(406)

In dit verband wordt opgemerkt dat alle essentiële feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan de vaststellingen van de Commissie in deze verordening, aan de belanghebbenden zijn meegedeeld, hetzij in het kader van de algemene mededelingen, hetzij in het kader van de ondernemingsspecifieke mededelingen. Bovendien werd op alle verzoeken van de belanghebbenden om aanvullende informatie adequaat gereageerd, hetzij door middel van verdere verduidelijkingen, verdere toegang tot documenten, toegang tot herziene niet-vertrouwelijke versies van documenten, hetzij door middel van gedetailleerde toelichtingen ter onderbouwing van de afwijzing van verzoeken om mededeling (zie in dit verband ook de overwegingen 87 en 88, 115 tot en met 117 en 284 voor specifieke argumenten en de weerleggingen ervan door de Commissie). Deze argumenten werden derhalve afgewezen.

(407)

Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat de antidumpingmaatregelen die krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722 van toepassing zijn op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd.

(408)

Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft een gebruikersvereniging (140) voorgesteld de maatregelen met slechts één jaar te verlengen indien de Europese Commissie zou besluiten de maatregelen te verlengen. Dit voorstel was gebaseerd op de lage aardgasprijzen die destijds in de Unie golden en de lage winstgevendheid van de landbouwers.

(409)

De Commissie merkte op dat een dergelijke korte duur van de maatregelen uitzonderlijk zou zijn, aangezien de maatregelen gewoonlijk een periode van vijf jaar bestrijken. Er lijkt in dit geval geen sprake te zijn van een bijzondere situatie die een kortere periode rechtvaardigt. Afgezien van het feit dat de aardgasprijzen van oudsher volatiel zijn, heeft de Wereldbank in haar prognoses voorspeld dat de aardgasprijs in de Unie in 2023 het niveau van 2016 (het begin van de beoordelingsperiode) zal bereiken, zoals uiteengezet in overweging 336. Het inkomen van de landbouwers wordt, zoals vermeld in overweging 366, gevormd door verschillende factoren. Het onderzoek heeft geen duidelijk verband uitgewezen tussen de prijzen van ammoniumnitraat en het inkomen van de landbouwers, zoals in overweging 367 is uiteengezet. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(410)

De individuele antidumpingrechten voor ondernemingen die in deze verordening worden genoemd, zijn uitsluitend van toepassing op de invoer van het onderzochte product dat door deze ondernemingen en dus door de specifiek vermelde juridische entiteiten is vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op de invoer van het onderzochte product dat is vervaardigd door andere, niet specifiek met naam en adres in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor “alle andere ondernemingen”. Verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) moeten onverwijld aan de Commissie (141) worden gericht onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(411)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt als rentevoet, in het licht van artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (142), de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(412)

Op 13 oktober 2020 is Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1317 van de Commissie (143) (“de nieuwe indelingsverordening”) in werking getreden. In de nieuwe indelingsverordening is verduidelijkt dat bepaalde producten, hoofdzakelijk op basis van ammoniumnitraat, onder GN-code 3602 00 00 vallen. De Commissie heeft daarom de codes in deze verordening met ingang van 13 oktober 2020 geactualiseerd om ze aan te passen aan de correcte indeling die bij bovengenoemde verordening is verduidelijkt. De Commissie herinnert eraan dat de lijst met codes in elk geval alleen ter informatie wordt verstrekt. Het toepassingsgebied van de maatregelen wordt bepaald door de omschrijving van het betrokken product. De douane-indeling kan veranderen.

(413)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1)   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 20, ex 3602 00 00 (Taric-codes 3102290010, 3102600010, 3102900010, 3105100010, 3105100020, 3105100030, 3105100040, 3105100050, 3105201030, 3105201040, 3105201050, 3105201060, 3105510010, 3105510020, 3105510030, 3105510040, 3105590010, 3105590020, 3105590030, 3105590040, 3105902030, 3105902040, 3105902050, 3105902060, 3602000010) en van oorsprong uit Rusland.

2)   Het definitieve antidumpingrecht is een vast bedrag zoals aangegeven in de artikelen 2 en 3.

Artikel 2

Voor de volgende goederen vervaardigd door alle ondernemingen (aanvullende Taric-codes A522 (144), A959 (145) en A999 (146)):

Productomschrijving

GN-code

Taric-code

Vast bedrag van het recht (EUR per ton)

Ammoniumnitraat, ander dan in waterige oplossing

3102 30 90

--

32,71

Ammoniumnitraat, ander dan in waterige oplossing

36 02 00 00

10

32,71

Mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaarmakende anorganische stoffen, met een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtspercenten

3102 40 90

--

32,71

Artikel 3

1)   Voor de volgende goederen vervaardigd door alle ondernemingen, met uitzondering van de “KCKK-divisie van Joint Stock Company United Chemical Company Uralchem in Kirovo-Chepetsk” (aanvullende Taric-codes A522 (147) en A999 (148)):

Productomschrijving

GN-code

Taric-code

Vast bedrag van het recht (EUR per ton)

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten

3102 29 00

10

32,71

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten

3102 60 00

10

32,71

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten

3102 90 00

10

32,71

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, geen fosfor en geen kalium bevattend

3105 10 00

10

32,71

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 10 00

20

31,73

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 10 00

30

30,75

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 10 00

40

29,76

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten

3105 10 00

50

28,78

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 20 10

30

31,73

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 20 10

40

30,75

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 20 10

50

29,76

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten

3105 20 10

60

28,78

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 51 00

10

31,73

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 51 00

20

30,75

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 51 00

30

29,76

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 9 of meer doch niet meer dan 10,40 gewichtspercenten

3105 51 00

40

29,31

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 59 00

10

31,73

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 59 00

20

30,75

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 59 00

30

29,76

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 9 of meer doch niet meer dan 10,40 gewichtspercenten

3105 59 00

40

29,31

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten

3105 90 20

30

31,73

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten

3105 90 20

40

30,75

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten

3105 90 20

50

29,76

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten

3105 90 20

60

28,78

2)   Voor de in lid 1 vermelde goederen die door de KCKK-divisie van Joint Stock Company United Chemical Company Uralchem in Kirovo-Chepetsk worden vervaardigd, geldt geen antidumpingrecht op voorwaarde dat Joint Stock Company United Chemical Company Uralchem de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overlegt die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende bevestigt dat de (hoeveelheid) ammoniumnitraat die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (KCKK-divisie van Joint Stock Company United Chemical Company Uralchem in Kirovo-Chepetsk en adres van deze onderneming) (aanvullende Taric-code A959) in Rusland. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Indien geen dergelijke factuur wordt overgelegd, is het recht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen zoals vermeld in lid 1 van toepassing op alle productsoorten ammoniumnitraat die door de KCKK-divisie van Joint Stock Company United Chemical Company Uralchem in Kirovo-Chepetsk worden vervaardigd.

Artikel 4

1)   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs met het oog op de vaststelling van de douanewaarde derhalve overeenkomstig artikel 131, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie (149) derhalve verhoudingsgewijs is verminderd, wordt het in de artikelen 2 en 3 vastgelegde bedrag van het antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

2)   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Verordening (EG) nr. 2022/95 van de Raad van 16 augustus 1995 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 198 van 23.8.1995, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 663/98 van de Raad van 23 maart 1998 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2022/95 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 93 van 26.3.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2).

(5)  Verordening (EG) nr. 658/2002 van de Raad van 15 april 2002 tot instelling van het definitief antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 102 van 18.4.2002, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 945/2005 van de Raad van 21 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 658/2002 tot instelling van het definitieve antidumpingrecht op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 132/2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op ammoniumnitraat uit onder andere Oekraïne, naar aanleiding van een gedeeltelijk herzieningsonderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 160 van 23.6.2005, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 661/2008 van de Raad van 8 juli 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek, op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 (PB L 185 van 12.7.2008, blz. 1).

(8)  Besluit 2008/577/EG van de Commissie van 4 juli 2008 tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland en Oekraïne (PB L 185 van 12.7.2008, blz. 43).

(9)  Zaak T-348/05.

(10)  Zaak T-348/05 INTP.

(11)  Verordening (EG) nr. 989/2009 van de Raad van 19 oktober 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 661/2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 278 van 23.10.2009, blz. 1).

(12)  Besluit 2012/629/EU van de Commissie van 10 oktober 2012 tot wijziging van Besluit 2008/577/EG tot aanvaarding van de verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 277 van 11.10.2012, blz. 8).

(13)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).

(14)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 van de Commissie van 23 september 2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 280 van 24.9.2014, blz. 19).

(15)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/226 van de Commissie van 17 februari 2016 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (PB L 41 van 18.2.2016, blz. 13).

(16)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/415 van de Commissie van 21 maart 2016 tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs en tot intrekking van Besluit 2008/577/EG tot aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB L 75 van 22.3.2016, blz. 10).

(17)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722 van de Commissie van 14 november 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 287 van 15.11.2018, blz. 3).

(18)  PB C 53 van 11.2.2019, blz. 3.

(19)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland (PB C 318 van 23.9.2019, blz. 6).

(20)  De reactie op de mededeling is gezamenlijk ingediend door de RFPA, de EuroChem-groep en de Uralchem-groep.

(21)  Besluit van de Europese Ombudsman tot afsluiting van het onderzoek inzake klacht 577/2014/MDC over de weigering van de Europese Commissie om op grond van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad toegang te verlenen tot een verzoek om een nieuw onderzoek betreffende het vervallen van de antidumpingrechten op ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, punt 14 (“Besluit van de Europese Ombudsman”).

(22)  Geschil DS494, EU — COST Adjustment Methodologies II (Rusland).

(23)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688 van de Commissie van 8 oktober 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mengsels van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, Trinidad en Tobago en de Verenigde Staten van Amerika (PB L 258 van 9.10.2019, blz. 21).

(24)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad, T-348/05, ECLI:EU:T:2008:327.

(25)  Met inbegrip van ammoniumnitraat waaraan de voedingsstoffen fosfor en/of kalium werden toegevoegd (zogenaamd “onzuiver” of “gestabiliseerd” ammoniumnitraat).

(26)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad, T-348/05 INTP, ECLI:EU:T:2009:261.

(27)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”), Uralchem JSC, PJSC Acron en zijn verbonden ondernemingen.

(28)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 september 2008, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad van de Europese Unie, T-348/05, EU:T:2008:327, punt 64.

(29)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 juli 2009, JSC Kirovo-Chepetsky Khimichesky Kombinat/Raad, T-348/05 INTP, ECLI:EU:T:2009:261, punt 8.

(30)  Maandelijkse invoerstatistieken gebaseerd op feitelijke gegevens die zijn verstrekt door de douaneautoriteiten van de lidstaten krachtens artikel 14, lid 6, van de basisverordening.

(31)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722.

(32)  Dit is exclusief de verkoop van gestabiliseerd ammoniumnitraat dat wordt geproduceerd door de Kirovo-divisie van Uralchem, waarop geen antidumpingrecht van toepassing is.

(33)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014.

(34)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688, overweging 56.

(35)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014, overweging 82.

(36)  https://www.acron.ru/en/the-geography-of-business/as-dbt/

(37)  https://www.uralchem.com/about/assets/4644/

(38)  Bron: IFA, 2016 (zie bijlage XXIX bij het verzoek om een nieuw onderzoek).

(39)  Halfjaarlijkse verslagen 2019 van de landen op de website van de WTO https://www.wto.org/english/tratop_e/adp_e/adp_e.htm

(40)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014, overweging 154.

(41)  https://www.ceicdata.com/en/china/petrochemical-trade-fertilizer-quantity/cn-import-ammonium-nitrate (geraadpleegd op 10 juli 2020).

(42)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722, overweging 76.

(43)  Bron: Fertecon (zie de schriftelijke opmerkingen van de RFPA van 30 oktober 2019, blz. 18.)

(44)  Zie bijlage 26 bij het verzoek om een nieuw onderzoek — Russische uitvoer en invoer van AN naar de wereld.

(45)  Zie https://www.oecd.org/eurasia/countries/

(46)  Bron: IFA, 2016 (Zie bijlage 29 bij het verzoek om een nieuw onderzoek)

(47)  Regeringsbesluit nr. 532 van 29 maart 2018, ingediend als bijlage 28 bij het verzoek om een nieuw onderzoek.

(48)  Russische producenten-exporteurs van UAN (waaronder Acron en Eurochem) hebben in de periode 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018613 491 ton UAN uitgevoerd. Antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit Rusland van UAN zullen waarschijnlijk leiden tot een grotere druk op de Russische producenten om andere stikstofhoudende meststoffen (waaronder AN) uit te voeren, teneinde de beoogde stijging van de uitvoer met 2 % te bereiken.

(49)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014, in het bijzonder de overwegingen 72 en 96;

(50)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722.

(51)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722, overweging 139.

(52)  Zie https://zakon.rada.gov.ua/laws/show/535-2019-п#Text, geraadpleegd op 15 oktober 2020.

(53)  Zie https://www.president.gov.ua/documents/1762018-24362, https://www.president.gov.ua/storage/j-files-storage/00/61/50/f5678abf43bcb17ce6b232500e9a7312_1529676085.pdf , geraadpleegd op 15 oktober 2020.

(54)  Regeringsbesluit nr. 532 van 29 maart 2018, ingediend als bijlage 28 bij het verzoek om een nieuw onderzoek.

(*1)  Met uitzondering van de invoer van gestabiliseerd AN van Kirovo, dat niet onder deze maatregelen valt.

(*2)  Gemiddelde prijzen zijn exclusief bestaande antidumpingrechten.

(55)  Association Générale des Producteurs de Blé et autres céréales, Frankrijk (AGPB), Irish Farmers” Association, Ierland (IFA).

(56)  AGPB, IFA.

(57)  Bloomberg; World Gas Intelligence; Wereldbank; spotmarkt TTF.

(58)  AGPB, IFA.

(59)  AGPB, IFA.

(60)  AGPB, IFA.

(61)  AGPB, IFA.

(62)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1722.

(63)  AGPB, IFA.

(64)  AGPB, IFA.

(65)  Bron: Wereldbank, prijsverwachting grondstoffen.

(66)  Opmerking van AGBP en IFA van 21.4.2020 (t20.003085) en 5.10.2020 (t20.006054).

(67)  Bron: Wereldbank, prijsverwachting grondstoffen.

(68)  Opmerking van AGBP en IFA van 5.11.2019 (t19.005682).

(69)  Opmerking van AGBP en IFA van 5.11.2019 (t19.005682).

(70)  De werkelijke AN-prijzen in de Unie waren gebaseerd op de gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst, waarbij de verkoopprijs werd verzameld op het niveau af fabriek, d.w.z. de waarde van de verkoop na aftrek van eventuele kosten van vervoer naar de locatie van de klant; btw niet inbegrepen; na aftrek van toegestane creditnota’s en handelskortingen (kortingen die onmiddellijk op de factuur in mindering worden gebracht).

(71)  Geleverd aan de grens van de EU.

(72)  Opmerking van AGBP en IFA van 5.11.2019 (t19.005682).

(73)  Opmerking van AGBP en IFA van 5.10.2020 (t20.006054).

(74)  Opmerking van AGBP en IFA van 5.11.2019 (t19.005682).

(75)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC.

(76)  De onder AS (ammoniumsulfonitraat) en OSTRN (Other Straight Nitrogen, andere enkelvoudige stikstof) gemelde volumes gaven alleen geraamde leveringen aan (= verbruik — invoer); deze zijn niet in aanmerking genomen, aangezien de invoer in deze bron was gebaseerd op de achtcijferige GN-code en mogelijk ook andere producten omvatte (terwijl de Commissie de tiencijferige Taric-code gebruikt).

(77)  Opmerkingen over het algemene informatiedocument van de Russische vereniging van producenten van meststoffen, de EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC, t20.006223.

(78)  Wereldbank, prijsverwachting grondstoffen; AMIS Market Monitor, Fertilizers Outlook.

(79)  Wereldbank, prijsverwachting grondstoffen; AMIS Market Monitor, Fertilizers Outlook.

(80)  Wereldbank, prijsverwachting grondstoffen.

(81)  http://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2410

(82)  https://www.industry.gov.au/sites/default/files/adc/public-record/473-066_-_notice_-_adn_2019-057_-_findings_in_relation_to_a_dumping_investigation.pdf

(83)  Achtcijferige GN-code, inclusief alle codes voor het onderzochte product.

(84)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC.

(85)  Zoals aangegeven in het antwoord op de vragenlijst dat voor belanghebbenden beschikbaar is, t19.006120.

(86)  EU Agricultural Markets Briefs, Fertilizers in the EU, Europese Commissie, DG AGRI, t20.004387.

(87)  Kwartaalverslag over de Europese gasmarkten, 4e editie, vierde kwartaal van 2019, Europese Commissie, DG Energie, t20.003589.

(88)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”), Uralchem JSC, Acron-groep.

(89)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688.

(90)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC.

(91)  Zoals blijkt uit de jaarverslagen van de groep, bedroegen de inkomsten van deze groep (ongeveer 75 % van de inkomsten waren afkomstig uit de gehele verkoop van meststoffen) in Latijns-Amerika minder dan 10 % van alle groepsinkomsten.

(92)  De prijsonderbiedingsmarges zouden nog steeds tussen 8 en 28 % liggen indien de VAA-kosten en de winst van de verbonden verkoopentiteiten in de EU van de producenten-exporteurs en de kredietkosten niet in mindering werden gebracht.

(93)  Regeringsbesluit nr. 532 van 29 maart 2018.

(94)  Van 9,5 miljoen ton in 2016 tot 11,7 miljoen ton in 2020 en 12,3 miljoen ton in 2025.

(95)  Invoervolumes van meer dan 2 miljoen ton.

(96)  Latijns-Amerika was voor de medewerkende Russische ondernemingen de grootste uitvoermarkt. De prijzen van de medewerkende ondernemingen bij invoer in Latijns-Amerika waren lager dan bij invoer in de EU.

(97)  Halfjaarlijkse verslagen 2019 van de landen op de website van de WTO https://www.wto.org/english/tratop_e/adp_e/adp_e.htm

(98)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”), Uralchem JSC, Acron-groep.

(99)  Vergeleken na aanpassing van de verstrekte prijzen van AN op de spotmarkt aan het prijsniveau af fabriek.

(100)  Aan de hand van, bijvoorbeeld, de leveringskosten van een van de in de steekproef opgenomen Russische producenten die in de opmerkingen van deze partijen zijn verstrekt, opmerkingen over het algemene informatiedocument van de Russische vereniging van producenten van meststoffen, de EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC, t20.006223.

(101)  Russische vereniging van producenten van meststoffen, EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC.

(102)  De analyse is gebaseerd op Eurostat-statistieken (achtcijferig GN-niveau) en UNICOM-handelsstatistieken (zescijferig GN-niveau), die ook andere producten dan het onderzochte product omvatten.

(103)  Kosten in de orde van grootte van 40-50 EUR/ton, zoals gerapporteerd door de belanghebbenden die dit argument aanvoerden.

(104)  De kostendekkende prijs is de prijs die de productiekosten dekt, d.w.z. 198 EUR/ton in het TNO.

(105)  Document t20.005622.

(106)  Bron: Wereldbank, prijsverwachting grondstoffen, aardgasprijs voor Europa in 2016 en 2023 bedraagt 4,6 USD/MMBTU.

(107)  Opmerkingen over het algemene informatiedocument van de Russische vereniging van producenten van meststoffen, de EuroChem-groep (Joint Stock Company “Nevinnomyssky Azot”, Joint Stock Company “Azot”) en Uralchem JSC, t20.006223.

(108)  Meestbegunstigde natie.

(109)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 999/2014.

(110)  Bron: hoorzitting met gebruikersverenigingen, t19.005682, 8.11.2019.

(111)  Bron: Farm Accountancy Data Network (FADN), Farm Economy Focus by sector, DG AGRI, https://agridata.ec.europa.eu/; t20.004226/t20.004250.

(112)  Specifieke gewaskosten bestaan uit kosten voor meststoffen (waaronder AN), zaden, gewasbeschermingsmiddelen en diervoeders (ook “kosten van grondstoffen”).

(113)  De totale bedrijfskosten/totale inputs bestaan uit specifieke gewaskosten (kosten van grondstoffen), loonkosten, indirecte kosten (met inbegrip van afschrijvingen).

(114)  Laatste boekjaar — 2018. Bron: antwoord op de vragenlijst van de twee landbouwers.

(115)  Op basis van de gegevens die de medewerkende GOE-landbouwers in hun antwoorden op de antidumpingvragenlijsten hebben verstrekt.

(116)  Laatste boekjaar — 2018.

(117)  Laatste boekjaar — 2018.

(118)  Bron: opmerking van gebruikersverenigingen, t19.005682.

(119)  Het kostenaandeel van zaden is tussen 2014 en 2018 gestegen van 7,1 % naar 7,5 %; het kostenaandeel van lonen, huur en betaalde rente is voor de GOE-bedrijven in de EU in dezelfde periode gestegen van 17,7 % naar 19,2 %.

(120)  Economische landbouwrekeningen, t20.004550.

(121)  Laatste boekjaar — 2018.

(122)  Bron: opmerking van gebruikersverenigingen, t19.005682.

(123)  AGPB, IFA.

(124)  Bron: hoorzitting met gebruikersverenigingen, t19.005799, 15.11.2019.

(125)  Bron: hoorzitting met gebruikersverenigingen, t19.005682, 15.11.2019. Opgemerkt wordt dat de geraamde balansen betrekking hebben op 2018 en 2019, inmiddels in het verleden. De verenigingen hebben voor deze twee jaren geen concrete cijfers verstrekt.

(126)  Bron: Agricultural and farm income, directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling, eenheid Economische Analyse landbouwbedrijven, t20.003213

(127)  Bron: Farm Economy Focus by sector, DG AGRI, https://agridata.ec.europa.eu/; t20.004226.

(128)  Laatste boekjaar — 2018. Bron: antwoord op de vragenlijst van de twee landbouwers.

(129)  Op basis van een vergelijking van de prijs van AN van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie (bron: gecontroleerde antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten op de vragenlijst) en het inkomensniveau van alle akkerbouwbedrijven in de EU, ook gespecialiseerde GOE-bedrijven in de EU en Frankrijk (bron: DG AGRI).

(130)  AGPB, IFA.

(131)  Bron: EU agricultural outlook for markets and income 2019-2030, DG AGRI, Europese Commissie.

(132)  AGPB, IFA.

(133)  Gezinsinkomen uit het bedrijf is het inkomen na aftrek van de kosten van ingehuurde arbeidskrachten, betaalde rente en betaalde pacht, en is het rendement voor de landbouwer voor het gebruik van zijn eigen arbeidskracht, eigen grond en eigen kapitaal.

(134)  Bron: hoorzitting met FE, t19.005516, 24.10.2019.

(135)  AGPB, IFA.

(136)  AGPB, IFA.

(137)  Bron: Agricultural and farm income, directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling, eenheid Economische Analyse landbouwbedrijven, t20.003213.

(138)  AGPB, IFA.

(139)  Opmerking van AGPB, IFA (t19.005828).

(140)  COPA (Comité van de landbouworganisaties van de Europese Unie), COGECA (Algemene Confederatie van landbouwcoöperaties van de Europese Unie).

(141)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, Directoraat H, 1049 Brussel, België.

(142)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(143)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1317 van de Commissie van 9 september 2020 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 309 van 23.9.2020, blz. 1).

(144)  Voor goederen vervaardigd door Open Joint Stock Company (OJSC) Azot, Novomoskovsk, Rusland of door Open Joint Stock Company (OJSC) Nevinnomyssky Azot, Nevinnomyssk, Rusland.

(145)  Voor goederen vervaardigd door de “KCKK-divisie van Joint Stock Company United Chemical Company Uralchem in Kirovo-Chepetsk”.

(146)  Voor alle andere ondernemingen.

(147)  Voor goederen vervaardigd door Open Joint Stock Company (OJSC) Azot, Novomoskovsk, Rusland of door Open Joint Stock Company (OJSC) Nevinnomyssky Azot, Nevinnomyssk, Rusland.

(148)  Voor alle andere ondernemingen.

(149)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/79


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2101 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie (2) is kiezelgoer (diatomeeënaarde) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde), zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 31 augustus 2021.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde) ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vastgestelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 22 februari 2019 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier toegankelijk gemaakt voor het publiek. De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen tevens aan de aanvragers en de lidstaten meegedeeld en heeft een openbare raadpleging hierover gehouden. De EFSA heeft de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doorgestuurd.

(8)

Op 27 februari 2020 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of kiezelgoer (diatomeeënaarde) naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft op respectievelijk 19 mei 2020 en 16 juli 2020 een eerste verslag over de verlenging voor kiezelgoer (diatomeeënaarde) en de ontwerpverordening voor kiezelgoer (diatomeeënaarde) voorgelegd aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders.

(9)

Met betrekking tot de bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie (7) ingevoerde criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen heeft de EFSA geconcludeerd dat kiezelgoer (diatomeeënaarde) niet aan deze criteria voldoet. De Commissie concludeert daarom dat aan kiezelgoer (diatomeeënaarde) geen hormoonontregelende eigenschappen mogen worden toegeschreven.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het verslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht.

(11)

Er is met betrekking tot een of meer representatieve toepassingen van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde) bevat, vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan.

(12)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde) is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die kiezelgoer (diatomeeënaarde) bevatten, mogen worden toegelaten.

(13)

Het is daarom passend de goedkeuring van kiezelgoer (diatomeeënaarde) te verlengen.

(14)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in samenhang met artikel 6 daarvan, en in het licht van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden en beperkingen op te nemen.

(15)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(16)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1160 van de Commissie (8) is de goedkeuringsperiode voor kiezelgoer (diatomeeënaarde) verlengd tot en met 31 augustus 2021 opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuringsperiode van die werkzame stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór het verstrijken van de verlengde goedkeuringsperiode een besluit over de verlenging van de goedkeuring wordt genomen, is deze verordening van toepassing met ingang van 1 februari 2021.

(17)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof kiezelgoer (diatomeeënaarde) wordt verlengd zoals vastgesteld in bijlage I.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/127/EG van de Commissie van 18 december 2008 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde verscheidene werkzame stoffen op te nemen (PB L 344 van 20.12.2008, blz. 89).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA Journal 2020;18(3):6054, 14 blz., online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie van 19 april 2018 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot de vaststelling van wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen (PB L 101 van 20.4.2018, blz. 33).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1160 van de Commissie van 5 augustus 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen aluminiumammoniumsulfaat, aluminiumsilicaat, bloedmeel, calciumcarbonaat, kooldioxide, extract van theeboom, vetdistillatieresiduen, vetzuren C7 tot en met C20, knoflookextract, gibberellinezuur, gibberellinen, gehydrolyseerde eiwitten, ijzersulfaat, kiezelgoer (diatomeeënaarde), plantaardige oliën/raapzaadolie, kaliumwaterstofcarbonaat, kwartszand, visolie, op geur gebaseerde afweermiddelen van dierlijke of van plantaardige oorsprong/schapenvet, onvertakte vlinderferomonen, tebuconazool en ureum (PB L 257 van 6.8.2020, blz. 29).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Kiezelgoer (diatomeeënaarde)

CAS-nr.: 61790-53-2

CIPAC-nr.: 647

Er bestaat geen IUPAC-benaming voor kiezelgoer

Andere synoniemen:

Diatomeeënaarde

Diatomiet

1 000 g/kg

Minimumgehalte aan amorf kiezelzuur van 800 g/kg

De volgende onzuiverheid mag niet meer bedragen dan de volgende hoeveelheden in het technische materiaal: Kristallijn silica met deeltjesgrootte

minder dan 10 μm — maximaal 1 g/kg

1 februari 2021

31 januari 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor kiezelgoer (diatomeeënaarde), en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de gebruikers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven, met name ademhalingsbeschermingsmiddelen, en, indien nodig, andere risicobeperkende maatregelen.

Alleen gebruik binnenshuis is toegestaan. Om vast te stellen of de voorgestelde uitbreidingen van het gebruik voldoen aan de vereisten van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en van de in Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie  (2) vastgestelde uniforme beginselen, beoordelen de lidstaten de eventuele uitbreiding van het gebruikspatroon buiten het gebruik in gesloten opslagomgevingen. De gebruiksvoorwaarden moeten waar nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.

(2)  Verordening (EU) nr. 546/2011 van de Commissie van 10 juni 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat uniforme beginselen voor de evaluatie en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen betreft (PB L 155 van 11.6.2011, blz. 127).


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt vermelding 236 over kiezelgoer (diatomeeënaarde) geschrapt.

2)

In deel B wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

“143

Kiezelgoer (diatomeeënaarde)

CAS-nr.: 61790-53-2

CIPAC-nr. 647

Er bestaat geen IUPAC-naam voor kiezelgoer

Andere synoniemen:

Diatomeeënaarde

Diatomiet

1 000 g/kg

Minimumgehalte aan amorf kiezelzuur van 800 g/kg

De volgende onzuiverheid is in toxicologisch opzicht van belang en mag in het technische materiaal het volgende niveau niet overschrijden:

Kristallijn silica met deeltjesgrootte minder dan 10 μm — maximaal 1 g/kg

1 februari 2021

31 januari 2036

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor kiezelgoer (diatomeeënaarde), en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

De lidstaten moeten bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van de gebruikers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven, met name ademhalingsbeschermingsmiddelen, en, indien nodig, andere risicobeperkende maatregelen.

Alleen gebruik binnenshuis is toegestaan. Om vast te stellen of de voorgestelde uitbreidingen van het gebruik voldoen aan de vereisten van artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en van de in Verordening (EU) nr. 546/2011 vastgestelde uniforme beginselen, beoordelen de lidstaten de eventuele uitbreiding van het gebruikspatroon buiten het gebruik in gesloten opslagomgevingen. De gebruiksvoorwaarden moeten waar nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.”


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/84


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2102 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot erkenning van de door het Verenigd Koninkrijk verrichte controles met betrekking tot de naleving van de handelsnormen voor groenten en fruit en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 91, punt f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 (2) kan de Commissie op verzoek van een derde land de controles met betrekking tot de naleving van handelsnormen erkennen die door dat derde land vóór invoer in de Unie worden verricht.

(2)

Als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie op 1 februari 2020 en gezien het feit dat de overgangsperiode waarin is voorzien in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd) op 31 december 2020 afloopt, heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie verzocht de controles met betrekking tot de naleving van specifieke handelsnormen die door het Verenigd Koninkrijk vóór invoer in de Unie worden verricht, te erkennen. Het Verenigd Koninkrijk heeft zich er met name toe verbonden om na afloop van de overgangsperiode te voldoen aan de voorschriften voor het in de handel brengen van groenten en fruit en heeft de officiële autoriteit en de controle-instanties als bedoeld in artikel 15, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 aangewezen.

(3)

De Commissie is van oordeel dat zij die erkenning kan verlenen omdat met de desbetreffende wetgeving die in het Verenigd Koninkrijk op 1 januari 2021 voor groenten en fruit van toepassing zal zijn, handelsnormen in stand zullen worden gehouden die gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie van toepassing zijn.

(4)

De door het Verenigd Koninkrijk verrichte controles met betrekking tot de naleving van de handelsnormen voor groenten en fruit moeten derhalve worden erkend. Overeenkomstig artikel 15, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 moet in deze verordening de officiële autoriteit in het derde land worden vermeld die verantwoordelijk is voor de uitvoering van die controles, alsmede de controle-instanties die belast zijn met de uitvoering van de adequate controles. Als gevolg van deze erkenning moet het Verenigd Koninkrijk worden opgenomen in bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, onverminderd de toepassing van het recht van de Unie op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland bij het terugtrekkingsakkoord, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol.

(5)

Aangezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, moeten door het Verenigd Koninkrijk verrichte controles met betrekking tot de naleving van de handelsnormen worden opgevat als uitsluitend verwijzend naar Groot-Brittannië.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Met het oog op de rechtszekerheid en om een soepele overgang van de handelsstromen in de betrokken sectoren te waarborgen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en met ingang van 1 januari 2021 van toepassing zijn.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Erkenning van normcontroles

De door het Verenigd Koninkrijk vóór invoer in de Unie verrichte controles met betrekking tot de naleving van de handelsnormen voor groenten en fruit worden erkend.

Artikel 2

Officiële autoriteit en controle-instanties

1.   De in artikel 15, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde officiële autoriteit van het Verenigd Koninkrijk onder verantwoordelijkheid waarvan de in artikel 1 van deze verordening bedoelde controles worden verricht, is de Secretary of State for the Department of Environment, Food & Rural Affairs (de staatssecretaris bij het Ministerie van Milieubeheer, Voedselvoorziening en Plattelandszaken).

2.   De controle-instanties van het Verenigd Koninkrijk die met de uitvoering van de adequate controles belast zijn in de zin van artikel 15, lid 2, tweede alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011, zijn Horticulture Marketing Inspectorate (HMI — Inspectie Tuinbouw) voor Engeland en Wales en de Scottish Government’s Horticulture and Marketing Unit (HMU — Eenheid Tuinbouw van de Schotse regering) voor Schotland.

Artikel 3

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011

Bijlage IV bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft (PB L 157 van 15.6.2011, blz. 1).


BIJLAGE

BIJLAGE IV

DERDE LANDEN WAARVAN DE NORMCONTROLES ZIJN ERKEND IN HET KADER VAN ARTIKEL 15, EN DE BETROKKEN PRODUCTEN

Land

Producten

Zwitserland

Verse groenten en fruit

Marokko

Verse groenten en fruit

Zuid-Afrika

Verse groenten en fruit

Israël (1)

Verse groenten en fruit

India

Verse groenten en fruit

Nieuw-Zeeland

Appelen, peren en kiwi’s

Senegal

Verse groenten en fruit

Kenia

Verse groenten en fruit

Turkije

Verse groenten en fruit

Verenigd Koninkrijk  (2)

Verse groenten en fruit

”.

(1)  De goedkeuring van de Commissie overeenkomstig artikel 15 betreft groenten en fruit van oorsprong uit de Staat Israël, met uitsluiting van de gebieden die sinds juni 1967 onder Israëlisch bestuur staan, met name de Golan-hoogte, de Gazastrook, Oost-Jeruzalem en de rest van de westelijke Jordaanoever.

(2)  Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/87


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2103 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1295/2008 betreffende de invoer van hop uit derde landen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 190, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 van de Commissie (2) bevat de lijst met instanties in derde landen die bevoegd zijn om de verklaringen af te geven waarvan uit die landen ingevoerde hopproducten vergezeld moeten gaan. Die verklaringen worden erkend als gelijkwaardig met het in artikel 77 van Verordening (EG) nr. 1308/2013 bedoelde certificaat.

(2)

Het is aan de betrokken diensten van die derde landen om de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 vermelde gegevens bij te houden en deze, in een geest van nauwe samenwerking, aan de diensten van de Commissie mee te delen.

(3)

Als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie op 1 februari 2020 en gezien het feit dat de overgangsperiode waarin is voorzien in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd) op 31 december 2020 afloopt, heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie verzocht zijn autoriteiten op te nemen op de lijst van voor handelsnormen in bepaalde sectoren bevoegde autoriteiten van een derde land. Het Verenigd Koninkrijk heeft zich er met name toe verbonden na afloop van de overgangsperiode te voldoen aan de voorschriften voor het in de handel brengen van hop en hopproducten en heeft een instantie gemachtigd gelijkwaardigheidsverklaringen af te geven uit hoofde van artikel 190, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1295/2008.

(4)

De verklaringen die de door het Verenigd Koninkrijk gemachtigde instantie afgeeft, moeten daarom als gelijkwaardig met betrekking tot hop worden erkend en die instantie moet worden opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008, onverminderd de toepassing van het recht van de Unie op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland bij het terugtrekkingsakkoord, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol.

(5)

Aangezien Verordening (EG) nr. 1295/2008 van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland, moeten door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk afgegeven verklaringen worden opgevat als uitsluitend verwijzend naar Groot-Brittannië.

(6)

Voorts heeft Australië de Commissie verzocht de naam en het adres te wijzigen van de bevoegde instantie die gemachtigd is gelijkwaardigheidsverklaringen af te geven. Duidelijkheidshalve is het passend bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 in haar geheel te vervangen.

(7)

Verordening (EG) nr. 1295/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Met het oog op de rechtszekerheid en om een soepele overgang van de handelsstromen in de betrokken sector te waarborgen, moet deze verordening met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en met ingang van 1 januari 2021 van toepassing zijn.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1295/2008

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1295/2008 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EG) nr. 1295/2008 van de Commissie van 18 december 2008 betreffende de invoer van hop uit derde landen (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 45).


BIJLAGE

“BIJLAGE I

INSTANTIES DIE GEMACHTIGD ZIJN VERKLARINGEN AF TE GEVEN VOOR:

Hopbellen GN-code: ex 1210

Hopmeel GN-code: ex 1210

Sappen en extracten van hop GN-code: 1302 13 00

Land van oorsprong

Bevoegde instantie

Adres

Code

Telefoon

Fax

e-mail (facultatief)

(AR) Argentinië

Coordinación Regional Temática de Protección Vegetal (CRTPV)

Servicio Nacional de Sanidad y Calidad Agroalimentaria (SENASA)

Centro Regional Patagonia Norte

Calle 9 de Julio 933 General Roca, Provincia de Río Negro, Cod 8334

(54-298)

44 28 594

44 32 190

44 28 594

44 32 190

groca@senasa.gov.ar

cpaulovich@senasa.gov.ar

jesparza@senasa.gov.ar

Servicio Nacional de Sanidad y Calidad Agroalimentaria (SENASA)

Av. Pasco Colon 367 Ciudad Aut. de Buenos Aires, C1063ACD

(54-11)

41 21 50 00

41 21 50 00

webmaster@senasa.gob.ar

cdei@senasa.gob.ar

(AU) Australië

Biosecurity Tasmania - Department of Primary Industries, Parks, Water and Environment

13 St John’s Avenue, New Town TAS 7008

Hobart TAS 7000, Australia

(61-3)

62 33 33 52

03 6165 3777

Biosecurity.Tasmania@dpipwe.tas.gov.au

of

Export.Enquiries.Tas@dpipwe.tas.gov.au

(CA) Canada

Plant Protection Division, Animal and Plant Health Directorate, Food Production and Inspection Branch, Agriculture and Agri-food Canada

Floor 2, West Wing 59, Camelot Drive Napean, Ontario, K1A OY9

(1-613)

952 80 00

991 56 12

 

(CH) Zwitzerland

Labor Veritas

Engimattstrasse 11, Postfach 353, CH-8027 Zürich

(41-44)

283 29 30

201 42 49

admin@laborveritas.ch

(CN) China

Tianjin Airport Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People’s Republic of China

No 33 Youyi Road, Hexi District Tianjin 300201

(86-22)

28 13 40 78

28 13 40 78

ciqtj2002@163.com

Tianjin Economic and Technical Development Zone Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People’s Republic of China

No 8, Zhaofaxincun 2nd Avenue, TEDA Tianjin 300457

(86-22)

662 98-343

662 98-245

zhujw@tjciq.gov.cn

Inner Mongolia Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People’s Republic of China

No 12 Erdos Street, Saihan District, Huhhot City Inner Mongolia 010020

(86-471)

434-1943

434-2163

zhaoxb@nmciq.gov.cn

Xinjiang Entry-Exit Inspection and Quarantine Bureau of the People’s Republic of China

No 116 North Nanhu Road Urumqi City Xinjiang 830063

(86-991)

464-0057

464-0050

xjciq_jw@xjciq.gov.cn

(NZ) Nieuw-Zeeland

Ministry for Primary Industries

P.O. Box 2526, Wellington 6140

(64-4)

830 1574

894 0300

 

(RS) Servië

Institut za ratarstvo i povrtarstvo/

Institute of Field and Vegetable Crops

21000 Novi Sad Maksima Gorkog 30.

(381-21)

780 365

Operator:

4898 100

780 198

institut@ifvcns.ns.ac.rs

(UA) Oekraïne

Productional-Technical Centre (PTZ)

Ukrhmel

Hlebnaja 27262028 Zhitomir

(380)

37 21 11

36 73 31

 

(GB) Verenigd Koninkrijk  (*1)

Rural Payments Agency (RPA)

Lancaster House, Hampshire Court, Newcastle upon Tyne, NE4 7YH

United Kingdom

(+44)

(+44) 3300 416 500

-

hops.exports@rpa.gov.uk

(US) Verenigde Staten

Washington Department of Agriculture

State Chemical and Hop Lab

21 N. 1st Ave. Suite 106 Yakima, WA 98902

(1-509)

225 76 26

454 76 99

 

Idaho Department of Agriculture

Division of Plant Industries

Hop Inspection Lab

2270 Old Penitentiary Road P.O. Box 790 Boise, ID 83701

(1-208)

332 86 20

334 22 83

 

Oregon Department of Agriculture

Commodity Inspection Division

635 Capital Street NE Salem, OR 97310-2532

(1-503)

986 46 20

986 47 37

 

California Department of Food and Agriculture (CDFA-CAC)

Division of Inspection Services

Analytical Chemistry Laboratory

3292 Meadowview Road Sacramento, CA 95832

(1-916)

445 00 29 of 262 14 34

262 15 72

 

USDA, GIPSA, FGIS

1100 NW Naito Parkway Portland, OR 97209-2818

(1-503)

326 78 87

326 78 96

 

USDA, GIPSA, TSD, Tech Service Division, Technical Testing Laboratory

10383 Nth Ambassador Drive Kansas City, MO 64153-1394

(1-816)

891 04 01

891 04 78

 

(ZA) Zuid-Afrika

CSIR Food Science and Technology

PO Box 3950001 Pretoria

(27-12)

841 31 72

841 35 94

 

(ZW) Zimbabwe

Standards Association of Zimbabwe (SAZ)

Northend Close, Northridge Park Borrowdale, P.O. Box 2259 Harare

(263-4)

88 20 17, 88 20 21, 88 55 11

88 20 20

info@saz.org.zw

saz.org.zw


(*1)  Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, gelden vermeldingen van het Verenigd Koninkrijk in deze bijlage niet voor Noord-Ierland.


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/93


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2104 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van de werkzame stof paraffineolie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die worden geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/555 van de Commissie (3) is de goedkeuringsperiode voor de werkzame stof paraffineolie verlengd tot en met 31 december 2020.

(3)

Een aanvraag voor de verlenging van de goedkeuring van die werkzame stof is ingediend in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (4).

(4)

Aangezien de beoordeling van de stof om redenen buiten de wil van de aanvragers is uitgesteld, zal de goedkeuring van de werkzame stof waarschijnlijk vervallen voordat een besluit over de verlenging ervan wordt genomen. Daarom moet de goedkeuringsperiode voor die stof met één jaar worden verlengd.

(5)

Teneinde de goedkeuringsperiode van de werkzame stof tot en met 31 december 2021 te verlengen, moet in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 de desbetreffende vermelding 295 worden gewijzigd.

(6)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Aangezien de goedkeuring van de werkzame stof op 31 december 2020 vervalt, moet deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treden.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/555 van de Commissie van 24 maart 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van verscheidene werkzame stoffen die zijn opgenomen in deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 (verlengingsprogramma AIR IV) (PB L 80 van 25.3.2017, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).


BIJLAGE

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In rij 295 (Paraffineoliën), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/96


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2105 VAN DE COMMISSIE

van 15 december 2020

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof etoxazool als stof die in aanmerking komt voor vervanging, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, in samenhang met artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2005/34/EG van de Commissie (2) is etoxazool in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de werkzame stof etoxazool, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 31 juli 2021.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof etoxazool ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vastgestelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 20 september 2016 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier toegankelijk gemaakt voor het publiek. De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen tevens aan de aanvrager en de lidstaten doorgestuurd en heeft een openbare raadpleging hierover gehouden. De EFSA heeft de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doorgestuurd.

(8)

Op 12 september 2017 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of etoxazool naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Op 21 maart 2018 heeft de Commissie een verslag over de verlenging en de ontwerpverordening voor etoxazool bij het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders ingediend, en in maart 2020 heeft zij bij dat comité een herziene versie van het verlengingsverslag ingediend.

(9)

Met betrekking tot de criteria voor de identificatie van hormoonontregelende eigenschappen die bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie (7) zijn vastgesteld, blijkt uit de conclusie van de EFSA dat het, op basis van de wetenschappelijke gegevens, zeer onwaarschijnlijk is dat etoxazool een hormoonontregelaar is via de oestrogene, androgene en schildkliermodaliteiten. Bovendien blijkt uit de beschikbare gegevens dat het onwaarschijnlijk is dat etoxazool een hormoonontregelaar is via de steroïdogene modaliteit. De Commissie concludeert daarom dat aan etoxazool geen hormoonontregelende eigenschappen mogen worden toegeschreven.

(10)

De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 14, lid 1, derde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012, over het verslag over de verlenging. De aanvrager heeft zijn opmerkingen over beide versies van het verslag over de verlenging ingediend, die zorgvuldig zijn onderzocht.

(11)

Er is met betrekking tot een of meer representatieve toepassingen van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof etoxazool bevat, vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan.

(12)

De Commissie is echter van mening dat etoxazool overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in aanmerking komt om te worden vervangen. Etoxazool wordt beschouwd als een bioaccumulerende en toxische stof overeenkomstig punt 3.7.2.2 en punt 3.7.2.3, eerste streepje, van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009. Etoxazool voldoet daarom aan de in bijlage II, punt 4, tweede streepje, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde voorwaarde.

(13)

Het is daarom passend de goedkeuring van etoxazool als stof die in aanmerking komt om te worden vervangen, te verlengen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(14)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof etoxazool is gebaseerd op representatieve gebruiksdoeleinden als acaricide. Hoewel het in het licht van deze risicobeoordeling niet nodig is de beperking tot gebruik als acaricide te handhaven, is het niettemin noodzakelijk om, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in samenhang met artikel 6 van die verordening en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis, bepaalde voorwaarden en beperkingen vast te stellen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die etoxazool bevatten, moet met name worden beperkt tot siergewassen in permanente kassen. De beperking tot sierplanten is bedoeld om elke blootstelling van de consument via de voeding uit te sluiten, omdat de risicobeoordeling voor verwerkte producten niet kon worden afgerond en de onzekerheden te groot zijn. Aangezien er een hoog risico is vastgesteld voor in het water levende organismen, niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen en bodemmijten, moet de beperking tot kassen zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 tot doel hebben blootstelling aan het milieu en niet-doelorganismen te vermijden.

(15)

Om het vertrouwen in de conclusie dat etoxazool geen hormoonontregelende eigenschappen heeft te vergroten, moet de aanvrager — overeenkomstig bijlage II, punt 2.2, onder b), bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 — zorgen voor een geactualiseerde beoordeling van de criteria die zijn vastgesteld in bijlage II, punten 3.6.5 en 3.8.2, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in overeenstemming met de richtsnoeren voor de identificatie van hormoonontregelende stoffen (8).

(16)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(17)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/869 van de Commissie (9) is de goedkeuringsperiode voor etoxazool verlengd tot en met 31 juli 2021, opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuringsperiode van die werkzame stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór de vervaldatum van de verlengde geldigheidsduur een besluit is genomen over de verlenging, moet deze verordening in werking treden vanaf 1 februari 2021.

(18)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof

De goedkeuring van de werkzame stof etoxazool wordt verlengd zoals vastgesteld in bijlage I.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 februari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2005/34/EG van de Commissie van 17 mei 2005 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde etoxazool en tepraloxydim op te nemen als werkzame stoffen (PB L 125 van 18.5.2005, blz. 5).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA Journal 2017;15(10):4988. Online beschikbaar op: www.efsa.europa.eu

(7)  Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie van 19 april 2018 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot de vaststelling van wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen (PB L 101 van 20.4.2018, blz. 33).

(8)  Guidance for the identification of endocrine disruptors in the context of Regulations (EU) No 528/2012 and (EC) No 1107/2009; https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5311

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/869 van de Commissie van 24 juni 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode voor de werkzame stoffen beflubutamide, benalaxyl, benthiavalicarb, bifenazaat, boscalid, bromoxynil, captan, cyazofamide, dimethomorf, ethefon, etoxazool, famoxadone, fenamifos, flumioxazine, fluoxastrobin, folpet, formetanaat, metribuzin, milbemectin, Paecilomyces lilacinus stam 251, fenmedifam, fosmet, pirimifos-methyl, propamocarb, prothioconazool en S-metolachloor (PB L 201 van 25.6.2020, blz. 7).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Etoxazool

CAS-nr.: 153233-91-1

CIPAC-nr. 623

(RS)-5-tert-butyl-2-[2-(2,6-difluorfenyl)-4,5-dihydro1,3-oxazool-4-yl]fenetool

≥ 948 g/kg

1 februari 2021

31 januari 2028

Alleen gebruik op siergewassen in permanente kassen is toegestaan.

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor etoxazool, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

de mogelijke opname van persistente bodemmetabolieten in wisselgewassen;

de bescherming van de gebruikers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven.

De aanvrager dient bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA uiterlijk op 5 januari 2023 bevestigende informatie in met betrekking tot de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, met inbegrip van een bijgewerkte beoordeling van de reeds ingediende informatie en, in voorkomend geval, nadere informatie.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In deel A wordt vermelding 99 over etoxazool geschrapt.

2)

In deel E wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nummer

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

“13

Etoxazool

CAS-nr.: 153233-91-1

CIPAC-nr. 623

(RS)-5-tert-butyl-2-[2-(2,6-difluorfenyl)-4,5-dihydro1,3-oxazool-4-yl]fenetool

≥ 948 g/kg

1 februari 2021

31 januari 2028

Alleen gebruik op siergewassen in permanente kassen is toegestaan.

Voor de toepassing van de in artikel 29, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor etoxazool, en met name met de aanhangsels I en II daarvan.

Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht schenken aan:

de mogelijke opname van persistente bodemmetabolieten in wisselgewassen;

de bescherming van de gebruikers, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven.

De aanvrager dient bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA uiterlijk op 5 januari 2023 bevestigende informatie in met betrekking tot de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, met inbegrip van een bijgewerkte beoordeling van de reeds ingediende informatie en, in voorkomend geval, nadere informatie.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.”.


BESLUITEN

16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/101


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2106 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2020

betreffende een door Finland op grond van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen vrijwaringsmaatregel houdende een verbod op het in de handel brengen van de Biltema Nordic Services motorbloktakel voor werkplaatsen met modelreferentie 15-371, vervaardigd door Biltema Nordic Services AB en op de Finse markt in de handel gebracht door Biltema Suomi Oy

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8781)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (1), en met name artikel 11, lid 3, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 20 maart 2019 heeft Finland de Commissie in kennis gesteld van een op 6 februari 2019 overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2006/42/EG genomen vrijwaringsmaatregel houdende een verbod op het in de handel brengen van de Biltema Nordic Services motorbloktakel voor werkplaatsen met modelreferentie 15-371, vervaardigd door Biltema Nordic Services AB, Gamisonsgatan 26, 25466 Helsingborg, Zweden (hierna: de “fabrikant”) en op de Finse markt in de handel gebracht door Biltema Suomi Oy, Aftonrådevägen 2, 00750 Helsingfors, Finland.

(2)

Finland heeft de maatregel genomen omdat het van oordeel was dat de motorbloktakel voor werkplaatsen niet voldeed aan verschillende essentiële gezondheids- en veiligheidseisen zoals vermeld in de hierna vermelde punten van bijlage I bij Richtlijn 2006/42/EG.

(3)

Finland heeft met name aangegeven dat:

(4)

De kraan niet mechanisch sterk is, wat in strijd is met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen van bijlage I, punt 4.1.2.3, bij Richtlijn 2006/42/EG (mechanische sterkte).

(5)

De kraan niet stabiel en moeilijk te verplaatsen is, wat in strijd is met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen van bijlage I, punt 1.3.1 (risico van verlies van stabiliteit) en punt 4.1.2.1 (risico’s door onvoldoende stabiliteit) bij Richtlijn 2006/42/EG.

(6)

Er fouten zijn in de installatie-instructies met betrekking tot de bevestiging van de wielen en in de gedrukte instructies betreffende het onjuiste gebruik van de machine, wat in strijd is met de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen van bijlage I, punt 1.1.2 (beginselen van geïntegreerde veiligheid) en punt 1.7.4 (gebruiksaanwijzing) bij Richtlijn 2006/42/EG.

(7)

Na ontvangst van de kennisgeving over de door Finland genomen vrijwaringsmaatregel ging de Commissie met de betrokken partijen in overleg om hun standpunten te horen. De Commissie heeft op 23 december 2019 een brief gestuurd naar de fabrikant, de distributeur en het Finse Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen, waarop de fabrikant en de distributeur niet hebben gereageerd. Het Finse Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen heeft op 13 januari 2020 geantwoord dat Biltema Suomi Oy het Finse besluit of de inhoud ervan niet heeft betwist na de vaststelling ervan. Het Finse Bureau voor Veiligheid en Chemische Stoffen heeft ook aangegeven dat het geen verdere updates over de zaak heeft.

(8)

Rekening houdend met de door Finland verstrekte informatie met betrekking tot de vrijwaringsmaatregel, die niet door de fabrikant of de distributeur is betwist, moet worden geconcludeerd dat de motorbloktakel voor werkplaatsen met modelnummer 15-371 niet voldoet aan de bovengenoemde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen van bijlage I bij Richtlijn 2006/42/EG en dat de tekortkomingen de gezondheid en veiligheid van personen in gevaar kunnen brengen.

(9)

De door Finland genomen vrijwaringsmaatregelen moeten derhalve als gerechtvaardigd worden beschouwd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De door Finland genomen maatregel houdende het verbod op het in de handel brengen van de motorbloktakel voor werkplaatsen met modelnummer 15-371, vervaardigd door Biltema Nordic Services AB (Zweden) en op de Finse markt in de handel gebracht door Biltema Suomi Oy (Finland), is gerechtvaardigd.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 december 2020.

Voor de Commissie

Thierry BRETON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24.


16.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 425/103


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2107 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2020

tot wijziging van Beschikking 2007/25/EG wat de toepassingsduur betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8789)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 576/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003 (1), en met name artikel 36, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Beschikking 2007/25/EG van de Commissie (2) zijn bepaalde beschermende maatregelen vastgelegd in verband met hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) en het verkeer van gezelschapsvogels die samen met hun eigenaar de Unie binnenkomen. Deze beschikking werd naar aanleiding van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) van het subtype H5N1 vastgesteld met het oog op de bescherming van de gezondheid van mens en dier in de Unie en is van toepassing tot en met 31 december 2020.

(2)

Er blijven zich wereldwijd uitbraken van HPAI van verschillende subtypen van het H5-virus en, in een veel geringer aantal gevallen, van subtypen van het H7-virus, voordoen bij pluimvee en andere in gevangenschap levende vogels. HPAI is in verscheidene derde landen endemisch geworden en heeft andere derde landen voor het eerst bereikt. De dreiging van de insleep van het HPAI-virus in de Unie via het niet-commerciële verkeer van gezelschapsvogels uit derde landen blijft bestaan en daarom moeten de in Beschikking 2007/25/EG vastgelegde risicobeperkende maatregelen worden gehandhaafd.

(3)

Op grond van Verordening (EU) nr. 576/2013 zijn een gedelegeerde handeling en een uitvoeringshandeling voorbereid tot vaststelling van voorschriften inzake diergezondheid en certificering voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsvogels die in de Unie worden binnengebracht. Een aantal bepalingen van deze handelingen worden echter nog besproken en daarom zullen deze twee handelingen, die bedoeld zijn om de thans bij Beschikking 2007/25/EG vastgestelde beschermingsmaatregelen permanent te vervangen, niet vóór 31 december 2020, de vervaldatum van Beschikking 2007/25/EG, zijn vastgesteld.

(4)

Gezien de wereldwijde epidemiologische situatie met betrekking tot HPAI moet de toepassingsperiode van Beschikking 2007/25/EG derhalve worden verlengd tot en met 31 december 2021, namelijk de geplande uiterste datum voor de vaststelling van de gedelegeerde handeling en de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de voorschriften die de voorschriften van de huidige Beschikking 2007/25/EG moeten vervangen.

(5)

Beschikking 2007/25/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 6 van Beschikking 2007/25/EG wordt de datum “31 december 2020” vervangen door “31 december 2021”.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 14 december 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 178 van 28.6.2013, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/25/EG van de Commissie van 22 december 2006 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza en het verkeer van gezelschapsvogels die hun eigenaar vergezellen (PB L 8 van 13.1.2007, blz. 29).