ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 352

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
22 oktober 2020


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2020/1530 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2020 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 met betrekking tot de toepassing van de regels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in de Kanaaltunnel

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2020 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling op het Verdrag tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste kanaalverbinding, en die overeenkomst te sluiten en te ondertekenen

4

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/1532 van de Raad van 12 oktober 2020 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen tijdens de 66e zitting van het Comité voor het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie met betrekking tot de beoogde vaststelling van indelingsadviezen, indelingsbesluiten, wijzigingen van de toelichting bij het geharmoniseerde systeem of andere adviezen voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem en aanbevelingen teneinde de uniformiteit in de interpretatie van het geharmoniseerde systeem in het kader van het Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem te verzekeren

7

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 352/1


VERORDENING (EU) 2020/1530 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2020

tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 met betrekking tot de toepassing van de regels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in de Kanaaltunnel

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (3) dienen de lidstaten een nationale veiligheidsinstantie in te stellen die wordt belast met de taken die verband houden met de spoorwegveiligheid. Overeenkomstig die richtlijn kan een nationale veiligheidsinstantie een orgaan zijn dat eenzijdig door de betrokken lidstaat is ingesteld, of een orgaan dat door verschillende lidstaten met die taken is belast om te zorgen voor een uniforme veiligheidsregeling.

(2)

Bij het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (“het Verdrag van Canterbury”), is een intergouvernementele commissie ingesteld om toe te zien op alle kwesties met betrekking tot de bouw en de exploitatie van de vaste kanaalverbinding (“de intergouvernementele commissie”).

(3)

Tot het einde van de overgangsperiode die is vastgesteld bij het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (4) (“de overgangsperiode”), is de intergouvernementele commissie de nationale veiligheidsinstantie in de zin van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad die verantwoordelijk is voor de vaste kanaalverbinding (“Kanaaltunnel”).

(4)

Aan het einde van de overgangsperiode wordt de intergouvernementele commissie een orgaan dat is ingesteld bij een internationale overeenkomst tussen een lidstaat, namelijk Frankrijk, en een derde land, namelijk het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”). Tenzij anders bepaald in een voor het Verenigd Koninkrijk bindende internationale overeenkomst, zal zij geen nationale veiligheidsinstantie meer zijn krachtens het Unierecht en zal het Unierecht niet langer van toepassing zijn op het deel van de Kanaaltunnel dat onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk valt.

(5)

Om de veilige en efficiënte exploitatie van de Kanaaltunnel te waarborgen, is het passend de intergouvernementele commissie als enige verantwoordelijke veiligheidsinstantie voor de gehele Kanaaltunnel te behouden.

(6)

Daartoe wordt Frankrijk bij Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad (5) onder bepaalde voorwaarden gemachtigd om te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling van het Verdrag van Canterbury, uit hoofde waarvan de intergouvernementele commissie wordt behouden als de enige veiligheidsinstantie die bevoegd is voor de toepassing van het Unierecht in de Kanaaltunnel, en om die overeenkomst te ondertekenen en te sluiten.

(7)

Daartoe moeten nadere regels worden vastgesteld betreffende specifieke veiligheidsinstanties alsmede betreffende de taken van de betrokken lidstaat om alle nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat het Unierecht te allen tijde wordt toegepast door de specifieke veiligheidsinstantie of, bij gebreke daarvan, door zijn nationale veiligheidsinstantie.

(8)

Geschillenbeslechting tussen de betrokken lidstaat en het derde land op het gebied van spoorwegveiligheid kan aanleiding geven tot vragen over de uitlegging van het Unierecht. Bijgevolg moet het Hof van Justitie van de Europese Unie de bevoegdheid te krijgen om over dergelijke vragen een uitspraak te doen bij wijze van prejudiciële beslissing.

(9)

Richtlijn (EU) 2016/798 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(10)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de veilige en efficiënte exploitatie van de Kanaaltunnel garanderen na afloop van de overgangsperiode, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(11)

Deze verordening moet met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2016/798

Richtlijn (EU) 2016/798 wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 3 wordt punt 7 vervangen door:

“7.

“nationale veiligheidsinstantie”:

a)

het nationale orgaan dat belast is met de taken betreffende de veiligheid op het spoor overeenkomstig deze richtlijn;

b)

een orgaan dat door verschillende lidstaten met de in punt a) bedoelde taken belast is om te zorgen voor een uniforme veiligheidsregeling;

c)

een orgaan dat door een lidstaat en een derde land belast is met de in punt a) bedoelde taken om een uniforme veiligheidsregeling te waarborgen, op voorwaarde dat de Unie daartoe met het betrokken derde land een overeenkomst heeft gesloten of dat een lidstaat een dergelijke overeenkomst heeft gesloten overeenkomstig een daartoe door de Unie verleende machtiging;”;

2)

aan artikel 16 worden de volgende leden toegevoegd:

“4.

Indien één enkel kunstwerk gedeeltelijk in een derde land en gedeeltelijk in een lidstaat is gelegen, kan die lidstaat, naast de nationale veiligheidsinstantie die anderszins bevoegd is voor zijn grondgebied, en overeenkomstig artikel 3, punt 7, c), en een internationale overeenkomst die door de Unie is gesloten of waarvan deze met de sluiting heeft ingestemd, een veiligheidsinstantie aanwijzen die specifiek bevoegd is voor dat kunstwerk en alle andere onderdelen van de daarmee verbonden spoorweginfrastructuur (“de specifieke veiligheidsinstantie”). In overeenstemming met die internationale overeenkomst kan de nationale veiligheidsinstantie tijdelijk de bevoegdheid op zich nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt.

In het kader van een in de eerste alinea bedoelde internationale overeenkomst, neemt de betrokken lidstaat alle maatregelen waarover hij krachtens die internationale overeenkomst beschikt om te waarborgen dat de specifieke veiligheidsinstantie voldoet aan het Unierecht. Indien dat voor de spoorwegveiligheid noodzakelijk is, maakt de betrokken lidstaat daartoe onverwijld gebruik van het bij die internationale overeenkomst verleende recht, waardoor de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is om de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich in die lidstaat bevindt.

5.

Indien een geschil dat overeenkomstig een internationale overeenkomst aan een scheidsgerecht is voorgelegd, een vraag doet rijzen over de uitlegging van het Unierecht, is het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof van Justitie”) bevoegd om bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over die vraag op verzoek van het scheidsgerecht dat is ingesteld om geschillen uit hoofde van die internationale overeenkomst te beslechten.

De bepalingen van Unierecht inzake de procedures die overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden ingesteld voor het Hof van Justitie zijn van overeenkomstige toepassing op verzoeken om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie die op grond van de eerste alinea worden ingediend.

Indien het scheidsgerecht zich niet voegt naar een beslissing van het Hof van Justitie die overeenkomstig de eerste alinea is gegeven, maakt de betrokken lidstaat onverwijld gebruik van het bij de internationale overeenkomst verleende recht, waarbij de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is om de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van het kunstwerk dat zich in die lidstaat bevindt.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

M. ROTH


(1)  Standpunt van 16 september 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 oktober 2020.

(3)  Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 102).

(4)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(5)  Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2020 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling op het Verdrag tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste kanaalverbinding, en die overeenkomst te sluiten en te ondertekenen (zie bladzijde 4 van dit Publicatieblad).


BESLUITEN

22.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 352/4


BESLUIT (EU) 2020/1531 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 oktober 2020

waarbij Frankrijk wordt gemachtigd te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling op het Verdrag tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste kanaalverbinding, en die overeenkomst te sluiten en te ondertekenen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (“het Verdrag van Canterbury”), is een intergouvernementele commissie (“intergouvernementele commissie”) ingesteld om toe te zien op alle kwesties met betrekking tot de bouw en de exploitatie van de vaste kanaalverbinding.

(2)

Tot het einde van de overgangsperiode die is bepaald bij het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (3) (“de overgangsperiode”) is de Intergouvernementele Commissie als orgaan door verschillende lidstaten belast met de taken op het gebied van de spoorwegveiligheid betreffende de vaste kanaalverbinding. Te dien aanzien is de intergouvernementele commissie derhalve de nationale veiligheidsinstantie in de zin van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (4). In die hoedanigheid past zij de bepalingen van het Unierecht toe die van belang zijn voor de spoorwegveiligheid en, uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (5), voor de spoorweginteroperabiliteit.

(3)

Op het einde van de overgangsperiode zal de intergouvernementele commissie een orgaan worden dat is opgericht bij een internationale overeenkomst tussen een lidstaat, namelijk Frankrijk, en een derde land, namelijk het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (het “Verenigd Koninkrijk”). Voorts zal, tenzij anders bepaald in een voor het Verenigd Koninkrijk bindende internationale overeenkomst, het Unierecht na afloop van de overgangsperiode niet langer van toepassing zijn op het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk valt.

(4)

Een internationale overeenkomst met een derde land betreffende de toepassing van regels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in grensoverschrijdende situaties kan gevolgen hebben voor een gebied dat grotendeels wordt bestreken door het Unierecht, met name Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad (6) en Richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798. Een dergelijke overeenkomst valt derhalve onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie. De lidstaten mogen alleen over een dergelijke overeenkomst onderhandelen, of een dergelijke overeenkomst sluiten, als zij daartoe overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door de Unie zijn gemachtigd. Vanwege de wisselwerking met bestaande Uniewetgeving, moet een dergelijke machtiging door de Uniewetgever worden verleend overeenkomstig de in artikel 91 VWEU bedoelde wetgevingsprocedure.

(5)

Bij brief van 16 juli 2020 heeft Frankrijk de Unie om machtiging verzocht om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling op het Verdrag van Canterbury en die overeenkomst te sluiten.

(6)

Om de veilige en efficiënte exploitatie van de vaste kanaalverbinding te waarborgen, is het passend ervoor te zorgen dat de intergouvernementele commissie als enige veiligheidsinstantie verantwoordelijk blijft voor die gehele infrastructuur. Gezien de bijzondere positie van de vaste kanaalverbinding als spoorverbinding door één enkel complex kunstwerk dat gedeeltelijk op het grondgebied van respectievelijk Frankrijk en gedeeltelijk op het grondgebied van een derde land is gelegen, is het passend Frankrijk te machtigen met het Verenigd Koninkrijk een internationale overeenkomst te onderhandelen, ondertekenen en sluiten betreffende de toepassing van de spoorwegveiligheidsregels van de Unie op de vaste kanaalverbinding teneinde een uniform veiligheidsregime in stand te houden, onder voorbehoud van bepaalde vereisten.

(7)

De intergouvernementele commissie is in staat de rol te vervullen van nationale veiligheidsinstantie die verantwoordelijk is voor het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van Frankrijk valt, mits Richtlijn (EU) 2016/798 wordt gewijzigd en bepaalde voorwaarden zijn vervuld.

(8)

De intergouvernementele commissie moet voor de gehele vaste kanaalverbinding dezelfde regels toepassen. Die regels dienen de relevante bepalingen van het Unierecht te zijn, en met name Verordening (EU) 2016/796 en Richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798, zoals gewijzigd of vervangen, alsook de op basis van die rechtshandelingen vastgestelde handelingen.

(9)

Overeenkomstig het Verdrag van Canterbury worden geschillen tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk over de uitlegging of toepassing van dat Verdrag beslecht door een scheidsgerecht. Wanneer dergelijke geschillen aanleiding geven tot vragen over de uitlegging van Unierecht, dient het scheidsgerecht, teneinde de correcte toepassing van het Unierecht te waarborgen, over dergelijke vragen het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof van Justitie”) om een prejudiciële beslissing te verzoeken en aan die beslissing gebonden te zijn.

(10)

Het is noodzakelijk specifieke regels vast te stellen voor de toepassing van het Unierecht op het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van Frankrijk valt, om ervoor te zorgen dat het Unierecht te allen tijde correct wordt toegepast en dat de Commissie toezicht kan houden op de toepassing ervan onder de controle van het Hof van Justitie, ook in spoedeisende gevallen of wanneer de intergouvernementele commissie een beslissing van het scheidsgerecht naast zich neerlegt. Daartoe dient Frankrijk het recht te behouden om, waar nodig, eenzijdig op te treden om voor dat deel van de vaste kanaalverbinding dat onder zijn jurisdictie valt de volledige, correcte en onverwijlde toepassing van het Unierecht te waarborgen.

(11)

Om een effectieve rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren, dienen de gerechten waarop artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) van toepassing is, uitsluitend bevoegd te zijn voor verzoeken van concessionarissen en gebruikers van de vaste kanaalverbinding tegen besluiten van de intergouvernementele commissie.

(12)

De in de overwegingen 8 tot en met 11 beschreven elementen moeten in de internationale overeenkomsten tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de vaste kanaalverbinding weerslag vinden. Die internationale overeenkomsten moeten in alle opzichten verenigbaar zijn met het Unierecht,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Dit besluit legt de voorwaarden vast op grond waarvan Frankrijk wordt gemachtigd om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een internationale overeenkomst (“de aanvullende overeenkomst”) ter aanvulling op het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenig Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste kanaalverbinding (“het Verdrag van Canterbury”) wat betreft de toepassing van de regels inzake de spoorwegveiligheid in de vaste kanaalverbinding en die overeenkomst te sluiten en te ondertekenen.

Een dergelijke internationale overeenkomst treedt in werking na afloop van de overgangsperiode waarin het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voorziet en voldoet aan de volgende voorwaarden:

a)

teneinde in de gehele vaste kanaalverbinding een uniform veiligheidsregime te behouden, zorgt de intergouvernementele commissie ervoor dat met betrekking tot de vaste kanaalverbinding de bepalingen van het Unierecht, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (“het Hof van Justitie”), welke relevant zijn voor de taken van de nationale veiligheidsinstanties in de zin van artikel 3, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/798 worden toegepast, met name van Verordening (EU) 2016/796 en Richtlijnen (EU) 2016/797 en (EU) 2016/798, zoals gewijzigd of vervangen, alsmede van op basis van die rechtshandelingen vastgestelde handelingen;

b)

indien in een geschil dat overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag van Canterbury aan een scheidsgerecht wordt voorgelegd, vragen rijzen over de uitlegging van Unierecht, is het scheidsgerecht niet bevoegd om over dergelijke vragen te beslissen. In dat geval verzoekt het scheidsgerecht het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te doen over de vraag. De prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie is bindend voor het scheidsgerecht;

c)

indien nodig, met name in spoedeisende gevallen of in het geval de intergouvernementele commissie een beslissing van het scheidsgerecht naast zich neerlegt, behoudt Frankrijk het recht om eenzijdig te handelen met het oog op de volledige, correcte en onverwijlde toepassing van het Unierecht te waarborgen op het deel van de vaste kanaalverbinding dat onder haar jurisdictie valt;

d)

rechterlijke instanties waarop artikel 19, lid 1, VEU van toepassing is, zijn uitsluitend bevoegd om te beslissen over de door de concessionarissen en gebruikers van de vaste kanaalverbinding gevorderde rechtsmiddelen tegen door de intergouvernementele commissie in hoedanigheid van nationale veiligheidsinstantie in de zin van artikel 3, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/798 genomen besluiten;

e)

de overeenkomst moet in alle opzichten verenigbaar zijn met het recht van de Unie.

Artikel 2

Frankrijk houdt de Commissie regelmatig op de hoogte van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk over de aanvullende overeenkomst, en nodigt de Commissie, waar passend, uit als waarnemer deel te nemen aan de onderhandelingen.

Na afloop van de onderhandelingen legt Frankrijk de overeengekomen ontwerptekst van de aanvullende overeenkomst voor aan de Commissie. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

Binnen een maand na ontvangst van de ontwerptekst van de aanvullende overeenkomst neemt de Commissie een besluit over de vraag of aan de voorwaarden van artikel 1 van dit besluit is voldaan. Als de Commissie besluit dat aan deze voorwaarden is voldaan, kan Frankrijk de desbetreffende overeenkomst ondertekenen en sluiten.

Frankrijk verstrekt de Commissie een afschrift van de aanvullende overeenkomst binnen een maand na de inwerkingtreding daarvan of, indien de overeenkomst voorlopig moet worden toegepast, binnen een maand na de start van de voorlopige toepassing ervan.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 21 oktober 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

M. ROTH


(1)  Advies van 16 september 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 oktober 2020.

(3)  PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(4)  Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 inzake veiligheid op het spoor (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 102).

(5)  Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).

(6)  Verordening (EU) 2016/796 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

22.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 352/7


BESLUIT (EU) 2020/1532 VAN DE RAAD

van 12 oktober 2020

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen tijdens de 66e zitting van het Comité voor het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie met betrekking tot de beoogde vaststelling van indelingsadviezen, indelingsbesluiten, wijzigingen van de toelichting bij het geharmoniseerde systeem of andere adviezen voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem en aanbevelingen teneinde de uniformiteit in de interpretatie van het geharmoniseerde systeem in het kader van het Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem te verzekeren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 31, artikel 43, lid 2, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 87/369/EEG van de Raad (1) heeft de Unie haar goedkeuring gehecht aan het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (2), alsmede aan het daarbij behorende protocol van wijziging (3) (het GS-verdrag), waarbij het Comité voor het geharmoniseerd systeem (HSC) is ingesteld.

(2)

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder b) en c), van het GS-verdrag is het HSC onder meer verantwoordelijk voor het opstellen van toelichtingen, indelingsadviezen, andere adviezen voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem en voor de voorbereiding van aanbevelingen teneinde de uniformiteit in de interpretatie en de toepassing van het geharmoniseerde systeem te verzekeren.

(3)

Naar verwachting zal het Comité voor het HSC besluiten over indelingsadviezen, indelingsbesluiten, wijzigingen van de toelichting bij of andere adviezen over de interpretatie van het geharmoniseerde systeem en besluiten over aanbevelingen, teneinde de uniformiteit in de interpretatie van het geharmoniseerde systeem in het kader van het GS-Verdrag tijdens zijn zitting in september 2020 te verzekeren.

(4)

Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de GN-posten en van de aantekeningen op de afdelingen en hoofdstukken zijn omschreven.

(5)

Met het oog op de indelingsadviezen, indelingsbesluiten, wijzigingen van de toelichting en andere adviezen voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, en op aanbevelingen teneinde de uniformiteit in de interpretatie van het geharmoniseerde systeem in het kader van het Verdrag te verzekeren, is het passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen omdat, na de vaststelling ervan, deze indelingsadviezen, en bepaalde van deze indelingsbesluiten en wijzigingen worden bekendgemaakt in een mededeling van de Commissie uit hoofde van artikel 34, lid 7, onder a), iii), van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad (4) en in de lidstaten van toepassing worden. Het standpunt zal in het HSC kenbaar worden gemaakt,

(6)

Dit besluit vormt een aanvulling op Besluit (EU) 2020/1410 van de Raad (5),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen tijdens de 66e zitting van het Comité voor het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie met betrekking tot de goedkeuring van indelingsadviezen, indelingsbesluiten of andere adviezen voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem en van aanbevelingen teneinde de uniformiteit in de interpretatie van het geharmoniseerde systeem in het kader van het GS-Verdrag te verzekeren, is opgenomen in de bijlage.

Artikel 2

Geringe technische wijzigingen in het in artikel 1 bedoelde standpunt kunnen door de vertegenwoordigers van de Unie worden overeengekomen zonder nader besluit van de Raad.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 12 oktober 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES


(1)  Besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 inzake de sluiting van het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, alsmede van het daarbij behorende protocol van wijziging (PB L 198 van 20.7.1987, blz. 1).

(2)  PB L 198 van 20.7.1987, blz. 3.

(3)  Protocol tot wijziging van het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (PB L 198 van 20.7.1987, blz. 11).

(4)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(5)  Besluit (EU) 2020/1410 van de Raad van 25 september 2020 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen tijdens de 66e zitting van het Comité voor het geharmoniseerde systeem van de Werelddouaneorganisatie met betrekking tot de beoogde vaststelling van indelingsadviezen, indelingsbesluiten, wijzigingen van de toelichting bij het geharmoniseerde systeem of andere adviezen voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem en aanbevelingen teneinde de uniformiteit in de interpretatie van het geharmoniseerde systeem in het kader van het Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem te verzekeren (PB L 327 van 8.10.2020, blz. 1).


BIJLAGE

Deze bijlage vormt een aanvulling op de bijlage bij Besluit (EU) 2020/1410 van de Raad.

II.2   

Opstelling van concordantietabellen voor de versies van 2017 en 2022 van het geharmoniseerd systeem (doc. NC2704, NC2749 en NC2753).

Wat betreft de concordantietabel voor de onderverdelingen 4 407,13 en 4 407,14 (mengsels van S-P-F (sparhout (spruce), dennenhout (pine) en zilverspar (fir)) en Hem-fir (van hout van de Westerse hemlock en de zilverspar) steunt de Unie de door het WDO-secretariaat in punt 20 van document NC2753 voorgestelde concordantie.

Wat betreft de concordantietabel voor onderverdeling 4 418,83 (I-balken) steunt de Unie de door Japan in punt 14 van document NC2753 voorgestelde concordantie.

Wat betreft de concordantietabel voor onderverdeling 7 019,71 (vliezen van glasvezels) merkt de Unie op dat de enige overdracht uit het GS-2017 onderverdeling 7 019,32 zou betreffen.

Wat betreft de concordantietabel voor de onderverdelingen 8 462,62 en 8 462,63 (smeedmachines) steunt de Unie de handhaving van alle onder het GS-2017 voor overdracht voorgestelde onderverdelingen, met inbegrip van die tussen vierkante haken.

Wat betreft de concordantietabel voor onderverdeling 8 519,81 (telefoonantwoordapparaten) steunt de Unie het voorstel van het WDO-secretariaat in punt 26 van document NC2704.

Wat betreft de concordantietabel voor onderverdeling 8 539,51 (LED) steunt de Unie de conclusie van het WDO-secretariaat in punt 24 van document NC2704.

Wat betreft de concordantietabel voor de nieuwe onderverdeling 8 541,51 (op halfgeleiders gebaseerde meetwaarde-omvormers) merkt de Unie op dat er geen aanwijzingen zijn voor afzonderlijk ingedeelde onderdelen in het GS-2017. Daarom zijn er geen extra overdrachten nodig.

Wat betreft de concordantietabel voor onderverdeling 88 06 (onbemande luchtvaartuigen), steunt de Unie de in punt 25 van document NC2704 vermelde optie (i).

Tot slot steunt de Unie de correctie van bepaalde redactionele fouten in de ontwerpconcordantietabellen I en II, zoals uiteengezet in de bijlage bij document NC 2753.

III.4   

Indeling in het GS-2022 van bepaalde verzamelingen en voorwerpen van verzamelingen met een numismatisch belang (verzoek van het secretariaat) (doc. NC2711, NC2754)

De Unie zou de drie producten onder de nieuwe onderverdeling 9 705,31 in het GS-2022 indelen. De Unie merkt op dat Canada en het WDO-secretariaat het voorstel van de Unie steunen om de vermelding “munten die in de handel algemeen bekend zijn als “oude munten”” te schrappen uit de tweede alinea van punt (4) van het nieuwe deel (A) van de GS-toelichtingen op post 97 05.

III.5   

Indeling in het GS-2022 van patronen voor 3D-printers (verzoek van het secretariaat) (doc. NC2712, NC2755)

De Unie steunt het voorstel tot wijziging van de GS-toelichtingen, waarin is bepaald dat patronen voor 3D-printerpatronen met elektronische componenten of mechanische mechanismen moeten worden ingedeeld als delen van 3D-printers.

De Unie zou producten die in de documenten NC2712 en NC2755 worden gepresenteerd indelen onder post 84 85 in het HS-2022 als delen van 3D-printers, rekening houdend met de aanwezigheid van elektronische componenten voor aansluiting op een 3D-printer.

III.7   

Verslag van de 57e vergadering van het subcomité voor de herziening van het GS (doc. NR1434)

III.8   

Te nemen besluiten. (doc. NC2709)

a)

Bijlagen C/4 en D/8 — Wijzigingen van de toelichtingen (GS-2022) (deel VI)

b)

Bijlagen C/5, D/9 en D/22 — Wijzigingen van de toelichtingen (GS-2022) (deel VII)

c)

Bijlagen C/8 en D/12 – Wijzigingen van de toelichtingen, voortvloeiend uit de artikel 16-aanbeveling van 28 juni 2019 (deel XIII)

d)

Bijlagen C/13 en D/17 — Wijzigingen van de toelichtingen, voortvloeiend uit de artikel 16-aanbeveling van 28 juni 2019 (deel XX)

e)

Bijlagen C/14 en D/18 — Mogelijke wijzigingen van de toelichtingen met betrekking tot bepaalde attractie- en speeltoestellen (voorstel van de Verenigde Staten)

De Unie stemt in met alle voorgestelde wijzigingen in deze documenten.

f)

Bijlagen C/1 en D/5 — Mogelijke wijzigingen van de toelichting op post 15 09 wat betreft andere olijfolie verkregen bij de eerste persing, en post 15 15 wat betreft voorbeelden van microbiële vetten en oliën

Wat betreft de GS-toelichtingen op post 15 09 steunt de Unie het voorstel van de Unie (optie 2) en het nieuwe voorstel van Canada (optie 3). In punt (D) (2) steunt de Unie het gebruik van “of” (optie 2) in plaats van “en/of”.

Wat betreft de GS-toelichtingen op post 15 15 steunt de Unie het gebruik van de uitdrukking "eencellig organisme” (optie 1) en het gebruik van “of” (optie 2) in plaats van “en/of”. In de voorbeelden (a) en (b) steunt de Unie het gebruik van de uitdrukking “verkregen uit” (optie 2).

g)

Bijlagen C/3 en D/7 — Mogelijke wijzigingen van de toelichtingen met betrekking tot “placebo’s” en “dubbelblinde klinische proefpakketten” in post 30 06 (verzoek van Australië)

Wat betreft de zin “De placebo’s van deze post omvatten ook [controlevaccins] [gecontroleerde vaccins] [vaccins die als controlestoffen worden gebruikt en] waarvoor een vergunning is verleend voor gebruik in erkende klinische proeven.” steunt de Unie de toevoeging van deze zin aan de tekst van punt (12) van de GS‐toelichtingen op post 30 06 niet, aangezien niet duidelijk is welke soorten stoffen erdoor worden beschreven. Indien de andere overeenkomstsluitende partijen besluiten de zin toe te voegen, steunt de Unie “vaccins die als controlestoffen worden gebruikt” (optie 3) of, indien flexibiliteit nodig is, “controlevaccins” (optie 1).

Met betrekking tot de zin “[De te onderzoeken werkzame bestanddelen kunnen kruidengeneesmiddelen [voor therapeutisch of profylactisch gebruik] omvatten.]” blijft de Unie flexibel wat betreft de toevoeging ervan aan de tekst, maar steunt zij een open lijst van voorbeelden, zoals voorgesteld door de Verenigde Staten, niet.

h)

Bijlagen C/6 en D/10 — Wijzigingen van de toelichtingen, voortvloeiend uit de artikel 16-aanbeveling van 28 juni 2019 (deel IX)

De Unie ondersteunt het voorstel om aanvullende toelichtingen toe te voegen aan onderverdelingen 4 412,41, 4 412,42 en 4 412,49. De Unie verzoekt nader onderzoek en verbetering van de voorgestelde tekst om deze in overeenstemming te brengen met de huidige indelingspraktijken in de Unie (bijvoorbeeld de oriëntatie van de fineerlagen).

i)

Bijlagen C/7 en D/11 — Wijzigingen van de toelichtingen, voortvloeiend uit de artikel 16-aanbeveling van 28 juni 2019 (delen XI en XII)

De Unie steunt de toevoeging van “paraseismische wandbekleding” en “geotextiel” aan de lijst van voorbeelden van elektronisch textiel. In de tekst over “geotextiel” steunt de Unie de tekst “een sensor die van vezels vervaardigd of ten minste volledig in de vezels geïntegreerd is” (optie 2), zoals eerder door de Unie is voorgesteld.

De Unie steunt de voorlopige vaststelling van de door het subcomité voor de GS‐herziening goedgekeurde teksten.

j)

Bijlagen C/12 en D/16 — Wijzigingen van de toelichtingen, voortvloeiend uit de artikel 16-aanbeveling van 28 juni 2019 (deel XVII)

De Unie steunt de toevoeging van de verwijzing naar permanent geïntegreerde camera’s in punt 3 van de GS-toelichtingen op post 88 06, op voorwaarde dat het indelingsadvies waarin een drone met geïntegreerde camera onder post 85 25 wordt ingedeeld, wordt herzien en in overeenstemming wordt gebracht met het GS-2022 en de GS-toelichtingen.

Met betrekking tot punt 4 van de GS-toelichtingen op post 88 06 steunt de Unie het voorstel van China met aanvullende, door de Unie toegevoegde technische criteria (tweede optie).

k)

Bijlagen C/15 en D/19 — Mogelijke wijzigingen van de toelichtingen op hoofdstuk 97 ten aanzien van bepaalde voorwerpen van culturele aard (voorstel van de Verenigde Staten)

De Unie steunt de lijst van artikelen die als voorbeeld worden genoemd niet, aangezien deze zeer specifiek zijn en beperkt zijn tot het verklaren van het toepassingsgebied van de artikelen die onder onderverdeling 9 705,10 moeten worden ingedeeld.

De Unie merkt voorts op dat de gegeven definities en voorbeelden geen duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop bijvoorbeeld “traditionele nationale kostuums” of “oude auto’s” moeten worden ingedeeld.

l)

Bijlagen C/16 en D/20 — Wijzigingen van de toelichting op de indelingsregels (GS‐2022)

De Unie steunt het oorspronkelijke voorstel van het WDO-secretariaat (optie 1, waarbij de term “enkel” wordt gebruikt, maar flexibel wordt omgegaan met de uitdrukking “niet verder bewerkt dan”) en verzoekt erom de teksten in het Engels en het Frans op elkaar af te stemmen.

III.9   

Mogelijke wijziging van de toelichting op post 71 04 ten aanzien van synthetische diamanten (voorstel van het Kimberleyproces) (doc. NC2757)

De Unie stemt in met de voorgestelde wijzigingen van de nieuwe derde alinea van post 71 04 en met de invoering van een nieuw punt (3) van de toelichting op onderverdeling 7 104,91.

III.10   

Indeling van een micro-elektromechanisch systeemelement (MEMS) in het GS‐2022 (voorstel van het secretariaat)

De Unie zou het product indelen onder post 85 41.