ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 420

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
14 december 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2020/2040 van de Commissie van 11 december 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat de maximumgehalten aan pyrrolizidinealkaloïden in bepaalde levensmiddelen betreft ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2041 van de Commissie van 11 december 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585 wat betreft het aantal monsters dat elke lidstaat moet nemen en analyseren rekening houdend met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ( 1 )

6

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2042 van de Commissie van 11 december 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 wat betreft de datum van toepassing en bepaalde andere datums die relevant zijn voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad inzake de biologische productie ( 1 )

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2043 van de Commissie van 11 december 2020 tot afwijking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 ten aanzien van de schooljaren 2019/2020 en 2020/2021 wat betreft de controles ter plaatse in de lokalen van steunaanvragers of onderwijsinstellingen in het kader van de schoolregeling

11

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/2044 van het Europees Parlement van 20 oktober 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

13

 

*

Resolutie (EU) 2020/2045 van het Europees Parlement van 20 oktober 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

14

 

*

Besluit (EU) 2020/2046 van het Europees Parlement van 20 oktober 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

16

 

*

Resolutie (EU) 2020/2047 van het Europees Parlement van 20 oktober 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

17

 

*

Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2020/2048) van 8 december 2020 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) (EUMM GEORGIA/2/2020)

21

 

*

Besluit (EU) 2020/2049 van de Europese Raad van 10 december 2020 betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

22

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2050 van de Commissie van 10 december 2020 tot verlening van afwijkingen aan bepaalde lidstaten van de toepassing van Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8595)

23

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/2051 van de Commissie van 11 december 2020 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in het Verenigd Koninkrijk (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 9184)  ( 1 )

28

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit nr. 2/2020 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 4 december 2020 tot wijziging van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs tot vaststelling van overgangsmaatregelen op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst [2020/2052]

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/1


VERORDENING (EU) 2020/2040 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2020

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat de maximumgehalten aan pyrrolizidinealkaloïden in bepaalde levensmiddelen betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen vastgesteld.

(2)

Op 8 november 2011 heeft het Wetenschappelijk Panel voor contaminanten in de voedselketen (“het Contam-panel”) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risico’s voor de volksgezondheid in verband met de aanwezigheid van pyrrolizidinealkaloïden in levensmiddelen en diervoeders (3). Het Contam-panel heeft geconcludeerd dat 1,2-onverzadigde pyrrolizidinealkaloïden als genotoxische carcinogenen bij de mens kunnen optreden. Het Contam-panel heeft geconcludeerd dat er een mogelijk gevaar voor de gezondheid bestaat voor die peuters en kinderen die grote consumenten van honing zijn. Naast honing zijn er andere mogelijke bronnen van blootstelling via de voeding aan pyrrolizidinealkaloïden, die het Contam-panel wegens het ontbreken van gegevens niet heeft kunnen kwantificeren. Het panel kwam tot de conclusie dat, hoewel er geen gegevens over het vóórkomen beschikbaar waren, de blootstelling aan pyrrolizidinealkaloïden via pollen, thee, kruidenthee en voedingssupplementen op basis van kruiden mogelijk een risico op zowel acute als chronische effecten bij de consument zou kunnen inhouden.

(3)

In april 2013 heeft de EFSA een oproep tot het indienen van voorstellen gepubliceerd om de concentraties van pyrrolizidinealkaloïden in dierlijke producten, waaronder melk en melkproducten, eieren en vlees en vleesproducten, en in plantaardige producten, waaronder (kruiden)thee en voedingssupplementen, in verschillende regio’s in Europa te onderzoeken. De resultaten van de onderzoeken zijn op 3 augustus 2015 gepubliceerd (4).

(4)

Op 26 augustus 2016 heeft de EFSA een wetenschappelijk verslag over de beoordeling van de blootstelling via de voeding aan pyrrolizidinealkaloïden bij de Europese bevolking gepubliceerd (5), waarin nieuwe gegevens over de aanwezigheid ervan in aanmerking werden genomen. In het verslag werd geconcludeerd dat thee en kruidenthee de belangrijkste veroorzakers van blootstelling van de mens aan pyrrolizidinealkaloïden zijn en dat voedingssupplementen op basis van pollen ook aanzienlijk bijdragen aan die blootstelling. In het verslag werd vastgesteld dat de blootstelling aan pyrrolizidinealkaloïden in verband met de consumptie van honing beperkter was. Ook werd geconcludeerd dat voedingssupplementen op basis van kruiden een significante bijdrage kunnen leveren aan de blootstelling, maar dat er onvoldoende gegevens over het vóórkomen ervan zijn.

(5)

Op 27 juli 2017 heeft de EFSA een verklaring over de risico’s voor de menselijke gezondheid in verband met de aanwezigheid van pyrrolizidinealkaloïden in honing, thee, kruidenthee en voedingssupplementen gepubliceerd (6). Het Contam-panel heeft een nieuw referentiepunt van 237 μg/kg lichaamsgewicht per dag vastgesteld om de carcinogene risico’s van pyrrolizidinealkaloïden te beoordelen en is tot de conclusie gekomen dat er een mogelijk risico voor de gezondheid van de mens bestaat in verband met de blootstelling aan pyrrolizidinealkaloïden, met name voor frequente en grote consumenten van thee en kruidenthee in de algemene bevolking, maar in het bijzonder voor de jongere bevolkingsgroepen.

(6)

De aanwezigheid van pyrrolizidinealkaloïden in deze levensmiddelen kan tot een minimum worden beperkt of worden voorkomen door de toepassing van goede landbouw- en oogstpraktijken. Door de vaststelling van maximumgehalten wordt gewaarborgd dat in alle productiegebieden goede landbouw- en oogstpraktijken worden toegepast om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen. Daarom moeten maximumgehalten worden vastgesteld in levensmiddelen die een significant gehalte aan pyrrolizidinealkaloïden bevatten en derhalve aanzienlijk bijdragen aan de blootstelling van de mens of die van belang zijn voor de blootstelling van kwetsbare bevolkingsgroepen.

(7)

In bepaalde productiegebieden zijn pas onlangs de goede landbouw- en oogstpraktijken ingevoerd of moeten deze nog worden toegepast, en daarom moet een redelijke termijn worden vastgesteld om alle productiegebieden in staat te stellen dergelijke praktijken in te voeren. Voor een volledige toepassing van de goede landbouw- en oogstpraktijken zijn twee groeiseizoenen nodig zodat exploitanten van levensmiddelenbedrijven voldoende aanbod krijgen om levensmiddelen te produceren die voldoen aan de nieuwe eisen van deze verordening.

(8)

Aangezien de onder deze verordening vallende levensmiddelen een lange houdbaarheid hebben van tot drie jaar, is het passend te voorzien in een aanzienlijke overgangsperiode zodat levensmiddelen die vóór de datum van toepassing van deze verordening rechtmatig in de handel zijn gebracht, voldoende lang op de markt kunnen blijven. Een overgangsperiode van 18 maanden is nodig zodat de producten die vóór de datum van de aanvraag zijn geproduceerd, aan de eindverbruiker kunnen worden verkocht.

(9)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

De in de bijlage genoemde levensmiddelen die vóór 1 juli 2022 rechtmatig in de handel zijn gebracht, mogen tot en met 31 december 2023 op de markt worden aangeboden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(3)  Contam-panel van EFSA, 2011. Scientific Opinion on Pyrrolizidine alkaloids in food and feed. EFSA Journal (2011); 9(11):2406. 134 blz., doi:10.2903/j.efsa. 2011,2406.

(4)  Mulder PPJ, López Sánchez P, These A, Preiss-Weigert A en Castellari M, 2015. Occurrence of Pyrrolizidine Alkaloids in food. EFSA supporting publication 2015:EN-859, 116 blz., http://www.efsa.europa.eu/en/supporting/pub/en-859

(5)  EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2016. Dietary exposure assessment to pyrrolizidine alkaloids in the European population. EFSA Journal 2016;14(8):4572, 50 blz., doi:10.2903/j.efsa.2016,4572.

(6)  Contam-panel van EFSA, 2017. Statement on the risks for human health related to the presence of pyrrolizidine alkaloids in honey, tea, herbal infusions and food supplements. EFSA Journal 2017;15(7):4908, 34 blz., https://doi.org/10.2903/j.efsa.2017,4908


BIJLAGE

In afdeling 8 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 worden de volgende gegevens toegevoegd:

“Levensmiddelen (1)

Maximumgehalte  (*1)

(μg/kg)

8.4

Pyrrolizidinealkaloïden

 

8.4.1

Kruidenthee (gedroogd product)  (*2)  (*3), met uitzondering van de in de punten 8.4.2 en 8.4.4 vermelde kruidenthee

200

8.4.2

Kruidenthee van rooibos, anijs (Pimpinella anisum), citroenmelisse, kamille, tijm, pepermunt, citroenverbena (gedroogd product) en mengsels die uitsluitend bestaan uit deze gedroogde kruiden  (*2)  (*3), met uitzondering van de in punt 8.4.4 vermelde kruidenthee

400

8.4.3

Thee (Camellia sinensis) en gearomatiseerde thee  (*4) (Camellia sinensis) (gedroogd product)  (*3), met uitzondering van de in punt 8.4.4 vermelde thee en gearomatiseerde thee

150

8.4.4

Thee (Camellia sinensis), gearomatiseerde thee  (*4) (Camellia sinensis) en kruidenthee voor zuigelingen en peuters (gedroogd product)

75

8.4.5

Thee (Camellia sinensis), gearomatiseerde thee  (*4) (Camellia sinensis) en kruidenthee voor zuigelingen en peuters (vloeibaar)

1,0

8.4.6

Voedingssupplementen die planten, met inbegrip van extracten  (*2), bevatten, met uitzondering van de in punt 8.4.7 vermelde voedingssupplementen

400

8.4.7

Voedingssupplementen op basis van pollen (39)

Pollen en pollenproducten

500

8.4.8

Bernagiebladeren (vers, bevroren) die voor de eindverbruiker in de handel worden gebracht  (*2)

750

8.4.9

Gedroogde kruiden, met uitzondering van de in 8.4.10 vermelde gedroogde kruiden  (*2)

400

8.4.10

Bernagie, lavas, marjolein en oregano (gedroogd) en mengsels die uitsluitend uit deze gedroogde kruiden bestaan  (*2)

1 000

8.4.11

Komijnzaad

400


(*1)  Het maximumgehalte heeft betrekking op de ondergrens van de som van de volgende 21 pyrrolizidinealkaloïden:

intermedine/lycopsamine, intermedine-N-oxide/lycopsamine-N-oxide;

senecionine/senecivernine, senecionine-N-oxide/senecivernine-N-oxide;

senecifylline, senecifylline-N-oxide;

retrorsine, retrorsine-N-oxide;

echimidine, echimidine-N-oxide;

lasiocarpine, lasiocarpine-N-oxide;

senkirkine;

europine, europine-N-oxide;

heliotrine en heliotrine-N-oxide

en de volgende 14 bijkomstige pyrrolizidinealkaloïden waarvan bekend is dat zij co-elueren met een of meer van de hierboven genoemde 21 pyrrolizidinealkaloïden, waarbij gebruik wordt gemaakt van bepaalde momenteel gebruikte analysemethoden:

indicine, echinatine, rinderine (mogelijke co-elutie met lycopsamine/intermedine);

indicine-N-oxide, echinatine-N-oxide, rinderine-N-oxide (mogelijke co-elutie met lycopsamine-N-oxide/intermedine-N-oxide);

integerrimine (mogelijke co-elutie met senecivernine en senecionine);

integerrimine-N-oxide (mogelijke co-elutie met senecivernine-N-oxide en senecionine-N-oxide);

heliosupine (mogelijke co-elutie met echimidine);

heliosupine-N-oxide (mogelijke co-elutie met echimidine-N-oxide);

spartioidine (mogelijke co-elutie met senecifylline);

spartioidine-N-oxide (mogelijke co-elutie met senecifylline-N-oxide);

usaramine (mogelijke co-elutie met retrorsine);

usaramine N-oxide (mogelijke co-elutie met retrorsine N-oxide).

Pyrrolizidinealkaloïden die individueel en afzonderlijk met de gebruikte analysemethode kunnen worden geïdentificeerd, moet worden gekwantificeerd en in de som worden opgenomen.

(*2)  Onverminderd meer beperkende nationale voorschriften in bepaalde lidstaten betreffende het in de handel brengen van pyrrolizidinealkaloïdehoudende planten.

(*3)  De termen “kruidenthee (gedroogd product)” en “thee (Camellia sinensis) (gedroogd product)” verwijzen naar:

kruidenthee (gedroogd product) van bloemen, bladeren en kruiden, wortels en alle andere delen van de plant (in zakjes of in bulk)/thee (Camellia sinensis) (gedroogd product) van gedroogde bladeren, stelen en bloemen (in zakjes of in bulk) gebruikt voor de bereiding van kruidenthee (vloeibaar product)/thee (vloeibaar product) of

poeder voor kruidenthee/thee. In het geval van poederextracten moet een concentratiefactor van 4 worden toegepast.

(*4)  Gearomatiseerde thee is thee met aroma’s en bepaalde levensmiddeleningrediënten met aromatiserende eigenschappen, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1334/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake aroma’s en bepaalde voedselingrediënten met aromatiserende eigenschappen voor gebruik in en op levensmiddelen (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 34).

Voor thee met vruchten en andere kruiden is artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1881/2006 van toepassing.”.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/6


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2041 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585 wat betreft het aantal monsters dat elke lidstaat moet nemen en analyseren rekening houdend met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 29, lid 2,

Gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585 van de Commissie (3) is het aantal monsters per lidstaat vastgesteld dat moet worden genomen met het oog op het bij die verordening ingestelde controleprogramma om de naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen te waarborgen en de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen te beoordelen.

(2)

Met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en het einde van de overgangsperiode op 31 december 2020 zijn aanpassingen nodig om ervoor te zorgen dat het programma representatief blijft voor de markt van de Unie en dat het totale aantal monsters toereikend blijft om de doelstellingen van dat programma te verwezenlijken.

(3)

Het Verenigd Koninkrijk heeft in het verleden met een aanzienlijk aantal monsters bijgedragen, evenredig met de omvang van zijn bevolking. Voortaan moet het aantal door het Verenigd Koninkrijk te nemen monsters worden aangepast met betrekking tot Noord-Ierland en overeenkomstig de omvang van de bevolking van dat grondgebied.

(4)

Het aantal door de lidstaten verzamelde monsters moet ook dienovereenkomstig worden aangepast om ervoor te zorgen dat er over het geheel genomen voldoende monsters worden genomen in overeenstemming met overweging 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

Om de lidstaten in staat te stellen aan hun analyseverplichtingen te voldoen, moet deze verordening op 1 januari 2021 van toepassing zijn.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1.

(2)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585 van de Commissie van 27 april 2020 inzake een in 2021, 2022 en 2023 uit te voeren gecoördineerd meerjarig controleprogramma van de Unie tot naleving van de maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen en ter beoordeling van de blootstelling van de consument aan bestrijdingsmiddelenresiduen in en op levensmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 135 van 29.4.2020, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage II, punt 5, bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/585, wordt de tabel vervangen door:

BE

15

BG

15

CZ

15

DK

12

DE

106

EE

12

IE

12

EL

15

ES

55

FR

78

HR

12

IT

75

CY

12

LV

12

LT

12

LU

12

HU

15

MT

12

NL

20

AT

15

PL

51

PT

15

RO

22

SI

12

SK

12

FI

12

SE

15

Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland (1)

12

TOTAAL AANTAL MONSTERS: 683


(1)  Overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, is deze verordening van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2042 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 wat betreft de datum van toepassing en bepaalde andere datums die relevant zijn voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad inzake de biologische productie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6, artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 3, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 3, en artikel 26, lid 7, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Vanwege de uitbraak van de COVID-19-pandemie en de daarmee verband houdende volksgezondheidscrisis is bij Verordening (EU) 2020/1693 van het Europees Parlement en de Raad (2) de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848 met één jaar uitgesteld, samen met andere daarmee verband houdende datums als bedoeld in Verordening (EU) 2018/848.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 van de Commissie (3) zijn een aantal uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/848 vastgelegd, met name wat betreft de documenten die nodig zijn voor de erkenning met terugwerkende kracht van perioden in het kader van de omschakeling, de productie van biologische producten en de door de lidstaten te verstrekken informatie. Omwille van de rechtszekerheid moeten deze voorschriften van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848.

(3)

Daarom moeten de datum van toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 en andere daarmee verband houdende datums die daarin zijn opgenomen, aan de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848 worden aangepast.

(4)

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

Gezien de noodzaak om onmiddellijk rechtszekerheid voor de biologische sector te waarborgen met betrekking tot het uitstel van de datum van toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464, moet deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treden.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 25, lid 4, wordt de tweede zin vervangen door:

“Die informatie wordt jaarlijks uiterlijk op 30 juni en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2023 over het jaar 2022 verstrekt.”.

2)

In artikel 26, leden 1, 5, 6 en 7, worden de woorden “uiterlijk met ingang van 1 januari 2029” vervangen door de woorden “uiterlijk met ingang van 1 januari 2030”.

3)

In artikel 26, leden 2, 3 en 4, worden de woorden “uiterlijk met ingang van 1 januari 2024” vervangen door de woorden “uiterlijk met ingang van 1 januari 2025”.

4)

In artikel 27 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/1693 van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/848 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat betreft de datum van toepassing en bepaalde andere in die verordening genoemde datums (PB L 381 van 13.11.2020, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 van de Commissie van 26 maart 2020 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de documenten die nodig zijn voor de erkenning met terugwerkende kracht van perioden in het kader van de omschakeling, de productie van biologische producten en de door de lidstaten te verstrekken informatie (PB L 98 van 31.3.2020, blz. 2).


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2043 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2020

tot afwijking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 ten aanzien van de schooljaren 2019/2020 en 2020/2021 wat betreft de controles ter plaatse in de lokalen van steunaanvragers of onderwijsinstellingen in het kader van de schoolregeling

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 62, lid 2, eerste alinea, onder a), b) en c),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 10, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 van de Commissie (2) bevat het minimumpercentage voor de controles ter plaatse die moeten worden verricht in de lokalen van de steunaanvragers die producten verstrekken en distribueren en begeleidende educatieve maatregelen uitvoeren in het kader van de in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) bedoelde regeling (“de schoolregeling”). In artikel 10, lid 3, vierde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 is bepaald dat wanneer de steunaanvrager geen onderwijsinstelling is, de in de lokalen van de aanvrager verrichte controle ter plaatse wordt aangevuld met controles ter plaatse in de lokalen van minstens twee onderwijsinstellingen of van minstens 1 % van de onderwijsinstellingen waarvoor de aanvrager boekhouding voert overeenkomstig artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/40 van de Commissie (4), indien dit laatste een groter aantal oplevert.

(2)

Als gevolg van de maatregelen voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie, ondervinden de lidstaten in de schooljaren 2019/2020 en 2020/2021 mogelijk moeilijkheden met de planning en de tijdige uitvoering van de controles ter plaatse in de lokalen van steunaanvragers of onderwijsinstellingen. Daarom is het passend te bepalen dat wanneer de lidstaten niet in staat zijn om die controles ter plaatse te verrichten overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39, zij kunnen besluiten zulke controles ter plaatse op afstand uit te voeren, bijvoorbeeld via videoconferenties.

(3)

Artikel 10, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 bevat de regels en methoden die van toepassing zijn op rapportage over de verrichte controles en de resultaten daarvan. Met het oog op transparantie moeten de lidstaten de noodzaak van de afwijking waarin deze verordening voorziet, rechtvaardigen in het controleverslag dat over elke op afstand verrichte controle ter plaatse moet worden opgesteld, en daarin rapporteren over het gebruik van de afwijking.

(4)

Het is dan ook passend om ten aanzien van de schooljaren 2019/2020 en 2020/2021 van een aantal bepalingen van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 af te wijken.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In afwijking van artikel 10, lid 3, tweede tot en met vijfde alinea, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 mogen de lidstaten, wanneer zij wegens de maatregelen voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie niet in staat zijn om ten aanzien van de schooljaren 2019/2020 en 2020/2021 controles ter plaatse uit te voeren in de lokalen van steunaanvragers of onderwijsinstellingen, die controles op afstand verrichten.

2.   In afwijking van artikel 10, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 neemt de bevoegde controleautoriteit, wanneer de controles ter plaatse overeenkomstig lid 1 van dit artikel op afstand worden verricht, ook een rechtvaardiging van de noodzaak van een dergelijke afwijking op in het controleverslag en rapporteert zij daarin over het gebruik van de afwijking.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 van de Commissie van 3 november 2016 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft Uniesteun voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (PB L 5 van 10.1.2017, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/40 van de Commissie van 3 november 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, met betrekking tot Uniesteun voor de verstrekking van groenten en fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen en tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (PB L 5 van 10.1.2017, blz. 11).


BESLUITEN

14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/13


BESLUIT (EU) 2020/2044 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 20 oktober 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0052/2019) (2),

gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 13 mei 2020 (5) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2018, alsmede de bijbehorende resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (6), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0189/2020),

1.   

verleent de secretaris-generaal van de Raad geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)  PB L 51 van 28.2.2017, blz. 1.

(2)  PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)  PB C 357 van 4.10.2018, blz. 1.

(4)  PB C 357 van 4.10.2018, blz. 9.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0090.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/14


RESOLUTIE (EU) 2020/2045 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 20 oktober 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0189/2020),

A.

overwegende dat de Europese Raad en de Raad, als instellingen van de Unie, een democratische verantwoordingsplicht hebben tegenover alle burgers van de Unie voor de middelen die hun voor de uitoefening van hun functie zijn toevertrouwd;

B.

overwegende dat het Parlement van alle EU-instellingen het enige rechtstreeks verkozen orgaan is, met de verantwoordelijkheid kwijting te verlenen voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie;

C.

overwegende dat een open en transparante kwijtingsprocedure nodig is om de financiële belangen van de Unie te beschermen, de noodzakelijke strijd tegen fraude te voeren, en transparantie en democratische verantwoordingsplicht te garanderen tegenover de burgers van de Unie, waarbij elke instelling van de Unie verantwoordelijk is voor de begroting die zij uitvoert;

1.

beklemtoont dat de Raad al tien opeenvolgende jaren weigert aan de kwijtingsprocedure deel te nemen en daarmee het Parlement heeft gedwongen geen kwijting te verlenen; stelt vast dat het kwijtingsbesluit voor 2018 in mei 2020 is uitgesteld, precies zoals in de voorgaande jaren;

2.

beklemtoont dat deze gang van zaken voor geen van beide instellingen houdbaar is: voor de Raad niet omdat er sinds 2009 geen positief besluit over de uitvoering van zijn begroting is genomen, en voor het Parlement niet omdat dit getuigt van een gebrek aan eerbied voor de rol van het Parlement als kwijtingsautoriteit en als instelling die de transparantie van en democratische verantwoordingsplicht met betrekking tot de begroting van de Unie moet waarborgen;

3.

stelt dat deze situatie schadelijk is voor het publieke vertrouwen in het financieel beheer van de instellingen van de Unie; beschouwt voortzetting van de huidige situatie als schadelijk voor de verantwoordingsplicht van de Unie en haar instellingen;

4.

wijst erop dat, overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het Financieel reglement, het Parlement de enige kwijtingsautoriteit van de Unie is, zij het met volledige onderkenning van de rol van de Raad als een instelling die aanbevelingen over de kwijtingsprocedure formuleert; verzoekt de Raad in dit kader kwijtingsaanbevelingen te doen met betrekking tot de andere instellingen van de Unie;

5.

herinnert eraan dat, overeenkomstig het VWEU, de instellingen over administratieve autonomie beschikken, hun uitgaven in afzonderlijke onderdelen van de begroting opgenomen zijn, en individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun respectieve begrotingen;

6.

herinnert eraan dat het Parlement kwijting verleent aan alle instellingen en organen van de Unie, op basis van de voorlegging van technische documenten en antwoorden op parlementaire vragen en hoorzittingen; betreurt het dat het Parlement herhaaldelijk problemen ondervindt bij het krijgen van antwoorden van de Raad vanwege een gebrek aan medewerking, hetgeen erin heeft geresulteerd dat al meer dan tien jaar geen kwijting is verleend;

7.

herinnert eraan dat goede controle van de uitvoering van de begroting van de Unie alleen mogelijk is met loyale samenwerking tussen de instellingen; herinnert aan de wens van het Parlement onderhandelingen te starten met de Raad, teneinde een voor beide partijen bevredigend akkoord te bereiken en de huidige impasse eindelijk te doorbreken;

8.

wijst met klem op de brief van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement d.d. 25 mei 2020 aan de secretaris-generaal van de Raad, waarin erop wordt gewezen dat de Commissie begrotingscontrole van het Parlement van de Conferentie van voorzitters van het Parlement het mandaat heeft gekregen om onderhandelingen te heropenen met de Raad over de kwijtingsprocedure;

9.

deelt mee dat het onderhandelingsteam van het Parlement bestaat uit de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, mevrouw Monika Hohlmeier, de rapporteur voor de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Raad 2018, de heer Tomas Zdechovsky, en de eerste ondervoorzitter van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, mevrouw Isabel García Muñoz;

10.

deelt mee dat een door het onderhandelingsteam van het Parlement op 20 februari 2020 voorgestelde geactualiseerde versie van het “non-paper” over de samenwerking tussen het Parlement en de Raad gedurende de jaarlijkse kwijtingsprocedure als bijlage bij de in punt 8 genoemde brief gevoegd is; merkt op dat het Parlement het “non-paper” als uitgangspunt voor de onderhandelingen beschouwt;

11.

deelt mee dat het “non-paper” de respectieve, maar verschillende rollen van beide instellingen in de kwijtingsprocedure erkent, door te concluderen dat het Parlement en de Raad een vergelijkbare feitelijke basis nodig hebben voor het formuleren van een aanbeveling (Raad) of het nemen van een besluit (Parlement);

12.

licht toe dat de Raad in de in punt 8 genoemde letter gevraagd wordt een geschikte datum voor te stellen voor het starten van onderhandelingen; deelt mee dat de positieve trend van dit proces onderbroken is door de COVID-19-pandemie;

13.

wijst erop dat het Parlement aan zijn standpunten blijft vasthouden zolang partijen niet onderhandelen en dat onderhandelingen tussen de partijen een voorwaarde zijn om tot een oplossing van deze kwestie te komen;

14.

is van oordeel dat de Europese Raad en de Raad gescheiden begrotingen moeten hebben, teneinde bij te dragen tot meer transparantie, controleerbaarheid en doelmatigheid met betrekking tot de uitgaven van beide instellingen, zoals het Parlement de voorbije jaren in veel van zijn kwijtingsresoluties heeft aanbevolen;

15.

is van oordeel dat de gecombineerde inspanningen voor het bereiken van een interinstitutioneel akkoord over een verplicht transparantieregister voor lobbyisten in machineleesbaar formaat noodzakelijk zijn voor het vergroten van de openheid van het besluitvormingsproces van de Unie en van de verantwoordingsplicht van de instellingen van de Unie; spreekt eens te meer zijn grote teleurstelling uit over het feit dat de Raad zich niet bij het transparantieregister heeft aangesloten; roept de Raad op de gesprekken met het Parlement, dat besloot de onderhandelingen in maart 2020 te hervatten, en de Commissie over de oprichting van een gezamenlijk register voort te zetten, teneinde het voor lobbyisten de facto verplicht te maken zich te registreren indien zij ontmoetingen wensen met besluitvormers van de Unie; verzoekt alle voorzitterschapsteams nogmaals om het goede voorbeeld te geven door ontmoetingen met niet-geregistreerde lobbyisten te weigeren;

16.

is ingenomen met de positieve reactie van de Raad op de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 1069/2019/MIG betreffende sponsoring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie; neemt kennis van het feit dat het secretariaat-generaal van de Raad op 29 juni 2020 ontwerprichtsnoeren aan de delegaties van de lidstaten heeft verzonden; wijst er nogmaals op dat daadwerkelijke of als zodanig beschouwde belangenconflicten de reputatie van de Raad en de Unie in haar geheel kunnen schaden; verzoekt de Raad na te denken over het niet-bindende karakter van de richtsnoeren; dringt er bij de Raad op aan om onverwijld een follow-up aan deze kwestie te geven;

17.

beklemtoont dat het belangrijk is de burgers in staat te stellen het wetgevingsproces van de Unie gemakkelijk te volgen; roept de Raad er eens te meer toe op zijn werkmethoden op één lijn te brengen met de normen van een parlementaire democratie, zoals vereist krachtens de Verdragen; roept de Raad ertoe op invulling te geven aan alle aanbevelingen in het besluit van de Europese Ombudsman naar aanleiding van strategisch onderzoek OI/2/2017/TE inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad; herinnert eraan dat het Parlement de Europese Ombudsman met klem heeft verzocht voor follow-up van haar onderzoek te zorgen;

18.

dringt er bij de Raad op aan om meer inspanningen te verrichten om de transparantie te verbeteren, onder meer door wetgevingsdocumenten van de Raad, met inbegrip van notulen van vergaderingen van werkgroepen en trialogen, en andere belangrijke werkdocumenten, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese Ombudsman openbaar te maken; verwelkomt de verbeteringen aan de website van de Raad, in het bijzonder in verband met transparantie en de toegang tot documenten; verwelkomt de duidelijke hoofdstukken over wetgevingstransparantie, de agenda’s en het vergaderrooster en notulen en stemlijsten van de Raad; onderkent dat de Raad werkt aan het bevorderen van een cultuur van transparantie;

19.

wijst nogmaals op zijn diepe bezorgdheid over het feit dat lidstaten die het voorzitterschap van de Unie bekleden worden gesponsord door ondernemingen en deelt de bezorgdheid hierover die leeft onder de burgers van de Unie en leden van het Parlement; maakt zich grote zorgen over de reputatieschade die door deze praktijk zou kunnen ontstaan, alsmede over het mogelijke verlies van vertrouwen van de burgers in de Unie en haar instellingen, met name de Raad; beveelt de Raad verder met klem aan te overwegen om de voorzitterschappen in de begroting op te nemen, verzoekt de Raad de hier uitgesproken bezorgdheid over te brengen aan de lidstaten, met name aan het huidige voorzitterschapstrio, en verzoekt het huidige voorzitterschapstrio deze aanbevelingen serieus in overweging te nemen en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

20.

geeft nogmaals uiting aan zijn diepe bezorgdheid over vermeende belangenconflicten bij een aantal vertegenwoordigers van lidstaten die betrokken zijn bij de beleidsvorming en besluitvorming met betrekking tot de begroting; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat vertegenwoordigers van de lidstaten die persoonlijk profiteren van subsidies van de Unie, niet deelnemen aan de onderhandelingen en stemmingen over het beleid en de begroting ter zake.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/16


BESLUIT (EU) 2020/2046 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 20 oktober 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0055/2019) (2),

gezien het jaarverslag van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (4), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien zijn besluit van 13 mei 2020 (5) tot uitstel van het kwijtingsbesluit voor het begrotingsjaar 2018, alsmede de bijbehorende resolutie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (6), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0188/2020),

1.

verleent de secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité geen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor het begrotingsjaar 2018;

2.

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitterl

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaa

Klaus WELLE


(1)  PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)  PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)  PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)  PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0120.

(6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/17


RESOLUTIE (EU) 2020/2047 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 20 oktober 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het tweede verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0188/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk legt op het bijzonder belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de organen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

B.

overwegende dat de Commissie begrotingscontrole van het Parlement op basis van de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verwacht dat zij door het Europees Economisch en Sociaal Comité (“het Comité”) wordt ingelicht over de maatregelen die zijn genomen om de wanpraktijken te corrigeren;

1.   

is ingenomen met de verbeteringen die zijn aangebracht in de situatie van overdrachten met betrekking tot het begrotingsonderdeel “Leden van de instelling en afgevaardigden” door een termijn van zes weken vast te stellen voor het indienen van de vergoedingsaanvragen; waardeert het dat het aantal overdrachten sinds 1 januari 2019 is verminderd;

2.   

merkt op dat het aantal uitgebrachte adviezen en verslagen is toegenomen, wat inhoudt dat meer leden bij de voorbereiding waren betrokken en de kosten voor reis- en andere vergoedingen bijgevolg zijn gestegen;

3.   

waardeert het dat het Comité van plan is zijn budget voor IT aanzienlijk te verhogen om de achterstand in te halen en de kloof met de andere organen van de Unie te dichten, en de in juni 2019 voor het Comité vastgestelde digitale strategie verder uit te voeren; neemt kennis van de inspanningen die nodig zijn om de netwerkcapaciteiten en de apparatuur voor de eindgebruiker te versterken, en er zo voor te zorgen dat 100 % van het personeel kan telewerken;

4.   

merkt op dat de juridische dienst in de nieuwe structuur van het Comité, die op 1 januari 2020 is ingevoerd, rechtstreeks aan de secretaris-generaal is toegevoegd om de zichtbaarheid en impact van de juridische dienst te vergroten en de juridische dienst in staat te stellen om op horizontale basis juridische ondersteuning te bieden; neemt kennis van de door het Comité verstrekte motivering, maar vreest dat de autonomie en onafhankelijkheid van de juridische dienst hierdoor kunnen worden aangetast; dringt er bij het Comité op aan te waarborgen dat de juridische dienst formeel en systematisch betrokken wordt bij de belangrijkste onderwerpen waar het Comité zich mee bezighoudt, en dat het niet aan de verschillende diensten wordt overgelaten om te bepalen of zij de juridische dienst al dan niet raadplegen; is ingenomen met het feit dat de juridische capaciteit in de afdeling arbeidsomstandigheden van de leden is versterkt om de behandeling van specifieke kwesties in verband met het statuut van de leden mogelijk te maken; neemt kennis van de overweging om gespecialiseerd personeel, met inbegrip van personeel van de juridische dienst, vrij te stellen van het mobiliteitsbeleid van het Comité en verzoekt het Comité om de conclusies hiervan aan de kwijtingsautoriteit te doen toekomen;

5.   

bevestigt dat het Comité een asbestveilig certificaat heeft ontvangen voor het VMA-gebouw, wat betekent dat normaal gebruik van het gebouw geen risico’s inhoudt; merkt evenwel op dat er een beperkte hoeveelheid asbest aanwezig was, wat door een verdere analyse werd bevestigd; erkent dat er zich een gering aantal materialen die asbestvezels bevatten buiten de kantoorzone van het VMA-gebouw bevindt, en dat het de bedoeling is al deze materialen tijdens de renovatiewerkzaamheden te verwijderen;

6.   

steunt het verzoek van het Comité om meer inspanningen te leveren om de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement en het Comité te eerbiedigen; herinnert er echter aan dat uit hoofde van de overeenkomst van 2014 in totaal 36 vertalers van het Comité zijn overgeplaatst naar het Parlement en dat het Comité in ruil daarvoor slechts toegang heeft gekregen tot de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS); stelt met bezorgdheid vast dat het Comité als gevolg hiervan arbeidscontractanten moest inhuren en de vertaalwerkzaamheden moest uitbesteden; stelt met bezorgdheid vast dat het Parlement, ter compensatie van de vermindering van het aantal vertalers, aan het Comité extra middelen beschikbaar heeft gesteld om de kosten in verband met het uitbesteden van vertaalwerkzaamheden te dekken en dat het Comité die middelen, als ze niet volledig worden gebruikt voor het uitbesteden van vertalingen, ook kan toewijzen aan andere beleidsgebieden, en dat het Comité de afgelopen jaren van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt; is van oordeel dat deze mogelijkheid niet strookt met de beginselen van verstandig en goed financieel beheer en dus in de toekomst heroverwogen moet worden;

Stand van zaken

7.

herinnert eraan dat OLAF in zijn verslag van januari 2020 concludeert dat de toenmalige voorzitter van groep I van het Comité verantwoordelijk was voor gevallen van intimidatie jegens twee personeelsleden, ongepast gedrag (ernstig wangedrag) jegens een lid van het Comité en een personeelslid, en wangedrag jegens andere personeelsleden die bij het secretariaat van groep I werken;

8.

herinnert eraan dat OLAF concludeert dat de toenmalige voorzitter van groep I zich schuldig heeft gemaakt aan schending van de verplichtingen die voortvloeien uit het reglement en de gedragscode van het Comité; herinnert eraan dat OLAF het Comité aanbeveelt de passende procedures met betrekking tot het betrokken lid in te leiden, zoals bepaald in artikel 8, lid 4, van het reglement van het Comité, en alle nodige maatregelen te nemen om verdere gevallen van intimidatie op de werkplek door het betrokken lid te voorkomen;

9.

betreurt dat diverse personeelsleden gedurende een aanzienlijke periode te maken hebben gehad met psychisch geweld door de toenmalige voorzitter van groep I; betreurt dat de maatregelen tegen intimidatie die door het Comité zijn vastgesteld er niet toe hebben geleid dat er eerder stappen werden gezet en dat deze kwestie sneller werd aangepakt, omdat het ging om een persoon die een hoge functie bekleedde; betreurt dat de maatregelen die genomen werden om de slachtoffers te beschermen tot het onderzoek door OLAF afgerond was, een geïmproviseerd karakter hadden en ontoereikend waren, met name gezien de uitspraak in zaak F-50/15 (1), FS/Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), waaruit het Comité lering had moeten trekken; stelt met bezorgdheid vast dat tekortkomingen in de interne procedures hebben geleid tot inactiviteit bij de administratie van het Comité, waarmee het Comité zijn zorgplicht en de verplichting om deze kwestie aan OLAF te melden heeft geschonden; dringt er bij het Comité op aan om hier in het kader van de herziening van de betreffende besluiten rekening mee te houden;

10.

merkt op dat de voorzitter van het Comité het verslag en de aanbevelingen van OLAF op 17 januari 2020 heeft ontvangen; merkt op dat de zaak op 23 januari 2020 is verwezen naar het raadgevend comité voor het gedrag van de leden van het Comité; merkt verder op dat het raadgevend comité op 28 april 2020 zijn conclusies heeft gepresenteerd, dat het betrokken lid werd verzocht zijn opmerkingen te formuleren en dat de voorzitter van het Comité het presidium in uitgebreide samenstelling van het Comité heeft verzocht hierop te reageren;

11.

merkt op dat het bureau van het Comité bij meerderheid van stemmen heeft besloten het betrokken lid te verzoeken zijn functie als voorzitter van groep I neer te leggen en zijn kandidatuur voor de functie van voorzitter van het Comité in te trekken; merkt op dat het bureau het betrokken lid heeft ontslaan van alle activiteiten die betrekking hebben op het beheer of de administratie van personeel; merkt op dat het bureau de secretaris-generaal heeft opgedragen de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat, indien het openbaar ministerie een procedure tegen het betrokken lid inleidt, het Comité zich burgerlijke partij stelt bij deze procedure; merkt op dat het bureau de secretaris-generaal heeft opgedragen dit besluit mee te delen aan OLAF en het Parlement; merkt op dat dit besluit in voorkomend geval ook kan worden meegedeeld aan andere instellingen of organen van de lidstaten;

12.

stelt met bezorgdheid vast dat het besluit van het bureau van het Comité over de toenmalige voorzitter van groep I niet ten volle via de interne procedure van het Comité kon worden gehandhaafd; merkt op dat het betrokken lid zijn kandidatuur voor de functie van voorzitter van het Comité bijna vier maanden na het besluit van het bureau heeft ingetrokken, en dat uitsluitend op eigen initiatief; stelt met bezorgdheid vast dat het betrokken lid, ondanks de bevindingen van OLAF en het besluit van het bureau, zijn wil kan doordrukken en tot het einde van zijn ambtstermijn de functie van voorzitter van groep I kan blijven bekleden; dringt er bij het Comité op aan de herziening van het reglement en de gedragscode van het Comité voort te zetten, om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen;

13.

merkt op dat OLAF de zaak bij de Belgische instanties aanhangig heeft gemaakt en dat de Belgische aanklager een gerechtelijke procedure tegen het betrokken lid heeft ingeleid, aangezien psychisch geweld volgens het Belgisch recht kan worden vervolgd; merkt op dat het Comité tijdens zijn plenaire vergadering van juli 2020 heeft besloten de immuniteit van het betrokken lid op te heffen, om de Belgische aanklager in staat te stellen de gerechtelijke procedure doorgang te doen vinden;

14.

wijst erop dat de misstanden binnen het Comité in verband met deze kwestie hebben geleid tot een materieel verlies aan publieke middelen in verband met juridische diensten, ziekteverlof, slachtofferbescherming, verminderde productiviteit, vergaderingen van het bureau en andere organen enz.; is van oordeel dat dit aanleiding geeft tot zorg over de verantwoordingsplicht en begrotingscontrole en het goede beheer van personele middelen binnen de instellingen, organen en instanties van de Unie; herinnert er in dit verband aan dat de Rekenkamer in Speciaal verslag 13/2019, getiteld “De ethische kaders van de gecontroleerde Unie-instellingen: ruimte voor verbetering”, stelt dat ethisch gedrag in openbare aangelegenheden bijdraagt tot een beter financieel beheer en een sterker vertrouwen van het publiek, en dat onethisch gedrag van personeel en leden van de instellingen en organen van de Unie veel publieke aandacht krijgt en het vertrouwen in de Unie vermindert;

15.

is verbaasd dat er op de website van het Comité een verklaring is geplaatst van het betrokken lid in zijn hoedanigheid van voorzitter van groep I, waarin deze een poging doet om zichzelf vrij te pleiten, terwijl er — wat het nog erger maakt — bij de bevoegde autoriteiten van de Unie en de Belgische autoriteiten reeds zaken aanhangig zijn gemaakt of binnenkort aanhangig zullen worden gemaakt; betreurt ten zeerste dat de onenigheid tussen het voorzitterschap van het Comité en het voorzitterschap van groep I op deze manier aan de grote klok wordt gehangen, wat de reputatie en geloofwaardigheid van de instellingen, organen en instanties van de Unie op ernstige wijze aantast;

16.

is ingenomen met het feit dat het Comité is begonnen met een grondige beoordeling en reflectie over het globale bestaande kader ter ondersteuning van zijn nultolerantiebeleid ten aanzien van enig gedrag dat de menselijke waardigheid kan aantasten; merkt op dat dit proces tot doel heeft mogelijke lacunes in kaart te brengen en te zoeken naar verdere verbeteringen in het belang van zijn personeel en leden;

17.

verzoekt het Comité om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van alle lopende OLAF-onderzoeken, en de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van nieuwe onderzoeken die door OLAF worden gestart met betrekking tot gevallen van intimidatie of andere kwesties in verband met leden of personeelsleden van het Comité;

18.

merkt op dat de bepalingen van het personeelsstatuut niet van toepassing zijn op de leden van het Comité, aangezien zij geen werknemers zijn, maar worden benoemd tot lid van het Comité; merkt op dat andere instellingen, organen en instanties van de Unie wél specifieke, passende en nuttige regels voor hun leden hebben ingevoerd; herinnert in dit verband bijvoorbeeld aan artikel 8, lid 4, van de Gedragscode voor de Leden van het Comité van de Regio’s, op grond waarvan leden die de gedragscode hebben overtreden niet verkozen kunnen worden in een functie binnen het Comité en op grond waarvan leden die een functie bekleden uit die functie worden ontslagen; is ingenomen met het feit dat het Comité, na een reflectieperiode van meer dan twee jaar, bereid is zich te beraden over verdere verbeteringen van zijn systeem; beschouwt twee jaar als een onredelijk lange periode; betreurt dat het Comité na genoemde periode alleen maar bewustmakings- en scholingsmaatregelen voor leden kan voorstellen, terwijl er een duidelijke behoefte is aan omvattender maatregelen, zoals de Europese Ombudsman in haar verslag over waardigheid op het werk binnen de EU-instellingen en -agentschappen (SI/2/2018/AMF) heeft aangegeven en zoals neergelegd in aanbevelingen van het Parlement;

19.

verzoekt het Comité om de kwijtingsautoriteit te informeren over procedures en processen die het Comité geïnitieerd heeft of voornemens is te initiëren om intimidatie of gelijksoortige problemen in verband met personeelsleden in de toekomst te voorkomen, om ervoor te zorgen dat vergelijkbare betreurenswaardige ontwikkelingen met negatieve publiciteit over en aantasting van de reputatie van het Comité tot gevolg, zich niet nogmaals zullen voordoen;

20.

is ingenomen met het toegenomen aantal vertrouwenspersonen om de informele procedure te verbeteren en het personeel de mogelijkheid te bieden hun zorgen over vermeende gevallen van intimidatie te delen;

21.

is ten zeerste ingenomen met de overwegingen van het Comité, die zullen uitmonden in een gedetailleerd actieplan om het nultolerantiebeleid ten aanzien van intimidatie in het Comité te versterken, om te waarborgen dat dergelijke gedragingen in geen enkel geval worden getolereerd; is ingenomen met en steunt het huidige herzieningspakket inzake intimidatie, klokkenluiden en tuchtprocedures, dat zal zorgen voor een verdere verbetering van de mechanismen waarmee het personeel formele klachten over intimidatie kan indienen, alsook van de robuustheid van de relevante juridische structuren; herinnert er evenwel aan dat het Comité het Parlement al jarenlang heeft toegezegd dergelijke stappen te zullen nemen en dat er nu pas concrete maatregelen lijken te worden getroffen; is ingenomen met de oprichting van een werkgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van de administratie en het personeelscomité en tot doel heeft een zo breed mogelijke input voor verbeteringen te verzamelen; is teleurgesteld over het feit dat het Comité de afgelopen jaren zeer weinig vooruitgang heeft geboekt, ondanks de gedetailleerde aanbevelingen van het Parlement, waarin er bij het Comité op wordt aangedrongen regels en procedures in te voeren voor leden die betrokken zijn bij gevallen van intimidatie;

22.

is ingenomen met de voortzetting van diverse bewustmakingsinitiatieven om het personeel passend te informeren over de follow-up van de “Respect@work”-campagne; is ingenomen met de organisatie van trainingsactiviteiten om ervoor te zorgen dat het personeel zich bewust is van de relevante ethische en organisatorische waarden en de bijbehorende regels en procedures.

(1)  Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 12 mei 2016, FS/Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC), zaak F-50/15, ECLI:EU:F:2016:119.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/21


BESLUIT VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ (GBVB) 2020/2048)

van 8 december 2020

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) (EUMM GEORGIA/2/2020)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2010/452/GBVB van de Raad van 12 augustus 2010 inzake de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia (1), en met name artikel 10, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Besluit 2010/452/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag de passende besluiten te nemen over de politieke controle en strategische leiding van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia), met inbegrip van het besluit tot benoeming van een hoofd van de missie.

(2)

Het PVC heeft op 11 februari 2020 Besluit (GBVB) 2020/200 (2) vastgesteld, waarbij de heer Marek SZCZYGIEL werd benoemd tot hoofd van de missie EUMM Georgia voor de periode van 15 maart 2020 tot en met 14 december 2020.

(3)

De Raad heeft op 3 december 2020 Besluit (GBVB) 2020/1990 (3) vastgesteld, waarbij het mandaat van EUMM Georgia werd verlengd van 15 december 2020 tot en met 14 december 2022.

(4)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van de heer Marek SZCZYGIEL als hoofd van de missie EUMM Georgia te verlengen van 15 december 2020 tot en met 14 december 2021,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Marek SZCZYGIEL als hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) wordt verlengd van 15 december 2020 tot en met 14 december 2021.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 15 december 2020.

Gedaan te Brussel, 8 december 2020.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 213 van 13.8.2010, blz. 43.

(2)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2020/200 van 11 februari 2020 betreffende de benoeming van het hoofd van de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië (EUMM Georgia) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2018/2075 (EUMM Georgia/1/2020) (PB L 42 van 14.2.2020, blz. 15).

(3)  Besluit (GBVB) 2020/1990 van de Raad van 3 december 2020 tot wijziging van Besluit 2010/452/GBVB inzake de waarnemingsmissie van de Europese Unie in Georgië, EUMM Georgia (PB L 411 van 7.12.2020, blz. 1).


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/22


BESLUIT (EU) 2020/2049 VAN DE EUROPESE RAAD

van 10 december 2020

betreffende de benoeming van een lid van de directie van de Europese Centrale Bank

DE EUROPESE RAAD,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 283, lid 2,

Gezien de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De heer Yves MERSCH is lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar die inging op 15 december 2012. Zijn ambtstermijn verstrijkt op 14 december 2020.

(2)

Er dient derhalve een nieuw lid van de directie van de Europese Centrale Bank te worden benoemd.

(3)

De Europese Raad wenst de heer Frank ELDERSON te benoemen, die naar zijn oordeel voldoet aan alle eisen van artikel 283, lid 2, van het Verdrag,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De heer Frank ELDERSON wordt benoemd tot lid van de directie van de Europese Centrale Bank voor een ambtstermijn van acht jaar die ingaat op 15 december 2020.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 10 december 2020.

Voor de Europese Raad

De voorzitter

C. MICHEL


(1)  PB C 338 van 12.10.2020, blz. 2.

(2)  Advies uitgebracht op 23 november 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies uitgebracht op 28 oktober 2020 (PB C 372 van 4.11.2020, blz. 11).


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/23


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2050 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2020

tot verlening van afwijkingen aan bepaalde lidstaten van de toepassing van Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 8595)

(Slechts de teksten in de Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Kroatische, Litouwse, Maltese, Nederlandse, Poolse, Roemeense, Sloveense, Spaanse en Zweedse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2019/1700 van het Europees Parlement en de Raad van 10 oktober 2019 tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor Europese statistieken betreffende personen en huishoudens, op basis van gegevens die op individueel niveau worden verzameld door middel van steekproeven, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 808/2004, (EG) nr. 452/2008 en (EG) nr. 1338/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1177/2003 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad (1), en met name artikel 19, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uit de aan de Commissie verstrekte informatie blijkt dat de in de bijlage opgenomen verzoeken om afwijkingen van Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Roemenië, Slovenië en Finland gerechtvaardigd zijn omdat de nationale administratieve en statistische systemen ingrijpend moeten worden aangepast om te voldoen aan Verordening (EU) 2019/1700.

(2)

De gevraagde afwijkingen moeten worden toegestaan aan Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Roemenië, Slovenië en Finland.

(3)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het Europees statistisch systeem,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde afwijkingen van Verordening (EU) 2019/1700 worden toegestaan aan de in die bijlage vermelde lidstaten.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Republiek Kroatië, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Polen, Roemenië, de Republiek Slovenië en de Republiek Finland.

Gedaan te Brussel, 10 december 2020.

Voor de Commissie

Paolo GENTILONI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 261 I van 14.10.2019, blz. 1.


BIJLAGE

Afwijkingen van Verordening (EU) 2019/1700

Domein: Arbeidskrachten

Betrokken artikel/bijlage

Lidstaat

Toegestane afwijkingsperiode

Inhoud van de toegestane afwijking

Artikel 5 — Statistische populaties en waarnemingseenheden

Frankrijk

3 jaar

(2021-2023)

De enquête heeft geen betrekking op het Franse departement Mayotte.

Bijlage II — Nauwkeurigheidseisen

Griekenland

3 jaar

(2021-2023)

Voor sommige NUTS 2-regio’s is het mogelijk dat de nauwkeurigheidseisen voor de driemaandelijkse ratio tussen werkloosheid en bevolking in de leeftijdsklasse 15 tot en met 74 jaar niet worden gehaald.

 

Nederland

1 jaar (2021)

Naast microgegevens op basis van een beperkte steekproefgrootte die geleidelijk moeten worden aangevuld om aan alle nauwkeurigheidseisen te voldoen, worden op modellen gebaseerde hoofdindicatoren en de uitsplitsingen daarvan verstrekt. Op verzoek worden nadere gedetailleerde indicatoren, met inbegrip van uitsplitsingen, verstrekt.

Bijlage V — Termijnen voor het toezenden van gegevens

Griekenland, Italië

1 jaar (2021)

De vooraf gecontroleerde driemaandelijkse microgegevens zonder directe identificatiegegevens worden binnen twaalf weken na het einde van de referentieperiode ingediend.

Italië

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens voor het gedetailleerde onderwerp “inkomen uit arbeid” worden binnen 18 maanden na het einde van de referentieperiode ingediend.

Domein: Inkomen en levensomstandigheden

Betrokken artikel/bijlage

Lidstaat

Toegestane afwijkingsperiode

Inhoud van de toegestane afwijking

Artikel 13, lid 5 — Kwaliteit

Litouwen

3 jaar

(2021-2023)

De metagegevens en informatie als bedoeld in artikel 13, lid 4, worden uiterlijk eind september 2022 ingediend voor de gegevensverzameling voor 2021, uiterlijk eind juli 2023 voor de gegevensverzameling voor 2022, en uiterlijk eind mei 2024 voor de gegevensverzameling voor 2023.

Bijlage II — Nauwkeurigheidseisen

Duitsland

2 jaar

(2021-2022)

De indicator “Percentage van de bevolking dat meer dan vier jaar met aanhoudende armoede wordt bedreigd” wordt vrijgesteld van nauwkeurigheidseisen.

Ierland

3 jaar

(2021-2023)

Voor de maximumwaarde van de standaardfout van de indicator “Percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd” bedragen de waarden van de parameters a en b:

a = 900 en b = 700 voor de gegevensverzameling voor 2021;

a = 900 en b = 1175 voor de gegevensverzameling voor 2022;

a = 900 en b = 1650 voor de gegevensverzameling voor 2023.

De indicator “Percentage van de bevolking dat meer dan vier jaar met aanhoudende armoede wordt bedreigd” wordt vrijgesteld van nauwkeurigheidseisen.

De indicator “Percentage van de bevolking dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd in elke NUTS 2-regio” wordt vrijgesteld van nauwkeurigheidseisen.

Frankrijk

2 jaar

(2021-2022)

De indicator “Percentage van de bevolking dat meer dan vier jaar met aanhoudende armoede wordt bedreigd” wordt vrijgesteld van nauwkeurigheidseisen.

Italië

3 jaar

(2021-2023)

De nauwkeurigheidseis voor de indicator “Percentage van de bevolking dat risico loopt op armoede of sociale uitsluiting in elke NUTS 2-regio” is van toepassing in elke NUTS 1-regio in plaats van elke NUTS 2-regio.

Finland

3 jaar

(2021-2023)

De indicator “Percentage van de bevolking dat meer dan vier jaar met aanhoudende armoede wordt bedreigd” wordt vrijgesteld van nauwkeurigheidseisen.

Bijlage III — Kenmerken van de steekproef

Duitsland

2 jaar

(2021-2022)

De steekproef heeft een rotatiesysteem van 2 jaar voor de gegevensverzameling voor 2021 en een rotatiesysteem van 3 jaar voor de gegevensverzameling voor 2022.

Bijlage V — Termijnen voor het toezenden van gegevens

Duitsland

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling van het jaar N worden uiterlijk eind februari van het jaar N+1 ingediend.

Ierland

1 jaar (2021)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling van 2021 worden uiterlijk eind maart 2022 ingediend.

Griekenland

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor 2021, 2022 en 2023 worden uiterlijk eind april 2022, respectievelijk eind maart 2023 en eind februari 2024 ingediend.

Spanje

2 jaar

(2021-2022)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor 2021 worden uiterlijk op 15 juni 2022 ingediend, en betreffende de gegevensverzameling voor 2022 eind maart 2023.

Frankrijk

3 jaar

(2021-2023)

Wat de inkomensvariabelen betreft, worden de vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor het jaar N uiterlijk eind maart van het jaar N+1 ingediend.

Kroatië

2 jaar

(2021-2022)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor 2021 worden uiterlijk op 15 juni 2022 ingediend, en betreffende de gegevensverzameling voor 2022 eind maart 2023.

Italië

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor 2021, 2022 en 2023 worden uiterlijk op 15 juni 2022, respectievelijk eind april 2023 en eind maart 2024 ingediend.

Cyprus

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor het jaar N worden uiterlijk op 15 juni van het jaar N+1 ingediend.

Litouwen

3 jaar (2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor 2021, 2022 en 2023 worden uiterlijk eind april 2022, respectievelijk eind maart 2023 en eind februari 2024 ingediend.

Luxemburg

3 jaar

(2021-2023)

Wat de inkomensvariabelen betreft, worden voorlopige vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor het jaar N uiterlijk eind april van het jaar N+1 ingediend, en herziene gegevens uiterlijk eind mei van het jaar N+1.

Malta

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor het jaar N worden uiterlijk eind april van het jaar N+1 ingediend.

Polen

2 jaar

(2021-2022)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling voor 2021 worden uiterlijk op 15 juni 2022 ingediend, en betreffende de gegevensverzameling voor 2022 eind maart 2023.

Roemenië

3 jaar

(2021-2023)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende alle definitieve variabelen van de gegevensverzameling voor het jaar N worden uiterlijk eind februari van het jaar N+1 ingediend.

Slovenië

1 jaar (2021)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling van 2021 worden uiterlijk eind 15 juni 2022 ingediend.

Domein: Gezondheid

Betrokken artikel/bijlage

Lidstaat

Toegestane afwijkingsperiode

Inhoud van de toegestane afwijking

Bijlage V — Termijnen voor het toezenden van gegevens

Roemenië

1 jaar (eerste jaar van uitvoering)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens voor gegevensverzameling worden binnen twaalf maanden na het einde van de nationale gegevensverzamelingsperiode ingediend.

Domein: Onderwijs en opleiding

Betrokken artikel/bijlage

Lidstaat

Toegestane afwijkingsperiode

Inhoud van de toegestane afwijking

Bijlage II — Nauwkeurigheidseisen

Finland

3 jaar (2021-2023)

Het is mogelijk dat niet wordt voldaan aan de nauwkeurigheidseis voor de indicator “Participatiegraad in formele onderwijs- en opleidingsactiviteiten (leeftijdsgroep van 18-24 jaar)”.

Domein: Tijdsbesteding

Betrokken artikel/bijlage

Lidstaat

Toegestane afwijkingsperiode

Inhoud van de toegestane afwijking

Bijlage V — Termijnen voor het toezenden van gegevens

Roemenië

1 jaar (eerste jaar van uitvoering)

De vooraf gecontroleerde microgegevens zonder directe identificatiegegevens betreffende de gegevensverzameling worden uiterlijk op twintig maanden na voltooiing van het veldwerk ingediend.


14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/28


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2051 VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2020

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in het Verenigd Koninkrijk

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 9184)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4, in samenhang met artikel 131 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“terugtrekkingsakkoord”),

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4, in samenhang met artikel 131 van het terugtrekkingsakkoord,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 van de Commissie (3) is vastgesteld naar aanleiding van uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) van het subtype H5N8 in bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden in het Verenigd Koninkrijk en de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG van de Raad (4).

(2)

In Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 is bepaald dat de door het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden ten minste de gebieden moeten omvatten die in de lijst van de bijlage bij dat uitvoeringsbesluit als beschermings- en toezichtsgebieden zijn opgenomen.

(3)

Naar aanleiding van bijkomende uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 bij pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels in het Verenigd Koninkrijk die in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 moesten worden weerspiegeld, is die bijlage onlangs bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1996 van de Commissie (5) gewijzigd.

(4)

Sinds de datum waarop Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1996 is vastgesteld, heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van nieuwe uitbraken van HPAI van het subtype H5N8 in bedrijven waar pluimvee of andere in gevangenschap levende vogels worden gehouden in North Yorkshire en Norfolk County, en heeft het land de overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG vereiste noodzakelijke maatregelen genomen, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden rond die nieuwe uitbraken.

(5)

De Commissie heeft die maatregelen in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk bestudeerd en heeft geconstateerd dat de grenzen van de door de bevoegde autoriteit van het Verenigd Koninkrijk ingestelde nieuwe beschermings- en toezichtsgebieden op voldoende afstand liggen van de bedrijven waar de nieuwe uitbraken van HPAI van het subtype H5N8 zijn bevestigd.

(6)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moeten op het niveau van de Unie en in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk de in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG ingestelde nieuwe beschermings- en toezichtsgebieden snel worden vastgesteld. Daarom moeten de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 opgenomen beschermings- en toezichtsgebieden voor het Verenigd Koninkrijk worden gewijzigd.

(7)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 moet derhalve worden gewijzigd om de regionalisering op het niveau van de Unie bij te werken om rekening te houden met de nieuwe, overeenkomstig Richtlijn 2005/94/EG door het Verenigd Koninkrijk ingestelde beschermings- en toezichtsgebieden en om de duur van de daarin geldende beperkingen aan te geven.

(8)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(9)

Gezien de urgentie van de epidemiologische situatie in de Unie wat de verspreiding van HPAI van het subtype H5N8 betreft, is het belangrijk dat de wijzigingen die bij dit besluit in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 worden aangebracht, zo spoedig mogelijk in werking treden.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 11 december 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 van de Commissie van 20 november 2020 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in het Verenigd Koninkrijk (PB L 392 van 23.11.2020, blz. 60).

(4)  Richtlijn 2005/94/EG van de Raad van 20 december 2005 betreffende communautaire maatregelen ter bestrijding van aviaire influenza en tot intrekking van Richtlijn 92/40/EEG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1996 van de Commissie van 4 december 2020 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1742 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met hoogpathogene aviaire influenza van het subtype H5N8 in het Verenigd Koninkrijk (PB L 410 van 7.12.2020, blz. 100).


BIJLAGE

“BIJLAGE

DEEL A

Beschermingsgebied als bedoeld in artikel 1:

Verenigd Koninkrijk

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Richtlijn 2005/94/EG

Those parts of Cheshire County (ADNS code 00140) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N53.25 and W2.81

27.11.2020

Those parts of Herefordshire County (ADNS code 00051) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.17 and W2.81

8.12.2020

Those parts of Leicestershire County (ADNS code 00152) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.78 and W0.86

16.12.2020

Those parts of North Yorkshire County (ADNS code 00176) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N54.30 and W1.47

26.12.2020

Those parts of North Yorkshire County (ADNS code 00176) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N54.29 and W1.45

29.12.2020

Those parts of Norfolk County (ADNS code 00154) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.49 and E0.95

31.12.2020

Those parts of Norfolk County (ADNS code 00154) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.72 and E0.15

31.12.2020

DEEL B

Toezichtsgebied als bedoeld in artikel 1:

Verenigd Koninkrijk

Gebied omvattende:

Datum einde geldigheid overeenkomstig artikel 31 van Richtlijn 2005/94/EG

Those parts of Cheshire County (ADNS code 00140) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N53.25 and W2.81

6.12.2020

Those parts of Cheshire County (ADNS code 00140) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N53.25 and W2.81

Van 28.11.2020 tot en met 6.12.2020

Those parts of Herefordshire County (ADNS code 00051) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.17 and W2.81

17.12.2020

Those parts of Herefordshire County (ADNS code 00051) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.17 and W2.81

Van 9.12.2020 tot en met 17.12.2020

Those parts of Leicestershire County (ADNS code 00152) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.78 and W0.86

25.12.2020

Those parts of Leicestershire County (ADNS code 00152) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.78 and W0.86

Van 17.12.2020 tot en met 25.12.2020

Those parts of North Yorkshire County (ADNS code 00176) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N54.30 and W1.47

31.12.2020

Those parts of North Yorkshire County (ADNS code 00176) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N54.30 and W1.47

Van 24.12.2020 tot en met 31.12.2020

Those parts of North Yorkshire County (ADNS code 00176) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N54.29 and W1.45

31.12.2020

Those parts of North Yorkshire County (ADNS code 00176) contained within a circle of a radius of three kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N54.29 and W1.45

Van 30.12.2020 tot en met 31.12.2020

Those parts of Norfolk County (ADNS code 00154) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.49 and E0.95

31.12.2020

Those parts of Norfolk County (ADNS code 00154) extending beyond the area described in the protection zone and within the circle of a radius of ten kilometres, centred on WGS84 dec. coordinates N52.72 and E0.15

31.12.2020


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

14.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 420/32


BESLUIT nr. 2/2020 VAN HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS

van 4 december 2020

tot wijziging van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs tot vaststelling van overgangsmaatregelen op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst [2020/2052]

HET ACS-EU-COMITÉ VAN AMBASSADEURS,

Gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de Groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (1) (“de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst), en met name artikel 15, lid 4, en artikel 16, lid 2, in samenhang met artikel 95, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ACS-EU-partnerschapsovereenkomst werd ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 en is op 1 april 2003 in werking getreden. De overeenkomst moet overeenkomstig Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs (2) (“besluit over overgangsmaatregelen”) tot en met 31 december 2020 worden toegepast.

(2)

Overeenkomstig artikel 95, lid 4, eerste alinea, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zijn de onderhandelingen over een nieuwe ACS-EU- partnerschapsovereenkomst (“de nieuwe overeenkomst”) in september 2018 van start gegaan. Aangezien de nieuwe overeenkomst niet gereed zal zijn om uiterlijk 31 december 2020 te worden toegepast, de datum waarop het huidig rechtskader afloopt, door, onder meer, vertragingen als gevolg van de COVID-19-pandemie, is het noodzakelijk het besluit over overgangsmaatregelen te wijzigen zodat de toepassing van de bepalingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst tot en met 30 november 2021 kan worden verlengd.

(3)

In artikel 95, lid 4, tweede alinea, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst is bepaald dat de ACS-EU-Raad van ministers overgangsmaatregelen kan vaststellen die nodig kunnen zijn totdat de nieuwe overeenkomst in werking treedt.

(4)

Op grond van artikel 15, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst heeft de ACS-EU-Raad van ministers op 23 mei 2019 de bevoegdheid om overgangsmaatregelen vast te stellen gedelegeerd aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs (3).

(5)

Het is daarom passend dat het ACS-EU-Comité van ambassadeurs een besluit vaststelt, op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, tot wijziging van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs ter verlenging van de toepassing van de bepalingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst tot en met 30 november 2021 of, indien dit eerder is, tot de inwerkingtreding van de nieuwe overeenkomst of de voorlopige toepassing ervan tussen de Unie en de ACS-staten.

(6)

De bepalingen van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst zullen van toepassing blijven met het doel de continuïteit in de betrekkingen tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de ACS-staten, anderzijds, te handhaven. De gewijzigde overgangsmaatregelen zijn derhalve niet bedoeld om de ACS-EU-overeenkomst te wijzigen als bedoeld in artikel 95, lid 3, daarvan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs wordt de datum “31 december 2020” vervangen door “30 november 2021”.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.

Gedaan te Brussel, 4 december 2020.

Voor de ACS-EU-Raad van ministers

Door het ACS-EU-Comité van ambassadeurs

De voorzitter

MichaelCLAUSS


(1)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. De ACS-EU-partnerschapsovereenkomst is gewijzigd bij de overeenkomst ondertekend te Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27) en bij de overeenkomst ondertekend te Ouagadougou op 22 juni 2010 (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).

(2)  Besluit nr. 3/2019 van het ACS-EU-Comité van ambassadeurs van 17 december 2019 tot vaststelling van overgangsmaatregelen op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU- partnerschapsovereenkomst (PB L 1 van 3.1.2020, blz. 3).

(3)  Besluit nr. 1/2019 van de ACS-EU-Raad van ministers van 23 mei 2019 over de delegatie van bevoegdheden aan het ACS-EU-Comité van ambassadeurs inzake het besluit om op grond van artikel 95, lid 4, van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst overgangsmaatregelen vast te stellen (PB L 146 van 5.6.2019, blz. 114).