ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 417

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
11 december 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

*

Resolutie (EU) 2020/1836 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018: functioneren, financieel beheer en controle

1

 

*

Besluit (EU) 2020/1837 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018

10

 

*

Besluit (EU) 2020/1838 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018

12

 

*

Resolutie (EU) 2020/1839 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018

14

 

*

Besluit (EU) 2020/1840 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018

18

 

*

Besluit (EU) 2020/1841 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018

20

 

*

Resolutie (EU) 2020/1842 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018

22

 

*

Besluit (EU) 2020/1843 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018

27

 

*

Besluit (EU) 2020/1844 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018

29

 

*

Resolutie (EU) 2020/1845 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018

31

 

*

Besluit (EU) 2020/1846 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor het begrotingsjaar 2018

35

 

*

Besluit (EU) 2020/1847 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor het begrotingsjaar 2018

37

 

*

Resolutie (EU) 2020/1848 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor het begrotingsjaar 2018

39

 

*

Besluit (EU) 2020/1849 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018

42

 

*

Besluit (EU) 2020/1850 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018

44

 

*

Resolutie (EU) 2020/1851 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018

46

 

*

Besluit (EU) 2020/1852 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018

50

 

*

Besluit (EU) 2020/1853 Van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018

52

 

*

Resolutie (EU) 2020/1854 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018

54

 

*

Besluit (EU) 2020/1855 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018

58

 

*

Besluit (EU) 2020/1856 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018

60

 

*

Resolutie (EU) 2020/1857 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018

62

 

*

Besluit (EU) 2020/1858 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap (EEA) voor het begrotingsjaar 2018

67

 

*

Besluit (EU) 2020/1859 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap (EEA) voor het begrotingsjaar 2018

69

 

*

Resolutie (EU) 2020/1860 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap (EEA) voor het begrotingsjaar 2018

71

 

*

Besluit (EU) 2020/1861 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) voor het begrotingsjaar 2018

74

 

*

Besluit (EU) 2020/1862 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) voor het begrotingsjaar 2018

76

 

*

Resolutie (EU) 2020/1863 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau (ERA) van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018

78

 

*

Besluit (EU) 2020/1864 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor het begrotingsjaar 2018

82

 

*

Besluit (EU) 2020/1865 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor het begrotingsjaar 2018

84

 

*

Resolutie (EU) 2020/1866 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor het begrotingsjaar 2018

86

 

*

Besluit (EU) 2020/1867 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018

89

 

*

Besluit (EU) 2020/1868 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018

91

 

*

Resolutie (EU) 2020/1869 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018

93

 

*

Besluit (EU) 2020/1870 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) voor het begrotingsjaar 2018

96

 

*

Besluit (EU) 2020/1871 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) voor het begrotingsjaar 2018

98

 

*

Resolutie (EU) 2020/1872 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) voor het begrotingsjaar 2018

100

 

*

Besluit (EU) 2020/1873 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vóór 11 september 2018: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) voor het begrotingsjaar 2018

103

 

*

Besluit (EU) 2020/1874 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vóór 11 september 2018: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) voor het begrotingsjaar 2018

105

 

*

Resolutie (EU) 2020/1875 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vóór 11 september 2018: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) voor het begrotingsjaar 2018

107

 

*

Besluit (EU) 2020/1876 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voor het begrotingsjaar 2018

111

 

*

Besluit (EU) 2020/1877 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voor het begrotingsjaar 2018

113

 

*

Resolutie (EU) 2020/1878 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voor het begrotingsjaar 2018

115

 

*

Besluit (EU) 2020/1879 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling I — Europees Parlement

120

 

*

Resolutie (EU) 2020/1880 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling I — Europees Parlement

122

 

*

Besluit (EU) 2020/1881 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IV — Hof van Justitie van de Europese Unie

149

 

*

Resolutie (EU) 2020/1882 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IV — Hof van Justitie van de Europese Unie

151

 

*

Besluit (EU) 2020/1883 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VIII — Europese Ombudsman

157

 

*

Resolutie (EU) 2020/1884 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VIII — Europese Ombudsman

159

 

*

Besluit (EU) 2020/1885 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

164

 

*

Resolutie (EU) 2020/1886 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

166

 

*

Besluit (EU) 2020/1887 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling V — Rekenkamer

171

 

*

Resolutie (EU) 2020/1888 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling V — Rekenkamer

173

 

*

Besluit (EU) 2020/1889 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) voor het begrotingsjaar 2018

179

 

*

Besluit (EU) 2020/1890 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) voor het begrotingsjaar 2018

181

 

*

Resolutie EU (2020)/1891 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) voor het begrotingsjaar 2018

183

 

*

Besluit (EU) 2020/1892 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

186

 

*

Resolutie (EU) 2020/1893 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

187

 

*

Besluit (EU) 2020/1894 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) (nu Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging)) voor het begrotingsjaar 2018

193

 

*

Besluit (EU) 2020/1895 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) (nu Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging)) voor het begrotingsjaar 2018

195

 

*

Resolutie (EU) 2020/1896 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) (nu Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging)) voor het begrotingsjaar 2018

197

 

*

Besluit (EU) 2020/1897 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (nu Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)) voor het begrotingsjaar 2018

199

 

*

Besluit (EU) 2020/1898 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (nu: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)) voor het begrotingsjaar 2018

201

 

*

Besluit (EU) 2020/1899 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) voor het begrotingsjaar 2018

203

 

*

Besluit (EU) 2020/1900 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) voor het begrotingsjaar 2018

205

 

*

Resolutie (EU) 2020/1901 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) voor het begrotingsjaar 2018

207

 

*

Besluit (EU) 2020/1902 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

210

 

*

Resolutie (EU) 2020/1903 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

211

 

*

Besluit (EU) 2020/1904 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018

219

 

*

Besluit (EU) 2020/1905 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018

221

 

*

Resolutie (EU) 2020/1906 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018

222

 

*

Besluit (EU) 2020/1907 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding (ETF) voor het begrotingsjaar 2018

227

 

*

Besluit (EU) 2020/1908 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding (ETF) voor het begrotingsjaar 2018

229

 

*

Resolutie (EU) 2020/1909 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding (ETF) voor het begrotingsjaar 2018

231

 

*

Besluit (EU) 2020/1910 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust (nu Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)) voor het begrotingsjaar 2018

234

 

*

Besluit (EU) 2020/1911 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van Eurojust (nu Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)) voor het begrotingsjaar 2018

236

 

*

Resolutie (EU) 2020/1912 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust (nu Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)) voor het begrotingsjaar 2018

238

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1913 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018

241

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1914 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018

243

 

*

Resolutie (EU) 2020/1915 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018

245

 

*

Besluit (EU) 2020/1916 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec (vóór 20 december 2018: Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie) voor het begrotingsjaar 2018

249

 

*

Besluit (EU) 2020/1917 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau voor ondersteuning van Berec (vóór 20 december 2018: Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie) voor het begrotingsjaar 2018

251

 

*

Resolutie (EU) 2020/1918 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec (vóór 20 december 2018: Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie) voor het begrotingsjaar 2018

253

 

*

Besluit (EU) 2020/1919 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (nu: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)) voor het begrotingsjaar 2018

256

 

*

Besluit (EU) 2020/1920 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (nu: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)) voor het begrotingsjaar 2018

258

 

*

Resolutie (EU) 2020/1921 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (nu: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)) voor het begrotingsjaar 2018

260

 

*

Besluit (EU) 2020/1922 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (nu Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking tussen energieregulators) voor het begrotingsjaar 2018

263

 

*

Besluit (EU) 2020/1923 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (nu Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators) voor het begrotingsjaar 2018

265

 

*

Resolutie (EU) 2020/1924 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (nu Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators) voor het begrotingsjaar 2018

267

 

*

Besluit (EU) 2020/1925 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (voor 11 december 2018: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht) voor het begrotingsjaar 2018

269

 

*

Besluit (EU) 2020/1926 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (voor 11 december 2018: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht) voor het begrotingsjaar 2018

271

 

*

Resolutie (EU) 2020/1927 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (voor 11 december 2018: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht) voor het begrotingsjaar 2018

273

 

*

Besluit (EU) 2020/1928 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) voor het begrotingsjaar 2018

278

 

*

Besluit (EU) 2020/1929 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) voor het begrotingsjaar 2018

280

 

*

Resolutie (EU) 2020/1930 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) voor het begrotingsjaar 2018

282

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1931 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA) voor het begrotingsjaar 2018

286

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1932 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA) voor het begrotingsjaar 2018

287

 

*

Resolutie (EU) 2020/1933 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA) voor het begrotingsjaar 2018

288

 

*

Besluit (EU) 2020/1934 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018

290

 

*

Besluit (EU) 2020/1935 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018

292

 

*

Resolutie (EU) 2020/1936 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018

294

 

*

Besluit (EU) 2020/1937 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor het begrotingsjaar 2018

306

 

*

Besluit (EU) 2020/1938 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor het begrotingsjaar 2018

308

 

*

Resolutie (EU) 2020/1939 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor het begrotingsjaar 2018

310

 

*

Besluit (EU) 2020/1940 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor het begrotingsjaar 2018

313

 

*

Besluit (EU) 2020/1941 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor het begrotingsjaar 2018

315

 

*

Resolutie (EU) 2020/1942 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor het begrotingsjaar 2018

317

 

*

Besluit (EU) 2020/1943 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit (EBA) voor het begrotingsjaar 2018

321

 

*

Besluit (EU) 2020/1944 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit (EBA) voor het begrotingsjaar 2018

323

 

*

Resolutie (EU) 2020/1945 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit (EBA) voor het begrotingsjaar 2018

325

 

*

Besluit (EU) 2020/1946 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018

329

 

*

Besluit (EU) 2020/1947 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018

331

 

*

Resolutie (EU) 2020/1948 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018

333

 

*

Besluit (EU) 2020/1949 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (nu Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)) voor het begrotingsjaar 2018

336

 

*

Besluit (EU) 2020/1950 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (nu Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)) voor het begrotingsjaar 2018

338

 

*

Resolutie (EU) 2020/1951 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (nu Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)) voor het begrotingsjaar 2018

340

 

*

Besluit (EU) 2020/1952 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor het begrotingsjaar 2018

343

 

*

Besluit (EU) 2020/1953 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor het begrotingsjaar 2018

345

 

*

Resolutie (EU) 2020/1954 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor het begrotingsjaar 2018

347

 

*

Besluit (EU) 2020/1955 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor het begrotingsjaar 2018

351

 

*

Besluit (EU) 2020/1956 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor het begrotingsjaar 2018

353

 

*

Resolutie (EU) 2020/1957 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor het begrotingsjaar 2018

355

 

*

Besluit (EU) 2020/1958 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor het begrotingsjaar 2018

358

 

*

Besluit (EU) 2020/1959 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor het begrotingsjaar 2018

360

 

*

Resolutie (EU) 2020/1960 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor het begrotingsjaar 2018

362

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1961 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

365

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1962 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) voor het begrotingsjaar 2018

367

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1963 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme) voor het begrotingsjaar 2018

369

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1964 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding (Chafea) voor het begrotingsjaar 2018

371

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1965 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) voor het begrotingsjaar 2018

373

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1966 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) voor het begrotingsjaar 2018

375

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1967 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA) voor het begrotingsjaar 2018

377

 

*

Besluit (EU, Euratom) 2020/1968 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie

379

 

*

Resolutie (EU) 2020/1969 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

381

 

*

Besluit (EU) 2020/1970 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) voor het begrotingsjaar 2018

429

 

*

Besluit (EU) 2020/1971 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) voor het begrotingsjaar 2018

431

 

*

Resolutie (EU) 2020/1972 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) voor het begrotingsjaar 2018

433

 

*

Besluit (EU) 2020/1973 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s

436

 

*

Resolutie (EU) 2020/1974 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s

437

 

*

Besluit (EU) 2020/1975 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)voor het begrotingsjaar 2018

444

 

*

Besluit (EU) 2020/1976 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) voor het begrotingsjaar 2018

446

 

*

Resolutie (EU) 2020/1977 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) voor het begrotingsjaar 2018

448

 

*

Besluit (EU) 2020/1978 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018

453

 

*

Besluit (EU) 2020/1979 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018

455

 

*

Resolutie (EU) 2020/1980 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018

457

 

*

Besluit (EU) 2020/1981 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor het begrotingsjaar 2018

460

 

*

Besluit (EU) 2020/1982 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor het begrotingsjaar 2018

462

 

*

Resolutie (EU) 2020/1983 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor het begrotingsjaar 2018

464

 

*

Besluit (EU) 2020/1984 van het Europees Parlement van 13 mei 2020 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

469

 

*

Resolutie (EU) 2020/1985 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

470

 

*

Resolutie (EU) 2020/1986 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (nu: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)) voor het begrotingsjaar 2018

479

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/1


RESOLUTIE (EU) 2020/1836 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018: functioneren, financieel beheer en controle

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien Evaluatie nr. 07/2019 van de Rekenkamer “Verslaglegging over duurzaamheid: een inventaris van de stand van zaken bij EU-instellingen en -agentschappen”, gepubliceerd op 12 juni 2019,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (2) van de Raad, en met name artikel 1, lid 2, en artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (3), en met name de artikelen 68 en 70,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (4), en met name artikel 110,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0079/2020),

A.

overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en van artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, horizontale op- en aanmerkingen bevat die zijn vervat in de kwijtingsbesluiten volgens artikel 110 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 en artikel 3 van bijlage V bij zijn Reglement;

B.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk legt op het belang van het verder versterken van het concept van resultaatgericht begroten, de verantwoordingsplicht van de instellingen en een goed personeelsbeheer;

1.   

benadrukt dat de agentschappen een aanzienlijke invloed hebben op het beleid, de besluitvorming en programma-uitvoering op gebieden van zeer groot belang voor de Europese burgers, namelijk veiligheid, beveiliging, gezondheid, onderzoek, economische zaken, vrijheid en justitie; onderstreept andermaal het belang van de door agentschappen uitgevoerde taken en hun rechtstreekse invloed op het dagelijks leven van EU-burgers; wijst ook nogmaals op het belang van de autonomie van de agentschappen, met name de autonomie van de regelgevende agentschappen en van agentschappen die tot taak hebben op onafhankelijke wijze informatie te verzamelen; herinnert eraan dat agentschappen vooral zijn opgericht om systemen van de Unie te beheren, de uitvoering van de Europese eengemaakte markt te vergemakkelijken en onafhankelijke technische of wetenschappelijke evaluaties uit te voeren; is in dit verband ingenomen met de doeltreffende algemene prestaties van de agentschappen;

2.   

is ingenomen met de zichtbare vorderingen die de agentschappen hebben gemaakt met hun inspanningen om tegemoet te komen aan de eisen die zijn gesteld en de aanbevelingen die zijn gedaan tijdens de jaarlijkse kwijtingsprocedures; merkt tevreden op dat volgens het verslag van de Rekenkamer (de “Rekenkamer”) over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”), de Rekenkamer een goedkeurend oordeel heeft gegeven over de betrouwbaarheid van de rekeningen van alle agentschappen; merkt ook op dat de Rekenkamer een goedkeurend oordeel heeft gegeven over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen van alle agentschappen; stelt vast dat de Rekenkamer voor alle agentschappen een goedkeurend oordeel heeft gegeven over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen, behalve in het geval van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO); merkt op dat de Rekenkamer voor EASO een basis voor een oordeel met beperking heeft afgegeven met betrekking tot de bevindingen waarover zij rapporteerde voor de begrotingsjaren 2016 en 2017 inzake de rechtmatigheid en regelmatigheid van de betalingen, maar dat zij oordeelde dat de betalingen van EASO die de basis vormen voor de jaarrekeningen voor het jaar dat afliep op 31 december 2018, met uitzondering van de effecten van de begrotingsjaren 2016 en 2017, in alle materiële aspecten rechtmatig en regelmatig zijn; erkent de constante voortgang die is geboekt door EASO met betrekking tot de uitvoering van hervormingen en corrigerende actieplannen;

3.   

merkt op dat de begrotingen van de 32 gedecentraliseerde agentschappen van de Unie voor 2018 ongeveer 2 590 000 000 EUR aan vastleggingskredieten bedroegen, een stijging van ongeveer 10,22 % ten opzichte van 2017, en 2 360 000 000 EUR aan betalingskredieten, een stijging van 5,13 % ten opzichte van 2017; merkt bovendien op dat van de 2 360 000 000 EUR ongeveer 1 700 000 000 EUR uit de algemene begroting van de Unie werd gefinancierd, hetgeen neerkomt op 72,16 % van de totale financiering van de agentschappen in 2018 (72,08 % in 2017); stelt voorts vast dat een bedrag van circa 657 000 000 EUR gefinancierd werd met vergoedingen en heffingen alsmede rechtstreekse bijdragen van deelnemende landen;

4.   

wijst nogmaals op zijn verzoek om de kwijtingsprocedure te stroomlijnen en te versnellen zodat kwijting kan worden verleend in het jaar dat onmiddellijk volgt op het jaar waarvoor kwijting wordt verleend, en de procedure wordt afgesloten in het jaar na het boekjaar in kwestie; is in dit verband ingenomen met de positieve inspanningen en de goede samenwerking met het netwerk van agentschappen van de Europese Unie (hierna “het netwerk”) en de afzonderlijke agentschappen, en met name met de Rekenkamer, waaruit duidelijk blijkt dat het van hun kant mogelijk is om de procedure te stroomlijnen en te versnellen; waardeert de tot dusver geboekte vooruitgang en nodigt alle betrokken partijen uit zich te blijven inspannen om verdere vorderingen met de procedure te maken;

De belangrijkste door de Rekenkamer vastgestelde risico’s en aanbevelingen

5.

stelt tevreden vast dat de Rekenkamer, zoals blijkt uit haar verslag, het algemene risico voor de betrouwbaarheid van de rekeningen van de agentschappen, op basis van internationale boekhoudnormen, laag acht en dat in het verleden slechts van enkele materiële fouten sprake is geweest; merkt echter op dat het toenemende aantal delegatieovereenkomsten, waarbij de Commissie specifieke aanvullende taken en ontvangsten aan de agentschappen toewijst, een uitdaging vormt ten aanzien van de consistente en transparante behandeling van de rekeningen van de agentschappen;

6.

stelt vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer het totale risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten die aan de rekeningen van de agentschappen ten grondslag liggen, voor de meeste agentschappen gering is, en dat er een middelgroot risico bestaat voor de gedeeltelijk zelffinancierende agentschappen, waar specifieke regelgeving geldt voor het aanrekenen en innen van vergoedingen en voor bijdragen van marktdeelnemers of samenwerkende landen; merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het totale risico voor de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen van de agentschappen middelhoog is en voor specifieke begrotingstitels uiteenloopt van laag tot hoog; merkt op dat het risico voor titel I (personeelsuitgaven) over het algemeen laag is, dat voor titel II (administratieve uitgaven) het risico als middelgroot wordt beschouwd, en dat voor titel III (operationele uitgaven) het risico laag tot hoog wordt geacht, afhankelijk van het agentschap in kwestie en de aard van de operationele uitgaven; wijst erop dat de hoge risico’s doorgaans voortvloeien uit aanbestedingen en betalingen in het kader van subsidies en dat hiermee rekening moet worden gehouden wanneer de Rekenkamer een steekproef voor toekomstige controles en audits neemt;

7.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het risico voor goed financieel beheer gemiddeld is en voornamelijk wordt vastgesteld op het gebied van informatietechnologie (IT) en overheidsopdrachten; vindt het betreurenswaardig dat IT en overheidsopdrachten foutgevoelige gebieden blijven; verzoekt de Commissie nogmaals aanvullende opleidingen te verzorgen en de uitwisseling van goede praktijken voor aanbestedingsteams van agentschappen te bevorderen;

8.

benadrukt dat de noodzaak van afzonderlijke administratieve structuren en procedures voor ieder agentschap een inherent risico op administratieve inefficiëntie vormt en dringt er bij de agentschappen op aan de thematische bundeling en samenwerking overeenkomstig hun beleidsterrein te intensiveren teneinde harmonisering te waarborgen en ervoor te zorgen dat middelen efficiënt worden gedeeld; verzoekt de agentschappen zich extra in te spannen om de reikwijdte van hun gedeelde diensten te verbreden en zo de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van hun procedures te verhogen;

9.

wijst op het probleem waarbij duale operationele en administratieve hoofdkantoren geen operationele toegevoegde waarde bieden voor de agentschappen en dringt aan op verdere maatregelen om de inefficiëntie te beperken; moedigt agentschappen aan zich op dezelfde locatie te vestigen als andere agentschappen, waarbij ze zich tegelijkertijd op hun specifieke beleidsterreinen blijven richten; merkt op dat de Commissie voorstellen moet doen met betrekking tot eventuele fusies, sluitingen en/of overheveling van taken;

10.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat, naar aanleiding van opmerkingen die de voorgaande jaren zijn gemaakt en vanwege bekende beleidsontwikkelingen van de Unie op bepaalde gebieden, het vastgestelde risico met betrekking tot het samenwerkingsniveau van de lidstaten voor sommige agentschappen hoog is, namelijk het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), EASO en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA); verzoekt de Commissie nogmaals deze kwesties op de agenda van de Raad te zetten teneinde de samenwerking tussen lidstaten te versterken;

11.

erkent dat een doeltreffende, doelmatige en foutloze werking van de agentschappen nauw samenhangt met een niveau van financiering dat toereikend is om hun operationele en administratieve activiteiten te dekken;

Begroting en financieel beheer

12.

neemt kennis van het antwoord van het netwerk ter ondersteuning van het verzoek van het Parlement om de instellingen van de Unie constructieve feedback te geven in het kader van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader na 2020 en merkt op dat elk agentschap is verzocht een analyse uit te voeren van het door de Commissie voorgestelde meerjarig financieel kader voor 2021-2027; is zich bewust van het belang van het meerjarig financieel kader voor de begrotingen van de agentschappen en moedigt de agentschappen aan naar nieuwe bronnen van financiering te blijven zoeken om de huidige bijdragen van de Uniebegroting aan te vullen;

13.

stelt vast dat de mate van gedetailleerdheid van de gecontroleerde verslagen over de uitvoering van de begroting van bepaalde agentschappen afwijkt van die van de meeste andere agentschappen, waaruit blijkt dat er duidelijke richtsnoeren nodig zijn voor de begrotingsverslagen van de agentschappen; erkent de inspanningen die geleverd zijn om de samenhang bij de presentatie van en de verslaggeving over de rekeningen te waarborgen; constateert ook dit jaar dat door de agentschappen openbaar gemaakte informatie en documenten discrepanties vertonen, met name wat betreft personeelsgerelateerde cijfers, onder meer in verslagen over de personeelsformatie (bezette posten of maximaal toegestane posten in het kader van de begroting van de Unie); neemt kennis van het antwoord van het netwerk dat het de richtsnoeren van de Commissie volgt, die werden herzien naar aanleiding van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 en aangenomen op 20 april 2020; verzoekt de Commissie voorts wederom om de komende jaren automatisch de officiële begroting (in vastleggingskredieten en betalingskredieten) en de personeelscijfers (personeelsformatie, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen op 31 december van het jaar in kwestie) met betrekking tot de 32 gedecentraliseerde agentschappen, ter beschikking te stellen aan de kwijtingsautoriteit;

Functioneren

14.

moedigt de agentschappen en de Commissie aan het beginsel van resultaatgericht begroten verder te ontwikkelen en toe te passen, consequent te zoeken naar de meest doeltreffende manieren om toegevoegde waarde te creëren, en de mogelijke verbeteringen op het gebied van doelmatigheid in verband met het beheer van middelen te onderzoeken; neemt kennis van de suggestie van de Rekenkamer dat de publicatie van de begrotingen van de agentschappen per activiteit het mogelijk zou maken om de middelen te koppelen aan de activiteiten waarvoor ze worden gebruikt, de toewijzing van middelen gemakkelijker zou maken, de doeltreffendheid zou vergroten en onnodige uitgaven zou beperken;

15.

merkt tevreden op dat het netwerk door de agentschappen werd opgericht als platform voor samenwerking tussen de agentschappen, om hun zichtbaarheid te vergroten, verbeteringen op het gebied van efficiëntie vast te stellen en te stimuleren en toegevoegde waarde te creëren; erkent de toegevoegde waarde van het netwerk in zijn samenwerking met het Parlement en is ingenomen met zijn inspanningen om acties en informatie te coördineren, te verzamelen en te consolideren ten behoeve van de instellingen van de Unie; is voorts ingenomen met de richtsnoeren die het netwerk de agentschappen heeft aangereikt ter ondersteuning van hun inspanningen om de resultaten, de begroting en de gebruikte middelen zo goed mogelijk te plannen, te monitoren en te rapporteren;

16.

stelt met tevredenheid vast dat sommige agentschappen (bijvoorbeeld, de agentschappen voor justitie en binnenlandse zaken (6) en de Europese toezichthoudende autoriteiten (7)), doeltreffend samenwerken op basis van hun thematische verwantschap; moedigt de overige agentschappen aan om waar mogelijk verdere samenwerking aan te gaan met andere agentschappen, niet enkel door gedeelde diensten en synergieën tot stand te brengen, maar ook door samen te werken op gemeenschappelijke beleidsterreinen; merkt op dat de meerderheid van de agentschappen zich richt op en streeft naar het versterken van synergieën en het delen van middelen; merkt op dat het netwerk een onlinecatalogus heeft opgesteld van gedeelde diensten (voornamelijk IT-diensten) en dat in 2018 een proefprogramma is opgezet om het gebruik en de voordelen van gedeelde diensten te monitoren, dat in 2019 is uitgebreid tot alle gedeelde diensten;

17.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat er in 2018 enige vooruitgang is geboekt met betrekking tot de invoering van Sysper2 (het door de Commissie ontwikkelde instrument voor het beheer van personele middelen) doordat vijf extra agentschappen zich er in 2018 bij hebben aangesloten; merkt echter op dat de voortgang in de invoering ervan varieert, omdat het project complex is en elk agentschap zijn eigen specifieke kenmerken heeft; verzoekt de Commissie daarom te helpen ervoor te zorgen dat het instrument goed wordt gebruikt; merkt voorts op dat er bevredigende vooruitgang is geboekt bij de invoering van e-aanbesteding; wijst er echter op dat een aantal agentschappen nog steeds bezig is met de invoering van de instrumenten voor elektronische facturering die door de Commissie zijn ontwikkeld;

18.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat maar één agentschap van de Unie, het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, een duurzaamheidsverslag publiceert; verzoekt alle agentschappen om duurzaamheid volledig te integreren in hun rapportagegegevens, duurzaamheidsverslagen te publiceren over zowel de bedrijfsvoering als de uitgevoerde activiteiten, en de betrouwbaarheid van de duurzaamheidsrapportage door middel van controles te waarborgen;

19.

onderstreept dat de agentschappen van de Unie bij de uitvoering van hun werkzaamheden in het bijzonder aandacht moeten besteden aan het waarborgen van de verenigbaarheid met het Unierecht, de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en de naleving van de basisbeginselen van de interne markt;

20.

moedigt de agentschappen aan te streven naar de ontwikkeling van een samenhangend beleid voor de digitalisering van hun diensten;

Personeelsbeleid

21.

merkt op dat de 32 gedecentraliseerde agentschappen in 2018 in totaal 7 626 ambtenaren, tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen in dienst hadden (7 324 in 2017), hetgeen een toename van 3,74 % betekent ten opzichte van het voorgaande jaar;

22.

merkt op dat er in 2018 op het niveau van het hogere management bij 6 agentschappen sprake was van een evenwichtige genderverdeling en dat er bij 4 agentschappen een goed evenwicht was bereikt, maar dat er bij 14 agentschappen sprake was van een gebrek aan genderevenwicht (bij één agentschap bestond het hogere management volledig uit mannen); verzoekt de agentschappen grotere inspanningen te leveren voor een beter genderevenwicht in hun leidinggevend personeel;

23.

merkt op dat er in 2018 in de raad van bestuur van 3 agentschappen sprake was van een evenwichtige genderverdeling en in 6 agentschappen van een goed evenwicht, maar dat er in 21 agentschappen sprake was van een gebrek aan genderevenwicht (bij één agentschap bestond de raad van bestuur volledig uit mannen); verzoekt de lidstaten en de relevante organisaties die deel uitmaken van deze raden van bestuur rekening te houden met de noodzaak van een beter genderevenwicht wanneer zij vertegenwoordigers voor deze organen benoemen;

24.

merkt op dat slechts één agentschap, de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), heeft aangegeven een evenwichtige genderverdeling te hebben in zijn hoger management en de raad van bestuur; is ingenomen met deze prestatie en moedigt andere agentschappen aan dit goede voorbeeld te volgen;

25.

neemt nota van de informatie die door agentschappen is verstrekt over het genderevenwicht in hun hoger management en raden van bestuur en van de opmerkingen van sommige agentschappen dat zij buiten de uitvoerend directeur geen hoger management hebben; verzoekt de agentschappen in dit opzicht in de toekomst gegevens te presenteren voor alle categorieën leidinggevend personeel;

26.

moedigt de agentschappen aan een kader voor personeelsbeleid voor de lange termijn te ontwikkelen waarin wordt ingegaan op de balans tussen werk en privéleven voor personeel, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, werken op afstand, non-discriminatie, geografisch evenwicht en de werving en integratie van personen met een handicap;

27.

neemt nota van de conclusie in het verslag van de Rekenkamer dat, na haar snelle evaluatie in 2017 over de wijze waarop de agentschappen de toezegging hebben uitgevoerd om 5 % van het personeelsbestand in hun personeelsformatie voor de periode 2014-2018 te schrappen, de vermindering van 5 % is uitgevoerd, zij het met enige vertraging;

28.

merkt op dat sommige agentschappen met een personeelstekort kampen, en dat dit met name een uitdaging vormt wanneer er nieuwe taken worden toegewezen zonder dat wordt voorzien in extra personeel voor de uitvoering ervan en dat de kwijtingsautoriteit zich specifiek zorgen maakt over het feit dat sommige agentschappen zulke grote moeilijkheden ondervinden bij de werving van gekwalificeerd personeel voor specifieke graden, dat dit het algemene functioneren van de agentschappen in de weg staat en dat er een beroep moet worden gedaan op externe arbeidskrachten;

29.

erkent dat de agentschappen stappen hebben genomen om een omgeving zonder intimidatie tot stand te brengen, bijvoorbeeld door het personeel en management extra opleidingen te laten volgen en vertrouwenspersonen aan te wijzen; moedigt de agentschappen die dergelijke maatregelen nog niet hebben ingevoerd, aan dit te doen, en moedigt agentschappen die klachten hebben ontvangen met betrekking tot intimidatie aan hieraan prioriteit toe te kennen;

30.

merkt op dat de agentschappen hun personeelsbestand en de aanvullende personele en financiële middelen die zij nodig hebben, constant monitoren en evalueren en dat zij zo nodig relevante aanvragen indienen; erkent dat dergelijke aanvragen zouden moeten worden ingediend via een breder, interinstitutioneel proces, zodat de hoeveelheid middelen wordt afgestemd op de taken en verantwoordelijkheden van de agentschappen;

31.

benadrukt het belang van een beleid inzake personeelswelzijn; benadrukt dat agentschappen moeten zorgen voor fatsoenlijke, kwalitatief hoogwaardige arbeidsomstandigheden voor al hun personeel;

32.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de betalingen in haar steekproeven wijzen op een tendens in de richting van compensatie van het tekort aan eigen statutair personeel door extern personeel (met name IT-consultants) dat van tijd tot tijd in de kantoren van de agentschappen werkt en waarbij arbeidscontractanten en uitzendkrachten worden ingezet; stelt vast dat vijf agentschappen uitzendkrachten aantrokken van geregistreerde uitzendbureaus, maar zich niet hielden aan alle regels zoals vastgelegd in Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) en in de desbetreffende nationale wetgeving (bijvoorbeeld, wat betreft arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten); merkt op dat drie agentschappen gebruikmaakten van overeenkomsten inzake de verlening van IT- en andere adviesdiensten die zodanig waren opgesteld en/of werden uitgevoerd dat dit in de praktijk zou kunnen neerkomen op de terbeschikkingstelling (“mise à disposition”) van uitzendkrachten in plaats van de verlening van duidelijk omschreven diensten of producten, zoals vereist in Richtlijn 2008/104/EG, in het personeelsstatuut en in de sociale en arbeidswetgeving, waardoor deze agentschappen werden blootgesteld aan juridische en reputatierisico’s; verzoekt het netwerk een algemeen beleid in te voeren ter voorkoming van de vervanging van vast personeel door duurdere externe consultants;

33.

neemt met bezorgdheid nota van de bevindingen van de Rekenkamer dat uitzendkrachten bij sommige agentschappen minder goede arbeidsomstandigheden hebben dan medewerkers die rechtstreeks in dienst zijn genomen door het agentschap; herinnert eraan dat, volgens Richtlijn 2008/104/EG en diverse nationale arbeidswetten, de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten dezelfde moeten zijn als die voor werknemers die door de organisatie rechtstreeks in dienst zijn genomen; verzoekt de desbetreffende agentschappen de arbeidsvoorwaarden van hun uitzendkrachten te analyseren en te waarborgen dat deze in overeenstemming zijn met de Unie- en nationale arbeidswetgeving;

34.

wijst op het zeer lage aantal klokkenluiderszaken bij agentschappen van de Unie en vraagt zich naar aanleiding daarvan bezorgd af of het personeel wel op de hoogte is van de bestaande regels en of er een gebrek aan vertrouwen is in het systeem; verzoekt het beleid voor de bescherming van klokkenluiders van alle agentschappen van de Unie in overeenstemming te brengen met Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (9); dringt er bij de agentschappen op aan dat zij hun vastgestelde interne regels of richtsnoeren inzake klokkenluiders effectief toepassen, en verzoekt de agentschappen die nog bezig zijn met het vaststellen van dergelijke regels, dit proces zo snel mogelijk af te ronden;

35.

roept alle agentschappen op om het niveau van hun jaarlijkse personeelsverloop en het gemiddelde ziekteverzuim bekend te maken en duidelijk aan te geven welke posten op 31 december van het betreffende jaar zijn bezet om de onderlinge vergelijkbaarheid van de agentschappen te waarborgen;

36.

verzoekt de Commissie wederom te evalueren hoe de salariscoëfficiënt voor personeel dat werkzaam is in verschillende lidstaten wordt berekend teneinde te zorgen voor een beter geografisch evenwicht onder het personeel van agentschappen;

37.

merkt bezorgd op dat de lage correctiecoëfficiënten die worden toegepast op het salaris van personeel leiden tot lastige situaties waarin het vermogen van een agentschap om zijn dagelijkse taken doeltreffend uit te voeren in het gedrang kan komen, en kunnen leiden tot een hoog personeelsverloop; benadrukt dat agentschappen die zijn gevestigd in landen waar een lage correctiecoëfficiënt wordt toegepast, extra steun van de Commissie moeten ontvangen voor de invoering van aanvullende maatregelen die hen aantrekkelijker maken voor huidig en potentieel personeel, bijvoorbeeld de oprichting van Europese scholen en andere voorzieningen; roept de Commissie op de impact en haalbaarheid te beoordelen van een toekomstige toepassing van salariscorrectiecoëfficiënten;

38.

stelt vast dat de meeste agentschappen hun vacatures niet publiceren op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO); neemt kennis van de bezorgdheid omtrent de hoge kosten van vertalingen; is in dit verband ingenomen met het door het netwerk gelanceerde en beheerde banenportaal en verzoekt alle agentschappen dit platform te benutten;

39.

moedigt de agentschappen van de Unie die geen grondrechtenstrategie hebben aan er een vast te stellen, inclusief een verwijzing naar de grondrechten in een gedragscode waarin de taken van hun personeel en de opleiding van het personeel kunnen worden vastgelegd; beveelt aan een doeltreffend preventiebeleid in te voeren en efficiënte procedures vast te stellen om problemen met betrekking tot intimidatie op te lossen;

Aanbestedingen

40.

maakt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer op dat er tekortkomingen zijn vastgesteld in verband met de buitensporige afhankelijkheid van contractanten, externe consultants en uitzendkrachten, het gebruik van ontoereikende gunningscriteria en het sluiten van contracten met een abnormaal laag aantal inschrijvers zonder gegronde redenen; merkt op dat verschillende agentschappen terugkerende activiteiten en af en toe kernactiviteiten in hoge mate hebben uitbesteed, wat leidt tot een verzwakking van de interne deskundigheid en de controle op de uitvoering van de contracten, waarbij enkele tekortkomingen in het aanbestedingsproces zijn vastgesteld die eerlijke concurrentie en het bereiken van de beste prijs-kwaliteitverhouding kunnen ondermijnen; beveelt aan te streven naar een adequate verhouding tussen prijs en kwaliteit bij het toekennen van contracten, een optimaal ontwerp van kaderovereenkomsten, de inzet van gerechtvaardigde diensten van tussenpersonen en het gebruik van gedetailleerde kaderovereenkomsten; merkt op dat bij zes agentschappen de raamovereenkomst voor de levering van IT-onderhoud en -apparatuur gebrekkig was, aangezien daarin de aankoop van artikelen die niet specifiek in het raamcontract waren vermeld en niet aan een eerste competitieve procedure waren onderworpen, was toegestaan, en de contractant ook de prijzen kon verhogen van de producten die bij andere leveranciers waren aangekocht; merkt op dat de agentschappen weliswaar niet bevoegd zijn om de contractuele basisregelingen te wijzigen, maar dat bij hun daarmee verband houdende controles vooraf niet de juistheid van de door de contractant in rekening gebrachte prijsverhogingen werd gecontroleerd; verzoekt alle agentschappen en organen van de Unie de voorschriften voor openbare aanbestedingen strikt na te leven; onderstreept dat digitalisering agentschappen een geweldige kans biedt om de efficiëntie en transparantie, ook op het gebied van aanbestedingen, te vergroten; verzoekt alle agentschappen en organen daarom de processen voor elektronisch aanbesteden, elektronische inschrijving, elektronische facturering en elektronische formulieren voor openbare aanbestedingen spoedig af te ronden en in te voeren; verzoekt de Commissie en de agentschappen urgent de nodige verbeteringen door te voeren in aanbestedingsteams en hierbij rekening te houden met het feit dat het probleem hardnekkig is en systematisch dient te worden aangepakt;

41.

is van mening dat agentschappen, organen en instellingen van de Unie het goede voorbeeld moeten geven wat transparantie betreft; vraagt daarom om de publicatie van de volledige lijst met contracten die zijn toegekend via procedures voor openbare aanbesteding, ook contracten onder de wettelijk verplichte drempel van 15 000 EUR;

42.

merkt op dat de gedecentraliseerde agentschappen en andere organen, samen met de acht gemeenschappelijke ondernemingen van de Unie, aandringen op meer administratieve efficiëntie en schaalvoordelen door meer gebruik te maken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures; stelt echter vast dat, ondanks de veelbelovende trend, pogingen om gezamenlijke aanbestedingsprocedures te gebruiken niet altijd succesvol waren, bijvoorbeeld wegens inadequate marktanalyses;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

43.

stelt vast dat op 2 april 2019 op verzoek van de Commissie verzoekschriften van het Parlement een workshop werd georganiseerd, getiteld “Belangenconflicten: integriteit, verantwoording en transparantie in de instellingen en agentschappen van de EU”, waar de voorlopige bevindingen werden gepubliceerd van een nog te publiceren studie, getiteld “Belangenconflicten en EU-agentschappen”; betreurt dat de studie naar verwachting pas in januari 2020 werd gepubliceerd, terwijl deze eigenlijk in juli 2019 zou worden gepresenteerd; wijst erop dat de studie een alomvattend overzicht en een uitgebreide analyse omvat van het beleid ter voorkoming van belangenconflicten in de verschillende agentschappen, alsmede aanbevelingen met betrekking tot een beter toezicht op het beleid inzake belangenconflicten in de agentschappen; verzoekt het netwerk aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de ontwikkelingen met betrekking tot de toepassing van en mogelijke wijzigingen in dergelijke regelgeving en dergelijk beleid inzake belangenconflicten;

44.

merkt bezorgd op dat niet alle agentschappen en organen van de Unie op hun respectieve websites de belangenverklaringen hebben gepubliceerd van hun bestuursleden, uitvoerend management en gedetacheerde deskundigen; betreurt het dat sommige agentschappen nog steeds verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten publiceren; beklemtoont dat het niet aan de leden van de raad van bestuur of het uitvoerend management is te verklaren dat zij geen belangenconflicten hebben; dringt aan op een uniform model voor belangenverklaringen dat door alle agentschappen wordt gevolgd; benadrukt hoe belangrijk het is een onafhankelijk ethisch comité op te richten dat belangenconflicten en draaideurconstructies bij instellingen, agentschappen en andere organen van de Unie beoordeelt; dringt er bij de lidstaten op aan te garanderen dat alle gedetacheerde deskundigen hun respectieve belangenverklaringen en cv’s publiceren op de website van het desbetreffende agentschap;

45.

herhaalt dat een onvoldoende gedetailleerd beleid inzake belangenconflicten tot gevolg kan hebben dat een agentschap zijn geloofwaardigheid verliest; meent dat het regelmatig indienen van gedetailleerde belangenverklaringen altijd de basis moet vormen van al dit beleid; onderstreept in dit opzicht dat een verschuiving naar positieve belangenverklaringen in plaats van verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten uitgebreidere controles mogelijk zou maken; benadrukt dat de agentschappen van de Unie daarnaast over een screeningmechanisme voor belangenconflicten moeten beschikken dat evenredig is aan de omvang en functie van dat agentschap;

46.

roept alle agentschappen op deel te nemen aan het interinstitutioneel akkoord betreffende het transparantieregister voor belangenvertegenwoordigers, waarover momenteel wordt onderhandeld door de Commissie, de Raad en het Parlement;

47.

betreurt de afwezigheid van duidelijke richtsnoeren en van een geconsolideerd beleid inzake het draaideurprobleem; benadrukt dat deze kwestie van cruciaal belang is, met name voor agentschappen die met het bedrijfsleven samenwerken; verzoekt de Commissie om voor strengere regels, betere controles, duidelijker richtsnoeren inzake wachttijden voor vertrekkend personeel en andere maatregelen met betrekking tot het draaideurprobleem te zorgen;

48.

is ingenomen met het feit dat de meeste agentschappen, met uitzondering van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) en het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), richtsnoeren hebben voor het verlenen van toegang tot documenten aan het publiek; merkt echter op dat het CdT van plan is richtsnoeren in te voeren en dat eu-LISA interne regels zal ontwikkelen voor de behandeling van verzoeken om toegang tot openbare documenten en zal trachten deze in 2020 vast te stellen;

49.

uit nogmaals zijn bezorgdheid over het feit dat agentschappen die een groot deel van hun inkomsten verkrijgen uit bijdragen van het bedrijfsleven gevoeliger zijn voor belangenconflicten en bedreigingen van hun professionele onafhankelijkheid; verzoekt de agentschappen en de Commissie de afhankelijkheid van bijdragen uit het bedrijfsleven te verminderen;

50.

verzoekt de agentschappen wederom een uitgebreid en horizontaal beleid in te voeren inzake het voorkomen van belangenconflicten en het onafhankelijkheidsbeleid van ECHA te gebruiken als beste praktijk en als goed voorbeeld van een systeem voor het bewaken en voorkomen van belangenconflicten; moedigt alle agentschappen aan een adviescomité inzake belangenconflicten in het leven te roepen;

Interne controles

51.

erkent de opmerking van de Rekenkamer dat agentschappen bij het gebruik van interinstitutionele contracten verantwoordelijk blijven voor de toepassing van de beginselen inzake overheidsopdrachten voor hun specifieke aankopen, en dat de interne controles van de agentschappen ervoor moeten zorgen dat deze in acht worden genomen;

52.

stelt vast dat de raad van bestuur van 29 agentschappen eind 2018 het herziene interne controlekader van de Commissie had goedgekeurd en dat 15 agentschappen ook verslag hadden uitgebracht over de uitvoering ervan; verzoekt om de vaststelling en uitvoering van het internecontrolekader door alle agentschappen teneinde de internecontrolenormen af te stemmen op de hoogste internationale normen en ervoor te zorgen dat interne controles op doeltreffende en doelmatige wijze de besluitvorming ondersteunen;

53.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat sommige agentschappen geen beleid hebben waarin hun gevoelige functies en de daarmee samenhangende risicobeperkende controles zijn vastgesteld (die tot doel hebben het risico van misbruik van aan personeelsleden gedelegeerde bevoegdheden te beperken en die een standaardonderdeel van de interne controle moeten zijn); dringt er daarom bij die agentschappen op aan dat zij dergelijk beleid aannemen;

Overige opmerkingen

54.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de voorheen in Londen gevestigde agentschappen (de Europese Bankautoriteit (EBA) en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)) in 2019 uit het Verenigd Koninkrijk zijn verhuisd en dat hun rekeningen voorzieningen voor de bijbehorende verhuiskosten omvatten; wijst er voorts op dat de Rekenkamer in het geval van EMA heeft verwezen naar ontwikkelingen naar aanleiding van de huurovereenkomst van het agentschap en het vonnis van het Hooggerechtshof van Engeland en Wales; wijst op de voorwaardelijke verplichting van 465 000 000 EUR die is blijven bestaan naar aanleiding van de ondertekening van de nieuwe onderverhuringsovereenkomst en de onzekerheid over het totale verlies aan personeel na de verhuizing; merkt voorts met bezorgdheid op dat de Rekenkamer voor beide agentschappen ook heeft verwezen naar mogelijke dalingen van ontvangsten naar aanleiding van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie;

55.

is ingenomen met Evaluatie nr. 07/2019 van de Rekenkamer “Verslaglegging over duurzaamheid – een inventaris van de stand van zaken bij EU-instellingen en -agentschappen (Snelle evaluatie)”, gepubliceerd op 12 juni 2019; herhaalt zijn bevinding dat de informatie die wordt verzameld of gepubliceerd met name betrekking heeft op de manier waarop de bedrijfsvoering (zoals het interne verbruik van papier of water) van invloed is op de duurzaamheid en niet op de manier waarop de organisatie duurzaamheid heeft geïntegreerd in de algemene strategie en activiteiten; benadrukt dat er bij verslaglegging waarbij de nadruk op dergelijke interne aspecten ligt, geen rekening wordt gehouden met de meest essentiële kwesties voor een organisatie; verzoekt alle agentschappen een inventaris op te stellen van de negatieve effecten op de duurzaamheid die worden veroorzaakt door hun werkzaamheden en deze informatie structureel op te nemen in hun duurzaamheidsverslagen;

56.

moedigt de agentschappen sterk aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren;

57.

onderstreept de dringende noodzaak om de focus van de agentschappen te richten op het bekendmaken van de resultaten van hun onderzoek en werkzaamheden bij het grote publiek en om het publiek via sociale media en andere mediakanalen te bereiken teneinde het bewust te maken van hun activiteiten; herinnert eraan dat burgers in het algemeen niet op de hoogte zijn van het bestaan van de agentschappen, zelfs niet de agentschappen die in hun land werkzaam zijn; dringt er bij de agentschappen op aan dat zij effectiever en vaker contact zoeken met mensen;

58.

benadrukt de mogelijke negatieve effecten van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op de organisatie, activiteiten en rekeningen van de agentschappen, met name wanneer de rechtstreekse bijdragen dalen; dringt er bij de Commissie op aan de risicopreventie en -mitigatie voor de agentschappen buitengewoon zorgvuldig aan te pakken;

59.

is ingenomen met de oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA), waarvan oprichtingsverordening in maart 2018 in werking is getreden en waarvan de werkzaamheden in oktober 2019 van start zijn gegaan; benadrukt dat voor voldoende financiering moet worden gezorgd voor de opbouw van deze autoriteit; onderstreept dat deze financiering niet kan worden verwezenlijkt door de toewijzingen voor andere agentschappen voor werkgelegenheid en sociale zaken en andere begrotingslijnen te herverdelen, en dat de ELA een nieuwe instantie is, die dus ook nieuwe middelen nodig heeft om soepel te kunnen functioneren; benadrukt met name dat de inwerkingtreding van de ELA niet mag leiden tot een vermindering van de middelen en capaciteiten van het Europees netwerk van diensten voor de arbeidsvoorziening (Eures), dat een centrale rol speelt bij het faciliteren van de arbeidsmobiliteit van burgers van de Unie en diensten en partnerschappen aanbiedt voor werkzoekenden en werkgevers, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, de sociale partners en de lokale autoriteiten; onderstreept daarom dat er voor zowel de ELA als Eures duidelijke en afzonderlijke begrotingslijnen behouden moet blijven;

60.

benadrukt dat de ELA ervoor zal helpen zorgen dat de regels van de Unie inzake arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de sociale zekerheid eerlijk en doeltreffend worden toegepast, nationale autoriteiten zal ondersteunen bij de samenwerking om deze regels te handhaven en dat zij het voor burgers en het bedrijfsleven gemakkelijker zal maken profijt te hebben van de interne markt; is van oordeel dat de vier agentschappen het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), de Europese Stichting voor opleiding (ETF), het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) weliswaar voornamelijk gericht zijn op onderzoek, maar de werkzaamheden van ELA op nuttige wijze kunnen ondersteunen en ertoe kunnen bijdragen;

61.

benadrukt dat transparantie en bewustmaking van de burgers over het bestaan van de agentschappen van essentieel belang zijn voor de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen; is van oordeel dat het gebruiksgemak van de bronnen en gegevens van het agentschap van het hoogste belang zijn; vraagt daarom om een beoordeling van de manier waarop de gegevens en bronnen op dit moment worden weergegeven en beschikbaar worden gesteld en de mate waarin burgers vinden dat ze gemakkelijk te vinden, te herkennen en te gebruiken zijn;

62.

beveelt alle agentschappen aan om zich te richten op communicatie met het publiek en publiciteit, aangezien de burgers vaak niet bekend zijn met het bestaan en de activiteiten van de agentschappen;

63.

moedigt de agentschappen van de Unie ertoe aan de goedkeuring te overwegen van een grondrechtenstrategie, inclusief een verwijzing naar de grondrechten in een gedragscode waarin de taken en de opleiding van het personeel kunnen worden vastgelegd; moedigt de instelling van mechanismen aan om ervoor te zorgen dat elke schending van de grondrechten wordt opgespoord en gemeld en dat risico’s van dergelijke schendingen snel onder de aandacht van de belangrijkste organen van het betreffende agentschap worden gebracht; moedigt, indien relevant, de instelling van de functie van een grondrechtenfunctionaris aan die rechtstreeks rapporteert aan de raad van bestuur (om een bepaalde mate van onafhankelijkheid te garanderen ten opzichte van andere personeelsleden) teneinde ervoor te zorgen dat bedreigingen voor de grondrechten onmiddellijk worden aangepakt en dat het beleid inzake de grondrechten binnen de organisatie voortdurend wordt verbeterd; moedigt de ontwikkeling van een regelmatige dialoog over grondrechtenkwesties aan met organisaties uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties die actief zijn op dit gebied; moedigt de eerbiediging van de grondrechten aan als centraal element van de criteria voor een mandaat van het betrokken agentschap om samen te werken met externe actoren, waaronder met name de leden van de nationale overheden waarmee zij op operationeel niveau contacten onderhouden.

64.

moedigt alle agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken aan om registratie te overwegen in het kader van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) om hun milieuprestaties te verbeteren.

65.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de onder deze kwijtingsprocedure vallende agentschappen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(3)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(4)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(5)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.

(6)  Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA), Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (CEPOL), Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust).

(7)  Europese Bankautoriteit (EBA), Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa), Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA).

(8)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(9)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/10


BESLUIT (EU) 2020/1837 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0070/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0030/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van de gemeenschappelijke onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 42.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/12


BESLUIT (EU) 2020/1838 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0070/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0030/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 42.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/14


RESOLUTIE (EU) 2020/1839 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0030/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof (“Gemeenschappelijke Onderneming FCH”) in mei 2008 bij Verordening (EG) nr. 521/2008 van de Raad (1) als publiek-privaat partnerschap werd opgericht voor de periode tot 31 december 2017 met het oog op de ontwikkeling van markttoepassingen, teneinde aldus extra inspanningen van de industrie voor een snelle toepassing van brandstofcel- en waterstoftechnologieën te vergemakkelijken; overwegende dat Verordening (EG) nr. 521/2008 werd ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad (2);

B.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (“Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2”) in mei 2014 bij Verordening (EU) nr. 559/2014 werd opgericht als vervanger en opvolger van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH voor de periode tot 31 december 2024;

C.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH bestond uit de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, de Europese Industriegroepering gezamenlijk technologie-initiatief brandstofcellen en waterstof en de Onderzoeksgroepering N.ERGHY;

D.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bestaat uit de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, de ivzw New Energy World Industry Grouping (hierna de “industriegroepering”), die in 2016 werd omgedoopt tot Hydrogen Europe, en de ivzw New European Research Grouping on Fuel Cells and Hydrogen (hierna de “onderzoeksgroepering”);

E.

overwegende dat de maximale EU-bijdrage aan de eerste fase van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in totaal 470 000 000 EUR uit het zevende kaderprogramma bedraagt; overwegende dat de bijdragen van de andere leden ten minste gelijk moeten zijn aan de bijdrage van de Unie;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) wordt vastgesteld dat de jaarrekening 2018 op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van de financiële situatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 per 31 december 2018, van de resultaten van haar verrichtingen, de kasstromen en de veranderingen van de nettoactiva in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig haar financieel reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels; merkt verder op dat de door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 gehanteerde boekhoudregels gebaseerd zijn op internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector;

2.

stelt vast dat in de definitieve begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 voor het begrotingsjaar 2018 vastleggingskredieten ter hoogte van 85 504 157 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 126 526 307 EUR waren opgenomen;

3.

stelt vast dat de totale begrotingsuitvoering van de vastleggings- en betalingskredieten voor 2018 respectievelijk 93 % en 83 % bedroeg;

Meerjarige begrotingsuitvoering in het kader van het zevende kaderprogramma

4.

merkt op dat de bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in totaal 421 300 000 EUR uit het zevende kaderprogramma bedraagt, met inbegrip van 19 100 000 EUR aan bijdragen in natura, en dat de leden van de industriegroepering en de onderzoeksgroepering een bijdrage leveren ter hoogte van 442 500 000 EUR, waarvan 420 000 000 EUR in natura voor projecten in het kader van het zevende kaderprogramma die door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 worden gefinancierd, alsook een geldelijke bijdrage van 17 900 000 EUR voor administratieve kosten;

5.

merkt op dat het uitvoeringspercentage voor betalingskredieten met betrekking tot de beschikbare begroting voor 2018 van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 voor projecten in het kader van het zevende kaderprogramma op 79,6 % lag als gevolg van vertraging bij de indiening van kostendeclaraties voor lopende projecten in het kader van het zevende kaderprogramma;

Meerjarige begrotingsuitvoering in het kader van Horizon 2020

6.

merkt op dat de bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in totaal 318 800 000 EUR uit Horizon 2020 bedraagt en dat de leden van de industriegroepering en de onderzoeksgroepering een bijdrage leveren ter hoogte van 649 400 000 EUR, waarvan 1 800 000 EUR in natura voor projecten in het kader van Horizon 2020 die door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 worden gefinancierd, alsook 7 700 000 EUR aan bijdragen in natura voor aanvullende activiteiten en een geldelijke bijdrage van 3 600 000 EUR voor administratieve kosten;

7.

merkt op dat de bijdragen in natura van leden uit de sector voor operationele activiteiten bescheiden zijn, omdat deze door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 samen met de definitieve kostendeclaraties worden gecertificeerd, hetgeen betekent dat de toegezegde bijdragen in natura pas later in het Horizon 2020-programma worden gecertificeerd, wanneer de definitieve betaling voor de projecten wordt verricht en de certificaten betreffende de financiële staten moeten worden opgesteld;

8.

neemt ter kennis dat het uitvoeringspercentage op 95,8 % lag voor de vastleggingskredieten en op 84,4 % voor de betalingskredieten; merkt op dat er eind 2018 in het kader van het zevende kaderprogramma 29 betalingen voor periodieke tussentijdse verslagen en vooral eindverslagen waren gedaan voor een totaalbedrag van 21 400 000 EUR; merkt op dat het begrotingsuitvoeringspercentage (wat de betalingskredieten betreft) op 79,6 % lag (ten opzichte van 73,8 % in 2017);

9.

merkt op dat in het kader van Horizon 2020 uit de betalingskredieten 19 prefinancieringsbetalingen zijn verricht voor de projecten die na de oproepen tot het indienen van voorstellen van 2017 en 2018 waren geselecteerd, alsmede 11 betalingen voor studies en 2 voor het gemeenschappelijk onderzoekscentrum; merkt verder op dat het begrotingsuitvoeringspercentage (wat de betalingen betreft) op 83,4 % lag (ten opzichte van 93,3 % in 2017); stelt vast dat het begrotingsuitvoeringspercentage met betrekking tot vastleggingskredieten opliep tot 95,8 % (ten opzichte van 98,3 % in 2017) als gevolg van de uitkomst van de oproep tot het indienen van voorstellen, waarbij één onderwerp niet werd bestreken, alsook van de vertraging bij het plannen van de aanbesteding;

10.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 een actieplan had opgesteld waarmee haar raad van bestuur in maart 2018 akkoord is gegaan, dat een brede reeks acties omvat die door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 moeten worden uitgevoerd, in het kader waarvan reeds diverse activiteiten zijn opgestart; stelt vast dat het merendeel van deze activiteiten in 2018 en 2019 moet worden uitgevoerd en dat slechts een klein gedeelte voor de volgende programmeringsperiode zal overblijven;

Functioneren

11.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bepaalde maatregelen als kernprestatie-indicatoren gebruikt om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen, zoals hernieuwbare energie, energie-efficiëntie bij het eindgebruik en slimme netwerken en energieopslag; neemt ter kennis dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 bovendien demonstratieprojecten organiseert in lidstaten en regio’s die EU-middelen ontvangen; neemt kennis van de herziening van de kernprestatie-indicatoren, die in 2018 door de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 werd goedgekeurd als gevolg van de aanzienlijke technologische vooruitgang van de afgelopen jaren en de ontwikkeling van nieuwe toepassingen;

12.

merkt op dat de beheerkostenratio (administratieve en operationele begroting) onder de 5 % blijft, wat wijst op een vrij slanke en efficiënte organisatiestructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

13.

stelt vast dat de vereiste waarde van het hefboomeffect 0,56 was, maar de waarde in 2018 op 1,36 lag; merkt op dat deze waarde na toevoeging van de bijdragen in natura van alle private partners aan projecten opliep tot 1,96;

14.

is verheugd dat alle oproepen tot het indienen van voorstellen volgens de respectieve werkplannen zijn gepubliceerd en afgesloten, en samen met het jaarlijkse werkprogramma voor 2018 twintig onderwerpen omvatten;

15.

merkt op dat het personeelsbestand van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 eind 2018 bestond uit 27 medewerkers die afkomstig waren uit 10 lidstaten, en stelt voorts met tevredenheid vast dat er binnen dat personeelsbestand sprake was van genderevenwicht (51 % mannen en 49 % vrouwen); stelt bovendien vast dat het percentage vrouwelijke deelnemers aan Horizon 2020 in 201831 % bedroeg, dat 26 % van de programmacoördinatoren vrouw was, dat de groep vertegenwoordigers van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 voor 22 % uit vrouwen bestond en dat het wetenschappelijk comité voor 33 % uit vrouwen bestond;

16.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 zichtbaarder te maken en meer informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde van de onderneming; vraagt de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 een proactief communicatiebeleid te voeren en de resultaten van haar onderzoek aan het grote publiek bekend te maken, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van EU-steun en de aanvaarding door de markt te vergroten;

17.

constateert dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 op het vlak van vervoer demonstratieactiviteiten heeft ondersteund met betrekking tot ruim 1 900 lichte bedrijfsvoertuigen, waarvan er in 2018 reeds meer dan 630 in gebruik waren; stelt bovendien vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 heeft aangetoond dat er in 201845 bussen in gebruik waren in 10 steden van de Unie; merkt met tevredenheid op dat de inzet van elektrische brandstofcelbussen wereldwijd kan worden beschouwd als een geavanceerde ontwikkeling, aangezien op dit gebied aanzienlijke vooruitgang is geboekt dankzij de projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2;

Interne audit

18.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in 2018 de uitvoering van alle actieplannen heeft afgerond waarin het ging om de door de dienst Interne Audit (IAS) gedane aanbevelingen in het kader van de audits inzake prestatiebeheer die de IAS in 2016 had uitgevoerd, waaronder een aanbeveling over de herziening van het meerjarig werkprogramma en de strategische en operationele doelstellingen; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in januari 2018 een actieplan aan de IAS heeft voorgelegd in verband met drie aanbevelingen van de IAS inzake de coördinatie met de centrale ondersteuningsdienst en de tenuitvoerlegging van hulpmiddelen en diensten in dit verband; neemt ter kennis dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 als onderdeel van het actieplan voor het eerst een workshop organiseerde met de centrale ondersteuningsdienst; is ingenomen met het feit dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in december 2018 alle actieplannen waarin het ging om de aanbevelingen uit het auditverslag van 2017, aan de IAS heeft voorgelegd; stelt voorts met voldoening vast dat de IAS in 2019 een brief heeft gestuurd naar de raad van bestuur, waarin werd bevestigd dat alle aanbevelingen en actieplannen naar behoren waren uitgevoerd;

19.

merkt op dat het werk op het gebied van controles achteraf werd voortgezet met de instelling van 141 controles van subsidies in het kader van het zevende kaderprogramma, waarvan 132 controles zijn afgerond en de resterende controles in het eerste kwartaal van 2019 zullen worden afgerond, hetgeen neerkomt op een cumulatieve auditdekking van 23 % van de waarde van de gevalideerde kostendeclaraties; stelt vast dat het restfoutenpercentage minder dan 2 % bedroeg; merkt op dat er in 201814 nieuwe audits voor Horizon 2020 zijn ingesteld;

20.

merkt op dat de eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH voor de periode 2008-2016 en de tussentijdse evaluatie van de operaties van de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in het kader van Horizon 2020 voor de periode 2014-2016 door de Commissie zijn uitgevoerd en dat de raad van bestuur in maart 2018 akkoord is gegaan met een actieplan waarvan diverse acties reeds zijn opgestart, in de verwachting dat het programma grotendeels in 2018-2019 zal worden voltooid en een klein aantal acties in de volgende programmaperiode zal worden uitgevoerd;

Interne controles

21.

is verheugd dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 procedures voor controles vooraf heeft opgezet die gebaseerd zijn op controles van financiële en operationele stukken en controles achteraf van begunstigden van subsidies voor tussentijdse en eindbetalingen in het kader van het zevende kaderprogramma en voor kostendeclaraties in het kader van Horizon 2020-projecten, terwijl de Commissie verantwoordelijk is voor de controles achteraf; is ingenomen met het feit dat het restfoutenpercentage voor de controles achteraf eind 2018 1,10 % bedroeg voor projecten in het kader van het zevende kaderprogramma en 0,46 % voor Horizon 2020-projecten, hetgeen volgens de Rekenkamer onder de materialiteitsdrempel ligt;

22.

neemt kennis van het feit dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 in 2017 samen met de gemeenschappelijke auditdienst (GAD) van DG Onderzoek en Innovatie van de Commissie de eerste controle achteraf van een willekeurige steekproef van tussentijdse kostendeclaraties in het kader van Horizon 2020 heeft uitgevoerd; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 procedures voor controles vooraf heeft opgezet die gebaseerd zijn op controles van financiële en operationele stukken; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 controles achteraf bij de begunstigden verricht voor tussentijdse en saldobetalingen in het kader van het zevende kaderprogramma, en dat de GAD controles achteraf verricht voor declaraties van projectkosten in het kader van Horizon 2020; stelt echter met bezorgdheid vast dat er eind 2018 nog twee controles liepen die in 2017 waren gestart en dat de Gemeenschappelijke Onderneming FCH 2 deze controles niet heeft afgerond vanwege lopende besprekingen met begunstigden, waarvoor coördinatie met andere diensten van DG Onderzoek en Innovatie was vereist ter waarborging van samenhangende auditresultaten voor de verschillende belanghebbenden;

23.

vraagt de Rekenkamer de degelijkheid en betrouwbaarheid van de methodologie voor de berekening en waardebepaling van bijdragen in natura te beoordelen en daarbij te kijken naar de structuur en de degelijkheid van de richtsnoeren voor de toepassing van de procedure inzake bijdragen in natura, teneinde bij te dragen aan de planning, verslaglegging en certificering met betrekking tot bijdragen in natura.

(1)  Verordening (EG) nr. 521/2008 van de Raad van 30 mei 2008 betreffende de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof (PB L 153 van 12.6.2008, blz. 1).

(2)  Verordening (EU) nr. 559/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 108).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/18


BESLUIT (EU) 2020/1840 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0067/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0032/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 32.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/20


BESLUIT (EU) 2020/1841 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0067/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0032/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 32.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/22


RESOLUTIE (EU) 2020/1842 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0032/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming autonoom begon te functioneren op 16 november 2009;

B.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (de “Gemeenschappelijke Onderneming”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad (1), met ingang van 27 juni 2014 de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky, opgericht in het kader van Horizon 2020, heeft vervangen;

C.

overwegende dat het kerndoel van de Gemeenschappelijke Onderneming is om de milieueffecten van luchtvaarttechnologieën aanzienlijk te verbeteren en het concurrentievermogen van de Europese luchtvaart te versterken; overwegende dat de levensduur van de Gemeenschappelijke Onderneming is verlengd tot en met 31 december 2024;

D.

overwegende dat de oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, de leiders van de “Integrated Technology Demonstrators” (ITD’s), de “Innovative Aircraft Demonstrator Platforms” (IADP’s) en de transversale gebieden zijn, tezamen met de geassocieerde leden van de ITD’s;

E.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming 1 755 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van Horizon 2020;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat het Rekenkamer heeft bepaald dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het op 31 december 2018 afgesloten jaar op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van de financiële situatie van de Gemeenschappelijke Onderneming per 31 december 2018, de resultaten van haar verrichtingen, haar kasstromen en de mutaties van haar nettoactiva over het desbetreffende jaar, overeenkomstig haar financieel reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

neemt nota van het feit dat de Rekenkamer in haar verslag over de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (“het verslag van de Rekenkamer”) stelt dat de onderliggende verrichtingen van de jaarrekening op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

3.

stelt vast dat de definitieve begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor 2018 in totaal 371 100 000 EUR aan vastleggingskredieten en 343 786 573 EUR aan betalingskredieten omvatte; stelt vast dat 98,7 % van de vastleggingskredieten en 98,6 % van de betalingskredieten subsidies van de Commissie en overdrachten van voorgaande jaren zijn;

4.

merkt op dat de vastleggingskredieten voor 99,2 % zijn gebruikt (vergeleken met 99,6 % in 2017) en dat de betalingskredieten voor 97,3 % zijn gebruikt (vergeleken met 98,5 % in 2017); wijst erop dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten voor administratieve uitgaven is teruggelopen tot 79,23 % (in 2017 was dat 93,13 %);

5.

stelt met voldoening vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming verscheidene instrumenten heeft ingevoerd om toezicht te houden op de uitvoering van het programma in termen van productiviteit, verwezenlijkingen en planning en risico’s van de activiteiten;

Meerjarige begrotingsuitvoering in het kader van het zevende kaderprogramma

6.

merkt op dat de bijdrage van de Unie 800 miljoen EUR uit het zevende kaderprogramma bedraagt en dat de leden uit de industriegroepering en de onderzoeksgroepering een bijdrage leveren ter hoogte van 608,3 miljoen EUR, waarvan 594,1 miljoen EUR in natura voor projecten van het zevende kaderprogramma die door de Gemeenschappelijke Onderneming brandstofcellen en waterstof 2 (FCH2) worden gefinancierd, alsook een geldelijke bijdrage van 14,9 miljoen EUR voor administratieve kosten;

7.

merkt op dat het zevende kaderprogramma in 2017 formeel is afgesloten, met een uitvoeringsniveau van ongeveer 100 %; stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 nog voor 850 000 EUR aan terugvorderingen heeft ontvangen, die voortvloeiden uit uitstaande voorfinancieringen en uit de bevindingen van controles achteraf;

Meerjarige begrotingsuitvoering in het kader van Horizon 2020

8.

stelt vast dat aan het eind van 2018 van het totaalbedrag van 2 064 miljoen EUR voor in het kader van Horizon 2020 te financieren activiteiten, 816,7 miljoen EUR de financiële bijdrage in contanten van de Unie is, en 14,1 miljoen EUR de bijdrage in contanten van particuliere leden; merkt op dat de raad van bestuur eind 2018 bijdragen in natura ter hoogte van 273,9 miljoen EUR had gevalideerd, en er bijdragen in natura ter hoogte van nog eens 157,6 miljoen EUR waren gemeld maar nog niet gevalideerd, alsook 801,7 miljoen EUR aan bijdragen in natura van leden afkomstig uit de industrie voor aanvullende activiteiten;

Oproepen tot het indienen van voorstellen

9.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 twee oproepen tot het indienen van voorstellen heeft gedaan, 417 in aanmerking komende voorstellen heeft ontvangen (van in totaal 420) en 131 voorstellen voor financiering heeft geselecteerd;

10.

wijst op de succesvolle afsluiting van de oproepen van vier kernpartners in 2017; neemt er nota van dat de activiteit in 2018 betrekking had op de tenuitvoerlegging van de nieuwe subsidieovereenkomsten voor leden (GAM’s) van alle geselecteerde kernpartners, waarvan een klein aantal in 2018 actief lid is geworden; merkt op dat de resultaten van alle vier de oproepen en de toetreding van de gekozen entiteiten als leden hebben geleid tot een cijfer van 183 kernpartners, waarvan 49 gelieerde ondernemingen of gelieerde derde partijen;

11.

merkt op dat er aan het einde van 2018 negen oproepen tot het indienen van voorstellen waren gedaan, waarvan er acht zijn geëvalueerd en volledig zijn afgerond of zich in de eindfase bevinden, en stelt vast dat bij deze acht oproepen meer dan 560 partners uit 27 verschillende landen zijn betrokken; stelt vast dat de zevende oproep tot het indienen van voorstellen in oktober 2018 werd afgerond en 198 deelnemers telde; dat de achtste oproep tot het indienen van voorstellen in november 2018 van start ging en 182 deelnemers telde; en dat de negende oproep tot het indienen van voorstellen eveneens in november 2018 van start ging en in maart 2019 werd geëvalueerd;

Functioneren

12.

stelt vast dat er vanwege de aard van de projecten nog geen informatie beschikbaar is over een aantal kernprestatie-indicatoren (KPI’s); toont zich tevreden over het feit dat de meeste specifieke KPI’s voltooid of in uitvoering zijn; neemt ter kennis dat de deskundigen oproepen tot nadere monitoring en analyse, waarbij zij een duidelijk onderscheid maken tussen de daadwerkelijk gerealiseerde KPI’s aan het einde van elk jaar, en de verwachte KPI’s;

13.

merkt op dat de beheerkostenratio (administratieve en operationele begroting) onder de 5 % blijft, wat wijst op een vrij slanke en efficiënte organisatiestructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming;

14.

neemt kennis van het feit dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2017 en 2018 een hoog personeelsverloop kende voor tijdelijke werknemers en arbeidscontractanten; stelt vast dat het personeelsverloop voor tijdelijke werknemers met bijna 17 % is gestegen, en dat er in 2018 bijna twee keer meer tijdelijk personeel werd gebruikt;

15.

stelt vast dat het participatieniveau van vrouwen in 2017 en 2018 volgens de in het jaarlijks activiteitenverslag van de Gemeenschappelijke Onderneming opgenomen kernprestatie-indicatoren inzake genderevenwicht weliswaar stabiel maar heel laag is: vrouwen tellen voor 22 % van alle bij het programma betrokken werknemers, 13 % van de programmacoördinatoren en 18 à 25 % van de adviseurs en deskundigen die beoordelingen en analyses uitvoeren en deel uitmaken van het wetenschappelijk comité; pleit voor permanente inspanningen om het participatieniveau van vrouwen in het programma te verhogen;

16.

stelt verheugd vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming kan bogen op de grootste talenten en de beste middelen in Europa; stelt eveneens vast dat de Onderneming gebruikmaakt van de cruciale vaardigheden en kennis van de leidende Europese instellingen voor luchtvaartonderzoek en academische faculteiten;

Essentiële controles en toezichtsystemen

17.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming procedures voor controles vooraf heeft opgezet die zijn gebaseerd op controles van financiële en operationele stukken, controles achteraf van begunstigden van subsidies voor tussentijdse en eindbetalingen in het kader van het zevende kaderprogramma en voor kostendeclaraties voor Horizon 2020-projecten, en dat de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie verantwoordelijk is voor de controles achteraf;

18.

stelt vast dat het restfoutenpercentage voor controles achteraf dat werd gerapporteerd door de Gemeenschappelijke Onderneming 1,21 % bedroeg voor projecten in het kader van het zevende kaderprogramma en 1,11 % voor Horizon 2020-projecten, wat betekent dat beide percentages onder de materialiteitsdrempel van 2 % vallen;

Fraudebestrijdingsstrategie

19.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming bijzondere aandacht besteedt aan fraudepreventie en -opsporing; als gevolg hiervan implementeert DG RTD de fraudebestrijdingsstrategie voor 2020 samen met belanghebbenden, met als doel dubbele financiering op te sporen en te voorkomen; is evenwel verontrust over het feit dat er in 2018 drie gevallen van vermeend frauduleuze activiteiten zijn ontdekt die verband hielden met de ontvangst van middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming en die zijn gemeld aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

Interne audit

20.

merkt op dat de dienst Interne audit (IAS) in 2018 een controle heeft uitgevoerd van de coördinatie met het gemeenschappelijk ondersteuningscentrum (CSC), met als doel de geschiktheid van het ontwerp van de Gemeenschappelijke Onderneming, het risicobeheer en de interne processen te beoordelen; stelt met tevredenheid vast dat de IAS de actieve rol van de Gemeenschappelijke Onderneming bij de uitwisseling van informatie met het CSC als een troef heeft aangemerkt; wijst er bovendien op dat de auditambtenaren kennis hebben genomen van de gezamenlijke aanpak van de directeurs voor de verwoording van hun behoeften op belangrijke gebieden zoals vertrouwelijkheid; daarnaast heeft de IAS verscheidene aanbevelingen ontvangen voor verdere aanpassingen aan de IT-systemen van de Commissie met het oog op het wegnemen van de resterende restricties voor de overdracht van gegevens; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming de laatste hand te leggen aan de ontwikkeling van criteria en procedures voor het verwerken van vertrouwelijke gegevens van de begunstigden van de Gemeenschappelijke Onderneming;

Andere opmerkingen

21.

neemt kennis van de uitbreiding van de bilaterale contacten van de Gemeenschappelijke Onderneming met een aantal lidstaten en regio’s, op basis van de door de Gemeenschappelijke Onderneming opgestelde onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisatie (RIS3), en merkt op dat meer dan 60 regio’s aan de Gemeenschappelijke Onderneming hebben laten weten dat de luchtvaart of andere gerelateerde domeinen tot hun prioriteiten op het vlak van O&I behoren; verheugt zich daarenboven over de ondertekening in 2018 van een nieuw memorandum van overeenstemming (MoU) met een Duitse regio, waarmee het aantal MoU’s dat op 31 december 2018 van kracht was, op 17 werd gebracht; merkt op dat er in juni 2019 ook een MoU is ondertekend met de Franse regio Nouvelle Aquitaine;

22.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de EU gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming zichtbaarder te maken en meer informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; vraagt de Gemeenschappelijke Onderneming een proactief communicatiebeleid te voeren en de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van EU-steun en de aanvaarding door de markt te vergroten;

23.

verzoekt de Rekenkamer om een beoordeling van de degelijkheid en betrouwbaarheid van de methodologie voor het berekenen en waarderen van niet-financiële bijdragen; is van mening dat de Rekenkamer zich hierbij moet buigen over de structuur en de degelijkheid van de richtsnoeren voor de toepassing van de procedure inzake niet-financiële bijdragen, met als doel te assisteren op het gebied van planning, rapportage en certificatie voor wat deze niet-financiële bijdragen betreft;

Vervoer en toerisme

24.

wijst erop dat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming moeten worden aangepast aan de noodzaak van geleidelijke decarbonisatie en dringt erop aan dat automatisch alle financiële en personele middelen ter beschikking worden gesteld die de Gemeenschappelijke Onderneming nodig heeft om eventuele aanpassingen aan te brengen;

25.

wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming een publiek-privaat partnerschap van de Unie en de luchtvaartindustrie is, dat zich ten doel heeft gesteld baanbrekende technologie te ontwikkelen die de milieuprestaties van vliegtuigen en het luchtvervoer aanzienlijk moet verbeteren; merkt op dat de Onderneming in 2007 is opgericht uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (“KP7”) onder de naam “Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky”, waarna de Onderneming in 2014 uit hoofde van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020 de naam “Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2” kreeg;

26.

merkt op dat de programma’s van de Gemeenschappelijke Onderneming gezamenlijk worden gefinancierd uit hoofde van het programma Horizon 2020 (voor de periode 2014-2020) door middel van subsidies van de Unie ten belope van 1 755 miljoen EUR en door middel van bijdragen in natura van de particuliere leden ten belope van ten minste 2 193,75 miljoen EUR; wijst erop dat de Unie en de particuliere leden de administratieve kosten, die over deze periode maximaal 78 miljoen EUR mogen bedragen, gelijk verdelen;

27.

is ingenomen met de belangrijke bijdrage die de Gemeenschappelijke Onderneming levert om de efficiëntie van de luchtvaartsector te verbeteren; wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming zeer goede resultaten heeft bereikt en een essentiële rol speelt bij het bespoedigen van groene technologieën in Europa die erop gericht zijn de uitstoot van CO2 en andere gassen en de geluidshinder van vliegtuigen te beperken; onderstreept het strategische belang van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het toekomstige Horizon Europa-programma, wanneer het erom gaat bij te dragen tot de nieuwe doelstellingen inzake klimaatneutraliteit voor 2050 en de geplande beperking van CO2-uitstoot dankzij technologische vooruitgang;

28.

wijst erop dat het equivalent van de totale CO2-uitstoot van Nederland kan worden bespaard indien de technologieën die door de Gemeenschappelijke Onderneming zijn ontwikkeld en bevorderd, wereldwijd worden toegepast;

29.

wijst erop dat dankzij de Clean Sky I-technologieën de CO2-uitstoot per passagier op langeafstandsvliegtuigen met 19 % en op middellangeafstandsvliegtuigen met 40 % is verminderd; dringt erop aan dat de Gemeenschappelijke Onderneming alle nodige personele en financiële middelen krijgt om deze succesvolle aanpak voort te zetten;

30.

stelt vast dat maximaal 40 % van de middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming wordt toegewezen aan de 16 leidinggevenden en hun geassocieerde leden, te weten de industriële ondernemingen die zich ertoe hebben verbonden om het volledige programma Clean Sky 2 binnen de looptijd ten uitvoer te leggen; merkt op dat 30 % van de voor de Gemeenschappelijke Onderneming bestemde middelen via oproepen tot het indienen van voorstellen en openbare aanbestedingen zal worden toegekend aan haar kernpartners (die zijn geselecteerd op basis van hun langetermijntoezeggingen aan het programma); merkt voorts op dat de overige 30 % van de middelen via oproepen tot het indienen van voorstellen en openbare aanbestedingen aan andere partners zal worden toegekend (die deelnemen aan specifieke thema’s en projecten in het kader van een duidelijk omschreven en beperkte toezegging);

31.

merkt op dat de particuliere leden van de Gemeenschappelijke Onderneming sinds de afsluiting van de voorlopige rekeningen van 2018 (eind februari 2019) melding hebben gemaakt van een cumulatieve som van 399 miljoen EUR aan bijdragen in natura aan operationele kosten, en dat de Gemeenschappelijke Onderneming gecertificeerde bijdragen ter waarde van 279,9 miljoen EUR heeft gevalideerd; merkt tevens op dat de particuliere leden melding hebben gemaakt van een cumulatieve som van 827,9 miljoen EUR aan bijdragen in natura voor aanvullende activiteiten, waarvan 620 miljoen EUR door de Gemeenschappelijke Onderneming is gevalideerd;

32.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming inmiddels 16 leidinggevenden telt en 193 kernpartners (waaronder 50 kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s)), en dat er negen oproepen tot het indienen van voorstellen zijn gedaan met het oog op toewijzing van de resterende middelen aan andere partners; wijst erop dat acht van deze oproepen zijn geëvalueerd, waarna 560 partners afkomstig uit 27 landen zijn geselecteerd (waarvan 31 % kmo’s aan wie 25 % van de middelen is toegewezen);

33.

wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming beoogt haar financiële regels te herzien om deze in overeenstemming te brengen met de nieuwe financiële regels die overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie (2);

34.

merkt op dat de dienst Interne Audit de Gemeenschappelijke Onderneming een uiterst belangrijke aanbeveling heeft gedaan, met name voor het opstellen van een geconsolideerd register van alle risico’s die van invloed zijn op het programma en op de Gemeenschappelijke Onderneming als zelfstandige entiteit; merkt op dat de dienst Interne Audit een melding heeft gemaakt van een gebrek aan objectiviteit van de kant van de directie van de Gemeenschappelijke Onderneming, die zich regelmatig bemoeit met managementtaken en kwaliteitsbeheersprocessen; dringt er bij de Gemeenschappelijke Onderneming op aan dit probleem onverwijld op te lossen en de aanbevelingen van de dienst Interne Audit volledig uit te voeren;

35.

merkt met bezorgdheid op dat de dienst Interne Audit diverse risicogebieden heeft aangewezen die maatregelen van de directie van de Gemeenschappelijke Onderneming vereisen; verwacht dat de directie van de Gemeenschappelijke Onderneming alle noodzakelijke maatregelen neemt om deze risico’s te beperken;

36.

merkt op dat in het jaar 2018 drie gevallen van vermeend frauduleuze activiteiten zijn ontdekt in verband met begunstigden die middelen van de Gemeenschappelijke Onderneming hebben ontvangen, waarna deze gevallen aan OLAF zijn gemeld; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming alle noodzakelijke maatregelen te nemen om gevallen van fraude in de toekomst te voorkomen.

(1)  Verordening (EU) nr. 558/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Clean Sky 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 77).

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/27


BESLUIT (EU) 2020/1843 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0068/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0034/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 24.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/29


BESLUIT (EU) 2020/1844 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0068/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 560/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0034/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 24.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 130.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/31


RESOLUTIE (EU) 2020/1845 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0034/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming biogebaseerde industrieën (de “Gemeenschappelijke Onderneming”) bij Verordening (EU) nr. 560/2014 werd opgericht als publiek-privaat partnerschap voor een periode van tien jaar met als doel alle belanghebbenden bijeen te brengen en bij te dragen tot het op de kaart zetten van de Unie als cruciale speler in onderzoek, demonstratie en markttoepassing met betrekking tot geavanceerde biogebaseerde producten en biobrandstoffen;

B.

overwegende dat de rekenplichtige, overeenkomstig de artikelen 38 en 43 van de financiële regeling van de Gemeenschappelijke Onderneming, vastgesteld bij het besluit van haar raad van bestuur van 14 oktober 2014, de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het jaar 2018 heeft opgesteld;

C.

overwegende dat de oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en de industriële partners zijn die worden vertegenwoordigd door het Bio-based Industries Consortium (het “BIC”);

Algemeen

1.

merkt op dat de bijdrage van de Unie aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming maximaal 975 000 000 EUR bedraagt, die via Horizon 2020 moet worden betaald; merkt op dat de uit de industrie afkomstige leden van de Gemeenschappelijke Onderneming gedurende haar levensduur ten minste 2 730 000 000 EUR aan middelen moeten bijdragen, waarvan ten minste 182 500 000 EUR aan bijdragen in natura en in contanten voor operationele activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming en ten minste 1 755 000 000 EUR aan bijdragen in natura voor de uitvoering van aanvullende activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming;

2.

merkt op dat 19 van de 101 in aanmerking genomen voorstellen na de oproep tot het indienen van voorstellen in 2018 zich eind 2018 in het voorbereidingsstadium van een subsidieovereenkomst bevonden; merkt bovendien op dat het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming begin 2018 een portfolio had van 101 lopende projecten met in totaal 1 169 deelnemers uit 35 landen en een totaal subsidiebedrag van 499 000 000 EUR;

3.

merkt op dat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming niet gehaald konden worden met traditionele instrumenten van de Unie; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming een structurerend effect heeft gehad door de sectoren en actoren samen te brengen met het oog op de introductie van nieuwe waardeketens, en dat zij hogere investeringen in de ontwikkeling van innovaties voor de biogebaseerde industrieën heeft gemobiliseerd; merkt bovendien op dat de Gemeenschappelijke Onderneming tot taak heeft de strategische innovatie- en onderzoeksagenda (SIRA), die door het BIC is opgesteld en door de Commissie wordt gesteund, uit te voeren;

4.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de prestaties van de Gemeenschappelijke Onderneming zichtbaarder te maken en informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming een proactief communicatiebeleid te voeren en wel door de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van de steun van de Unie, vooral met betrekking tot de gebruikmaking daarvan op de markt;

5.

verzoekt de Rekenkamer om een beoordeling van de degelijkheid en betrouwbaarheid van de methodologie voor de berekening en beoordeling van bijdragen in natura; verzoekt de Rekenkamer zich daarbij te buigen over de structuur en de degelijkheid van de richtsnoeren voor de toepassing van de procedure inzake bijdragen in natura, met als doel te assisteren op het gebied van de planning, rapportage en certificering van deze bijdragen in natura;

Begroting en financieel beheer

6.

merkt op dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie op 31 december 2018 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

7.

merkt op dat in de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming wordt bepaald dat de definitieve begroting voor 2018 beschikbaar moet zijn voor de tenuitvoerlegging van vastleggingskredieten ter hoogte van 121 231 820 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 118 126 520 EUR, en dat het benuttingspercentage voor de vastleggingskredieten en betalingskredieten respectievelijk 99 % en 71 % bedroeg;

8.

merkt op dat de betalingskredieten voornamelijk werden gebruikt voor de voorfinanciering van subsidieovereenkomsten die voortkwamen uit de oproepen tot het indienen van voorstellen in 2017 en tussentijdse betalingen voor projecten die het resultaat waren van voorgaande oproepen tot het indienen van voorstellen; merkt voorts op dat het lagere uitvoeringspercentage van de betalingskredieten te wijten was aan vertragingen bij een aantal periodieke verslagen en kostendeclaraties, die aanzienlijk onder de in de subsidieovereenkomsten goedgekeurde begroting lagen;

9.

stelt vast dat van de maximale Uniebijdragen in contanten van 975 000 000 EUR die tijdens de levensduur van de Gemeenschappelijke Onderneming moeten worden toegewezen, de Unie eind 2018 in totaal 264 600 000 EUR had bijgedragen;

10.

toont zich bezorgd dat de uit de industrie afkomstige leden van de 757 900 000 EUR die zij moesten bijdragen aan de operationele activiteiten en de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming, slechts bijdragen in natura ter hoogte van 36 800 000 EUR voor operationele activiteiten hebben gerapporteerd, en dat de raad van bestuur bijdragen van de uit de industrie afkomstige leden aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming ter hoogte van 21 200 000 EUR heeft gevalideerd (12 100 000 EUR in natura en 9 100 000 EUR in contanten);

11.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 een evaluatie heeft uitgevoerd om de lidmaatschapsstatus van haar samenstellende entiteiten te actualiseren als de voornaamste grondslag voor de validering en erkenning van de bijdragen in natura van de uit de industrie afkomstige leden voor de operationele activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming; waardeert het dat de evaluatie als goede praktijk wordt beschouwd en regelmatig moet worden verricht;

12.

betreurt het dat van het minimumbedrag van 182 500 000 EUR aan bijdragen in contanten die door de uit de industrie afkomstige leden moet worden betaald voor de operationele kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming, eind 2018 slechts 800 000 EUR was betaald, en dat de Commissie derhalve eind 2018 heeft besloten de begroting voor 2020 van de Gemeenschappelijke Onderneming van 205 000 000 EUR naar 140 000 000 EUR te verlagen; merkt met bezorgdheid op dat er een groot risico bestaat dat het minimumbedrag aan contante bijdragen aan het eind van de levensduur van de Gemeenschappelijke Onderneming niet zal worden gehaald;

Functioneren

13.

merkt op dat is vastgesteld dat de beschikbare specifieke kernprestatie-indicatoren van de Gemeenschappelijke Onderneming op schema liggen; is ingenomen met het feit dat de Gemeenschappelijke Onderneming efficiënt heeft gefunctioneerd en dat haar prestaties over de hele linie, gemeten aan de hand van de drie voornaamste kernprestatie-indicatoren van Horizon 2020, de in 2018 vastgelegde doelstelling hebben overschreden;

14.

stelt met bezorgdheid vast dat het hefboomeffect eind 2018 slechts 1,88 was, hetgeen geringer is dan verwacht; merkt met bezorgdheid op dat het gerealiseerde hefboomeffect sinds 2015 steeds verder afneemt; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming stappen te ondernemen met het oog op het halen van de hefboomdoelstelling van 2,86 voor de gehele periode 2014-2020;

15.

merkt op dat de oproepen tot het indienen van voorstellen van de Gemeenschappelijke Onderneming volledig openstaan voor deelname door elke belanghebbende; is ermee ingenomen dat de Gemeenschappelijke Onderneming grote inspanningen levert bij de berichtgeving over haar doelstellingen en prestaties, alsook over haar oproepen aan belanghebbenden in de Unie door middel van evenementen, bijeenkomsten en haar website;

16.

merkt op dat deskundigen bevestigen dat de Gemeenschappelijke Onderneming er voldoende in geslaagd is de beste spelers in de Unie te laten deelnemen op het vlak van de geselecteerde waardeketens; merkt op dat er wat betreft de deelname van de industriesector een goed evenwicht is bereikt met 61 % van het totaal aantal deelnemers; onderstreept dat 54 % van de particuliere entiteiten met winstoogmerk kleine en middelgrote ondernemingen zijn en 27 % grote ondernemingen;

17.

stelt vast dat de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 de sluiting van 17 subsidieovereenkomsten omvatte, die voortkwamen uit de oproepen tot het indienen van voorstellen uit 2017 waarmee het totale aantal projecten in de portfolio van de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2018 uitkwam op 82; merkt voorts op dat de Gemeenschappelijke Onderneming de oproep tot het indienen van voorstellen in 2018 met succes heeft afgehandeld; stelt vast dat voor 19 in aanmerking genomen voorstellen de procedure vóór eind 2018 van start is gegaan;

18.

stelt vast dat, vanwege de opzet van de oproep tot het indienen van voorstellen in 2018 en het beheer van het rangschikkingssysteem voor voorstellen, een van de twee belangrijkste thema’s van de oproep ongefinancierd bleef, hoewel er subsidiabele en hoog scorende voorstellen voor beide thema’s waren;

19.

stelt met tevredenheid vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 een redelijk evenwichtige verdeling van vrouwelijke en mannelijke deelnemers kende in al haar organen (wetenschappelijk comité: 60 %/40 %; groep vertegenwoordigers van de lidstaten: 59 %/41 %; programmabureau: 61 %/39 %; evaluatiedeskundigen (oproep tot het indienen van voorstellen van 2018): 48 %/52 %; projectcoördinatoren: 45 %/55 %), met uitzondering van de raad van bestuur (20 % vrouwen en 80 % mannen); neemt kennis van de opmerking van de Gemeenschappelijke Onderneming dat zij geen invloed heeft op de samenstelling van de raad van bestuur; stelt met tevredenheid vast dat er een goede man-vrouwverhouding is onder de personeelsleden die betrokken zijn bij projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming (46 % vrouwen en 54 % mannen);

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

20.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 201823 personeelsleden in dienst had en dus alle posten van haar organigram bezet waren; stelt vast dat er in 2018 twee aanwervingsprocedures zijn gelanceerd, één voor een arbeidscontractant en de andere voor een tijdelijke functionaris; merkt echter op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 werd versterkt met drie extra arbeidscontractanten; merkt bovendien op dat één kandidaat voor een tijdelijke post eind 2018 is aangesteld en in het eerste kwartaal 2019 in dienst is getreden;

Interne audit

21.

merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) in november 2017 de controlewerkzaamheden ter plaatse heeft verricht voor de audit “beperkte evaluatie van de tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen (ICS) in de GO BBI”; stelt vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer uit de situatie aan het eind van 2018 bleek dat de Gemeenschappelijke Onderneming de ICS grotendeels had ingevoerd;

22.

merkt op dat het programmabureau een zelfbeoordeling van zijn ICS heeft uitgevoerd om te bepalen in hoeverre de ICS tot op heden ten uitvoer zijn gelegd en om te verkennen onder welke voorwaarden het internecontrolekader van de organisatie naar een hoger plan kan worden getild; merkt op dat de IAS drie aanbevelingen heeft gedaan ter ondersteuning en aanvulling van de bestaande inspanningen van de Gemeenschappelijke Onderneming op dit gebied; merkt op dat het programmabureau de hiermee verband houdende actieplannen heeft voorgesteld en dat de IAS deze toereikend heeft bevonden om de problemen te verhelpen; stelt echter met bezorgdheid vast dat de drie normen begin 2018 nog niet volledig waren uitgevoerd;

23.

stelt vast dat volgens het jaarlijkse activiteitenverslag bijna alle ICS als uitgevoerd of grotendeels uitgevoerd worden beschouwd, en dat slechts enkele normen nog volledig moeten worden uitgevoerd, zoals ICS 8 (processen en procedures), ICS 10 (bedrijfscontinuïteit) en ICS 11 (documentenbeheer);

24.

constateert dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2017 samen met de gemeenschappelijke auditdienst van directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie van de Commissie de eerste controle achteraf van een willekeurige steekproef van tussentijdse kostendeclaraties in het kader van Horizon 2020 heeft uitgevoerd; merkt op dat de tweede golf controles in 2018 van start is gegaan, maar dat er door het geringe aantal gecontroleerde deelnemers nog geen conclusies kunnen worden getrokken;

25.

neemt met voldoening nota van de bevinding van de Rekenkamer dat het restfoutenpercentage onder de materialiteitsdrempel ligt en voor Horizon 2020 0,01 % bedraagt;

26.

merkt op dat de Commissie de tussentijdse evaluatie van de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming voor de periode 2014-2016 heeft uitgevoerd en dat er een actieplan is opgesteld om de gedane aanbevelingen op te volgen; merkt op dat volgens het actieplan de meeste, in reactie op de aanbevelingen te nemen maatregelen in 2018 en 2019 moesten worden uitgevoerd en dat verscheidene maatregelen reeds zijn genomen;

Rechtskader

27.

stelt met bezorgdheid vast dat, hoewel de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming werd afgerond volgens het precieze tijdschema dat in het respectieve rechtskader is vastgesteld, hiermee niet de meeste waarde werd toegevoegd aan het besluitvormingsproces van de Gemeenschappelijke Onderneming in deze vroege fase van haar activiteiten;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

28.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming in samenwerking met zes andere gemeenschappelijke ondernemingen een gezamenlijke oproep tot het indienen van blijken van belangstelling heeft gedaan om maximaal zeven vertrouwenspersonen te selecteren die een netwerk van vertrouwenspersonen zullen vormen; constateert dat als resultaat hiervan de uitvoerend directeuren in november 2018 twee vertrouwenspersonen hebben benoemd.

11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/35


BESLUIT (EU) 2020/1846 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (005761/2020 — C9-0058/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening(EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (5), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0042/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/37


BESLUIT (EU) 2020/1847 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0058/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening(EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (5), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0042/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/39


RESOLUTIE (EU) 2020/1848 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0042/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (de “Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens haar staat van ontvangsten en uitgaven (1)25 207 008 EUR bedroeg, hetgeen een toename met 5,03 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de Autoriteit wordt gefinancierd door een bijdrage van de Unie (9 365 000 EUR, goed voor 37,15 %) en bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten (15 742 008 EUR, goed voor 62,45 %) (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen voor het begrotingsjaar 2018 (hierna: “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 0,21 % ten opzichte van het jaar 2017; merkt daarnaast op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 85,48 % bedroeg, een daling van 2,61 % ten opzichte van 2017;

2.

merkt op dat de werklast van de Autoriteit voortdurend evolueert en zowel wetgevende taken als de handhaving en toepassing van het Unierecht omvat;

Prestaties

3.

merkt op dat voor elk van de drie operationeel gerichte strategische doelstellingen van de Autoriteit, naast andere interne indicatoren, kernprestatie-indicatoren (KPI’s) worden gebruikt om de meerwaarde van haar activiteiten en de verbetering van haar begrotingsbeheer te beoordelen;

4.

stelt vast dat de Autoriteit voor elf KPI’s haar streefdoel heeft bereikt; neemt ter kennis dat ze voor de resterende twee KPI’s het streefdoel net niet heeft gehaald en slechts op een haar na heeft gemist;

5.

merkt op dat de geplande werkzaamheden (218 producten en diensten) van de Autoriteit grotendeels met succes zijn uitgevoerd en dat 25 producten en diensten met kleine vertragingen te kampen hadden vanwege onvoldoende middelen, maar ook vanwege veranderende eisen en prioriteiten; merkt voorts op dat slechts drie werkstromen niet als gepland of met een aanvaardbare vertraging zijn afgerond;

6.

stelt vast dat de Autoriteit haar elektronische systeem voor personeelsbeheer aan het vervangen is door Sysper, dat door de Commissie is opgezet; neemt met bezorgdheid kennis van de vertraging bij de tenuitvoerlegging van Sysper 2; verzoekt de Autoriteit de kwijtingsautoriteit van de ontwikkelingen ter zake op de hoogte te houden;

7.

stelt met tevredenheid vast dat de Autoriteit proactief naar mogelijkheden voor efficiëntieverhoging en synergieën met andere agentschappen speurt, met name met de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), via het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten en door middel van gezamenlijke aanbestedingen; is verheugd over de prioriteit van de Autoriteit om in samenwerking met de EBA en de ESMA gemeenschappelijke richtsnoeren te ontwikkelen over de wijze waarop de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in het prudentieel toezicht kunnen worden opgenomen; spoort de Autoriteit ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie; verzoekt de Autoriteit voorts om mogelijkheden te onderzoeken voor een samenvoeging van haar diensten zonder specifieke expertise, zoals ICT, met die van andere agentschappen van de Unie;

8.

onderstreept dat de rol van de Autoriteit bij het bevorderen van een gemeenschappelijke toezichtsregeling voor de gehele Europese financiële sector van essentieel belang is voor het waarborgen van financiële stabiliteit, een beter geïntegreerde en veiligere financiële markt, alsook voor een hoger niveau van consumentenbescherming in de Unie, door billijkheid en transparantie op de markt voor producten en financiële diensten te bevorderen;

9.

onderstreept dat de centrale rol van de Autoriteit erin bestaat bij te dragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regulerings- en toezichtsnormen en -praktijken, bij te dragen tot de consistente toepassing van de juridisch bindende handelingen van de Unie, de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten te stimuleren en vergemakkelijken, marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied te volgen en beoordelen, en de bescherming van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en begunstigden te bevorderen;

10.

beklemtoont dat er in sommige lidstaten behoefte is aan strenger toezicht, teneinde de kwetsbaarheden aan te pakken op de verzekeringsmarkten van die landen en de consument te beschermen tegen oneerlijke praktijken van multinationale verzekeringsmaatschappijen;

11.

benadrukt dat de Autoriteit ervoor moet zorgen dat alle opdrachten volledig en tijdig worden uitgevoerd, maar dat zij zich moet beperken tot, respectievelijk volledig gebruik moet maken van de haar door het Parlement en de Raad toegekende taken c.q. mandaat, en dat zij in geen geval moet proberen meer te doen dan in haar mandaat staat; wijst erop dat indien de Autoriteit zich strikt houdt aan het door het Parlement en de Raad vastgestelde mandaat dit zal leiden tot een doeltreffender en efficiënter gebruik van de hulpbronnen;

12.

deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer dat de nationale toezichthoudende autoriteiten, via collegiale toetsingen, een beslissende stem hebben in het belangrijkste bestuurslichaam van de Autoriteit, wat betekent dat zij in een positie verkeren om te beslissen over de reikwijdte van de maatregelen van de Autoriteit om hun eigen doeltreffendheid te evalueren;

Personeelsbeleid

13.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 95,54 % ingevuld was, aangezien 107 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 112 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan, tegenover 101 toegestane posten in 2017; stelt vast dat er in 2018 bovendien 33 contractanten en 18 gedetacheerde nationale deskundigen voor de Autoriteit werkten;

14.

betreurt het dat de raad van bestuur uit zes mannen en slechts één vrouw bestaat, wat niet evenwichtig is; merkt op dat de Autoriteit voor 2018 een relatief goed genderevenwicht heeft gerapporteerd wat betreft het hogere management (vijf mannen en drie vrouwen);

15.

merkt op dat de Rekenkamer van oordeel is dat de Autoriteit de verschuiving van wetgevende naar toezichthoudende taken nog niet heeft afgerond en dat de Autoriteit meer personele middelen moet inzetten voor toezichthoudende taken;

Aanbestedingen

16.

merkt op dat de Autoriteit in een aanbestedingsprocedure gunningscriteria heeft toegepast die uit niet-concurrerende prijselementen bestonden; verzoekt de Autoriteit gunningscriteria gebruiken die zijn gericht op concurrerende prijselementen.

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

17.

neemt kennis van de maatregelen die de Autoriteit reeds heeft genomen en van haar voortdurende inspanningen om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en te beheersen en klokkenluiders te beschermen; merkt op dat de Autoriteit een register van vergaderingen met externe belanghebbenden publiceert;

18.

onderstreept het belang van een open, doeltreffende en onafhankelijke administratie voor alle agentschappen van de Unie en de hele Unie als zodanig; herinnert aan het probleem van conflicterende belangen ten gevolge van “draaideur”-situaties, en beklemtoont dat er voor de aanpak daarvan behoefte is aan een uniform wettelijk kader;

Interne controles

19.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie een auditverslag heeft uitgebracht over stresstests bij Eiopa, dat heeft geleid tot vijf aanbevelingen voor verbetering en de uitvoering van een actieplan;

20.

merkt op dat de Autoriteit in 2018 via contracten met uitzendbureaus gebruikgemaakt heeft van 29 uitzendkrachten; herinnert eraan dat, volgens Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten dezelfde moeten zijn als die voor werknemers die door de Autoriteit rechtstreeks in dienst zijn genomen; stelt met bezorgdheid vast dat de uitzendbureaus in de contracten niet expliciet verplicht werden om deze arbeidsvoorwaarden te eerbiedigen, hetgeen risico’s met betrekking tot geschillen en voor de reputatie met zich meebrengt; verzoekt de Autoriteit om de arbeidsvoorwaarden van zijn uitzendkrachten te analyseren en ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de nationale arbeidswetgeving en die van de Unie;

Overige opmerkingen

21.

merkt op dat een toekomstige daling van de inkomsten van de Autoriteit mogelijk is als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie; merkt op dat de Autoriteit voor verzekeraars en nationale toezichthoudende autoriteiten twee adviezen heeft uitgebracht over maatregelen om onderbrekingen van de dienstverlening te voorkomen en risico’s tot een minimum te beperken;

22.

onderstreept de verantwoordelijkheid van het financiële stelsel voor het aangaan van de duurzaamheidsuitdagingen zodat de Unie kan voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering; onderstreept de cruciale rol van de Autoriteit bij het integreren van milieu-, sociale en governancegerelateerde factoren in het regelgevings- en toezichtskader, en bij het mobiliseren en naar duurzame investeringen sturen van particuliere geldstromen; beklemtoont dan ook het belang van voldoende middelen voor het monitoren van de implementatie van dat kader door financiële instellingen en de nationale bevoegde autoriteiten;

23.

vraagt de Autoriteit zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

24.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 147.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 149.

(3)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/42


BESLUIT (EU) 2020/1849 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0072/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0045/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel kwijting voor de uitvoering van de begroting de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 24.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/44


BESLUIT (EU) 2020/1850 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0072/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0045/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 24.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/46


RESOLUTIE (EU) 2020/1851 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Ecsel voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0045/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap (de “Gemeenschappelijke Onderneming”) is opgericht op 7 juni 2014, in de zin van artikel 187 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met het oog op de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake “Elektronische componenten en systemen voor Europees leiderschap” (Ecsel), met een looptijd tot 31 december 2024;

B.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming in juni 2014 bij Verordening (EU) nr. 561/2014 van de Raad (1) is opgericht als vervanger en opvolger van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Artemis en Eniac;

C.

overwegende dat de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming bestaan uit de Unie, de lidstaten, en, op vrijwillige basis, de deelnemende landen (deelnemende staten) en verenigingen van particuliere ondernemingen (particuliere leden), en andere organisaties die in de Unie actief zijn op het gebied van elektronische componenten en systemen;

D.

overwegende dat de geplande bijdragen aan de Gemeenschappelijke Onderneming over de totale looptijd van Horizon 2020 respectievelijk 1 184 874 000 EUR van de Unie, 1 170 000 000 EUR van de deelnemende staten, en 1 657 500 000 EUR van de particuliere leden bedragen;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt vast dat de Rekenkamer in zijn verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2018 en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regels en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

constateert dat in de definitieve begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 vastleggingskredieten ter hoogte van 194 100 000 EUR en betalingskredieten ter hoogte van 310 554 000 EUR waren opgenomen; stelt vast dat de benuttingspercentages voor de vastleggings- en de betalingskredieten 98 %, respectievelijk 65 % bedroegen;

3.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag verklaart dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

4.

stelt vast dat de Unie eind 2018 een bedrag van 637 600 000 EUR van het zevende kaderprogramma heeft bijgedragen voor de medefinanciering van de gemeenschappelijke activiteiten, en nog eens 17 900 000 EUR voor de medefinanciering van de daaraan gerelateerde administratieve kosten; stelt vast dat de gecumuleerde toezegging voor de operationele activiteiten van het zevende kaderprogramma 606 000 000 EUR bedroeg, en de daaraan gerelateerde gecumuleerde betalingen 529 000 000 EUR; stelt vast dat de uitvoeringsgraad van de beschikbare betalingskredieten van 98 000 000 EUR voor zevende kaderprogrammaprojecten in 2018 een kleine 42 % bedroeg, hetgeen voornamelijk toe te schrijven is aan de vertragingen bij de afgifte van projectcertificaten voor lopende activiteiten van het zevende kaderprogramma door de nationale financieringsinstanties;

5.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming voor projecten in het kader van het zevende kaderprogramma betalingen heeft verricht ten belope van 41 000 000 EUR, hetgeen neerkomt op 22 % van alle in 2018 verrichte operationele betalingen; neemt verder nota van het feit dat het percentage restfouten aan het eind van het jaar 3,36 % bedroeg;

6.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming wat de operationele betalingen in het kader van het zevende kaderprogramma betreft nog steeds afhankelijk is van de nationale financieringsautoriteiten EPS, hetgeen een risico inhoudt voor de tijdige betaling van het saldo;

7.

stelt bezorgd vast dat de deelnemende staten, die ten minste 1 170 000 000 EUR aan de operationele Horizon 2020-activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming moeten bijdragen, in 2018 vastleggingskredieten ten belope van 564 000 000 EUR en betalingskredieten ten belope van 178 000 000 EUR hebben gerealiseerd, hetgeen neerkomt op 15 % van de totale verplichte bijdragen; stelt vast dat dit lage niveau van de bijdragen van de deelnemende staten ermee te maken heeft dat een aantal deelnemende staten hun kosten pas aan het eind van de looptijd van de Horizon 2020-projecten waar ze steun aan verlenen in kaart brengen en melden aan de Gemeenschappelijke Onderneming; stelt vast dat de uitvoeringsgraad van het voor Horizon 2020 beschikbare budget 100 % bedroeg voor vastleggingskredieten en 72 % voor betalingskredieten, en dat het percentage voor betalingskredieten in een lager bedrag heeft geresulteerd als gevolg van de aanvullende bijdrage van 20 000 000 EUR die in december 2018 is ontvangen;

8.

stelt vast dat, volgens de ramingen van de Gemeenschappelijke Onderneming, de leden uit de bedrijfstak eind 2018 van hun verplichte bijdrage van 1 657 500 000 EUR aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming 705 400 000 EUR in natura hadden geleverd, terwijl de EU een contante bijdrage van 512 000 000 EUR had betaald; stelt daarnaast vast dat de contante bijdragen van de leden uit de bedrijfstak 11 300 000 EUR bedroegen en dat hun bijdragen in natura die wel gemeld waren, maar niet gevalideerd, 694 100 000 EUR bedroegen;

Functioneren

9.

wijst erop dat key performance indicators (KPI’s) worden gebruikt om de operationele en de programmaprestaties te meten, en dat de Gemeenschappelijke Onderneming samen met de andere gemeenschappelijke ondernemingen en hun partners werkt aan de definitie van gemeenschappelijke impact-KPI’s, alsook aan methodologieën voor de beoordeling daarvan;

10.

merkt op dat de beheerkostenratio (administratieve/operationele begroting) onder de 5 % blijft, wat wijst op een vrij slanke en efficiënte organisatiestructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming;

11.

juicht het toe dat, in 2018, de totale gerealiseerde hefboomwerking voor het programma van de Gemeenschappelijke Onderneming, berekend als de kosten van Horizon 2020 minus de financiering van de Unie gedeeld door de financiering van de Unie, gelijk was aan 3, en daarmee hoger lag dan het beoogde niveau van de hefboomwerking voor de hele periode 2014-2020; stelt daarnaast vast dat de totale gerealiseerde hefboomwerking, indien de nationale kosten als uitgangspunt worden genomen, 3,3 was;

12.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming zich inspanningen heeft getroost voor het consolideren en ontwikkelen van haar activiteiten, teneinde voor een soepele en doeltreffende werking van de Gemeenschappelijke Onderneming te zorgen; neemt er nota van dat in 2018 vier oproepen tot het doen van voorstellen zijn gedaan, uitmondend in de selectie van 13 collaboratieve projecten en twee coördinatie- en steunacties;

13.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming twee oproepen tot het doen van voorstellen heeft gedaan; neemt er nota van dat het aantal voorstellen voor het vierde achtereenvolgende jaar is gedaald, maar dat het aantal geselecteerde voorstellen identiek is aan 2017;

14.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming zichtbaarder te maken en meer informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; vraagt de Gemeenschappelijke Onderneming een proactief communicatiebeleid te voeren en de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van EU-steun en de aanvaarding door de markt te vergroten;

Personeel

15.

merkt op dat in 201830 van de 31 goedgekeurde posten in het organigram bezet waren: 14 door tijdelijke ambtenaren en 16 door arbeidscontractanten; merkt verder op dat in 2018 de posten van twee administratiehoofden, van één financieel directeur en één programmacoördinator bezet waren;

16.

neemt kennis van de informatie in het jaarlijks activiteitenverslag 2018 van de Gemeenschappelijke Onderneming over genderevenwicht in Ecsel-projecten, waaruit blijkt dat het totale aantal vrouwen in Ecsel-projecten die in 2018 werden geïmplementeerd en projecten waarover in dat jaar verslag werd uitgebracht (implementatie vanaf 2014, 2015 en 2016) 3 336 (of te wel 18 %) bedroeg, en het aantal mannen 14 820 (of te wel 82 %); stelt vast dat niet alle personeelsleden van begunstigde ondernemingen die bij Ecsel-projecten betrokken waren zich met onderzoeksactiviteiten bezighielden, en dat slechts 16 % van de onderzoekers vrouw is;

Aanbestedingsprocedures

17.

vindt het uitermate zorgwekkend dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in het beheer van de aanbestedingsprocedures voor administratieve diensten; verneemt uit de antwoorden van de Gemeenschappelijke Onderneming dat om dit probleem op te lossen een assistent is aangesteld op het gebied van budget, aanbestedingen en contracten;

Interne controles

18.

juicht het toe dat de Gemeenschappelijke Onderneming stappen heeft ondernomen om de uitvoering te beoordelen van door de nationale financieringsinstanties (NFI’s) uitgevoerde controles achteraf, en de schriftelijke verklaringen van de NFI’s heeft ontvangen waarin zij verklaren dat de uitvoering van hun nationale procedures redelijke zekerheid verschaft over de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen; stelt vast dat in het verslag van de Rekenkamer staat dat wat de Horizon 2020-betalingen betreft de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie belast is met het uitvoeren van de controles achteraf, en dat het door de Gemeenschappelijke Onderneming berekende restfoutpercentage aan het eind van 2018 1,15 % bedroeg;

19.

stelt vast dat de kwestie met betrekking tot de variatie in de door de NFI’s gebruikte methodologieën en procedures niet meer van belang is voor de uitvoering van Horizon 2020-projecten, aangezien de controles achteraf worden uitgevoerd door ofwel de Gemeenschappelijke Onderneming, ofwel de Commissie; stelt vast dat, in overeenstemming met het bepaalde in het gemeenschappelijke plan voor controles achteraf voor Horizon 2020, bij de Gemeenschappelijke Onderneming 22 van de 27 verklaringen van de NFI’s zijn binnengekomen, en onderkent dat deze een redelijke bescherming van de financiële belangen van haar leden bieden;

20.

merkt op dat de Commissie de eindevaluatie van de Gemeenschappelijke Ondernemingen Artemis en Eniac voor de periode 2008-2013 heeft verricht, alsook de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van Horizon 2020 voor de periode 2014-2016; stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming een actieplan heeft ontwikkeld en vastgesteld om de op deze evaluaties gebaseerde aanbevelingen uit te voeren, en dat sommige activiteiten reeds zijn gestart; de meeste activiteiten moeten evenwel nog worden uitgevoerd in 2019, terwijl van sommige andere activiteiten is geconcludeerd dat ze buiten het mandaat van de Gemeenschappelijke Onderneming vallen;

21.

merkt op dat de laatste betaling voor de uitvoering van de dienstenniveauovereenkomst met één lid uit de bedrijfstak voor de levering van communicatiediensten en voor de organisaties van evenementen verricht is zonder de noodzakelijke onderliggende documenten;

22.

vraagt de Rekenkamer de soliditeit en betrouwbaarheid van de methodologie voor de berekening en waardebepaling van bijdragen in natura te beoordelen, waarbij moet worden gekeken naar de structuur en de degelijkheid van de richtsnoeren voor de toepassing van de procedure inzake bijdragen in natura, met als doel te assisteren op het gebied van planning, rapportage en certificatie voor wat deze bijdragen in natura betreft;

23.

vindt het zorgwekkend dat de Gemeenschappelijke Onderneming heeft vastgesteld dat contante betalingen ten belope van meer dan 1 000 000 EUR voor administratieve kosten door het Eniac vóór de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming niet aan het lid uit de bedrijfstak Aeneas in rekening zijn gebracht; stelt vast dat, om dit probleem op te lossen, de Gemeenschappelijke Onderneming 1 000 000 EUR van haar leden heeft ontvangen in de vorm van een “voorafbetaalde contante bijdrage”; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming onverwijld de debetnota af te geven;

Interne audit

24.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een risicobeoordeling heeft uitgevoerd; stelt vast dat deze dienst een follow-up heeft verricht van de aanbevelingen die hij naar aanleiding van een controle had geformuleerd betreffende het proces voor de toekenning van steun van Horizon 2020 en betreffende de prestaties van de Gemeenschappelijke Onderneming; stelt vast dat de dienst Interne Audit heeft geconcludeerd dat aan alle aanbevelingen op passende wijze gevolg is gegeven;

Personeelsbeheer

25.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming op 31 december 2018 30 mensen in dienst had; stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 twee vacatures heeft opgevuld, te weten één voor hoofd van de administratie en financiën, en één voor “programme officer”, en één vacature heeft gepubliceerd, te weten voor een gedetacheerde nationale deskundige;

26.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar organigram op 6 augustus 2018 heeft gewijzigd, teneinde de structuur van de organisatie beter te laten aansluiten op de prioriteiten en de behoefte aan expertise; stelt vast dat de raad van bestuur in januari 2018 goedkeuring heeft gehecht aan vijf nieuwe uitvoeringsbepalingen van het personeelsstatuut.

(1)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 152.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/50


BESLUIT (EU) 2020/1852 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2020 – C9-0069/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0046/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 54.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/52


BESLUIT (EU) 2020/1853 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2020 – C9-0069/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0046/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 169 van 7.6.2014, blz. 54.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/54


RESOLUTIE (EU) 2020/1854 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0046/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming voor de uitvoering van het gezamenlijk technologie-initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (“Gemeenschappelijke Onderneming IMI”) in december 2007 voor een periode van tien jaar werd opgericht met als doel de efficiëntie en doeltreffendheid van het ontwikkelingsproces van geneesmiddelen aanzienlijk te verbeteren, zodat de farmaceutische sector op de lange termijn doeltreffendere en veiligere innovatieve geneesmiddelen kan ontwikkelen;

B.

overwegende dat na de vaststelling in mei 2014 van Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad (1) de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (“Gemeenschappelijke Onderneming IMI2”) is opgericht voor de periode tot 31 december 2024; overwegende dat dit de Gemeenschappelijke Onderneming IMI in juni 2014 vervangt en voortzet met het oog op de afronding van de onderzoeksactiviteiten van het zevende kaderprogramma en het lanceren van een nieuw project in het kader van Horizon 2020;

C.

overwegende dat de Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en de Europese Federatie van Verenigingen van farmaceutische bedrijven (EFPIA) de oprichtende leden van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI en de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 zijn;

D.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI voor de periode van tien jaar 1 000 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van het zevende kaderprogramma (KP7), en dat de oprichtende leden in gelijke mate aan de lopende kosten bijdragen, elk voor ten hoogste 4 % van de totale bijdrage van de Unie;

E.

overwegende dat de maximale bijdrage van de Unie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 voor de periode van tien jaar 1 638 000 000 EUR bedraagt, te betalen uit de begroting van Horizon 2020, en dat de leden, met uitzondering van de Commissie, voor 50 % aan de lopende kosten moeten bijdragen en middels contanten of in natura (of beide) in gelijke mate met de financiële bijdrage van de Unie aan de operationele kosten moeten bijdragen;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

neemt er nota van dat volgens het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 betreffende het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”) de jaarrekening op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van de financiële situatie van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 per 31 december 2018, van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen en van de veranderingen van de nettoactiva in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig haar financieel reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

neemt kennis van de verklaring van de Rekenkamer dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 voor 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig waren;

3.

neemt er kennis van dat de definitieve begroting voor 2018 275 600 000 EUR aan vastleggingskredieten bedroeg (tegen 187 900 000 EUR in 2017) en 235 900 000 EUR aan betalingskredieten (206 400 000 EUR in 2017); stelt vast dat het totale beschikbare bedrag aan vastleggingen 485 596 000 EUR bedroeg (322 400 000 EUR in 2017) en het totale beschikbare bedrag aan betalingen 235 963 021 EUR (tegen 206 400 000 EUR in 2017);

4.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI van de 1 000 000 000 EUR die de deelnemers uit de sector aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI moesten bijdragen, aan het einde van 2018 655 200 000 EUR aan bijdragen in natura en contante bijdragen had gevalideerd (meer in het bijzonder 633 300 000 EUR in natura en 21 900 000 EUR in contanten); wijst erop dat de deelnemers nog eens 80 600 000 EUR aan bijdragen in natura zonder validatie aan de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 hebben gerapporteerd; wijst er in het bijzonder op dat de totale bijdragen in natura en contante bijdragen van de deelnemers uit de industrie aan het einde van 2018 dus 735 800 000 EUR bedroegen, terwijl de Unie 916 600 000 EUR in contanten had bijgedragen aan de KP7-activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2;

5.

neemt er met tevredenheid kennis van dat de benuttingsgraad van de betalingskredieten voor KP7-projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI in 2018 88 % was, een verbetering ten opzichte van de voorgaande periode, toen de benuttingsgraad vier achtereenvolgende jaren onder de 75 % lag; merkt verder op dat de benuttingsgraad voor betalingskredieten onder Horizon 2020 86 % was en dat de benutting van vastleggings- en betalingskredieten voor administratieve en operationele uitgaven in 2018 hoger was dan in 2017;

6.

stelt vast dat van de 1 425 000 000 EUR aan bijdragen in natura en contante bijdragen die de deelnemers uit de sector en geassocieerde partners aan de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 moesten leveren, aan het einde van 2018 130 500 000 EUR door de uitvoerend directeur was gevalideerd en een bijkomend bedrag van 83 900 000 EUR was gerapporteerd; merkt verder op dat de uitvoerend directeur 13 500 000 EUR aan bijdragen in contanten van de deelnemers uit de sector heeft gevalideerd; stelt bovendien vast dat de totale bijdragen van de deelnemers uit de sector aan de Horizon 2020-activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 eind 2018 dus 227 700 000 EUR bedroegen, vergeleken met een EU-bijdrage in contanten van 241 900 000 EUR;

7.

stelt vast dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in 2018 drie begrotingsamendementen heeft aangenomen:

a)

op 12 juni 2018 (opname van de van het vorige jaar overgedragen bedragen, te weten 209 698 405 EUR aan vastleggingskredieten en 56 133 212 aan betalingskredieten);

b)

op 13 juli 2018 (opname van aanvullende overdrachten van het vorige jaar, te weten 25 669 EUR aan vastleggingskredieten en 25 669 EUR aan betalingskredieten, in het bijzonder verband houdend met de bedragen van IMI die in 2017 van begunstigden waren ingevorderd en naar de begroting van 2018 waren overgedragen); alsook

c)

op 5 december 2018 (verlaging van de operationele betalingskredieten met 36 332 261 EUR als gevolg van de verlaging van de bijdrage van de EU aan operationele kosten (34 978 261 EUR) en het tot 2019 uitstellen van de bijdrage van de partner van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 (de Bill and Melinda Gates Foundation) aan de operationele kosten (1 354 000 EUR) overgedragen naar het volgende jaar;

8.

stelt vast dat de geraamde ongebruikte betalingskredieten voor operationele en administratieve uitgaven waarvoor de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 ingestemd heeft met de overdracht naar 2019 30 943 429 EUR bedroegen; stelt bezorgd vast dat de Rekenkamer heeft opgemerkt dat de situatie weliswaar verbeterd is nadat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 een aantal corrigerende maatregelen heeft genomen, maar dat er wat de planning van en het toezicht op de behoefte aan nieuwe betalingskredieten nog altijd tekortkomingen bestaan;

Functioneren

9.

stelt vast dat 2018 het eerste jaar was waarin de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in het jaarlijks activiteitenverslag (2018) informatie geeft en rapporteert over herziene “key performance indicators”; juicht het toe dat deze stap een doeltreffend monitoringinstrument is gebleken, resulterend in meer transparantie betreffende de prestaties van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 en in belangstelling van de kant van het maatschappelijk middenveld;

10.

merkt op dat in het jaarlijks activiteitenverslag staat dat de analyse van de tot 31 december 2018 verzamelde gegevens laat zien dat bijna alle relevante prioriteitengebieden zoals bedoeld in de strategische onderzoeksagenda van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in de projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 aan bod komen (11 van de 12);

11.

juicht het toe dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in 2018 in totaal 20 nieuwe subsidie-overeenkomsten heeft ondertekend, waarmee de totale projectportefeuille op 119 is gebracht (59 IMI-projecten en 60 IMI2-projecten);

12.

merkt op dat de beheerkostenratio (administratieve/operationele begroting) onder de 5 % blijft, wat wijst op een vrij slanke en efficiënte organisatiestructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2;

13.

stelt vast dat de waarde van het hefboomeffect van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 aan het eind van 2018 0,99 bedroeg;

14.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 zichtbaarder te maken en informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; vraagt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 een proactief communicatiebeleid te voeren door de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van EU-steun en de aanvaarding door de markt te vergroten;

15.

juicht de succesvolle start van EBOVAC3, gericht op klinische tests van kinderen in Sierra Leone en Guinée, in 2018 toe; stelt verder vast dat het project daarnaast een klinische studie behelst naar gezondheidszorgaanbieders in de Democratische Republiek Congo, bijdragend aan de bestrijding van de ziekte; stelt tevreden vast dat de ervaring die met de Ebola+-projecten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 wordt opgedaan, gebruikt kan worden bij andere opkomende infectieziekten;

16.

roept de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 ertoe op om het aantal gefinancierde projecten in de toekomst aan te passen; wijst er eveneens op dat een kleiner aantal grote projecten met voldoende financiering veel duidelijker zou maken op welk gebied de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 werkzaam is, en het grote publiek in staat zou stellen de positieve impact van de Onderneming beter te begrijpen;

Personeel en aanwerving

17.

merkt op dat in december 2018 48 van het totale aantal posten van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 bezet was (tegen 49 in 2017);

18.

stelt vast dat eind 2018 15 lidstaten met personeel in de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 vertegenwoordigd waren, waarvan zeven met één personeelslid; stelt vast dat 73 % van de 48 personeelsleden vrouw was, en slechts 27 % man;

19.

vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer vaststelt dat het personeelsverloop bij de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in 2018 met gemiddeld 21 % hoog was, met een bijzonder hoog percentage van 60 % voor arbeidscontractanten, en dat de situatie er niet beter op is geworden als gevolg van het langdurige ziekteverlof van acht personen (waarvan vier nieuwe gevallen in 2018), hetgeen betekent dat slechts de helft van het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 operationeel was in 2018, resulterend in een groter risico dat de operationele doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 niet zouden worden verwezenlijkt; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 om de personeelsproblemen op te lossen gebruik gemaakt heeft van uitzendkrachten, die in 2018 9,8% van het totale personeelsbestand uitmaakten, en middelen geïnvesteerd heeft in het vasthouden van zijn talenten, in concreto in de vorm van (enerzijds) opleidings- en welzijnsactiviteiten, en (anderzijds) het bezetten van alle formatieposten; uit zijn bezorgdheid over het aantal personeelsleden dat langdurig ziek is en maakt zich zorgen over het feit dat sommige van deze gevallen verband kunnen houden met uitputting en een onbevredigende verhouding tussen werk en privéleven; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 zich proactief op te stellen ten aanzien van het betrokken personeel, de werklast van het personeel zorgvuldig te evalueren en te zorgen voor een evenwichtige verdeling van de taken;

Interne audit

20.

merkt op dat in het eindverslag van de dienst Interne Audit van de Commissie getiteld “Coordination with the Common Support Centre (CSC) and implementation of CSC tools and services in the IMI2 JU” van maart 2018 de conclusie wordt getrokken dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 adequate processen voor governance, risicomanagement en interne controle heeft ingevoerd, die voor een daadwerkelijke en doeltreffende ondersteuning zorgen van haar coördinatie-activiteiten met het CSC, alsook van de implementatie van de instrumenten en diensten van het CSC;

21.

merkt op dat bij de audit van de dienst Interne Audit geen kritieke of erg belangrijke kwesties zijn geïdentificeerd, en dat er drie “belangrijke” aanbevelingen zijn geformuleerd; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 een actieplan heeft ontwikkeld dat de drie aanbevelingen omgezet heeft in vijf acties, en dat vier daarvan, die betrekking hadden op twee van de aanbevelingen, tegen het eind van 2018 ten uitvoer gelegd waren;

Internecontrolesystemen

22.

neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 doeltreffende procedures voor controles vooraf heeft opgezet die stoelen op financiële en operationele controles van stukken, in het bijzonder voor de tussentijdse en de definitieve betalingen in het kader van het zevende kaderprogramma; stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 ter plaats bij de begunstigden controles achteraf uitvoert, terwijl de verantwoordelijkheid voor controles achteraf van kostenclaims in verband met projecten van Horizon 2020 bij de dienst Interne Audit ligt; merkt op dat het restfoutenpercentage voor controles achteraf dat eind 2018 door de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 werd gerapporteerd 0,87 % voor KP7-projecten bedroeg en 0,67 % voor Horizon 2020-projecten;

23.

merkt op dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in december 2017 het eigen internecontrolekader heeft vastgesteld, dat aansluit bij het kader voor controles van de Commissie; merkt op dat het actieplan voor interne controles van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 in 2018 bijzondere aandacht heeft besteed aan de toepassing van de nieuwe beginselen van het internecontrolekader en aan revisie, alsook aan de ontwikkeling van de structuur van het kader in kwestie; merkt op dat nieuwe operationele richtsnoeren zijn vastgesteld voor de toepassing van het controlesysteem, alsook voor het meten van de doeltreffendheid ervan;

24.

merkt op dat het directoraat-generaal Begroting (DG BUDG) van de Commissie de jaarlijkse beoordeling van de binnen de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 opgezette plaatselijke financiële systemen heeft doorgevoerd, bekeken heeft hoe het gesteld is met de informatie over de veranderingen in de plaatselijke systemen en het controlekader, een evaluatie heeft gemaakt van de tekortkomingen op het gebied van de interne controles die bij audits en toezichtsactiviteiten aan het licht zijn gekomen, en een monster van transacties voor de verrichtingen heeft geverifieerd; merkt op dat DG BUDG op 13 december 2018 heeft geconcludeerd dat de systemen voor interne controles van de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 naar behoren functioneren; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming IMI2 het door de rekenplichtige op 5 februari 2018 goedgekeurde actieplan volledig heeft uitgevoerd, dat de uitvoering van dit actieplan door DG BUDG is beoordeeld, en dat alle vijf de aanbevelingen op 28 januari 2019 waren afgesloten;

25.

vraagt de Rekenkamer de soliditeit en betrouwbaarheid van de methodologie voor de berekening en waardebepaling van bijdragen in natura te beoordelen, waarbij moet worden gekeken naar de structuur en de degelijkheid van de richtsnoeren voor de toepassing van de procedure inzake bijdragen in natura, met als doel te assisteren op het gebied van planning, rapportage en certificatie voor wat deze bijdragen in natura betreft.

(1)  Verordening (EU) nr. 557/2014 van de Raad van 6 mei 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2 (PB L 169 van 7.6.2014, blz. 54).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/58


BESLUIT (EU) 2020/1855 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0071/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad van 16 juni 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0055/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 57.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 177 van 17.6.2014, blz. 9.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/60


BESLUIT (EU) 2020/1856 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0071/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 209,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 71,

gezien Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad van 16 juni 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (5), en met name artikel 12,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 110/2014 van de Commissie van 30 september 2013 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 209 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/887 van de Commissie van 13 maart 2019 tot vaststelling van de financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen bedoeld in artikel 71 van Verordening (EU, Euratom) nr. 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0055/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 57.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 177 van 17.6.2014, blz. 9.

(6)   PB L 38 van 7.2.2014, blz. 2.

(7)   PB L 142 van 29.5.2019, blz. 16.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/62


RESOLUTIE (EU) 2020/1857 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0055/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (de “Gemeenschappelijke Onderneming”) in juni 2014 bij Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad (1) werd opgericht voor een periode van tien jaar;

B.

overwegende dat de oprichtende leden bestaan uit de Europese Unie, vertegenwoordigd door de Commissie, en partners uit de spoorwegindustrie (de belangrijkste belanghebbenden, onder wie fabrikanten van spoorwegmateriaal, spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders en onderzoekscentra), met de mogelijkheid voor andere entiteiten om als geassocieerde leden deel te nemen aan de Gemeenschappelijke Onderneming;

C.

overwegende dat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn om één Europese spoorwegruimte tot stand te brengen, de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van het Europese spoorwegsysteem te verbeteren, te zorgen voor een modale verschuiving van het wegvervoer naar het spoor, en de leidende positie van de Europese spoorwegindustrie op de wereldmarkt te handhaven;

D.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming in mei 2016 autonoom is gaan functioneren;

Algemeen

1.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie op 31 december 2018 en van de resultaten van haar verrichtingen, kasstromen en de veranderingen in haar nettoactiva voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag verklaart dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

3.

merkt op dat de bijdrage van de Unie aan de werkzaamheden van de Gemeenschappelijke Onderneming maximaal 450 000 000 EUR bedraagt en via Horizon 2020 moet worden betaald; merkt op dat de leden afkomstig uit de industrie van de Gemeenschappelijke Onderneming ten minste 470 000 000 EUR aan middelen moeten bijdragen, waarvan ten minste 350 000 000 EUR aan bijdragen in natura en in contanten voor operationele activiteiten en administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming en ten minste 120 000 000 EUR aan bijdragen in natura voor de aanvullende activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming;

4.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; vindt het belangrijk om de prestaties van de Gemeenschappelijke Onderneming zichtbaarder te maken en informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming een proactief communicatiebeleid te voeren en wel door de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van de steun van de Unie, vooral met betrekking tot de gebruikmaking daarvan op de markt;

5.

verzoekt de Rekenkamer om een beoordeling van de degelijkheid en betrouwbaarheid van de methodologie voor de berekening en beoordeling van bijdragen in natura; wijst erop dat er bij deze beoordeling moet worden gekeken naar de opzet en robuustheid van de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de procedure voor bijdragen in natura, teneinde bij te dragen aan de planning, verslaglegging en certificering van de bijdragen in natura;

Begroting en financieel beheer

6.

merkt op dat de definitieve begroting 2018 die beschikbaar was voor tenuitvoerlegging 84 756 000 EUR aan vastleggingskredieten en 71 890 204 EUR aan betalingskredieten omvatte; benadrukt dat de benuttingspercentages voor de vastleggings- en betalingskredieten respectievelijk 100 % en 82,3 % bedroegen, wat vooral in het geval van de betalingskredieten een laag percentage is; merkt op dat het uitvoeringspercentage voor de betalingskredieten dat lager is dan verwacht, is toe te schrijven aan een juridisch besluit over het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Onderneming dat nog in behandeling is; wijst op het lage uitvoeringspercentage (63,4 %) van de betalingskredieten in titel 2 (administratieve uitgaven, goed voor 3 % van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming) als gevolg van vertragingen bij de facturering door de leveranciers in het kader van meerjarige raamovereenkomsten; stelt bovendien vast dat de meeste betalingen die de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 verrichtte, tussentijdse betalingen waren voor de Horizon 2020-projecten die waren geselecteerd in het kader van de oproepen tot het indienen van voorstellen van 2015 en 2016 alsmede voorfinancieringsbetalingen voor de Horizon 2020-projecten die waren geselecteerd in het kader van de oproepen tot het indienen van voorstellen van 2018;

7.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2018 van de 411 200 000 EUR (inclusief 158 900 000 EUR van de maximale contante bijdrage van de Unie en de contante bijdrage van 6 500 000 EUR van de uit de industrie afkomstige leden aan de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming) voor 84 756 000 EUR aan vastleggingen en voor 59 155 000 EUR aan betalingen had gedaan voor de uitvoering van de eerste reeks projecten; constateert dat de Gemeenschappelijke Onderneming momenteel in overeenstemming met haar meerjarig werkprogramma onderling afhankelijke meerjarige subsidieovereenkomsten en aanbestedingsovereenkomsten heeft ondertekend voor de uitvoering van 39 % van haar onderzoeks- en innovatieprogramma;

8.

is ermee ingenomen dat de uit de industrie afkomstige leden van de 350 000 000 EUR die zij moesten bijdragen aan de operationele activiteiten en de administratieve kosten van de Gemeenschappelijke Onderneming, eind 2018 — dat wil zeggen vier maanden nadat de Gemeenschappelijke Onderneming van start was gegaan met haar eerste Horizon 2020-projecten — bijdragen in natura van 63 700 000 EUR hadden gerapporteerd voor operationele activiteiten, waarvan 21 700 000 EUR was gecertificeerd; merkt bovendien op dat de uit de industrie afkomstige leden van de 120 000 000 EUR die zij moesten bijdragen aan aanvullende activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming, bijdragen in contanten van 6 500 000 EUR hadden gerapporteerd voor andere activiteiten buiten het werkplan van de Gemeenschappelijke Onderneming;

9.

merkt op dat de totale bijdragen van de uit de industrie afkomstige leden eind 2018 goed waren voor 252 300 000 EUR, terwijl de bijdrage in contanten van de Unie 158 900 000 EUR bedroeg;

10.

stelt vast dat als gevolg van de oproepen tot het indienen van voorstellen van 2018 de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 17 subsidieovereenkomsten heeft ondertekend, en dat de waarde van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten van die oproepen tot het indienen van voorstellen 152 600 000 EUR bedroeg, die voor maximaal 77 300 000 EUR moeten worden medegefinancierd door de Gemeenschappelijke Onderneming; merkt op dat de overige leden ermee hebben ingestemd hun verzoek om medefinanciering te beperken tot 44,44 % van de totale projectkosten, het laagste totale bedrag voor het kaderprogramma Horizon 2020; stelt met spijt vast dat slechts 76 kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) hebben deelgenomen aan de oproep van 2018 (120 in 2017) en dat 40 kmo’s (50 in 2017) geselecteerd waren voor financiering (21,6 % van alle voor financiering geselecteerde deelnemers);

Functioneren

11.

merkt op dat de derde reeks kernprestatie-indicatoren vanwege de aard van de projecten zal worden ontwikkeld op basis van de eerste resultaten van Horizon 2020; constateert verder dat de Gemeenschappelijke Onderneming de ontwikkeling van een model voor de kernprestatie-indicatoren heeft voortgezet om de bijdrage van de onderzoeks- en innovatieactiviteiten aan bovengenoemde verordening te meten; merkt op dat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond en dat de eerste resultaten in december 2018 aan de raad van bestuur zijn voorgelegd;

12.

merkt op dat de beheerkostenratio (administratieve/operationele begroting) onder de 5 % blijft, wat wijst op een vrij slanke en efficiënte organisatiestructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming;

13.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming heeft bijgedragen aan de totstandbrenging van continuïteit en een gemeenschappelijke visie op spoorwegonderzoek binnen de spoorwegsector; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming daarnaast heeft bijgedragen aan het opbouwen van vertrouwen tussen actoren die anders niet de mogelijkheid zouden hebben om ideeën uit te wisselen en gemeenschappelijke belangen te hebben buiten het kader van een commerciële situatie; merkt op dat de aanwezigheid van spoorwegexploitanten in de Gemeenschappelijke Onderneming mettertijd moet worden versterkt;

14.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming moet bijdragen aan de aanpak van de uitdagingen waarmee de spoorwegsector kampt, waarbij de nadruk ligt op de behoeften van het spoorwegsysteem en de gebruikers ervan, met inbegrip van de lidstaten die niet beschikken over een spoorwegsysteem op hun grondgebied; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming via samenwerking tussen belanghebbenden en lidstaten uitvoering geeft aan het Shift2Rail-programma en aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten in de Europese spoorwegsector; merkt op dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bevordering van concrete maatregelen voor het wegnemen van de resterende technische belemmeringen voor het vergroten van de interoperabiliteit, en aan acties ter ondersteuning van een meer geïntegreerde, efficiënte en veilige Europese spoorwegmarkt, met als uiteindelijke doel de totstandbrenging van een gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte;

15.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming de oproep tot het indienen van voorstellen voor subsidies van 2018 uitsluitend voor haar leden heeft laten uitgaan, als een forfaitaire financieringsregeling; constateert echter dat de bij de subsidiebeoordeling betrokken financiële deskundigen een aantal relevante afwijkingen in de financiële voorstellen aan het licht hebben gebracht; stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming de voorbereidende fase van de subsidies heeft gebruikt om de verklaringen van de begunstigden voor de afwijkingen te analyseren en, indien gerechtvaardigd, het forfaitaire bedrag te corrigeren; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming de financiële gegevens in haar gegevensbank van begunstigden verder te blijven verbeteren en in het samenvattende evaluatieverslag belangrijke opmerkingen van de financiële deskundigen openbaar te maken; neemt kennis van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat alle wettelijke en financiële aspecten van het Commissiebesluit C(2017) 7151 (2) strikt zijn opgevolgd en dat de ordonnateur ervoor heeft gezorgd dat alle opmerkingen van de deskundigen — op technisch en financieel gebied — naar behoren in overweging zijn genomen; stelt bovendien vast dat het hele proces, rekening houdend met de aanbeveling van de Rekenkamer, verder zal worden verbeterd in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen in 2019;

16.

merkt op dat volgens het jaarlijks activiteitenverslag 2018 van de Gemeenschappelijke Onderneming de kernprestatie-indicatoren voor het genderevenwicht voor dat jaar een zeer laag percentage vrouwen — slechts 15 % — in de raad van bestuur laten zien, terwijl zij 34 % vormden van de vertegenwoordigers van de Gemeenschappelijke Onderneming en 40 % van het wetenschappelijk comité;

Selectie en aanwerving van personeel

17.

constateert dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 in overeenstemming met de personeelsformatie twee nationale deskundigen in dienst heeft genomen en met instemming van de begrotingsautoriteiten een derde nationale deskundige heeft aangesteld voor een detachering van één jaar, ter vervanging van één programmamanager;

18.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2018 in totaal 22 van de 23 in de personeelsformatie voorziene personeelsleden in dienst had;

Interne controle

19.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming betrouwbare procedures voor vooraf uitgevoerde controles heeft opgezet die zijn gebaseerd op financiële en operationele controles van stukken, en dat de gemeenschappelijke auditdienst van het directoraat-generaal Onderzoek en Innovatie van de Commissie (de “gemeenschappelijke auditdienst”) verantwoordelijk is voor de achteraf uitgevoerde controles van declaraties van projectkosten in het kader van Horizon 2020; merkt bovendien op dat de situatie eind 2018 liet zien dat de belangrijkste internecontrolenormen grotendeels ten uitvoer zijn gelegd, waarbij sommige acties in 2019 nog moesten worden voltooid, met name de herziening van het model voor kernprestatie-indicatoren;

20.

constateert dat het restfoutenpercentage voor het Horizon 2020-programma volgens de Rekenkamer onder de materialiteitsdrempel lag, namelijk op 0,97 %; neemt in aanmerking dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2018 haar berekening van het foutenpercentage baseerde op vier verslagen over achteraf uitgevoerde controles: één met betrekking tot de risicogebaseerde controle en drie met betrekking tot de representatieve steekproef van de Gemeenschappelijke Onderneming;

21.

neemt ter kennis dat de dienst Interne Audit (IAS) de rol van intern controleur van de Gemeenschappelijke Onderneming vervult en in deze hoedanigheid indirect verslag uitbrengt aan de raad van bestuur en de uitvoerend directeur; stelt vast dat de eerste controleopdracht bestond uit het schetsen van een risicoprofiel van de Gemeenschappelijke Onderneming met het doel een driejarenplan voor interne controles vast te stellen; merkt op dat het strategische plan voor interne controles voor 2017-2019 van de IAS in juni 2017 werd gepresenteerd; constateert bovendien dat de IAS in overeenstemming met dit plan in 2018 een beperkte evaluatie heeft uitgevoerd van de tenuitvoerlegging van de internecontrolenormen; merkt met tevredenheid op dat van de vijf aanbevelingen aan het management om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken die nog niet volledig zijn opgeheven, er voor slechts één aanbeveling nog uitvoeringsmaatregelen vereist waren in 2019;

22.

betreurt het dat de specifieke ontwikkelingen die nodig zijn voor de verwerking van de bijdragen in natura voor de Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van de gemeenschappelijke instrumenten voor subsidiebeheer en monitoring voor Horizon 2020 van de Commissie eind 2017 nog niet voltooid waren; merkt echter op dat bijdragen in natura door de uitvoerend directeur in 2018 zijn gevalideerd;

23.

merkt op dat de Commissie de tussentijdse evaluatie van de operationele activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming in het kader van Horizon 2020 voor de periode 2014-2016 heeft uitgevoerd; merkt op dat de raad van bestuur in juni 2018 een actieplan heeft opgesteld en goedgekeurd; houdt er rekening mee dat niet alle aanbevelingen die in de tussentijdse evaluatie aan de orde zijn gesteld, zullen worden behandeld in het kader van het huidige financiële kaderprogramma; merkt evenwel op dat sommige acties in het actieplan reeds zijn geïnitieerd, terwijl andere naar verwachting uiterlijk in 2020 zullen worden uitgevoerd;

Overige punten

24.

benadrukt het belang van samenwerking tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA); is verheugd over de deelname van het ERA aan de vergaderingen van de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming en aan de groepen die het meerjarenactieplan hebben opgesteld; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming de verzoeken om onderzoek en innovatie van de ERA heeft beoordeeld om overlappende activiteiten te vermijden en de overheidsfinanciering zo efficiënt mogelijk te besteden;

25.

stelt vast dat één geassocieerd lid in 2018 een volledige dochteronderneming van een oprichtend lid is geworden, waardoor de vertegenwoordiging van dit oprichtende lid in de raad van bestuur toenam; merkt op dat de bepalingen van het huidige rechtskader van de Gemeenschappelijke Onderneming onvoldoende betrekking hebben op bedrijfsovernames onder de uit de industrie afkomstige leden van de Gemeenschappelijke Onderneming en op de gevolgen die deze kunnen hebben voor de evenwichtige vertegenwoordiging van leden in de raad van bestuur; neemt kennis van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat het binnen de Gemeenschappelijke Onderneming vastgestelde rechtskader de uitbreiding van de invloed van een oprichtend lid op het besluitvormingsproces en de algemene governance niet mogelijk maakt; merkt op dat de bevinding van de Rekenkamer bij een eventuele wijziging van de verordening in aanmerking zal worden genomen;

26.

constateert dat de tussentijdse evaluatie van de Gemeenschappelijke Onderneming is afgerond binnen de in haar rechtskader vastgestelde termijn; betreurt het dat het in dit vroege stadium van haar activiteiten niet de beste toegevoegde waarde voor het besluitvormingsproces van de Gemeenschappelijke Onderneming kon bieden; neemt kennis van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat de evaluatie in het prille begin na de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming plaatsvond, maar dat dit vereiste in overeenstemming was met de verordening tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming en het algemene programma Horizon 2020;

27.

stelt vast dat het personeelsverloop de afgelopen twee jaar volledig is veroorzaakt door het verloop van arbeidscontractanten; is ingenomen met de stappen die de Gemeenschappelijke Onderneming heeft ondernomen om deze situatie het hoofd te bieden; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming gebruik heeft gemaakt van tijdelijke medewerkers, die ongeveer 17 % van het totale personeelsbestand vormden; neemt kennis van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat de belangrijkste redenen daarvoor voortkomen uit de huidige structuur van de personeelsformatie, die de Gemeenschappelijke Onderneming niet toestaat dezelfde gunstige contractuele voorwaarden te bieden als andere organen en instellingen; stelt vast dat er zachte maatregelen zijn genomen om het grote verloop terug te dringen; verzoekt de Commissie dit punt op te volgen;

Vervoer en toerisme

28.

onderstreept dat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming het tot stand brengen van één Europese spoorwegruimte en het vergroten van de aantrekkelijkheid en het concurrentievermogen van het spoorwegstelsel van de Unie zijn; wijst erop dat het spoorwegvervoer een essentiële rol zal spelen in toekomstige acties van de Unie om de overgang naar emissiearme mobiliteit te bevorderen en negatieve externe effecten te vermijden; benadrukt dat de Gemeenschappelijke Onderneming de beschikking moet krijgen over de nodige financiële, materiële en personele middelen om die kerndoelstellingen te verwezenlijken en bij te dragen tot een echte modale verschuiving;

29.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming een publiek-privaat partnerschap is dat in 2014 is opgericht in het kader van het kaderprogramma Horizon 2020; merkt op dat het Shift2Rail-programma gezamenlijk wordt gefinancierd uit bijdragen van de Unie (via de operationele begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming) en bijdragen in natura van de overige leden, d.w.z. de acht andere oprichtende leden (naast de EU) en de negentien geassocieerde leden;

30.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 vooruitgang heeft geboekt in de richting van de verwezenlijking van haar doelstellingen, door de uitvoering van het Shift2Rail-programma te realiseren en een doeltreffend en efficiënt gezond financieel beheer te waarborgen; merkt op dat er in 2018 vooruitgang is geboekt bij de activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie die de afgelopen jaren zijn opgestart en die nu goed op schema liggen en veelal in een hoog tempo worden uitgevoerd; merkt op dat de nieuwe golf van activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie (aanbesteding van 2018) aan het einde van het jaar van start is gegaan; merkt op dat de totale projectkosten van de in 2018 uitgevoerde activiteiten naar schatting 83 400 000 EUR zullen bedragen;

31.

wijst erop dat het spoorwegvervoer voor transporteurs en passagiers aantrekkelijker moet worden gemaakt om een duurzame verschuiving van de weg naar het spoor te realiseren, en merkt op dat de komende vijf jaar van cruciaal belang zijn voor het succes van het spoorwegvervoer en dat de Gemeenschappelijke Onderneming een centrale rol speelt om het spoorwegverkeer goedkoper, efficiënter en aantrekkelijker te maken;

32.

wijst erop dat wissels of defecte wissels alleen al 25 à 30 % van de onderhoudswerkzaamheden op het spoorwegnet veroorzaken en een aanzienlijk deel van de infrastructuurkosten vertegenwoordigen; is ingenomen met de inspanningen van de Gemeenschappelijke Onderneming om de betrouwbaarheid van het spoorwegstelsel te verbeteren en de kosten te drukken;

33.

verwelkomt de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming om de levenscycluskosten van het spoorwegstelsel met de helft te verminderen, de capaciteit te verdubbelen en de betrouwbaarheid en stiptheid met 50 % te verbeteren; pleit ervoor dat de Gemeenschappelijke Onderneming ten volle beschikt over de personele en financiële middelen die nodig zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken;

34.

is verheugd dat de Gemeenschappelijke Onderneming inspanningen levert om automatische treinbesturing in het spoorwegvervoer te bevorderen; wijst erop dat in het wegvervoer meer vooruitgang is geboekt op het gebied van automatisering;

35.

is ingenomen met het besluit van de Gemeenschappelijke Onderneming om aan haar raad van bestuur, als onderdeel van het jaarlijkse werkprogramma 2018, de goedkeuring voor te stellen van subsidiëring via een forfaitair bedrag, die vervolgens ten uitvoer is gelegd via het proefproject voor forfaitaire bedragen in het voor de leden bestemde deel van de aanbesteding van 2018;

36.

meent dat het van essentieel belang is om de bepalingen van het wettelijk kader van de Gemeenschappelijke Onderneming inzake bedrijfsovernames onder haar uit de industrie afkomstige leden en de gevolgen daarvan voor het lidmaatschap van de raad van bestuur te verduidelijken, teneinde de juridische transparantie van het besluitvormingsproces en van het bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming in het algemeen te verzekeren; verzoekt de Raad deze kwestie te regelen, mogelijk door amendementen aan te nemen op Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad;

37.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 veertien representatieve audits van haar populatie en één op risicoanalyse gebaseerde audit heeft gestart (naast de vijftien representatieve audits en één op risicoanalyse gebaseerde audit die in 2017 waren gestart), waardoor de rechtstreekse dekking van de audits van de Gemeenschappelijke Onderneming op 4 660 000 EUR is gebracht; merkt op dat het totale percentage vastgestelde fouten voor de drie representatieve audits en de op risicoanalyse gebaseerde audit die op 31 december 2018 waren afgerond, 0,94 % bedraagt met toepassing van een eenvoudig gemiddelde en 1,19 % met een gewogen gemiddelde; merkt op dat alle andere foutenpercentages (representatief en residueel), hoewel zij beperkt zijn wat betreft de dekking ervan, ook onder de beoogde drempel van 2 % liggen;

38.

is ingenomen met de voortzetting van de uitvoering van de fraudebestrijdingsstrategie 2017-2020 van de Gemeenschappelijke Onderneming, die tot geen enkel geval heeft geleid van “streng toezicht wegens vaststelling van een hoog frauderisico” en tot geen enkele toezending van een dossier naar OLAF voor onderzoek.

(1)  Verordening (EU) nr. 642/2014 van de Raad van 16 juni 2014 tot oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Shift2Rail (PB L 177 van 17.6.2014, blz. 9).

(2)  Besluit C(2017) 7151 van de Commissie van 27 oktober 2017 betreffende het verlenen van een vergunning voor het gebruik van vergoeding op basis van een forfaitair bedrag voor de subsidiabele kosten van acties in het kader van het Horizon 2020-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en in het kader van het programma voor onderzoek en opleiding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2014-2018).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/67


BESLUIT (EU) 2020/1858 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap (EEA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0037/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (5), en met name artikel 13,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0064/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/69


BESLUIT (EU) 2020/1859 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap (EEA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0037/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 401/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de oprichting van het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (5), en met name artikel 13,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0064/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Milieuagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 126 van 21.5.2009, blz. 13.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/71


RESOLUTIE (EU) 2020/1860 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap (EEA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Milieuagentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0064/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Milieuagentschap (“het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)65 800 176,52 EUR bedroeg, d.w.z. 6,57 % minder dan in 2017; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie (65,45 %) en uit bijdragen in het kader van specifieke overeenkomsten, te weten het programma Copernicus en het Europees programma voor menselijke biomonitoring (34,55 %) (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Milieuagentschap betreffende het begrotingsjaar 2018 (“het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,96 %, wat neerkomt op een lichte daling van 0,01 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 91,06 % bedroeg, een stijging van 2,03 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

Functioneren

2.

is verheugd dat er volgens het Agentschap aanzienlijke vooruitgang is geboekt met het delen van middelen voor overlappende taken met andere agentschappen die soortgelijke werkzaamheden verrichten; merkt ook op dat het Agentschap met betrekking tot kwesties op het gebied van menselijke gezondheid heeft samengewerkt met andere wetenschappelijke agentschappen, zoals het Europees Agentschap voor chemische stoffen en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid; is verheugd dat er steeds meer belangstelling is voor informatie en gegevens van het Agentschap; van mening dat de verspreiding van milieu-informatie van groot belang is in het licht van het nieuwe beleid van de Commissie en de gevaren van de klimaatverandering;

3.

merkt op dat het Agentschap zijn doelstellingen voor 2018, waarnaar wordt verwezen in zijn jaarlijkse werkprogramma, heeft verwezenlijkt en de Europese beleidsvormers en burgers toegang heeft verleend tot actuele en relevante informatie: het aantal gebruikers van de website van het Agentschap is in 2018 met 500 000 gestegen (+ 17 %) en bedraagt in totaal 3,45 miljoen, met 10,7 miljoen pageviews (+ 15 %);

4.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

5.

herinnert eraan dat het Agentschap degelijke en onafhankelijke informatie over het milieu verstrekt; prijst de kwaliteit van de output van het Agentschap in 2018, zoals zijn verslagen over de luchtkwaliteit in Europa, over kwik in het Europese milieu en over de circulaire economie; onderstreept dat het nog steeds moeilijk is om duidelijke en betrouwbare informatie over bepaalde sectoren van de economie van de Unie te verkrijgen, waardoor het Agentschap geen alomvattende analyse van de toestand van het milieu in de Unie kan maken;

6.

wijst op de sleutelrol van het Agentschap bij het verstrekken van kwaliteitsgegevens over de toestand van ons milieu, wat steeds belangrijker wordt gezien de enorme uitdaging waar de Unie voor staat, namelijk het aanpakken van de klimaat- en biodiversiteitscrisis en het vinden van oplossingen in het kader van de Europese Green Deal; is verheugd dat het advies van het Agentschap door de instellingen wordt ingewonnen en pleit ervoor het Wetenschappelijk Comité van het Agentschap een belangrijke adviserende rol voor de Commissie te geven;

7.

spoort het Agentschap aan om samen te werken met de andere relevante agentschappen van de Unie om de milieueffecten van menselijke activiteiten beter te kunnen beoordelen;

8.

herinnert eraan dat het Agentschap in 2018 is begonnen met zijn werkzaamheden op het gebied van de governance van de energie-unie en de stroomlijning van de milieurapportage;

9.

betreurt dat door bepaalde omstandigheden, waaronder beperkte middelen voor IT en personeel, sommige activiteiten in 2018 niet volledig konden worden uitgevoerd; merkt met bezorgdheid op dat de raad van bestuur heeft benadrukt dat het vermogen van het Agentschap om adequaat op beleidsontwikkelingen te reageren, zal afhangen van een verhoging van de toegewezen kernmiddelen of een verdere prioritering en/of stopzetting van bestaande kerntaken;

10.

neemt kennis van de conclusies van de door de Commissie verrichte evaluatie van het Agentschap en het Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk (Eionet);

11.

benadrukt dat het Agentschap pan-Europese doelstellingen nastreeft en dat het daarom nauw moet samenwerken met derde landen in Europa;

12.

merkt op dat de resultaten van de in 2018 verrichte interne evaluatie van het functioneren van de raad van bestuur en het bureau in 2019 zullen worden geïmplementeerd; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

Personeelsbeleid

13.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 98,39 % was ingevuld, aangezien 3 ambtenaren en 119 tijdelijke functionarissen waren aangesteld op de 124 posten die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 127 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 63 contractanten en 19 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

14.

merkt op dat in 2018 een ongelijke verdeling tussen mannen en vrouwen is gerapporteerd wat het hoger management betreft (zeven mannen en twee vrouwen), maar dat binnen de raad van bestuur een goed evenwicht is bereikt (15 mannen en 17 vrouwen);

15.

maakt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Agentschap geen geactualiseerd beleid inzake gevoelige posten heeft; maakt uit het antwoord van het Agentschap op dat het sinds 2009 een inventaris van zijn gevoelige posten heeft gemaakt, die momenteel wordt herzien om rekening te houden met de veranderingen ten gevolge van de reorganisatie van het Agentschap in september 2018; vraagt het Agentschap genoemd beleid inzake gevoelige posten onverwijld vast te stellen en ten uitvoer te leggen;

16.

steunt de suggestie van de Rekenkamer om vacatures ook op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie te plaatsen om er meer ruchtbaarheid aan te geven; heeft begrip voor het antwoord van het Agentschap dat deze publicatie vertaalkosten met zich meebrengt; neemt er nota van dat het Agentschap vacatures op de website van het netwerk van EU-agentschappen en op sociale media publiceert om er meer ruchtbaarheid aan te geven;

Aanbestedingen

17.

betreurt dat het Agentschap na de beëindiging van een contract van 1,4 miljoen EUR wegens onbevredigende prestaties van een contractant enkele maanden later een nieuw “cascadecontract” van 2 miljoen EUR voor dezelfde soort dienst met dezelfde contractant heeft gesloten, zonder in de technische specificaties elementen op te nemen om het risico te neutraliseren dat er zich met het nieuwe contract opnieuw soortgelijke problemen zouden voordoen; is van mening dat een dergelijke manier om met contracten om te gaan ernstige vragen doet rijzen over het goed financieel beheer van het Agentschap; vraagt het Agentschap opdrachten slechts te gunnen als kan worden verwacht dat de prestaties bevredigend zullen zijn; vraagt het Agentschap verslag uit te brengen aan de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit over de prestaties van de contractant;

18.

maakt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Agentschap voor de verlening van diensten voor lokale landmonitoring in het kader van Copernicus een contract heeft gesloten voor een bedrag dat boven het maximum van de betreffende kaderovereenkomst ligt, maar dit niet heeft geformaliseerd door een contractwijziging; maakt uit het antwoord van het Agentschap op dat het van oordeel is dat de verhoging van het maximale budget in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie is gebeurd; vraagt het Agentschap desalniettemin om contractwijzigingen alleen in overeenstemming met de bepalingen inzake openbare aanbestedingen te formaliseren;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

19.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van het Agentschap om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken, en klokkenluiders te beschermen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat het Agentschap niet in verklaringen inzake belangenconflicten voorziet voor interne deskundigen;

20.

benadrukt dat de cv’s en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur verplicht dienen te worden gepubliceerd;

Overige opmerkingen

21.

neemt nota van de inspanningen van het Agentschap om in een kosteneffectieve en milieuvriendelijke werkplek te voorzien en zijn CO2-uitstoot door gebouwen en reizen bij voorkeur te verminderen en te compenseren;

22.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

23.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op agentschappen.

(1)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 1.

(2)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 3.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/74


BESLUIT (EU) 2020/1861 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0048/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (5), en met name artikel 65,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0061/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 80.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 80.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/76


BESLUIT (EU) 2020/1862 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0048/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (5), en met name artikel 65,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0061/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Spoorwegbureau van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 80.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 80.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/78


RESOLUTIE (EU) 2020/1863 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau (ERA) van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Spoorwegbureau van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0061/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Spoorwegbureau (“het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)28 793 243 EUR bedroeg, een daling van 6,31 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van het Bureau voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Spoorwegbureau betreffende het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,98 %, hetgeen neerkomt op een daling van 0,02 % ten opzichte van het jaar 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 88,96 % bedroeg, een daling van 1,66 % ten opzichte van het jaar 2017;

2.

merkt op dat het Bureau een belangrijke rol speelt bij het garanderen van de veiligheid en interoperabiliteit van het Europese spoorwegsysteem en het verbeteren van het concurrentievermogen van het spoor ten opzichte van andere vervoerswijzen, door administratieve en technische barrières weg te nemen, markttoegang aan te moedigen en non-discriminatie te waarborgen, overheidsgeld voor openbare spoorvervoersdiensten efficiënter in te zetten en erop toe te zien dat de infrastructuur beter wordt beheerd; ondersteunt de visie van de Commissie van een Europees spoorwegnet dat wereldleider is op het gebied van veiligheidsprestaties;

3.

is ingenomen met de rol van het Bureau bij de follow-up van het ontwikkelen, testen en uitvoeren van het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) en bij het evalueren van de specifieke ERTMS-projecten; merkt voorts op dat het vierde spoorwegpakket een technische pijler omvat die het Bureau een grotere rol toekent door nieuwe taken in te voeren met het oog op een uniforme toepassing van het EU-kader; dringt erop aan dat het Bureau, als zijn takenpakket wordt uitgebreid, de nodige financiële, materiële en personele middelen tot zijn beschikking krijgt om zijn nieuwe en bijkomende taken doeltreffend en efficiënt te kunnen uitvoeren;

4.

brengt in herinnering dat het ERTMS cruciaal is voor de verwezenlijking van één Europese spoorwegruimte; benadrukt daarom dat een optimale coördinatie van de ontwikkeling en uitrol daarvan met het oog op de invoering van één transparant, stabiel, betaalbaar en interoperabel ERTMS in heel Europa van prioritair belang is;

5.

merkt op dat het Bureau, op basis van het in de nieuwe ERA-verordening uitgebreide mandaat, vanaf 2019 vergoedingen en kosten zal gaan innen voor certificeringstaken, rekening houdend met de specifieke behoeften van middelgrote ondernemingen (kmo’s); merkt op dat volgens de Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (3) de vergoedingen en kosten bestemmingsontvangsten voor het Bureau vormen; merkt op dat er enkele wijzigingen in de uitvoeringsvoorschriften bij het financieel reglement van het Bureau nodig zijn en leest in het antwoord van het Bureau dat het al een verzoek om afwijking bij de Commissie heeft ingediend; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van dit nieuwe systeem;

6.

verzoekt het Bureau tijdens de certificatieprocedure rekening te houden met de specifieke behoeften van kmo’s, met name door hun administratieve en financiële lasten te verlichten;

Functioneren

7.

stelt vast dat het Bureau een reeks van spoorwegindicatoren voor zijn operationele activiteiten gebruikt als kernprestatie-indicatoren om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen en andere indicatoren gebruikt om zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

8.

spoort het Bureau ertoe aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren;

9.

neemt kennis van het feit dat het Bureau zijn kernprestatie-indicatoren en zijn streefdoelen inzake output in bevredigende mate heeft gerealiseerd, zodat de initiële activiteiten na de inwerkingtreding van het vierde spoorwegpakket volledig zijn voltooid; stelt vast dat het Bureau zijn doelstelling om de verslagen en adviezen in 95 % van de gevallen op tijd uit te brengen bijna heeft gehaald; wijst erop dat het Bureau niet het streefdoel heeft gehaald om 90 % te realiseren van alle output door middel van planning op het gebied van financiële middelen en personeel, aangezien slechts 79,75 % hiervan werd aangemerkt als volledig gerealiseerd;

10.

is verheugd over de voortdurende samenwerking tussen het Bureau en de Europese Autoriteit voor effecten en markten bij het delen van boekhoudkundige diensten; dringt er voorts bij het Bureau op aan om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor het delen van middelen voor elkaar overlappende taken met agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren; spoort het Bureau aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie; spoort het Bureau ertoe aan zich te buigen over de mogelijkheid om op bepaalde niet-deskundige, technische en administratieve terreinen personeel te delen, met de bijzondere nadruk op de ontwikkeling van een samenwerkingsverband met het in Parijs gevestigde Instituut voor veiligheidsstudies;

11.

spoort het Bureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

12.

merkt op dat de door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie vastgestelde doelstelling, namelijk het tot stand brengen van één Europese spoorwegruimte, niet is gerealiseerd; verzoekt het Bureau zijn inspanningen en publicaties te focussen op dit gebied;

13.

merkt op dat de verschuiving van het vervoer van de weg naar het spoor alleen kan slagen wanneer er een concurrerende Europese spoorwegruimte bestaat; verzoekt het Bureau een reeks maatregelen uit te werken om te waarborgen dat het spoorvervoer in de toekomst kan worden geïntegreerd in moderne logistieke ketens;

14.

merkt op dat de komende vijf jaar cruciaal zullen zijn voor de toekomst van de spoorwegsector en dat het Bureau voor de komende uitdagingen moet beschikken over de noodzakelijke financiële en personele middelen;

15.

stelt vast dat de indicatieve maxima van 10 % voor titel 1 (personeel) en 20 % voor titel 2 (administratieve uitgaven) die de Rekenkamer gebruikt om de uitvoering van de begroting op het niveau van de overdrachten te beoordelen, zijn bereikt; stelt met spijt vast dat het indicatieve maximum voor titel 3 (30 % voor de operationele uitgaven) niet is bereikt;

16.

merkt op dat de resultaten van de jaarlijkse benchmarking met betrekking tot het personeel vergelijkbaar zijn met die van 2017, namelijk 18,4 % van het personeel voor administratieve taken (18,18 % in 2017), 69,7 % voor operationele taken (70,16 %) en 11,90 % van het personeel voor financiële en controletaken (11,67 %);

17.

is verheugd over de voortdurende inspanningen van het Bureau om zich voor te bereiden op zijn nieuwe taken zoals vastgelegd in het vierde spoorwegpakket en om in juni 2019 zijn rol op zich te nemen als EU-autoriteit die verantwoordelijk is voor de verlening van vergunningen voor het in de handel brengen van spoorvoertuigen, voor de afgifte van unieke veiligheidscertificaten voor spoorwegondernemingen en voor de goedkeuring met betrekking tot baanuitrusting in het kader van het ERTMS; is met name verheugd dat alle juridische teksten en besluiten van de raad van bestuur tijdig zijn vastgesteld en dat het Bureau de handleiding voor het aanvragen van voertuigvergunningen heeft gepubliceerd; is ingenomen met de andere stappen die het Bureau heeft ondernomen om zich voor te bereiden op zijn nieuwe taken (actieve interactie met de belanghebbenden, leercases en testfase, proeftoezicht op nationale veiligheidsinstanties); is verheugd over de ontwikkeling van het eenloketsysteem;

is verheugd dat het Bureau is begonnen met het harmoniseren van de meer dan 14 000 nationale regels met betrekking tot het spoorvervoer;

a)

betreurt dat anders dan in het lucht- en wegvervoer, harmonisering in de spoorwegsector nog veraf is;

b)

verzoekt het Bureau aanzienlijk meer te doen om één Europese spoorwegruimte tot stand te brengen;

18.

merkt op dat het Bureau een essentiële rol speelt bij de vermindering van de bureaucratische belemmeringen in het grensoverschrijdend spoorvervoer;

19.

merkt op dat er veel te weinig vooruitgang is geboekt met betrekking tot de ingebruikname van de voor het ERTMS vereiste uitrusting in Europa, zowel wat de infrastructuur als wat het rollend materieel betreft, en verzoekt het Bureau maatregelen voor te stellen om dat proces te bespoedigen;

20.

betreurt dat 37 tekortkomingen zijn vastgesteld in 2018, waarvan 18 met financiële gevolgen (in 4 gevallen gaat het om meer dan 15 000 EUR); verzoekt het Bureau zich te blijven inspannen om het beheer en de aanbestedingsprocedures te verbeteren;

21.

merkt op dat het Bureau heeft voorgesteld om het kader voor correct bestuurlijk gedrag te herzien; verzoekt het Bureau in zijn volgende jaarverslag melding te maken van de ontwikkeling van dit kader; is verheugd dat het Bureau de opleiding op het gebied van ethiek en fraudebestrijding heeft voortgezet; is verheugd dat aan OLAF geen enkel geval van vermoeden van fraude is doorgegeven; merkt op dat het onderzoek van het in 2017 gemelde geval nog loopt;

22.

is verheugd over de succesvolle afronding van de audit ter bevestiging van de naleving van ISO 9001;

Personeelsbeleid

23.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 89,19 % ingevuld was, aangezien 132 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 148 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan, tegenover 139 toegestane posten in 2017; stelt vast dat in 2018 bovendien 31 contractanten en 2 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten;

24.

stelt met bezorgdheid vast dat voor 2018 een wanverhouding tussen mannen en vrouwen is gerapporteerd met betrekking tot de hogere managers (5 mannen en 1 vrouw) en de leden van de raad van bestuur (40 mannen en 15 vrouwen);

25.

merkt op dat het Bureau een beleid heeft vastgesteld ter bescherming van de waardigheid van personen en ter voorkoming van intimidatie, dat vertrouwenspersonen worden bevorderd en dat het personeel wordt aangemoedigd om zich in geval van problemen tot hen te richten; merkt op dat één geval gemeld is waar beweerd werd dat er sprake was van intimidatie, maar dat geen gevallen zijn onderzocht of voorgelegd aan de rechtbank;

Aanbestedingen

26.

merkt op dat het Bureau volgens het verslag van de Rekenkamer heeft nagelaten om voor de aanschaf van softwarelicenties de in rekening gebrachte prijzen en prijsverhogingen systematisch te vergelijken met de door de leveranciers aan de kadercontractant gerichte offertes en facturen; neemt kennis van het feit dat het Bureau het raamcontract van de Commissie heeft toegepast en wacht op het nieuwe raamcontract waarin voorzien is in een hernieuwde oproep tot mededinging; verzoekt het Bureau de controles vooraf van betalingen in het kader van raamcontracten aan te passen en te zorgen voor een mededingingsprocedure voor alle aanbestedingen;

27.

neemt kennis van het feit dat het Bureau volgens het verslag van de Rekenkamer via een wijziging van een direct contract voor de organisatie van een conferentie besloten heeft om voor alle gerelateerde diensten afzonderlijk een contract te sluiten en uitbetaling te verrichten, met als gevolg een kunstmatige opsplitsing van het contract, waardoor het contract en alle daarmee verband houdende betalingen onregelmatig zijn; neemt kennis van het antwoord van het Bureau dat het voornemens is een mandaat te ontwerpen voor het ondertekenen van een raamcontract voor de organisatie van evenementen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

28.

stelt vast dat het Bureau de verklaringen over belangenconflicten van de raad van bestuur en personeelsleden en de cv’s van de leden van de raad van bestuur en van een deel van zijn leidinggevend personeel op zijn website heeft gepubliceerd; is ingenomen met het feit dat sinds juni 2019 alle hogere leidinggevenden en personeelsleden van het Bureau een jaarlijkse verklaring over belangenconflicten moeten ondertekenen;

29.

neemt kennis van het feit dat volgens het Bureau het geldende kader voor goed administratief gedrag strikte maatregelen omvat inzake het beheer van belangenconflicten met betrekking tot personen die betrokken zijn bij de nieuwe taken in het kader van het vierde spoorwegpakket; merkt tevens op dat het kader praktische problemen heeft ondervonden en daarom het voorwerp is van een herzien voorstel; merkt op dat de zaak betreffende verdenking van fraude die in 2017 is gemeld, nog steeds door het Europees Bureau voor fraudebestrijding wordt onderzocht; merkt op dat sindsdien geen andere gevallen van verdenking van fraude zijn gemeld; vraagt het Bureau het resultaat van dit onderzoek aan de kwijtingsautoriteit mee te delen;

30.

merkt op dat het Bureau richtsnoeren inzake klokkenluiders heeft vastgesteld, die op 21 november 2018 zijn gepubliceerd;

Interne controles

31.

merkt op dat de rekenplichtige sinds de reorganisatie van het Bureau administratief rechtstreeks verbonden is met de uitvoerend directeur en niet meer aan het hoofd staat van het team voor financiën en aanbesteding;

32.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een controleverslag heeft uitgebracht over het beheer van programma’s, projecten en diensten bij het Bureau en dat het Bureau een actieplan heeft opgesteld om terreinen die voor verbetering vatbaar waren, aan te pakken; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

Overige opmerkingen

33.

stelt vast dat het Bureau na afloop van de overgangsperiode (16 juni 2019) zal veranderen van een orgaan met louter een rol op het gebied van beleidsvoorbereiding en -verspreiding in een autoriteit die rechtstreeks voor de sector werkt door de verlening van vergunningen voor veiligheidscertificaten en rollend materieel; merkt in verband hiermee op dat de reorganisatie van het Bureau de nodige wijzigingen mogelijk heeft gemaakt om te zorgen voor het beheer van de nieuwe aanvragen, met de inbreng van deskundigen, en de ontwikkeling van zowel een opleidingsprogramma als een monitoringsysteem;

34.

merkt op dat het Bureau op 15 april 2019 de zetelovereenkomst met de Franse autoriteiten heeft ondertekend; neemt kennis van het feit dat het besluit inzake de twee vestigingen een besluit van de Raad is dat het Bureau moet toepassen;

35.

vraagt het Bureau zich te richten op de bekendmaking van de resultaten van zijn onderzoek bij de bevolking, en met de bevolking in gesprek te gaan via sociale en andere mediakanalen;

36.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 76.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 77, subsidie van de Commissie (28 135 398 EUR), bijdrage van derde landen (657 845 EUR, minder dan het voorgaande jaar).

(3)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten van die datum, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/82


BESLUIT (EU) 2020/1864 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0043/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (5), en met name artikel 19,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0066/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/84


BESLUIT (EU) 2020/1865 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0043/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (5), en met name artikel 19,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0066/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/86


RESOLUTIE (EU) 2020/1866 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0066/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (“het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn financiële staten (1)106 777 232,65 EUR bedroeg, wat neerkomt op een toename met 23,76 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de toename voornamelijk verband hield met het verruimde mandaat van het Agentschap; overwegende dat de begroting van het Agentschap volledig afkomstig is uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid voor het begrotingsjaar 2018 (“het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel beheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,02 %, oftewel een lichte stijging met 0,98 % ten opzichte van 2017, en dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 92,84 % bedroeg, oftewel een daling met 3,41 %;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Agentschap gebruikmaakt van een aantal specifieke kernprestatie-indicatoren (KPI’s) om de uitvoering van zijn jaarlijkse werkprogramma te meten en dat de evaluatie van het Agentschap het belangrijkste instrument is om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen; neemt kennis van het prestatiebeheersysteem van het Agentschap, waarin zowel de meerjarige doelstellingen als de driemaandelijkse KPI’s voor de periodieke monitoring van de uitvoering van de jaarlijkse werkprogramma’s zijn opgenomen; merkt op dat het Agentschap alleen het uitvoeringspercentage van de begroting gebruikt als belangrijkste KPI ter verbetering van zijn begrotingsbeheer;

3.

merkt op dat de KPI’s van het Agentschap inzake continuïteit en kwaliteit van zijn externe diensten over het geheel genomen aan hun respectieve doelstellingen hebben voldaan, en dat zijn kwaliteitssysteem voor bezoeken en inspecties is uitgebreid;

4.

spoort het Agentschap ertoe aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren;

5.

stelt vast dat het Agentschap nauw samenwerkt met andere EU-agentschappen, zoals het Europees Bureau voor visserijcontrole en het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor de Europese kustwachtfunctie; spoort het Agentschap ten zeerste aan om te streven naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

6.

merkt op dat het Agentschap, na de goedkeuring van de onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van de oprichtingsverordening van het Agentschap in 2017, in maart 2018 zijn actieplan heeft gepresenteerd; stelt met tevredenheid vast dat er acties, potentiële risico’s en risicobeperkende maatregelen zijn vastgesteld, alsook een tijdschema voor de uitvoering en een realistisch budgettair effect;

7.

spoort het Bureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

8.

stelt vast dat de vertraging bij de verrichtingen voor de op afstand bestuurde luchtvaartuigsystemen (RPAS) in verband met Europese samenwerking op het gebied van kustwachttaken, die is opgelopen wegens technische problemen en aanhoudende moeilijkheden om van nationale autoriteiten de nodige vliegvergunningen te krijgen, heeft geleid tot een begrotingswijziging waarbij de EU-subsidie werd verlaagd en 6 miljoen EUR aan betalingskredieten werd teruggegeven aan de Commissie; stelt vast dat deze verlaging ontoereikend is gebleken wegens verdere vertragingen als gevolg van technische problemen en slecht weer, met een lager verbruik van betalingskredieten tot gevolg; sluit zich aan bij de aanbeveling van de raad van bestuur dat het Agentschap het risico dat voortvloeit uit de problemen met de vliegvergunningen moet aanpakken met het oog op een volledige uitvoering van de begroting;

9.

is ingenomen met de directe steun van het Agentschap aan de inspanningen van de lidstaten om de milieuwetgeving ten uitvoer te leggen en te handhaven, alsook met de RPAS-diensten van het Agentschap die hulp bieden bij maritieme bewakingsoperaties, zoals het toezicht op maritieme verontreiniging en emissies; meent dat het agentschap met bijkomende middelen een belangrijke rol kan spelen en de lidstaten kan helpen om scheepvaartgerelateerde milieurisico’s te beperken en de duurzaamheid van de maritieme sector te verbeteren;

10.

beseft dat dit voor het Agentschap nog maar het tweede volledige operationele jaar betreft na de uitbreiding van zijn mandaat einde 2016 en dat sommige factoren die tot begrotingswijzigingen hebben geleid niet bekend waren op het moment dat de begroting voor 2018 werd opgesteld; stelt vast dat het Agentschap begrotingswijzigingen heeft moeten doorvoeren om rekening te houden met salarisverhogingen vanwege de aanpassingscoëfficient voor Portugal;

11.

constateert met voldoening dat het Agentschap tests uitvoert met op grote hoogte vliegende pseudo-satellieten (“High Altitude Pseudo-Satellites” — HAPS) en is verheugd dat de lacune tussen satellieten en drones hierdoor wordt opgevuld;

12.

is ingenomen met de inspanningen van het Agentschap om operationele diensten, analyses, expertise en de best mogelijke technische bijstand ter beschikking te stellen in het kader van projecten van de Commissie en de lidstaten alsook ten behoeve van gebruikers in de zeevervoersector;

13.

dringt er bij het Agentschap op aan de operationele mogelijkheden van drones, HAPS en satellieten zo goed mogelijk te benutten en zo nodig aan te passen; onderstreept de veelzijdigheid van de systemen, die zowel inzetbaar moeten zijn voor reddingsoperaties op zee als voor de snelle opsporing en monitoring van verontreiniging op zee, of nog voor de noodzakelijke vervolging van illegale activiteiten zoals drugshandel, mensensmokkel en illegale visserij;

14.

stelt vast dat de raad van bestuur van het Agentschap in november 2018 een nieuw internecontrolekader heeft goedgekeurd op basis van het kader van de Commissie van 2017;

15.

stelt vast dat het Agentschap begin 2018 het toepassingsgebied van het kwaliteitsbeheersysteem inzake bezoeken en inspecties (Visits & Inspections Quality Management System, V&I QMS) heeft uitgebreid met maritieme beveiligingsinspecties en het uitvoeren van horizontale analyses; stelt met tevredenheid vast dat de jaarlijkse audit van het uitgebreide kwaliteitsbeheersysteem met succes is uitgevoerd door TUV Rheinland Portugal en dat er geen non-conformiteit werd vastgesteld;

16.

stelt vast dat er in 2018 geen belangenconflicten zijn gemeld; stelt vast dat het risicoregister overeenkomstig het risicobeheerbeleid is geactualiseerd in 2018 en dat daarbij geen kritieke risico’s zijn geconstateerd die tot een formeel voorbehoud van de ordonnateur met betrekking tot de jaarlijkse betrouwbaarheidsverklaring zouden kunnen leiden; stelt verder vast dat geen van de vooraf genoemde risico’s zich in 2018 daadwerkelijk heeft voorgedaan;

17.

waardeert dat het Agentschap passende controlemechanismen voor betalingen heeft opgenomen in zijn contracten;

18.

stelt vast dat de resultaten van de vijfde benchmarkingexercitie met betrekking tot het personeel vergelijkbaar zijn met die van 2017, met 20,20 % (20,42 % in 2017) van de banen gewijd aan administratieve ondersteuning en coördinatie, 71,65 % (72,08 %) aan operationele taken en 8,15 % (7,50 %) aan neutrale taken;

Personeelsbeleid

19.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 98,58 % ingevuld was, aangezien 209 ambtenaren en tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 212 ambtenaren en tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (212 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 30 contractanten en 17 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap hebben gewerkt; spoort het Agentschap ertoe aan onderzoek te verrichten naar het delen van personeel met andere EU-agentschappen, met bijzondere aandacht voor de mogelijkheid om administratief personeel nauwer te verbinden met andere in Lissabon gevestigde agentschappen, namelijk het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving;

20.

stelt met tevredenheid vast dat er onder het hoger leidinggevend personeel een genderevenwicht is bereikt (2 mannen en 2 vrouwen); is echter bezorgd over de onevenwichtige verhouding van mannen (44) en vrouwen (12) in de raad van bestuur;

21.

betreurt het gebrek aan informatie en details over het actieplan voor genderevenwicht bij het EMSA;

Aanbestedingsprocedures

22.

neemt aan de hand van het verslag van de Rekenkamer kennis van het feit dat het Agentschap eind 2018 de prijzen en prijsverhogingen die met de offertes van de leveranciers in rekening werden gebracht en de aan de raamcontractant gerichte rekeningen voor de aanschaf van softwarelicenties niet systematisch heeft gecontroleerd; maakt uit het antwoord van het Agentschap op dat het uitvoeringsmechanisme voor dit raamcontract geen lijst van vaste prijzen omvatte, maar dat de Commissie in plaats daarvan heeft gekozen voor een systeem met toepassing van prijsverhogingen, en dat de aannemer zijn recht heeft uitgeoefend om het contract met ingang van 12 oktober 2019 te beëindigen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

23.

neemt ter kennis dat het Agentschap belangenverklaringen gebruikt en publiceert voor de leden van zijn raad van bestuur en het hoger management, en dat het Agentschap richtsnoeren over belangenconflicten heeft uitgevaardigd en regelingen voor klokkenluiders heeft ingevoerd, die een belangrijk instrument zijn om fraude, corruptie en ernstige onregelmatigheden op te sporen;

Interne controles

24.

neemt kennis van het feit dat de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie een controleverslag over “bezoeken en inspecties” bij het Agentschap heeft uitgebracht en tot de conclusie is gekomen dat de voor dit onderwerp ontworpen beheers- en controlesystemen op adequate wijze zijn ontworpen en doeltreffend worden uitgevoerd; wijst erop dat de IAS vier aanbevelingen heeft gedaan, die het Agentschap heeft aanvaard en ter harte zal nemen;

25.

stelt vast dat het Agentschap in 2018 alle actieplannen heeft uitgevoerd met betrekking tot de audit over het personeelsbeheer bij EMSA die de IAS in 2017 heeft uitgevoerd;

Overige opmerkingen

26.

neemt kennis van de inspanningen van het Agentschap om een kosteneffectieve en milieuvriendelijke werkplek te bevorderen; wijst er echter op dat het Agentschap geen aanvullende maatregelen heeft genomen om CO2-emissies terug te dringen of te compenseren;

27.

vraagt het Bureau zich te richten op de bekendmaking van de resultaten van zijn onderzoek bij de bevolking, en met de bevolking in gesprek te gaan via sociale en andere mediakanalen;

28.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 201.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 202.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/89


BESLUIT (EU) 2020/1867 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0051/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0067/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees GNSS-Agentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees GNSS-Agentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/91


BESLUIT (EU) 2020/1868 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0051/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 tot oprichting van het Europees GNSS-Agentschap, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1321/2004 van de Raad inzake de beheersstructuren van de Europese programma’s voor radionavigatie per satelliet en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0067/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees GNSS-Agentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 276 van 20.10.2010, blz. 11.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/93


RESOLUTIE (EU) 2020/1869 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees GNSS-Agentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0067/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees GNSS-Agentschap (het “Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)32 230 582 EUR bedroeg, d.w.z. 13,22 % meer dan in 2017; overwegende dat die toename verband hield met titels 2 en 3; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk afkomstig is uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer” genoemd) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %, hetzelfde percentage als in 2017; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 83,72 % bedroeg, een daling met 2,48 % ten opzichte van 2017;

2.

merkt op dat het Agentschap in 2018 naast zijn kernbegroting ook een groot bedrag aan gedelegeerde begroting beheerde, ter dekking van het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (Egnos), de delegatieovereenkomst inzake Galileo, de delegatieovereenkomst inzake de publiek gereguleerde dienst en de delegatieovereenkomst voor Horizon 2020; merkt op dat in 2018 een totaal van 1 173 219 279 EUR aan gedelegeerde begroting werd vastgelegd en dat er voor 796 500 300,84 EUR aan betalingen werden gedaan;

Annulering van overdrachten

3.

is ingenomen met het feit dat de annulering van overdrachten van 2017 naar 2018 3,25 % bedroeg van de totale overdrachten, een daling van 2,05 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

4.

stelt vast dat het Agentschap bepaalde kernprestatie-indicatoren gebruikt om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te bepalen en zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

5.

stelt vast dat het Galileo- en het Egnos-programma van het Agentschap nu volledig operationeel zijn en dat het Agentschap specifiek met betrekking tot Galileo, naast de succesvolle lancering in 2018 van de laatste vier satellieten vóór reeks 3, de aanbestedingsactiviteiten heeft voltooid;

6.

is ingenomen met het feit dat het Agentschap sinds 2015 zijn boekhoudkundige diensten aan de Commissie heeft uitbesteed en dat het de verlening van de diensten die verband houden met continuïteitsmanagement evenals de interne auditfunctie deelt met andere agentschappen;

7.

stelt vast dat de Commissie, in het licht van het commentaar en de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit van verleden jaar, de tussentijdse evaluatie van het Galileo- en het Egnos-programma en van de prestaties van het Agentschap heeft afgerond en in oktober 2017 aan het Parlement en de Raad heeft voorgelegd;

8.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

Personeelsbeleid

9.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 90,63 % ingevuld was, aangezien 116 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 128 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 116 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 51 contractanten en 3 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten; stelt vast dat het Agentschap voor zijn personeelsformatie voor 2018 10 extra posten toegewezen kreeg bovenop de 2 reeds geplande posten;

10.

stelt met bezorgdheid vast dat voor 2018 een ongelijke genderverhouding tussen mannen en vrouwen is gerapporteerd met betrekking tot het hogere management (10 mannen en 2 vrouwen) en de raad van bestuur (44 mannen en 7 vrouwen);

11.

is verheugd dat het Agentschap de suggestie van de Rekenkamer heeft overgenomen en eindelijk de vacatures op de website van EPSO publiceert, om daar meer ruchtbaarheid aan te geven; maakt uit het antwoord van het Agentschap op dat het voornemens is alle vacatures op de portaalsite van de agentschappen te publiceren, die vanuit het oogpunt van de agentschappen als gelijkwaardig aan de website van EPSO wordt beschouwd, en dat het Agentschap zijn vacatures bovendien op sites binnen de gespecialiseerde publicaties van de ruimtevaartsector publiceert;

Aanbestedingen

12.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap op 15 december 2016 een raamovereenkomst heeft ondertekend inzake de exploitatie van het Galileo-satellietsysteem voor de periode 2017-2027, ter waarde van 1 500 000 000 EUR; neemt er daarnaast nota van dat de opdracht werd gegund op basis van een openbare aanbestedingsprocedure; wijst erop dat een van de betrokken inschrijvers een proces heeft aangespannen, waarin de inschrijver de uitkomst van de procedure aanvecht; merkt op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (“het Hof”) in een arrest uitspraak zal doen over de wettigheid en regelmatigheid van de aanbestedingsprocedure voor de kaderovereenkomst en alle bijbehorende specifieke overeenkomsten en toekomstige betalingen; wijst erop dat de schriftelijke procedure in het eerste kwartaal van 2019 is afgesloten, dat de hoorzitting naar verwachting in het tweede of derde kwartaal van 2019 zou plaatsvinden en dat het arrest van het Hof naar verwachting in het laatste kwartaal van 2019 zou worden gewezen, maar dat het Hof op 3 december 2019 de procedure (zaak T-99/17) (3) heeft beëindigd; maakt uit de juridische analyse van het Agentschap betreffende de gevolgen van een mogelijke nietigverklaring van het gunningsbesluit op dat het Agentschap de overeenkomst waarschijnlijk niet zal hoeven op te zeggen, maar dat het wellicht eisers gerechtskosten van ongeveer 300 000 EUR en eventuele schadevergoeding zal moeten betalen, die in de jaarrekening van het Agentschap zijn opgenomen; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit mee te delen welke ontwikkelingen op dit vlak hebben plaatsgevonden;

13.

wijst erop dat na een interne beoordeling, in het licht van het commentaar en de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot het gebruik van e-aanbestedingsprocedures, werd geconcludeerd dat de module voor elektronische inschrijving in haar huidige vorm niet aan de complexe aanbestedingsbehoeften van het Agentschap beantwoordt, en dat voorlopig is besloten dat inschrijvingen niet elektronisch zullen plaatsvinden; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit mee te delen welke ontwikkelingen op dit vlak hebben plaatsgevonden;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

14.

stelt vast dat één voormalige hoge ambtenaar onbezoldigd een adviserende rol vervult in het kader van het initiatief voor actieve senioren;

15.

stelt, in het licht van het commentaar en de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit in verband met de belangenverklaringen en de publicatie van de cv’s van de hoogste leiding van het Agentschap, vast dat voor de voorzitter en de vicevoorzitter van de raad van bestuur van het Agentschap op de website van het Agentschap alleen belangenverklaringen te vinden zijn; neemt er kennis van dat het Agentschap voornemens is de cv’s van de leden van de raad van bestuur op zijn website te publiceren, na grondige bestudering van de toepasselijke regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens;

16.

betreurt het dat de cv’s van de leden van de raad van bestuur nog steeds niet worden gepubliceerd op de website van het Agentschap; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

17.

neemt er nota van dat het Agentschap in juni 2018 een intern beleid inzake klokkenluiders heeft vastgesteld;

18.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een audit inzake IT-governance bij het GSA heeft uitgevoerd en dat het Agentschap een actieplan heeft opgesteld om enkele terreinen aan te pakken die voor verbetering vatbaar waren; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit mee te delen welke ontwikkelingen op dit vlak hebben plaatsgevonden;

Andere opmerkingen

19.

constateert, in het licht van het commentaar en de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit in verband met de toezegging van het Agentschap om eventuele negatieve gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie tot een minimum te beperken, dat het Agentschap brieven heeft gestuurd aan alle contractanten en begunstigden van contracten en subsidies die worden getroffen door de brexit, met het verzoek om uiterlijk eind oktober 2019 risicobeperkende maatregelen ten uitvoer te leggen, met name om ervoor te zorgen dat hoofd- en onderaannemers geen in het Verenigd Koninkrijk gevestigde entiteiten zijn en dat de back-uplocatie van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Spanje wordt overgebracht; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de resultaten van die maatregelen;

20.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek, en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

21.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 116 van 28.3.2018, blz. 21.

(2)   PB C 116 van 28.3.2018, blz. 22.

(3)  ECLI:EU:T:2019:847.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/96


BESLUIT (EU) 2020/1870 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0036/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (5), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0073/2020),

1.   

verleent de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/98


BESLUIT (EU) 2020/1871 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EMCDDA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0036/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1920/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (5), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0073/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 376 van 27.12.2006, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/100


RESOLUTIE (EU) 2020/1872 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (EWDD) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0073/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (“het Centrum”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)16 174 200,21 EUR bedroeg, hetgeen neerkomt op een toename met 2,18 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van het Centrum voornamelijk wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Centrum voor het begrotingsjaar 2018 (“het verslag van de Rekenkamer”) verklaarde redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Centrum betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

is verheugd dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %, hetzelfde als in 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 98,02 % bedroeg, hetgeen neerkomt op een toename met 3,31 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Centrum de verwezenlijking van zijn 66 jaarlijkse streefdoelen meet aan de hand van vijftig kernprestatie-indicatoren die onderverdeeld zijn in acht strategische doelstellingen, om de meerwaarde van zijn activiteiten te bepalen en zijn begrotingsbeheer te verbeteren; merkt op dat het Centrum in 2019 een nieuw prestatiemodel heeft ingevoerd dat gebaseerd is op tien kernprestatie-indicatoren, aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de gewenste output wordt verwezenlijkt en hoe doeltreffend er wordt omgegaan met de daartoe toegewezen middelen;

3.

neemt kennis van het feit dat het Centrum 85 % van de in het werkprogramma voor 2018 geplande output en resultaten heeft behaald en erin is geslaagd het eerste jaar van zijn strategie voor 2025 ten uitvoer te leggen;

4.

spoort het Centrum ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

5.

merkt met tevredenheid op dat het Centrum nog altijd synergieën onderhoudt met het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid op het gebied van bedrijfs- en ondersteunende diensten en het beheer van gemeenschappelijke gebouwen in Lissabon, en dat deze synergieën ook betrekking hebben op ICT, telecommunicatie en internetinfrastructuur en -diensten; stelt vast dat er operationele synergieën tot stand zijn gebracht met andere agentschappen van de Unie op het vlak van justitie, binnenlandse zaken en gezondheid; prijst de agentschappen voor deze vorm van samenwerking en meent dat daaraan een voorbeeld moet worden genomen;

6.

wijst op het belangrijke takenpakket van het Centrum, dat onder meer bestaat uit het verstrekken van analyses en gegevens over drugs en drugsverslaving aan beleidsmakers en beroepsbeoefenaars en het signaleren van nieuwe trends op dit gebied, zodat misbruik van en handel in illegale drugs doeltreffend kunnen worden bestreden; herinnert eraan dat drugshandel een van de voornaamste inkomstenbronnen en een belangrijk middel voor rekrutering is voor de georganiseerde criminaliteit en terrorisme; herinnert eraan dat het mandaat van het Centrum in 2018 is verruimd, onder meer opdat het Centrum nieuwe taken kon gaan vervullen en formele partnerschappen kon aangegaan met andere EU-agentschappen, zoals Europol;

7.

is van oordeel dat de vaststelling van het programmeringsdocument van het Centrum 2019-2021, dat volledig gebaseerd is op de EMCDDA-strategie 2025 (3), een belangrijk onderdeel vormt van het strategische en operationele planningskader van het Centrum;

Personeelsbeleid

8.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 96,05 % was ingevuld, aangezien er negen ambtenaren en 64 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de tien ambtenaren en 66 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (ten opzichte van 77 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 verder nog 29 contractanten en één gedetacheerde nationale deskundige voor het Centrum werkten;

9.

merkt op dat het Centrum heeft vermeld dat er in 2018 sprake was van een goed genderevenwicht binnen de raad van bestuur, die bestond uit vijftien mannelijke leden en veertien vrouwelijke leden;

10.

merkt met tevredenheid op dat het Centrum beschikt over algemene bepalingen over het scheppen en in stand houden van een werkcultuur die gestoeld is op waardigheid en respect ter voorkoming en bestrijding van intimidatie; constateert dat dit mogelijkheden voor vertrouwelijke begeleiding biedt;

Aanbestedingen

11.

is verheugd dat het Centrum een aanbestedingsplan heeft opgesteld dat in overeenstemming is met zijn beheersplan, dat in nauwe samenwerking met alle eenheden met succes is uitgevoerd;

12.

merkt op dat het Centrum volgens het verslag van de Rekenkamer geen redelijk aantal inschrijvers heeft aangetrokken bij aanbestedingsprocedures met een lage waarde en stelt vast dat bij vijf van deze procedures door slecht één kandidaat een inschrijving werd ingediend en dat bij één procedure twee inschrijvingen werden ingediend; stelt vast dat het Centrum, volgens zijn antwoord, het aantal inschrijvers dat volgens de geldende financiële regels vereist is om de nodige concurrentie te waarborgen, naar behoren heeft uitgenodigd; verzoekt het Centrum zijn lopende inspanningen voort te zetten om ervoor te zorgen dat alle openbare aanbestedingsprocedures in overeenstemming zijn met het beginsel van eerlijke mededinging en om het voor kandidaten makkelijker te maken om aan zijn aanbestedingsprocedures met een lage waarde deel te nemen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

13.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van het Centrum om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en ermee om te gaan, en klokkenluiders te beschermen; stelt met tevredenheid vast dat de cv’s en belangenverklaringen van de directeur en de leden van het wetenschappelijk comité op de website van het Centrum zijn geplaatst;

14.

benadrukt dat uit een recente studie, die in opdracht van de Commissie verzoekschriften van het Parlement werd verricht (4), is gebleken dat er een potentieel risico bestaat op belangenconflicten, aangezien het Centrum gebruikmaakt van deskundigen en met name aangezien het wetenschappelijk comité zelfstandig besluiten neemt;

Interne controles

15.

merkt op dat alle noodzakelijke aanbevelingen uit het goedgekeurde actieplan in 2018 zijn uitgevoerd, naar aanleiding van het verslag van de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie over de analyse van de behoefte aan ondersteuning van processen voor gegevensverzameling, validering en kwaliteitsborging en over de evaluatie van het beheerskader voor gegevenskwaliteit van het Centrum en de afstemming daarvan op de EMCDDA-strategie 2025;

16.

stelt met bezorgdheid vast dat verscheidene aanbevelingen in het kader van de controle van de IAS van 2015 van het beheer van IT-projecten volgens het Centrum slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd en dat twee aanbevelingen nog niet altijd waren uitgevoerd tegen het einde van 2018; merkt evenwel op dat deze twee aanbevelingen naar verwachting tegen medio 2019 zouden worden uitgevoerd; verzoekt het Centrum de kwijtingsautoriteit uiterlijk in juni 2020 op de hoogte te stellen van de vorderingen op dit gebied;

17.

merkt op dat de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten overeenkomstig het verslag van de Rekenkamer en krachtens Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en de Portugese arbeidswetgeving dezelfde moeten zijn als die voor werknemers die rechtstreeks in dienst zijn genomen door de inlenende onderneming; merkt echter op dat de uitzendbureaus in de desbetreffende overeenkomsten niet expliciet verplicht werden om deze voorwaarden in acht te nemen en dat niet kan worden bewezen dat het Centrum zelf de arbeidsvoorwaarden van zijn eigen personeel en die van uitzendkrachten heeft vergeleken, wat veilige, voorspelbare arbeidsomstandigheden voor het personeel ondermijnt en risico’s met betrekking tot geschillen en voor de reputatie van het Centrum met zich meebrengt; merkt op dat de overeenkomst tussen het Centrum en het uitzendbureau volgens het antwoord van het Centrum een verwijzing bevat naar de verplichting van het Centrum om te voldoen aan alle aspecten van de toepasselijke wetgeving en dat het uitzendbureau krachtens deze overeenkomst als partij het risico loopt op geschillen; onderstreept niettemin dat dergelijke situaties voor het Centrum nog altijd een groot risico op reputatieschade mee zich meebrengen; is verheugd dat het Centrum zijn beleid inzake de inzet van uitzendkrachten onder de loep neemt om ervoor te zorgen dat dit beter aansluit bij het recht van de lidstaat waarin het Centrum is gevestigd, in overeenstemming met zijn operationele behoeften en het toepasselijke rechtskader; verzoekt het Centrum de arbeidsvoorwaarden van zijn uitzendkrachten te bestuderen en ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de Europese en nationale arbeidswetgeving; verzoekt het Centrum de kwijtingsautoriteit uiterlijk in juni 2020 op de hoogte te stellen van de vorderingen op dit gebied;

18.

merkt op dat de Unie in 2006 een overeenkomst heeft ondertekend met Noorwegen waarin de formule voor de berekening van de financiële bijdrage van Noorwegen aan het Centrum is vastgelegd, evenals de drempel voor de minimumbijdrage, die jaarlijks moet worden bijgesteld op basis van de prijsontwikkelingen en het bruto nationaal inkomen in de Unie; stelt met bezorgdheid vast dat de begrotingssubsidie van de EU tussen 2007 en 2018 met 24 % is toegenomen, maar de bijdrage van Noorwegen nagenoeg gelijk is gebleven; neemt ter kennis dat er volgens het antwoord van het Centrum geen lineair verband bestaat tussen de verhoging van de subsidie van de Unie en de bijdrage van Noorwegen, en dat het Centrum niet over de vereiste rechtsbevoegdheid beschikt om een andere formule of methode te kiezen voor de aanpassing van de minimumbijdrage voor Noorwegen; verzoekt het Centrum de minimumbijdrage voor Noorwegen volgens de overeengekomen voorwaarden aan te passen;

19.

vraagt het Centrum zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via de sociale en andere media;

20.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (6) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 29 van 23.1.2019, blz. 1.

(2)   PB C 29 van 23.1.2019, blz. 2.

(3)  Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, “EMCDDA Strategy 2025”, Lissabon, maart 2017; http://www.emcdda.europa.eu/publications/work-programmes-and-strategies/strategy-2025_en

(4)  https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/621934/IPOL_STU(2020)621934_EN.pdf

(5)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/103


BESLUIT (EU) 2020/1873 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vóór 11 september 2018: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0044/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (5), en met name artikel 60,

gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (6), en met name artikel 121,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0074/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 48.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 48.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(6)   PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/105


BESLUIT (EU) 2020/1874 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vóór 11 september 2018: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 – C9-0044/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014, en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (5), en met name artikel 60,

gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (6), en met name artikel 121,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0074/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 48.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 48.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

(6)   PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/107


RESOLUTIE (EU) 2020/1875 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) (vóór 11 september 2018: Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0074/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (1) (“het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven 197 871 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename met 3,27 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat 36 915 000 EUR van de begroting van het Agentschap afkomstig is van de begroting van de Unie (2), en 102 992 000 EUR van vergoedingen en rechten;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap betreffende het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer” genoemd) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 98,31 %, hetgeen neerkomt op een daling met 1,02 % ten opzichte van het jaar 2017; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 90,26 % bedroeg, wat neerkomt op een daling met 3,49 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) in juni 2018 de resultaten heeft gepubliceerd van de audit van het Agentschap die zij in 2017 had uitgevoerd, en dat daarin het zeer hoge uitvoeringspercentage wordt bevestigd, waardoor het Agentschap tot ’s werelds drie belangrijkste regelgevers op het gebied van de luchtvaart behoort;

3.

neemt er kennis van dat het Agentschap de functies inzake veiligheidsinlichtingen en veiligheidsprestaties aan het versterken is en dat het met name werkt aan het programma Data4Safety, dat een bigdataplatform en een betere analysecapaciteit op Europees niveau moet opleveren;

4.

spoort het Agentschap aan zijn digitaliseringsbeleid voort te zetten;

5.

stelt met voldoening vast dat het Agentschap middelen deelt voor overlappende taken met andere agentschappen, met name de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Europese Stichting voor opleiding en de Europese Autoriteit voor effecten en markten, op het gebied van enquêtes, e-learning, cloud- en LinkedIn-diensten en opleiding inzake milieubewustzijn; spoort het Agentschap ten zeerste aan om actief te blijven zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

6.

neemt er nota van dat in 2018 een externe evaluatie werd verricht van het proces dat leidt tot de ontwikkeling van het enig programmeringsdocument van het Agentschap en van de wijzen waarop de belangrijkste belanghebbenden van het Agentschap worden geraadpleegd bij de opstelling van het enig programmeringsdocument; neemt ter kennis dat het Agentschap momenteel een actieplan opstelt om terreinen aan te pakken die voor verbetering vatbaar zijn;

7.

wijst op de essentiële rol van het Agentschap bij het waarborgen van een zo hoog mogelijk niveau van luchtvaartveiligheid en milieubescherming in een snel groeiende luchtvaartmarkt; benadrukt het feit dat 2018 een mijlpaal was voor het Agentschap, met de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (3); erkent dat de toegenomen verantwoordelijkheden en werklast van het Agentschap niet gepaard gingen met een proportionele verhoging van de middelen, hetgeen aanzienlijke uitdagingen veroorzaakte om zijn taken en doelstellingen in 2018 te vervullen en aanleiding gaf tot uitstel of deprioritering van bepaalde activiteiten; herhaalt dat het Agentschap moet worden voorzien van toereikende financiële middelen en personeel voor het vervullen van de belangrijke taken die aan het Agentschap zijn toevertrouwd, terwijl op 31 december 2018 een vermindering werd geregistreerd tot 767 personeelsleden (tegenover 771 personeelsleden in 2017);

8.

herinnert aan de bijdrage van het Agentschap aan de ontwikkeling van slimme normen voor geluids- en CO2-emissies en aan zijn verantwoordelijkheid voor de milieucertificering van luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken; is van mening dat het Agentschap met meer middelen een leidende rol kan spelen bij de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen ter verbetering van de duurzaamheid van de luchtvaart;

9.

is ingenomen met de duidelijke inspanningen van het Agentschap om één Europese zone voor drones tot stand te brengen;

10.

maakt zich zorgen over het feit dat het luchtverkeer een aantrekkelijk doel is voor cyberaanvallen en dat softwarefouten ernstige gevolgen kunnen hebben; verzoekt het Agentschap samen met het Europees centrum voor cyberveiligheid in de luchtvaart de digitale veerkracht van de Europese luchtvaart verder te versterken;

11.

maakt zich zorgen over het feit dat de aanstaande integratie van op afstand bestuurde luchtvaartuigsystemen aanleiding geeft tot bezorgdheid over de openbare veiligheid onder de bevolking; verzoekt het Agentschap meer rekening te houden met de algemene bezorgdheid over de veiligheid en de bezorgdheid van de autoriteiten met betrekking tot strafrechtelijke vervolging;

12.

verzoekt het Agentschap ervoor te zorgen dat de Unie zo snel mogelijk beschikt over regels voor de commerciële verkoop van drones die uniform, makkelijk te volgen en uit veiligheidstechnisch oogpunt verantwoord zijn; maakt zich zorgen over het feit dat het Agentschap voor deze nieuwe opdrachten niet beschikt over voldoende financiële middelen en personeel;

13.

merkt op dat het Agentschap het jaar heeft afgesloten met een algemeen tekort van 2 000 000 EUR (een overschot van 700 000 EUR voor subsidieactiviteiten en een tekort van 2 700 000 EUR voor activiteiten in verband met vergoedingen en heffingen); merkt op dat het tekort voor vergoedingen en heffingen in mindering wordt gebracht op het geaccumuleerde overschot, dat hierdoor daalt van 54 900 000 EUR tot 52 200 000 EUR; merkt op dat, wat de activiteiten in verband met vergoedingen en heffingen betreft, de inkomsten stegen met 1 800 000 EUR ten opzichte van 2017, maar dat de personeelskosten met 3 700 000 EUR stegen, de administratieve kosten met 900 000 EUR en de operationele kosten met 2 600 000 EUR; merkt op dat voor de activiteiten in verband met subsidies, een verhoging van de subsidie met 2 000 000 EUR voldoende was om de stijging te dekken van de administratieve kosten met 100 000 EUR en de operationele uitgaven met 1 400 000 EUR;

14.

is tevreden met de maatregelen die zijn genomen om de efficiëntie van het Agentschap te vergroten, zoals de start van het Lean Efficiency Agility Programme en andere initiatieven op het gebied van efficiëntie, die hebben geleid tot een totale vermindering van de werklast die overeenkomt met 16 voltijds werkende werknemers en het Agentschap in staat hebben gesteld posten te herschikken en het hoofd te bieden aan de toegenomen werklast en de herziene kwalitatieve behoeften met betrekking tot activiteiten met langetermijneffecten; is tevens ingenomen met de toenemende digitalisering, automatisering en vereenvoudiging van financiële processen, die ertoe leiden dat 86 % van de financiële transacties papierloos verwerkt wordt;

15.

stelt het op prijs dat het Agentschap uitvoering heeft gegeven aan de aanbeveling van de Rekenkamer om de onafhankelijkheid van de rekenplichtige te waarborgen, die nu functioneel verantwoording aflegt aan de raad van beheer van het Agentschap en administratief aan de uitvoerend directeur;

16.

is verheugd over de goedkeuring door de raad van beheer van het Agentschap van de richtsnoeren betreffende klokkenluiders en verzoekt het Agentschap toe te zien op de uitvoering ervan; merkt op dat de diensten van de interne audit in 2018 een controle van de ethiek hebben uitgevoerd, die betrekking had op aspecten van de gedragscode, ethiek en fraude, waarvan het ontwerpauditrapport wordt verwacht begin 2019; herhaalt in dit verband dat moet worden voorzien in waarborgen tegen belangenconflicten;

Personeelsbeleid

17.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 95,74 % ingevuld was, aangezien 651 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 680 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 678 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 83 contractanten en 19 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

18.

stelt met bezorgdheid vast dat voor 2018 een wanverhouding tussen mannen en vrouwen is gerapporteerd met betrekking tot de hogere managers (4 mannen en 1 vrouw) en de leden van de raad van bestuur (26 mannen en 3 vrouwen);

19.

stelt vast dat het Agentschap zich heeft aangesloten bij het initiatief van de Commissie “Vrouwen in het vervoer”, dat tot doel heeft de arbeidsmogelijkheden van vrouwen op alle niveaus te vergroten; is ingenomen met het feit dat het Agentschap een taskforce genderevenwicht heeft opgericht om aanbevelingen te doen om de huidige grote wanverhouding ongedaan te maken;

20.

moedigt de agentschappen aan een kader voor personeelsbeleid voor de lange termijn te ontwikkelen waarin wordt ingegaan op de balans tussen werk en privéleven voor personeel, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, werken op afstand, non-discriminatie, geografisch evenwicht en de werving en integratie van personen met een beperking;

Aanbestedingsprocedures

21.

neemt kennis van de opmerking in het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap de middelen voor een overeenkomst met de Commissie inzake archiveringsdiensten ongeveer acht maanden na de verlenging van de overeenkomst vastlegde; merkt op dat de vastlegging van de middelen krachtens het Financieel Reglement moet worden geboekt voordat een juridische verbintenis wordt aangegaan; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat de vastlegging werd ondertekend vóór ontvangst van de rekening maar na aanvang van de dienstverlening en dat deze vastlegging achteraf derhalve werd gedekt door een uitzondering; verzoekt het Agentschap begrotingsvastleggingen te doen voordat het juridische verbintenissen aangaat;

22.

verneemt met bezorgdheid uit het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap voor de aanbesteding van gegevensanalysediensten met een waarde tot 5 000 000 EUR besloot om gebruik te maken van een na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte openbare procedure gesloten kaderovereenkomst met één enkele marktdeelnemer; stelt echter vast dat de in de kaderovereenkomst opgenomen voorwaarden niet specifiek genoeg waren om eerlijke mededinging mogelijk te maken, omdat de vereisten nog niet bekend waren toen de aanbestedingsprocedure liep; wijst erop dat volgens het Financieel Reglement de aanbestedende dienst onder dergelijke omstandigheden de kaderovereenkomst aan meerdere marktdeelnemers moet gunnen en er voor specifieke aankopen een mededingingsprocedure moet worden gevolgd waaraan de geselecteerde contractanten kunnen deelnemen; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat het heeft gekozen voor één enkele kaderovereenkomst en niet voor een meervoudige kaderovereenkomst omdat zulks zou hebben geleid tot een wisseling van contractant tijdens de looptijd ervan, wat ernstige gevolgen zou hebben gehad voor de coherentie en de tijdige voltooiing; verzoekt het Agentschap kaderovereenkomsten op te stellen die eerlijke mededinging mogelijk maken en de kostenefficiëntie waarborgen;

23.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap in een andere aanbestedingsprocedure voor de kerntaak van het Agentschap, namelijk de uitbesteding van certificeringstaken, de overeenkomsten uitsluitend gunde op basis van de kwaliteit van de diensten, zonder de prijs te evalueren; stelt bovendien vast dat het Agentschap een overeenkomst sloot met één marktdeelnemer voordat het bewijs had ontvangen dat de contractant zich niet in een uitsluitingssituatie bevond; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat met deze specifieke activiteit geen rekening is gehouden in het Financieel Reglement; stelt voorts vast dat er geen enkel risico bestond dat het Agentschap diensten zou verlangen van een niet-verkiesbare leverancier, aangezien bewijsmateriaal aangaande uitsluitingscriteria werd ingediend voordat enige accreditatie van taken kon plaatsvinden; verzoekt het Agentschap te waarborgen dat overeenkomsten pas worden ondertekend nadat een verificatie is verricht ten aanzien van de uitsluitingscriteria;

24.

neemt, in het licht van het commentaar en de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit betreffende het gebruik van bepaalde instrumenten die de Commissie heeft ingezet voor de invoering van één oplossing voor de elektronische uitwisseling van informatie met derden die deelnemen aan openbare aanbestedingsprocedures (e-aanbesteding), ter kennis dat het Agentschap sinds januari 2018 aan alle leveranciers de mogelijkheid biedt om elektronisch facturen in te dienen; is bovendien verheugd dat eind 2018 meer dan 80 % van de facturen elektronisch was ontvangen; merkt evenwel op dat de verwerking van elektronisch ontvangen facturen en het invoeren van de factuurgegevens handmatig gebeurt omdat dit de meest redelijke oplossing wordt geacht;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

25.

stelt, in het licht van het commentaar en de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit betreffende de herziening van het “beleid inzake onpartijdigheid en onafhankelijkheid: voorkoming en beperking van belangenconflicten” van het Agentschap en de uitbreiding van de invulling, controle en bijwerking van belangenverklaringen naar alle personeelsleden, vast dat het Agentschap eind mei 2019 het definitieve auditverslag van de dienst Interne Audit over ethiek, fraudepreventie en belangenconflicten heeft ontvangen met een positief algemeen oordeel over de beheers- en controlesystemen; merkt voorts op dat het Agentschap een actieplan heeft opgesteld met betrekking tot de aanbevelingen van de dienst Interne Audit en dat het Agentschap voornemens is uiterlijk eind maart 2020 een evaluatie uit te voeren van de bestaande gedragscode voor het personeel en de leden van de kamer van beroep van het Agentschap, alsmede een herziening van de procedure voor de openbare belangenverklaring voor de leden van de raad van bestuur;

26.

merkt op dat 62 % van de inkomsten van het Agentschap bestaat uit vergoedingen; neemt kennis van het standpunt van het Agentschap dat het feit dat aanvragers vergoedingen betalen, niet noodzakelijk een belangenconflict inhoudt;

Interne controles

27.

merkt op dat de dienst Interne Audit in 2018 de uitvoering van alle lopende acties op het gebied van de bedrijfscontinuïteit, het informatiebeveiligingsbeheer en het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart heeft geëvalueerd en bevestigd;

28.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een controleverslag heeft uitgebracht over strategische risicobeoordeling, onder meer op het gebied van IT, bij het EASA; neemt voorts ter kennis dat het Agentschap een actieplan heeft opgesteld om enkele terreinen aan te pakken die voor verbetering vatbaar waren;

29.

merkt op dat de interne auditcapaciteit in 2018 vier betrouwbaarheidscontroles heeft uitgevoerd om te beoordelen of de toepasselijke verordeningen werden nageleefd, de procesdoelstellingen werden gehaald en de belangrijkste risico’s naar behoren waren beperkt; stelt vast dat deze mate van zekerheid werd verschaft in elk van de controles en dat aanbevelingen werden gedaan om de controleomgeving of de algemene efficiëntie van de processen nog te verbeteren; stelt voorts vast dat bij de follow-up van de vier controles die in 2018 zijn uitgevoerd, de resterende risico’s in aanzienlijke mate zijn teruggebracht, waardoor deze tot een aanvaardbaar niveau zijn gedaald, en dat de uitvoering van alle lopende acties aan de gang is, waarbij de laatste actie volgens plan moet worden afgesloten tegen het derde kwartaal van 2019;

30.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en het publiek via sociale en andere media te benaderen;

31.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 279 van 8.8.2018, blz. 4.

(2)   PB C 279 van 8.8.2018, blz. 5.

(3)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/111


BESLUIT (EU) 2020/1876 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0063/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (5), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0077/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/113


BESLUIT (EU) 2020/1877 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van het Bureau (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 – C9-0063/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (5), en met name artikel 36,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0077/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/115


RESOLUTIE (EU) 2020/1878 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0077/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (“het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)97 665 322 EUR bedroeg, een toename van 12,52 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de verhoging verband hield met de versterking van de operationele activiteiten; overwegende dat de begroting van het Bureau voornamelijk wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken betreffende het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart dat zij redelijke zekerheid heeft verkregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en dat zij voldoende controle-informatie heeft verkregen over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen; overwegende dat de Rekenkamer echter een grondslag voor een oordeel met beperking heeft afgegeven, in verband met de bevindingen van de Rekenkamer ten aanzien van de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen voor de begrotingsjaren 2016 en 2017; overwegende dat, behoudens de gevolgen van de begrotingsjaren 2016 en 2017, de Rekenkamer van oordeel is dat de onderliggende betalingen bij de rekeningen betreffende het per 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

Follow-up van het kwijtingsverslag voor 2017

1.

neemt kennis van het besluit van de raad van bestuur van het Bureau van 6 juni 2018 om de voormalig uitvoerend directeur met onmiddellijke ingang uit zijn functie te ontheffen; neemt kennis van de aanstelling van een uitvoerend directeur ad interim op 6 juni 2018 en de benoeming van een nieuwe uitvoerend directeur op 16 juni 2019; is ingenomen met het vervolgverslag van het Bureau over de opmerkingen van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2017, en met name van de corrigerende maatregelen die de raad van bestuur van het Bureau, de uitvoerend directeur ad interim en de nieuwe uitvoerend directeur hebben genomen om de bestuursstructuur en de efficiëntie van het Bureau te verbeteren, de transparantie te herstellen en vertrouwen op te bouwen; staat achter het governance-actieplan 2019 van het EASO en waardeert de maatregelen die erin zijn opgenomen; neemt kennis van de positieve boodschap en intentie om in de toekomst nauw samen te werken, die de nieuwe uitvoerend directeur heeft uitgesproken in de openbare hoorzitting van 4 september 2019 en de hoorzitting van de agentschappen in de Commissie begrotingscontrole van het Parlement van 4 december 2019;

Uitkomst van het onderzoek van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)

2.

betreurt de bevindingen van OLAF in verband met de onregelmatigheden met betrekking tot de inbreuk op aanbestedingsprocedures, onrechtmatig gebruik van middelen van de Unie, wanbeheer, misbruik van positie op het gebied van personeelszaken, inbreuken op de regels inzake gegevensbescherming, intimidatie en ongepast gedrag jegens personeelsleden in 2017; herhaalt zijn verzoek aan het Bureau om de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de follow-up van de door OLAF voorgestelde maatregelen; begrijpt het verzoek van het Bureau om binnen een geschikt kader meer in detail verslag uit te brengen vanwege vertrouwelijkheids- en gegevensbeschermingskwesties;

3.

neemt kennis van het besluit van de raad van bestuur van het Bureau van 6 juni 2018 om de uitvoerend directeur met onmiddellijke ingang uit zijn functie te ontheffen; benadrukt echter dat de begroting voor het begrotingsjaar 2017 is uitgevoerd onder toezicht van het vorige management van het Bureau; wijst erop dat het verslag betrekking heeft op de kwijtingsprocedure voor het begrotingsjaar 2017; erkent dat de nieuwe uitvoerend directeur werk wil maken van ingrijpende hervormingen om te zorgen voor goed bestuur;

Grondslag voor een afkeurend oordeel over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen voor het begrotingsjaar 2017

4.

stelt vast dat, in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de grote afhankelijkheid van het Bureau van voldoende middelen, voornamelijk van door de lidstaten ter beschikking gestelde deskundigen, op verschillende niveaus een tekort aan deskundigen wordt gemeld aan de lidstaten en de Commissie; merkt voorts op dat het Bureau, om de tekorten in de voordrachten en detacheringen van lidstaten te compenseren, de inzet van plaatselijk aangeworven interim-personeel heeft vergroot, en dat in 2018 slechts 26 % van het voor de operationele behoeften benodigde personeel bestond uit door de lidstaten geselecteerde deskundigen; wijst erop dat het Bureau de lidstaten geen kritieke steun voor hun asielstelsels had kunnen verlenen zonder gebruik te maken van tijdelijke functionarissen; erkent het voorstel van het Bureau om voor asielzaken een reservepool van 500 deskundigen uit de lidstaten aan te leggen; verzoekt de lidstaten en de Commissie om dit voorstel zo spoedig mogelijk te beoordelen en te behandelen;

Financieel en begrotingsbeheer

5.

betreurt het dat beperkte jaarbegrotingen en het gedeeltelijk ontbreken van reserves voor onvoorziene uitgaven in de begroting van het Bureau ter dekking van de financiering van onvoorziene, dringende operationele behoeften voor budgettaire onzekerheden zorgen en de noodplanning belemmeren; neemt kennis van het feit dat het Bureau voortdurend de dialoog aangaat met de Commissie en de begrotingsautoriteiten over zijn operationele planning en de toewijzing van middelen; erkent dat het Bureau de bijdragen van geassocieerde landen deels gebruikt als noodoplossing voor beleidsuitgaven, met name om het hoofd te bieden aan onverwachte steunverzoeken van de lidstaten; verzoekt het Bureau budgettaire beperkingen te blijven aanpakken in nauw overleg met de Commissie en de begrotingsautoriteiten;

6.

wijst erop dat de voorgestelde besnoeiingen in de begroting ertoe zouden kunnen leiden dat het Bureau niet langer in staat is zijn opdracht te vervullen en de lidstaten de nodige steun te verlenen; wijst erop dat, wanneer het mandaat van het Bureau wordt versterkt en de werkbelasting van het Bureau wordt vergroot, dit gepaard moet gaan met passende begrotingstoewijzingen;

7.

is ingenomen met de hernieuwde samenwerkingsstrategie van de gezamenlijke raad van bestuur van EASO en Frontex; merkt bovendien met waardering op dat het Bureau een actieve rol speelt in het netwerk van agentschappen bij het stroomlijnen van gemeenschappelijke acties, zoals oproepen tot aanwerving van vertrouwenspersonen, deelname aan gezamenlijke aanbestedingsprocedures voor raamovereenkomsten en programma’s voor personeelsmobiliteit; spoort het Bureau nadrukkelijk aan om actief te streven naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie; wijst op de aanbeveling van de Rekenkamer in haar Speciaal verslag over migratiebeheer, namelijk om te komen tot complementariteit en betere coördinatie tussen het Fonds voor asiel, migratie en integratie en het Bureau; dringt er bij het Bureau op aan te werken aan het idee om middelen in verband met overlappende opdrachten te delen met andere agentschappen die soortgelijke activiteiten ontplooien;

Functioneren

8.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 slechts voor 68,22 % ingevuld was, aangezien 146 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 214 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 155 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 61 contractanten en 3 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten; stelt met voldoening vast dat er volgens het wervingsplan van het Bureau in 2020 500 personeelsleden in dienst zullen zijn;

9.

stelt het tekort aan managers op de administratieve afdeling vast, waar vier van de vijf managementposten vacant waren ofwel de personen die de posten bezetten, ontheven waren uit hun functie; neemt echter kennis van het door het Bureau gegeven antwoord dat de vacature voor het hoofd van de eenheid personele middelen en beveiliging in het eerste kwartaal van 2020 zal worden gepubliceerd; merkt eveneens op dat, gezien het Bureau een reorganisatie onderging, de aanwerving van het hoofd van de eenheid Financiën en aankoop nog bezig is en dat de vacature voor het hoofd van de eenheid ICT in 2019 werd ingevuld; verzoekt het Bureau extra inspanningen te leveren om de vacatures te vervullen, in samenwerking met de Commissie en de lidstaten, en de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de corrigerende maatregelen die zijn genomen om dat risico te beperken;

10.

betreurt het dat volgens het verslag van de Rekenkamer de personeelssituatie bij het Bureau vanaf eind 2017 exponentieel is verslechterd; stelt vast dat het Bureau aan het eind van 2018 216 personeelsleden in dienst had, en dat er 89 aanstellingsbrieven werden verstuurd en 60 overeenkomsten ondertekend; stelt evenwel vast dat er eind 2018 nog 78 vacatures openstonden; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit dat deze situatie een aanzienlijk risico inhoudt voor de voortzetting van de activiteiten van het Bureau op de huidige schaal; neemt er kennis van dat de uitvoerende directie zich ertoe heeft verbonden het wervingsplan van het Bureau op transparante en doeltreffende wijze uit te voeren;

11.

stelt met bezorgdheid vast dat de hogere directie in 2018 uit louter mannen (negen leden) bestond, maar dat in 2019 iets aan het negatieve genderevenwicht werd gedaan met de benoeming van een vrouw als uitvoerend directeur; stelt tevreden vast dat in de raad van bestuur een goed genderevenwicht werd bereikt (16 mannen en 15 vrouwen);

12.

wijst erop dat de uitvoerend directeur op 26 november 2019 een nieuw organigram heeft voorgesteld aan de raad van bestuur; is van mening dat een reorganisatie van het personeel moet bijdragen aan een betere interne controle en kwaliteitsgarantie en een beter risicobeheer, en aan de naleving van de door de Rekenkamer en de dienst Interne Audit van de Commissie vereiste maatregelen;

Personeelsbeleid

13.

stelt met bezorgdheid vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 slechts voor 68,22 % ingevuld was, aangezien 146 tijdelijke functionarissen werden aangesteld van de 214 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (155 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 61 contractanten en 3 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten;

14.

stelt met tevredenheid vast dat het Bureau in verband met de huisvestingsregelingen met betrekking tot de plaatsingsvoorwaarden van asielondersteuningsteams en andere medewerkers van het Bureau in de lidstaten (bijv. met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten van eigen personeel van het Bureau, deskundigen van de lidstaten en ingehuurde deskundigen) in juli 2019 een gastovereenkomst heeft gesloten met Cyprus, in januari 2020 een gastovereenkomst zou sluiten met Griekenland en op het punt staat om met Italië een nieuwe overeenkomst te sluiten om volledig te voldoen aan Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) en overeenkomstig andere gastovereenkomsten van het Bureau; verzoekt het Bureau samen met de Commissie te blijven proberen om tot doeltreffende regelingen met de lidstaten te komen ten aanzien van de plaatsingsvoorwaarden van asielondersteuningsteams en andere medewerkers van het Bureau;

15.

neemt kennis van de antwoorden van het Bureau op de opmerkingen van de Rekenkamer en de inspanningen die onder de nieuwe uitvoerend directeur zijn geleverd om eraan tegemoet te komen, onder andere door gastovereenkomsten te sluiten met Italië, Griekenland en Cyprus over de huisvesting van asielondersteuningsteams en andere medewerkers van het Bureau in de lidstaten, de aanwervingsprocedures transparanter te maken en de juridische dienst van het Bureau te versterken in de loop van 2019;

16.

merkt op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat agentschappen voor adviesfuncties op het gebied van IT vaak gebruikmaken van extern personeel en dat er in die zin sprake is van een horizontale trend; vraagt om de afhankelijkheid van externe aanwervingen op dit belangrijke en gevoelige terrein zoveel mogelijk te verminderen om potentiële risico’s te beperken;

17.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het Bureau in 2018 een openbare aanbestedingsprocedure had uitgeschreven om kaderovereenkomsten te sluiten voor de verlening van diensten op het gebied van uitzendwerk in Italië; merkt op dat het Bureau de procedure heeft stopgezet omdat slechts één offerte was ontvangen en het Bureau het voorstel onaanvaardbaar heeft geacht, aangezien de financiële offerte de geraamde maximale begroting overschreed; merkt op dat de Rekenkamer heeft geconstateerd dat het bestek een belangrijke fout bevatte voor een bedrag van 25 000 000 EUR; merkt echter op dat het Bureau deze bevindingen heeft aanvaard en corrigerende maatregelen heeft goedgekeurd en toegepast, onder meer: de beëindiging van de kaderovereenkomst voor de verlening van diensten op het gebied van uitzendwerk in Italië, uitschrijving van een nieuwe aanbestedingsprocedure voor de verlening van diensten op het gebied van uitzendwerk in Italië, uitschrijving van een extra oproep tot deskundigen van de lidstaten en, waar mogelijk, het gebruik van alternatieve regelingen voor het inzetten van deskundigen tijdens de periode tot de inwerkingtreding van een nieuwe kaderovereenkomst, het tijdelijk fors beperken van het aantal uitzendkrachten voor het Bureau in Italië en het, samen met de Italiaanse overheden, behouden van de bedrijfscontinuïteit voor essentiële steunmaatregelen; stelt ook vast dat de nieuwe aanbestedingsprocedure werd afgerond en dat de nieuwe kaderovereenkomst werd toegewezen in december 2019 zodat de bedrijfscontinuïteit tijdens de gehele procedure gewaarborgd was; verzoekt het Bureau de aanbestedingsregels van de Unie strikt toe te passen;

18.

merkt op dat het Bureau gebruikmaakt van dienstverleningsovereenkomsten met IT-bedrijven die zodanig zijn opgesteld dat er mogelijk sprake is van terbeschikkingstelling van uitzendkrachten in plaats van verlening van duidelijk omschreven IT-diensten of -producten; herinnert eraan dat de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten die gedurende een bepaalde tijd nauwkeurig omschreven taken uitvoeren, is onderworpen aan Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en aan de specifieke regels die door de lidstaten zijn vastgesteld; merkt op dat het gebruik van IT-dienstverleningsovereenkomsten voor de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten niet in overeenstemming is met het ambtenarenstatuut en de sociale en arbeidsrechtelijke voorschriften van de Unie; merkt met voldoening op dat het Bureau zijn model voor “tijd en middelen”-overeenkomsten heeft herzien teneinde in elke overeenkomst een lijst van de in het kader van het contract te leveren prestaties op te nemen; verzoekt het Bureau zorgvuldig te werk te blijven gaan en ervoor te zorgen dat overeenkomsten zodanig zijn opgesteld dat er geen verwarring mogelijk is tussen de verlening van IT-diensten en de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten;

Aanbestedingen

19.

verneemt van het Bureau dat het in 2018 begonnen is met de uitvoering van het besluit van de Commissie inzake klokkenluiders en een praktische gids heeft ontwikkeld voor de omgang met en preventie van belangenconflicten, die uiterlijk het derde kwartaal van 2019 door de raad van bestuur zal worden vastgesteld, evenals bindende regels ter bescherming van klokkenluiders; stelt met genoegen vast dat het Bureau voor het personeel een reeks opleidingssessies over ethiek heeft georganiseerd, met specifieke aandacht voor de preventie van belangenconflicten en met een speciale, toegesneden module voor managers; stelt tevreden vast dat relevante voorschriften inzake belangenconflicten ook zijn omgezet in operationele standaardprocedures en beleidsmaatregelen; verzoekt het Bureau bijzondere aandacht te blijven besteden aan de preventie van belangenconflicten en de correcte toepassing van de regels en procedures inzake klokkenluiders;

20.

stelt met bezorgdheid vast dat het Bureau wel de belangenverklaringen en cv’s van de leden van zijn raad van bestuur op zijn website publiceert, maar nog steeds niet de belangenverklaringen van de hogere leidinggevenden en verzoekt het Bureau daar onmiddellijk iets aan te doen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

21.

is zich ervan bewust dat het Bureau eind 2018 niet over een interne auditcapaciteit beschikte en er sinds januari 2018 geen uitgebreide DIA-controleverslagen uitgebracht zijn; merkt voorts op dat de controles achteraf om de wettigheid en regelmatigheid van verrichtingen te controleren nog in de kinderschoenen stonden; is ingenomen met het antwoord van het Bureau dat het met corrigerende maatregelen met betrekking tot de systemen voor interne controle, waaronder het opbouwen van auditcapaciteit tegen het vierde kwartaal van 2019 en een functie voor interne controle achteraf tegen het derde kwartaal van 2019, heeft ingestemd en deze heeft gedocumenteerd; stelt met voldoening vast dat het Bureau zijn capaciteit voor controles achteraf aan het opbouwen is aangezien de eerste functionaris met die controletaak in het vierde kwartaal van 2019 in dienst werd genomen en extra functionarissen in de eerste helft van 2020 zullen worden aangeworven; erkent dat het Bureau zijn capaciteit voor interne controles aan het opbouwen is en momenteel overleg pleegt met een ander agentschap van de Unie dat uitgebreide ervaring heeft op dit gebied teneinde het beste model voor het Bureau te bepalen; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

Interne controles

22.

is verheugd dat het Bureau, volgens het jaarverslag van de Rekenkamer over de agentschappen van de Unie in begrotingsjaar 2018, concrete en positieve stappen heeft ondernomen om de organisatorische governance te verbeteren; merkt op dat 48 van de 61 maatregelen in het actieplan waren afgerond en dat 13 maatregelen ten tijde van de controle van de Rekenkamer de status “loopt nog” hadden;

23.

is ingenomen met de goedkeuring in september 2019 van het nieuwe beleid inzake gevoelige posten van het Bureau dat het directieteam richtsnoeren en criteria verstrekt voor het uitvoeren van risicobeoordelingen, het vaststellen en documenteren van gevoelige functies bij het Bureau, samen met de overeengekomen risicobeperkende controles, en voor het beoordelen van de risicobeperkende controles voor gevoelige functies en de documentatie ervan uiterlijk in het eerste kwartaal van 2020;

24.

wijst er nogmaals op dat eind 2017 er bij het Bureau geen interne juridische dienst bestond en dat er allerlei advocatenkantoren werden ingehuurd toen de vorige uitvoerend directeur aan het hoofd stond; constateert echter dat het Bureau in 2018 een lijst van alle voor juridisch advies gebruikte overeenkomsten heeft opgesteld, er in 2019 een nieuwe leidinggevende juridisch adviseur bij het Bureau in dienst is getreden en ter vervanging van de eerdere overeenkomsten een nieuwe raamovereenkomst voor juridisch advies is ondertekend, waarbij in 2020 verschillende andere juridisch adviseurs in dienst zullen worden genomen; merkt evenwel op dat er nog steeds geen systematische interne evaluaties van juridische documenten werden verricht en er veel inconsistenties zijn opgemerkt ten aanzien van de juridische aspecten van openbare aanbestedingsprocedures in 2018; verzoekt het Bureau te zorgen voor een sterke juridische dienst en een doeltreffend beheer van juridische procedures; stelt tevreden vast dat het Bureau de doelstelling heeft vastgesteld om te werken aan het kader voor governance en interne controle met, onder meer, de oprichting van een afdeling Juridische en gegevensbescherming en een afdeling Interne controle en risicobeheersing teneinde in de toekomst de stelselmatige beoordeling van juridische documenten, onder meer aanbestedingsdocumenten, te garanderen; is ook ingenomen met het initiatief van het Bureau om een interne auditcapaciteit op te bouwen en een gezamenlijke auditcapaciteit te organiseren met het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht;

25.

betreurt het dat er bij het Bureau nog steeds geen beleid is inzake gevoelige posten, hetgeen niet in overeenstemming is met de internecontrolenormen van het Bureau, die bepalen dat gevoelige functies moeten worden vastgesteld en geregistreerd en actueel moeten worden gehouden; neemt kennis van het antwoord van het Bureau dat een beleid voor gevoelige functies werd afgerond en naar verwachting uiterlijk in het derde kwartaal van 2019 werd goedgekeurd en uiterlijk in het vierde kwartaal van 2019 ten uitvoer gelegd; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van ontwikkelingen op dit gebied;

26.

waardeert de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de systemen voor interne controle, met inbegrip van de controles op de aanbestedings- en uitgavenverrichtingen; staat achter het besluit om het extern inwinnen van juridisch advies af te bouwen en er snel een einde aan te maken door een interne juridische dienst op te richten; staat achter de opmerkingen van de Rekenkamer over de noodzaak van verdere corrigerende maatregelen;

27.

stelt vast, na commentaar en opmerkingen van de kwijtingsautoriteit in verband met het feit dat het Bureau een van de weinige agentschappen van Unie is met meerdere vestigingen en het Bureau op verschillende locaties huurovereenkomsten heeft afgesloten zonder dat een adequate analyse van de lokale markt is verricht, dat wat betreft het kantoor in Rome, binnenkort een nieuwe aanbesteding zal worden uitgeschreven, voorafgegaan door een behoorlijke marktanalyse voor het huren van een kantoor, teneinde de huidige situatie te regulariseren; merkt bovendien op dat in het geval van het kantoor in Athene de lopende huurovereenkomst in januari 2020 is geëindigd en dat momenteel een nieuwe aanbestedingsprocedure wordt voorbereid, met inbegrip van een behoorlijke marktanalyse; merkt voorts op dat de verwerkingsfaciliteit in Pagani (Lesbos) de operationele werkplekken in de hotspots heeft verplaatst naar buiten de centra; merkt op dat er ten aanzien van het bureau in Cyprus medio 2018 een nieuwe overeenkomst is gesloten met de eigenaar van het gebouw na een inschrijving die tot doel had de oorspronkelijke overeenkomst te regulariseren en de mogelijkheid te bieden om uit te breiden mocht dat nodig zijn; is ingenomen met de nieuwe, op 15 februari 2019 goedgekeurde operationele standaardprocedures voor aanbestedingen die richtsnoeren verstrekken over de aanbestedings- en contractbeheerprocedure, met uitvoerige bepalingen inzake marktstudies; stelt vast dat het Bureau inspanningen doet om zijn aanbestedingsprocedures af te stemmen op de methodologie die de diensten van de Commissie dienen te hanteren voor prospectie en onderhandelingen in verband met gebouwen, en om voor alle vastgoedovereenkomsten die het voornemens is te ondertekenen marktprospectieberichten te publiceren om de transparantie en het concurrentievermogen te vergroten;

28.

merkt met bezorgdheid op dat het ontbreken van duidelijke rollen en verantwoordelijkheden met betrekking tot het beheer van gehuurde gebouwen en daarmee samenhangende diensten en werken mogelijk een belemmering vormt voor een doelmatige beperking van de risico’s in verband met gebouwen; verzoekt het Bureau een doeltreffend beleid vast te stellen voor het beheer van gehuurde gebouwen en daarmee samenhangende diensten;

Overige opmerkingen

29.

is verheugd, in het licht van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de benoeming van de nieuwe uitvoerend directeur ad interim, die op 6 juni 2018 in dienst trad, dat na deze wijziging in het management de hoogste prioriteit wordt gegeven aan transparantie als het grondbeginsel van het governance-actieplan onder leiding van de nieuwe uitvoerend directeur, die vastbesloten is deze aanpak in de toekomst voort te zetten;

30.

vraagt het Bureau zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

31.

wijst, in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit in verband met het feit dat het Bureau zijn kantoorruimte in Malta heeft uitgebreid met een extra deel van het gebouw waar zijn ruimten zich bevinden, dat het Bureau de huurovereenkomst in oktober 2018 heeft gesloten, waarvan de kosten volledig door de begroting van het Bureau worden gedekt, met het oog op de ingebruikname van het volledige complex;

32.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (5) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 306 van 30.8.2018, blz. 4.

(2)   PB C 306 van 30.8.2018, blz. 6.

(3)  Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11).

(4)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/120


BESLUIT (EU) 2020/1879 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling I — Europees Parlement

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019)0316 — C9-0051/2019) (2),

gezien het verslag over het begrotings- en financieel beheer voor het begrotingsjaar 2018, afdeling I — Europees Parlement (3),

gezien het jaarverslag van de intern controleur voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de instellingen (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en artikel 318 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 260, 261 en 262,

gezien het besluit van het Bureau van 10 december 2018 over de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement, en met name artikel 34,

gezien artikel 100, artikel 104, lid 3, en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0021/2020),

A.

overwegende dat de voorzitter de jaarrekening van het Parlement voor het begrotingsjaar 2018 op 27 juni 2019 heeft goedgekeurd;

B.

overwegende dat de secretaris-generaal, als gedelegeerd hoofdordonnateur, op 25 juni 2019 heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben dat de aan de begroting van het Parlement toegewezen middelen zijn gebruikt voor het beoogde doel en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en dat de vastgestelde controleprocedures de nodige garanties bieden betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;

C.

overwegende dat de Rekenkamer in haar controle stelde dat zij in haar specifieke beoordeling van de administratieve en andere uitgaven in 2018 geen ernstige tekortkomingen heeft geconstateerd in de onderzochte jaarlijkse activiteitenverslagen van de instellingen en organen als vereist bij Verordening (EU, Euratom) 2018/1046;

D.

overwegende dat op grond van artikel 262, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 elke instelling van de Unie verplicht is alles in het werk te stellen om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement vergezeld gaat;

1.   

verleent zijn voorzitter kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(5)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/122


RESOLUTIE (EU) 2020/1880 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling I — Europees Parlement

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling I — Europees Parlement,

gezien artikel 100, artikel 104, lid 3, en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0021/2020),

A.

overwegende dat de rekenplichtige van het Europees Parlement (“Parlement”) in zijn certificering van de definitieve rekeningen heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben dat deze, in alle materiële opzichten, een getrouw beeld geven van de vermogenspositie, de resultaten van de verrichtingen en de kasstromen van het Parlement;

B.

overwegende dat overeenkomstig de gebruikelijke procedure 126 vragen aan de administratie van het Parlement zijn gestuurd, en dat de schriftelijke antwoorden door de Commissie begrotingscontrole van het Parlement zijn ontvangen en in het openbaar zijn besproken in aanwezigheid van de voor begrotingsaangelegenheden verantwoordelijke ondervoorzitter, de secretaris-generaal en de intern controleur;

C.

overwegende dat er altijd verbetering mogelijk is op het gebied van kwaliteit, doeltreffendheid en doelmatigheid bij het beheer van overheidsfinanciën, en dat toezicht noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat het politiek leiderschap en de administratie van het Parlement verantwoording afleggen ten aanzien van burgers van de Unie;

Begrotings- en financieel beheer van het Parlement

1.

stelt vast dat de definitieve kredieten van het Parlement voor 2018 in totaal 1 950 687 373 EUR beliepen, zijnde 18,9 % van rubriek V van het meerjarig financieel kader (1) voor de administratieve uitgaven van de EU-instellingen als geheel in 2018, en neerkomen op een stijging met 2,2 % ten opzichte van de begroting 2017 (1 909 590 000 EUR);

2.

stelt vast dat de totale per 31 december 2018 in de rekeningen opgenomen ontvangsten 193 998 910 EUR bedroegen (tegenover 206 991 865 EUR in 2017), met inbegrip van 30 783 590 EUR aan bestemmingsontvangsten (tegenover 50 052 674 EUR in 2017);

3.

benadrukt dat vier hoofdstukken 67,6 % van de totale vastleggingen uitmaken: hoofdstuk 10 (Leden van de instelling), hoofdstuk 12 (Ambtenaren en tijdelijke functionarissen), hoofdstuk 20 (Gebouwen en daarmee samenhangende kosten) en hoofdstuk 42 (Assistentie aan de leden), hetgeen getuigt van weinig flexibiliteit wat betreft het grootste deel van de uitgaven van het Parlement;

4.

neemt nota van de onderstaande cijfers, op grond waarvan de rekeningen van het Parlement voor het begrotingsjaar 2018 werden gesloten:

a)

Beschikbare kredieten (EUR)

kredieten voor 2018:

1 950 687 373

niet-automatische overdrachten van het begrotingsjaar 2017:

2 564 000

automatische overdrachten van het begrotingsjaar 2017:

289 785 291

kredieten corresponderend met bestemmingsontvangsten voor 2018:

30 783 590

overdrachten corresponderend met bestemmingsontvangsten van 2017:

47 369 977

Totaal:

2 318 626 231

b)

Besteding van de kredieten in het begrotingsjaar 2018 (EUR)

vastleggingen:

2 283 150 877

verrichte betalingen:

1 933 089 380

automatisch overgedragen kredieten, waaronder die afkomstig van bestemmingsontvangsten:

348 106 015

niet-automatisch overgedragen kredieten:

geannuleerde kredieten:

39 994 836

c)

Begrotingsontvangsten (EUR)

ontvangen in 2018:

193 998 910

d)

Totale balans op 31 december 2018 (EUR)

1 671 682 153

5.

wijst erop dat 99,2 % van de in de begroting van het Parlement opgenomen kredieten, in totaal 1 934 477 627 EUR, was vastgelegd, met een annuleringspercentage van 0,8 %; stelt met tevredenheid vast dat, net als in voorgaande jaren, een zeer groot deel van de begroting ten uitvoer is gelegd; merkt op dat de betalingen in totaal 1 636 858 018 EUR bedroegen, hetgeen resulteerde in een uitvoeringspercentage van de betalingskredieten van 84,6 %;

6.

benadrukt het feit dat de geannuleerde kredieten voor het begrotingsjaar 2018, in totaal 16 209 746 EUR, hoofdzakelijk bestemd waren voor bezoldiging en andere vorderingen, alsmede voor uitgaven met betrekking tot gebouwen;

7.

merkt op dat in het begrotingsjaar 2018 elf overschrijvingen werden goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 31 en 49 van het Financieel Reglement, die 53 533 500 EUR beliepen, hetgeen neerkomt op 2,7 % van de definitieve kredieten; stelt vast dat het grootste deel van de overgeschreven bedragen verband hielden met het gebouwenbeleid van het Parlement, en met name dienden om de jaarlijkse betalingen voor het Konrad Adenauer-bouwproject te helpen financieren;

Adviezen van de Rekenkamer over de betrouwbaarheid van de jaarrekening over 2018 en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen

8.

herinnert eraan dat de Rekenkamer een specifieke beoordeling verricht van de administratieve en andere uitgaven als één beleidsgroep voor alle instellingen van de Unie; wijst erop dat administratieve en aanverwante uitgaven bestaan uit uitgaven voor personele middelen (salarissen, toelagen en pensioenen), die 60 % van het totaal beslaan, en uitgaven voor gebouwen, uitrusting, energieverbruik, communicatie en informatietechnologie;

9.

neemt er nota van dat de controle-informatie er over het geheel genomen op wijst dat de uitgaven aan “administratie” geen materieel foutenpercentage vertonen; neemt er daarnaast nota van dat, op grond van de dertien gekwantificeerde fouten, het geschatte foutenpercentage aanwezig in rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie onder de materialiteitsdrempel ligt;

10.

neemt kennis van de specifieke vaststelling met betrekking tot het Parlement in het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Parlement voor het begrotingsjaar 2018 (“het verslag van de Rekenkamer”); merkt op dat de instellingen, inclusief het Parlement, het gezien de terroristische aanslagen van de afgelopen jaren dringend nodig hebben geacht om de bescherming van personen en gebouwen te verbeteren; merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft aangetroffen in de door het Parlement en de Commissie georganiseerde procedures; merkt op dat het Parlement voor de uitvoering van specifieke beveiligingsgerelateerde bouwwerken gebruik heeft gemaakt van reeds bestaande raamcontracten en dat het ontwerp van deze raamcontracten het Parlement in staat heeft gesteld om opdracht te geven tot essentiële beveiligingsdiensten die niet waren opgenomen in de oorspronkelijke prijsopgave, op basis van één prijsopgave van de contractant; merkt op dat het Parlement deze methode heeft gevolgd bij twee van de vier procedures die de Rekenkamer heeft onderzocht;

11.

neemt bezorgd kennis van het antwoord van het Parlement in het kader van de contradictoire procedure met de Rekenkamer, waarin het erkent dat, gezien de specifieke context (tijdsdruk en marktspecifieke structuur), de mededinging wellicht suboptimaal is geweest; stelt met tevredenheid vast dat in deze sector nieuwe raamcontracten zijn gesloten met vijf contractanten, op basis van een hernieuwde oproep tot mededinging om een correcte prijsconcurrentie te waarborgen;

Jaarverslag van de intern controleur

12.

merkt op dat de intern controleur tijdens de vergadering van de bevoegde commissie met de intern controleur van 18 november 2019 zijn jaarverslag heeft gepresenteerd en een beschrijving heeft gegeven van de betrouwbaarheidscontroles en adviesopdrachten die hij heeft uitgevoerd en waarover hij verslag heeft uitgebracht, die in 2018 betrekking hadden op de volgende onderwerpen:

onderhoud, renovatie en exploitatie van gebouwen (directoraat-generaal Infrastructuur en Logistiek, DG INLO);

eerste evaluatie van de veiligheid van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) van de instelling;

individuele rechten op grond van het statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie;

personeelswinkel in Luxemburg (DG INLO);

follow-up van nog niet afgewikkelde acties uit de verslagen van de intern controleur — fasen 1 en 2 van 2018;

vaststelling van een functie voor interne kwaliteitsborging in het directoraat-generaal Beveiliging en Veiligheid (DG Safe);

onafhankelijk advies over het project “Van pc naar hybride” directoraat-generaal Innovatie en Technologische Ondersteuning (DG ITEC);

aspecten van het systeem voor rapportageformulieren van het directoraat-generaal Extern Beleid van de Unie (DG EXPO);

follow-up van de IT-onderbreking en versterking van de IT-continuïteit;

aanbesteding en contractuitvoering in de cateringsector (DG INLO) — rapport nog niet uitgebracht, besprekingen met het management over voorlopige bevindingen aan de gang;

13.

is tevreden met en ondersteunt de acties die de intern controleur met de bevoegde directoraten-generaal is overeengekomen als gevolg van de betrouwbaarheidsopdrachten en de aanbevelingen die hij heeft geformuleerd na de adviesopdrachten:

 

overeengekomen acties:

met betrekking tot de audit inzake onderhoud, renovatie en exploitatie van gebouwen (DG INLO), versterken van het strategisch kader voor onderhoud en verdere verbetering van de activiteiten van het Parlement op het gebied van het onderhoud van gebouwen door de goedkeuring van een alomvattend beleid en een gestructureerd, samenhangend meerjarenplan; vergroting van het vertrouwen dat de processen en de werkzaamheden van het Parlement op het gebied van gebouwen efficiënt en kosteneffectief zijn; ondersteunen van de besluitvorming over onderhoudsactiviteiten door middel van betrouwbare informatie en analyse;

met betrekking tot de audit van de informatiesystemen, eerste evaluatie van de ICT-veiligheid van de instelling, versterking van de veiligheidsgovernance van de informatiesystemen (met beleidsmaatregelen, normen en richtsnoeren), met name door de invoering van een institutioneel beleid inzake informatieveiligheid: verbetering van de identificatie, bescherming en monitoring van IT-activa (hardware, gerelateerde software en netwerk); beter opsporen van en reageren op cyberincidenten en verbeteren van de herstelcapaciteit;

met betrekking tot de audit van de individuele rechten van personeelsleden, versterking van de algemene controleomgeving op dit gebied en aanpakken van specifieke kwesties in verband met gezinstoelagen;

met betrekking tot de audit van de personeelswinkel in Luxemburg, uitvoering van de maatregelen die nodig zijn om de controleomgeving en controleactiviteiten en de toereikendheid van de interne governance te verbeteren; erop toezien dat de verrichtingen van de winkel, met inbegrip van het beheer van gelden ter goede rekening, stroken met het Financieel Reglement, de boekhoudkundige beginselen en de belastingwetgeving;

 

Aanbevelingen:

met betrekking tot het systeem voor rapportageformulieren van DG EXPO, uitvoering geven aan de zes aanbevelingen om het rapportagesysteem te versterken en invoering van een beter kader voor de samenwerking tussen delegaties, commissies en andere belanghebbende partijen;

met betrekking tot de invoering van een functie voor interne kwaliteitsborging in DG Safe, uitvoering van de zes aanbevelingen hiervoor, met name het opzetten van een kwaliteitsbeleid;

met betrekking tot het proefproject “Van pc naar hybride”, versterken van de businesscase van het project; gebruik van de hybride ter vervanging van meerdere bestaande apparaten; verbeteren van het financieel beheer van het “proof of concept” en de proefprojecten alvorens over te gaan tot het in gebruik nemen van nieuwe instrumenten;

met betrekking tot de follow-up van de IT-onderbreking en de versterking van de IT-continuïteit, garanderen van aanvullende bescherming van de ICT-infrastructuur; testen van het noodherstelplan; opstellen van een lijst van kritieke informatiesystemen en daarvan afhankelijke apparaten en verbetering van de plannen om de ICT-infrastructuur van het Parlement onder te brengen buiten de gebouwen van het Parlement;

14.

merkt op dat de follow-upprocedure van 2018 heeft geleid tot het afsluiten van 28 van de 76 niet-afgewikkelde acties, en ertoe heeft geleid dat het risicoprofiel van de acties waarvan de uitvoering vertraagd is, verder is verlaagd in 2018; neemt in het bijzonder nota van het feit dat het aantal niet-afgewikkelde acties die betrekking hadden op significante risico’s daalde van 22 naar 7 en er geen niet-afgewikkelde acties waren in de hoogste risicocategorie (“kritiek”); merkt op dat er naast deze gevalideerde acties in totaal 117 openstaande acties waren, inclusief acties die nog niet klaar waren voor uitvoering, waarvan er 47 betrekking hebben op een significant risico; verwacht dat deze zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met de afgesproken termijnen;

15.

is met name ingenomen met de mogelijkheid dat de intern controleur door de directoraten-generaal wordt opgeroepen om adviesopdrachten uit te voeren, en beveelt alle directoraten-generaal aan indien nodig van deze mogelijkheid gebruik te maken;

16.

merkt op dat twee audits, één over bezoekersgroepen en één over de vergoeding voor parlementaire medewerkers, deel uitmaken van de activiteit van 2019 en dat hierover verslag zal worden uitgebracht begin 2020; verzoekt de intern controleur de Commissie begrotingscontrole van het Parlement te informeren over de resultaten van beide audits zodra deze beschikbaar zijn;

17.

betreurt ten zeerste dat het verslag van de intern controleur niet openbaar is; dringt erop aan dat dit verslag elk jaar openbaar wordt gemaakt en dat het wordt toegezonden aan de leden op hetzelfde moment als aan de voorzitter en de secretaris-generaal van het Parlement; betreurt dat voor het verslag van 2018 in januari 2020 is besloten dat de leden het verslag alleen op verzoek mogen inzien volgens de procedure van de veilige leeskamer; is ervan overtuigd dat de beperking van de toegang tot dit document, dat het gebruik van openbare middelen betreft, de spijtige indruk wekt dat er iets te verbergen is;

Follow-up van de kwijtingsresolutie voor 2017

18.

neemt kennis van de schriftelijke antwoorden op de kwijtingsresolutie voor 2017, die de Commissie begrotingscontrole van het Parlement op 17 september 2019 heeft ontvangen, en van de presentatie door de secretaris-generaal naar aanleiding van de diverse vragen en verzoeken in de kwijtingsresolutie van het Parlement voor 2017 en de in aansluiting daarop gehouden gedachtewisseling met de leden;

19.

betreurt het dat sommige aanbevelingen van de kwijtingsresolutie van het Parlement voor 2017 niet zijn opgevolgd en dat het follow-updocument van de kwijting in dit opzicht geen enkele rechtvaardiging bevat; vindt het belangrijk om in de Commissie begrotingscontrole vaker van gedachte te wisselen met de secretaris-generaal over aangelegenheden die van invloed zijn op de begroting van het Parlement en de uitvoering daarvan;

Kwijting van het Parlement voor 2018

20.

neemt kennis van de gedachtewisseling tussen de voor begrotingsaangelegenheden verantwoordelijke ondervoorzitter, de secretaris-generaal en de leden van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, die op 18 november 2019 in aanwezigheid van de intern controleur is gehouden in het kader van de kwijting van het Parlement voor 2018;

21.

verzoekt het Bureau nogmaals een follow-up te geven aan alle kwijtingsbesluiten, zoals voortvloeit uit artikel 25 van en bijlage V bij het Reglement, en de artikelen 6 en 166 van het Financieel Reglement; verzoekt de secretaris-generaal om deze resolutie te doen toekomen aan het Bureau, en om daarbij te wijzen op alle punten waarin het Bureau wordt gevraagd om iets te ondernemen of besluiten te nemen; verzoekt de secretaris-generaal om een actieplan en een tijdpad uit te werken voor de follow-up en/of reactie van het Bureau op de aanbevelingen die het van het Parlement heeft gekregen via diens kwijtingsresoluties en om de resultaten daarvan op te nemen in het jaarlijkse follow-updocument; verzoekt de secretaris-generaal de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole van het Parlement tijdig verslag uit te brengen van alle projecten die aan Bureau zijn voorgelegd en die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting; wijst er nogmaals op dat het Bureau de transparantie van zijn besluitvormingsprocedures op proactieve wijze aanzienlijk moet vergroten;

22.

betreurt dat bij het intern onderzoek in 2018 vier gevallen zijn vastgesteld op het gebied van de vergoeding voor parlementaire assistentie, waardoor 146 814 EUR teruggevorderd kon worden (tegenover 47 gevallen en een teruggevorderd bedrag van 903 741,00 EUR in 2017) en dat op het gebied van reis- en verblijfkosten 173 546 EUR teruggevorderd kon worden, na zes onderzoeken (tegenover 68 589,05 EUR in 2017);

23.

wijst erop dat de wetgevingsactiviteit in 2018 aanzienlijk is toegenomen, aangezien het Parlement het einde van de zittingsperiode 2014-2019 naderde;

24.

merkt op dat twee tijdelijke commissies, de Bijzondere Commissie terrorisme (TERR) en de Bijzondere Commissie toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (PEST) hun werkzaamheden succesvol hebben afgerond in de loop van het jaar, en dat een derde, de Bijzondere Commissie financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (TAX3), werden opgericht;

25.

wijst erop dat, in de aanloop naar de Europese verkiezingen van 2019, de communicatiecampagne met succes is opgestart; wijst op de grotere deelname van burgers aan de Europese verkiezingen van 2019, hoewel deze in sommige landen nog steeds te laag was; is van mening dat dergelijke campagnes permanent moeten zijn en er bijzondere aandacht moet uitgaan naar die landen;

26.

keurt de maatregelen van de instelling goed om de veiligheid te verbeteren, met name op het gebied van fysieke beveiliging en beveiliging van gebouwen, maar ook op het gebied van cyberveiligheid en communicatie;

27.

betreurt het feit dat, hoewel de Begrotingscommissie van het Parlement de gevraagde begroting voor de oprichting van een waarnemingscentrum voor artificiële intelligentie heeft verworpen, dit initiatief blijkbaar nog steeds loopt in de vorm van een werkgroep; is ernstig bezorgd over de klaarblijkelijke omzeiling van een democratisch besluit van de leden, die een zeer betreurenswaardig precedent vormt; beveelt aan dat de werkzaamheden van deze werkgroep onmiddellijk worden onderbroken totdat de begrotingsautoriteit heeft besloten haar een begroting te verstrekken;

28.

is zich bewust van het feit dat het vastgoedbeleid belangrijk is, met name het project voor de bouw van het Martens-gebouw en de renovatie van het Montoyer 63-gebouw in Brussel, die in 2018 zijn voltooid, en het Konrad Adenauer-project in Luxemburg, dat volgens de planning voltooid zal zijn eind juni 2023; begrijpt dat de Begrotingscommissie van het Parlement in 2018 toestemming heeft verleend voor een collectieve overschrijving van 29 miljoen EUR voor de voorfinanciering van het project, hetgeen resulteerde in een geraamde intrestbesparing van 4,7 miljoen EUR; is bezorgd over de vertraging bij de bouw van het Konrad Adenauer-gebouw in Luxemburg, dat volgens planning in 2018 moest zijn voltooid maar thans niet vóór 2023 wordt verwacht;

29.

steunt het gebruik van het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), een beheersinstrument van de Europese Unie voor particuliere en openbare organisaties om hun milieuprestaties te beoordelen en te verbeteren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1221/2009 (2); steunt de maatregelen die zijn genomen om de koolstofvoetafdruk van het Parlement te verkleinen;

30.

verzoekt de administratie de aandacht te vestigen op de gedragscode voor de leden, waarin wordt bepaald dat de leden uitsluitend in het algemeen belang handelen en bij de uitvoering van hun werk geleid worden door de principes van belangeloosheid, integriteit, transparantie, toewijding, eerlijkheid, verantwoordelijkheid en respect voor het aanzien van het Parlement; wijst erop dat in de gedragscode een definitie wordt gegeven van belangenconflicten en bepaald wordt hoe de leden deze moeten aanpakken en dat de code regels bevat over de beroepsactiviteiten van voormalige leden;

31.

stelt bezorgd vast dat er zich tussen 2012 en 2018 ten minste 24 inbreuken op de gedragscode hebben voorgedaan die niet zijn bestraft; benadrukt dat als inbreuken niet naar behoren worden bestraft, de leden minder geneigd zijn om de gedragscode na te leven; roept de voorzitter ertoe op alle mogelijke inbreuken op de gedragscode zorgvuldig te onderzoeken en de betrokken leden indien aangewezen een gepaste sanctie op te leggen;

32.

neemt nota van de regels inzake vervoersregelingen voor leden op de werklocaties van het Europees Parlement (“de regels”); is van mening dat de bepalingen waarbij de voorwaarden zijn vastgesteld voor het gebruik van dienstauto’s op permanente basis door de voorzitter, de secretaris-generaal, de adjunct-secretaris-generaal en elke voorzitter van een politieke fractie te vaag zijn; verzoekt het Bureau de regels te herzien met het oog op de invoering van striktere voorwaarden voor het gebruik van deze auto’s;

33.

is van mening dat de bescherming van klokkenluiders integraal deel uitmaakt van de democratie en cruciaal is voor het voorkomen en afschrikken van onwettige activiteiten en wanpraktijken; herinnert eraan dat onder meer geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA’s) zich in een kwetsbare positie bevinden als gevolg van hun arbeidsovereenkomst; neemt met bezorgdheid kennis van de uitspraak van de secretaris-generaal dat de regels inzake klokkenluiders van toepassing zijn op geaccrediteerde parlementaire medewerkers, maar dat het Parlement geen arbeidsbescherming kan bieden; dat medewerkers immers afhankelijk zijn van hun individuele lid; verzoekt de secretaris-generaal met dit specifieke element rekening te houden wanneer APA’s optreden als klokkenluiders, op zoek te gaan naar mogelijkheden op het gebied van contractbescherming en de mogelijkheden die het Parlement op dit gebied toekent aan APA’s die het slachtoffer zijn van intimidatie, uit te breiden naar APA’s die optreden als klokkenluider;

34.

onderstreept het feit dat in de huidige regels inzake de beëindiging van contracten voor APA’s niet is voorzien in de mogelijkheid van beëindiging met “wederzijdse instemming”, wat een manier zou zijn om de speciale betrekking tussen leden en medewerkers te erkennen, waarbij beide partijen kunnen vaststellen dat niet langer sprake is van wederzijds vertrouwen en kunnen profiteren van een gemeenschappelijke oplossing, waarbij ondermijning van de sociale rechten van APA’s voorkomen moet worden; verzoekt de secretaris-generaal een oplossing te vinden voor het feit dat salarissen van APA’s uitsluitend kunnen worden overgemaakt naar Belgische bankrekeningen, wat in strijd is met het idee van een eengemaakte monetaire en betalingsunie;

35.

herhaalt zijn bezorgdheid over de vermeende praktijk dat leden APA’s verplichten dienstreizen te maken, met name naar Straatsburg, zonder dienstopdracht, zonder kostenvergoeding of zelfs zonder reisvergoeding; is van mening dat een dergelijke praktijk ruimte schept voor misbruik: als APA’s zonder dienstopdracht reizen, moeten ze niet alleen de kosten zelf betalen, maar zijn ze ook niet gedekt door de arbeidsverzekering; verzoekt de secretaris-generaal opnieuw deze vermeende praktijk te onderzoeken en hierover aan het eind van het jaar verslag uit te brengen;

36.

herhaalt zijn verzoek aan de Conferentie van voorzitters en het Bureau om opnieuw de mogelijkheid te overwegen dat APA’s onder bepaalde nog vast te stellen voorwaarden leden vergezellen tijdens officiële parlementaire delegaties en dienstreizen, zoals reeds door verschillende leden is gevraagd; verzoekt de secretaris-generaal de begrotingsgevolgen en de organisatie en logistiek van deze dienstreizen te onderzoeken;

37.

verzoekt het Parlement zijn eigen interne regels in het Statuut volledig af te stemmen op de onlangs aangenomen Richtlijn (EU) 2019/1937 (3) inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden, en onder meer veilige kanalen te creëren voor zulke meldingen; eist bovendien dat het Parlement hetzelfde niveau van bescherming waarborgt voor klokkenluiders als voor slachtoffers van intimidatie; verzoekt de secretaris-generaal een verplichte opleiding in te voeren voor lijnmanagers om het personeel van het Parlement bewuster te maken van de bescherming die zij als klokkenluider kunnen krijgen en van hun plicht uit hoofde van het Statuut om illegale activiteiten en wanbeheer te melden;

38.

merkt op dat het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de Europese Unie te verlaten een aanzienlijke impact had op de verschillende diensten van het Parlement, en met name op de commissies, onderzoeksdiensten en horizontale diensten;

39.

is ingenomen met het besluit van het Bureau van 2 mei 2018 betreffende het personeel met de nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk, namelijk dat geen enkele ambtenaar zal worden ontslagen op grond van zijn nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk; begrijpt dat de beoordelingen per geval die op de datum die oorspronkelijk was gepland voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, waren uitgevoerd met betrekking tot het contractuele en tijdelijke personeel met de nationaliteit van het Verenigd Koninkrijk, hebben geresulteerd in geen enkel geval van beëindiging van het contract; neemt kennis van het feit dat de fracties voor hun personeel hun eigen beoordelingen per geval uitvoeren;

40.

neemt kennis van de succesvolle uitvoering van de streefwaarde voor personeelsreductie van 5 %, die er in 2018 toe leidde dat het Parlement zestig functies moest schrappen uit de personeelsformatie voor zijn administratie; is van mening dat het belangrijk is om het hoge prestatieniveau van het Parlement te waarborgen, zowel op korte als op lange termijn, terwijl tegelijkertijd wordt gezorgd voor een verantwoord beheer van de begroting en, waar passend, voor besparingen; meent dat aanvullende besparingen kunnen worden overwogen; is ervan overtuigd dat het van essentieel belang is een communicatiestrategie in te voeren die gericht is op de Raad, de lidstaten en de Europese burgers om te reageren op oneerlijke, wijdverbreide kritiek die het ambtenarenapparaat van de Europese Unie al jarenlang achtervolgt;

41.

is bezorgd over het aantal personeelsleden dat langdurig ziek is en de sterke stijging van het aantal burn-outs en maakt zich zorgen over het feit dat sommige van deze gevallen verband kunnen houden met uitputting en een verstoord evenwicht tussen werk en privéleven; is met name bezorgd over onderbezetting en is tegelijkertijd van mening dat de uitbreiding van het aantal hogere leidinggevende functies, die heeft geleid tot een onevenwichtige, topzware managementstructuur, moeilijk kan worden gerechtvaardigd; verzoekt de administratie zich proactief op te stellen ten aanzien van het betrokken personeel, de werklast van het personeel zorgvuldig te evalueren en te zorgen voor een evenwichtige verdeling van de taken; vraagt dat uiterlijk op 30 juni 2020 een verslag wordt ingediend over de maatregelen die naar aanleiding van langdurige ziekte en burn-outs zijn genomen;

42.

benadrukt het feit dat het in een context van hogere verwachtingen ten aanzien van wat het personeel in staat is te doen, belangrijk is een regelmatige en constructieve dialoog te voeren met het personeelscomité, de vakbonden en, in het geval van politieke fracties, hun personeelsvertegenwoordigers; rekent erop dat de constructieve dialoog met deze instanties wordt voortgezet, met name op het gebied van het personeelsbeleid en arbeidsomstandigheden zoals mobiliteit, werkomgeving en flexibele werktijden;

43.

acht het met het oog hierop essentieel dat personeelsvertegenwoordigers worden gehoord wanneer het Bureau algemene zaken bespreekt die gevolgen hebben voor het personeelsbeleid en vraagt de secretaris-generaal de passende maatregelen te nemen om te voorzien in deze belangrijke behoefte;

44.

wijst erop dat het Statuut volledig moet worden geëerbiedigd en naar letter en geest moet worden toegepast om een uitstekend, onafhankelijk, loyaal en gemotiveerd ambtenarenapparaat van de Europese Unie in stand te houden; verzoekt in dit verband om de beëindiging van de praktijk om mensen in functies te “parachuteren”, waarbij het risico wordt gelopen dat procedures worden geschaad en daarmee de geloofwaardigheid van de instelling in het bijzonder en de Unie in het algemeen;

45.

herinnert aan de bevindingen en aanbevelingen van de Europese Ombudsman in de gevoegde zaken 488/2018/KR en 514/2018/K en aan zijn resolutie van 18 april 2018, met name het verzoek om functionarissen die lid zijn van organen voor personeelsvertegenwoordiging zitting te laten hebben in selectiepanels voor hogere leidinggevende functies, en nodigt de secretaris-generaal uit om de procedures voor de benoeming van hogere ambtenaren verder te verbeteren met het oog op meer transparantie en gelijkheid; verzoekt bovendien om de waarborging van de consistentie ten aanzien van externe bekendmakingen van hogere leidinggevende functies en zorgvuldigheid bij de bekendmaking van deze functies wanneer en zodra deze vacant worden; verzoekt de administratie van het Parlement jaarlijks verslag uit te brengen over de benoeming van hogere ambtenaren;

46.

betreurt het gebrek aan loopbaanperspectieven voor arbeidscontractanten ten zeerste; verzoekt de secretaris-generaal om de risico’s in verband met het toenemende aantal arbeidscontractanten te beoordelen, met inbegrip van het gevaar dat een tweelagige personeelsstructuur wordt gecreëerd binnen het Parlement; dringt erop aan dat belangrijke vaste functies en taken moeten worden uitgeoefend door vast personeel;

47.

is ervan overtuigd dat de aantrekkelijkheid van het Parlement als werkplek een essentieel onderdeel van zijn succes is; vestigt de aandacht op de moeilijkheden die zich voordoen bij het aanwerven van bepaalde nationaliteiten; verzoekt de secretaris-generaal aan te dringen op een waarachtig geografisch evenwicht door middel van een proportionele vertegenwoordiging van alle lidstaten op alle niveaus, met inbegrip van het hoger leidinggevend personeel; erkent dat zeer positieve stappen zijn ondernomen om te komen tot een evenwicht tussen mannen en vrouwen; verzoekt om onmiddellijk optreden om te zorgen voor een beter genderevenwicht op alle niveaus, met inbegrip van de directeuren-generaal;

48.

betreurt het dat de landen die zijn toegetreden tot de Unie na 2004, nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, met name in meer leidinggevende functies, wat te wijten is aan het feit dat, hoewel burgers van de nieuwe lidstaten wel in dienst worden genomen, er meer inwoners van de oude lidstaten worden bevorderd, met als gevolg een steeds groter wordende kloof tussen de oude en nieuwe lidstaten; roept ertoe op deze situatie recht te zetten;

49.

wijst erop dat in het kader van interne selectieprocedures tussen 2014 en 2019, 30 personen werden aangesteld in de hoogste AD9-salarisrang, waarvan er 16 afkomstig waren uit twee grote, oude lidstaten, wat heeft geleid tot een opvallend aantal aanstellingen van personeelsleden uit deze twee landen gedurende de hele wetgevingscyclus; verzoekt de secretaris-generaal dit onevenwicht te verklaren;

50.

betreurt dat het moeilijk is personeel aan te werven in lagere rangen in Luxemburg, met name in de categorie secretariaatsmedewerkers; benadrukt dat de invoering van een correctiecoëfficiënt die rekening houdt met de hogere woonlasten op deze werkplek en de indeling in een hogere rang bij aanwerving noodzakelijk zijn om dit structurele probleem op te lossen; dringt aan op een hervorming van de aanwervingen door het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) om nauwer aan te sluiten bij de behoeften van de instellingen, met inbegrip door kortere aanwervingsprocedures;

51.

herinnert eraan dat met artikel 11 van het Reglement voor rapporteurs, schaduwrapporteurs en commissievoorzitters de verplichting is ingevoerd om informatie te publiceren over vergaderingen die zij in het kader van hun verslagen hebben gehad met belanghebbende vertegenwoordigers; merkt met tevredenheid op dat sinds het begin van de nieuwe zittingsperiode op de website van het Parlement de nodige infrastructuur beschikbaar is om de leden in staat te stellen geplande vergaderingen met belanghebbende vertegenwoordigers aan te kondigen; verzoekt het secretariaat gedetailleerde informatie te verstrekken en opleidingen te organiseren om het voor kantoren van leden makkelijker te maken deze verplichting volledig na te komen; betreurt het dat de huidige infrastructuur geen proces omvat voor leden en APA’s om suggesties te doen en feedback te geven voor verbetering op basis van gebruikerservaringen; verzoekt de diensten van het Parlement een vragenlijst voor feedback op jaarlijkse basis te ontwikkelen en om de opname van de resultaten ervan in een verslag over het gebruik van het instrument; juicht het toe dat de secretaris-generaal de diensten van het Parlement opdracht heeft gegeven het instrument aan het transparantieregister en het Wetgevingsobservatorium te koppelen, en steunt alle inspanningen die zich richten op het verder verbeteren van het instrument, waaronder het bieden van toegang met het oog op verwerking van de gegevens over vergaderingen met belanghebbende vertegenwoordigers die de leden op de website van het Parlement plaatsen (in een machine leesbaar formaat), het bieden van de mogelijkheid om de vergadering aan het lidmaatschap van een delegatie te koppelen, om aan te geven dat de vergadering op personeelsniveau heeft plaatsgevonden, en om vermeldingen op de website van het Parlement aan de website van het desbetreffende lid zelf te koppelen, en het in alle officiële talen van de Unie ter beschikking te stellen van de website; verzoekt het Parlement daarnaast zijn communicatie met de leden te verbeteren over de verplichting van rapporteurs, schaduwrapporteurs en commissievoorzitters om dergelijke vergaderingen bekend te maken;

52.

is verheugd over deze positieve stap op weg naar meer transparantie en de mogelijkheid voor alle leden om, wanneer zij dit willen, deze informatie te publiceren met gebruik van de infrastructuur op de website van het Parlement, zelfs wanneer het lid geen rapporteur, schaduwrapporteur of commissievoorzitter is; is van mening dat deze grotere transparantie Europese burgers helpt de werkzaamheden van hun leden beter te begrijpen; betreurt derhalve dat deze infrastructuur voor de opgave van vergaderingen alleen in het Engels beschikbaar is en niet in alle officiële talen van de Unie;

53.

verzoekt het Parlement om naast het gezamenlijke verslag van het Parlement en de Commissie over het transparantieregister een gedetailleerd jaarlijks verslag op te stellen over de belangenvertegenwoordigers en andere organisaties die toegang hebben gekregen tot de gebouwen van het Parlement;

54.

erkent dat de productie van openbare gegevens in een open, machineleesbaar formaat, dat gemakkelijk toegankelijk en herbruikbaar is, uitstekende mogelijkheden biedt voor zowel de transparantie ten opzichte van het publiek als voor innovatie; is verheugd over de huidige initiatieven om delen van die gegevens die van belang zijn voor het publiek te creëren in en om te zetten naar dit formaat; onderstreept de noodzaak van een gebruiksvriendelijkere, systematischere en gecoördineerdere benadering van dergelijke initiatieven, in het kader van een duidelijk omschreven beleid van het Parlement voor open gegevens;

55.

erkent de toegevoegde waarde die vrije en openbaar toegankelijke software kan opleveren voor het Parlement; onderstreept met name de rol hiervan bij het vergroten van de transparantie en het vermijden van een te grote afhankelijkheid van één ontwikkelaar; erkent daarnaast het potentieel van deze software voor de verbetering van de beveiliging, aangezien hiermee tekortkomingen kunnen worden vastgesteld en verholpen; beveelt ten zeerste aan dat software die voor de instelling wordt ontwikkeld openbaar beschikbaar wordt gemaakt in het kader van een vrije en opensourcesoftwarelicentie;

56.

merkt op dat de resultaten van hoofdelijke stemmingen tijdens plenaire vergaderingen beschikbaar moeten zijn in een open, machineleesbaar formaat en duidelijk zichtbaar moeten zijn op de website van het Parlement; verzoekt het Parlement derhalve de machineleesbare versie van de resultaten van hoofdelijke stemmingen naast de niet-machineleesbare versies te publiceren, op de webpagina met de notulen van de plenaire vergadering;

57.

merkt op dat de herziene regeling voor de betaling van financiële bijdragen voor gesponsorde bezoekersgroepen op 1 januari 2017 in werking trad; verzoekt de secretaris-generaal de evaluatie van deze regeling onverwijld beschikbaar te maken; is van mening dat het huidige stelsel geen rekening houdt met de wisselende kosten van verblijf en vervoer en geen gelijke tred houdt met de inflatie en vraagt met aandrang dat het stelsel voor de berekening van de financiële bijdrage voor bezoekersgroepen zo spoedig mogelijk wordt herzien, onder meer om te voorkomen dat leden er enig materieel voordeel uit kunnen halen; verzoekt het Bureau het stelsel van vergoedingen op basis van het indienen van kostennota’s te generaliseren voor bezoekersgroepen; verzoekt nogmaals om de mogelijkheid te schrappen om APA’s te benoemen als hoofd van een groep;

Milieuvriendelijk Parlement en koolstofneutraliteit tegen 2030

58.

is verheugd over de positieve bijdrage van het Parlement aan duurzame ontwikkeling door middel van zijn politieke rol en zijn rol in wetgevingsprocedures; onderstreept het feit dat het Parlement het goede voorbeeld moet geven en moet bijdragen tot duurzame ontwikkeling door middel van de manier waarop het werkt;

59.

prijst het Parlement om het feit dat het zich verplicht tot groene overheidsopdrachten; merkt op dat de doelstelling van het Parlement bestaat in een verhoging van het op grond van waarde bepaalde percentage contracten (van bepaalde prioritaire producten) die worden beoordeeld als “groen”, “zeer groen” en “van nature groen”; merkt op dat in 2018 44,9 % (in waarde) van de contracten in de prioritaire groepen als “groen”, “zeer groen” of “van nature groen” geclassificeerd werd; wijst erop dat, als dit cijfer betrekking heeft op alle als “van nature groen” aangemerkte contracten, ongeacht de productgroep, het aandeel groene contracten van het Parlement in 2018 stijgt tot 55,8 %, dicht bij de tussentijdse doelstelling van 60 %; onderstreept het feit dat groene overheidsopdrachten verder moeten worden ontwikkeld door ambitieuze doelstellingen te bepalen voor de vergroening van contracten op middellange termijn;

60.

is ingenomen met de goedkeuring van de milieubeheerevaluatie en de milieuverklaring 2018, de uitvoering van het actieplan voor 2018 en de regelmatige monitoring hiervan;

61.

steunt de doelstelling van het Parlement om zijn koolstofemissies zo veel mogelijk te beperken; uit opnieuw zijn bezorgdheid over het feit dat de geografische spreiding van het Parlement de oorzaak is van 78 % van alle dienstreizen van het personeel en dat de milieu-impact hiervan tussen 11 000 en 19 000 ton CO2-emissies bedraagt;

62.

is van mening dat het Parlement na het uitroepen van de klimaatnoodtoestand het goede voorbeeld zal geven en zich zal inzetten om uiterlijk in 2030 de koolstofvoetafdruk terug te brengen tot nul; verzoekt het Parlement een strategie te ontwikkelen om uiterlijk in 2030 koolstofneutraal te worden en zijn strategie voor te leggen aan de kwijtingsautoriteit; verzoekt de werkgroep EMAS van zijn Bureau de kernprestatie-indicatoren en het huidige plan voor CO2-reductie aan te passen om uiterlijk in 2030 koolstofneutraal te zijn; vraagt voorts dat over de CO2-compensatie van het Parlement zo spoedig mogelijk wordt gerapporteerd en een boekhouding wordt gevoerd;

63.

benadrukt dat ongeveer 67 % van de koolstofvoetafdruk van het Parlement afkomstig is van het vervoer van personen; herinnert eraan dat het Bureau bij besluit van 15 mei 2017 het voorstel heeft goedgekeurd om de leden een doeltreffende en hoogwaardige vervoersoplossing te bieden en tegelijk de milieu-effecten tot een minimum te beperken, door voor het wagenpark van het Parlement geleidelijk om te schakelen naar elektrische voertuigen en alle groene vervoersvormen met een emissieloos gebruik in stedelijke gebieden te bevorderen, met het oog op een volledig elektrisch wagenpark in 2024; is ingenomen met de diverse maatregelen en instrumenten die DG INLO in dit verband heeft ingevoerd; verwacht dat het Bureau een stelsel voor de reiskostenvergoeding uitwerkt dat de kosten omvat van de CO2-compensatie ten opzichte van de prijs van de reis en dat het gebruik van milieuvriendelijk vervoer stimuleert;

64.

steunt de doelstelling van het Parlement om zijn onvermijdelijke emissies te compenseren; stelt voor om de emissies die onvermijdelijk zijn, gezamenlijk te compenseren met andere instellingen en organen van de Unie;

65.

benadrukt dat het Parlement overeenkomstig de toezeggingen die het heeft gedaan zijn verantwoordelijkheid moet dragen om de klimaatverandering te bestrijden, en bijgevolg op al zijn locaties passende maatregelen moet nemen om zijn werknemers tegen diefstal, vandalisme en slecht weer beschermde stallingen voor privéfietsen te bieden, in ten minste dezelfde omstandigheden als nu het geval is voor het parkeren van auto’s; merkt op dat een identificatiesysteem op basis van vignetten zeer nuttig zou zijn;

66.

is verheugd over de inspanningen van het Parlement om het aantal papierloze vergaderingen uit te breiden; verzoekt om het aanbieden van meer opleidingen aan alle leden, personeelsleden en APA’s over de papierloze instrumenten die zijn ontwikkeld om het mogelijk te maken minder documenten te printen en voor verdere communicatiecampagnes;

67.

vraagt dat het Parlement beter communiceert naar de leden toe om deze te informeren over de mogelijkheid om tussen het Parlement en de luchthaven van Brussel gebruik te maken van de rechtstreekse trein, die dit traject van deur tot deur aflegt in twintig minuten en waarvan de leden gratis gebruik kunnen maken, en verzoekt het Parlement zijn invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat de treinen regelmatig en met kleinere intervallen rijden om deze optie zo aantrekkelijk mogelijk te maken;

68.

prijst het personeel voor het feit dat het volledig gebruikmaakt van de gecharterde treinen naar Straatsburg; moedigt hogere leidinggevenden aan voor hun dienstreizen naar Straatsburg niet hun dienstauto’s te gebruiken;

69.

steunt de compensatie van 100 % van de CO2-emissies van het Parlement op jaarbasis, met inbegrip van de emissies van vluchten van leden tussen hun land van herkomst en Brussel en Straatsburg, door middel van koolstofkredieten; herinnert eraan dat de compensatieregeling voor de emissies van het Parlement van 2017 werd ondertekend op 19 juli 2018, voor een totaalbedrag van 184 095,80 EUR;

70.

maakt zich zorgen over de volatiliteit van de prijzen voor CO2-compensatie op de markt voor emissiecertificaten, waardoor het onmogelijk is het exacte bedrag te ramen van de financiële middelen die nodig zijn om de totale hoeveelheid koolstofemissies te compenseren; wijst erop dat de financiële middelen die beschikbaar zijn op begrotingslijn 2390 (momenteel 249 000 EUR) wellicht niet toereikend zijn om de totale hoeveelheid koolstofemissies in de komende jaren te compenseren;

71.

is ingenomen met de besluiten van de quaestor en het Bureau, respectievelijk in april en juni 2018 inzake de vermindering van de hoeveelheid plastic afval en de activiteiten op het gebied van afvalbeheer; verzoekt het Parlement verdere stappen te nemen op weg naar een plasticvrij Parlement;

72.

is ingenomen met het positieve resultaat van de in mei/juni 2018 uitgevoerde externe controle, waarin de goede staat en de maturiteit van het milieubeheersysteem van het Parlement worden bevestigd;

Geografische spreiding van het Parlement — één zetel

73.

benadrukt dat de Unie ervoor heeft gekozen om door middel van haar instellingen en agentschappen aanwezig te zijn in verschillende lidstaten, wat een sterke band met de burgers garandeert en zorgt voor de zichtbaarheid van de meerwaarde van de Unie (“Europese zichtbaarheid”), rekening houdend met een verantwoord beheer van de openbare middelen;

74.

stelt vast dat de kosten in verband met de twaalf verplaatsingen van het Parlement voor de leden naar Straatsburg per jaar 21 266 689 EUR bedragen; merkt op dat de jaarlijkse reiskosten 3 631 082 EUR bedragen voor het personeel van het Parlement en 2 097 250 EUR voor APA’s;

75.

merkt op dat de kosten van de gecharterde Thalys-trein in 2018 3 741 900 EUR bedroegen (tegenover 3 668 532 EUR in 2017);

76.

benadrukt dat de verplaatsing van de officiële voertuigen van het Parlement naar Straatsburg en terug met alleen een bestuurder verder bijdraagt tot de financiële en milieu-impact van de twaalf jaarlijkse dienstreizen naar Straatsburg; is verheugd over de mogelijkheid dat APA’s mee kunnen reizen naar Straatsburg en terug, maar betreurt dat deze mogelijkheid niet ten volle wordt benut; verzoekt het Parlement alle personeelsleden van het Parlement en de politieke fracties toe te staan gebruik te maken van deze mogelijkheid voor hun reis naar Straatsburg en de communicatie over deze mogelijkheid te verbeteren;

77.

merkt op dat de extra kosten door het niet hebben van één zetel in strijd zijn met het beginsel van goed financieel beheer en het beginsel van begrotingsdiscipline; herinnert eraan dat een overgrote meerderheid van het Parlement in verschillende resoluties zijn steun heeft uitgesproken voor een enkele zetel om te zorgen voor de doelmatige besteding van het geld van de belastingbetalers van de Unie; merkt op dat de Rekenkamer heeft geschat dat een verhuizing van Straatsburg naar Brussel een jaarlijkse besparing van 114 miljoen EUR kan opleveren, naast een eenmalige besparing van 616 miljoen EUR als de gebouwen in Straatsburg met succes worden verkocht of eenmalige kosten van 40 miljoen EUR als deze niet met succes worden verkocht; merkt op dat één zetel slechts kan worden gerealiseerd door middel van een unanieme wijziging van het Verdrag; dringt er bij de Raad op aan het standpunt van het Parlement in aanmerking te nemen en dienovereenkomstig zijn verantwoordelijkheid te nemen en op te treden; benadrukt het feit dat het gebruik van de officiële voertuigen van het Parlement efficiënter zou kunnen zijn indien deze naar Straatsburg leden, APA’s en personeelsleden met een dienstopdracht vervoerden; is van mening dat de officiële voertuigen van het Parlement ten minste vol moeten zijn voordat bussen worden gecharterd wanneer de gecharterde treinen tussen Brussel en Straatsburg vol zijn;

78.

onderstreept dat de Unie, als een van de ondertekenaars van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, heeft toegezegd de gemiddelde mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim onder de 2 °C boven het pre-industriële niveau, en merkt met zorg op dat de twaalf reizen per jaar naar Straatsburg de koolstofemissies van het Parlement onnodig verhogen;

Directoraat-generaal Communicatie (DG COMM)

79.

herinnert eraan dat het directoraat-generaal Communicatie (DG COMM) in 2018 805 personeelsleden telde; verzoekt DG COMM in de komende jaren een groter percentage van de totale begroting van het Parlement te gebruiken dan de 6,1 % gebruikt in 2018;

80.

is ingenomen met de volledige uitvoering van de begroting in 2018, die bewijst dat inspanningen zijn geleverd om volledig gebruik te maken van alle middelen waarover DG COMM beschikt voor het bereiken van zo veel mogelijk burgers, hetgeen van bijzonder belang was in dit pre-verkiezingsjaar; stelt met tevredenheid vast dat het in 2018 actief heeft bijgedragen aan de ontwikkeling en realisatie van de campagnestrategie voor de Europese verkiezingen;

81.

merkt op dat de hoofdindicator van DG COMM sinds 2017 het aantal uren is dat op alle communicatiekanalen aandacht wordt besteed aan het Parlement; merkt met tevredenheid op dat DG COMM naast de nadruk op aandachtsniveaus een methode ontwikkelt voor het meten van de zuinigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van haar activiteiten op alle communicatiekanalen; hecht zijn goedkeuring aan de nadruk die wordt gelegd op de zichtbaarheid van het Parlement;

82.

verzoekt DG COMM de kwijtingsautoriteit in toekomstige kwijtingscycli te informeren over de streefdoelen die in het desbetreffende jaar zijn vastgesteld, zodat zij de doeltreffendheid van de activiteiten van het directoraat-generaal kan beoordelen;

83.

verzoekt DG COMM zich te blijven inspannen om de openbare website van het Parlement te verbeteren, met name wat de optimalisering van de zoekmachine betreft, en de zichtbaarheid ervan te vergroten; dringt er bij DG COMM op aan een eenvoudig te navigeren website te creëren, die gemakkelijk toegankelijk is op alle apparaten, dat wil zeggen smartphones, tablets en desktopcomputers, met een bijzondere nadruk op een vereenvoudigde mobiele versie van de website;

84.

merkt op dat op mediagebied in 2018 talrijke projecten zijn uitgevoerd en de aanwezigheid van het Parlement op het internet verder geconsolideerd is met de invoering van Webstreaming 3.0, die de streamingcapaciteit van het Parlement verbetert;

85.

stelt daarnaast een aanzienlijke verbetering vast van het gebruik van sociale media door het Parlement en moedigt verder het gebruik van vrije, zelfgehoste openbronplatforms voor sociale netwerken aan, met bijzondere aandacht voor de bescherming van gegevens van gebruikers; neemt voorts kennis van de inspanningen ter vergroting van de bekendheid van acties van de Unie en dringt er verder bij het Parlement op aan zijn activiteiten op sociale media te intensiveren om de resultaten van de werkzaamheden van het Parlement te verspreiden onder de burgers van de Unie; merkt bovendien op dat aanzienlijke inspanningen werden geleverd voor een uitgebreide bezoekersstrategie en de uitvoering van het “Ambassador School”-programma, met bijzondere aandacht voor jongeren;

86.

merkt op dat in 2018 285 seminars werden georganiseerd, waaraan meer dan 3 3 629 journalisten deelnamen; is ingenomen met het feit dat daarnaast 1905 journalisten werden uitgenodigd om deel te nemen aan de plenaire vergaderingen, en 1 191 journalisten werden uitgenodigd om deel te nemen aan centraal georganiseerde persseminars; prijst DG COMM voor het gebruiken van alle mogelijke mediakanalen voor de verspreiding van de werkzaamheden en prestaties van het Parlement; vraagt het DG passende aandacht te besteden aan het belang van sociale media en het significante en toenemende potentieel hiervan voor het bereiken van burgers;

87.

steunt de activiteiten van het Parlamentarium, dat op 11 juli 2018 zijn tweemiljoenste bezoeker verwelkomde, en het succes van de proefprojecten van de Europa Experience in Berlijn, Ljubljana, Straatsburg en Helsinki; betuigt zijn erkentelijkheid aan de afdeling Bezoeken en Studiedagen, die in 2018 een recordaantal bezoekers verwelkomde;

88.

herinnert eraan dat 2018 het eerste volledige werkingsjaar was van het Huis van de Europese geschiedenis; merkt op dat het Huis van de Europese geschiedenis 164 158 bezoekers verwelkomde; is ingenomen met de medefinancieringsovereenkomst met de Commissie, waarmee een jaarlijkse bijdrage wordt gegarandeerd aan de werkingskosten; is nog steeds ernstig bezorgd over de berichten over de arbeidsomstandigheden bij het Huis van de Europese geschiedenis onder de vorige contractant en verzoekt de secretaris-generaal dringend de Commissie begrotingscontrole van het Parlement te informeren over de situatie van de werknemers van het Huis van de Europese geschiedenis onder de nieuwe contractant; vraagt de secretaris-generaal daarnaast cijfers te publiceren over de totale kosten van de contractant en het bedrag dat is besteed voor het loon van de werknemers van het Huis van de Europese geschiedenis;

Liaisonbureaus van het Europees Parlement

89.

herinnert aan de hervorming van de liaisonbureaus van het Europees Parlement (EPLO) in de lidstaten, met een herziene taakomschrijving, namelijk te streven naar het onderhouden van contacten met de burgers en de media door middel van versterkte persteams en belanghebbenden en multiplicatoren om de burgers te bereiken;

90.

neemt kennis van de verschillende uitgaven voor 2018, die als volgt kunnen worden uitgesplitst:

Uitgave

Uitgave 2018

Personeelskosten

EUR 22 814 372

Kosten van gebouwen

EUR 11 170 082

Veiligheidskosten

EUR 1 843 339

Communicatiekosten

EUR 11 639 088

Totaal

EUR 45 886 152

91.

benadrukt het feit dat het belangrijk is doeltreffend te communiceren in de lidstaten en tegelijk kosteneffectiviteit te garanderen; vraagt alle betrokken besluitvormende partijen te streven naar toegevoegde waarde, met name met betrekking tot de werkingskosten;

92.

doet een beroep op het Parlement en de lidstaten om hun samenwerking met hun respectieve EPLO’s te intensiveren; eist dat de EPLO’s hun zichtbaarheid vergroten door middel van evenementen en intensieve activiteiten op sociale media om burgers te bereiken; verzoekt de EPLO’s hun samenwerking en communicatie met de afzonderlijke Europese instellingen uit te breiden om de werking van de EPLO’s te stroomlijnen;

93.

merkt op dat het EPLO-kantoor in Athene in 2018 38 400 EUR heeft uitgegeven voor de huur van parkeerplaatsen; is van mening dat deze kosten buitenproportioneel hoog zijn gezien het feit dat momenteel slechts zes werknemers op dit kantoor werken; verzoekt het Parlement de redenen voor deze kosten te onderzoeken en, indien nodig, passende maatregelen te nemen om de situatie te remediëren;

94.

merkt op dat het Bureau op 30 januari 2019 besloten heeft het bureau van het Parlement in Londen te handhaven en dat het hulpkantoor in Edinburgh ten minste gehandhaafd zal blijven tot eind 2020; merkt op dat een besluit over de aanwezigheid van het Parlement in Edinburgh na 2020 zal worden genomen in een later stadium;

95.

neemt met bezorgdheid kennis van het besluit van het Bureau van 11 februari 2019 inzake parlementaire ondersteuning van de EU-missie bij de Asean in Jakarta, de EU-delegatie bij de Afrikaanse Unie in Addis Abeba en de EU-delegatie bij de VN in New York; is van mening dat, gezien de specifieke aard van deze parlementaire ondersteuning, de Commissie begrotingscontrole van het Parlement jaarlijks in het kader van de kwijting aan het Parlement gedetailleerde informatie over middelen en output moet krijgen; vraagt de secretaris-generaal vóór eind 2020 en vóór een eventuele beoogde uitbreiding ervan naar andere regio’s van de wereld een kosten-batenanalyse uit te voeren van deze parlementaire diplomatieke ondersteuning;

Directoraat-generaal Personeelszaken (DG PERS)

96.

herinnert eraan dat het directoraat-generaal Personeelszaken (DG PERS) in 2018 456 personeelsleden telde en 47,5 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

97.

verwelkomt de overdracht van de taken met betrekking tot APA’s van het directoraat-generaal Financiën (DG FINS) aan DG PERS en de aanzienlijke inspanningen die nodig zijn om de overdracht van verantwoordelijkheden te organiseren;

98.

is verheugd over de oprichting van het Front Office voor APA’s voor het beheer van de volledige aanwervingsprocedure van APA’s, alsmede de wijziging en beëindiging van contracten en administratieve ondersteuning van APA’s; is van mening dat de capaciteit van het Front Office om vragen van APA’s te beantwoorden verder versterkt moet worden; is ingenomen met de invoering van een vereenvoudigde en snellere procedure voor de aanwerving van APA’s en de vooruitgang in de richting van een papierloos dossierbeheer; verzoekt om de versterking van de administratieve teams van het Parlement die verantwoordelijk zijn voor de aanwerving van APA’s vóór het begin van elk nieuw mandaat, voor de tijd die nodig is om vooraf te voorzien in een uitgebreide opleiding en totdat de hoge werklast is weggewerkt;

99.

verzoekt de administratie opnieuw aan het begin van de volgende zittingsperiode zo spoedig mogelijk te voorzien in opleidingen of publicaties voor nieuwe APA’s, ook over praktische en administratieve aangelegenheden (bijvoorbeeld dienstopdrachten, medische keuringen, accreditaties, parkeervignetten, bezoekersgroepen, tentoonstellingen enz.), teneinde systematische fouten te voorkomen die nadelig zijn voor het goede verloop van de administratieve procedures die op nieuwe APA’s van toepassing zijn;

100.

herhaalt zijn verzoek dat APA’s dezelfde verblijfsvergoeding krijgen als statutair personeel voor hun dienstreizen om de vergaderperioden in Straatsburg bij te wonen;

101.

spreekt zijn steun uit voor de aanpak van de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie voor de administratie van het Parlement, met name op het gebied van personeel en begroting;

102.

merkt op dat de hoofdindicator van DG PERS in 2018 de levertijd is; merkt met tevredenheid op dat de streefwaarden en methoden van gegevensverzameling werden verfijnd, met een over het algemeen positieve beoordeling van de resultaten;

103.

merkt op dat het Parlement in december 2018 in totaal 9 883 actieve functionarissen had, waaronder vast en tijdelijk personeel, arbeidscontractanten en APA’s (ten opzichte van 9 682 functionarissen in 2017);

104.

vestigt de aandacht op speciaal verslag nr. 15/2019 van de Rekenkamer: Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel; wijst met bezorgdheid op de opmerkingen van de Rekenkamer die van toepassing zijn op andere instellingen van de Unie, waaronder het Parlement, en is daarom verheugd over de bereidheid van de Commissie om de aanbevelingen van de Rekenkamer te aanvaarden; steunt het standpunt dat met betrekking tot deze kwestie werd ingenomen door de Commissie begrotingscontrolevan het Parlement (4); onderstreept het feit dat het belangrijk is dat de Unie marktconforme salarissen aanbiedt in vergelijking met de particuliere sector in het land van verblijf en maakt zich zorgen over het feit dat minder gunstige arbeidsvoorwaarden er wellicht voor hebben gezorgd dat werken voor de Unie minder aantrekkelijk is, met name wanneer het moeilijk is om uit een aantal lidstaten voldoende personeel aan te trekken; waarschuwt voor de ernstige gevolgen die bezuinigingen op de administratie of personeelsreducties in de toekomst kunnen hebben voor het ambtenarenapparaat van de Europese Unie en voor de uitvoering van het beleid van de Unie; geeft ook uiting aan zijn grote bezorgdheid over het toegenomen aantal arbeidscontractanten als gevolg van de personeelshervorming van 2014, hetgeen heeft geleid tot een steeds onzekerder wordende arbeidssituatie in de Unie-instellingen en de opkomst van een parallelle, goedkope categorie personeelsleden; verzoekt de instellingen van de Unie een grondige beoordeling uit te voeren van de impact op het personeelsbeheer en het welzijn van het personeel van eventuele toekomstige hervormingen of herzieningen van het Statuut;

105.

herinnert eraan dat het stimuleren van gelijke kansen een belangrijk aspect is van het personeelsbeleid van het Parlement; neemt kennis van het feit dat de routekaart voor gendergelijkheid verder ten uitvoer wordt gelegd door middel van concrete acties: er zijn streefdoelen vastgesteld voor eind 2019 met betrekking tot vrouwelijke afdelingshoofden (40 %), vrouwelijke directeuren (35 %) en vrouwelijke directeuren-generaal (30 %); betreurt echter dat de routekaart voor gendergelijkheid niet volledig is uitgevoerd, met name wat betreft het halen van het streefcijfer voor de vertegenwoordiging van vrouwen in hogere leidinggevende functies (40 %) voor 2020; verzoekt om de snelle vaststelling van ambitieuzere streefdoelen en om het behalen hiervan binnen een korte tijd;

106.

stelt daarnaast voor om meer de nadruk te leggen op gelijke kansen voor iedereen, met name door een verhoging van het aantal personen met een handicap dat bij de administratie van het Parlement werkzaam is; merkt op dat binnen het Bureau reeds een groep op hoog niveau inzake gender en diversiteit bestaat en verzoekt deze groep een studie uit te voeren van doeltreffende maatregelen die in de lidstaten en internationaal zijn genomen om de participatie van personen met een handicap op de werkplek te vergroten, met inbegrip van wetgevingsmaatregelen; verzoekt de groep op hoog niveau na afronding van de studie en de analyse van de resultaten verslag uit te brengen aan het Bureau met concrete voorstellen; vraagt dat snel ambitieuze streefdoelen worden bepaald, inclusief wat geografisch evenwicht betreft, en vraagt dat deze streefdoelen in korte tijd worden gerealiseerd;

107.

neemt er met voldoening nota van dat de Groep op hoog niveau inzake gelijkheid en diversiteit DG PERS in 2018 heeft belast met het opstellen van een verslag met een routekaart en een lijst van maatregelen om discriminatie op grond van bijvoorbeeld etnische afkomst, handicap, seksuele geaardheid en genderidentiteit in het secretariaat van het Parlement uit te bannen; neemt er nota van dat het Bureau het verslag in april 2019 heeft goedgekeurd en dat het reeds ten uitvoer wordt gelegd; verzoekt de Groep op hoog niveau dit soort maatregelen en initiatieven te blijven versterken en verbeteren om een inclusieve werkomgeving in het Parlement te bevorderen;

108.

betreurt de afwezigheid van een regeling waarbij leden die met moederschapsverlof zijn, tijdelijk kunnen worden vervangen; acht deze onmogelijkheid fundamenteel in strijd met de kernwaarden van de Unie, omdat zo het signaal wordt afgegeven dat een stem op een vrouwelijke kandidaat tijdelijke niet-vertegenwoordiging kan inhouden; beschouwt de onmogelijkheid om leden die met ouderschapsverlof zijn, maar ook leden die langdurig ziek zijn, te vervangen, als een onopgelost probleem, omdat deze leden ook geen volmacht kunnen geven voor de stemmingen, zodat tijdelijk sprake is van een onevenwichtige vertegenwoordiging van de Unieburgers; verzoekt de Raad artikel 6 van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (5) (Verkiezingsakte) te herzien om de situatie te remediëren;

109.

betreurt het feit dat het aantal vrouwen in functies op het niveau van directeur-generaal in de periode 2017-2018 in absolute cijfers stabiel is gebleven op twee, ver onder het streefdoel; stelt met tevredenheid vast dat het aantal vrouwen op directeursniveau eind 2018 34 % bereikte en in de loop van 2019 37 % en dat het op het niveau van afdelingshoofd was gestegen tot 38 % eind 2018 en tot 39 % eind 2019; erkent de noodzaak van een stapsgewijze aanpak, maar onderstreept het feit dat de situatie pas bevredigend zal zijn wanneer de genderverhouding op managementniveau de genderverhouding weerspiegelt binnen de voor deze posten in aanmerking komende groep;

110.

merkt op dat er lidstaten zijn die geen functie van directeur of directeur-generaal bekleden, en dat er ondanks het verstrijken van vele jaren sinds de uitbreidingen van 2004, 2007 en 2013 geen overeenkomstige toename is van de vertegenwoordiging van de nieuwe lidstaten op bestuursniveau, waar nog steeds sprake is van een sterke oververtegenwoordiging van sommige nationaliteiten; beveelt aan deze situatie aan te pakken; herinnert eraan dat het belangrijk is dat alle aanwervingen gebaseerd zijn op bekwaamheid, maar wijst erop dat het tegelijk belangrijk is dat er onder het personeel sprake is van een geografisch evenwicht; verzoekt het Parlement in dit verband ervoor te zorgen dat personeel op alle niveaus, ook voor functies van directeur en directeur-generaal, zonder discriminatie op basis van nationaliteit wordt aangeworven en bevorderd en dat het werken bij het Parlement even aantrekkelijk is voor alle nationaliteiten;

111.

neemt nota van de oplossingen die zijn gevonden voor APA’s die zonder onderbreking gedurende twee opeenvolgende parlementaire ambtstermijnen hebben gewerkt, maar die maximaal twee maanden tekortkomen om de tien dienstjaren te voltooien die nodig zijn om recht te hebben op een pensioen krachtens de pensioenregeling van de instellingen van de Unie; betreurt het dat de oplossing te laat beschikbaar is gesteld, ondanks de vele en voortdurende waarschuwingen tijdens de vorige zittingsperiode; betreurt ook dat er slecht één oplossing gevonden werd en dat die uitsluitend afhing van de goede wil van bepaalde leden die op de hoogte waren van de situatie en zich solidair wilden toonden met hun APA’s in deze situatie; betreurt tevens dat de administratie de leden in de nieuwe zittingsperiode niet heeft geïnformeerd over deze kwestie en over de mogelijkheid om voor dergelijke gevallen een contract van minder dan zes maanden op te stellen, met als gevolg dat veel van deze APA’s grote moeite hadden om een lid te vinden dat hen zonder onderbreking voor een korte periode in dienst wilde nemen en dat sommige APA’s daar niet in zijn geslaagd (ten minste 3 van de 170 betrokken APA’s volgens gegevens van de administratie);

112.

is ingenomen met de uitbreiding en stroomlijning van de mogelijkheden op het gebied van telewerken in het secretariaat-generaal van het Parlement, maar vraagt een uitbreiding van de mogelijkheid om te telewerken volgens een vast tijdschema, zoals bij de Commissie en andere instellingen; steunt de uitvoering van een enquête over de ervaringen met telewerken en vraagt om het delen van de resultaten van de evaluatie met de leden en alle diensten van het Parlement;

113.

herhaalt zijn verzoek om intensiever gebruik te maken van videoconferenties en andere technologieën om het milieu te beschermen en middelen te besparen, met name om dienstreizen van het personeel tussen de drie werklocaties te beperken;

114.

neemt kennis van het feit dat het Parlement een nultolerantiebeleid voert ten aanzien van intimidatie op alle niveaus, met inbegrip van leden, personeel en APA’s, en de maatregelen die zijn genomen om intimidatie op de werkplek te ontmoedigen, met name de goedkeuring door het Bureau op 12 maart 2018 van een geactualiseerde routekaart voor de aanpassing van preventieve maatregelen en maatregelen voor vroegtijdige waarschuwing in verband met conflicten en intimidatie tussen leden en APA’s, stagiairs of andere personeelsleden, een externe controle van de interne praktijken en procedures van het Parlement, de oprichting van een netwerk van deskundige vertrouwenspersonen en een bemiddelaarsfunctie, en de organisatie van een openbare hoorzitting met deskundigen op het gebied van intimidatie op de werkplek; merkt op dat de resultaten van de externe controle begin november 2018 werden verwacht en verzoekt erom dat deze, zodra ze beschikbaar zijn, onverwijld worden meegedeeld; vraagt om een uitleg voor een dergelijke vertraging; is ingenomen met het feit dat sommige fracties hun leden sterk hebben aangemoedigd om deel te nemen aan opleidingen over waardigheid en respect op de werkplek, om het goede voorbeeld te geven, en verzoekt om opleidingen voor leden en personeelsleden; verwacht dat de routekaart op volledige en transparante wijze ten uitvoer wordt gelegd; stelt vast dat het Adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk elk jaar van 2014 t/m 2017 zo’n twintig klachten heeft ontvangen over psychologische of seksuele intimidatie op het werk en zeven klachten in 2018, hetgeen niet kan worden gebagatelliseerd in een context waar elk geval er één te veel is;

115.

verzoekt om de volledige uitvoering van de maatregelen die werden aanbevolen in de resolutie van het Parlement van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU, dat wil zeggen het opzetten van verplichte trainingen ter bestrijding van intimidatie voor alle personeelsleden en leden, evenals de herstructurering van de twee bestaande comités in één onafhankelijk comité; verzoekt om de dekking van de juridische en medische kosten van slachtoffers van intimidatie in overeenstemming met artikel 24 van het Statuut;

116.

is ingenomen met het feit dat er geen wachtlijsten zijn voor de eerste drie categorieën personeel (d.w.z. één ouder die bij het Parlement werkt en leden; twee ouders die voltijds bij het Parlement werken; twee ouders die bij het Parlement werken, van wie één voltijds en de ander minstens halftijds) die gebruikt worden om prioriteit te verlenen bij de toewijzing van plaatsen in de crèche van het Parlement en de particuliere kinderdagverblijven in Brussel waarmee het Parlement een contract heeft; stelt vast dat in 2018 197 plaatsen zijn aangeboden en 116 plaatsen door personeelsleden zijn aanvaard; stelt met tevredenheid vast dat de Wayenberg-crèche wordt uitgebreid en een capaciteit zal hebben van 320 plaatsen voor kinderen (momenteel 230 plaatsen);

117.

neemt kennis van het feit dat het bedrijf Esedra op 1 februari 2020 van start is gegaan als nieuwe dienstverlener voor de crèches van het Parlement; merkt op dat vóór de start van de activiteiten van de nieuwe dienstverlener ongerustheid bestond door de beperkte informatieverstrekking door de bevoegde diensten van het Parlement (DG PERS) met betrekking tot de veranderingen als gevolg van de nieuwe overeenkomst; onderstreept het feit dat het Parlement het welzijn van de kinderen in zijn crèche, evenals de arbeidsomstandigheden van het personeel dat bij de dienstverlener werkzaam is, altijd bovenaan de lijst van criteria moet plaatsen bij de beoordeling van een aanbesteding;

118.

onderstreept het feit dat het belangrijk is dat voor de crèches duidelijke regels gelden; eist dat het beheerscomité voor crèches van het Parlement toereikende specificaties goedkeurt om ervoor te zorgen dat de regels duidelijk en transparant zijn en ruim genoeg om alle buitengewone en specifieke situaties te omvatten, zoals afzonderlijke gezinssituaties of kinderen met speciale behoeften; stelt voor actuele informatie over de crèchediensten op de website te plaatsen, met inbegrip van de bijdragen en de capaciteit van het moment; beveelt voorts een herziening aan van artikel 4 van de regels voor de crèches die onder toezicht van het Europees Parlement staan, om hierin de maximale bijdrage van de ouders op te nemen, om te zorgen voor voldoende transparantie en ter voorkoming van eventuele discrepanties;

119.

herinnert eraan dat alle dienstverleners de Belgische wet volledig moeten naleven en ervoor moeten zorgen dat de onderaannemer werkt in overeenstemming met het beleid van respect en waardigheid op het werk van het Parlement; verzoekt de bevoegde diensten van het Parlement te zorgen voor een soepele overgang en te garanderen dat geen van de mogelijke veranderingen in de werking van de crèches die door het nieuwe bestuur worden ingevoerd, leiden tot een verminderde kwaliteit van de dienst in vergelijking met de vorige dienstverlener;

120.

merkt op dat de hoge werklast van het personeel in DG PERS leidt tot een gebrek aan flexibiliteit bij het wijzigen van de salarissen van APA’s, wanneer een lid hierom verzoekt en dit gerechtvaardigd is doordat de APA meer vernatwoordelijkheid op zich neemt;

Directoraat-generaal Infrastructuur en Logistiek (DG INLO)

121.

herinnert eraan dat DG INLO in 2018 607 personeelsleden telde en 12,6 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

122.

merkt op dat de vastgelegde kredieten 239 547 603 EUR bedroegen, een daling van 11 % ten opzichte van 2017 (265 839 576 EUR);

123.

benadrukt dat het beginsel van kosteneffectiviteit zo veel mogelijk moet worden geëerbiedigd in het gebouwenbeleid van het Parlement, zowel wat betreft de kosten die verband houden met bestaande gebouwen als bij nieuwe projecten; is van mening dat doeltreffend financieel beheer de hoofdzorg van het Parlement moet zijn, en dat ernaar moet worden gestreefd de werkzaamheden te voltooien met zo min mogelijk kosten;

124.

merkt op dat de nieuwe gebouwenstrategie voor de middellange en lange termijn in april 2018 is goedgekeurd door het Bureau; merkt op dat de gebouwenstrategie van het Bureau gericht is op maatregelen om te voldoen aan de toekomstige behoeften na 2019, met inbegrip van de renovatie van gebouwen, die een van de belangrijkste uitdagingen blijft die moeten worden aangepakt; herinnert eraan dat het Parlement zich heeft geconcentreerd op de aankoop van eigendommen, waardoor het nu eigenaar is van 80 % van de gebouwen die het gebruikt;

125.

neemt kennis van het feit dat het Martens-gebouw in Brussel voltooid is en dat het Montoyer 63-gebouw heropgebouwd is;

126.

merkt op dat het grootste vastgoedproject van het Parlement — de uitbreiding van het Konrad Adenauer-gebouw in Luxemburg — in de afronding zit van de eerste fase, het oostelijke deel, dat ongeveer 70 % van het hele project vertegenwoordigt; herinnert eraan dat het personeel van het Parlement in Luxemburg momenteel gevestigd is in vier gebouwen; neemt kennis van het feit dat het Konrad Adenauer-gebouw alle diensten onder één dak zal brengen en zo kan profiteren van schaalvoordelen op het gebied van energie, water, beveiliging en het beheer van de installaties van het gebouw; wijst er met bezorgdheid op dat bepaalde kosten in verband met vertragingen van de bouw hoger zijn gebleken dan oorspronkelijk voorzien, maar dat het Parlement de bijkomende financiële behoeften heeft kunnen compenseren dankzij de aanzienlijk lagere uitgaven voor de financiële kosten van de kredieten; neemt er nota van dat de totale kosten van het Adenauer-project in dit stadium nog steeds 32,5 miljoen EUR onder de goedgekeurde totale begroting liggen, de kosten voor projectbeheer, financiële kosten, kosten voor gecertificeerde instanties enz. niet inbegrepen; betreurt de hogere kosten als gevolg van vertragingen in de bouw en merkt op dat er transacties met de bouwondernemingen (in verband met de vertraging van het project) noodzakelijk zijn gebleken om verdere vertragingen en kosten te vermijden (ter hoogte van 5 % à 15 % van het contractbedrag);

127.

stelt verontrust vast dat er net als in voorgaande jaren toestemming is verleend voor een collectieve overschrijving van 29 miljoen EUR voor de voorfinanciering van het Konrad Adenauer-bouwproject; onderstreept dat collectieve overschrijvingen een versoepeling van het specialiteitsbeginsel inhouden en een opzettelijke schending van het begrotingsbeginsel van eerlijkheid vormen; gaat niet akkoord met de nog steeds gangbare praktijk van een collectieve overschrijving aan het eind van het jaar (“ramassage”) om bij te dragen aan de lopende bouwprojecten; eist een beter begrotingsbeheer, met als doel dergelijke overschrijvingen tot een absoluut minimum te beperken en de duidelijkheid en transparantie van de desbetreffende begrotingslijnen te verbeteren;

128.

prijst de verbetering van de werkomgeving voor de leden in Brussel (1 persoonlijk kantoor + 2 kantoren voor hun personeel) en Straatsburg (1 + 1); steunt daarnaast de verbetering van de arbeidsomstandigheden van leden overeenkomstig paragraaf 147 hieronder;

129.

steunt de inspanningen van DG INLO om zijn veiligheidsmaatregelen aan te scherpen door structurele en organisatorische verbeteringen aan te brengen, met inbegrip van de beveiliging van alle fysieke locaties; benadrukt het feit dat openheid voor de burgers verzoend moet worden met de vereisten op het gebied van veiligheid;

130.

betreurt het dat een aantal cruciale dienstverleners onlangs heeft besloten zijn langetermijncontract met het Parlement niet te verlengen (banken en levensmiddelenwinkels) en verzoekt de dienst te onderzoeken waarom er minder diensten beschikbaar zijn in het Parlement;

131.

neemt kennis van het begin van de werkzaamheden voor de uitbreiding van de Wayenberg-crèche in 2018; maakt zich echter zorgen over de onveilige toegang die tijdens de werkzaamheden tot deze locaties is verleend, en stelt voor dat DG INLO en DG Safe meer aandacht besteden aan het waarborgen van de veiligheid van de gebruikers tijdens deze bouwwerkzaamheden in de toekomst;

132.

neemt nota van de aanzienlijke infrastructuur van het Parlement, die als volgt kan worden opgesplitst:

Gebouwen in Brussel

Gebouwen in Luxemburg

Gebouwen in Straatsburg

13 in eigendom

1 in eigendom

5 in eigendom

7 gehuurd

6 gehuurd

1 parking gehuurd

671 285  m2

176 283  m2

344 283  m2

Liaisonbureaus van het EP en hulpkantoren

 

 

Totaal

37

 

in eigendom

12

 

gehuurd

25

 

oppervlak

28 383  m2

 

133.

neemt kennis van het feit dat het Bureau de secretaris-generaal opdracht heeft gegeven om toestemming te verlenen aan DG INLO voor het uitschrijven van een architectuurwedstrijd voor de renovatie van het Paul-Henri Spaakgebouw op basis van slechts twee opties: renovatie of herontwerp van het gebouw; dringt erop aan dat het gebouw klaargemaakt wordt voor een verdere ontwikkeling van de activiteiten van het Parlement in de komende decennia, in overeenstemming met de Verdragen; herinnert eraan dat een architectuurwedstrijd is uitgeschreven om concrete architectonische voorstellen te verkrijgen en dat een definitief besluit over het project moet worden genomen door de politieke en begrotingsautoriteiten; benadrukt dat dit besluit moet worden genomen na de publicatie van een beoordeling van de veiligheid van het gebouw en dat de secretaris-generaal een begrotingsplan voor het project moet opstellen alvorens het besluit wordt genomen;

134.

merkt op dat de creatie van de Europa Experience in diverse liaisonbureaus is goedgekeurd door het Bureau en dat deze de komende jaren zal worden uitgevoerd;

135.

steunt de internalisering van de chauffeursdienst en wijst op het zeer hoge tevredenheidspercentage (99,9 %) met betrekking tot de dienstauto’s in 2018; stelt voor dat dienstauto’s niet leeg mogen reizen en in plaats daarvan worden gebruikt om leden, personeel en APA’s met een dienstreisopdracht te laten meerijden bij de verplaatsing van Brussel naar Straatsburg en terug; neemt kennis van de nieuwe regel die vereist dat bestuurders op de afhaallocatie maximaal vijf minuten wachten en begrijpt dat deze regel nodig is, maar maakt zich zorgen dat de tijdsbeperking te streng is; neemt kennis van de lange wachttijd voor leden op de luchthaven voordat auto’s vertrekken naar het Parlement en stelt voor te zoeken naar een efficiëntere manier om deze vertragingen te beheren;

136.

spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de arbeidsomstandigheden van het personeel van twee van de externe concessies van het Parlement, namelijk het schoonmaak- en het restaurantpersoneel, en beveelt met klem aan dat DG INLO een onafhankelijke enquête over hun tevredenheid over de arbeidsomstandigheden uitvoert, om ervoor te zorgen dat respect en waardigheid op de werkplek worden geëerbiedigd; vraagt om een evaluatie van het beleid betreffende overheidsopdrachten van het Parlement met het oog op de verbetering van transparante en voorspelbare arbeidsomstandigheden voor alle uitbestede diensten; verzoekt het Parlement de kwijtingsautoriteit in te lichten over de uitkomsten van deze evaluatie; neemt kennis van het feit dat het Parlement de desbetreffende wetgeving naleeft;

137.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de dienst er nog steeds niet in is geslaagd het probleem met het warmwatersysteem van het Parlement op te lossen en verzoekt de bevoegde commissie in de toekomst informatie te verstrekken over de maatregelen die zijn genomen om legionella in het Parlement te bestrijden;

138.

is ingenomen met de toegenomen variatie van het aanbod in de zelfbedieningskantine van het Parlement; maakt zich evenwel zorgen over het feit dat, ondanks de organisatie van een openbare aanbesteding voor het beoordelen van de kosten en baten, de prijs-kwaliteitverhouding van het aanbod onbevredigend is gebleken; vraagt een herbeoordeling van de evaluatie van de kwaliteit en de prijs en van de potentiële dienstverleners op de markt; vraagt dat de nodige wijzigingen worden aangebracht aan de onevenwichtige prijs-kwaliteitverhouding die blijkt uit de resultaten van de enquête; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de prijs en de kwaliteit van het voedsel en de dranken;

139.

uit zijn solidariteit met de werknemers van COMPASS Group, die te maken hebben met personeelsinkrimpingen en een verslechtering van hun arbeidsomstandigheden; maakt zich zorgen over het feit dat het externe cateringbedrijf in toenemende mate een beroep doet op tijdelijk personeel en uitzendkrachten, hetgeen gevolgen heeft voor de kwaliteit van de diensten en voor de voordelen en de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden voor het vaste personeel;

140.

is ingenomen met de oprichting in 2017 van een eenheid voor controle vooraf en coördinatie van de openbare aanbestedingen om de centrale rol van de eenheid voor controle vooraf te versterken en ondersteuning te bieden met het oog op een uniforme toepassing en monitoring van de aanbestedingsprocedures in DG INLO;

141.

stelt met tevredenheid vast dat gedurende heel 2018 de toegankelijkheid van de gebouwen is gecontroleerd voor personen met een handicap, in het kader van het “Design for all”-beleid en het opstarten van DG INLO’s toegankelijkheidsnetwerk;

142.

is het eens met de rol van DG INLO in het milieubeleid van het Parlement, met name de doelstelling om gebouwen energie-efficiënter te maken en het waterverbruik te verminderen;

Directoraat-generaal Logistiek en Vertolking voor Conferenties (DG LINC)

143.

herinnert eraan dat het directoraat-generaal Logistiek en Vertolking voor Conferenties (DG LINC) in 2018 534 personeelsleden telde en 3,1 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

144.

dringt aan op de toepassing van de gedragscode inzake meertaligheid, zodat elk lid zich kan uitdrukken in zijn eigen taal; benadrukt het feit dat de meer gedetailleerde taalprofielen die bij de herziening van de gedragscode inzake meertaligheid zijn ingevoerd, alleen mogen worden gebruikt in uitzonderlijke omstandigheden; het doel ervan is niet de verlening van taaldiensten in te perken, maar te zorgen voor een meer gerichte dienstverlening aan de leden in geval van marktrestricties en logistieke beperkingen;

145.

is het eens met de omvorming van het directoraat-generaal in 2018 om het Parlement meer capaciteit te bezorgen inzake de organisatie van conferenties, en door de voltooiing van het proces inzake de vaststelling van nieuwe arbeidsvoorwaarden voor de tolken;

146.

neemt kennis van de strategie voor de modernisering van het conferentiebeheer, die grotendeels is gericht op het verbeteren en aanpassen van de dienstverlening in het Parlement, op basis van de behoeften van de gebruikers, en op de ontwikkeling van één interface voor organisatoren;

147.

neemt met tevredenheid kennis van het akkoord over de arbeidsomstandigheden van de tolken van 8 september 2018; moedigt de gezamenlijke follow-upgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de administratie en de tolken, ertoe aan een forum voor vruchtbare samenwerking te blijven aanbieden om problemen die zich kunnen voordoen, soepel op te lossen;

148.

merkt op dat het globale gemiddelde aantal uren per week dat tolken besteedden aan het leveren van tolkdiensten in hun cabine, is toegenomen van 11 uur en 54 minuten in 2014 tot 13 uur 47 minuten in 2018, onder als gevolg van de toename van de parlementaire activiteit;

149.

vestigt de aandacht op de grote verschillen in de kosten voor vertaling uit specifieke talen en verzoekt de dienst om de oorzaken van deze grote verschillen te onderzoeken;

Directoraat-generaal Vertaling (DG TRAD)

150.

herinnert eraan dat het directoraat-generaal Vertaling (DG TRAD) in 2018 1 145 personeelsleden telde en 0,9 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

151.

neemt kennis van het feit dat in DG TRAD in 2018 een stijging van de productie is waargenomen met 10 % ten opzichte van het voorgaande jaar, als gevolg van de cyclische aard van de vraag naar vertalingen, die nauw verband houdt met de parlementaire activiteit; merkt met bezorgdheid op dat de interne vertaaloutput in verhouding tot de capaciteit 119,4 % bedroeg (benchmark: 100 %) en dat het uitbestedingspercentage 32,8 % bedroeg (31,4 % in 2017); vraagt DG TRAD te overwegen een grotere hoeveelheid uit te besteden, om de benchmark van 100 % in acht te nemen en te focussen op de kwaliteit en foutloze vertaling van de documenten; verzoekt DG TRAD voort te gaan met zijn werkzaamheden om de controle op de naleving en de kwaliteit van de uitbestede vertalingen te vergroten;

152.

neemt kennis van de geleidelijke migratie naar eTranslation, met het aanbieden van machinevertalingen voor alle talencombinaties; benadrukt het feit dat menselijke vertalers een rol spelen en een toegevoegde waarde bieden die onvervangbaar zijn;

153.

merkt op dat in 2018 nieuwe taken voor vertalers zijn ingevoerd, waardoor vertaling is omgevormd tot interculturele taalkundige bemiddeling, bijvoorbeeld door de oprichting van de dienst Audiocapaciteit, waarbij sommige vertalers de nieuwsflits (dagelijkse nieuwsberichten) vertalen in 24 talen en podcasts in 6 talen; merkt op dat DG TRAD een stemcoach heeft aangetrokken die bijna 180 personeelsleden heeft opgeleid; maakt zich zorgen over het feit dat het personeel van DG TRAD niet alleen werd geconfronteerd met een uitzonderlijk hoge werklast als gevolg van het einde van de zittingsperiode, maar ook met de onzekerheden in verband met nieuwe en onbekende taken; verzoekt het hogere management en het personeel van DG TRAD de besprekingen over het effect van de cyclische belasting op het welzijn van het personeel voort te zetten; moedigt de oprichting aan van een gezamenlijke follow-upgroep die bestaat uit vertegenwoordigers van de administratie en van de vertalers, vergelijkbaar met degene die is opgericht door DG LINC;

Directoraat-generaal financiën (DG FINS)

154.

herinnert eraan dat DG FINS in 2018 222 personeelsleden telde en 20,8 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

155.

is zich ervan bewust dat het regelgevingskader van DG FINS sinds de inwerkingtreding van het Statuut van de leden in 2009 sterk is geëvolueerd; wijst daarnaast op de inwerkingtreding van het nieuwe Financieel Reglement op 2 augustus 2018 en de daaruit voortvloeiende wijzigingen van de interne regels voor de uitvoering van de begroting van het Parlement, die van invloed zijn op de werkzaamheden van DG FINS;

156.

maakt zich zorgen over de personeelsschaarste en de mobiliteit van het personeel, waardoor prioriteit moest worden gegeven aan de kerndiensten voor de leden en het Parlement, hetgeen tot problemen heeft geleid met de omvang van de verrichte controles, de termijnen, de snelheid waarmee betalingen zijn verricht, en de afweging van de uitgaven; is bezorgd door deze trend en de negatieve gevolgen ervan, met name het verslechterende welzijn op het werk en het toenemende aantal gevallen van langdurige ziekte, die zich in de loop van het jaar duidelijker hebben afgetekend;

157.

spreekt zijn grote bezorgdheid uit over de veroudering van de IT-applicaties van het directoraat-generaal en het risico van IT-problemen, die beide als ernstig worden beschouwd; verzoekt DG FINS en DG ITEC hun constructieve samenwerking te intensiveren teneinde passende risicobeperkende maatregelen ten uitvoer te leggen, met inbegrip van de vlotte invoering van het nieuwe financiële beheers- en boekhoudsysteem;

158.

is het eens met de aanzienlijke inspanningen voor continue investering in de digitalisering van de financiële processen, zoals de elektronische handtekeningen van de leden, met het oog op de verbetering van de dienstverlening aan de klanten, de administratieve efficiëntie en het niveau van de controles, met name de invoering van onlineterugbetaling van de medische kosten van de leden en de automatisering van het centrale presentieregister, met het oog op het bespoedigen van de uitbetaling van de gerelateerde rechten en de uitbreiding van de functies van het e-portaal als centraal toegangspunt voor de leden om hun financiële en sociale rechten te beheren; betreurt de tijdrovende inefficiëntie bij het invoeren en controleren van de gegevens, en met name dat de gegevens over de reiskosten van leden twee keer in het systeem worden ingevoerd: eerst door de leden en vervolgens nog een keer door de administratie;

159.

merkt op dat het nieuwe reisbureau van het Parlement op 1 januari 2019 operationeel is geworden, na een openbare aanbesteding; wijst op het beperkte gebruik van het callcenter van het reisbureau, dat in het weekend bereikbaar is, maar niet alle bedrijven omvat die door het reisbureau worden gebruikt; betreurt dat leden problemen hebben ervaren met het bereiken van het callcenter van het reisbureau tijdens en buiten werkuren; betreurt de beperkte openingstijden van het bureau, met name dat het bureau op vrijdagmiddag gesloten is, met uitzondering van de vrijdagen vóór plenaire vergaderingen in Straatsburg, wat het vermogen van de personeelsleden van leden om efficiënt te werken ernstig beperkt; dringt aan op een verbetering van de bereikbaarheid; dringt aan op de verplichte uitvoering van een eenvoudig en gebruiksvriendelijk klachtenmechanisme, dat een snelle oplossing van eventuele problemen mogelijk zou maken; betreurt de trage reactie van het bureau op aanvragen van tickets; acht het volstrekt onaanvaardbaar dat de door het reisbureau voorgestelde tickets niet altijd de meest kosteneffectieve zijn (met prijzen die vaak hoger liggen dan de onlineprijzen) en dat de leden te maken krijgen met aanzienlijke vertragingen bij de terugbetaling van hun reiskosten; verzoekt DG FINS een tevredenheidsenquête te houden over de diensten van het reisbureau en de resultaten hiervan uiterlijk op 30 juni 2020 te presenteren alsmede verslag uit te brengen over de organisatie en de verantwoordelijkheden van DG FINS en het reisbureau van het Parlement; dringt er bij het nieuwe reisbureau op aan na te denken over de resultaten van de tevredenheidsenquête en dienovereenkomstig verbeteringen ten uitvoer te leggen;

Algemene kostenvergoeding

160.

is ingenomen met de maatregelen van het Bureau om meer transparantie en meer aflegging van rekenschap op het gebied van financiën te ontwikkelen;

161.

herinnert eraan dat een aparte bankrekening voor de ontvangst van de algemene kostenvergoeding verplicht is; verzoekt het Parlement de kwijtingsautoriteit regelmatig te informeren over het aantal leden dat deze verplichting nakomt;

162.

vestigt de aandacht op het feit dat het Bureau op zijn vergadering van 2 juli 2018 een nieuwe niet-uitputtende lijst heeft goedgekeurd van uitgaven die kunnen worden bekostigd uit de algemene kostenvergoeding, met daarin de meest voorkomende voorbeelden van uitgaven die in aanmerking komen; merkt op dat, voor de leden die dit wensen, de kosten van een vrijwillige controle van het gebruik van de algemene kostenvergoeding kunnen worden gedekt door deze vergoeding; herinnert eraan dat het de leden vrij staat om hun gebruik van de algemene kostenvergoeding te documenteren en de informatie in kwestie te publiceren op hun persoonlijke website; verzoekt het Parlement de kwijtingsautoriteit regelmatig te informeren over het aantal leden dat deze aanbevelingen opvolgt;

163.

onderkent dat de afgelopen jaren progressie is geboekt op het vlak van het doeltreffend en transparant controleren van de vergoedingen voor uitgaven, zoals de reiskosten van de leden en de kosten voor parlementaire medewerkers, waarvoor nu bewijsstukken moeten worden gepresenteerd; dringt erop aan gevallen van misbruik streng aan te pakken; verzoekt het Bureau met klem lessen te trekken uit fraudegevallen uit het verleden en fraude zwaar te bestraffen; verzoekt de leden met klem hun vergoeding voor algemene uitgaven alleen te gebruiken voor de in de uitvoeringsbepalingen betreffende het Statuut van de leden van het Europees Parlement genoemde doelen; verzoekt het Bureau haast te maken met de in zijn laatste besluit aangekondigde beoordeling van de richtsnoeren; spreekt zich, in het belang van de burgers en de reputatie van het Parlement en zijn leden, uit voor een zorgvuldig evenwicht tussen de vrijheid van het mandaat en de bestrijding van de risico’s van misbruik en fraude; vindt het geëigend de desbetreffende bepalingen regelmatig, d.w.z. elke vijf jaar halverwege de parlementaire zittingsperiode, tegen het licht te houden;

164.

herinnert aan artikel 62, leden 1 en 2, van het Besluit van het Bureau van 19 mei en 9 juli 2008, als gewijzigd (recentste wijziging op 1 juli 2019), houdende uitvoeringsbepalingen voor het statuut van de leden van het Europees Parlement, waarin staat: “De […] uitgekeerde bedragen [inclusief de algemene kostenvergoeding] zijn uitsluitend bestemd voor de bekostiging van activiteiten die verband houden met de uitoefening van het mandaat van de leden en mogen niet worden gebruikt voor persoonlijke uitgaven of voor subsidies of giften van politieke aard” en “De leden betalen alle niet bestede bedragen terug aan het Parlement, behalve indien zij in de vorm van een vast bedrag ineens werden uitgekeerd”; verzoekt de secretaris-generaal en het Bureau ervoor te zorgen dat deze bepalingen volledig ten uitvoer worden gelegd en worden nageleefd en om de kwijtingsautoriteit regelmatig te informeren over het aantal leden dat zijn niet-bestede bedragen heeft terugbetaald.

165.

herinnert eraan dat de ad-hocwerkgroep die belast was met het formuleren en openbaar maken van regels betreffende het gebruik van de algemene kostenvergoeding gedurende de afgelopen zittingsperiode had aanbevolen dat het Bureau opnieuw gesprekken voert over de algemene kostenvergoeding en overeenkomt dat de leden alle bonnetjes in verband met het gebruik van de algemene kostenvergoeding moeten bewaren, dat een onafhankelijke controleur met de jaarlijkse controle van de rekeningen en de publicatie van een controleverslag wordt belast, en dat de leden het ongebruikte deel van de algemene kostenvergoeding aan het eind van hun mandaat moeten teruggeven;

166.

herinnert er bovendien aan dat, naast de wijzigingen die reeds bekend werden gemaakt door de ad-hocwerkgroep, tijdens de plenaire vergadering de volgende aanvullende wijzigingen werden goedgekeurd met betrekking tot de algemene kostenvergoeding, die vereisen: dat een controle van een steekproef van 5 % van de uitgaven met betrekking tot de algemene kostenvergoeding wordt verricht in het kader van de interne controle van het Parlement, waarvan de eindresultaten en -bevindingen deel moeten uitmaken van het jaarlijks verslag over de resultaten van de interne controle dat door het Parlement wordt gepubliceerd, en dat leden op jaarbasis een overzicht van hun uitgaven per categorie bekendmaken (communicatiekosten, huur van kantoren, kantoorbenodigdheden enz.);

167.

dringt er bij het Bureau op aan de democratische wil van de voltallige vergadering met betrekking tot de algemene kostenvergoeding zo spoedig mogelijk ten uitvoer te leggen;

168.

is ingenomen met het feit dat het Bureau van de voorgaande zittingsperiode de noodzakelijke infrastructuur heeft gecreëerd op de onlinepagina’s van de leden op de website van het Parlement voor die leden die een vrijwillige controle of bevestiging van hun uitgaven willen publiceren om aan te tonen dat hun gebruik van de algemene kostenvergoeding in overeenstemming is met de toepasselijke regels van het Statuut van de leden en de uitvoeringsmaatregelen ervan; verzoekt het Parlement zijn communicatie met de leden over deze mogelijkheid en de manier waarop deze in de praktijk kan worden gebruikt, te verbeteren;

Vrijwillig pensioenfonds

169.

stelt vast dat het geraamde actuarieel tekort van het vrijwillig pensioenfonds eind 2018 286,1 miljoen EUR bedroeg; stelt voorts vast dat de te berekenen netto activa en de actuariële vastlegging eind 2018 112,3 miljoen EUR respectievelijk 398,4 miljoen EUR bedroegen;

170.

herinnert eraan dat deze geraamde toekomstige verplichtingen weliswaar over meerdere decennia zijn uitgesmeerd, maar stelt vast dat er in 2018 door het vrijwillig pensioenfonds een totaalbedrag van 17,8 miljoen EUR is uitbetaald;

171.

wijst erop dat dit aanleiding geeft tot bezorgdheid met betrekking tot de mogelijke uitputting van het fonds en dat het Parlement garant staat voor de pensioenuitkeringen indien en wanneer dit fonds niet in staat blijkt aan zijn verplichtingen te voldoen;

172.

staat pal achter de resultaten van een vergadering van 10 december 2018 tijdens welke het Bureau heeft besloten de regels die van toepassing zijn op de pensioenregeling te wijzigen door de pensioenleeftijd te verhogen van 63 naar 65 jaar en een heffing van 5 % in te voeren op de pensioenuitkeringen voor toekomstige gepensioneerden, teneinde de houdbaarheid ervan te verbeteren; steunt het besluit van het Bureau als een stap in de goede richting; merkt evenwel op dat het Parlement in de toekomst aansprakelijk blijft voor een zeer groot bedrag; herinnert eraan dat in artikel 27, lid 2, van het Statuut van de leden van het Europees Parlement wordt bepaald dat “verworven rechten en aanspraken […] in volle omvang [blijven] bestaan”;

173.

verzoekt de secretaris-generaal, alsook het Bureau, om op alle mogelijke manieren en met volledige inachtneming van de bepalingen van het Statuut van de leden, en met name artikel 27, leden 1 en 2, daarvan, te proberen een billijke oplossing voor het probleem te vinden en tegelijk de aansprakelijkheid van het Parlement tot een minimum te beperken, aangezien het gaat om geld van belastingbetalers, en om de kwijtingsautoriteit te informeren over de maatregelen die in dit verband worden genomen;

Directoraat-generaal Innovatie en Technologische Ondersteuning (DG ITEC)

174.

herinnert eraan dat DG ITEC in 2018 484 personeelsleden telde en 6,4 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

175.

merkt op dat de hoofdindicator voor DG ITEC in 2018 het vermogen is om op tijdige en doeltreffende wijze in te spelen op de eisen van gebruikers en partners op alle werkterreinen; dringt erop aan dat DG ITEC blijft investeren in de terbeschikkingstelling van een moderne, continue, efficiënte en gebruikersgerichte IT-interface;

176.

steunt de lopende ontwikkeling van toepassingen van het e-Parlement, de versterking van de innovatieactiviteiten op het gebied van IT en de versterking van de capaciteit van het Parlement op het gebied van cyberbeveiliging; is ingenomen met het besluit om de middelen die zijn toegewezen aan het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie (CERT-EU), te verdubbelen; prijst de versterking van de capaciteit van de instellingen van de Unie om een optimale bescherming te garanderen tegen cyberaanvallen;

177.

neemt kennis van het feit dat het voor DG ITEC erg moeilijk is om voldoende hooggekwalificeerde deskundigen aan te werven met een profiel, kennis en ervaring die zeer specifiek zijn; verzoekt het Parlement ervoor te zorgen dat de behoefte aan zulke personen naar behoren wordt doorgegeven aan het Europees Bureau voor personeelsselectie, zodat dit beter kan inspelen op de specifieke behoeften van de instellingen van de Unie;

178.

dringt erop aan dat DG ITEC meer inspanningen levert ter waarborging van de continuïteit en veerkracht van de ICT-infrastructuren van het Parlement die gerealiseerd zijn sinds de IT-onderbreking van oktober 2017; dringt aan op intensievere inspanningen en meer capaciteit om zekerheid te verschaffen over de robuustheid van de ICT van het Parlement; dringt aan op voortzetting van de werkzaamheden en van de vooruitgang die geboekt is op het gebied van bedrijfscontinuïteit, risicobeheer, incidentbeheer en herstelvermogen; benadrukt het bestaan van tekortkomingen in de werking van het internetnetwerk in het Parlement;

179.

wijst op de toenemende risico’s op het gebied van gegevens en privacy; wijst met zorg op de recente verslagen over de opslag en verwerking van gebruikersgegevens bij het inloggen op de wifi van het Parlement; plaatst grote vraagtekens bij de noodzaak om de gegevens te bewaren gedurende maximum zes maanden (6); verzoekt het Parlement een beleid en een strategie op het gebied van informatiebeveiliging te ontwikkelen; benadrukt dat nauwe samenwerking tussen DG ITEC en DG Safe van het grootste belang is; moedigt de directoraten-generaal ertoe aan om gemeenschappelijke activiteiten te plannen op middellange en lange termijn;

Directoraat-generaal Beveiliging en Veiligheid (DG Safe)

180.

herinnert eraan dat DG Safe in 2018 756 personeelsleden telde en 1,5 % van de totale begroting van het Parlement beheerde;

181.

maakt zich zorgen over de resultaten van de recente personeelsenquête van DG Safe, en hoopt dat in de nabije toekomst een oplossing kan worden gevonden om tegemoet te komen aan de bezorgdheid van het personeel;

182.

herinnert eraan dat openheid naar de burgers het Parlement kenmerkt en dat een passend evenwicht moet blijven bestaan met het noodzakelijke beveiligingsniveau;

183.

is ingenomen met de belangrijke veiligheidsbesluiten die het Bureau tijdens de achtste zittingsperiode heeft genomen, met name a) de maatregelen inzake de betrekkingen met de nationale autoriteiten van de gastlanden en met de andere instellingen, met name de maatregelen ter beveiliging van de Europese wijk van Brussel, het veiligheidsonderzoek van het personeel van externe dienstverleners, de dreigingsevaluatie en de wijzigingen van de alarmniveaus, b) maatregelen ter verbetering van de gebouwen van het Parlement en c) interne maatregelen; brengt in herinnering dat het bij deze besluiten ook ging om investeringen in infrastructuur;

184.

is ingenomen met de in 2018 door het Parlement gesloten overeenkomst over de wederzijdse vrijstelling van veiligheidscontroles met de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s; betreurt evenwel het feit dat een dergelijke overeenkomst nog niet is ondertekend met de Raad en hoopt dat op dit gebied snel een oplossing kan worden gevonden;

185.

is het eens met de vervanging van de toegangspassen voor leden en hun personeel; kijkt uit naar de komende vervanging van de passen die worden gebruikt door het personeel van het Parlement;

186.

prijst DG Safe en DG INLO om hun goede samenwerking bij het verbeteren van de veiligheid van alle gebouwen van het Parlement en het verbeteren van de toegang, met inbegrip van de toegang tot de parkeergarages, zoals gevraagd door het Bureau;

187.

neemt kennis van de oprichting van de afdeling Bescherming, met in het bijzonder persoonsbeveiliging voor de voorzitter van het Parlement en een versterkte beveiliging van de strategische locaties van het Parlement;

188.

staat achter de uitbreiding van het veiligheidsalarmsysteem per sms naar alle gebruikers van diensttelefoons, waarvan in de toekomst gebruik zal worden gemaakt voor alle leden en personeelsleden;

Juridische Dienst

189.

stemt in met de strategie van de Juridische Dienst om juristen gemakkelijker ter beschikking te stellen van de parlementaire commissies; roept op tot een versterking van het personeel dat zich bezighoudt met parlementaire activiteiten;

190.

stelt met tevredenheid vast dat de Juridische Dienst het genderevenwicht op het niveau van administrateurs, afdelingshoofden en directeuren in acht neemt;

191.

wijst erop dat de Juridische Dienst tijdens de achtste zittingsperiode 95 % van de voor het Hof gebrachte zaken heeft gewonnen; is ervan overtuigd dat de Juridische Dienst zijn rol speelt bij het vrijwaren van de financiële belangen van het Parlement en van de burgers van de Unie door via rechtszaken openbare middelen terug te winnen;

192.

maakt zich zorgen over de moeilijkheden bij het vinden van gekwalificeerde personen uit bepaalde landen voor het vullen van bepaalde posten, aangezien het een verplichting is om alle rechtsstelsels en alle talen van de lidstaten te bestrijken;

Jaarverslag over gegunde opdrachten

193.

wijst er nogmaals op dat in de twee opeenvolgende Financieel Reglementen (7) en de uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (8) is vastgelegd welke informatie dient te worden verstrekt aan de begrotingsautoriteit en aan het publiek inzake de gunning van opdrachten door de instelling; merkt op dat krachtens de Financieel Reglementen de bekendmaking van gegunde opdrachten die een waarde vertegenwoordigen van meer dan 15 000 EUR, de drempelwaarde waarboven een mededingingsprocedure verplicht wordt, is vereist;

194.

merkt op dat van de 251 in 2018 gegunde opdrachten, 94 gebaseerd waren op openbare of niet-openbare procedures, met een waarde van 569,5 miljoen EUR, en 155 op onderhandelingsprocedures, met een totale waarde van 35,9 miljoen EUR; merkt op dat de op basis van onderhandelingsprocedures toegewezen contracten, wat de waarde ervan betreft, gedaald zijn als percentage van de totale waarde van de gegunde opdrachten, van 12 % in 2017 tot 6 % in 2018, en dat ook het volume ervan is afgenomen, van 70,5 miljoen EUR in 2017 tot 35,86 miljoen EUR in 2018;

195.

neemt kennis van onderstaande onderverdeling naar type van in 2018 en 2017 gegunde opdrachten, met inbegrip van bouwopdrachten:

Type contract

2018

2017

Aantal

Percentage (%)

Aantal

Percentage (%)

Diensten

199

79

177

79

Levering

37

15

36

16

Werkzaamheden

12

5

11

5

Gebouwen

3

1

0

0

Totaal

251

100

224

100


Type contract

2018

2017

Waarde (EUR)

Percentage (%)

Waarde (EUR)

Percentage (%)

Diensten

256 374 627

42

446 313 270

76

Levering

210 526 209

35

133 863 942

23

Werkzaamheden

133 431 628

22

6 892 972

1

Gebouwen

5 039 824

1

0

0

Totaal

605 372 288

100

587 070 184

100

(Jaarverslag van de door het Europees Parlement toegewezen contracten, 2018, blz. 6)

196.

neemt kennis van onderstaande onderverdeling naar type van gebruikte procedure van de in 2018 en 2017 gegunde opdrachten, in aantallen en waarde:

Soort procedure

2018

2017

Aantal

Percentage (%)

Aantal

Percentage (%)

Openbaar

89

35,46

78

35

Niet-openbaar

5

1,99

1

1

Door onderhandelingen

155

61,75

145

64

Mededinging

1

0,40

Buitengewoon

1

0,40

Totaal

251

100

224

100


Soort procedure

2018

2017

Waarde (EUR)

Percentage (%)

Waarde (EUR)

Percentage (%)

Openbaar

486 039 380

80

488 368 460

83

Niet-openbaar

83 433 046

14

28 200 000

5

Door onderhandelingen

35 859 040

6

70 501 724

12

Mededinging

24 221

Buitengewoon

16 600

Totaal

605 372 288

100

587 070 184

100

(Jaarverslag van de door het Europees Parlement toegewezen contracten, 2018, blz. 8)

Fracties (begrotingspost 4 0 0)

197.

merkt op dat de voor 2018 op begrotingspost 4 0 0 opgenomen kredieten voor de fracties en de niet-fractiegebonden leden als volgt werden gebruikt (9):

Fractie

2018

2017

Jaarlijkse kredieten

Eigen middelen en overgedragen kredieten

Uitgaven

Gebruikmakingspercentage van de jaarlijkse kredieten (%)

Overdrachten naar de volgende periode

Jaarlijkse kredieten

Eigen middelen en overgedragen kredieten

Uitgaven

Gebruikmakingspercentage van de jaarlijkse kredieten (%)

Overdrachten naar de volgende periode

Europese Volkspartij (EVP)

18 282

6 690

20 820

113,88

4 152

17 790

8 150

19 330

108,66

6 610

Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement (S&D)

15 792

5 863

16 888

106,94

4 767

15 610

5 469

15 268

97,81

5 812

Europese Conservatieven en Hervormers (ECR)

6 182

2 962

7 200

116,47

1 944

6 200

2 810

6 051

97,60

2 959

Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa (ALDE)

5 823

1 824

6 033

103,61

1 614

5 711

1 694

5 596

97,99

1 809

De Groenen/Vrije Europese Alliantie (Verts/ALE)

4 478

1 579

4 669

104,27

1 388

4 333

1 826

4 583

105,77

1 578

Europees Unitair Links/Noords Groen Links (GUE/NGL)

4 443

1 257

4 590

103,31

1 110

4 421

1 407

4 571

103,39

1 257

Europa van Vrijheid en Directe Democratie (EFDD)

3 829

1 828

2 725

71,17

1 915

3 654

1 917

3 523

96,41

1 827

Europa van Naties en Vrijheid (ENF)

3 238

1 094

3 612

111,55

720

2 719

846

2 474

90,99

1 091

Niet-fractiegebonden leden

1 153

314

537

46,57

442

929

257

494

53,18

318

Totaal

63 220

23 412

67 073

106,09

18 052

61 365

24 377

61 889

100,85

23 258

198.

is verheugd over het feit dat de onafhankelijke externe controleurs voor de fracties voor het begrotingsjaar 2018 alleen verklaringen zonder beperkingen gaven;

Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen

199.

merkt op dat de Autoriteit voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (APPF) in 2016 werd opgericht, met als taak registratieverzoeken te beoordelen, nieuwe partijen en stichtingen in de Unie te registreren, hun financiering te monitoren en sancties op te leggen in gevallen van niet-nakoming van hun verplichtingen; merkt op dat de autoriteit volledig operationeel werd in 2017;

200.

merkt op dat de Commissie, de Raad en het Parlement zijn overeengekomen om de APPF extra financiële middelen en personeel ter beschikking te stellen in de begroting voor het begrotingsjaar 2019;

201.

wijst erop dat, overeenkomstig artikel 6, lid 10, van Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 (10), de directeur van de APPF jaarlijks een verslag indient bij het Parlement, de Raad en de Commissie over de activiteiten van de Autoriteit; merkt op dat het jaarverslag is toegezonden aan de voorzitter en de secretaris-generaal van het Parlement op 21 november 2019; betreurt het feit dat het verslag over 2018 pas is ingediend bij de Commissie Begrotingscontrole van het Parlement in januari 2020; spreekt zijn bezorgdheid uit over het besluit om het verslag te beschouwen als vertrouwelijk, op uitdrukkelijk verzoek van de APPF, waardoor het slechts beschikbaar is voor een beperkt aantal personen onder strikte voorwaarden; is van mening dat de beperking van de toegang tot dit document, dat het gebruik van openbare middelen betreft, de spijtige indruk wekt dat er iets te verbergen is; dringt erop aan dat het APPF-verslag elk jaar openbaar wordt gemaakt en dat het wordt toegezonden aan de leden op hetzelfde moment als aan de voorzitter en de secretaris-generaal van het Parlement;

202.

verzoekt de Commissie begrotingscontrole van het Parlement de directeur van de APPF uit te nodigen voor de jaarlijkse hoorzitting voor de kwijting van het Parlement, zoals het geval is voor de andere hoofden van agentschappen en instellingen;

203.

onderstreept het feit dat openbare verslaglegging door de APPF over haar activiteiten belangrijk is als onderdeel van haar aflegging van rekenschap, die essentieel is voor de voortdurende opbouw van vertrouwen en betrouwbaarheid, alsmede om te beoordelen of de APPF naar behoren is uitgerust met personeel, middelen en bevoegdheden om een misbruik van middelen door politieke partijen en stichtingen op doeltreffende wijze te voorkomen;

204.

merkt op dat de voor 2018 op begrotingspost 4 0 2 opgenomen kredieten als volgt werden gebruikt:

Partij

Afkorting

Eigen middelen

Definitieve bijdrage van het EP — eerste deel

Totaal ontvangsten (11)

EP-bijdrage als % van de subsidiabele uitgaven (max. 85 %)

Ontvangsten overschot (overgedragen naar de reserve of verlies)

Europese Volkspartij

EVP

1 427 466

7 356 802

11 340 157

85 %

64 271

Europese Socialistische Partij

PSE

1 153 831

6 309 079

7 462 911

85 %

Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa

ALDE

759 642

2 674 543

3 935 648

85 %

157 524

Europese Groene Partij

VERT

544 072

2 244 342

2 961 972

85 %

–26 538

Partij van Europees Links

EL

301 456

1 513 876

1 875 332

85 %

–6 798

Europese Democratische Partij

EDP

125 374

532 075

754 587

85 %

18 913

Europese Vrije Alliantie

EVA

156 351

628 696

910 047

85 %

32 110

Alliantie van Europese Conservatieven en Hervormers

ACRE

– 286 814

1 253 918

1 245 829

71 %

– 729 991

Europese Christelijke Politieke Beweging

ECPM

125 110

624 532

749 641

85 %

5 995

Beweging voor een Europa van Vrijheid en Democratie

MENL

211 768

1 045 592

1 257 360

85 %

–28 579

TOTAAL

 

4 518 257

24 183 454

32 493 485

 

– 513 092

205.

merkt op dat de voor 2018 op begrotingspost 4 0 3 opgenomen kredieten als volgt werden gebruikt:

Stichting

Afkorting

Gelieerd aan partij

Eigen middelen

Definitieve subsidie EP

Totaal ontvangsten

EP-subsidie als % van de subsidiabele kosten (max. 85 %)

Ontvangsten overschot (overgedragen naar de reserve of verlies)

Wilfried Martens Centrum voor Europese Studies

WMCES

EVP

1 097 171

5 816 345

6 913 516

85 %

31 397

Stichting voor Europese Progressieve Studies

FEPS

PSE

1 050 548

4 895 825

5 946 373

85 %

Europees Liberaal Forum

ELF

ALDE

292 141

1 650 538

1 942 680

85 %

Groene Europese Stichting

GEF

VERT

185 182

1 038 822

1 224 004

85 %

1 368

Transform Europe

TE

EL

244 655

1 193 712

1 438 367

85 %

16 375

Instituut van Europese Democraten

IED

EDP

45 755

255 000

300 755

85 %

Coppieters Foundation

CF

EVA

115 193

388 702

503 895

85 %

38 617

New Direction — Stichting voor Europese Hervorming

ND

ACRE

279 636

1 215 011

1 494 647

85 %

– 156 378

Sallux

SALLUX

ECPM

77 416

418 444

495 860

85 %

2 159

Stichting voor een Europa van Vrijheid en Democratie

FENL

MENL

53 600

329 251

382 851

85 %

–4 503

TOTAAL

 

 

3 441 296

17 201 651

20 642 947

 

–70 965


(1)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

(2)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(3)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

(4)  Werkdocument over de uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel.

(5)  Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (Europese Verkiezingsakte) (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5).

(6)  https://euobserver.com/institutional/146270

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(9)  Alle bedragen x 1000 EUR.

(10)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1).

(11)  Overeenkomstig artikel 125, lid 6, van het Financieel Reglement omvatten de inkomsten de overdrachten uit het voorgaande jaar (versie die van kracht was in het betrokken begrotingsjaar).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/149


BESLUIT (EU) 2020/1881 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IV — Hof van Justitie van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0053/2019) (2),

gezien het jaarverslag van het Hof van Justitie van de Europese Unie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 (4) waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie juridische zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0027/2020),

1.   

verleent de griffier van het Hof van Justitie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Hof van Justitie van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/151


RESOLUTIE (EU) 2020/1882 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IV — Hof van Justitie van de Europese Unie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IV — Hof van Justitie van de Europese Unie,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie juridische zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0027/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer ten uitvoer te leggen;

1.   

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2018 geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personele middelen en aanbestedingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ-EU”);

2.   

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het op 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van het HvJ-EU geen materiële fouten vertonen en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren;

3.   

betreurt dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018 nogal beperkt zijn, ook al wordt rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd als een rubriek met een laag risico;

4.   

stelt vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft onderzocht van 45 verrichtingen binnen rubriek 5 “Administratie” van het meerjarig financieel kader, voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief was voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit deze exercitie van de Rekenkamer naar voren kwam dat administratieve uitgaven een laag risico vormen; is evenwel van mening dat het aantal transacties dat voor de “andere instellingen” is geselecteerd ontoereikend is, en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen;

5.   

merkt op dat de begroting voor 2018 van het HvJ-EU 410 025 089 EUR bedroeg, tegenover 399 344 000 EUR in 2017, wat een verhoging inhoudt van 2,67 %; stelt vast dat het algemene uitvoeringspercentage 99,18 % bedroeg (in 2017 was dat 98,69 %);

6.   

is ingenomen met het over het algemeen zorgvuldige en gezonde financieel beheer van het HvJ-EU in de begrotingsperiode 2018; wijst op het hoge uitvoeringspercentage van de begroting voor titel 1 (personen die voor het HvJ-EU werken, goed voor 75 % van de uitgevoerde begroting) en titel 2 (gebouwen, meubilair, uitrusting en diverse huishoudelijke uitgaven, die de rest van de uitgevoerde begroting vormen), ten belope van 99,0 % resp. 99,8 % (vergeleken met 98,6 % resp. 99,1 % in 2017);

7.   

waardeert de inspanningen van het HvJ-EU om aanzienlijke discrepanties tussen vastleggingen (99,18 %) en betalingen te vermijden (94,04 %); is ingenomen met het feit dat het HvJ-EU de uitvoering van de begroting het hele jaar door zeer nauwlettend bewaakt door te werken met maandelijkse dashboards om een optimaal gebruik van de beschikbare middelen te waarborgen;

8.   

benadrukt dat het HvJ-EU de beginselen van resultaatgericht begroten toepast op al zijn administratieve diensten; neemt kennis van de vaststelling van specifieke doelstellingen die vergezeld gaan van een of meer meetbare indicatoren, hetgeen van essentieel belang is voor de opstelling van de jaarlijkse begroting; waardeert dat er met alle diensten workshops zijn belegd om de begrotingsaanpak te harmoniseren en beste praktijken uit te wisselen;

9.   

betreurt echter de stijging van de uitgaven met 11,81 % tussen 2017 en 2018 voor begrotingspost 2022 “Schoonmaak en onderhoud” als gevolg van een nieuw contract voor het onderhoud van gebouwen en andere factoren, die niet geraamd waren en die in de loop van 2018 tot een verhoging van deze begrotingslijn hebben geleid; verzoekt het HvJ-EU zich te blijven inspannen om degelijke begrotingsramingen op te stellen;

10.   

is ingenomen met het feit dat het uitvoeringspercentage van de definitieve kredieten voor vergaderingen en conferenties in 2018 is gestegen tot 98,83 % (tegenover 81,40 % in 2017); beseft dat deze begrotingspost gedeeltelijk bestemd is voor de financiering van officiële bezoeken en ceremoniële evenementen, waarvoor geldt dat de begrotingsplanning minder voorspelbaar, omdat zich onvoorziene gebeurtenissen kunnen voordoen;

11.   

is ingenomen met de inspanningen van het HvJ-EU om zijn jaarlijks activiteitenverslag op 29 april te publiceren; merkt op dat het HvJ-EU, in samenwerking met andere instellingen, de mogelijkheid blijft onderzoeken om zijn tijdschema verder te versnellen, zodat de kwijtingsautoriteit meer tijd krijgt om dieper op de materie in te gaan en de kwijtingsprocedure uit te voeren;

12.   

neemt kennis van de toezegging van het HvJ-EU om toe te werken naar de uitvoering van de aanbevelingen van de Rekenkamer, met name wat betreft de proactieve afhandeling van zaken met aangepaste tijdschema’s, afhankelijk van de aard en de complexiteit van de verschillende zaken; onderkent de zorgvuldige planning en monitoring van het HvJ-EU om een soepele voortgang van de gerechtelijke activiteiten te waarborgen; neemt kennis van de gemiddelde duur van procedures in 2018 die bij het Hof van Justitie van 15,zeven maanden bedroeg (ten opzichte van 16,vier maanden in 2017) en bij het Gerecht van 20 maanden (ten opzichte van 20,zes maanden in 2015 en 16 maanden in 2017); spoort het HvJ-EU aan om zich te blijven inspannen om de duur van de procedures waar mogelijk te verkorten;

13.   

onderkent dat een redelijke termijn voor de behandeling van zaken die bij de twee rechtbanken aanhangig zijn gemaakt en het behoud van de kwaliteit van de besluiten de belangrijkste prioriteiten van het HvJ-EU zijn; merkt op dat een streng controlesysteem en een hoge mate van waakzaamheid het mogelijk hebben gemaakt de gemiddelde duur van de procedures de afgelopen jaren te verkorten; merkt echter op dat dit onderwerp voortdurende aandacht vereist, met name in de context van een toenemende werklast;

14.   

is verheugd dat de gebruikers tevreden zijn over de applicatie e-Curia (die met ingang van 1 december 2018 verplicht is geworden voor de uitwisseling van processtukken tussen advocaten en het Gerecht); merkt op dat het gebruik van e-Curia niet verplicht is bij het Hof van Justitie; spoort het Hof van Justitie aan om het goede voorbeeld van het Gerecht te volgen en de verplichte invoering van e-Curia te overwegen; vindt het verheugend dat deze ontwikkeling heeft bijgedragen aan zowel de veiligheid als de snelheid van de uitwisseling van processtukken en aan de verbetering van het milieu (door het gebruik van minder papier) en het terugdringen van de kosten voor postdiensten; spoort het HvJ-EU aan om zich te blijven inspannen voor een digitalisering van alle fasen van het justitiële proces;

15.   

is van mening dat er verdere organisatorische en procedurele maatregelen nodig zijn om het HvJ-EU in staat te stellen het hoofd te bieden aan een steeds verder toenemende werklast en toch zijn doelstellingen te halen; merkt op dat het HvJ-EU (overeenkomstig artikel 281, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)) op 26 maart 2018 een verzoek heeft ingediend tot wijziging van Protocol nr. 3 bij het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en dat deze wetgevingsprocedure tot een einde kwam met de vaststelling en inwerkingtreding van Verordening (EU, Euratom) 2019/629 van het Europees Parlement en de Raad (1);

16.   

stelt vast dat het HvJ-EU in 2018 beschikte over 2 217 posten, waarvan 1 413 ambtenaren in vaste dienst (oftewel 64 %), 650 tijdelijke functionarissen (oftewel 29 %) en 154 arbeidscontractanten (oftewel 7 %) (tegenover in totaal 2 180 posten in 2017);

17.   

wijst erop dat de verdeling van het personeel per activiteitensector vergelijkbaar blijft met die van de voorgaande jaren, waarbij ten minste 85 % van de posten bezet wordt door personeelsleden die gerechtelijke en linguïstische activiteiten verrichten; merkt op dat de bezettingsgraad van de ambten in 2018 nog steeds zeer hoog is (97 %) als gevolg van de aanhoudende gerechtelijke werkzaamheden, die een snelle en optimale aanwerving voor alle vacatures nodig maakt;

18.   

herhaalt in de context van de voortdurende toename van het aantal zaken dat een flexibele toewijzing van middelen, met name in het geval van de huidige referendarissen, de doeltreffendheid van het HvJ-EU zou kunnen vergroten; verzoekt het HvJ-EU verslag uit te brengen over concrete maatregelen die in dit kader zijn genomen;

19.   

uit zijn bezorgdheid over het feit dat er in 2018 274 stagiairs bij het HvJ-EU werkten en dat slechts 87 stagiairs recht hadden op een maandelijkse toelage van 1 120 EUR; is ingenomen met het feit dat het HvJ-EU nieuwe regels voor stagiairs heeft vastgesteld en extra kredieten heeft aangevraagd om vanaf 2019 stages voor stagiairs bij de kabinetten van leden te kunnen financieren; merkt echter op dat nog steeds niet voor alle aangeboden stages een billijke vergoeding beschikbaar is; verzoekt het HvJ-EU (met het oog op niet-discriminerende praktijken en billijke vergoedingen) met spoed het besluit te nemen om alle stagiars te betalen; verzoekt het HvJ-EU te zorgen voor een billijke beloning van al zijn personeelsleden;

20.   

is ingenomen met de hervorming van het Gerecht, die heeft geleid tot het inlopen van de achterstand bij de behandeling van zaken en een kortere gemiddelde duur van de procedures; merkt op dat het Gerecht in 2018 13 % meer zaken heeft afgesloten dan in 2017 en het aantal aanhangige zaken met 12 % heeft verminderd;

21.   

is ingenomen met het feit dat de twee rechtbanken van het HvJ-EU in 2018 tezamen 1 769 rechtszaken hebben afgesloten (wat een recordproductiviteit is), en stelt vast dat dit een voortzetting is van de tendens die tussen 2012 en 2018 zichtbaar werd, namelijk dat er sprake is van een sterke toename van de gerechtelijke activiteit;

22.   

wijst erop dat bij HvJ-EU in 2018 een recordaantal nieuwe zaken werd ingeleid (namelijk 849, hetgeen een stijging is van 15 % ten opzichte van 2017); is ingenomen met het recordaantal afgesloten zaken (namelijk 760 zaken, hetgeen een stijging is van 10 % ten opzichte van 2017);

23.   

is ingenomen met het feit dat het Gerecht in 2018 voor het eerst in de geschiedenis de drempel heeft overschreden van 1 000 afgesloten zaken (1 009 afgehandelde zaken); wijst tegelijkertijd op het feit dat het aantal aanhangige zaken aanzienlijk (namelijk met 12 %) is verminderd ten opzichte van 2017 (op 31 december 2018 waren er 1 333 aanhangige zaken, terwijl dat er een jaar daarvoor nog 1 508 waren);

24.   

wijst op de gestage toename van het aantal vrouwen in leidinggevende functies, van 30 % in 2013 en 35 % in 2016 tot 37,7 % in 2018; merkt op dat er in 2018 27 vrouwelijke managers waren (21 posten in het middenkader en 6 posten in het hoger management) tegenover 45 mannelijke managers; is ingenomen met de inspanningen van het HvJ-EU om zijn beleid inzake gelijke kansen en diversiteit te versterken door een speciale entiteit op te zetten voor de invoering en opvolging van concrete programma’s, maatregelen en bewustmakingsbijeenkomsten; verzoekt het HvJ-EU zijn inspanningen voort te zetten;

25.   

stelt echter vast dat er onder de rechters van het Hof van Justitie en van het Gerecht nog lang geen sprake is van genderevenwicht; spoort de leden van de Raad er nogmaals toe aan deze situatie aan te pakken door bij de benoeming van rechters te streven naar een evenwichtige genderverdeling, overeenkomstig de beginselen van artikel 8 van het VWEU en artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de verplichtingen die zijn aangegaan in het kader van Verordeningen (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad (2) en (EU, Euratom) 2019/629;

26.   

herhaalt dat het geografische evenwicht van het personeel, met name in managementfuncties, nauwlettend in het oog moet worden gehouden; wijst erop dat slechts 15 van de 57 afdelingshoofden van het HvJ-EU en 2 van de 13 directeuren afkomstig zijn uit lidstaten die na mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden; spoort het HvJ-EU nogmaals aan beleid te ontwikkelen om het geografisch evenwicht te verbeteren en hierover verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

27.   

is ingenomen met de toezegging van het HvJ-EU om maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen, bijvoorbeeld door middel van de vaststelling van een besluit op grond waarvan occasioneel telewerken mogelijk wordt en dat een aanvulling vormt op de regelingen voor structureel telewerken; wijst tevens op de resultaten die op het gebied van IT zijn geboekt voor een betere toegang op afstand tot werktoepassingen; neemt voorts met voldoening kennis van de inspanningen om de psychologische gezondheid van het personeel te beschermen door het personeel de mogelijkheid te bieden om zich tot een psycholoog te wenden die deeltijds werkt;

28.   

uit zijn bezorgdheid over het aantal gevallen van burn-out bij het HvJ-EU, namelijk 12 in zowel 2017 als 2018; vraagt het HvJ-EU daarom om te onderzoeken of de werklast evenredig verdeeld is over de verschillende teams en personeelsleden;

29.   

verzoekt het HvJ-EU jaarlijks een tabel openbaar te maken met gedetailleerde gegevens over vergoedingen, diensten en aanverwante zaken in het kader van zijn interinstitutionele samenwerkingsovereenkomsten; wijst nogmaals op het belang van interinstitutionele samenwerking via overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau op verschillende domeinen, zoals personeelsbeleid, beveiliging en IT; is het eens met de aanbevelingen van de dienst Interne Audit om de uitwisseling van goede praktijken met andere instellingen te verbeteren en de mogelijkheden van nauwere samenwerking voor contractvoorbereiding en -beheer te onderzoeken, bijvoorbeeld op het gebied van IT; betreurt het gebrek aan informatie over de vraag van het Parlement over de samenwerking van het HvJ-EU met het Europees Bureau voor fraudebestrijding; spoort het HvJ-EU aan om na te gaan hoe de samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding kan worden versterkt;

30.   

merkt op dat het HvJ-EU zijn gegevensverwerkingsactiviteiten heeft bijgestuurd naar aanleiding van de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (3); merkt met waardering op dat er een specifieke procedure voor het melden van inbreuken in verband met persoonsgegevens is ingesteld;

31.   

Is ingenomen met de inspanningen van het HvJ-EU om de cyberbeveiliging van de instelling te verbeteren; merkt op dat activiteiten gecoördineerd worden met het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de EU (CERT-EU) en de subgroep beveiliging van het Interinstitutioneel Comité informatica;

32.   

is ingenomen met de interne controle m.b.t. de goede werking van de personeelsselectie- en aanwervingsprocedures, die bedoeld was om synergieën in kaart te brengen en gebruik te maken van mogelijkheden om deze procedures doeltreffender te maken; merkt op dat er in 2016 een actieplan op touw werd gezet dat in 2018 werd voltooid en dat bestond uit het invoeren van maatregelen zoals een nieuw handboek voor aanwervingen, bijgewerkte en nieuwe modules van het informatiesysteem voor personeelsbeheer, de vereenvoudiging van administratieve procedures en de stroomlijning van het opstellen van vacatures; neemt kennis van de maatregelen die zijn genomen om de aantrekkelijkheid van het HvJ-EU en Luxemburg als standplaats in een interinstitutionele context te verbeteren;

33.   

wijst op de follow-up die de intern controleur heeft verricht om te bepalen of de door de gecontroleerde diensten ondernomen actie passend, doeltreffend en tijdig is, en om de aangebrachte verbeteringen in kaart te brengen en te registreren; stelt met tevredenheid vast dat alle uitgevoerde controles zijn afgesloten, onverminderd eventuele aanvullende onderzoeken;

34.   

neemt kennis van de fraudebestrijdingsstrategie van het HvJ-EU voor de bestrijding van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten die de belangen van de Unie schaden; merkt op dat deze strategie gebaseerd is op de relevante bepalingen van het Financieel Reglement en het Statuut, en is aangevuld met een reeks interne besluiten en regels; stelt vast dat de strategie integraal deel uitmaakt van het risicobeheerbeleid van het HvJ-EU in het kader van het internecontrolesysteem;

35.   

neemt kennis van het milieubeheersysteem van het HvJ-EU op basis van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4); merkt op dat het HvJ-EU zijn milieuprestaties in 2018 heeft verbeterd ten opzichte van het basisjaar 2015, en wel als volgt: een vermindering van het papierverbruik met 15,5 %, een vermindering van het elektriciteitsverbruik met 8,3 % en een toename van het aantal videoconferenties met 52,9 %; is ingenomen met diverse andere projecten die in dit kader zijn opgezet, zoals een project om het gebruik van wegwerpplastic terug te dringen, het project om het aantal individuele printers te verminderen en het project (dat in samenwerking met de andere in Luxemburg gevestigde instellingen werd uitgevoerd) om de deelname aan het leenfietsensysteem “vel’OH” te bevorderen;

36.   

is ingenomen met de toezegging van het HvJ-EU om de begroting voor de werkzaamheden in verband met de vijfde uitbreiding van de gebouwen van het HvJ-EU (de bouw van een derde toren die 50 000 m2 extra vloeroppervlak zal bieden) volledig te eerbiedigen en om zich aan het voor de bouw opgestelde tijdschema te houden, zodat alle personeelsleden van het HvJ-EU uiteindelijk op één locatie werkzaam zullen zijn; neemt kennis van het feit dat de veiligheidsmaatregelen worden aangescherpt en is verheugd dat de gebouwen van het HvJ-EU ook goed toegankelijk zullen zijn voor mensen met een handicap;

37.   

is ingenomen met het feit dat er met deze vijfde uitbreiding over de afschrijvingsperiode van 25 jaar ongeveer 100 miljoen EUR kan worden bespaard ten opzichte van een situatie waarin het leasebeleid zou worden voortgezet, waarmee duidelijk aangetoond wordt dat het besluit om een eigen gebouw te bouwen een juist besluit is geweest; wijst op de conclusies van Speciaal verslag nr. 34/2018 van de Rekenkamer over kantoorruimte van de EU-instellingen, waarin zeer positieve bevindingen staan met betrekking tot de efficiëntie van het gebouwenbeleid van het HvJ-EU;

38.   

merkt met belangstelling op dat het personeelscomité van het HvJ-EU in 2017 een enquête over kantoortuinen heeft georganiseerd en de bevindingen op 30 januari 2018 aan de directeuren-generaal heeft voorgelegd; is verheugd over het initiatief van het HvJ-EU om een werkgroep op te richten met de directeur voor gebouwen en veiligheid, de voorzitter van het personeelscomité en personeelsleden die in kantoortuinen werken; stelt vast dat het directoraat Informatietechnologie naar aanleiding van de aanbevelingen van deze werkgroep een deel van zijn kantoorruimte heeft omgevormd tot individuele kantoren; verzoekt het HvJ-EU deze ervaring te delen met andere instellingen en in het bijzonder met de Commissie;

39.   

feliciteert het HvJ-EU met de nominatie door de Europese Ombudsman als een van de drie finalisten voor de Prijs voor goed bestuur (categorie: “topkwaliteit via samenwerking”), en wel vanwege de oprichting van het justitieel netwerk van de Europese Unie; beschouwt de lancering van het beveiligde platform in januari 2018 (waar niet eerder openbaar gemaakte documenten ter beschikking worden gesteld van de deelnemende rechtbanken) een belangrijke stap in de goede richting als het gaat om transparantie en samenwerking;

40.   

neemt nota van het opstarten van de vernieuwde website van het HvJ-EU in juni 2018 en van de belangrijke stappen en werkzaamheden die zijn ondernomen om de informatie die verstrekt wordt aan het publiek te verbeteren, te verduidelijken en te vereenvoudigen; is ingenomen met het nieuwe onderdeel “themafiches” op de website van het HvJ-EU, waarin de rechtspraak met betrekking tot bepaalde onderwerpen in alle officiële talen van de Unie wordt toegelicht; merkt op dat uit een recente enquête is gebleken dat gebruikers van dit onderdeel op de website veelal zeer tevreden zijn en dat 80 % van de gebruikers de site een score geeft van 4 of 5 (waarbij 5 de hoogste score is);

41.   

is ingenomen met de communicatiestrategie van het HvJ-EU, die erop gericht is de afstand tussen het HvJ-EU en de burgers te verkleinen; neemt kennis van de ruimere begroting van het HvJ-EU voor communicatie, te weten 429 000 EUR in 2018 (tegenover 330 500 EUR in 2013); wijst op de animatiefilmpjes die in 23 officiële talen beschikbaar zijn op het YouTube-kanaal van het HvJ-EU (82 800 views in 2018), de aanwezigheid van het HvJ-EU op Twitter met meer dan 74 000 volgers (tegenover 42 000 in 2017), de voorlichtingsevenementen van het HvJ-EU, waaronder seminars voor journalisten, en de open dagen;

42.   

moedigt het HvJ-EU ertoe aan zijn openbare hoorzittingen uit te zenden en de opnamen hiervan online ter beschikking te stellen; is van mening dat hiermee de transparantie kan worden verbeterd, hetgeen in overeenstemming zou zijn met artikel 15 van het VWEU en ten goede zou komen aan iedereen die een juridische baan heeft of een juridische studie doet in de Unie;

43.   

wijst op de oprichting door het HvJ-EU van het “justitieel netwerk van de Europese Unie”, dat de constitutionele hoven en de hoogste rechterlijke instanties van de lidstaten omvat en waarvan de coördinatie bij het HvJ-EU ligt;

44.   

is ingenomen met het feit dat er, in overeenstemming met de herziene gedragscode van het HvJ-EU, op de website van het HvJ-EU een lijst van de werkbezoeken door leden (aanwezigheid van leden van het Hof bij een ceremonie of officiële bijeenkomst) wordt gepubliceerd, met daarin o.a. de naam van het deelnemende lid en het doel, de locatie en de organisator van het evenement; verzoekt het HvJ-EU ook de daaraan verbonden kosten openbaar te maken, zoals de andere instellingen van de Unie al doen; herhaalt zijn verzoek aan het HvJ-EU om meer gedetailleerde informatie te publiceren over de externe activiteiten van leden, met vermelding van het doel, de datum, de plaats en de reis- en verblijfkosten van de evenementen op de lijst, en of deze door het HvJ-EU of door een derde zijn betaald;

45.   

vindt het een goede zaak dat de leden van het HvJ-EU onderworpen zijn aan een gedragscode waarin hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid, integriteit, engagement, collegialiteit, verantwoordelijkheden en verplichtingen zijn vastgelegd; merkt op dat het HvJ-EU de verklaringen van financiële belangen van zijn leden beschouwt als een intern middel om onpartijdigheid en onafhankelijkheid te waarborgen; verzoekt het HvJ-EU in het belang van publieke toetsing publicatie daarvan te overwegen;

46.   

merkt op dat de verklaringen van financiële belangen per definitie worden opgesteld door de leden zelf en dat het HvJ-EU op grond van het huidige juridische kader niet de bevoegdheid heeft om de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens te controleren; verzoekt het HvJ-EU om het systeem in samenwerking met andere instellingen van de Unie te verbeteren;

47.   

dringt er nogmaals bij het HvJ-EU op aan om cv’s en belangenverklaringen van al zijn leden op zijn website te publiceren; wijst erop dat op de website beknopte biografieën van de leden worden gepubliceerd, die evenwel geen informatie bevatten over het lidmaatschap van eventuele andere organisaties; wijst erop dat de leden, overeenkomstig de nieuwe gedragscode voor leden verplicht zijn om bij hun indiensttreding een verklaring van hun financiële belangen te verstrekken aan de president van het gerecht van HvJ-EU waar zij lid van zijn; vraagt het HvJ-EU deze verklaringen op zijn website te publiceren;

48.   

neemt kennis van de interne procedures volgens welke alvorens een zaak aan een lid wordt toegewezen op basis van de belangenverklaringen geverifieerd wordt of het betreffende lid een financieel belang heeft in de zaak; stelt vast dat de leden contact opnemen met de president van het gerecht van HvJ-EU waar zij lid van zijn wanneer zich een probleem voordoet in verband met de interpretatie van de gedragscode en dat het Raadgevend Comité slechts bij wijze van uitzondering bijeen wordt geroepen, bijvoorbeeld wanneer er een klacht tegen een lid is ingediend; verzoekt het HvJ-EU de Commissie begrotingscontrole van het Parlement te informeren over de robuustheid van dit mechanisme;

49.   

betreurt dat het geen informatie heeft ontvangen over de resultaten die inmiddels zijn geboekt met betrekking tot de interne procedures ter voorkoming van draaideurconstructies in verband met leidinggevende functies; herinnert het HvJ-EU aan het strategisch initiatief van de Europese Ombudsman uit 2018 dat betrekking had op de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de bepalingen van het Statuut inzake “draaideurpromoties” van hooggeplaatste personeelsleden; dringt er bij het HvJ-EU op aan om op dit gebied snel strenge regels op te stellen en deze openbaar te maken;

50.   

neemt kennis van de procedure in verband met de verklaring voorafgaand aan de aanwerving van nieuwe personeelsleden over de afwezigheid van belangenconflicten; merkt voorts op dat de aanwervingsprocedure gewijzigd is om ervoor te zorgen dat dergelijke verklaringen worden beoordeeld en er zo nodig specifieke maatregelen worden voorgesteld aan het tot aanstelling bevoegd gezag; merkt tevens op dat het HvJ-EU werkt aan regels inzake de uitoefening van externe activiteiten door personeelsleden; verzoekt het HvJ-EU hierover verslag uit te brengen aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement;

51.   

neemt kennis van de procedures en interne regels van het HvJ-EU ter voorkoming van alle vormen van intimidatie op de werkplek, die op zijn website worden gepubliceerd; is ingenomen met de informatie die wordt verstrekt over de wijze waarop in geval van ongepast gedrag een formele of informele procedure kan worden ingeleid;

52.   

is ingenomen met het interinstitutionele netwerk van adviseurs (waaraan wordt deelgenomen door alle in Luxemburg gevestigde instellingen van de Unie en dat is opgezet met het oog op de uitwisseling van optimale werkmethoden op het gebied van de voorkoming van intimidatie en het verstrekken van advies); is ingenomen met de intensieve trainingen die worden gegeven aan de adviseurs van het HvJ-EU;

53.   

betreurt het door het HvJ-EU niet geïnformeerd te zijn over plannen om het controlesysteem voor het gebruik van dienstauto’s te verbeteren; benadrukt het voorschift dat chauffeurs alleen in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen leden naar hun land mogen vergezellen; vraagt het HvJ-EU op korte termijn maatregelen vast te stellen om te voorkomen dat chauffeurs naar het thuisland van een lid gaan zonder het lid zelf; benadrukt dat dergelijke praktijken ethisch niet juist zijn en de reputatie van het HvJ-EU kunnen schaden; verzoekt het HvJ-EU uiterlijk in juni 2020 aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de vooruitgang die in dit verband is geboekt;

54.   

merkt op dat meer dan 40 % van de vertaalwerklast is uitbesteed en dat de kosten van een uitbestede vertaalde pagina in 2018 103,10 EUR bedroegen (in 2017 was dat 111,30 EUR); merkt op dat de kosten van een intern vertaalde pagina in 2018 128,07 EUR bedroegen (in 2017 was dat 136,70 EUR); merkt op dat de interne kosten alle bijbehorende kosten omvatten, zoals IT, kantoorruimte en dergelijke; merkt op dat het HvJ-EU in de huidige omstandigheden een verdere verhoging van het uitbestedingsniveau niet raadzaam acht en dat een deel van het vertaalwerk vanwege de gevoelige aard van de informatie die deze instelling behandelt, intern moet worden gedaan; verzoekt het HvJ-EU de gedachtegang hierachter aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement uit te leggen;

55.   

stelt vast dat personeelsleden uit het Verenigd Koninkrijk ervan in kennis zijn gesteld dat het tot aanstelling bevoegde gezag niet voornemens is het verplichte ontslag te eisen van ambtenaren die na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie geen onderdaan meer zijn van een lidstaat; merkt op dat ook tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten uit het Verenigd Koninkrijk ervan in kennis zijn gesteld dat hun situatie in het belang van de dienst per geval wordt beoordeeld;

56.   

legt de nadruk op al het werk dat de afgelopen jaren is verzet op gebieden als resultaatgericht begroten, het ethisch kader met zijn vele bijbehorende regels en procedures, de versterkte communicatieactiviteiten en het toenemende aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; onderstreept het belang van samenwerking en het uitwisselen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; stelt voor na te gaan of er op verschillende terreinen geformaliseerde netwerkactiviteiten kunnen worden uitgevoerd, om zo optimale werkmethoden uit te wisselen en gemeenschappelijke oplossingen uit te werken.


(1)  Verordening (EU, Euratom) 2019/629 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 1).

(2)  Verordening (EU, Euratom) 2015/2422 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van Protocol nr. 3 betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (PB L 341 van 24.12.2015, blz. 14).

(3)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(4)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/157


BESLUIT (EU) 2020/1883 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VIII — Europese Ombudsman

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0057/2019) (2),

gezien het jaarverslag van de Europese Ombudsman aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, samen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0028/2020),

1.   

verleent de Europese Ombudsman kwijting voor de uitvoering van zijn begroting voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Ombudsman, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/159


RESOLUTIE (EU) 2020/1884 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VIII — Europese Ombudsman

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VIII — Europese Ombudsman,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0028/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk wil leggen op het bijzondere belang van het verder versterken van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen;

1.   

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening voor het begrotingsjaar 2018 van de Europese Ombudsman (“de Ombudsman”) geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen;

2.   

neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve uitgaven van de Ombudsman geen materiële fouten vertoonden en dat de gecontroleerde toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren;

3.   

betreurt in het algemeen dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer nogal beperkt zijn, ook al wordt rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd als een rubriek met laag risico;

4.   

stelt vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft samengesteld van 45 verrichtingen voor rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zo was opgezet dat deze representatief is voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat administratieve uitgaven een laag risico vormen; is evenwel van mening dat het aantal transacties die voor de “andere instellingen” zijn geselecteerd ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen;

5.   

is ingenomen met het feit dat de Ombudsman de beste praktijk volgt en een termijn vaststelt voor de indiening van het jaarlijks activiteitenverslag op 31 maart van het jaar volgend op het boekjaar; is dan ook ingenomen met het feit dat de Ombudsman zodoende zijn jaarlijks activiteitenverslag per 28 maart heeft goedgekeurd, wat de kwijtingsautoriteit langer de tijd geeft om het verslag grondig te bestuderen en de kwijtingsprocedure beter uit te voeren;

6.   

benadrukt dat de begroting van de Ombudsman louter administratief is en in 2018 in totaal 10 837 545 EUR bedroeg (in 2017 was dat 10 905 441 EUR), wat neerkomt op een verlaging met 67 896 EUR (0,62 %); is ingenomen met het in het algemeen voorzichtige en gezonde financieel beheer van de Ombudsman in het begrotingsjaar 2018; stelt vast dat 95,33 % van alle kredieten vastgelegd was (tegenover 93,91 % in 2017) en 91,33 % betaald werd (tegenover 86,20 % in 2017);

7.   

neemt kennis van de verbeteringen met betrekking tot de van 2018 naar 2019 overgedragen kredieten, zijnde 433 865,17 EUR (4 % van de begroting 2018), tegenover 841 340,68 EUR (7,71 % van de begroting 2017) van 2017 tot en met 2018;

8.   

stelt evenwel vast dat er ongebruikte kredieten waren voor verschillende begrotingslijnen zoals “externe vergaderingen” (begrotingslijn B3-030) met 13 514,61 EUR ongebruikt van 45 000 EUR, “publicaties” (begrotingslijn B3-210) met 47 530,48 EUR ongebruikt van 161 100 EUR enz.; herinnert eraan dat maatregelen moeten worden genomen om de budgettaire overschattingen tot een minimum te beperken;

9.   

neemt kennis van de beperkte middelen waarover de Ombudsman beschikt om het hoofd te bieden aan een steeds grotere werklast; steunt het verzoek van de Ombudsman om de personeelsformatie af te stemmen op de feitelijke behoeften en de werklast, door de taken van permanente aard die door vast personeel moeten worden uitgevoerd, in kaart te brengen; neemt kennis van de personeelsformatie, bestaande uit 82 posten in 2018 (ten opzichte van 77 posten in 2013); verzoekt de Ombudsman verslag uit te brengen over potentiële efficiëntiewinsten die louter en alleen het gevolg zijn van een reorganisatie en hertoewijzing van taken;

10.   

moedigt het bureau van de Ombudsman aan samen te werken met andere instellingen van de Unie om zo de kosten te beperken; merkt wat vertaling betreft op dat de Ombudsman geen interne vertalers heeft en daarom gebruikmaakt van de diensten van het Parlement en het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie; stelt echter vast dat de kosten voor vertaling in 2018 zijn toegenomen, en dat de Ombudsman hiervoor 343 771 EUR heeft uitgegeven (ten opzichte van 262 631 EUR in 2017);

11.   

is ingenomen met het voorbeeldige genderevenwicht in managementfuncties, met 4 vrouwen en 4 mannen; merkt echter op dat het personeel over het geheel genomen voor 65 % uit vrouwen bestaat en slechts voor 35 % uit mannen; pleit voor meer genderevenwicht in de werkomgeving in het bureau van de Ombudsman;

12.   

stelt in verband met het geografische evenwicht in managementfuncties vast dat in 2018 bij de Ombudsman zes verschillende nationaliteiten (Duits, Grieks, Iers, Italiaans, Pools en Zweeds) waren vertegenwoordigd tegenover acht in 2013 (Oostenrijks, Duits, Deens, Grieks, Iers, Pools, Portugees en Brits); houdt er rekening mee dat het totale aantal managers tussen 2013 en 2018 is teruggebracht van elf tot acht; vraagt dat de Ombudsman inspanningen blijft leveren voor geografisch evenwicht, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de geringe omvang van de diensten van de Ombudsman en zijn specifieke kernactiviteiten;

13.   

is ingenomen met de door de Ombudsman geboden diensten met betrekking tot het nieuwe genderbeleid maar betreurt de ongelijkheid in het gemiddelde aantal opleidingsdagen per geslacht: 6,8 voor mannen tegenover 5,9 voor vrouwen;

14.   

stelt vast dat het kader voor het personeelsbeleid in 2017 verder ten uitvoer is gelegd door de vaststelling van nieuwe regels voor de aanwerving van tijdelijke functionarissen, door een besluit over deeltijdwerk en kredieturen en door een beleid tegen discriminatie en voor gelijke behandeling; neemt kennis van verdere initiatieven ter verbetering van de aanwervingsprocedures en acties zoals studiebezoeken en uitwisselingsprogramma’s voor personeel;

15.   

spoort de Ombudsman ertoe aan te blijven werken aan een langetermijnkader voor het personeelsbeleid dat gericht is op het evenwicht tussen werk en privéleven, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, non-discriminatie, telewerk, geografisch evenwicht en aanwerving van personeel en integratie van mensen met een handicap in het personeelsbestand;

16.   

merkt met belangstelling op dat de Ombudsman met betrekking tot zijn interne activiteiten het Europees Gehandicaptenforum heeft uitgenodigd om de stages bij de Ombudsman via de kanalen van dit forum bekend te maken en om personen met een handicap aan te moedigen een stageaanvraag in te dienen; neemt er kennis van dat het aanvraagformulier in die zin is gewijzigd dat nu ook een vraag is opgenomen over de noodzaak van redelijke voorzieningen tijdens de selectieprocedures;

17.   

verwelkomt, in het kader van de internecontrolenormen van de Ombudsman, dat er maatregelen zijn genomen voor de uitvoering van het besluit ter voorkoming van intimidatie, onder meer de benoeming van deontologen (een in Brussel en een in Straatsburg) en leden van het bemiddelingscomité; neemt kennis van het feit dat alle personeelsleden in september 2018 hebben deelgenomen aan een verplichte opleiding over ethisch gedrag, waaronder het voorkomen van intimidatie, en dat er in november 2018 een specifieke bijeenkomst voor eenheidshoofden heeft plaatsgevonden;

18.   

is ingenomen met de in 2017 aangenomen gids inzake ethiek en goed gedrag voor het personeel van de Ombudsman, waarin bepaald is dat nieuwe personeelsleden een verklaring inzake belangenconflicten moeten invullen, en personeelslieden die uit dienst treden geïnformeerd worden over hun verplichtingen;

19.   

vindt het jammer dat de Ombudsman in zijn follow-up van de kwijtingsresolutie voor 2017 alleen de opmerkingen van het Parlement omtrent de meeste van de genoemde punten erkent, zonder verdere details te verstrekken; benadrukt dat het follow-upverslag van essentieel belang is voor de Commissie begrotingscontrole van het Parlement en verzoekt de Ombudsman in het volgende follow-upverslag de nodige antwoorden en toelichtingen op de genoemde punten op te nemen;

20.   

stelt vast dat de kernprestatie-indicator inzake algemene naleving die voor de Ombudsman was vastgelegd op het ambitieuze streefcijfer van 90 %, in 2018 niet kon worden bereikt; stelt vast dat dit percentage 81 % bedroeg (vergeleken met 85 % in 2017), terwijl het nalevingspercentage voor onderzoeken in het algemeen belang 85 % bedroeg (tegenover 79 % in 2017); erkent dat dit laatste percentage significant is, aangezien het effect van de naleving waarschijnlijk aan een groter publiek ten goede zal komen;

21.   

steunt het voornemen van de Ombudsman om nog nauwer met het Parlement samen te werken om ervoor te zorgen dat het Parlement op de hoogte is van tekortkomingen, met name wat betreft tijdens onderzoek vastgesteld wanbeheer of negatieve antwoorden van de instellingen op de aanbevelingen van de Ombudsman; meent dat dergelijke informatie, samengevat en geordend, bijzonder waardevol zou zijn voor de Commissie begrotingscontrole van het Parlement; wijst echter op de vaststelling van de Ombudsman dat de instellingen over het algemeen constructief samenwerken met de Ombudsman;

22.   

benadrukt dat de resultaten voor alle drie de onderdelen van kernprestatie-indicator 7 (efficiëntie: samengestelde indicator voor de behandeling van klachten en vragen) allemaal het streefcijfer of meer halen; stelt vast dat het percentage onderzoeken dat binnen zes maanden en achttien maanden is afgesloten respectievelijk 57 % en 88 % bedraagt (de streefcijfers waren respectievelijk 50 % en 80 %) en dat het derde onderdeel, het “percentage ontvankelijkheidsbesluiten” dat binnen één maand is genomen, aanzienlijk is gestegen van 69 % in 2016 tot 86 % in 2017, waardoor het streefcijfer van 90 % in 2018 is bereikt;

23.   

stelt vast dat de gemiddelde termijn voor de behandeling van alle categorieën klachten is gestegen tot 79 dagen in 2018 (tegenover 64 dagen in 2017), terwijl de gemiddelde termijn voor de behandeling van onderzoeken is teruggebracht tot 255 dagen in 2018 (tegenover 266 dagen in 2017 en 369 in 2013); stelt evenwel vast dat het aantal onderzoeken op basis van klachten die waren afgesloten, met 53 % is toegenomen, wat verklaart dat de gemiddelde termijn voor de behandeling van alle categorieën klachten is toegenomen;

24.   

stelt vast dat het aantal klachten binnen het mandaat (880 tegenover 751 in 2017) in 2018 aanzienlijk is blijven toenemen (+ 17 %) na een toename van 5,5 % in 2017; stelt vast dat het aantal onderzoeken dat op basis van klachten is geopend, 482 bedroeg tegenover 433 in 2017 (+ 11 %) en dat het aantal onderzoeken dat op basis van klachten werd afgesloten, 534 bedroeg tegenover 348 in 2017 (+ 53 %); merkt op dat de toename van het aantal geopende en afgesloten onderzoeken deels het gevolg is van een herklassering, waardoor een aantal zaken die voorheen als “geen reden voor een onderzoek” zouden zijn aangemerkt, nu afgesloten zijn als “onderzoeken waarin geen wanbeheer werd vastgesteld”;

25.   

neemt kennis van de resultaten van de onderzoeken die in 2018 zijn afgesloten door de Ombudsman, zoals a) “geen wanbeheer vastgesteld” voor 254 gevallen (46,6 %), b) “opgelost door de betrokken instelling — voorstellen aanvaard — oplossingen gevonden” voor 221 zaken (40,6 %), c) “geen verder onderzoek gerechtvaardigd” voor 56 gevallen (10,3 %), d) “wanbeheer vastgesteld” voor 29 gevallen (5,3 %) en e) “andere resultaten” voor 10 gevallen (1,8 %); erkent dat het de fundamentele taak van de Ombudsman is ervoor te zorgen dat het bestuur van de Unie het algemeen belang dient en iedereen die problemen ondervindt met de instellingen van de Unie bij te staan;

26.   

merkt op dat sinds 2013 details over de dienstreizen van de Ombudsman, waaronder de kosten, het doel en de duur worden gepubliceerd op de website van de Ombudsman; wijst erop dat de dienstreisvergoedingen in 2018 27 206,79 EUR bedroegen (tegenover 30 592 EUR in 2017); herhaalt dat om redenen van transparantie een lijst betreffende de jaarlijkse dienstreissituatie in het jaarlijks activiteitenverslag moet worden opgenomen;

27.   

uit zijn waardering voor het initiatief “Prijs voor goed bestuur”, dat nuttig is doordat het een formele erkenning vormt van goed werk, dat de uitwisseling van beste praktijken tussen de instellingen bevordert en dat als inspiratiebron dient voor toekomstige projecten; is ingenomen met de samenwerking met het Europees netwerk van ombudsmannen, andere instanties van de lidstaten en internationale netwerken en organisaties, om de hoogste normen vast te stellen en te bevorderen;

28.   

is verheugd over de maatregelen die de Ombudsman heeft genomen om de cyberveiligheid en gegevensbescherming te verbeteren bijvoorbeeld door middel van cursussen voor ICT-beveiliging, de ontwikkeling van procedures voor de afhandeling van inbreuken op de gegevensbescherming en het houden van tijdig overleg met de functionaris voor gegevensbescherming en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming om de privacy bij het opzetten van projecten te waarborgen; vraagt de Ombudsman verder verslag uit te brengen over de uitvoering van de aan de gang zijnde actiepunten, ook wat betreft de ontwikkeling van een model voor gegevensprivacy-effectbeoordelingen en een centraal register van verwerkingsactiviteiten;

29.   

erkent dat gratis opensourcesoftware toegevoegde waarde kan opleveren voor de Ombudsman; benadrukt dat dergelijke software met name kan bijdragen aan het verhogen van de transparantie en het vermijden van de afhankelijkheid van één aanbieder; erkent ook het potentieel van deze software voor het verbeteren van de veiligheid, aangezien hiermee zwakke plekken kunnen worden opgespoord en verholpen; beveelt ten stelligste aan dat voor de instelling ontwikkelde software openbaar beschikbaar wordt gesteld als gratis opensourcesoftware;

30.   

onderstreept hoe belangrijk het is de burgers van de Unie bewust te maken van de mogelijkheid om zich in geval van wanbeheer tot de Ombudsman te wenden; neemt kennis van de inspanningen die de diensten van de Ombudsman leveren om hun zichtbaarheid te vergroten met instrumenten als de nieuwe website, die is opgestart in 2018 met een herziene interface voor mogelijke klachten en een gebruikersvriendelijke zoekfunctie; neemt kennis van de nieuwe video waarin aandacht wordt besteed aan onderwerpen zoals toegang tot informatie, problemen met financiering van de Unie en transparantie van lobbyactiviteiten; stelt vast dat het aantal volgers op platforms zoals de Twitter-account van de Ombudsman met 17 % is gestegen, het aantal volgers op de LinkedIn-account met 13 % en het aantal volgers op de Instagram-account met zelfs 61 %; moedigt voorts het gebruik van gratis, zelf gehoste opensource socialenetwerkplatforms aan, maar vindt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van gebruikersgegevens;

31.   

spoort de Ombudsman ertoe aan om te werken aan een samenhangend beleid voor de digitalisering van zijn diensten;

32.   

is ingenomen met de ontwikkeling van richtsnoeren voor de sociale media, in samenwerking met andere instellingen van de Unie, en met de uitwisseling van beste praktijken om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarmee de instellingen van de Unie worden geconfronteerd in termen van toenemend gebruik van en blootstelling aan sociale media;

33.   

spoort de diensten van de Ombudsman ertoe aan zich te blijven inspannen om hun ecologische voetafdruk te verkleinen, bijvoorbeeld door digitalisering te bevorderen en zodoende minder papier te gebruiken, dienstreizen van het personeel te verminderen en het gebruik van videoconferentievoorzieningen te stimuleren, en zich in te zetten voor het gebruik van collectief vervoer; vraagt om meer informatie over de uitvoering van deze activiteiten in de kwijting 2019;

34.   

onderstreept het herhaalde verzoek van het Parlement om het statuut van de Ombudsman te herzien in het licht van de nieuwe realiteiten en uitdagingen; stelt vast dat de laatste herziening van het statuut dateert uit 2008 en dat in februari 2019 uiteindelijk een resolutie is aangenomen over de ontwerpverordening van het Parlement inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (statuut van de Europese Ombudsman); merkt op dat het de Ombudsman is die de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening moet vaststellen; verzoekt de diensten van de Ombudsman hierover verslag uit te brengen in het volgende jaarlijks activiteitenverslag;

35.   

is ermee ingenomen dat de Ombudsman een onderzoek heeft uitgevoerd naar de behandeling van “draaideursituaties” en heeft onderzocht hoe 15 instellingen en organen van de Unie (waaronder het Parlement, de Raad en de Rekenkamer) informatie publiceren wanneer hun hoge functionarissen toestemming vragen om een externe functie te aanvaarden (onder meer een onderzoek naar de frequentie waarmee dergelijke informatie wordt gepubliceerd en de reikwijdte en de inhoud van de informatie); merkt op dat de instellingen zich volgens de Ombudsman terdege bewust zijn van het belang van degelijke uitvoeringsregels op dit gebied, maar dat er toch enkele suggesties voor verbetering zijn gedaan; is verheugd over het voornemen van de Ombudsman om in 2020 een vervolgonderzoek uit te voeren;

36.   

feliciteert de Ombudsman met de nieuwe interne versnelde procedure voor de behandeling van klachten over toegang tot documenten; neemt er kennis van dat met het nieuwe systeem de besluiten over klachten drie keer sneller worden genomen dan met de standaardprocedure; vraagt de Ombudsman om het resultaat van zijn beoordeling van de doeltreffendheid van deze nieuwe procedure met de andere instellingen en organen van de Unie te delen;

37.   

is ingenomen met de samenwerking van de Ombudsman met het Europees Bureau voor fraudebestrijding in verband met zaken die aan beide organisaties zijn voorgelegd; neemt kennis van het rechtstreekse contactkanaal ter voorkoming van dubbel werk bij onderzoeken, dat in 2018 zijn eerste vruchten heeft afgeworpen;

38.   

legt de nadruk op al het werk dat de afgelopen jaren is verzet op gebieden als resultaatgericht begroten, het ethisch kader met alle bijbehorende regels en procedures, verbeterde communicatieactiviteiten en het toenemende aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; onderstreept het belang van samenwerking en het delen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; stelt voor na te gaan of er op verschillende terreinen geformaliseerde netwerkactiviteiten kunnen worden uitgevoerd, om zo optimale werkmethoden uit te wisselen en gemeenschappelijke oplossingen uit te werken.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/164


BESLUIT (EU) 2020/1885 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0058/2019) (2),

gezien het jaarverslag van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0029/2020),

1.   

verleent de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, de Europese Ombudsman en de Europese Dienst voor extern optreden, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/166


RESOLUTIE (EU) 2020/1886 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling IX — Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0029/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer ten uitvoer te leggen;

1.   

merkt met tevredenheid op dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (European Data Protection Supervisor — EDPS) voor het begrotingsjaar 2018, aangeeft geen ernstige tekortkomingen te hebben vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen;

2.   

neemt kennis van het feit dat de Rekenkamer volgens het jaarlijks activiteitenverslag van de EDPS één transactie van het begrotingsjaar 2018 heeft gecontroleerd en dat dit niet tot opmerkingen heeft geleid;

3.   

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve uitgaven van de EDPS geen materiële fouten vertoonden en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren; neemt kennis van het verzoek van de Rekenkamer om opnieuw controles achteraf uit te voeren, die inmiddels weer worden uitgevoerd;

4.   

betreurt in het algemeen dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer nogal beperkt zijn, ook al wordt rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd als een rubriek met laag risico;

5.   

stelt vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft samengesteld van 45 verrichtingen voor rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief is voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat de administratieve uitgaven gekenmerkt worden door een laag risico; is evenwel van mening dat het aantal transacties die voor de “andere instellingen” zijn geselecteerd ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen;

6.   

herinnert eraan dat de EDPS geen gedecentraliseerd agentschap van de Unie is en dat zijn begroting een zeer klein percentage van de begroting van de Unie uitmaakt, maar de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen van de EDPS naar zijn mening niettemin naar behoren door de Rekenkamer moeten worden gecontroleerd, aangezien transparantie van essentieel belang is voor de goede werking van alle organen van de Unie; merkt op dat de EDPS niet is opgenomen in het verslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de EU-begroting voor 2018, noch in het verslag van 2018 over de agentschappen en organen van de Unie; benadrukt evenwel dat informatie over de resultaten van onafhankelijke externe controles door de Rekenkamer openbaar toegankelijk moet zijn voor alle organen van de Unie; verzoekt de Rekenkamer daarom haar standpunt te herzien en vanaf volgend jaar ook controleverslagen over de EDPS te publiceren; verzoekt de Rekenkamer daarom aparte, jaarlijkse activiteitenverslagen te publiceren over de jaarrekeningen van dit belangrijke orgaan van de Unie, dat tot doel heeft de volledige eerbiediging van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming door de instellingen en organen van de Unie te waarborgen;

7.   

is ingenomen met het over het algemeen zorgvuldige en gezonde financiële beheer van de EDPS; merkt op dat de EDPS een duidelijke onderscheiding maakt tussen huidige en nieuwe activiteiten; neemt nota van een toename van 1,54 % voor de huidige activiteiten overeenkomstig de bezuinigingen van de EDPS en een toename van 0 % voor de meeste begrotingsonderdelen; neemt evenwel kennis van de toename voor de nieuwe activiteiten, met name als gevolg van de oprichting van een nieuwe instantie van de Unie, het Europees Comité voor gegevensbescherming (European Data Protection Board — EDPB), en de daarmee samenhangende activiteiten (aangevat op 25 mei 2018);

8.   

merkt op dat de totale begroting van de EDPS in 2018 in totaal 14 449 068 EUR bedroeg (ten opzichte van 11 324 735 EUR in 2017), wat neerkomt op een verhoging met 27,59 % ten opzichte van 2017 (en een verhoging met 21,93 % tussen 2016 en 2017); is ingenomen met het feit dat 93,7 % van alle kredieten voor het einde van 2018 was vastgelegd, ten opzichte van 89 % in 2017; merkt met bezorgdheid op dat de begrotingsuitvoering met betrekking tot betalingskredieten 75,2 % van alle kredieten bedroeg (ten opzichte van 77 % in 2017);

9.   

herinnert eraan dat begrotingsramingen moeten zorgen voor efficiënte begrotingsprestaties in de komende jaren; neemt kennis van een aantal kwesties die een cruciale weerslag hebben op de gang van zaken, zoals de salarisbegroting van de EDPS, die bijna 53 % bedraagt en ervoor zorgt dat een licht personeelsverloop al aanzienlijke gevolgen heeft voor het algemene begrotingsuitvoeringspercentage; beaamt dat de begrotingsramingen met betrekking tot het onlangs opgerichte EDPB pas na enkele werkjaren accuraat zullen worden;

10.   

neemt met belangstelling kennis van het feit dat de EDPS een nieuwe, open sollicitatieprocedure heeft gehouden om een groep hooggekwalificeerde deskundigen op het gebied van gegevensbescherming samen te stellen en zo de toekomstige personeelsbehoeften te vervullen; constateert met betrekking tot de planning voor de aanwerving van personeel dat de EDPS om 6 extra medewerkers heeft gevraagd met het oog op de voorbereidingen in het kader van de oprichting van de EDPB;

11.   

beaamt dat 2018 voor de EDPS een belangrijk jaar was in verband met de aanneming van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (1) en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (2) in 2016 en de modernisering van de regels inzake gegevensbescherming die daarmee gepaard ging; merkt op dat in de toekomst aanvullende middelen nodig zullen zijn voor de nieuwe taken en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit Verordening (EU) 2016/679; stelt vast dat de EDPS in 2018 97 medewerkers had (ten opzichte van 55 medewerkers in 2013); vraagt de EDPS evenwel de situatie te analyseren met betrekking tot eventuele efficiëntiewinsten die louter en alleen het gevolg zijn van de reorganisatie en hertoewijzing van taken;

12.   

merkt op dat deze nieuwe wetgeving resulteerde in de oprichting van het EDPB, dat bestaat uit 28 instanties voor gegevensbescherming van de lidstaten en de EDPS, ter waarborging van de consistente tenuitvoerlegging van Verordening (EU) 2016/679 in de hele Unie; stelt vast dat de EDPS begin 2018 veel tijd en inspanningen heeft gewijd aan de ondersteuning van het secretariaat van het EDPB, alsook aan de deelname, als volwaardig lid, aan de raad van bestuur;

13.   

merkt op dat de instellingen en organen van de Unie volgens de nieuwe regels inzake de verwerking van persoonsgegevens ook zorg dragen voor de naleving van deze regels, evenals voor het beheer en bestuur van hun IT-infrastructuur en -systemen; neemt ter kennis dat de EDPS zijn catalogus van specifieke richtsnoeren heeft uitgebreid en een programma in het leven heeft geroepen om na te gaan in hoeverre de regels door de organen van de Unie worden nageleefd;

14.   

stelt vast dat er behoefte is aan meer transparantie en samenwerking tussen Europese instanties voor gegevensbescherming; beklemtoont hoe belangrijk het is dat de EDPS en de nationale instanties voor gegevensbescherming van de lidstaten samenwerken ter waarborging van doeltreffend toezicht en samenwerking in voorbereiding op het nieuwe rechtskader; verzoekt de EDPS de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in kennis te stellen van alle behaalde resultaten;

15.   

constateert dat de EDPS jaarlijks gegevens publiceert over de interinstitutionele samenwerking via overeenkomsten op dienstniveau voor medische diensten, vertaal- en tolkendiensten, cateringdiensten en opleidingsdiensten, evenals administratieve overeenkomsten voor onder andere bouwdiensten, logistieke diensten, beveiligingsdiensten en IT-diensten; is ingenomen met de overeenstemming over een memorandum van overeenstemming tussen de EDPS en het EDPB (voornamelijk op IT-gebied), dat het EDPB in staat stelt de vruchten te plukken van al het werk dat de EDPS in de afgelopen jaren heeft verricht;

16.   

is verheugd over het voornemen van de EDPS (in verband met de modernisering van zijn aanbestedingsprocedures) om een elektronische workflow in te voeren met het oog op de totstandbrenging een papierloze werkmethode; wijst nogmaals op het belang van de interinstitutionele samenwerking tussen de EDPS en de Commissie op het gebied van aanbestedingen, financieel beheer en personele middelen; is ingenomen met de naar aanleiding van het laatste kwijtingsverslag met het directoraat-generaal Begroting van de Commissie en het directoraat-generaal Informatica van de Commissie gesloten overeenkomst op dienstniveau met betrekking tot de IT-hulpmiddelen “ABAC” en “Sysper 2”; spoort de EDPS ertoe aan te werken aan een samenhangend beleid voor de digitalisering van zijn diensten;

17.   

merkt op dat het eerste actieplan van de ethisch functionaris volledig is uitgevoerd en dat het tweede verslag voorziet in verscheidene maatregelen, waaronder de herziening van de gedragscode voor de toezichthouders en medewerkers, de herziening van het besluit over externe activiteiten en de mogelijke toetreding tot het nieuwe transparantieregister voor de instellingen van de Unie; vraagt de EDPS de in dit kader aangevraagde maatregelen zo spoedig mogelijk in te voeren; is ingenomen met de bewustmakingssessies in verband met het ethisch kader; verlangt dat het volgende jaarlijks activiteitenverslag gedetailleerde informatie bevat over de behaalde resultaten in verband met het ethisch kader;

18.   

is verheugd dat de in 2016 vastgestelde interne regels met betrekking tot klokkenluiders worden bijgewerkt om de bescherming van klokkenluiders en vermeende overtreders te versterken; neemt kennis van een aantal bestaande beschermende maatregelen, zoals de uitvoering van een risicobeoordeling en de strenge beperking van de toegang tot de desbetreffende dossiers tot een beperkt aantal personen dat absoluut op de hoogte moeten zijn; spoort de EDPS aan zijn ethisch functionaris te vragen tijdens de volgende bewustmakingssessie voor de medewerkers bijzondere aandacht te schenken aan deze kwestie; merkt met tevredenheid op dat de EDPS tot op heden geen klokkenluiderszaak heeft hoeven behandelen;

19.   

wijst nogmaals op het belang van gegevensbescherming in verband met cyberbeveiliging; is ingenomen met de inspanningen van de EDPS om de instellingen van de Unie te voorzien van richtsnoeren over de wijze waarop persoonsgegevens tijdens de tenuitvoerlegging van cyberbeveiligingsmaatregelen kunnen worden beschermd, de wijze waarop alomvattende beheerssystemen voor informatiebeveiliging ten grondslag liggen aan de naleving van verplichtingen op het gebied van zowel gegevensbescherming als cyberbeveiliging, en de wijze waarop bij inbreuken in verband met persoonsgegevens moet worden omgegaan met de kennisgeving en informatieverstrekking inzake gegevensbescherming; merkt op dat het schandaal omtrent het misbruik van Facebook-gegevens door Cambridge Analytica en de alsmaar toenemende bewijzen van illegale inmenging in verkiezingen het optreden van de EDPS vereisen; onderstreept dat de EDPS potentieel misbruik van digitale gegevens moet tegengaan;

20.   

beaamt dat gratis opensourcesoftware toegevoegde waarde kan opleveren voor de EDPS; benadrukt dat dergelijke software er in het bijzonder voor kan zorgen dat de EDPS transparanter te werk kan gaan en niet afhankelijk hoeft te zijn van één aanbieder; is zich eveneens bewust van de mogelijkheden van deze software voor het verbeteren van de veiligheid, aangezien hiermee tekortkomingen kunnen worden vastgesteld en verholpen; beveelt ten stelligste aan dat voor de instelling ontwikkelde software openbaar beschikbaar wordt gesteld als gratis opensourcesoftware;

21.   

is ingenomen met het feit dat het besluit over intimidatie op het intranet van de EDPS is geplaatst zodat alle medewerkers dit kunnen raadplegen; merkt met tevredenheid op dat de EDPS momenteel werkt aan de herziening van het besluit over de bestrijding van intimidatie, alsook aan een mandaat om extra vertrouwenspersonen te benoemen; stelt vast dat 69 % van de medewerkers in de enquête van 2018 heeft aangegeven op de hoogte te zijn van het bestaande beleid inzake geestelijke en seksuele intimidatie; is verheugd dat er in 2018 een vertrouwenspersoon is opgeleid;

22.   

is verheugd dat de cv’s en belangenverklaringen van de toezichthouders op de website van de EDPS staan; merkt op dat deze verklaringen noodzakelijkerwijs worden opgesteld door de toezichthouders zelf en dat noch de EDPS, noch de ethisch functionaris de onderzoeksbevoegdheden hebben om de juistheid en volledigheid van de ingediende gegevens te waarborgen; verzoekt de EDPS na te gaan hoe het systeem samen met andere instellingen en organen van de Unie kan worden verbeterd;

23.   

vraagt de EDPS zorg te dragen voor de publicatie en regelmatige actualisering op zijn website van alle richtsnoeren en procedures met betrekking tot het ethisch kader; vraagt de EDPS zich te blijven inspannen om de beschikbare informatie op de website te verbeteren met betrekking tot transparantie en publiek toezicht;

24.   

betreurt dat het jaarlijks activiteitenverslag geen gedetailleerde informatie bevatte over concrete maatregelen voor het bevorderen van het welzijn op het werk; is evenwel verheugd dat er in 2018 besluiten en beleidsmaatregelen zijn vastgesteld en/of goedgekeurd, waaronder een verslag over personeelsenquêtes, een herzien besluit over telewerk en een herzien besluit over mentorschap; vraagt de EDPS in het volgende jaarlijks activiteitenverslag gedetailleerdere informatie te verstrekken;

25.   

is ingenomen met het initiatief van de EDPS van 2018 om in de toekomst alleen nog betaalde stages aan te bieden via het “Blue Book”-stageprogramma; merkt op dat de aanwervingsprocedure van de EDPS voor stagiairs is gewijzigd naar aanleiding van een aanbeveling van de Ombudsman om de criteria voor de subsidiabiliteit van betaalde stages aan te passen; herhaalt dat ervoor moet worden gezorgd dat alle stagiairs bij de instellingen van de Unie een passende vergoeding krijgen, zodat er geen bijkomende aanleiding wordt gegeven tot discriminatie om economische redenen;

26.   

stelt met belangstelling vast dat er in 2018 mensen van 20 verschillende EU-nationaliteiten bij de EDPS werkten (ten opzichte van 16 EU-nationaliteiten in 2017), merkt in verband met het genderevenwicht op dat 40 % van de medewerkers man was (ten opzichte van 32 % in 2017) en 60 % vrouw; neemt kennis van de continue inspanningen van de EDPS om evenwicht tot stand te brengen door rekening te houden met de kleine omvang en de specifieke kernactiviteiten van de EDPS;

27.   

merkt met belangstelling op dat de EDPS er vier extra kantoren bij heeft gekregen in het MTS-gebouw, dat momenteel wordt gedeeld met de Europese Ombudsman; stelt vast dat het personeelsbestand van de EDPS, met inbegrip van het secretariaat van het EDPB, naar verwachting verder zal groeien in 2020, hetgeen betekent dat een verdere uitbreiding waarschijnlijk het volledige gebouw zal beslaan; staat achter het verzoek van de EDPS en vraagt de EDPS de Commissie begrotingscontrole van het Parlement op de hoogte te houden van alle in dit verband genomen stappen en behaalde resultaten;

28.   

is ingenomen met de gerichte initiatieven van de EDPS om de ecologische voetafdruk van de instelling te verkleinen; spoort de EDPS aan een concreet actieplan op te stellen om zijn ecologische voetafdruk te verkleinen;

29.   

is verheugd dat de communicatieactiviteiten van de EDPS in de afgelopen jaren aanzienlijk belangrijker zijn geworden; neemt kennis van de inspanningen om de impact van de aanwezigheid van de EDPS op het internet te verbeteren; neemt kennis van de organisatie van twee belangrijke communicatiecampagnes, namelijk de internationale conferentie van 2018, waarbij een ethisch debat tot stand wordt gebracht en wordt getracht een zo breed mogelijk publiek te bereiken met het debat over digitale ethiek, en de communicatiecampagne van de EDPS van december 2018 over de nieuwe verordening gegevensbescherming voor de instellingen van de Unie;

30.   

wijst erop dat de EDPS gebruikmaakt van een aantal kernprestatie-indicatoren om zijn werkzaamheden en het gebruik van zijn middelen te bewaken; merkt met voldoening op dat de EDPS in 2018 de vastgestelde streefdoelen voor het merendeel van zijn kernprestatie-indicatoren heeft behaald of zelfs overtroffen (voor kernprestatie-indicator 4, “niveau van betrokkenheid van belanghebbenden”, waren bijvoorbeeld 10 raadplegingen vereist en werden er in totaal 13 gehouden); stelt vast dat de tenuitvoerlegging van de desbetreffende strategische doelstellingen op schema ligt en dat er geen corrigerende maatregelen nodig zijn; spoort de EDPS aan zo door te gaan;

31.   

is ingenomen met het feit dat de EDPS nagenoeg alle 16 internecontrolenormen naleeft, die regelmatig worden gemonitord om ervoor te zorgen dat de doelstellingen op economische, efficiënte en doeltreffende wijze kunnen worden verwezenlijkt; merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) een vervolgcontrole heeft uitgevoerd van de openstaande aanbevelingen met betrekking tot de herziening van de internecontrolenormen en de conclusie heeft getrokken dat het internecontroleniveau bevredigend en doeltreffend is;

32.   

merkt op dat de IAS een onderzoek heeft uitgevoerd dat gericht was op drie belangrijke gebieden (het beheer van de EDPS met betrekking tot het EDPB, het kader voor de terbeschikkingstelling van personeel en financieel en begrotingsbeheer, en de logistieke ondersteuning van de ondersteuningsteams van de EDPS en het EDPB), die grondig zijn onderzocht; stelt vast dat alle aanbevelingen in het definitieve verslag van de IAS slechts waren aangemerkt als zaken die in overweging moeten worden genomen en dus niet door de IAS zullen worden opgevolgd;

33.   

constateert dat de EDPS 337 057,35 EUR heeft uitgegeven aan vertaaldiensten en dat de vertaalkosten voor activiteiten in verband met het EDPB 516 461,90 EUR bedroegen; stelt vast dat het EDPB een quotum heeft voor gratis vertalingen van het directoraat-generaal Vertaling van de Commissie; merkt op dat de internalisering van vertaaldiensten vanuit een kosten-batenperspectief onmogelijk is, aangezien de instelling vaak behoefte heeft aan vertalingen in alle officiële talen van de Unie, maar relatief klein is;

34.   

stelt vast dat werkbezoeken van medewerkers zijn opgenomen in het geïntegreerd verwerkingssysteem voor werkbezoeken en dat verslagen van werkbezoeken als bewijsstukken bij belangenverklaringen worden gevoegd; is ingenomen met de naar aanleiding van het vorige kwijtingsverslag in het jaarlijks activiteitenverslag verstrekte gegevens, waarin voor de laatste vier jaar geen grote verschillen zijn te zien met betrekking tot het aantal werkbezoeken en de kosten in dit verband;

35.   

is verheugd dat de EDPS de beste praktijken volgt en een uiterste termijn van 31 maart van het jaar volgend op het verslagjaar heeft vastgesteld voor de indiening van het jaarlijks activiteitenverslag; is zodoende ingenomen met het feit dat de EDPS zijn jaarlijks activiteitenverslag per 26 maart 2019 heeft goedgekeurd om de kwijtingsautoriteit langer de tijd te geven om grondig werk te verrichten en de kwijtingsprocedure beter uit te voeren;

36.   

legt de nadruk op al het werk dat de afgelopen jaren is verricht op gebieden zoals resultaatgericht begroten, het ethisch kader met alle bijbehorende regels en procedures, de versterkte communicatieactiviteiten en het toenemend aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; onderstreept het belang van samenwerking en het delen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; stelt voor na te gaan of geformaliseerde netwerkactiviteiten kunnen worden uitgevoerd op verschillende gebieden, om zo beste praktijken uit te wisselen en gemeenschappelijke oplossingen te ontwikkelen;

37.   

onderstreept dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de geplande werkzaamheden van de EDPS; beklemtoont dat er snel moet worden onderhandeld over een gegevensovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk.


(1)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(2)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/171


BESLUIT (EU) 2020/1887 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling V — Rekenkamer

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0054/2019) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring (4) van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0031/2020),

1.   

verleent de secretaris-generaal van de Rekenkamer kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/173


RESOLUTIE (EU) 2020/1888 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling V — Rekenkamer

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling V — Rekenkamer,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0031/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk wil leggen op het bijzondere belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen;

1.   

constateert dat de jaarrekening van de Rekenkamer wordt gecontroleerd door een onafhankelijke externe firma — PricewaterhouseCoopers Sàrl — om dezelfde beginselen van transparantie en verantwoordingsplicht toe te kunnen passen als de Rekenkamer hanteert voor de instanties die zij controleert; stelt met tevredenheid vast dat in het verslag van de externe accountant wordt verklaard dat de financiële staten een getrouw beeld geven van de financiële situatie van de Rekenkamer op 31 december 2018, en van de resultaten van haar verrichtingen, haar kasstromen en de veranderingen van de nettoactiva voor het op die datum afgesloten begrotingsjaar;

2.   

benadrukt dat de definitieve kredieten van de Rekenkamer in 2018 in totaal 146 469 000 EUR bedroegen (tegenover 141 240 000 EUR in 2017), wat neerkomt op een totale stijging van 3,70 % ten opzichte van 2017 (de stijging van de prijzen wordt voor Luxemburg geraamd op 1,9 %); merkt op dat eind 2018 96,21 % van alle kredieten was vastgelegd (ten opzichte van 97,73 % in 2017 en 99 % in 2016) en dat in 2018 94,73 % van alle kredieten werd betaald (ten opzichte van 94,27 % in 2017 en 93,29 % in 2016);

3.   

benadrukt dat de begroting van de Rekenkamer louter administratief is en verband houdt met uitgaven met betrekking tot het personeel dat voor de instelling werkzaam is (titel 1), gebouwen, roerende goederen, materieel en diverse huishoudelijke uitgaven (titel 2); stelt bezorgd vast dat de begroting voor titel 2 nog steeds wordt overschat, met een vastleggingspercentage van 59,13 % (tegenover 57,13 % in 2017) en een betalingspercentage van 55,11 % (tegenover 55,75 % in 2017);

4.   

merkt op dat de naar 2019 overgedragen vastleggingen 6 068 597 EUR bedroegen, ofwel 4,1 % van de begroting voor 2018 (ten opzichte van 7 908 250 EUR overgedragen naar 2018, ofwel 5,5 % van de begroting voor 2017); merkt op dat de factor die de grootste bijdrage leverde aan de overdracht, 4 310 280 EUR betrof uit hoofde van hoofdstuk 21 (Informatica, uitrusting en meubilair: aankoop, huur en onderhoud) voor IT-projecten die eind 2018 nog liepen;

5.   

betreurt, bij wijze van algemene opmerking, dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018 nogal beperkt zijn, ook al wordt rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd als een rubriek met een laag risico; verzoekt de controlewerkzaamheden voor hoofdstuk 10 te verruimen om de tekortkomingen in de administratieve uitgaven bij elke instelling te beoordelen;

6.   

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de begrotingsdiscipline in de afgelopen jaren in het algemeen naar behoren heeft toegepast om de administratieve kosten stabiel te houden zonder dat dit negatieve gevolgen heeft gehad voor haar kernactiviteiten; merkt op dat er geen extra posten zijn aangevraagd voor 2018 en dat de personeelsformatie van de Rekenkamer bijgevolg voorziet in een totaal van 853 toegestane posten, net als in 2017;

7.   

is ingenomen met de inspanningen van de Rekenkamer om haar jaarlijks activiteitenverslag uiterlijk op 5 mei van het daaropvolgende jaar te publiceren en uiterlijk op 31 mei haar definitieve rekeningen vast te stellen; is het erover eens dat de Rekenkamer de nodige tijd moet krijgen om haar controlewerkzaamheden uit te voeren, zoals is vermeld in het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting van de Unie; stelt echter voor dat de Rekenkamer de kwestie verder bespreekt met de Commissie begrotingscontrole van het Parlement en andere relevante actoren om het tijdsbestek van de kwijtingsprocedure beter te evalueren;

8.   

is ingenomen met de tabel die is opgenomen in het jaarlijks activiteitenverslag met de verschillende overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau die met de Commissie en andere instellingen zijn gesloten over kwesties zoals personeelszaken, vertaling en infrastructuur en waarin de gevolgen daarvan voor de begroting worden vermeld; merkt met bezorgdheid op dat de dienstverleningsovereenkomst voor uitgaven van het uitbetalingsbureau met betrekking tot het beheer van de personeelsdossiers van de Rekenkamer en het beheer van dienstreizen is gestegen tot 325 000 EUR in 2018 (tegenover 180 000 EUR in 2017) als gevolg van een nieuw contract; wijst nogmaals op het belang van interinstitutionele samenwerking;

9.   

waardeert de inspanningen van de Rekenkamer om te komen tot een zo kostenefficiënt mogelijk gebruik van haar dienstvoertuigen; merkt op dat de Rekenkamer in het kader van de samenwerking met het Hof van Justitie een interinstitutionele leaseovereenkomst voor deze voertuigen heeft ondertekend voor een periode van vier jaar, wat heeft geresulteerd in betere leaseprijzen en de invoering van milieucriteria;

10.   

merkt op dat de Rekenkamer heeft besloten de regels voor het gebruik van dienstvoertuigen te herzien en dat de leden en de secretaris-generaal volgens de nieuwe regels de officiële voertuigen mogen gebruiken voor andere reizen dan reizen die worden gemaakt in het kader van de uitvoering van officiële taken, in ruil voor een bijdrage van 100 EUR per maand plus bepaalde kosten en heffingen; merkt op dat de Rekenkamer aanzienlijke besparingen verwacht ten opzichte van de situatie volgens de huidige regels; stelt vast dat de nieuwe regels vanaf 1 januari 2020 van kracht zijn; is van mening dat het gebruik van dienstvoertuigen voor privédoeleinden in geen geval mag plaatsvinden; is van oordeel dat deze praktijk de reputatie van de Rekenkamer en die van de instellingen van de Unie in het algemeen kan schaden; vraagt de Rekenkamer daarom dit onderwerp opnieuw in overweging te nemen en het Parlement op de hoogte te houden;

11.   

merkt op dat de Rekenkamer een nieuwe reeks kernprestatie-indicatoren voor de periode 2018-2020 heeft vastgesteld, bestaande uit kernprestatie-indicatoren die een breed overzicht bieden van de verspreiding, het effect en de perceptie van haar werkzaamheden; neemt nota van de volgende kernprestatie-indicatoren: de verschijning van de Rekenkamer voor het Parlement, de Raad en de nationale parlementen en het aantal gepubliceerde speciale verslagen (in plaats van slechts het aantal vastgestelde speciale verslagen); is ingenomen met de duidelijke efficiëntieverbetering in de werkzaamheden van de Rekenkamer, aangezien het aantal speciale verslagen sinds 2008 met 25 % is toegenomen en bovendien sinds 2017 het aantal bezoeken aan het Parlement met 47 % is toegenomen, het aantal bezoeken aan de Raad met 39 % en het aantal bezoeken aan nationale parlementen met 164 %; nodigt de Rekenkamer uit om de toegevoegde waarde van de controle aan haar kernprestatie-indicatoren toe te voegen en doorlopend verslag uit te brengen van de uitvoering van haar aanbevelingen;

12.   

is ingenomen met het feit dat er een sterke toename van de mediabelangstelling voor de Rekenkamer is, met bijzonder veel aandacht voor haar speciale verslagen; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer haar publicaties via socialemediakanalen zal blijven bevorderen; neemt met belangstelling kennis van het feit dat de meeste publicaties van de Rekenkamer op haar website beschikbaar zijn via een link “Publicaties doorzoeken”; merkt op dat de verslagen die in 2018 de meeste aandacht in de media kregen, de speciale verslagen over het Europese hogesnelheidsnet, de doelmatigheid van de crisisbeheersing voor banken door de Europese Centrale Bank en de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije waren; is ingenomen met de digitale-communicatiestrategie van de Rekenkamer die erin bestaat samen te werken met niet-institutionele belanghebbenden, zoals denktanks, ngo’s, brancheorganisaties en de academische wereld (die als doorgeefluik van de berichten van de Rekenkamer kunnen fungeren); moedigt voorts het gebruik van gratis, zelf gehoste opensource socialenetwerkplatforms aan, maar vindt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de gegevensbescherming van gebruikers;

13.   

stelt met tevredenheid vast dat de totale berichtgeving door de media (met inbegrip van sociale media) bijna verdrievoudigd is in 2018 ten opzichte van 2017 (met een stijging van ongeveer 15 500 online-artikelen en vermeldingen op sociale media tot meer dan 44 000); merkt op dat de posts op de officiële socialemedia-accounts van de Rekenkamer met betrekking tot haar publicaties in 2018 ongeveer 11 miljoen keer werden weergegeven (bijna 18 keer zoveel als in 2017); merkt op dat in 2018 meer dan 11 000 online-artikelen over de speciale verslagen van de Rekenkamer beschikbaar waren (in vergelijking met 1 500 online-artikelen in 2013);

14.   

neemt kennis van de publicatie van 35 speciale verslagen (tegenover 28 in 2017), 9 publicaties op basis van een evaluatie (tegenover 2 in 2017) en 10 adviezen (tegenover 5 in 2017); is ingenomen met de inspanningen van de Rekenkamer om, in overeenstemming met het Financieel Reglement, haar speciale verslagen over het algemeen binnen 13 maanden te produceren, en merkt daarbij op dat de gemiddelde tijd voor het opstellen van de in 2018 gepubliceerde speciale verslagen 15,2 maanden bedroeg; wijst er echter op dat 15 van de 35 speciale verslagen (43 %) minder dan 13 maanden in beslag namen (tegenover 29 % in 2017);

15.   

stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft onderzocht van 45 verrichtingen (vergeleken met 55 in 2017 en 100 in 2016) binnen rubriek 5 “Administratie” van het meerjarig financieel kader, voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief was voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat administratieve uitgaven een laag risico vormen; is evenwel van mening dat het aantal transacties dat met betrekking tot de “andere instellingen” is geselecteerd ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen; verzoekt de Rekenkamer te overwegen een onafhankelijk jaarverslag over de instellingen van de Unie in te dienen (zoals het reeds doet over de agentschappen van de Unie); verzoekt de Rekenkamer het Parlement op de hoogte te houden over de ontwikkelingen in dat verband;

16.   

waardeert het dat het hoofdstuk over transparantie op de website van de Rekenkamer een kalender van de vergaderingen van de Rekenkamer bevat, evenals een overzicht van de werkbezoeken van de leden van de Rekenkamer (met datum, plaats, doel en kosten), alsmede links naar gerelateerde documenten en andere transparantieportalen;

17.   

wijst op de invoering van een presentielijst ter registratie van de aanwezigheid van leden op vergaderingen van de Rekenkamer, haar kamers en haar comités (die sinds 1 januari 2019 van kracht is); verzoekt de Rekenkamer hierover verslag uit te brengen aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in haar volgende jaarlijks activiteitenverslag;

18.   

verzoekt de Rekenkamer procedures vast te stellen voor het bijhouden van een register van het jaarlijks verlof, ziekteverlof en arbeidsverzuim om andere redenen van de leden, om ervoor te zorgen dat alle door de leden genomen verlof daadwerkelijk wordt geregistreerd; benadrukt dat de huidige praktijk het vertrouwen van de burgers en instellingen van de Unie in de Rekenkamer kan ondermijnen;

19.   

merkt met belangstelling op dat de Rekenkamer informatie over de werkgerelateerde dienstreizen van leden verzamelt om te beoordelen of de geplande activiteit binnen het aandachtsgebied van de Rekenkamer viel; is ingenomen met het feit dat de leden de naam en functie van de personen die ze zullen ontmoeten, een algemene beschrijving van de te bespreken onderwerpen en, indien beschikbaar, de uitnodiging met de nodige gegevens verstrekken, teneinde het risico van mogelijke inbreuken te beperken;

20.   

merkt op dat het besluit tot verduidelijking van de regels voor de dienstreizen van de leden op 1 februari 2018 in werking is getreden; merkt op dat in het besluit met name wordt bepaald welke informatie bij het aanvragen van een dienstreisopdracht moet worden verstrekt;

21.   

stelt vast dat de Rekenkamer in het kader van haar interne controlesysteem heeft besloten vanaf februari 2018 de bevoegdheden van de ordonnateur met betrekking tot de rekeningen in verband met de kosten van dienstreizen en representatiekosten van de leden aan de secretaris-generaal te delegeren; merkt op dat deze uitgaven nu onder het algemene controlesysteem van de diensten van het secretariaat-generaal vallen, dat bestaat uit risicobeheerscontroles, controles vooraf en controles achteraf, en dat deze uitgaven ook zijn opgenomen in de jaarlijkse verklaring van de gesubdelegeerde en gedelegeerde ordonnateurs; betreurt het ten zeerste dat de Rekenkamer pas actie op dit punt heeft ondernomen nadat zich een bepaalde kritieke situatie had voorgedaan;

22.   

merkt op dat de Interne Auditdienst de jaarlijkse controleverslagen en verklaringen van de gesubdelegeerde ordonnateurs van 2018 heeft geëvalueerd om de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie te beoordelen; merkt op dat de secretaris-generaal controleverslagen van alle directoraten heeft gevraagd; erkent dat de Interne Auditdienst de betrouwbare kwaliteit van de door de diensten uitgevoerde controles vooraf en achteraf bevestigt en dat de informatie in de controleverslagen over het geheel genomen betrouwbaar is;

23.   

neemt kennis van het besluit van de Rekenkamer met betrekking tot de periode 2012-2018 om een interne controle van de kosten van dienstreizen en het gebruik van dienstauto’s uit te voeren (die in juli 2019 werd afgerond); merkt op dat in het controleverslag werd geconcludeerd dat de overgrote meerderheid van de door de Interne Auditdienst onderzochte willekeurig geselecteerde activiteiten voldeed aan de toepasselijke regels en procedures; betreurt het dat in het verslag tevens werd geconcludeerd dat de beheers- en controlesystemen van de Rekenkamer vóór de hervorming van de periode 2017-2018 bepaalde tekortkomingen vertoonden; merkt voorts op dat in het verslag wordt geconcludeerd dat de hervormingen in de periode 2017-2018 de tekortkomingen in de controlesystemen daadwerkelijk hebben gecorrigeerd en dat de huidige beheers- en controleprocedures over het algemeen betrouwbaar zijn;

24.   

constateert dat er op basis van dat controleverslag geen aanwijzingen zijn gevonden dat leden of voormalige leden misbruik hebben gemaakt van hun positie; merkt op dat er naar aanleiding van dat controleverslag geen ander intern onderzoek heeft plaatsgevonden;

25.   

neemt kennis van het feit dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) zijn verslag over een voormalig lid heeft toegezonden aan de gerechtelijke autoriteiten van Luxemburg; merkt op dat de immuniteit van het voormalige lid is opgeheven; merkt op dat de Rekenkamer een bedrag van 153 407,58 EUR van het voormalige lid heeft teruggevorderd;

26.   

stelt vast dat OLAF in 2016 een onderzoek heeft geopend naar mogelijk misbruik van reis- en verblijfskosten door een huidig lid van de Rekenkamer (met betrekking tot een periode waarin hij lid van het Parlement was); merkt op dat OLAF de zaak in september 2019 heeft afgesloten met de aanbeveling aan het Parlement om 11 243 EUR terug te vorderen; stelt vast dat er in dit verband geen disciplinaire of gerechtelijke aanbevelingen zijn gedaan en dat er geen aanbeveling is gedaan aan de Rekenkamer;

27.   

vindt het een goede zaak dat de leden van de Rekenkamer onderworpen zijn aan een gedragscode waarin hun onafhankelijkheid, onpartijdigheid, integriteit, engagement, collegialiteit, vertrouwelijkheid, verantwoordelijkheid en verplichtingen na afloop van hun ambtsperiode zijn vastgelegd; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de belangenverklaringen (opgaven van financiële belangen en externe activiteiten) en de cv’s van haar leden op haar website bekendmaakt, en zo de Rekenkamer dus net als de andere instellingen van de Unie aan publiek toezicht onderwerpt;

28.   

merkt op dat de belangenverklaringen worden opgesteld door de leden zelf en dat de Rekenkamer noch haar ethisch comité, gezien het huidige rechtskader, onderzoeksbevoegdheden heeft om de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens te controleren; dringt er bij de Rekenkamer op aan ervoor te zorgen dat de leden belangenverklaringen indienen in plaats van verklaringen van afwezigheid van belangenconflicten; onderstreept dat de huidige procedures, met inbegrip van de procedures van de ethische commissie, versterkt moeten worden om ervoor te zorgen dat zich geen belangenconflicten voordoen; verzoekt de Rekenkamer verslag uit te brengen over alle geboekte vooruitgang;

29.   

is ingenomen met de publicatie van de ethische richtsnoeren van de Rekenkamer, die van toepassing zijn op alle leden en medewerkers; is ingenomen met het feit dat het ethisch comité zich buigt over alle ethische kwesties die het relevant acht, met inbegrip van de beoordeling van de externe activiteiten van de leden van de Rekenkamer; neemt kennis van de benoeming van ethisch adviseurs uit het midden van het personeel van de Rekenkamer, teneinde elk personeelslid het recht en de mogelijkheid te geven om vertrouwelijk en onpartijdig advies in te winnen over gevoelige kwesties, zoals belangenconflicten, het aanvaarden van geschenken en de wijze van verstrekken van informatie in geval van ernstige onregelmatigheden (klokkenluiden);

30.   

wijst erop dat de Rekenkamer alle personeelsleden een specifieke opleiding over overheidsethiek aanbiedt (verplicht voor alle nieuwe personeelsleden), met daarin een onderdeel over klokkenluiders (met inbegrip van de te volgen procedure en de rechten van het personeel); is ingenomen met het feit dat in de interne richtsnoeren inzake “veelgestelde vragen over ethische kwesties” een aantal voorbeelden wordt gegeven om mogelijke belangenconflicten gemakkelijker te herkennen; verzoekt de Rekenkamer haar inspanningen verder op te voeren door informatie en communicatie te verbeteren en activiteiten te monitoren;

31.   

benadrukt dat een ethisch kader moet bestaan uit regels om potentiële belangenconflicten te voorkomen, in kaart te brengen en te vermijden; merkt op dat het ethisch kader van de Rekenkamer is herzien door deskundigen van de hoge controle-instanties van Polen en Kroatië; neemt kennis van het definitieve verslag van collegiale toetsing; verzoekt de Rekenkamer het Parlement op de hoogte te houden van eventuele follow-upmaatregelen die zijn genomen op basis van de resultaten van de collegiale toetsing;

32.   

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer kanalen voor klokkenluiders heeft vastgesteld die een passende bescherming van klokkenluiders waarborgen, en dat ze het desbetreffende reglement heeft gepubliceerd; merkt op dat er een onlineformulier voor het melden van ernstige onregelmatigheden bestaat; is ingenomen met de link op haar homepage over het melden van fraudegevallen aan OLAF;

33.   

merkt op dat de Rekenkamer nog steeds opleidingen en presentaties aanbiedt voor managers, aantredend personeel en medewerkers van de afdeling personeelszaken om het bewustzijn met betrekking tot intimidatie in de werkomgeving te vergroten; merkt bovendien op dat contactpersonen voor de bestrijding van intimidatie op jaarbasis relevante opleidingen ontvangen; merkt op dat de Rekenkamer in 2017 haar regels ter bestrijding van intimidatie heeft aangescherpt, en dat die regels erop gericht zijn gevallen van intimidatie te voorkomen, een bevredigende werkomgeving in stand te houden en het oplossen via een minnelijke schikking van interpersoonlijke conflicten te vergemakkelijken;

34.   

is ingenomen met de inspanningen van de Rekenkamer om het welzijn van het personeel te waarborgen, zoals de mogelijkheid van flexibele werktijden en telewerk en het aanbieden van presentaties over gelijke kansen en toegang tot gratis psychologen; merkt echter op dat er in 2018 drie gevallen van burn-out waren; vraagt de Rekenkamer daarom te beoordelen of de werklast evenredig verdeeld is over de teams en personeelsleden;

35.   

merkt op dat er in 2018 één formele klacht is ingediend over intimidatie en dat de feiten met betrekking tot seksuele intimidatie zijn vastgesteld; merkt op dat de volledige procedure (die eindigde met preventieve en disciplinaire maatregelen) vijf maanden duurde vanaf de datum van indiening van de klacht;

36.   

wijst erop dat de Rekenkamer de desbetreffende informatie over de beroepswerkzaamheden van hoge ambtenaren van de Rekenkamer publiceert (zoals vermeld in artikel 16, derde alinea, van het Statuut betreffende de beroepswerkzaamheden van hoge ambtenaren na de beëindiging van de dienst); neemt tevens kennis van de publicatie van de desbetreffende regels op haar website;

37.   

merkt op dat de Rekenkamer en OLAF nauw samenwerken om de financiële belangen van de Unie te beschermen; merkt voorts op dat de Rekenkamer in 2018 negen gevallen van vermoedelijke fraude heeft openbaargemaakt in het kader van haar controles (tegenover 13 in 2017); feliciteert de Rekenkamer met het feit dat de lopende onderhandelingen hebben geleid tot een administratieve samenwerkingsovereenkomst tussen de Rekenkamer en OLAF (die in mei 2019 is ondertekend), die tot doel heeft hun praktische werkverhouding te vergemakkelijken, met name wat betreft de overdracht van gevallen van vermoedelijke fraude, en acties van gemeenschappelijk belang te organiseren, zoals opleiding, workshops of uitwisseling van personeel;

38.   

betreurt het dat de follow-up van de kwijtingsresolutie 2017 door de Rekenkamer slechts summiere antwoorden bevat op de opmerkingen van het Parlement; benadrukt dat follow-up van essentieel belang is voor de Commissie begrotingscontrole van het Parlement om te kunnen nagaan of de Rekenkamer uitvoering heeft gegeven aan de aanbevelingen van het Parlement; verzoekt de Rekenkamer in haar volgende follow-upverslag alle nodige antwoorden en gedetailleerdere uitleg over de uitvoering van de aanbevelingen van het Parlement op te nemen;

39.   

merkt op dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie geen grote gevolgen zal hebben voor de structurele en personele organisatie van de Rekenkamer; merkt op dat de Rekenkamer zich ertoe heeft verbonden haar discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 49 van het Statuut te gebruiken om ambtenaren niet te ontslaan louter omdat zij niet langer de nationaliteit van een lidstaat bezitten; merkt op dat de Rekenkamer met betrekking tot tijdelijke functionarissen en arbeidscontractanten bij wet verplicht is elk geval afzonderlijk te onderzoeken en uitzonderingen toe te staan wanneer dat in het belang van de dienst is; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer zich er toe heeft verbonden deze mogelijkheid om uitzonderingen toe te staan open en transparant te maken; merkt op dat de beoordeling van de Rekenkamer uitsluitend gebaseerd zal zijn op het belang van de dienst;

40.   

onderstreept de toezegging van de Rekenkamer om het genderevenwicht op alle managementniveaus te verbeteren; merkt op dat 45 % van de controleurs en administrateurs vrouw is, en dat er dus bijna sprake is van een gelijk aantal vrouwen en mannen; merkt op dat 38 % van de managers, namelijk 24, vrouw is, en dat van de 10 directeuren er 3 vrouw zijn; verzoekt de Rekenkamer zich te blijven inspannen om het evenwicht tussen mannen en vrouwen te bevorderen, met name op het gebied van leidinggevende functies en hogere leidinggevende functies; is ingenomen met het feit dat het aandeel vrouwen in leidinggevende posities in de controlekamers is toegenomen van 7 % in 2015 tot bijna 24 % eind 2018 (tegenover 20 % in 2017); merkt op dat het gelijkekansenbeleid van de Rekenkamer voor de periode 2018-2020 (dat in februari 2018 is goedgekeurd) ook betrekking heeft op leeftijd en handicap;

41.   

herhaalt dat slechts 6 van de 28 leden van de Rekenkamer vrouw zijn (tegenover 4 in 2016); benadrukt de kwestie van het gebrek aan genderevenwicht onder de leden; herinnert eraan dat de lidstaten vrouwen actiever moeten aanmoedigen om te solliciteren op dit soort functies; herhaalt dat de Raad in benoemingsprocedures altijd ten minste twee kandidaten, één vrouw en één man, moet voorstellen;

42.   

merkt op dat de toename van de werklast op het gebied van vertaling door een grotere efficiëntie is gecompenseerd door het stroomlijnen van de interne procedures van de Rekenkamer, met inbegrip van de centralisatie van de voor- en nabewerking van vertalingen; merkt op dat dit een aanzienlijke daling van de kosten per pagina mogelijk heeft gemaakt (meer dan 10 % tegenover 2017);

43.   

toont zich nogmaals ingenomen met de samenwerking van de Rekenkamer met andere overheidsinstellingen en belanghebbenden; neemt met tevredenheid kennis van de samenwerking tussen de hoofden van de hoge controle-instanties en de vaststelling van een gezamenlijk werkplan vanaf 2018; steunt bovendien de partnerschappen die met verschillende universiteiten zijn aangegaan in het kader van het beleid van de Rekenkamer om haar opleidingen uit te breiden; verzoekt de Rekenkamer haar contacten uit te breiden tot meer universiteiten om toekomstige samenwerking tot stand te brengen die gediversifieerd en geografisch evenwichtig is;

44.   

is ingenomen met het feit dat archiefruimte in gebouw K2 overbodig is geworden dankzij de toenemende digitalisering; merkt op dat deze ruimtes zullen worden omgevormd tot nieuwe collaboratieve of welzijnsruimten en dat de kosten gedekt zullen worden door het resterende budget van het K3-bouwproject dat enkele jaren geleden is voltooid; merkt op dat het comfortniveau in het K1-gebouw ver onder dat van de andere gebouwen op het terrein ligt; neemt kennis van de conclusie van een studie waarin aanbevelingen zijn opgenomen voor werkzaamheden die tot enorme investeringen zouden leiden; merkt op dat er nog steeds alternatieven worden overwogen (ook in samenwerking met de Luxemburgse autoriteiten) om de meest efficiënte oplossing voor de toekomst van het K1-gebouw te vinden; verzoekt de Rekenkamer de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in kennis te stellen van alle mogelijke oplossingen, samen met begrotingsramingen;

45.   

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer een alomvattend milieuprogramma heeft opgesteld om diverse in zijn milieuanalyse vastgestelde onderwerpen te behandelen en haar milieu-impact te verminderen; stelt met tevredenheid vast dat het energieverbruik in de periode 2014-2018 met 11,5 % is verminderd, het waterverbruik in de periode 2016-2018 met 21,1 % en het papierverbruik in de periode 2014-2018 met 50,8 %;

46.   

ondersteunt de inspanningen van de Rekenkamer om gegevensbescherming en cyberbeveiliging te verbeteren door de vaststelling medio 2018 van een driejarig actieplan op het gebied van cyberbeveiliging, met een aantal acties om de vastgestelde risico’s te beperken; neemt met voldoening kennis van de samenwerking van de Rekenkamer met het computercrisisteam voor de instellingen, organen en instanties van de EU (CERT-EU) om een aantal van de in het plan voorziene controles uit te voeren;

47.   

erkent dat gratis opensourcesoftware toegevoegde waarde kan opleveren voor de Rekenkamer; benadrukt dat dergelijke software met name kan bijdragen tot het verhogen van de transparantie en het vermijden van de afhankelijkheid van één aanbieder; is zich eveneens bewust van de mogelijkheden van deze software voor een betere beveiliging, aangezien hiermee tekortkomingen kunnen worden vastgesteld en verholpen; beveelt ten stelligste aan dat voor de Rekenkamer ontwikkelde software beschikbaar wordt gesteld als gratis opensourcesoftware;

48.   

legt de nadruk op al het werk dat de afgelopen jaren door de Rekenkamer is verzet op gebieden als resultaatgericht begroten, het ethisch kader (met alle bijbehorende regels en procedures), verbeterde communicatieactiviteiten en het toenemende aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; wijst op het belang van samenwerking en het delen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; stelt voor na te gaan of er op verschillende terreinen geformaliseerde netwerkactiviteiten kunnen worden uitgevoerd, om zo optimale werkmethoden uit te wisselen en gemeenschappelijke oplossingen uit te werken.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/179


BESLUIT (EU) 2020/1889 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Vertaalbureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0039/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (5), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0035/2020),

1.   

verleent de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/181


BESLUIT (EU) 2020/1890 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Vertaalbureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0039/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 2965/94 van de Raad van 28 november 1994 tot oprichting van een Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (5), en met name artikel 14,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0035/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 314 van 7.12.1994, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/183


RESOLUTIE EU (2020)/1891 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (CdT) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0035/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (hierna het “Vertaalbureau”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens de staat van ontvangsten en uitgaven (1)47 142 100 EUR bedroeg, wat een daling van 4,63 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat 91,48 % van de begroting van het Vertaalbureau afkomstig is van rechtstreekse bijdragen van instellingen, en van andere agentschappen en organen (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Vertaalbureau voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Vertaalbureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 94,94 %, wat neerkomt op een stijging van 1,82 % ten opzichte van het vorige jaar; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,94 % bedroeg, wat neerkomt op een stijging van 2,53 % ten opzichte van het vorige jaar;

Functioneren

2.

constateert dat het Vertaalbureau input- en outputindicatoren hanteert als kernprestatie-indicatoren om de resultaten van zijn activiteiten te meten evenals diverse indicatoren om zijn begrotingsbeheer te verbeteren; neemt kennis van de herziene evaluatie vooraf en van de lopende herziening achteraf van de programma’s en activiteiten van het Vertaalbureau; verzoekt het Vertaalbureau de kernprestatie-indicatoren verder te ontwikkelen om het resultaat en de impact van zijn activiteiten te beoordelen en zo kwalitatief advies te krijgen over hoe er meerwaarde kan worden gegenereerd voor de resultaten van het Vertaalbureau en hoe het bedrijfsmodel van het Vertaalbureau kan worden verbeterd;

3.

stelt met waardering vast dat het Vertaalbureau in 2018 belangrijke stappen in het gebruik van vertaaltechnologie heeft gezet en dat het in nauwe samenwerking met zijn partner-directoraat-generaal bij de Commissie machinevertaling en Euramis met succes in zijn werkstroom heeft opgenomen;

4.

merkt voorts op dat in 2018 de gloednieuwe versie van ‘s werelds grootste terminologiedatabank, InterActive Terminology for Europe (IATE), is gelanceerd voor het publiek en dat het Vertaalbureau die namens zijn institutionele partners ontwikkelt en beheert;

5.

is ingenomen met het feit dat het Vertaalbureau twee acties heeft uitgevoerd om bij overlappende taken middelen te delen met andere agentschappen via het netwerk van EU-agentschappen: een catalogus van gedeelde diensten waarin alle diensten zijn opgenomen die kunnen worden gedeeld door de agentschappen van de Unie, en een portaal voor gezamenlijke aanbestedingen, waarop de aanbestedingsplannen van de agentschappen van de Unie worden gedeeld; spoort het Vertaalbureau ten zeerste aan om actief te streven naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie, met name gezien de strategisch goede locatie ervan in Luxemburg, waar veel andere agentschappen van de Unie gevestigd zijn;

6.

spoort het Vertaalbureau ertoe aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren;

7.

is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt bij de externe evaluatie van het bedrijfsmodel van het Vertaalbureau, die in 2017 is uitgevoerd; verzoekt het Vertaalbureau verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over het resultaat van de definitieve evaluatie;

8.

stelt met voldoening het blijvende effect van de in 2017 ingevoerde prijsstructuur voor de vertaling van documenten vast, die de klanten van het Vertaalbureau in 2018 een besparing van 4,4 miljoen EUR heeft opgeleverd, en wijst op de positieve gevolgen hiervan;

9.

spoort het Vertaalbureau aan een duurzaam bedrijfsmodel toe te passen in overeenstemming met het transformatieplan dat is opgesteld naar aanleiding van de externe studie getiteld “Study on the Translation Centre as the Linguistic Shared Service Provider for the EU Agencies and Bodies”; moedigt het Vertaalbureau aan alle maatregelen uit te voeren om het nieuwe bedrijfsmodel aan de technologische vooruitgang aan te passen, zoals het project inzake webvertaling en spraakherkenning;

10.

merkt bezorgd op dat het Vertaalbureau zijn antifraudeplan, dat tegen eind 2018 uitgevoerd had moeten zijn en dat een uitvoeringspercentage van 66 % had in 2018, niet heeft voltooid; spoort het Vertaalbureau ertoe aan dat plan sneller ten uitvoer te leggen;

11.

is tevreden met de inspanningen van het Vertaalbureau om de capaciteiten van zijn belangrijkste medewerkers op het gebied van kwaliteits- en projectbeheer te ontwikkelen, waarbij 86,8 % van het belangrijkste personeel een opleiding heeft gevolgd, wat meer is dan het streefcijfer voor 2018;

12.

erkent dat het Vertaalbureau werk heeft gemaakt van zijn toezegging om tegen eind 2018 een nieuwe versie van IATE beschikbaar te stellen voor de instellingen van de Unie, wat in november 2018 is gebeurd; stelt vast dat het Vertaalbureau de interinstitutionele versie van IATE in februari 2019 heeft vrijgegeven;

Personeelsbeleid

13.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 94,82 % was ingevuld, aangezien er 50 ambtenaren en 133 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 55 ambtenaren en 138 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 195 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 23 arbeidscontractanten voor het Vertaalbureau werkten;

14.

stelt met tevredenheid vast dat in 2018 een goed genderevenwicht is bereikt op het vlak van de hogere leidinggevende functies (drie mannen en twee vrouwen) en in de raad van bestuur (32 mannen en 27 vrouwen);

15.

spoort het Vertaalbureau ertoe aan te werken aan een langetermijnkader voor het personeelsbeleid dat gericht is op het evenwicht tussen werk en privéleven, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, telewerk, non-discriminatie, geografisch evenwicht en de aanwerving en integratie van mensen met een handicap;

Aanbestedingen

16.

stelt vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer het Vertaalbureau eind 2018 al elektronische facturen had ingevoerd, maar nog geen instrumenten voor elektronische aanbesteding en inschrijving die de Commissie heeft ingesteld voor de invoering van één oplossing voor de elektronische uitwisseling van informatie met derden die deelnemen aan openbare aanbestedingsprocedures (e-aanbesteding); verzoekt het Vertaalbureau alle nodige instrumenten voor het beheer van aanbestedingsprocedures in te voeren en daarover bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

17.

stelt vast dat het Vertaalbureau ervoor gekozen heeft alleen de belangenverklaringen te publiceren, dus zonder cv’s, wegens de beheersproblemen in verband met de omvang van de raad van bestuur (ongeveer 130 leden en plaatsvervangende leden); stelt vast dat het cv en de belangenverklaring van de directeur op de website van het Vertaalbureau staan; merkt op dat het Vertaalbureau van mening is dat de risico’s in verband met belangenconflicten zeer laag zijn vanwege de aard van zijn activiteiten;

18.

merkt met bezorgdheid op dat het Vertaalbureau weliswaar niet met vergoedingen wordt gefinancierd, maar wel afhankelijk is van inkomsten van zijn klanten, die vertegenwoordigd zijn in de raad van bestuur van het Vertaalbureau, en dat er daarom een groot belangenconflict dreigt in verband met de prijsstelling van de producten van het Vertaalbureau, dat kan worden opgelost als de Commissie de vergoedingen zou innen namens de klanten van het Vertaalbureau, wat ervoor zou zorgen dat het Vertaalbureau volledig wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie; neemt kennis van de opmerking van het Vertaalbureau dat de mogelijkheid om te worden gefinancierd uit de begroting van de Unie een overeenkomst tussen de Commissie en de begrotingsautoriteit vereist; verzoekt het Vertaalbureau bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om dit risico te beperken;

Overige opmerkingen

19.

is ingenomen met de lancering in 2018 van de nieuwe versie van IATE, die bedoeld is om de zichtbaarheid en online aanwezigheid van het Vertaalbureau te vergroten; vraagt het Vertaalbureau zich verder te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn werkzaamheden onder het publiek, en contact te onderhouden met het publiek via sociale en andere media;

20.

spoort het Vertaalbureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

21.

betreurt dat het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) op 26 april 2018 heeft besloten om de vertaalovereenkomst met het Vertaalbureau te beëindigen, ondanks zijn juridische verplichtingen om gebruik te maken van de diensten van het Vertaalbureau, als vastgelegd in artikel 148 van Verordening (EU) 2017/1001 (3), waarbij het EUPIO werd opgericht; neemt kennis van de rechtszaak die het Vertaalbureau op 6 juli 2018 bij het Gerecht heeft ingesteld en van de afsluiting van de mondelinge behandeling van de zitting op 4 juni 2019; merkt op dat het Vertaalbureau en het EUIPO op 7 december 2018 een nieuwe overeenkomst voor slechts twee jaar hebben ondertekend; verzoekt het Vertaalbureau de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de ontwikkelingen van de gerechtelijke procedure;

22.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 16.

(2)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 18.

(3)  Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB L 154 van 16.6.2017, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/186


BESLUIT (EU) 2020/1892 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019)0316 — C9-0052/2019) (2),

gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0038/2020),

1.   

stelt zijn besluit tot verlening van kwijting aan de secretaris-generaal van de Raad voor de uitvoering van de begroting van de Europese Raad en de Raad voor het begrotingsjaar 2018 uit;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/187


RESOLUTIE (EU) 2020/1893 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling II — Europese Raad en Raad,

gezien de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 1069/2019/MIG betreffende sponsoring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie,

gezien het speciaal verslag van de Europese Ombudsman naar aanleiding van het strategisch onderzoek OI/2/2017/TE inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad,

gezien zijn resolutie van 17 januari 2019 over het strategisch onderzoek van de Europese Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU (1),

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie constitutionele zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0038/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk wil leggen op het bijzondere belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en door het toepassen van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

1.   

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2018 geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met het personeelsbeheer en het plaatsen van opdrachten door de Europese Raad en de Raad;

2.   

neemt kennis van de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve uitgaven van de Raad geen materiële fouten vertoonden en dat de gecontroleerde toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren;

3.   

betreurt als algemene opmerking dat, ondanks het feit dat rubriek 5 “Administratie” van het meerjarig financieel kader (MFK) beschouwd wordt als een rubriek met een laag risico, de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018 nogal beperkt zijn;

4.   

stelt vast dat de Rekenkamer voor alle instellingen en organen van de Unie een steekproef heeft onderzocht van 45 verrichtingen binnen rubriek 5 “Administratie” van het meerjarig financieel kader; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief is voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat de administratieve uitgaven gekenmerkt worden door een laag risico; is evenwel van mening dat het aantal verrichtingen dat voor de “overige instellingen” is geselecteerd ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren verrichtingen met ten minste 10 % te verhogen;

5.   

betreurt het feit dat het verzoek om de begroting van de Europese Raad en de Raad te splitsen in een afzonderlijke begroting voor elke instelling, dat het Parlement in eerdere kwijtingsresoluties heeft geformuleerd, niet in overweging is genomen; verzoekt de Raad deze splitsing om redenen van transparantie door te voeren en zo de verantwoordingsplicht en de efficiëntie van de uitgaven voor beide instellingen te verbeteren;

6.   

merkt op dat de Raad in 2018 een totale begroting had van 572 854 377 EUR (ten opzichte van 561 576 000 EUR in 2017), met een totaal uitvoeringspercentage van 91,9 % (ten opzichte van 93,8 % in 2017); neemt kennis van een verhoging van de begroting met 11,3 miljoen EUR, wat neerkomt op een verhoging met 2,0 % ten opzichte van een verhoging met 3 % in 2017 en 0,6 % in 2016;

7.   

is ingenomen met het over het algemeen zorgvuldig en goed financieel beheer van de Raad; neemt kennis van de ontwikkeling van de begroting van de Raad, namelijk van een begroting van 634 miljoen EUR in 2010 tot een begroting van 573 miljoen EUR in 2018, wat neerkomt op een daling met 9,63 %;

8.   

stelt vast dat de van 2018 naar 2019 overgedragen kredieten in totaal 56 599 584 EUR bedroegen, wat neerkomt op 10,7 % (tegenover 60 576 175 EUR of 11,5 % in 2017), en dat deze voornamelijk afkomstig waren van posten als computersystemen (18,3 miljoen EUR), gebouwen (16,0 miljoen EUR) en vertolking (11,9 miljoen EUR); neemt kennis van de geannuleerde kredieten in 2018 voor een bedrag van 46 348 862 EUR (tegenover 35 025 789 EUR in 2017); herinnert de Raad eraan dat overdrachten een uitzondering op het jaarperiodiciteitsbeginsel vormen en werkelijke behoeften moeten weerspiegelen, en dringt er daarom bij de Raad op aan zijn inspanningen op te voeren om een te ruime begrotingsraming te voorkomen;

9.   

wijst eens te meer op het lage uitvoeringspercentage voor de reiskosten van de delegaties, met vastleggingen voor een bedrag van 11,1 miljoen EUR ten opzichte van een definitieve begroting (inclusief interne herschikkingen) van 22,3 miljoen EUR; merkt op dat, aangezien de lidstaten niet-bestede bedragen van voorgaande jaren moesten terugbetalen, de Raad slechts 11,1 miljoen EUR heeft vastgelegd voor latere betalingen; verzoekt de Raad het Parlement te informeren over de bereikte resultaten in verband met een beleid waarover met de lidstaten is onderhandeld om dit reeds lang bestaande probleem te verhelpen;

10.   

neemt kennis van het feit dat het aantal posten in de personeelsformatie voor 2018 was vastgesteld op 3 031 posten (tegenover 3 027 posten in 2017); merkt op dat er in 2018 137 personen (74 ambtenaren en 63 tijdelijke functionarissen) zijn aangeworven en dat er in hetzelfde jaar 184 personen (154 ambtenaren en 30 tijdelijke functionarissen) de instelling hebben verlaten, wat neerkomt op een nettodaling van 47 bezette posten en dan ook de belangrijkste oorzaak was van een onderbesteding van 18,8 miljoen EUR op de begrotingspost “personeelsformatie”;

11.   

erkent de toegenomen werklast die tot uiting komt in een totaal aantal vergaderingen van 7 733 in 2018 ten opzichte van 6 338 in 2010; neemt kennis van een andere kwantitatieve indicator voor de activiteiten, zoals het aantal rechtshandelingen dat in 2018 in het Publicatieblad is bekendgemaakt, namelijk 1 210 ten opzichte van 825 in 2010;

12.   

is ingenomen met de inspanningen van de Raad bij de uitvoering van het actieplan voor een meer dynamisch, flexibel en coöperatief secretariaat-generaal van de Raad (SGR); neemt kennis van de stappen voor de verdere verbetering van het financieel beheer en de prestaties van de Raad via maatregelen zoals de oprichting van een managementadviesraad, de goedkeuring van richtsnoeren voor een gemeenschappelijk kader voor project- en taskforcebeheer, de oprichting van een taskforce reorganisatie, en de herziening van de interne regels naar aanleiding van de publicatie van het nieuwe Financieel Reglement;

13.   

neemt kennis van de gebouwensituatie van de Raad, die in 2018 resulteerde in intensieve onderhandelingen met de Belgische autoriteiten, die niet zijn overgegaan tot de verkoop van de vier aangrenzende percelen, ondanks de overeenkomst over de definitieve prijs van het project voor het Europagebouw; merkt op dat de partijen overeenstemming hebben bereikt over een alternatieve oplossing die erin bestaat het oorspronkelijke bedrag voor de percelen van 4 672 944 EUR niet te besteden;

14.   

uit zijn bezorgdheid over de alarmerende informatie in de media over de bouw van het nieuwe Europagebouw; verzoekt de Raad de hoofdcontractant en de hele keten van onderaannemers (tot 12 volgens de media) en de arbeidsomstandigheden van hun werknemers grondig door te lichten, en de Commissie begrotingscontrole van het Parlement al zijn bevindingen te doen toekomen;

15.   

neemt kennis van het feit dat het herziene internecontrolekader op 1 november 2018 in werking is getreden en is opgezet met vijf componenten, namelijk controleomgeving, risicobeoordeling, controleactiviteiten, informatie en communicatie, en monitoringactiviteiten, en daarnaast ook nog 17 beginselen en 33 kenmerken om redelijke zekerheid te kunnen bieden over de verwezenlijking van de gestelde doelen;

16.   

is ingenomen met het feit dat in 2018 92 % van de aanbevelingen van de interne audit, die is verricht in 2015-2017, waren uitgevoerd of nog in uitvoering waren; merkt op dat het jaarlijks werkprogramma van de interne audit voor 2018 gebaseerd is op een geactualiseerde risicobeoordeling, met onder meer de evaluatie van risicoregisters, en daadwerkelijk ten uitvoer is gelegd; wijst op de gebieden waarop in 2018 audits zijn verricht, zoals technisch beheer, IT-aanbesteding, juridische dienst en communicatiestrategie;

17.   

wijst erop dat er met betrekking tot het voorstel voor een nieuw interinstitutioneel akkoord over een verplicht elektronisch transparantieregister voor belangenvertegenwoordigers dat betrekking heeft op het Parlement, de Raad en de Commissie, in 2018 twee onderhandelingsrondes plaatsvonden onder het Bulgaarse voorzitterschap en in 2019 een onder het Roemeense voorzitterschap; herinnert aan het besluit van de Europese Ombudsman (“de Europese Ombudsman”) van 18 juni 2019 dat het secretariaat-generaal van de Raad een volledig register moet bijhouden van alle bijeenkomsten tussen belangenvertegenwoordigers en de voorzitter van de Europese Raad en dat dit register openbaar moet worden gemaakt; betreurt het feit dat de Raad ondanks al deze onderhandelingen nog steeds niet is toegetreden tot het transparantieregister, en verzoekt de Raad om follow-up van de onderhandelingen om tot een succesvol resultaat te komen waarbij de Raad uiteindelijk in het register zal worden opgenomen; verzoekt de Raad blijk te geven van echte inzet voor de beginselen van transparantie en verantwoordingsplicht door concrete maatregelen te nemen en door voort te bouwen op het voorbeeld van het Finse voorzitterschap; verzoekt alle voorzitterschapstrio’s het goede voorbeeld te geven door ontmoetingen met niet geregistreerde lobbyisten te weigeren;

18.   

wijst op de aanbeveling van de Europese Ombudsman dat de voorzitter van de Europese Raad en het kabinet van de voorzitter een volledige lijst van alle lobbybijeenkomsten openbaar maken; is teleurgesteld over het feit dat de nieuwe voorzitter van de Europese Raad deze aanbeveling nog moet uitvoeren; merkt op dat, hoewel de voorzitter van de Europese Raad blijkbaar niet veel lobbyisten ontmoet, het beginsel van transparantie inzake lobbyactiviteiten niettemin belangrijk is; dringt er bij de voorzitter van de Europese Raad op aan ervoor te zorgen dat hij en zijn kabinet alle ontmoetingen met niet geregistreerde lobbyisten weigeren en proactief een uitgebreide lijst van lobbybijeenkomsten publiceren; verzoekt het secretariaat-generaal van de Raad ervoor te zorgen dat de ethische regels voor de voorzitter van de Europese Raad worden afgestemd op die van de voorzitter van de Europese Commissie, zodat “draaideurregelingen” voor drie jaar van toepassing zijn en de formele goedkeuring vereist is voor elke nieuwe functie die verband houdt met de activiteiten van de Unie;

19.   

is ingenomen met de oprichting op 1 juli 2018 van een afdeling digitale diensten in het kader van een reorganisatie van het secretariaat-generaal van de Raad; merkt op dat het informatie- en managementprogramma is opgezet om de belangrijkste bedrijfsprocessen te stroomlijnen en te digitaliseren, door een volledig geïntegreerd systeem van toepassingen en diensten tot stand te brengen dat voor de gebruikers toegankelijk zal zijn via een collaboratieve en veilige digitale werkplek voor het personeel, voorzitterschappen en afgevaardigden;

20.   

wijst op de uitgebreide berichtgeving in de media en de bijzonder hoge mate van media-aandacht voor de onderhandelingen over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie; is ingenomen met de constante ontwikkeling van de website van de Raad en de intensieve werkzaamheden om het publiek op alle kanalen te vergroten (toename van 9 % bezoeken aan de website, 13 % fans op Facebook, 26 % volgers op Twitter en 92 % volgers op Instagram ten opzichte van vorig jaar); wijst op het grote aantal achtergrondbriefings en persconferenties; wijst op het Newsroomplatform, dat de pers en de media in staat stelt het video- en fotomateriaal van de Raad in hoge resolutie te raadplegen, te downloaden en te verwerken; moedigt voorts het gebruik van zelf gehoste socialenetwerkplatforms aan, maar vindt dat hierbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van gebruikersgegevens;

21.   

spreekt eens te meer zijn steun uit voor de aanbevelingen van de Europese Ombudsman betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad (2); verzoekt de Raad zijn inspanningen op te voeren om het wetgevingsproces traceerbaarder en leesvriendelijker te maken, de transparantie rond mijlpalen in het wetgevingsproces te bevorderen en de identificatie en snelle publicatie van de elektronische input van de lidstaten (bijv. verklaringen en wijzigingsvoorstellen) in wetgevingsdebatten tot een gangbare praktijk te maken voor zittingen van de Raad en voorbereidende besprekingen in het Comité van permanente vertegenwoordigers van de Raad en voor al zijn voorbereidende instanties; verzoekt de Raad zijn inspanningen op het gebied van transparantie op te voeren, onder meer door de publicatie van wetgevingsdocumenten van de Raad, de formele notulering van de vergaderingen van voorbereidende instanties van de Raad waarin de standpunten van de lidstaten zijn opgenomen, de publicatie van deze notulen en de terbeschikkingstelling van meer trialoogdocumenten overeenkomstig de aanbevelingen van de Europese Ombudsman; neemt kennis van de inspanningen van de Raad om de transparantie via de huidige wijzigingen van zijn website en de activiteiten van zijn interne-transparantieteam te verbeteren; verzoekt de Raad verdere maatregelen te nemen om een succesvol transparantiebeleid tot stand te brengen zodat het publiek het wetgevingsproces van de Unie gemakkelijker kan volgen;

22.   

herinnert aan de conclusies in het speciaal verslag van de Europese Ombudsman van mei 2018 naar aanleiding van het strategisch onderzoek OI/2/2017/TE inzake de transparantie van het wetgevingsproces in de Raad, namelijk dat “de huidige praktijken van de Raad neerkomen op wanbeheer”; herinnert aan het gezamenlijke non-paper van België, Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Luxemburg, Slovenië, Zweden en Nederland van oktober 2019 over meer transparantie en verantwoordingsplicht van de EU, waarin de Raad met name wordt verzocht “de openbaarheid van de trialoogonderhandelingen te vergroten door cruciale wetgevingsdocumenten stelselmatig openbaar te maken”; verzoekt de Raad deze aanbevelingen in het belang van de transparantie ernstig te nemen en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

23.   

spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de berichten in de Europese media dat de lidstaten die het voorzitterschap van de Unie bekleden worden gesponsord door bedrijven, en herhaalt de bezorgdheid hierover waaraan uiting is gegeven door burgers van de Unie en leden van het Parlement; wijst erop dat de lidstaten geacht worden hun voorzitterschap zelf te financieren en betreurt het feit dat de keuze voor sponsoring door bedrijven om een deel van de uitgaven te dekken de afgelopen jaren een gangbare praktijk is geworden; maakt zich grote zorgen over de mogelijke reputatieschade en het eventuele vertrouwensverlies die de Unie en haar instellingen, met name de Raad, als gevolg van deze praktijk bij de burgers van de Unie kunnen lijden; merkt op dat de Raad aanvoert dat de sponsoringkwestie de exclusieve bevoegdheid is van de lidstaat die het voorzitterschap bekleedt; is het met de Europese Ombudsman eens dat het publiek geen onderscheid maakt tussen het voorzitterschap van de Raad en de lidstaat die dit bekleedt; schaart zich volledig achter de beoordeling en de aanbeveling van de Europese Ombudsman (3) dat de Raad de lidstaten hierover richtsnoeren moet verstrekken; beveelt de Raad bovendien met klem aan te overwegen de voorzitterschappen op te nemen in de begroting; verzoekt de Raad de hier uitgesproken bezorgdheid over te brengen aan de lidstaten, met name aan het huidige voorzitterschapstrio, deze aanbevelingen ernstig te nemen en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

24.   

dringt erop aan de gedragscode voor de voorzitter van de Europese Raad af te stemmen op die van de voorzitter van de Commissie en van het Parlement om de formele goedkeuring van activiteiten in verband met de wetgeving van de Unie te waarborgen tot drie jaar na zijn vertrek bij de Raad;

25.   

is ernstig bezorgd over de aantijgingen van belangenconflicten tegen een aantal vertegenwoordigers van de lidstaten die betrokken zijn bij het beleid op hoog niveau en bij de besluitvorming over de begroting; verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat vertegenwoordigers van de lidstaten die rechtstreeks van subsidies van de Unie profiteren via de bedrijven die zij bezitten, niet deelnemen aan de besprekingen en stemmingen over het beleid en de begroting ter zake; verzoekt de Raad verder het Parlement bij te treden in zijn oproep aan de Commissie om nieuwe auditprocedures voor te stellen om het onderzoek naar dringende en ernstige gevallen van belangenconflicten te bespoedigen en ervoor te zorgen dat het Parlement naar behoren wordt geïnformeerd over de conclusies van deze audits;

26.   

betreurt het feit dat de Raad eens te meer geen antwoord heeft gegeven op de schriftelijke vragen van het Parlement en dat de secretaris-generaal van de Raad op 12 november 2019 niet aanwezig was op de hoorzitting in het kader van de jaarlijkse kwijtingsprocedure, wat een permanent en totaal gebrek aan samenwerking van de kant van de Raad laat zien; benadrukt het feit dat de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden gecontroleerd als de uitgaven van andere instellingen en dat de essentiële onderdelen van deze controle zijn vastgelegd in zijn kwijtingsresoluties van de afgelopen jaren; brengt in herinnering dat het Parlement de enige instelling is die rechtstreeks door de burgers van de Unie wordt verkozen en dat de rol van het Parlement in de kwijtingsprocedure direct samenhangt met het recht van de burgers om in kennis te worden gesteld van de manier waarop overheidsmiddelen worden besteed;

Toekomstige samenwerking tussen de Raad en het Parlement

27.

wijst erop dat de rol van het Parlement bij het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting is vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), het Financieel Reglement en het Reglement van het Parlement;

28.

wijst erop dat het Parlement overeenkomstig artikel 319 VWEU op aanbeveling van de Raad kwijting verleent aan de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie; merkt op dat de rol van de Raad, als instelling die aanbevelingen doet in de kwijtingsprocedure, volledig wordt erkend;

29.

onderstreept de bevoegdheid van het Parlement om kwijting te verlenen krachtens de artikelen 316, 317 en 319 van het VWEU, in overeenstemming met de tot nu toe gehanteerde interpretatie en praktijk, namelijk verlening van kwijting voor elk onderdeel van de begroting afzonderlijk, ter wille van de transparantie en om de democratische verantwoordingsplicht ten aanzien van de belastingbetalers van de Unie te waarborgen;

30.

is van mening dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende rollen van de respectieve instellingen in de kwijtingsprocedure en dat een gelijkwaardige en wederzijdse rol van beide instellingen in de jaarlijkse kwijtingsprocedure bijgevolg moet worden uitgesloten;

31.

herinnert eraan dat de instellingen overeenkomstig de artikelen 316 en 335 van het VWEU over administratieve autonomie beschikken en dat hun uitgaven zijn opgenomen in afzonderlijke afdelingen van de begroting; wijst erop dat de instellingen overeenkomstig artikel 59 van het Financieel Reglement individueel verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun begroting; onderstreept het feit dat het belangrijk is dat de instellingen verantwoordelijk en professioneel optreden bij de uitvoering van hun begroting;

32.

merkt op dat het Parlement in de loop van bijna twintig jaar de praktijk heeft ontwikkeld om kwijting te verlenen aan alle instellingen en organen van de Unie; herinnert eraan dat het Parlement kwijting verleent aan de instellingen en organen van de Unie na onderzoek van de verstrekte documenten en van hun antwoorden op de schriftelijke vragenlijsten en na de secretarissen-generaal te hebben gehoord; merkt op dat alle instellingen en organen van de Unie bereid zijn deel te nemen aan de kwijtingsprocedure van het Parlement, met als enige uitzondering de Raad; betreurt dat de Raad heeft geweigerd de vragen van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement van 12 november 2019 te beantwoorden;

33.

is ingenomen met het feit dat de Raad blijk heeft gegeven van zijn bereidheid om met het Parlement overeenstemming te bereiken over de wijze waarop aan de kwijtingsprocedure zal worden meegewerkt;

34.

betreurt het gebrek aan medewerking van de Raad in de kwijtingsprocedure, wat ertoe heeft geleid dat het Parlement sinds het begrotingsjaar 2009 geen kwijting heeft verleend aan de secretaris-generaal van de Raad;

35.

dringt aan op een memorandum van overeenstemming tussen de Raad en het Parlement om oplossingen te vinden voor de langdurige meningsverschillen tussen de Raad en het Parlement over de huidige praktijk van het verlenen van kwijting;

36.

juicht het toe dat de samenstelling van het onlangs benoemde onderhandelingsteam van het Parlement is bekrachtigd; verzoekt het onderhandelingsteam erop toe te zien dat de overeenkomst volledig aansluit bij het in februari 2020 door de Begrotingscontrolecommissie van het Parlement geformuleerde standpunt; verzoekt de Raad de onderhandelingen zonder onnodige vertragingen te hervatten;

37.

is van mening dat de antwoorden op een aantal terugkerende vragen in de vragenlijsten voor de verschillende instellingen, organen en instanties, zoals die inzake gender- en geografisch evenwicht, belangenconflicten, lobbyactiviteiten en de bescherming van klokkenluiders, mogelijk kunnen worden opgenomen in het overeenkomstig artikel 318 van het VWEU opgestelde evaluatieverslag over de financiën van de Unie, voor zover deze kwesties verband houden met de uitvoering van de begroting; herinnert eraan dat het in artikel 318 VWEU bedoelde verslag uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 319, lid 1, VWEU als een van de documenten die in het kader van de kwijtingsprocedure moeten worden bestudeerd;

38.

herinnert eraan dat elke instelling en elk orgaan krachtens het Financieel Reglement verplicht is passende maatregelen te nemen om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Parlement vergezeld gaat en verslag uit te brengen over de in het licht van die opmerkingen genomen maatregelen; wijst erop dat een weigering van een instelling om aan dit vereiste te voldoen na te zijn opgeroepen te handelen, aanleiding kan geven tot een beroep wegens nalaten op grond van artikel 265 VWEU;

39.

is ingenomen met de verklaringen van de voorgedragen vicevoorzitter Věra Jourová en de voorgedragen commissaris Johannes Hahn tijdens hun hoorzittingen voor het Parlement, waarin zij hebben aangegeven dat zij bereid zijn overleg te plegen over deze aangelegenheid om tot meer transparantie te komen over de uitvoering van de begroting van de Raad; wijst op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het recht van belastingbetalers en het publiek om op de hoogte te worden gehouden van het gebruik van overheidsinkomsten;

40.

is van mening dat de toezeggingen van deze commissarissen een positieve verandering in houding aangeven ten opzichte van het standpunt dat de Commissie tot nu toe heeft ingenomen, zoals uitgedrukt in haar brief van 23 januari 2014, waarin wordt gesteld dat van de Commissie niet mag worden verlangd dat zij toezicht houdt op de uitvoering van de begroting van de andere instellingen;

41.

verzoekt de Raad zijn specifieke taken te vervullen en kwijtingsaanbevelingen te doen met betrekking tot de andere instellingen van de Unie.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0045.

(2)  Resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2019 over het strategisch onderzoek van de Europese Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU (Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0045).

(3)  Aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 1069/2019/MIG betreffende sponsoring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/193


BESLUIT (EU) 2020/1894 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) (nu Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0047/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004 (5), en met name artikel 21,

gezien Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (6), en met name artikel 31,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0039/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 165 van 18.6.2013, blz. 41.

(6)   PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/195


BESLUIT (EU) 2020/1895 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) (nu Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0047/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004 (5), en met name artikel 21,

gezien Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (6), en met name artikel 31,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0039/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 165 van 18.6.2013, blz. 41.

(6)   PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/197


RESOLUTIE (EU) 2020/1896 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) (nu Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0039/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (het “Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)11 473 788 EUR bedroeg, hetgeen een verhoging van 2,67 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,98 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 0,01 % ten opzichte van het jaar 2017; merkt daarnaast op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 88,56 % bedroeg, een lichte stijging met 0,37 % ten opzichte van 2017;

Prestaties

2.

stelt vast dat het Agentschap bepaalde kernprestatie-indicatoren (KPI’S) hanteert om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te meten en zijn begrotingsbeheer te verbeteren, met meer kwalitatieve indicatoren voor de beoordeling van de verwezenlijking van zijn operationele doelstellingen en meer kwantitatieve indicatoren voor zijn administratieve doelstellingen; merkt op dat het Agentschap, om beter te kunnen voldoen aan de verwachtingen van zijn belanghebbenden, zijn rapportagepakket versterkt door zijn kwalitatieve en kwantitatieve KPI’s zodanig aan te passen dat een meer efficiënte meting van de effecten van zijn activiteiten plaatsvindt;

3.

verzoekt het Agentschap meer maatregelen te treffen om de beveiligingsgebreken van 5G te verhelpen en op een zo groot mogelijke schaal over het onderwerp te communiceren zodat de bestaande technische oplossingen door de sector worden toegepast;

4.

betreurt het dat naar aanleiding van de studie inzake de externe evaluatie van de prestaties van het Agentschap in de periode 2013-2016 die in 2017 namens de Commissie is uitgevoerd, geen actieplan is geformaliseerd; merkt evenwel op dat relevante aanbevelingen zijn uitgevoerd en dat een door de dienst Interne Audit van de Commissie uitgevoerde interne controle overlappende aanbevelingen heeft gedaan in verband waarmee overeenstemming is bereikt over een formeel corrigerend actieplan;

5.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

6.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren om de mogelijkheid te onderzoeken of synergieën kunnen worden bereikt met het Cedefop dat zijn hoofdkantoor heeft in Thessaloniki; verzoekt de Commissie om beide scenario’s te beoordelen, namelijk de verplaatsing van het Agentschap naar het hoofdkantoor van Cedefop in Thessaloniki, en de verplaatsing van het hoofdkantoor van het Agentschap naar het hoofdkantoor van het Agentschap in Heraklion; merkt op dat de verplaatsing van het Agentschap naar het hoofdkantoor van het Cedefop ertoe zou leiden dat beide agentschappen zakelijke en ondersteunende diensten, het beheer van gemeenschappelijke gebouwen, ICT- en telecommunicatiesystemen en internetinfrastructuur delen, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard, wat vervolgens gebruikt zal worden voor de verdere financiering van beide agentschappen;

Personeelsbeleid

7.

stelt met bezorgdheid vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 slechts voor 93,62 % ingevuld was, aangezien 44 tijdelijke functionarissen werden aangesteld van de 47 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 48 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 27 contractanten en drie gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

8.

merkt op dat het Agentschap in 2015 van plan was om administratieve medewerkers naar Athene over te plaatsen, terwijl in Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is bepaald dat dergelijke personeelsleden in Heraklion moeten zijn gevestigd, en dat het waarschijnlijk is dat de kosten verder kunnen worden verlaagd als alle personeelsleden op één centrale locatie zouden worden ondergebracht; merkt op dat momenteel slechts zeven personeelsleden in de gebouwen in Heraklion werken; stelt vast dat het Agentschap de relevantie van de faciliteiten nader zal onderzoeken in overeenstemming met de huidige zetelovereenkomst en de programma’s die in die faciliteiten zijn ontwikkeld;

9.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap moeilijkheden heeft om goed opgeleid personeel aan te werven, aan te trekken en vast te houden, hoofdzakelijk als gevolg van het soort functies dat wordt aangeboden (arbeidscontractanten) en de lage aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op de salarissen van de werknemers van het Agentschap in Griekenland; stelt echter met voldoening vast dat het Agentschap een aantal sociale maatregelen ten uitvoer heeft gelegd om zijn aantrekkelijkheid te vergroten;

10.

merkt op dat het Agentschap niet beschikt over de nodige kredieten om alle vacatures in alle EU-talen bekend te maken, zoals voorgeschreven door EPSO; merkt echter op dat het Agentschap, net als andere gedecentraliseerde agentschappen van de Unie, vacatures publiceert op verschillende websites en in publicaties in de hele Unie en ook op de website van het netwerk van EU-agentschappen;

11.

merkt op dat het proces voor overdracht aan nieuwe personeelsleden momenteel wordt herzien om in de toekomst de kennisoverdracht aan nieuwe personeelsleden beter te laten verlopen en dat dit proces wordt beschouwd als onderdeel van het beleid inzake gevoelige posten; verzoekt het Agentschap om de kwijtingsautoriteit van de afronding van de herziening in kennis te stellen;

12.

stelt met bezorgdheid vast dat voor 2018 een ongelijke genderverhouding tussen mannen en vrouwen is gerapporteerd met betrekking tot de hogere managers (8 mannen en 2 vrouwen) en de leden van de raad van bestuur (25 mannen en 5 vrouwen);

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

13.

wijst op de bestaande maatregelen en de niet-aflatende inspanningen van het Agentschap om te zorgen voor transparantie en voor preventie en beheer van belangenconflicten en merkt op dat de cv’s van de leden van de raad van bestuur en hun verklaringen over belangenconflicten thans op de website van het Agentschap worden gepubliceerd; wijst erop dat het Agentschap op zijn website geen belangenverklaringen van het hogere management publiceert; verzoekt het Agentschap nogmaals de cv’s van alle leden van de raad van bestuur en de belangenverklaringen van het hogere management te publiceren, en aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de in dit verband genomen maatregelen;

Internebeheersingsmaatregelen

14.

neemt met bezorgdheid kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat het Agentschap geen beleid heeft inzake gevoelige posten op grond waarvan gevoelige functies worden vastgesteld, actueel worden gehouden en passende maatregelen worden vastgesteld om de risico’s van gevestigde belangen te beperken; verzoekt het Agentschap dit beleid onverwijld vast te stellen en ten uitvoer te leggen;

15.

merkt op dat in 2018 de dienst Interne Audit van de Commissie een controleverslag heeft uitgebracht over de betrokkenheid van belanghebbenden bij de totstandbrenging van te leveren prestaties bij Enisa, en dat het Agentschap een actieplan opstelt om terreinen die voor verbetering vatbaar zijn, aan te pakken;

Overige opmerkingen

16.

stelt vast dat de gevolgen van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken voor de activiteiten en de administratie van het Agentschap zeer beperkt zijn; merkt echter op dat het Agentschap zijn interne procedures heeft herzien om eventuele risico’s te beperken die verband houden met de mogelijkheid van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, en dat deze risico’s niet als kritiek maar eerder als zeer beperkt worden ingeschat;

17.

betreurt het dat het Agentschap nog steeds geen strategie heeft geformaliseerd om een milieuvriendelijke werkplek te waarborgen; verzoekt het Agentschap dit met spoed te doen;

18.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek, en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

19.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 205.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 206.

(3)  Verordening (EU) nr. 526/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 inzake het Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 460/2004 (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 41).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/199


BESLUIT (EU) 2020/1897 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (nu Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0033/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (5), en met name artikel 12 bis,

gezien Verordening (EU) 2019/128 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (6), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0040/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1.

(6)   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 90.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/201


BESLUIT (EU) 2020/1898 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (nu: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 – C9-0033/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (5), en met name artikel 12 bis,

gezien Verordening (EU) 2019/128 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (6), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0040/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1.

(6)   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 90.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/203


BESLUIT (EU) 2020/1899 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 – C9-0052/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), en met name artikel 36,

gezien Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (6), en met name artikel 45,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie visserij,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0041/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(6)   PB L 83 van 25.3.2019, blz. 18.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/205


BESLUIT (EU) 2020/1900 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0052/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 768/2005 van de Raad van 26 april 2005 tot oprichting van een Communautair Bureau voor visserijcontrole en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), en met name artikel 36,

gezien Verordening (EU) 2019/473 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende het Europees Bureau voor visserijcontrole (6), en met name artikel 45,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie visserij,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0041/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Bureau voor visserijcontrole, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1.

(6)   PB L 83 van 25.3.2019, blz. 18.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/207


RESOLUTIE (EU) 2020/1901 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie visserij,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0041/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole (het “Bureau”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)17 408 849 EUR bedroeg, wat neerkomt op een toename met 1,73 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van het Bureau voornamelijk wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018 (“het verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018 betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,74 %, wat neerkomt op een lichte toename met 0,83 % ten opzichte van 2017; stelt met tevredenheid vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,62 % bedroeg, wat neerkomt op een stijging met 13,81 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Bureau een aantal kernprestatie-indicatoren gebruikt ter ondersteuning van zijn strategische meerjarendoelstellingen en om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen;

3.

stelt vast dat het Bureau 98 % van zijn activiteiten tijdig heeft uitgevoerd en dat het 100 % van zijn jaarlijkse communicatiestrategieplan heeft uitgevoerd;

4.

stelt vast dat het Bureau, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid tripartiete werkafspraken hebben gemaakt met een beschrijving van de onderlinge samenwerking en de samenwerking met nationale autoriteiten die kustwachttaken uitvoeren, door diensten te verlenen, informatie te verstrekken, uitrusting te leveren en opleiding te verzorgen en operaties met meerdere doelen te coördineren;

5.

spoort het Bureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

6.

neemt er nota van dat de resultaten van de tweede vijfjarige onafhankelijke externe evaluatie van het Bureau voor de periode 2012-2016 in 2017 zijn gepresenteerd; stelt met tevredenheid vast dat eind 2018 één aanbeveling afgesloten was en dat voor tien andere vooruitgang werd geboekt in overeenstemming met het aan de raad van bestuur voorgelegde stappenplan;

7.

is van mening dat de rol van het Bureau met betrekking tot het bevorderen van de oprichting van Frontex op geen enkele wijze de kernactiviteit van het Bureau mag ondermijnen als het orgaan van de Unie dat verantwoordelijk is voor de organisatie van de operationele coördinatie van de activiteiten op het gebied van visserijcontrole en het bieden van bijstand op dit gebied aan de lidstaten en de Commissie, aangezien dit zou kunnen leiden tot een afzwakking van het toezicht op de visserij en een toename van de illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij; benadrukt daarom het feit dat het Bureau voldoende financiële en personele middelen moet krijgen die in verhouding staan tot zijn toenemende taken;

8.

benadrukt dat het Bureau in juni 2018 een besluit heeft aangenomen over de publicatie van informatie over vergaderingen met organisaties of zelfstandigen en dat het Bureau, aan de hand van het akkoord dat het Parlement en de Commissie over het transparantieregister hebben gesloten, de relevante vergaderingen van de uitvoerend directeur en personeelsleden met lobbyisten online zal publiceren op de website van het Bureau;

9.

merkt op dat het Bureau na voorbereidende werkzaamheden in 2017 in 2018 een beheerssysteem voor informatiebeveiliging heeft ingevoerd dat is gebaseerd op de internationale norm ISO 27001 teneinde het Bureau te beschermen tegen op technologie gebaseerde risico’s en de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informatie in stand te houden;

10.

benadrukt de actieve rol en meerwaarde van het Bureau in het project “Verbetering regionaal visserijbeheer in West-Afrika” (PESCAO) voor de ontwikkeling van capaciteiten ter bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten en ter verbetering van het beheer van de visbestanden in West-Afrika; vestigt de aandacht op de drie acties die in 2018 zijn uitgevoerd, waarbij Senegal, Gambia, Guinee-Bissau, Guinee-Conakry, Sierra Leone, Kaapverdië en Mauritanië betrokken waren;

11.

benadrukt het belang van de rol van het Bureau bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de verwezenlijking van zijn doelstellingen, met name wat betreft de aanlandingsverplichting, aangezien de lidstaten moeilijkheden ondervinden bij de vervulling van deze verplichting;

Personeelsbeleid

12.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 98,36 % uitgevoerd was, aangezien 60 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 61 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 61 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 11 contractanten en 6 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau hebben gewerkt;

13.

moedigt het Bureau aan een kader voor personeelsbeleid voor de lange termijn te ontwikkelen wat gericht is op het evenwicht tussen werk en privéleven voor personeel, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, telewerk, non-discriminatie, geografisch evenwicht en de aanwerving en integratie van mensen met een beperking;

14.

stelt bezorgd vast dat de raad van bestuur 47 mannen telt en slechts 21 vrouwen, wat niet evenwichtig is;

Aanbestedingen

15.

wijst erop dat de belangrijkste aanbestedingsactiviteit in 2018 gericht was op het uitschrijven van twee openbare aanbestedingen, voor de aanschaf van reisbureaudiensten en diensten voor het organiseren van evenementen, voor het Bureau en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk;

16.

is verheugd dat het Bureau, overeenkomstig de doelstelling van de agentschappen van de Unie om gezamenlijk aanbestedingen uit te schrijven, in 2018 zijn tweede interinstitutionele openbare aanbesteding heeft uitgeschreven en dat twee andere agentschappen zich bij die procedure hebben aangesloten; verzoekt het Bureau aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over toekomstige ontwikkelingen in verband met zijn gezamenlijke aanbestedingsprocedures; vindt dat deze voorbeeldpraktijk navolging verdient; spoort het Bureau ertoe aan nader te onderzoeken hoe de procedures met andere instellingen kunnen worden gestroomlijnd;

17.

neemt aan de hand van het verslag van de Rekenkamer kennis van het feit dat het Bureau voor de aanschaf van softwarelicenties de in rekening gebrachte prijzen en prijsverhogingen niet systematisch heeft vergeleken met de offertes en facturen van de leveranciers die aan de kadercontractant waren gericht; maakt uit het antwoord van het Bureau op dat het geen mogelijkheid had de voorwaarden en bepalingen van de door de Commissie ondertekende kaderovereenkomst te wijzigen en dat het de nieuwe kaderovereenkomst zal uitvoeren om de problemen in verband met de oude overeenkomst aan te pakken;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

18.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van het Bureau om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken, en klokkenluiders te beschermen; stelt met tevredenheid vast dat deskundigen die geen belangenverklaring ondertekenen, niet in het kader van een specifiek contract mogen werken, en dat het Bureau regelmatig toeziet op de indiening van die verklaringen;

19.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een controleverslag over planning, budgettering en monitoring bij het Bureau heeft uitgebracht en dat er een actieplan is overeengekomen om terreinen aan te pakken die voor verbetering vatbaar zijn; vraagt het Bureau om aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de genomen maatregelen;

Overige opmerkingen

20.

stelt vast dat het Bureau een proces op gang heeft gebracht om zich volgens het EU-milieubeheer- en milieuauditsysteem te laten certificeren, en dat het een reeks maatregelen heeft genomen om zijn algemene impact op het milieu te verminderen; wijst er echter op dat het Bureau geen aanvullende maatregelen heeft genomen om CO2-emissies terug te dringen of te compenseren;

21.

vraagt het Bureau zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek, en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

22.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 42.

(2)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 43.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/210


BESLUIT (EU) 2020/1902 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019)0316 — C9-0059/2019) (2),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99 en 164 t/m 167,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118 en 260 t/m 263,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0043/2020),

1.   

verleent de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Dienst voor extern optreden voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Europese Dienst voor extern optreden, de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/211


RESOLUTIE (EU) 2020/1903 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling X — Europese Dienst voor extern optreden,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie buitenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0043/2020),

A.

overwegende dat de doeltreffendheid en efficiëntie van de managementsystemen en het gebruik van middelen bij de centrale diensten en de delegaties van de Unie belangrijke leidende beginselen zijn om de doelstellingen van het buitenlands beleid te verwezenlijken, een antwoord te bieden op geopolitieke uitdagingen en de rol van de Unie als wereldspeler te versterken;

B.

overwegende dat het van essentieel belang is een gemeenschappelijke managementcultuur binnen de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) te bevorderen door de Europese aard en korpsgeest van het diplomatiek personeel te versterken;

C.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure er de nadruk op wil leggen dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen;

1.   

betreurt in het algemeen dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 van het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de instelling voor het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”) inzake administratie nogal beperkt zijn, ook al wordt rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd als een rubriek met laag risico;

2.   

is van mening dat de controlewerkzaamheden in het kader van hoofdstuk 10 van het verslag van de Rekenkamer evenwichtiger over de verschillende instellingen van de Unie moeten worden verdeeld en verder moeten gaan dan nalevingsvereisten;

3.   

meent dat meer controlewerkzaamheden gericht moeten zijn op de operationele uitgaven of op kwesties die steeds belangrijker of zelfs kritiek worden voor de EDEO, zoals de strategische communicatiecapaciteit en informatietechnologie, bijv. cyberveiligheid, de prestaties van het algemene veiligheidspakket voor de delegaties of het financieel beheer en de administratieve ondersteuning van het missieondersteuningsplatform voor het civiele gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid;

4.   

merkt bovendien op dat de Rekenkamer voor het tweede jaar op rij geen specifieke problemen in verband met de EDEO heeft gemeld;

5.   

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer voor het tweede jaar op rij geen materiële foutenniveaus heeft vastgesteld in het jaarlijkse activiteitenverslag en de governanceregeling van de EDEO;

6.   

merkt op dat de totale begroting van de EDEO voor 2018 678,5 miljoen EUR bedroeg (d.w.z. een verhoging van 2,8 % in vergelijking met 2017), met op het eind van het jaar een uitvoeringspercentage van 99,9 % voor de vastleggingen en 84,8 % (iets minder dan de 86,7 % in 2017) voor de betalingen en met aanvullende bijdragen van de Commissie om de administratieve kosten te dekken van het personeel van de Commissie dat in de delegaties van de Unie werkt; neemt kennis van de huidige verdeling van de begrotingsmiddelen, namelijk 249,7 miljoen EUR voor het hoofdkantoor van de EDEO en 428,8 miljoen EUR voor de delegaties;

7.   

merkt op dat de EDEO in 2018 ook een bijdrage uit het Europees Ontwikkelingsfonds en de trustfondsen heeft ontvangen ten belope van 58,5 miljoen EUR, ten opzichte van 55 miljoen EUR in 2017;

8.   

spoort de EDEO aan om de huidige begrotingsnomenclatuur te vereenvoudigen om het beheer voor de EDEO gemakkelijker en efficiënter te maken, door de 35 begrotingsonderdelen die gebruikt worden om de activiteiten van het personeel van de Commissie in de delegaties te financieren, geleidelijk aan te stroomlijnen en daarbij rekening te houden met geografische en verscheidene ontwikkelingsinstrumenten;

9.   

stelt met voldoening de vereenvoudiging van het begrotingsbeheer vast, waarbij de gemeenschappelijke overheadkosten van alle delegatiekantoren (huur, veiligheid, schoonmaak en andere overheadkosten), met inbegrip van de delegaties van het Europees Ontwikkelingsfonds, in 2018 voor het derde jaar op rij volledig gefinancierd zijn uit de begrotingsonderdelen van de EDEO; steunt de inspanningen van de EDEO om zijn administratie te moderniseren en te vereenvoudigen door middel van het project “Innovatief 2019”, dat 20 voorstellen omvat die worden bestudeerd; verzoekt de EDEO om aan de Commissie begrotingscontrole verslag uit te brengen over de voorstellen die worden bestudeerd;

10.   

merkt op dat de begroting van het hoofdkantoor 249,7 miljoen EUR bedroeg, waarvan 162,4 miljoen EUR (of 65,5 %) bestemd was voor de uitbetaling van lonen en andere vergoedingen voor statutair en extern personeel, 30,8 miljoen EUR (of 12 %) voor gebouwen en daarmee samenhangende kosten en 34,9 miljoen EUR (of 14 %) voor IT-computersystemen, uitrusting en meubilair;

11.   

merkt op dat de begroting van de delegaties, die 428,8 miljoen EUR bedroeg, opgesplitst werd in 118,4 miljoen EUR (of 27,6 %) voor de vergoeding van statutair personeel, 168 miljoen EUR (of 39,2 %) voor gebouwen en daarmee samenhangende kosten, 72,1 miljoen EUR (of 16,8 %) voor extern personeel en externe dienstverlening, 27,6 miljoen EUR (of 6,4 %) voor andere personeelskosten en 42,7 miljoen EUR (of 10 %) voor andere administratieve uitgaven; merkt eveneens op dat 196,4 miljoen EUR (tegenover 185,6 miljoen EUR in 2016 en 204,7 miljoen EUR in 2015) van de Commissie is ontvangen ter dekking van de administratieve kosten van personeelsleden van de Commissie die in de delegaties van de Unie werken, en dat dit bedrag is opgesplitst tussen rubriek V van de Commissiebegroting (47,2 miljoen EUR), de administratieve begrotingsonderdelen van operationele programma’s (93,2 miljoen EUR) en het Europees Ontwikkelingsfonds en trustfondsen (58,5 miljoen EUR, tegenover 55 miljoen EUR in 2017 en 45,4 miljoen EUR in 2016);

12.   

wijst op de complexiteit van het gebouwenbeleid in het licht van de opdracht van de EDEO; benadrukt dat de EDEO voldoende uitleg moet verschaffen over zijn gebouwenbeleid bij de aankoop, huur of het beheer van gebouwen; roept de EDEO op voortdurend waakzaam te zijn op het gebied van zijn gebouwenbeleid, met name om ervoor te zorgen dat vermoedelijke gevallen van fraude of corruptie bij de aankoop, huur of het beheer van gebouwen onmiddellijk worden aangepakt; roept de EDEO ertoe op om in het kader van de kwijtingsprocedure voldoende uitleg te verschaffen over zijn aanbestedingsprocedures en de kosten van de gebouwen;

13.   

benadrukt dat goede samenwerking tussen het Parlement en de EDEO van essentieel belang is om gebouwendossiers te beheren en te beoordelen; spoort de EDEO met klem aan om de gebouwendossiers tijdig voor goedkeuring in te dienen zodat ze grondig kunnen worden beoordeeld en er vervolgvragen over kunnen worden gesteld; herhaalt dat dossiers die pas kort voor belangrijke termijnen bij de begrotingsautoriteit worden ingediend onnodige tijdsdruk creëren en ertoe leiden dat de begrotingsautoriteit haar goedkeuring geeft zonder de mogelijkheid om de beoordelingsperiode te verlengen;

14.   

roept de EDEO ertoe op zich er voor de volgende kwijtingsprocedures toe te verbinden zijn werkdocument over zijn gebouwenbeleid te blijven sturen naar de Commissie begrotingscontrole, met inbegrip van informatie over de context en de dekking van de gebouwenkosten; neemt nota van de uitgebreide en gedetailleerde informatie over het gebouwenbeleid van de EDEO die in de schriftelijke vragenlijsten is verschaft;

15.   

merkt op dat de EDEO een kredietoverschrijving van 30,8 miljoen EUR heeft gedaan, waarvan het grootste deel is gebruikt om een gebouw in Washington te kopen, waardoor de uiteindelijke begroting voor het hoofdkantoor gedaald is tot 239 miljoen EUR en de begroting voor de delegaties gestegen is met 10,7 miljoen EUR;

16.   

wijst erop dat de Unie wordt geconfronteerd met een steeds veeleisender internationale context, wat zorgt voor een almaar grotere druk op de Unie om een leidende rol op het internationale toneel te spelen; benadrukt de centrale rol van de EDEO bij de uitvoering van het buitenlands beleid van de Unie onder toezicht van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie; merkt op dat de grotere rol van de EDEO niet is ondersteund door een overeenkomstige verhoging van het personeelsbestand; dringt erop aan voldoende personele middelen ter beschikking te stellen om de doeltreffendheid van de Unie als mondiale speler niet in gevaar te brengen;

17.   

merkt op dat de EDEO een cruciale rol speelt bij het waarborgen van de samenhang van het buitenlands beleid van de Unie; wijst er bovendien op dat de nodige middelen moeten worden verstrekt voor de succesvolle tenuitvoerlegging van een efficiënt gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid;

18.   

erkent het moeilijke werkingsgebied van de EDEO waarin de delegaties van de Unie zich ontwikkelen, aangezien de politieke en sociaaleconomische omstandigheden vaak complex en onstabiel zijn en grote risico’s met zich brengen die aanzienlijke budgettaire gevolgen en kosten kunnen hebben, met name voor de veiligheid van het personeel en de infrastructuur;

19.   

verzoekt de EDEO om posten te creëren voor plaatselijke functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de verslaglegging over wetgevingswerkzaamheden in landen van strategisch belang, met name toetredingslanden en landen van het Oostelijk Partnerschap, opdat de Unie een beter beeld krijgt van de buurlanden en van hun aanpassing aan het acquis; verzoekt de EDEO maatregelen te nemen om de problemen op te lossen die leiden tot de vastgestelde fouten bij aanbestedingen en om toekomstige inbreuken op de desbetreffende regels te voorkomen;

20.   

merkt op dat in 2018 1,1 miljoen EUR is toegewezen aan de taskforce East Strat Com voor zijn werkzaamheden met betrekking tot het tegengaan van Russische desinformatie; merkt op dat deze toewijzing in 2019 is gestegen tot 3 miljoen EUR; roept ertoe op deze toewijzing aanzienlijk te vergroten, zodat de Unie op succesvolle wijze de tegenaanval kan inzetten tegen de informatieoorlog van Rusland; roept op tot meer informatiecampagnes om het beleid van de Unie in de landen van het Oostelijk partnerschap beter uit te leggen;

21.   

erkent in deze context dat de structuur van bepaalde kosten van de EDEO, zoals infrastructuurkosten, moeilijker is om te beheren vanwege koersschommelingen of specifieke plaatselijke marktomstandigheden, wat het beheer en de planning op het niveau van de delegaties moeilijker maakt;

22.   

merkt op dat in artikel 60 van het Financieel Reglement wordt voorzien in nieuwe regelingen voor de delegatie van bevoegdheden tot uitvoering van de begroting aan de delegaties, namelijk de mogelijkheid dat adjunct-hoofden van de delegaties optreden als gesubdelegeerde ordonnateurs en de operationele begroting van de Commissie uitvoeren om de continuïteit van de werkzaamheden te verzekeren;

23.   

is in deze context verheugd dat de EDEO zijn interne regels dienovereenkomstig heeft aangepast, maar roept de EDEO er desalniettemin toe op de situaties waarin deze nieuwe bepaling wordt gebruikt naar behoren te monitoren, met name in kleine delegaties; verzoekt de EDEO om in het kader van zijn internecontrolestrategie bijzondere aandacht te besteden aan de bijbehorende mogelijke risico’s door in het kader van operaties op afstand de controle op de toereikendheid van de financiële werkstromen te versterken en/of door meer tijdelijke ondersteuning te verlenen met relevante ad-hocmonitoring en verslaglegging van deze perioden; herinnert eraan dat de internecontrolenorm inzake bedrijfscontinuïteit al jaren een van de zwakste onderdelen van het internecontrolesysteem van de EDEO is, met name voor de delegaties;

24.   

is van mening dat de invoering van een risicobeoordelings- en risicobeheersinstrument, met risicoregisters voor het hoofdkantoor en de delegaties, en de invoering van een nieuw internecontrolekader positieve stappen zijn; nodigt de EDEO echter uit om verder te gaan dan risicobewustzijn door ervoor te zorgen dat de risicobeperking doeltreffend wordt uitgevoerd en voortdurend wordt geëvalueerd;

25.   

neemt nota van het aantal onregelmatigheden dat bij controles vooraf van vastleggingen en betalingen werd vastgesteld (in respectievelijk 209 van de 1041 gevallen en 258 van de 1841 gevallen); betreurt dat de vastgestelde onregelmatigheden van terugkerende aard zijn, met name het ontbreken van bewijsstukken bij financiële verrichtingen die aan financiële controles vooraf worden onderworpen; nodigt de EDEO ook uit specifieke steun te blijven verlenen aan alle hoogwaardige openbare aanbestedingen in de delegaties; is ingenomen met de invoering van elektronische financiële workflows in het hoofdkantoor tegen eind 2019, wat zou moeten bijdragen tot een algemene verlaging van de foutenpercentages;

26.   

is verheugd dat de methodologie voor controles achteraf in 2018 op één lijn is gebracht met de methodologie van de Rekenkamer, waardoor het mogelijk is om op basis van laagsgewijze steekproeven foutenpercentages vast te stellen voor de belangrijkste uitgaventerreinen, namelijk personeelsuitgaven, infrastructuur, veiligheid en IT/telecommunicatie; is van mening dat het management en de gedelegeerd ordonnateur dankzij deze positieve ontwikkeling een beter overzicht zullen hebben van de operationele en totale financiële risicobedragen, op basis van een bredere en alomvattende dekking van de financiële transacties; benadrukt dat deze methodologie een objectieve basis zal bieden voor het opstellen van speciale actieplannen met beperkende maatregelen of eventuele punten van voorbehoud;

27.   

herinnert aan het belang van resultaatsgerichte ondersteuning van delegaties op alle gebieden, en met name op het gebied van aanbestedingen; is van mening dat de ervaring en resultaten van en samenwerking met het regionaal centrum Europa, dat 27 delegaties omvat, naar behoren moeten worden gewaardeerd, in het bijzonder wat de hogere mate van zekerheid betreft, maar dat ook andere even doeltreffende maatregelen in overweging kunnen worden genomen;

28.   

verzoekt de EDEO om de EDEO-verantwoordingsketen geleidelijk te versterken, in overeenstemming met de nieuwe reeks internecontrolenormen, en meer nadruk te leggen op de vaardigheden van personen en hun verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van controles (zoals weerspiegeld in de vragenlijst van 2018 over de uitvoering van de internecontrolebeginselen, met name op het gebied van de controle van technologie, die iets minder positief is beoordeeld), alsook op het risico van fraude;

29.   

is ingenomen met de inspanningen van de EDEO om het verantwoordelijkheidsgevoel van nieuw benoemde delegatiehoofden te bevorderen op het gebied van goed financieel beheer van de Unie-middelen die onder hun operationele verantwoordelijkheid vallen, naast hun politieke mandaat; is van mening dat dit ook van belang is voor alle actoren op het gebied van buitenlandse zaken, zoals speciale vertegenwoordigers van de EU, speciale gezanten van de EU, hoofden van militaire operaties en hoofden van civiele missies;

30.   

brengt in herinnering dat punten van voorbehoud een preventief instrument ter bevordering van de transparantie vormen binnen de EDEO-verantwoordingsketen, waarmee bestaande uitdagingen of tekortkomingen waar delegatiehoofden van de Unie mee te maken krijgen, kunnen worden uitgelicht;

31.   

merkt op dat slechts twee delegaties gemotiveerde punten van voorbehoud hadden, namelijk de delegatie in Syrië, zoals in 2017, en de delegatie bij de Raad van Europa in Straatsburg omdat de uitgevoerde contracten niet in overeenstemming waren met de aanbestedingsregels; spoort de EDEO aan de volledige herziening van alle overeenkomsten voort te zetten om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de financiële regels;

32.   

merkt op dat de diplomaten van de lidstaten eind 201833,76 % van het totale aantal administrateurs vertegenwoordigden, wat bijna gelijk is aan het niveau van 33,8 % in 2014; wijst op de kleine schommelingen van dit percentage tussen 2014 en 2018, namelijk 32,83 % eind 2017, 31,7 % eind 2016 en 32,9 % in 2015; verzoekt de EDEO zich aan de personeelsformule te houden zoals vastgelegd in Besluit 2010/427/EU (1), volgens welke een derde van de personeelsleden uit de lidstaten en twee derde van de instellingen van de Unie moet komen;

33.   

blijft bezorgd over het voortdurende onevenwicht in het personeelsbestand van de EDEO wat betreft nationaliteiten; merkt op dat de diplomaten van de lidstaten eind 201732,83 % van alle administrateurs van de EDEO vertegenwoordigden (d.w.z. 307 personen) en dat eind 201631,7 % van het personeel van de EDEO afkomstig was uit de lidstaten, in vergelijking met 32,9 % in 2015 en 33,8 % in 2014;

34.   

benadrukt dat de EDEO ondanks herhaalde oproepen nog steeds niet aan de vereisten inzake geografisch evenwicht voldoet en met delegatiehoofden uit België (9), Duitsland (15), Frankrijk (16), Italië (21), Polen (5) en Tsjechië (2) erg onevenwichtig is samengesteld; wijst er met name op dat het aantal Italiaanse delegatiehoofden de afgelopen twee jaar gestegen is;

35.   

vraagt een beter geografisch evenwicht binnen de EDEO aan; herinnert aan het belang van een passend en adequaat aantal onderdanen van alle lidstaten; benadrukt dat de EDEO ervoor moet zorgen dat alle lidstaten voldoende vertegenwoordigd zijn, maar dat ook rekening wordt gehouden met de competenties en verdiensten van kandidaten; spoort de EDEO er daarom toe aan te blijven samenwerken met de lidstaten om zijn posten binnen de nationale diplomatennetwerken te promoten;

36.   

roept de EDEO ertoe op bij alle overheidsuitgaven genderbudgettering toe te passen;

37.   

herinnert eraan dat gendermainstreaming de (her)organisatie, verbetering, ontwikkeling en evaluatie van beleidsprocessen inhoudt, zodat de actoren die bij de beleidsvorming betrokken zijn het gendergelijkheidsperspectief in al het beleid op alle niveaus en in ieder stadium integreren;

38.   

stelt met tevredenheid vast dat er in het totale aantal bezette posten vrijwel gelijkheid tussen mannen en vrouwen werd bereikt, met een vertegenwoordiging van vrouwen van 47,4 %; vraagt de EDEO echter om het bestaande kwalitatieve onevenwicht verder te verkleinen, op alle niveaus, in alle functies en in de verschillende categorieën, in het bijzonder voor administrateursfuncties, waarvan momenteel 34,92 % van de posten door vrouwen wordt bekleed; spoort de EDEO aan te blijven werken aan de reeks maatregelen die zijn genomen om het genderevenwicht te ondersteunen en de diversiteit te vergroten, zoals het netwerk voor vrouwen in pre-managementfuncties en de opleidingen die gericht zijn op vrouwen die een managementfunctie (willen) bekleden;

39.   

merkt op dat het geografische en genderevenwicht ook moet worden geëerbiedigd wat betreft speciale vertegenwoordigers van de EU en dat momenteel twee van de acht speciale vertegenwoordigers van de EU vrouwen zijn; is van mening dat ook rekening moet worden gehouden met ethische normen om mogelijke belangenconflicten te vermijden; steunt de inspanningen van de EDEO voor richtsnoeren inzake ethiek waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van het werk in de delegaties;

40.   

merkt op dat de situatie identiek is wat betreft de verdeling van mannen en vrouwen in leidinggevende functies, hoewel het percentage vrouwen licht is verbeterd, met 27,1 % in 2018 (71 vrouwen) tegenover 24,5 % in 2017, d.w.z. 60 van de 211 middenkaderfuncties (28,4 % tegenover 26 % in 2017) en 11 van de 51 hogere leidinggevenden (21,57 % tegenover 18 % in 2017);

41.   

dringt aan op verdere inspanningen om deze verschillen aan te pakken; roept de EDEO ertoe op zijn gender- en gelijkekansenstrategie te actualiseren en er concrete doelstellingen in op te nemen met betrekking tot de aanwezigheid van vrouwen in leidinggevende functies; benadrukt dat een beter geografisch en genderevenwicht in de EDEO zou bijdragen tot een beter ownership van het extern optreden van de Unie;

42.   

merkt op dat 34 van de 135 delegatiehoofden vrouwen zijn; betreurt tevens dat slechts 18 % van de kandidaten voor leidinggevende functies in de jaarlijkse rouleringsprocedure vrouwen zijn, wat laag blijft; spoort de EDEO aan met de lidstaten te blijven samenwerken met het oog op meer vrouwelijke kandidaten;

43.   

merkt op dat, na een gestage toename sinds 2011, het aantal gedetacheerde nationale deskundigen uit de lidstaten is gestabiliseerd en 449 bedraagt, evenveel als in 2017; wijst erop dat 87,31 % van de gedetacheerde nationale deskundigen in het hoofdkantoor van de EDEO werken, aangezien zij beantwoorden aan zeer specifieke behoeften binnen de EDEO-structuur; roept de EDEO er ook toe op in zijn wervingsbeleid voor gedetacheerde nationale deskundigen bijzondere aandacht te besteden aan mogelijke belangenconflicten;

44.   

herinnert aan het belang van afkoelingsperiodes voor ambtenaren die voor de EU-instellingen of -agentschappen hebben gewerkt, aangezien belangenconflicten die niet worden aangepakt de handhaving van strikte ethische normen in de hele administratie van de Unie in het gedrang kunnen brengen; benadrukt dat artikel 16 van het Statuut van de ambtenaren de EU-instellingen en -agentschappen, waaronder de EDEO, de mogelijkheid biedt om het verzoek van een gewezen ambtenaar om een specifieke baan aan te mogen nemen, af te wijzen, indien beperkingen niet volstaan om de legitieme belangen van de instellingen te beschermen; vreest dat het vaak niet mogelijk is de voorwaarden te handhaven die met betrekking tot activiteiten na uitdiensttreding bij de overheid worden opgelegd; spoort de EDEO en alle andere agentschappen en instellingen van de Unie er daarom toe aan alle uit hoofde van artikel 16 van het Statuut van de ambtenaren beschikbare instrumenten in overweging te nemen, met name wanneer zij op de hoogte worden gebracht van een overstap naar organisaties of bedrijven die zijn ingeschreven in het transparantieregister, om het risico te voorkomen dat gewezen ambtenaren binnen twee jaar na hun uitdiensttreding lobbyactiviteiten verrichten bij EU-instellingen; roept alle instellingen en agentschappen van de Unie, waaronder de EDEO, er bovendien toe op hun beoordeling van alle gevallen openbaar te maken, zoals vereist uit hoofde van artikel 16 van het Statuut van de ambtenaren;

45.   

acht het noodzakelijk dat de ervaringen met de handhaving van artikel 16 van het Statuut van de ambtenaren en de daarmee verband houdende ethische regels en het toezicht daarop in alle instellingen van de Unie verder worden gebundeld; is ingenomen met de toezegging van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen om een ethische instantie voor alle EU-instellingen op te richten;

46.   

wijst erop dat het aantal colocatieprojecten en de belangstelling ervoor gestaag toenemen vanwege de kosteneffectiviteit en synergieën ervan, en dat ze een mechanisme bieden om de volledige kosten van colocatieprojecten te dekken;

47.   

is verheugd over de toename van het aantal colocatieregelingen tussen delegaties van de Unie en lidstaten, met de ondertekening van 22 nieuwe colocatieovereenkomsten in 2018 die betrekking hebben op 65 delegaties, waardoor het totale aantal colocatieprojecten op 114 komt te liggen; wijst ook op de sluiting van twee overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau, namelijk met het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie en het directoraat-generaal Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp van de Commissie, en is verheugd dat er nog over andere overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau wordt onderhandeld met de Europese Investeringsbank, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;

48.   

stelt met tevredenheid vast dat colocaties een niet te verwaarlozen nieuwe inkomstenbron van de EDEO zijn ten belope van 52,1 miljoen EUR, wat de EDEO meer speelruimte biedt om zijn beleid inzake de aankoop van onroerend goed te ontwikkelen; wijst erop dat de EDEO 34 kantoorgebouwen bezit en er 143 huurt;

49.   

verzoekt de EDEO te waarborgen dat colocatie in zijn gebouwen openstaat voor alle geïnteresseerde instellingen en organen van de Unie, zoals het Parlement en de Europese Investeringsbank, onder dezelfde voorwaarden als de EDEO; benadrukt de economische voordelen van colocatie, aangezien de onderhouds- en operationele kosten en de kosten voor de beveiliging verminderen; herhaalt bovendien dat de EDEO ervoor moet zorgen dat onroerende goederen die de dienst huurt of koopt voor zijn delegaties in dezelfde prijsklasse vallen als die waaraan de vertegenwoordigingen van de lidstaten zich moeten houden; benadrukt dat de EDEO gepaste schattingen voor beveiligingskosten in zijn berekeningen moet opnemen om te voorkomen dat in een later stadium om aanvullende middelen moet worden gevraagd;

50.   

is verheugd over de geboekte vooruitgang met betrekking tot de vermindering van het aantal delegaties dat de maximumoppervlakte van 35 m2 per persoon overschrijdt, in navolging van de aanbevelingen van de Rekenkamer om optimaal gebruik te maken van de gebouwen van de EDEO en onnodige uitgaven te vermijden;

51.   

is voorstander van het permanente mechanisme voor jaarlijkse evaluatie als doeltreffend instrument voor personeelsbeheer om beter prioriteiten te stellen en ervoor te zorgen dat de personele middelen van de EDEO in het netwerk van delegaties herhaaldelijk worden aangepast aan de veranderende geopolitieke prioriteiten en de omvang van de projectportfolio’s (bijvoorbeeld de voorbereiding op de oprichting van de delegatie in het Verenigd Koninkrijk, de sluiting van de delegatie in de Salomonseilanden, het upgraden van de delegatie in Panama en de oprichting van een delegatie in Mongolië); merkt op dat in 2018 als eerste resultaat van deze rationalisering van personele middelen acht posten naar een andere delegatie zijn overgeheveld;

52.   

herhaalt dat de Unie een stap heeft gezet in de richting van een billijke vergoeding voor iedereen in de instellingen; benadrukt dat de EDEO moet waarborgen dat al zijn stagiairs in het hoofdkantoor en de delegaties een billijke vergoeding krijgen, ongeacht het soort stage (Blue Book-, Brugge- en andere stagiairs); is ingenomen met de tenuitvoerlegging van betaalde stages in de delegaties en met het feit dat onbetaalde stages niet meer worden aangeboden, in navolging van de aanbeveling van de Europese Ombudsman; merkt op dat het aantal stagiairs in de delegaties meer dan verviervoudigd is, van 26 in 2017 tot 109 in 2018; betreurt echter dat van de 404 door de EDEO aangeboden stages in 2018, er 126 onbezoldigd waren, aangezien zij een verplicht opleidingsonderdeel voor studenten vormden; roept de EDEO ertoe op te waarborgen dat alle EDEO-stagiairs een passende vergoeding krijgen zodat er geen bijkomende aanleiding wordt gegeven tot discriminatie om economische redenen;

53.   

acht het nuttig om de instrumenten voor het beheer van de werklast te verbeteren en een actieplan aan te nemen om mensen aan te trekken en te behouden, waarbij rekening wordt gehouden met verscheidene professionele behoeften, ervaring en nationaliteit; is ingenomen met het verslag over de personele middelen en nodigt de EDEO uit om zijn institutionele behoeften (of nieuw vereiste expertise) duidelijk te maken en de risico’s voor het personeelsbestand op organisatieniveau vast te stellen die ervoor kunnen zorgen dat de EDEO zijn beleidsdoelstellingen niet verwezenlijkt; steunt de maatregelen die de EDEO heeft getroffen om de toegenomen werklast als gevolg van de personeelsinkrimping aan te pakken;

54.   

stelt met bezorgdheid vast dat in 2018 135 bemiddelingszaken zijn behandeld in de delegaties en het hoofdkantoor met betrekking tot onopgeloste geschillen over rechten en plichten of andere soorten conflicten op het werk, waaronder vermeende psychologische en seksuele intimidatie; roept de EDEO en met name de bemiddelingsdienst, die nu direct verslag uitbrengt aan het secretariaat-generaal, ertoe op in het kader van zijn personeelsbeleid de grootste prioriteit te blijven verlenen aan deze kwestie; herhaalt dat een cultuur van nultolerantie ten aanzien van intimidatie moet worden bevorderd en dat naar behoren gevolg moet worden gegeven aan gemelde gevallen; is ingenomen met het in 2018 door de secretaris-generaal van de EDEO opgezette bewustmakingsinitiatief tegen intimidatie met als doel meer informatie te verschaffen over het beleid van de EDEO tegen intimidatie;

55.   

nodigt de EDEO in deze context ook uit om het netwerk van vertrouwenspersonen, dat momenteel uit zes personen bestaat, uit te breiden, in het bijzonder in het netwerk van delegaties, door mogelijk het aantal opgeleide vrijwillige vertrouwenspersonen in de delegatie te verhogen; spoort de EDEO ertoe aan de sociale dialoog te bevorderen, ongeacht de herkomst en de status van het personeel;

56.   

merkt op dat de EDEO in 2017 zijn administratieve regeling met het Europees Bureau voor fraudebestrijding heeft herzien en zijn samenwerking op het gebied van aan fraude gerelateerde zaken heeft versterkt met de directoraten-generaal werkzaam op het gebied van externe betrekkingen, zoals de dienst Instrumenten Buitenlands Beleid (DG FPI), het directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (DG NEAR) en het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DG DEVCO), waarna de EDEO inspanningen is blijven leveren om zijn antifraudestrategie te verfijnen; benadrukt dat er verder moet worden samengewerkt met het Europees Bureau voor fraudebestrijding en de Commissie (de directoraten-generaal werkzaam op het gebied van externe betrekkingen, zoals DG FPI, DG NEAR en DG DEVCO); wijst met tevredenheid op de bewustmaking van delegatiehoofden, in samenspraak met DG DEVCO en DG NEAR, over fraudepreventie en verslaglegging via het internecontrolebeginsel inzake fraudepreventie; is verheugd dat de EDEO lid is van het door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) voorgezeten netwerk voor fraudepreventie en -opsporing;

57.   

roept de EDEO ertoe op in zijn jaarlijkse activiteitenverslag het aantal zaken te vermelden dat naar het OLAF is verwezen, evenals de lopende onderzoeken door het OLAF met betrekking tot mogelijke belangenconflicten in de EDEO;

58.   

merkt op dat er in 2018 één geval werd gerapporteerd van vermeend klokkenluiden door een externe persoon over een personeelslid van de Commissie in een delegatie van de Unie; vraagt de EDEO om het Parlement informatie te verschaffen over zijn beleid en procedures, met name in de delegaties, in het geval van een klokkenluiderszaak;

59.   

steunt de inspanningen van de EDEO om de transparantie te vergroten door het elektronisch register van de EDEO, via hetwelk burgers toegang tot documenten kunnen vragen, te promoten en te verbeteren; merkt met tevredenheid op dat burgers het elektronisch register van de EDEO al vaker dan in 2017 hebben gebruikt; vraagt de EDEO snel te reageren op de verzoeken van burgers;

60.   

is ingenomen met de inwerkingtreding in 2020 van de drie gezamenlijke besluiten inzake arbeidsvoorwaarden en een medisch en pensioenfonds voor plaatselijke functionarissen, waarbij een nieuw kader wordt ingevoerd met regels voor plaatselijke functionarissen in de delegaties teneinde de socialezekerheidsregelingen te moderniseren en te verbeteren; is verheugd over de eerste gezamenlijke personeelsenquête van de EDEO en de Commissie in de delegaties in 2018; is voorstander van het starten van een interne controle inzake de aanwerving en het beheer van plaatselijke functionarissen om bepaalde tekortkomingen op te lossen die de Rekenkamer in de aanwervingsprocedure voor plaatselijke functionarissen in delegaties heeft geïdentificeerd (bijvoorbeeld te weinig transparantie over bepaalde stappen in de procedure);

61.   

neemt kennis van de controle van de dienst Interne Audit inzake de coördinatie tussen de Europese Commissie en de EDEO, en merkt met tevredenheid op dat werd geconcludeerd dat de coördinatieactiviteiten tussen de diensten van de Commissie (DG DEVCO, DG NEAR en DG FPI) en de EDEO over het algemeen doeltreffend en efficiënt waren; wijst echter op de noodzaak om een niet-gefragmenteerd overzicht te hebben van de totale externe bijstand van de Unie aan een bepaald land en de noodzaak om samen met DG DEVCO en DG NEAR de risicobeoordeling en het risicobeheer te versterken door een gemeenschappelijk standpunt te ontwikkelen over onzekerheid en risicobeperkende strategieën;

62.   

vestigt de aandacht op de bevindingen en aanbevelingen van Speciaal verslag nr. 15/2018 van de Rekenkamer getiteld “Versterking van de capaciteit van de binnenlandse veiligheidstroepen in Niger en Mali: slechts beperkte en trage vooruitgang”; roept de EDEO ertoe op om i) maatregelen te treffen om de operationele efficiëntie van de missies te verbeteren door adequate praktische begeleiding en voldoende ondersteuning te bieden; ii) de bezettingsgraad van posten voor personeel bij de missies te verbeteren; iii) mandaten en budgetten vast te stellen die berekend zijn op de operaties en te voorzien in een gemeenschappelijke algemene exitstrategie waarin de taken en verantwoordelijkheden bij de sluiting van GVDB-missies duidelijk worden afgebakend; iv) voor een sterkere gerichtheid op duurzaamheid te zorgen, en v) de prestatie-indicatoren en effectbeoordelingen van de EDEO te verbeteren om de vervulling van taken naar behoren te monitoren en evalueren;

63.   

ondersteunt de versterking van het verband tussen beleidsvorming, publieksdiplomatie en strategische communicatie; merkt in deze context op dat in 2018 3 miljoen EUR is toegewezen aan de EDEO (tegenover 1,1 miljoen EUR in 2017) voor het consolideren van zijn actie “strategische communicatie plus” om desinformatie en hybride bedreigingen te bestrijden en weerbaarheid tegen buitenlandse inmenging te ontwikkelen, en wijst tevens op de ontwikkeling van bedrijfsinlichtingendiensten;

64.   

beklemtoont dat het nodig is propaganda te bestrijden en desinformatie en kwaadwillige buitenlandse beïnvloeding aan het licht te brengen; benadrukt het belang van de taskforce strategische communicatie van de EDEO en roept ertoe op deze taskforce van de nodige financiële en personele middelen te voorzien;

65.   

is verheugd over de invoering van het systeem voor snelle waarschuwingen dat is opgezet tussen de EU-instellingen en de lidstaten om gemakkelijker beste praktijken in verband met desinformatiecampagnes te delen en de reacties op elkaar af te stemmen op basis van opensource-informatie die wordt verschaft door academici, factcheckers, onlineplatformen en internationale partners; spoort de EDEO ertoe aan een langetermijnvisie voor het systeem voor snelle waarschuwingen uit te werken en de coördinatie met de lidstaten en andere belangrijke partners te bevorderen; spoort de EDEO er bovendien toe aan de website EUvsDisinfo.eu te promoten, die meer dan 5 000 gevallen van desinformatie bevat, maar die in 2018 slechts 1,2 miljoen keer is bekeken;

66.   

steunt de inspanningen van de EDEO om alle kwesties in verband met de fysieke veiligheid en IT-beveiliging te versterken, gaande van de beveiliging van het personeel en de gebouwen door nieuwe veiligheidsuitrusting aan te kopen tot de opleiding van regionaal veiligheidspersoneel, teneinde de veiligheidsbelangen van de EDEO zeker te stellen en verdere veiligheidsexpertise te verstrekken door de uitvoering van een formeel beleid voor het beheer van veiligheidsrisico’s en beleid op het gebied van cyberbeveiliging; is met name ingenomen met de start van het voorlichtingsprogramma inzake veiligheid om risico’s in het hoofdkantoor te verminderen, op basis van een personeelsenquête uit 2018, en het systeem voor het beheer van veiligheidsrisico’s in de delegaties om meldingen van plaatselijke veiligheidsrisico’s, waaronder risico’s op het gebied van gezondheid en veiligheid, te standaardiseren; spoort de EDEO aan een echt beleid te blijven voeren voor de digitalisering van zijn diensten;

67.   

is ingenomen met het eerste verslag over de follow-up van de kwijting van de EDEO voor het begrotingsjaar 2017 dat door een meerderheid van de leden van het Parlement is aangenomen en met de toezegging van de EDEO om de belangrijkste aanbevelingen en bevindingen die tijdens de kwijtingsprocedure aan bod zijn gekomen aan te pakken, teneinde het beheer van Uniemiddelen verder te verbeteren;

68.   

verzoekt de EDEO om een vervolgverslag voor het begrotingsjaar 2018 te verstrekken, in overeenstemming met artikel 266 van het Financieel Reglement;

69.   

is voorstander van nieuwe initiatieven om de communicatie met burgers van de Unie over het belang van publieksdiplomatie en de strategische communicatie als integraal deel van de externe betrekkingen van de Unie te verbeteren; spoort de EDEO aan te investeren in digitale communicatie via sociale media en zijn websites; juicht toe dat de EDEO een beroep begint te doen op informatieverspreiders om Europabrede bewustmakingscampagnes te voeren; moedigt voorts het gebruik van gratis opensource socialenetwerkplatforms aan, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van gebruikersgegevens;

70.   

betreurt dat de EDEO nog geen milieubeheersysteem heeft; merkt op dat er inspanningen zijn geleverd om het gebruik van videoconferenties te stimuleren; verzoekt de EDEO echter om een concreet actieplan vast te stellen om zijn ecologische voetafdruk in het hoofdkantoor en de delegaties te verkleinen;

71.   

is ingenomen met het programma voor korte detacheringen tussen de EDEO en het Parlement; benadrukt de rol van dit programma om de wederzijdse kennis van de structuren en werkmethoden van elke instelling te vergroten en de samenwerking tussen de twee instellingen te verbeteren; moedigt de EDEO aan om dit programma actiever bij zijn personeel te promoten om het aantal deelnemers te verhogen; beveelt verder aan het programma voor diplomatieke uitwisseling en detachering tussen de EDEO en de diplomatieke diensten van de lidstaten uit te breiden en zo bij te dragen tot de ontwikkeling van een gedeelde diplomatieke cultuur;

72.   

beklemtoont het toenemende belang van het EU-beleid inzake het noordpoolgebied en de noodzaak om de geloofwaardigheid van de Unie bij haar partners te versterken door de stabiliteit te waarborgen van de post van ambassadeur van de EU voor het noordpoolgebied.


(1)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/219


BESLUIT (EU) 2020/1904 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0066/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (Sesar) (5), en met name artikel 4 ter,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0044/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 26.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/221


BESLUIT (EU) 2020/1905 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0066/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingssysteem (Sesar) (5), en met name artikel 4 ter,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0044/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 26.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/222


RESOLUTIE (EU) 2020/1906 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0044/2020),

A.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar (hierna “de Gemeenschappelijke Onderneming”) in februari 2007 is opgericht om het Sesar-programma (onderzoek naar het beheer van het luchtverkeer in het gemeenschappelijke Europese luchtruim) te beheren, dat gericht is op de modernisering van het luchtverkeersbeheer in de Unie;

B.

overwegende dat na de vaststelling van Verordening (EU) nr. 721/2014 van de Raad de looptijd van het Sesar 2020-programma is verlengd tot 31 december 2024;

C.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming werd opgezet als publiek-privaat partnerschap met de Unie en Eurocontrol als stichtende leden;

D.

overwegende dat de bijdrage van de Unie voor de stationeringsfase van het uit hoofde van Horizon 2020 gefinancierde Sesar 2020 2014-2024 585 000 000 EUR bedraagt; overwegende dat de bijdrage van Eurocontrol in het kader van de nieuwe Horizon 2020-lidmaatschapsovereenkomsten naar verwachting circa 500 000 000 EUR zal belopen en de bijdrage van de andere partners uit de luchtvaartsector ten minste 500 000 000 EUR zal bedragen, waarbij Eurocontrol en andere partners ongeveer 90 % van de bijdragen in natura verstrekken;

Algemeen

1.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming over het op 31 december 2018 afgesloten jaar op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van de financiële situatie van de Gemeenschappelijke Onderneming per 31 december 2018, van de resultaten van haar verrichtingen, van haar kasstromen en van de veranderingen van de nettoactiva in het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig haar financieel reglement en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

stelt vast dat de Rekenkamer in haar verslag verklaart dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

3.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming zichtbaarder te maken en meer informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; vraagt de Gemeenschappelijke Onderneming een proactief communicatiebeleid te voeren en de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van EU-steun en de aanvaarding door de markt te vergroten;

4.

verzoekt de Rekenkamer om een beoordeling van de degelijkheid en betrouwbaarheid van de methodologie voor het berekenen en waarderen van niet-financiële bijdragen; wijst erop dat bij deze beoordeling moet worden gekeken naar de vormgeving en robuustheid van de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de procedure voor bijdragen in natura, teneinde bij te dragen aan de planning, verslaglegging en certificering met betrekking tot bijdragen in natura;

5.

herinnert eraan dat Sesar de technische pijler van het initiatief inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim (SES) is en tot taak heeft onderzoek te coördineren en uit te voeren om ertoe bij te dragen de versnippering van het SES tegen te gaan; wijst erop dat de vrije routes ter vermindering van de vlucht- en brandstofemissies tot de voornaamste verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming behoren; is daarom van oordeel dat de Gemeenschappelijke Onderneming voorts kan worden benut om bij te dragen tot de duurzaamheid van de luchtvaartsector;

6.

onderstreept dat de Gemeenschappelijke Onderneming een belangrijke bijdrage levert aan de bespoediging van de invoering van innovaties; onderstreept bovendien haar rol bij de aanzienlijke ontwikkeling van U-space en de productie van een blauwdruk om de veilige invoering en het veilige gebruik van drones in het lagere luchtruim mogelijk te maken, wat de basis vormt voor een moderne en snel groeiende sector;

Financieel en begrotingsbeheer

7.

stelt vast dat in 2018 de begroting in betalingskredieten 94 800 000 EUR (90 900 000 EUR in 2017) bedroeg, en de begroting in vastleggingskredieten 129 517 762 EUR (109 900 000 EUR in 2017); inclusief de ongebruikte kredieten uit voorgaande jaren, die de Gemeenschappelijke Onderneming opnieuw heeft opgenomen in de begroting voor het lopende jaar, en de bestemmingsontvangsten, bedroeg de totale beschikbare begroting voor betalingen 166 465 000 EUR (213 000 000 EUR in 2017) en de totale beschikbare begroting voor vastleggingen 175 918 000 EUR (tegen 130 900 000 EUR in 2017);

8.

stelt vast dat Sesar 1 in december 2016 formeel werd beëindigd en de laatste betaling in december 2017 werd gedaan, waarbij de ongebruikte betalingskredieten uit voorgaande jaren ter waarde van 40 000 000 EUR zijn overgedragen naar 2018 voor de terugbetaling van de te hoge contante bijdragen door uit de industrie afkomstige leden van Sesar 1 en voor de betaling van uitgestelde, maar nog steeds gerechtvaardigde kostendeclaraties voor projecten van het zevende kaderprogramma en het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T); merkt met bezorgdheid op dat aan het eind van 2018 slechts 1 800 000 EUR (5 %) van deze kredieten gebruikt konden worden voor de uitkering van achterstallige bedragen, 20 000 000 EUR (50 %) moest worden geannuleerd, en 18 200 000 EUR (45 %) werd overgedragen naar 2019; betreurt dat de Gemeenschappelijke Onderneming aan het eind van 2018 tijdens de afsluitingsfase van Sesar 1 nog steeds een groot bedrag, te weten 61 400 000 EUR, aan vastleggingen had openstaan, en dat deze aan de Gemeenschappelijke Onderneming toegewezen middelen niet volledig zullen worden gebruikt;

Meerjarige begrotingsuitvoering in het kader van het zevende kaderprogramma en TEN-T

9.

stelt vast dat van de door de andere leden te verstrekken bijdragen in natura en in contanten van 1 284 300 000 EUR voor de operationele en administratieve activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar (700 000 000 EUR van Eurocontrol en 584 300 000 EUR van leden uit de luchtvaartsector), de Gemeenschappelijke Onderneming tegen het einde van 2018 1 099 800 000 EUR gevalideerd had (560 700 000 EUR van Eurocontrol en 539 100 000 EUR van de luchtvaartsector);

Meerjarige begrotingsuitvoering in het kader van Horizon 2020

10.

stelt vast dat van de subsidie van de Unie in het kader van Horizon 2020 van 585 000 000 EUR, aan het eind van 2018 de gecumuleerde bijdragen in contanten van de Unie (directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer (DG MOVE)) aan de operationele activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming 216 900 000 EUR bedroegen, en dat de bijdragen in natura en in contanten voor de operationele activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar in 2020 van de andere leden ten minste 1 000 000 000 EUR bedroegen (naar schatting 500 000 000 EUR van Eurocontrol en 500 000 000 EUR van leden uit de luchtvaartsector); stelt bovendien vast dat aan het eind van 2018, de andere leden 14 400 000 EUR in contanten hadden bijgedragen en een gevalideerde bijdrage in natura van 114 000 000 EUR hadden geleverd, en dat daarnaast nog een bijdrage in natura van 120 200 000 EUR was gemeld, maar dat deze nog niet was gevalideerd;

11.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming aan het eind van 2018 voor Sesar 202081 % van de vastleggingskredieten en 61 % van de betalingskredieten die beschikbaar waren voor projecten in het kader van Horizon 2020 had uitgevoerd, en ongeveer 44 600 000oEUR (35 %) van de beschikbare betalingskredieten voor Horizon 2020 had geannuleerd (de benuttingspercentages voor vastleggings- en betalingskredieten waren in 2017 respectievelijk 80,24 % en 67,97 %);

12.

neemt kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de lage uitvoeringspercentages en het hoge niveau van annuleringen voor de betalingskredieten die in 2018 beschikbaar waren voor Horizon 2020 voornamelijk het gevolg zijn van de conservatieve begrotingsplanning van de Gemeenschappelijke Onderneming, en het feit dat er bij de begrotingsplanning en -monitoring niet volledig rekening is gehouden met de ongebruikte betalingskredieten van voorgaande jaren;

Functioneren

13.

stelt vast dat de kernprestatie-indicatoren van de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 met name PPP-hefboomeffecten voorspelden aan het eind van het programma:

bij de tussentijdse evaluatiemethode: 1,22;

bij de verbeterde tussentijdse evaluatiemethode: 1,26;

voor Horizon 2020: 2,26, en

hefboomeffecten partnerschappen: 1,74;

14.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar voornaamste beleids- en operationele doelstellingen volgens het enig programmeringsdocument voor de periode 2017-2019 heeft behaald;

15.

herinnert de Gemeenschappelijke Onderneming aan zijn oproep stappen te ondernemen met het oog op het halen van de hefboomdoelstelling van 1,41 voor de gehele periode 2014-2020;

16.

merkt op dat de beheerkostenratio (administratieve/operationele begroting) onder de 5 % blijft, wat wijst op een vrij slanke en efficiënte organisatiestructuur van de Gemeenschappelijke Onderneming;

17.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar een van de gemeenschappelijke ondernemingen is waar meer operationele synergieën zijn gecreëerd met de gedecentraliseerde agentschappen van de Unie die werkzaam zijn op het gebied van onderzoek en innovatie, en merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming heeft samengewerkt met het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart inzake drones;

18.

merkt op dat in het jaarlijks activiteitenverslag van de Gemeenschappelijke Onderneming van 2018 enkel voor 2017 informatie wordt gegeven over kernprestatie-indicatoren inzake genderevenwicht, en niet voor 2018; merkt op dat de informatie voor 2017 betrekking heeft op door de Gemeenschappelijke Onderneming in 2016 gedane oproepen tot het indienen van voorstellen voor het Horizon 2020-programma, waarbij voor de kernprestatie-indicatoren de volgende cijfers worden gegeven: percentage vrouwen in Horizon 2020-projecten — 15,4 %; percentage vrouwelijke projectcoördinatoren — 12 %; percentage vrouwen in advies- en deskundigengroepen en andere groepen van de Commissie — 33,3 %;

19.

merkt op dat de Gemeenschappelijk Onderneming drie grote initiatieven heeft opgezet die essentieel zijn geweest voor het bepalen van een toekomstvisie voor het luchtverkeersbeheer (ATM) in Europa in 2018 en dat de resultaten van deze initiatieven worden erkend door de gehele ATM-gemeenschap en zijn overgedragen aan de Commissie, die verdere stappen zal zetten om de resultaten op te nemen in de luchtvaartwetgeving en het beleidskader;

20.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming, naast de resultaten van de projecten voor verkennend onderzoek, heeft laten zien dat zij een cruciale rol speelt bij innovatie voor de luchtvaart door nieuwkomers te integreren die niet behoren tot de traditionele actoren in onderzoek en innovatie inzake ATM;

Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

21.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat de Gemeenschappelijke Onderneming op 31 december 2018 42 personeelsleden in dienst had (2017: 40);

22.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 201848 contracten heeft ondertekend, waaronder 37 specifieke contracten ter uitvoering van de kadercontracten en interinstitutionele akkoorden van de Gemeenschappelijke Onderneming, en dat er twaalf aanbestedingsprocedures waren: vijf onderhandelde procedures zonder voorafgaande oproep tot mededinging, vijf onderhandelde procedures van zeer geringe, geringe en gemiddelde waarde, drie openbare aanbestedingsprocedure, en één prijs;

23.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in januari 2018 in het kader van de bijdrageovereenkomst van DG Move een open oproep heeft gedaan tot het indienen van voorstellen voor studies en demonstraties over droneverkeersbeheer in Europa (U-Space Call), waarbij het maximale bedrag van de subsidies 9 500 000 EUR bedroeg en gefinancierd werd via het fonds van de Connecting Europe Facility (het CEF-fonds) van de Commissie; verneemt met grote bezorgdheid uit de bevindingen van de Rekenkamer dat de gunningscriteria van de oproep weliswaar over het algemeen in overeenstemming waren met de richtlijnen van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1), maar dat volgens de Rekenkamer de gunnings- en subcriteria elkaar meermaals overlapten en er sprake was van inconsistenties, hetgeen afbreuk kan doen aan de algehele doeltreffendheid van de beoordeling van de subsidieaanvragen en waaraan aandacht moet worden besteed tijdens de ontwerp- en voorbereidingsfase van de oproep;

Interne controle

24.

erkent dat de procedures van de Gemeenschappelijke Onderneming voor controles vooraf betrouwbaar zijn, in het bijzonder voor de tussentijdse en definitieve betalingen van het zevende kaderprogramma, en dat de Gemeenschappelijke Onderneming controles achteraf uitvoert ter plaatse bij de begunstigden, terwijl de gemeenschappelijke auditdienst van de Commissie belast is met het uitvoeren van controles achteraf van de betalingen van Horizon 2020-projecten; constateert dat het restfoutenpercentage voor controles achteraf dat eind 2018 werd gerapporteerd door de Gemeenschappelijke Onderneming, 1,29 % voor projecten van het zevende kaderprogramma bedroeg en 1,33 % voor Horizon 2020-projecten;

25.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming gevolg heeft gegeven aan de kwijtingsresolutie van het Parlement voor het financiële jaar 2017 en stappen heeft gezet om de zorgen van het Parlement aan te pakken, en stelt in het bijzonder vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming een nieuw afdelingshoofd voor het team begroting en financiën heeft aangesteld, dat het team beschikt over een nieuwe medewerker financiën en een nieuwe assistent financiën, dat de Gemeenschappelijke Onderneming bezig is een financieel directeur aan te nemen, en dat er een nieuwe begrotingsprocedure is, hetgeen gezorgd heeft voor een tijdige voorbereiding van een gedetailleerde begroting;

Interne audits

26.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) het definitieve auditverslag over de samenwerking tussen de Gemeenschappelijke Onderneming en het gemeenschappelijk ondersteuningscentrum en de tenuitvoerlegging van de instrumenten en diensten van het gemeenschappelijk ondersteuningscentrum heeft gepubliceerd en hierin drie belangrijke aanbevelingen doet; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming een gedetailleerd actieplan heeft opgesteld om de risico’s die ten grondslag liggen aan deze aanbevelingen aan te pakken, en dat dit actieplan in 2019 zou worden uitgevoerd;

27.

stelt vast dat de dienst Interne Audit (IAC) in 2018 werkzaamheden heeft uitgevoerd die gericht waren op betrouwbaarheidscontroles en adviesopdrachten; merkt op dat de IAC een vervolgcontrole inzake aanwervingen heeft uitgevoerd en actief heeft deelgenomen aan de risicobeoordeling van de Gemeenschappelijke Onderneming, heeft samengewerkt met de IAS, de Rekenkamer en andere betrokken auditactoren, heeft toegezien op de uitvoering van de actieplannen van de Gemeenschappelijke Onderneming met betrekking tot voorgaande audits en de kwijtingsprocedure heeft gevolgd;

28.

neemt kennis van de workshop over bedrijfsrisicobeheer die de Gemeenschappelijke Onderneming in juli 2018 heeft gehouden om verslag te doen over risicobeheer en om de belangrijkste wijzigingen met betrekking tot bedrijfsrisico’s te bevestigen;

De stationeringsfase van het Sesar-project

29.

verneemt dat de Rekenkamer in 2019 speciaal verslag nr. 11/2019 heeft gepubliceerd over de modernisering van het luchtverkeersbeheer door EU-regelgeving; merkt op dat de Rekenkamer in haar speciale verslag heeft beoordeeld of de Commissie de inzet van Sesar sinds 2011 op passende wijze heeft beheerd, of de maatregelen van de EU zijn aangewend voor projecten die de steun het hardst nodig hadden en of deze maatregelen een toegevoegde waarde hadden voor het beheer van het luchtverkeer in de EU; merkt op dat het luchtverkeer in de toekomst doeltreffend moet worden beheerd om veiligheid en doelmatigheid te waarborgen;

30.

verneemt met bezorgdheid uit de bevindingen van de Rekenkamer dat het merendeel van de aan een audit onderworpen projecten zouden zijn gefinancierd zonder financieringssteun van de Unie, dat er tekortkomingen waren bij de uitvoering van de financieringsregeling, dat er met name onvoldoende prioriteiten zijn gesteld, en dat daadwerkelijke ATM-prestatievoordelen in een operationele omgeving nog steeds moeten worden aangetoond;

31.

verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit te informeren over de maatregelen die zij heeft genomen om mogelijke belangenconflicten te beperken, met name wat betreft de selectie van projecten;

32.

steunt de aanbevelingen van de Rekenkamer om deze kwesties aan te pakken, en neemt er kennis van dat de Commissie alle aanbevelingen van de Rekenkamer heeft aanvaard; verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Rekenkamer ter harte te nemen;

Vervoer en toerisme

33.

merkt op dat de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming in twee afzonderlijke afdelingen is gepresenteerd: 1) Sesar 1, en 2) Sesar 2020; stelt voorts vast dat Sesar 1 is medegefinancierd in het kader van TEN-T en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en dat Sesar 2020 is medegefinancierd uit hoofde van Horizon 2020;

34.

stelt vast dat 83 % van de vastleggingskredieten en 47 % van de betalingskredieten zijn uitgevoerd (voor Sesar 1: 99 % en 5 % en voor Sesar 2020: 81 % en 61 %); stelt vast dat het lage totale uitvoeringspercentage voor de betalingen voornamelijk te wijten is aan het lage percentage van Sesar 1, als gevolg van de financiële afsluiting van haar projecten en de afsluiting van het programma, alsook aan de inspanningen van de Gemeenschappelijke Onderneming om de lopende kosten zo laag mogelijk te houden;

35.

onderstreept dat zowel voor de verdere ontwikkeling van het Europese luchtruim ten aanzien van SES2+ als voor de opneming van drones toereikende financiële en personele middelen nodig zijn;

36.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar activiteiten heeft verricht met volledige inachtneming van vier verschillende kaders: Horizon 2020, het programma U-space voor demonstratieactiviteiten met drones in het kader van de CEF, en twee specifieke kaders voor de uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor de actieve geofencingdienst en de studie voor de ontwikkeling van een voorstel voor de toekomstige architectuur van het Europese luchtruim; onderkent dat de werking van de Gemeenschappelijke Onderneming door deze uiteenlopende rechtskaders aanzienlijk wordt gecompliceerd en prijst derhalve de Gemeenschappelijke Onderneming voor de succesvolle uitvoering van innovatieprojecten;

37.

onderstreept dat de Gemeenschappelijke Onderneming een belangrijke bijdrage levert aan de bespoediging van de invoering van innovaties; onderstreept bovendien haar rol bij de aanzienlijke ontwikkeling van U-space en de productie van een blauwdruk om de veilige invoering en het veilige gebruik van drones in het lagere luchtruim mogelijk te maken, wat de basis vormt voor een moderne en snel groeiende sector; benadrukt dat de Gemeenschappelijke Onderneming een belangrijke rol speelt bij de voorbereiding op de actualisering van het Europees ATM-masterplan met het oog op een digitaal Europees luchtruim middels een holistische en op de passagiers gerichte digitale transformatie van de luchtvaart; is derhalve van mening dat de rol van de Gemeenschappelijke Onderneming moet worden erkend en versterkt in het kader van het volgende meerjarig financieel kader;

38.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming de financiële en administratieve afsluiting van Sesar 1 heeft voortgezet; merkt op dat het feitelijke uitvoeringspercentage van het totale programma 89,9 % bedraagt; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming 30,7 miljoen EUR op haar virtuele bankrekening heeft staan om alle resterende verplichtingen van Sesar 1 te dekken en dat de Gemeenschappelijke Onderneming, volgens de verwachte betalingen en terugvorderingen, Sesar 1 met een geraamd kasoverschot van 30,6 miljoen EUR zal afsluiten; herinnert eraan dat de gecumuleerde begrotingsresultaten voor Sesar 1 zullen worden gebruikt voor de terugbetaling van de overtollige bijdragen in contanten van de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming en dat het resterende ongebruikte bedrag zal worden terugbetaald aan de Unie;

39.

merkt op dat 2018 het eerste jaar van Sesar 2020 was zonder Sesar 1-projecten; merkt voorts op dat van de 96,0 miljoen EUR aan inkomsten die Sesar 2020 in 2018 heeft ontvangen, de bijdrage van de Unie 88,2 miljoen EUR en die van Eurocontrol 5,2 miljoen EUR bedroeg;

40.

stelt vast dat de ongebruikte betalingskredieten in 2018 hebben geresulteerd in een overschot van 19,3 miljoen EUR, dat binnen de Gemeenschappelijke Onderneming blijft (waarvan 0,05 miljoen EUR voor Sesar 1 en 19,25 miljoen EUR voor Sesar 2020), en dat het cumulatieve overschot 77,24 miljoen EUR bedraagt (waarvan 30,93 miljoen EUR voor Sesar 1 en 46,31 miljoen EUR voor Sesar 2020);

41.

stelt vast dat de laatste controles van Sesar 1 met betrekking tot de in 2017 verrichte betalingen in 2018 zijn opgestart en dat de vierde reeks controles, bestaande uit 23 controles bij acht leden, is afgerond; is bezorgd over het restfoutenpercentage van 5,07 % voor 2018;

42.

neemt kennis van de resultaten van de personeelsbenchmarking van 2018: 61,67 % operationele posten, 28,57 % administratieve posten en 9,76 % neutrale posten.

(1)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/227


BESLUIT (EU) 2020/1907 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding (ETF) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0042/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1339/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (5), en met name artikel 17,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0047/2020),

1.   

verleent de directeur van de Europese Stichting voor opleiding kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgevoegde resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 354 van 31.12.2008, blz. 82.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/229


BESLUIT (EU) 2020/1908 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding (ETF) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0042/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1339/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot oprichting van de Europese Stichting voor opleiding (5), en met name artikel 17,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0047/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese Stichting voor opleiding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 354 van 31.12.2008, blz. 82.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/231


RESOLUTIE (EU) 2020/1909 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding (ETF) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting voor opleiding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0047/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Stichting voor opleiding (“de Stichting”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens haar staat van ontvangsten en uitgaven (1)20 144 018 EUR bedroeg, wat neerkomt op hetzelfde bedrag als in 2017 (zeer lichte daling); overwegende dat de begroting van de Stichting bijna volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Stichting voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Stichting betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een hoog uitvoeringspercentage van de begroting van 99,99 %, hetgeen neerkomt op een lichte stijging met 0,06 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 98,07 % bedroeg, wat neerkomt op een stijging van 0,10 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat de Stichting, naast andere productiviteits- en kwaliteitsindicatoren, bepaalde kernprestatie-indicatoren (KPI’s) gebruikt om de toegevoegde waarde van haar activiteiten te beoordelen en haar begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

stelt vast dat de Stichting bij haar activiteiten een voltooiingspercentage van 91 % bereikte en dat 94 % tijdig werd voltooid; stelt vast dat de Stichting voor 14 van de 15 KPI’s boven het streefdoel zit;

4.

is ingenomen met de overeenkomsten en jaarlijkse actieplannen van de Stichting inzake samenwerking op beleidsterreinen waar sprake is van overlapping met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en met het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding; stelt het op prijs dat de Stichting het voortouw heeft genomen bij het agentschapoverschrijdend contract voor de uitvoering van enquêtes naar de personeelsbetrokkenheid; prijst deze praktijk als een voorbeeld dat navolging verdient; spoort de Stichting ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

5.

wijst erop dat de Stichting betrokken is geweest bij de vaststelling, formulering, tenuitvoerlegging, monitoring en evaluatie van de externe programma’s van de Unie gericht op de ontwikkeling van vaardigheden en menselijk kapitaal en werkgelegenheid; waardeert het dat de Stichting het enige agentschap van de Unie is met een mandaat om buiten de Unie te opereren ter ondersteuning van het externe optreden van de Unie op het gebied van onderwijs, beroepsopleidingen, vaardigheden, arbeidsmarktsystemen en de ontwikkeling van menselijk kapitaal in de partnerlanden van de Unie, om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de werkgelegenheidsvooruitzichten voor hun burgers te verbeteren;

6.

is ingenomen met het werk van de Stichting in de buurlanden van de Unie, de kandidaat-lidstaten en de Centraal-Aziatische landen, en haar bijdrage aan het pan-Afrikaans beleid van de Unie en de programma’s ter bevordering van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en socio-economische inclusie, en is groot voorstander van de doelstelling van de Stichting om wereldwijd de beleidsvorming op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren;

7.

steunt het werk van de Stichting op het gebied van digitale vaardigheden en competenties en bij de ondersteuning van landen die hun kwalificaties en erkenningsregeling voor kwalificaties willen verbeteren om hun beroepsonderwijs en -opleiding te moderniseren met het oog op een leven lang leren, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en het toekomstige concurrentievermogen van die regio’s en landen; stelt vast dat in 86 % van de landen waar de Stichting actief is vooruitgang is geboekt op het gebied van kwalificaties, governance, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, aanbod van beroepsonderwijs en -opleiding, leren ondernemen en beleidsanalyse;

8.

herhaalt dat in de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s), in de Europese consensus inzake ontwikkeling en het mondiale verslag van de Internationale Arbeidsorganisatie over de toekomst van werk een leven lang leren wordt beschouwd als cruciaal voor duurzame groei en een inclusieve, stabiele samenleving, en pleit ervoor een leven lang leren te behouden als een centraal onderdeel van het werk van de Stichting;

9.

verneemt met spijt uit het verslag van de Rekenkamer dat er geen bewijs is dat de aanbestedingsprocedure op grond waarvan vijf uitzendkrachten voor de Stichting zijn gaan werken, heeft geleid tot de gunning van de inschrijving met de beste prijs-kwaliteitverhouding; steunt de opmerking van de Rekenkamer in dit verband dat de Stichting gunningscriteria moet hanteren die gericht zijn op concurrerende prijselementen;

10.

is ingenomen met het feit dat de Stichting acties heeft uitgevoerd die hebben geleid tot de formele afsluiting van alle aanbevelingen van de dienst Interne audit van de Commissie bij de in 2017 uitgevoerde audit in verband met de monitoring van de vooruitgang in beroepsonderwijs en -opleiding, en dat het uitvoeringspercentage van de aanbevelingen van de interne audits voor het derde jaar op rij 100 % is;

11.

benadrukt dat transparantie en bewustmaking van de burgers over het bestaan van de agentschappen van essentieel belang zijn voor de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen; is van oordeel dat de bruikbaarheid en het gebruiksgemak van de middelen en gegevens van agentschappen van het hoogste belang zijn; dringt daarom aan op een beoordeling van de manier waarop de middelen en gegevens momenteel worden weergegeven en beschikbaar worden gesteld, en in hoeverre burgers deze gemakkelijk te identificeren, herkennen en gebruiken vinden; wijst erop dat lidstaten wat dit betreft de bekendheid bij het publiek kunnen verhogen door een alomvattend plan te ontwikkelen om meer EU-burgers te bereiken;

Personeelsbeleid

12.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 98,84 % ingevuld was, aangezien 85 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 86 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 88 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 39 contractanten en 1 gedetacheerde nationale deskundige voor de Stichting werkten;

13.

merkt op dat er nog inspanningen nodig zijn om tot een goed genderevenwicht te komen op het niveau van het hogere management (3 mannen en 1 vrouw); wijst er echter met tevredenheid op dat er een genderevenwicht is gerapporteerd voor de raad van bestuur (14 mannen en 14 vrouwen);

14.

stelt vast dat de Stichting verschillende maatregelen tegen intimidatie heeft ingevoerd en dat alle nieuwkomers een informatiesessie bijwonen van vertrouwenspersonen die hun taken in vertrouwelijkheid uitoefenen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

15.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van de Stichting met het oog op transparantie en preventie van en omgang met belangenconflicten en bescherming van klokkenluiders;

16.

wijst erop dat de Stichting haar eigen anti-fraudestrategie heeft ontwikkeld aan de hand van de door OLAF ontwikkelde methodologie en deze in 2014 heeft geïmplementeerd;

Interne controles

17.

merkt op dat 2018 het eerste volledige jaar was van de tenuitvoerlegging van de 17 verbeterde interne controlebeginselen van de Stichting, na de goedkeuring ervan door de raad van bestuur in november 2017, en dat de Stichting in januari 2018 een methodologie heeft ontwikkeld en een reeks indicatoren om de regelmatige monitoring en de jaarlijkse beoordeling van de interne controles te ondersteunen en aan te scherpen; verzoekt de Stichting aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die zijn genomen om de situatie te verbeteren;

18.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer in 2018 in opdracht van de Commissie een externe evaluatie van de Unieagentschappen onder de bevoegdheid van Directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie van de Commissie is uitgevoerd (de Stichting, het EU-OSHA, Eurofound en Cedefop), met betrekking tot hun relevantie, samenhang en toegevoegde waarde voor de Unie; verzoekt de Stichting de kwijtingsautoriteit op de hoogte te stellen van de vorderingen die zijn geboekt;

19.

vraagt de Stichting zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

20.

moedigt de Stichting aan meer gebruik te maken van innoverende digitale oplossingen, zoals e-aanbesteding;

21.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 182

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 183.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/234


BESLUIT (EU) 2020/1910 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust (nu Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan Eurojust te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0041/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (5), en met name artikel 36,

gezien Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ (6) van de Raad, en met name artikel 63,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0048/2020),

1.   

verleent de administratief directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de administratief directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(6)   PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/236


BESLUIT (EU) 2020/1911 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van Eurojust (nu Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan Eurojust te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0041/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (5), en met name artikel 36,

gezien Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ (6) van de Raad, en met name artikel 63,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0048/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van Eurojust voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de administratief directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1.

(6)   PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/238


RESOLUTIE (EU) 2020/1912 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust (nu Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Eurojust voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0048/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Eurojust voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)38 606 737 EUR bedroeg, hetgeen een daling van 20,71 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de verlaging van de begroting te maken heeft met een daling van de begrotingsbehoeften van titel 2; overwegende dat de begroting van Eurojust volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van Eurojust voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van Eurojust betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel management

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,94 %, hetgeen neerkomt op een lichte daling met 0,03 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 86,91 % bedroeg, een stijging van 2,96 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

merkt met tevredenheid op dat Eurojust gebruikmaakt van kwantitatieve en kwalitatieve kernprestatie-indicatoren (KPI’s) om de verwezenlijking van haar doelstellingen te meten voor zijn jaarlijkse activiteiten, waaronder impact- en resultaatsindicatoren, activiteits-/outputindicatoren, bedrijfs-/technische/operationele indicatoren en ondersteunings-/beheer-/governance-indicatoren om zijn begrotingsbeheer te verbeteren; wijst erop dat Eurojust de verwezenlijking van 98 van de 119 voor 2018 vastgestelde KPI’s (82 %) heeft kunnen meten en beoordelen, waarbij 72 % van de initiële doelstellingen zijn bereikt of overtroffen; merkt op dat Eurojust een aantal nieuwe indicatoren heeft ingevoerd in zijn jaarlijks werkprogramma voor 2018 waarvoor geen referentiecijfer bestaat, waardoor 15 % van de KPI’s niet konden worden beoordeeld; verzoekt Eurojust om deze kwestie aan te pakken en ervoor te zorgen dat alle indicatoren naar behoren kunnen worden beoordeeld, en om tegen juni 2020 aan de begrotingsautoriteit verslag uit te brengen van de geboekte vooruitgang;

3.

stelt vast dat de tweede fase van de organisatorische herstructurering van Eurojust, namelijk de verfijning van de operationele aspecten en de reorganisatie van de administratieve en ondersteunende diensten, in 2018 ten uitvoer werd gelegd;

4.

spoort Eurojust ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

5.

is ingenomen met het feit dat Eurojust doorgaat met de ontwikkeling van een krachtige operationele samenwerking met het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en met andere partners op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, evenals met derde landen; merkt op dat Eurojust in 2018 onderhandelingen is gestart voor een samenwerkingsovereenkomst met het Europees Grens- en kustwachtagentschap; wijst erop dat Eurojust ook heeft samengewerkt met het Europees Bureau voor fraudebestrijding en moedigt de nationale autoriteiten aan waar nodig met beide instanties samen te werken; spoort Eurojust er bovendien toe aan deel te nemen aan gezamenlijke aanbestedingsprocedures met Europol en het Europees Geneesmiddelenbureau;

6.

roept Eurojust ertoe op te onderzoeken hoe voor overlappende taken middelen kunnen worden gedeeld met andere agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren; spoort Eurojust ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met andere agentschappen van de Unie;

7.

wijst erop dat zowel het aantal nieuwe zaken als het aantal lopende zaken (d.w.z. zaken die uitvoerig onderzoek vereisen dat enkele jaren kan beslaan) in de recente jaren is toegenomen en dat de werklast naar verwachting verder zal toenemen als gevolg van het nieuwe mandaat, dat eind 2019 in werking is getreden, en herinnert er voorts aan dat tevens rekening moet worden gehouden met de aanvullende middelen die Eurojust nodig zal hebben om de werkzaamheden van het Europees Openbaar Ministerie te kunnen ondersteunen; onderstreept dat geslaagde vervolgingen op het gebied van ernstige grensoverschrijdende misdaad, naast arrestaties, van wezenlijk belang zijn voor de veiligheid van de burgers in de Unie; wijst er voorts op dat er in 2018 evenveel coördinatiecentra waren als in 2017, namelijk zeventien, waaruit blijkt dat de coördinatiecentra een nuttig en veelgebruikt instrument zijn; benadrukt dat Eurojust een cruciale rol speelt in de veiligheidsketen van de Unie en dat de begroting in overeenstemming moet zijn met de taken en prioriteiten van Eurojust, om zijn mandaat te kunnen vervullen; is daarom ernstig bezorgd over de door de Commissie voorgestelde bezuinigingen in het meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027, die het werk van Eurojust zouden ondermijnen en veiligheidsrisico’s in de lidstaten met zich mee zouden brengen; vraagt zijn commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken de administratief directeur van Eurojust te verzoeken de raming van de langetermijnfinancieringsbehoeften van Eurojust te overleggen, met aandacht voor de mate waarin de verwachte toekomstige taken door efficiëntieverbeteringen kunnen worden gedekt, alsook voor de operationele tekortkomingen als gevolg van ontoereikende financiering en de verwachte gevolgen daarvan voor de bestrijding van grensoverschrijdende misdaad;

8.

is ingenomen met de goedkeuring in november 2018 van de herziene fraudebestrijdingsstrategie en het bijbehorende actieplan door het college;

9.

vestigt de aandacht op de herstructurering van het bestuur van Eurojust, waaronder de duidelijke scheiding van uitvoerende en operationele aangelegenheden, die eind 2018 van start is gegaan met het oog op de naleving van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad (3) (de nieuwe Eurojust-verordening), die in december 2019 in werking is getreden; merkt op dat het voorstel voor de tenuitvoerlegging van het herziene internecontrolekader voor eind 2019 had moeten worden goedgekeurd en voor eind 2020 moet worden uitgevoerd;

Personeelsbeleid

10.

is ingenomen met het feit dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 99,04 % ingevuld was, aangezien 207 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 209 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 208 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 15 arbeidscontractanten en 16 gedetacheerde nationale deskundigen voor Eurojust werkten;

11.

stelt bezorgd vast dat het vermelde genderevenwicht binnen de raad van bestuur voor 2018 twintig mannelijke leden en acht vrouwelijke leden bedraagt;

12.

merkt met tevredenheid op dat Eurojust, in navolging van de aanbeveling de Rekenkamer in voorgaande jaren, sinds juni 2019 vacatures bekendmaakt op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie, met gebruikmaking van de mogelijkheid de titels van dergelijke vacatures in alle officiële talen van Unie te publiceren, met een link naar de volledige tekst, die alleen in het Engels beschikbaar is; spoort Eurojust ertoe aan om, wat personeelsleden in een lage rang betreft, de mogelijkheid te overwegen om personeel en middelen met andere EU-agentschappen te delen;

13.

merkt met tevredenheid op dat Eurojust, in het licht van de bevindingen van de kwijtingsautoriteit, de goedkeuring zal overwegen van een grondrechtenstrategie, inclusief een verwijzing naar de grondrechten in een gedragscode waarin de taken van en opleiding voor het personeel kunnen worden vastgelegd, en dat het dit zal doen in overleg met de Commissie en andere agentschappen van de Unie met het oog op een gecoördineerde aanpak;

Aanbestedingen

14.

merkt op dat Eurojust volgens het verslag van de Rekenkamer een IT-kaderovereenkomst heeft ondertekend met een bedrijf dat dezelfde diensten had verleend in het kader van een eerdere kaderovereenkomst zonder voorafgaande aankondiging van de opdracht tijdens de onderhandelingsprocedure; merkt op dat alle betalingen die in het kader van die kaderovereenkomst en alle daarmee samenhangende specifieke overeenkomsten worden gedaan onregelmatig zijn en dat een vereenvoudigde procedure alleen aanvaardbaar is onder specifieke omstandigheden, die Eurojust niet heeft aangetoond; maakt uit het antwoord van Eurojust op dat de onderhandelingsprocedure is gebruikt op basis van artikel 134, lid 1, tweede alinea, letter f), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (4), waarin is bepaald dat deze procedure mag worden gebruikt indien de verandering van leverancier zou leiden tot incompatibiliteit of onevenredige technische moeilijkheden bij het gebruik en het onderhoud, en dat deze oplossing daarom als de meest kosteneffectieve optie werd beschouwd; verzoekt Eurojust ervoor te zorgen dat de regels van openbare aanbestedingsprocedures nageleefd worden;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

15.

is ingenomen met de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van Eurojust om transparantie te waarborgen en belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken; merkt op dat Eurojust Besluit nr. 2019-02 van het college inzake de richtsnoeren van Eurojust over klokkenluiders heeft goedgekeurd, die van toepassing zijn op al het personeel; merkt op dat volgens Eurojust in 2019 zoals vereist training over die regels heeft plaatsgevonden;

16.

is ingenomen met het feit dat het projectteam voor het reglement van orde in het licht van de bevindingen van de kwijtingsautoriteit zich momenteel buigt over de bekendmaking van de belangenverklaringen in het ontwerp van gedragscode voor het college van Eurojust; merkt op dat Eurojust momenteel de verklaringen inzake de afwezigheid van belangenconflicten heeft gepubliceerd; roept Eurojust ertoe op ook de cv’s van de leden van de raad van bestuur en de uitvoerend directeur te publiceren; merkt op dat Eurojust bij Besluit nr. 2018-19 van het college van 6 november 2018 de geactualiseerde fraudebestrijdingsstrategie heeft goedgekeurd;

Interne controle

17.

merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) in het kader van zijn strategische interneauditplan 2018-2020 voor Eurojust in 2018 zes openstaande aanbevelingen van de audit betreffende “monitoring en verslaglegging/bouwstenen voor de betrouwbaarheid” heeft gedaan, waarvan Eurojust er vijf heeft afgesloten; merkt met voldoening op dat het risicobeheerbeleid van Eurojust in 2018 is aangenomen en dat het uitvoeringsplan en risicoregister in 2019 moesten worden uitgewerkt en vanaf 2020 moeten worden uitgevoerd;

Andere opmerkingen

18.

erkent dat, na de succesvolle voltooiing van de verhuizing naar zijn nieuwe locatie in juni 2017, de overdracht van 2 339 809 EUR hoofdzakelijk te maken had met door de gastlidstaat in 2018 met terugwerkende kracht te factureren kosten; merkt bovendien op dat alle overgedragen vastgelegde kredieten op 73 000 EUR na in 2018 zijn uitgevoerd en betaald, en dat het grootste deel van dit bedrag te maken had met geplande veranderingen die niet door de gastlidstaat zijn uitgevoerd;

19.

vraagt Eurojust zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

20.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (5) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 82.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 85.

(3)  Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 138).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/241


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1913 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0065/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (5), en met name artikel 5, lid 3,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0049/2020),

1.   

verleent de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 24.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/243


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1914 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de gemeenschappelijke ondernemingen van de EU betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de gemeenschappelijke ondernemingen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Gemeenschappelijke Onderneming te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05763/2019 — C9-0065/2019),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie en tot toekenning van gunsten daaraan (5), en met name artikel 5, lid 3,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7),

gezien artikel 100 van en bijlage bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0049/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 426 van 18.12.2019, blz. 24.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/245


RESOLUTIE (EU) 2020/1915 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0049/2020),

A.

overwegende dat de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie (hierna de “Gemeenschappelijke Onderneming”) in maart 2007 bij Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad werd opgericht voor een periode van 35 jaar (1);

B.

overwegende dat de leden van de Gemeenschappelijke Onderneming zijn: Euratom, vertegenwoordigd door de Commissie, de lidstaten van Euratom, en derde landen die met Euratom een samenwerkingsovereenkomst op het gebied van beheerste kernfusie zijn aangegaan;

C.

overwegende dat de doelstellingen van de Gemeenschappelijke Onderneming bestaan uit het leveren van de bijdrage van de Unie aan het internationale fusie-energieproject ITER, het uitvoeren van de Overeenkomst inzake de bredere aanpak tussen Euratom en Japan, en de voorbereiding van de bouw van een demonstratiefusiereactor;

D.

overwegende dat de Gemeenschappelijke Onderneming autonoom begon te functioneren in maart 2008;

Algemeen

1.

stelt vast dat de Rekenkamer in zijn verslag over de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 (het “verslag van de Rekenkamer”) heeft verklaard dat de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming op alle materiële punten een getrouw beeld geeft van haar financiële situatie per 31 december 2018 en van de resultaten van haar verrichtingen, kasstromen en de veranderingen in haar netto-activa voor het op die datum afgesloten jaar, overeenkomstig de bepalingen van haar financiële regeling en de door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde boekhoudregels;

2.

erkent dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van de Gemeenschappelijke Onderneming voor het begrotingsjaar 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig waren;

3.

beklemtoont dat de Gemeenschappelijke Onderneming haar bijdrage aan de constructiefase van het project op 12 000 000 000 EUR herberekend heeft, terwijl de Raad deze in 2010 op 6 600 000 000 EU had vastgesteld; merkt op dat bij dat bedrag geen rekening wordt gehouden met onvoorziene omstandigheden, hoewel de Commissie had voorgesteld dat een speelruimte van maximaal 24 maanden wat betreft het tijdschema en van 10 tot 20 % wat betreft het budget passend zou zijn;

4.

merkt op de raad van bestuur van de ITER-organisatie (de “ITER-raad”) in november 2016 een nieuw ITER-basisscenario heeft goedgekeurd; merkt op dat het nieuwe ITER-basisscenario er vanuit gaat dat de afronding van “First Plasma” en de start van de operationele fase in 2025 zullen plaatsvinden, en dat de constructiefase in 2035 zal worden afgerond, maar aangeeft dat er in het vorige basisscenario (van 2010) vanuit was gegaan dat de constructiefase in 2020 afgerond zou zijn; merkt op dat het nieuwe basisscenario als de vroegst mogelijke technisch haalbare datum wordt beschouwd;

5.

benadrukt het feit dat het Verenigd Koninkrijk de Raad in maart 2017 in kennis heeft gesteld van zijn besluit om zich terug te trekken uit de Unie en uit Euratom; maakt zich er zorgen over dat dit gevolgen kan hebben voor de activiteiten van de Gemeenschappelijke Onderneming en het ITER-project na 2020;

6.

juicht het toe dat de Raad in april 2018 de Commissie heeft gemandateerd om namens Euratom goedkeuring te hechten aan het nieuwe ITER-basisscenario en bevestigd heeft middelen ter beschikking te willen stellen binnen de maxima van het volgende meerjarig financieel kader (MFK), onverminderd eventuele MFK-vervolgonderhandelingen, in het kader waarvan de details van de toekomstige financiering zullen worden uitgewerkt (2);

7.

wijst erop dat de Gemeenschappelijke Onderneming niet alleen moet bijdragen aan de constructiefase maar ook aan de operationele fase van ITER na 2035, alsook aan de daaropvolgende deactiverings- en buitengebruikstellingfasen van ITER; stelt vast dat de bijdrage aan de deactiverings- en buitengebruikstellingsfasen is geraamd op 95 540 000 EUR, respectievelijk 180 200 000 EUR; geeft aan dat het ITER-project operationeel zal blijven tot 2042, het jaar waarin de ITER-overeenkomst afloopt, en dat de EU tot dan aan de kosten van ITER zal blijven bijdragen; merkt op dat deze bijkomende kosten ook betrekking hebben op het laatste jaar van contante bijdragen in verband met de operationele fase en de buitengebruikstellingsfase, alsook op de volledige kosten van de deactiveringsfase;

8.

merkt op dat het gevaar bestaat dat de kosten nog verder zullen oplopen en dat de uitvoering van het project verder vertragingen zal ondervinden in vergelijking met het basisscenario dat nu is goedgekeurd; geeft aan dat dit het geval is ondanks de positieve stappen die gezet zijn gericht op het verbeteren van het beheer van en het toezicht op de bijdrage van de Gemeenschappelijke Onderneming aan de constructiefase van het project; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming zich te houden aan het huidige basisscenario voor de totale kosten van het project;

9.

merkt op dat efficiënte communicatie essentieel is voor het welslagen van door de Unie gefinancierde projecten; acht het belangrijk om de verwezenlijkingen van de Gemeenschappelijke Onderneming zichtbaarder te maken en informatie te verspreiden over de toegevoegde waarde ervan; vraagt de Gemeenschappelijke Onderneming een proactief communicatiebeleid te voeren en de resultaten van haar onderzoek mee te delen aan het grote publiek, onder meer via de sociale media en andere mediakanalen, met als doel de bevolking bewuster te maken van de impact van EU-steun en de aanvaarding door de markt te vergroten;

10.

verzoekt de Rekenkamer om een beoordeling van de degelijkheid en betrouwbaarheid van de methodologie voor het berekenen en waarderen van niet-financiële bijdragen;

Begroting en financieel management

11.

merkt op dat de definitieve begroting 2018 die beschikbaar was voor tenuitvoerlegging 706 230 231 EUR aan vastleggingskredieten en 847 366 988 EUR aan betalingskredieten omvatte; stelt vast dat de benuttingspercentages voor de vastleggings- en betalingskredieten respectievelijk 98,4 % en 96,1 % bedroegen (in vergelijking met 99,9 % en 96,3 % in 2017);

12.

geeft aan dat, vanwege tekortkomingen in het proces voor de begrotingsplanning in 2017, de in 2017 en 2018 benodigde betalingskredieten de betalingskredieten van de oorspronkelijke begroting overschreden; merkt op dat het extra benodigde bedrag aan betalingskredieten 160 700 000 EU bedroeg, 25 % meer dan de in de oorspronkelijke begroting vermelde betalingskredieten; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming aangeeft Euratom dankbaar te zijn voor de aanvullende bijdrage aan de begroting voor 2018, en dat zij meldt dat het tekort aan betalingskredieten geen gevolgen zou hebben gehad en/of risico’s zou hebben veroorzaakt, aangezien 137 000 000 EUR aan de ITER-organisatie is betaald als voorschot op de bijdrage in contanten van 2019; stelt vast dat het systeem voor het ramen van de betalingen volledig opnieuw ontworpen is en nu onderdeel uitmaakt van het nieuwe instrument voor financieel beheer, en dat dit samen met de nieuwe organisatiestructuur een correcte begrotingsplanning waarborgt, die ook al gebruikt is om de inkomsten van de begroting voor 2019 te bepalen;

13.

juicht het toe dat van de 706 200 000 EUR die beschikbaar was voor vastleggingskredieten, 98,4 % werd uitgevoerd door middel van rechtstreekse afzonderlijke vastleggingen (in vergelijking met 96,5 % in 2017);

14.

stelt vast dat het saldo van de uitvoering van de begroting in 2018 1 316 734 EUR bedroeg (in vergelijking met 17 236 192 EUR in 2017);

15.

merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 een regularisatiebetaling ten belope van 1 000 000 EUR heeft verricht van goedgekeurde en geverifieerde betalingen in verband met reiskosten van het personeel, van de administratieve begroting naar de operationele begroting; stelt evenwel vast dat hierbij het specialiteitsbeginsel van de begroting niet in acht is genomen; neemt kennis van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat zij van mening is dat de regularisatiebetaling voor een algemeen bedrag met ongedifferentieerde artikelen geen optimaal instrument was om de uitgaven toe te wijzen, wegens het ervaren gebrek aan transparantie ervan; gaat er evenwel vanuit dat de verbeteringen die de commerciële afdeling van de Gemeenschappelijke Onderneming in de loop van 2019 heeft doorgevoerd, bevestigd zullen worden in het jaarverslag 2019 van de Rekenkamer;

16.

stelt vast dat Gemeenschappelijke Onderneming in 2018 zes van de mijlpalen zoals voor dat jaar door de ITER-raad en de raad van bestuur vastgesteld heeft verwezenlijkt, met een geplande prestatie-index van 93 % (in vergelijking met 91 % in 2017, 70 % in 2016 en 75 % in 2015); neemt ook nota van de aankondiging van de ITER-organisatie in december 2018 dat 60 % van de totale geplande constructiewerkzaamheden voor de Eerste Plasma 2025 is voltooid (in vergelijking met 50 % in 2017);

Functioneren

17.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het besluit van de directeur om een pas aangeworven lid van het hogere management niet in Barcelona maar in Cadarache te laten werken onvoldoende gedocumenteerd was om de bijkomende salariskosten als gevolg van de verschillende correctiecoëfficiënt te rechtvaardigen; verwelkomt het feit dat de Gemeenschappelijke Onderneming in haar antwoord erkent dat de verandering van arbeidsplaats onvoldoende gedocumenteerd was, aangezien het een bevoegdheid van het tot aanstelling bevoegde gezag betrof; merkt op dat de Gemeenschappelijke Onderneming te maken had met een aantal risico’s in verband met het project inzake poloïdale veldspoelen, en dat deze de aandacht vergden van een senior manager; stelt vast dat de directeur in verband hiermee de kandidaat gevraagd heeft direct in Cadarache te beginnen zodat hij zijn volledige aandacht aan de crisis in verband met het project inzake poloïdale veldspoelen kon geven;

18.

juicht het toe dat de Gemeenschappelijke Onderneming het “Earned Value Management”-systeem heeft ingevoerd in plaats van het ITER-kredietsysteem voor het monitoren van de progressie van het project op basis van het voorstel van de ad-hocgroep, en dat de resultaten nu stelselmatig worden gepresenteerd;

19.

neemt nota van de progressie met de ITER-constructie wat betreft de afronding van het enorme bioscherm rond de Tokamak-put en de installatie van de eerste componenten in het Tokamak-complex;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

20.

stelt vast dat de raad van bestuur van de Gemeenschappelijke Onderneming in 2017 de tenuitvoerlegging van het onderdeel openbare aanbestedingen van de fraudebestrijdingsstrategie heeft voorgezet; stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming een checklist heeft goedgekeurd die is gebaseerd op haar eigen reeks frauderisico-indicatoren voor aanbestedingen, d.w.z. alarmsignalen, die als voorwaarde voor de ontwikkeling van het IT-instrument voor fraudebestrijding wordt beschouwd en intern is ontwikkeld; stelt vast dat de fraudebestrijdings- en ethiekfunctionaris in nauwe samenwerking met alle relevante afdelingen door is gegaan met het coördineren van de fraudebestrijdingsstrategie van de Gemeenschappelijke Onderneming, en is er verheugd over dat sinds eind 2018 een werkgroep verder werkt aan de fraudebestrijdingsstrategie;

Personeel en aanwerving

21.

merkt op dat de Rekenkamer aanzienlijke tekortkomingen heeft vastgesteld bij de aanwerving van essentieel leidinggevend personeel; neemt nota van het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat zij, naar aanleiding van de bevindingen van de Rekenkamer en met gebruikmaking van de Six Sigma-methode voor het analyseren, identificeren en toepassen van verbeteringen, haar selectieprocedures heeft verbeterd en doorgaat met het nemen van aanvullende maatregelen; verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming verdere onregelmatigheden en tekortkomingen te voorkomen;

22.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming eind 2018 162 vrouwen en 284 mannen in dienst had, met een meerderheid aan mannen in drie van de vijf personeelscategorieën, terwijl 50 % van de EU-arbeidscontractanten en ambtenaren-AST’s vrouwen waren; stelt ook vast dat het personeel van de Gemeenschappelijke Onderneming uit 22 lidstaten afkomstig is, dat de meeste personeelsleden uit drie lidstaten afkomstig zijn, en dat vier personeelsleden elk afkomstig zijn uit nog eens vier andere lidstaten; spoort de Gemeenschappelijke Onderneming aan te werken aan een meer evenwichtige geografische verdeling, wetend dat dit afhangt van de kandidaten die zich voor vacatures melden en van degenen die reageren op oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling;

Interne controle

23.

stelt vast dat de Gemeenschappelijke Onderneming geen consequente follow-up heeft gegeven aan de opgave van belangen door hogere leidinggevenden; verwelkomt het dat de Gemeenschappelijke Onderneming documenten heeft opgesteld en gepresenteerd met betrekking tot de behandeling van de belangenverklaringen van al het leidinggevende personeel, in overeenstemming met artikel 13 van de regels inzake belangenconflicten van de Gemeenschappelijke Onderneming; merkt verder op dat de ethiekfunctionaris hierover in januari 2019 een presentatie heeft gegeven aan al het leidinggevende personeel;

24.

stelt vast dat het Gerecht op 25 januari 2018 zijn arrest openbaar heeft gemaakt houdende nietigverklaring van de resultaten van de vergelijkende onderzoeken, inclusief de besluiten tot aanwerving van geslaagde kandidaten die op de in het kader van deze vergelijkende onderzoeken opgestelde reservelijsten voorkwamen; stelt vast dat, hoewel de advocaat-generaal in zijn advies van 29 januari 2019 steun tot uitdrukking brengt voor het door de Gemeenschappelijke Onderneming in april 2018 bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (het “Hof van Justitie”) ingestelde beroep en de aanbeveling doet dat het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht houdende nietigverklaring van de besluiten tot aanwerving van geslaagde kandidaten, maar niet van de reservelijst, vernietigt, het Hof van Justitie het arrest van het Gerecht handhaaft (3); verzoekt de Gemeenschappelijke Onderneming de regels betreffende vergelijkende onderzoeken in acht te nemen, teneinde toekomstige rechtszaken te voorkomen;

25.

stelt vast dat er als gevolg van tekortkomingen in de interne-communicatiestrategieën binnen de organisatie geen adequate informatie over de geraamde kosten van de buitengebruikstellingsfase is verspreid en dat de Gemeenschappelijke Onderneming daarom in de jaarrekening van voorgaande jaren geen informatie heeft verstrekt over de voorzieningen voor een dergelijke situatie, die worden geraamd op 85 200 000 EUR; verwelkomt evenwel het antwoord van de Gemeenschappelijke Onderneming dat middels twee maatregelen reeds iets aan de tekortkomingen is gedaan, in concreto dat het hoger management alle relevante informatie aan de rekenplichtige doorgeeft, en dat het interne proces “PM-76 Jaarrekening-opening/afsluiting van het begrotingsjaar” in mei 2019 is geactualiseerd;

Operationele aanbesteding en subsidies

26.

merkt op dat in 201855 operationele aanbestedingsprocedures zijn gelanceerd en 69 operationele aanbestedingsovereenkomsten zijn ondertekend, terwijl ook één subsidieprocedure is gelanceerd en twee subsidieprocedures zijn ondertekend.

(1)  Beschikking 2007/198/Euratom van de Raad van 27 maart 2007 tot oprichting van de Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie van gunsten daaraan (PB L 90 van 30.3.2007, blz. 58).

(2)  Raad van de Europese Unie 7881/18, goedgekeurd op 12 april 2018.

(3)  Arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2019, Europese gemeenschappelijke onderneming voor ITER en de ontwikkeling van fusie-energie tegen Yosu Galocha, C-243/18 P, ECLI:EU:C:2019:378.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/249


BESLUIT (EU) 2020/1916 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec (vóór 20 december 2018: Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0061/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau (5), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009 (6), en met name artikel 28,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0050/2020),

1.   

verleent de directeur van het Bureau voor ondersteuning van Berec kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Bureau voor ondersteuning van Berec, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 337 van 18.12.2009, blz. 1.

(6)   PB L 321 van 17.12.2018, blz. 1.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/251


BESLUIT (EU) 2020/1917 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau voor ondersteuning van Berec (vóór 20 december 2018: Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0061/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau (5), en met name artikel 13,

gezien Verordening (EU) 2018/1971 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot instelling van het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie (Berec) en het Bureau voor ondersteuning van Berec (Berec-Bureau), tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2120 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1211/2009 (6), en met name artikel 28,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0050/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Bureau voor ondersteuning van Berec, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 337 van 18.12.2009, blz. 1.

(6)   PB L 321 van 17.12.2018, blz. 1.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/253


RESOLUTIE (EU) 2020/1918 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec (vóór 20 december 2018: Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor ondersteuning van Berec voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0050/2020),

A.

overwegende dat, zoals blijkt uit de staat van ontvangsten en uitgaven (1), de definitieve begroting van Bureau voor ondersteuning van Berec (het “Bureau”) voor het begrotingsjaar 2018 4 331 000 EUR bedroeg, hetgeen een stijging van 2,0 % ten opzichte van 2017 betekent, en dat de begroting van het Bureau volledig wordt gefinancierd met middelen uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel beheer

1.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,85 %, een daling van 0,09 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 82,68 % bedroeg, een daling van 4,24 % ten opzichte van 2017;

2.

vindt het zorgwekkend dat het Bureau een groot personeelsverloop heeft, hetgeen een gevaar inhoudt voor de uitvoering van zijn werkprogramma; merkt op dat het beheercomité in het kader van een pakket mitigerende maatregelen verzocht heeft om de opstelling van een reservelijst voor 75 % van alle vacatureprofielen, teneinde het aantal niet-bezette posten onder de 15 % te houden; merkt daarnaast op dat het Bureau, naar aanleiding van het feit dat nieuwe posten zijn gecreëerd voor het uitvoeren van het nieuwe mandaat van het Bureau zoals bedoeld in Verordening (EU) 2018/1971, een “fast track” aanwervingsprocedure heeft weten te organiseren voor drie extra nieuwe personeelsleden die op de reeds bestaande reservelijsten stonden;

Prestatie

3.

merkt op dat het Bureau verschillende soorten maatregelen als kernprestatie-indicatoren gebruikt om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen en zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

4.

stelt vast dat het Bureau nu over verbeterde IT-ondersteuning beschikt, inclusief het gebruik van gespecialiseerde informatie- en communicatietechnologieën en diensten voor IT-beveiliging;

5.

stelt bezorgd vast dat het Bureau geen middelen deelt met andere agentschappen en dat vanwege de beperkte eigen middelen; stelt overigens vast dat het Bureau in 2014 een dienstenniveau-overeenkomst heeft gesloten met Enisa voor het delen van hulpbronnen op het gebied van interne controles; stelt vast dat Enisa deze overeenkomst op 1 januari 2020 heeft opgezegd als gevolg van wijzigingen in de structuur van Enisa naar aanleiding van zijn nieuwe, uitgebreide mandaat; stelt tevreden vast dat het Bureau met een gezamenlijk project is begonnen voor het met meerdere gezamenlijke ondernemingen en andere agentschappen van de Unie delen van IT-infrastructuur en andere IT-projecten; juicht dit initiatief toe en spoort het Bureau aan nader te onderzoeken hoe het zijn taken kan outsourcen en met andere instellingen en organen van de Unie kan samenwerken om overlappingen te voorkomen;

6.

merkt op dat in het verslag van de Rekenkamer staat dat het Bureau in 2018 een openbare aanbesteding heeft georganiseerd voor het sluiten van een kadercontract, en dat dit contract is toegekend zonder dat de winnende inschrijver gevraagd is naar de redenen van zijn in potentie abnormaal lage inschrijving; neemt kennis van het antwoord van het Bureau dat het tot 2018 geen richtsnoeren inzake abnormaal lage inschrijvingen had, maar merkt met tevredenheid op dat het Bureau de definitie van abnormaal lage inschrijving op heeft genomen in zijn interne handboek aanbestedingen; verzoekt het Bureau altijd te vragen naar de redenen van abnormaal lage inschrijvingen en deze te analyseren, teneinde de houdbaarheid van in potentie abnormaal lage inschrijvingen te garanderen;

7.

spoort het Bureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

Personeelsbeleid

8.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 100 % ingevuld was, aangezien 14 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 14 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 14 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 9 contractanten en 4 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten;

9.

vindt het zorgwekkend dat het Bureau afhankelijk is van externe middelen en van één onderneming, hetgeen een risico vormt voor de bedrijfscontinuïteit; stelt bezorgd vast dat het Bureau niet over een kritische massa aan personeel en bevoegdheid beschikt; verzoekt de Commissie de begrotingsautoriteit een voorstel voor de toewijzing van passende middelen voor te leggen;

10.

stelt tevreden vast dat eind 2018 een bijna perfect genderevenwicht op personeelsniveau was bereikt (52 % mannen, 48 % vrouwen), en een volledig genderevenwicht bij leidinggevende posities (50 % vrouwen en 50 % mannen), en stelt vast dat er ook sprake is van een goed geografisch evenwicht, in die zin dat het personeel van het Bureau afkomstig is uit 13 lidstaten; vindt het echter zorgwekkend dat er in de raad van bestuur geen sprake is van genderevenwicht, gezien het feit dat slechts 5 van de 28 leden van de raad vrouw zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband bij het voordragen van kandidaten voor de raad van bestuur rekening te houden met het belang van het waarborgen van genderevenwicht;

11.

stelt met bezorgdheid vast dat het personeel in 2017 gemiddeld slechts 2,7 jaar bij het Bureau in dienst was, wat wijst op een hoog personeelsverloop; begrijpt dat het Bureau problemen ondervindt om gekwalificeerd personeel aan te trekken, onder andere vanwege de lage salariscorrectiecoëfficiënt van het gastland (74,9 %); beklemtoont dat het hoge personeelsverloop duidt op mogelijke problemen met het draaideurbeleid van het Bureau; verzoekt het Bureau zijn draaideurbeleid nog eens tegen het licht te houden; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de werklast van het personeel van het Bureau is toegenomen als gevolg van de in de afgelopen jaren doorgevoerde vermindering van het aantal posten waarop het in het kader van de begroting van de Unie recht heeft, samen met de taken die het erbij heeft gekregen; wijst erop dat deze situatie risico's kan opleveren voor de uitvoering van zijn werkprogramma’s; merkt op dat het Bureau werkt aan een verbetering van de arbeidsvoorwaarden van zijn personeel, en dat het Bureau in 2018 begonnen is met de uitvoering van een actieplan voor sociaal welzijn; verzoekt het Bureau samen met de autoriteiten van Letland te onderzoeken op welke manier de arbeids- en leefomstandigheden van zijn personeel verder kunnen worden verbeterd, met het oog op het sluiten van een nieuwe zetelovereenkomst;

12.

vindt het zorgwekkend in het verslag van de Rekenkamer te lezen dat het Bureau op 4 mei 2018 een kaderovereenkomst met één onderneming heeft ondertekend voor de verlening van ondersteunende kantoor- en secretariaatsdiensten met een looptijd van 4 jaar en voor een maximumbedrag van 433 000 EUR (betalingen in 2018: 27 655 EUR), en dat sinds juni 2018 gemiddeld vier personeelsleden van die onderneming in het Bureau werkzaam waren, naast de 27 eigen medewerkers; benadrukt dat het gebruik van deze dienstenovereenkomst voor het verrichten van werkzaamheden strijdig is met de sociale en arbeidsregels van de Unie, en het Bureau blootstelt aan juridische en reputatieschaderisico's; verzoekt het Bureau deze situatie te corrigeren en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

13.

merkt op dat het Bureau een kaderovereenkomst heeft gesloten met één bedrijf voor de verlening van ondersteunende administratieve en secretariaatsdiensten, maar herinnert eraan dat het lenen van personeel alleen mogelijk is middels contracten met officiële uitzendbureaus en in overeenstemming met Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), en met inachtneming van specifieke, door de lidstaten vastgestelde regels; stelt bezorgd vast dat het gebruik van deze dienstenovereenkomst niet strookt met de sociale en arbeidsregels van de Unie; neemt nota van het antwoord van het Bureau dat het na een openbare aanbestedingsprocedure een kaderovereenkomst heeft gesloten voor de verlening van ondersteunende administratieve- en secretariaatsdiensten, die voor de hele duur van de overeenkomst werden gewaarborgd, wat niet hetzelfde is als het gebruik van uitzendkrachten; merkt op dat de contractant, overeenkomstig de bij het kadercontract gevoegde aanbestedingsspecificaties, verplicht is zich aan het toepasselijke Uniale- en nationale rechtskader te houden;

Aanbestedingsprocedures

14.

leest in het verslag van de Rekenkamer dat het Bureau eind 2017 voor bepaalde procedures e-aanbesteding had ingevoerd, maar nog geen e-facturering en e-inschrijving; neemt nota van het antwoord van het Bureau dat na de ondertekening — in 2018 — van een Memorandum of Understanding over e-PRIOR tussen het Bureau en het directoraat-generaal Informatica van de Commissie door het Bureau een e-indieningsmodule van e-PRIOR is gebruikt;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

15.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van het Bureau om te zorgen voor transparantie en de preventie van en omgang met belangenconflicten; wijst er evenwel met bezorgdheid op dat het Bureau de cv's van de leden van de raad van bestuur niet op zijn website heeft geplaatst; merkt op dat de raad van bestuur begonnen is met het toetsen van zijn bestaande beleid met regels inzake de preventie van en de omgang met belangenconflicten, dat onder andere de verplichting voor zijn leden inhoudt om samen met hun belangenverklaring ook een cv over te leggen, dat op de website van het Bureau zal worden gepubliceerd;

Interne controles

16.

neemt er kennis van dat het Bureau op 7 december 2018 eindelijk de richtsnoeren voor klokkenluiders heeft vastgesteld;

17.

stelt vast dat het Bureau in 2018 intern actie heeft ondernomen om zijn internecontrolesystemen tegen het licht te houden, waaruit bleek dat ze doeltreffend ten uitvoer zijn gelegd;

18.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een controleverslag heeft uitgegeven over de planning, budgettering, monitoring van activiteiten en verslaglegging bij het Bureau, en dat naar aanleiding daarvan een actieplan met corrigerende maatregelen is vastgesteld;

Overige opmerkingen

19.

stelt vast dat het Bureau in kaart heeft gebracht wat de mogelijke gevolgen zijn van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken, en de noodzakelijke mitigerende maatregelen heeft geïdentificeerd; stelt vast dat bij het Bureau geen mensen werken met uitsluitend de Britse nationaliteit en dat er derhalve geen risico bestaat in verband met personeelsproblemen;

20.

vraagt het Bureau zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

o

o o

21.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 157.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 158.

(3)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/256


BESLUIT (EU) 2020/1919 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (nu: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0034/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (5), en met name artikel 16,

gezien Verordening (EU) 2019/127 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad (6), en met name artikel 16,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0051/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Stichting voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1.

(6)   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 74.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/258


BESLUIT (EU) 2020/1920 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (nu: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Stichting te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0034/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (5), en met name artikel 16,

gezien Verordening (EU) 2019/127 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad (6),

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105, en met name artikel 16,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0051/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1.

(6)   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 74.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/260


RESOLUTIE (EU) 2020/1921 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (nu: Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0051/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (“de Stichting”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens haar staat van ontvangsten en uitgaven (1)20 760 000 EUR bedroeg, een stijging van 1,37 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van de Stichting voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Stichting voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Stichting betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,58 %, hetgeen neerkomt op een lichte daling van 0,42 % ten opzichte van 2017; neemt nota van het feit dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 82,70 % bedroeg, hetgeen neerkomt op een stijging van 2 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat de Stichting gebruikmaakt van vier kernprestatie-indicatoren (KPI’s), die deel uitmaken van haar systeem voor prestatiemonitoring, dat naast de KPI’s bestaat uit “maatstaven” (andere indicatoren voor operationele processen) en kwalitatieve beoordeling en evaluatie, om de toegevoegde waarde van haar activiteiten, met inbegrip van het resultaat en de impact ervan, te beoordelen, en om haar begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

spoort de Stichting ertoe aan haar diensten verder te digitaliseren;

4.

wijst erop dat de voor 2018 geplande outputs van het werkprogramma voor 83 % werden verwezenlijkt (48 van de 58 outputs), en dat de Stichting bijdroeg aan 236 evenementen voor beleidsontwikkeling (41 % daarvan waren evenementen op Unieniveau);

5.

stelt vast dat de Stichting de samenwerking met andere agentschappen van de Unie heeft voortgezet en acties heeft uitgevoerd die zijn overeengekomen in jaarplannen met het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), de Europese Stichting voor opleiding (ETF) en het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), en in samenwerking met het Cedefop verder heeft gewerkt aan de vierde Europese bedrijvenenquête;

6.

merkt op dat de Stichting, die evenals Cedefop, EU-OSHA en ETF onderwerp was van de externe evaluatie van de agentschappen die de periode 2012-2016 omvat en die zich richt op de beoordeling van de werkzaamheden van de agentschappen met betrekking tot relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid, samenhang en Europese meerwaarde, alsook op de toekomst van de vier agentschappen, een actieplan heeft ontwikkeld om de bevindingen van deze evaluatie te behandelen; verzoekt de Stichting verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de resultaten van het eindverslag, met name wat betreft de evaluatie van de Europese meerwaarde van de Stichting, en de standpunten over de toekomst van de Stichting;

7.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren om de mogelijkheid van een fusie van de Stichting met Cedefop te onderzoeken; onderstreept dat de Stichting en Cedefop een zeer vergelijkbaar werkingsgebied bezitten en dat een fusie de financiering van beide agentschappen zou vereenvoudigen en het grote publiek een duidelijker beeld zou geven van het netwerk van agentschappen van de Unie; roept de Commissie op om ten minste te overwegen onderlinge synergieën met Cedefop tot stand te brengen; vraagt de Commissie de volgende alternatieven te beoordelen: de verplaatsing van de Stichting naar het hoofdkantoor van Cedefop in Thessaloniki, alsook de verplaatsing van Cedefop naar het hoofdkantoor van de Stichting in Loughlinstown; merkt op dat dit zou inhouden dat beide agentschappen zakelijke en ondersteunende diensten, het beheer van gemeenschappelijke gebouwen, ICT- en telecommunicatiesystemen en internetinfrastructuur zouden delen, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard dat vervolgens gebruikt kan worden voor de verdere financiering van beide agentschappen;

8.

merkt op dat er namens de Commissie in 2018 een externe evaluatie is verricht van de agentschappen van de Unie die onder de verantwoordelijkheid van Directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie van de Commissie vallen (Eurofound, Cedefop, ETF en EU-OSHA), met betrekking tot hun relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid, samenhang en Europese meerwaarde; verzoekt de Stichting verslag uit te brengen bij de kwijtingsautoriteit over de resultaten van die evaluatie;

9.

benadrukt het belang van het kwalitatief hoogstaande werk van de Stichting om wetenschappelijk verantwoorde, onbevooroordeelde, tijdige en beleidsrelevante kennis, deskundigheid en empirisch onderbouwde ondersteuning ter beschikking te stellen voor Uniebeleidsontwikkeling en beleidsmakers op het gebied van levens- en arbeidsomstandigheden, de arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen in de hele Unie, alsook het belang van het behoud van de drieledige aard van haar bestuursmodel waarbij werkgevers- en werknemersorganisaties, overheden uit alle lidstaten en de Commissie zijn betrokken; is in het bijzonder ingenomen met de publicatie van het overzichtsverslag van de Stichting over de meest recente Europese levenskwaliteitsenquête (EQLS) en haar publicaties over de toekomst van werk en digitalisering, in het bijzonder op het gebied van platformwerk;

10.

benadrukt dat de bijdragen van de Stichting van belang zijn voor de ontwikkeling van instrumenten voor prognoses en het verzamelen van informatie op verschillende vlakken, zoals de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, het evenwicht tussen werk en privéleven en de kwaliteit van leven, de toekomst van werk, productie, digitalisering en platformwerk;

11.

neemt kennis van de toegenomen werklast van de Stichting en de hogere verwachtingen van de belanghebbenden, en beklemtoont hoe belangrijk het is te voorzien in voldoende materiële en personele middelen om de Stichting in staat te stellen haar taken volledig uit te voeren, waarbij de agentschappen in het algemeen voorrang moeten krijgen ten opzichte van particuliere contractanten;

12.

is ingenomen met de inzet van de Stichting voor de economische, sociale en ecologische duurzaamheid van haar werkzaamheden, waarbij zij voor een kosteneffectieve en milieuvriendelijke werkomgeving zorgt, en voor het gebruik van openbare aanbestedingen als belangrijk instrument voor het bereiken van alle drie de duurzaamheidscategorieën bij haar werkzaamheden;

13.

onderstreept dat transparantie en bekendheid van de burger met het bestaan van de agentschappen van essentieel belang zijn voor de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen; is van oordeel dat de bruikbaarheid en het gebruiksgemak van de middelen en gegevens van de agentschappen van essentieel belang zijn; vraagt daarom om een beoordeling van de manier waarop de gegevens en middelen op dit moment worden weergegeven en beschikbaar worden gesteld en de mate waarin burgers vinden dat zij gemakkelijk te identificeren, te herkennen en te gebruiken zijn; brengt in herinnering dat lidstaten bij burgers meer bewustzijn ter zake kunnen creëren door een alomvattend plan te ontwikkelen om meer Unieburgers te bereiken;

Personeelsbeleid

14.

wijst erop dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 96,70 % was ingevuld, aangezien 88 ambtenaren of tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 91 posten die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 93 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 11 arbeidscontractanten en 1 gedetacheerde nationale deskundige voor de Stichting werkten;

15.

merkt met tevredenheid op dat er onder het hoger leidinggevend personeel een genderevenwicht is bereikt (één man en één vrouw); vindt het echter zorgwekkend dat er in de raad van bestuur geen sprake is van genderevenwicht (97 mannen en 64 vrouwen);

16.

is verheugd over de resultaten van het functieonderzoek dat in december 2018 is uitgevoerd, en dat een relatief hoge mate van stabiliteit van jaar tot jaar liet zien;

Aanbestedingen

17.

neemt aan de hand van het verslag van de Rekenkamer kennis van het feit dat de Stichting voor de aanschaf van softwarelicenties de in rekening gebrachte prijzen en prijsverhogingen niet systematisch heeft vergeleken met de offertes en facturen van de leveranciers die aan de kadercontractant waren gericht; merkt aan de hand van het antwoord van de Stichting op dat deze kaderovereenkomst is vervangen door een meervoudige kaderovereenkomst waarin de door de Rekenkamer aan de orde gestelde kwesties worden behandeld; verzoekt de Stichting met klem om de controles vooraf van betalingen uit hoofde van kaderovereenkomsten aan te passen en om te zorgen voor een mededingingsprocedure voor alle aanbestedingen;

18.

spoort de Stichting ertoe aan gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer, bijvoorbeeld met betrekking tot de procedure voor e-inschrijving;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

19.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van de Stichting met het oog op transparantie en preventie van en omgang met belangenconflicten en bescherming van klokkenluiders;

Interne controles

20.

wijst erop dat de Stichting een herzien kader voor interne controle heeft aangenomen, waarbij wordt overgeschakeld van een op naleving gebaseerd proces naar een op beginselen gebaseerd proces;

21.

stelt met tevredenheid vast dat de dienst Interne audit van de Commissie in 2018 een doelmatigheidscontrole heeft afgerond met betrekking tot de prioritering van de activiteiten van de Stichting en de toewijzing van middelen; verzoekt de Stichting de resultaten van deze controle aan de kwijtingsautoriteit te rapporteren;

Overige opmerkingen

22.

merkt op dat de Stichting werkt aan het verbeteren van de milieuduurzaamheid van haar activiteiten, dat er in de loop van 2018 nieuwe faciliteiten voor videoconferenties zijn geïnstalleerd en dat CO2-compensatie binnen het netwerk van agentschappen wordt besproken;

23.

vraagt de Stichting zich te richten op de verspreiding van de resultaten van haar onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via de sociale media en andere mediakanalen;

24.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 177.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 179.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/263


BESLUIT (EU) 2020/1922 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (nu Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking tussen energieregulators) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0060/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (5), en met name artikel 24,

gezien Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (6), en met name artikel 35,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0052/2020),

1.   

verleent de directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(6)   PB L 158 van 14.6.2019, blz. 22.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/265


BESLUIT (EU) 2020/1923 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (nu Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0060/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 713/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (5), en met name artikel 24,

gezien Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (6), en met name artikel 35,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0052/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 211 van 14.8.2009, blz. 1.

(6)   PB L 158 van 14.6.2019, blz. 22.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/267


RESOLUTIE (EU) 2020/1924 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (nu Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0052/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (het “Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)13 562 000 EUR bedroeg, wat een stijging van 2,18 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de begroting van het Agentschap volledig wordt gefinancierd met middelen uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,26 %, waarmee het streefcijfer van het Agentschap is overtroffen en een toename met 0,54 % ten opzichte van 2017 is verwezenlijkt; stelt met waardering vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 79,73 % bedroeg, wat neerkomt op een toename met 3,92 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Agentschap bepaalde maatregelen blijft gebruiken als kernprestatie-indicatoren om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen, met name om de impact te ramen van netcodes en richtsnoeren, en om zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

stelt vast dat het Agentschap erin is geslaagd Verordening (EU) nr. 1227/2011 (3) ten uitvoer te leggen en de verschuiving in de tenuitvoerlegging van de reeds vastgestelde netcodes voor elektriciteit en gas te begeleiden en te monitoren;

4.

is ingenomen met het feit dat het Agentschap de boekhoudkundige diensten heeft uitbesteed aan de Commissie en voorzieningen deelt met andere agentschappen op het gebied van personeelsbeheer, beheer van informatie- en communicatietechnologie, begroting en financiering, aanbestedingen en faciliteitenbeheer; meent dat dit initiatief een goed voorbeeld is dat andere instellingen van de Unie kunnen volgen; zet het Agentschap ertoe aan met andere agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren de mogelijkheden te bestuderen op het gebied van gemeenschappelijk gebruik van middelen voor elkaar overlappende taken; spoort het Agentschap ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

5.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

Personeelsbeleid

6.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 95,52 % was ingevuld, aangezien 64 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 67 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 68 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 22 contractanten en 4 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

7.

neemt kennis van de zorgen van het Agentschap met betrekking tot de ontoereikende aanvullende middelen die voor de uitvoering van het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” zijn voorzien wat betreft het personeelsbestand, het tijdschema en de rangen, alsook van zijn vrees dat ondanks de complexiteit van de nieuwe taken van het Agentschap een onevenredig groot aantal arbeidscontractanten is toegewezen, namelijk 14, ten opzichte van slechts 4 tijdelijke functionarissen; neemt er voorts kennis van dat het Agentschap naar eigen zeggen onder deze omstandigheden niet in staat zal zijn zijn uitgebreide mandaat naar behoren te vervullen, indien er geen extra middelen worden toegewezen;

8.

toont zich opnieuw bezorgd over het gebrek aan genderevenwicht binnen de middenkader- en topkaderfuncties van het Agentschap (5 mannen en 1 vrouw); maakt zich eveneens zorgen over het gebrek aan geografisch evenwicht; verzoekt het Agentschap te zorgen voor een beter gender- en geografisch evenwicht binnen zijn middenkader- en topkaderfuncties;

9.

betreurt het gebrek aan genderevenwicht binnen de topkaderfuncties in de raad van bestuur van het Agentschap, waar 12 van de 17 leden van hetzelfde geslacht zijn;

10.

verzoekt het Agentschap verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over het totale aantal meldingen van intimidatie, alsook over de resultaten met betrekking tot afgesloten intimidatiezaken;

Aanbestedingen

11.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap in 2018 e-inschrijving heeft ingevoerd, maar nog geen van de hulpmiddelen voor e-tendering en e-facturering had ingevoerd die door de Commissie zijn gelanceerd om één enkele oplossing in te voeren voor de elektronische uitwisseling van gegevens met derden die deelnemen aan openbare aanbestedingsprocedures (e-aanbesteding); verzoekt het Agentschap alle nodige instrumenten voor het beheer van aanbestedingsprocedures in te voeren en bij de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de op dit gebied geboekte vooruitgang;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

12.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van het Agentschap met het oog op transparantie, het voorkomen en beheren van belangenconflicten, en de bescherming van klokkenluiders;

13.

neemt kennis van de bijkomende stappen die zijn ondernomen om de transparantie van de activiteiten van het Agentschap te vergroten door verslag uit te brengen over de vergaderingen van het personeel van het Agentschap met externe belanghebbenden, met name de vergaderingen van de directeur met organisaties en zelfstandigen, en de publicatie ervan op de website van het Agentschap sinds januari 2018;

Interne controles

14.

stelt vast dat het Agentschap in december 2018 een eigen internecontrolekader heeft vastgesteld; verzoekt het Agentschap aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de uitvoering van deze internecontrolenormen;

15.

merkt op dat de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie in 2016 een volledige risicobeoordeling heeft uitgevoerd, ook met betrekking tot IT, met als resultaat een nieuw strategisch auditplan voor het Agentschap voor de periode 2017-2019, en de auditonderwerpen voor de volgende programmeringsperiode heeft geformuleerd; merkt op dat de IAS in 2018 een audit heeft uitgevoerd van de IT-beveiliging bij het Agentschap en de informatiebeveiliging op Remit-gebied en dat het Agentschap een actieplan heeft opgesteld, dat in 2019 moet worden uitgevoerd om gevolg te geven aan de aanbevelingen uit het definitieve verslag van de audit; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit gebied;

Overige opmerkingen

16.

is verheugd dat het Agentschap in 2018 een formele analyse heeft uitgevoerd van de verwachte gevolgen van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken voor zijn organisatie, activiteiten en boekhouding;

17.

verzoekt het Agentschap de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek te verspreiden en het grote publiek via sociale en andere media te benaderen;

18.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 167.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 168.

(3)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/269


BESLUIT (EU) 2020/1925 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (voor 11 december 2018: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 05761/2020 — C9-0064/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (5), en met name artikel 33,

gezien Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (6), en met name artikel 47,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0053/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1.

(6)   PB L 295 van 21.11.2018, blz. 99.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/271


BESLUIT (EU) 2020/1926 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (voor 11 december 2018: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 05761/2020 — C9-0064/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 1077/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot oprichting van een Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (5), en met name artikel 33,

gezien Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (6), en met name artikel 47,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0053/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 286 van 1.11.2011, blz. 1.

(6)   PB L 295 van 21.11.2018, blz. 99.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/273


RESOLUTIE (EU) 2020/1927 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (voor 11 december 2018: Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0053/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) (“het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1) in totaal 205 657 227 EUR bedroeg, een aanzienlijke stijging van 32 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de verhoging verband hield met de extra taken en de versterking van het mandaat van het Agentschap; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel management

1.

merkt op dat inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 75,18 %; stelt vast dat het lage uitvoeringspercentage het gevolg is van nog betaalbaar te stellen vastleggingen, met name in verband met de operationele uitgaven, waarvan de rechtsgrondslag moet worden vastgesteld; merkt bovendien op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 94,08 % bedroeg, wat overeenkomt met een stijging van 2,55 % ten opzichte van 2017;

2.

merkt op dat de bouw van een nieuw pand van het Agentschap op de locatie in Straatsburg, na aanzienlijke vertraging te hebben opgelopen, volgens de meest recent aanvaarde voortgangsrapportage van april 2018 een voltooiingspercentage van 88,17 % had en dat het Agentschap zijn financiële belangen met een uitvoeringsgarantie van 1,2 miljoen EUR beschermt; stelt vast dat het Agentschap op 15 mei 2018 en 15 februari 2019 een verweerschrift heeft ingediend bij de rechtbank van eerste aanleg in Straatsburg, en ook dat de rechtbank nog geen uitspraak heeft gedaan; stelt verder vast dat de besprekingen om tot een minnelijke schikking te komen, in april 2019 zijn hervat; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit onverwijld op de hoogte te stellen wanneer een minnelijke schikking wordt bereikt of, als een alternatief, zodra de rechtbank van eerste aanleg uitspraak heeft gedaan;

3.

stelt met bezorgdheid vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer de uitvoeringsgraad van de begroting van het Agentschap lager dan gepland was vanwege de late vaststelling of inwerkingtreding van rechtshandelingen waarover het Agentschap geen controle heeft en die van invloed waren op zowel de evolutie van bestaande systemen als de ontwikkeling van nieuwe systemen; merkt op dat naar aanleiding hiervan het Agentschap een bedrag van 74 000 000 EUR aan betalingskredieten aan de Commissie heeft teruggestort en 49 000 000 EUR aan vastleggingskredieten heeft overgedragen, hetgeen twijfels doet rijzen over de onderliggende veronderstellingen voor de planning in het door de Europese Commissie voorbereide financieel memorandum; wijst erop dat de opneming van begrotingsmiddelen in de goedgekeurde begroting van het Agentschap voor nog niet vastgestelde rechtshandelingen aanzienlijke risico’s meebrengt voor een goed financieel beheer; verzoekt Commissie, samen met het Agentschap, de begrotingsplanning beter af te stemmen op het tijdsschema van de vaststelling of inwerkingtreding van rechtshandelingen;

Functioneren

4.

van de voortgezette samenwerking van het Agentschap met andere agentschappen van de Unie en het versterkte mandaat na de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2018/1726 (3) in december 2018, waardoor nieuwe mogelijkheden ontstaan om de samenwerking te versterken, proactief advies, extra ondersteuning en bijstand te verlenen aan de Commissie, de lidstaten en andere agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en nauwer samen te werken met internationale organisaties;

5.

wijst op de mogelijke ontwikkeling van een gecentraliseerde router voor de uitwisseling tussen de lidstaten van op voorhand te verstrekken passagiersgegevens (API) en van persoonsgegevens van passagiers (PNR); merkt op dat het gebruik van dergelijke informatie voor controles aan de hand van grootschalige IT-systemen wordt voorgesteld als een interoperabiliteitselement van toekomstig belang; neemt voorts nota van de hiermee verband houdende haalbaarheidsstudie die tussen april 2018 en januari 2019 door de Commissie is uitgevoerd;

6.

merkt in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit in 2018 op dat het Agentschap drie afzonderlijke, niet-geïntegreerde grootschalige IT-systemen beheert in overeenstemming met de respectieve rechtsinstrumenten die op deze systemen van toepassing zijn, en dat de verschillen in voor de ontwikkeling benodigde tijd en uit deze rechtskaders voortvloeiende beperkingen ertoe geleid hebben dat de IT-systemen afzonderlijk en in niet-geïntegreerde vorm zijn gebouwd; merkt op dat het Agentschap erkent dat deze aanpak vanuit operationeel of budgettair oogpunt niet houdbaar en ook niet efficiënt is; is ingenomen met het feit dat het Agentschap is begonnen met een initiatief om de systeemarchitectuur en het systeemontwerp te stroomlijnen met het interoperabiliteitsinitiatief van de Commissie als belangrijkste drijfveer; spoort het Agentschap aan de mogelijkheden te onderzoeken voor de totstandkoming van gemeenschappelijke procedures en gedeelde systemen;

7.

herinnert aan het belang van de diensten op het gebied van het beheer en de verwerking van gegevens, met name gezien het feit dat het Agentschap zich bezighoudt met de interoperabiliteit van gevoelige gegevens, en op de noodzaak van het internaliseren van deze diensten; wijst in dit verband op het belang van de bescherming en de vertrouwelijkheid van deze data, alsook op de gevaren die het bestaande systeem voor het externe beheer van IT-diensten potentieel met zich meebrengt;

8.

is ingenomen met de nieuwe organisatiestructuur die het Agentschap heeft ingevoerd ter versterking van de capaciteiten die nodig zijn voor de operationele planning en de daaraan gerelateerde aanbestedingen, met inbegrip van de verstrekking van juridische en technische inbreng; dringt echter aan op verdere inspanningen om te zorgen voor de naleving van aanbestedingsregels en voor een nauwkeurigere verslaglegging; neemt nota van de opmerking van de Rekenkamer dat het Agentschap zou moeten overwegen gebruik te maken van de methodologie van de Internationale gebruikersgroep van functiepunten (International Function Point Users Group), dat een standaardmethode is voor het vaststellen van de prijs van ontwikkelingsactiviteiten;

9.

is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de aanbevelingen van de Rekenkamer van voorgaande jaren; merkt echter op dat het Agentschap zijn vacatures nog steeds niet publiceert op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO); verzoekt het Agentschap daarom stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat vacatures openbaar gemaakt worden via de website van het EPSO;

10.

neemt er nota van dat het Agentschap wat elektronische aanbestedingen betreft voor bepaalde procedures e-invoicing en e-tendering heeft ingevoerd, maar dat de invoering van e-submission nog niet is voltooid;

11.

beklemtoont het belang van op gender gebaseerde data om de ontwikkeling van het genderevenwicht onder het personeel en de bestuursorganen van het Agentschap te kunnen analyseren;

Personeelsbeleid

12.

stelt met bezorgdheid vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 slechts voor 89,71 % ingevuld was, aangezien 122 tijdelijke functionarissen werden aangesteld van de 136 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 131 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 31 contractanten en 9 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten; is ingenomen met het antwoord van het Agentschap dat dit uitvoeringspercentage kan worden geweten aan de laattijdige vaststelling van de rechtshandelingen en dringt er bij het Agentschap op aan verslag te leggen van toekomstige voortgang;

13.

stelt bezorgd het gebrek aan genderevenwicht vast binnen de raad van bestuur (40 mannelijke leden en 6 vrouwelijke leden);

14.

stelt in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit in 2018 vast dat het Agentschap erkent dat het kleine aantal personeelsleden tot aanzienlijke risico’s leidt voor de continuïteit van de activiteiten; wijst erop dat het Agentschap in zijn programmeringsdocumenten om extra personeel heeft verzocht; merkt op dat een dergelijke personeelsuitbreiding moet worden goedgekeurd door het Parlement en de Raad, en dat het Agentschap het risico tracht te beperken door middel van herprioritering van taken en snelle aanwerving; wijst erop dat de huidige praktijk om het nodige personeel pas aan te werven voor de tenuitvoerlegging van een rechtshandeling als een dergelijke rechtshandeling van kracht is geworden, tot gevolg heeft dat een beroep wordt gedaan op het aanwezige personeel om de voorbereidende maatregelen voor de tenuitvoerlegging van een dergelijke rechtshandeling te treffen, en daardoor de capaciteiten van het kernteam van het Agentschap op de proef stelt en derhalve het risico met zich meebrengt dat het Agentschap niet in staat is om zijn dagelijkse werkzaamheden naar behoren te verrichten; dringt er bij de Commissie op aan de aanwerving van sommige van de personeelsleden, die wordt voorzien in een voorstel voor een rechtshandeling, te vervroegen zodat het Agentschap in staat is om de werkzaamheden doelmatig voor te bereiden die nodig zijn voor de uitvoering van die rechtshandeling;

15.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer in verband met één wervingsprocedure het selectiecomité van het Agentschap, ten koste van de transparantie van de procedure, is afgeweken van de gepubliceerde vacature en een hogere minimumscore heeft toegepast om sollicitanten op de reservelijst te zetten; verneemt uit het antwoord van het Agentschap het streven naar het gebruik van striktere bewoordingen in de in de toekomst te publiceren vacatures; is ingenomen met het feit dat het Agentschap zijn praktijk voor lopende procedures onmiddellijk heeft aangepast en dat in de richtsnoeren voor wervingsprocedures het beginsel zal worden opgenomen dat de drempel voor opname op de reservelijst vooraf moet worden vastgesteld; verzoekt het Agentschap ervoor te zorgen dat de gepubliceerde selectiecriteria in acht worden genomen;

16.

merkt op dat de raad van bestuur van het Agentschap in maart 2018 de nieuwe organisatiestructuur heeft aangenomen, vooruitlopend op de groei van het Agentschap als gevolg van de extra taken na de vaststelling van nieuwe rechtshandelingen en de extra personeelsleden die in dat verband zijn toegewezen; stelt vast dat het Agentschap tegen eind 2020 zijn personeelsbestand bijna zal verdubbelen en dat de reorganisatie naar verwachting eind 2019 volledig operationeel zal zijn;

Aanbestedingen

17.

merkt met bezorgdheid op dat volgens het verslag van de Rekenkamer twee gecontroleerde betalingen die zijn gedaan voor gebruiksklaar corrigerend onderhoud van het Schengeninformatiesysteem (“corrective maintenance in working order of the Schengen Information System”, MWS) gedeeltelijk onregelmatig waren, aangezien het Agentschap een specifieke overeenkomst wijzigde door de maandelijkse onderhoudsvergoedingen te verhogen, zonder eerst de MWS-kaderovereenkomst te wijzigen om in een dergelijke prijsstijging te voorzien, en later na afloop van de MWS-kaderovereenkomst de overeenkomst met anderhalve maand verlengde; benadrukt dat het aanvullende bedrag dat is betaald voor het maandelijks onderhoud en de betaling voor onderhoud na de vervaldatum van de kaderovereenkomst deels onregelmatig zijn; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat vertraging bij de start van de vervolgkaderovereenkomst en aanvullende stappen tijdens de gunningsprocedure ertoe hebben geleid dat het Agentschap overeenkomstig zijn wettelijke verplichtingen ervoor moest zorgen dat het systeem verder kon worden gehandhaafd, dat het de laatste hand legt aan de checklist en de modellen voor aanbestedingsprocedures en bijna klaar is met het voorzien in de nodige capaciteiten om de planning van operationele activiteiten en de onderliggende aanbestedingen te ondersteunen; verzoekt het Agentschap ervoor te zorgen dat de bepalingen van openbare aanbestedingsprocedures nageleefd worden;

18.

stelt voorts vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer de in het bestek voor de MWS-overeenkomst bepaalde formule voor het vaststellen van de offerte van de beste kwaliteit verschilde van de formule die werd genoemd in het vraag-en-antwoorddocument voor inschrijvers en dat ook andere tekortkomingen werden vastgesteld in de kwaliteit, volledigheid en consistentie van informatie; merkt op dat het Agentschap erkent dat het nodig is dat de consistentiecontroles en de vergelijkbaarheid tussen de aanbestedingsplanning en de eigenlijke contracten worden verbeterd en gedocumenteerd om een beoordeling achteraf mogelijk te maken; beoordelingen achteraf worden momenteel niet uitgevoerd als een functie binnen het aanbestedingsproces door gebrek aan personeel; verzoekt het Agentschap om de internebeheersingsmaatregelen in verband met aanbestedingen te versterken;

19.

merkt met bezorgdheid op dat volgens het verslag van de Rekenkamer in het geval van een dienstencontract voor telecommunicatiediensten het Agentschap een contract heeft gegund aan de enige ondernemer die een inschrijving had ingediend; het gegunde bedrag, 144 000 EUR, komt overeen met het bedrag dat in de oorspronkelijke aankondiging van de opdracht werd gepubliceerd; merkt echter op dat de door de ondernemer ingediende financiële offerte slechts 45 700 EUR bedroeg, wat heeft geleid tot de gunning van een contract voor een bedrag dat hoger is dan de offerte, wat niet in overeenstemming is met de aanbestedingsregels; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat de financiële offerte bedoeld was als een louter niet-bindend scenario om de inschrijving te beoordelen en dat de werkelijke maandelijkse betalingen worden gebaseerd op de werkelijk verleende diensten en de oorspronkelijk aangeboden eenheidsprijzen; verzoekt het Agentschap geen opdrachten te gunnen tegen prijzen die hoger liggen dan de offertes van de inschrijvers;

20.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer het Agentschap de duur van een rechtstreekse opdracht voor beveiligings- en receptiediensten van vier jaar naar zes jaar heeft verlengd, een stijging van de contractwaarde met 73 %, wat niet in overeenstemming is met het Financieel Reglement, en ertoe leidt dat betalingen die buiten de initiële periode werden uitgevoerd, onregelmatig waren; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat de situatie door uitzonderlijke omstandigheden werd veroorzaakt, die tijdig werden gemeld en geanalyseerd in het register van uitzonderingen; erkent dat besluiten zijn genomen om te zorgen voor een ononderbroken levering van beveiligingsdiensten; verzoekt het Agentschap ervoor te zorgen dat de regels van openbare aanbestedingsprocedures nageleefd worden;

21.

is ingenomen dat, in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit over het buitensporige gebruik van externe contractanten voor de ontwikkeling en onderhoud van IT-projecten, het Agentschap werkt aan een inkoopstrategie om optimaal gebruik van zijn eigen middelen te waarborgen; wijst erop dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat agentschappen voor adviesfuncties op het gebied van IT vaak gebruikmaken van extern personeel en dat er in die zin sprake is van een horizontale trend; benadrukt dat de afhankelijkheid van het Agentschap van externe aanwerving op dit gebied dringend moet worden aangepakt; erkent dat het besluit om voldoende personele middelen toe te kennen berust bij het Parlement en de Raad als begrotingsautoriteit;

22.

dringt er bij het Agentschap op aan te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor het delen van middelen voor elkaar overlappende taken met agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren; spoort het Agentschap aan mogelijkheden te onderzoeken om niet-specialistisch personeel op gebieden als ITC en boekhouden te delen, met name met het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, dat gevestigd is in Riga, en het Europees Agentschap voor chemische stoffen in Helsinki;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

23.

merkt tevreden op dat het Agentschap in november 2018 de invoering van de nieuwe regels inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten voor leden van de raad van bestuur en de adviesgroepen heeft afgerond, die de jaarlijkse indiening van hun belangenverklaringen en de beoordeling van de verklaringen door de voorzitters van de raad van bestuur en de respectieve adviesgroepen behelzen, in voorkomend geval met de steun van het Agentschap; is ingenomen met de vaststelling van een nieuw model van belangenverklaringen, gevolgd door de bekendmaking ervan op de website van het Agentschap; wijst erop dat het Agentschap beschikt over regels inzake de voorkoming van en omgang met belangenconflicten van personeelsleden; merkt op dat alle personeelsleden in 2018 belangenverklaringen hebben ingediend, van wie 31 melding gemaakt hebben van een belang (wat overeenkomt met 20 % van het personeel) dat door de lijnmanagers is beoordeeld, en dat ten aanzien van 3 personeelsleden (2 % van het personeel) maatregelen zijn genomen om het risico op mogelijke belangenconflicten te beperken; betreurt het dat het nieuwe model van belangenverklaringen niet wordt gebruikt voor de uitvoerend directeur; betreurt het dat alleen een verklaring inzake de afwezigheid van belangenconflicten beschikbaar is voor de uitvoerend directeur; stelt vast dat in juni 2018 de raad van bestuur het besluit van het Agentschap heeft vastgesteld betreffende richtsnoeren voor klokkenluiders; merkt op dat volgens het antwoord van het Agentschap er geen wettelijke verplichting bestaat om de cv’s van de leden van de raad van bestuur te publiceren; wijst er in dat verband op dat de agentschappen van de Unie een voorbeeld moeten zijn van transparantie en verzoekt de leden van de raad van bestuur hun cv’s te publiceren op de website van het Agentschap;

Interne controles

24.

neemt in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de aanbevelingen van de open audit kennis van het feit dat het uitvoeringspercentage van de actieplannen die na verschillende auditaanbevelingen zijn opgesteld, in 2018 een dalende tendens vertoonde, en dat het Agentschap het herziene internecontrolekader begin 2019 heeft goedgekeurd en ingevoerd; merkt op dat de dienst Interne audit voor de belangrijkste administratieve en operationele processen van het Agentschap een strategisch auditplan voor de periode 2019-2021 heeft opgesteld op basis van de resultaten van een in februari 2018 uitgevoerde risicobeoordeling op het hoofdkantoor in Tallinn en de technische locatie in Straatsburg; verzoekt het Agentschap aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de uitvoering van de audit-aanbevelingen;

Andere opmerkingen

25.

stelt in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit ten aanzien van de vertragingen bij de herbouw van de operationele locatie van het Agentschap in Straatsburg en de bouw van het nieuwe hoofdkantoor in Tallinn vast, dat het project voor de herbouw van het hoofdkantoor volgens het oorspronkelijke plan door de Estse regering is voltooid en dat het Agentschap in juli 2018 naar zijn vaste locatie is verhuisd; merkt op dat de werkzaamheden voor de herbouw van de operationele locatie in Straatsburg in juni 2018 contractueel waren afgerond, dat de vertraging werd toegeschreven aan de wijzigingen in het met de contractant overeengekomen ontwerp, en dat het Agentschap nauw samenwerkt met de contractant om vastgestelde technische onvolkomenheden op te lossen en vooruitgang te boeken met de oplevering van de werken;

26.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

27.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 161.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 163.

(3)  Verordening (EU) 2018/1726 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 99).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/278


BESLUIT (EU) 2020/1928 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0062/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (5), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0054/2020),

1.   

verleent de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/280


BESLUIT (EU) 2020/1929 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0062/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 294/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (5), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0054/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 97 van 9.4.2008, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/282


RESOLUTIE (EU) 2020/1930 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0054/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (hierna: “het Instituut”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven 458 057 031,54 EUR bedroeg (1), hetgeen een toename van 35,33 % betekent ten opzichte van 2017, die voornamelijk werd veroorzaakt door het toegenomen belang van kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s), vooral die voor EIT Health, EIT Raw Materials en EIT Food in hun activiteiten op het gebied van onderwijs, innovatie en de oprichting van bedrijven; overwegende dat de totale bijdrage van de Unie aan de begroting van het Instituut voor 2018 312 886 716 EUR bedroeg (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Instituut voor het begrotingsjaar 2018 (“het verslag van de Rekenkamer”) verklaarde redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Instituut betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 92,05 %, een stijging van 0,82 % ten opzichte van 2017; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 97,80 % bedroeg, een daling van 1,72 % ten opzichte van 2017; merkt op dat deze lichte stijging van het uitvoeringspercentage van de vastleggingen hoofdzakelijk het gevolg is van een toename van de uitvoeringen van de vastleggingen in operationele uitgaven, en in het bijzonder subsidies voor de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Instituut;

2.

neemt kennis van het antwoord van het Instituut op de kwijting van 2017 dat de overstap naar meerjarige subsidieovereenkomsten met de KIG’s van het Instituut in de periode na 2020 afhangt van de begrotingstoewijzingen voor de periode 2021 tot en met 2027 en dat er nog steeds onderhandeld wordt over de toekomstige rechtsgrondslag van het Instituut;

3.

neemt met bezorgdheid kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat het Instituut de afgesproken voorfinanciering aan twee KIG’s te laat heeft betaald; verzoekt het Instituut zijn behoeften aan kasmiddelen samen met de Commissie tijdig te beheren en elk risico op vertragingsrente en reputatieschade te vermijden; maakt uit het antwoord van het Instituut op dat de late betaling van de voorfinanciering aan KIG’s werd veroorzaakt door de niet-beschikbaarheid van kasmiddelen op de bankrekening van het Instituut en dat het Instituut het verzoek om subsidie van de Commissie in overeenstemming met de relevante procedures had gepland en in gang gezet, maar dat dit heeft geleid tot een laattijdige betaling, waarover het Instituut geen controle had;

Functioneren

4.

neemt nota van het feit dat het Instituut kernprestatie-indicatoren (KPI’s) gebruikt op het niveau van het Instituut en op het niveau van de KIG’s, evenals beleidsgerichte Horizon 2020-kernprestatie-indicatoren, en dat het Instituut ook specifieke indicatoren gebruikt die zijn vastgelegd in zijn programmeringsdocument; merkt verder op dat het aanvullende KPI’s gebruikt om zijn begrotingsbeheer te verbeteren; merkt op dat het Instituut na de tussentijdse evaluatie door de Commissie en de impactstudie van het Instituut in 2017 werkt aan het opstellen van een impactkader om de sociaal-economische effecten van zijn KIG-activiteiten te meten;

5.

stelt vast dat het Instituut in oktober 2019 zijn boekhoudkundige diensten heeft uitbesteed aan de Commissie; spoort het Instituut ten zeerste aan om actief te streven naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie; dringt er bij het Instituut op aan om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor het delen van middelen voor elkaar overlappende taken met agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren;

6.

neemt nota van de conclusies van het tussentijds verslag van de Commissie, dat in oktober 2017 werd gepubliceerd, dat het Instituut het enige orgaan van de Unie is dat het bedrijfsleven, onderzoek en onderwijs volledig integreert, dat de gemeenschap van het Instituut baanbrekende resultaten levert, en dat de bestaande KIG’s innovatieve oplossingen leveren;

7.

neemt met bezorgdheid kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de werkelijke vooruitgang op weg naar duurzaamheid beperkt blijft ten aanzien van de KIG’s, dat er zorgen bestaan ten aanzien van de drie KIG’s uit de eerste golf, waarvoor de indicatoren inzake financiële duurzaamheid slechts een bescheiden groei laten zien, waarbij er meer zorgen bestaan omtrent Climate-KIC, het KIG met de laagste score; maakt uit het antwoord van het Instituut op dat de door de KIG’s gegenereerde inkomsten zijn toegenomen van 23,7 miljoen EUR in 2017 tot 38,4 miljoen EUR in 2018, dat door de KIG’s activa worden opgebouwd waarmee toekomstige inkomsten zullen worden gewaarborgd, dat naast de inkomsten die door de KIG’s worden gegenereerd, ook de KIG-partners bijdragen tot een aanzienlijke medefinanciering van de KIG-activiteiten, en dat de plafonds zijn vastgesteld voor de managementuitgaven van KIG’s, zowel op het niveau van de KIG’s als op het niveau van de individuele personeelsleden; verzoekt het Instituut zich te richten op “lean management”-structuren, de portefeuille van de uitgeoefende activiteiten te herzien en alternatieve inkomstenbronnen te bevorderen;

8.

stelt vast dat de EIT-gemeenschap in 2018 nog een andere belangrijke mijlpaal heeft bereikt, zij is gegroeid tot acht KIG’s, zoals was bepaald in de strategische innovatieagenda van het EIT voor de periode 2014 tot en met 2020, met inbegrip van de oprichting van EIT Manufacturing en EIT Urban Mobility in december 2018;

9.

spoort het Instituut ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

Personeelsbeleid

10.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 97,73 % was uitgevoerd, aangezien er in het kader van de begroting van de Unie 44 tijdelijke functionarissen waren toegestaan (in 2017 waren dat er 41) en er effectief 43 tijdelijke functionarissen in dienst waren; stelt vast dat in 2018 bovendien 20 arbeidscontractanten en een gedetacheerde nationale deskundige voor het Instituut hebben gewerkt;

11.

stelt wat betreft het genderevenwicht in de raad van bestuur voor 2018 vast dat deze bestaat uit vier mannen en acht vrouwen;

12.

geeft nogmaals uiting aan zijn bezorgdheid naar aanleiding van het verslag van de Rekenkamer dat de beperkte personele middelen niet overeenkomen met de stijging van de begroting van het Instituut en de toename van het aantal KIG’s, waardoor er risico’s ontstaan voor het vermogen van het Instituut om de toegenomen werklast te verwerken en zijn strategische doelstellingen te behalen;

13.

stelt vast dat het Instituut heeft besloten een handleiding vast te stellen voor informele procedures in gevallen van intimidatie en dat het besluit van de directeur van het Instituut over de aanstelling van vertrouwenspersonen voor het einde 2019 zal worden vastgesteld; is ingenomen met het feit dat het Instituut jaarlijks trainingssessies aanbiedt aan het personeel over ethiek en integriteit, waarbij een deel van de training gewijd is aan het onderwerp intimidatie;

14.

stelt vast dat het Instituut de Commissie heeft verzocht om zeven aanvullende posten vanaf 2020 om de structurele onderbezetting van het Instituut aan te pakken en om het voor 2020 geplande werkprogramma van het Instituut volledig te kunnen uitvoeren; stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie het verzoek om aanvullende posten niet heeft ingewilligd;

15.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Instituut krachtens zijn statuut zijn tijdelijke personeel enkel een overeenkomst voor bepaalde duur kan aanbieden met een maximale duur van vijf jaar, die één keer met vijf jaar kan worden verlengd, en dat er belangrijke personeelsleden zijn die in 2020 voor de maximale duur van tien jaar in dienst zullen zijn; uit zijn bezorgdheid dat dit mogelijk een belemmering kan vormen voor de continuïteit van de werkzaamheden; stelt vast dat de Commissie het Instituut niet is tegemoetgekomen bij zijn verzoeken om deze contractproblemen op te lossen binnen het huidige statuut, en dat het Instituut daardoor geen contractverlenging kon aanbieden aan tien personeelsleden, en dat het Instituut de noodzakelijke stappen heeft gezet om oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling voor deze posten te publiceren om de continuïteit van de werkzaamheden te waarborgen;

16.

maakt uit het antwoord van het Instituut met voldoening op dat de nieuwe directeur op 19 augustus 2019 is aangesteld per besluit van de raad van bestuur van het Instituut;

17.

stelt met bezorgdheid vast dat het Instituut bijna 3 000 EUR aan schooltoelagen heeft betaald aan vijf personeelsleden voor wie het Instituut het schoolgeld al rechtstreeks aan de scholen betaalde, wat heeft geleid tot een onregelmatige dubbele financiering van schoolkosten; is verheugd dat het Instituut deze situatie heeft geregulariseerd door middel van een grondige analyse van de uitbetaling van schooltoelagen voor peuteronderwijs, de bedragen heeft vastgesteld die van ieder personeelslid moeten worden teruggevorderd en extra maatregelen heeft getroffen om de rechten van werknemers beter te kunnen controleren, stelt vast dat de onterecht betaalde bedragen naar verwachting in de loop van 2019 zullen worden teruggevorderd; verzoekt het Instituut verslag uit te brengen aan de Rekenkamer en de kwijtingsautoriteit over de teruggevorderde bedragen;

Aanbestedingen

18.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de Commissie in 2014 namens het Instituut en andere instellingen en organen van de Unie een kaderovereenkomst heeft ondertekend voor de aanschaf van software, licenties en de verstrekking van het bijbehorende IT-onderhoud en -advies, en dat het Instituut bij de controle vooraf de in rekening gebrachte prijzen en prijsverhogingen niet systematisch heeft vergeleken met de offertes van de leveranciers; benadrukt dat de betalingen aan de kadercontractant in totaal 64 000 EUR bedroegen; maakt uit het antwoord van het Instituut op dat het het in de kaderovereenkomst voorgeschreven mechanisme heeft opgevolgd en dat de kaderovereenkomst in kwestie is vervallen en is vervangen door een nieuwe, waarin elke prijsopgave een uitsplitsing moet bevatten van de originele prijs en de marge van de contractant; wijst erop dat de kaderovereenkomst zelf de mededinging zou kunnen beperken, aangezien er geen bewijs is dat er sprake is van mededinging bij de keuze van leveranciers door de kadercontractant; verzoekt de Commissie verslag te doen over de mate waarin sprake is van mededinging in de kaderovereenkomsten; verzoekt het Instituut de controles vooraf van betalingen in het kader van dergelijke overeenkomsten aan te passen en te zorgen voor een mededingingsprocedure voor alle aanbestedingen;

19.

is verheugd dat het Instituut in 2018 e-aanbesteding en e-inschrijving heeft ingevoerd en in 2019 meerdere aanbestedingen heeft verwerkt met instrumenten voor e-aanbesteding;

20.

neemt kennis van het antwoord van het Instituut op de bevindingen van de Rekenkamer in 2016 met betrekking tot de aanbestedingsprocedures van de juridische entiteiten van de KIG’s (KIG-JE’s), en merkt op dat het Instituut externe deskundigen in de arm heeft genomen om het aanbestedingsbeleid en de aanbestedingsprocedures in 2016 en 2017 te evalueren; merkt op dat het Instituut nieuwe bepalingen heeft geïntroduceerd in de specifieke subsidieovereenkomsten met KIG’s voor 2018 om ervoor te zorgen dat de aanbestedingsprocedures van de KIG-JE’s zijn afgestemd met de belangrijkste vereisten van het Unierecht inzake openbare aanbestedingen; merkt op dat het Instituut in 2019 een nieuwe monitoringactiviteit is begonnen voor het aanbestedingsbeleid en de aanbestedingsprocedures van KIG-JE’s en de co-locatiecentra daarvan;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

21.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van het Instituut om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken, en klokkenluiders te beschermen; merkt op dat in 2018 meerdere gevallen van mogelijke belangenconflicten werden vastgesteld en beoordeeld en dat passende maatregelen zijn genomen, waaronder uitsluiting van de desbetreffende activiteiten waar een belangenconflict werd vastgesteld;

22.

is verheugd dat het Instituut jaarlijks een lijst van externe deskundigen publiceert met de betaalde vergoeding; verzoekt het Instituut ook een vereiste in te voeren, waarbij de externe deskundigen verklaringen inzake belangenconflicten afleggen;

Interne controles

23.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) in 2018 een controle van de verificatie vooraf van betalingen aan de KIG’s heeft verricht en heeft geconcludeerd dat er zeer aanzienlijke tekortkomingen zijn op het gebied van de preventie en opsporing van fraude, hoewel de procedures voor de verificatie vooraf van betalingen aan KIG’s over het algemeen doeltreffend zijn en voldoen aan de wettelijke vereisten in het kader van Horizon 2020; stelt vast dat de IAS drie bevindingen heeft bekendgemaakt, waarvan het Instituut er slechts één heeft aanvaard, maar dat het Instituut een afdoende actieplan heeft opgesteld om uitvoering te geven aan alle aanbevelingen, met inbegrip van de twee aanbevelingen die niet werden aanvaard;

24.

merkt op dat de beoordeling voor 2018 van de toepassing door de KIG’s van de beginselen inzake goed bestuur, waarin de aanbevelingen van de IAS van de Commissie aan de orde werden gesteld, in september 2018 werd voltooid; merkt op dat de beoordeling voor 2019, als onderdeel van de prestatiebeoordeling van de KIG’s voor 2018 in juli 2019 werd voltooid; stelt vast dat vijf van de zes KIG’s de beginselen inzake goed bestuur over het algemeen goed toepassen;

25.

betreurt het aantal openstaande kwesties en lopende corrigerende maatregelen naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer in 2014, 2015, 2016 en 2017, met name met betrekking tot financieringsvoorwaarden, financiering uit publieke en private bronnen en subsidies; merkt op dat in het antwoord van het Instituut wordt verklaard dat het Instituut verdere corrigerende maatregelen heeft genomen en het merendeel van de openstaande maatregelen om op de opmerkingen van de Rekenkamer in te gaan, heeft voltooid, en erkent het Instituut geen controle heeft over een aantal van de resterende openstaande maatregelen en dat enkele resterende openstaande opmerkingen slechts op de lange termijn kunnen worden aangepakt;

26.

neemt met grote bezorgdheid kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer dat het Instituut de beloning van een lid van de raad van bestuur gedurende anderhalf jaar aan de verkeerde persoon heeft betaald, en dat het Instituut pas op de hoogte kwam van deze fout toen die persoon contact opnam met het Instituut; maakt uit het antwoord van het Instituut op dat dit een eenmalige fout was die was te wijten aan een misverstand en dat toepasselijke controlemaatregelen zijn getroffen om gelijkaardige situaties in de toekomst te voorkomen; verzoekt het Instituut met klem maatregelen te nemen waardoor zulke belangrijke fouten in de toekomst worden voorkomen;

Overige opmerkingen

27.

merkt op dat het Instituut gedurende 2018 actief contact heeft onderhouden met belangrijke belanghebbenden, waaronder in het kader van het volgende meerjarig financieel kader van de Unie en haar kaderprogramma voor onderzoek en innovatie; merkt op dat de Commissie een begroting van 100 miljard EUR heeft voorgesteld voor Horizon Europa, waaronder een begroting van 3 miljard EUR voor het Instituut;

28.

vraagt het Instituut zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

29.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 213.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 214.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/286


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1931 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0054/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 1, lid 2,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 68,

gezien Besluit 2008/114/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van statuten voor het Voorzieningsagentschap van Euratom (5), en met name artikel 8 van de bijlage,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0056/2020),

1.   

verleent de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 41 van 15.2.2008, blz. 15.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/287


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1932 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0054/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 1, lid 2,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 68,

gezien Besluit 2008/114/EG, Euratom van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van statuten voor het Voorzieningsagentschap van Euratom (5), en met name artikel 8 van de bijlage,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0056/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Voorzieningsagentschap van Euratom, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 41 van 15.2.2008, blz. 15.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/288


RESOLUTIE (EU) 2020/1933 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom (ESA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0056/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Voorzieningsagentschap van Euratom (hierna “het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven 123 000 EUR bedroeg, hetzelfde bedrag als in 2017; overwegende dat de begroting van het Agentschap volledig wordt gefinancierd met middelen uit de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaarde redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de vastleggingskredieten van 97,84 %, wat neerkomt op een afname met 1,04 % ten opzichte van 2017; stelt echter met bezorgdheid vast dat het uitvoeringspercentage voor de betalingskredieten 72,90 % bedroeg, wat neerkomt op een afname met 1,73 % ten opzichte van 2017;

Annulering van overdrachten

2.

merkt met bezorgdheid op dat het annuleringspercentage voor van 2017 naar 2018 overgedragen begrotingskredieten hoog was (21 %), waaruit blijkt dat in het voorgaande jaar sprake was van ongerechtvaardigde vastleggingen; verzoekt het Agentschap alleen begrotingskredieten over te dragen wanneer dit gerechtvaardigd is;

Prestaties

3.

neemt kennis van het feit dat het Agentschap in 2018 331 transacties heeft verwerkt, met inbegrip van contracten, wijzigingen en kennisgevingen, en bovendien de verantwoordelijkheid bleef dragen voor het gemeenschappelijk beleid inzake de nucleaire voorziening van de Unie overeenkomstig zijn statutair mandaat, om de continuïteit van de levering van kernmateriaal te waarborgen; constateert dat het Agentschap zich nog altijd inspant om de voorzieningsbronnen te diversifiëren;

4.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

Personeelsbeleid

5.

stelt vast dat het Agentschap eind 201816 personeelsleden in dienst had, die allemaal functionarissen van de Commissie waren, van de 25 personeelsleden die volgens de personeelsformatie ook in 2017 waren toegestaan;

Overige opmerkingen

6.

merkt op dat het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie, evenals uit Euratom, heeft teruggetrokken; verzoekt het Agentschap ervoor te zorgen dat de gevolgen van deze terugtrekking nauwlettend in de gaten worden gehouden en dat over alle ontwikkelingen op dit gebied verslag wordt uitgebracht aan de kwijtingsautoriteit;

7.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en het publiek via sociale en andere media te benaderen;

8.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)  Aangenomen teksten van die datum, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/290


BESLUIT (EU) 2020/1934 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de balansen en resultatenrekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 317 — C9-0060/2019),

gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2019) 258),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de Commissie (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 18 februari 2020 inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018 (05324/2020 — C9-0029/2020, 05325/2020 — C9-0030/2020, 05327/2020 — C9-0031/2020, 05328/2020 — C9-0032/2020),

gezien de verslagen van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000  (3) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010  (4),

gezien Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap (“LGO-besluit”) (5),

gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst (6),

gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (7),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 17 juli 2006 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (8),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 juni 2013 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (9),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst (10),

gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (11),

gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (12),

gezien artikel 48 van Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (13),

gezien artikel 99 en artikel 100, derde streepje, van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0057/2020),

1.   

verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaand resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 269.

(2)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 278.

(3)   PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)   PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(5)   PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1.

(6)   PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(7)   PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.

(8)   PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.

(9)   PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(10)   PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(11)   PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.

(12)   PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.

(13)   PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/292


BESLUIT (EU) 2020/1935 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de balansen en resultatenrekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 317 — C9-0060/2019),

gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2019) 258),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de Commissie (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 18 februari 2020 inzake de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018 (05324/2020 — C9-0029/2020, 05325/2020 — C9-0030/2020, 05327/2020 — C9-0031/2020, 05328/2020 — C9-0032/2020),

gezien de verslagen van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000  (3) en gewijzigd te Ouagadougou (Burkina Faso) op 22 juni 2010  (4),

gezien Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Gemeenschap (“LGO-besluit”) (5),

gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol van de vierde ACS-EG-overeenkomst (6),

gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (7),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 17 juli 2006 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008-2013 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (8),

gezien artikel 11 van het intern akkoord van 24 juni 2013 en 26 juni 2013 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 voor de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van deel vier van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (9),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-overeenkomst (10),

gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (11),

gezien artikel 50 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (12),

gezien artikel 48 van Verordening (EU) 2015/323 van de Raad van 2 maart 2015 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (13),

gezien artikel 99 en artikel 100, derde streepje, van en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0057/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 269.

(2)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 278.

(3)   PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)   PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(5)   PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1.

(6)   PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(7)   PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.

(8)   PB L 247 van 9.9.2006, blz. 32.

(9)   PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1.

(10)   PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(11)   PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.

(12)   PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.

(13)   PB L 58 van 3.3.2015, blz. 17.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/294


RESOLUTIE (EU) 2020/1936 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2018,

gezien de door de Commissie verstrekte antwoorden op de schriftelijke vragen aan de toenmalige commissaris voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling, Neven Mimica, voor de hoorzitting van de Commissie begrotingscontrole op 28 november 2019,

gezien artikel 99, artikel 100, derde streepje, en bijlage V van zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0057/2020),

A.

overwegende dat ontwikkelingssamenwerking als hoofddoel heeft de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen, zoals omschreven in artikel 208 t/m 210 VWEU;

B.

overwegende dat de Unie zich, met name bij investeringen in landen met niet-democratische regimes, tot het uiterste moet inspannen om ervoor te zorgen dat haar middelen en acties altijd ten goede komen aan de mensen in nood, en niet aan de regeringsstructuren;

C.

overwegende dat het algemene doel blijft om 0,7 % van het bni te bestemmen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) en om particuliere investeringen te stimuleren;

D.

overwegende dat de integratie van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de uitvoering van de Klimaatovereenkomst van Parijs hoofddoelen zijn die met samenwerkingsinstrumenten moeten worden nagestreefd;

E.

overwegende dat duurzaamheid van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de gestelde doelen en resultaten, en met name de langetermijneffecten van ontwikkelingshulp;

F.

overwegende dat het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten centraal staat in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling;

G.

overwegende dat de in 2017 aangenomen Europese consensus inzake ontwikkeling een gemeenschappelijk kader voor ontwikkelingssamenwerking biedt voor de EU-instellingen en de lidstaten;

H.

overwegende dat de afstemming van de ontwikkelingssamenwerking van de EU op de eigen ontwikkelingsprioriteiten van de partnerlanden een kernonderdeel is van de agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling;

I.

overwegende dat voortdurend moet worden gekeken naar beleidscoherentie en de complementariteit van diverse externe beleidsmaatregelen, met name wanneer er meerdere beleidsmaatregelen worden uitgevoerd in een enkel partnerland, om synergieën te bevorderen, compromissen tot een minimum te beperken en onnodige administratieve lasten zo veel mogelijk te vermijden;

J.

overwegende dat goede samenwerking en coördinatie met andere donoren en internationale financiële instellingen van essentieel belang zijn om dubbele subsidiëring te voorkomen, efficiënte controles, risicodeling, verantwoordelijkheid voor de resultaten met een weerspiegeling van de daadwerkelijke inbreng en doeltreffendheid van de steun te garanderen, en de capaciteitsopbouw op het vlak van ontwikkelingshulp in de begunstigde landen te bevorderen;

K.

overwegende dat de Commissie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen die ten grondslag liggen aan de rekeningen van de Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF’s) en voor het toezicht op de financiële monitorings- en verslagleggingsprocedure van de EOF’s;

L.

overwegende dat transparantie, verantwoordingsplicht en zorgvuldigheid op het vlak van de mensenrechten vereisten zijn voor de democratische controle en voor doeltreffende ontwikkelingshulp;

M.

overwegende dat het externe optreden van de Unie verloopt via internationale organisaties die ofwel uitvoering geven aan fondsen van de Unie, ofwel samen met de Unie projecten cofinancieren, wat uitdagingen met zich mee brengt op het gebied van overzicht en beheer;

N.

overwegende dat een breed scala aan uitvoeringsmethoden, die een weerspiegeling vormen van de intergouvernementele aard van de EOF’s, wordt gebruikt in 79 landen met complexe regels en procedures voor aanbestedingen en de gunning van contracten;

O.

overwegende dat begrotingssteun een belangrijke rol speelt in het stimuleren van verandering en het aanpakken van de belangrijkste uitdagingen op ontwikkelingsgebied, maar een aanzienlijk fiduciair risico met zich meebrengt en slechts mag worden verleend als de begunstigde staat voordat de begrotingssteun wordt toegewezen een toereikend niveau van transparantie, traceerbaarheid, verantwoording, eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten en doeltreffendheid kan aantonen;

P.

overwegende dat de bevordering van transparantie en de bestrijding van corruptie en fraude cruciaal zijn voor het welslagen van de begrotingssteunactiviteiten van de Unie;

Q.

overwegende dat de activiteiten van de EOF’s worden uitgevoerd in complexe omstandigheden met veelvuldige blootstellingen aan hoge geopolitieke of institutionele risico’s;

R.

overwegende dat externe factoren die van invloed zijn op de uitvoering van de EOF’s de verrichte ontwikkelingsinspanningen kunnen aantasten of tenietdoen;

S.

overwegende dat ondersteuning op bestuurlijk gebied door de Unie een belangrijk bestanddeel van ontwikkelingshulp is met het oog op het verwezenlijken van doeltreffende bestuurlijke hervormingen;

T.

overwegende dat de huidige migratiecrisis de migratiegolven als gevolg van grote demografische veranderingen, die verschillende oplossingen op lange termijn vereisen, niet in de schaduw mag stellen;

U.

overwegende dat vereenvoudiging van uitvoeringsprocessen een belangrijke factor is voor het verbeteren van de doeltreffendheid van hulp;

V.

overwegende dat het van fundamenteel belang is de zichtbaarheid van de Unie te vergroten, toe te zien op een strategisch gebruik van de instrumenten van de Unie voor externe financiële steun, verslag uit te brengen over financiering door de Unie en de waarden van de Unie te verankeren in alle vormen van ontwikkelingshulp;

Betrouwbaarheidsverklaring

Financiële en projectuitvoering van de EOF’s (achtste t/m elfde EOF) in 2018

1.

merkt op dat de EOF’s vrijwel volledig beheerd worden door het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling van de Commissie (DG DEVCO); stelt vast dat de EOF-vastleggingen in 2018 4 959 miljoen EUR bedroegen en het jaarlijkse streefcijfer van 4 537 miljoen EUR dus overschreden (oftewel 109,3 % van het oorspronkelijke streefcijfer tegenover 95 % in 2017), terwijl de EOF-betalingen 4 124 EUR beliepen (wat overeenkomt met een uitvoeringspercentage van 98,2 % van het jaarlijkse streefcijfer van 4 200 miljoen EUR, tegenover 98,89 % in 2017); stelt voorts vast dat de vastleggingen van de Europese Investeringsbank (EIB) 880 miljoen EUR bedroegen (waarvan 800 miljoen EUR voor de Investeringsfaciliteit), terwijl de EIB-betalingen in 2018 neerkwamen op 555 miljoen EUR (waarvan 525 miljoen EUR via de Investeringsfaciliteit);

2.

is ingenomen met de geregelde inspanningen van DG DEVCO) van de Commissie om ernaar te streven de oude voorfinancieringen en oude niet-afgewikkelde vastleggingen met 25 % te verminderen; merkt op dat DG DEVCO zijn streefcijfer van 25 % heeft overschreden door oude voorfinanciering voor de EOF’s te verminderen met 40,33 % (43,79 % voor andere steungebieden) en oude niet-afgewikkelde vastleggingen voor de EOF’s met 37,10 % (39,71 % voor andere steungebieden);

3.

spoort DG DEVCO ertoe aan zich te blijven inspannen met betrekking tot oude verlopen EOF-contracten aangezien het streefcijfer van minder dan 15 % net als in 2017 niet is behaald, ondanks de nieuwe procedure die DG DEVCO heeft ingevoerd (met 17,27 % is er sprake van een lichte maar nog onbevredigende verbetering ten opzichte van 18,75 % in 2017); stelt vast dat met 13,88 % het streefcijfer van deze kernprestatie-indicator (KPI) van minder dan 15 % behaald is voor de overige acties van DG DEVCO;

4.

betreurt in het algemeen dat de verlagingsinspanningen minder resultaat opleveren, en dat de verlagingsniveaus lager liggen voor de oude voorfinanciering en niet-afgewikkelde vastleggingen voor de EOF’s of niet zijn behaald voor de oude verlopen contracten in vergelijking met andere DEVCO-actieterreinen en-bevoegdheden; erkent echter dat de complexe werking van de EOF’s het behalen van de KPI-streefcijfers in de weg kan staan, met name voor afsluitingsprocedures, waardoor het afgeven van invorderingsopdrachten eveneens wordt bemoeilijkt;

5.

verzoekt DG DEVCO de resterende verrichtingen van het achtste en negende EOF bij wijze van prioriteit op korte termijn af te sluiten;

Betrouwbaarheid van de rekeningen

6.

is ingenomen met het oordeel van de Europese Rekenkamer (de “Rekenkamer”) in haar jaarverslag over de door het achtste, negende, tiende en elfde EOF gefinancierde activiteiten voor het boekjaar 2018 dat de definitieve jaarrekening in elk materieel opzicht een getrouw beeld van de financiële situatie van de EOF’s per 31 december 2018 geeft en dat de resultaten van hun verrichtingen, van hun kasstromen en van de veranderingen in de nettoactiva over het op die datum afgesloten jaar in overeenstemming zijn met de bepalingen van het financieel reglement van het EOF en de boekhoudregels op basis van internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de publieke sector;

Wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij de rekeningen

7.

is verheugd over het oordeel van de Rekenkamer dat de onderliggende ontvangsten bij de rekeningen voor het begrotingsjaar 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

8.

geeft uiting aan zijn groeiende bezorgdheid over het afkeurend oordeel van de Rekenkamer over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven aangezien de onderliggende uitgaven bij de rekeningen steeds meer materiële fouten vertonen;

9.

maakt zich grote zorgen over het feit dat het geschatte foutenpercentage voor het tweede jaar op rij is toegenomen, tot 5,2 % voor de aanvaarde uitgaven in de rekeningen voor het achtste, negende, tiende en elfde EOF (tegenover 4,5 % in 2017, 3,3 % in 2016, 3,8 % in 2014 en 2015, 3,4 % in 2013 en 3 % in 2012); verwacht van de Commissie dat zij zich zal buigen over de oorzaken en de nodige stappen zal nemen om de tendens van het stijgende foutenpercentage te keren;

10.

merkt op dat een deel van de door de Rekenkamer geschatte foutenpercentages te wijten zou kunnen zijn aan de combinatie van een zeer hoge werkdruk en een ontoereikend aantal personeelsleden, met name in delegaties die in moeilijke omstandigheden verkeren;

11.

acht het van cruciaal belang, wanneer het geschatte foutenpercentage een dergelijk niveau bereikt, verder te investeren in de bewustmaking en opleiding van het personeel; verzoekt de Commissie oplossingen te vinden voor het probleem van onderbezetting, met name in delegaties die in moeilijke omstandigheden verkeren;

12.

stelt vast dat het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie geen effect heeft op het financieel beheer van de EOF’s voor 2018 en dat de EOF-rekeningen voor 2018 de staat van het terugtrekkingsproces juist weergeven;

13.

stelt met grote bezorgdheid vast dat van de 125 door de Rekenkamer gecontroleerde betalingsverrichtingen er 51 (oftewel 41 %) fouten vertoonden, en in het bijzonder dat het bij 9 van de 39 betalingen met kwantificeerbare fouten (23 %) om definitieve verrichtingen ging die waren goedgekeurd nadat alle controles vooraf waren verricht; verzoekt de Commissie de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen aanzienlijk te verbeteren en erop toe te zien dat de controles vooraf naar behoren worden opgevolgd;

14.

constateert dat de geannuleerde middelen van projecten in het kader van het tiende EOF die worden overgedragen naar de prestatiereserve van het elfde EOF niet zullen leiden tot financiële problemen met het oog op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, en dat de impact van de bijdrage van alle lidstaten afzonderlijk zal worden berekend aan de hand van hun aanvankelijke bijdrage aan het EOF;

15.

maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de vastgestelde fouten, ondanks de door DG DEVCO uitgevoerde corrigerende actieplannen, grotendeels van dezelfde aard zijn als de voorgaande jaren, namelijk het ontbreken van essentiële bewijsstukken (36,6 %), ernstige inbreuk op de regels inzake overheidsopdrachten (27,1 %), niet-gedane uitgaven (22,7 %), aangepast restfoutenpercentage (RFP) uit studie van DG DEVCO (5,4 %), niet-subsidiabele uitgaven (4,3 %) en overige soorten fouten (3,9 %), niet-naleving door de begunstigden van de aanbestedingsvoorschriften en niet-subsidiabele uitgaven;

16.

stelt vast dat de fouten meer betrekking hadden op verrichtingen in het kader van programmaramingen, subsidies, met internationale organisaties gesloten bijdrageovereenkomsten en met samenwerkingsagentschappen van EU-lidstaten gesloten delegatieovereenkomsten dan op andere steuninstrumenten;

17.

maakt zich ernstig zorgen over deze terugkerende situatie, ondanks de door DG DEVCO uitgevoerde corrigerende maatregelen, met name wanneer kwantificeerbare fouten wijzen op tekortkomingen in de controles door internationale organisaties; verzoekt de Commissie met klem de ernst van dergelijke fouten niet te onderschatten aangezien zij kunnen wijzen op onregelmatigheden zoals fraude, de bovengenoemde terugkerende tekortkomingen met spoed aan te pakken, duidelijk verslag uit te brengen over de specifieke moeilijkheden waar men tegenaan loopt bij de uitvoering van het actieplan en wanneer nodig naar behoren samen te werken met zowel de Rekenkamer als het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

Doeltreffendheid van de monitoring- en borgingssystemen

18.

is uitermate bezorgd over het feit dat de Commissie weliswaar over voldoende informatie beschikte om de kwantificeerbare fouten te voorkomen, te constateren en te corrigeren alvorens de uitgaven te valideren en te aanvaarden, en dat het geschatte foutenpercentage 1,3 procentpunt lager had gelegen als zij gebruik had gemaakt van de beschikbare informatie; benadrukt eveneens dat bepaalde verrichtingen met fouten die goed zijn voor 1,1 procentpunt niet werden ontdekt door externe controleurs;

19.

verwacht dat DG DEVCO beter gebruik maakt van de beschikbare beheersinformatie en zijn hele controlesysteem (controles vooraf en externe audit of uitgavenverificatie) beter toepast; onderstreept het belang van de aanhoudende inspanningen van DG DEVCO om de tenuitvoerlegging van zijn preventieve controles te verbeteren, en in het bijzonder de gerichte aanpak voor hoogrisicogebieden met betrekking tot middelen onder indirect beheer van internationale organisaties en ontwikkelingsorganisaties en subsidies onder direct beheer;

20.

neemt kennis van DG DEVCO’s zevende studie van het RER, waaruit bleek dat het RFP 0,85 % bedroeg, lager dan de door de Commissie vastgestelde materialiteitsdrempel van 2 %; merkt echter op dat de gebruikte methodologie sinds enkele jaren gebaseerd is op een zeer klein aantal steekproefsgewijze controles van verrichtingen en op onvolledige controles van aanbestedingsprocedures en verzoekt DG DEVCO nauw samen te werken met de Rekenkamer om de betrouwbaarheid van de controles van de foutenpercentages te verbeteren;

21.

stelt vast dat bij externe controles van uitgevoerde acties op de gebieden “subsidies onder direct beheer” en “indirect beheer met begunstigde landen” respectievelijk 4,64 % en 3,77 % van het totale gecontroleerde bedrag werd aangemerkt als niet-subsidiabel, maar dat desondanks geen gedifferentieerde punten van voorbehoud zijn gemaakt; verzoekt DG DEVCO om aanvullende gedetailleerde uitleg van de in deze twee zaken gevolgde uitgangspunten;

22.

brengt in herinnering dat punten van voorbehoud een preventief instrument ter bevordering van de transparantie vormen binnen de DG DEVCO-verantwoordingsketen, waarmee bestaande uitdagingen of zwakke plekken binnen centrale diensten of delegaties van de Unie kunnen worden uitgelicht;

23.

verzoekt DG DEVCO zijn verantwoordingsketen geleidelijk te versterken, in overeenstemming met de nieuwe reeks interne controlenormen, en meer nadruk te leggen op de vaardigheden van personen en hun verantwoordelijkheid bij het uitvoeren van controles, alsook op het risico van fraude;

24.

merkt op dat de RFP-studie een hoeksteen is geworden van de risicobeoordeling en controlestrategie (en verantwoordingsketen) van DG DEVCO, maar verzoekt DG DEVCO te zorgen voor meer consistentie in de methodologische normen die van toepassing zijn in haar RFP-beoordeling en, waar nodig, de Rekenkamer te raadplegen over dergelijke kwesties;

25.

stelt vast dat de Rekenkamer en DG DEVCO verschillende benaderingen toepassen, respectievelijk gericht op lopende verrichtingen (of voorlopige foutenpercentages op betalingsniveau) en op afgesloten verrichtingen; meent en beklemtoont dat deze twee verschillende ramingsmethodologieën niet mogen leiden tot een verstoord beeld van de regelmatigheid en wettigheid van de verrichtingen, wat eveneens de vergelijking van resultaten van verschillende jaren in de weg zou staan;

26.

verwacht van alle belanghebbenden dat zij tegenstrijdige rechtvaardigingen voor de gebruikte methodologieën bij de evaluatie van geschatte foutenpercentages vermijden, om een betrouwbaar en waarheidsgetrouwer beeld van de situatie te geven en het vertrouwen en de billijkheid bij de verrichte controles en de algehele controlesystemen te vergroten; onderstreept eveneens dat het concept van geschatte risicobedragen bij afsluiting dat wordt toegepast in verschillende soorten verslagen, zoals het jaarlijks activiteitenverslag van DG DEVCO of het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie, grondig in heroverweging moet worden genomen;

27.

verzoekt DG DEVCO inspanningen te blijven leveren om zijn controlekader en KPI’s efficiënter toe te passen, met name KPI 21 voor onverschuldigde betalingen die werden voorkomen door controles vooraf en KPI 25 voor niet-subsidiabele bedragen die bij externe controles werden vastgesteld; merkt op dat invorderingsopdrachten zijn afgegeven voor een bedrag van 18,22 miljoen EUR in verband met de terugbetaling van onverschuldigde betalingen;

28.

meent dat de gerichte aanpak voor hoogrisicogebieden met betrekking tot middelen onder indirect beheer van internationale organisaties en ontwikkelingsorganisaties en subsidies onder direct beheer essentieel is, en dat het risiconiveau voor deze twee actiegebieden moet worden verhoogd;

29.

neemt kennis van het feit dat in 2018 twee punten van voorbehoud zijn afgegeven, waaronder de verlenging van het oorspronkelijk in 2015 afgegeven voorbehoud over de Afrikaanse Vredesfaciliteit (AV), omdat er nog altijd sprake is van zwakke plekken in het beheer en de AV de wettigheid en regelmatigheid van de EOF-uitgaven niet doeltreffend genoeg beschermt;

30.

stelt vast dat in 2018 19 fraudeonderzoeken liepen;

Samenwerking met internationale organisaties, EU-ontwikkelingsorganisaties en niet-gouvernementele organisaties

31.

stelt vast dat de EOF-betalingen voor projecten die zijn uitgevoerd in indirect beheer met internationale organisaties en ontwikkelingsorganisaties in 2018 respectievelijk 1074 miljoen EUR en 201 miljoen EUR bedroegen (waarvan 347 miljoen EUR is gekanaliseerd via de Verenigde Naties); wijst erop dat 2,6 miljard EUR afkomstig was van de algemene begroting;

32.

stelt met bezorgdheid vast dat wat acties met internationale organisaties betreft, 33 van de 61 gecontroleerde verrichtingen (oftewel 54 %) kwantificeerbare fouten bevatte, wat goed is voor 62,5 % van het geschatte foutenpercentage voor 2018;

33.

stelt met grote bezorgdheid vast dat internationale organisaties de bewijsstukken opnieuw niet op tijd hebben ingediend, waardoor de Commissie en de Rekenkamer geen grondige controles kunnen uitvoeren; verzoekt de Commissie in dit verband grotere inspanningen te leveren om de betrokken internationale organisaties ertoe aan te zetten tijdig informatie te verstrekken, zodat de Rekenkamer volledige en nauwkeurige gegevens kan presenteren;

34.

constateert met bezorgdheid dat een groot aantal EOF-overeenkomsten geconcentreerd is bij een zeer beperkt aantal nationale ontwikkelingsorganisaties, met het dienovereenkomstige risico van renationalisering van het ontwikkelingsbeleid van de Unie, hetgeen haaks staat op het belang van een grotere integratie van het externe beleid van de Unie;

35.

verzoekt de Commissie de controle op aanbestedings- en gunningsprocedures zo spoedig mogelijk te versterken en te consolideren om het risico te vermijden dat een beperkt aantal publieke en semi-particuliere organisaties een aanzienlijk aandeel van de in ontwikkelingslanden uitgevoerde EOF-projecten in beslag neemt en steeds meer invloed krijgt op het ontwikkelingssamenwerkings- en nabuurschapsbeleid van de Unie, wat de beleidsonafhankelijkheid van de Unie op het spel zou kunnen zetten; verzoekt de Commissie ook haar samenwerking met andere publieke en particuliere entiteiten, zoals ngo’s die actief zijn op het gebied van ontwikkeling, te versterken en te verbreden;

36.

beveelt de Commissie aan meer aandacht te besteden aan de bevordering van de samenwerking tussen EOF’s en internationale organisaties, ontwikkelingsorganisaties van de Unie en ngo’s; geeft uiting aan zijn zorgen over het gebrek aan zichtbaarheid van de EOF-werkzaamheden onder het publiek;

37.

brengt in herinnering dat entiteiten waaraan de uitvoering van middelen van de Unie wordt toevertrouwd als algemene regel de beginselen van goed financieel beheer en transparantie moeten eerbiedigen; benadrukt dat iedere entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle moet meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie en, als voorwaarde voor het ontvangen van deze middelen, de nodige rechten en toegang moet verlenen aan de bevoegde ordonnateur, de Rekenkamer en OLAF;

38.

verzoekt de Commissie:

i)

bovengenoemde plichten van een entiteit die middelen van de Unie uitvoert, evenals de verplichting om de Rekenkamer en OLAF alle voor afsluiting van de controle benodigde documenten te verstrekken, strikt te handhaven en te doen gelden in bijdrage- en kaderovereenkomsten;

ii)

regelmatig aandacht te besteden aan de pijlerbeoordelingsvereisten en -verslagen van de internationale organisaties en ngo’s die onvoldoende medewerking verlenen om de geschiktheid van hun verantwoordingsinstrumenten opnieuw te bezien; een herbeoordeling uit te voeren van gerelateerde bepalingen of mandaten wanneer de pijlerbeoordelingsmethodologie wordt herzien om de bepalingen van het financieel reglement in acht te nemen; dringt indien nodig aan op een aanpassing van de bestaande delegatieovereenkomsten met deze internationale entiteiten;

iii)

stelt vast dat er nog steeds behoefte is aan een meer systematische aanpak van de communicatie over de door de Unie gesubsidieerde activiteiten om de zichtbaarheid van de Unie te vergroten en de transparantie, verantwoordingsplicht en zorgvuldigheid op het vlak van de mensenrechten in de financieringsketen te versterken; verzoekt de Commissie in de kaderovereenkomsten op te nemen dat de leidende organisatie verplicht is toe te zien op de zichtbaarheid van de Unie in multidonorprojecten; verzoekt de Commissie enkele jaren na de voltooiing van de gecofinancierde projecten steekproefsgewijze controles ter plaatse uit te voeren om na te gaan of EOF-acties blijvend effect hebben en om de nodige stappen te nemen om het langetermijneffect van zijn verrichtingen te waarborgen;

Begrotingssteun van de Unie

39.

merkt op dat de EOF-bijdrage aan begrotingssteunactiviteiten in 2018 neerkwam op 881,9 miljoen EUR, waarvan 858,6 miljoen EUR nieuwe vastleggingen betrof (met een geografische dekking van 56 partnerlanden die goed waren voor 96 begrotingssteuncontracten); stelt vast dat voor landen en gebieden overzee (LGO) 92,9 miljoen EUR is uitgekeerd via EOF’s voor 14 landen die goed waren voor 18 begrotingssteunovereenkomsten;

40.

stelt met voldoening vast dat Afrika bezuiden de Sahara met een aandeel van 41 % de grootste begunstigde is van begrotingssteun en dat de contracten in dit verband betrekking hadden op de weerbaarheid van de samenleving en bouwcontracten; merkt eveneens op dat het aandeel van lage-inkomenslanden is gestegen tot 38 %, tegenover 31 % in 2015, en dat lagermiddeninkomenslanden met 47 % van de totale lopende vastleggingen de grootste begunstigde zijn van begrotingssteun;

41.

brengt in herinnering dat begrotingssteun een investering is in het openbaar beleid en de publieke systemen van de partnerlanden van de EU, met de uitvoering van hervormingen en bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling als kernbeginselen; merkt op dat de begrotingssteun van de Unie geleid moet worden door de internationaal overeengekomen Busan-beginselen inzake de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, zoals de eigen inbreng van partnerlanden, focus op resultaten, inclusiviteit en verantwoordingsplicht;

42.

stelt vast dat betalingen in de staten in Afrika, het Caribische gebied en het gebied van de Stille Oceaan (ACS-landen) en de LGO voornamelijk in vaste tranches worden uitgekeerd; is echter van oordeel dat variabele tranches een groter hefboomeffect zouden kunnen hebben met het oog op de verdieping van de politieke en de beleidsdialoog met partnerlanden over de belangrijkste uit te voeren hervormingen; vindt dat de uitbetalingsmodaliteiten via vaste en variabele tranches gebaseerd moeten zijn op resultaten en op voldoende kwalitatieve gegevens om de geboekte vorderingen te beoordelen; ziet de uitbetalingsprestatiecriteria als een kernfactor voor het beheer van begrotingssteunactiviteiten;

43.

roept op tot nauwlettend toezicht en een diepgaande beleidsdialoog met partnerlanden over doelstellingen en vorderingen in de richting van overeengekomen resultaten en prestatie-indicatoren; herinnert de Commissie er opnieuw aan dat zij de verwachte ontwikkelingseffecten beter moet definiëren en meten en met name moet zorgen voor een verbetering van het toezicht op het gedrag van de ontvangende landen op het gebied van corruptie, de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie; blijft zich grote zorgen maken over de manier waarop begrotingssteun van de Unie wordt benut in begunstigde landen waar geen of slechts in beperkte mate of in het geheel geen sprake is van democratische controle;

44.

stelt vast dat de risicoperceptie op het vlak van begrotingssteun in 2018 over het geheel licht is afgenomen; benadrukt echter dat de risico’s met betrekking tot corruptie, de overheidsfinanciën en ontwikkeling de belangrijkste blijven, terwijl het macro-economisch risico een stijgende tendens vertoont;

45.

is voorstander van de nadruk op geboekte vorderingen op het gebied van het beheer van overheidsfinanciën, begrotingstransparantie, organen voor democratische controle en toezicht, en macrovoorwaarden in partnerlanden om de capaciteitsontwikkeling te optimaliseren; verzoekt de Commissie de doorgevoerde hervormingen en bereikte resultaten systematisch te volgen, en aan te tonen dat de begrotingssteun van de Unie doeltreffend heeft bijgedragen tot de eigen ontwikkelingsagenda van de begunstigde landen en de democratische eigen verantwoordelijkheid heeft versterkt;

46.

wijst erop dat passende monitoringinstrumenten moeten worden versterkt om te beoordelen op welke wijze begrotingssteun heeft bijgedragen tot de verbetering van de mobilisering van binnenlandse inkomsten en daarmee verband houdende hervormingen; merkt met voldoening op dat de mobilisering van binnenlandse inkomsten in 2018 goed was voor 19 % van de waarde van variabele tranches (tegenover 3 % in 2014); spoort DG DEVCO ertoe aan in zijn begrotingssteunverslagen geregeld informatie te blijven verstrekken over het gebruik van overeenkomsten voor begrotingssteun ten behoeve van de mobilisering van binnenlandse inkomsten;

47.

verzoekt DG DEVCO echter de risico’s met betrekking tot belastingontwijking door ondernemingen, belastingontduiking en illegale geldstromen die met name ontwikkelingslanden treffen in zijn beleidsdialoog nauwkeurig te beoordelen; spoort DG DEVCO ertoe aan het fiscaal effect te evalueren en bij te dragen aan de definitie van gerichte investeringsdoelstellingen;

Risico’s en uitdagingen met betrekking tot de uitvoering van EOF-steun

48.

is uitermate verontrust over het risico dat het EOF gebruikt wordt voor het dienen van belangen die het verwijderen van zijn primaire doelstelling van armoedebestrijding en die onverenigbaar zijn met de kernwaarden van het EOF, waardoor de reeds geboekte resultaten op het spel kunnen komen te staan; neemt met bezorgdheid kennis van het gevaar van bestemmingsverandering en verzoekt de Commissie dit in ogenschouw te nemen bij het opzetten van projecten en programma’s, in overeenstemming met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling; verzoekt de Commissie toekomstige steunprogramma’s te selecteren aan de hand van de kernwaarden van het EOF en te overwegen subsidies voor programma’s die van deze kernwaarden afwijken, in te trekken;

49.

onderstreept dat de EOF’s hun toepassingsgebied niet mogen overschrijden, en dat nieuwe verbanden om op nieuwe uitdagingen in te spelen niet ten koste mogen gaan van de verwezenlijking van andere ontwikkelingsdoelen;

50.

verzoekt de Commissie meer aandacht te schenken aan het verbeteren en onderhouden van goedwerkende steunprogramma’s; verzoekt de Commissie te zorgen voor meer media-aandacht voor en een betere zichtbaarheid van optimale werkmethoden en succesverhalen;

51.

wijst op de ernstige risico’s voor duurzaamheid, transparantie en een goede coördinatie, die de Commissie het hoofd wil bieden via haar financiering van ontwikkelingshulp, met het oog op de aanzienlijke toename van opkomende donoren en nieuwe spelers, zoals Rusland en China in Afrika; verzoekt de Commissie te werken aan een betere afstemming van internationale samenwerking op de eigen ontwikkelingsprioriteiten van de partnerlanden;

52.

ziet het verband tussen de migratiekwestie en ontwikkelingshulp, naast het verband dat bestaat tussen ontwikkeling enerzijds en veiligheid en humanitaire acties anderzijds, als een van de belangrijkste correlaties die beheerd moeten worden; erkent echter dat vredesopbouw en het aanpakken van de diepere oorzaken van migratie fundamentele aspecten van duurzame ontwikkeling zijn;

53.

herinnert eraan dat de doeltreffendheid van hulp, de eigen verantwoordelijkheid van het partnerland voor de ontwikkelingsresultaten en het gebruik van de bestuurskaders van de partnerlanden richtsnoeren zijn waarvan de toepassing op regelmatige basis moet worden verfijnd; benadrukt eveneens dat behoorlijk bestuur, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten onontkoombare voorwaarden zijn voor de doeltreffendheid van hulp; verzoekt de Commissie de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten tot absolute voorwaarden te maken voor de goedkeuring van financiële steun;

54.

onderstreept dat duurzaamheid een cruciaal element is voor het vergroten van de algehele doeltreffendheid van ontwikkelingshulp door het gestaag volgen van de effecten via alle steunverleningsmodaliteiten; herinnert eraan dat in de Agenda 2030 en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling veel nadruk wordt gelegd op gegevens en indicatoren, uitgaande van het feit dat nauwlettend toezicht essentieel is voor een doeltreffende en operationele strategie;

55.

verzoekt de Commissie opnieuw in het volgende jaarlijkse activiteitenverslag een gestructureerde evaluatie van de effecten van de EOF-activiteiten op te nemen, waarbij met name het accent wordt gelegd op de mensenrechten;

56.

verzoekt de Commissie volgens een landenspecifieke aanpak een evaluatie uit te voeren van de op lange termijn door het EOF gefinancierde projecten, om aan te tonen wat de daadwerkelijke effecten zijn van decennia van investeringen van de EU ter plaatse en hoe deze doeltreffend hebben bijgedragen tot de economische, sociale en duurzame ontwikkeling van de begunstigde landen; verzoekt de Commissie voorts zich te buigen over de resultaten van de evaluatie en verdere financiering van ondoeltreffende projecten te beperken en/of te beëindigen;

57.

is van oordeel dat een grotere nadruk op lokale kleine en middelgrote ondernemingen, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties centraal moet staan bij de samenwerking in het beheer van de projectportefeuille van de EU-delegaties; benadrukt dat, gezien het tekort aan financiering dat moet worden overbrugd om de ambitieuze doelstellingen voor duurzame ontwikkeling te behalen, de strategische dialoog met de particuliere sector en maatschappelijke organisaties een cruciale rol moet spelen voor de ontwikkeling van lokale economieën;

58.

beschouwt financiële inclusie en microfinanciering als essentiële factoren van economische en sociale vooruitgang, aangezien het effect hiervan op de lokale economische activiteit en werkgelegenheid is aangetoond; merkt met tevredenheid op dat het EOF financiële inclusie in Afrika via diverse instrumenten ondersteunt, waaronder het Garantiefonds van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), de Nasira-risicodelingsfaciliteit, het Hurumafonds, Boost Africa en het African Guarantee Fund, die onder meer gericht zijn op de verstrekking van microkredieten aan benadeelde boeren in Afrika; raadt de Commissie en andere Europese instellingen af nieuwe financiële steuninstrumenten op te zetten, en spoort ze er eerder toe aan meer zichtbaarheid te geven aan de instrumenten voor financiële steun, zowel binnen hun activiteitengebied als binnen de Europese Unie;

59.

neemt kennis van de controle van de dienst Interne Audit inzake de coördinatie tussen de Europese Commissie en de EDEO, en merkt met tevredenheid op dat werd geconcludeerd dat de coördinatieactiviteiten tussen de diensten van de Commissie (DG DEVCO, het directoraat-generaal Nabuurschapsbeleid en Uitbreidingsonderhandelingen (DG NEAR) en de Dienst Instrumenten buitenlands beleid) en de EDEO over het algemeen doeltreffend en efficiënt zijn; wijst echter met klem op de noodzaak om een niet-gefragmenteerd overzicht te hebben van de totale externe bijstand van de Unie aan een bepaald land en de noodzaak om samen met DG DEVCO en DG NEAR de risicobeoordeling en het risicobeheer te versterken om een Gemeenschappelijk Standpunt te ontwikkelen over onzekerheid en risicobeperkende strategieën;

Doeltreffendheid van het EU-trustfonds voor Afrika

60.

merkt op dat de aan het trustfonds van de Europese Unie (EUTF) toegekende middelen eind 2018 4,2 miljard EUR bedroegen, waarvan 3,7 miljard EUR afkomstig was uit de EOF’s en 489,5 miljoen EUR werd verstrekt door de lidstaten en andere donoren (Zwitserland en Noorwegen); stelt vast dat in 2018 187 projecten zijn uitgevoerd; merkt op dat het gezamenlijke initiatief van de EU en de IOM inzake de bescherming en re-integratie van migranten tegen eind 2018 is uitgebreid van 14 naar 26 Afrikaanse landen;

61.

herinnert aan zijn vaste standpunt dat de Commissie ervoor moet zorgen dat ieder trustfonds dat als nieuw ontwikkelingsinstrument wordt opgericht, altijd in overeenstemming is met de algemene strategie en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de Unie, namelijk de terugdringing en uitbanning van armoede, en er in het bijzonder op moet toezien dat de veiligheidsbelangen van de Europese landen de behoeften van de begunstigde bevolking niet overschaduwen; spoort de Commissie ertoe aan te overwegen financiële steun voor EUTF-projecten die van deze algemene lijn afwijken, te beperken;

62.

benadrukt dat het EUTF ten doel heeft de diepere oorzaken van destabilisatie, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie aan te pakken door de weerbaarheid, economische kansen, gelijke kansen, veiligheid van de bevolking en menselijke en maatschappelijke ontwikkeling te bevorderen; merkt op dat het concept en de kenmerken van de diepere oorzaken van irreguliere migratie veranderlijk zijn en grondig moeten worden herzien en geanalyseerd om de motivering en toegevoegde waarde van de projecten beter vorm te geven en om de behaalde resultaten beter te kunnen presenteren;

63.

merkt op dat de Rekenkamer heeft geconcludeerd dat het EUTF voor Afrika een flexibel instrument is voor het bieden van bijstand op gebieden als voedsel, onderwijs, gezondheid, veiligheid en duurzame ontwikkeling, maar dat de opzet ervan, gezien de ongekende uitdagingen waarvoor het nu staat, gerichter had moeten zijn en dat de doelstellingen te ruim zijn om efficiënt maatregelen te sturen in de Afrikaanse regio’s en de effecten ervan te meten;

64.

constateert met bezorgdheid dat er nauwelijks aandacht is besteed aan de talloze punten van zorg van de Rekenkamer (1) en de auteurs van de tussentijdse evaluatie van het elfde EOF met betrekking tot de uitvoering van het EUTF; herhaalt zijn zorgen aangaande:

het ontbreken van gedocumenteerde criteria voor de selectie van projectvoorstellen voor de onderdelen “Noord-Afrika” en “Hoorn van Afrika”;

het ontbreken van een specifiek kader voor risicobeheersing;

ernstige tekortkomingen in de meting van de prestaties van de EUTF-projecten;

de doeltreffendheid en duurzaamheid van EUTF-projecten en het vermogen van de Unie om nauwlettend toe te zien op de uitvoering ervan;

het gebrek aan een vruchtbare strategie voor de verbreiding van en media-aandacht voor optimale werkmethoden en succesvolle steunprogramma’s;

meent dat de toegevoegde waarde van het EUTF gezien dergelijke bevindingen zeer twijfelachtig is;

65.

herinnert eraan dat het grootste deel van de financiering uit het EUTF afkomstig is uit het EOF, wat onvermijdelijk inhoudt dat ontwikkelingshulp niet wordt besteed aan de ontwikkelingsplannen van de partnerlanden van de Unie, maar aan de kortetermijndoelstellingen van het migratiebeleid van de Unie, hetgeen in strijd is met het Verdrag van Lissabon en de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp; wijst erop dat het EUTF eerder gericht was op projecten die een snelle oplossing boden voor het indammen van gemengde migratiestromen, in plaats van op het aanpakken van de langetermijnimpulsen voor migratie in overeenstemming met de beginselen van ontwikkelingshulp;

66.

wijst erop dat de bundeling van middelen van EOF’s, de begroting van de Unie en andere donoren in trustfondsen niet tot gevolg mag hebben dat voor ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid bestemde middelen hun eigenlijke begunstigden niet bereiken of voorbijgaan aan hun oorspronkelijke doelstellingen; betreurt in dit verband dat, hoewel de bijdrage van de Unie aan het EUTF voornamelijk uit middelen voor ODA bestaat, dit financieringsmechanisme niet uitsluitend gericht is op ontwikkelingsgerelateerde doelstellingen; geeft aan dat in 2018 het grootste aandeel van de EUTF-middelen is besteed aan het thematische onderdeel “migratiebeheer” (30,8 %, ten opzichte van 17,3 % in 2016);

67.

constateert dat migratiebeheer niet alleen een steeds groter aandeel heeft gekregen in alle goedgekeurde EUTF-projecten, maar dat middelen ook steeds meer werden aangewend in Noord-Afrikaanse landen, van 23 % van de totale migratiebeheersmiddelen in 2016 tot 52 % in 2018; betreurt dat, hoewel de EU er met het EUTF voornamelijk naar streeft “kwetsbare en gemarginaliseerde bevolkingen” te ondersteunen, 55 % van de financiering van het onderdeel “migratiebeheer” in 2017 is besteed aan projecten die gericht waren op het beperken en ontmoedigen van irreguliere migratie via maatregelen voor migratiebeheersing en controle; waarschuwt ervoor dat het aanwenden van ontwikkelingshulp als middel om migratie- en veiligheidsuitdagingen aan te pakken niet alleen de ontwikkelingsprioriteiten van de Unie ondermijnt maar ook kan leiden tot meer armoede en instabiliteit, waardoor mensen gedwongen worden hun gemeenschap te verlaten; spoort de Commissie er in dit verband toe aan te overwegen financiële steun voor EUTF-projecten die niet verenigbaar zijn met de EU-langetermijnstrategie voor ontwikkeling te beperken of in te trekken;

68.

herinnert eraan dat regionale en lokale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, ngo’s en de particuliere sector partners zijn voor een doeltreffend ontwikkelingsbeleid, en dat een constante dialoog met nationale autoriteiten en lokale gemeenschappen van essentieel belang is om gemeenschappelijke strategieën en prioriteiten vast te stellen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er via het EUTF geen middelen uit het EOF en de EU-begroting worden toegekend voor projecten die worden uitgevoerd door de lokale en regeringstroepen (milities) die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen, met name in landen als Libië en Sudan;

69.

herinnert eraan dat EUTF-financiering die afkomstig is van de begrotingslijnen voor ontwikkeling niet mag worden gebruikt voor veiligheidsmaatregelen die de rechten van migranten in gevaar brengen; verzoekt de Commissie tastbare garanties te verstrekken dat migratiegerelateerde EUTF-projecten niet gebruikt worden door de uitvoerende autoriteiten om de fundamentele mensenrechten van migranten te schenden, en dat migratiegerelateerde EUTF-projecten op lange termijn niet bijdragen aan de destabilisering van landen en subregio’s, zoals steeds vaker aan de kaak gesteld door de ngo’s en lokale bevolking in Noord-Niger; benadrukt dat EUTF-projecten de mensenrechten centraal moeten stellen in de programmering en moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de mensenrechten in de betrokken landen;

70.

verzoekt de Commissie duidelijke en transparante mensenrechtenclausules op te nemen in de met de uitvoeringspartners (VN-agentschappen, ontwikkelingsorganisaties van de lidstaten) gesloten bijdrageovereenkomsten, om te vermijden dat de Unie indirect projecten financiert waarmee de mensenrechten worden geschonden; wijst in dit verband op het project dat Eritrea en Ethiopië weer met elkaar in verbinding moest stellen door de grootste verkeersaders in Eritrea te renoveren, dat gefinancierd werd door het EUTF en beheerd door het Bureau van de Verenigde Naties voor projectdiensten, maar dat Eritrese nationale bouwbedrijven financierde die gebruikmaakten van gedwongen arbeid via de nationale dienstplicht;

71.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er op de werklocaties van de door de Unie gecofinancierde projecten geen gebruik gemaakt wordt van dwangarbeid of slavernijcondities, overeenkomstig internationale en EU-rechtskaders; bepleit dat de Commissie een transparant en rigide toezichtsysteem voor door de Unie gecofinancierde projecten invoert, dat een anonieme klachtenprocedure en follow-up omvat;

72.

is bezorgd over het feit dat de Rekenkamer voorbeelden heeft gevonden van projecten die zich richten op dezelfde behoeften als andere instrumenten van de Unie, waardoor het risico bestaat dat ze met andere vormen van steun van de Unie overlappen; verzoekt de Commissie, om te waarborgen dat de nadruk vooral ligt op ontwikkeling en niet op grenstoezicht en veiligheid ten nadele van migranten, er in het bijzonder voor te zorgen dat haar acties in overeenstemming zijn met en worden afgestemd op de regionale ontwikkelingsprogramma’s, en het effect en de doeltreffendheid van mondiale steun te maximaliseren;

73.

merkt op dat de Commissie erkent dat het gemeenschappelijke monitoringsysteem verder moet worden versterkt; is ingenomen met de goedkeuring van een reeks van 41 gemeenschappelijke outputindicatoren in het tweede kwartaal van 2018 en met de invoering van technische bijstand; neemt kennis van de inspanningen die worden geleverd in het kader van de drie operationele onderdelen van het EUTF voor Afrika om de vaststelling van specifieke doelstellingen en uitgangswaarden op projectniveau te verbeteren;

74.

meent dat zorgvuldigheid vereist is om te zorgen voor betere communicatie tussen de Commissie, het Parlement en de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van het EUTF, en dat erop moet worden toegezien dat er voldoende openbare verslaglegging, toezicht en controles plaatsvinden met betrekking tot hun acties en prestaties; verzoekt de Rekenkamer een controle te overwegen van de effecten van de uitvoering van het EUTF voor Afrika op het ontwikkelingsbeleid van de Unie, zowel vanuit het oogpunt van de begroting als dat van de resultaten; verzoekt de Commissie daarom conclusies te trekken uit de controle en erop toe te zien dat de financiering van inefficiënt uitgevoerde EUTF-projecten wordt stopgezet of sterk wordt teruggeschroefd;

De Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur

75.

merkt met bezorgdheid op dat de Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (African Peace and Security Architecture — APSA) sterk afhankelijk is van externe financiële bronnen, vanwege de geringe bijdrage van de lidstaten aan het Vredesfonds en de beperkte aanvullende financiering van de APSA uit alternatieve financieringsbronnen;

76.

erkent dat de EDEO en de Commissie worden geconfronteerd met uiterst complexe situaties in Afrika, met talloze politieke en operationele uitdagingen en beperkingen op vele gebieden, met name de samenwerking van de belangrijkste betrokken partijen, de financiering en de beperkingen van de instellingen, en de politieke bereidheid om in te grijpen en conflicten te voorkomen en te beheersen;

77.

betreurt dat de ontoereikende Afrikaanse betrokkenheid en financiële houdbaarheid in combinatie met de grote afhankelijkheid van donoren en internationale partners tot operationele tekortkomingen leidt; verzoekt de Commissie betrokkenheid van de Afrikaanse Unie bij de APSA te bevorderen zodat zij financieel onafhankelijker kan worden, en het accent van de steun van de Unie te verleggen van de dekking van operationele kosten naar de ondersteuning van maatregelen voor capaciteitsopbouw;

78.

betreurt dat de steun van de Unie aan de APSA weinig effect heeft gesorteerd en dat het accent ervan moest worden verlegd, dat de steun van de Unie voornamelijk gericht was op het bijdragen aan de operationele basiskosten van de APSA, en dat de APSA al jarenlang sterk afhankelijk is van donorsteun;

79.

is ernstig bezorgd over de tekortkomingen van de monitoringsystemen met betrekking tot de capaciteit om behoorlijke gegevens over de resultaten van activiteiten te verstrekken; vraagt de Commissie de activiteits- en prestatiecapaciteit van het evaluatiesysteem te versterken, zodat aangetoond kan worden dat de bijdragen van de Unie in grote mate gekoppeld kunnen worden aan tastbare en positieve effecten op de vrede en de veiligheid ter plaatse; verzoekt de diensten van de Commissie om in het kader van resultaatgericht toezicht een werkbezoek te organiseren en zo snel mogelijk verslag uit te brengen bij het Parlement;

80.

beveelt de Commissie op grond van het bovenstaande aan te overwegen alle financiering aan de APSA te annuleren;

Plan voor externe investeringen en het EFDO

81.

herinnert aan de doelstelling om 44 miljard EUR aan investeringen te mobiliseren; merkt op dat de Unie 2,2 miljard EUR heeft toegekend voor 94 blendingprojecten in het kader van het EFDO (pijler 1 van het extern investeringsplan) en 1,54 miljard EUR voor EFDO-garanties voor 28 investeringsprogramma’s;

82.

spoort DG DEVCO ertoe aan beter onder de aandacht te brengen welke hefboommogelijkheden het extern investeringsplan biedt door investeringen uit de particuliere sector aan te trekken in ontwikkelingspartnerschappen; herinnert er echter aan dat terdege aandacht moet worden besteed aan additionaliteit van het extern investeringsplan, maar ook aan de criteria voor het beheer ervan teneinde elke verlegging van de ontwikkelingsgelden naar particuliere investeerders of ten behoeve van winstbejag te voorkomen;

83.

merkt op dat de Unie via 21 blendingprojecten eveneens 547 miljoen EUR heeft toegekend in Afrika bezuiden de Sahara waarmee naar verwachting 4 miljard EUR voor vervoer, energie, de particuliere sector en landbouw zal worden ontsloten; spreekt zijn steun uit voor het bevorderen van de lokale dimensie van gemengde financiering;

84.

wijst erop dat de regionale samenwerking van de Unie de grootste financiële bijdrage heeft geleverd aan biodiversiteits- en bosbeheerprojecten en een cruciale rol heeft gespeeld bij de instandhouding van de zestien beschermde gebieden in de regio’s Centraal- en West-Afrika;

85.

verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de verbreiding van succesvolle projecten, en het publiek meer bewust te maken van de investeringen van de Unie in mondiale duurzame ontwikkeling;

De ACS-investeringsfaciliteit van de EIB

86.

spoort de EIB ertoe aan om de ontwikkeling van de lokale particuliere sector, als essentiële speler voor verduurzaming en veerkracht, verder te ondersteunen, om steun te verstrekken voor sociale en economische basisinfrastructuur die van onmiddellijk belang is voor de begunstigden, en om bij te dragen aan het zoeken naar nieuwe lokale en regionale partners op het specifieke gebied van microfinanciering; verzoekt de EIB de additionaliteit te verhogen door middel van een betere rechtvaardiging van het gebruik van de middelen;

87.

spoort de EIB ertoe aan meer inspanningen te leveren en passende maatregelen te nemen om meer bekendheid te geven aan EIB-instrumenten in landen waar de effecten van de EIB-investeringen het grootst zijn;

88.

is ingenomen met de bijdrage van 139 miljoen EUR die de Unie via de ACS-investeringsfaciliteit heeft geleverd aan kredietlijnen voor microfinanciering; stelt vast dat deze bijdrage circa 26 300 leningen aan micro-ondernemingen en particulieren zal opleveren;

89.

acht het van cruciaal belang voor de EIB om tijd te blijven investeren in een beleid van zorgvuldigheid, gecombineerd met instrumenten voor resultaatbeoordeling, om beter inzicht te verkrijgen in het profiel van financiële tussenpersonen en begunstigden en om de effecten van projecten voor eindbegunstigden beter te evalueren;

Toekomst van de betrekkingen tussen de Unie en Afrika

90.

neemt kennis van het lopende bezinningsproces over de voortzetting van de strategie en het partnerschap tussen de Unie en Afrika op lange termijn en ziet dit als een kans om te zorgen voor efficiëntere steunverleningsmodaliteiten; meent dat we moeten overstappen van de traditionele op steun gebaseerde betrekkingen naar meer strategische en geïntegreerde betrekkingen;

91.

verzoekt de Commissie met onze partners een “meer voor meer”-aanpak te ontwikkelen, zodat onze steun aan derde landen kan worden afgestemd op hun eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat, internationale verdragen enz.;

92.

benadrukt dat het EOF in de begroting van de Unie moet worden opgenomen, zoals eerder vermeld in de resoluties van het Parlement en in het voorstel voor het nieuwe meerjarig financieel kader voor de periode 2021-2027, om versnippering van de begroting te voorkomen; wijst erop dat als het EOF in de begroting van de Unie wordt opgenomen, de kwijtingsautoriteit beter in staat is de uitgaven uit de begroting van de Unie buiten de Unie te controleren.

(1)  Speciaal verslag nr. 32/2018 “Noodtrustfonds van de Europese Unie voor Afrika: flexibel, maar een gebrek aan gerichtheid”.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/306


BESLUIT (EU) 2020/1937 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0056/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (5), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0058/2020),

1.   

verleent de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Instituut voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 128.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 403 van 30.12.2006, blz. 9.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/308


BESLUIT (EU) 2020/1938 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Instituut te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0056/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1922/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Instituut voor gendergelijkheid (5), en met name artikel 15,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0058/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 128.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 403 van 30.12.2006, blz. 9.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/310


RESOLUTIE (EU) 2020/1939 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0058/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (hierna: “het Instituut”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1) in totaal 7 981 001,45 EUR bedroeg, hetgeen een toename betekent van 3,34 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van het Instituut volledig wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Instituut voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Instituut betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,38 %, een stijging van 0,46 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 81,15 % bedroeg, een stijging van 0,20 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

De prestaties

2.

stelt vast dat het Instituut voor operationele doelstellingen en het beheer van financiële en personele middelen bepaalde kernprestatie-indicatoren gebruikt om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen en zijn begrotingsbeheer te verbeteren; stelt eveneens vast dat het Instituut in 2018 98,80 % van de activiteiten in het kader van het enig programmeringsdocument heeft voltooid;

3.

merkt op dat het Instituut het netwerk van Europese instanties voor justitie en binnenlandse zaken heeft voorgezeten en de regelmatige updates en informatie-uitwisseling tussen deze instanties heeft gecoördineerd; merkt op dat het Instituut en een aantal andere instanties eind 2018 hebben toegezegd te onderzoeken op welke manier zij intensiever kunnen samenwerken bij de uitvoering van gezamenlijke projecten voor capaciteitsopbouw met derde landen; beschouwt deze samenwerking als waardevol en spoort de andere agentschappen ertoe aan dit voorbeeld te volgen; moedigt het Instituut aan tot meer en ruimere samenwerking met de agentschappen van de EU; zet het Instituut ertoe aan om met andere agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren te overleggen over een gemeenschappelijk gebruik van middelen voor elkaar overlappende taken;

4.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren van de mogelijkheid om het Instituut samen te voegen met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), of om op zijn minst gezamenlijke synergieën tot stand te brengen; vraagt de Commissie twee scenario’s te beoordelen: de overplaatsing van het Instituut naar het hoofdkantoor van het FRA in Wenen en de overplaatsing van het hoofdkantoor van FRA naar het hoofdkantoor van het Instituut in Vilnius; merkt op dat een fusie zou inhouden dat beide agentschappen zakelijke en ondersteunende diensten, het beheer van gemeenschappelijke gebouwen, ICT- en telecommunicatiesystemen en internet-infrastructuur delen, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard, dat vervolgens zou worden gebruikt voor de verdere financiering van het Instituut en FRA;

5.

spoort het Instituut ertoe aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren;

6.

spoort het Instituut ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

7.

herinnert eraan dat het Instituut is opgericht om gendergelijkheid in de EU te bevorderen en te versterken, onder meer door gendermainstreaming op te nemen in alle beleidssectoren van de Unie en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, om discriminatie op grond van gender te bestrijden en om de burgers van de Unie bewust te maken van gendergelijkheid;

8.

is ingenomen met de bestaande samenwerking tussen het Instituut en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van het Parlement (“FEMM”), en is verheugd over de bijdrage van het Instituut aan de lopende werkzaamheden van FEMM, onder meer op het gebied van het evenwicht tussen werk en privéleven, de genderkloof ten aanzien van digitale vaardigheden, lonen en pensioenen, genderbudgettering, het bestrijden van geweld tegen vrouwen, de gezondheid van vrouwen, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, de rechten van vrouwen en de ontwikkeling van een genderbewust parlementair instrument; wijst op de waardevolle bijdrage die het Instituut kan leveren aan alle commissies van het Parlement met als doel het genderperspectief beter horizontaal te integreren en beter tot uiting te laten komen in beleidsmaatregelen en acties en in de beleidsvorming van de Unie, bijvoorbeeld door de commissies opleidingen en informatie te verstrekken;

9.

neemt kennis van de nieuwe strategie inzake kennisbeheer en communicatie 2019-2021, waarmee zowel betrokkenheid van belanghebbenden op het gebied van gendergelijkheid als monitoring van de communicatiekanalen van het Instituut wordt beoogd;

10.

steunt de werkzaamheden van het Instituut ten zeerste, aangezien FEMM dankzij de studies en onderzoeken van het Instituut officiële, kwalitatief hoogstaande en objectieve gegevens tot haar beschikking heeft, zonder dewelke zij haar werkzaamheden niet naar behoren zou kunnen uitvoeren;

11.

is ingenomen met de resultaten van het Instituut in 2018 en verzoekt het Instituut om de gendergelijkheidsindex 2017 vanaf 2020 jaarlijks te actualiseren; pleit voor de ontwikkeling van methodologischer instrumenten, zodat gendermainstreaming beter gewaarborgd wordt in alle beleidsmaatregelen en acties;

12.

wijst op het belang van de taak die het Instituut als expertisecentrum van de Unie op het gebied van gendergelijkheid toekomt, namelijk het toezicht op de uitvoering van het Verdrag van Istanbul;

13.

toont zich bezorgd over rechtsvorderingen van voormalige uitzendkrachten en over de uitspraken van de districtsrechtbank van de stad Vilnius en de regionale rechtbank van Vilnius; dringt aan op een heldere aanwervingsprocedure en verzoekt het Instituut maatregelen te nemen om de situatie op te lossen;

Personeelsbeleid

14.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 100 % ingevuld was, aangezien 27 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 27 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (in 2017 waren er 27 posten toegestaan); stelt vast dat er in 2018 bovendien 14 contractanten en vier gedetacheerde nationale deskundigen voor het Instituut werkten;

15.

neemt kennis van het vonnis dat de districtsrechtbank van de stad Vilnius in februari 2019 heeft geveld ten gunste van vijf voormalige werknemers van het Instituut, die het Instituut ervan hadden beschuldigden hun statuut als “tijdelijke werknemer” vijf jaar lang te hebben misbruikt om hun minder loon te moeten betalen dan aan werknemers met een langlopend arbeidscontract; vraagt de Commissie om een globale analyse van de wijze waarop de agentschappen en het Instituut zelf hun personeel te werk stellen, en verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van het eindresultaat van deze analyse;

16.

stelt vast dat een van de belangrijkste verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en de Litouwse arbeidswetgeving, inhoudt dat de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten dezelfde moeten zijn als die voor werknemers die rechtstreeks in dienst zijn genomen door de inlenende onderneming; merkt evenwel op dat de uitzendbureaus in de contracten niet expliciet verplicht werden om deze arbeidsvoorwaarden te eerbiedigen, en dat er geen bewijs bestaat dat het Instituut zelf de arbeidsvoorwaarden voor zijn eigen personeel en voor uitzendkrachten heeft vergeleken, hetgeen risico’s met betrekking tot geschillen en voor de reputatie met zich meebrengt; verzoekt het Instituut om de arbeidsvoorwaarden van zijn uitzendkrachten te analyseren en ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de nationale arbeidswetgeving en die van de Unie;

17.

stelt bezorgd vast dat de vertegenwoordiging van mannen (zeven) en vrouwen (drieëntwintig) in de raad van bestuur van het Instituut niet evenwichtig is;

18.

stelt vast dat het Instituut kennisgevingen van vacatures publiceert op haar eigen website en op sociale media, om er zo meer de aandacht op te vestigen, maar niet op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO);

Aanbestedingen

19.

stelt verontrust vast dat het Instituut eind 2017 verwerende partij was in vier zaken met betrekking tot drie aanbestedingsprocedures die voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) waren gebracht door afgewezen inschrijvers; merkt op dat het HvJ in 2018 twee van de vier zaken heeft behandeld, waarbij het tot de conclusie is gekomen dat het Instituut niet aansprakelijk is en het de vorderingen van de eisers heeft verworpen, en dat het HvJ in 2019 uitspraak heeft gedaan over de twee resterende zaken in verband met hetzelfde gunningsbesluit en hetzelfde contract; maakt uit het antwoord van het Instituut op dat het de aanbestedingsprocedures verder heeft verbeterd om het risico op eventuele ontevredenheid onder de afgewezen inschrijvers en op toekomstige rechtszaken tot een minimum te beperken;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

20.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van het Instituut die erop gericht zijn transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken, en klokkenluiders te beschermen; is ingenomen met de publicatie van de cv’s van het hogere management van het Instituut op zijn website;

Interne audit

21.

merkt op dat er in het definitieve verslag van 17 oktober 2017 over de audit van de Dienst Interne Audit betreffende de omgang met belanghebbenden en externe communicatie geen kritieke of zeer belangrijke kwesties aan het licht zijn gekomen; merkt echter op dat het auditverslag aanbevelingen bevat voor verdere verbeteringen op een aantal gebieden, waaronder kennisbeheer en communicatiestrategie, kernprestatie-indicatoren, toezicht en verslaglegging, beheer van de belangrijkste projecten van belanghebbenden en externe communicatie; merkt op dat het Instituut een actieplan heeft ontwikkeld voor alle aanbevelingen en deelaanbevelingen voor de periode 2017-2018, dat verscheidene deelaanbevelingen in 2017 zijn uitgevoerd en de rest in 2018;

22.

neemt kennis van de inspanningen van het Instituut om een kosteneffectieve en milieuvriendelijke werkplek te garanderen; stelt vast dat het Instituut weliswaar geen specifieke maatregelen heeft getroffen om zijn CO2-uitstoot te verminderen of te compenseren, maar dat het deelneemt aan bijeenkomsten, raadplegingen en presentaties hierover en dat het ook over parkeerplaatsen voor fietsen beschikt;

23.

vraagt het Instituut zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

24.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 128 van 5.4.2019, blz. 16.

(2)   PB C 128 van 5.4.2019, blz. 18.

(3)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/313


BESLUIT (EU) 2020/1940 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 (2) waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0059/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (5), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0059/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgevoegd resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/315


BESLUIT (EU) 2020/1941 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 (2) waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0059/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (5), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0059/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor effecten en markten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/317


RESOLUTIE (EU) 2020/1942 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0059/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (de “Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens de staat van ontvangsten en uitgaven (1)44 191 067 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 5,02 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de Autoriteit wordt gefinancierd door een bijdrage van de Unie (26,59 %), bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten (46,44 %) en vergoedingen van onder toezicht staande entiteiten (25,78 %) (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,99 %, hetgeen neerkomt op een lichte daling van 0,01 % ten opzichte van het jaar 2017; merkt bovendien op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 88,87 % bedroeg, wat neerkomt op een daling van 0,89 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

2.

merkt op dat de Autoriteit, volgens het verslag van de Rekenkamer, overeenkomstig de desbetreffende verordening inzake vergoedingen, ratingbureaus vergoedingen in rekening brengt en dat deze vergoedingen enkel de uitgaven van de Autoriteit met betrekking tot de registratie en de certificering van en het toezicht op ratingbureaus moeten dekken; merkt op dat de vergoedingen die de Autoriteit ratingbureaus in 2017 in rekening bracht 853 950 EUR hoger waren dan de uitgaven en dat de Autoriteit dit overschot besteedde aan andere activiteiten, terwijl in 2018 de uitgaven 224 664 EUR hoger waren dan de vergoedingen die ratingbureaus in rekening waren gebracht; stelt vast dat de gecumuleerde afwijking in de periode 2015-2018 540 412 EUR bedraagt; stelt voorts vast dat de Autoriteit transactieregisters vergoedingen in rekening brengt overeenkomstig de desbetreffende verordening inzake vergoedingen, en dat deze vergoedingen enkel de uitgaven van de Autoriteit met betrekking tot de registratie van en het toezicht op transactieregisters moeten dekken; merkt op dat de uitgaven van de Autoriteit met betrekking tot de registratie van en het toezicht op transactieregisters in 2017 452 466 EUR hoger waren dan de daarmee samenhangende, in rekening gebrachte vergoedingen, en dat de uitgaven van de Autoriteit in 2018 voor dezelfde activiteiten 30 882 EUR hoger waren dan de daarmee samenhangende in rekening gebrachte vergoedingen; stelt vast dat de gecumuleerde afwijking in de periode 2015-2018 545 735 EUR (oftewel 6 %) bedraagt; merkt op dat hoewel de Autoriteit de door de Commissie verstrekte richtsnoeren hierover heeft gevolgd, deze overschotten en tekorten tot een jaarlijkse kruisfinanciering van activiteiten kunnen leiden; wijst erop dat de Autoriteit heeft geantwoord dat zij in 2017 middelen heeft moeten herschikken om te kunnen werken aan een specifiek risico met betrekking tot transactieregisters, hetgeen heeft geleid tot een verschil tussen de geïnde vergoedingen en de werkelijke uitgaven, en dat zij altijd de richtsnoeren van de Commissie over het begrotingsmodel voor haar vergoedingen heeft gevolgd, en dat elke onevenwichtigheid op de korte termijn moet worden gecompenseerd op de lange termijn; roept de Autoriteit op dergelijke kruisfinancieringen te blijven beperken zolang er geen terugkerende significante afwijkingen zijn in de begroting van de Autoriteit;

3.

stelt vast dat de gecumuleerde overschotten voor de periode 2015-2018, die het resultaat zijn van de door ratingbureaus betaalde vergoedingen voor registratie, certificering en toezicht van deze entiteiten, 0,5 miljoen EUR bedragen; is van oordeel dat deze overschotten tijdelijk moeten zijn en niet mogen worden gebruikt voor het stelselmatig financieren van andere activiteiten;

Functioneren

4.

merkt op dat de Autoriteit 90 % van de activiteiten in haar jaarlijks werkprogramma heeft voltooid;

5.

merkt op dat de tenuitvoerlegging van MiFID II het grootste project was dat de Autoriteit in 2018 heeft uitgevoerd; merkt bovendien op dat een van de belangrijkste uitdagingen en doelstellingen voor de Autoriteit de voorbereiding was van een ordelijk verloop van de terugtrekking van het VK uit de EU zonder akkoord, waarbij meer inspanningen nodig waren gezien de onzekerheid;

6.

merkt op dat de werklast van de Autoriteit voortdurend evolueert en zowel wetgevende taken, als de handhaving en toepassing van het Unierecht omvat;

7.

merkt op dat de Autoriteit samen met de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) deel uitmaakt van een Gemengd Comité dat zich inzet om te zorgen voor de intersectorale samenhang en gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties, en dat de Autoriteit een rekenplichtige deelt met het Spoorwegbureau van de Europese Unie, deel heeft genomen aan vele gezamenlijke aanbestedingen met andere agentschappen en altijd efficiëntie via samenwerking nastreeft; spoort de Autoriteit ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

8.

stelt in het licht van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de in 2017 uitgevoerde externe evaluatie van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA’s) vast dat het wetgevingsproces inzake de herziening van de ETA’s in het voorjaar van 2019 met succes is afgerond, en stelt vast dat de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (3) en de relevante sectorale wetgeving van de Unie nu dienovereenkomstig ten uitvoer worden gelegd;

9.

is ingenomen met het onderzoek van de Autoriteit naar handelsconstructies voor dividendarbitrage, zoals cum-ex en cum-cum; spoort de Autoriteit aan uit dit onderzoek concrete conclusies te trekken, teneinde de bestaande constructies in kwestie te stoppen en dit soort constructies in de toekomst te voorkomen, wetend dat zij een bedreiging vormen voor de integriteit van de financiële markten van de Unie;

10.

verwelkomt het verslag van de Autoriteit van juli 2019 met voorlopige bevindingen betreffende meervoudige regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting, opgesteld in reactie op de resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2018 over het cum-ex-schandaal: financiële criminaliteit en de mazen in het huidige wetgevingskader (2018/2900(RSP)), waarin het Parlement de Autoriteit had gevraagd een onderzoek in te stellen naar regelingen als cum-ex en cum-cum; juicht het verder toe dat de raad van toezichthouders van de Autoriteit in heeft gestemd met het starten van een officieel onderzoek onder artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1095/2010; spoort de Autoriteit aan uit dit onderzoek concrete conclusies te trekken, teneinde de bestaande constructies in kwestie te stoppen en dit soort constructies in de toekomst te voorkomen, wetend dat zij een bedreiging vormen voor de integriteit van de financiële markten van de Unie;

11.

onderstreept dat de rol van de Autoriteit bij het bevorderen van een gemeenschappelijke toezichtsregeling en gemeenschappelijke regels voor de gehele Europese financiële sector essentieel is voor het waarborgen van financiële stabiliteit, een beter geïntegreerde en veiligere financiële markt, alsook voor een hoger niveau van consumentenbescherming in de Unie, door billijkheid en transparantie op de markt voor producten en financiële diensten te bevorderen;

12.

onderstreept dat de Autoriteit bij de uitvoering van haar werkzaamheden in het bijzonder aandacht moet besteden aan het waarborgen van de verenigbaarheid met het Unierecht, aan eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en aan de naleving van de basisbeginselen van de interne markt van financiële diensten;

13.

maakt zich zorgen dat de tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake toezicht van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) in de vorm van richtsnoeren en Q&A’s een te zware last voor kleinere actoren zou kunnen zijn en derhalve de mededinging op de markt negatief zou kunnen beïnvloeden (5);

14.

benadrukt dat de Autoriteit ervoor moet zorgen dat alle opdrachten volledig en tijdig worden uitgevoerd, maar dat zij zich moet beperken tot, respectievelijk volledig gebruik moet maken van de haar door het Parlement en de Raad toegekende taken c.q. mandaat, en dat zij in geen geval moet proberen meer te doen dan in haar mandaat staat; wijst erop dat indien de Autoriteit zich strikt houdt aan het door het Parlement en de Raad vastgestelde mandaat dit zal leiden tot een doeltreffender en efficiënter gebruik van de hulpbronnen;

Personeelsbeleid

15.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 95,51 % ingevuld was, aangezien 149 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 156 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 150 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 68 contractanten en 14 gedetacheerde nationale deskundigen voor de Autoriteit werkten;

16.

vraagt zich af of de aan de Autoriteit ter beschikking gestelde middelen voldoende zijn om haar in staat te stellen uitvoering te geven aan het steeds grotere aantal taken op de gebieden securitisatie, Prospectus 3 en het geldmarktfonds, waar de werkdruk groter is geworden maar het aantal personeelsleden hetzelfde is gebleven;

17.

stelt met tevredenheid vast dat de Autoriteit een goed genderevenwicht heeft bereikt voor de hogere leidinggevende functies (één man en één vrouw) en de raad van bestuur (drie mannen en drie vrouwen);

18.

stelt vast dat het personeelsverloop van de Autoriteit 6,9 % bedroeg, hetgeen voldoet aan het streefcijfer van de Autoriteit van minder dan 10 %;

19.

merkt op dat de Autoriteit beleid inzake de bescherming van de waardigheid van de persoon en het voorkomen van intimidatie heeft vastgesteld, en haar eerdere regels heeft herzien door een besluit dat in december 2018 is aangenomen door de raad van bestuur, in lijn met het model van de Commissie; merkt op dat de Autoriteit vertrouwenspersonen aanstelt en regelmatig bewustwordingstrainingen organiseert;

20.

vraagt zich af of de inzet van uitzendkrachten en externe consultants, in plaats van het aanwerven van meer vast personeel, op de lange termijn het meest kostenefficiënt is;

21.

merkt op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat agentschappen voor adviesfuncties op het gebied van IT vaak gebruikmaken van extern personeel en dat er in die zin sprake is van een horizontale trend; roept ertoe op de afhankelijkheid van externe rekrutering op dat belangrijke en gevoelige gebied zo veel mogelijk te verminderen om potentiële risico’s te beperken;

Aanbestedingen

22.

merkt op dat de Autoriteit, volgens het verslag van de Rekenkamer, contracten met IT-bedrijven gebruikt die zodanig zijn opgesteld dat er mogelijk sprake is van terbeschikkingstelling van uitzendkrachten in plaats van de verlening van duidelijk omschreven IT-diensten of -producten, terwijl hiervoor overeenkomstig Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) specifieke regels moeten gelden, en de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten enkel mag plaatsvinden via overeenkomsten met erkende uitzendbureaus; merkt op dat het gebruik van IT-dienstverleningsovereenkomsten voor de terbeschikkingstelling van arbeidskrachten niet in overeenstemming zou zijn met de sociale en arbeidsrechtelijke voorschriften van de Unie en tot gevolg zou hebben dat de Autoriteit wordt blootgesteld aan juridische en reputatierisico’s; verzoekt de Autoriteit ervoor te zorgen dat overeenkomsten zodanig zijn opgesteld dat er geen verwarring mogelijk is tussen de verlening van IT-diensten en de terbeschikkingstelling van uitzendkrachten;

23.

merkt op dat de Autoriteit, volgens het verslag van de Rekenkamer, in 2018 een aanbestedingsprocedure heeft uitgeschreven voor de huur van nieuwe kantoorruimte in Parijs; merkt op dat de Autoriteit in eerste instantie een gezamenlijke aanbestedingsprocedure gepland had met andere organen van de Unie zoals de EBA, die op dat moment haar verhuizing van Londen naar Parijs voorbereidde; merkt op dat de Autoriteit en EBA evenwel tot de conclusie kwamen dat de beoogde voordelen van een gezamenlijke aanbestedingsprocedure niet zouden worden gerealiseerd, en dat de Autoriteit en de EBA afzonderlijke aanbestedingsprocedures hebben uitgeschreven voor de huur van hun kantoorruimte en andere daaraan gerelateerde diensten, en zo dus schaalvoordelen en efficiëntiewinst hebben misgelopen; dringt er bij de Autoriteit op aan haar samenwerking met de andere agentschappen te versterken en waar mogelijk gebruik te maken van gezamenlijke aanbestedingsprocedures, teneinde niet naast mogelijke schaalvoordelen en efficiëntiewinsten te grijpen;

24.

stelt vast dat de Autoriteit weliswaar aanzienlijke inspanningen heeft geleverd voor de voorbereiding van de aanbestedingsdocumenten voor de huur van nieuwe kantoorruimte en wat betreft de methodologie voor de evaluatie van inschrijvingen, maar dat de Autoriteit de documentatie en traceerbaarheid van evaluaties van inschrijvingen nog moet verbeteren, met name omdat evaluatieverslagen als belangrijkste referentie dienen tijdens de verschillende fasen van de aanbestedingsprocedures en de inhoud daarvan volledig zou moeten zijn en alle relevante details zou moeten omvatten;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

25.

merkt op dat 28 % van de begroting van de Autoriteit afkomstig was van vergoedingen die zij aanrekent aan de entiteiten waarop zij toezicht uitoefent; stelt vast dat maatregelen ten uitvoer zijn gelegd om eventuele belangenconflicten te beperken en dat deze maatregelen zijn onderworpen aan een audit; verzoekt de Autoriteit om bij de kwijtingsautoriteit verslag te blijven uitbrengen over de maatregelen die zij heeft genomen om ervoor te zorgen dat er geen belangenconflict ontstaat; merkt voorts op dat de Autoriteit van mening is dat indien de Commissie de vergoedingen zou innen, dit inefficiënt zou zijn, en dat het risico op onnauwkeurigheden en foute berekeningen zou toenemen, met mogelijke reputatieschade als gevolg;

26.

verwelkomt de publicatie van de notulen van de bijeenkomsten met belanghebbende partijen, zoals gevraagd door de Europese Ombudsman; verzoekt de Autoriteit gevolg te geven aan de aanbeveling van de Europese Ombudsman om in haar informatie voor het publiek aan te geven of er gedetailleerde verslagen van specifieke vergaderingen met belanghebbende partijen bestaan waarvoor een verzoek om inzage kan worden ingediend, op voorwaarde dat de inhoud van die verslagen niet commercieel gevoelig is;

27.

onderstreept het belang van een open, doeltreffende en onafhankelijke administratie voor alle agentschappen van de Unie en de hele Unie als zodanig; herinnert aan het probleem van belangenconflicten als gevolg van “draaideur”-situaties, en beklemtoont dat er voor het aanpakken daarvan behoefte is aan een uniform wettelijk kader;

Interne controles

28.

neemt, in het licht van de opmerkingen en het commentaar van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de audit van de interne auditdienst (IAS) van de Commissie van de peer reviews van nationale bevoegde autoriteiten, kennis van het feit dat alle hiermee verband houdende werkzaamheden zijn afgerond;

29.

merkt op de IAS, volgens het verslag van de Rekenkamer, in 2018 een auditverslag heeft opgesteld over inkomsten en activiteitsgestuurd beheer bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten, en dat de Autoriteit een actieplan heeft voorbereid om op sommige terreinen verbeteringen aan te brengen; verzoekt de Autoriteit de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

Andere opmerkingen

30.

merkt op dat tijdens 2018 de verwachte terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie een aanzienlijk effect heeft gehad op de geplande werkzaamheden en te leveren diensten, en voor veel voorbereidende werkzaamheden heeft gezorgd, met name op het gebied van toezichtsconvergentie, het voorkomen van fragmentatie en regelgevingsarbitrage, direct toezicht en risicobeoordeling; merkt op dat de Autoriteit in detail heeft geanalyseerd wat de operationele gevolgen voor de organisatie zouden zijn van de verwachte terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie, en personeelsleden heeft aangewezen die advies geven en regelmatig verslag uitbrengen over deze kwesties;

31.

vraagt de Autoriteit zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

32.

onderstreept de verantwoordelijkheid van de financiële sector om de uitdagingen op het gebied van duurzaamheid aan te gaan en te waarborgen dat de Unie haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering nakomt; onderstreept de cruciale rol van de Autoriteit bij het integreren van milieu-, sociale en governancegerelateerde factoren in het regelgevings- en toezichtskader, en bij het mobiliseren en naar duurzame investeringen sturen van particuliere geldstromen; beklemtoont dan ook het belang van voldoende middelen voor het monitoren van de tenuitvoerlegging van dat kader door financiële instellingen en de nationale bevoegde autoriteiten;

33.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (7) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 19 van 15.1.2019, blz. 1.

(2)   PB C 19 van 15.1.2019, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(4)  Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 1).

(5)  Op basis van feedback van Creditreform Rating AG.

(6)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/321


BESLUIT (EU) 2020/1943 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit (EBA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0057/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (5), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0060/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/323


BESLUIT (EU) 2020/1944 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit (EBA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0057/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (5), en met name artikel 64,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0060/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Bankautoriteit, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/325


RESOLUTIE (EU) 2020/1945 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit (EBA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2018,

gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen (1),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie economische en monetaire zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0060/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Bankautoriteit (hierna de “Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens haar staat van ontvangsten en uitgaven (2)42 584 409 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 10,84 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de toename verband hield met de verhuizing van de Autoriteit naar Parijs; overwegende dat de Autoriteit wordt gefinancierd door een bijdrage van de Unie (16 142 578 EUR, dat wil zeggen 37,91 %) en bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten en waarnemers (26 441 831 EUR, dat wil zeggen 62,09 %) (3);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Europese Bankautoriteit voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Bankautoriteit betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel management

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,85 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 3,94 % ten opzichte van het jaar 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 88,23 % bedroeg, wat neerkomt op een lichte stijging van 0,96 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

Prestaties

2.

stelt vast dat de Autoriteit veertien kernprestatie-indicatoren gebruikt om de resultaten van haar activiteiten te beoordelen, voor zover de Autoriteit controle over de resultaten heeft, en haar begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

stelt met tevredenheid vast dat de Autoriteit het grootste deel van haar reguleringsproducten heeft geleverd overeenkomstig haar werkprogramma en alle doelstellingen heeft gehaald die zijn vermeld in de toepassingen van de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau van de Autoriteit;

4.

is verheugd over het feit dat de Autoriteit praktijken, initiatieven en modellen uitwisselt met de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, waarmee de Autoriteit regelmatig vergadert; spoort de Autoriteit ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

5.

herinnert aan de nieuwe rol, taken en middelen van de Autoriteit voor het bestrijden van witwaspraktijken en terrorismefinanciering; is van mening dat de daadwerkelijke invulling van deze rol en taken afhangt van de steun van de raad van toezichthouders; betreurt het in dit verband dat niet ingegaan is op het voorstel om een onderzoek in te stellen naar de witwaszaak van de Danske Bank;

6.

herinnert eraan dat de Autoriteit tot nu toe geen onderzoek heeft geopend naar handelsconstructies voor dividendarbitrage, zoals cum-ex of cum-cum, zoals gevraagd door het Parlement; verzoekt de Autoriteit met klem om samen met ESMA onderzoek te doen naar constructies voor dividendarbitrage, teneinde de bestaande constructies in kwestie te stoppen en dit soort constructies in de toekomst te voorkomen, omdat zij een bedreiging vormen voor de integriteit van de financiële markten van de Unie;

7.

betreurt het feit dat de samenwerking tussen de Autoriteit en ESMA voor de opstelling van een gezamenlijke aanbestedingsprocedure voor de huur van kantoorruimte in Parijs werd stopgezet en dat zowel de Autoriteit als ESMA afzonderlijke aanbestedingsprocedures hebben uitgevoerd, niet alleen voor kantoorruimte, maar ook voor andere gerelateerde diensten; verzoekt de Autoriteit aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de redenen van deze gemiste kans voor het realiseren van schaalvoordelen en efficiëntiewinsten; dringt er bij de Autoriteit op aan het idee te overwegen van gezamenlijke aanbestedingsprocedures en het delen van middelen voor overlappende taken met andere agentschappen die soortgelijke werkzaamheden verrichten of die in de buurt van het hoofdkantoor van de Autoriteit liggen;

8.

verzoekt de Autoriteit haar communicatie met de lidstaten te verbeteren en te intensiveren; dringt er bij de Autoriteit op aan haar samenwerking met de lidstaten en met de nationale banken en commerciële banken van de lidstaten te verbeteren en te intensiveren; benadrukt het belang van een dergelijke samenwerking voor de doelstelling van de Autoriteit om een gemeenschappelijk rulebook te creëren;

9.

onderstreept dat de rol van de Autoriteit bij het bevorderen van een gemeenschappelijke toezichtsregeling voor de gehele Europese financiële sector essentieel is voor het waarborgen van financiële stabiliteit, een beter geïntegreerde en veiligere financiële markt, alsook voor een hoger niveau van consumentenbescherming in de Unie, door billijkheid en transparantie op de markt voor producten en financiële diensten te bevorderen;

10.

herinnert aan het belang van het uitoefenen van toezicht op de financiële sector, als een noodzakelijk en daadwerkelijk doeltreffend instrument voor de bestrijding van belastingfraude en witwassen;

11.

stelt vast dat de rol, de bevoegdheden en de middelen van de Autoriteit voor het bestrijden van witwaspraktijken en het aanpakken van terrorismefinanciering zullen worden versterkt in het kader van de nieuwe wetgevingsvoorstellen waarover in maart 2019 politieke overeenstemming is bereikt (4); beklemtoont dat de Autoriteit een voortrekkersrol moet vervullen bij het voorkomen van witwaspraktijken, daarbij gebruikmakend van de nieuwe bevoegdheden en van een nieuw intern comité voor de bestrijding van witwaspraktijken en de aanpak van terrorismefinanciering, en derhalve meer personele en materiële hulpbronnen moet krijgen om daadwerkelijk bij te dragen aan het stelselmatig en doeltreffend voorkomen van het gebruik van de financiële sector voor witwassen en terrorismefinanciering;

12.

onderstreept dat de Autoriteit bij de uitvoering van haar werkzaamheden in het bijzonder aandacht moet besteden aan het waarborgen van de verenigbaarheid met het Unierecht, aan eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel en aan de naleving van de basisbeginselen van de interne markt van financiële diensten;

13.

verzoekt de Autoriteit met klem binnen de door het Europees Parlement en de Raad vastgestelde termijn uitvoering te geven aan haar voorstel voor vermindering van de verslagleggingsdruk voor kleine en niet-complexe instellingen, teneinde tot grotere evenredigheid te komen (5); verzoekt de Autoriteit erop toe te zien dat in alle regelgevings- en niet-regelgevingsdocumenten stelselmatig dezelfde definities worden gebruikt (6);

14.

merkt op dat de werklast van de Autoriteit voortdurend evolueert en zowel wetgevende taken, als de handhaving en toepassing van het Unierecht omvat; merkt op dat om dit proces te vergemakkelijken een interne herschikking van de begroting en het personeel van de Autoriteit heeft plaatsgevonden; beklemtoont dat de Autoriteit zich strikt moet beperken tot de taken als bedoeld in haar mandaat; wijst erop dat indien de Autoriteit zich strikt houdt aan het door het Parlement en de Raad vastgestelde mandaat dit zal leiden tot een doeltreffender en efficiënter gebruik van de hulpbronnen;

15.

verzoekt de Autoriteit een onderzoek in te stellen naar handelsconstructies voor dividendarbitrage, zoals cum-ex, om mogelijke bedreigingen van de integriteit van de financiële markten en de nationale begrotingen te beoordelen, de aard en het aantal deelnemers aan dergelijke constructies in kaart te brengen, te beoordelen of er sprake is van inbreuken op nationaal of Unierecht, te bekijken welke actie de financiële toezichthouders in de lidstaten hebben ondernomen, en voor de desbetreffende bevoegde autoriteiten passende aanbevelingen te formuleren voor hervormingen en maatregelen;

Personeelsbeleid

16.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 97,93 % ingevuld was, aangezien er 145 tijdelijke functionarissen in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan, tegenover 134 toegestane posten in 2017; stelt vast dat er in 2018 bovendien 42 arbeidscontractanten en 16 gedetacheerde nationale deskundigen voor de Autoriteit werkten;

17.

stelt vast dat de Autoriteit kennisgevingen van vacatures publiceert op haar eigen website, op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie en via andere gerelateerde kanalen, om er zo meer de aandacht op te vestigen;

18.

stelt met bezorgdheid vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer de Autoriteit in 2018 naast haar eigen personeel 42 uitzendkrachten heeft gebruikt, van wie 27 voor IT-gerelateerde functies, en dat slechts 13 van de eigen personeelsleden van de Autoriteit in IT werkzaam zijn, hetgeen tot een kritische afhankelijkheid van het uitzendbureau leidt op een gebied dat essentieel is voor de activiteiten van de Autoriteit; dringt er bij de Autoriteit op aan dit aanzienlijke risico voor de bedrijfscontinuïteit bij het Parlement en de Raad aan de orde te stellen tijdens de bespreking van de toewijzing van personeel voor de Autoriteit;

19.

stelt met bezorgdheid vast dat voor 2018 een wanverhouding tussen mannen en vrouwen is gerapporteerd met betrekking tot hogere managers (vijf mannen en één vrouw) en dat de raad van bestuur (vijf mannen) geen enkele vrouw telt;

Aanbestedingen

20.

stelt vast dat de Autoriteit heeft deelgenomen aan diverse interinstitutionele aanbestedingsprocedures met directoraten-generaal van de Commissie en met andere agentschappen;

21.

is ingenomen met het feit dat de Autoriteit volgens het verslag van de Rekenkamer aanzienlijke inspanningen heeft geleverd met betrekking tot de opstelling van aanbestedingsdocumenten en de methodologie voor de evaluatie van inschrijvingen; merkt echter op dat er nog ruimte is voor de toepassing van meer zinvolle toekenningscriteria en dat voor de aanbestedingsprocedure voor de toekomstige kantoren van de Autoriteit inschrijvers extra evaluatiepunten hebben ontvangen indien zij verklaarden dat zij ook voldoende ruimte zouden kunnen bieden om ESMA in hetzelfde gebouw te huisvesten en dat de winnende inschrijver die punten heeft ontvangen, maar uiteindelijk niet heeft deelgenomen aan de aanbestedingsprocedure voor de kantoren van ESMA;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

22.

neemt kennis van de maatregelen die de Autoriteit reeds heeft genomen en van haar voortdurende inspanningen om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en te beheersen en klokkenluiders te beschermen; merkt voorts op dat er verdere stappen nodig zijn om belangenconflicten te voorkomen en te beheersen, de transparantie van de activiteiten van de Autoriteit te vergroten door verslag uit te brengen over de vergaderingen van het personeel van de Autoriteit met externe belanghebbenden, en door die verslagen op de website van de Autoriteit beschikbaar te stellen;

23.

herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen van de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid aangaf zich zorgen te maken over het belangenconflict dat ontstaan is naar aanleiding van de benoeming, op 1 februari 2020, van de uitvoerend directeur van de Autoriteit tot hoofd van de Vereniging van Financiële Markten in Europa (AFME), waar de door de raad van toezichthouders opgelegde beperkingen onvoldoende aan hebben gedaan; spreekt voorts zijn bezorgdheid uit over het feit dat de raad van toezichthouders van de Autoriteit een kandidaat voor de functie van uitvoerend directeur heeft voorgedragen die voorheen in dienst was als directeur belangenbehartiging bij AFME; benadrukt dat belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid en “draaideur”-gevallen een probleem vormen waar veel organen en instanties in de Unie mee kampen en waar hun reputatie onder te lijden heeft; dringt er bij de Autoriteit op aan haar beleid inzake belangenconflicten aan te scherpen;

24.

merkt op dat na de ontwikkeling van de fraudebestrijdingsstrategie van de Autoriteit voor de periode 2015-2017 het fraudebestrijdingsteam de strategie is blijven coördineren en uitvoeren;

Interne controles

25.

stelt vast dat een van de belangrijkste verplichtingen die voortvloeien uit Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) en de Britse arbeidswetgeving, is dat de arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten dezelfde moeten zijn als die voor werknemers die rechtstreeks in dienst zijn genomen door de inlenende onderneming; merkt echter op dat de uitzendbureaus in de overeenkomsten niet expliciet verplicht werden om deze voorwaarden in acht te nemen en dat niet kan worden bewezen dat de Autoriteit zelf de arbeidsvoorwaarden voor haar eigen personeel en die voor uitzendkrachten heeft vergeleken, wat risico’s met betrekking tot geschillen en voor de reputatie met zich meebrengt; verzoekt de Autoriteit de arbeidsvoorwaarden van haar uitzendkrachten te analyseren en te waarborgen dat deze in overeenstemming zijn met de Europese en nationale arbeidswetgeving;

26.

merkt op dat de Autoriteit naar aanleiding van het auditverslag van de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 over het gemeenschappelijk rulebook bij de EBA (“The Single Rulebook - Questions & Answers in the European Banking Authority”), een actieplan heeft opgesteld om een aantal potentiële verbeterpunten aan te pakken; verzoekt de Autoriteit de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dat gebied;

Overige opmerkingen

27.

merkt op dat vanwege het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich terug te trekken uit de Unie, de zetel van de Autoriteit vanaf maart 2019 geleidelijk is verplaatst naar Parijs, Frankrijk; stelt vast dat de rekeningen van de Autoriteit bedragen bevatten voor daarmee samenhangende kosten ter hoogte van 4,7 miljoen EUR en dat daarin 10,4 miljoen EUR voor de resterende toekomstige contractuele betalingen in verband met de kantoren in Londen wordt opgevoerd;

28.

onderstreept de verantwoordelijkheid van het financiële stelsel voor het aangaan van de duurzaamheidsuitdagingen zodat de Unie kan voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering; onderstreept de cruciale rol van de Autoriteit bij het integreren van milieu-, sociale en governancegerelateerde factoren in het regelgevings- en toezichtskader, en bij het mobiliseren en op duurzame wijze investeren van particuliere geldstromen; beklemtoont dan ook het belang van voldoende middelen voor het monitoren van de implementatie van dat kader door financiële instellingen en de nationale bevoegde autoriteiten;

29.

is van mening dat de Rekenkamer een controle moet uitvoeren van de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van de verplaatsing van de Autoriteit, zodra alle kosten van de verhuizing in kaart zijn gebracht, om beste praktijken vast te stellen en gebieden voor verbetering aan te pakken;

30.

vraagt de Autoriteit zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

31.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (8) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0017.

(2)   PB C 419 van 19.11.2018, blz. 1.

(3)   PB C 419 van 19.11.2018, blz. 2.

(4)  https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/IP_19_1655

(5)  Op basis van input van IHK München en Genossenschaftsverband Bayern.

(6)  Op basis van input van Michael Ikrath, lid van het Europees Economisch en Sociaal Comité.

(7)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(8)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/329


BESLUIT (EU) 2020/1946 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0049/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (5), en met name artikel 20,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0062/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgevoegd resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/331


BESLUIt (EU) 2020/1947 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0049/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (5), en met name artikel 20,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0062/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/333


RESOLUTIE (EU) 2020/1948 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0062/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (hierna “Cepol” of “het Agentschap” genoemd) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)10 416 720 EUR bedroeg, een daling van 1,02 % ten opzichte van 2017; overwegende dat het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd met een bijdrage van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag betreffende de jaarrekening van het Agentschap van het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer” genoemd) heeft verklaard redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel management

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 97,97 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 0,88 % ten opzichte van het jaar 2017; merkt op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 76,51 % bedroeg, wat neerkomt op een daling van 7,51 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

Prestaties

2.

stelt vast dat het Agentschap kernprestatie-indicatoren gebruikt om zijn opleidingsactiviteiten en het effect ervan — met name de tevredenheid van de deelnemers — te meten om de toegevoegde waarde ervan te beoordelen, en prestatie-indicatoren gebruikt om haar begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

stelt met tevredenheid vast dat het Agentschap zijn mandaat in 2018 met succes heeft uitgevoerd, en dat het in een aantal gevallen de doelstellingen in zijn werkprogramma 2018 zelfs heeft overtroffen;

4.

stelt vast dat het Agentschap twee nieuwe, door de Unie gefinancierde projecten is gestart, te weten het tweede partnerschap EU/MENA voor opleiding op het gebied van terrorismebestrijding en het in-service opleidingsprogramma voor financiële onderzoeken in de Westelijke Balkan, die er beide van getuigen dat het Agentschap meer en meer gezien wordt als een belangrijk Unie-orgaan, dat een bijdrage levert aan de Europese veiligheid door middel van extern optreden;

5.

stelt vast dat het Agentschap in 2018 het proefproject “EU-Strategic Training Needs Assessment (EU-STNA)” heeft uitgevoerd en dat meer dan 87 % van de residentiële en onlineopleidingsevents (residentiële activiteiten, webinars, onlinecursussen) gericht waren op het aanpakken van capaciteitstekorten in verband met kritische veiligheidsdreigingen naar aanleiding van de Europese Veiligheidsagenda;

6.

verwelkomt dat het Agentschap onverminderd nauw samenwerkt met het netwerk van agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en met de negen agentschappen die er onderdeel van uitmaken, waaronder in het bijzonder het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en het Europees Grens- en kustwachtagentschap; merkt op dat zij opleiding delen en samen cursussen organiseren; spoort het Agentschap ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie; spoort het Agentschap aan te onderzoeken waar hulpbronnen kunnen worden gedeeld bij overlappende taken, zoals IT en andere diensten, met agentschappen in de buurt, in het bijzonder het Bureau van de Europese Unie voor grondrechten in Wenen en Europese Arbeidsautoriteit in Bratislava;

7.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren van de mogelijkheid om synergie-effecten tot stand te brengen met Europol, en misschien ook wel van de mogelijkheid om het Agentschap en Europol samen te voegen; verzoekt de Commissie om beide scenario's te beoordelen, d.w.z. zowel de overplaatsing van het Agentschap naar het hoofdkantoor van Europol in Den Haag, als de overplaatsing van het hoofdkantoor van Europol naar het hoofdkantoor van het Agentschap in Boedapest; merkt op dat een fusie zou inhouden dat beide agentschappen zakelijke en ondersteunende diensten, het beheer van gemeenschappelijke gebouwen, ICT- en telecommunicatiesystemen en internet-infrastructuur delen, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard, wat vervolgens gebruikt zal worden voor de verdere financiering van beide agentschappen;

8.

stelt vast dat het Agentschap, na de in januari 2016 afgeronde vijfjaarlijkse periodieke externe evaluatie, in het kader waarvan het Agentschap vóór eind 2018 corrigerende maatregelen moest treffen, het evaluatieverslag heeft goedgekeurd, inclusief 17 aanbevelingen met betrekking tot vijf gebieden die verband houden met de structuur van het Agentschap en zijn manier van werken; stelt vast dat sinds de goedkeuring van het actieplan 24 acties zijn afgerond, drie acties in verband met de verdere ontwikkeling van e-net nog lopen, vier acties niet langer relevant worden geacht, en één actie tijdelijk is stopgezet;

9.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

10.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer heeft verklaard dat de onderliggende verrichtingen bij de jaarrekening van Cepol voor het begrotingsjaar 2018 op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn en dat de financiële situatie van Cepol op 31 december 2018 correct is weergegeven; herinnert eraan dat de begroting van het Agentschap is gestegen van 9 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR (+ 11 %) terwijl zijn personeelsbestand is gedaald van 53 naar 51 (– 4 %) in vergelijking met 2017; betreurt evenwel het feit dat Cepol een aantal gegronde en legitieme verzoeken van de lidstaten voor opleiding op essentiële rechtshandhavingsterreinen vanwege een gebrek aan begrotingsmiddelen niet heeft kunnen honoreren; vreest dat Cepol op dit moment niet in staat is in voldoende mate te voorzien in de behoefte van de lidstaten aan onderwijs en opleiding voor rechtshandhavingsinstanties in de Unie en haar buurlanden;

Personeelsbeleid

11.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 100 % ingevuld was, aangezien 32 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 32 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 31 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 18 arbeidscontractanten en vier gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

12.

merkt op dat de verhuizing van het Verenigd Koninkrijk naar Hongarije en de daaruit voortvloeiende lagere aanpassingscoëfficiënt die op de salarissen van het personeel wordt toegepast tot gevolg had dat het personeelsverloop hoog was en dat het geografische evenwicht niet altijd gewaarborgd is doordat er minder sollicitaties zijn uit andere lidstaten dan het gastland; stelt vast dat het Agentschap in 2018 ook weer een groot aantal sollicitaties van Hongaarse staatsburgers heeft ontvangen en dat de onderdanen van het gastland oververtegenwoordigd waren in het totale personeelsbestand; stelt vast dat het juridische geschil over de verhuizing in de loop van 2018 door de uitspraak van het Gerecht is afgesloten (3), en dat de oorspronkelijk uitspraak is bekrachtigd; geeft aan dat de toepassing van een lage aanpassingscoëfficiënt op de salarissen van het personeel tot problemen kan leiden waardoor het zelfs zo zou kunnen zijn dat het Agentschap zijn dagelijkse taken niet meer naar behoren kan uitvoeren; wijst erop dat agentschappen die gevestigd zijn in landen met een lage aanpassingscoëfficiënt van de Commissie extra ondersteuning moeten krijgen voor het nemen van bijkomende maatregelen waardoor zij aantrekkelijker worden voor huidige en toekomstige personeelsleden; verzoekt de Commissie om de gevolgen en de haalbaarheid van de toepassing van aanpassingscoëfficiënten op de salarissen in de toekomst te evalueren;

13.

herinnert aan de suggestie van de Rekenkamer om vacatures te publiceren op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie om er meer de aandacht op te vestigen; heeft begrip voor het antwoord van het Agentschap dat deze publicatie hoge vertaalkosten met zich meebrengt; neemt er verder kennis van dat het Agentschap in 2018 al zijn vacatures ook gepubliceerd heeft op het door het netwerk van EU-agentschappen ontwikkelde banenportaal; wijst er evenwel nog eens op dat het Agentschap, om hoge vertaalkosten te vermijden, een eerste stap in die richting zou moeten zetten en gebruik zou moeten maken van de mogelijkheid om dergelijke vacatures te publiceren in alle officiële talen van de Unie, met een link naar de volledige tekst uitsluitend in het Engels;

14.

stelt met tevredenheid vast dat in 2018 genderevenwicht is bereikt op het vlak van de hogere leidinggevende functies (3 mannen en 3 vrouwen), maar merkt op dat het evenwicht niet in dezelfde mate is bereikt in de raad van bestuur (17 mannen en 9 vrouwen);

Aanbestedingen

15.

verwijst naar de opmerking in het verslag van de Rekenkamer dat het Agentschap eind 2017 nog niet alle instrumenten had ingevoerd die de Commissie heeft ingezet voor de invoering van één oplossing voor de elektronische uitwisseling van informatie met derden die deelnemen aan openbare aanbestedingsprocedures (e-aanbesteding); stelt vast dat het Agentschap heeft geantwoord dat het e-facturering en e-aanbesteden heeft geïntroduceerd, en dat het voornemens is ook e-inschrijving mogelijk te maken; verzoekt het Agentschap om uiterlijk in juni 2020 aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de vooruitgang die in dit verband is geboekt;

16.

stelt bezorgd vast dat het Agentschap een kadercontract voor reisarrangementen voor het eigen personeel en voor de deelnemers aan opleidingen heeft toegekend zonder de winnende inschrijver om uitleg te vragen over zijn ongebruikelijk lage inschrijving; stelt vast dat het Agentschap in zijn antwoord aangeeft dat het beoordelingscomité geen verduidelijkingen heeft gevraagd omdat het, in het kader van zijn dagelijkse werkzaamheden, reeds op de hoogte was van de prijzen van het bedrijf waarmee voorheen een contract was gesloten; neemt er kennis van dat het Agentschap aangeeft de opmerking van de Rekenkamer te accepteren dat deze beoordeling in het evaluatieverslag niet geformaliseerd was; verzoekt het Agentschap altijd te vragen naar de redenen achter potentieel ongebruikelijk lage inschrijvingen, en deze redenen te analyseren, en ervoor te zorgen dat alle beoordelingen in toekomstige evaluatieverslagen naar behoren worden geformaliseerd;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

17.

waardeert de genomen maatregelen en de niet-aflatende inspanningen van het Agentschap om te zorgen voor transparantie, inzake de preventie van en de omgang met belangenconflicten, en inzake de bescherming van klokkenluiders; stelt vast dat het Agentschap interne voorschriften inzake klokkenluiders heeft opgesteld en ingevoerd, en dat het cv’s en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur en van de uitvoerend directeur openbaar heeft gemaakt;

Andere opmerkingen

18.

juicht toe dat het Agentschap in februari 2017 met succes de ISO 9001:2015-certificering van zijn managementsysteem heeft afgerond om zijn inzet voor kwaliteit te verbeteren en beter aan te tonen; stelt vast dat het Agentschap op basis van de positieve resultaten van de in 2018 en aan het begin van 2019 uitgevoerde audits zijn certificering heeft behouden;

19.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap, in tegenstelling tot de meeste andere agentschappen, geen alomvattende analyse heeft uitgevoerd van de waarschijnlijke gevolgen van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Europese Unie terug te trekken voor zijn organisatie, activiteiten en rekeningen; stelt vast dat het Agentschap in zijn antwoord aangeeft dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie besproken is in managementvergaderingen, alsook tijdens de discussies in het netwerk van inkoopfunctionarissen en het juridisch netwerk voor agentschappen, en dat terdege rekening wordt gehouden met de mededelingen van de Commissie, en dat de desbetreffende risico’s als “beperkt” zijn ingeschat;

20.

neemt kennis van de inspanningen van het Agentschap om een kosteneffectieve en milieuvriendelijke werkplek te garanderen; betreurt dat het Agentschap niet over een regeling voor koolstofcompensatie beschikt, maar neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat zijn beperkte financiële middelen de deelname aan een dergelijke regeling niet toestaan; stelt vast dat het Agentschap zijn personeel aanspoort gebruik te maken van het openbaar vervoer om emissies te reduceren;

21.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

22.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 7 van 9.1.2019, blz. 1.

(2)   PB C 7 van 9.1.2019, blz. 2.

(3)  Arrest van het Gerecht van 25 oktober 2018, FN e.a./Cepol, T-334/16 P, ECLI:EU:T:2018:723.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/336


BESLUIT (EU) 2020/1949 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (nu Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0038/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (5), en met name artikel 14,

gezien Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (6), en met name artikel 16,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0033/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid (EU-OSHA) op het werk kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1.

(6)   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 58.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/338


BESLUIT (EU) 2020/1950 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (nu Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0038/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (5), en met name artikel 14,

gezien Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (6), en met name artikel 16,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0033/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid (EU-OSHA) op het werk voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1.

(6)   PB L 30 van 31.1.2019, blz. 58.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/340


RESOLUTIE (EU) 2020/1951 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (nu Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0033/2020),

A.

overwegende dat de begroting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (“het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens de staat van ontvangsten en uitgaven (1) in totaal 15 425 700 EUR bedroeg, hetgeen een afname betekent van 1,47 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben verkregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,58 %, hetgeen neerkomt op een stijging van 3,55 % ten opzichte van het jaar 2017; stelt bezorgd vast dat het uitvoeringspercentage voor de betalingskredieten 67,81 % bedroeg, wat overeenkomt met een daling met 4,42 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Agentschap bepaalde kernprestatie-indicatoren (KPI’s) hanteert om zijn prestaties te meten en zijn begrotingsbeheer te verbeteren; stelt voorts vast dat het Agentschap in 2018 een nieuw KPI-kader heeft vastgesteld; merkt op dat het Agentschap in 2019 samen met de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en de Europese Stichting voor opleiding (ETF) een herziening heeft uitgevoerd van de methodologie voor administratieve indicatoren, met het oog op een mogelijke stroomlijning; spoort het Agentschap ertoe aan de mogelijkheden voor interinstitutionele samenwerking en stroomlijning van goede praktijken verder te onderzoeken;

3.

stelt vast dat het meerjarig strategisch programma 2014-2020 van de EU-OSHA is verlengd tot 2023; looft de vooruitgang die het Agentschap heeft geboekt bij het verwezenlijken van zijn strategische doelstellingen en merkt op dat deze zijn afgestemd op de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk (VGW); stelt voorts vast dat het Agentschap 93 % van zijn jaarlijkse werkprogramma heeft uitgevoerd;

4.

stelt met voldoening vast dat het Agentschap in 2018 een evaluatie achteraf heeft geïnitieerd voor zijn grootschalige-prognoseactiviteit; erkent dat het resultaat van deze evaluatie bijzonder nuttig zal zijn in het kader van de nieuwe prognosecyclus en de campagne 2022-2024/2025 voor gezondheid op de werkplek met betrekking tot digitalisering en VGW; zet het Agentschap ertoe aan de mogelijkheden voor het delen van taken met andere agentschappen verder te onderzoeken en hierbij in het bijzonder oog te hebben voor het delen van middelen met agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren, voor wat elkaar overlappende taken betreft;

5.

verheugt zich over het feit dat het Agentschap op proactieve wijze taken deelt met andere agentschappen op het gebied van beveiliging, faciliteitenbeheer en bankdiensten, en dat het zich heeft aangesloten bij een door Eurofound gelanceerde interinstitutionele aanbesteding voor de evaluatie en feedback van belanghebbenden;

6.

neemt kennis van de bijdrage van het Agentschap aan de strijd tegen beroepsgerelateerde kanker en van de door het Agentschap gevoerde campagne voor veiligheid en gezondheid op het werk, in zijn soort de grootste ter wereld, en is ingenomen met het aanvankelijke succes van de campagne voor gezonde werkplekken met als thema gevaarlijke stoffen, die in 2018 van start ging en al in meer dan dertig landen wordt gevoerd;

7.

is ingenomen met de werkzaamheden van het Agentschap in het kader van zijn in 2018 afgeronde project “Revalidatie en herintegratie na kanker”, dat als doel had aanbevelingen te doen voor de aanpak van de problemen waarmee overlevenden van kanker worden geconfronteerd bij hun terugkeer naar het werk na de kankerbehandeling en de uitdagingen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk waarmee hun werkgevers te maken kunnen krijgen;

8.

waardeert de bijdragen van het Agentschap aan de overlegvergaderingen over de herziening van de richtlijnen inzake carcinogene en mutagene agentia, en looft het Agentschap voor zijn lidmaatschap van de adviesgroep die door de Commissie is ingesteld met het oog op de oprichting van een Europese arbeidsautoriteit;

9.

neemt met spijt kennis van het feit dat de overdrachten naar 2019 voor titel II (administratieve uitgaven) volgens het verslag van de Rekenkamer 35 % bedroegen (40 % in 2017), en dat de overdrachten voor titel III (operationele uitgaven) zelfs een niveau van 46 % hebben bereikt (eveneens 40 % in 2017), hetgeen in strijd is met het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit; brengt in herinnering dat voor de begrotingsjaren 2016 en 2017 ook sprake was van zulke hoge overdrachten, en verzoekt het Agentschap de achterliggende redenen hiervan te onderzoeken en de begrotingsplanning dienovereenkomstig te verbeteren; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap waarin wordt gewezen op de mogelijkheid om een lijst aanvullende potentiële IT-aankopen toe te voegen en te rechtvaardigen in het kader van de overdrachten voor titel II, alsook op geplande overdrachten met betrekking tot de programmering van grootschalige onderzoeksprojecten met een looptijd van meer dan een jaar voor titel III, om met de beschikbare middelen een grotere impact te bereiken;

10.

onderstreept dat transparantie en bekendheid van de burger met het bestaan van de agentschappen van essentieel belang zijn voor de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen; is van oordeel dat de bruikbaarheid en het gebruiksgemak van de middelen en gegevens van het agentschap van essentieel belang zijn; vraagt daarom om een beoordeling van de manier waarop de gegevens en middelen op dit moment worden weergegeven en beschikbaar worden gesteld en de mate waarin EU-burgers vinden dat zij gemakkelijk te identificeren, te herkennen en te gebruiken zijn; brengt in herinnering dat lidstaten wat dit betreft de bekendheid bij het publiek kunnen verhogen door een alomvattend plan te ontwikkelen om meer EU-burgers te bereiken;

11.

steunt het beleid van het Agentschap om met kosteneffectieve en milieuvriendelijke maatregelen zijn ecologische voetafdruk op de werkplek te verkleinen door middel van openbare aanbestedingsprocedures, invoering van telewerken en het vergroten van de bekendheid met en de ontwikkeling van de e-cultuur;

Personeelsbeleid

12.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 100 % uitgevoerd was, aangezien er in het kader van de begroting van de Unie 40 tijdelijke functionarissen waren toegestaan (in 2017 waren dat er eveneens 40) en er effectief 40 tijdelijke functionarissen in dienst waren; stelt vast dat er in 2018 bovendien 25 contractanten voor het Agentschap werkten;

13.

merkt op dat er nog inspanningen nodig zijn om tot een genderevenwicht te komen op het niveau van het hogere management (17 mannen en 1 vrouw) en de raad van bestuur (42 mannen en 35 vrouwen);

14.

merkt op dat het Agentschap beschikt over een beleid ter bescherming van de persoonlijke waardigheid en ter voorkoming van intimidatie; merkt op dat het Agentschap na het onderzoek naar intimidatie dat in 2016 werd geopend en in 2017 werd afgerond, verschillende maatregelen heeft genomen die het risico op dit vlak moeten beperken, zoals met name de organisatie van regelmatige bewustmakingsbijeenkomsten voor zijn personeel en de oprichting van een netwerk van vertrouwenspersonen;

Aanbestedingen

15.

merkt op dat het Agentschap meegaat met de digitalisering op het vlak van aanbestedingen en in november 2018 voor het eerst een elektronische aanbestedingsprocedure heeft ingeleid, en stelt vast dat het Agentschap in 2019 ook een andere module van het e-aanbestedingsinstrument is beginnen te gebruiken, namelijk die voor elektronische inschrijving; stelt bovendien vast dat het Agentschap van plan is om in de loop van 2019 en 2020 meer gebruik te maken van de volledige e-aanbestedingsomgeving;

16.

merkt op dat het Agentschap enkele jaren geleden een kaderovereenkomst had ondertekend voor de levering van IT-adviesdiensten tussen 2014 en 2017, waarvoor de prijs afhing van de tijd die aan de projecten werd besteed en niet van de levering op zich, en die het Agentschap slechts beperkt kon controleren, en stelt vast dat het Agentschap het in het verslag van de Rekenkamer vervatte advies heeft toegepast op zijn huidige kaderovereenkomsten inzake ICT en consultancy, en met name waar mogelijk gebruik maakt van specifieke contracten met vooraf opgegeven tijd en middelen (Quoted Time and Means);

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

17.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de aanhoudende inspanningen van het Agentschap om transparantie te waarborgen en belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken; merkt bovendien op dat het Agentschap niet alleen het modelbesluit inzake klokkenluiden heeft aangenomen waarvoor de Commissie in 2018 voorafgaande toestemming had verleend, maar ook, in 2019, het besluit van de Commissie betreffende nevenactiviteiten en -opdrachten en betreffende beroepsactiviteiten na beëindiging van de dienst;

Interne controle

18.

stelt vast dat het Agentschap momenteel werkt aan een actieplan om iets te doen aan een aantal kwesties die kunnen worden verbeterd, zoals vastgesteld in het verslag uit 2018 van de dienst Interne Controle van de Commissie (IAS) over campagnes voor gezondheid op de werkplek en IT-ondersteuning bij het EU-OSHA; merkt op dat de IAS in dit verband vier aanbevelingen heeft gedaan, waarvan geen enkele kritiek of zeer belangrijk was, en dat eind 2018 drie van de vier aanbevelingen waren uitgevoerd en de vierde normaal gezien in 2019 zou worden uitgevoerd;

19.

wijst erop dat er in 2018 namens de Commissie een externe evaluatie is verricht van de EU-agentschappen die onder de verantwoordelijkheid van DG Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie van de Commissie vallen (EU-OSHA zelf, Eurofound, Cedefop en ETF), waarbij de relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid, coherentie van het Agentschap, alsook zijn meerwaarde voor de Unie, zijn beoordeeld; stelt vast dat uit de ingezamelde feedback van belanghebbenden bleek dat het Agentschap over het algemeen inspeelt op de algemene en specifieke behoeften van zijn partners en tussenpersonen, en dat er vrijwel unaniem werd geoordeeld dat de communicatie- en netwerkactiviteiten van het Agentschap en zijn activiteiten voor het betrekken van de belanghebbenden uitermate doeltreffend en coherent zijn;

20.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

21.

merkt op dat het Agentschap sinds de afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten eind 2017 een belangrijke rol vervult bij de uitvoering van de beginselen van deze pijler;

Overige opmerkingen

22.

merkt op dat het Agentschap een analyse heeft uitgevoerd van de waarschijnlijke gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie voor zijn organisatie, activiteiten en rekeningen, en dat er een grondige analyse is uitgevoerd van de gevolgen hiervan voor alle kernfuncties van het Agentschap; merkt eveneens op dat hieruit blijkt dat deze gebeurtenis slechts weinig impact zal hebben op de activiteiten van het Agentschap, ongeacht het type akkoord dat het Verenigd Koninkrijk en de Unie met elkaar zullen sluiten;

23.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 191.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 192.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/343


BESLUIT (EU) 2020/1952 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0053/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (5), en met name artikel 97,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0063/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 57.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/345


BESLUIT (EU) 2020/1953 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0053/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (5), en met name artikel 97,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0063/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 57.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/347


RESOLUTIE (EU) 2020/1954 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0063/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (hierna het “Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)118 760 709 EUR bedroeg, d.w.z. 7,45 % meer dan in 2017; overwegende dat ongeveer 72,47 % van de begroting van het Agentschap afkomstig is van vergoedingen en 26,18 % van de Unie en derde landen (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

dringt erop aan dat het Agentschap, als een van de agentschappen van de Unie die belast zijn met de beoordeling van gereguleerde producten, voldoende financiële middelen krijgt om zijn taken uit te voeren;

2.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 99,92 %, hetgeen neerkomt op een stijging met 1,25 % ten opzichte van 2017; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 87,04 % bedroeg, een daling van 0,59 % ten opzichte van 2017;

3.

benadrukt dat het Agentschap gedeeltelijk wordt gefinancierd met de vergoedingen die het ontvangt van de bedrijven die om de registratie van chemische stoffen verzoeken, zoals voorgeschreven in Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3); merkt op dat de toepasselijke vergoedingen afhangen van de omvang van de bedrijven en de hoeveelheden van de geregistreerde chemische stoffen; merkt op dat het Agentschap heeft vastgesteld dat ongeveer 52 % van de ondernemingen de omvang verkeerd had opgegeven, waardoor de vergoedingen lager waren; benadrukt dat uit deze bevinding de beperkingen blijken van een systeem dat al te sterk op eigen verklaringen van aanvragers berust; merkt op dat het Agentschap in de loop der jaren vergoedingscorrecties en administratieve kosten heeft gefactureerd ter hoogte van ongeveer 17,9 miljoen EUR en dat het Agentschap aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt bij de terugvordering van ongerechtvaardigde verlagingen van vergoedingen en de inning van nog verschuldigde administratieve kosten; merkt echter op dat er nog steeds veel verificatiewerkzaamheden moeten worden verricht en dat het resterende bedrag aan noodzakelijke vergoedingscorrecties eind 2018 niet bekend was; dringt er bij het Agentschap op aan om even grondige verificaties vooraf in te voeren om het risico van valse eigen verklaringen tot een minimum te beperken; dringt voorts bij de nationale handhavingsinstanties aan op een verbetering van de verificatiesystemen die worden gebruikt om de door de bedrijven opgegeven hoeveelheden chemische stoffen te controleren en bekend te maken; verzoekt het Agentschap aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over zijn inspanningen om de aanzienlijke achterstand bij de verificatie te blijven wegwerken en de vergoedingen te corrigeren en onbetaalde vergoedingen terug te vorderen, alsook over de resultaten daarvan; verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen om deze situatie op te lossen teneinde fraude door de aanvragers bij het opgeven van de omvang te voorkomen en een stabielere begrotingsplanning voor het Agentschap mogelijk te maken;

4.

merkt op dat de door het bedrijfsleven betaalde vergoedingen van jaar tot jaar aanzienlijk verschillen, en dat het om die reden voor het Agentschap niet mogelijk is redelijkerwijs in te schatten of er een evenwichtssubsidie uit de begroting van de Unie nodig is, hetgeen de begrotingsplanning compliceert; dringt aan op een dialoog om na te gaan hoe het financieringsmechanisme van het Agentschap kan worden hervormd om het een duurzame basis te geven;

5.

merkt op dat het Agentschap ontvangsten heeft in de vorm van zowel vergoedingen die de sector moet betalen als een evenwichtssubsidie uit de Uniebegroting; stelt met bezorgdheid vast dat uit het verslag van de Rekenkamer blijkt dat aangezien de derde registratietermijn in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006 in mei 2018 is verstreken, de inkomsten uit vergoedingen en heffingen naar verwachting significant zullen dalen vanaf 2019; wijst erop dat het risico bestaat dat relatief stabiele uitgaven en veel minder voorspelbare ontvangsten een negatieve invloed zouden hebben op de activiteiten en begrotingsuitvoering van het Agentschap; benadrukt dat de invoering van een nieuw, levensvatbaar en nauwkeurig financieringsmodel vereist is, in verband waarmee het Agentschap, zoals uit zijn antwoord blijkt, reeds besprekingen met de Commissie is begonnen; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van de ontwikkelingen ter zake;

Functioneren

6.

stelt vast, in het licht van de opmerkingen van de begrotingsautoriteit over de noodzaak om bij de herziening van het algemene prestatiebeheersysteem meer op resultaten en effect gerichte kernprestatie-indicatoren (KPI’s) te ontwikkelen om de toegevoegde waarde van de activiteiten van het Agentschap te beoordelen, dat het Agentschap zijn prestatiebeheermodel in 2018 voor het werkprogramma 2019 heeft herzien om het effect en het resultaat van zijn werkzaamheden beter te kunnen aangeven; merkt op dat nu in het werkprogramma 2019 de soort indicator (impact, resultaat, output, input) wordt aangegeven en niet langer dezelfde soort indicatoren worden gebruikt voor verschillende soorten werk, maar dat het KPI’s bevat die bij het bedrijfsproces in kwestie passen;

7.

stelt vast dat het Agentschap, ondanks de risico’s en beperkingen op sommige gebieden, 58 van zijn 69 KPI-doelstellingen heeft gehaald; dringt er verder bij het Agentschap op aan ernaar te streven zijn KPI-doelstellingen voor 100 % te verwezenlijken;

8.

merkt op dat het Agentschap de registratiefase in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006 heeft afgerond zonder de markt te verstoren en dat het bedrijven heeft ondersteund bij de voorbereiding en registratie van 28 357 dossiers;

9.

stelt vast dat het Agentschap zijn interne auditfunctie blijft delen met het Europees GNSS-Agentschap en nauw samenwerkt met andere agentschappen, onder meer door diensten te delen binnen een netwerk van agentschappen en door middelen te delen via memoranda van overeenstemming; beschouwt deze samenwerking als waardevol en spoort de andere agentschappen ertoe aan dit voorbeeld te volgen; moedigt het Agentschap aan verder en uitgebreider samen te werken met de agentschappen van de Unie; zet het Agentschap ertoe aan om met andere agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren te overleggen over een gemeenschappelijk gebruik van middelen voor elkaar overlappende taken;

10.

verneemt uit het verslag van de Rekenkamer dat vijf ondernemingen in een aanbestedingsprocedure betreffende een kaderovereenkomst voor de verlening van IT-infrastructuurdiensten offertes hebben ingediend voor bedragen tussen 10 miljoen EUR en 38,2 miljoen EUR, en dat het Agentschap de kaderovereenkomst voor een waarde van 30 miljoen EUR heeft gegund aan de inschrijver die een offerte voor een waarde van 12 miljoen EUR had ingediend; merkt evenwel op dat het aanzienlijke verschil tussen de waarde van de overeenkomst en de feitelijke offerte aanleiding geeft tot bezorgdheid wat goed financieel beheer betreft; constateert dat het Agentschap volgens zijn antwoord aanvankelijk een raming van de waarde van de overeenkomst heeft gemaakt in overeenstemming met het vademecum voor overheidsopdrachten van de Commissie; merkt op dat het Agentschap koos voor de mededingingsprocedure met onderhandeling om aan te zetten tot een zo breed mogelijke mededinging en zo de beste prijs-kwaliteitverhouding te verkrijgen; verzoekt het Agentschap een streng financieel beheer van IT-overeenkomsten te voeren;

11.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

12.

brengt in herinnering dat het Agentschap onder regelgevingsautoriteiten de stuwende kracht is voor de toepassing van de Uniewetgeving inzake chemische stoffen met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, alsook voor innovatie en het concurrentievermogen; wijst erop dat het Agentschap bedrijven helpt de Uniewetgeving inzake chemische stoffen na te leven, het veilige gebruik van chemische stoffen bevordert en voorziet in informatie over chemische stoffen en zich bezighoudt met chemische stoffen die aanleiding geven tot bezorgdheid;

13.

dringt erop aan dat het Agentschap, als een van de agentschappen van de Unie die belast zijn met de beoordeling van gereguleerde producten, voldoende middelen krijgt om zijn taken uit te voeren;

14.

herinnert eraan dat 2018 het jaar van de laatste uiterste termijn voor registratie in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006 was; beklemtoont dat het Agentschap in dat jaar 37 400 dossiers heeft ontvangen, hetgeen een stijging is met 135 % ten opzichte van 2017; toont zich tevreden over de wijze waarop het Agentschap is omgegaan met de enorme toename van registraties in het afgelopen jaar;

15.

is verheugd over de inspanningen die in 2018 zijn geleverd om de organisatiestructuur te stroomlijnen, gericht op het tot stand brengen van meer efficiëntie middels beter koppeling en coördinatie van taken; merkt op dat het Agentschap erin is geslaagd de overgrote meerderheid van zijn doelstellingen te verwezenlijken;

16.

verzoekt het Agentschap verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de maatregelen die het genomen heeft naar aanleiding van de aanbevelingen van de tweede evaluatie van Verordening (EG) nr. 1907/2006, alsook over de maatregelen om conformiteit van registratiedossiers te waarborgen;

17.

dringt aan op informatie over de stand van de voorbereidingen voor een prototype van een databank in het kader van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (4), hetgeen begin 2020 zal worden voorgesteld;

18.

dringt aan op nadere informatie over de stappen die het Agentschap heeft genomen in reactie op het samenvattend verslag van de Commissie over de uitvoering van Reach, alsook over de maatregelen die in het kader van dat verslag werden voorgesteld aan het Agentschap;

Personeelsbeleid

19.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 96,29 % ingevuld was, aangezien 441 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 458 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 460 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 122 contractanten en 14 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

20.

merkt op dat het Agentschap beschikt over een beleid tegen intimidatie en over desbetreffende richtsnoeren, die in 2018 zijn geactualiseerd; neemt kennis van het feit dat het Agentschap opleidingssessies heeft georganiseerd en vertrouwelijke begeleiding beschikbaar heeft gemaakt;

21.

neemt er kennis van dat het Agentschap vacatures op zijn website, op sociale media en op de specifieke website van het netwerk van EU-agentschappen publiceert om er meer ruchtbaarheid aan te geven; verzoekt het Agentschap om zijn vacatures op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie te publiceren;

22.

is verheugd dat het Agentschap op zijn website de cv’s van alle leden van zijn raad van bestuur en zijn comités publiceert, met inbegrip van de cv’s van de comitévoorzitters die bij het Agentschap in dienst zijn, de uitvoerend directeur en alle leden van de kamer van beroep;

23.

stelt met tevredenheid vast dat in 2018 een goed genderevenwicht is bereikt op het vlak van de hogere leidinggevende functies (4 mannen en 3 vrouwen), maar merkt op dat het evenwicht niet in dezelfde mate is bereikt in de raad van bestuur (15 mannen en 21 vrouwen);

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

24.

volgens het Agentschap vertegenwoordigden de begrote inkomsten uit vergoedingen in 2018 ongeveer 73 % van zijn totale inkomsten; neemt kennis van het voorbeeldige systeem van het Agentschap om eventuele belangenconflicten te monitoren en te voorkomen en van het standpunt van het Agentschap dat er geen gevaar bestaat dat er belangenconflicten zouden ontstaan, omdat de vergoedingen bedoeld zijn om de kosten te dekken en omdat de personeelsleden van het Agentschap die bij het opstellen van adviezen betrokken zijn regelmatig worden beoordeeld om hun onafhankelijkheid te waarborgen; merkt op dat het Agentschap graag een oplossing zou zien waarbij de Commissie de vergoedingen namens het Agentschap zou innen, waardoor het financieel beheer van het Agentschap wordt vergemakkelijkt en het risico van tekorten wordt beperkt;

25.

is verheugd dat het Agentschap jaarlijks bijgewerkte belangenverklaringen van alle personeelsleden en externe deskundigen verzamelt, die alle op de website van het Agentschap worden gepubliceerd;

26.

neemt kennis van de bijkomende stappen die zijn ondernomen om de transparantie te vergroten en klokkenluiders te beschermen; stelt vast dat volgens het Agentschap alle vergaderingen van het hoger management met belanghebbenden worden geregistreerd en op zijn website worden gepubliceerd om volledige transparantie te waarborgen;

Interne audit

27.

merkt op dat het Agentschap in september 2019 een beleid inzake gevoelige functies heeft vastgesteld en is beginnen uitvoeren, in het kader waarvan gevoelige functies zouden worden vastgesteld, deze actueel zouden worden gehouden en passende maatregelen zouden worden vastgesteld om het risico van gevestigde belangen te beperken;

28.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie in 2018 een controleverslag heeft uitgebracht over belangenconflicten en ethiek bij het ECHA en dat het Agentschap in september 2018 een actieplan heeft opgesteld en besproken om enkele terreinen aan te pakken die voor verbetering vatbaar zijn, en dat vanaf medio 2019 alle acties worden uitgevoerd;

Andere opmerkingen

29.

neemt er kennis van dat het Agentschap, na de selectie van het nieuwe gebouw en de ondertekening van een huurovereenkomst in 2017 omdat de vorige huurovereenkomst op 31 december 2019 zou aflopen, van plan was om in januari 2020 naar een nieuw gebouw in Helsinki te verhuizen; neemt er kennis van dat de verhuizing naar het nieuwe gebouw op 7 januari 2020 is voltooid;

30.

spoort het Agentschap aan de eventuele toekomstige daling van een deel van zijn ontvangsten als gevolg van het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Europese Unie terug te trekken, te blijven meten; merkt op dat het effect beperkt lijkt te blijven, aangezien de in Verordening (EG) nr. 1907/2006 vervatte registratieplicht die aanzienlijke inkomsten uit vergoedingen heeft opgeleverd, is vervallen;

31.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek, en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

32.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (5) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 209.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 212.

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/351


BESLUIT (EU) 2020/1955 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0046/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (5), en met name artikel 23,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0065/2020),

1.   

verleent de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Centrum voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/353


BESLUIT (EU) 2020/1956 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Centrum te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0046/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (5), en met name artikel 23,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0065/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/355


RESOLUTIE (EU) 2020/1957 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0065/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (hierna het “Centrum”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens de staat van ontvangsten en uitgaven (1)58 030 000 EUR bedroeg, wat neerkomt op een lichte daling met 0,02 % ten opzichte van 2017; overwegende dat 97,82 % van de begroting van het Centrum afkomstig is uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Centrum voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Centrum betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

stelt met tevredenheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 98,53 %, wat neerkomt op een daling van 1,25 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 81,21 % bedroeg, wat neerkomt op een lichte daling van 0,50 % ten opzichte van het voorgaande jaar;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Centrum in zijn enig programmeringsdocument 2019-2021 gebruikmaakt van meerdere kernprestatie-indicatoren (KPI’s) om de meerwaarde van zijn activiteiten te beoordelen, en onder meer ook gebruikmaakt van de lijst van KPI’s die is vervat in het werkdocument van de diensten van de Commissie van 2015 om zijn begrotingsbeheer te verbeteren; stelt vast dat het Centrum in 2018 7 KPI’s en 12 meerjarige KPI’s heeft toegevoegd, en dat het, als onderdeel van zijn langetermijnstrategie 2021-2027, van plan was de indicatoren in 2019 stelselmatig te toetsen;

3.

merkt op dat het Centrum in 2018 89 % van de belangrijkste punten van zijn werkprogramma heeft uitgevoerd (boven het streefcijfer van 85 %);

4.

merkt op dat het Centrum in 2018 begonnen is met de hervorming van zijn systemen voor ziektesurveillance, de uitbesteding van IT-capaciteit en het herontwerp van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen, alsook met nauwere samenwerking met zijn externe partners en andere agentschappen van de Unie;

5.

is ingenomen met het feit dat het Centrum goede praktijken blijft delen en regelmatig samenwerkt met andere agentschappen, met name de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, het Europees Geneesmiddelenbureau en het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving; stelt verder vast dat het Centrum deelneemt aan interinstitutionele aanbestedingen die worden georganiseerd door andere agentschappen; spoort het Centrum ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en ruimere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

6.

merkt op dat in 2018-2019 een externe evaluatie is verricht voor de periode 2013-2017 en dat het eindverslag over die evaluatie in juli 2019 werd verwacht en aan het Parlement moet worden toegezonden zodra het door de raad van bestuur van het Centrum is goedgekeurd; verzoekt het Centrum verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitkomst van deze externe evaluatie;

7.

herinnert eraan dat het Centrum tot taak heeft reeds aanwezige en zich ontwikkelende risico’s voor de menselijke gezondheid als gevolg van overdraagbare ziekten op te sporen en te beoordelen, en hiervan melding te doen; beklemtoont dat het Centrum in 2018 31 formele wetenschappelijke verzoeken van de Commissie in behandeling heeft genomen (waarvan tien van lidstaten), en in totaal 214 rapporten heeft gepubliceerd, inclusief 35 zogenaamde “rapid risk assessments” in reactie op ziektedreigingen; geeft aan dat de rol van het Centrum gezien de klimaatverandering steeds belangrijker zal worden, aangezien de plaatsen waar de verschillende ziekteverwekkers ontstaan veranderen en ziekten zich verspreiden naar plaatsen waar ze voorheen niet voorkwamen;

8.

stelt vast dat de raad van bestuur in 2018 zijn goedkeuring heeft gehecht aan een herzien onafhankelijkheidsbeleid voor niet-personeelsleden, en een dienovereenkomstige interne procedure heeft vastgesteld;

9.

betreurt het dat, wat de uitvoering van het onafhankelijkheidsbeleid van het Centrum betreft, niet alle vereiste jaarlijkse belangenverklaringen zijn ingediend, in het bijzonder van de leden van de raad van bestuur (96 %) en de leden van het adviesforum (89 %); dringt derhalve aan op strikte inachtneming van de regels en interne procedures; wijst erop dat onafhankelijkheid en transparantie gezien het belang van de taken van het Centrum van essentieel belang zijn; dringt aan op een mechanisme dat waarborgt dat alle openstaande en toekomstige belangenverklaringen onverwijld worden ingediend, en verzoekt het Centrum te overwegen niet toe te staan dat leden hun taak aanvangen voordat deze cruciale informatie is ingediend en gecontroleerd;

10.

beklemtoont dat het Centrum zijn derde externe evaluatie in gang heeft gezet (gecoördineerd door een uit leden van de raad van bestuur bestaand “steering committee”) en dat de resultaten van deze evaluatie voor midden 2019 waren aangekondigd;

11.

wijst op de rol die het Centrum heeft vervuld bij het ontwikkelen van instrumenten voor de digitalisering van de gezondheidszorg in de Unie, in het bijzonder in het kader van het aanpakken van een pandemie;

12.

herinnert eraan dat het Centrum, als agentschap van de Unie, een begroting heeft die in euro’s is uitgedrukt; stelt vast dat, aangezien het Centrum echter buiten de eurozone (in Zweden) gevestigd is, veel van zijn uitgaven in Zweedse kronen (SEK) uitgedrukt is; stelt voorts vast dat het Centrum is blootgesteld aan wisselkoersschommelingen, aangezien het niet alleen bankrekeningen in Zweedse kronen heeft, maar ook bepaalde verrichtingen in andere vreemde valuta’s uitvoert;

Personeelsbeleid

13.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 96,11 % ingevuld was, aangezien 173 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 180 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 182 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 92 arbeidscontractanten en 2 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Centrum werkten;

14.

merkt op dat het Centrum voor 2018 melding heeft gemaakt van een relatief goed genderevenwicht met betrekking tot hogere leidinggevenden (vier mannen en twee vrouwen) en zijn raad van bestuur (12 mannen en 15 vrouwen);

Aanbestedingen

15.

erkent dat het gebruik van elektronische workflows voor aanbestedingen, gebaseerd op de applicatie e-PRIOR van DG DIGIT van de Commissie, in 2018 heeft bijgedragen aan de voltooiing van 142 aanbestedingsprocedures, en dat het Centrum vier nieuwe interne elektronische workflows op andere gebieden heeft ingevoerd om te zorgen voor snellere en efficiëntere procedures;

16.

merkt op dat de Commissie volgens het verslag van de Rekenkamer in 2014 met één contractant een interinstitutioneel kadercontract heeft gesloten voor de aankoop van software, licenties en de levering van de bijbehorende IT-adviesdiensten, en dat het Centrum niet stelselmatig de prijzen en prijsverhogingen die de kadercontractant aanrekende heeft vergeleken met de offertes en facturen van de leveranciers; merkt op dat het volgens het antwoord van het Centrum in de praktijk voor het Centrum moeilijk was om dergelijke controles uit te voeren, aangezien er geen contractuele verplichting was om de oorspronkelijke prijs en de prijsverhoging afzonderlijk te vermelden; verzoekt het Centrum zijn controles vooraf bij kadercontracten aan te passen en te zorgen voor mededinging bij alle aanbestedingen;

17.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer vergelijkbare tekortkomingen in de controles werden vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van een kadercontract voor de levering van uitrusting en diensten voor conferenties en multimedia, en dat het Centrum onvoldoende heeft gecontroleerd of er een contractuele korting werd toegepast op de productprijslijst van de belangrijkste leveranciers van de contractant vooraleer de bestellingen in verband met dat kadercontract bij die leveranciers werden geplaatst; merkt op dat het Centrum heeft besloten het contract op de einddatum in oktober 2019 niet te verlengen, en dat dit contract zal worden vervangen door een nieuw interinstitutioneel kadercontract dat door de Commissie wordt beheerd; verzoekt het Centrum zijn controles vooraf op bestelbonnen aan te passen;

18.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer bij twee betalingen voor evenementen zwakke punten aan het licht zijn gekomen in de structuur en documentatie van controles en aanpassingen op bestelbonnen, prestaties en facturen; merkt op dat volgens het antwoord van het Centrum in de twee gecontroleerde betalingen geen fouten zijn vastgesteld en dat het Centrum de bestaande structuur en documentatie van controles en aanpassingen betreffende vergaderingen zal evalueren;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

19.

stelt vast dat, naar aanleiding van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit over het ontbreken van een aantal belangenverklaringen en cv’s van leden van de raad van bestuur en het adviesforum, alle leden/plaatsvervangers die de vergaderingen van de raad van bestuur en het adviesforum persoonlijk hebben bijgewoond en/of hun stemrecht hebben uitgeoefend, een belangenverklaring hebben ingediend; stelt vast dat in 2018 verdere verbeteringen zijn doorgevoerd in het onafhankelijkheidsbeleid voor het personeel en andere medewerkers, met inbegrip van externe deskundigen; stelt vast dat het Centrum de cv’s van de leden van de raad van bestuur, het hoger leidinggevend personeel en de externe deskundigen publiceert;

20.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van het Centrum om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en ermee om te gaan, en klokkenluiders te beschermen; merkt op dat er in 2018 tien relevante potentiële belangenconflicten zijn vastgesteld en nader onderzocht, waarvan er vijf verband hielden met een agendapunt van een vergadering en dat de belanghebbenden werd verzocht niet deel te nemen aan de bespreking van en de stemming over dat agendapunt; merkt op dat het Centrum vergaderingen met lobbyisten heeft gehouden;

Interne controles

21.

merkt op dat, naar aanleiding van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit van vorig jaar, twee van de drie acties in het actieplan ter vermindering van het aantal terzijdestellingen van controles en afwijkingen van processen en procedures ten uitvoer zijn gelegd, en dat voor de resterende actie, die de vergoeding voor open toegang tot publicaties van artikelen in derde landen betreft, een permanente oplossing wordt gezocht;

22.

merkt op dat, naar aanleiding van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit van vorig jaar, ontwerpprocedures en -modellen voor vergaderingen met de farmaceutische industrie en voor de sluiting van memoranda van overeenstemming en samenwerkingsovereenkomsten met derden zijn goedgekeurd, en dat er momenteel werk wordt gemaakt van de interne formele goedkeuring van een interne procedure voor vergaderingen met commerciële organisaties;

Overige opmerkingen

23.

merkt op dat het Centrum in april 2018 naar zijn nieuwe locatie is verhuisd, waar het personeel en de bezoekende belanghebbenden over een veilige, milieuvriendelijke en kosteneffectieve werkruimte beschikken, en dat alles vlot en volgens schema is verlopen;

24.

vraagt het Centrum zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

25.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (3) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 160 van 10.5.2019, blz. 6.

(2)   PB C 160 van 10.5.2019, blz. 7.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/358


BESLUIT (EU) 2020/1958 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0045/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (5), en met name artikel 44,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0068/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 124.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/360


BESLUIT (EU) 2020/1959 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan de Autoriteit te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0045/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (5), en met name artikel 44,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0068/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 124.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/362


RESOLUTIE (EU) 2020/1960 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid voor het begrotingsjaar 2018,

gezien zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden (1),

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0068/2020),

A.   

overwegende dat de definitieve begroting van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (“de Autoriteit”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens haar staat van ontvangsten en uitgaven (2)79 183 814,25 EUR bedroeg, wat neerkomt op een lichte stijging van 0,47 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van de Autoriteit voornamelijk wordt gefinancierd met middelen uit de begroting van de Unie (3);

B.   

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van de Autoriteit voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van de Autoriteit betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %, wat neerkomt op een lichte stijging van 0,02 % ten opzichte van 2017; merkt daarnaast op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 91,31 % bedroeg, een daling van 1 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt met tevredenheid vast dat de Autoriteit in haar omvattende prestatiegebaseerde beheersaanpak verschillende effect- en resultaten-kernprestatieindicatoren (KPI’s) heeft opgenomen om de toegevoegde waarde van haar activiteiten te meten; merkt verder op dat de Autoriteit nog andere KPI’s gebruikt om haar begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

erkent dat 2018 het tweede jaar was van de omvattende prestatiegebaseerde beheersaanpak, van de meting van de prestatie van de Autoriteit op basis van de nieuwe KPI’s en van de tenuitvoerlegging van het strategieplan 2020 van de Autoriteit;

4.

merkt met tevredenheid op dat de Autoriteit goede resultaten heeft geboekt in termen van naleving van de termijnen voor de wetenschappelijke productie; merkt verder op dat het enige gebied waar slechts 83,6 % van de output op tijd gehaald werd, en dus onder de doelstelling van 90 %, de vertraging beperkt bleef tot enkele deelgebieden met een zeer hoge werkdruk;

5.

merkt op dat de Autoriteit, na de externe evaluatie die gestart was in 2017, op haar vergadering in oktober 2018 een reeks aanbevelingen heeft vastgesteld; merkt op dat uit het evaluatieverslag was gebleken dat de Autoriteit op de volgende gebieden vooruitgang had geboekt: nieuwe mechanismen om belanghebbenden meer bij haar werkzaamheden te betrekken, samenwerking met de autoriteiten van de lidstaten en grotere onafhankelijkheid; merkt op dat op de volgende gebieden verbetering mogelijk was: de benadering van de prioritering van middelen door de Autoriteit, de economische zichtbaarheid van haar systeem voor aanwervingsdeskundigen, en de noodzaak om haar communicatiemateriaal beter af te stemmen op de behoeften van de verschillende geadresseerden;

6.

merkt met tevredenheid op dat de Autoriteit middelen en activiteiten deelt met het Europees Agentschap voor chemische stoffen, het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding op de gebieden van risicobeoordeling, data en onderzoek; merkt op dat de Autoriteit zijn middelen en activiteiten in steeds sterkere mate deelt met het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, met name op de gebieden van milieugegevens en kaarten; spoort de Autoriteit ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

7.

spoort de Autoriteit ertoe aan haar diensten verder te digitaliseren;

8.

is ingenomen met de bijdrage die de Autoriteit levert aan de veiligheid van de voedsel- en voederketen in de Unie, alsook met haar aanzienlijke inspanningen om risicomanagers in de Unie te voorzien van uitgebreid, onafhankelijk en geactualiseerd wetenschappelijk advies over vragen die verband houden met de voedselketen, om het publiek duidelijk voor te lichten over haar output en de informatie waarop deze gebaseerd is, en om samen te werken met belanghebbende partijen en institutionele partners bij de bevordering van de samenhang en het vertrouwen in het voedselveiligheidssysteem van de Unie;

9.

benadrukt dat de Autoriteit in 2018 788 vragen heeft afgehandeld door middel van wetenschappelijke adviezen, technische rapporten en ondersteunende publicaties;

10.

is van mening dat de Autoriteit bijzondere aandacht moet blijven besteden aan de publieke opinie en zich moet blijven inzetten voor openheid en transparantie; benadrukt in dit verband dat de vastgestelde Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad (4) de Autoriteit bijkomende taken toekent in verband met de beoordeling van de veiligheid en de communicatie met het brede publiek, en dat de Autoriteit hierdoor bijkomende kosten zal moeten maken;

Personeelsbeleid

11.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 97,49 % was ingevuld, aangezien 5 ambtenaren en 306 tijdelijke functionarissen waren aangesteld op de 319 posten die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 323 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 122 arbeidscontractanten en 14 gedetacheerde nationale deskundigen voor de Autoriteit werkten;

12.

stelt met bezorgdheid vast dat de Autoriteit, als een van de regelgevende agentschappen van de Unie die belast zijn met de risicobeoordeling van gereguleerde producten, onvoldoende middelen krijgt om haar taken doeltreffend uit te voeren; dringt erop aan dat de Autoriteit voldoende middelen krijgt om haar taken uit te voeren;

13.

merkt op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat agentschappen voor adviesfuncties op het gebied van IT vaak gebruik maken van extern personeel en dat er in die zin sprake is van een horizontale trend; roept ertoe op de afhankelijkheid van externe rekrutering op dit belangrijke en gevoelige gebied zoveel mogelijk te verminderen om potentiële risico’s te beperken;

14.

merkt op dat de Autoriteit is overgegaan tot invoering van het modelbesluit van de Commissie voor een beleid ter bescherming van de persoonlijke waardigheid en ter voorkoming van intimidatie; wijst er verder op dat zij verplichte opleidingscursussen heeft georganiseerd voor zowel personeel als managers en dat zij vertrouwelijke coaching beschikbaar heeft gestelde, alsmede de publicatie op haar intranet van een verslag over intimidatie, met statistische gegevens en formele procedures voor de periode 2014-2018; verzoekt de Autoriteit verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over de maatregelen die getroffen zijn na het onderzoek naar de gevallen van intimidatie;

15.

is van mening dat het genderevenwicht in het hogere management van de Autoriteit bevredigend is, met 40 % mannen en 60 % vrouwen; is echter bezorgd over de geografische onevenwichtigheid in het hogere management omdat er niemand afkomstig is uit de landen die in 2004 tot de Unie zijn toegetreden; verzoekt de Autoriteit voor een beter geografisch evenwicht te zorgen binnen haar hoger management;

16.

betreurt met betrekking tot de wachttijd van twee jaar dat het onafhankelijkheidsbeleid van 2017 alleen voorziet in de verplichting om de belangen van deskundigen te controleren voor wat betreft het mandaat van de wetenschappelijke groep waarvoor de deskundige zich kandidaat stelt; dringt erop aan dat het beleid onverwijld wordt aangepast om ervoor te zorgen dat de belangen van de deskundigen worden getoetst aan het volledige takenpakket van de Autoriteit, zoals het Parlement herhaaldelijk heeft gevraagd;

17.

betreurt dat middelen voor onderzoek die afkomstig zijn van bedrijven die binnen de bevoegdheid van de Autoriteit vallen, niet als relevant worden beschouwd in verband met de wachttijd zolang de bedragen in kwestie niet meer dan 25 % bedragen van de totale onderzoeksbegroting die wordt beheerd door de deskundige en/of diens onderzoeksteam, en dat de drempel wordt toegepast op afzonderlijke bronnen in plaats van alle particuliere bronnen samengenomen; dringt erop aan dat de financieringsdrempel wordt geschrapt uit het onafhankelijkheidsbeleid van de Autoriteit, zoals het Parlement herhaaldelijk heeft gevraagd;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

18.

merkt met bezorgdheid op dat de Autoriteit getroffen is door belangenconflicten en dat uit onderzoek is gebleken dat het aandeel deskundigen dat financiële belangenconflicten heeft varieerde van 59 % in 2013 tot 49 % in 2017; merkt op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de onafhankelijkheid van de rekenplichtige moet worden versterkt, maar velt geen oordeel over de onafhankelijkheid van de deskundigen; verzoekt de Autoriteit een strikte wachttijd in acht te nemen ten aanzien van financiële belangenconflicten en duidelijke beleidsrichtsnoeren vast te stellen voor het gebruik van deskundigen, teneinde de wetenschappelijke adviezen van de Autoriteit te behoeden voor ongeoorloofde beïnvloeding;

19.

betreurt dat externe deskundigen, zoals hoorzittingsdeskundigen of leden van het adviesforum, contactpunten of wetenschappelijke netwerken, niet gescreend worden op belangenconflicten en dat eventuele belangenconflicten wellicht niet worden opgemerkt;

20.

herinnert aan de aanbevelingen in zijn resolutie van 16 januari 2019 over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden, en met name zijn verzoek aan de Autoriteit om haar risicocommunicatie te verbeteren, haar begeleidingsdocumenten te actualiseren in overeenstemming met de meest recente ontwikkelingen op alle verschillende terreinen, de gebruikersvriendelijkheid van de op haar website verschafte informatie te verhogen, haar adviezen te publiceren in tijdschriften met peer-review en meer onafhankelijke nationale deskundigen en andere wetenschappers aan te moedigen aan haar werkzaamheden deel te nemen en de deelname van deskundigen met belangenconflicten in alle stadia van het peer-reviewproces uit te sluiten; maakt uit haar antwoord op dat de Autoriteit gevolg heeft gegeven aan verschillende aanbevelingen in de herziene Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5), met name wat betreft de toegenomen transparantie en toegankelijkere risicocommunicatie;

21.

wijst erop dat de Autoriteit op basis van de herziene Verordening (EG) nr. 178/2002 verplicht zal zijn door aanvragers ingediende reguleringsgegevens proactief beschikbaar te stellen in elektronisch formaat om te kunnen worden gedownload, afgedrukt en geraadpleegd; wijst erop dat de Autoriteit zo haar voordeel zal kunnen doen met uitgebreide intercollegiale toetsing door de wetenschappelijke wereld; herinnert eraan dat deze transparantievereiste noodzakelijk is voor onderzoek dat door de sector wordt gefinancierd, maar dat zij niet kan worden gebruikt als argument om gebruik van gegevens door academici te weigeren en een beroep te doen op gegevens die om legitieme redenen vertrouwelijk moeten blijven, zoals persoonlijke medische patiëntendossiers;

Interne controles

22.

is verheugd dat in 2018 een fitness-check is uitgevoerd om te beoordelen hoe de anti-fraudestrategie van de Autoriteit in 2019 en in het rapportagejaar moest worden herzien en dat de Autoriteit geen gevallen van vermoedelijke fraude hoefde te melden bij OLAF of de follow-up ervan hoefde te doen;

23.

merkt op dat volgens het verslag van de Rekenkamer, de dienst Interne Audit een auditverslag heeft opgesteld “Personeelsbeheer en ethiek bij de EFSA” en dat de Autoriteit een dienovereenkomstig actieplan voorbereidt om op sommige terreinen verbeteringen aan te brengen; verzoekt de Autoriteit de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

24.

vraagt de Autoriteit zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

25.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (6) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op agentschappen.

(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2019)0023.

(2)   PB C 202 van 12.6.2018, blz. 1.

(3)   PB C 202 van 12.6.2018, blz. 3.

(4)  Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 1829/2003, (EG) nr. 1831/2003, (EG) nr. 2065/2003, (EG) nr. 1935/2004, (EG) nr. 1331/2008, (EG) nr. 1107/2009 en (EU) 2015/2283 en Richtlijn 2001/18/EG (PB L 231 van 6.9.2019, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/365


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1961 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie voor de EU- begroting 2018 (COM(2019) 299),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over de rechtsstaat in Malta, na de recente onthullingen over de moord op Daphne Caruana Galizia (3),

gezien Speciaal verslag nr. 15/2019 van de Rekenkamer: Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel,

gezien het werkdocument inzake Speciaal verslag nr. 15/2019 van de Rekenkamer: Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel, dat is opgesteld door de Commissie begrotingscontrole van het Parlement,

gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over hoorzittingen die plaatsvinden in het kader van artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie met betrekking tot Polen en Hongarije (4),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de instellingen (5), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer (6) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (05760/1/2020 — C9-0018/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (7), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (8), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de Commissie kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, alsmede aan de nationale parlementen en de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0103.

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0014.

(5)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(6)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(7)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(8)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/367


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1962 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur voor het begrotingsjaar 2018 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05762/2020 — C9-0019/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (9), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/776/EU van de Commissie van 18 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur en tot intrekking van Besluit 2009/336/EG (10),

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 376 van 6.11.2019, blz. 10.

(4)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(5)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(9)   PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(10)   PB L 343 van 19.12.2013, blz. 46.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/369


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1963 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen voor het begrotingsjaar 2018 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekeningen van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05762/2020 — C9-0019/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (8), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (9), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/771/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen en tot intrekking van de Besluiten 2004/20/EG en 2007/372/EG (10),

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma's beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 376 van 6.11.2019, blz. 12.

(4)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(5)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(9)   PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(10)   PB L 341 van 18.12.2013, blz. 73.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/371


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1964 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding (Chafea) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding voor het begrotingsjaar 2018 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05762/2020 — C9-0019/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (8), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (9), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/770/EU van de Commissie van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding en tot intrekking van Besluit 2004/858/EG (10),

gezien Uitvoeringsbesluit 2014/927/EU van de Commissie van 17 december 2014 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/770/EU teneinde het “Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voeding” om te vormen tot het “Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding”  (11),

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma’s beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid, landbouw en voeding, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 376 van 6.11.2019, blz. 7.

(4)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(5)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(9)   PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(10)   PB L 341 van 18.12.2013, blz. 69.

(11)   PB L 363 van 18.12.2014, blz. 183.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/373


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1965 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2018 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekeningen van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05762/2020 — C9-0019/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (8), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (9), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/779/EU van 17 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad en tot intrekking van Besluit 2008/37/EG (10),

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en de programma’s beheert en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 376 van 6.11.2019, blz. 30.

(4)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(5)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(9)   PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(10)   PB L 346 van 20.12.2013, blz. 58.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/375


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1966 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek (REA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2018 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekeningen van het Uitvoerend Agentschap onderzoek voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05762/2020 — C9-0019/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (8), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (9), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/778/EU van de Commissie van 13 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap onderzoek en tot intrekking van Besluit 2008/46/EG (10),

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting moet uitvoeren en de programma’s moet beheren en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet doen in samenwerking met de lidstaten, onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderzoek kwijting voor de uitvoering van de begroting van het uitvoerend agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap onderzoek, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 376 van 6.11.2019, blz. 47.

(4)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(5)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(9)   PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(10)   PB L 346 van 20.12.2013, blz. 54.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/377


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1967 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien de definitieve jaarrekening van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken voor het begrotingsjaar 2018 (3),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekeningen van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van het antwoord van het Agentschap (4),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (5) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05762/2020 — C9-0019/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (7), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (8), en met name artikel 14, lid 3,

gezien Verordening (EG) nr. 1653/2004 van de Commissie van 21 september 2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (9), en met name artikel 66, eerste en tweede alinea,

gezien Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU van de Commissie van 23 december 2013 tot oprichting van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken en tot intrekking van Besluit 2007/60/EG, als gewijzigd bij Besluit 2008/593/EG (10),

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting moet uitvoeren en de programma’s moet beheren en dit overeenkomstig artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet doen in samenwerking met de lidstaten, onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer;

1.   

verleent de directeur van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Uitvoerend Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit, het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van deze besluiten, te doen toekomen aan de directeur van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 376 van 6.11.2019, blz. 46.

(4)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(5)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 34.

(6)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(7)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(8)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(9)   PB L 297 van 22.9.2004, blz. 6.

(10)   PB L 352 van 24.12.2013, blz. 65.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/379


BESLUIT (EU, Euratom) 2020/1968 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0050/2019) (2),

gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2017 (COM(2019) 334),

gezien het jaarlijks beheers- en prestatieverslag van de Commissie over de EU-begroting 2018 (COM(2019) 299),

gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles (COM(2019) 350) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2019) 300),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018, waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05760/1/2020 — C9-0018/2020),

gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 69, 260, 261 en 262,

gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, leden 2 en 3,

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in de resolutie die een integrerend deel uitmaakt van de besluiten tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen;

3.   

verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer en de Europese Investeringsbank, alsmede aan de nationale parlementen en de nationale en regionale controle-instanties van de lidstaten, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018, blz. 1.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(7)   PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/381


RESOLUTIE (EU) 2020/1969 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling III — Commissie,

gezien zijn besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begrotingen van de uitvoerende agentschappen voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 99 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien de verslagen van de Commissie buitenlandse zaken; de Commissie ontwikkelingssamenwerking; de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken; de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; de Commissie vervoer en toerisme; de Commissie regionale ontwikkeling; de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling; de Commissie cultuur en onderwijs; de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0069/2020),

A.

overwegende dat de uitgaven van de Unie in aanzienlijke mate bijdragen aan de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen en gemiddeld 1,9 % van de overheidsuitgaven van de lidstaten vertegenwoordigen;

B.

overwegende dat het Parlement bij het verlenen van kwijting aan de Commissie controleert of de middelen correct zijn besteed en of de beleidsdoelstellingen zijn verwezenlijkt;

Beleidsprioriteiten

1.

benadrukt dat wanneer de Commissie in samenspraak met de lidstaten de begroting van de Unie ten uitvoer legt, ongeacht de wijze van uitvoering — gedeeld, direct of indirect beheer —, eerbiediging van de rechtsstaat een van de essentiële voorwaarden is voor de naleving van het beginselen van goed financieel beheer dat is vastgelegd in artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU); benadrukt dat alle actoren ernaar moeten streven de middelen op de meest transparante, doeltreffende en efficiënte wijze te gebruiken; is bezorgd over het financiële verlies als gevolg van algemene tekortkomingen met betrekking tot de rechtsstaat in een aantal lidstaten en blijft erbij dat de Unie in dergelijke gevallen in staat moet zijn passende maatregelen op te leggen, met inbegrip van opschorting, vermindering en beperking van toegang tot EU-financiering; verwelkomt derhalve het voorstel voor een verordening inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, en roept ertoe op dit voorstel met prioriteit aan te nemen;

2.

onderstreept dat, in de context van de schaarse financiële middelen binnen de EU-begroting waarmee de toenemende prioriteiten en verantwoordelijkheden van de Unie moeten worden ondersteund, de bescherming van de financiële belangen van de Unie van het allergrootste belang is en dat op alle niveaus alles in het werk moet worden gesteld om fraude, corruptie en misbruik van EU-middelen te voorkomen en te bestrijden; benadrukt dat de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) een fundamentele stap is op weg naar betere bescherming van de financiële belangen van de EU; betreurt de onderfinanciering en onderbezetting van het EOM in de opbouwfase en de onderschatting van zijn behoeften door de Commissie; wijst erop dat het EOM tot 3 000 zaken per jaar moet afhandelen; benadrukt dat het EOM behoefte heeft aan 76 extra posten en 8 miljoen EUR, wil het tegen het einde van 2020, zoals beoogd, volledig operationeel zijn; spoort de Commissie aan een ontwerp van gewijzigde begroting voor te leggen; herhaalt dat het Parlement sterk gekant is tegen de personeelsinkrimping met 45 posten bij het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

3.

herinnert eraan dat de definitie van belangenconflicten verruimd is ingevolge artikel 61 van het Financieel Reglement, dat op 2 augustus 2018 in werking is getreden; verzoekt de Commissie, als hoedster van de Verdragen, alle vormen van belangenconflicten te bestrijden en stelselmatig een evaluatie te maken van de preventieve maatregelen die de lidstaten hebben genomen om deze te vermijden; vraagt de Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren op te stellen voor het vermijden van belangenconflicten bij vooraanstaande politici; vraagt de Raad met klem gemeenschappelijke ethische normen aan te nemen ten aanzien van alle kwesties met betrekking tot belangenconflicten en te zorgen voor een gemeenschappelijk standpunt in alle lidstaten; benadrukt dat, gelet op de wijdverbreide problemen van belangenconflicten bij de verdeling van de landbouwfondsen van de EU, het ongewenst is dat leden van de Europese Raad, landbouwministers, functionarissen, of hun familieleden, beslissingen nemen over inkomenssteun;

4.

is ingenomen met het voornemen van de Rekenkamer om een verificatiemethode te volgen, waarbij de Rekenkamer voldoende en passende informatie verzamelt om tot een conclusie te kunnen komen over de zekerheid die door de verantwoordelijke entiteit wordt uitgesproken; herinnert aan de vaststelling van de Rekenkamer dat de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de nationale autoriteiten snel moeten worden verbeterd en dat in de verificatiemethode rekening moet worden gehouden met deze feiten; pleit ervoor dat de Rekenkamer zijn steekproefsgewijze controles aanvult met een risicogebaseerde benadering, zodat in haar verslagen over foutenpercentages meer rekening wordt gehouden met gebieden waar de problemen zich naar alle waarschijnlijkheid manifesteren;

5.

verzoekt de Commissie daarom nauw met de lidstaten samen te werken om te garanderen dat de gegevens compleet, nauwkeurig en betrouwbaar zijn en daarbij rekening te houden met het doel om het “single audit”-model volledig ten uitvoer te leggen; verzoekt de Commissie om te zorgen dat er een transparante methode en consistente terminologie wordt gebruikt en om haar verslaglegging, met name ten aanzien van foutenpercentages, te stroomlijnen om zo verwarring en een gebrek aan transparantie te voorkomen;

6.

stelt vast dat het een hele uitdaging is om te meten wat er is verwezenlijkt op het gebied van de prioriteiten, beleidsmaatregelen en programma’s van de Unie; stelt evenwel vast dat doeltreffende prestatiemonitoring van essentieel belang is om inzicht te krijgen in de situatie, nieuwe problemen op te sporen en corrigerende maatregelen te nemen wanneer de doelstellingen niet worden gehaald of wanneer de resultaten van bepaalde beleidsmaatregelen van de Unie een nadelig effect kunnen hebben op de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen van andere beleidsmaatregelen;

7.

verzoekt de Commissie om:

de afstemming tussen de algemene doelstellingen op hoog niveau en de specifieke beleids- en programmadoelstellingen te verbeteren,

striktere kernprestatie-indicatoren (KPI’s) vast te stellen die het effect en de resultaten van de uitgavenprogramma’s en -beleidsmaatregelen van de Unie weerspiegelen in plaats van de prestaties van de autoriteiten die deze uitvoeren,

gebruik te maken van actuele informatie over prestaties, zodat de doelstellingen en indicatoren tijdig kunnen worden aangepast,

meer nadruk te leggen op het algehele effect en de meerwaarde van EU-financiering, en niet alleen te kijken naar directe resultaten;

8.

is ingenomen met het voornemen van de Rekenkamer om in haar jaarverslag de kwijtingsautoriteiten voor elk beleid van de Unie te voorzien van een beoordeling op het gebied van naleving en doeltreffendheid, waarbij zij de hoofdstukken van de begrotingsposten aanhoudt;

9.

spoort de Commissie en de Rekenkamer aan het kwijtingsproces te versnellen naar n+1;

10.

wijst andermaal op de noodzaak van nauwere samenwerking tussen de douanediensten van de lidstaten om te voorkomen dat de begrotingen van de Unie en de lidstaten worden geschaad, met name wat betreft btw-verliezen, elektronische handel en namaakproducten;

11.

dringt er bij de Commissie op aan om, samen met de lidstaten, na te gaan hoe douanerechten doeltreffender kunnen worden geïnd en alle bedragen waarvan de betaling frauduleus is vermeden, kunnen worden teruggevorderd; alsook verbeteringen in overweging te nemen die kunnen worden aangebracht in de terugvordering van douane-inkomsten;

12.

is bezorgd over het risico op onderwaardering van leveringen van goederen in het kader van elektronische handel vanuit derde landen en verzoekt de Commissie in de lidstaten voldoende controle- en toezichtsactiviteiten uit te voeren om te zorgen voor betere samenwerking;

13.

stelt vast dat het Europees innovatiescorebord in de meeste lidstaten een positieve trend heeft laten zien in de afgelopen jaren;

14.

verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de geografische verdeling van de onderzoeksmiddelen om zo bij te dragen aan het verspreiden van onderzoek van het hoogste niveau in de gehele Unie en aan het creëren van een gelijk speelveld voor groei en banen; stelt voor meer gebruik te maken van de structuurfondsen om innovatie en excellentie te bevorderen; onderstreept dat met de kaderprogramma’s alle fasen van onderzoek en innovatie moeten worden gefinancierd; brengt in herinnering dat fundamentele onderzoeksprojecten vaak alleen op langere termijn tastbare resultaten opleveren, maar toch onontbeerlijk zijn om excellent onderzoek en excellente innovatie in de EU te waarborgen, alsook om de beste wetenschappers aan te trekken; stelt met bezorgdheid vast dat de bescherming van de financiële belangen van de EU door sommige aan gezamenlijke onderzoeksprojecten deelnemende derde landen in gevaar wordt gebracht;

15.

herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat het hoge niveau van niet-afgewikkelde vastleggingen voornamelijk te wijten is aan de late start van de financiering van projecten en programma’s van de financiële vooruitzichten voor de periode 2014-2020 en de trage tenuitvoerlegging van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen); verzoekt de respectieve lidstaten vaart te zetten achter de uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s en de daarmee samenhangende betalingen, zonder de nodige controles te versoepelen, alsook om de transparantie voor aanvragers te vergroten en de complexiteit te verminderen, om de duur van de uitvoeringsperiode te verkorten; spoort de Commissie aan voor te stellen om terug te keren naar de n+2-regel; roept de Commissie op nauw toezicht te houden op de uitvoering door de lidstaten in het geval van ondermaatse uitvoering of lage absorptiepercentages;

16.

wijst op het cruciale belang van het cohesiebeleid en de ESI-fondsen voor het terugdringen van de ongelijkheden tussen lidstaten en regio’s, het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid, het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting en zodoende het verbeteren van het dagelijks leven van de Europese burger;

17.

nodigt de Commissie uit om samen met nationale, regionale of lokale overheden de technische ondersteuning (opleidingssessies, communicatie enz.) uit te breiden om zo tot betere absorptiepercentages te komen;

18.

stelt vast dat overeenkomstig het recht van de Unie de begunstigden van de rechtstreekse betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) de landbouwers zijn die de grond bewerken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er regels worden vastgesteld om te voorkomen dat subsidies van de Unie worden verstrekt aan ontvangers die de grond in kwestie hebben verkregen met illegale of frauduleuze middelen, zoals in sommige lidstaten is opgemerkt; onderstreept met het oog op de gevallen die in Slowakije en Italië door OLAF zijn gerapporteerd, dat de Commissie met voorstellen moet komen die duidelijk aangeven dat lease- of eigendomscontracten met betrekking tot grond zijn gebaseerd op de rechtsstaat, en dat de nationale wetgeving met betrekking tot rechten van werknemers, met inbegrip van rechten met betrekking tot inkomsten van werknemers in de landbouw, wordt nageleefd; verzoekt de Commissie in samenwerking met de nationale agentschappen te komen met een gestandaardiseerd en openbaar toegankelijk formaat (met inachtneming van het desbetreffende uitspraak van het Hof van Justitie) om de eindbegunstigden van het GLB te onthullen;

19.

is uitermate bezorgd naar aanleiding van recent onderzoek door de Italiaanse autoriteiten dat 5,5 miljoen EUR fraude aan het licht bracht en waaruit blijkt dat diverse maffia-achtige organisaties de landbouwsubsidies van de Unie misbruiken voor criminele doeleinden, waarbij eerlijke boeren worden bedreigd als deze deel willen nemen aan veilingen van staatsgrond en de nationale arbeidswetgeving aan de laars wordt gelapt; is van mening dat de georganiseerde misdaad de financiële belangen van de Unie ondermijnt en het geld van belastingbetalers in de hele Unie misbruikt en verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat middelen van de Unie in criminele netwerken terechtkomen; onderstreept de behoefte aan een betere uitwisseling van informatie op nationaal niveau en tussen het nationale en het Unieniveau om snel de criminele organisaties te identificeren die illegale winsten trachten te maken; verzoekt de Commissie om de controlesystemen te versterken om herhaling hiervan te voorkomen; roept de Commissie op om de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van alle nieuwe ontwikkelingen;

20.

roept de Commissie op in de toegewezen middelen een beter genderevenwicht en een genderbewuste benadering van begroten te bevorderen;

21.

spoort de Commissie aan te streven naar de digitalisering van haar diensten;

22.

roept de Commissie op te streven naar administratieve vereenvoudiging met als doel het voor kleine structuren zoals kmo’s aantrekkelijk te maken om deel te nemen aan de programma’s van de Unie of openbare aanbestedingen;

23.

dringt er bij de Commissie op aan om op het niveau van de Unie een specifiek klachtenmechanisme voor te stellen ter ondersteuning van landbouwers of begunstigden die worden geconfronteerd met bijvoorbeeld landroof, wangedrag van nationale autoriteiten, druk van criminele structuren of georganiseerde misdaad, of personen die zijn onderworpen aan dwangarbeid of slavenarbeid, en hen in de gelegenheid te stellen snel een klacht in te dienen bij de Commissie, die de Commissie onverwijld moet onderzoeken;

24.

merkt tot zijn spijt op dat in sommige lidstaten het merendeel van de directe betalingen uit hoofde van het GLB in handen komt van een kleine groep ontvangers; keurt de vestiging van oligarchische structuren in sommige lidstaten ten zeerste af; is uitermate bezorgd over het feit dat de leden van deze oligarchische structuren met name middelen van de Unie op het gebied van landbouw en cohesie gebruiken om hun eigen machtspositie te versterken; is van mening dat middelen van de Unie juist ten goede moeten komen aan de meerderheid van de Unieburgers;

25.

maakt zich grote zorgen over recente meldingen over landbouwfondsen die naar verluidt ten goede komen aan oligarchische structuren; herhaalt dat hier sprake is van een zeer onrechtvaardige situatie voor de belastingbetalers van de Unie en met name kleine boeren en plattelandsgemeenschappen; roept de Commissie op om een voorstel in te dienen tot wijziging van het GLB en de cohesieregels om tot een eerlijkere verdeling van middelen van de Unie te komen en daarmee een scheve verdeling te voorkomen waarbij een kleine minderheid van begunstigden (natuurlijke en rechtspersonen) het overgrote merendeel van de subsidies van de Unie op beide gebieden opstrijkt; acht het nodig de MFK-regels te wijzigen teneinde een situatie te vermijden waarin een natuurlijk persoon die diverse bedrijven bezit, de mogelijkheid heeft gedurende één termijn van het MFK uit hoofde van het GLB en het cohesiebeleid subsidies vande Unie te ontvangen die in totaal in de honderden miljoenen lopen;

26.

neemt nota van de transparantievereisten voor het cohesiebeleid en het GLB, die de verantwoordelijke autoriteiten van de lidstaten verplichten in overeenstemming met de regels van gedeeld beheer een voor het publiek beschikbare lijst van eindbegunstigden bij te houden; roept de lidstaten op deze gegevens op een geharmoniseerde manier te publiceren en te zorgen voor de interoperabiliteit van de informatie; vraagt de Commissie deze gegevens te verzamelen en bijeen te voegen en lijsten van de vijftig grootste begunstigden van elk fonds in elke lidstaat te publiceren, alsook de 50 grootste begunstigden van het GLB en het cohesiebeleid (natuurlijke en rechtspersonen) in alle lidstaten, om een exact overzicht te krijgen van de verdeling van de subsidies van de Unie;

27.

verzoekt de Commissie om, met volledige naleving van het beginsel van gedeeld beheer,

een geharmoniseerd en gestandaardiseerd informatiesysteem voor de lidstaten in te voeren waarin zij informatie kunnen verstrekken over de eindbegunstigden van EU-middelen op het gebied van landbouw en cohesie; benadrukt dat in de informatie over eindbegunstigden de economische eigenaren van de vennootschappen (natuurlijke en rechtspersonen) moeten worden vermeld,

een voorstel in te dienen voor een verordening tot instelling van een IT-systeem dat uniforme en gestandaardiseerde rapportering in real-time door de autoriteiten van de lidstaten mogelijk maakt en interoperabel is met de systemen in de lidstaten, teneinde meer transparantie en betere samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten te waarborgen en de controleerbaarheid van de betalingen verder te verbeteren, en in het bijzonder bij te dragen tot een snellere opsporing van systeemfouten en misbruik,

de lidstaten te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun IT-systemen en de aanpassing daarvan aan het nieuwe rapportagesysteem,

de kwaliteit en de volledigheid van de door de lidstaten verstrekte gegevens te monitoren,

ervoor te zorgen dat de moderne gedigitaliseerde systemen de efficiëntie en de tijdigheid verbeteren en de administratieve belasting verminderen;

28.

beseft dat het ontwerp en de instelling van een dergelijk IT-systeem tijd zullen vergen; erkent ten volle dat het verstrekken van informatie over begunstigen in gedeeld beheer onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt; vraagt tegelijk een snellere en transparantere uitwisseling van informatie en gegevens in verband met subsidies van de Unie op het gebied van cohesie en GLB; verzoekt de Commissie aan de kwijtingsautoriteit een lijst toe te sturen van de 50 grootste individuele ontvangers (natuurlijke personen als economisch eigenaren van een of meerdere vennootschappen) per lidstaat alsook een lijst van de 50 grootste ontvangers (zowel natuurlijke personen en rechtspersonen als natuurlijke personen als eigenaren van meerdere vennootschappen) van alle subsidies van de Unie in alle lidstaten samen; verzoekt de Commissie deze informatie jaarlijks te verstrekken aan de kwijtingsautoriteit;

29.

roept de Commissie op de momenteel ter tafel gebrachte GLB-voorstellen te evalueren en amendementen voor te stellen om te zorgen dat het toekomstige stelsel in overeenstemming is met de Europese Green Deal;

30.

verzoekt de Commissie om in haar voorstellen voor het MFK en de Europese Green Deal rekening te houden met de kritische conclusies van de Rekenkamer over het gebrek aan efficiëntie en doeltreffendheid van de vergroening van de GLB-regeling;

31.

maakt zich met name zorgen over de alarmerende informatie van de kant van de pers en de ngo’s over de dramatische situatie van de meest kwetsbare migranten in de hotspots, met name kindmigranten en vrouwelijke vluchtelingen; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de autoriteiten van de lidstaten specifieke maatregelen te nemen om misbruik van EU-middelen te voorkomen en misbruik en mensenhandel te vermijden, en om ervoor te zorgen dat de EU-middelen worden gebruikt om de grondrechten te beschermen;

32.

stelt vast dat om het beleid van de Unie in derde landen uit te voeren, steeds meer gebruik wordt gemaakt van financiële instrumenten en trustfondsen die parallel lopen met de begroting van de Unie en benadrukt dat dit het niveau van verantwoordingsplicht en transparantie inzake het optreden van de Unie dreigt te ondermijnen; dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat externe steun slechts wordt verstrekt indien de rechtsstaat en de mensenrechten worden gerespecteerd in de ontvangende landen; benadrukt met name dat moet worden gewaarborgd dat met de middelen van de Unie geen enkele vorm van gedwongen of kinderarbeid ondersteund wordt; is bezorgd over recente persverslagen van projecten in Eritrea waarin beschuldigingen worden geuit; dringt er bij de Commissie op aan snel te reageren op deze aantijgingen en tijdig terug te rapporteren aan de kwijtingsautoriteit;

33.

is ingenomen met het voortreffelijke werk van de Rekenkamer, waarvan de werkzaamheden en speciale verslagen een cruciaal hulpmiddel vormen voor Europese transparantie en goed bestuur; neemt nota van alle aanbevelingen van de Rekenkamer in zijn speciale verslagen van 2018 en roept de Europese instellingen op deze snel uit te voeren;

Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer

34.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de rekeningen voor 2018 betrouwbaar vindt, wat al sinds 2007 het geval is, en dat zij vaststelt dat de ontvangsten in 2018 geen materiële fouten vertoonden;

35.

stelt met tevredenheid vast dat de onderliggende vastleggingen bij de rekeningen voor het per 31 december 2018 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

36.

is ingenomen met de positieve tendens in het door de Rekenkamer vastgestelde meest waarschijnlijke foutenpercentage voor betalingen ten opzichte van dat van de voorbije jaren, namelijk dat de betalingen in 2018 een meest waarschijnlijk foutenpercentage vertonen van 2,6 % (1);

37.

stelt vast dat de Rekenkamer voor de derde keer op rij in 26 jaar een oordeel met beperking heeft afgegeven (in plaats van een afkeurend oordeel) over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen, hetgeen volgens de Rekenkamer laat zien dat de materiële fouten hoofdzakelijk beperkt waren tot uitgaven in het kader van vergoedingen, die ongeveer de helft van de controlepopulatie uitmaken;

38.

betreurt ten zeerste dat de betalingen voor het 26e jaar op rij materiële fouten vertoonden omdat de toezicht- en controlesystemen slechts gedeeltelijk efficiënt zijn; benadrukt dat de lidstaten over voldoende informatie beschikken om een aanzienlijk deel van de fouten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren alvorens de uitgaven in te dienen bij de Commissie, en dat als deze informatie zou zijn gebruikt, het geschatte foutenpercentage aanzienlijk lager zou uitvallen; roept de Commissie op de nodige instrumenten in te voeren om de foutenopsporing door de autoriteiten in de lidstaten verder te verbeteren;

39.

merkt op dat de Rekenkamer het foutenpercentage van betalingen op basis van kostenvergoedingen op 4,5 % raamt (tegenover 3,7 % in 2017 en 4,8 % in 2016), terwijl het foutenpercentage van op rechten gebaseerde betalingen (2) onder de materialiteitsdrempel van 2 % lag, enkele regelingen voor plattelandsontwikkeling buiten beschouwing gelaten; betreurt dat het foutenpercentage voor op rechten gebaseerde betalingen niet duidelijk is gekwantificeerd;

40.

wijst erop dat de Rekenkamer het hoogste geschatte foutenpercentage heeft vastgesteld voor de uitgaven in het kader van “economische, sociale en territoriale cohesie” (5,0 %), terwijl het laagste materiële foutenpercentage in de uitgaven voor “concurrentievermogen voor groei en banen” gelijk was aan de materialiteitsdrempel (2,0 %);

41.

wijst erop dat de Rekenkamer van oordeel is dat onderzoeksuitgaven nog steeds een gebied zijn met een hoger risico en de belangrijkste bron van fouten in de rubriek “Concurrentievermogen”;

42.

merkt op dat de Rekenkamer in 2018 specifieke foutenpercentages heeft verstrekt voor vier rubrieken van het MFK: “Concurrentievermogen”, “Cohesie”, “Natuurlijke hulpbronnen”, en “Administratieve uitgaven”;

43.

wijst erop dat de Rekenkamer voor 2018 een foutenpercentage per beleidsterrein heeft vermeld maar geen foutenpercentage heeft geraamd voor de uitgavengebieden van de MFK-rubrieken 3 (“Veiligheid en burgerschap”) en 4 (“Europa als wereldspeler”); verzoekt de Rekenkamer te overwegen of het nemen van een representatieve steekproef voor de controle van deze twee rubrieken nuttig zou kunnen zijn voor de beoordeling van financiële transacties; merkt voorts op dat de Rekenkamer geen specifieke foutenpercentages heeft vastgesteld met betrekking tot de plattelandsontwikkeling en de markttransacties in het kader van het GLB, en evenmin afzonderlijke foutenpercentages voor het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF); stelt voor dat de Rekenkamer overweegt zijn steekproefstrategie te herzien om te zorgen voor een betere vergelijkbaarheid van de jaarresultaten;

44.

betreurt dat de Rekenkamer geen foutenpercentage heeft geraamd voor de uitgavengebieden van de MFK-rubrieken 3 (“Veiligheid en burgerschap”) en 4 (“Europa als wereldspeler”); is van mening dat, hoewel de bedragen van deze rubrieken relatief laag zijn, het gaat om beleidsterreinen van bijzonder politiek belang; benadrukt dat het nemen van een representatieve steekproef voor de controle van deze twee rubrieken van wezenlijk belang is om een grondige en onafhankelijke beoordeling van de financiële transacties mogelijk te maken, en om een beter toezicht te waarborgen op het gebruik van middelen van de Unie door het Parlement, en roept de Rekenkamer op om in haar volgende jaarverslagen gegevens op te nemen over het foutenpercentage van de betalingen;

45.

merkt op dat de Rekenkamer verrichtingen ter waarde van in totaal 120,6 miljard EUR heeft gecontroleerd en dat “Natuurlijke hulpbronnen” het grootste deel van de totale populatie uitmaakt (48 %), terwijl het aandeel van het MFK 1b “Cohesie” relatief klein is (ongeveer 20 %); betreurt deze verdeling van de controlepopulatie in het licht van het zeer hoge foutenpercentage met betrekking tot cohesie; stelt voor dat de Rekenkamer zowel het aandeel van de totale uitgaven van de Unie als de foutengerelateerde risico’s overweegt wanneer een beslissing wordt genomen over de verdeling van het volgende controleaandeel van de algehele populatie;

46.

is verbaasd over het besluit van de Rekenkamer dat “Natuurlijke hulpbronnen” het grootste deel van de totale controlepopulatie van de Rekenkamer voor haar jaarlijkse financiële en nalevingscontrole moet uitmaken, terwijl de rechtstreekse betalingen van het GLB niet foutgevoelig zijn; merkt echter op dat op het gebied van directe betalingen diverse gevallen van belangenconflicten, georganiseerde misdaad en corruptie openbaar zijn gemaakt, gevolgd door controles van de Commissie; vraagt de Commissie en de lidstaten om adequate maatregelen te treffen om gevallen die het GLB in gevaar brengen te voorkomen en op te lossen;

47.

wijst erop dat de controlepopulatie van de Rekenkamer voor “Cohesie” verschilde van de voorgaande jaren en bestond uit saldobetalingen voor de periode 2007-2013 en uitgaven die werden gedekt door op jaarlijkse basis door de Commissie aanvaarde rekeningen voor de periode 2014-2020; veronderstelt dat dit betekent dat de Rekenkamer de verrichtingen heeft getoetst waarvoor alle relevante corrigerende maatregelen op lidstaatniveau waren uitgevoerd; betreurt het dat ondanks deze controlebenadering er nog altijd een zeer hoog foutenpercentage van 5 % is vastgesteld;

48.

wijst erop dat, net als in voorgaande jaren susidiabiliteitsfouten (namelijk niet-subsidiabele kosten in kostendeclaraties en niet-subsidiabele projecten, activiteiten of begunstigden) de grootste bijdrage leverden aan het voor 2018 geschatte foutenpercentage voor uitgaven met een hoog risico;

49.

wijst erop dat de impact van fouten inzake subsidiabiliteit evenwel kleiner was dan in 2017 (2018: 68 %, 2017: 93 %); betreurt het dat de Rekenkamer in 2018 een aanzienlijk hoger aantal fouten aantrof met betrekking tot openbare aanbestedingen, regels inzake staatssteun en procedures voor de toekenning van subsidies; roept de Commissie op deze categorieën fouten nauwlettend in de gaten te houden en te beoordelen of ze een risico vormen voor de vrije mededinging of zelfs wijzen op mogelijke gevallen van corruptie; wijst erop dat de Commissie in dit laatste geval er niet voor terug moet deinzen om corrigerende maatregelen te nemen en het EOM in te lichten;

50.

verzoekt de Commissie de strategische kaders voor de uitvoering van de EU-begroting te stroomlijnen en te vereenvoudigen en zodoende de verantwoordingsplicht voor de resultaten te versterken en de duidelijkheid en transparantie voor alle belanghebbenden te vergroten;

Jaarlijks beheers- en prestatieverslag: beheersresultaten

Betrouwbaarheid van door de Commissie verstrekte gegevens

51.

betreurt het dat de Rekenkamer het jaarlijks beheers- en prestatieverslag (AMPR) niet heeft gecontroleerd; wijst er echter op dat de Rekenkamer een aantal jaarlijkse activiteitenverslagen (JAV’s) heeft onderzocht, en met name die van DG AGRI, DG DEVCO, DG ECHO, DG NEAR, DG EMPL en DG REGIO;

52.

wijst erop dat de Commissie in het hoofdstuk over het samenvattend verslag over het financieel beheer van het AMPR melding maakt van een geschat risico bij betaling van 1,7 %, en bevestigt dat het risico bij betaling “het dichtst bij het meest waarschijnlijke foutenpercentage van de Europese Rekenkamer ligt”(blz. 152 van het AMPR 2018 (3));

53.

stelt vast dat de Commissie er in 2018 op wees dat de vooruitgang vooral te danken was aan de goede score van de familie van cohesiefondsen, die op 1,1 % lag (4); stelt met verbazing vast dat voor hetzelfde kalenderjaar 2017 DG REGIO in zijn jaarlijkse activiteitenverslag over 2018 (blz. 70) melding maakt van een ander foutenpercentage van 1,95 %;

54.

wijst erop dat de directeur-generaal van DG EMPL in zijn JAV over 2018 op blz. 83 heeft verklaard dat:

de directeuren-generaal van de DG’s REGIO en EMPL hadden besloten om in de JAV’s 2017 het risico te ramen met een prognose van een voorlopig restfoutenpercentage voor de uitgaven van het kalenderjaar 2017, die zij nog niet hadden aanvaard en gevalideerd,

de Rekenkamer van mening is dat de JAV’s nog verder moeten worden gestroomlijnd en afgestemd op het nieuwe controle- en zekerheidskader. Het nieuwe controle- en zekerheidskader houdt in dat de Commissie bijna twee jaar nodig heeft vanaf het eind van de betrokken boekhoudkundige periode voordat zij voor het eerst haar conclusie over de betrouwbaarheid van het door de auditautoriteit berekende restfoutenpercentage voor een bepaald boekjaar kan geven”;

55.

vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat het jaarlijks beheers- en prestatieverslag volledig betrouwbaar is en niet uitgaat van prognoses;

56.

stelt vast dat inzake externe betrekkingen DG NEAR en DG DEVCO in hun JAV’s restfoutenpercentages (RFP) gebruiken die berekend zijn door externe ondernemingen in desbetreffende studies;

57.

merkt op dat voor de berekening van het RFP enkel wordt uitgegaan van contracten die tussen 1 september 2017 en 31 augustus 2018 zijn gesloten (kader 9.5 van het jaarverslag van de Rekenkamer voor 2018) en waarop alle controles en verificaties zijn toegepast;

58.

benadrukt dat de restfoutenpercentages van DG DEVCO en DG NEAR niet alleen betrekking hebben op betalingen die in 2018 zijn verricht;

59.

herinnert eraan dat DG HOME in verband met het Fonds voor asiel, migratie en integratie/Fonds (AMIF/ISF) voor interne veiligheid in 2018 heeft opgemerkt dat het “alleen het restfoutenpercentage vermeldt aangezien de nationale auditautoriteiten volgens de rechtsgrondslag niet verplicht zijn om de vastgestelde foutenpercentages aan DG HOME te melden” (zie het antwoord op vraag 14, hoorzitting Avramopoulos van 18 oktober 2018); constateert derhalve dat het vermelde foutenpercentage het restfoutenpercentage is, dat wil zeggen het geschatte foutenpercentage verminderd met bedragen die overeenkomen met eventuele corrigerende maatregelen die tot een daadwerkelijke vermindering van de risicoblootstelling hebben geleid (5);

60.

deelt de mening van de Rekenkamer (punt 6.74 van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018) dat de Commissie in het AMPR een geschat risico bij betaling presenteert voor “Economische, sociale en territoriale cohesie” maar dat dit percentage betrekking heeft op uitgaven die nog niet de volledige controlecyclus hebben doorlopen; ziet tot zijn spijt dat dit betekent dat de Commissie het foutenpercentage voor cohesie evalueert op basis van pure schattingen die worden afgezet tegen het boekjaar 2017-2018, en niet op basis van echte cijfers die zijn geverifieerd voor het boekjaar 2018 zelf;

61.

benadrukt dat de Rekenkamer om die reden heeft vastgesteld dat de door de Commissie in haar AMPR verstrekte gegevens betreffende de sociale en territoriale cohesie niet betrouwbaar zijn (punt 6.74 van het jaarverslag van de Rekenkamer voor 2018);

62.

benadrukt voorts dat, aangezien de foutenpercentages die de Commissie op het gebied van cohesie, externe betrekkingen en een aantal van de interne beleidsterreinen heeft vastgesteld, op het restrisico gebaseerd zijn, het niet gerechtvaardigd is om het risico bij betaling dat de Commissie in haar AMPR vermeldt, te vergelijken met het geschatte foutenpercentage van de Rekenkamer;

63.

wijst erop dat, indien het door de Commissie meegedeelde risico bij betaling reeds financiële correcties omvat, het corrigerend vermogen van de Unie kan worden overschat; moet helaas constateren dat dit een effect op de betrouwbaarheid kan hebben;

64.

betreurt het dat de geconstateerde fouten wijzen op aanhoudende tekortkomingen in de regelmatigheid van de door de beheersautoriteiten gedeclareerde uitgaven en dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in de wijze waarop de toezichthoudende autoriteiten steekproeven nemen;

65.

is van mening dat als de gedelegeerde ordonnateurs bij de bekendmaking van de specifieke gebieden van hun uitgaven waarvoor zij een voorbehoud maken, verwijzen naar de materialiteitsdrempel van 2 %, uitgedrukt als een RFP, uiteindelijk het gevaar bestaat dat zij de begroting van de Unie niet voldoende beschermen;

66.

vindt het jammer dat de schattingen van het percentage onregelmatige uitgaven door de afzonderlijke directoraten-generaal niet gebaseerd zijn op een consistente methode;

67.

wijst erop dat in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG’s en het AMPR een complexe en onsamenhangende terminologie wordt gebruikt die het moeilijk maakt de gerapporteerde resultaten tussen verschillende de DG’s en in de loop der tijd te vergelijken;

68.

wijst er met name op dat de Rekenkamer van mening is dat de Commissie in de JAV’s van de DG’s REGIO en EMPL ten minste 13 verschillende percentages noemt voor de twee programmeringsperioden als maatstaf voor de uitgaven waaraan risico is verbonden; een zo groot aantal percentages leidt tot onduidelijkheid en mogelijke verwarring over de relevantie ervan en de geboden zekerheid (DG EMPL JAV 2018, blz. 83);

69.

stelt vast dat de Commissie in haar AMPR voor 2018 de term “foutenpercentage bij afsluiting” gebruikt in plaats van te verwijzen naar het begrip RFP zoals in 2017; merkt op dat dit het risico bij betaling is minus de geraamde toekomstige correcties en terugvorderingen die naar verwachting door beheerders van Uniemiddelen worden uitgevoerd met betrekking tot uitgaven over 2018 tijdens de volgende jaren van de huidige programma’s; wijst erop dat dit foutenpercentage slechts een raming is;

70.

stelt vast dat volgens het AMPR voor de begroting van de Unie in 2018 30 gedelegeerde ordonnateurs een onvoorwaardelijke betrouwbaarheidsverklaring verstrekten (idem in 2017), terwijl 20 betrouwbaarheidsverklaringen (idem in 2017) werden verstrekt met 40 punten van voorbehoud (tegenover 38 in 2017 en 37 in 2016) voor 2018;

71.

wijst erop dat de Commissie 40 punten van voorbehoud voor 2018 heeft bekendgemaakt, waarvan 2 nieuwe en 38 terugkomende punten van voorbehoud; merkt op dat vijf terugkomende punten van voorbehoud zijn bijgewerkt, van gekwantificeerd naar niet-gekwantificeerd (of omgekeerd) of omwille van een wijziging van de reikwijdte, en dat voor alle punten van voorbehoud het effect op de uitgaven voor 2018 is (her)berekend; merkt daarom op dat het risicobedrag bij verslaglegging voor de uitgaven van 2018 ten aanzien waarvan punten van voorbehoud gelden, wordt geschat op 1 078 miljoen EUR (vergeleken met 1 053 miljoen EUR in 2017, 1 621 miljoen EUR in 2016 en 1 324 miljoen EUR in 2015);

72.

betreurt het dat ondanks verbeteringen van de analysemethode van de effecten van corrigerende maatregelen, de Commissie niet het risico heeft kunnen wegnemen dat dit effect te hoog wordt ingeschat; wijst erop dat in een dergelijk geval alle in het AMPR vermelde RFP’s onbetrouwbaar zijn;

73.

wijst er met name op dat voor meer dan driekwart van de uitgaven in 2018 de directoraten-generaal van de Commissie hun schattingen van het risicobedrag baseren op door de nationale autoriteiten verstrekte gegevens, hoewel uit de JAV’s van de betrokken directoraten-generaal van de Commissie (DG AGRI, DG REGIO en DG EMPL) blijkt dat de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de controles van diverse lidstaten nog steeds een probleem zijn;

74.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om deugdelijke procedures in te voeren om de timing, de herkomst en de bedragen van corrigerende maatregelen te bevestigen en om informatie te verstrekken waarmee het jaar waarin de betaling is verricht, het jaar waarin de betrokken fout is opgespoord en het jaar waarin terugvorderingen of financiële correcties zijn bekendgemaakt in de toelichtingen bij de rekeningen zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd;

75.

constateert dat OLAF tussen 2012 en 2018 in totaal in 208 gevallen aanbevelingen heeft gedaan waarover de nationale autoriteiten geen beslissingen hebben genomen (6); wijst erop dat in sommige lidstaten zelfs in de meerderheid van de gevallen de aanbevelingen van OLAF niet zijn gevolgd door maatregelen van de autoriteiten in die lidstaten, hetgeen zou kunnen leiden tot directe schade voor de financiële belangen van de Unie en haar burgers;

76.

wijst met bezorgdheid op de negen gevallen van vermoedelijke fraude waarover de Rekenkamer OLAF in 2018 heeft ingelicht;

77.

verzoekt de Commissie de praktijken en methoden van de DG’s te vereenvoudigen en te harmoniseren om volledig te kunnen voldoen aan de vereisten van artikel 247 van het Financieel Reglement en met name lid 1, onder b), waarin het volgende is bepaald: “... het jaarlijkse beheers- en prestatieverslag […] bevat informatie over de belangrijkste governanceregelingen in de Commissie, alsmede: i) een raming van het foutenpercentage in de uitgaven van de Unie op basis van een consistente methode en een raming van de toekomstige correcties; […]”

78.

verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 247 van het Financieel Reglement haar werkwijze af te stemmen op de door de Rekenkamer gebruikte methode en de begrotingsautoriteit slechts één foutenpercentage te verstrekken dat overeenkomt met het risico bij betaling (foutenpercentage bij betaling); verzoekt de Commissie de raming van de toekomstige correcties afzonderlijk bekend te maken (restfoutenpercentage); dringt er bij de Commissie op aan bij alle DG’s een consistente terminologie te hanteren ten aanzien van de verslaglegging van deze twee ramingen; pleit ervoor dat de voortgang ten aanzien van de desbetreffende kwestie vóór 30 juni 2021 wordt voorgelegd aan het Parlement;

79.

verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen om van de lidstaten betrouwbare gegevens te krijgen over het foutenpercentage bij betaling; vraagt de Commissie om tijdig de nodige aanpassingen te maken in het geval er tekortkomingen worden ontdekt in de controles van de lidstaten;

80.

verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om van de lidstaten betrouwbare gegevens te krijgen over het foutenpercentage bij betaling;

81.

verzoekt de Rekenkamer om:

a)

in haar jaarverslag beide onderdelen van het AMPR te onderzoeken en te evalueren, en

b)

na te gaan of in de JAV’s van de DG’s de materialiteitsdrempel die wordt gehanteerd om het voorbehoudsmechanisme in gang te zetten, niet moet worden aangegeven als risico bij betaling in plaats van als RFP;

Financieel en begrotingsbeheer

82.

merkt op dat zowel de vastleggings-, als de betalingskredieten op de definitieve begroting 2018 bijna volledig zijn gebruikt: 99,5 %, respectievelijk 98,6 %;

83.

wijst erop dat er in 2018 sprake was van een aanzienlijke stijging van het aantal betalingsaanvragen van de lidstaten voor de ESI-fondsen;

84.

vindt het zorgwekkend dat voornamelijk als gevolg van vertragingen aanzienlijke bedragen aan niet-gebruikte jaarlijkse voorfinanciering in het kader van de ESI-fondsen terug naar de begroting van de Unie zijn gevloeid: 8,1 miljard EUR in 2018 (in vergelijking met 5,4 miljard EUR in 2017), resulterend in aanzienlijk hogere bestemmingsontvangsten in die twee jaar;

85.

beklemtoont dat in 2018:

er geen behoefte was aan bijkomende betalingen, en de 5,3 miljard EUR aan beschikbare overkoepelende marge voor betalingen (OMB) van de voorgaande jaren niet nodig was,

de 5,3 miljard EUR niet kon worden overgedragen naar volgende jaren omdat de maxima van de OMB van 2019 en 2020 reeds waren bereikt,

een aanvullend bedrag van 11,2 miljard EUR aan betalingskredieten dat in 2018 niet was gebruikt evenmin naar 2019 of 2020 kon worden overgedragen;

86.

geeft aan dat volgens de prognose van de Rekenkamer (zie de punten 2.15 en 2.16 van het jaarlijks verslag van de Rekenkamer) tegen 2020 in totaal wel eens een bedrag van 44,9 miljard EUR onbenut zou kunnen blijven; geeft aan dat de flexibiliteit die door de OMB wordt gegeven, ophoudt met het huidige MFK in 2020;

87.

vindt het een reden tot zorg dat:

de niet-afgewikkelde vastleggingen verder zijn toegenomen en aan het eind van 2018 281,2 miljard EUR bedroegen (tegen 267,3 miljard EUR in 2017), en dat ze de afgelopen zeven jaar (sinds 2011, het corresponderende jaar van het vorige MFK) met 36 % (73,7 miljard EUR) zijn gestegen,

volgens de langetermijnraming van de Commissie (7) de niet-afgewikkelde vastleggingen zullen stijgen tot 313,8 miljard EUR in 2023, wat dicht bij de projecties van de Rekenkamer ligt;

88.

is uitermate bezorgd over het feit dat de niet-afgewikkelde vastleggingen in 2018 zijn blijven stijgen tot een nieuwe recordhoogte; dit vormt een ernstig risico; verzoekt de Commissie om, met het oog op het terugdringen van de huidige en verdere niet-afgewikkelde vastleggingen, haar financiële prognoses te verbeteren en, waar nodig, landen te helpen bij het vinden van subsidiabele projecten, met name projecten met een duidelijke Europese meerwaarde;

89.

brengt in herinnering dat het hoge niveau van de niet-afgewikkelde vastleggingen voornamelijk wordt veroorzaakt door de langzame uitvoering van de ESI-fondsen, maar ook door het jaarlijkse verschil tussen de vastleggingen en de betalingen, en door de toenemende omvang van de begroting van de Unie (zie de snelle evaluatie van de Rekenkamer, “Niet-afgewikkelde vastleggingen in de EU-begroting nader bekeken”);

90.

deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer over het grote gevaar dat in de eerste jaren van het nieuwe MFK wel eens niet voldoende betalingskredieten beschikbaar zouden kunnen zijn voor alle te verrichten betalingen, en denkt dat dit met name het geval zou kunnen zijn in 2021, het eerste jaar van het MFK voor de periode 2021-2027 (punt 2.20 van het jaarlijks verslag van de Rekenkamer);

91.

merkt op dat het risico op onvoldoende betalingskredieten nog groter is gezien het feit dat de uitvoering van de ESI-fondsen zelfs nog meer vertraging heeft opgelopen dan in het voorgaande MFK; wijst er in dit opzicht op dat in negen van de dertien lidstaten die sinds 2004 zijn toegetreden tot de Unie, de niet-afgewikkelde vastleggingen meer dan 15 % van hun jaarlijkse overheidsuitgaven vertegenwoordigen en dat in het geval er niet voldoende betalingskredieten beschikbaar zijn om alle bedragen te voldoen, dit tot ernstige financiële en politieke problemen kan leiden zowel in de landen zelf als in de gehele EU;

92.

stelt vast dat volgens de Rekenkamer: de absorptie van de ESI-fondsen van de lidstaten over de hele linie lager was dan in het corresponderende jaar van het vorige MFK (de punten 2.22 t/m 2.24 van het jaarverslag van de Rekenkamer);

93.

wijst er met name op dat de absorptie tijdens het huidige MFK alleen in Bulgarije, Luxemburg, Oostenrijk, Roemenië en Finland sneller verloopt dan tijdens het voorgaande MFK;

94.

geeft aan dat het aantal garanties met steun van de begroting van de Unie de afgelopen jaren is toegenomen en dat dit voornamelijk toe te schrijven is aan de toevoeging van de garanties van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en het Europees Fons voor duurzame ontwikkeling; merkt op dat andere garanties de aan de Europese Investeringsbank (EIB) toegekende garanties in het kader van het mandaat voor externe leningen en de garanties van de Unie in het kader van kredietverlening omvatten, hetgeen in hoofdzaak leningen aan de lidstaten zijn;

95.

maakt zich er zorgen over dat de toename van het aantal garanties betekent dat de begroting van de Unie wordt blootgesteld aan een groter risico, dat wil zeggen het door de Commissie verwachte niveau van verliezen dat door de garantiefondsen wordt gedekt, die in het kader van het nieuwe MFK in een gemeenschappelijk voorzieningsfonds bijeen zullen worden gebracht;

96.

geeft aan dat de Unie de afgelopen jaren steeds meer gebruik heeft gemaakt van aan de EIB-groep ter beschikking gestelde financiële instrumenten en begrotingsgaranties, en dat er sprake is van een complexe verhouding tussen de EIB-groep en de begroting van de Unie, alsook dat de EIB-groep regelingen inzake het afleggen van verantwoording heeft die verschillen van die van de instellingen van de Unie;

97.

merkt op dat de verrichtingen van de EIB-groep die niet uit de begroting van de Unie worden gefinancierd maar gericht zijn op dezelfde doelstellingen van de Unie, op dit moment niet onder het controlemandaat van de Rekenkamer vallen; merkt op dat dit betekent dat de Rekenkamer geen volledig beeld kan geven van de verhouding tussen de verrichtingen van de EIB-groep en de begroting van de Unie; ondersteunt met name het verzoek van de Rekenkamer om de niet aan de EU-begroting gerelateerde verrichtingen van de EIB te mogen controleren; verzoekt om bij de verlenging van de tripartiete overeenkomst tussen de Commissie, de EIB en de Rekenkamer, die in 2020 moet plaatsvinden, bepalingen op te nemen die de Rekenkamer meer toegang geven tot de controle van de verrichtingen van de EIB met het oog op een betere extern toezicht; verzoekt de EIB-groep voorts te zorgen voor een hoger niveau van transparantie van: de economische activiteiten, het gebruik van de begrotingsgarantie van de Unie, de additionaliteit van de verrichtingen van de EIB en de mogelijke toekomstige plannen voor een dochteronderneming op het gebied van ontwikkeling bij de EIB; dringt aan op een memorandum van overeenstemming tussen de EIB en het Parlement om de toegang van het Parlement tot documenten en gegevens van de EIB met betrekking tot strategische richtsnoeren en financieringsbeleid te verbeteren, teneinde de verantwoordingsplicht van de bank te versterken;

98.

bekrachtigt de voornaamste aanbevelingen in hoofdstuk 2 van het jaarverslag 2018 van de Rekenkamer;

99.

verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ongepaste druk op het niveau van de betalingskredieten in de eerste jaren van het MFK voor de programmeringsperiode 2021-2027 te vermijden; vindt dat deze maatregelen gericht moeten zijn op:

a)

het verbeteren van de nauwkeurigheid van de ramingen van de betalingsbehoeften;

b)

het doen van een verzoek aan de begrotingsautoriteit om:

i)

te zorgen voor een goed evenwicht tussen de gebudgetteerde vastleggings- en betalingskredieten voor het volgende MFK middels verhoging van de betalingskredieten, aanpassing van de vastleggingsregels, of verlaging van de vastleggingskredieten;

ii)

daarbij rekening te houden met de mogelijkheid van een hoog bedrag aan betalingsaanvragen in 2021 en 2022, en met het feit dat ongebruikte betalingskredieten niet naar het volgende MFK kunnen worden overgedragen;

c)

het vergemakkelijken van de tijdige vaststelling van wettelijke kaders en het bevorderen van een vroegtijdige planning van programma’s door de lidstaten;

100.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat zodra het gemeenschappelijk voorzieningsfonds is opgericht voor doeltreffend beheer en actuele monitoring van de blootstelling van de begroting van de Unie aan de daaraan verbonden garanties wordt gezorgd; verzoekt de Commissie in dit verband haar berekening van het effectieve voorzieningspercentage te baseren op een voorzichtige methodologie die stoelt op erkende goede praktijken;

101.

verzoekt de Commissie de begrotingsautoriteit jaarlijks in kennis te stellen van het totaalbedrag en de uitsplitsing van de fondsen die van de begroting van de Unie zijn overgeboekt voor door de EIB-groep beheerde financieringsinstrumenten, alsook informatie te verstrekken over de mate van uitvoering van deze fondsen;

Resultaten behalen met de begroting van de Unie

102.

beklemtoont dat het doel van de informatie over prestaties is aan te geven of de doelstellingen van het beleid en de programma’s van de Unie doelmatig en doeltreffend worden verwezenlijkt; is van oordeel dat indien er verbeteringen nodig zijn, de informatie over prestaties moet worden gebruikt om het proces voor het ontwerpen van de noodzakelijke corrigerende maatregelen te onderbouwen en om de uitvoering ervan continu te monitoren;

103.

juicht het toe dat de Rekenkamer in 2018 de door de Commissie openbaar gemaakte informatie over prestaties heeft geanalyseerd, en met name aandacht heeft besteed aan de prestatie-indicatoren in:

de programmaverklaringen bij de ontwerpbegroting voor 2019,

het prestatieoverzicht van de programma’s in het kader van de begroting van de Unie voor de periode 2014-2020, dat voor het eerst in mei 2018 is gepubliceerd;

104.

is van oordeel dat nalevings- en prestatiecontroles twee zijden van dezelfde munt zijn; merkt op dat het met elkaar verbinden van de twee dimensies, dat wil zeggen het beoordelen van de geboekte resultaten én het garanderen van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven, de kwijtingsautoriteiten de mogelijkheid zou moeten geven voor Uniale meerwaarde te zorgen en toezicht uit te oefenen op de begroting van de Commissie;

105.

betreurt het eens te meer dat de jaarlijkse activiteitenverslagen van de directeuren-generaal van de Commissie geen door hen ondertekende verklaring bevatten over de kwaliteit van de gerapporteerde gegevens over de prestaties, en dat het college van commissarissen bijgevolg door het jaarlijks beheers- en prestatieverslag over de begroting van de Unie goed te keuren de algehele politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de Uniebegroting op zich neemt, maar niet voor de informatie over de prestaties en resultaten;

106.

is ingenomen met en stelt groot belang in het voornemen van de Rekenkamer zijn beoordeling van de prestaties van de uitgaven van de Unie in zijn jaarverslag te actualiseren, en met name voor elke MFK-rubriek een hoofdstuk over naleving en prestaties op te nemen;

107.

juicht het toe dat de Rekenkamer in hoofdstuk 3 van zijn jaarverslag 2018 onder het kopje “Resultaten behalen met de begroting van de Unie” een samenvatting heeft opgenomen van de belangrijkste speciale verslagen die in het jaar in kwestie zijn gepubliceerd, uitgesplitst naar MFK-rubriek; merkt op dat uit de gepubliceerde antwoorden op de verslagen van de Rekenkamer blijkt dat de gecontroleerde entiteiten in 2018 78 % van de 388 aanbevelingen van de Rekenkamer hebben geaccepteerd (in vergelijking met 68 % in 2017), en dat in 18 % van de gevallen slechts enkele aspecten van de aanbevelingen zijn opgevolgd, en dat er dus nog altijd sprake is van serieuze onvolkomenheden; merkt op dat slechts 6 % van de aanbevelingen niet is uitgevoerd;

108.

is bezorgd dat in sommige lidstaten de administratieve capaciteit mogelijkerwijs onvoldoende is;

109.

is er bezorgd over dat de gegevens in de programmaverklaringen doen vermoeden dat slechts mondjesmaat vooruitgang wordt geboekt bij het verwezenlijken van de prestatiedoelstellingen, hetgeen toe te schrijven is aan de late en trage start van zowel de cohesie- als de plattelandsontwikkelingsprogramma’s;

110.

beklemtoont dat de Rekenkamer aangeeft dat de indicatoren niet altijd een goed beeld geven van de werkelijke vooruitgang;

111.

stelt vast dat zowel de berekening van de vooruitgang in de richting van de doelstelling ten opzichte van de uitgangswaarde, als de berekening van de vooruitgang in de richting van de doelstelling als gerapporteerd door de Commissie in het prestatie-overzicht van de programma’s (PPO) met omzichtigheid moet worden behandeld omdat veel indicatoren niet goed zijn gekozen en/of de vooruitgang voor een aantal indicatoren niet kon worden berekend; stelt vast dat bij bijna de helft van alle indicatoren het niet mogelijk was de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde te berekenen;

112.

stelt bezorgd vast dat voor sommige programma’s de beschikbare gegevens van onvoldoende kwaliteit waren en dat sommige programma’s doelstellingen hebben die onvoldoende ambitieus zijn;

113.

verzoekt de Commissie eraan te werken dat in de programmaverklaringen indicatoren worden opgenomen die:

a)

door middel van een beter evenwicht tussen input, output, resultaten en impact relevantere informatie verstrekken over hetgeen er met de uitgavenprogramma’s van de Unie is bereikt,

b)

duidelijk verband houden met de uit de uitgavenprogramma’s van de Unie gefinancierde maatregelen,

c)

weergeven hetgeen er met de uitgavenprogramma’s van de Unie is bereikt in plaats van de prestaties van de Commissie en andere uitvoeringsorganen, en

d)

betrekking hebben op de programmadoelstellingen;

114.

verzoekt de Commissie met het oog op het berekenen van de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde voor alle programma’s prestatiekaders voor te stellen met de hieronder bedoelde kenmerken voor prestatie-indicatoren, alsook om, indien zij dit voor een bepaalde indicator niet zinvol acht, haar keuze in de programmaverklaringen toe te lichten:

a)

kwantitatieve uitgangswaarden, met vermelding van het jaartal van de uitgangswaarde,

b)

kwantitatieve mijlpalen,

c)

kwantitatieve streefdoelen, met vermelding van het jaartal voor het streefdoel,

d)

gegevens betreffende het vereiste kwaliteitsniveau, zodat de vooruitgang vanaf de uitgangswaarde in de richting van het streefdoel gemakkelijk kan worden berekend;

115.

verzoekt de Commissie te proberen tijdig prestatiegegevens te ontvangen voor alle prestatie-indicatoren, bijvoorbeeld door nieuwe rapportage-instrumenten in te voeren op onlineplatforms;

116.

verzoekt de Commissie de streefcijfers en doelstellingen van de doelprogramma’s, met inbegrip van benchmarks, te documenteren, zodat de begrotingsautoriteit kan beoordelen hoe ambitieus ze zijn en welke resultaten zijn geboekt op weg naar verwezenlijking van de doelstellingen;

117.

benadrukt het belang van strikt toezicht op de mogelijke risico’s van corruptie en fraude in het geval van grootschalige infrastructuurprojecten; verzoekt de Commissie zorgvuldige en onafhankelijke ex-ante- en ex-postbeoordelingen te verrichten met betrekking tot het te financieren project;

118.

verzoekt de Commissie het PPO verder te verbeteren, in het bijzonder door:

a)

gebruik te maken van één methode voor het berekenen van de vooruitgang ten opzichte van de uitgangswaarde en, indien zij dit voor een bepaalde indicator niet mogelijk acht, haar benadering in het PPO toe te lichten,

b)

uit te leggen op basis waarvan de prestatie-indicatoren voor elk programma zijn gekozen;

119.

verzoekt de Commissie om de lidstaten te blijven ondersteunen zodat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de controles wordt verbeterd, en om goede praktijken met betrekking tot fraudebestrijding te delen;

Ontvangsten

Het jaarverslag 2018 van de Rekenkamer

120.

is er verheugd over dat de Rekenkamer vaststelt dat het foutenpercentage bij ontvangsten niet hoog was en dat de met de ontvangsten verband houdende systemen in grote lijnen goed functioneren;

121.

merkt op dat DG Begroting voor het derde jaar op rij een voorbehoud heeft gemaakt inzake de waarde van de door het Verenigd Koninkrijk geïnde traditionele eigen middelen (TEM) omdat het land had nagelaten ontweken douanerechten op textiel- en schoeiselimport ter beschikking van de begroting van de Unie te stellen;

122.

is er bezorgd over dat de reikwijdte van het voorbehoud van de Rekenkamer zo is uitgebreid dat de mogelijke TEM-verliezen van andere lidstaten als gevolg van bovengenoemde onderwaardering, die nog niet geraamd zijn, er ook onder vallen;

123.

betreurt het dat nadat het Verenigd Koninkrijk in 2011 gevraagd was risicoprofielen vast te stellen voor ondergewaardeerde importen van textiel en schoeisel uit China het ruim zeven jaar voordat de Commissie een inbreukprocedure inleidde;

124.

verwelkomt het dat de Commissie in 2018 een met redenen omkleed advies aan het Verenigd Koninkrijk heeft doen toekomen waarin het de totale verliezen (hoofdsom plus rente) voor de begroting van de Unie op 2,8 miljard EUR berekent, en dat de Commissie het dossier in maart 2019 naar het Hof van Justitie heeft doorverwezen;

125.

betreurt het dat bij de beoordeling door de Rekenkamer is gebleken dat de essentiële interne TEM-controles binnen de Commissie slechts ten dele doeltreffend waren;

126.

vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in de Spaanse controlesystemen voor het verzamelen van de maandelijkse overzichten van geïnde douanerechten;

127.

vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat er in de willekeurige steekproef van drie geselecteerde landen tekortkomingen zijn bij het beheer van vastgestelde, maar nog niet geïnde rechten; merkt op dat het bij deze tekortkomingen voornamelijk gaat om vertragingen bij dwanginvordering van douaneschulden en laattijdige boeking of afschrijving van schulden in het boekhoudsysteem; stelt vast dat er tekortkomingen zijn in de verificaties door de Commissie van de TEM-overzichten van de lidstaten;

128.

betreurt het dat - in 2018 - het programma van de Commissie voor het inspecteren van de doeltreffendheid van de systemen van de lidstaten voor het innen, melden en beschikbaar maken van het correcte TEM-bedrag onvoldoende geschraagd werd door een gestructureerde en gedocumenteerde risicobeoordeling, en dat de lidstaten in het kader van het programma niet werden gerangschikt op basis van risico, en dat het programma ook geen overzicht van de impact en de waarschijnlijkheid van risico’s omvatte;

129.

vindt het een bron van zorg dat de Commissie na ontvangst van de maandelijkse of driemaandelijkse TEM-overzichten geen systematische analyse van ongebruikelijke wijzigingen in de overzichten verrichtte en ook geen relevante informatie verzamelde over de redenen voor deze wijzigingen;

130.

geeft aan dat het aantal punten van voorbehoud inzake bni en btw over het geheel genomen ongewijzigd blijft, terwijl het aantal openstaande punten inzake TEM met 14 % is toegenomen (8);

131.

betreurt het dat bij het onderzoek van de Rekenkamer naar geselecteerde openstaande punten inzake TEM met financiële impact enige vertraging bij de follow-up en afsluiting van deze punten door de Commissie aan het licht is gekomen; merkt daarnaast op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat 27 % van de openstaande punten al meer dan vijf jaar openstaat;

132.

stelt vast dat btw goed is voor 12 % van de inkomsten voor de begroting van de Unie ten belope van 145 miljard EUR in 2018; beklemtoont in dit verband dat de Commissie de btw-kloof, dat wil zeggen het verschil tussen de verwachte btw-inkomsten voor de begroting van de lidstaten en de daadwerkelijke geïnde btw in de nationale schatkist, becijferd heeft op 137,5 miljard EUR in 2017 (9); wijst erop dat de btw-kloof btw-verliezen betreft die vooral de nationale begrotingen treffen, en dat de verliezen het gevolg kunnen zijn van insolventies, faillissementen, administratieve fouten, fiscale optimalisatie en ook mogelijke illegale/frauduleuze activiteiten;

133.

stelt bezorgd vast dat de Commissie in 2018 een algemeen voorbehoud heeft gemaakt bij de bni-raming van Frankrijk omdat dat land onvoldoende informatie had verstrekt over de samenstelling van zijn bni;

134.

merkt op dat de Commissie van de vijf aanbevelingen van de Rekenkamer in zijn jaarverslag 2015 er slechts één volledig, één gedeeltelijk en drie voor wat de meeste aspecten betreft heeft geïmplementeerd;

135.

verzoekt de Commissie een meer gestructureerde en beter gedocumenteerde risicobeoordeling bij de TEM-inspectieplanning te gebruiken, inclusief een analyse van het risiconiveau voor elke lidstaat en van de risico’s die verband houden met het opstellen van de A- en de B-boekhouding;

136.

verzoekt de Commissie de reikwijdte van de maandelijkse en driemaandelijkse controles van de TEM-overzichten van de A- en de B-boekhouding te verruimen door een diepgaandere analyse van de ongebruikelijke wijzigingen te verrichten om te waarborgen dat er snel wordt gereageerd op mogelijke anomalieën;

137.

bevestigt opnieuw zijn standpunt inzake de hervorming van het EU-stelsel van eigen middelen, dat een zeer positieve inkomstencomponent vormt van het MFK-pakket 2021-2027; verwelkomt derhalve de voorgestelde introductie van drie nieuwe vormen van eigen middelen van de EU en de vereenvoudiging van de huidige op btw gebaseerde eigen middelen voor het MFK 2021-2027 (10);

Speciaal verslag nr. 12/2019 van de Rekenkamer: Elektronische handel: voor veel uitdagingen op het gebied van de inning van btw en douanerechten moet nog een oplossing worden gevonden

138.

stelt vast dat er zijn geen ramingen beschikbaar zijn van verliezen op het niveau van de Unie van btw op grensoverschrijdende dienstverlening, maar dat de Commissie de verliezen op leveringen van goederen van geringe waarde uit derde landen op wel 5 miljard EUR per jaar schat;

139.

onderstreept de rol van de lidstaten bij de uitvoering van overeenkomsten voor administratieve samenwerking, de doeltreffendheid van controles, de handhaving van gegevensverzameling en de monitoring van de naleving van het regelgevingskader door handelaren;

140.

is zich ervan bewust dat het handhaven van btw-inning een nationale bevoegdheid is;

141.

benadrukt hoe enorm belangrijk het is om gebruik te maken van informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en met derde landen;

142.

verzoekt de lidstaten om meer informatie over eventuele frauduleuze bedrijven en transacties uit te wisselen via Eurofisc;

143.

roept de belastingautoriteiten van de lidstaten op om hun controle-activiteiten met betrekking tot het mini-éénloketsysteem te versterken (11);

144.

dringt er bij de Commissie op aan om toereikende controle- en monitoringactiviteiten in de lidstaten te verrichten;

145.

is bezorgd over het risico op onderwaardering van leveringen van goederen in het kader van elektronische handel vanuit derde landen; is ingenomen met de stappen die zijn genomen om het probleem van btw-fraude bij elektronische handel op te lossen;

146.

roept op tot een snelle goedkeuring van de voorgestelde wetgeving inzake btw voor elektronische handel om de zwakke punten in de regeling voor afstandsverkopen aan te pakken;

147.

verzoekt OLAF om het Parlement te informeren over het resultaat van zijn onderzoek in het kader van de elektronische handel naar de invoer van kleding met een geringe waarde en naar de vermeende invoer van mogelijk gevoelige goederen met luchtvervoer via elektronische handelstransacties;

Concurrentievermogen voor groei en banen

148.

stelt vast dat subrubriek 1a van het MFK, “Concurrentievermogen voor groei en banen”, goed is voor 13,7 %, oftewel 21,4 miljard EUR, van de begroting van de Unie; geeft aan dat van dit bedrag 11,7 miljard EUR (54,3 %) wordt gebruikt voor onderzoek en innovatie, 2,4 miljard EUR (11,1 %) voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, 2,2 miljard EUR (10,4 %) voor vervoer en energie, 1,5 miljard EUR (7,2 %) voor ruimte, en de rest voor andere acties;

Bijdragen tot het verwezenlijken van de EU 2020-doelstellingen

149.

toont zich tevreden dat het Europees innovatiescorebord in de meeste lidstaten van de EU, en met name in Malta, Nederland en Spanje, en met Zweden nog altijd als lijstaanvoeder, een positieve trend laat zien;

150.

vindt het overigens jammer dat de meeste lidstaten er nog niet in slagen te voldoen aan de doelstelling om 3 % van het bruto binnenlands product (bbp) aan onderzoek en ontwikkeling te besteden; wijst erop dat DG Onderzoek en Innovatie hiervoor drie hoofdredenen identificeert, te weten a) tekortschietende publieke en particuliere investeringen in onderzoek en innovatie, b) de beperkte kwaliteit en doeltreffendheid van de nationale systemen voor onderzoek en innovatie, en c) marktfalen in verband met besluiten van bedrijven met betrekking tot investeringen in onderzoek en innovatie;

151.

is ingenomen dat het niveau van participatie van kmo’s in het luik “leiderschap op het gebied van ontsluitende en industriële technologieën” en de pijler “maatschappelijke uitdagingen” van het programma Horizon 2020 opnieuw hoger was dan waarop met het programma wordt ingezet, hetgeen aangeeft dat de aanzienlijke inspanningen om kmo’s voor het programma te interesseren en de vereenvoudigingen die met het oog daarop zijn aangebracht, inderdaad vruchten afwerpen;

152.

is er ook verheugd over dat het aandeel nieuwkomers bij Horizon 2020 61,4 % is, waarmee de benchmark van 55 % voor 2018 ruimschoots wordt gehaald;

153.

betreurt het dat het aandeel van de bijdrage van de Unie aan klimaatacties uit hoofde van Horizon 2020 niet de daarvoor bepaalde streefdoelen voor klimaat- en duurzaamheidsuitgaven haalt, en derhalve ook niet voor de gehele periode 2014-2020 van het MFK; benadrukt dat naar aanleiding van de verbintenis van de EU op grond van de Overeenkomst van Parijs en met het oog op de Europese Green Deal klimaatgerelateerde uitgaven zonder verdere vertraging aanzienlijk moeten worden opgeschroefd;

Reikwijdte en aanpak van de controle

154.

stelt vast dat de Rekenkamer gekeken heeft naar een steekproef van 130 transacties, die zo was opgezet dat deze representatief is voor alle soorten uitgaven binnen deze MFK-subrubriek: 81 transacties op het gebied van onderzoek en innovatie (22 onder het zevende kaderprogramma en 59 onder Horizon 2020), en 49 transacties in het kader van andere programma’s en activiteiten, in het bijzonder Erasmus+, de faciliteit voor Europese verbindingen (CEF) en ruimteprogramma’s, met begunstigden gevestigd in 19 lidstaten en 4 derde landen;

155.

is verheugd dat de Rekenkamer schat dat het foutenpercentage voor de hele rubriek 1a van het MFK 2,0 % bedraagt en dat dit cijfer lager is dan in de voorgaande twee jaren, toen het geraamde foutenpercentage net boven de 4 % lag;

156.

betreurt evenwel dat in acht gevallen van kwantificeerbare fouten van de begunstigden de vergoedingsaanvraag voldoende informatie bevatte op basis waarvan de Commissie, de nationale autoriteiten of een onafhankelijke controleur de fouten hadden kunnen voorkomen of opsporen en corrigeren voordat de uitgaven werden geaccepteerd; stelt vast dat indien de Commissie alle beschikbare informatie goed had gebruikt het geschatte foutenpercentage voor dit hoofdstuk 0,3 % lager zou zijn geweest;

157.

stelt vast dat, net als in de voorgaande jaren, een groot aantal kwantificeerbare fouten betrekking had op personeelskosten; geeft aan dat veel fouten ook te maken hadden met kosten voor apparatuur en infrastructuurvoorzieningen;

158.

was er verbaasd over dat de verificaties vooraf van de bijdrage van de Unie aan grote onderzoekinfrastructuurprogramma’s niet alleen tijdrovend en duur zijn (kosten voor personeel en reiskosten), maar vaak ook nauwelijks gewicht in de schaal legden wat het voorkomen van fouten aangaat;

159.

neemt er kennis van dat de Rekenkamer de controledossiers (werkdocumenten en ondersteunende documentatie) bij de gemeenschappelijke auditdienst en de particuliere auditbedrijven heeft gecontroleerd, en in elf gevallen aanvullende audits moest verrichten, voornamelijk om aanvullende ondersteunende documentatie te verzamelen of vanwege discrepanties in de werkdocumenten;

160.

maakt zich zorgen over de methodologische fouten die de Rekenkamer heeft vastgesteld bij de berekening van het foutenpercentage bij het programma Horizon 2020: “Het doel van de controles achteraf is een maximale dekking van de aanvaarde kosten, maar ze hebben zelden betrekking op alle kosten. Het foutenpercentage wordt berekend als een aandeel van alle aanvaarde kosten in plaats van het daadwerkelijk gecontroleerde bedrag. Dit betekent dat de noemer in de foutenberekening hoger is, waardoor het foutenpercentage te laag is. Indien de fouten die werden aangetroffen, systematisch zijn, wordt de fout geëxtrapoleerd en dit compenseert deels het bovengenoemde te lage percentage. Aangezien niet-systematische fouten niet worden geëxtrapoleerd, blijft het totale foutenpercentage echter te laag.” (12);

161.

stelt vast dat DG Onderzoek en Innovatie een berekening heeft gemaakt van de foutenpercentages bij het zevende kaderprogramma en Horizon 2020:

het gemeenschappelijke representatieve foutenpercentage bij het zevende kaderprogramma, berekend op meerjarige basis, bedroeg iets meer dan 5 %, het restfoutenpercentage wordt geschat op 3,36 %,

het restfoutenpercentage bij de onderzoeks- en innovatiesector bedroeg 2,22 % (2,24 % bij DG Onderzoek en Innovatie), en ongeveer 2,45 % (2,48 % bij DG Onderzoek en Innovatie) indien met de ontwerpcontroleverslagen rekening wordt gehouden;

162.

stelt vast dat bij DG Onderzoek en Innovatie het totale geschatte risicobedrag bij betaling voor de in 2018 verrichte betalingen tussen de 97,6 en de 101,1 miljoen EUR ligt en dat het totale risicobedrag bij afsluiting voor de uitgaven 2018 tussen de 69,1 en de 72,7 miljoen EUR ligt, d.w.z. 2,21 tot 2,33 % van de totale uitgaven;

163.

geeft aan dat de concepten “risicobedrag bij betaling” en “risicobedrag bij afsluiting” met het oog op de auditexercitie 2018 zijn geïntroduceerd;

164.

is verheugd dat de bevindingen van de Rekenkamer (op basis van de MFK-subrubriek) en de Commissie vergelijkbaar zijn;

Financieel beheer en interne controles

165.

wijst erop dat met betrekking tot de betalingen ter vergoeding van kostendeclaraties in het kader van het zevende kaderprogramma een horizontaal voorbehoud is gehandhaafd;

166.

verduidelijkt dat DG Onderzoek en Innovatie in 2018 56 % (in vergelijking met 58 % in 2017) van zijn begroting uitgedrukt in betalingen rechtstreeks heeft beheerd en dat 44 % van de betalingen aan andere, speciaal daarvoor aangewezen organen is toevertrouwd en door hen is verricht;

167.

neemt er kennis van dat DG Onderzoek en Innovatie 15,05 % van zijn begroting 2018 aan de EIB/EIF heeft toevertrouwd voor Innovfin, dat Innovfin beoogt onderzoek en innovatie te ondersteunen middels financiële instrumenten, en dat het in 2018 aan de EIB/EIF overgehevelde bedrag 472,9 miljoen EUR bedroeg;

168.

is van oordeel dat de Rekenkamer controles moet verrichten van alle programma’s, acties en projecten van de EIB-groep waaraan medefinanciering wordt toegekend met middelen van de begroting van de Unie;

169.

vindt het zorgwekkend dat hoewel 4 740 van de 4 934 projecten van de financieringsperiode 2007-2013 zijn afgesloten er nog altijd een achterstand is bij vastleggingen (de zogenaamde RAL) ten belope van 157,3 miljoen EUR en dat de Commissie niet kan aangeven wanneer deze weggewerkt zal zijn (13);

170.

wijst met bezorgdheid op de zeer onevenwichtige verdeling van middelen onder onderzoekers in de lidstaten uit hoofde van Horizon 2020;

171.

geeft aan dat 64,26 % van de begroting van de huidige programmeringsperiode (2014-2020) is uitgevoerd;

172.

spoort DG Onderzoek en Innovatie aan door te gaan met haar vereenvoudigingsinspanningen in overeenstemming met Speciaal verslag nr. 28/2018, evenwel zonder te raken aan de rechtszekerheid en zonder van controles achteraf over te stappen op controles vooraf;

173.

is van oordeel dat DG Onderzoek en Innovatie meer aandacht zou moeten besteden aan het meten van de Uniale meerwaarde van investeringen in onderzoek en innovatie; benadrukt dat prestatiemetingen ten aanzien van onderzoek en innovatie niet alleen moeten uitgaan van resultaten op korte termijn en geldelijke indicatoren, maar ook rekening moeten houden met de specifieke aard van onderzoek; spoort de Commissie aan manieren te ontwikkelen om op transparante wijze de ondersteuning van onderzoeks- en innovatieprojecten met een hoog risico te verbeteren;

174.

beveelt ten zeerste aan dat DG Onderzoek en Innovatie meer aandacht besteedt aan het meten van de Uniale meerwaarde van investeringen in onderzoek en innovatie;

HUAWEI

175.

is ervan op de hoogte dat dochterondernemingen van HUAWEI aanvragen voor medefinanciering van de Unie onder het programma Horizon 2020 hebben ingediend;

176.

wijst er in dit verband op dat aan deelnemers uit Brazilië, China, India, Mexico en Rusland niet langer financiering onder Horizon 2020 is toegekend (14);

177.

geeft aan dat in de Horizon 2020-regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten ook staat dat de Commissie het recht heeft niet akkoord te gaan met de overdracht van eigendomsrechten of de toekenning van exclusieve vergunningen die afgegeven zijn in een derde land dat niet aan Horizon 2020 deelneemt;

178.

neemt er nota van dat OLAF informatie over vermeende inbreuken heeft geanalyseerd en heeft besloten een nieuwe evaluatie te verrichten;

179.

constateert met bezorgdheid het gevaar van opzettelijk misbruik van EU-middelen door derde landen bij gezamenlijke onderzoeksprojecten; herinnert eraan dat deze derde landen net als de lidstaten de regels inzake integriteit en bescherming van de financiële belangen van de EU moeten naleven;

Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA)

180.

maakt zich zorgen over de vaststelling van de Rekenkamer dat het systeem voor interne controles van dit agentschap op een aantal punten aanzienlijke verbeteringen behoeft, en over het feit dat de Commissie voor het tweede achtereenvolgende jaar een voorbehoud bij het systeem heeft gemaakt;

Aanbevelingen

181.

verzoekt DG Onderzoek en Innovatie om:

gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer met betrekking tot deze subrubriek,

de 26 openstaande aanbevelingen van de internecontroledienst op zo kort mogelijke termijn uit te voeren,

meer aandacht te besteden aan en meer ambitie aan de dag te leggen wat het bevorderen van klimaatacties (een KPI) betreft,

bijzonder waakzaam te zijn wat betreft de inachtneming van de Horizon 2020-regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten,

een evenwichtiger verdeling onder de lidstaten van de middelen in het kader van Horizon 2020 aan te moedigen en lidstaten en onderzoekers nader te ondersteunen, met name bij de aanvraag van middelen,

al haar voorstellen voor landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester in zijn jaarlijks activiteitenverslag te publiceren,

de manier waarop de verificatie vooraf van grote onderzoeksinfrastructuurprojecten wordt verricht, te heroverwegen, teneinde deze efficiënter en doeltreffender te maken,

samen met het EACEA, en ten laatste in juli 2020, verslag uit te brengen aan de bevoegde commissie van het Parlement over de hervormingen die zijn geïmplementeerd om de situatie te verbeteren,

in het bijzonder aandacht te besteden aan de distributie van fondsen door de projectcoördinator aan de begunstigde,

te investeren in het meten van de prestaties en van de Uniale meerwaarde;

182.

verzoekt de Rekenkamer in zijn jaarverslag meer aandacht te besteden aan de prestaties, waarvoor de speciale verslagen een nuttige informatiebron zijn; verwelkomt in dit verband de voorstellen die op 19 november 2019 in Luxemburg zijn gepresenteerd tijdens het bezoek van de commissie Begrotingscontrole;

Economische, sociale en territoriale cohesie

183.

neemt kennis van de informatie van de Rekenkamer dat subrubriek 1b van het MFK, “Economische, sociale en territoriale cohesie”, goed is voor 34,8 %, oftewel 54,5 miljard EUR, van de jaarlijkse begroting van de Unie; stelt verder vast dat hiervan 30,1 miljard EUR (55,1 %) naar het EFRO is gegaan, 9,3 miljard EUR (17 %) naar het CF, 13,9 miljard EUR (25,6 %) naar het ESF, en de rest naar andere acties;

184.

stelt vast dat DG REGIO voor 2018 verslag doet van de betaling van 39,5 miljard EUR, hetgeen overeenkomt met een uitvoeringspercentage van 98,52 % van de geautoriseerde betalingskredieten voor 2018, en dat DG EMPL verslag doet van de betaling van 14,6 miljard EUR, een uitvoeringspercentage van 94,42 %;

Bijdragen tot het verwezenlijken van de EU 2020-doelstellingen

185.

neemt nota van hetgeen de Commissie opmerkt met betrekking tot KPI’s, met name dat:

bij “banen, groei en investeringen” elke uitgegeven euro 2,7 EUR bijkomende groei van het bbp heeft gegenereerd, en dat als gevolg hiervan tijdens de laatste programmeringsperiode ongeveer 1,3 miljoen banen zijn gecreëerd,

bij “versterking van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovatie” het geraamde aantal projecten voor samenwerking tussen bedrijven en onderzoeksinstituten, afgaand op het aantal projecten dat eind 2017 was geselecteerd, bijna is verdubbeld,

bij “concurrentievermogen van kmo’s” het geraamde aantal ondernemingen dat steun ontvangt, afgaand op het aantal projecten dat eind 2017 was geselecteerd, met 40 % is toegenomen,

bij “koolstofarme economie” het geraamde aantal projecten, afgaand op het aantal projecten dat eind 2017 was geselecteerd, meer dan verdubbeld is, en dat de doelstelling voor eind 2023 van 6 708 megawatt aan bijkomende capaciteit nu reeds voor 69,2 % is gerealiseerd;

186.

merkt op dat de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen voor de periode 2014-2020 (Verordening (EU) nr. 1303/2013, artikel 71 (15)) geen bepalingen bevat waarin het bereiken van resultaten en de duurzaamheid daarvan worden gedefinieerd als criteria voor de duurzaamheid van productieve investeringen uit hoofde van het EFRO; neemt nota van de opmerkingen van de Rekenkamer over de duurzaamheid (16) en de kwaliteit van deze investeringen, en herhaalt zijn pleidooi voor opname van het bereiken van resultaten als kernoverweging bij de evaluatie van de duurzaamheid van een project, zodat de mate kan worden beoordeeld waarin positieve economische ontwikkelingen aan een beter algemeen economisch klimaat of aan financiering van de Unie zijn toe te schrijven;

Reikwijdte en aanpak van de controle

187.

neemt er nota van dat de Rekenkamer een steekproef van 220 verrichtingen heeft onderzocht die statistisch representatief is voor alle soorten uitgaven binnen de MFK-subrubriek 1b die de auditautoriteiten al eerder hadden gecontroleerd;

188.

stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer bij deze 220 verrichtingen 36 fouten heeft geïdentificeerd en gekwantificeerd die door de auditautoriteiten over het hoofd waren gezien en dat rekening houdend met de 60 eerder door de auditautoriteiten aangetroffen fouten en de door de programma-autoriteiten toegepaste correcties (ter waarde van in totaal 314 miljoen EUR voor beide programmeringsperioden tezamen) de Rekenkamer het foutenpercentage op 5,0 % schat;

189.

stelt vast dat de Commissie het niet eens is met de beoordeling van de Rekenkamer van drie belangrijke fouten in verband met de programmeringsperiode 2014-2020, en van twee fouten in verband met de programmeringsperiode 2007-2013; stelt vast dat de Commissie refereert aan een uiteenlopende interpretatie van toepasselijke nationale of Unievoorschriften die van invloed is op het berekende foutenpercentage (17);

190.

stelt vast dat de voornaamste fouten verband hielden met niet-subsidiabele kosten (37) en openbare aanbestedingen (18), gevolgd door het ontbreken van essentiële ondersteunende documentatie (3);

191.

merkt daarnaast op dat tot aan het einde van het boekjaar 2016-2017 2,9 miljard EUR aan voorschotten was betaald aan financieringsinstrumenten, waarvan 2,3 miljard EUR tussen 1 juli 2016 en 30 juni 2017 werd gedeclareerd (17 % van het totale bedrag dat aan Uniale medefinanciering was betaald) en dat tijdens het boekjaar 2016-2017 1,3 miljard EUR (43 %) aan eindontvangers is uitbetaald;

192.

vraagt de Commissie om de kwijtingsautoriteit te informeren over wie profiteert van de rente die wordt ontvangen over de 1,6 miljard EUR die nog niet aan de begunstigden is betaald en om deze informatie vanaf nu op te nemen in haar jaarlijkse rapportage;

193.

merkt op dat de controle van de Rekenkamer betrekking had op uitbetalingen aan vijf financiële instrumenten (twee van de programmeringsperiode 2014-2020 en drie van de programmeringsperiode 2007-2013); merkt op dat de Rekenkamer gekeken heeft naar 30 garanties en 100 leningen voor deze vijf instrumenten op het niveau van de financiële intermediairs en heeft vastgesteld dat in 14 gevallen (die verband hielden met drie van de door de Rekenkamer gecontroleerde instrumenten) sprake was van niet-subsidiabele uitbetalingen aan eindbegunstigden; stelt vast dat deze niet-subsidiabele leningen of niet-subsidiabele eindontvangers betroffen, alsook geannuleerde uitbetalingen die de lidstaten ten onrechte als betaald hadden geregistreerd;

194.

neemt er nota van dat DG REGIO — na afronding van de controlecyclus op nationaal niveau en van de Commissie — een restfoutenpercentage van in totaal 1,96 % voor het boekjaar 2016-2017 heeft bevestigd, gebaseerd op al het destijds beschikbare controlemateriaal en hangende bezwaarprocedures (voorzichtige benadering) en dat DG REGIO tegelijkertijd schatte dat het bevestigde percentage maximaal 2,74 % zou kunnen bedragen;

195.

neemt met bezorgdheid nota van de enorme verschillen tussen de geraamde foutenpercentages van de Rekenkamer en van de Commissie;

196.

stelt verder vast dat de Commissie voor 2018 twee nieuwe concepten heeft geïntroduceerd: “risicobedrag bij betaling” (18) en “risicobedrag bij afsluiting”;

197.

wijst erop dat het “risicobedrag bij betaling” berust op de rekeningen die de lidstaten doorgeven na aftrek van de financiële correcties; merkt op dat het er derhalve veel van weg heeft dat de Commissie niet over informatie uit de eerste hand beschikt over het risicobedrag bij betaling;

198.

wijst er daarnaast op dat het “risicobedrag bij afsluiting” een extrapolatie is op basis van de ervaring van de Commissie;

199.

verwijst in dit verband naar artikel 247, lid 1, onder b), i), van het Financieel Reglement dat bepaalt dat de Commissie een raming van het foutenpercentage in de uitgaven van de Unie op basis van een consistente methode en een raming van de toekomstige correcties moet overleggen;

200.

acht het zorgwekkend dat de Rekenkamer concludeert dat op dit moment als gevolg van de onvolkomenheden van het steekproefonderzoek van de auditautoriteiten, de tekortschietende auditdocumentatie en wijze waarop met fouten wordt omgegaan, slechts in beperkte mate kan worden vertrouwd op het werk van de diverse beheerautoriteiten; drukt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de Rekenkamer niet kan vertrouwen op het foutenpercentage dat is gepresenteerd door de Commissie omdat dit uitgaat van uitgaven die nog niet de volledige controlecyclus hebben ondergaan en waarvan het bedrag niet gelijk is aan het bedrag aan uitgaven dat door de Rekenkamer wordt gecontroleerd;

201.

acht het onbevredigend dat de Rekenkamer en de Commissie elk hun eigen methodologie gebruiken voor het vormen van een mening over de wettigheid en regelmatigheid van de financiële transacties; stelt vast dat zij als gevolg hiervan wat het restfoutenpercentage betreft tot verschillende resultaten komen: > 2 % (DG EMPL & DG REGIO), 5 % (Rekenkamer); vraagt de Rekenkamer om in dit verband geen restfoutenpercentage te verstrekken, maar een foutenpercentage bij betalingen (vóór toepassing van correcties), teneinde de kwaliteit van de evaluatie en de controle door het Parlement te verbeteren;

202.

stelt daarnaast vast dat de twee instellingen over een andere gegevensbank beschikken: de Rekenkamer volgt een jaarlijkse benadering, terwijl de Commissie in 2018 uitsluitend de rekeningen van 2016-2017 kon controleren en een meerjarige benadering hanteert;

Financieel beheer en interne controles

203.

stelt vast dat DG REGIO in de huidige programmeringsperiode 30 voorbehouden heeft gemaakt voor 30 operationele programma’s; stelt vast dat 18 voorbehouden voor de programmeringsperiode 2007-2013 nog altijd golden;

204.

merkt op dat DG REGIO eind 2018 verslag heeft gedaan van de afronding van 99 % van de actieplannen met maatregelen gericht op het voldoen aan de ex-antevoorwaarden en dat de niet-afgeronde actieplannen in 2018 zijn afgenomen tot 6 (8 in 2017); merkt met bezorgdheid op dat twee opschortingsbesluiten zijn genomen en twee aankondigingen van schorsingen zijn verstuurd voor plannen die niet zijn afgerond, waardoor de tijdige uitvoering van de operationele programma’s waarvan de meerderheid de milieusector betreft, mogelijk in het gedrang komt;

205.

verzoekt de Commissie om de procedure en de documenten die nodig zijn om toegang te krijgen tot de financiering daadwerkelijk te vereenvoudigen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de beginselen van controle en toezicht;

206.

vindt het zorgwekkend dat er vertragingen zijn bij de uitvoering van de Structuurfondsen en dat de situatie zelfs slechter is dan op het vergelijkbare moment van de vorige programmeringsperiode; stelt vast dat het gemiddelde absorptiepercentage op dit moment onder de 40 % ligt, terwijl het op het vergelijkbare moment van de vorige programmeringsperiode (2007-2013) onder de 60 % lag (19);

207.

stelt vast dat DG REGIO in zijn jaarlijkse activiteitenverslag voor 2018 aangeeft dat momenteel wordt gepland 18 miljard EUR van het EFRO en het Cohesiefonds, hetgeen neerkomt op 7,2 % van het totaal aan toewijzingen, via financiële instrumenten ter beschikking te stellen;

208.

betreurt het dat het jaarverslag 2018 “Financiële instrumenten onder de ESI-fondsen” pas in januari 2020 is gepubliceerd; constateert dat eind 2018 de uit de ESI-fondsen aan financiële instrumenten toegewezen bijdragen, 16,9 miljard EUR bedroegen, dat 7 miljard EUR uit de ESI-fondsen is uitgekeerd aan financiële instrumenten (ongeveer 41 %) en een bedrag van 3,7 miljard EUR is geïnvesteerd in eindbegunstigden; verzoekt de Commissie het jaarverslag 2019 uiterlijk oktober 2020 te publiceren, zodat de bevindingen daarvan in het kwijtingsverslag voor 2019 kunnen worden opgenomen;

209.

wijst nogmaals op zijn verzoek om nationale controleautoriteiten in staat stellen de financieringsinstrumenten in de Uniebegroting te controleren, het aantal financieringsinstrumenten te verminderen en strengere rapportageregels in te voeren voor fondsbeheerders, met inbegrip van de EIB-groep en andere internationale financiële instellingen, inzake prestaties en bereikte resultaten, met het oog op het vergroten van de transparantie en de verantwoordingsplicht (20);

210.

benadrukt dat meer transparantie, verbeterde verantwoordingsplicht en betere verslaglegging over prestaties en duurzaamheid vereist zijn voor financiële instrumenten die worden uitgevoerd binnen en buiten de Unie; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat haar tegenhangers die financiële instrumenten uitvoeren met steun van de EU-begroting, de grootst mogelijke transparantie en verantwoordingsplicht waarborgen;

211.

benadrukt dat financieringsinstrumenten subsidies kunnen aanvullen, maar niet mogen vervangen (21);

212.

is ernstig bezorgd dat de achterstand bij vastleggingen aan het eind van de programmeringsperiode aanzienlijk groter zal uitpakken dan aan het eind van de vorige periode, waarmee mogelijk een volgende betalingscrisis zou ontstaan;

213.

merkt op dat DG REGIO, wat het boekjaar 2016-2017 betreft, heeft bevestigd dat het door de controleautoriteiten gerapporteerde restfoutenpercentage (inclusief, in een aantal gevallen, aanpassingen zonder materiële gevolgen) voor 135 operationele programma’s onder de materialiteitsdrempel ligt, en dat 29 moesten worden bijgesteld tot boven de 2 %;

214.

stelt verder vast dat DG REGIO akkoord is gegaan met 242 van de 258 gecertificeerde rekeningen voor het boekjaar 2017/2018; stelt vast dat DG REGIO met 16 rekeningen niet akkoord is gegaan; beklemtoont in dit verband dat de Rekenkamer de rekeningen voor die periode niet heeft gecontroleerd, aangezien de verificaties niet waren afgerond;

215.

merkt op dat wat het structuur- en het cohesiebeleid betreft de grootste blootstelling aan fraude voorkomt bij infrastructuur (34 %), milieu (13 %) en onderzoek (13 %), en dat de fraudegevallen betrekking hebben op de aanbestedingsregels (52 %), onregelmatige uitgaven (14 %) en belangenconflicten (8 %);

Ernstige onregelmatigheden en misbruik van fondsen in lidstaten

216.

stelt vast dat het definitieve controleverslag van DG REGIO over Tsjechië is gelekt naar de media zonder dat daarvoor toestemming verkregen was; heeft er kennis van genomen dat de Commissie uitgebreide controles van de toepassing van het Unie- en het nationale recht heeft uitgevoerd, en daarbij niet alleen grondig de regelmatigheid van de verrichtingen, maar ook de naleving van de EU- en nationale wetgeving inzake belangenconflicten heeft gecontroleerd; merkt op dat de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement tijdens een vergadering achter gesloten deuren in december 2019 op de hoogte heeft gesteld van de voortgang van de controles die zijn verricht door DG REGIO en DG EMPL; verzoekt de Commissie om de kwijtingsautoriteit en de bevoegde commissie (s) van het Parlement zonder onnodige vertraging op de hoogte te houden van nieuwe ontwikkelingen en te zorgen voor een passende follow-up van de bevindingen;

217.

betreurt het dat, volgens een eerste indicatie, de controleurs, wat de regionale en de cohesiefondsen betreft, ernstige tekortkomingen bij de werking van de beheers- en controlesystemen hebben vastgesteld en derhalve een financiële correctie van bijna 20 % hebben voorgesteld; vraagt de Commissie om kritisch te beoordelen of die gevallen stelselmatig misbruik van EU-middelen betreffen; verwacht van de Commissie dat zij een passend mechanisme invoert om toekomstige tekortkomingen te vermijden;

218.

betreurt ook de eerste aanwijzingen dat de controleurs van de Commissie zeer ernstige gevallen van belangenconflicten hebben vastgesteld waarbij de Tsjechische regering betrokken is; heeft er evenwel kennis van genomen dat voor februari 2017 de Tsjechische nationale wetgeving inzake belangenconflicten het toekennen van publieke middelen aan overheidsfunctionarissen niet strafbaar stelde; stelt vast dat voor 2018 tot dusverre geen uitgaven zijn gedeclareerd; verwacht dat de Commissie er alles aan doet om het proces doelmatig en tijdig af te ronden en alle vereiste corrigerende maatregelen volledig uitvoert; dringt er in het licht van de ernstige zorgen over belangenconflicten die ten aanzien van de Tsjechische regering zijn geconstateerd tijdens de door de Commissie verrichte controles, bij de Commissie op aan het Parlement en de Europese Raad volledig over de situatie te informeren;

219.

is ingenomen met het feit dat de Commissie de desbetreffende commissie van het Parlement heeft laten weten dat DG REGIO voor een bedrag van meer dan 1,5 miljard EUR financiële correcties heeft verricht met betrekking tot programma’s van de periode 2007-2013 in Hongarije vanwege vastgestelde onregelmatigheden, en dat deze de volgende programma’s betreffen:

2007HU161PO001

Economische ontwikkeling

275 miljoen EUR

2007HU161PO002

Milieu en energie

254 miljoen EUR

2007HU161PO007

Vervoer

371 miljoen EUR

2007HU161PO008

Sociale infrastructuur

120 miljoen EUR

7 regionale operationele programma’s

473 miljoen EUR

2007HU161PO010

Implementatie

75 miljoen EUR

220.

erkent de voortreffelijke controlewerkzaamheden van de Rekenkamer bij het opsporen van systeemrisico’s en bronnen van fouten; verwelkomt de opgelegde financiële correcties; constateert met bezorgdheid dat het behoorlijk wat tijd vergt om onrechtmatig uitgekeerde middelen terug te vorderen; roept de Commissie op de kwijtingsautoriteit uitgebreider op de hoogte te brengen van haar bevindingen ten aanzien van systeemrisico’s en oligarchische structuren;

221.

betreurt het dat de controleurs van de Commissie ten aanzien van de ESI-fondsen ernstige tekortkomingen bij de werking van de beheers- en controlesystemen hebben vastgesteld met betrekking tot de controle van procedures voor overheidsopdrachten;

222.

herinnert eraan dat een vaste financiële correctie van 10 % is toegepast met betrekking tot alle operationele programma’s;

223.

brengt de financiële correctie van 25 % in herinnering ten aanzien van de kaderovereenkomsten in de watersector binnen het operationele programma inzake milieu en energie-efficiëntie als gevolg van onregelmatigheden met overheidsopdrachten;

224.

brengt de vaste financiële correctie van 10 % in herinnering ten aanzien van het operationele programma inzake territoriale ontwikkeling en ontwikkeling van nederzettingen als gevolg van tekortkomingen tijdens de selectie van projecten;

225.

merkt verder op dat DG REGIO nog niet begonnen is met de voorbereiding van de afsluiting van de programma’s inzake elektronische administratie, hetgeen impliceert dat er eventueel nog meer correcties volgen;

226.

merkt met bezorgdheid op dat de hoeveelheid onregelmatigheden wijst op het feit dat er een systemisch probleem is binnen de operationele programma’s van Hongarije die teruggaat tot 2007; roept de Commissie op het Parlement en het algemene publiek in kennis te stellen van haar eigen beoordeling over de redenen achter deze mate van onregelmatigheden; wijst erop dat de forfaitaire boete van 10 % voor wanbeheer van operationele programma’s geen langetermijnoplossing is voor de grote hoeveelheid opgespoorde onregelmatigheden en dat zonder verbeterde en adequate controle- en toezichtmechanismen dit percentage niet zal afnemen;

227.

verzoekt de Commissie voor de hierboven bedoelde programma’s een duidelijk tijdspad vast te stellen vanaf het begin van het project tot de inning van de middelen, met uitleg over de verschillende stadia;

228.

verzoekt de Commissie aan te geven hoe de teruggevorderde bedragen zullen worden opgenomen in de begroting, aangezien ze betrekking hebben op programma’s van de vorige programmeringsperiode (2007-2013);

229.

herhaalt zijn standpunt vóór de invoering van een mechanisme waarbij lidstaten die de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden niet eerbiedigen, hiervan aanzienlijke juridische en financiële gevolgen kunnen ondervinden;

Aanbevelingen

230.

verzoekt de Commissie om:

meer informatie te verschaffen over de impact en de duurzaamheid van de Unie-investeringen, teneinde duidelijk te maken wat de Uniale meerwaarde van de gespendeerde financiële middelen is,

meer te doen ter verbetering van de huidige controle- en verificatiekaders, teneinde tot één auditketen te komen,

in haar jaarlijks beheers- en prestatieverslag een cijfer op te nemen betreffende het foutenpercentage bij betaling (voordat dit op nationaal niveau wordt gecorrigeerd) en een raming van de toekomstige correctie,

haar samenwerking met de Rekenkamer voort te zetten teneinde de controlemethodes en de interpretatie van wetsteksten verder af te stemmen,

al haar voorstellen voor landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester te publiceren,

meer aandacht te besteden en meer technische steun te verlenen aan de lidstaten waarvan de beheers- en controlesystemen slechts gedeeltelijk of niet betrouwbaar zijn, wanneer er sprake is van een toegenomen risico op fraude en corruptie met betrekking tot de middelen, en met name aan die lidstaten die niet aangesloten zijn bij het EOM,

er bij de lidstaten met klem op aan te dringen zich aan te sluiten bij het EOM,

speciale aandacht te besteden aan kaderovereenkomsten die worden toegekend via procedures voor overheidsopdrachten, aangezien daaraan gerelateerde fraude en corruptie een toegenomen risico voor de financiële belangen van de Unie vormen,

zo snel mogelijk de achterstand bij vastleggingen weg te werken,

de automatische vrijmaking voor de programmeringsperiode 2021-2017 te reduceren van n+3 jaar naar n+2 jaar, teneinde de lidstaten ertoe te bewegen om de programma’s snel ten uitvoer te leggen,

naar aanleiding van de door de Rekenkamer vastgestelde fouten financiële correcties aan te brengen, overeenkomstig de relevante wettelijke bepalingen,

in de jaarlijkse activiteitenverslagen te specificeren op welke wijze de bedragen in verband met de lidstaten en de Commissie opgelegde financiële correcties zijn hergebruikt, met name in die gevallen waarin sprake was van fraude, corruptie of overige criminele activiteit,

in de jaarlijkse activiteitenverslagen te specificeren wanneer en op welke wijze de door de lidstaten en de Commissie opgelegde financiële correcties achteraf zijn hergebruikt door de desbetreffende lidstaten,

onverwijld het jaarverslag 2020 “Financiële instrumenten onder de ESI-fondsen” te publiceren,

de transparantie te vergroten door het zoeken naar winnende inschrijvers op TED, de website van de Unie voor elektronische overheidsopdrachten, mogelijk te maken,

het gebuik van het IT-programma ARACHNE als voorwaarde te stellen voor het gebruik van EU-middelen door lidstaten, de mogelijkheid te onderzoeken om gebruik te maken van de gegevens van Arachne en van de rechterlijke beslissingen in de lidstaten en van het Hof van Justitie van de Europese Unie om een “zwarte lijst van de EU” samen te stellen van wegens fraude, corruptie of andere criminele activiteiten in verband met het gebruik van EU-middelen veroordeelde ondernemingen, hun economische eigenaren of personen, en eventueel, gedurende een periode van vijf jaar hun te verbieden EU-financiering aan te vragen, en om al hun lopende projecten die met EU-middelen gefinancierd zijn, zorgvuldig te controleren,

de lidstaten nadere steun en sturing te verlenen aan de hand van haar diverse mechanismen, waaronder de technische ondersteuning die de Commissie tot haar beschikking heeft alsook de speciale taskforce, om zo de bestuurlijke capaciteit voor absorptie van EU-middelen te versterken en voor een soepele transitie van de huidige naar de volgende programmeringsperiode te zorgen,

de boekhoudkundige perioden van de Structuurfondsen gelijk te trekken met die van de Rekenkamer,

erop toe te zien dat de inhouding van 10 % op de tussentijdse betalingen in de programmeringsperiode 2021-2027 wordt gehandhaafd en dat, de ingehouden bedragen alleen worden vrijgegeven wanneer alle verificaties zijn afgerond, en de noodzakelijke verbeteringen of corrigerende maatregelen zijn geïmplementeerd,

gezamenlijke richtsnoeren op te stellen voor belangenconflicten van hooggeplaatste politici, samen met de lidstaten effectieve rechtsinstrumenten te ontwikkelen om te verhinderen dat oligarchen gemakkelijk middelen uit het Cohesiefonds kunnen ontvangen,

invoering van direct beheer in plaats van gedeeld beheer te overwegen voor het nieuwe MFK in het geval van opzettelijk misbruik van middelen;

231.

verzoekt de Rekenkamer in zijn jaarverslag meer aandacht te besteden aan de prestaties, waarvoor de speciale verslagen een nuttige informatiebron zijn; verwelkomt in dit verband de voorstellen die op 19 november 2019 door de Rekenkamer zijn gepresenteerd tijdens het bezoek aan de Commissie begrotingscontrole;

Natuurlijke hulpbronnen

Naleving

232.

stelt vast dat de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 een geschat foutenpercentage van in totaal 2,4 % voor de rubriek “Natuurlijke hulpbronnen” heeft vastgesteld, hetgeen nog steeds boven de materialiteitsdrempel van 2 % ligt;

233.

benadrukt dat ingewikkelde subsidiabiliteitscriteria het risico op fouten bij plattelandsontwikkeling, marktmaatregelen, visserij, milieu en klimaatmaatregelen verhogen; stelt vast dat circa een kwart van de begroting voor “Natuurlijke hulpbronnen” deze gebieden bestrijkt;

234.

stelt vast dat een kwart van de 156 door de Rekenkamer geteste betalingen in gebieden met een hoger risico fouten vertoonde en dat de belangrijkste oorzaken van de fouten verband hielden met subsidiabiliteitsvoorwaarden, aanbestedings- of toekenningsregels, en onjuiste informatie over oppervlakten;

235.

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer met betrekking tot de begrotingsmiddelen die overeenkomen met de rechtstreekse betalingen in het kader van het Europees landbouwgarantiefonds (ELGF) (72 % van de rubriek natuurlijke hulpbronnen) schat dat het foutenpercentage op dit gebied onder de materialiteitsdrempel van 2 % ligt;

236.

wijst erop dat bij 81 % van de 95 rechtstreekse betalingen die door de Rekenkamer gecontroleerd zijn, geen fouten zijn vastgesteld, en dat de meeste fouten betrekking hadden op betalingen die iets te hoog waren (minder dan 5 %), wat met name veroorzaakt werd doordat landbouwers onjuiste informatie over oppervlakten verstrekten;

237.

benadrukt dat de positieve resultaten op het gebied van de rechtstreekse betalingen in het kader van het ELGF hoofdzakelijk het gevolg waren van de kwaliteit van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, het landbouwpercelenidentificatiesysteem, de Geo-Spatial Aid Application en de voorlopige kruiscontroles van aanvragen van landbouwers;

238.

stelt vast dat de Rekenkamer van oordeel is dat de door de Commissie in haar AMPR voorgelegde cijfers overeenkomen met haar controlebevindingen;

239.

wijst erop dat DG AGRI in 2018 evaluatiebezoeken aan 17 certificerende instanties heeft gebracht en heeft vastgesteld dat bij de meeste ervan verbeteringen noodzakelijk waren en dat dus slechts in beperkte mate kon worden vertrouwd op het werk van het merendeel van de bezochte certificerende instanties wat betreft de controle van de wettigheid en regelmatigheid en dat er in het bijzonder met betrekking tot de steekproefmethode en de omvang van de subsidiabiliteitscontroles tekortkomingen zijn vastgesteld;

Functioneren

240.

stelt vast dat de maatregelen in het kader van plattelandsontwikkeling over het algemeen zijn uitgevoerd zoals gepland en dat de lidstaten de redelijkheid van de kosten hebben gecontroleerd;

241.

wijst erop dat bij sommige projecten de administratie dankzij vereenvoudigde kostenopties, zoals forfaitaire bedragen of vaste percentages, mogelijk kan worden vereenvoudigd en de kosten onder controle gehouden kunnen worden;

242.

betreurt het dat de nationale autoriteiten weinig gebruik hebben gemaakt van vereenvoudigde kostenopties, ook al hadden deze nuttig kunnen zijn bij circa een derde van de door de Rekenkamer bezochte projecten; neemt echter nota van de inspanningen van DG AGRI om de lidstaten te helpen de moeilijkheden en problemen op te lossen die zij bij de invoering van vereenvoudigde kostenopties ervaren;

243.

stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer nog altijd zwakke punten ontdekt bij het gebruik van resultaatindicatoren met betrekking tot het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader voor het GLB (GMEK);

244.

betreurt het in het bijzonder dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat bijna een derde van de maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling geen relevante resultaatindicator in het GMEK had, en dat de indicatoren daar waar zij waren vastgesteld niet altijd verband hielden met de doelstellingen van de aandachtsgebieden;

245.

beveelt aan dat:

de Commissie een beoordeling maakt van de doeltreffendheid van de maatregelen van de lidstaten om de onderliggende oorzaken van fouten aan te pakken, en indien nodig nadere richtsnoeren vaststelt,

de certificerende instanties hun procedures verbeteren zodat de Commissie ten volle gebruik kan maken van hun werkzaamheden als haar primaire bron van zekerheid over de regelmatigheid van de GLB-uitgaven,

de Commissie de door de Rekenkamer ontdekte tekortkomingen in het gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader aanpakt in het kader van haar voorstel voor het nieuwe GLB;

KPI’s

246.

herinnert eraan dat een van de belangrijkste doelstellingen van het GLB is om landbouwers inkomensstabiliteit te bieden, het behoud en het scheppen van werkgelegenheid te ondersteunen en groei en investeringen op het hele grondgebied van de Unie te stimuleren; stelt vast dat het GLB in minder ontwikkelde plattelandsgebieden, in weerwil van zijn belangrijkste doelstellingen, vooral steun toekent aan grootgrondbezitters en in veel mindere mate aan kleine boeren die het land bewerken;

247.

verneemt met grote bezorgdheid uit het jaarlijks activiteitenverslag over 2018 van DG AGRI dat, net als de jaren ervoor, het landbouwfactorinkomen per voltijdwerker in reële termen is hersteld, maar dat het inkomen over het algemeen achterligt bij de inkomens in de totale economie; verzoekt de Commissie deze toestand met de grootst mogelijke ernst aan te pakken, gezien de gevolgen van algemeen lagere inkomens voor landbouwers, met name in minder ontwikkelde plattelandsgebieden;

248.

stelt vast dat de werkgelegenheid in de plattelandsgebieden van de Unie inmiddels met 67,7 % hoger ligt dan het niveau van voor de crisis in 2008;

249.

wijst erop dat de KPI betreffende de arbeidsparticipatie op het platteland niet uitsluitend wordt bepaald door de GLB-factor;

250.

verneemt met grote bezorgdheid uit het jaarlijks activiteitenverslag over 2018 van DG AGRI dat het aantal arbeidskrachten in onder het GLB vallende gebieden gestaag is afgenomen, van 11 595 (1 000 arbeidsjaareenheden) in 2008 tot 9 363 (1 000 arbeidsjaareenheden) in 2017 (bladzijde 22);

251.

neemt ter kennis dat de Commissie heeft meegedeeld dat de tendens positief is wat betreft de KPI voor het minimumpercentage grond met specifieke milieupraktijken;

252.

onderstreept evenwel dat de Commissie in het werkdocument van de diensten (22) heeft geconcludeerd dat niettegenstaande de doelstellingen van de vergroenende maatregelen zoals geformuleerd in de verordening rechtstreekse betalingen, milieu- en klimaatdoelstellingen in het algemeen geen belangrijke factor zijn geweest bij de implementatiekeuzes van de lidstaten; lidstaten geen gebruikmaken van die flexibiliteit om de voordelen voor het milieu en het klimaat te maximaliseren; besluiten eerder ingegeven lijken te zijn door administratieve kwesties en landbouwoverwegingen, waaronder de wens om de landbouwpraktijken zo min mogelijk te verstoren;

253.

betreurt het dat de Rekenkamer, net als in eerdere verslagen, opnieuw tekortkomingen heeft vastgesteld bij het gebruik van resultaatindicatoren, waaronder gebrekkige kwaliteit van de resultaatindicatoren (23); benadrukt dat de voorgestelde verschuiving naar een op prestaties gebaseerd GLB alleen kan worden gerealiseerd als er een uitgebreide reeks gemeenschappelijke resultaatindicatoren wordt ontwikkeld en deze indicatoren gedegen worden toegepast;

254.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de financiering van het GLB in overeenstemming is met de doelstellingen van de Europese Green Deal en de Overeenkomst van Parijs;

255.

is met name teleurgesteld dat de Commissie heeft moeten concluderen dat de algemene effecten van de vergroeningsmaatregelen, zoals die momenteel worden toegepast, op de bedrijfsvoering in de landbouw en op het milieu/klimaat onzeker maar vrij beperkt lijken te zijn, hoewel er verschillen tussen de lidstaten bestaan, en dat de gewasdiversificatiemaatregel ertoe heeft geleid dat de diversiteit van de verbouwde gewassen met circa 0,8 % van de cultuurgrond is toegenomen (24);

256.

wijst erop dat met de vergroening van het GLB haar oorspronkelijke doel van betere milieuprestaties niet is bereikt en het GLB een inkomenssteunregeling is gebleven omdat er nog steeds op basis van betalingen per hectare wordt gewerkt; herinnert eraan dat volgens Speciaal verslag nr. 21/2017 van de Europese Rekenkamer dit een groot risico op buitenkanseffect en dubbele financiering inhoudt;

257.

wijst er met bezorgdheid op dat de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw tussen 1990 en 2010 weliswaar aanzienlijk is verminderd, maar dat deze tendens onderbroken is en de uitstoot op het tijdstip van invoering van de vergroeningsmaatregelen (dus 2017 ten opzichte van 2016) weer is toegenomen (zie het antwoord op schriftelijke vraag nr. 9);

Eerlijkere toewijzing van GLB-middelen

258.

benadrukt dat grotere landbouwbedrijven met een hoger inkomen in tijden van door inkomensschommelingen veroorzaakte crises niet noodzakelijkerwijs evenveel steun nodig hebben voor de stabilisering van hun inkomen als kleinere bedrijven, aangezien zij kunnen profiteren van mogelijke schaalvoordelen waardoor ze waarschijnlijk weerbaarder zijn; is voorts van mening dat de Commissie stappen moet ondernemen om ervoor te zorgen dat de GLB-middelen op een evenwichtige wijze worden verdeeld, zodat de betalingen per hectare met toenemende grootte van het landbouwbedrijf/de onderneming afnemen;

259.

dringt erop aan dat in het nieuwe uitvoeringssysteem een specifieke resultaatindicator “herverdeling over kleinere landbouwbedrijven” wordt vastgesteld;

260.

dringt er bij de Commissie op aan erop toe te zien dat de GLB-middelen eerlijk worden toegewezen aan actieve landbouwers en niet leiden tot grondtransacties waarvan een selecte groep politieke insiders, dikwijls oligarchen genoemd, profiteert; verzoekt de Commissie schending, omzeiling en onbedoelde gevolgen van de huidige GLB-toewijzingsregels te inventariseren; wijst op het belang van een transparant en sterk governancesysteem en dringt er verder bij de Commissie op aan haar inspanningen ter voorkoming en opsporing van fraude op te voeren;

261.

is bezorgd over recente berichten van vermeende gevallen van belangenconflicten op hoog niveau en landroof in een aantal lidstaten; stelt vast dat het wat het grondbezit betreft, in de eerste plaats de taak van de betrokken instanties van de lidstaten is om op te treden en de nodige systemen in te voeren om fraude te voorkomen; benadrukt dat OLAF en het EOM moeten worden benaderd bij elke aantijging of verdenking van fraude en misbruik of wanbeheer van EU-middelen; wijst in dit verband op het belang van een transparant en sterk governancesysteem en dringt er verder bij de Commissie op aan haar inspanningen ter voorkoming en opsporing van fraude op te voeren;

262.

neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor een nieuw uitvoeringsmodel dat een plafonnering met een degressief mechanisme bevat om ervoor te zorgen dat de GLB-middelen op een evenwichtige wijze worden verdeeld, zodat de betalingen per hectare met toenemende grootte van het landbouwbedrijf/de onderneming afnemen; is van mening dat een bovengrens, met de invoering van arbeidscompensatie vóór plafonnering onvoldoende is om een eerlijkere toewijzing van rechtstreekse betalingen te waarborgen; staat ook achter het idee van een herverdelingsmechanisme; dringt er bij de Commissie op aan een voorstel voor een maximumbedrag aan rechtstreekse betalingen per natuurlijke persoon als uiteindelijke gerechtigde van een of meer vennootschappen toe te voegen; beklemtoont dat het in één MFK-periode onmogelijk zou moeten zijn meer dan 100 miljoen EUR aan subsidies van de Unie te ontvangen;

Voorbehoud van de directeur-generaal van DG AGRI

263.

sluit zich aan bij het voorbehoud dat de directeur-generaal van DG AGRI in het jaarlijks activiteitenverslag over 2018 (op bladzijde 145) heeft gemaakt;

Tsjechië

264.

is bezorgd dat (25):

de Commissie momenteel vermeende belangenconflicten in Tsjechië onderzoekt op grond van artikel 61 van het Financieel Reglement; in januari-februari 2019 hebben diverse diensten van de Commissie (DG AGRI/DG REGIO/DG EMPL) een gecoördineerde controle uitgevoerd. DG AGRI heeft de investeringsmaatregelen in het kader van plattelandsontwikkeling gecontroleerd,

het onderzoek van de Commissie loopt, en dat er als voorzorgsmaatregel en totdat de situatie is opgehelderd geen betalingen uit de Uniebegroting in het kader van de ESI-fondsen worden gedaan aan bedrijven die direct dan wel indirect eigendom zijn van premier Babiš en die mogelijk een rol spelen bij het vermeende belangenconflict,

de Commissie — in het kader van het Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling — geen bedragen aan de Tsjechische autoriteiten vergoedt voor Agrofert-projecten die mogelijk een rol spelen bij het vermeende belangenconflict;

265.

verzoekt de Commissie bij niet-naleving van de regels passende maatregelen te nemen ter bescherming van de Uniebegroting, met inbegrip van corrigerende maatregelen met terugwerkende kracht, mits hierin wordt voorzien;

266.

verzoekt de Commissie nauwgezet toezicht te houden op het actuele proces in Tsjechië en met name te letten op betalingen aan bedrijven die momenteel direct dan wel indirect eigendom zijn van de premier of van andere leden van de Tsjechische regering;

267.

verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op het proces van terugvordering van misbruikte middelen en erop toe te zien dat Tsjechië juridische stappen neemt om corrigerende maatregelen af te dwingen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor het misbruik van middelen van de Unie;

268.

verzoekt de Commissie om de bevoegde commissie van het Parlement en het grote publiek onverwijld op de hoogte te brengen van alle bevindingen van de controles, in volledige overeenstemming met de beginselen van transparantie en rechtszekerheid, die tot de grondbeginselen van de rechtsstaat behoren; verzoekt de Commissie de bevoegde commissie van het Parlement te informeren indien eventuele belangenconflicten van de Tsjechische regering blijven voortduren nadat de controles officieel zijn afgerond, of indien de Tsjechische autoriteiten op politieke en andere niet-juridische gronden bezwaar maken tegen de toepassing van corrigerende maatregelen;

269.

verzoekt de Commissie de politieke situatie in Tsjechië zorgvuldig te onderzoeken om te beoordelen of de beginselen van de rechtsstaat volledig geëerbiedigd worden en alle redelijke stappen te ondernemen om de rechtsstaat te beschermen als een van de hoofdbeginselen van de Unie indien dit beginsel wordt bedreigd;

Slowakije

270.

verzoekt de Commissie de antwoorden nauwkeurig te onderzoeken die zij in augustus 2019 van de Slowaakse autoriteiten heeft ontvangen over de wettelijke maatregelen die zij nemen ter verbetering van de correctheid en de transparantie van het “landregister” (kadaster), over het gevolg dat is gegeven aan de fraudebeschuldigingen, over de terugvorderingen alsook over een nieuwe, door het Slowaakse betaalorgaan (APA) toegepaste methode voor de behandeling van dubbele claims;

271.

verzoekt de Commissie het Parlement tijdig te blijven informeren over de ontwikkelingen van de dossiers in Tsjechië en in Slowakije;

Hongarije

272.

neemt ter kennis dat in het geval van Hongarije na de uitkomsten van de door OLAF doorgevoerde onderzoeken, de controles van DG AGRI van 2015 en 2017 een systematisch ontbrekende verificatie van belangenconflicten bij openbare aanbestedingsprocedures in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 aan het licht hebben gebracht,

273.

is ingenomen met het feit dat:

de Commissie heeft besloten financiële correcties van in totaal circa 6,5 miljoen EUR toe te passen,

de Hongaarse autoriteiten hebben toegezegd de situatie voor de programmeringsperiode 2014-2020 te verhelpen, met inbegrip van de benoeming van een accountantskantoor dat de openbare aanbestedingsprocessen zal controleren;

274.

verzoekt DG AGRI nauwlettend toe te zien op de situatie in Hongarije en tijdig verslag uit te brengen aan het Parlement over de genomen maatregelen;

Landroof

275.

stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie het volgende verklaart (26): “Overeenkomstig de EU-wetgeving heeft degene die de grond bewerkt aanspraak op betaling. De door een begunstigde vermelde percelen moeten op een bepaalde, door een lidstaat vastgestelde referentiedatum, ter beschikking staan van de landbouwer (...). Wanneer de grond onder dwang is ingenomen, betreft dit een rechtsstatelijke kwestie waarop het justitieel apparaat van de lidstaat dient te reageren. De Commissie kan, indien nodig, de lidstaat bijstaan. Bepaalde lidstaten hebben begunstigden verzocht te bewijzen dat zij gerechtigd zijn de grond te bewerken. Andere hebben dit niet gedaan. Het is de taak van de lidstaten deze kwestie te regelen”;

276.

maakt zich grote zorgen over ernstige aantijgingen van landroof, soms met de steun van oligarchische structuren en in sommige lidstaten mogelijk met de hulp van regeringen en overheidsinstanties; verzoekt de Commissie gemeenschappelijke richtsnoeren op te stellen voor belangenconflicten van hooggeplaatste politici; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan effectieve rechtsinstrumenten te ontwikkelen om de rechtsstaat te eerbiedigen en te verhinderen dat oligarchen gemakkelijk Unie-middelen uit landbouwfondsen kunnen ontvangen; is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft genomen om bijvoorbeeld het landbouwpercelenidentificatiesysteem in sommige lidstaten te verbeteren en om de onpartijdigheid van de activiteiten van betaalorganen en controle-instanties te bevorderen;

277.

betreurt het dat uit het antwoord van de Commissie blijkt dat de eerbiediging van de rechtsstaat voor de diensten van DG AGRI een kwestie is die voornamelijk de lidstaten aangaat;

278.

verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen tot wijziging van de GLB-regels zodat geen middelen van de Unie worden uitbetaald wanneer de grond onder dwang is ingenomen, op onwettige of frauduleuze wijze is verkregen of wanneer een valse verklaring over de eigendom van de grond is afgegeven, mogelijk zonder medeweten van de eigenaren of — in geval van staatsgrond — van de betreffende overheidsinstanties;

279.

verzoekt de Commissie een mechanisme in te voeren dat de getroffen landbouwers/begunstigden in de gelegenheid stelt om een klacht in te dienen bij de Commissie in geval van landroof, en ervoor zorgt dat zij kunnen gebruikmaken van adequate beschermingsmechanismen;

280.

verzoekt de Commissie de rechtsstatelijkheid in alle lidstaten consequent te waarborgen en ervoor te zorgen dat het rechtsbestel in staat is onafhankelijk te functioneren, zodat onafhankelijk onderzoek van rechtszaken kan plaatsvinden; is ingenomen met de toepassing van mogelijke strengere voorwaarden voor GLB-financiering;

281.

verzoekt de Commissie de wetgeving en beleidsmaatregelen van de lidstaten ter voorkoming van landroof te evalueren en analyseren en richtsnoeren inzake beste praktijken op te stellen; verzoekt de lidstaten goede wetgevingspraktijken te hanteren, gericht op een beperking van landroof; dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen ter voorkoming en opsporing van fraude op te voeren; dringt er bij de lidstaten op aan om samen met de Commissie een passend rechtsinstrument op Unieniveau te ontwikkelen om landroof te voorkomen;

282.

herinnert aan het standpunt van het Parlement (27) in verband met de concentratie van landbouwgrond en herhaalt zijn oproep aan de Commissie om een waarnemingspost op te richten voor het verzamelen van informatie en gegevens over concentratie en bezit van landbouwgrond in de hele Unie; roept de Commissie op gebruik te maken van de systemen en databanken waarover zij beschikt, en deze te combineren om te bepalen wie de uiteindelijke begunstigden zijn in het geval van landbouwbedrijven die deel uitmaken van een grotere bedrijfsstructuur; neemt nota van de ontwikkeling van een ondernemingsregister voor de hele Unie, waarbij landbouwbedrijven aan een unieke bedrijfsidentificatiecode op EU-niveau worden gekoppeld, om de uiteindelijke bestemming van de GLB-middelen beter te kunnen vaststellen;

Betalingsregeling voor jonge landbouwers

283.

is ermee ingenomen dat volgens de AGRIVIEW-gegevens van de Commissie (28)“voorlopige gegevens erop wijzen dat het totale aantal begunstigden in aanvraagjaar 2018 met circa 28 % is toegenomen, van 364 153 tot 466 006. Het totaalbedrag is verhoogd met 53 %, van 390 miljoen EUR in 2017 tot 600 miljoen EUR in 2018” (gegevens AGRIVIEW);

284.

betreurt het feit dat, wat de steun aan jonge landbouwers via de plannen voor plattelandsontwikkeling betreft, de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 10/2017 concludeerde dat de maatregelen over het algemeen gebaseerd zijn op een vage behoeftenbeoordeling en dat er geen werkelijke coördinatie is tussen betalingen in het kader van pijler 1 en steun in het kader van pijler 2 aan jonge landbouwers;

285.

verzoekt de Commissie gehoor te geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer over de programmeringsperiode na 2020 en in het bijzonder een duidelijke interventielogica aan te nemen voor de beleidsinstrumenten waarmee generatievernieuwing in de landbouw wordt aangepakt (of de lidstaten verplichten om die in overeenstemming met de bepalingen inzake gedeeld beheer aan te geven); stelt voor dat de interventielogica het volgende moet omvatten:

een degelijke beoordeling van de behoeften van jonge landbouwers,

een beoordeling van de behoeften waarin beleidsinstrumenten van de Unie kunnen voorzien en de behoeften waarin het beleid van de lidstaten beter tegemoet kan komen, alsmede een analyse van de vormen van steun (bijv. rechtstreekse betalingen, forfaitair bedrag, financiële instrumenten) die het meest geschikt zijn om te voorzien in de vastgestelde behoeften,

een definitie van Smart-doelstellingen, waarin de verwachte resultaten van beleidsinstrumenten wat betreft het verwachte generatievernieuwingspercentage en de bijdrage tot de levensvatbaarheid van de ondersteunde landbouwbedrijven expliciet en kwantificeerbaar worden gemaakt;

Europa als wereldspeler

De bevindingen van de Rekenkamer

286.

is ingenomen met de positieve ontwikkeling van de restfoutenpercentages (RFP), zoals vastgesteld in de desbetreffende studies die zijn uitgevoerd in opdracht van DG DEVCO en DG NEAR (29);

287.

verneemt naar aanleiding van de RFP-studie van DG NEAR met bezorgdheid van de Rekenkamer dat:

er ruimte is voor verbetering van de beoordelingsmarge die de controleurs hebben voor schattingen van fouten in afzonderlijke verrichtingen,

het aantal verrichtingen waarvoor geen gegevensgerichte toetsing was verricht omdat er volledig werd vertrouwd op eerdere controlewerkzaamheden is in 2018 verdubbeld ten opzichte van 2017,

een te groot vertrouwen in door anderen uitgevoerde controlewerkzaamheden ertoe kan leiden dat de belangrijkste doelstelling van de RFP-studie niet wordt behaald omdat dit invloed heeft op het RFP;

288.

stelt in verband met de RFP-studie van DG DEVCO met grote bezorgdheid vast dat:

de RFP-studie geen assurance-opdracht of controle vormt,

de RFP-contractant een aanzienlijke interpretatiemarge heeft en dat de RFP-studieovereenkomst enkel per jaar wordt gesloten, waardoor de contractant en de gehanteerde aanpak elk jaar kunnen veranderen,

de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld, zoals het zeer geringe aantal controles ter plaatse van verrichtingen, de onvolledige controles van openbare aanbestedingsprocedures en oproepen tot het indienen van voorstellen, en het geschatte foutenpercentage,

de Rekenkamer fouten en inconsistenties aan het licht heeft gebracht bij de berekening en extrapolatie van afzonderlijke fouten,

de Rekenkamer fouten heeft opgemerkt in de werkdocumenten van de contractant, zoals rekenkundige fouten, en het feit dat de controles niet alle subsidiabiliteitscriteria met betrekking tot uitgaven omvatten,

in geval van geen gegevensgerichte toetsing vanwege vertrouwen in eerdere controles, de vastgestelde fouten niet worden geëxtrapoleerd naar het niet-getoetste deel van de uitgaven, wat het foutenpercentage verlaagt;

289.

neemt ter kennis dat de Rekenkamer het aantal gecontroleerde verrichtingen in 2018 onvoldoende achtte om het foutenpercentage te kunnen schatten, en dat zij dit besluit heeft genomen in overeenstemming met haar algemene strategie om de gegevensgerichte toetsingen te reduceren en zich ten dele te baseren op het zogeheten “werk van anderen”; stelt voor dat de Rekenkamer het aantal gecontroleerde verrichtingen verhoogt om voor het hoofdstuk “Europa als wereldspeler” een raming van het foutenpercentage te kunnen geven;

290.

betreurt het dat de Rekenkamer het aantal gecontroleerde verrichtingen in 2018 onvoldoende achtte om het foutenpercentage te kunnen schatten, en dat zij dit besluit heeft genomen in overeenstemming met haar algemene strategie om de gegevensgerichte toetsingen te reduceren en zich ten dele te baseren op het zogeheten “werk van anderen”;

291.

wijst erop dat van de 58 door de Rekenkamer onderzochte verrichtingen er 11 fouten vertoonden, en dat de Rekenkamer 5 kwantificeerbare fouten heeft vastgesteld die financiële gevolgen hadden voor het uit de begroting van de Unie te betalen bedrag;

292.

stelt met bezorgdheid vast dat — ondanks goede scores wat betreft het foutenpercentage — DG DEVCO in zijn jaarlijks activiteitenverslag over 2018:

erop wijst dat 4,64 % van het totale in 2018 gecontroleerde bedrag van de subsidies onder direct beheer door externe controleurs is aangemerkt als niet-subsidiabel (zie bladzijde 57),

vermeldt dat 3,77 % van het bedrag in indirect beheer in begunstigde landen niet-subsidiabel is (zie bladzijde 66);

293.

betreurt het feit dat de Rekenkamer bij twee internationale organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en het Wereldvoedselprogramma, een gebrek aan medewerking bij het tijdig overleggen van essentiële bewijsstukken heeft vastgesteld;

294.

betreurt het dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat, ondanks de inspanningen om terugvorderingen van voorfinanciering, geannuleerde invorderingsopdrachten en ontvangen rente buiten de berekening te houden, de betrouwbaarheid van de cijfers van 2018 voor DG ECHO wordt ondermijnd door niet-opgespoorde fouten die leidden tot overschatting van het corrigerend vermogen van het DG;

295.

wijst erop dat het eerste voorbehoud dat is opgenomen in het jaarlijks activiteitenverslag over 2018 van DG DEVCO betrekking heeft op subsidies die DG NEAR beheert in opdracht van DG DEVCO, en dat de reikwijdte van dit voorbehoud in zowel 2017 als in 2018 aanzienlijk werd beperkt, hetgeen gedeeltelijk kwam doordat het restfoutenpercentage drie opeenvolgende jaren onder de materialiteitsdrempel lag;

296.

stelt met grote bezorgdheid vast dat, gelet op de beperkingen van de RFP-studie, de beperkte reikwijdte van het eerste voorbehoud onvoldoende gerechtvaardigd is;

297.

spreekt opnieuw zijn steun uit voor de multimedia-activiteiten van de Commissie, die bijdragen tot onafhankelijke berichtgeving over Unie-aangelegenheden in de media en tot bevordering van een Europese openbare ruimte; is echter sterk verontrust door de conclusies van de snelle evaluatie van Euronews door de Rekenkamer, waaruit blijkt dat de financiële steun van de Unie aan Euronews transparantie en verantwoording mist en dat de monitoring- en controlesystemen niet solide genoeg zijn; dringt er derhalve bij de Commissie op aan aan alle door de Rekenkamer geformuleerde bezwaren tegemoet te komen en haar aanpak van de samenwerking met Euronews te herzien; dringt er bovendien bij de Commissie op aan om de transparantie en verantwoordingsplicht bij het gebruik van de begroting voor multimedia-acties in het algemeen te vergroten, met name door het creëren van specifieke begrotingslijnen voor de verschillende acties, en om het gebruik van de begrotingslijn volledig te evalueren;

Toezichtsverslag externe steun

298.

betreurt opnieuw dat de door de hoofden van de Uniedelegaties opgestelde toezichtverslagen externe steun (EAMR’s) niet als bijlage bij de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG DEVCO en DG NEAR voor 2018 zijn gevoegd, zoals voorgeschreven in artikel 76, lid 3, van het Financieel Reglement;

299.

is ingenomen met het standpunt van de Commissie (30) dat de leden en de medewerkers van het Parlement, de Raad en de Rekenkamer het EAMR langs alle wegen (e-mail, fotokopieën) onderling kunnen uitwisselen, en dat er geen verplichting bestaat om het verslag in een beveiligde ruimte in te zien;

Meer transparantie en een strategischer aanpak van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking

300.

wijst erop dat de bundeling van middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), de begroting van de Unie en andere donoren in trustfondsen niet tot gevolg mag hebben dat voor ontwikkelings- en samenwerkingsbeleid bestemde middelen de beoogde begunstigden niet bereiken;

301.

stelt vast dat om het beleid van de Unie in derde landen uit te voeren, steeds meer gebruik wordt gemaakt van financiële mechanismen die parallel lopen met de begroting van de Unie en benadrukt dat dit het niveau van verantwoordingsplicht en transparantie inzake het optreden van de Unie dreigt te ondermijnen; dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat externe steun slechts wordt verstrekt indien de rechtstaat en de mensenrechten worden gerespecteerd in de landen van ontvangst; benadrukt met name dat moet worden gewaarborgd dat met de middelen van de Unie geen gedwongen kinderarbeid ondersteund wordt en dat er geen EU-middelen worden gebruikt om tekstboeken en onderwijsmateriaal te financieren die aanzetten tot religieuze radicalisering, intolerantie, etnisch geweld en martelaarschap onder kinderen;

302.

maakt zich zorgen over het feit dat problematisch materiaal nog steeds niet uit Palestijnse schoolboeken is verwijderd en dat nog steeds niet effectief is opgetreden tegen haatzaaierij en geweld in schoolboeken; staat erop dat de lonen van leraren en ambtenaren in de onderwijssector die met middelen uit EU-fondsen zoals Pegase worden gefinancierd, gebruikt worden om lesmateriaal samen te stellen en te onderwijs te geven waarin de Unesco-normen van vrede, tolerantie, samenleven en geweldloosheid weerspiegeld worden, in overeenstemming met het besluit van de ministers van Onderwijs van de Unie van 17 maart 2015 in Parijs en het besluit van het Europees Parlement van 18 april 2018 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, afdeling III — Commissie (31);

303.

merkt op dat de Commissie Uniemiddelen mag aanwenden voor veiligheidsdoeleinden met het oog op efficiëntere ontwikkelingssamenwerking en dat moet worden gezorgd voor een duidelijke rechtsgrondslag en volledige transparantie van de gefinancierde maatregelen;

304.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat controleurs vanwege veiligheidsrisico’s in veel landen, zoals in Libië, dikwijls niet in staat zijn te verifiëren of de begunstigden van Uniemiddelen strenge mensenrechtennormen naleven; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er via het EUTF geen middelen uit het EOF en de Uniebegroting worden toegekend aan projecten die worden uitgevoerd door regeringstroepen en lokale troepen (milities) die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen, met name in landen als Libië en Sudan; verzoekt de Commissie te overwegen de hulp van de Unie stop te zetten indien haar onafhankelijke controleurs het effectieve gebruik van de middelen van de Unie in die landen niet kunnen controleren;

305.

geeft aan heel bezorgd te zijn over de manier waarop het EUTF voor Afrika wordt gebruikt om de Libische kustwacht te financieren zonder rekening te houden met de ernstige mensenrechtenschendingen die in Libië worden begaan;

306.

betreurt de beperkte rol die het Parlement speelt bij het toezicht op en de governance van het EUTF; beschouwt het als cruciaal dat het Parlement toezicht kan houden op de activiteiten van het operationeel comité (32);

307.

herinnert eraan dat de mogelijkheid voor de Commissie om trustfondsen van de Unie op te richten en te beheren is bedoeld:

ter versterking van de internationale rol van de Europese Unie, alsook ter vergroting van de zichtbaarheid en de efficiëntie van haar externe optreden en ontwikkelingssteun,

om te zorgen voor een sneller besluitvormingsproces bij de keuze van de uit te voeren maatregelen, hetgeen bij acties in en na noodsituaties van cruciaal belang is,

om te zorgen voor een hefboomwerking met betrekking tot aanvullende middelen voor extern optreden, en

om door het bundelen van middelen de coördinatie tussen verschillende donoren van de Unie op geselecteerde interventiegebieden te vergroten,

om de beheerders van het trustfonds strategische prioriteiten en richtsnoeren te bieden, toegespitst op het bereiken van tastbare resultaten en effecten;

308.

benadrukt dat door het toenemende gebruik van andere financiële mechanismen om Uniebeleid uit te voeren in combinatie met de begrotingsrisico’s van de Unie, het risico bestaat dat het niveau van verantwoording en transparantie wordt ondermijnd, omdat de regelingen inzake verslaglegging, controle en openbaar toezicht niet op elkaar zijn afgestemd;

309.

stelt bezorgd vast dat een groot aantal contracten wordt toegewezen aan een heel beperkt aantal nationale ontwikkelingsagentschappen; stelt vast dat de vijftig grootste contracten (subsidies en aanbestedingen) en delegatieovereenkomsten die sinds 2010 aan nationale agentschappen zijn toegewezen, aan agentschappen van slechts zeven nationaliteiten zijn gegund met een sterke concentratie per land (respectievelijk 42 %, 25 % en 17 % van het totale bedrag werd toegewezen aan de drie grootste begunstigden (33); waarschuwt voor het risico van hernationalisering van en een toenemende invloed op het ontwikkelings-, samenwerkings- en nabuurschapsbeleid van de EU, wat in strijd is met de beoogde grotere integratie van het extern beleid van de Unie; dringt er bij de Commissie op aan de toegang tot de pijlerbeoordeling openbaar te maken; verzoekt de Commissie de aanbestedings- en gunningsprocedures te evalueren en te versterken om concurrentieverstoring te voorkomen tussen dit beperkte aantal sterk gesubsidieerde nationale agentschappen en andere publieke/private entiteiten met een duidelijke Europese roeping;

310.

eist dat de Commissie duidelijke en transparante mensenrechtenclausules opneemt in de met de uitvoeringspartners (VN-agentschappen, ontwikkelingsorganisaties van de lidstaten) gesloten bijdrageovereenkomsten, om te vermijden dat de EU indirect projecten financiert waarbij de mensenrechten worden geschonden;

Aanbevelingen

311.

verzoekt de Commissie om:

stappen te ondernemen zodat internationale organisaties explicieter op de verplichting worden gewezen om de Rekenkamer op verzoek alle bescheiden en inlichtingen te doen toekomen die nodig zijn voor de vervulling van haar taak, zoals bepaald in de Verdragen,

de RFP-methodologie van DG NEAR en DG DEVCO zodanig aan te passen dat besluiten om volledig te vertrouwen op eerdere controlewerkzaamheden worden beperkt, nauwlettend toe te zien op de toepassing ervan en alle door de Rekenkamer geconstateerde tekortkomingen te verhelpen,

de berekening van DG ECHO van het corrigerend vermogen 2019 te herzien door terugvorderingen van niet-uitgegeven voorfinanciering buiten de berekening te houden,

in haar begeleidend schrijven bij het toezichtverslag externe steun erop te wijzen dat de lidstaten en de medewerkers van het Parlement deze documenten langs alle wegen (e-mail, fotokopieën) onderling kunnen uitwisselen, en dat er geen verplichting bestaat om deze documenten in een beveiligde ruimte in te zien,

te overwegen trustfondsen die niet in staat zijn een significante bijdrage van andere donoren aan te trekken of die hun doelstellingen of streefdoelen niet verwezenlijken, stop te zetten,

geregeld en systematisch na te gaan of de potentiële gevolgen van gefinancierde activiteiten en projecten voor de grondrechten worden geïdentificeerd en effectief beperkt,

te waarborgen dat met de middelen van de Unie geen gedwongen kinderarbeid ondersteund wordt,

ervoor te zorgen dat alle derde entiteiten EU-middelen uitsluitend gebruiken om schoolboeken en lesmateriaal te verschaffen die een weerspiegeling zijn van de gemeenschappelijke waarden en volledig in overeenstemming zijn met de Unesco-normen ter bevordering van vrede, tolerantie en samenleven in het onderwijs,

ervoor te zorgen dat er geen Uniemiddelen worden gebruikt voor andere doeleinden dan de aangewezen terreinen,

gedetailleerde informatie te verstrekken over de besluiten die in dat operationele comité worden genomen, en ervoor te zorgen dat het Parlement vertegenwoordigd is tijdens de vergaderingen ervan (34);

312.

dringt erop aan dat de Commissie bij het vaststellen van de prioriteiten voor externe steun een functionerende rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten in het begunstigde land als belangrijke criteria hanteert; dringt erop aan dat de Commissie het gebruik van Uniemiddelen door derde entiteiten grondig controleert om er zeker van te zijn dat geen middelen worden aangewend voor of gekoppeld aan doelen of vorm van terrorisme en/of religieuze en politieke radicalisering;

Speciaal verslag nr. 35/2018 van de Rekenkamer: Transparantie van door ngo’s uitgevoerde Uniemiddelen: meer inspanning nodig

313.

is zich bewust van de belangrijke rol die onafhankelijke ngo’s spelen, zowel binnen als buiten de Unie; erkent de cruciale bijdrage die het maatschappelijk middenveld wereldwijd levert aan de bevordering en verdediging van de mensenrechten, de ontwikkeling en bescherming van de democratie en de verlening van humanitaire bijstand; houdt rekening met het feit dat sommige ngo’s werkzaam zijn onder zeer moeilijke of gevaarlijke omstandigheden of in gebieden waar hun bijdrage onontbeerlijk is; het bevorderen van sociale inclusie en werkgelegenheid, het waarborgen van de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en het bijdragen aan de bescherming van het milieu en de bestrijding van corruptie;

314.

stelt vast dat de Commissie 1,7 % van de Uniebegroting en 6,8 % van de EOF’s uitvoert via ngo’s;

315.

verzoekt de Commissie een geharmoniseerde definitie van ngo’s voor te stellen die in overeenstemming is met de wetgevingen van de lidstaten;

316.

wijst erop dat transparantie een van de begrotingsbeginselen is die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement; volgens dit beginsel moet de Commissie op passende en tijdige wijze informatie over de ontvangers van EU-middelen beschikbaar stellen;

317.

erkent dat vergelijkbare tekortkomingen als deze die bij de ngo’s zijn vastgesteld, relevant zijn voor alle begunstigden van de Unie, zoals particuliere ondernemingen, overheidsinstanties enz.;

318.

benadrukt dat de Rekenkamer vijf elementen betreffende de aanwending van Uniemiddelen door ngo’s heeft vastgesteld waarover de Commissie onvoldoende transparant is:

de indeling van ngo’s in het boekhoudsysteem van de Commissie (ABAC),

het registreren van informatie over de middelen van ngo’s en de door hen uitgevoerde activiteiten,

het verzamelen en controleren door de Commissie van informatie over de door de ngo’s aangewende Uniemiddelen,

de tekortkomingen van de openbaar gemaakte informatie over daadwerkelijke betalingen of over entiteiten die middelen ontvangen via getrapte subsidiëring,

de onvolledigheid van de door de organen van de Verenigde Naties verstrekte informatie over opdrachten die aan ngo’s waren gegund;

319.

stelt vast dat de meeste aanbevelingen van de Rekenkamer inmiddels verwerkt zijn in het Financieel Reglement zoals aangenomen in 2018 en dat de Commissie het merendeel van de aanbevelingen van de Rekenkamer intussen heeft uitgevoerd; verzoekt de Commissie de nadruk te leggen op de uitvoering van de aanbevelingen die op alle EU-begunstigden van toepassing zijn, in overeenstemming met het Financieel Reglement en de beginselen van non-discriminatie;

320.

verzoekt de Commissie snel richtsnoeren en sterke criteria te ontwikkelen om ngo’s in haar boekhoudsysteem te kunnen identificeren en de door de aanvragers zelf verstrekte gegevens te verifiëren;

321.

merkt op dat er voor alle DG’s verschillende registratiesystemen bestaan om aanvragers van Uniemiddelen te registreren; dringt er bij de Commissie op aan om één toegangspunt te creëren, teneinde samenhang te verzekeren met de gegevens in het systeem voor financiële transparantie, en criteria en richtsnoeren op te stellen voor de definitie van ngo’s en andere categorieën van begunstigden;

322.

verzoekt de Commissie om ngo’s of andere aanvragers uit te sluiten die herhaaldelijk of opzettelijk onjuiste verklaringen over fouten uit het verleden voorleggen, en deze grondiger te controleren;

323.

is ingenomen met de vereenvoudigingsinspanningen in het nieuwe Financieel Reglement, zoals de invoering van voorafgaande pijlerbeoordelingen, en verzoekt de Commissie in de verschillende diensten de toepasselijke regels van het Financieel Reglement op een consistente manier uit te leggen, met name wat betreft getrapte subsidiëring, en daarbij rekening te houden met specifieke kenmerken van de sectoren;

324.

verzoekt de Commissie de in haar systeem voor financiële transparantie bekendgemaakte informatie te standaardiseren en nauwkeuriger te maken en daarbij erop toe te zien dat alle begunstigden met wie de Unie een overeenkomst heeft gesloten, tegen midden 2021 worden bekendgemaakt, samen met de aan hen toegewezen bedragen;

325.

betreurt het dat de Commissie niet heeft gecontroleerd of de organen van de Verenigde Naties informatie openbaar maken over subsidies die door de Unie gefinancierd worden; eist dat de Commissie deze controles op consequente wijze uitvoert;

326.

verzoekt de Commissie om de verzamelde informatie te verbeteren door in de verschillende systemen voor subsidiebeheer de mogelijkheid in te bouwen om de door alle begunstigden en niet alleen door de hoofdbegunstigde ontvangen financiering te registreren, zodat deze informatie kan worden geanalyseerd en verwerkt, en is in dit kader ingenomen met de nakende lancering van OPSYS als tool voor de externe financieringsinstrumenten van de EU;

327.

herhaalt het dringende verzoek aan de Commissie om uitvoering te geven aan de rechterlijke uitspraken van zowel het Hof van Justitie (35) als het Permanent Hof van Arbitrage (36) en de status van de Internationale Management Groep als internationale organisatie volledig te erkennen;

328.

verzoekt de Commissie bij de kwijtingsautoriteit zo snel mogelijk verslag uit te brengen over de genomen maatregelen;

Veiligheid en burgerschap

De bevindingen van de Rekenkamer

329.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer voor het derde achtereenvolgende jaar in haar jaarverslag een afzonderlijk hoofdstuk over veiligheid en burgerschap heeft opgenomen; neemt ter kennis dat in de conclusies van de Rekenkamer geen specifiek foutenpercentage voor dit uitgaventerrein wordt aangegeven, aangezien dit slechts circa 2 % van de totale Uniebegroting bestrijkt;

330.

wijst erop dat het openbaar en politiek belang van dit terrein beduidend hoger is dan zijn financiële aandeel; verzoekt de Rekenkamer te overwegen om bijkomende verrichtingen te controleren en een geraamd foutenpercentage voor het hoofdstuk “Veiligheid en burgerschap” te verstrekken;

331.

wijst erop dat er volgens de Rekenkamer nog speelruimte bestaat voor een betere aanwending van middelen van de Unie in deze programmeringsperiode door erop toe te zien dat de lidstaten uitsluitend de kosten van maatregelen vergoeden wanneer aan alle voorwaarden voor betaling is voldaan, of dat opdrachten slechts dan gegund worden wanneer alle selectie- en gunningscriteria juist en coherent geëvalueerd zijn;

332.

stelt vast dat de lidstaten het uitvoeringspercentage van hun nationale programma’s in het kader van het AMIF en het ISF aanzienlijk hebben verhoogd; toont zich evenwel bezorgd over het feit dat de waarde van ongebruikte bedragen blijft stijgen, waardoor de druk op nationale autoriteiten kan toenemen naarmate het einde van programma’s nadert;

333.

stelt vast dat de controle door de Rekenkamer van de beheers- en controlesystemen van zeven (37) autoriteiten in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de nationale programma’s in het kader van het AMIF en het ISF, aan het licht heeft gebracht dat zij over het algemeen over voldoende controles beschikten om te voldoen aan de vereisten van de verordeningen, ook al werden een aantal zwakke punten ontdekt (punt 8.10 van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018); merkt op dat dit ook gold voor de interne procedures van DG HOME voor de evaluatie van subsidieaanvragen en de goedkeuring van betalingsaanvragen (punt 8.13 van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018);

334.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat zij, bij het uitvoeren van administratieve controles van betalingsaanvragen, systematisch gebruikmaakt van alle documentatie waarom zij begunstigden van subsidies heeft gevraagd, om de wettigheid en regelmatigheid van de aanbestedingsprocedures die deze begunstigden hebben georganiseerd naar behoren te onderzoeken;

335.

verzoekt de Commissie de autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de nationale AMIF/ISF-programma’s op te dragen om, bij de uitvoering van administratieve controles van betalingsaanvragen, adequate controles uit te voeren van de wettigheid en regelmatigheid van de aanbestedingsprocedures die door de begunstigden van de fondsen zijn georganiseerd;

336.

merkt met bezorgdheid op over prestatie dat de Rekenkamer er in haar jaarverslag over 2018 (punten 8.19 en 8.20) op wijst dat de lidstaten niet altijd de geëigende indicatoren op projectniveau gebruiken en als gevolg daarvan kan de uitwerking van de gefinancierde projecten niet accuraat gemeten worden;

Het jaarlijks activiteitenverslag van DG HOME over 2018

337.

is ermee ingenomen dat de Commissie de nadruk legt op de ontwikkeling van een gestructureerd systeem voor hervestiging dat kwetsbare mensen die internationale bescherming behoeven legale en veilige mogelijkheden biedt om de Unie binnen te komen;

338.

betreurt het feit dat de huidige toestand in enkele door de Unie gecofinancierde hotspots niet overeenkomt met optimale praktijken en normen, met name wat betreft de voedselvoorziening en gezondheidszorg;

339.

betreurt het feit dat DG HOME geen kernprestatie-indicatoren heeft vastgesteld voor de situatie van de meest kwetsbare migranten en met name minderjarige migranten en migrantenvrouwen en -meisjes, teneinde misbruik en mensenhandel te voorkomen; betreurt dat systematisch gebruik wordt gemaakt van bewaring;

Voorbehoud

340.

betreurt het feit dat het zo lang duurt om de in Duitsland in 2013 vastgestelde problemen op te lossen, aangezien de omvang van het voorbehoud niet groot is;

341.

is bezorgd over de aanzienlijke tekortkomingen die in de beheers- en controlesystemen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) zijn geconstateerd en die de vaststelling van een voorbehoud om redenen van eventuele reputatieschade rechtvaardigden;

342.

neemt kennis van het voorbehoud dat de directeur-generaal van DG HOME heeft gemaakt in het jaarlijks activiteitenverslag van DG HOME over 2018 (blz. 108);

Aanbevelingen

343.

beveelt aan dat:

de Rekenkamer in haar jaarverslag een afzonderlijk hoofdstuk opneemt over veiligheid en burgerschap,

DG HOME een KPI invoert voor de situatie van de meest kwetsbare migranten en met name minderjarige migranten en migrantenvrouwen en -meisjes, teneinde misbruik en mensenhandel te voorkomen,

de Commissie de lidstaten ertoe verplicht om in de jaarrekeningen van hun nationale AMIF/ISF-programma’s de gerapporteerde bedragen op te splitsen in terugvorderingen, voorfinanciering en daadwerkelijk verrichte uitgaven, en

de daadwerkelijke uitgaven per fonds vanaf 2018 worden vermeld in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de directoraten-generaal van de Commissie;

Speciaal verslag nr. 20/2019 van de Rekenkamer: Informatiesystemen ter ondersteuning van grenstoezicht — een sterk instrument, maar meer aandacht nodig voor tijdige en volledige gegevens

344.

is ingenomen met het feit dat de door de Rekenkamer onderzochte systemen van de lidstaten naar haar zeggen over het algemeen goed zijn ontworpen om grenscontroles gemakkelijker te maken en dat de bezochte lidstaten (38) over het algemeen handelden binnen het toepasselijke rechtskader;

345.

neemt met bezorgdheid ter kennis dat de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 20/2019 heeft vastgesteld dat:

de componenten van het nationale Schengeninformatiesysteem II (SIS II) en het Visuminformatiesysteem (VIS) in bepaalde landen voor efficiëntere grenscontroles zorgen dan in andere landen,

er sprake was van lange vertragingen bij de uitvoering van IT-oplossingen voor het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) en de persoonsgegevens van passagiers (PNR), zowel op Unie- als op nationaal niveau, hierdoor konden grenswachters en andere autoriteiten geen gebruik maken van de beoogde voordelen van deze systemen,

de lidstaten veel tijd nodig hebben om de in het Schengenevaluatiemechanisme vastgestelde tekortkomingen te verhelpen, dit komt doordat bindende termijnen ontbreken voor de goedkeuring van evaluatieverslagen en de uitvoering van corrigerende maatregelen,

meer dan de helft van de grenswachters die deelnamen aan de enquête van de Rekenkamer op een bepaald moment mensen had toegestaan de grens te overschrijden zonder de informatiesystemen te hebben geraadpleegd,

er een verschil bestaat tussen het aantal afgegeven en het aantal gecontroleerde visa,

er in de wetgevingshandelingen betreffende de Europese informatiesystemen weinig verwezen wordt naar de controle van de gegevenskwaliteit,

het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA) weliswaar geautomatiseerde maandelijkse kwaliteitscontroles uitvoert van de in SIS II opgenomen gegevens, maar dat de resultaten alleen voor de betrokken lidstaten beschikbaar zijn en dat het agentschap en de Commissie de vooruitgang die de afzonderlijke landen hebben geboekt bij het aanpakken van problemen met de gegevenskwaliteit derhalve niet kunnen evalueren,

noch eu-LISA, noch de Commissie beschikt over handhavingsbevoegdheden om ervoor te zorgen dat de lidstaten problemen met de gegevenskwaliteit tijdig verhelpen,

grenswachters niet altijd tijdige en volledige gegevens uit de informatiesystemen verkrijgen,

behalve voor Eurodac er over het algemeen geen verplichte termijnen voor het invoeren van gegevens zijn. Eurosur moet bijvoorbeeld voorzien in realtime-informatie over de situatie aan de grenzen, hoewel enkele van de landen die onder de controle van de Rekenkamer vielen, inderdaad in real time informatie in Eurosur invoeren, doen andere landen dit maar één keer per week,

er sinds het begin van Eurodac in 2013 geen enkel jaar was waarin alle lidstaten de vereiste informatie tijdig verzonden,

een vertraagde verzending ertoe kan leiden dat het verkeerde land wordt aangemerkt als het land dat verantwoordelijk is voor de verwerking van het asielverzoek;

346.

verzoekt de Commissie om:

het gebruik van opleidingsomgevingen voor SIS II en VIS snel te bevorderen,

te zorgen voor een snellere correctie van tekortkomingen die tijdens Schengenevaluaties aan het licht komen,

afwijkingen bij visacontroles te analyseren en de procedures voor de controle van de gegevenskwaliteit te verbeteren,

vertragingen bij de invoer van gegevens te beperken,

de connectiviteit tussen de vijf bestaande informatiesystemen te verbeteren zodat de doorgifte van gegevens correct en op tijd gebeurt,

voortdurende goede praktijken en goed gedrag aan te moedigen bij de levering en ondersteuning van de informatiesystemen;

Speciaal verslag nr. 24/2019: Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten: tijd om de inspanningen op te voeren en de kloof tussen doelstellingen en resultaten te dichten

347.

stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer in Speciaal verslag nr. 24/2019 heeft geconcludeerd:

dat er met de tenuitvoerlegging van asielprocedures in Griekenland en Italië nog altijd lange verwerkingstijden en bottlenecks gemoeid zijn,

net als in de rest van de Unie keren vanuit Griekenland en Italië weinig migranten terug,

dat er geen gegevens worden verzameld over de effectiviteit van de terugkeerprocedures en dat er geen indicatoren zijn die de duurzaamheid van de terugkeer meten, zoals het aantal teruggekeerde migranten die proberen terug te komen naar de Unie of het succes van de AVRR-pakketten voor re-integratie,

de registratie en het nemen van vingerafdrukken van migranten in de hotspots waren weliswaar aanzienlijk verbeterd sinds de controle door de Rekenkamer in 2017 (Speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 6/2017), maar de streefdoelen van de tijdelijke noodregelingen voor herplaatsing werden niet behaald, waardoor de druk op de Griekse en Italiaanse asielstelsels niet doeltreffend werd verlicht,

dat hoewel 20 door de Rekenkamer onderzochte steunmaatregelen van de Unie in Griekenland en Italië voldeden aan de vastgestelde behoeften,zij intrinsieke tekortkomingen bleven vertonen, de streefdoelen van de meeste projecten niet volledig werden behaald en het kader voor prestatiebeheer laat en zonder streefdoelen was opgezet, dat er bovendien onvoldoende prestatiegegevens beschikbaar waren,

dat de capaciteit om asielzaken te verwerken in zowel Griekenland als Italië was toegenomen, maar deze nog steeds ontoereikend was om de toenemende achterstand in Griekenland aan te pakken,

dat, omdat er in Italië minder nieuwe aanvragen worden ingediend, de achterstand bij asiel- en terugkeerprocedures afneemt, maar er onvoldoende capaciteit is om het hoge aantal beroepen tegen de eerste beslissing te behandelen,

dat er veel minder migranten daadwerkelijk terugkeren dan er terugkeerbesluiten worden genomen, zowel in Griekenland en Italië als in de EU in haar geheel, dat dit onder meer het gevolg is van de tijd die nodig is voor de behandeling van asielzaken, onvoldoende capaciteit van de detentiecentra, moeizame samenwerking met het land van herkomst van de migrant, of het eenvoudigweg onderduiken van migranten zodra het besluit wordt genomen om hen terug te sturen;

348.

verzoekt de Commissie en de agentschappen om:

de opgedane kennis te gebruiken om voort te bouwen op ervaringen voor een eventueel toekomstig vrijwillig herplaatsingsmechanisme en nieuwe en voor alle lidstaten aanvaardbare maatregelen voor te stellen om toekomstige noodsituaties die vergelijkbaar zijn met de migratiecrisis van 2015 doeltreffend aan te pakken,

het beheer van de noodhulp en nationale programma’s in het kader van het Fonds voor asiel, migratie en integratie te versterken,

de operationele ondersteuning van het EASO aan de lidstaten voor asielprocedures te versterken,

de ondersteuning van terugkeer door Frontex en de detachering van deskundigen in hotspots aan te passen,

het beheer van de nationale asielstelsels te versterken,

nationale terugkeerprocedures te blijven ondersteunen, alsook het verzamelen van prestatiegegevens over de terugkeerprocedures als hulp bij beleidsvorming, prestatiebeoordeling en onderzoek;

349.

verzoekt de Commissie om:

de werking van het hotspotsysteem te verbeteren, zodat mensen waardig worden opgevangen en het beheer van de nieuwkomers efficiënt verloopt,

nauwlettend toezicht te houden op de efficiëntie van de door Frontex doorgevoerde maatregelen, zodat de buitengrenzen van de Europese Unie beter beschermd kunnen worden,

de effectiviteit en de naleving van de grondrechten door de grensbewaking van de buitengrenzen van de EU te versterken en de samenwerking met de nationale autoriteiten te intensiveren,

de nodige maatregelen te nemen zodat de diepere oorzaken van migratie worden aangepakt,

maakt zich grote zorgen over het ontoereikend terugkeerbeleid naar derde landen, hoewel dit een topprioriteit is. Het terugkeerbeleid en de strijd tegen illegale migratie zijn immers van essentieel belang om een efficiënt migratiebeleid en een echt partnerschap met derde landen te ontwikkelen,

bijstand te verlenen aan de landen van herkomst, zodat potentiële migranten de gevaarlijke reis naar Europa niet kunnen kiezen, de hulp aan de landen van herkomst te verhogen en de levensomstandigheden en perspectieven van de plaatselijke bevolking te verbeteren en de strijd tegen mensenhandelaren die misbruik en kwetsbaarheid uitbuiten, te bestrijden;

Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI)

350.

neemt met bezorgdheid kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer dat in de gerapporteerde ramingen van de gemobiliseerde investeringen geen rekening wordt gehouden met het feit dat sommige verrichtingen van het EFSI andere EIB-verrichtingen en financieringsinstrumenten van de Unie vervingen of het feit dat een deel van de EFSI-ondersteuning besteed werd aan projecten die hadden kunnen worden gefinancierd uit andere publieke of particuliere bronnen, zij het tegen andere voorwaarden;

351.

betreurt de bevindingen van de Rekenkamer dat hoewel de EFSI-steun de EIB in staat heeft gesteld haar volume van kredietverleningsactiviteiten met een hoger risico ten opzichte van 2014 te verviervoudigen, de waarde van deze ondertekende financiële verrichtingen lager is dan verwacht;

352.

onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer om:

het gerechtvaardigde gebruik van EIB-producten met een hoger risico in het kader van het EFSI te bevorderen,

complementariteit tussen de financieringsinstrumenten van de Unie en de begrotingsgaranties van de Unie aan te moedigen,

beter na te gaan of potentiële EFSI-projecten hadden kunnen worden gefinancierd uit andere bronnen,

een betere raming van de gemobiliseerde investeringen te maken,

de geografische spreiding van de door het EFSI ondersteunde investeringen te verbeteren;

353.

is van mening dat een diepgaander onderzoek naar de voorlopige behoeften in verschillende sectoren van primair belang is om i) investeringstekorten en -belemmeringen in verschillende lidstaten of regio’s op te sporen, ii) de aard en de omvang van marktfalen adequaat te beoordelen en iii) de meest geschikte aanpak/programma’s te ontwikkelen om deze investeringstekorten te beperken;

354.

dringt aan op een objectief overzicht van de additionaliteit en de toegevoegde waarde van de EFSI-projecten, alsook van de samenhang ervan met het beleid van de Unie of andere EIB-verrichtingen, zodat ze meer beleidsgestuurd dan vraaggestuurd worden;

355.

herinnert eraan dat er duidelijke en toegankelijke informatie moet worden verstrekt over de economische, sociale en milieueffecten en de toegevoegde waarde van door het EFSI gefinancierde projecten; benadrukt dat de additionaliteitsbeoordeling van alle door het EFSI ondersteunde projecten naar behoren moet worden gedocumenteerd;

Speciaal verslag nr. 15/2019 van de Rekenkamer: Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut: grote besparingen maar niet zonder gevolgen voor het personeel

356.

betreurt het dat de Commissie de kwijtingsautoriteit geen nauwkeurige gegevens over het aantal burn-outs verstrekt; stelt echter wel vast dat de Commissie een “fit-op-het-werk”-strategie heeft ingevoerd, met inbegrip van een instrument voor de monitoring van gezondheid met rapportage over verzuim en de oorzaken daarvan, alle maatregelen om een goed beheer van afwezigheid te bewerkstelligen, en een nieuwe afdeling voor medische controle (39); is derhalve van mening dat de Commissie over alle nodige instrumenten beschikt om burn-outs op te sporen, aan te pakken, te monitoren en erover te rapporteren en deze te onderscheiden van gevallen van langdurig ziekteverzuim; verzoekt de Commissie om in het kader van de kwijtingsprocedure aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement gegevens over burn-outs te verstrekken; betreurt in dit verband de antwoorden op vervolgvragen door de Commissie, die het groter aantal gevallen van ziekte- en langdurig verzuim bij vrouwen lijkt toe te schrijven aan “een aantal ernstige ziekten of aandoeningen die met name vrouwen treffen” en aan “de maatschappelijke trends […] dat vrouwen doorgaans een groter deel van de familiale verantwoordelijkheden op zich nemen, zoals de zorg voor zieke kinderen en familieleden” (40);

357.

maakt zich zorgen over het toenemend probleem van het verschil in koopkracht voor EU-ambtenaren met standplaats in Luxemburg; neemt kennis van de bevindingen in de door AIRINC (41) op verzoek van de Commissie uitgevoerde studie die de ongelijkheid bevestigt en deze heeft becijferd op 10,5 % (dus boven de drempel van 5 % zoals vastgesteld in het Statuut), vooral ten gevolge van de kosten van levensonderhoud in Luxemburg; beseft dat de Commissie geen wetgevingsvoorstel zal kunnen opstellen betreffende de aanpassingscoëfficiënten voor de afronding van het verslag over de salarismethode, dat uiterlijk 31 maart 2022 gereed moet zijn; dringt er echter intussen bij de Commissie op aan de haalbaarheid en reikwijdte te onderzoeken van de tijdelijke gerichte maatregelen die in het AIRINC-verslag zijn opgenomen, met name de invoering van een systeem van huisvestingstoelagen;

358.

neemt met bezorgdheid kennis van de opmerkingen van de Rekenkamer over het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut (42); is ingenomen met de aanbevelingen van de Rekenkamer en de bereidheid van de Commissie om deze uit te voeren; steunt het standpunt dat in deze kwestie werd ingenomen door zijn Commissie begrotingscontrole (43); betreurt het dat het hervormingspakket van 2014 een zeer negatief effect heeft op een aantal cruciale aspecten van de personele middelen binnen de instellingen van de Unie en bijgevolg op hun aantrekkelijkheid als werkgever, dit allemaal met het oog op onzekere besparingen; waarschuwt voor de ernstige gevolgen die bezuinigingen op de administratie of personeelsreducties in de toekomst kunnen hebben voor het ambtenarenapparaat van de Europese Unie en voor de uitvoering van het beleid van de Unie;

359.

herinnert de Commissie aan zijn verzoek om in het kader van de kwijting voor 2017 een zo gedegen mogelijke en actuele analyse uit te voeren van de impact van het ontwerp van open ruimten (44); neemt nota van de mededeling “The workplace of the future in the European Commission” (45) en is, in het bijzonder, verheugd over het beginsel op basis waarvan “getroffen personeelsleden zouden moeten worden betrokken bij elke fase van het ontwerp en de realisering van de nieuwe werkplek”; betreurt het dat het begrip welzijn van het personeel, dat in de mededeling wordt gehanteerd, geen rekening houdt met psychologische aandoeningen, zoals angst, stress of burn-out, waarbij de werkplek een belangrijke rol speelt; beklemtoont dat er behoefte is aan een algemene analyse als basis voor een beoordeling per geval voordat belangrijke toekomstige regelingen over kantoren in de Commissie worden vastgesteld, waarbij het betrokken personeel altijd moet worden betrokken;

Administratie

Bevindingen van de Rekenkamer

360.

neemt ter kennis dat de controle-informatie van de Rekenkamer er over het geheel genomen op wijst dat de uitgaven aan “administratie” geen materieel foutenpercentage vertoonden;

361.

toont zich uiterst bezorgd dat de Rekenkamer een groter aantal tekortkomingen op het gebied van interne controle van het beheer van de gezinstoelagen voor personeelsleden ontdekt heeft dan in voorgaande jaren, en betreurt het dat het PMO niet voldoende op de nauwkeurige en tijdige actualisering van personeelsdossiers heeft toegezien om te waarborgen dat de grondslag die wordt gehanteerd voor de berekeningen van salarissen en toelagen juist is;

362.

uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de Rekenkamer tekortkomingen heeft vastgesteld in de door de Commissie georganiseerde aanbestedingsprocedures ter verhoging van de veiligheid van mensen en gebouwen, maar stelt vast dat deze tekortkomingen grotendeels het resultaat waren van de dringende noodzaak om contracten te sluiten;

363.

verzoekt de Commissie een transparantere aanstellingsprocedure te gebruiken voor alle functies en in het bijzonder de managementfuncties; verzoekt de Commissie duidelijkheid te verschaffen over eerdere aanstellingsprocedures die transparantie en verantwoording missen;

364.

verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk haar systemen voor het beheer van wettelijke gezinstoelagen te verbeteren door de persoonlijke situatie van personeelsleden vaker te controleren en consistentiecontroles inzake de opgave van toelagen die worden ontvangen uit andere bronnen aan te scherpen, met name wanneer lidstaten hervormingen van systemen voor gezinstoelagen doorvoeren;

365.

stelt vast dat de gendergelijkheid bij het personeel blijft verbeteren; herinnert aan de ongelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in managementfuncties;

366.

wijst erop dat volgens de schriftelijke antwoorden tien lidstaten sterk ondervertegenwoordigd waren in de functies van rang AD5 tot AD8. De betrokken lidstaten waren: Denemarken, Duitsland, Ierland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland en Zweden; stelt bezorgd vast dat ambtenarenfuncties bij de instellingen voor ambtenaren uit sommige lidstaten wellicht niet aantrekkelijk zijn, waardoor het moeilijk is een geografisch evenwicht te bereiken;

367.

stelt vast dat een toenemend aantal entiteiten uit het transparantieregister is verwijderd; wijst echter op het belang van de follow-up van natuurlijke en rechtspersonen die uit het transparantieregister zijn geschrapt; verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan validering en merkt op dat er meer middelen nodig zijn voor steekproefsgewijze controles van de entiteiten in het transparantieregister;

368.

verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren tot herziening van de huidige interne mechanismen ter bescherming van klokkenluiders, waaronder de bepalingen om de bekendheid bij alle personeelsleden te verhogen en de opleidingen voor leidinggevenden die meldingen ontvangen; verzoekt de Europese instellingen om hun respectieve personeelsregels ter bescherming van klokkenluiders te harmoniseren;

Gedragscode voor commissarissen

369.

herinnert eraan dat het Parlement in 2018 werd geattendeerd op het feit dat de secretaris-generaal van de Commissie de mogelijkheid heeft overwogen om commissarissen na afloop van hun mandaat nieuwe faciliteiten (kantoren, IT-uitrusting, chauffeur) ter beschikking te stellen om de in de gedragscode opgenomen strengere bepalingen inzake de afkoelingsperiode van commissarissen te compenseren;

370.

stelt vast dat commissaris Hahn in zijn antwoord op schriftelijke vraag nr. 64 ter voorbereiding op de hoorzitting van CONT van 5 december 2019 heeft verklaard:

“Voormalige leden van de Commissie, en in het bijzonder voormalige voorzitters, zijn nog altijd ambassadeurs van de EU, zowel in Europa als daarbuiten. De meesten van hen zullen de verworvenheden van de Unie na het verstrijken van hun mandaat blijven verdedigen en onder de aandacht brengen, bijvoorbeeld wanneer zij worden uitgenodigd te spreken op conferenties of deel te nemen aan publieke debatten over Europa en de rol van de Commissie.

Overeenkomstig soortgelijke regelingen in nationale besturen en andere instellingen heeft de Commissie op haar vergadering van 30 oktober 2019 besloten om voormalige Commissievoorzitters in staat te stellen om op geëigende wijze representatieve functies te vervullen na het verstrijken van hun mandaat. Daarom moeten voormalige voorzitters toegang hebben tot bepaalde zeer beperkte middelen, bijvoorbeeld logistieke ondersteuning, zoals een kantoor, en bepaalde andere vormen van bijstand. Voormalige Commissieleden zullen logistieke ondersteuning ontvangen in de vorm van een “bureau de passage”, en worden door de Commissie van bepaald communicatiemateriaal voorzien. Reeds in de gedragscode wordt in artikel 11, lid 1, eerste zin, aan deze verplichting herinnerd. (...).”.

371.

is van mening dat de Commissie de status van bijzonder adviseur van de Commissie transparanter moet maken, waarbij zij diens taken en opdrachten duidelijk definieert en het Parlement alle informatie doet toekomen over de financiële gevolgen van haar besluit van 30 oktober 2019;

372.

wijst de Commissie erop dat de Commissieleden onderworpen zijn aan transparantieverplichtingen met betrekking tot bijeenkomsten die zij houden met organisaties of als zelfstandige werkzame personen, dat leden van de Commissie en leden van hun kabinetten volledig transparant moeten handelen, dat zij alleen bijeenkomsten mogen hebben met organisaties of als zelfstandige werkzame personen die zijn opgenomen in het transparantieregister en dat zij informatie over die bijeenkomsten openbaar moeten maken in overeenstemming met Besluit 2014/839/EU van de Commissie (46);

373.

verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat voormalige Commissieleden na de afkoelingsperiode geen gebruik meer kunnen maken van de faciliteiten die hun geboden werden op grond van het besluit van 30 oktober 2019, en dat zij evenmin gebruik kunnen blijven maken van de faciliteiten in het geval zij een andere rol krijgen toebedeeld;

374.

benadrukt dat voormalige Commissieleden na neerlegging van het ambt gebonden blijven aan de plicht tot integriteit en discretie, overeenkomstig artikel 245 VWEU;

375.

verzoekt de Commissie de naleving af te dwingen van de bestaande juridisch bindende regels van de gedragscode wat betreft draaideurconstructies voor zowel de Commissie als haar agentschappen;

EOM

376.

merkt op dat volgens artikel 3 van de EOM-verordening het EOM is ingesteld als orgaan van de Europese Unie, terwijl het EOM in de begroting 2020 wordt voorgesteld als een agentschap in de rubriek “Commissie”; maakt zich zorgen dat deze toestand de vereiste onafhankelijkheid van het EOM niet afdoend waarborgt en verzoekt de Commissie het EOM in de begroting op te nemen als orgaan in de toekomstige rubriek 7 (Administratie) samen met de andere organen en instellingen in plaats van in de toekomstige rubriek 2 (Commissie) samen met de agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken; vraagt dat de Commissie rekening houdt met de raming van het aantal nieuwe zaken en het aantal lopende zaken dat door het EOM aan de instellingen is gepresenteerd, om een realistische begroting en personeelsformatie vast te stellen; maakt zich grote zorgen dat met de huidige begrotingsplanning het EOM in november 2020 niet volledig operationeel zal kunnen zijn;

Europese scholen

377.

stelt vast dat de Rekenkamer in overeenstemming met het Financieel Reglement voor de Europese scholen de geconsolideerde jaarrekeningen voor het begrotingsjaar 2018, de rekeningen van het Centraal Bureau en de interne controlesystemen (aanwerving, aanbestedingen en betalingen) van twee van de scholen (Bergen en Varese) heeft gecontroleerd; neemt ter kennis dat de Rekenkamer de werkzaamheden van de externe controleur van de scholen heeft gecontroleerd, die de rekeningen en interne controlesystemen van zeven scholen vóór de consolidatie heeft gecontroleerd;

378.

betreurt het ten zeerste dat de Rekenkamer niet kon bevestigen dat het financieel beheer van de scholen in 2018 in overeenstemming met het Financieel Reglement en de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften is uitgevoerd;

379.

stelt met name vast dat de controle door de Rekenkamer van de interne controlesystemen van het Centraal Bureau en van de twee geselecteerde scholen tekortkomingen aan het licht bracht in de controleomgeving, de betalingssystemen, de aanbestedingsprocedures en de documentatie van aanwervingsprocedures; merkt tevens op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de regels inzake personeelsaanwerving niet werden nageleefd;

380.

onderschrijft de belangrijkste aanbevelingen die de Rekenkamer doet in haar jaarverslag over de Europese scholen en verzoekt in het bijzonder de raad van bestuur, het Centraal Bureau en de scholen om onmiddellijk actie te ondernemen en de tekortkomingen in hun boekhoudkundige procedures en in het betalingssysteem aan te pakken, en om degenen die betrokken zijn bij de opstelling van de rekeningen scholing en ondersteuning te blijven bieden;

381.

herhaalt dat het Parlement van mening is dat een “algemene herziening” van het systeem van Europese scholen dringend noodzakelijk is; verzoekt de Commissie — als lid maar ook als grootste contribuant — om niet alleen sturing en ondersteuning te bieden aan de Europese scholen binnen de huidige administratieve en governancestructuur, maar ook toezicht te houden op de opvolging van de aanbevelingen van de Rekenkamer en de dienst Interne Audit van de Commissie;

382.

dringt erop aan dat de scholen hun procedures op het gebied van aanwerving, aanbestedingen en betalingen verbeteren en vraagt dat het Parlement uiterlijk op 30 juni 2020 wordt ingelicht over de geboekte vooruitgang;

383.

is ernstig verontrust over het rapport van Human Rights Watch over de toegankelijkheid van Europese scholen (47) voor kinderen met een handicap, waarin de nadruk wordt gelegd op de problemen waarmee zij nog steeds worden geconfronteerd, en waaruit blijkt dat aan kinderen met een handicap geen volledig inclusief onderwijs wordt geboden;

384.

roept de Europese scholen op zich ertoe te verbinden inclusief onderwijs aan te bieden, in het beleid en de praktijk;

385.

roept de Commissie, als belangrijkste financier van de Europese scholen belast met de uitvoering door de Unie van het UNCRPD, op om het noodzakelijke hervormingsproces te bevorderen;

Ervaringen opgedaan met het MFK voor de programmeringsperiode 2014 tot 2020

386.

toont zich bezorgd dat de programmeringsperiode voor het nieuwe MFK vertraagd van start zou kunnen gaan, zoals ook het geval was bij het lopende MFK; merkt op dat de omvang van de Europese Green Deal werd vastgesteld voordat het nieuwe voorstel voor het MFK bekend werd gemaakt; dringt er bij de lidstaten en de Raad op aan prioriteiten en een strategie te bespreken en deze vast te stellen, zodat zij zo spoedig mogelijk met het Parlement in onderhandeling kunnen treden over het MFK;

387.

is van mening dat overheidsbegrotingen pas moeten worden vastgesteld nadat duidelijke politieke doelstellingen zijn gesteld en exacte politieke maatregelen zijn geformuleerd;

388.

verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de financiële planning van de Unie voor de programmeringsperiode 2021 tot 2027 voldoende rekening houdt met alle later vastgestelde doelen; benadrukt dat het Parlement voorstelt om nieuwe prioriteiten op te nemen in het MFK en binnen het MFK een flexibele omgang met onvoorziene gebeurtenissen mogelijk te maken;

389.

verzoekt de Commissie de belangrijkste uitgangspunten die schuilgaan achter het nieuwe MFK-voorstel te expliciteren in een omvattend financieel plan; wijst erop dat de belangrijkste doelstelling van een dergelijk plan zou zijn om de cijfers van het MFK voor de programmeringsperiode 2021-2027 in hun juiste economische en financiële context te plaatsen;

390.

spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit dat een vertraging in de vaststelling van het MFK 2021-2027 en de daaraan gekoppelde rechtsgrondslag voor de uitvoering ervan, opnieuw kan leiden tot een vertraging in de uitvoering van de uitgavenprogramma’s van de Unie aan het begin van de nieuwe programmeringsperiode; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om een vlotte start van de nieuwe programmeringsperiode te verzekeren;

391.

is van mening dat informatie van goede kwaliteit kan bijdragen aan snellere en betere besluitvorming;

392.

is verheugd dat de Commissie een uitgaventoetsing heeft verricht die alle belangrijke programma’s in het kader van het MFK voor de programmeringsperiode 2014-2020 bestrijkt, en dat daarbij beoogd werd een strategische toetsing (die zich hoofdzakelijk concentreerde op de vaststelling van prioriteiten van de programma’s al naar gelang hun meerwaarde en overeenstemming met de doelstellingen van de Unie) te combineren met een doelmatigheidstoetsing (waarbij getracht werd de uitvoering van bestaande programma’s te verbeteren door mogelijkheden voor stroomlijning en synergieën, vereenvoudiging van de administratieve regelgeving, verbetering van flexibiliteit en een sterkere prestatiegerichtheid te onderzoeken); is van mening dat de Commissie periodieke toetsingen met betere KPI’s moet verrichten;

393.

is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer de analyse van de Commissie met betrekking tot de doelmatigheid van de uitgaven overtuigend acht;

394.

stelt vast dat de uitgaventoetsing sterke argumenten levert vóór maatregelen ter vereenvoudiging van programma’s, stroomlijning van de begroting en vergroting van de financiële flexibiliteit; merkt op dat de uitgaventoetsing onbenutte synergieën tussen verschillende programma’s aan het licht heeft gebracht, alsook mogelijkheden om gelijksoortige programma’s op verschillende beleidsterreinen samen te voegen;

395.

stelt vast dat ook de uitgaventoetsing voorbeelden van onnodig ingewikkelde, inconsistente regels levert die vaak leiden tot misverstanden en niet-subsidiabele kosten;

396.

toont zich bezorgd dat in de uitgaventoetsing wordt geconcludeerd dat het succes van de inspanningen met het oog op vereenvoudiging tot dusver beperkt blijft;

397.

dringt aan op vereenvoudiging overal waar dit mogelijk is, bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van vereenvoudigde kostenopties en forfaitaire bedragen als optie voor begunstigden, door gangbare boekhoudpraktijken te gebruiken, en één enkele controleaanpak in te voeren; wijst erop dat het overgrote deel van de Uniesubsidies ten goede moet komen aan de burgers, en dat kmo’s en familiale of kleine en middelgrote landbouwbedrijven het meest van de subsidies moeten profiteren; wijst er eveneens op dat de in de huidige programmeringsperiode 2014-2020 gemaakte fouten in het nieuwe MFK verholpen moeten worden, met name door verbeteringen op het gebied van regionale ontwikkeling en cohesie;

398.

wijst erop dat verdere vereenvoudiging zowel op programmeringsniveau kan worden gerealiseerd door het aantal voorschriften te beperken en onnodige veranderingen te vermijden, die onzekerheid, achterstanden en fouten kunnen veroorzaken, als op het niveau van de effectieve uitvoering, door de administratieve belasting voor instanties en begunstigden terug te dringen en de middelen toegankelijker te maken;

399.

is ingenomen met het feit dat de Commissie voor de programmeringsperiode 2021-2027 voorstelt het aantal uitgavenprogramma’s met een derde terug te brengen en regels aan de hand van een gemeenschappelijk rulebook coherenter te maken;

400.

is ervan overtuigd dat alle onnodige en ingewikkelde regels, vereisten en procedures in het gemeenschappelijk rulebook geschrapt moeten worden om werkelijke vereenvoudiging te realiseren; is van mening dat het rulebook niet slechts een consolidatie moet zijn van de bestaande afzonderlijke rulebooks in een grote bundel;

401.

beschouwt consolidatie niet als doel op zich maar als middel om het optreden van de Unie efficiënter te maken, zodat kleine entiteiten meer kans maken om begunstigden te worden; verzoekt de Commissie dan ook, wanneer zij regels opstelt voor Unieprogramma’s, een evenwicht te vinden tussen eenvoudige tenuitvoerlegging en effectiviteit bij het bereiken van de doelstellingen van de Unie en transparantie;

402.

stelt met bezorgdheid vast dat uit de uitgaventoetsing tevens blijkt dat de flexibiliteitsmechanismen onvoldoende in staat waren om noodsituaties tijdens de huidige periode op te vangen; dringt aan op veranderingen, zodat de algehele flexibiliteit wordt verhoogd en er voldoende kredieten voor onvoorziene gebeurtenissen beschikbaar zijn;

403.

betreurt het dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat de strategische aspecten van de uitgaventoetsing minder overtuigend waren, zoals de Europese meerwaarde van de uitgavenprogramma’s en hun overeenstemming met doelstellingen van de Unie;

404.

is evenals de Commissie de mening toegedaan dat bij elke discussie over de toekomstige begroting van de Unie Europese meerwaarde centraal moet staan;

405.

neemt ter kennis dat de Commissie het concept “Europese meerwaarde” als leidend beginsel voor de uitgaventoetsing heeft vastgelegd; verwacht van de Commissie dat zij een solide en helder gedefinieerd concept van “Europese meerwaarde” toepast;

406.

is van mening dat het concept “Europese meerwaarde” en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid bij elkaar horen;

407.

is ervan overtuigd dat het concept “Europese meerwaarde” niet alleen voor de toewijzing van middelen noodzakelijk is, maar ook om uitgavenprogramma’s te ontwikkelen en te evalueren;

408.

is van mening dat uitsluitend programma’s met een zeer hoge Europese meerwaarde volledig door de Unie gefinancierd moeten worden; stelt voor de financiering van programma’s met een gemiddelde tot hoge Europese meerwaarde te beperken, en geen financiering te verstrekken voor programma’s met een lage Europese meerwaarde;

409.

houdt eraan vast dat alle vastgelegde middelen optimaal aangewend en besteed moeten worden in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer, zodat zij maximaal effect sorteren;

410.

ondersteunt de idee om de Uniebegroting sterker te verbinden met de landenspecifieke aanbevelingen, die opgesteld zijn in het kader van de beginselen inzake economisch bestuur ter stimulering van groeibevorderende structurele hervormingen in de lidstaten; benadrukt dat de aanbevelingen zich moeten richten naar het subsidiariteitsbeginsel en wezenlijke, systemische kwesties centraal moeten stellen, zoals verbetering van het concurrentievermogen, versterking van de sociale en economische cohesie, zakelijke kansen, culturele diversiteit, strijd tegen armoede en sociale exclusie, en veiligstelling van de werkgelegenheid;

411.

roept op tot verbetering van het beheer van de fondsen, waarbij de effectiviteit van de controles vergroot wordt — deze moeten ook betrekking hebben op de in geval van systematisch misbruik van Uniemiddelen vastgestelde maatregelen;

412.

benadrukt dat de controles ter voorkoming van misbruik van Uniemiddelen geïntensiveerd moeten worden overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel; verlangt sterkere controles door de Unie waar de Rekenkamer ernstige tekortkomingen van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de nationale controle-instanties heeft vastgesteld; wijst erop dat de Rekenkamer een volledig falen van de nationale controle-instanties zou moeten aanduiden en dat het MFK voor de programmeringsperiode 2021-2027 de Commissie mechanismen moet bieden voor het beheer van de toewijzing van middelen;

413.

onderstreept dat het Uniebeleid zichtbaarder moet worden; benadrukt dat alle wettelijke bepalingen inzake informatie en communicatie grondig ten uitvoer gelegd moeten worden, zodat gezorgd wordt voor transparantie en verdere verbreiding van de successen die met de middelen zijn geboekt;

414.

wijst erop dat financiële instrumenten altijd maatwerk moeten zijn en subsidies moeten aanvullen, zodat ter plaatse zoveel mogelijk resultaat geboekt wordt; benadrukt dat meer synergie met ander beleid en instrumenten tot stand gebracht moet worden, zodat de investeringen maximaal effect sorteren; is van mening dat ook op een kostenefficiënte manier betere resultaten kunnen worden behaald;

415.

acht het essentieel dat de uitgavenprogramma’s van de Unie uitgerust worden met robuuste en wederzijds coherente prestatiekaders die zijn afgestemd op de strategische doelstellingen van de Unie en het MFK voor de programmeringsperiode 2021-2027;

416.

merkt op dat het belangrijk is het monitoren van prestaties en de effectbeoordeling van de financiering binnen het nieuwe MFK verder te verbeteren; is van mening dat de operationele en politieke verantwoordingsplicht met betrekking tot de aanwending van middelen op een regelmatige basis ondersteund kan worden door een reeks indicatoren en instrumenten voor benchmarking;

417.

stelt vast dat de doelstellingen van de programma’s voor de periode 2021-2027 in de bijlage bij de mededeling over het MFK de vorm hebben van verhalende taakomschrijvingen; betreurt het dat de doelstellingen niet gekwantificeerd en niet specifiek zijn;

418.

verwacht dat in de betreffende sectorale wetgeving of programmeringsdocumenten (ook op het niveau van de lidstaten of op regionaal niveau) omvattende modellen voor interventielogica met specifieke doelen en overeenkomstige informatieve indicatoren voor output, resultaat en effect worden ontwikkeld;

419.

benadrukt dat openbare controlemandaten voor alle typen financiering van Uniebeleid op Unieniveau en op nationaal niveau moeten worden ingesteld; onderstreept dat de Rekenkamer moet worden benoemd tot controleur van organen die zijn opgericht om Uniebeleid ten uitvoer te leggen, waaronder organen van de Unie alsook uit hoofde van overeenkomsten buiten de rechtsorde van de Unie opgerichte organen.

Adviezen van de commissies

Buitenlandse Zaken

420.

merkt met betrekking tot het instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) op dat de aanhoudende tekortkomingen in bestuurlijke capaciteit van de toetredingslanden leiden tot een gebrek aan absorptiecapaciteit onder indirect beheer; wijst erop dat, zoals in het speciaal verslag van de Rekenkamer van 2018 over IPA-steun aan Turkije wordt opgemerkt, vooruitgang op gevoelige gebieden als de rechtsstaat en het maatschappelijk middenveld niet alleen afhankelijk is van IPA-middelen, maar in de eerste plaats van de politieke wil van de autoriteiten; merkt met bezorgdheid op dat fundamentele waarden zoals persvrijheid en onpartijdigheid van de rechtspraak nauwelijks aan de orde zijn gesteld in het kader van de IPA-middelen voor Turkije; is van mening dat het nu belangrijker is dan ooit dat de Commissie gebruikmaakt van conditionaliteit om hervormingen in de prioritaire sectoren te ondersteunen op het gebied van bijvoorbeeld de rechtsstaat en het bestuur in Turkije;

421.

verwelkomt de invoering in 2018 van de eerste maatregelen voor capaciteitsopbouw in het kader van het gewijzigde instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP); benadrukt dat deze acties moeten plaatsvinden in het kader van een algemeen hervormingsproces van de veiligheidssector; dringt aan op een betere follow-up van stabilisatieacties op korte termijn via uit het IcSP of andere instrumenten gefinancierde acties op langere termijn;

422.

neemt kennis van de analytische evaluatie van de Europese defensie door de Rekenkamer en staat achter haar aanbevelingen; verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen om de samenhang te waarborgen van alle defensie-inspanningen van de Unie ter uitvoering van een Unieoptreden in het kader van het GVDB (PESCO, EDIDP, EDF, CARD enz.) en om interoperabiliteit en synergieën met de NAVO te verzekeren;

423.

verzoekt de Commissie de wettigheid te beoordelen van de ontheffing van het Parlement van zijn begrotingstaak door middel van de besluiten van de Raad tot instelling van het EDA en PESCO; herinnert eraan dat ter zake in artikel 45, lid 2, en artikel 46, lid 2, VEU is bepaald dat de besluiten met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moeten worden vastgesteld, zonder vetobepaling; herinnert eraan dat ontheffing van het Parlement van zijn begrotingstaak krachtens artikel 42 VEU alleen mogelijk is voor de beleidsuitgaven en een besluit van de Raad met eenparigheid van stemmen vereist; onderstreept dat de Raad nooit een dergelijk besluit heeft genomen;

424.

onderstreept dat het gebruik van de middelen van de Faciliteit voor vluchtelingen in Turkije nauwlettend moet worden gemonitord om te verzekeren dat deze middelen inderdaad terechtkomen bij vluchtelingenprojecten en niet worden gebruikt voor andere doeleinden; dringt er bij de Commissie op aan regelmatig verslag uit te brengen aan de begrotingsautoriteit over de verenigbaarheid van de gefinancierde acties met de onderliggende rechtsgrondslag;

Ontwikkeling en samenwerking

425.

dringt er bij de Unie en haar lidstaten op aan om bij het nastreven van de doelstelling om een ondernemingsvriendelijk klimaat tot stand te brengen voor particuliere investeerders in ontwikkelingslanden in het kader van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling, af te zien van de ondersteuning van praktijken die belastingontduiking door transnationale ondernemingen en personen in de hand werken; benadrukt bovendien het risico van schulden doordat de Unie steeds vaker voor blending kiest, met name in Afrika bezuiden de Sahara en de landen van het Caribisch gebied, die slechts over beperkte inkomsten beschikken waarmee zij hun schulden kunnen aflossen; verzoekt de Unie en haar lidstaten belastingontduiking, agressieve belastingontwijking en schadelijke belastingconcurrentie doeltreffend en consistent aan te pakken, in lijn met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling;

Werkgelegenheid en sociale zaken

426.

stelt vast, voor wat het ESF, het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) betreft, dat drie ESF-/YEI-programma’s voor het VK, Italië en Hongarije en één FEAD-programma voor Italië onderbroken zijn, met de onderbreking in 2018 van verschillende betalingen tot gevolg; merkt op dat er 33 waarschuwingsbrieven zijn verstuurd naar de betrokken lidstaten;

427.

onderkent dat het aantal waarschuwingsbrieven en onderbrekingen in 2018 aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van het vorige jaar vanwege het toegenomen aantal zekerheidspakketten dat in februari 2018 is ontvangen en de resultaten van de nalevingsgerichte controles die gedurende het jaar zijn uitgevoerd;

428.

herinnert eraan dat er nog steeds tien aanbevelingen van speciale verslagen zijn (één van Speciaal verslag nr. 16/2016 (“Onderwijsdoelstellingen van de EU: programma’s zijn op elkaar afgestemd, maar er zijn tekortkomingen in de prestatiemeting”), twee van Speciaal verslag nr. 14/2016 (“EU-beleidsinitiatieven en financiële steun voor de integratie van de Roma: het afgelopen decennium is er aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar ter plaatse zijn extra inspanningen nodig”) en zeven van Speciaal verslag nr. 6/2018 (“Vrij verkeer van werknemers — de fundamentele vrijheid is gewaarborgd, maar de mobiliteit van werknemers zou gebaat zijn bij een doelgerichter inzet van EU-middelen”) die nog moeten worden uitgevoerd, en dat de meeste hiervan eigenlijk uiterlijk 31 december 2019 hadden moeten worden uitgevoerd; neemt in het bijzonder nota van Speciaal verslag nr. 14/2016, waarin wordt vermeld dat de meeste projecten werden uitgevoerd zoals gepland, maar de criteria voor “beste praktijken” die bijdragen tot een succesvolle integratie van de Roma niet altijd werden toegepast en de monitoring van de projectprestaties moeilijk was; herinnert eraan dat het gebrek aan deugdelijke gegevens niet alleen met betrekking tot projecten een probleem is, maar ook voor de beleidsvorming op EU- en nationaal niveau; betreurt dat deze situatie mogelijk niet verandert als er niet snel maatregelen worden genomen;

429.

herinnert aan de bevindingen van Speciaal verslag nr. 5/2019 van de Europese Rekenkamer (“FEAD-Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen: waardevolle steun, maar de bijdrage van het fonds aan terugdringing van armoede is nog niet vastgesteld”), en met name aan de conclusie van de Rekenkamer dat het FEAD armoede helpt bestrijden door middel van voedselhulp (83 % van de begroting van het FEAD) en daarnaast ook innovatieve socialebeleidselementen omvat die de lidstaten mogelijkheden bieden om sociale inclusie te bevorderen;

430.

wijst er eveneens op dat uit de beschikbare gegevens in Speciaal verslag nr. 05/2019 van de Rekenkamer blijkt dat het fonds in bijna iedere lidstaat een merkbaar effect heeft en dat de maatregelen van het FEAD op het gebied van voedsel, materiële hulp en sociale inclusie een verschil maken voor de meest behoeftigen, ook voor wie op een andere manier van de gewone sociale bijstand is uitgesloten of onmiddellijke steun nodig heeft; benadrukt voorts dat volgens voedselbanken één derde van het voedsel dat zij verstrekken, wordt gefinancierd door het FEAD, en dat het FEAD hen minder afhankelijk maakt van de ongelijkmatige stroom van donaties en hen daardoor in staat stelt de herverdeling van bepaalde voedingsmiddelen beter te plannen;

431.

stelt evenwel vast dat de bijdrage van het FEAD tot het terugdringen van armoede nog niet kwantitatief is aangetoond, dit als gevolg van tekortkomingen in het toezicht op het FEAD en een gebrek aan EU-brede gegevens, en wijst erop dat de Commissie de verzamelde gegevens moet verbeteren om het relatieve belang van het FEAD als instrument voor Europese solidariteit en ter bestrijding van de sociale verdeeldheid in de Unie beter te illustreren;

432.

merkt op dat in het tussentijdse evaluatieverslag over het FEAD meerdere tekortkomingen in de uitvoering van het fonds zijn vastgesteld, en dat de Rekenkamer heeft aanbevolen het fonds meer te richten op degenen die het hardst steun nodig hebben; wijst er eveneens op dat in het tussentijdse evaluatieverslag werd geoordeeld dat de uitvoering van en het toezicht op begeleidende maatregelen beter kunnen worden benut;

433.

herinnert eraan dat de beheersautoriteiten volgens de conclusies van Speciaal verslag nr. 6/2019 van de Rekenkamer (“De aanpak van fraude bij EU-cohesie-uitgaven: de beheersautoriteiten moeten de opsporing, reactie en coördinatie versterken”) de opsporing van, reactie op en coördinatie inzake fraude nog altijd moeten versterken, hoewel er al verbeteringen zijn in de wijze waarop de beheersautoriteiten frauderisico’s in het kader van de cohesiefondsen van de Unie (waaronder het ESF) identificeren en preventieve maatregelen uitwerken;

434.

stelt vast dat volgens de Commissie uit de tussentijdse evaluatie van het programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI)-programma is gebleken dat de doelstellingen van dit programma nog steeds relevant zijn en dat het programma effectief de relevante belanghebbenden bereikt, resultaten van goede kwaliteit oplevert en zijn doelstellingen verwezenlijkt, in het bijzonder in het licht van de huidige problematische sociaaleconomische context in de nasleep van de financiële en economische crisis; merkt eveneens op dat de drie pijlers van het programma (Progress, Eures en Microfinanciering en sociaal ondernemerschap) weliswaar onafhankelijk lijken te functioneren, maar dat er een aantal gebieden is geïdentificeerd waarvoor meer efficiëntie mogelijk is (middels synergieën);

435.

merkt in het bijzonder op dat in de tussentijdse evaluatie van het EaSI-programma werd gewezen op een aantal manieren om de uitvoering van het programma te verbeteren, in het bijzonder door eenvoudiger procedures, betere interne consistentie, meer flexibiliteit, een focus op groepen die specifieke steun nodig hebben en koppelingen met andere fondsen, en spoort de Commissie aan tot actie op dit gebied; dringt er met name op aan dat het ESF+ in het kader van het EaSI-onderdeel een reeks verbeteringen in deze richting moet omvatten;

Milieu

436.

beklemtoont dat het aandeel van betalingen dat de wettelijke termijnen overschreed 8,20 % bedroeg van de in 2018 door DG ENV verrichte betalingen (5,85 % in 2017, 3,92 % in 2016); betreurt het in het bijzonder dat de vertragingen bij de betalingen in het kader van het LIFE-programma in 2018 hoger lagen (10,3 %) dan in 2017 (5,8 %) en 2016 (3,9 %);

437.

merkt op dat DG ENV in zijn jaarlijkse activiteitenverslag 2018 een gemiddeld resterend foutenpercentage van 0,09 % aangeeft, waarmee de materialiteitsdrempel van 2 % niet werd overschreden;

438.

wijst erop dat DG ENV in zijn jaarlijkse activiteitenverslag benadrukt dat de voorwaarden van het externaliseringsbesluit voor samenwerking met het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME) wat personeel aangaat, doen vermoeden dat de personeelssituatie binnen DG ENV wat aan het LIFE-programma gerelateerde activiteiten betreft zeer nijpend is, hetgeen betekent dat de werkmethoden en -regelingen binnen dit DG misschien nog eens tegen het licht moeten worden gehouden;

439.

is verheugd dat in 2018 slechts 0,93 % van alle betalingen van DG CLIMA na het verstrijken van de wettelijke termijnen werden verricht (3,9 % in 2017);

440.

onderstreept dat DG CLIMA en DG BUDG zorg dragen voor het toezicht op de doelstelling van 20 % klimaatmainstreaming in het MFK, en dat DG CLIMA andere DG’s ondersteunt bij de integratie van klimaatactie in hun werkzaamheden; verwelkomt het feit dat in 2018 20,1 % van de begroting van de Unie aan klimaatgerelateerde activiteiten is uitgegeven, maar betreurt het dat er aan het begin van 2019 nog steeds van werd uitgegaan dat de begroting van de Unie slechts 19,7 % voor de huidige MFK-periode zou “leveren”;

441.

vindt het uitermate zorgwekkend dat het voorbehoud op grond van reputatie-, juridische, financiële en institutionele gronden in verband met significante veiligheidsrisico’s die bij de instandhouding en de werking van het Unieregister van het EU-emissiehandelssysteem (EU ETS) zijn vastgesteld, zoals aangegeven in de jaarlijkse activiteitenverslagen sinds 2010 en bekrachtigd in de risicobeoordelingsexercitie 2018, in het jaarlijkse activiteitenverslag van DG CLIMA voor 2018 wordt herhaald; betreurt de abnormale duur van dit voorbehoud; verzoekt de Commissie dit probleem zo snel mogelijk op te lossen;

Volksgezondheid, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn, en de gezondheid van planten

442.

onderstreept dat op het gebied van volksgezondheid openbare aanbestedingen het voornaamste instrument voor financieel beheer vormen, en dat de vastleggings- en de betalingskredieten in 2018 volledig zijn gebruikt; wijst erop dat op het gebied van voedsel en voedselveiligheid de begroting in belangrijke mate wordt uitgevoerd middels directe subsidies aan de lidstaten, en dat de uitvoeringspercentages voor wat de vastleggings- en de betalingskredieten betreft 99,0 %, respectievelijk 98,6 % bedroegen;

443.

merkt op dat DG SANTE in zijn jaarlijkse activiteitenverslag 2018 een gemiddeld resterend foutenpercentage van 1,9 % aangeeft, waarmee de materialiteitsdrempel van 2 % niet werd overschreden;

444.

vindt het zorgwekkend dat het aandeel van door DG SANTE op tijd verrichte betalingen in verband met subsidiebeheer tussen 2016 en 2018 gedaald is van 97 % naar 83 %;

445.

wijst op de uitdagingen die DG SANTE in zijn jaarlijks activiteitenverslag identificeert in verband met de uitvoering van het derde gezondheidsprogramma 2014-2020 van de Unie (het “gezondheidsprogramma”); merkt op dat deze uitdagingen verband houden met het huidige financieringsmechanisme van het gezondheidsprogramma, dat alleen in projectgeoriënteerde financiering voorziet en een negatieve impact kan hebben op de houdbaarheid van de acties op de lange termijn, alsook met de complexiteit van sommige mechanismen van het programma, zoals gemeenschappelijk met de lidstaten ondernomen acties, hetgeen ertoe leidt dat soms veel tijd verstrijkt tussen de oorspronkelijke planning van de activiteit en het moment waarop deze daadwerkelijk van start gaat; neemt nota van de conclusies betreffende antimicrobiële resistentie in Speciaal Verslag nr. 21/2019 van de Rekenkamer, die aangeven dat het werk van de Commissie en de agentschappen tot enige verbetering hebben geleid, bijvoorbeeld bij diergeneeskundige en voedselgerelateerde aspecten; betreurt evenwel dat volgens hetzelfde verslag weinig erop duidt dat de gezondheidslast van antimicrobiële resistentie in de Unie is verminderd;

Vervoer en toerisme

446.

is ingenomen met het feit dat de blendingoproep voor de CEF — Vervoer van 2017 in 2018 werd voltooid met een innoverende benadering, waarbij een totale indicatieve begroting van 1,35 miljard EUR aan EU-subsidies ter beschikking werd gesteld, in combinatie met financiering uit EFSI, EIB, nationale stimuleringsbanken of particuliere investeerders; acht het noodzakelijk een beoordeling achteraf van deze projecten uit te voeren om de doeltreffendheid van deze innoverende aanpak te beoordelen; merkt op dat de tweede deadline voor het indienen van voorstellen in april 2018, met de nadruk op projecten in verband met innovatie en nieuwe technologieën, met name op het gebied van alternatieve brandstoffen, ter ondersteuning van het beleid van de Commissie inzake schone mobiliteit, heeft geresulteerd in de selectie van 35 projecten met in totaal 404,8 miljoen EUR aan CEF-financiering; wijst erop dat de begunstigden beter bekend moeten worden gemaakt met de subsidiabiliteitsregels van de CEF, met name door een duidelijk onderscheid te maken tussen uitvoeringscontracten en onderaannemingscontracten; merkt op dat het in het kader van een financieringsinstrument bestede bedrag niet het enige prestatiecriterium is, en verzoekt de Commissie een gedegener beoordeling uit te voeren van de successen van met EU-middelen gefinancierde vervoersprojecten en van hun meerwaarde en resultaatgerichte uitgaven;

447.

merkt op dat in het vijfde jaar van de huidige programmeringsperiode 2014-2020 slechts ongeveer 23 % van de oorspronkelijk toegekende middelen, in januari 2019 tot betalingen had geleid, waardoor de volledige tenuitvoerlegging van de CEF ter discussie werd gesteld; herhaalt dat het, om een grote opeenhoping te voorkomen van betalingsachterstanden, vrijmakingen en terugvloeiing van middelen aan het einde van de programmeringsperiode, met onvoldoende tijd om de middelen te heroriënteren naar andere projecten, van essentieel belang is dat het INEA de technische en financiële uitvoering van projecten nauwlettend in het oog houdt zodat tijdig doeltreffende corrigerende maatregelen kunnen worden genomen; herhaalt de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de Commissie en het INEA om te zorgen voor meer samenhang en transparantie van de procedures voor de selectie van projecten, betere voorwaarden te scheppen voor een tijdige uitvoering van de programma’s en het prestatiekader aan te passen met het oog op een betere monitoring van de projectresultaten;

448.

is ingenomen met Speciaal verslag nr. 30/2018 van de Rekenkamer, waarin wordt geconcludeerd dat in de verordeningen van de Unie de belangrijkste vormen van openbaar vervoer aan bod komen, wat het kader van de Unie voor passagiersrechten uniek in de wereld maakt; betreurt echter de conclusie van de Rekenkamer dat veel passagiers onvoldoende op de hoogte waren van hun rechten en vaak niet kregen waar ze recht op hadden vanwege problemen met de handhaving ervan; herhaalt daarom het verzoek van de Rekenkamer om de samenhang, inzichtelijkheid en doeltreffendheid van het kader van de Unie voor passagiersrechten te verbeteren, actie te ondernemen om effectievere en transparantere voorlichtingscampagnes te bevorderen en de nationale handhavingsinstanties te voorzien van bijkomende instrumenten om de passagiersrechten te handhaven;

449.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om, gezien de talrijke financieringsbronnen, een gemakkelijke toegang — in de vorm van één loket — tot projecten te bieden om de burgers in staat te stellen de ontwikkelingen en de financiering van infrastructuur die door fondsen van de Unie en het EFSI wordt medegefinancierd, duidelijk te volgen; dit loket moet beschikken over uitgebreide coördinerende bevoegdheden, waarbij de normen op Unieniveau zullen prevaleren, met een meertalige dimensie, waardoor het mogelijk wordt alle milieueffectbeoordelingen te beheren; merkt op dat de absorptie van de EFSI-middelen in het vijfde jaar van het meerjarig financieel kader 2014-2020 opnieuw trager is verlopen dan gepland; benadrukt dat de vastgestelde fouten zich situeren op het niveau van de begunstigde, zodat meer richtsnoeren nodig zijn met betrekking tot de subsidiabiliteit van kosten;

450.

benadrukt dat het vervoersinfrastructuurbeleid een duidelijke kans biedt om de synergieën tussen de civiele en defensiebehoeften en het TEN-V te vergroten; is verheugd over de toevoeging van een pijler inzake militaire mobiliteit aan het TEN-V-beleid door de goedkeuring van het actieplan in maart 2018 en het voorstel van de Commissie om in het kader van de CEF-begroting voor de periode 2021-2027 een nieuw budget op te nemen voor militaire mobiliteit van 6,5 miljard EUR; benadrukt het feit dat een analyse moet worden uitgevoerd van de verschillen tussen de militaire en de TEN-V-vereisten voor het uitvoeren van infrastructuurprojecten in verband met de aanleg van pijplijnen voor tweeërlei gebruik die kunnen worden ondersteund in het kader van de CEF 2021-2027 en die het TEN-V kunnen versterken; herhaalt dat deze ontwikkeling de strategische rol weerspiegelt die het TEN-V speelt bij de integratie van de infrastructuur van de Unie om te komen tot een snelle en naadloze mobiliteit op het hele continent evenals bij de versterking van onze responscapaciteit bij noodsituaties zoals humanitaire crises, natuurrampen of civiele noodsituaties, waardoor de interne markt verder wordt ontwikkeld;

451.

is ingenomen met de start van nieuwe projecten die gericht zijn op stedelijke mobiliteit, efficiënte logistiek en infrastructuur, inclusief de haven van de toekomst, met een waarde van ongeveer 105 miljoen EUR, als gevolg van de oproep tot het indienen van voorstellen van 2017 in het kader van het Horizon 2020-programma; is ingenomen met de goedkeuring van het driejarige werkprogramma voor de periode 2018-2020 van Horizon 2020 voor vervoer; herhaalt de aanbeveling van de Rekenkamer om een havenontwikkelingsplan van de Unie voor kernhavens op te stellen en het aantal kernhavens te herzien;

Regionale ontwikkeling

452.

benadrukt dat onregelmatigheden bij de uitvoering van de begroting van de Europese Unie niet automatisch fraude inhouden en dat een grondige analyse van de controleresultaten vereist is alvorens financiële correcties toe te passen ten laste van de begunstigden; verzoekt de Commissie haar fraudebestrijdingsstrategie uit te voeren en de lidstaten te blijven steunen en bijstaan bij de uitvoering van fraudebestrijdingsmaatregelen, met inbegrip van het analyseren van door de lidstaten gemelde onregelmatigheden in het kader van de ESI-fondsen;

453.

verzoekt de Commissie de redenen voor de lage benuttingspercentages in bepaalde regio’s grondig te analyseren, specifieke oplossingen te zoeken voor de structurele problemen die aan deze onevenwichtigheden ten grondslag liggen, en meer technische bijstand ter plekke te bieden; benadrukt dat flexibiliteit en eenvoudiger regels de ESI-fondsen efficiënter en doeltreffender kunnen maken;

454.

verzoekt de Commissie en de Raad in de eerste helft van 2020 te komen met een actieplan om de uitvoering van de ESI-fondsen tijdens de huidige programmeringsperiode te versnellen, met duidelijke stimulansen voor een doeltreffende absorptie van de beschikbare middelen, teneinde de strategische doelstellingen van de Unie kracht bij te zetten, met name de economische, sociale en territoriale samenhang en, overeenkomstig de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, de strijd tegen klimaatverandering;

Landbouw en plattelandsontwikkeling

455.

verzoekt de Rekenkamer een speciaal verslag op te stellen over landroof en de mogelijke gevolgen daarvan voor het GLB;

456.

herinnert de Commissie eraan dat er een aanzienlijk verschillen bestaan wat soorten fouten betreft, bijvoorbeeld tussen onopzettelijke nalatigheden en gevallen van fraude; brengt in herinnering dat de meeste begunstigden kleine en middelgrote landbouwbedrijven zijn en dat complexe regelgeving het risico op onopzettelijke nalatigheden vergroot, hetgeen ook in aanmerking moet worden genomen bij de raming van het werkelijke foutenpercentage;

457.

wijst erop dat een goede uitvoering van de GLB-interventies nauw verband houdt met de naleving door de begunstigden van de verbintenissen die op het niveau van de Unie zijn aangegaan; benadrukt dat nationale politieke kortetermijnbelangen in de hand worden gewerkt en er een grotere kans is op verdere misstanden — waarbij het van kwaad tot erger kan gaan — nu de lidstaten meer flexibiliteit aan de dag mogen leggen bij de toekenning van GLB-subsidies; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan hernationalisering van het GLB te voorkomen, met name van het systeem om te controleren of individuele begunstigden de regels naleven om in aanmerking te kunnen komen voor steun, zodat de Unie haar geloofwaardigheid inzake het beheer van een van de belangrijkste domeinen van haar overheidsbeleid behoudt;

Cultuur en onderwijs

458.

is ingenomen met de conclusie van Speciaal verslag nr. 22/2018 van de Rekenkamer over mobiliteit in het kader van Erasmus+, dat het programma een positief effect heeft op de houding van deelnemers ten aanzien van de Unie en daarmee verschillende vormen van Europese meerwaarde genereert; onderstreept niettemin dat er verdere inspanningen moeten worden geleverd om te zorgen dat de indicatoren en doelstellingen op één lijn komen te liggen en benadrukt dat het aanvraag- en verslagleggingsproces moet worden vereenvoudigd;

459.

is verheugd over het positieve effect dat het Erasmus+-programma heeft op de bevordering van de integratie van mensen uit kansarme milieus, zoals aangegeven in Speciaal verslag nr. 22/2018 van de Rekenkamer; is van oordeel dat de definiëring, verslaglegging en monitoring op dit gebied moeten worden verbeterd ter waarborging van de inclusiviteit van het Erasmus+-programma, alsook van het Europees Solidariteitskorps en Creatief Europa;

460.

is van mening dat meer financiering ter beschikking moet worden gesteld voor Erasmus+ en Creatief Europa, gezien het succes van deze programma’s en de meerwaarde die ze opleveren;

461.

neemt kennis van het besluit van de Commissie om de desbetreffende middelen te herschikken, aangezien de garantiefaciliteit voor studentenleningen niet de verwachte resultaten heeft opgeleverd;

462.

wijst erop dat het programma “Creatief Europa” ten opzichte van 2017 meer succes heeft behaald (31 % voor het subprogramma Cultuur en 48 % voor het subprogramma MEDIA), maar benadrukt niettemin dat er meer financiering nodig is om daadwerkelijk iets te doen aan deze nog altijd onbevredigende resultaten;

463.

verzoekt het EACEA het aanvraagproces te vereenvoudigen en aan de doelgroepen aan te passen om de programma’s toegankelijker te maken;

464.

merkt op dat tijdens de tweede fase van een controle van het subsidiebeheer in het kader van Erasmus+ en Creatief Europa aan het licht is gekomen dat het internecontrolesysteem van het EACEA nog altijd aanzienlijk moet worden verbeterd; verzoekt het EACEA alle nodige corrigerende maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de programma’s van de hoogste kwaliteit getuigt;

465.

vestigt de aandacht op de problemen waarvoor de Europese scholen zich gesteld zullen zien in de periode dat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (het “Verenigd Koninkrijk”) zich uit de Unie terugtrekt en verzoekt de Commissie en de Europese scholen in dit verband verslag uit te brengen bij de Commissie cultuur en onderwijs over de manier waarop zij voornemens zijn na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie eersteklas Engels onderwijs te blijven verzorgen op de Europese scholen;

466.

onderstreept dat te weinig vrouwen (31 %) middenkaderfuncties bekleden bij het EACEA; verzoekt het agentschap in 2020 de doelstelling van 40 % te verwezenlijken;

Justitie, vrijheid en binnenlandse zaken

467.

is verheugd over het Speciaal verslag van de Rekenkamer over de steun van de Unie aan de lidstaten bij hun inspanningen om radicalisering tegen te gaan (48), onder andere gefinancierd door het ISF en het programma “Justitie”; deelt de mening van de Rekenkamer dat de Commissie het kader voor de algemene coördinatie van door de EU gefinancierde maatregelen voor de aanpak van radicalisering moet verbeteren, de praktische ondersteuning van beroepsbeoefenaren en beleidsmakers in de lidstaten moet vergroten en het kader voor de beoordeling van resultaten moet verbeteren;

468.

is verheugd dat de Rekenkamer geen ernstige tekorten heeft kunnen vaststellen in de goedkeuringsprocedures van de Commissie met betrekking tot het AMIF en het ISF, en dat zij akkoord gaat met de goedkeuringsbesluiten van de Commissie; betreurt echter dat drie van de achttien door de Rekenkamer gecontroleerde verrichtingen fouten bevatten, waarbij één verrichting onder gedeeld beheer in het kader van het AMIF een foutenpercentage van 9,4 % vertoonde; spoort de Commissie ertoe aan de door de Rekenkamer vastgestelde systemische tekortkomingen aan te pakken, zoals het gebrek aan controles achteraf van ondersteunende documenten in het geval van voorafgaande administratieve controles van betalingsaanvragen; roept de lidstaten ertoe op de controles van de door de begunstigden van de fondsen georganiseerde aanbestedingsprocedures in verband met de wettigheid en regelmatigheid van die procedures te verbeteren;

Rechten van de vrouw en gendergelijkheid

469.

benadrukt dat de rechten van de vrouw en een gendergelijkheidsperspectief op alle beleidsterreinen in acht moeten worden genomen en moeten worden gewaarborgd; pleit daarom opnieuw voor de toepassing van genderbudgettering in alle stadia van de begrotingsprocedure, met inbegrip van de uitvoering van de begroting en de beoordeling van deze uitvoering;

470.

betreurt de tendens van de afgelopen jaren om de Uniemiddelen voor de bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes te verlagen en herhaalt zijn verzoek om de middelen voor de specifieke doelstelling “Daphne” te verhogen; pleit opnieuw voor een apart begrotingsonderdeel voor de specifieke doelstelling “Daphne” in het kader van het programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap”; neemt ter kennis welke voortgang wordt geboekt bij de ontwikkeling van een enquête die in de hele Unie zal worden afgenomen aan de hand van een gemeenschappelijke methode en vragenlijst, met behulp waarvan regelmatig vergelijkbare gegevens over gendergerelateerd geweld verzameld kunnen worden in alle lidstaten; verwacht nog in 2019 kennis te zullen nemen van de eerste uitkomsten van de testfase van de enquête, zodat de enquête volgens planning vanaf 2020-2021 van start kan gaan;

471.

verzoekt om onderzoek naar de synergieën tussen deze interne en externe programma’s van de Unie om te zorgen voor een coherente en continue benadering van het beleid binnen en buiten de Unie, bijvoorbeeld ten aanzien van genitale verminking van vrouwen.

(1)  Het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor betalingen werd voor het begrotingsjaar 2017 geraamd op 2,4 %, voor 2016 op 3,1 %, voor 2015 op 3,8 %, voor 2014 op 4,4 %, voor 2013 op 4,7 %, voor 2012 op 4,8 %, voor 2011 op 3,9 %, voor 2010 op 3,7 %, voor 2009 op 3,3 %, voor 2008 op 5,2 %, en voor het begrotingsjaar 2007 op 6,9 %.

(2)  De betalingen omvatten studie- en onderzoeksbeurzen (MFK 1a — hoofdstuk 5), rechtstreekse steun voor landbouwers (MFK 2 — hoofdstuk 7) en begrotingssteun aan derde landen (MFK 4 — hoofdstuk 9). Administratieve betalingen bestaan voornamelijk uit de salarissen en pensioenen van EU-ambtenaren (MFK 5 — hoofdstuk 10). In totaal vormen op rechten gebaseerde uitgaven ongeveer 53 % van onze controlepopulatie.

(3)  COM(2019) 299.

(4)  AMPR 2017, blz. 77. De belangrijkste verandering ten opzichte van 2016 is de aanzienlijke daling bij Cohesie, Migratie en Visserij. Op dit beleidsterrein komen de huidige programma’s voor de periode 2014-2020 op kruissnelheid. Deze programma’s houden een inherent lager risico in gezien de onlangs ingevoerde jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen en het mechanisme om 10 % van de tussentijdse betalingen in te houden totdat alle controles en corrigerende maatregelen zijn uitgevoerd.

(5)  Zie ook het antwoord op schriftelijke vraag 1 in verband met de hoorzitting van commissaris Avramopoulos van 11 november 2019.

(6)  https://ec.europa.eu/anti-fraud/sites/antifraud/files/olaf_report_2018_en.pdf

(7)  COM(2018) 687.

(8)  Wanneer de Commissie gevallen van potentiële niet-inachtneming van de eigenmiddelenverordeningen ontdekt in de door de lidstaten verstrekte gegevens, laat zij de gegevens open voor mogelijke aanpassingen totdat zij overtuigd is dat deze gegevens conform de verordeningen zijn. Als deze gevallen bni of btw betreffen, heet de procedure “een voorbehoud maken”; in het geval van TEM heet de procedure “een openstaand punt aanmaken”. De Commissie bepaalt de impact van de punten van voorbehoud en openstaande punten op de EU-begroting nadat zij de nodige informatie heeft verkregen van de lidstaten.

(9)  https://ec.europa.eu/taxation_customs/business/tax-cooperation-control/vat-gap_en

(10)  Speciaal verslag nr. 12/2019 van de Rekenkamer: “Elektronische handel: voor veel uitdagingen op het gebied van de inning van btw en douanerechten moet nog een oplossing worden gevonden”.

(11)  Een vrijwillig systeem ter facilitering van de handel dat belastingplichtigen (zowel EU- als niet-EU-bedrijven) die telecommunicatie-, televisie- en radio-omroepdiensten en langs elektronische weg geleverde diensten leveren aan niet-belastingplichtigen in lidstaten waar zij geen vestiging hebben die btw-plichtig is voor deze leveringen, in staat stelt deze leveringen aan te geven via een webportaal in de lidstaat waar zij voor de btw zijn geregistreerd.

(12)  Punt 5.34 van het Jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (PB C 340 van 8.10.2019).

(13)  Antwoord op vraag 10 van de vragenlijst ter voorbereiding van de discussie met commissaris Moedas, https://www.europarl.europa.eu/cmsdata/188520/Replies%20to%20questionnaire%20-%20Commissioner%20Moedas-original.pdf

(14)  Jaarlijks activiteitenverslag 2018 van DG Onderzoek en Innovatie, blz. 16.

(15)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(16)  Zie ook Speciaal verslag nr. 8/2018 van de Rekenkamer: “EU-steun voor productieve investeringen in ondernemingen — meer aandacht voor duurzaamheid nodig”.

(17)  Zie het antwoord op vraag 24 van de vragenlijst aan commissaris Hahn voor de hoorzitting in CONT op 11 november 2019.

(18)  Jaarlijks activiteitenverslag 2018 van DG REGIO, blz. 111: het risico “bij betaling” voor elk programma wordt berekend middels toepassing van het totale restfoutenpercentage voor het boekjaar 2016-2017 zoals bevestigd door de diensten van de Commissie of, in het geval dat hoger is, het totale restfoutenpercentage zoals gerapporteerd door de auditautoriteiten voor het boekjaar 2017-2018 op de “relevante uitgaven” van het jaar waarover de Commissie verslag uitbrengt; het risico “bij afsluiting” heeft betrekking op het overblijvende risico voor de “relevante uitgaven” van 2018 zodra de Commissie de noodzakelijke financiële correcties heeft toegepast om de totale restfoutenpercentages voor alle operationele programma’s naar 2 % omlaag te brengen.

(19)  Zie ook Speciaal verslag nr. 17/2018 van de Rekenkamer: “Met de maatregelen die de Commissie en de lidstaten tijdens de laatste jaren van de programma’s voor de periode 2007-2013 namen, werd lage absorptie aangepakt, maar ze waren te weinig resultaatgericht”.

(20)  Paragraaf 204 van de resolutie van het Parlement van 18 april 2018 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2016, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 248 van 3.10.2018, blz. 29).

(21)  Paragraaf 21 van de resolutie van het Parlement van 18 april 2018.

(22)  SWD(2018) 478, blz. 55.

(23)  Speciaal verslag van de Rekenkamer nr. 10/2018, “De basisbetalingsregeling voor landbouwers — operationeel op de rails, maar beperkte impact op vereenvoudiging, doelgerichtheid en de convergentie van steunniveaus”.

(24)  SWD(2018) 478, blz. 56.

(25)  Zie de antwoorden op schriftelijke vragen nr. 3 en nr. 18, gesteld tijdens de hoorzitting van CONT met commissaris Hogan op 17 oktober 2019.

(26)  Zie het antwoord op schriftelijke vraag nr. 41 van de vragenlijst aan commissaris Hogan voor de hoorzitting in CONT op 17 oktober 2019.

(27)  Resolutie van het Parlement van 27 april 2017 over de stand van zaken in verband met de concentratie van landbouwgrond in de EU: manieren om landbouwers betere toegang tot land te geven (PB C 298 van 23.8.2018, blz. 112).

(28)  Zie het antwoord op schriftelijke vraag nr. 39 van de vragenlijst aan commissaris Hogan voor de hoorzitting in CONT op 17 oktober 2019.

(29)  DG DEVCO: 0,85 % in 2018 ten opzichte van 1,18% in 2017, 1,67 % in 2016, 2,2 % in 2015; DG NEAR: 0,72 %.

(30)  Zie het antwoord van commissaris Mimica op schriftelijke vraag 51 (hoorzitting van CONT op 28 november 2019).

(31)   PB L 248 van 3.10.2018, blz. 27.

(32)  Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, P9_TA(2019)0038, paragraaf 51.

(33)  Zie het antwoord op en de bijlage bij schriftelijke vraag nr. 4 van de lijst met vervolgvragen aan commissaris Mimica voor de hoorzitting in CONT op 18 november 2019.

(34)  Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019, paragraaf 51.

(35)  Arrest van het HvJ-EU van 31 januari 2019, International Management Group tegen Europese Commissie, gevoegde zaken C-183/17 P en C-184/17 P, ECLI:EU:C:2019:78.

(36)  Zaak PHA nr. 2017-03.

(37)  België, Duitsland, Spanje, Griekenland en Zweden voor het AMIF, Litouwen en Roemenië voor het ISF.

(38)  Finland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Polen.

(39)  Speciaal verslag nr. 15/2019 van de Rekenkamer: “Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel”.

(40)  Brief d.d. 26.11.2019 van de waarnemend secretaris-generaal aan mevrouw Monika Hohlmeier en mevrouw Isabel García Muñoz, voorzitter en vicevoorzitter van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement (ARES(2019) 7291393).

(41)  AIRINC, Study on the cost of living for EU staff posted in Luxembourg — Final report, september 2019.

(42)  Speciaal verslag nr. 15/2019: “Uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel”.

(43)  Werkdocument over de uitvoering bij de Commissie van het pakket van 2014 ter hervorming van het Statuut — grote besparingen, maar niet zonder gevolgen voor het personeel.

(44)  Diversen, paragraaf 205 van de resolutie van het Europees Parlement van 26 maart 2019 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen (PB L 249 van 27.9.2019, blz. 31).

(45)  Mededeling aan de Commissie “The Workplace of the Future in the European Commission” (C(2019)7450/F1).

(46)   PB L 343 van 28.11.2014, blz. 22.

(47)   “Sink or Swim: Barriers for Children with Disabilities in the European School System”, 4 december 2018.

(48)  Speciaal verslag nr. 13/2018: “Aanpak van radicalisering die tot terrorisme leidt: de Commissie kwam tegemoet aan de behoeften van de lidstaten, maar de coördinatie en evaluatie vertoonden enkele tekortkomingen”.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/429


BESLUIT (EU) 2020/1970 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0035/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (5), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0070/2020),

1.   

verleent de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/431


BESLUIT (EU) 2020/1971 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Bureau te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0035/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (5), en met name artikel 21,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0070/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de directeur van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/433


RESOLUTIE (EU) 2020/1972 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0070/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (het “Bureau”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)22 960 429 EUR bedroeg, d.w.z. een lichte stijging van 0,47 % tegenover 2017; overwegende dat de begroting van het Bureau bijna uitsluitend afkomstig is uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer” genoemd), verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Bureau betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %, hetzelfde als in 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage voor de betalingskredieten laag was en 76,20 % bedroeg, maar erkent dat dit neerkomt op een lichte stijging van 4,09 % ten opzichte van 2017;

2.

stelt vast dat volgens het verslag van de Rekenkamer het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten hoog was voor operationele uitgaven, voornamelijk als gevolg van de aard van de activiteiten, onder meer de financiering van studies die zich over vele maanden, en vaak tot het volgende jaar, uitstrekken; stelt vast dat het Bureau planningsprocedures heeft ingevoerd om de onvermijdelijke vertragingen tussen de ondertekening van contracten, leveringen en betalingen te monitoren; stelt vast dat, volgens het antwoord van het Bureau, de afwijking tussen het oorspronkelijke geplande bedrag en het uiteindelijk overgedragen bedrag 10 % bedroeg, binnen de tolerantiemarge, en dat de oude applicatie voor de begrotingsbewaking is vervangen door een nieuwe; vraagt dat het Bureau zijn begrotingsplanning verbetert;

Functioneren

3.

merkt op dat het Bureau in zijn kader voor prestatiemeting gebruik maakt van 31 kernprestatie-indicatoren (KPI’s) om de resultaten en impact van zijn activiteiten vast te stellen, en dat het 5 aanvullende KPI’s gebruikt om zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

4.

is verheugd over de samenwerking van het Bureau met andere agentschappen, met name de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Europees Instituut voor gendergelijkheid, het Agentschap van de Europese Unie voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (eu-LISA), het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, om zo gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen te verwezenlijken; is voorts ingenomen met het feit dat het Bureau bovendien regelmatig andere agentschappen van de Unie ondersteunt om de verplichtingen die voortvloeien uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) in hun werkzaamheden tot uiting te laten komen; acht het noodzakelijk dat het Bureau sterke banden blijft ontwikkelen met andere relevante instellingen van de Unie; spoort het Bureau aan om te onderzoeken hoe voor elkaar overlappende taken middelen en personeel kunnen worden gedeeld met andere agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren;

5.

stelt vast dat er in 2018 een nieuwe operationele eenheid is opgericht om de samenwerking tussen de diensten bij projecten te versterken en de capaciteit voor realtimereacties te vergroten;

6.

spoort het Bureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

7.

stelt vast dat het Parlement het Bureau heeft verzocht om uiterlijk in september 2018 een deskundig advies voor te leggen over de tenuitvoerlegging van het Handvest in het institutionele kader van de Unie; stelt vast dat het Bureau krachtens Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad (3) een formele rol is toebedeeld om toezicht te houden op de criteria die worden gehanteerd voor het screenen van aanvragen van personen die de Unie willen binnenkomen maar geen visum nodig hebben, en dat het daartoe een mechanisme heeft gekregen;

8.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren van de mogelijkheid om het Instituut samen te voegen met het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), of om op zijn minst gezamenlijke synergieën tot stand te brengen; vraagt de Commissie twee scenario’s te beoordelen: de overplaatsing van het Bureau naar het hoofdkantoor van het EIGE in Vilnius en de overplaatsing van het hoofdkantoor van EIGE naar het hoofdkantoor van het Bureau in Wenen; merkt op dat een fusie zou inhouden dat beide agentschappen zakelijke en ondersteunende diensten, het beheer van gemeenschappelijke gebouwen, ICT- en telecommunicatiesystemen en internet-infrastructuur delen, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard, wat vervolgens gebruikt zou worden voor de verdere financiering van beide agentschappen;

9.

is ingenomen met de inspanningen die het Bureau heeft geleverd om bij de aanwerving van gekwalificeerde kandidaten voor verscheidene functies een evenwicht aan te brengen wat de geografische verdeling betreft, aangezien het niet eenvoudig was om voor bepaalde profielen geschikte kandidaten aan te werven;

10.

beaamt dat begrotingsbeperkingen het welslagen van openbareaanbestedingsprocedures niet in de weg mogen staan; is van oordeel dat de toezegging van het Bureau om marktonderzoek te overwegen alvorens aanbestedingen uit te schrijven om zo nodig de technische vereisten te herzien en indien mogelijk de prioriteit van de uit te voeren studies opnieuw te beoordelen, een stap in de goede richting is om het succes van de aanbestedingsprocedures in de toekomst te verbeteren;

11.

spoort het Bureau aan intensiever samen te werken met internationale organisaties, zoals de Raad van Europa en de Verenigde Naties, om waar mogelijk synergieën te vinden en deze te benutten;

12.

erkent het complexe karakter van de door het Bureau uitgevoerde studies die betrekking hebben op het recht en de praktijk van alle lidstaten; vestigt de aandacht op de waarde van de studies en adviezen van het Bureau voor de ontwikkeling van rechtshandelingen van de Unie en onderstreept daarnaast dat er voldoende financiële middelen aan het Bureau beschikbaar moeten worden gesteld, zodat het zijn taken beter kan uitvoeren; is ingenomen met de voortdurende inspanningen van het Bureau wat betreft onderzoek naar en verslaglegging over alle vormen van discriminatie binnen de Unie, waarmee het bijdraagt aan de verbetering van integratiestrategieën en daarmee samenhangende beleidsmaatregelen van de Unie en de lidstaten; is met name ingenomen met de toezegging van het Bureau om kwetsbare groepen te beschermen door specifieke studies te verrichten, en wijst daarbij onder meer op de verslagen van het Bureau over het recht van personen met een handicap op zelfstandig wonen, de sociale inclusie van jonge Roma, en rassendiscriminatie en racistische misdrijven ten aanzien van mensen van Afrikaanse afkomst; betreurt het feit dat het huidige mandaat van het Bureau zijn vermogen om maatregelen te treffen en studies te verrichten op bepaalde thematische gebieden inperkt; beklemtoont dat de opdracht van het Bureau moet worden uitgebreid tot alle uit hoofde van het Handvest beschermde rechten, met inbegrip van kwesties van justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, en is van oordeel dat het Bureau de mogelijkheid moet hebben op eigen initiatief adviezen over wetgevingsvoorstellen uit te brengen;

Personeelsbeleid

13.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 98,61 % ingevuld was, aangezien 71 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 72 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 72 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 31 contractanten en 8 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten;

14.

neemt met voldoening kennis van de evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen bij het hoger leidinggevend personeel (3 mannen en 3 vrouwen) en de bevredigende verdeling tussen mannen en vrouwen binnen de raad van bestuur (28 mannen en 25 vrouwen);

Aanbestedingen

15.

merkt in het licht van de desbetreffende opmerkingen van de kwijtingsautoriteit op dat e-aanbestedingsinstrumenten pas vanaf 2019 verplicht zijn en dat het Bureau alle e-aanbestedingsinstrumenten heeft ingevoerd, met uitzondering van e-inschrijving, een instrument dat naar verwachting in het vierde kwartaal van 2019 zou worden geïmplementeerd; verzoekt het Bureau om uiterlijk in juni 2020 aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de vooruitgang die in dit verband is geboekt;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

16.

is verheugd over de bestaande maatregelen en de niet-aflatende inspanningen van het Bureau om te zorgen voor transparantie, inzake de preventie van en de omgang met belangenconflicten en inzake de bescherming van klokkenluiders; stelt vast dat er zich een aantal gevallen van potentiële en vermeende belangenconflicten hebben voorgedaan die zijn beoordeeld en beperkt, en dat er in 2018 geen enkel geval is gerapporteerd; stelt met waardering vast dat de cv’s en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur en de leidinggevende ambtenaren op de website van het Bureau worden gepubliceerd;

17.

stelt met waardering vast dat de rekenplichtige, naar aanleiding van de opmerkingen en commentaren van de kwijtingsautoriteit en na de reorganisatie in 2018, nu rechtstreeks verslag uitbrengt aan de directeur;

18.

stelt vast, in het licht van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot de kwijting 2017 over de rechtszaken die de afgelopen jaren tegen het Bureau zijn aangespannen in verband met vermeende onregelmatige aanwervingsbesluiten, dat het Gerecht beide zaken heeft geseponeerd; erkent dat het Bureau niet langer een contractuele relatie heeft met een voormalige tijdelijke rechter van het Gerecht voor ambtenarenzaken en stelt vast dat het verschillende maatregelen heeft genomen om eventuele belangenconflicten te beperken;

19.

neemt kennis van verschillende lopende juridische procedures met betrekking tot schendingen van het Statuut en schendingen van het recht op behoorlijk bestuur (4); benadrukt dat het Bureau ervoor moet zorgen dat aan de vereisten wordt voldaan en benadrukt dat het Bureau het goede voorbeeld moet geven bij het geven van advies over en het eerbiedigen van de grondrechten; betreurt dat dergelijke schendingen een schadelijk effect kunnen hebben op de publieke opinie en op de reputatie van de Unie; vindt het jammer dat dergelijke juridische procedures het Bureau veel geld kosten en dat belastinggeld wordt verspild;

Interne controles

20.

stelt met voldoening vast dat het Bureau, na de geslaagde uitvoering van de in december 2014 goedgekeurde fraudebestrijdingsstrategie en na de voltooiing van het actieplan in de loop van 2015 en 2016, een herziening van de fraudebestrijdingsstrategie heeft afgerond, die tijdens de vergadering van de raad van bestuur in december 2018 is goedgekeurd en aangevuld met een specifiek actieplan;

21.

stelt vast dat de dienst Interne audit in 2018 een auditverslag over ethiek en bestuur heeft uitgebracht waarin de opzet en de daadwerkelijke uitvoering van het governance- en controlekader van het Bureau op het gebied van ethiek worden geëvalueerd en waarin wordt geconcludeerd dat het governance- en controlekader over het algemeen naar behoren is opgezet;

Overige opmerkingen

22.

stelt vast dat het Bureau verder uitvoering geeft aan de werkzaamheden van de Commissie in de Interinstitutionele groep voor milieubeheer (GIME) en dat het in de analyse van 2019 zijn belangstelling heeft uitgesproken om zich aan te sluiten bij een gecoördineerde aanpak van de GIME-leden met betrekking tot de acties die zullen leiden tot de vermindering van de CO2-uitstoot;

23.

vraagt het Bureau zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

24.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (5) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 197.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 198.

(3)  Verordening (EU) 2018/1240 van het Europees Parlement en de Raad van 12 september 2018 tot oprichting van een Europees reisinformatie- en -autorisatiesysteem (Etias) en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1077/2011, (EU) nr. 515/2014, (EU) 2016/399, (EU) 2016/1624 en (EU) 2017/2226 (PB L 236 van 19.9.2018, blz. 1).

(4)  Zaak T-632/19 DD/FRA; zaak T-703/19 DD/FRA; zaak T-31/19 AF/FRA; zaak C-601/19 BP/FRA; zaak C-669/19 P — BP/FRA; zaak C-682/19 P — BP/FRA.

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/436


BESLUIT (EU) 2020/1973 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0056/2019) (2),

gezien het jaarverslag van het Comité van de Regio’s aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0071/2020),

1.   

verleent de secretaris-generaal van het Comité van de Regio’s kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Comité van de Regio’s voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Comité van de Regio’s, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/437


RESOLUTIE (EU) 2020/1974 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0071/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer ten uitvoer te leggen;

1.   

stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2018 geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personele middelen en het plaatsen van opdrachten door het Comité van de Regio’s (het “Comité”);

2.   

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve uitgaven van het Comité geen materiële fouten vertoonden en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren;

3.   

betreurt, ondanks het feit dat rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd wordt als een rubriek met een laag risico, dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018 nogal beperkt zijn;

4.   

stelt vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft onderzocht van 45 verrichtingen binnen rubriek 5 betreffende “administratie” van het meerjarig financieel kader, voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief was voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat de administratieve uitgaven gekenmerkt worden door een laag risico; is evenwel van mening dat het aantal transacties die voor de “andere instellingen” zijn onderzocht ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen;

5.   

merkt op dat de begroting voor 2018 van het Comité 96 101 000 EUR bedroeg, tegenover 93 295 000 EUR in 2017, wat een verhoging inhoudt van 3 %; merkt op dat eind 2018 99,3 % van alle kredieten was vastgelegd (ten opzichte van 98 % in 2017 en 98,7 % in 2016) en dat in 2018 91 % was betaald (ten opzichte van 89,9 % in 2017 en 89,6 % in 2016);

6.   

is ingenomen met het over het algemeen zorgvuldig en gezond financieel beheer van het Comité in de begrotingsperiode 2018; is ingenomen met het feit dat het vastleggingspercentage voor titel 1 “Aan de instelling verbonden personen” 99,1 % bedroeg en voor titel 2 “Gebouwen, meubilair, materieel en diverse huishoudelijke uitgaven” 99,6 %;

7.   

neemt nota van het antwoord van het Comité met betrekking tot de uitvoeringspercentages van de betalingen (76,9 % in 2018, 77,1 % in 2017 en 74,5 % in 2016) voor begrotingstitel 2; wijst erop dat facturen voor onderhoud en energieverbruik grotendeels pas aan het begin van het volgende jaar binnenkomen; verzoekt het Comité maatregelen te nemen om deze situatie te verbeteren, waar mogelijk door in de desbetreffende dienstencontracten betalingsvoorwaarden op te nemen die een snellere betaling mogelijk maken;

8.   

neemt nota van de ongebruikte kredieten voor verschillende begrotingsonderdelen, zoals Cursussen voor de leden van de instelling (post 1 0 5) met 59,0 % aan ongebruikte kredieten, Dienstreizen (post 1 6 2) met 33,3 %, Medische dienst (post 1 6 3 4) met 77,9 % en Inrichting van dienstruimten (post 2 0 0 7) met 92,7 %; herinnert eraan dat maatregelen moeten worden genomen om de budgettaire overschattingen tot een minimum te beperken;

9.   

benadrukt dat de begroting van het Comité, ondanks zijn politieke activiteiten, wordt beschouwd als louter administratief, en goed is voor 1 % van rubriek 5 “Administratie” van de begroting van de Unie; verwelkomt de inspanningen van het Comité om bij zijn dagelijkse activiteiten de beginselen van prestatiegericht begroten toe te passen en is ingenomen met zijn bereidheid om op dit gebied tot verdere verbeteringen te komen, samen met de andere instellingen en organen van de Unie; wijst op succesvolle instrumenten als de evaluatie van de begrotingsuitvoering, bedoeld om de uitvoeringspercentages van de begroting van het Comité te controleren en te verbeteren; verwelkomt de algemene resultaatgerichte aanpak van het Comité;

10.   

wijst erop dat het Comité een centraal register bijhoudt voor het melden van afwijkingen in verband met de niet-naleving van interne procedures en corrigerende maatregelen; is ingenomen met het feit dat het totale aantal financiële afwijkingen met 6,8 % is gedaald ten opzichte van 2017;

11.   

verwelkomt de inspanningen van het Comité om de gemiddelde periode voor de betalingen (krachtens het Financieel Reglement moeten betalingen binnen 30 dagen worden verricht) te beperken tot gemiddeld 16 dagen in 2018, wat de kortste periode is van de afgelopen 10 jaar (vergeleken met 23 dagen in 2017, 26 dagen in 2016 en 20 dagen in 2015); neemt kennis van het feit dat er in 2018 geen gevallen van gedwongen betaling van rente wegens te late betalingen te melden waren;

12.   

wijst erop dat het Comité is begonnen met een controle van de 16 internecontrolenormen (ICS) met behulp van een vragenlijst, en dat deze controle bedoeld is om de naleving en doeltreffendheid van de in elke ICS opgenomen vereisten te evalueren; wijst op de positieve resultaten van deze evaluatie en de conclusies dat met name aandacht moet worden besteed aan ICS 3 — personeelstoewijzing, ICS 10 — bedrijfscontinuïteit en ICS 12 — informatie en communicatie, met het oog op de toekomstige uitdagingen zoals een nieuw mandaat en het 25-jarig bestaan van het Comité;

13.   

merkt op dat de controle van de interneauditfunctie plaatsvindt door een auditcomité dat bestaat uit één lid per politieke fractie van de Commissie financiële en administratieve zaken, en één adviseur op hoog niveau; wijst erop dat het streefdoel voor 2018 om 75 % van de zeer belangrijke aanbevelingen na zes maanden afgesloten te hebben niet is bereikt, maar dat slechts 50 % is gehaald, en dat het streefdoel om 100 % van de zeer belangrijke aanbevelingen na twaalf maanden afgesloten te hebben wel volledig is bereikt;

14.   

wijst nogmaals op het belang van interinstitutionele samenwerking, zoals de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau op het gebied van personeelsbeleid, en andere administratieve overeenkomsten; verzoekt het Comité de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in kennis te stellen van de bedragen die zijn uitbetaald in het kader van de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau door deze informatie op te nemen in het volgende jaarlijkse activiteitenverslag;

15.   

benadrukt dat het zeer belangrijk is om de betrokkenheid van regionale en lokale autoriteiten te bevorderen, gezien hun rol bij de uitvoering van het beleid van de Unie;

16.   

wijst erop dat de administratieve samenwerkingsovereenkomst die het Comité, het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Parlement in 2014 hebben gesloten op 31 december 2019 afliep; merkt op dat er tot op heden over deze overeenkomst uit 2014 niet opnieuw is onderhandeld en dat zij niet werd vernieuwd; is van mening dat de overeenkomst uit 2014 zeer onvoordelig was voor het Comité en het EESC, omdat er in totaal 60 vertalers naar het Parlement gingen (waarvan 24 van het Comité) en het Comité en het EESC in ruil daarvoor alleen maar gebruik konden maken van de diensten van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS); stelt met bezorgdheid vast dat hiervan het gevolg was dat het Comité en het EESC tijdelijk personeel moesten aanstellen en vertaalwerkzaamheden moesten uitbesteden; stelt met bezorgdheid vast dat het Parlement aan het EESC en het Comité een extra bedrag beschikbaar heeft gesteld (1 200 000 EUR van 2015 tot 2016) om de vermindering van het aantal vertalers te compenseren en dat deze fondsen bedoeld zijn om de kosten in verband met het uitbesteden van vertaalwerkzaamheden te dekken, maar als het daarvoor niet volledig wordt gebruikt, ook toegewezen kan worden aan andere beleidsgebieden; is van oordeel dat deze situatie niet strookt met de beginselen van verstandig en goed financieel beheer en dus bij verlenging van de huidige overeenkomst of onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst heroverwogen moet worden; is van oordeel dat deze overeenkomst vanuit politiek oogpunt geactualiseerd moet worden om in te kunnen spelen op de huidige uitdagingen, zoals het nieuwe meerjarig financieel kader en de nieuwe regels voor het cohesiebeleid;

17.   

verwelkomt de campagne “Nadenken over Europa/De toekomst van Europa”, in het kader waarvan meer dan 209 evenementen zijn georganiseerd (tot februari 2019); stelt vast dat het Comité op deze succesvolle campagne voortbouwt door middel van de ontwikkeling van een model voor permanente raadpleging van de Europese burgers, in samenwerking met andere instellingen en organen van de Unie, met als doel om de resultaten van plaatselijke discussierondes mee te nemen bij de besluitvorming op Unieniveau; roept het Comité op om in zijn volgende jaarlijks activiteitenverslag verslag uit te brengen van de resultaten hiervan;

18.   

is met het oog op de transparantie ingenomen met de opname in het jaarlijks activiteitenverslag van het Comité van een lijst van evenementen georganiseerd in 2017 en 2018 in het kader van de campagne “Nadenken over Europa/De toekomst van Europa”; neemt kennis van de namen van de betrokken leden van het Comité en van de naam, datum en plaats van de evenementen, alsmede van de totale kosten daarvan, te weten 41 747,87 EUR in 2018 (tegenover 45 505,93 EUR in 2017);

19.   

wijst op het succes van het Comité op sociale media, met 12 658 likes op Facebook in 2018 (tegenover 9 013 in 2017) en 3 727 volgers op Twitter in 2018 (tegenover 3 425 in 2017); wijst op het succes in de hele Unie van de online enquête/mobiele app “Praat mee over Europa!”; complimenteert het Comité met zijn nieuwe website, die in 2018 101 983 page views had (tegenover 43 748 in 2017); is ingenomen met de gratis onlinecursus die in januari 2018 van start ging onder de titel “Make the most of EU resources for your region or city”, waarvoor zich bijna 15 000 deelnemers hebben aangemeld (tegenover 8 500 in 2015 en 5 500 in 2016);

20.   

is verheugd dat het Comité 27 studies heeft gepubliceerd, waarmee de doelstelling van 15 studies ruim werd overschreden; stelt vast dat al deze studies op de website van het Comité zijn geplaatst;

21.   

merkt op dat de overeenkomst tussen het EESC, het Comité en de Commissie over de gebouwenruil met betrekking tot het VMA-gebouw van de Commissie en BEL68/TRE74 van het Comité en het EESC op 28 augustus 2019 is ondertekend; wijst erop dat de ruil op 16 september 2022 zal plaatsvinden; stelt met bezorgdheid vast dat de belangrijkste prioriteit in het gebouwenbeleid van het EESC en het Comité de geografische concentratie van de gebouwen is; stelt met bezorgdheid vast dat de gebouwenruil leidt tot een oppervlakteverlies van 10 440 m2 voor het Comité en het EESC en dat er dus na de ruil voor ongeveer 200 personeelsleden extra kantoorruimte gezocht moet worden, en dat het oppervlakteverlies niet volledig gecompenseerd kan worden door alternatieve kortetermijnmaatregelen, zoals een intensiever gebruik van de beschikbare oppervlakte in de andere gebouwen en het bevorderen van telewerken, zodat het dus nodig zal zijn om een ander naburig pand te kopen om dit oppervlakteverlies te compenseren; wijst er daarnaast op dat het VMA-gebouw op de korte of middellange termijn gerenoveerd zal moeten worden; vreest voor de gevolgen van deze overeenkomst, niet alleen wat betreft de financiële situatie van het Comité, maar ook wat betreft het welzijn van het betrokken personeel; betreurt dat de juridische dienst niet geraadpleegd is over een kwestie met een zo grote omvang en een zo groot belang voor het Comité;

22.   

neemt er nota van dat het Comité en het EESC onlangs een gezamenlijke werkgroep hebben opgericht die deze problematiek zal analyseren en zal werken aan passende oplossingen; stelt vast dat er een andere werkgroep is opgericht die zich buigt over nieuwe werkmethoden; benadrukt dat de gebouwenruil absoluut geen negatieve gevolgen mag hebben voor het welzijn van het personeel, de werkmethodes en de werkomgeving; herinnert eraan dat het personeel over deze gebouwenruil geraadpleegd moet worden en dat de mening van het personeel ook moet worden meegewogen; verzoekt het Comité en het EESC om de Commissie begrotingscontrole en de Begrotingscommissie van het Parlement in kennis te stellen van alle resultaten op dit gebied;

23.   

is zeer bezorgd over het feit dat bevestigd is dat er op belangrijke plekken in het VMA-gebouw, waaronder de parkeergarage, asbest aanwezig is; betreurt ten zeerste het feit dat er in september 2019, slechts één maand na de ondertekening van de overeenkomst met de Commissie, door een gespecialiseerd extern bedrijf een asbestinventaris is opgemaakt; betreurt dat de overeenkomst is ondertekend zonder dat alle belanghebbenden vooraf waren geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van asbest in het VMA-gebouw; betreurt eveneens dat de leden en personeelsleden niet over de situatie geïnformeerd zijn en vindt publicatie op het intranet van het Comité, waar de informatie moeilijk te vinden is, onvoldoende;

24.   

merkt op dat het Comité en het EESC in september 2019 voor het VMA-gebouw een asbestattest hebben ontvangen, waarin staat dat er in het gebouw asbest aanwezig is, maar dat dit bij normaal gebruik van het gebouw geen gevaren met zich meebrengt; maakt zich ernstig zorgen over de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot deze kwestie, omdat er in de nabije toekomst geen sprake zal zijn van normaal gebruik, maar van een verbouwing;

25.   

merkt op dat de effecten van langdurige en onveilige blootstelling aan asbest voor de gezondheid van mensen algemeen bekend zijn en gewoonlijk leiden tot grote bezorgdheid en verontrusting bij de bevolking; verzoekt het Comité en het EESC om zowel voorafgaand aan als tijdens de verhuizing naar het VMA-gebouw en daarna volledige transparantie te betrachten en proactief informatie te verstrekken over de manier waarop deze situatie wordt aangepakt, en tegelijkertijd paniek te voorkomen;

26.   

wijst op de gebouwenstrategie van het Comité die op 29 november 2017 werd goedgekeurd en die zicht richt op “geografische concentratie” en “fysieke verbinding” van de gebouwen met het hoofdgebouw van het Comité, het Jacques Delorsgebouw, waarmee aanzienlijke financiële een niet-financiële voordelen te behalen zijn; wijst erop dat het VMA-gebouw op zo kort mogelijke termijn (2020 tot 2022) een beperkte renovatie zal moeten ondergaan en dat het gebouw in 2028, wanneer het Comité en het EESC het gebouw volledig in eigendom zullen hebben, grondiger gerenoveerd zal moeten worden; wijst erop dat de kosten door het EESC en het Comité gedekt zullen worden volgens een verdeelsleutel die is vastgesteld in het kader van de overeenkomst voor administratieve samenwerking;

27.   

verwelkomt alle maatregelen die zijn genomen om passende (cyber)veiligheidsnormen te waarborgen; wijst erop dat nieuwe apparatuur voor toegangscontrole is geïnstalleerd en dat er maatregelen zijn genomen op het gebied van IT-veiligheid, waardoor de toegepaste veiligheidsnormen nu net zo streng zijn als bij het Parlement en de Commissie;

28.   

betreurt het feit dat het Comité nog niet beschikt over een juridisch kader voor de behandeling van intimidatiezaken waar zijn leden bij betrokken zijn; herhaalt de oproep van de Europese Ombudsman aan de instellingen van de Unie om regels inzake intimidatie vast te stellen waar hun leden zich aan moeten houden; verzoekt het Comité dringend om dergelijke regels vast te stellen en daarbij aan te sluiten bij het Besluit van het Bureau van het Parlement van 2 juli 2018 over de behandeling van klachten inzake intimidatie; roept het Comité op om aan het Parlement verslag uit te brengen van de genomen maatregelen;

29.   

dringt er bij het Comité op aan zich meer in te zetten voor de geplande gedragscode voor zijn leden betreffende het voorkomen en oplossen van belangenconflicten; verzoekt het Comité de desbetreffende regels en procedures op zijn website te publiceren;

30.   

neemt nota van de degelijke procedure van het Comité voor de behandeling van intimidatiezaken waar personeelsleden bij betrokken zijn, en waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van interne regels voor toepassing van de relevante bepalingen van het personeelsstatuut; is ingenomen met het feit dat er trainingen voor alle personeelsleden zijn opgezet inzake het voorkomen van intimidatie, in het kader waarvan aandacht wordt besteed aan de geldende regels en bepalingen en procedures die ingezet kunnen worden voor de behandeling van klachten op dit gebied; wijst erop dat het Comité een team heeft opgezet van vertrouwenspersonen (momenteel zijn er zes personen aangewezen en staan er twee op een reservelijst) die allemaal training op dit gebied hebben gevolgd;

31.   

wijst erop dat de kredieten voor het uitbesteden van vertalingen zijn verhoogd in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met het Parlement en de daaruit voortvloeiende vermindering van het aantal vertalers; wijst erop dat de uitbesteding van vertalingen in 2018 20,2 % van het totale aantal vertalingen bedroeg, iets boven het streefdoel van 20 %, wat mede werd veroorzaakt door de hoge werkdruk (21 % hoger dan in dezelfde periode in 2017); wijst er verder op dat de totale kosten van de uitbestede vertalingen in 2018 in totaal 3 251 855 EUR bedroegen (in vergelijking met 5 263 108 EUR, die de kosten voor interne vertaling van al deze documenten zouden zijn geweest);

32.   

wijst op de inspanningen van het Comité die hebben geleid tot een aanzienlijke reorganisatie in het kader van een nieuwe strategie voor meertaligheid, gericht op een rationeler gebruik van middelen; betreurt dat van 2014 t.e.m. 2017 de overheveling van posten van de taaldiensten naar het Parlement gecompenseerd moest worden met een verhoging van het aantal arbeidscontractanten; verzoekt het Comité het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit gebied;

33.   

neemt kennis van het evaluatieverslag over het proefproject betreffende gezamenlijk management van een aantal vertaalafdelingen, waarin werd geconcludeerd dat niet alleen een vermindering van de overheadkosten voor management mogelijk is, maar dat ook synergiën kunnen worden bereikt op het niveau van de vertaalassistenten nadat alle vertaalafdelingen zijn samengevoegd en de nodige technische aanpassingen zijn doorgevoerd; wijst erop dat het Bureau van het Comité zijn secretaris-generaal een mandaat heeft gegeven om een nieuwe personeelsformatie uit te werken en voor te stellen, in samenwerking met de secretaris-generaal van het EESC; wijst erop dat de samenvoeging van de afdelingen tijdens het proefproject sindsdien is geformaliseerd en dat in 2019 nog twee samenvoegingen zullen plaatsvinden; roept het Comité op verslag uit te brengen aan het Parlement van alle maatregelen die zijn genomen om het produceren van vertalingen betaalbaar te houden;

34.   

wijst op de inspanningen om de procedures in verband met het personeelsbeleid verder te vereenvoudigen, zoals de geleidelijke invoering van papierloze werkmethodes (voor o.a. facturen, werkbezoeken en dossiers); verzoekt het Comité zich meer in te spannen voor de modernisering van de procedures voor de aankoop van IT-tools, bijvoorbeeld door een elektronische procedure in te voeren om het papiergebruik om laag te brengen; wijst op de vooruitgang die is geboekt op het gebied van elektronische facturering, die nu volledig elektronisch plaatsvindt;

35.   

wijst erop dat in 2018 de personeelsformatie 538 personeelsleden omvatte (tegenover 533 in 2017); is ingenomen met het feit dat het aantal vacante posten in 2018 (minder dan 2 %) lager was dan in 2017 (ongeveer 2,5 %); is ingenomen met het feit dat er in 2018 werd gestart met een evaluatie van de werklast, om vast te stellen hoe de menselijke hulpbronnen van het Comité zo efficiënt mogelijk gebruikt kunnen worden en na te gaan op welke punten verbeteringen mogelijk zijn; wijst erop dat het eindverslag van deze evaluatie in het voorjaar van 2019 werd ingediend; verzoekt het Comité om in zijn volgende jaarlijkse activiteitenverslag de stand van zaken uitvoerig toe te lichten;

36.   

is ingenomen met de invoering van een nieuw beoordelingssysteem waarbij de nadruk ligt op de individuele resultaten en met de invoering van een nieuw systeem voor bevorderingen op basis van verdienste, en wijst erop dat op dit gebied in 2018 een intensieve sociale dialoog heeft plaatsgevonden; wijst erop dat er eind 2016 onder het personeel een tevredenheidsenquête is gehouden, waarna een actieplan is opgesteld dat heeft geleid tot de invoering van een managementprogramma voor zowel middenkader- als junior managers, waarin diverse onderwerpen aan bod komen die verband houden met de tevredenheid onder het personeel;

37.   

is ingenomen met het feit dat het afwezigheidspercentage de afgelopen jaren is afgenomen (van 4,86 % in 2015 tot 4,6 % in 2016, 4,5 % in 2017 en 4,29 % in 2018); merkt evenwel op dat 23 personeelsleden in 2018 langer dan 90 dagen met ziekteverlof waren en dat drie van deze personeelsleden vanwege ernstige ziekte respectievelijk 352, 296,5 en 280,5 dagen afwezig waren; is bekend met het omvattende beleid van het Comité inzake absentiebeheer in het kader waarvan gezorgd wordt voor een follow-up van afwezigheden en uitvoering wordt gegeven aan gestructureerde beleidsmaatregelen inzake de terugkeer naar het werk;

38.   

is met het oog op gelijke kansen ingenomen met de maatregelen die zijn genomen op het gebied van lichamelijke beperkingen, diversiteit en genderevenwicht, zoals het netwerk van contactpunten voor gelijke kansen in de verschillende directoraten, met als doel om voorlichting op dit gebied te verstrekken en acties uit te voeren binnen alle dienstonderdelen van het Comité; is ingenomen met de inspanningen van het Comité op het gebied van flexibele arbeidsvoorwaarden, die erop gericht zijn om werknemers van beide geslachten in staat te stellen leidinggevende taken te verrichten door betere mogelijkheden te bieden voor het combineren van werk en gezinsleven;

39.   

neemt met belangstelling kennis van het feit dat het Comité een geïntegreerde strategie voor talentmanagement heeft goedgekeurd die betrekking heeft op een groot aantal terreinen en beleidsgebieden, met als doel om de prestaties en inzet van het personeel te vergroten; wijst erop dat de functies van adjunct-afdelingshoofd, sectorhoofd en teamleider officieel erkend zijn als nieuw managementniveau en dat het Comité interne trainingen voor deze functies heeft opgezet;

40.   

waardeert de inspanningen die het Comité heeft verricht om te zorgen voor een geografisch evenwicht op managersniveau binnen het Comité, waardoor personen uit de lidstaten die in of na 2014 tot de Unie zijn toegetreden inmiddels 22,2 % van de managersposten bekleden (het streefdoel was 20 %), hetgeen een iets hoger percentage is dan het aandeel van de bevolking van deze landen in de totale bevolking van de Unie;

41.   

stelt vast dat het Comité er nog niet in slaagt om het aandeel vrouwen in middelhoge en hoge managementfuncties te vergroten (35,6 % vrouwen in managementposities); merkt op dat het Comité een instelling van beperkte omvang is, met een middenkader dat bestaat uit een aantal relatief jonge managers; wijst op maatregelen als de gids voor goede praktijken op het gebied van aanwerving, op basis waarvan de regel is vastgesteld dat in elk aanwervingspanel zowel vrouwen als mannen zitting dienen te hebben; roept het Comité op zijn inspanningen op dit terrein op te voeren en verslag uit te brengen aan het Parlement van de geboekte vooruitgang;

42.   

wijst er nogmaals op dat de kwijtingsprocedure gestroomlijnd en versneld moet worden; stelt in dit kader voor om te bepalen dat de jaarlijkse activiteitenverslagen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het boekjaar moeten worden ingediend; is ingenomen met de bereidheid van het Comité om deze werkwijze te hanteren, omdat daarmee de looptijd van de kwijtingsprocedure kan worden ingekort;

43.   

is ingenomen met het feit dat in het kader van de tussentijdse evaluatie die begin 2018 is afgerond is vastgesteld dat de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst tussen het EESC en het Comité goed functioneert; wijst erop dat de gemeenschappelijke diensten beide comités ondersteuning bieden op het gebied van vertaling, infrastructuur, logistiek en IT; wijst erop dat met de uitvoering van de gemeenschappelijke diensten en de bezoldigingen in verband daarmee tezamen jaarlijks een bedrag van ruim 100 miljoen EUR gemoeid is;

44.   

merkt op dat de samenwerkingsovereenkomst die het Comité en het EESC in 2016 hebben ondertekend een krachtig rechtskader vormt voor langdurige doeltreffende en doelmatige samenwerking, en laat zien dat de comités in partnerschapsverband optreden en daarbij elkaars bevoegdheden en prerogatieven eerbiedigen; merkt op dat deze overeenkomst, die op 31 december 2019 eindigde, met één jaar is verlengd en dat er onderhandeld wordt over een nieuwe overeenkomst; verzoekt de comités om de nodige inspanningen te leveren om zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen over een nieuwe overeenkomst, omdat daarmee synergieën worden benut en besparingen worden gerealiseerd;

45.   

herinnert eraan dat het Comité en het EESC samen wederom minder dan 3 % van hun totale begroting besteed hebben aan IT en dat er wat betreft IT-projecten en -apparatuur al een aantal jaren sprake is van structurele onderfinanciering; stelt met bezorgdheid vast dat beide comités, om hun achterstand met betrekking tot IT-projecten en -systemen aan te pakken, nog altijd de aanpak hanteren om niet-bestede kredieten aan het eind van elk begrotingsjaar te gebruiken ter financiering van IT-projecten; dringt er bij het Comité en het EESC op aan om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan de nieuwe digitale strategie en het meerjarig uitgavenplan voor IT;

46.   

verzoekt het Comité om de situatie verder te analyseren teneinde na te gaan welke diensten nog meer met het EESC gedeeld kunnen worden; benadrukt dat deze vorm van interinstitutionele samenwerking de totale uitgaven van het Comité aanzienlijk kan helpen verlagen; verzoekt het Comité de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement in kennis te stellen van eventueel behaalde resultaten;

47.   

verwelkomt de vooral voor nieuwe werknemers bedoelde onlinetraining die het Comité aanbiedt, met specifieke aandacht voor ethiek, die op de beginpagina van het intranet van het Comité is geplaatst om de training zo toegankelijk mogelijk te maken; waardeert, met het oog op de transparantie, de publicatie van bepaalde beleidsmaatregelen, zoals klokkenluidersregelingen en de regelingen inzake beroepsactiviteiten van voormalige hoge ambtenaren, op de website van het Comité; spoort het Comité aan te blijven werken aan digitalisering van zijn diensten;

48.   

herinnert eraan dat een voormalig intern controleur op 23 augustus 2018 overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut bij het tot aanstelling bevoegde gezag een klacht tegen het Comité heeft ingediend naar aanleiding van het besluit van het Comité van 24 mei 2018 om hem niet als te goeder trouw handelend klokkenluider te erkennen; betreurt het besluit van het Comité, dat niet in overeenstemming is met het standpunt van het Parlement dat de intern controleur een te goeder trouw handelende klokkenluider is, zoals door het Parlement in zijn kwijtingsresolutie van 2001 (1) werd bekrachtigd; dringt er bij het Comité op aan om de status van de intern controleur volledig te erkennen en publiekelijk zijn excuses aan te bieden voor de onjuiste behandeling van deze zaak;

49.   

merkt op dat het Comité op 20 december 2019 aan de voormalig intern controleur een voorstel voor een minnelijke schikking heeft gedaan, met een geheimhoudingsovereenkomst, maar dat de voormalig intern controleur met dit voorstel niet akkoord is gegaan vanwege het gebrek aan transparantie; dringt er bij het Comité op aan om zijn voorstel aldus te wijzigen dat de voormalig intern controleur formeel erkend wordt als te goeder trouw handelende klokkenluider, en er met het oog op de transparantie voor te zorgen dat een eventuele schikkingsovereenkomst openbaar wordt gemaakt;

50.   

betreurt dat er nog geen gevolg is gegeven aan het verzoek van het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2017 (2) om een bemiddelingsprocedure tot stand te brengen tussen het Comité en de voormalige intern controleur en dat dit volgens planning pas begin 2020 zal gebeuren; betreurt voorts dat het Comité pas na meer dan 20 jaar een bemiddelingsprocedure met de voormalig intern controleur inleidt; wijst er nogmaals op, zoals het ook reeds in diverse resoluties heeft gedaan, dat het Parlement het belangrijk vindt dat deze kwestie met de voormalig intern controleur op een rechtvaardige en eerlijke manier wordt opgelost en dat het Comité publiekelijk zijn excuses aanbiedt voor de fouten die het bij de behandeling van deze kwestie heeft gemaakt;

51.   

wijst op het besluit van de derde invaliditeitscommissie waaruit onomstotelijk blijkt dat de intern controleur arbeidsongeschikt werd verklaard om beroepsgerelateerde redenen en het slachtoffer is geworden van pesterijen door het Comité;

52.   

wijst erop dat het Comité op 20 december 2019 een voorstel voor een minnelijke schikking en een ontwerp voor een openbare mededeling heeft gepresenteerd, maar dat de voormalige intern controleur dit voorstel heeft verworpen en daarbij heeft aangegeven dat hij wenst dat er een bemiddelingsprocedure wordt gestart, omdat hij dat ziet als de meest geschikte manier om deze kwestie op een eerlijke manier tot een oplossing te brengen;

53.   

is verheugd over het feit dat, met het oog op het bereiken van een minnelijke schikking, het Parlementslid Sophie in ‘t Veld benoemd is tot bemiddelaar in het geschil tussen het Comité en de voormalige intern controleur; herinnert aan zijn verzoek om bij deze bemiddeling ook aandacht te besteden aan de status van de voormalig intern controleur als te goeder trouw handelende klokkenluider (zoals door het Parlement erkend in zijn kwijtingsresolutie van 2001) en aan het feit dat hij in het belang van de Unie handelde door wanpraktijken binnen de instellingen van de Unie te melden;

54.   

dringt erop aan dat het Comité deze bemiddelingsprocedure per direct accepteren om uitvoering te geven aan het besluit van de derde invaliditeitscommissie, en daarbij alle maatregelen nemen die nodig zijn om gevolg te geven aan de verzoeken die het Parlement in zijn eerdere resoluties heeft gedaan;

55.   

merkt op dat het Comité er in het kader van zijn “draaideurbeleid” voor zorgt dat alle personeelsleden die de dienst verlaten, met name hogere leidinggevenden, proactief en systematisch worden herinnerd aan hun verplichting om, indien zij voornemens zijn een beroepsactiviteit uit te oefenen, dit te melden; is verheugd dat het Comité er ook aan herinnert dat personeelsleden die de dienst tijdelijk verlaten wegens onbetaald verlof of wegens invaliditeit, hun verplichtingen uit hoofde van artikel 16 van het Statuut en het interne besluit van het Comité nr. 66/2014 inzake externe activiteiten en opdrachten moeten nakomen;

56.   

wijst erop dat de Raad heeft bepaald dat vanaf de datum waarop de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie van kracht wordt, drie van de 24 vrijkomende zetels van het Verenigd Koninkrijk in het Comité zullen worden toegekend aan Estland, Cyprus en Luxemburg; wijst erop dat het Comité dus na de brexit slechts 21 zetels minder heeft;

57.   

wijst op al het werk dat de afgelopen jaren is verricht op gebieden zoals resultaatgericht begroten, het ethisch kader met alle bijbehorende regels en procedures, de verbeterde communicatieactiviteiten en het toenemend aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; wijst op het belang van samenwerking en het delen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; pleit ervoor dat het Comité nagaat of er mogelijkheden zijn voor gestructureerde netwerkactiviteiten op diverse gebieden, zodat beste praktijken kunnen worden gedeeld en er gemeenschappelijke oplossingen kunnen worden ontwikkeld.


(1)  Resolutie van het Europees Parlement van 29 januari 2004 met opmerkingen bij het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 — Afdeling VII — Comité van de Regio’s (PB L 57 van 25.2.2004, blz. 8).

(2)  Resolutie (EU) 2019/1429 van het Europees Parlement van 26 maart 2019 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, afdeling VII — Comité van de Regio’s (PB L 249 van 27.9.2019, blz. 123).


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/444


BESLUIT (EU) 2020/1975 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0050/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (5), en met name artikel 76,

gezien Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (6), en met name artikel 116,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0072/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.

(6)   PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/446


BESLUIT (EU) 2020/1976 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0050/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (5), en met name artikel 76,

gezien Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (6), en met name artikel 116,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0072/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Grens- en kustwachtagentschap, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1.

(6)   PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1.

(7)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(8)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/448


RESOLUTIE (EU) 2020/1977 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap voor het begrotingsjaar 2018,

gezien speciaal verslag nr. 24/2019 van de Rekenkamer: “Asiel, herplaatsing en terugkeer van migranten: tijd om de inspanningen op te voeren en de kloof tussen doelstellingen en resultaten te dichten”,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0072/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Grens- en kustwachtagentschap (hierna “het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens de staat van ontvangsten en uitgaven (1)288 663 520 EUR bedroeg, een toename van 2,89 % ten opzichte van 2017; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk afkomstig is uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 98,37 %, wat neerkomt op een lichte stijging met 0,74 % ten opzichte van 2017; stelt met bezorgdheid vast dat het uitvoeringspercentage voor de betalingskredieten laag was en 69,69 % bedroeg, een daling met 3,27 % ten opzichte van 2017;

2.

merkt, in het licht van de opmerkingen van de begrotingsautoriteit met betrekking tot de financiële operationele reserve voor de financiering van de inzet van snelle grensinterventies en terugkeerinterventies, op dat het Agentschap weliswaar wettelijk verplicht is om elk jaar een vastgesteld bedrag te reserveren voor de financiering van mogelijke snelle grensinterventies, maar dat de negatieve gevolgen daarvan tijdens de herziening van Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad (3) door de medewetgevers zijn aangepakt; wijst erop dat de operationele reserve sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad (4) elke maand kan worden vrijgemaakt en gebruikt voor operationele doeleinden, en niet alleen voor snelle grensinterventies of terugkeerinterventies;

3.

neemt kennis van de opmerking in het verslag van de Rekenkamer dat de financieringsovereenkomsten van het Agentschap met samenwerkende landen voor operationele activiteiten in 2018 59 % van de begroting van het Agentschap bedroegen; merkt op dat het Agentschap een nieuwe vereenvoudigde, grotendeels op eenheidskosten gebaseerde financieringsregeling heeft ingevoerd voor uitgaven voor personele middelen, en eind 2018 ook is overgegaan op een nieuw systeem voor controle achteraf dat alle soorten uitgaven bestrijkt en het in de financiële circuits ingebouwde systeem voor controles vooraf heeft aangepast; merkt op dat de Rekenkamer benadrukt dat de vergoeding van uitgaven in verband met apparatuur nog steeds gebaseerd is op de daadwerkelijke kosten en dat het project om over te gaan op vergoeding op basis van eenheidskosten voorlopig geen succes is; neemt voorts met bezorgdheid kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat de bewijsstukken voor door de samenwerkende landen gedeclareerde daadwerkelijke kosten in verband met apparatuur sinds 2014 nog steeds ontoereikend zijn en dat de verificaties vooraf van deze kosten door het Agentschap ondoeltreffend zijn indien zij niet worden gestaafd door bewijsstukken; wijst erop dat het Agentschap geen verificaties achteraf van vergoedingen heeft verricht, waardoor het risico op ongerechtvaardigde vergoeding van kosten verder toeneemt; constateert met bezorgdheid dat het Agentschap in verschillende gevallen de vergoeding van door samenwerkende landen gedeclareerde kosten heeft goedgekeurd, hoewel deze landen de door het Agentschap aangegeven en vereiste bewijsstukken niet hadden voorgelegd; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat de betrokken samenwerkende landen ondersteunende documenten met een gedetailleerd overzicht van de kosten hadden ingediend; verzoekt het Agentschap om in de toekomst duidelijk aan te geven welk soort ondersteunende documenten het als bewijsstuk vereist; verzoekt het Agentschap verder alleen met erkende bewijsstukken gestaafde uitgaven te vergoeden; verwacht dat het Agentschap spoedig grondige verificaties achteraf invoert met betrekking tot deze vergoedingen en tegen juni 2020 bij de kwijtingsautoriteit verslag uitbrengt over de gemaakte vorderingen;

4.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat de begrotingsoverdrachten van het Agentschap naar 2019 83 000 000 EUR (29 %) bedroegen, een iets lager percentage dan vorig jaar; merkt op dat het aandeel geannuleerde overdrachten naar 2018 11 000 000 EUR (12 %) bedroeg, in relatieve termen iets minder dan vorig jaar; merkt op dat de belangrijkste redenen voor overdrachten en annuleringen verband hielden met uitdagingen voor het invullen van de personeelsformatie wat betreft het aantal personeelsleden en hun profiel, de vertraagde start van het bouwproject voor het nieuwe gebouw van het Agentschap, de meerjarige aard van de projecten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie en het feit dat de schaal en kosten van de activiteiten van samenwerkende landen werden overschat; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat de operationele uitgaven in 2018 voornamelijk bestonden uit subsidies, die de operationele cyclus van februari N tot januari van het jaar N+1 omvatten, en uitgaven in verband met contracten waarvoor de betalingen in het jaar N+1 zullen plaatsvinden; vraagt het Agentschap om samen met de samenwerkende landen te blijven streven naar preciezere kosten- en begrotingsramingen;

5.

verzoekt het Agentschap om in de aanbestedingsdocumenten realistischer schattingen op te nemen van de behoefte aan diensten en bij overeenkomsten een streng financieel beheer te waarborgen; herinnert het Agentschap eraan dat kaderovereenkomsten weliswaar geen verplichting inhouden om tot de maximumwaarde van de overeenkomst aankopen te doen, maar dat het aanzienlijke verschil bij een aanbestedingsprocedure in 2018 tussen de maximumwaarde van de overeenkomst (8 miljoen EUR) en de winnende offerte (5,8 miljoen EUR) een aanzienlijk risico kan vormen voor het goed financieel beheer;

Functioneren

6.

merkt op dat, na de goedkeuring door de raad van bestuur van de reorganisatie van de structuren van het Agentschap in 2017, die van invloed was op de toewijzing van de middelen, in 2018 een geactualiseerde structuur werd goedgekeurd en dat deze structuur aangevuld werd met een nieuw intern reglement en werd goedgekeurd door delegaties en subdelegaties die formeel werden vastgelegd bij besluit van de uitvoerend directeur;

7.

wijst op de belangrijke rol van het Agentschap bij de bevordering, coördinatie en ontwikkeling van het Europees geïntegreerd grensbeheer met volledige inachtneming van de grondrechten;

8.

merkt op dat de belangrijkste operationele activiteiten in het kader van Europees geïntegreerd grensbeleid de twaalf gezamenlijke operaties aan de land-, lucht- en zeegrenzen waren, terwijl de focus van de operationele activiteiten in 2018 vooral lag op de centrale, oostelijke en westelijke mediterrane gebieden waar de migratiedruk het grootst was; is voorts ingenomen met de nauwe samenwerking tussen agentschappen, op het gebied van douanesamenwerking en rechtshandhaving maar met name voor kustwachtactiviteiten; dringt erop aan dat het Agentschap zijn werkzaamheden met het oog op de vaststelling van kwantitatieve doelstellingen en specifieke streefwaarden voor de gezamenlijke operaties, die naar verwachting zullen worden opgenomen in het enig programmeringsdocument voor de periode 2021-2023, bespoedigt en de kwaliteit ervan verzekert;

9.

merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer in haar Speciaal verslag nr. 24/2019 tot de bevinding komt dat de tenuitvoerlegging van asielprocedures, met name in Griekenland en Italië, nog steeds te kampen heeft met lange wachttijden, knelpunten en een gebrek aan capaciteit in het gerechtelijk apparaat; verzoekt het Agentschap te streven naar samenwerking met het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, het Fonds voor asiel, migratie en integratie en de Commissie, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Rekenkamer;

10.

herhaalt zijn verzoek aan het Agentschap om transparanter te zijn met betrekking tot zijn activiteiten; is ingenomen met het feit dat het Agentschap ervoor gezorgd heeft dat documenten via zijn website toegankelijk zijn voor het publiek; dringt er bij het Agentschap op aan om een register van documenten op te zetten, hetgeen het op grond van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (5) ook verplicht is om te doen;

11.

is van oordeel dat het Agentschap proactief informatie moet verstrekken over zijn operationele activiteiten; nodigt het Agentschap uit om aan zijn verplichting tot verslaglegging aan het Europees Parlement te voldoen door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement op gezette tijden op gedetailleerde wijze verslag uit te brengen; verzoekt het Agentschap om het verslag over de praktische toepassing van Verordening (EU) nr. 656/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6) over 2018 te publiceren, conform de op het Agentschap rustende wettelijke verplichting om dit te doen, en in de toekomst meer concrete informatie te verstrekken aan de hand waarvan de activiteiten van het Agentschap op zee naar behoren kunnen worden gecontroleerd.

Personeelsbeleid

12.

betreurt dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor slechts 72,49 % was uitgevoerd, waarbij 303 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 418 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 352 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 187 contractanten en 153 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

13.

maakt voorts uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Agentschap zich weliswaar bleef inspannen voor aanwerving en het aantal personeelsleden verhoogde van 526 tot 630 in 2018, maar er niet in is geslaagd de 760 personeelsleden aan te werven die waren toegestaan in zijn personeelsformatie van 2018; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat in totaal 187 vacatures zijn ingevuld, maar dat de netto personeelstoename in 2018, in vergelijking met 2017, als gevolg van een hoog intern en extern verloop slechts 117 bedroeg, aangezien in de loop van het jaar een groot aantal posten vacant was geworden; merkt verder op dat het Agentschap zich voor uitdagingen geplaatst ziet bij het aantrekken van een groter aantal geschikte externe kandidaten en het bereiken van een passend geografisch evenwicht, voornamelijk vanwege de lage aanpassingscoëfficiënt, die de laagste is van alle EU-agentschappen; wijst erop dat agentschappen die gevestigd zijn in landen met een lage aanpassingscoëfficiënt van de Commissie extra ondersteuning moeten krijgen voor het nemen van bijkomende maatregelen waardoor zij aantrekkelijker worden voor huidige en toekomstige personeelsleden; verzoekt de Commissie om de gevolgen en de haalbaarheid van de toepassing van aanpassingscoëfficiënten op de salarissen in de toekomst te evalueren; merkt op dat het Agentschap moeilijkheden blijft ondervinden bij het in stand houden van een wenselijk en degelijk geografisch evenwicht bij het ingezette personeel;

14.

wijst erop dat 2018 het derde jaar was van het vijfjarige groeiplan dat werd vastgesteld in Verordening (EU) 2016/1624, op grond waarvan de begrotings- en personele middelen aanzienlijk werden verhoogd; merkt op dat het personeelsbestand na de uitbreiding van het mandaat van het Agentschap tegen 2020 moet toenemen tot 1 000; merkt in het licht van de opmerkingen van de begrotingsautoriteit, waarin deze erop wees dat de geplande personeelsuitbreiding extra kantoorruimte zou vereisen, op dat een analyse om de optimale vastgoedstrategie te bepalen in voorbereiding is;

15.

merkt op dat het Agentschap sinds april 2018 gebruik maakt van de herziene bindende gedragscode voor terugkeeroperaties en terugkeerinterventies; merkt op dat de grondrechtenfunctionaris van het Agentschap voortdurend opmerkingen en aanbevelingen formuleert met betrekking tot alle operationele plannen en evaluatieverslagen opstelt ten behoeve van de operationele eenheden;

16.

betreurt dat de grondrechtenfunctionaris, ondanks herhaalde verzoeken van het Parlement en een aanzienlijke verruiming van het totale personeelsbestand van het Agentschap, nog altijd niet over voldoende personeel beschikt en daardoor duidelijk moeite heeft om de taken die hem/haar krachtens de verordening zijn toebedeeld, naar behoren uit te voeren; dringt er bij het Agentschap op aan zijn grondrechtenfunctionaris voldoende middelen en personeel ter beschikking te stellen, met name voor de verdere ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de strategie voor toezicht op en het waarborgen van de bescherming van de grondrechten; herinnert eraan dat het belangrijk is dat het Agentschap zich houdt aan het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie;

17.

merkt in het licht van de opmerkingen van de begrotingsautoriteit over de noodzaak om een uitgebreid bedrijfscontinuïteitsplan te ontwikkelen, op dat in 2018 een functionaris voor bedrijfscontinuïteit werd aangesteld;

18.

merkt op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat agentschappen voor adviesfuncties op het gebied van IT vaak gebruikmaken van extern personeel en dat er in die zin sprake is van een horizontale trend; roept ertoe op de afhankelijkheid van externe rekrutering op dit belangrijke en gevoelige gebied zo veel mogelijk te verminderen om potentiële risico’s te beperken;

19.

wijst op het gebrek aan informatie over het genderevenwicht onder het personeel van het Agentschap; benadrukt nogmaals dat er een uitgesproken gebrek aan genderevenwicht is binnen de raad van bestuur van het Agentschap (50 mannelijke en 8 vrouwelijke leden); pleit ervoor dat dit gebrek aan evenwicht zo spoedig mogelijk wordt verholpen; verzoekt het Agentschap derhalve om de lidstaten actief te herinneren aan het belang van genderevenwicht en verzoekt de lidstaten bij de benoeming van leden van de raad van bestuur van het Agentschap te zorgen voor genderevenwicht;

Aanbestedingsprocedures

20.

merkt in het licht van de opmerkingen van de begrotingsautoriteit over de noodzaak om de gehele financiële regeling van het Agentschap te vereenvoudigen, op dat het Agentschap in 2018 een herziene regeling voor de financiering van gezamenlijke operaties en terugkeeroperaties heeft ingevoerd, die gebaseerd is op vereenvoudigde subsidieovereenkomsten met de lidstaten, waarbij gebruik wordt gemaakt van gestandaardiseerde eenheidskosten voor personele middelen;

21.

merkt met voldoening op dat het Agentschap actief deelneemt aan interinstitutionele aanbestedingen van andere instellingen en dat het Agentschap in het kader van de procedures voor het plaatsen van opdrachten voor maritiem toezicht streeft naar samenwerking met Agentschappen van de Unie die soortgelijke activiteiten ondernemen, en dat het de beschrijving van de opdracht in die zin formuleert; merkt verder op dat het Agentschap in 2018 een eerste door het Agentschap beheerde interinstitutionele aanbestedingsprocedure heeft behandeld, samen met het Europees Bureau voor visserijcontrole; spoort het Agentschap ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

22.

verzoekt het Agentschap om onverwijld gevolg te geven aan de nog openstaande aanbeveling inzake e-aanbesteding, in het bijzonder de invoering van de mogelijkheid tot e-inschrijving;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

23.

is ingenomen met de bestaande maatregelen en lopende inspanningen van het Agentschap om transparantie te waarborgen, belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken, en klokkenluiders te beschermen; stelt vast dat het Agentschap op 18 juli 2019 zijn beleid inzake klokkenluiders heeft vastgesteld; is ingenomen met het feit dat de personeelsleden van het Agentschap terecht kunnen bij vertrouwenspersonen en opleidingen krijgen inzake klokkenluidersprocedures; merkt voorts op dat het Agentschap, om transparanter te zijn, een meertalige versie van zijn website heeft gelanceerd in alle 24 talen van de Unie; betreurt dat het Agentschap geen belangenverklaringen publiceert, maar enkel verbintenisverklaringen waarbij de leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de adjunct-uitvoerend directeur verklaren dat zij geen belangenconflicten hebben; herhaalt dat het niet aan de leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur of de adjunct-uitvoerend directeur is om zichzelf vrij van belangenconflicten te verklaren; verzoekt het Agentschap om met het oog op meer transparantie tegen juni 2020 de cv’s en belangenverklaringen van alle leden van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de adjunct-uitvoerend directeur te publiceren;

Interne controle

24.

merkt in het licht van de opmerkingen van de begrotingsautoriteit over de aanzienlijke stijging van de subsidieuitgaven van het Agentschap op dat maatregelen zijn genomen om de vastgestelde risico’s te beperken, en dat in 2018 met name verificaties van de eenheidskosten werden verricht voor Spanje, Griekenland en Italië, dat het beleid van controle achteraf werd vastgesteld in 2018, dat een op risico’s gebaseerd jaarlijks ex-postcontroleplan is vastgesteld en zal worden herzien, en dat de controles achteraf voor Portugal en Estland zijn afgerond;

25.

neemt met bezorgdheid kennis van de opmerking van de Rekenkamer dat het Agentschap geen beleid heeft inzake “gevoelige posten” in het kader waarvan gevoelige functies zouden worden vastgesteld, deze actueel zouden worden gehouden en passende maatregelen zouden worden vastgesteld om de risico’s van gevestigde belangen te beperken; verzoekt het Agentschap om een dergelijk beleid vast te stellen en ten uitvoer te leggen, in overeenstemming met de internecontrolenormen van het Agentschap; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat het eind 2019 op het punt stond om de vaststelling van een beleid inzake “gevoelige posten” af te ronden;

26.

merkt op dat het Agentschap na de recente herziening van zijn internecontrolekader ervoor gezorgd heeft dat alle besluiten tot terzijdestelling van controles, of afwijkingen van gevestigde processen en procedures, worden vastgelegd, naar behoren worden goedgekeurd en centraal worden geregistreerd;

Overige opmerkingen

27.

is in het licht van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit over de bouw van het nieuwe hoofdkantoor en de oprichting van een Europese school in Warschau ingenomen met het feit dat de Poolse autoriteiten in 2019 een passend perceel hebben toegewezen aan het Agentschap, dat de planning voor de bouw van een speciaal voor het Agentschap ontworpen hoofdkantoor tegen eind 2024 lopende is, en dat de raad van gouverneurs van Europese scholen in het najaar van 2019 door de Poolse autoriteiten zal worden verzocht de erkenning van een Europese school van type II te overwegen, die vanaf het academisch jaar 2020-2021 operationeel zou zijn;

28.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

29.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (7) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 103.

(2)   PB C 120 van 29.3.2019, blz. 105.

(3)  Verordening (EU) 2016/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 betreffende de Europese grens- en kustwacht, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 863/2007 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad en Besluit 2005/267/EG van de Raad (PB L 251 van 16.9.2016, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1896 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2019 betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1052/2013 en Verordening (EU) 2016/1624 (PB L 295 van 14.11.2019, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(6)  Verordening (EU) nr. 656/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van regels voor de bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking gecoördineerd door het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 93).

(7)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/453


BESLUIT (EU) 2020/1978 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de EU-agentschappen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de Agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0055/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (5), en met name artikel 60,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0075/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/455


BESLUIT (EU) 2020/1979 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het verslag van de Rekenkamer over de jaarrekening van de EU-agentschappen voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de Agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0055/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (5), en met name artikel 60,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0075/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/457


RESOLUTIE (EU) 2020/1980 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0075/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) (het “Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)135 737 021 EUR bedroeg, hetgeen een verhoging van 13,84 % is ten opzichte van 2017; overwegende dat deze verhoging verband hield met de uitvoering van extra taken vanwege de uitbreiding van zijn mandaat; overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk afkomstig is uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de definitieve jaarrekening van het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) betreffende het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 96,10 %, wat neerkomt op een lichte daling met 3,62 % ten opzichte van 2017; stelt vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 86,92 % bedroeg, een daling van 2,09 % ten opzichte van 2017;

2.

is ingenomen met de door het Agentschap verstrekte informatie over de taken en budgettaire gevolgen van zijn EU-eenheid voor de melding van internetuitingen (EU IRU); merkt op dat de planning van het activiteitsgestuurd management voor de EU IRU in 2019 4 860 000 EUR bedraagt, en bestaat uit: a) 3 710 000 EUR voor direct met het personeel verband houdende uitgaven (voor 38 personeelsleden: 26 tijdelijke functionarissen, 4 arbeidscontractanten en 8 gedetacheerde nationale deskundigen), b) 1 150 000 EUR voor operationele uitgaven, huishoudelijke kosten en een subsidie van 510 000 EUR in 2019 (waarvan 7 extra arbeidscontractanten worden gefinancierd, waardoor het totaal aantal personeelsleden van EU IRU op 45 komt); merkt op dat deze bedragen niet de afzonderlijke kosten omvatten voor de ontwikkeling van de operationele ICT-systemen op organisatorisch niveau;

Functioneren

3.

stelt met tevredenheid vast dat het Agentschap zijn prestaties heeft gemonitord aan de hand van 38 kernprestatie-indicatoren, 51 andere prestatie-indicatoren en de tenuitvoerlegging van ongeveer 170 specifieke acties die in zijn werkprogramma waren opgenomen, en dat het kader voor de verslaglegging over prestaties in zijn algemeenheid gericht is op de beoordeling van de meerwaarde van de activiteiten van het Agentschap en de verbetering van het begrotingsbeheer;

4.

stelt vast dat het Agentschap 78 % van de in het kader van de prestatie-indicatoren vastgestelde doelstellingen heeft bereikt en dat het bij 79 % van de acties in het werkprogramma 2018 vooruitgang heeft geboekt (in 2017 was dat 80 %);

5.

merkt op dat het Agentschap de nadruk blijft leggen op de operationele analyse en de snelheid van de eerstelijnsrespons, met inbegrip van de verwerking van bijdragen, en tegelijkertijd proactieve ondersteuning blijft bieden aan onderzoeken in belangrijke zaken met betrekking tot de drie gebieden die een voortdurende bedreiging vormen voor de interne veiligheid van de Unie, namelijk cybercriminaliteit, zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme;

6.

spoort het Agentschap ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

7.

merkt met waardering op dat het Agentschap in 2018 doorgegaan is met het uitvoeren van gezamenlijke activiteiten of gedeelde diensten met andere agentschappen van de Unie, waaronder Eurojust, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken en het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, en dat het Agentschap heeft deelgenomen aan tien interinstitutionele en één aanbestedingsprocedures tussen agentschappen; acht het noodzakelijk dat het Agentschap sterke banden blijft ontwikkelen met andere relevante instellingen van de Unie; moedigt het Agentschap aan te onderzoeken op welke wijze middelen of personeel, of beide, die zijn toegewezen voor overlappende taken met andere agentschappen die gelijksoortige activiteiten verrichten in de nabijheid van het Agentschap, kunnen worden gedeeld;

8.

merkt op dat na zijn voortdurende operationele samenwerking met ander agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ), het Agentschap in 2019 het voorzitterschap heeft overgenomen van het JBZ-netwerk, dat de gemeenschappelijke werkzaamheden verricht aan de verdere ontwikkeling van de samenwerking tussen de JBZ-agentschappen, waaronder de aspecten van interoperabiliteit van informatiesystemen van de Unie, innovatie, regelingen van goede governance (met inbegrip van een enquête naar beste praktijken op het gebied van klokkenluiden in JBZ-agentschappen), diversiteit en inclusie, alsook interactie en mogelijkheden voor meer samenwerking met “niet-JBZ”-agentschappen;

9.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren van de mogelijkheid om het Agentschap samen te voegen met het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), of om op zijn minst gezamenlijke synergieën tot stand te brengen; vraagt de Commissie twee scenario’s te beoordelen: de overplaatsing van het Agentschap naar het hoofdkantoor van Cepol in Boedapest en de overplaatsing van het hoofdkantoor van Cepol naar het hoofdkantoor van het Agentschap in Den Haag; merkt op dat een samenvoeging zou inhouden dat beide agentschappen zakelijke en ondersteunende diensten, het beheer van gemeenschappelijke gebouwen, ICT- en telecommunicatiesystemen en internet-infrastructuur delen, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard, wat vervolgens gebruikt zal worden voor de verdere financiering van beide agentschappen;

10.

merkt op dat het aantal operaties dat door het Agentschap werd ondersteund, van 1 496 in 2017 tot 1 748 in 2018 is toegenomen (een stijging van 16,8 %), en dat het aantal door het Agentschap gefinancierde operationele vergaderingen is toegenomen van 403 in 2017 tot 427 in 2018 (een stijging van 5,9 %); wijst op het belang en de meerwaarde van het Agentschap in de bestrijding van de georganiseerde misdaad in heel Europa, met name de gemeenschappelijke onderzoeksteams (de JIT’s); neemt in dit verband kennis van het feit dat het aantal door het Agentschap ondersteunde JIT’s van 64 in 2017 tot 93 in 2018 (een stijging van 45 %) is toegenomen, waarbij 27 van deze JIT’s coördinatie tussen meer dan 20 landen vereisten (3); merkt op dat de stijging van de begroting van het Agentschap samenvalt met een intensivering van al zijn activiteiten, waaronder de ondersteuning van de samenwerking op het gebied van cybermisdaad en de bestrijding van terrorisme online; onderstreept het belang van adequate financiering en middelen voor de JIT’s, gezien de bovengenoemde sterke toename van het aantal activiteiten;

11.

verzoekt het Agentschap zo veel mogelijk financiële middelen beschikbaar te stellen voor vertaling en dringt er bij de begrotingsautoriteit op aan voldoende financiële middelen te verstrekken om de vertaling van de officiële verslagen van het Agentschap in alle officiële talen van de Unie mogelijk te maken, gezien het belang van zijn werk voor de burgers van de Unie, de verplichting om te zorgen voor volledige transparantie met betrekking tot zijn activiteiten en het feit dat de gezamenlijke parlementaire controlegroep, bestaande uit nationale en Europese parlementsleden uit alle lidstaten, zijn werk naar behoren moet kunnen doen; verzoekt de Commissie en het Agentschap een kader voor samenwerking met het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie vast te stellen, teneinde de financiële lasten voor vertaling te verminderen;

Personeelsbeleid

12.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 96,35 % ingevuld was, aangezien 555 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 576 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 550 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 verder nog 201 contractanten en 153 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten;

13.

stelt vast dat voor 2018 een ongelijke genderverhouding is gerapporteerd met betrekking tot de hogere managers (145 mannen en 27 vrouwen) en de leden van de raad van bestuur (43 mannen en 10 vrouwen);

Aanbestedingen

14.

merkt met bezorgdheid op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het Agentschap op onregelmatige wijze de duur van een kaderovereenkomst voor dienstverlening in verband met dienstreizen verlengd heeft door aanhangsel nummer 2 te ondertekenen na afloop van de overeenkomst, en dat met hetzelfde aanhangsel het Agentschap ook nieuwe prijsaspecten heeft geïntroduceerd die niet zijn gedekt door de concurrerende aanbestedingsprocedure, en dientengevolge aanhangsel nummer 2 en de bijbehorende betalingen in 2018 onregelmatig zijn; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap dat ruim voor de afloop van de kaderovereenkomst een aanvang is gemaakt met de verlenging daarvan en dat de vertraging bij de verlenging van de overeenkomst veroorzaakt is door het feit dat het Agentschap het beginsel van goed financieel beheer heeft toegepast; verzoekt het Agentschap het contractbeheer en de controles vooraf dienovereenkomstig te versterken;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

15.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de niet-aflatende inspanningen van het Agentschap om te zorgen voor transparantie, preventie en beheer van belangenconflicten en bescherming van klokkenluiders; wijst op het potentiële geval van een belangenconflict in het kader van een aanwervingsprocedure in 2018; merkt op dat er geen follow-upmaatregelen nodig waren als de adviseur zich had teruggetrokken; is ingenomen met de op het nieuwe model van het Agentschap gebaseerde belangenverklaringen, die op de website van het agentschap zijn gepubliceerd, zowel ten aanzien van de uitvoerende directeur en plaatsvervangende uitvoerende directeuren als van de leden van de raad van bestuur van het Agentschap;

16.

betreurt het dat in een recente vergelijkende studie van de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement (4), wordt vastgesteld dat het beleid op het gebied van belangenconflicten van het Agentschap “vergeleken met die van andere agentschappen, het minst gedetailleerd is”; erkent dat dit vooral het gevolg is van het feit dat het Agentschap geen wetenschappelijke comités of panels heeft; betreurt het evenwel dat het Agentschap geen beschikking heeft over een systeem voor het rangschikken van belangenniveaus noch over een zwarte lijst;

Interne controles

17.

merkt op dat de dienst Interne Audit van de Commissie, ondersteund door de interne auditcapaciteit, in mei 2017 een risicobeoordeling heeft uitgevoerd en in dat kader de processen op geen van de 36 gebieden heeft ingedeeld in de categorie “risicobeperkende maatregelen verbeteren”;

18.

merkt op dat de Dienst Interne Audit van de Commissie een auditverslag heeft opgesteld over personeelsbeheer en ethiek bij Europol en een actieplan heeft voorbereid om op alle mogelijke terreinen verbeteringen door te voeren; verzoekt het Agentschap de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van eventuele ontwikkelingen op dit gebied;

19.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek, en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

20.

is ingenomen met het feit dat er geen openstaande aanbevelingen zijn die het Agentschap op grond van controleverslagen van de Rekenkamer van voorgaande boekjaren nog moet uitvoeren; het Agentschap heeft de enige opmerking van de Rekenkamer betreffende het begrotingsjaar 2017 met betrekking tot de publicatie van kennisgevingen van vacatures op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO), afgehandeld;

21.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (5) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 46.

(2)   PB C 416 van 15.11.2018, blz. 48.

(3)  https://www.europol.europa.eu/sites/default/files/documents/europolinbrief2019.pdf

(4)  https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/621934/IPOL_STU(2020)621934_EN.pdf

(5)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/460


BESLUIT (EU) 2020/1981 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (2), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0040/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (5), en met name artikel 68,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0076/2020),

1.   

verleent de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in onderstaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 132.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/462


BESLUIT (EU) 2020/1982 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de definitieve jaarrekening van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2018,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de EU-agentschappen betreffende het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de agentschappen (1),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (2) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2020 betreffende de aan het Agentschap te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018 (05761/2020 — C9-0040/2020),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (4), en met name artikel 70,

gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (5), en met name artikel 68,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (6), en met name artikel 108,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/715 van de Commissie van 18 december 2018 houdende de financiële kaderregeling van de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen, bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7), en met name artikel 105,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0076/2020),

1.   

hecht zijn goedkeuring aan de afsluiting van de rekeningen van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2018;

2.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de uitvoerend directeur van het Europees Geneesmiddelenbureau, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 1.

(2)   PB C 417 van 11.12.2019, blz. 132.

(3)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(5)   PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)   PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(7)   PB L 122 van 10.5.2019, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/464


RESOLUTIE (EU) 2020/1983 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0076/2020),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van het Europees Geneesmiddelenbureau (“het Bureau”) voor het begrotingsjaar 2018 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)331 761 000 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 1,96 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat het Bureau een agentschap is dat gefinancierd wordt uit de vergoedingen waarbij 90 % van de inkomsten in 2018 afkomstig was uit de vergoedingen die werden betaald door de farmaceutische industrie en 10 % uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer” genoemd) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel management

1.

stelt met bezorgdheid vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 89,14 %, hetgeen neerkomt op een daling van 1,91 % ten opzichte van 2017; stelt voorts vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 73,64 % bedroeg, een daling van 2,98 % ten opzichte van 2017; verzoekt het Bureau de uitvoering van de begroting en het uitvoeringspercentage voor de betalingskredieten te verbeteren;

Functioneren

2.

erkent dat het Bureau nog altijd verschillende essentiële prestatie-indicatoren gebruikt, waaronder een combinatie van operationele, beheers/governance- en communicatie/belanghebbenden-indicatoren voor de meting van zijn werkvolumes, de tenuitvoerlegging van zijn werkprogramma en de tevredenheid van zijn belanghebbenden, teneinde de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te beoordelen, en dat het gebruik maakt van budgetplanning en -monitoring om het beheer van zijn budget te verbeteren;

3.

stelt met bezorgdheid vast dat EudraVigilance, een informatiesysteem dat wordt gebruikt voor de melding van verdachte bijwerkingen van geneesmiddelen, en andere telematicaprojecten, vanwege het besluit van het Verenigd Koninkrijk zich terug te trekken uit de Europese Unie uitgesteld of beperkt moesten worden; onderkent evenwel dat het Bureau garandeert dat de projecten en activiteiten in het kader van het bedrijfscontinuïteitsplan ter voorbereiding op de brexit zodanig zijn uitgevoerd dat er geen gevolgen waren voor de werking van het systeem van toezicht op de veiligheid van geneesmiddelen in de Unie, en dat alle betrokken partijen (het bedrijfsleven, het Bureau en de bevoegde nationale autoriteiten) hun wettelijke verplichtingen uit hoofde van de geneesmiddelenwetgeving van de Unie konden blijven naleven;

4.

merkt op dat het Bureau samenwerkt met andere agentschappen op het gebied van gezamenlijke wetenschappelijke output en uitwisseling van ondersteuning en wetenschappelijke gegevens; erkent bovendien dat het Bureau nog altijd formele werkafspraken heeft met zijn vier belangrijkste partneragentschappen;

5.

stelt vast dat, in de context van de uitvoering van de EU-telematicastrategie voor het regelgevingsnetwerk voor Europese geneesmiddelen, het regelgevingsnetwerk belangrijke mijlpalen heeft bereikt, maar dat bepaalde activiteiten zijn teruggebracht vanwege de voorbereiding van de verhuizing van het Bureau en de toegenomen aanwending van middelen binnen andere IT-gebieden die hiermee samenhangt;

6.

stelt met bezorgdheid vast dat uit het verslag van de Rekenkamer blijkt dat het Bureau buitensporig veel gebruik heeft gemaakt van adviesdiensten voor zijn twee belangrijkste IT-projecten, waardoor het Bureau in kritieke mate afhankelijk werd van externe deskundigheid, en onevenredige kostenoverschrijdingen en vertragingen heeft opgelopen; merkt op dat het Bureau in 2017 is begonnen met het nemen van beperkende maatregelen, die echter nog geen volledig effect sorteren, zoals blijkt uit het feit dat nog altijd een buitensporig hoog aantal adviseurs werkt op tijd- en middelencontracten; verzoekt het Bureau in een hoger tempo beperkende maatregelen te nemen, niet alleen met het oog op afronding van de lopende IT-projecten, maar ook om toegerust te zijn voor grote nieuwe projecten;

7.

spoort het Bureau ertoe aan zijn diensten verder te digitaliseren;

8.

merkt op dat de Rekenkamer heeft vastgesteld dat agentschappen voor adviesfuncties op het gebied van IT vaak gebruikmaken van extern personeel en dat er in die zin sprake is van een horizontale trend; roept ertoe op de afhankelijkheid van externe rekrutering op dit belangrijke en gevoelige gebied zo veel mogelijk te verminderen om potentiële risico’s te beperken;

9.

wijst nogmaals op de belangrijke rol die het Bureau vervult bij de bescherming en bevordering van de volks- en diergezondheid door geneesmiddelen voor menselijk of veterinair gebruik te beoordelen en te controleren;

10.

wijst erop dat het Bureau in 2018 voor 94 nieuwe geneesmiddelen (84 voor menselijk gebruik en 10 voor veterinair gebruik) heeft aanbevolen een vergunning te verlenen om ze op de markt te brengen, en dat het daarbij ging om 46 nieuwe werkzame stoffen (42 voor menselijk gebruik en 4 voor veterinair gebruik); stelt vast dat het Bureau in 2018 in het kader van zijn geneesmiddelenbewakingsactiviteiten heeft aanbevolen om de verkoop van een geneesmiddel voor multiple sclerose wegens ernstige en soms fatale immuunreacties te schorsen en het geneesmiddel uit de handel te nemen, en heeft aanbevolen om de verkoop van een aantal antibiotica te schorsen;

11.

stelt vast dat de tweede en derde fase van het bedrijfscontinuïteitsplan in 2018 ten uitvoer zijn gelegd om de kernactiviteiten van het Bureau veilig te stellen; beklemtoont in dit verband dat er moet worden gezorgd voor maximale transparantie, expertise en onafhankelijkheid bij het werk van het Bureau;

12.

maakt zich zorgen over de geconstateerde vertragingen bij de ontwikkeling van het EU-portaal en de Europese databank voor klinische proeven; geeft in dit verband aan dat er een oplossing moet worden gevonden voor de problemen met de IT-infrastructuur van het Bureau, die over onvoldoende capaciteit beschikt;

13.

wijst erop dat het datacentrum van het Bureau in 2018 met succes naar Hamburg is verhuisd;

Personeelsbeleid

14.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 98,31 % ingevuld was, aangezien 581 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 591 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 596 toegestane posten in 2017); stelt vast dat in 2018 bovendien 170 contractanten en 30 gedetacheerde nationale deskundigen voor het Bureau werkten;

15.

merkt op dat er nog inspanningen nodig zijn om tot een genderevenwicht te komen op het niveau van het hogere management (in 2018: 17 mannen en 11 vrouwen) en de raad van bestuur (20 mannen en 13 vrouwen);

16.

stelt vast dat het Bureau een ondersteuningsprogramma voor medewerkers heeft, waarbij het gaat om een hulpprogramma dat medewerkers gratis aangeboden wordt; stelt voorts vast dat het Bureau een ondersteuningsbeleid heeft voor medewerkers die te maken hebben met beschuldigingen en aanvallen van buitenaf;

17.

verneemt met bezorgdheid van het Bureau en uit het verslag van de Rekenkamer dat de personeelsformatie van het Bureau niet is uitgebreid, ook al heeft het Bureau belangrijke nieuwe taken gekregen; neemt kennis van de maatregelen die het Bureau reeds genomen heeft om de daarmee verbonden risico’s te beperken, zoals kostenneutrale aanwerving van arbeidscontractanten voor bepaalde tijd; betreurt dat deze maatregelen volgens het verslag van de Rekenkamer nog niet volledig effectief zijn;

18.

stelt vast dat het Bureau inmiddels gehoor heeft gegeven aan de aanbeveling van het Hof van 2017 om vacatures te publiceren, niet alleen op zijn website en op de websites van de agentschappen van de Unie, maar ook — om meer publiciteit te genereren — op de website van het Europees Bureau voor personeelsselectie;

Aanbestedingen

19.

stelt vast dat het Bureau in het verleden voor zijn aanbestedingsprocedures e-aanbesteding heeft ingevoerd; stelt met tevredenheid vast dat de tool voor e-inschrijving met succes is ingevoerd en sinds begin 2019 in gebruik is; maakt op uit het antwoord van het Bureau dat thans gewerkt wordt aan de invoering van de tool voor e-facturering;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

20.

benadrukt dat de cliënten van het Bureau — farmaceutische bedrijven — betalen voor de procedure, niet voor het resultaat van de beoordelingen van het Bureau; neemt ter kennis dat de aanbevelingen van het Bureau naar eigen zeggen onafhankelijk tot stand komen en daarom geen belangenconflicten creëren; stelt met tevredenheid vast dat het Bureau erop toeziet dat de leden van zijn wetenschappelijk comité en deskundigen, alsook zijn medewerkers en de leden van de raad van bestuur, geen financiële of andere belangen in de farmaceutische industrie hebben;

21.

beklemtoont dat het Geneesmiddelenbureau een bureau is dat gefinancierd wordt uit de vergoedingen, waarbij 89,69 % van de inkomsten in 2018 afkomstig was uit de vergoedingen die werden betaald door de farmaceutische industrie, 10,28 % uit de begroting van de Unie en 0,03 % uit externe bestemmingsontvangsten; maakt zich er zorgen over dat de grote afhankelijkheid van de vergoedingen van de farmaceutische industrie negatief zou kunnen uitwerken op de publieke perceptie van de onafhankelijkheid van het Bureau;

22.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van het Bureau om te zorgen voor transparantie, preventie en beheer van belangenconflicten en bescherming van klokkenluiders; is uitermate bezorgd over het feit dat het Bureau in 2018 21 meldingen over klokkenluiden uit een externe bron heeft ontvangen die betrekking hadden op het probleem van wanbestuur bij het Bureau, waarbij 5 van deze zaken zijn afgehandeld in 2017, en 17 zaken nog lopen; verzoekt het Bureau deze zaken dringend in behandeling te nemen en de problemen aan te pakken, en verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit over alle ontwikkelingen op dit gebied; is ermee ingenomen dat het Bureau een verklaring over belangenconflicten hanteert voor leden van de raad van bestuur, hogere leidinggevenden en deskundigen, en deze verklaring op internet publiceert;

23.

is verheugd dat het Gerecht van het Europees Hof van Justitie in februari 2018 in drie historische arresten (zaken T-235/15, T-718/15 en T-729/15 (3)), de rechtmatigheid heeft bekrachtigd van het besluit van het Bureau om documenten openbaar te maken overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4);

24.

is ermee ingenomen dat het Hof van Justitie op 22 januari 2020 in zijn uitspraken in beroep in de zaken T-235/15 en T-718/15 het beleid van het Bureau inzake de toegang tot documenten heeft bekrachtigd;

25.

merkt op dat het Bureau contact heeft met belangenvertegenwoordigers en regels heeft ingevoerd voor zijn interacties met belanghebbenden, en voorts nog altijd de notulen van zijn bijeenkomsten met belangenvertegenwoordigers op zijn website plaatst; stelt vast dat het Bureau in overleg met de Commissie nog altijd werkt aan de tenuitvoerlegging van een kader voor het beheer van de betrekkingen met belanghebbenden, dat ook transparantiemaatregelen omvat;

26.

merkt op dat het Bureau in het licht van de opmerkingen van de kwijtingsautoriteit over de noodzaak om de onafhankelijkheid van de rekenplichtige te versterken door hem of haar rechtstreeks verantwoording te laten afleggen aan de directeur en de raad van bestuur van het Bureau, momenteel de rapportagelijn van de rekenplichtige herziet, waarbij het gaat om nog een maatregel ter verdere versterking van de onafhankelijkheid van de rekenplichtige; is er voorts mee ingenomen dat de conclusie van de door de rekenplichtige, in samenwerking met een extern auditkantoor, doorgevoerde validering van de boekhoudsystemen over de gehele linie positief is uitgevallen;

Interne audit

27.

stelt vast dat de dienst Interne Audit van de Commissie de uitvoering van de verordening inzake vergoedingen voor geneesmiddelenbewaking heeft gecontroleerd en heeft gewezen op aanhoudende tekorten tussen de inkomsten uit vergoedingen voor geneesmiddelenbewaking en de daarmee verbonden kosten, en dat de Commissie naar aanleiding hiervan momenteel een herziening voorbereidt van Verordening (EU) nr. 658/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5); stelt vast dat het Bureau nog altijd actief deelneemt aan de herziening van de economische grondslag van zijn gehele vergoedingensysteem door de Commissie, en dat de nieuwe bepalingen inzake vergoedingen naar verwachting in januari 2022 in werking zullen treden; neemt ter kennis dat het Bureau de stand van de uitvoering van maatregelen in juli 2019 naar de dienst Interne Audit van de Commissie heeft gestuurd; verzoekt het Bureau de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

Aanbevelingen van de Europese Ombudsman

28.

merkt op dat de Europese Ombudsman in het onderzoek naar de samenwerking van het Bureau met ontwikkelaars van geneesmiddelen in de periode voorafgaand aan het indienen van aanvragen van een vergunning voor het in de handel brengen van nieuwe geneesmiddelen in de Unie de volgende verbeteringen heeft voorgesteld:

het Bureau ziet erop toe dat er een scheiding bestaat tussen de personen die verantwoordelijk zijn voor het geven van wetenschappelijk advies aan een ontwikkelaar van geneesmiddelen en de personen die vervolgens betrokken zijn bij de beoordeling van de aanvraag om het betreffende geneesmiddel in de handel te brengen;

het Bureau bekijkt bij de benoeming van rapporteurs die het verzoek om een geneesmiddel in de handel te brengen beoordelen, of deze personen reeds als coördinatoren betrokken waren bij het adviseren over hetzelfde geneesmiddel in de fase vóór indiening van de aanvraag;

het Bureau documenteert en publiceert de motivatie van zijn besluit een deskundige die een prominente rol heeft gespeeld bij het adviseren over hetzelfde geneesmiddel in de fase vóór indiening van de aanvraag tot rapporteur te benoemen;

het Bureau ziet erop toe dat ten minste een van de twee rapporteurs geen prominente rol heeft gespeeld in de fase voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om het betreffende geneesmiddel in de handel te brengen;

het Bureau hecht een gedetailleerd verslag aan het Europees openbaar beoordelingsrapport van alle relevante activiteiten gedurende de fase voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, met inbegrip van de namen van de betrokken deskundigen;

Overige opmerkingen

29.

neemt kennis van de “emphasis of matter”-paragraaf van de Rekenkamer met betrekking tot de twee in Londen gevestigde agentschappen, met betrekking tot het besluit van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Unie terug te trekken; merkt op dat de vestiging van het Bureau in maart 2019 naar Amsterdam is verhuisd en dat in de rekeningen van het Bureau op 31 december 2018 voorzieningen waren opgenomen voor de daaraan verbonden kosten ter hoogte van 17 800 000 EUR; betreurt dat de huurovereenkomst voor de huidige kantoorruimte in Londen tot 2039 loopt en geen opzeggingsclausule bevat; betreurt tevens dat de High Court of Justice of England and Wales zich op 20 februari 2019 heeft uitgesproken tegen het verzoek van het Bureau om de huurovereenkomst op te zeggen; merkt evenwel op dat volgens de huurovereenkomst de kantoren echter opnieuw kunnen worden toegewezen of onderverhuurd mits de verhuurder hiervoor toestemming verleent; betreurt ten zeerste dat op 31 december 2018 in de toelichting bij de rekeningen een bedrag van 468 000 000 EUR aan resterende huur tot 2039 stond vermeld, waarvan een bedrag van 465 000 000 EUR voor de huurperiode na de geplande verhuizing van het Bureau naar Amsterdam als voorwaardelijke verplichting is vermeld; onderkent dat het Bureau zich grote moeite heeft getroost om voor zijn kantoorruimte in Londen een onderhuurder te vinden; onderstreept dat het Bureau weliswaar met ingang van 1 juli 2019 zijn kantoorruimte heeft onderverhuurd, maar dat niet bekend is wat de toekomstige nettokosten van de onopzegbare huurovereenkomst zullen zijn; dringt er bij de Commissie op aan alles in het werk te stellen om de financiële, administratieve en operationele impact die de ongunstige huurovereenkomst op lange termijn voor het Bureau heeft, te minimaliseren; verzoekt het Bureau om de Commissie, met name de Juridische Dienst en het onderhandelingsteam voor het besluit van het Verenigd Koninkrijk zich terug te trekken uit de Europese Unie, te betrekken bij een onderzoek naar dit juridische probleem, omdat hier de juridische en financiële verantwoordelijkheid van de regering van het Verenigd Koninkrijk voor het inroepen van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de orde wordt gesteld — een situatie die de High Court niet als overmacht heeft erkend; verzoekt het Bureau over deze kwestie verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

30.

is bezorgd over het feit dat het Bureau als Unieagentschap voor volksgezondheid commercieel vastgoed in een derde land moet beheren en tot juni 2039 verantwoordelijk zal blijven voor het betalen van de huur; verlangt dat, wanneer in de lopende onderhandelingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk niet kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is, beide partijen oplossingen zoeken om het Bureau te ontslaan van de contractuele en financiële verantwoordelijkheid voor zijn voormalige kantoorruimte in het Verenigd Koninkrijk;

31.

stelt vast dat het Bureau nauw heeft samengewerkt met de Commissie en het netwerk om toe te zien op een ordelijke reorganisatie van de tot dusver door het Verenigd Koninkrijk verrichte werkzaamheden; stelt vast dat het Bureau erin is geslaagd te verhuizen naar Amsterdam en daarbij het overgrote deel van zijn huidige medewerkers in dienst te houden, en dat tevens de verhuizing van zijn datacentrum naar Hamburg goed is verlopen; wijst erop dat de vestigingsovereenkomst tussen Nederland en het Bureau op 1 juli 2018 is ondertekend;

32.

verneemt van het Bureau dat het middelen van aanzienlijke omvang en nieuwe taken heeft moeten herverdelen als gevolg van de verhuizing naar Amsterdam, waardoor het Bureau tijdelijke arbeidscontractanten heeft verloren in combinatie met een sinds 2014 doorgevoerde verkleining van de personeelsformatie met 10 %, en een toegenomen werkdruk; neemt kennis van de bezorgdheid van het Bureau dat een personeelstekort een bedreiging vormt voor de uitoefening van zijn centrale, van rechtswege voorziene taken; roept het Bureau op te onderzoeken hoe voor elkaar overlappende taken middelen kunnen worden gedeeld met andere agentschappen die gelijkaardige activiteiten uitvoeren, waar ook het delen van personeel onder valt; spoort het Bureau ten zeerste aan om actief te zoeken naar verdere en bredere samenwerking met alle agentschappen van de Unie;

33.

vraagt het Agentschap zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

34.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (6) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 26.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 28.

(3)  Arresten van het Gerecht van 5 februari 2018, Pari Pharma GmbH tegen Europees Geneesmiddelenbureau, T-235/15 ECLI:EU:T:2018:65, 5 februari 2018, PTC Therapeutics International Ltd tegen Europees Geneesmiddelenbureau, T-718/15, ECLI:EU:T:2018:66; en 5 februari 2018, MSD Animal Health Innovation GmbH en Intervet international bv tegen Europees Geneesmiddelenbureau, T-729/15, ECLI:EU:T:2018:67.

(4)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(5)  Verordening (EU) nr. 658/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de aan het Europees Geneesmiddelenbureau te betalen vergoedingen voor het uitvoeren van geneesmiddelenbewakingsactiviteiten inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 112).

(6)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/469


BESLUIT (EU) 2020/1984 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 13 mei 2020

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (1),

gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018 (COM(2019) 316 — C9-0055/2019) (2),

gezien het jaarverslag van het Europees Economisch en Sociaal Comité aan de kwijtingsautoriteit over de in 2018 uitgevoerde interne controles,

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2018, vergezeld van de antwoorden van de instellingen (3),

gezien de verklaring van de Rekenkamer (4) voor het begrotingsjaar 2018 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (5), en met name de artikelen 55, 99, 164, 165 en 166,

gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (6), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0078/2020),

1.   

stelt zijn besluit tot verlening van kwijting aan de secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor de uitvoering van de begroting van het Europees Economisch en Sociaal Comité voor het begrotingsjaar 2018 uit;

2.   

formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.   

verzoekt zijn voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Europees Economisch en Sociaal Comité, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

De voorzitter

David Maria SASSOLI

De secretaris-generaal

Klaus WELLE


(1)   PB L 57 van 28.2.2018.

(2)   PB C 327 van 30.9.2019, blz. 1.

(3)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 1.

(4)   PB C 340 van 8.10.2019, blz. 9.

(5)   PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(6)   PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/470


RESOLUTIE (EU) 2020/1985 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VI — Europees Economisch en Sociaal Comité,

gezien de presentatie achter gesloten deuren door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement van 3 februari 2020 over de resultaten van het onderzoek van OLAF met betrekking tot het Europees Economisch en Sociaal Comité,

gezien het verslag van de Europese Ombudsman inzake waardigheid op het werk in de EU-instellingen en -agentschappen: SI/2/2018/AMF,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0078/2020),

A.

overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure de nadruk wil leggen op het bijzondere belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en door het toepassen van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

1.   

is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het op 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve en andere uitgaven van het Europees Economisch en Sociaal Comité (“het Comité”) geen materiële fouten vertonen en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren;

2.   

stelt vast dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) tussen juli en november 2018 uit vijf verschillende bronnen aantijgingen van intimidatie ontving betreffende een hooggeplaatste functionaris van het Comité, namelijk de voorzitter van de Groep werkgevers (Groep I) sinds april 2013, en OLAF op 6 november 2018 besloot een onderzoek in te stellen;

3.   

merkt op dat er in 2018 één geval van intimidatie is gemeld via de formele procedure (artikel 24 van het Statuut en artikel 12, lid 1, van het besluit van het Comité over de preventie van intimidatie); brengt in herinnering dat het administratief onderzoek is afgesloten en dat aan de beschuldigde een minimale disciplinaire maatregel is opgelegd, ook al zijn nog niet alle verhaalmogelijkheden uitgeput; neemt er nota van dat er in 2018 nog drie andere gevallen van intimidatie, die in enige mate met elkaar verband hielden, zijn gemeld via zeven meldingen van klokkenluiders; neemt er nota van dat er twee administratieve onderzoeken zijn ingesteld en dat de zaken in januari 2019 zijn doorverwezen naar OLAF;

4.   

stelt vast dat OLAF op 17 januari 2020 zijn verslag en aanbevelingen aan de voorzitter van het Comité heeft doen toekomen overeenkomstig de samenwerkingsovereenkomst tussen het Comité en OLAF; stelt met bezorgdheid vast dat OLAF intimidatie jegens twee personeelsleden als bewezen heeft verklaard, alsook ongepast gedrag (ernstig wangedrag) jegens een personeelslid en een lid van het Comité, en wangedrag jegens andere personeelsleden, en bovendien besloten heeft de kwestie aan de Belgische autoriteiten voor te leggen;

5.   

betreurt de bevindingen van OLAF met betrekking tot psychologische intimidatie, ernstig wangedrag en ongepast gedrag door de voorzitter van Groep I jegens zijn ondergeschikten tussen 2013 en 2018; merkt op dat volgens Belgisch recht intimidatie als een strafbaar feit wordt aangemerkt; wijst er voorts op dat inbreuk is gemaakt op artikel 4 van de gedragscode voor de leden van het Comité inzake waardigheid, en dat dergelijk gedrag niet strookt met de waarden van de Unie met betrekking tot de eerbiediging en de bescherming van de menselijke waardigheid op de werkplek zoals vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; verzoekt het Comité de kwijtingsautoriteit tijdig in kennis te stellen van zijn follow-up van de aanbevelingen van OLAF;

6.   

verwacht dat het Comité vóór september 2020 de kwijtingsautoriteit naar behoren in kennis stelt van de maatregelen die worden genomen in antwoord op de aanbevelingen van OLAF en met het oog op het verhelpen van de misstanden;

7.   

verzoekt het Comité artikel 8 van zijn gedragsregels onverwijld en consequent toe te passen door de nodige procedure op te starten tegen de betreffende personen en dergelijke kwesties onmiddellijk aan het raadgevend comité inzake gedragsregels voor te leggen;

8.   

onderstreept zijn bezorgdheid over de huidige werkomgeving binnen het Comité, met name in Groep I, en verzoekt het Comité de vereiste maatregelen te nemen om een respectvolle en veilige werkomgeving te creëren met het oog op het persoonlijk welzijn en de professionele ontwikkeling van het personeel; herinnert het Comité er voorts aan dat een slechte werkomgeving tot inefficiëntie, stress en een gebrek aan productiviteit leidt;

9.   

merkt op dat Groep I op 22 januari 2020 haar huidige voorzitter heeft voorgedragen als kandidaat voor de functie van voorzitter van het Comité vanaf oktober 2020, vanaf welke datum het voorzitterschap van het Comité tweeënhalf jaar bij Groep I zal berusten;

10.   

wijst op het verslag van de Europese Ombudsman inzake waardigheid op het werk in de EU-instellingen en -agentschappen: SI/2/2018/AMF, waarin met betrekking tot hooggeplaatst personeel staat vermeld dat met name in situaties van machtsongelijkheid tussen de betrokken partijen, mensen “kwetsbaar zijn voor intimidatie. Deze situatie kan worden gecorrigeerd door strengere regels op te leggen aan hooggeplaatst personeel dat niet onder het Statuut valt, zoals commissarissen, rechters, leden van de Rekenkamer, leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité enz. Dit kan onder meer zware disciplinaire maatregelen betreffen, zoals ontslag of verlies van pensioenrechten. Hooggeplaatst personeel moet op alomvattende wijze aan het begin van hun mandaat en vervolgens met regelmatige tussenpozen, in kennis worden gesteld van alle regels ter bestrijding van intimidatie.”;

11.   

verzoekt het Comité een actieplan op te stellen en toe te passen om het probleem van intimidatie op de werkplek op actieve wijze te voorkomen en aan te pakken, het bewustzijn over intimidatie te vergroten en een nultolerantiecultuur ten aanzien van intimidatie te stimuleren;

12.   

verzoekt het Comité de maatregelen aan te scherpen op basis waarvan personeelsleden formele klachten over intimidatie kunnen indienen, periodieke trainingen te organiseren voor vertrouwenspersonen, en een pool van onafhankelijke onderzoekers in te richten waar het Comité een beroep op kan doen bij formele onderzoeken naar intimidatie;

13.   

is verheugd over de voorbeelden van goede praktijken in het kader van het beleid tegen intimidatie zoals toegepast door de Rekenkamer, welk beleid voorziet in strenge disciplinaire maatregelen voor schuldig bevonden leden, waaronder ontslag of verlies van pensioenrechten, en spoort het Comité aan deze voorbeelden over te nemen;

14.   

betreurt in het algemeen dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer nogal beperkt zijn, ook al wordt rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd als een rubriek met laag risico;

15.   

stelt vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft onderzocht van 45 verrichtingen binnen rubriek 5 van het MFK, “Administratie”, voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief is voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat de administratieve uitgaven gekenmerkt worden door een laag risico; is evenwel van mening dat het aantal transacties die voor de “andere instellingen” zijn onderzocht ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen;

16.   

merkt op dat de begroting voor 2018 van het Comité 135 630 905 EUR bedroeg (tegenover 133 807 338 EUR in 2017), wat neerkomt op een verhoging van 1,36 %; stelt vast dat het algemene uitvoeringspercentage 98,66 % bedroeg (tegenover 96,5 % in 2017 en 97,2 % in 2016);

17.   

is ingenomen met het over het algemeen zorgvuldig en gezond financieel beheer van het Comité in de begrotingsperiode 2018; is ingenomen met het feit dat het vastleggingspercentage voor titel 1 “Aan de instelling verbonden personen” 98,94 % bedroeg en voor titel 2 “Gebouwen, meubilair, materieel en diverse huishoudelijke uitgaven” 97,97 %;

18.   

merkt met bezorgdheid op dat de definitieve kredieten voor reis- en verblijfsvergoedingen voor de leden in 2018 licht zijn gestegen tot 20 247 625 EUR (tegenover 19 819 612 EUR in 2017 en 19 561 194 EUR in 2016), hoewel er minder vergaderingen zijn gehouden; stelt vast dat de daarmee samenhangende niet-gebruikte kredieten slechts 1,05 % bedragen;

19.   

is verheugd over Besluit nr. 2018/C 466/02 van het Comité van 10 december 2018 om de werkelijke kosten van reisbiljetten van de leden op vertoon van de bewijsstukken te laten vergoeden met als maximum het “discounted business class” (bij voorkeur “economy class” of soortgelijk) tarief voor vliegtickets; neemt er nota van dat het huidige systeem, dat op de reële kosten gebaseerd is, in overeenstemming is met zowel het relevante besluit van de Raad als met het systeem dat bij het Parlement wordt toegepast; is verheugd over het feit dat het Comité oplossingen voor gedeeld vervoer stimuleert, zoals openbare bussen en gedeeld autobezit, evenals het huren van autobussen wanneer dit de meest kostenefficiënte oplossing blijkt;

20.   

stelt vast dat de groep begrotingszaken van het Comité in 2018 met name aandacht heeft besteed aan het beoordelen van de methoden voor uitgavenbeheersing en het optimaliseren van prognoses inzake de aanwijzing op de begroting met betrekking tot de reis- en verblijfsvergoedingen voor de leden, en dat in antwoord hierop in oktober 2018 een aanbesteding is uitgeschreven voor de beoordeling van en een voorstel voor verbetering van het huidige prognosesysteem inzake vergoedingen voor leden van het Comité, afgevaardigden en deskundigen; verzoekt het Comité de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement in kennis te stellen van eventueel behaalde resultaten;

21.   

stelt vast dat de kredieten die van 2018 naar 2019 zijn overgedragen (8 204 796 EUR, tegenover 9 232 069 EUR aan overgedragen kredieten van 2017 naar 2018) 6,05 % van het totaal van de kredieten bedragen, wat wederom voornamelijk te wijten is aan de begrotingslijnen “Leden van de instelling en afgevaardigden”, “Gebouwen” en “Gegevensverwerking”; betreurt het feit dat veel automatisch van 2017 naar 2018 overgedragen kredieten ruim zijn overschat; herinnert het Comité eraan dat het van essentieel belang is een realistische begrotingsaanpassing te hanteren overeenkomstig de daadwerkelijke behoeften; brengt in herinnering dat buitensporige overschattingen of onderschattingen een teken zijn van slechte begrotingsplanning en negatieve gevolgen hebben voor een gezond en zorgvuldig financieel beheer;

22.   

benadrukt dat de begroting van het Comité louter administratief is; merkt op dat het Comité heeft onderzocht hoe de beginselen van resultaatgericht begroten op louter administratieve kredieten kunnen worden toegepast; is verheugd over het initiatief van het Comité om samen met andere instellingen een reeks interinstitutionele richtsnoeren vast te stellen voor de toepassing van resultaatgericht begroten bij instellingen die alleen administratieve uitgaven hebben;

23.   

stelt vast dat in 2018 een besluit over internecontrolenormen is geactualiseerd, waarbij het bestaan van een internecontroleproces binnen het Comité is geformaliseerd, onder meer door de benoeming van een coördinator voor interne controle; merkt op dat het Comité werk heeft gemaakt van de naleving van de 16 internecontrolenormen aan de hand van een ad-hocvragenlijst, gevolgd door een verslag, op basis waarvan de ordonnateur een besluit heeft genomen over een reeks maatregelen voor 2019 met als doel de naleving van de internecontrolenormen verder te verbeteren; is ingenomen met de opleidingen en bewustmaking die in dit verband worden georganiseerd;

24.   

neemt er nota van dat de salarissen ongeveer de helft van de begroting van het Comité uitmaken; is ingenomen met de interne audit van de salarisbetalingen die in 2018 is afgerond en die er zekerheid over moet geven dat de procedures na een controle in 2010 waren verbeterd; stelt vast dat uit de audit is gebleken dat het salarisbetalingsproces stabiel is en geen onnodige risico’s inhoudt; neemt nota van het overeengekomen actieplan dat eind 2018 al gedeeltelijk was uitgevoerd, terwijl alle andere onderdelen volgens de planning uiterlijk eind 2019 moeten worden uitgevoerd;

25.   

stelt vast dat het Comité in 2018 in totaal 215 adviezen en verslagen heeft uitgebracht (tegenover 155 in 2017); is verheugd over de inspanningen ter bevordering van de algehele doeltreffendheid; is in het bijzonder verheugd over alle inspanningen die met name in 2018 zijn geleverd en die hebben geleid tot een visie om de toekomstige IT-omgeving van het Comité zodanig vorm te geven dat deze compatibel is met modern bestuur en om voor de komende tien jaar een digitaal getransformeerd, gebruikersgericht en datagestuurd Comité te overwegen; merkt op dat momenteel slechts 3 % van de begroting van het Comité wordt aangewend voor IT-producten; merkt op dat voor de uitvoering van de digitale strategie van het Comité extra middelen nodig zullen zijn;

26.   

stelt vast dat kunstmatige intelligentie (KI) een verschuiving in de arbeidsmarkt teweeg zal brengen en een groot aantal bestaande banen zal verdringen; spoort het Comité aan deze ontwikkeling op de voet te volgen; steunt de werkzaamheden van het Comité inzake KI, bestaande uit het uitbrengen van een advies en het samen met de Commissie organiseren van de eerste KI-stakeholdersbijeenkomst in juni 2018, met als doel te benadrukken dat de Unie ervoor moet zorgen dat KI veilig, onpartijdig en in overeenstemming met de waarden van de Unie is;

27.   

is verheugd over de inspanningen van het Comité ter bevordering van de gegevensbescherming en cyberveiligheid binnen het Comité; is voorts ingenomen met de samenwerking met het computercrisisresponsteam voor de instellingen, organen en instanties van de Europese Unie (CERT-EU) en de actieve deelname in de Subgroep beveiliging van het Interinstitutioneel Comité automatisering (CII);

28.   

benadrukt dat de Commissie en het Comité in 2018 een dienstenniveauovereenkomst over human resources, met inbegrip van opleiding, hebben gesloten en dat de kosten van IT-opleidingen daardoor transparanter en voorspelbaarder zijn geworden, zoals gevraagd in de kwijtingsresolutie van het Parlement van 2017 (1); merkt evenwel met bezorgdheid op dat het voordeel van grotere transparantie gedeeltelijk teniet wordt gedaan door een aanzienlijke stijging van de prijzen die de Commissie aanrekent, en verzoekt het Comité de situatie samen met de Commissie te analyseren met het oog op verbeteringen;

29.   

wijst erop dat de door de begrotingsautoriteit goedgekeurde personeelsformatie bevestigt dat het aantal posten is gestegen van 665 in 2017 tot 668 in 2018 (tegenover 727 in 2013); erkent dat een inkrimping van 5 % die op een relatief kleine personeelsformatie wordt toegepast, veel moeilijker te verwerken is omdat een aantal sleutelfuncties met het oog op de bedrijfscontinuïteit behouden moet blijven en omdat een dergelijk algemeen inkrimpingspercentage bij kleinere instellingen een grotere inspanning vergt;

30.   

neemt nota van de maatregelen ter uitvoering van het klokkenluidersbesluit van 2016, zoals de goedkeuring van een intern besluit over ethisch adviseurs; stelt vast dat in 2018 drie extra personeelsleden zijn geselecteerd om deel uit te maken van het actieve team van geschoolde adviseurs; neemt er nota van dat de rol van de ethisch adviseurs erin bestaat personeelsleden te adviseren en bij te staan om hen te helpen hun verplichtingen inzake het melden van ernstig wangedrag (“klokkenluiden”) zo goed mogelijk na te komen, overeenkomstig de kwijtingsresolutie van het Parlement voor 2016 (2);

31.   

stelt met bezorgdheid vast dat het aantal verzoeken om bijstand aan ethisch adviseurs is toegenomen van 25 verzoeken in 2017 tot 42 verzoeken in 2018, en onderstreept met bijzondere bezorgdheid dat 33 van deze verzoeken afkomstig waren van vrouwen, terwijl het aantal verzoeken door mannen (9) stabiel bleef;

32.   

neemt nota van alle maatregelen die zijn genomen om het beleid tegen intimidatie doeltreffender te maken, zoals opleidingen over specifieke onderwerpen, mogelijkheden voor de personeelsleden die vertrouwenspersonen zijn om te netwerken en regelmatig toezicht door een externe consultant; merkt op dat een herziening van het huidige besluit over intimidatie wordt overwogen om te zorgen voor betere synergieën met andere relevante regelgeving, bijvoorbeeld inzake klokkenluiden; neemt nota van de cursus over ethiek en integriteit die verplicht is voor alle personeelsleden en die gaat over gedragsnormen op de werkplek, onder meer over wat intimidatie is en hoe ermee om te gaan; betreurt het ten zeerste dat al deze maatregelen de betreffende gevallen van intimidatie niet hebben kunnen voorkomen en de slachtoffers niet hebben kunnen beschermen; herinnert het Comité eraan dat proactieve, daadwerkelijke en aanhoudende bescherming (onder meer tegen bedreigingen, chantage en poging tot omkoping) van alle slachtoffers en klokkenluiders een van de hoofdprioriteiten van deze maatregelen moet vormen; verzoekt het Comité de tot dusver genomen maatregelen aan te scherpen en te verbeteren, en bovenal alle slachtoffers doeltreffend te beschermen; verzoekt het Comité daarover verslag uit te brengen aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement;

33.   

is verheugd over de samenwerking tussen het Comité en OLAF; stelt vast dat beide instellingen in 2016 administratieve akkoorden ondertekenden die voorzien in een te volgen procedure in het geval van fraude; merkt voorts op dat de voorzitter en secretaris-generaal van het Comité in juli 2019 een bespreking hebben gehad met de directeur-generaal van OLAF met als doel betere synergieën en een efficiëntere uitwisseling van informatie tot stand te brengen;

34.   

merkt op dat de nieuwe gedragscode voor de leden, die als bijlage bij het nieuwe reglement van orde van het Comité is gevoegd en die in maart 2019 in werking is getreden, voor het eerst sancties bevat voor leden die betrokken zijn bij situaties waarin een lid zijn of haar verplichtingen uit hoofde van de gedragscode niet nakomt; betreurt het feit dat dergelijke sancties niet streng genoeg zijn en niet zijn afgestemd op de aanbevelingen van de Europese Ombudsman; herinnert eraan dat het gebruik van middelen van de Unie voor het verdedigen van de reputatie van instellingen of het verdedigen van leden die door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) of door rechtbanken in de lidstaten zijn veroordeeld, als onrechtmatig gebruik van publieke middelen wordt beschouwd, en dat juridische diensten van de instellingen uitsluitend mogen worden gebruikt voor het beschermen van de instelling zelf en niet ter bescherming van de belangen van individuele personen; verzoekt het Comité om zo spoedig mogelijk de gedragscode voor leden aan te scherpen, met name met het oog op het opnemen van nieuwe sancties die mogelijk effectiever zijn en een grotere afschrikkende werking hebben; neemt er nota van dat er een raadgevend comité voor het gedrag van de leden is opgericht en dat dit comité elk lid dat daarom verzoekt, raad zal geven over de interpretatie en de toepassing van de gedragscode, en de voorzitter van het Comité zal adviseren over mogelijke stappen die moeten worden ondernomen, alsook over vermeende inbreuken op de gedragscode; beveelt ten stelligste aan dat trainingen ter voorkoming van intimidatie voor alle leden toegankelijk zijn, zoals al sinds de start van de huidige zittingsperiode het geval is in het Parlement;

35.   

herinnert eraan dat de Commissie begrotingscontrole van het Parlement heeft gevraagd om het kader voor ethiek en integriteit van het Comité regelmatig te actualiseren; is verheugd dat in 2018 is begonnen met de voorbereidingen voor een campagne over “Respect@work”, die is bedoeld om respectvolle betrekkingen op de werkplek voor iedereen te bevorderen, en die samen met andere acties zal worden gebruikt als input voor een herziening van het kader voor ethiek en integriteit in 2019; vraagt het Comité daarover verslag uit te brengen in zijn volgende jaarlijks activiteitenverslag;

36.   

herinnert eraan dat de juridische dienst van het Comité vanaf maart 2010 gedurende een periode van vier jaar sterk verzwakt was toen het hoofd van de juridische dienst per direct van zijn functie werd ontheven nadat hij ernstige onregelmatigheden en gevallen van ongeoorloofde uitoefening van druk door de toenmalige secretaris-generaal aan de kaak had gesteld; brengt voorts in herinnering dat deze functie drieënhalf jaar onbezet is gebleven, dat het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie het Comité voor deze zaak heeft veroordeeld (arrest in zaak F-41/10 RENV, Bermejo Garde tegen Europees Economsich en Sociaal Comité (3)), dat het Comité meer dan 100 000 EUR heeft moeten betalen, dat uiteindelijk pas in 2014 een nieuw hoofd van de juridische dienst is aangesteld, en dat er vijf juristen aan de juridische dienst werden toegevoegd;

37.   

maakt zich ernstig zorgen over recente veranderingen die de juridische dienst van het Comité wederom kunnen verzwakken, onder meer door het feit dat de juridische dienst, als enige juridische dienst van alle instellingen van de Unie, sinds 1 januari 2020 rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorteert, dat een van de vijf advocaten sinds september 2019 voorgoed weg is, dat een aantal personeelsleden, waaronder het hoofd van de eenheid, onder een mobiliteitsregeling vallen in plaats van als gespecialiseerd personeel worden aangemerkt, zoals dat in de andere instellingen het geval is, en tot slot dat het aantal formele overleggen drastisch is teruggelopen;

38.   

benadrukt het belang van een sterke en onafhankelijke juridische dienst, met het oog op het feit dat de instellingen van de Unie sinds hun oprichting over een interne juridische dienst beschikken met als voornaamste functie het bieden van juridisch advies, rechtsbijstand en verdediging bij het HvJ; verzoekt het Comité derhalve te waarborgen dat de juridische dienst over voldoende personeel beschikt om haar taken uit te voeren en in staat is haar onafhankelijkheid te bewaren; vraagt het Comité alle maatregelen op te heffen die ertoe kunnen leiden dat de juridische dienst in de uitvoering van de betreffende activiteiten en functies wordt belemmerd; herinnert het Comité voorts aan het belang van het raadplegen van de juridische dienst over de beslissingen van het Comité teneinde erop toe te zien dat deze beslissingen stroken met de wetgeving, alsook ter voorkoming van ernstige fouten en de daaruit voortvloeiende langdurige en lastige juridische procedures;

39.   

betreurt de publieke aantijgingen rondom de aanstellingsprocedure van de nieuwe secretaris-generaal van het Comité; neemt nota van de door de secretaris-generaal aangevoerde redenen in antwoord op vragen van het Parlement omtrent de kwijting 2018; onderstreept het belang te waarborgen dat iedere fase van de procedure (publicatie, selectie, benoeming en vaststelling) zonder uitzondering in volledige transparantie wordt uitgevoerd overeenkomstig het reglement van orde van het Comité en het Statuut, teneinde deze voorschriften na te leven en iedere vorm van reputatierisico te vermijden, niet alleen voor het Comité, maar voor alle instellingen van de Unie;

40.   

is verheugd over de inspanningen om het Comité meer zichtbaarheid te geven, zowel door zijn betrekkingen met de media te versterken als door de nadruk te leggen op onlinecommunicatie om zowel taal- als handicapgerelateerde belemmeringen weg te nemen; wijst met betrekking tot communicatie op sociale media op het begeleidende opleidingsbeleid en op maat gesneden coachingssessies op aanvraag voor zowel de leden als het personeel van het Comité; merkt op dat het aantal persberichten in 2018 licht is gedaald (ongeveer 60, tegenover 70 in 2017) als onderdeel van een strategie die beoogt het format van “webstories” te ontwikkelen met het oog op een meer gerichte communicatie over de belangrijkste thema’s van het Comité; verzoekt het Comité verslag uit te brengen aan het Parlement over zijn ervaringen daarmee;

41.   

neemt er nota van dat het Comité ter gelegenheid van zijn zestigjarig bestaan in mei 2018 een uiteenlopende reeks communicatieactiviteiten heeft uitgevoerd; is verheugd dat het Comité in 2018 9 419 bezoekers heeft ontvangen (tegenover 7 820 in 2017) en dat de traditionele opendeurdag op 5 mei ongeveer 2 888 extra bezoekers heeft aangetrokken (tegenover 2 700 in 2017); merkt op dat de plenaire vergaderingen van het Comité, die worden gewebgestreamd, een potentieel bereik van 3 à 8 miljoen mensen hadden; merkt op dat de totale online interactie, zoals retweets, likes en antwoorden, is toegenomen tot 680 à 1 840 vermeldingen per plenaire vergadering;

42.   

neemt er nota van dat de kredieten voor het uitbesteden van vertalingen zijn gestegen (20,2 % in 2018, d.w.z. iets meer dan de doelstelling van 20 %, tegenover 17,1 % in 2017 en 16,61 % in 2016) in de context van de met het Parlement gesloten samenwerkingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende inkrimping van het vertaalpersoneel; neemt er voorts nota van dat de totale kosten van de uitbestede vertalingen in 2018 4 417 613 EUR bedroegen, terwijl het in totaal 7 208 710 EUR zou hebben gekost om deze documenten intern te vertalen;

43.   

spoort het Comité aan de rationaliseringsmaatregelen op het gebied van vertalingen voort te zetten;

44.   

neemt nota van het feit dat de in 2014 gesloten administratieve samenwerkingsovereenkomst tussen het Comité, het Comité van de Regio’s en het Parlement op 31 december 2019 is afgelopen; stelt vast dat er tot nu geen nieuwe onderhandelingen hebben plaatsgevonden en dat de overeenkomst uit 2014 niet is verlengd; is van mening dat de overeenkomst uit 2014 zeer onvoordelig was voor het Comité en het Comité van de Regio’s (“de Comités”), omdat er in totaal 60 vertalers naar het Parlement gingen (waarvan 36 van het Comité) en de Comités in ruil daarvoor alleen maar gebruik konden maken van de diensten van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS); stelt met bezorgdheid vast dat de Comités als gevolg hiervan arbeidscontractanten moesten inhuren en de vertaalwerkzaamheden moesten uitbesteden; stelt met bezorgdheid vast dat als gevolg daarvan het Parlement aan de Comités extra middelen beschikbaar stelde om de vermindering van het aantal vertalers te compenseren (12 000 000 EUR voor 2015 tot 2016) en dat deze middelen bedoeld zijn om de kosten in verband met het uitbesteden van vertaalwerkzaamheden te dekken, maar als zij daarvoor niet volledig worden gebruikt, ook toegewezen kunnen worden aan andere beleidsgebieden (en dat het Comité de afgelopen drie jaar van deze mogelijkheid tot herverdeling gebruik heeft gemaakt); is van oordeel dat deze situatie niet strookt met de beginselen van verstandig en goed financieel beheer en dus bij verlenging van de huidige overeenkomst of onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst heroverwogen moet worden; is van oordeel dat deze overeenkomst vanuit politiek oogpunt geactualiseerd moet worden om in te kunnen spelen op de huidige uitdagingen, zoals het nieuwe MFK en de nieuwe regels voor het cohesiebeleid; stelt vast dat het Comité goed heeft samengewerkt om de deelname van burgers aan de Europese verkiezingen van 2019 te stimuleren;

45.   

stelt vast dat de personeelsenquête van het Comité van 2016 over psychosociale risico’s op het werk follow-up heeft gekregen in de vorm van verscheidene initiatieven zoals workshops voor managers over verzuimbeheer, conflictbeheersing en hoe om te gaan met slechte prestaties; is ook verheugd over het mentorsysteem voor nieuwe collega’s en acties om het welzijn en de betrokkenheid van het personeel te vergroten; merkt op dat het verzuimpercentage van het personeel in 2017 zijn hoogtepunt lijkt te hebben bereikt (5,5 %) en in 2018 licht is gedaald tot 5,35 % (tegenover 4 % in 2015); neemt echter met bezorgdheid nota van het toenemende langdurig ziekteverzuim onder de hoofden van eenheden van het Comité; verzoekt het Comité verslag uit te brengen over alle resultaten die zijn bereikt om het verzuimpercentage van het personeel te verlagen;

46.   

is verheugd over de voortdurende vooruitgang op het gebied van geografisch evenwicht in het management van het Comité, met name ten aanzien van de lidstaten die in of na 2004 tot de Unie zijn toegetreden; stelt vast dat het Comité nu meer vrouwelijke dan mannelijke managers heeft (52 % in 2018, 41,4 % in 2017 en 37,5 % in 2016); stelt vast dat 80 % van de collega’s die om deeltijdwerk verzoeken, vrouwen waren, hoewel mannen en vrouwen daar evenveel recht op hebben; is verheugd dat het Comité regelmatig aan bewustmaking over de beschikbare arbeidspatronen doet;

47.   

is verheugd over de inspanningen die de Commissie levert voor het scheppen van een meer gevarieerde en inclusieve werkomgeving en cultuur door maatregelen te nemen die personen met een handicap ten goede komen, zoals het toegankelijk maken van het intranet en websites voor personen met een visuele handicap, het uitgeven van een brochure met de naam “Access Able Brussels” met alle benodigde informatie voor personen met een handicap die naar Brussel verhuizen, en het organiseren van de conferentie “Inter COPEC”, geheel in het teken van de gehandicaptenproblematiek;

48.   

wijst op de noodzaak te werken aan een langetermijnkader voor het personeelsbeleid dat gericht is op het bevorderen van het evenwicht tussen werk en privé, levenslange begeleiding en loopbaanontwikkeling, genderevenwicht, telewerk, non-discriminatie, geografisch evenwicht en de werving en integratie van personen met een handicap;

49.   

neemt er nota van dat de Comités door middel van een administratieve samenwerkingsovereenkomst een groot aantal procedures voor samenwerking tussen hun diensten hebben vastgesteld en ook gezamenlijke diensten hebben opgericht en georganiseerd waarin zowel de personele als de financiële middelen van beide Comités worden samengevoegd (namelijk vertaling en logistiek); juicht het toe dat de interne auditdiensten van de twee comités nauw samenwerken met betrekking tot de gezamenlijke diensten in het kader van de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst; spoort het Comité aan zijn administratieve samenwerkingsovereenkomst met het Comité van de Regio’s ook na 2019 voort te zetten;

50.   

is verheugd dat er jaarlijks 11,8 miljoen EUR is bespaard op infrastructuur en 0,72 miljoen EUR op huur, onderhoud, verbruiksgoederen en personeel doordat de Comités op deze gebieden middelen delen; is voorts verheugd dat de Comités dankzij hun samenwerking samen jaarlijks ongeveer 5 miljoen EUR hebben bespaard op IT; neemt ook nota van een voorbeeld van synergie door de samenwerking met het Parlement, die leidt tot een besparing van 3,3 miljoen EUR aan personeelskosten (salarisniveaus van 2016), namelijk het gebruik dat het Comité maakt van EPRS (daartoe zijn 36 posten van het Comité naar de EPRS overgeheveld);

51.   

verzoekt het Comité de situatie verder te analyseren om na te gaan of er nog meer gebieden in aanmerking komen voor gemeenschappelijke diensten met het Comité van de Regio’s; benadrukt dat deze vorm van interinstitutionele samenwerking de totale uitgaven van het Comité aanzienlijk kan helpen verlagen; verzoekt het Comité de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement in kennis te stellen van eventueel behaalde resultaten;

52.   

stelt vast dat de samenwerkingsovereenkomst die de Comités in 2016 hebben ondertekend een krachtig rechtskader vormt voor langdurige doeltreffende en doelmatige samenwerking, en tevens laat zien dat de Comités in partnerschapsverband optreden en daarbij elkaars bevoegdheden en prerogatieven eerbiedigen; merkt op dat deze overeenkomst, die op 31 december 2019 eindigde, met één jaar is verlengd en dat er onderhandeld wordt over een nieuwe overeenkomst; verzoekt de Comités om de nodige inspanningen te leveren om zo snel mogelijk een nieuwe overeenkomst te sluiten, omdat daarmee synergieën worden benut en besparingen worden gerealiseerd;

53.   

herinnert eraan dat het Comité en het EESC samen wederom minder dan 3 % van hun totale begroting besteed hebben aan IT en dat er wat betreft IT-projecten en -apparatuur al een aantal jaren sprake is van structurele onderfinanciering; stelt met bezorgdheid vast dat de Comités, om hun achterstand met betrekking tot IT-projecten en -systemen aan te pakken, nog altijd de aanpak hanteren om niet-bestede kredieten aan het eind van elk begrotingsjaar te gebruiken ter financiering van IT-projecten; verzoekt de Comités de nieuwe digitale strategie en het meerjarenplan voor IT-uitgaven zo snel mogelijk ten uitvoer te brengen;

54.   

merkt op dat de overeenkomst tussen de Comités en de Commissie over de ruil met betrekking tot het VMA-gebouw van de Commissie en de gebouwen BEL68/TRE74 van de Comités op 28 augustus 2019 is ondertekend; wijst erop dat de ruil op 16 september 2022 zal plaatsvinden; stelt met bezorgdheid vast dat het belangrijkste probleem dat in het gebouwenbeleid van de Comités aan de orde komt de geografische spreiding van de gebouwen is; stelt met bezorgdheid vast dat deze gebouwenruil leidt tot een oppervlakteverlies van 10 440 m2 voor de Comités, dat er dus na de ruil voor ongeveer 200 personeelsleden extra kantoorruimte gezocht moet worden, en dat het oppervlakteverlies niet volledig gecompenseerd kan worden door alternatieve kortetermijnmaatregelen, zoals een intensiever gebruik van de beschikbare oppervlakte in de andere gebouwen of meer gebruik van telewerken, zodat het dus nodig zal zijn om een ander naburig pand te kopen om dit oppervlakteverlies te compenseren; wijst voorts op de noodzaak het VMA-gebouw te renoveren; vreest voor de gevolgen van deze overeenkomst, niet alleen wat betreft de financiële situatie van het Comité, maar ook wat betreft het welzijn van het betrokken personeel; betreurt dat de juridische dienst niet geraadpleegd is over een kwestie met een zo grote omvang en een zo groot belang voor het Comité;

55.   

neemt er nota van dat de Comités onlangs een gezamenlijke werkgroep hebben opgericht die een verdere analyse zal voorbereiden om adequate oplossingen te vinden; is van mening dat een andere werkgroep bovendien aandacht moet besteden aan nieuwe werkmethoden; benadrukt dat de gebouwenruil absoluut geen negatieve gevolgen mag hebben voor het welzijn van het personeel, de werkmethoden en de werkomgeving; juicht het toe dat de administratie van het Comité alle belanghebbenden op de hoogte houdt via personeelsvergaderingen en via het management van de betrokken diensten, en rekening zal houden met de zorgen en suggesties die naar voren zijn gebracht; verzoekt de Comités de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement in kennis te stellen van eventueel behaalde resultaten;

56.   

is zeer bezorgd over het feit dat bevestigd is dat er op belangrijke plekken in het VMA-gebouw, waaronder de parkeergarage, asbest aanwezig is; betreurt dat er in september 2019, slechts één maand na de ondertekening van de overeenkomst met de Commissie, door een gespecialiseerd extern bedrijf een asbestinventaris is opgemaakt; betreurt dat de overeenkomst is ondertekend zonder dat alle belanghebbenden vooraf waren geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van asbest in het VMA-gebouw; betreurt voorts het feit dat de leden en het personeel niet naar behoren over de situatie zijn geïnformeerd en vraagt het Comité de situatie op adequate en doeltreffende wijze te verhelpen;

57.   

merkt op dat de Comités in september 2019 voor het VMA-gebouw een asbestattest hebben ontvangen, waarin staat dat er in het gebouw asbest aanwezig is, maar dat dit bij normaal gebruik van het gebouw geen gevaren met zich meebrengt; maakt zich ernstig zorgen over de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot deze kwestie, omdat er in de nabije toekomst geen sprake zal zijn van normaal gebruik, maar van een verbouwing;

58.   

vraagt de Comités om, zonder paniek te zaaien, een beleid van totale en proactieve transparantie en informatievoorziening te hanteren over de aanpak van de situatie, zowel voor als na de ingebruikneming van het VMA-gebouw, dit gezien het feit dat de effecten op de gezondheid van de mens van langdurige en onveilige blootstelling aan asbest goed gedocumenteerd zijn en altijd een bron van zorg en ongerustheid met zich meebrengen onder de algemene bevolking;

59.   

is bezorgd over het feit dat 19,56 % (2 835) van de betalingen met een betalingstermijn van 30 dagen vertraging heeft opgelopen (de gemiddelde vertraging bij de betaling bedroeg 46,12 dagen); verzoekt het Comité meer inspanningen te leveren om de in het Financieel Reglement vastgestelde betalingstermijnen in acht te nemen;

60.   

is verheugd dat het percentage ongebruikte slots voor tolkdiensten de afgelopen jaren is gedaald (2,61 % in 2018, 3,6 % in 2017 en 4,38 % in 2016); neemt nota van de maatregelen die gedurende 2018 ten uitvoer zijn gelegd en moedigt het Comité aan om de positieve trend van minder annuleringen van tolkdiensten aan te houden;

61.   

waardeert het voornemen van het Comité om de transparantie verder te verbeteren en de toegang tot de documenten van het Comité te vergemakkelijken op basis van een interinstitutionele vergadering over transparantie die op 25 september 2018 in Luxemburg is gehouden; neemt er nota van dat het Comité een initiatief heeft opgezet om de best practices van andere instellingen en organen van de Unie te benutten, hetgeen heeft geresulteerd in een actieplan dat in 2019 van start moet gaan en dat betrekking heeft op onderwerpen zoals zijn reglement van orde, zijn gedragscode voor de leden, de invoering van een transparantieregister en de toegang tot documenten;

62.   

neemt er nota van dat de Europese Ombudsman in juni 2017 een aanbeveling heeft gedaan inzake het vermeende verzuim van het Europees Economisch en Sociaal Comité om ervoor te zorgen dat een lid alle relevante belangen declareerde, dat het Comité daarop zijn reglement van orde heeft gewijzigd om rekening te houden met de door de Europese Ombudsman gevraagde wijzigingen, en dat het gewijzigde reglement van orde op 15 maart 2019 in werking is getreden; neemt er nota van dat de Europese Ombudsman in een onderzoek naar een klacht over een selectieprocedure in 2018 tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake was van wanbeheer;

63.   

stelt vast dat de belangenverklaringen van de voorzitter en de vicevoorzitters van het Comité beschikbaar en toegankelijk zijn op de internetpagina’s van de leden van het Comité; neemt er nota van dat de leden overeenkomstig het gewijzigde reglement van orde bij hun benoeming een verklaring moeten opstellen over alle financiële of andere belangen die van invloed kunnen zijn op hun werkzaamheden bij het Comité; stelt vast dat deze verklaringen ook op de website van het Comité voor het grote publiek beschikbaar worden gesteld; neemt er nota van dat de leden de geldigheid van de inhoud van hun verklaringen ten minste eenmaal per jaar uitdrukkelijk moeten bevestigen en deze moeten herzien zodra er zich een verandering in hun situatie voordoet;

64.   

stelt vast dat de leden niet verplicht zijn om het adres op te geven van de organisatie of het bedrijf waardoor zij worden bezoldigd; neemt er echter nota van dat de leden bij hun aantreden en bij eventuele wijzigingen belangenverklaringen moeten invullen en ondertekenen; stelt vast dat 25 leden aan de administratie een geregistreerd adres in België hebben opgegeven;

65.   

neemt er nota van dat het Comité niet van plan is zijn werkmethoden te verbeteren door het systeem waarbij één handtekening ter bevestiging van de aanwezigheid van de leden in vergaderingen vereist is, te veranderen in een systeem waarbij twee handtekeningen vereist zijn, één aan het begin van de vergadering en één aan het einde van de vergadering; vraagt het Comité zijn werkmethoden te verbeteren door de praktijk en ervaringen bij het Parlement en andere instellingen en organen van de Unie met betrekking tot de presentielijst verder te bestuderen, en goede praktijken als norm te nemen; verzoekt het Comité in zijn volgende jaarlijkse activiteitenverslag verslag uit te brengen over de resultaten;

66.   

neemt er nota van dat het Comité naar aanleiding van het besluit van de Europese Ombudsman in zaak 1306/2014/OV werk heeft gemaakt van richtsnoeren voor de omgang met belangenconflicten op het werk, als leidraad in gevallen waarin personeelsleden bij de behandeling van één onderwerp overlappende functies moeten vervullen, wat met name het geval is bij personeelsvertegenwoordigingsactiviteiten;

67.   

is ingenomen met het “draaideur”-beleid van het Comité, waarbij ook de externe activiteiten van zijn voormalige hoge ambtenaren worden gevolgd; merkt op dat het Comité hierover jaarlijks een verslag publiceert;

68.   

neemt er nota van dat het Comité in 2017 een groep heeft opgericht om de ontwikkelingen rond de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie te volgen en de behoefte aan reacties of standpunten van het Comité te beoordelen; stelt vast dat in de veronderstelling dat het Verenigd Koninkrijk zich inderdaad uit de Unie zal terugtrekken, in totaal 318 600 EUR in mindering is gebracht op de begroting van 2019 en nog eens 173 062 EUR op de begroting van 2020 om rekening te houden met de “evidente veranderingen” in de reiskosten van de leden en in de medefinanciering van IT-apparatuur voor de leden;

69.   

wijst er nogmaals op dat de kwijtingsprocedure gestroomlijnd, versneld en verbeterd moet worden; stelt in dit verband voor om de deadline voor de indiening van de jaarlijkse activiteitenverslagen vast te stellen op 31 maart van het jaar volgende op het boekjaar; betreurt dat deze deadline niet in acht is genomen voor het jaarlijkse activiteitenverslag 2018 zoals verzocht in de kwijtingsresolutie voor 2017; verwelkomt de bereidheid van het Comité om deze regel toe te passen waardoor de kwijtingsautoriteit tijd zou hebben om de kwijtingsprocedure grondiger en beter uit te voeren;

70.   

heeft er kennis van genomen dat de tweede ad-hocgroep Toekomst van het Comité, die onderzoekt hoe de organen van het Comité kunnen worden gerationaliseerd, eind 2017 zijn follow-upverslag heeft gepresenteerd; neemt er nota van dat het bureau van het Comité in januari 2018 heeft besloten het aantal leden van een groot aantal interne organen van het Comité te verminderen en het aantal jaarlijkse vergaderingen van deze organen te beperken; neemt er nota van dat het bureau heeft besloten het takenpakket van een aantal structuren van het Comité bij te sturen; verzoekt het Comité het Parlement toelichting te geven over de besparingen in verband met deze modernisering, met het oog op meer transparantie en verantwoordingsplicht;

71.   

is verheugd over de inspanningen van het Comité ter bevordering van de circulaire economie door middel van zijn advies en, in samenwerking met de Commissie, door middel van het Europees stakeholdersplatform voor de circulaire economie waarin initiatieven en best practices zijn samengebracht;

72.   

steunt de door het Comité geleverde inspanningen ter verkleining van zijn ecologische voetafdruk; stelt met tevredenheid vast dat zich een lichte daling in het verbruik van elektriciteit (3 %) en papier (17 %) heeft voorgedaan, alsook in kantoorafval (3 %); stelt echter een stijging vast in het verbruik van gas (5 %) en water (17 %) als gevolg van de installatie van nieuwe gasverwarming en van waterlekkage tijdens de bouwwerkzaamheden;

73.   

wijst op alle verwezenlijkingen in de afgelopen jaren op gebieden zoals resultaatgericht begroten, het ethisch kader met alle bijbehorende regels en procedures, de versterkte communicatieactiviteiten en het toenemend aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; wijst op het belang van samenwerking en het delen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; stelt voor dat het Comité nagaat of er op verschillende terreinen geformaliseerde netwerkactiviteiten kunnen worden uitgevoerd, om zo optimale werkmethoden uit te wisselen en gemeenschappelijke oplossingen uit te werken;

74.   

wijst op het belang van politieke dialoog tussen het Comité en het Parlement om te waarborgen dat belangrijke bijdragen van het Comité worden meegenomen in de werkzaamheden van het Parlement; dringt er in dit opzicht nogmaals op aan alles in het werk te stellen om de politieke samenwerking tussen deze twee instellingen te versterken.


(1)   PB L 249 van 27.9.2019, blz. 118.

(2)   PB L 248 van 3.10.2018, blz. 134.

(3)  Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Eerste kamer) van 2 juni 2016, Moises Bermejo Garde/Europees Economisch en Sociaal Comité, Zaak F-41/10 RENV, ECLI:EU:F:2016:123.


11.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 417/479


RESOLUTIE (EU) 2020/1986 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 14 mei 2020

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (nu: Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)) voor het begrotingsjaar 2018

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding voor het begrotingsjaar 2018,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0040/2020),

A.

overwegende dat volgens de staat van ontvangsten en uitgaven (1) de begroting van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (hierna “Centrum”) voor het begrotingsjaar 2018 een bedrag van 17 850 210 EUR omvatte, hetgeen een lichte daling van 0,11 % ten opzichte van 2017 betekent; overwegende dat de begroting van het Centrum voornamelijk wordt gefinancierd uit de begroting van de Unie (2);

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Centrum voor het begrotingsjaar 2018 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Centrum betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Begroting en financieel management

1.

merkt met tevredenheid op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2018 hebben geresulteerd in een uitvoeringspercentage van de begroting van 100 %, hetgeen neerkomt op een lichte stijging van 0,04 % ten opzichte van het jaar 2017; merkt op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 96,50 % bedroeg, een stijging met 6,84 % ten opzichte van 2017;

Functioneren

2.

stelt vast dat het Centrum gebruikmaakt van een voorbeeldig prestatiemeetsysteem met kernprestatie-indicator ter beoordeling van de toegevoegde waarde van zijn activiteiten met betrekking tot projecten, activiteiten en organisatie en van andere maatregelen om zijn begrotingsbeheer te verbeteren;

3.

stelt verder vast dat het werkprogramma 2018 van het Centrum volledig is uitgevoerd, overeenkomstig de geformuleerde doelstellingen, doelen en indicaties;

4.

is verheugd over het feit dat het Centrum met andere agentschappen synergie-effecten tot stand brengt en middelen deelt;

5.

stelt vast dat het Centrum voortdurend en geformaliseerd nauw samenwerkt met de Europese Stichting voor opleiding en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound);

6.

merkt op dat er in de externe evaluatie, waaraan het Centrum in 2017 is onderworpen, zoals vereist op grond van de financiële regels, geconcludeerd is dat versterkte samenwerking van het Centrum met de drie andere gedecentraliseerde agentschappen die onder het directoraat-generaal Werkgelegenheid vallen — de Europese Stichting voor opleiding, het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk en Eurofound — een haalbare optie is; merkt op dat de resultaten van deze externe evaluatie in de herschikte oprichtingsverordening van het Centrum (Verordening (EU) 2019/128)), die in februari 2019 in werking is getreden, zijn overgenomen;

7.

verzoekt de Commissie een haalbaarheidsstudie uit te voeren van de mogelijkheid van een volledige fusie met Eurofound, of op zijn minst de opzetting van synergieën met Eurofound; verzoekt de Commissie om beide scenario’s te beoordelen, d.w.z. zowel de overplaatsing van het Centrum naar het hoofdkantoor van Eurofound in Loughlinstown (Ierland), als de overplaatsing van het hoofdkantoor van Eurofound naar het hoofdkantoor van het Centrum in Thessaloniki; merkt op dat dit zou resulteren in het delen van de zakelijke en ondersteunende diensten, in gedeeld beheer van gemeenschappelijke gebouwen, en in het delen van ICT- en telecommunicatiesystemen en internetinfrastructuur, waardoor enorm veel geld zou worden bespaard, wat vervolgens gebruikt zou kunnen worden voor de verdere financiering van beide agentschappen; erkent dat een doeltreffende, doelmatige en foutloze werking van de agentschappen nauw samenhangt met een niveau van financiering dat toereikend is om hun operationele en administratieve activiteiten te dekken; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan de activiteiten die de agentschappen moeten uitvoeren aan te passen aan de hun toegewezen middelen;

8.

verzoekt het Centrum te werken aan de eigen digitalisering;

9.

spoort het Centrum ertoe aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit te voeren;

10.

waardeert de deskundigheid en de continu kwalitatief hoogwaardige werkzaamheden van het Centrum op het gebied van onderzoek, analyse en technisch advies met betrekking tot de ontwikkeling van een levenslang leren in Europa en het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding, kwalificaties en vaardigheden met het oog op de bevordering van opleidingen van hoog gehalte die zijn afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt; beklemtoont in dit verband het belang van voldoende materiële en personele middelen om het Centrum in staat te stellen zijn toenemende en veranderende takenpakket uit te voeren, waarbij het Centrum — in het algemeen — voorrang moeten krijgen ten opzichte van particuliere contractanten;

11.

is ingenomen met de bijdragen en deskundigheid van het Centrum bij het leveren van nieuwe kennis, feiten- en beleidsanalyse, het houden van toezicht op beleidstrends en het optreden als kennismakelaar inzake zeer relevante beleidskwesties die op de agenda van de Unie staan; erkent de hoge kwaliteit van de werkzaamheden van het Centrum inzake verschillende projecten, met name de vaardighedenagenda voor Europa, Europass, de herziening van het Skills Panorama en zijn rol bij het verlenen van ondersteuning aan de deelnemers aan het Kopenhagen-proces, de European Skills Index en de vooruitzichten inzake vaardigheden;

12.

acht het initiatief van het Centrum inzake een nieuw hoofdstuk voor digitalisering opmerkelijk, met name ten aanzien van zijn online-instrumenten waarmee landenspecifieke informatie en verbeterde visualisatiemogelijkheden voor onlinegegevens worden aangeboden, zoals adviesmiddelen voor arbeidsmarktinformatie of vooruitzichten inzake vaardigheden; erkent in dit verband de gerichte marketingcampagnes van het Centrum met het oog op de bewustmaking van de inhoud op zijn website;

13.

onderstreept dat transparantie en bekendheid van de burger met het bestaan van de agentschappen van essentieel belang zijn voor de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen; is van oordeel dat de bruikbaarheid en het gebruiksgemak van de middelen en gegevens van agentschappen van het hoogste belang zijn; dringt daarom aan op een beoordeling van de manier waarop de middelen en gegevens momenteel worden gepresenteerd en beschikbaar worden gesteld, en van de mate waarin burgers van oordeel zijn dat deze gemakkelijk te identificeren, te herkennen en te gebruiken zijn; brengt in herinnering dat lidstaten meer bewustzijn bij burgers kunnen creëren door een alomvattend plan te ontwikkelen om meer Unieburgers te bereiken;

Personeelsbeleid

14.

stelt vast dat de personeelsformatie op 31 december 2018 voor 96,70 % was ingevuld met 12 ambtenaren en 76 tijdelijke functionarissen, aangesteld uit de 78 tijdelijke functionarissen en 13 ambtenaren die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (in vergelijking met 92 toegestane posten in 2017); stelt vast dat er in 2018 bovendien 26 contractanten en drie gedetacheerde nationale deskundigen voor het Centrum werkten;

15.

stelt vast dat het Centrum maatregelen heeft genomen naar aanleiding van de waarnemingen en opmerkingen van de kwijtingsautoriteit met betrekking tot het nieuwe diensthoofd personeelszaken van het Centrum, die in januari 2019 in dienst is getreden, en tot het besluit om de juridische dienst van het Centrum extern te maken; stelt met bezorgdheid vast dat, gezien het grote aantal juridische zaken waarmee het Centrum te maken heeft, de volledige uitbesteding van juridische diensten een risico inhoudt voor de consistente en efficiënte behandeling van zaken; verzoekt het Centrum de kwijtingsautoriteit op de hoogte te houden van eventuele ontwikkelingen op dit gebied;

16.

neemt er kennis van dat het Centrum een lopend proces heeft om de selectieprocedures te verbeteren door ervoor te zorgen dat de door de selectiecomités beoordeelde ontwerpcriteria worden nageleefd en dat menselijke hulpbronnen meer controle uitoefenen; neemt met bezorgdheid kennis van het feit dat er in het verslag van de Rekenkamer wordt vermeld dat de gecontroleerde aanwervingen in 2018 uit twee reservelijsten die in 2015 en 2016 zijn opgesteld, onvoldoende zijn beheerd en gedocumenteerd, zoals ook al het geval was voor verschillende andere aanwervingsprocedures die in voorgaande jaren zijn gecontroleerd; dringt er bij het Centrum op aan om onmiddellijk corrigerende maatregelen te nemen om te zorgen voor betere aanwervingsprocedures en om aan de kwijtingsautoriteit verslag uit te brengen over de maatregelen die in dat verband zijn genomen;

17.

neemt nota van de zorg van het Centrum dat zijn nieuwe oprichtingverordening het mandaat van het Centrum uitbreidt van beroepsonderwijs en -opleiding tot maatregelen met betrekking tot kwalificaties en vaardigheden, maar zonder de terbeschikkingstelling van aanvullende middelen; stelt vast dat het Centrum reeds 10 % personeel heeft moeten inleveren, resulterend in een grotere werkdruk voor en belasting van het personeel van het Centrum;

18.

verwelkomt het dat het Centrum een bijna volledig genderevenwicht heeft (59 % vrouwelijk personeel, 41 % mannelijk personeel), maar betreurt het gebrek aan informatie over het genderevenwicht bij leidinggevende posities;

19.

stelt met tevredenheid vast dat wat de leden van de raad van bestuur betreft in 2018 een perfect genderevenwicht tot stand is gebracht (50 % vrouwen en 50 % mannen);

20.

betreurt het gebrek aan duidelijkheid omtrent het geografische evenwicht van het personeel;

Aanbestedingsprocedures

21.

betreurt het feit dat volgens het verslag van de Rekenkamer in de aanbestedingsprocedure voor de diensten van het reisbureau van het Centrum de prijs- en kwaliteitscriteria voor gunning niet altijd gedetailleerd genoeg zijn geweest om de economisch voordeligste overeenkomsten te sluiten; betreurt dat de methodologie van het Centrum en zijn documentatie van mogelijk abnormaal lage inschrijvingen ontoereikend was;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

22.

neemt kennis van de bestaande maatregelen en de lopende inspanningen van het Centrum om voor transparantie te zorgen, belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken, en klokkenluiders te beschermen; wijst er echter met bezorgdheid op dat het Centrum de cv’s van zijn hoger management nog niet publiceert op zijn website en dat het hoger management, de interne deskundigen en de assistenten van het Centrum potentiële belangenconflicten pas melden wanneer deze zich voordoen, overeenkomstig het beleid van het Centrum inzake de voorkoming en het beheer van belangenconflicten sinds 2014; neemt er kennis van dat het Centrum zijn richtsnoeren voor het melden van belangenconflicten bij selectie- en aanwervingsprocessen heeft bijgewerkt, en bezig is met de opstelling van herziene regels voor de preventie en het beheer van belangenconflicten voor de leden van de raad van bestuur, de onafhankelijke deskundigen en de andere personeelsleden;

23.

juicht het toe dat het Centrum op 2 september 2019, naar aanleiding van de waarnemingen en opmerkingen van de kwijtingsautoriteit, goedkeuring heeft gehecht aan uitvoeringsregels betreffende Verordening (EG) nr. 1049/2001 (3);

24.

neemt, naar aanleiding van de waarnemingen en opmerkingen van de kwijtingsautoriteit, kennis van de oprichting van een onafhankelijk onthullings-, advies- en verwijzingsorgaan voor klokkenluiders door de benoeming van de coördinator voor interne controle van het Centrum als de ethische en integriteitcorrespondent;

Algemeen

25.

vraagt het Centrum zich te richten op de verspreiding van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek en contact te leggen met het publiek via sociale en andere media;

Interne audit

26.

stelt met grote bezorgdheid vast dat naar aanleiding van de door de dienst Interne audit uitgevoerde controle van “Human Resources Management and Ethics” van het Centrum van 14 tot 18 januari 2018, de aanwervingsprocedures nog steeds als kritiek werden beschouwd;

27.

verwijst voor andere, horizontale opmerkingen bij zijn kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 14 mei 2020 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 1.

(2)   PB C 108 van 22.3.2018, blz. 2.

(3)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0121.