ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 346

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
20 oktober 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2020/1518 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op tong in de gebieden 7h, 7j en 7k voor vaartuigen die de vlag van België voeren

1

 

*

Verordening (EU) 2020/1519 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op schol in de gebieden 7h, 7j en 7k voor vaartuigen die de vlag van België voeren

4

 

*

Verordening (EU) 2020/1520 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op schol in de gebieden 7h, 7j en 7k voor vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

7

 

*

Verordening (EU) 2020/1521 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op witte koolvis in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e voor vaartuigen die de vlag van België voeren

10

 

*

Verordening (EU) 2020/1522 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op heek in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e voor vaartuigen die de vlag van België voeren

13

 

*

Verordening (EU) 2020/1523 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van een sluiting van de visserij op tong in de gebieden 8a en 8b voor vaartuigen die de vlag van België voeren

16

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1524 van de Commissie van 19 oktober 2020 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald zwaar thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea

19

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1525 van de Commissie van 16 oktober 2020 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 7008)  ( 1 )

31

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/1


VERORDENING (EU) 2020/1518 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op tong in de gebieden 7h, 7j en 7k voor vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn quota voor 2020 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van tong in de gebieden 7h, 7j en 7k door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, het voor 2020 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2020 is toegewezen aan België voor het in de bijlage vermelde bestand van tong in de gebieden 7h, 7j en 7k, wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

18/TQ123

Lidstaat

België

Bestand

SOL/7HJK.

Soort

Tong (Solea solea)

Gebied

7h, 7j en 7k

Datum van sluiting

25.9.2020


20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/4


VERORDENING (EU) 2020/1519 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op schol in de gebieden 7h, 7j en 7k voor vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn quota voor 2020 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van schol in de gebieden 7h, 7j en 7k door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, het voor 2020 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2020 is toegewezen aan België voor het in de bijlage vermelde bestand van schol in de gebieden 7h, 7j en 7k wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

19/TQ123

Lidstaat

België

Bestand

PLE/7HJK.

Soort

Schol (Pleuronectes platessa)

Gebied

7h, 7j en 7k

Datum van sluiting

25.9.2020


20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/7


VERORDENING (EU) 2020/1520 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op schol in de gebieden 7h, 7j en 7k voor vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn quota voor 2020 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van schol in de gebieden 7h, 7j en 7k door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Frankrijk, het voor 2020 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2020 is toegewezen aan Frankrijk voor het in de bijlage vermelde bestand van schol in de gebieden 7h, 7j en 7k wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in Frankrijk, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

28/TQ123

Lidstaat

Frankrijk

Bestand

PLE/7HJK.

Soort

Schol (Pleuronectes platessa)

Gebied

7h, 7j en 7k

Datum van sluiting

29.9.2020


20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/10


VERORDENING (EU) 2020/1521 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op witte koolvis in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e voor vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn quota voor 2020 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van witte koolvis in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, het voor 2020 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2020 is toegewezen aan België voor het in de bijlage vermelde bestand van witte koolvis in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

25/TQ123

Lidstaat

België

Bestand

POL/*8ABDE (bijzondere voorwaarde voor POL/07.)

Soort

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

Gebied

8a, 8b, 8d en 8e

Datum van sluiting

1.10.2020


20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/13


VERORDENING (EU) 2020/1522 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op heek in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e voor vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn quota voor 2020 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van heek in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, het voor 2020 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2020 is toegewezen aan België voor het in de bijlage vermelde bestand van heek in de gebieden 8a, 8b, 8d en 8e wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

22/TQ123

Lidstaat

België

Bestand

HKE/8ABDE. met inbegrip van de bijzondere voorwaarde voor HKE/*57‐14

Soort

Heek (Merluccius merluccius)

Gebied

8a, 8b, 8d en 8e

Datum van sluiting

1.10.2020

 

Nr.

23/TQ123

Lidstaat

België

Bestand

HKE/*8ABDE (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

Soort

Heek (Merluccius merluccius)

Gebied

8a, 8b, 8d en 8e

Datum van sluiting

1.10.2020


20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/16


VERORDENING (EU) 2020/1523 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van een sluiting van de visserij op tong in de gebieden 8a en 8b voor vaartuigen die de vlag van België voeren

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (1), en met name artikel 36, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2020/123 van de Raad (2) zijn quota voor 2020 vastgesteld.

(2)

Uit de door de Commissie ontvangen informatie blijkt dat, gezien de vangsten van tong in de gebieden 8a en 8b door vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, het voor 2020 toegewezen quotum is opgebruikt.

(3)

Daarom moeten bepaalde visserijactiviteiten met betrekking tot dat bestand worden verboden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het opgebruiken van het quotum

Het vangstquotum dat voor 2020 is toegewezen aan België voor het in de bijlage vermelde bestand van tong in de gebieden 8a en 8b wordt met ingang van de in die bijlage opgenomen datum als opgebruikt beschouwd.

Artikel 2

Verbodsbepalingen

1.   Met ingang van de in de bijlage opgenomen datum is het voor vaartuigen die de vlag voeren van of geregistreerd zijn in België, verboden te vissen op het in artikel 1 bedoelde bestand. Het is met name verboden naar vis te zoeken en vistuig te water te laten, uit te zetten of op te halen voor het bevissen van dat bestand.

2.   Het blijft toegestaan vis en visserijproducten van vangsten uit dat bestand die vóór die datum door die vaartuigen zijn gevangen, over te laden, aan boord te houden, aan boord te verwerken, over te brengen, te kooien, vet te mesten en aan te landen.

3.   Door die vaartuigen verrichte onbedoelde vangsten van soorten uit dat bestand worden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, geregistreerd, aangeland en in mindering gebracht op de quota.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Nr.

20/TQ123

Lidstaat

België

Bestand

SOL/8AB.

Soort

Tong (Solea solea)

Gebied

8a en 8b

Datum van sluiting

1.10.2020


20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/19


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1524 VAN DE COMMISSIE

van 19 oktober 2020

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald zwaar thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 10 oktober 2019 heeft de Europese Commissie op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaald zwaar thermisch papier (heavyweight thermal paper, hierna “HWTP” of “het betrokken product”) van oorsprong uit de Republiek Korea (“Zuid-Korea” of “het betrokken land”). Het bericht van inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 26 augustus 2019 was ingediend door de European Thermal Paper Association (“de klager”) namens producenten die samen meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van bepaald HWTP voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een onderzoek te openen.

1.2.   Registratie

(3)

De invoer van het betrokken product is niet onderworpen aan registratie, aangezien niet werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening. Geen enkele partij heeft hierover opmerkingen gemaakt.

1.3.   Voorlopige maatregelen

(4)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de partijen op 6 mei 2020 een overzicht van de voorgestelde rechten verstrekt, alsook nadere gegevens over de berekening van de dumpingmarge en de marge die toereikend is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie weg te nemen. De belanghebbenden werden verzocht om binnen drie werkdagen hun opmerkingen over de juistheid van de berekeningen kenbaar te maken. Er zijn opmerkingen ontvangen van de klager en de medewerkende producent-exporteur.

(5)

Op 27 mei 2020 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/705 (3) (“de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op HWTP van oorsprong uit Zuid-Korea dat in de Unie wordt ingevoerd.

1.4.   Vervolg van de procedure

(6)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan een voorlopig antidumpingrecht werd ingesteld (“mededeling van de voorlopige bevindingen”), dienden de klager en de medewerkende producent-exporteur schriftelijke opmerkingen in waarin zij hun standpunten ten aanzien van de voorlopige bevindingen kenbaar maakten.

(7)

De belanghebbenden die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. Met de klager en de medewerkende producent-exporteur hebben hoorzittingen plaatsgevonden. Daarnaast werd op verzoek van de medewerkende producent-exporteur een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gehouden. De aanbevelingen die de raadadviseur-auditeur tijdens die hoorzitting heeft gedaan, komen in deze verordening tot uitdrukking. De Commissie heeft de producent-exporteur in de loop van juni 2020 drie aanvullende mededelingen gestuurd met meer gegevens over de berekening van prijsonderbieding en prijsbederf.

(8)

Bij het vaststellen van de definitieve bevindingen heeft de Commissie de opmerkingen van de belanghebbenden in overweging genomen en waar passend haar voorlopige conclusies herzien.

(9)

De Commissie is doorgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte. De Commissie heeft de antwoorden op de vragenlijst van de enige medewerkende niet-verbonden importeur, Ritrama SpA, kruislings gecontroleerd middels een telefoongesprek met het bedrijf.

(10)

De Commissie heeft alle belanghebbenden ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht in te stellen op bepaald zwaar thermisch papier dat in de Unie wordt ingevoerd (“mededeling van de definitieve bevindingen”). Alle partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen over de mededeling van de definitieve bevindingen. Er zijn opmerkingen ontvangen van de medewerkende producent-exporteur en de klager.

(11)

Naar aanleiding van de opmerkingen van de producent-exporteur heeft de Commissie Hansol een aanvullende mededeling verstrekt over de berekening van de kosten na invoer en de toename van de invoer in de periode van voorafgaande kennisgeving, waarover Hansol opmerkingen heeft gemaakt.

(12)

Het verzoek van Hansol om een hoorzitting met de diensten van de Commissie werd ingewilligd.

(13)

De opmerkingen van de belanghebbenden zijn onderzocht en indien passend in deze verordening in aanmerking genomen.

1.5.   Steekproef

(14)

Aangezien er geen opmerkingen over de steekproef zijn ontvangen, werden de overwegingen 7 tot en met 13 van de voorlopige verordening bevestigd.

1.6.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(15)

Zoals wordt opgemerkt in overweging 19 van de voorlopige verordening, had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019 (“het onderzoektijdvak” of “OT”) en had het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling betrekking op de periode van 1 januari 2016 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

(16)

De medewerkende producent-exporteur voerde aan dat de Commissie was afgeweken van haar vaste praktijk en dat het onderzoektijdvak op 30 september 2019 zou moeten aflopen, d.w.z. een datum die dichter bij de datum van inleiding van de procedure ligt. Volgens hem bood het door de Commissie gekozen OT geen mogelijkheid rekening te gehouden met recente ontwikkelingen zoals de fusie van twee in de steekproef opgenomen EU-producenten in maart 2019, de aangevoerde verlaging van de grondstofkosten sinds medio 2019 en het feit dat de bedrijfstak van de Unie pas medio 2019 overstapte naar BPA-vrij HWTP. Dit argument werd afgewezen. De Commissie beschikt over een discretionaire bevoegdheid bij deze keuze, mits zij voldoet aan artikel 6 van de basisverordening, waarin is bepaald dat een onderzoektijdvak normaliter een periode van ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de procedure bestrijkt, hetgeen voor dit onderzoek het geval is. Bovendien heeft Hansol niet aangetoond dat deze ontwikkelingen van invloed zouden zijn geweest op de analyse van de schade of het oorzakelijk verband, en hoe dan ook werd in de voorlopige Verordening (overwegingen 103 tot en met 110 respectievelijk 111 tot en met 115) rekening gehouden met zowel de kosten van de grondstoffen als de kwestie van de BPA-vrije leveringen.

(17)

Aangezien er geen andere opmerkingen over het onderzoektijdvak en de beoordelingsperiode zijn ontvangen, werd overweging 19 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(18)

Aangezien er geen opmerkingen over het betrokken product zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 20 tot en met 22 van de voorlopige verordening bevestigd.

2.2.   Soortgelijk product

(19)

Aangezien er geen opmerkingen over het soortgelijk product zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 23 en 24 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   DUMPING

3.1.   Normale waarde

(20)

Aangezien er geen opmerkingen over de normale waarde zijn ontvangen, werden de overwegingen 25 tot en met 35 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.2.   Uitvoerprijs

(21)

De details van de berekening van de uitvoerprijs zijn uiteengezet in de overwegingen 36 tot en met 39 van de voorlopige verordening.

(22)

De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen over de berekening van de uitvoerprijs in het geval van de rechtstreekse verkoop van Hansol aan onafhankelijke afnemers. De uitvoerprijs voor die verkoop, vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, wordt daarom bevestigd.

(23)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betwistte Hansol twee elementen in de berekening van de uitvoerprijs voor de verkoop door Hansol van het betrokken product naar de Unie via Hansol Europe B.V., die als importeur optreedt. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werd deze prijs vastgesteld op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers werd doorverkocht, na terugwerkende correctie tot een prijs af fabriek, onder meer door aftrek van de relevante verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) van de verbonden partij en een redelijke winstmarge.

(24)

Ten eerste voerde Hansol aan dat de Commissie bepaalde VVA-kostenposten van Hansol Europe B.V. anders had moeten toerekenen aan het betrokken product. Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie de geverifieerde informatie in dit verband opnieuw onderzocht en het argument aanvaard, waarbij zij de verdeelsleutel heeft gewijzigd.

(25)

Ten tweede was volgens Hansol de door de Commissie gebruikte winstmarge niet die van een importeur van het betrokken product, maar die van een gebruiker, en was het derhalve niet passend om deze winstmarge voor dit doel te gebruiken. Hansol voerde aan dat de Commissie in plaats daarvan zou moeten terugvallen op het winstpercentage van de niet-verbonden importeur dat eerder is gebruikt in het antidumpingonderzoek naar de invoer van bepaald licht thermisch papier uit de Republiek Korea (4). De Commissie heeft contact opgenomen met de betrokken onderneming om het argument van Hansol te analyseren. De betrokken onderneming, die de enige partij was die in dit onderzoek een vragenlijst voor importeurs had ingevuld, bevestigde dat zij inderdaad een gebruiker is, die HWTP verwerkt tot een downstreamproduct, en niet een importeur van het betrokken product. Het argument van Hansol werd dan ook aanvaard. Bij gebrek aan alternatieve gegevens in het dossier heeft de Commissie daarom de voorlopig gehanteerde winstmarge vervangen door de winstmarge die in de bovengenoemde zaak van het lichte thermisch papier is gebruikt.

3.3.   Vergelijking

(26)

Aangezien hierover geen opmerkingen zijn ontvangen, werden de overwegingen 40 en 41 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.4.   Dumpingmarges

(27)

Zoals in de overwegingen 22 tot en met 24 is uiteengezet, werden naar aanleiding van de argumenten die door de Commissie werden aanvaard bepaalde elementen van de uitvoerprijs herzien.

(28)

Onderstaande tabel bevat dienovereenkomstig de definitieve dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Hansol Paper Co., Ltd.

15,8 %

Alle andere ondernemingen

15,8 %

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(29)

Aangezien er geen opmerkingen over dit punt zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 47 en 48 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Verbruik in de Unie

(30)

Aangezien er geen opmerkingen over het verbruik in de Unie zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 49 tot en met 51 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

(31)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de producent-exporteur een aantal opmerkingen gemaakt over de voorlopige bevindingen van de Commissie met betrekking tot de analyse van de invoerprijzen, en meer in het bijzonder over de vergelijking van de EU-prijzen met de dumpingprijzen.

(32)

Ten eerste betwistte Hansol de methode die door de Commissie is gebruikt om een billijke vergelijking tussen de naar de Unie uitgevoerde productsoorten en de door de bedrijfstak van de Unie verkochte productsoorten te waarborgen. Daartoe had de Commissie verschillende basiskenmerken vastgesteld, die aan de belanghebbenden werden meegedeeld in de op de datum van inleiding van de procedure op de website van DG Handel gepubliceerde vragenlijsten. Van de verschillende elementen heeft de Commissie het zogenaamde oppervlaktegewicht van het product, uitgedrukt in (volledige) gram per vierkante meter (“het gramsgewicht”), geïdentificeerd als een van deze basiskenmerken.

(33)

Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd aan elke productsoort vervolgens een specifiek productcontrolenummer (“PCN”) toegekend, afhankelijk van de eigen specifieke basiskenmerken ervan. Om te zorgen voor een representatieve mate van overeenstemming tussen het uitgevoerde HWTP en het door de bedrijfstak van de Unie verkochte HWTP, heeft de Commissie de oorspronkelijke PCN-structuur echter aangepast door de gramsgewichten in verschillende reeksen te groeperen. Deze reeksen kunnen bijvoorbeeld lopen van 66 tot en met 68 gram of van 73 tot en met 76 gram.

(34)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de medewerkende producent-exporteur zich om drie redenen tegen deze benadering verzet:

de HWTP-modellen werden door de producenten per gram aangeduid, en elk verschil in gramsgewicht kan van invloed zijn op de prijs;

de gebruikte vergelijkingsmethode zou in strijd zijn met de WTO-verplichtingen (5) om bij een prijsvergelijking soortgelijke producten met elkaar te vergelijken;

de Commissie zou verplicht zijn een PCN-structuur te volgen die bij de opening van een antidumpingonderzoek is vastgesteld. Bovendien waren de hergroeperingen niet voldoende toegelicht en niet gerechtvaardigd. De door de Commissie gehanteerde tolerantie in oppervlaktegewicht voor het groeperen van PCN’s was misplaatst en irrelevant omdat op verkoopfacturen gewoonlijk het gramsgewicht wordt vermeld.

(35)

Deze argumenten werden afgewezen. In het onderhavige geval werden de eenheidsprijzen per gewicht (ton) berekend, zodat bij de door de Commissie gekozen berekeningsmethode al rekening is gehouden met het effect van het gramsgewicht op de prijzen en de kosten.

(36)

Bovendien vereist zowel artikel 2, in het bijzonder artikel 2.6, van de WTO-antidumpingovereenkomst als artikel 1, lid 4, van de basisverordening dat soortgelijke producten worden vergeleken met soortgelijke producten, maar wordt daar in die bepalingen geen specifieke methode voor vastgesteld. Het is een vaste praktijk van de Commissie in handelsbeschermingsonderzoeken om PCN’s te gebruiken om aan het begin van een onderzoek verschillende basiskenmerken vast te stellen, maar de Commissie is hier niet aan gebonden en kan besluiten de structuur van de PCN’s in de loop van het onderzoek zodanig te wijzigen dat een billijke vergelijking wordt gewaarborgd. In dit specifieke geval was de Commissie van mening dat de groepering van de PCN’s noodzakelijk was om een representatieve mate van overeenstemming tussen het uitgevoerde HWTP en het door de bedrijfstak van de Unie verkochte HWTP te bereiken en zo een billijke vergelijking te waarborgen, en dat de groepering adequaat is omdat de bedrijfstak zelf — zowel in de Unie als in Zuid-Korea — met bepaalde toleranties werkt, namelijk een afwijking van 5 tot 10 gram van het standaardgramsgewicht. In het licht hiervan is met de door de Commissie toegepaste groeperingen, zoals uiteengezet in overweging 31, derhalve een conservatieve benadering gevolgd.

(37)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen vroeg Hansol om verduidelijking over de vraag of de verkoop die werd gebruikt om de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges vast te stellen, ook het product met een toplaag van een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie omvatte.

(38)

Voor de berekening van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges heeft de Commissie de verkoop naar de Unie door de producent-exporteur vergeleken met de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zoals medegedeeld aan Hansol en de klager. In deze berekening heeft de Commissie geen onderscheid gemaakt tussen de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Aangezien de productmix die door deze drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie wordt verkocht verschillend is, konden bepaalde door Hansol verkochte productsoorten niet worden vergeleken met de producten van alle drie in de steekproef opgenomen ondernemingen. Om redenen van vertrouwelijkheid kan de Commissie niet nader specificeren welke in de steekproef opgenomen producenten in de Unie welke productsoorten hebben verkocht. De Commissie heeft in ieder geval bevestigd dat zij de uitvoer door Hansol van productsoorten met een toplaag heeft gematcht met de door de bedrijfstak van de Unie verkochte productsoorten met een toplaag.

(39)

Ten tweede betwistte de producent-exporteur de berekening door de Commissie van de kosten na invoer. Bij haar berekeningen heeft de Commissie waar nodig waardecorrecties toegepast op de uitvoertransacties van Hansol, om rekening te houden met de kosten na invoer en de douanerechten. 1 % van de cif-waarde werd redelijk geacht om de kosten na invoer te dekken, d.w.z. de kosten voor verlading, havengelden en inklaringskosten. Hansol was het daar niet mee eens en voerde aan dat de Commissie de kosten na invoer niet had berekend als 1 % van de cif-waarde van Hansol, maar als 1 % van de “cif-uitvoerwaarde grens Unie” van Hansol. Hansol verzocht de Commissie de kosten na invoer te berekenen als 1 % van de cif-waarde.

(40)

De Commissie heeft dit argument afgewezen. De “cif-uitvoerwaarde grens Unie” van Hansol is gebaseerd op de uitvoerprijs van Hansol, met inbegrip van de correcties die overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening zijn toegepast voor de verkoop via zijn verbonden handelaar. De kosten na invoer moeten in deze prijs worden opgenomen of op deze prijs worden toegepast om te komen tot een uitvoerprijs aan de EU-grens “bij aanlanding”, die vergelijkbaar is met de prijs en de richtprijs van de bedrijfstak in de EU. Deze vergelijking wordt vervolgens bij de berekening van het prijsbederf uitgedrukt als een percentage van de door Hansol aangegeven cif-waarde, omdat een eventueel toekomstig antidumpingrecht ook zou gelden voor deze werkelijke cif-waarden, grens Unie.

(41)

De Commissie heeft de kosten na invoer echter opnieuw onderzocht op basis van de feitelijke gegevens van Hansol, in plaats van 1 % te gebruiken. Op basis hiervan bedroegen de kosten na invoer ongeveer [3-6] EUR/ton. Aangezien dit bedrag gebaseerd is op een beperkt aantal facturen, heeft de Commissie het getoetst aan de bevindingen in het antidumpingonderzoek betreffende de invoer van bepaald licht thermisch papier uit de Republiek Korea. Aangezien beide bedragen in dezelfde orde van grootte liggen, heeft de Commissie het passend geacht de gegevens van Hansol voor dit onderzoek te gebruiken.

(42)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Hansol aan dat de kosten na invoer, zoals berekend door de Commissie, te laag waren geraamd en niet alleen de kosten voor de inklaring hadden moeten omvatten, maar ook de kosten voor verlading en opslag, alsmede de kosten voor havendocumenten die bij binnenkomst zijn verschuldigd. Hansol verstrekte een alternatieve berekening waaruit voortvloeide dat de kosten na invoer tussen 10 en 40 EUR per ton lagen.

(43)

De door Hansol na de mededeling van de definitieve bevindingen aangedragen berekening omvatte andere kosten dan de kosten die de Commissie had gebruikt, zoals opslag-, entrepot- en administratiekosten. Het argument van Hansol dat deze bijkomende kosten onder de kosten na invoer moeten vallen vanwege de specifieke kenmerken van zijn verkoopproces, en niet onder de standaarddiensten die na de invoer van de goederen worden verleend, wordt niet gestaafd met bewijsmateriaal in het dossier en kan niet worden gecontroleerd gezien het late stadium van het onderzoek. Daarom heeft de Commissie besloten dit argument af te wijzen.

(44)

Ten slotte betwistte de producent-exporteur dat de op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening toegepaste correctie voor het vaststellen van de uitvoerprijs kan worden gebruikt voor de berekening van de prijsonderbieding (en de schademarge), waarbij hij zich baseerde op het arrest van het Gerecht in zaak T-383/17 (6).

(45)

De Commissie heeft dit argument afgewezen. Ten eerste is tegen dit arrest hogere voorziening ingesteld bij het Hof van Justitie (7). Daarom zijn de vaststellingen in het arrest met betrekking tot de kwestie waarop het argument van Hansol betrekking heeft niet definitief.

(46)

Ten tweede, wat de prijsonderbieding betreft, voorziet de basisverordening niet in een specifieke methode voor dergelijke berekeningen. De Commissie beschikt derhalve over een ruime beoordelingsmarge bij het beoordelen van deze schade-indicator. Deze beoordelingsmarge is afgebakend door de noodzaak om conclusies te baseren op positief bewijsmateriaal en om een objectief onderzoek uit te voeren op grond van artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

(47)

Wanneer het gaat om de elementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de prijsonderbieding (met name de prijs bij uitvoer), moet de Commissie het eerste punt aangeven waarop er sprake is (of kan zijn) van concurrentie met producenten in de Unie op de markt van de Unie. Dat punt is in feite de aankoopprijs van de eerste niet-verbonden importeur, omdat die onderneming in principe de keuze heeft om ofwel bij de bedrijfstak van de Unie, ofwel bij buitenlandse afnemers in te kopen. Wanneer de producent-exporteur zijn systeem van verbonden ondernemingen eenmaal in de Unie heeft geïnstalleerd, staat voor die ondernemingen immers al vast dat hun producten uit het buitenland zullen komen. Derhalve moet als vergelijkingspunt het tijdstip onmiddellijk na overschrijding van de grens van de Unie door het goed worden gekozen en niet een tijdstip in een later stadium in de distributieketen, bijvoorbeeld bij de verkoop aan de eindgebruiker van het goed. Deze aanpak zorgt ook voor samenhang in gevallen waarin een producent-exporteur de goederen rechtstreeks aan een niet-verbonden afnemer (importeur of eindgebruiker) verkoopt, omdat in dit scenario per definitie geen wederverkoopprijzen zouden worden gebruikt. Een andere benadering zou ertoe leiden dat producenten-exporteurs uitsluitend op basis van het door hen gebruikte verkoopkanaal verschillend behandeld zouden worden.

(48)

In dit geval kan de invoerprijs voor een deel van de uitvoer niet tegen de nominale waarde worden opgenomen, omdat de producent-exporteur en de importeur met elkaar verbonden zijn. Om een betrouwbare prijs bij invoer tegen marktconforme prijzen en voorwaarden vast te stellen, moet die prijs derhalve worden berekend door de wederverkoopprijs van de verbonden importeur aan de eerste onafhankelijke afnemer als uitgangspunt te nemen. Voor de uitvoering van deze reconstructie zijn de regels inzake de berekening van de uitvoerprijs als bedoeld in artikel 2, lid 9, van de antidumpingbasisverordening relevant en worden deze naar analogie toegepast, net zoals zij relevant zijn voor de vaststelling van de uitvoerprijs voor dumpingdoeleinden. De toepassing naar analogie van artikel 2, lid 9, van de antidumpingbasisverordening maakt het mogelijk om tot een prijs te komen die volledig vergelijkbaar is met de prijs die wordt gebruikt bij het onderzoek van de verkoop aan onafhankelijke afnemers en die ook vergelijkbaar is met de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie.

(49)

Met het oog op een billijke vergelijking is daarom een aftrek van VAA-kosten en winst van de wederverkoopprijs die de verbonden importeur aan niet-verbonden afnemers in rekening brengt, gerechtvaardigd om tot een betrouwbare prijs te komen.

(50)

De Commissie heeft ook opgemerkt dat in dit specifieke geval het grootste deel van de verkoop aan zowel de kant van de bedrijfstak van de Unie als aan de kant van de producenten-exporteurs rechtstreeks plaatsvindt (d.w.z. zonder handelaren of importeurs). Deze rechtstreekse verkoop vertegenwoordigde meer dan 96 % van de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en bijna 70 % van de verkoop van de producent-exporteur.

(51)

Hoewel de Commissie vasthoudt aan de hierboven uiteengezette redenering, heeft zij volledigheidshalve alternatieve methoden voor de berekening van de prijsonderbiedingsmarge in overweging genomen.

(52)

In de eerste plaats heeft de Commissie onderzocht of het, om rekening te houden met eventuele verschillen in handelsstadium tussen de verkooptransacties van de bedrijfstak van de Unie en die van Zuid-Korea, nodig was een prijsonderbiedingsmarge te berekenen met inaanmerkingneming van het type eindgebruiker. In dit verband werd echter vastgesteld dat zowel de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie als Hansol vrijwel uitsluitend aan verwerkende bedrijven verkochten (beide ongeveer 98 % van hun verkoop). Daarom werd geconcludeerd dat de verkoop in het algemeen in hetzelfde handelsstadium plaatsvond en dat in dit verband geen aanvullende berekening van de prijsonderbieding nodig was.

(53)

In de tweede plaats heeft de Commissie de mogelijkheid onderzocht om een prijsonderbiedingsmarge te berekenen op basis van uitsluitend de rechtstreekse verkoop van de bedrijfstak van de Unie. Zoals hierboven is vermeld, ging bijna 97 % van de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie naar niet-verbonden afnemers. Daarom zou zelfs het in mindering brengen van de VAA-kosten en de winst voor het beperkte aantal transacties die via een verbonden onderneming worden uitgevoerd, het niveau van de prijsonderbieding nauwelijks veranderen.

(54)

Concluderend kan worden gezegd dat, ongeacht de wijze waarop de prijsonderbiedingsmarges worden berekend, de uitvoer van Hansol naar de Unie de verkoopprijzen van de Unie zou onderbieden. Dit argument is daarom afgewezen.

(55)

Ten slotte moet ook worden benadrukt dat, naast de vastgestelde prijsonderbieding, die na de in de overwegingen 35, 37 en 23 toegelichte herzieningen zou oplopen tot 5,1 % (8), uit het onderzoek is gebleken dat de invoer met dumping in elk geval ook tot gevolg had dat in het onderzoektijdvak op de markt van de Unie een prijsverhoging werd verhinderd in de zin van artikel 3, lid 3, van de basisverordening. De prijzen van de bedrijfstak van de Unie zijn in de beoordelingsperiode met 14 % gestegen, terwijl zij onder eerlijke concurrentievoorwaarden naar verwachting juist hadden moeten stijgen volgens een verhouding die vergelijkbaar is met de toename van de productiekosten, die met 23 % zijn gestegen. Zoals vermeld in de overwegingen 76 en 82 van de voorlopige verordening, en anders dan in 2016 toen de invoer met dumping niet een dergelijke druk uitoefende, was de bedrijfstak van de Unie niet in staat de prijzen te verhogen in overeenstemming met de productiekosten vanwege de prijsdruk die gevolg was van de toenemende invoer met dumping uit Zuid-Korea op de markt van de Unie (+ 83 % tijdens de beoordelingsperiode). Deze situatie had ernstige gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, die tijdens de beoordelingsperiode met bijna 70 % daalde en tijdens het OT op een zeer laag niveau uitkwam.

(56)

Daarom leidde de invoer met dumping, ongeacht de bevindingen inzake prijsonderbieding in dit geval, tot een aanzienlijke neerwaartse druk op de prijzen, aangezien prijsverhogingen werden verhinderd, terwijl de productiekosten 9 procentpunten meer stegen dan de verkoopprijzen van de Unie tijdens het onderzoektijdvak.

(57)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde Hansol zijn argument — evenwel zonder verdere onderbouwing — dat de Commissie de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges voor de verkoop via de verbonden importeur had moeten berekenen op basis van de door de verbonden importeur aan de eerste onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie in rekening gebrachte gewogen gemiddelde verkoopprijs. Hansol voerde aan dat de Commissie, door dit niet te doen, opzettelijk de vaststellingen van het Gerecht in de zaken Jindal Saw (9) en Kazchrome (10) buiten beschouwing heeft gelaten, met als gevolg een schending van de rechtsstaat en het beginsel van rechtszekerheid.

(58)

Dit argument wordt afgewezen om de redenen die reeds in de overwegingen 45 tot en met 49 zijn uiteengezet.

(59)

Hansol voerde bovendien aan dat, aangezien de vaststelling van de prijsonderbiedingsmarge volgens hem onjuist is, dit ook geldt voor de bevinding van de Commissie dat er sprake is van verhindering van een prijsverhoging en derhalve voor de gehele analyse van de schade en het oorzakelijk verband. Voorts leidt volgens Hansol een fout in de vaststelling van de prijsonderbieding en de verhindering van een prijsverhoging tot de vaststelling van een hoger antidumpingrecht dan toereikend is om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade op te heffen in de zin van artikel 9, lid 4, van de basisverordening.

(60)

Dit argument wordt afgewezen. De prijsonderbieding is correct berekend, zoals toegelicht in de overwegingen 45 tot en met 49. Zoals in de overwegingen 55 en 56 is uiteengezet, is ook de verhindering van een prijsverhoging naar behoren vastgesteld op basis van de gegevens in de tabellen 2, 3, 7 en 10 van de voorlopige verordening. In ieder geval heeft de Commissie, zoals duidelijk is beschreven in overweging 54, het bestaan van aanzienlijke prijsonderbieding vastgesteld, ongeacht de methode die is gebruikt om deze prijseffecten te berekenen. De Commissie herinnerde er voorts aan dat prijsonderbieding slechts één van de vele schadefactoren is die door de Commissie zijn geanalyseerd en dat in de conclusies inzake de verhindering van een prijsverhoging, de schade en het oorzakelijk verband rekening is gehouden met deze factor en alle andere relevante factoren. Wat de vaststelling van het definitieve antidumpingrecht overeenkomstig de afzonderlijke regels van artikel 7, lid 2, van de basisverordening betreft, herinnerde de Commissie eraan dat noch de vaststelling van de prijsonderbieding, noch de vaststelling van de verhindering van een prijsverhoging hierop enige invloed heeft. In dit geval is de schademarge gebaseerd op het prijsbederf (aan de hand van een overeenkomstig artikel 7, leden 2 quater en 2 quinquies, van de basisverordening berekende richtprijs) en niet op de omvang van de prijsonderbieding of de verhindering van een prijsverhoging.

(61)

Aangezien er geen verdere opmerkingen over de invoer uit het betrokken land werden ontvangen, heeft de Commissie de conclusies in de overwegingen 52 tot en met 59 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(62)

Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 60 tot en met 64 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

(63)

Aangezien er geen opmerkingen over de macro-economische indicatoren zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 65 tot en met 73 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

(64)

Aangezien er geen opmerkingen over de micro-economische indicatoren zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 74 tot en met 86 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.4.4.   Conclusie inzake schade

(65)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot de conclusie inzake schade zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 87 tot en met 90 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(66)

Aangezien er geen opmerkingen met betrekking tot het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit het betrokken land en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade zijn ontvangen, heeft de Commissie haar conclusies in de overwegingen 91 tot en met 120 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(67)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Unie zijn ontvangen, zijn de conclusies in de overwegingen 123 en 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs en gebruikers

(68)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van niet-verbonden importeurs en gebruikers zijn ontvangen, zijn de conclusies in de overwegingen 127 tot en met 134 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.3.   Belang van andere belanghebbenden

(69)

Aangezien er geen opmerkingen over het belang van andere belanghebbenden zijn ontvangen, zijn de conclusies in de overwegingen 135 tot en met 138 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(70)

Op basis van het bovenstaande, en aangezien er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, zijn de conclusies in overweging 139 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

7.1.   Schade opheffend prijsniveau (schademarge)

(71)

De argumenten van de producent-exporteur met betrekking tot de kosten na invoer, de vergelijkbaarheid van de prijzen en de correcties op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening bij de berekening van de prijsonderbieding zijn ook van toepassing op de berekening van de schademarge, maar zijn door de Commissie in de overwegingen 31 tot en met 60 afgewezen.

(72)

Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft de producent-exporteur opmerkingen gemaakt over de nagestreefde winst die voorlopig is gebruikt voor de berekening van de schademarge. Zoals uiteengezet in overweging 144 van de voorlopige verordening, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de winst die de bedrijfstak van de Unie in 2016 heeft behaald, namelijk 8 tot 11 %, aangezien deze winst was behaald vóór de sterke toename van de Zuid-Koreaanse invoer. Hansol was het er niet mee eens dat de winstmarge van 8 tot 11 % van de omzet kon worden beschouwd als een niveau van winstgevendheid dat onder normale concurrentievoorwaarden kan worden verwacht. Hansol voerde aan dat de invoer uit Zuid-Korea pas vanaf 2018 begon toe te nemen. In 2017 waren het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie het grootst en de invoer uit Zuid-Korea en andere landen het laagst voor de betrokken periode. De Zuid-Koreaanse invoer was in 2017 31 % lager dan in 2016. Daarom mocht volgens Hansol het voor de berekening van de richtprijs gebruikte winstniveau niet hoger zijn dan het door de bedrijfstak van de Unie in 2017 behaalde winstniveau, namelijk 5 tot 8 %.

(73)

De Commissie heeft dit argument afgewezen. De winst van de bedrijfstak van de Unie in 2017 werd al beïnvloed door de invoer uit Zuid-Korea. Zoals in tabel 3 van de voorlopige verordening is aangegeven, zijn de Zuid-Koreaanse uitvoerprijzen in 2017 met 5 % gedaald ten opzichte van 2016, terwijl de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie tussen 2016 en 2017 met 5 % zijn gestegen en de prijzen van de bedrijfstak van de Unie slechts met 1 % zijn gestegen, zoals blijkt uit tabel 7 van de voorlopige verordening. Door de druk van de lagere Zuid-Koreaanse prijzen was de bedrijfstak van de Unie al in 2017 niet in staat de kostenstijgingen volledig door te berekenen in de prijzen, met alle gevolgen van dien voor de winstgevendheid. Daarom was de Commissie van mening dat wanneer de nagestreefde winst op het winstniveau van 2017 werd gebaseerd, geen rekening zou worden gehouden met het niveau van de winstgevendheid dat onder normale concurrentievoorwaarden kon worden verwacht.

(74)

De klager voerde aan dat de Commissie overeenkomstig artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening voor twee van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie correcties had moeten toepassen voor niet gedane investeringen.

(75)

Zoals in overweging 145 van de voorlopige verordening is uiteengezet, heeft de Commissie de argumenten afgewezen als onvoldoende onderbouwd. De Commissie heeft de argumenten na de mededeling van de voorlopige bevindingen opnieuw onderzocht en haar voorlopige conclusie bevestigd. In de verstrekte informatie werden wel enkele investeringsprojecten genoemd, en de producenten in de Unie hebben ook enkele aankoopbiedingen verstrekt. De producenten in de Unie hebben echter niet uitgelegd wat er uiteindelijk met deze projecten is gebeurd, de aankoopbiedingen konden niet in verband worden gebracht met de investeringsprojecten en de cijfers in de antwoorden op de vragenlijst kwamen niet overeen met de ingediende documenten. Op basis hiervan kon de Commissie niet vaststellen of deze investeringen daadwerkelijk waren gepland.

(76)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de klager aan dat de door de Commissie opgelegde bewijslast, namelijk aantonen dat de investeringen niet waren uitgevoerd als gevolg van de verslechterende financiële positie van de bedrijfstak van de Unie, die op haar beurt werd veroorzaakt door oneerlijke invoer, te zwaar was. Daar voegde hij aan toe dat de betrokken ondernemingen duidelijk hadden toegelicht waarom de investeringsprojecten niet waren uitgevoerd en dat de documenten wel overeenkwam met de antwoorden van de betrokken ondernemingen op de vragenlijst. Voorts gaf hij een nadere toelichting op de berekeningen van de twee ondernemingen.

(77)

Met de toelichting door de klager kon de Commissie de in de antwoorden op de vragenlijst verstrekte cijfers in overeenstemming brengen met de verstrekte documenten. Aangezien voor deze cijfers slechts meer gedetailleerde gegevens werden verstrekt waaruit bleek dat deze investeringen voor één van de twee ondernemingen daadwerkelijk waren gepland en tijdens het onderzoektijdvak niet waren gedaan, besloot de Commissie het argument voor die onderneming te aanvaarden en verhoogde zij de nagestreefde winst dienovereenkomstig.

(78)

De producent-exporteur kwam ook op tegen het feit dat de Commissie toekomstige milieukosten opnam in de richtprijs van de bedrijfstak van de Unie, overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening, met het argument dat Zuid-Korea, net als de Unie, zijn eigen ETS heeft, Korea Emissions Trading Scheme geheten, die in 2015 is opgezet. Aangezien Hansol, net als de producenten in de Unie, in de toekomst emissierechten voor verontreinigende stoffen zal moeten kopen en de prijs van deze rechten naar verwachting zal stijgen, zullen de uitvoerprijzen van Hansol in dezelfde mate door de ETS-mechanismen worden beïnvloed als de prijzen van de producenten in de Unie. Door de richtprijs van de producenten in de Unie te verhogen met een bedrag aan toekomstige kosten die voortvloeien uit het ETS, zonder een vergelijkbaar bedrag op te nemen in de uitvoerprijs van Hansol om de toekomstige kosten van Hansol voor de naleving van de Zuid-Koreaanse regeling voor de handel in emissierechten weer te geven, heeft de Commissie dus geen vergelijkbare prijzen vergeleken.

(79)

De Commissie heeft dit argument afgewezen. Het feit dat Zuid-Korea zijn eigen ETS toepast, is niet relevant voor de toepassing van artikel 7, lid 2 quinquies, van de basisverordening, volgens hetwelk onder meer toekomstige milieukosten in aanmerking moeten worden genomen om de richtprijs van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen.

(80)

De in de overwegingen 23 tot en met 25, 41 en 76 tot en met 77 uiteengezette correcties leidden tot een lagere schademarge van 16,9 %.

(81)

Aangezien de Commissie de invoer in de periode van voorafgaande kennisgeving niet heeft geregistreerd, heeft zij overeenkomstig artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening de ontwikkeling van de ingevoerde hoeveelheden geanalyseerd om vast te stellen of er in de in overweging 4 beschreven periode van voorafgaande kennisgeving ten aanzien van de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft, opnieuw sprake was van een aanzienlijke toename, om op die manier de extra schade ten gevolge van deze toename in de schademarge te verrekenen.

(82)

Uit gegevens van de databank Surveillance 2 blijkt dat de invoer uit Zuid-Korea in de periode van voorafgaande kennisgeving van drie weken 71 % hoger was dan de gemiddelde invoer in het onderzoektijdvak op driewekelijkse basis. Op grond daarvan concludeerde de Commissie dat de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft in de periode van voorafgaande kennisgeving aanzienlijk was gestegen.

(83)

Om rekening te houden met de extra schade als gevolg van de toename van de invoer besloot de Commissie de schademarge te corrigeren op basis van de toename van de ingevoerde hoeveelheden, die als de relevante wegingsfactor wordt beschouwd op basis van de bepalingen van artikel 9, lid 4. Daarom berekende de Commissie een vermenigvuldigingsfactor die is vastgesteld door de som van de ingevoerde hoeveelheden in de drie weken van de periode van voorafgaande kennisgeving van [2 000 — 2 200] ton en de 52 weken van het OT te delen door de in het OT ingevoerde hoeveelheden, geëxtrapoleerd naar 55 weken. Het daaruit voortvloeiende cijfer — 1,04 — weerspiegelt de extra schade die wordt veroorzaakt door de verdere toename van de invoer. Bijgevolg is de schademarge van 16,9 % met deze factor vermenigvuldigd. Daarom bedraagt de uiteindelijke schademarge voor Hansol en alle andere ondernemingen 17,6 %.

(84)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Hansol aan dat de Commissie geen bewijsmateriaal heeft verstrekt waarop zij zich voor deze toename van de invoer heeft gebaseerd en waaruit bleek of deze invoer door Hansol in Zuid-Korea was geproduceerd en aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd verkocht in de periode van voorafgaande kennisgeving van drie weken, wat erop wijst dat een deel van deze invoer door een van de andere producenten van HWTP in Zuid-Korea had kunnen zijn verkocht.

(85)

Dit argument wordt afgewezen. Volgens artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening moet de Commissie bij de vaststelling van definitieve maatregelen alle relevante informatie waarover zij beschikt analyseren om vast te stellen of de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft in de periode van voorafgaande kennisgeving opnieuw aanzienlijk is toegenomen. De Commissie heeft alle relevante informatie waarover zij beschikte — te weten de omvang van de invoer van het betrokken product uit Zuid-Korea in het onderzoektijdvak, zoals vastgesteld in de overwegingen 52 en 53 van de voorlopige verordening en bevestigd in het definitieve stadium, en de statistieken van de databank Surveillance 2 — geanalyseerd om alle invoer van het betrokken product uit Zuid-Korea in de periode van voorafgaande kennisgeving vast te stellen; hierover zijn meer details verstrekt aan Hansol. De analyse werd uitgevoerd voor het gehele land, en de extra schade als gevolg van de toename van de invoer werd eveneens toegepast op het gehele land, zoals vereist in artikel 9, lid 4, aangezien alle invoer uit Zuid-Korea voorwerp van het onderzoek uitmaakt.

(86)

Hansol voerde verder aan dat de toename van de invoer van HWTP uit Zuid-Korea naar de Unie een rechtstreeks gevolg is van de toegenomen vraag naar HWTP als gevolg van de COVID-19-pandemie, aangezien het gebruik van etiketten is toegenomen. De economische schok als gevolg van deze pandemie is een fundamentele en uitzonderlijke verandering in de omstandigheden die de werking van de etikettenmarkt in de Unie en wereldwijd drastisch heeft beïnvloed, en daarom is de toepassing van artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening niet gerechtvaardigd.

(87)

Dit argument wordt afgewezen. Volgens artikel 9, lid 4, derde alinea, moet de Commissie rekening houden met de extra schade als gevolg van een verdere aanzienlijke toename van de invoer waarop het onderzoek betrekking heeft, wanneer in de periode van voorafgaande kennisgeving geen registratie heeft plaatsgevonden, zonder dat wordt verwezen naar de oorzaak van die toename. Omdat de toename van de invoer uit Zuid-Korea in deze periode objectief gezien zeer aanzienlijk was, heeft de Commissie in overeenstemming met deze bepaling de schademarges dienovereenkomstig gecorrigeerd, daar de tekst van het artikel luidt: “verrekent”. Dit is wat de Commissie in dit geval heeft gedaan. De Commissie merkte op dat er geen bezwaar is gemaakt tegen de methode die was gebruikt om de extra schade als gevolg van de toename van de invoer weer te geven.

(88)

Zoals bepaald in artikel 9, lid 4, derde alinea, van de basisverordening, geldt deze verhoging van de schademarge gedurende ten hoogste de in artikel 11, lid 2, bedoelde periode.

7.2.   Definitieve maatregelen

(89)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping van het betrokken product.

(90)

In overeenstemming met de regel van het laagste recht van artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 4, tweede alinea, van de basisverordening moeten er definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld op de invoer van bepaald zwaar thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea.

(91)

Aangezien er geen opmerkingen werden ontvangen over het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op andere ondernemingen dan Hansol, is overweging 153 van de voorlopige verordening bevestigd.

(92)

Gelet op het voorgaande, moeten de definitieve antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, worden vastgesteld als volgt:

Land

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Schademarge (%)

Definitief antidumpingrecht (%)

Republiek Korea

Hansol Paper Co. Ltd.

15,8

17,6

15,8

Alle andere ondernemingen

15,8

17,6

15,8

(93)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen is vastgesteld. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit Zuid-Korea en geproduceerd door de genoemde rechtspersonen. Op de invoer van het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet specifiek worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

(94)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (11). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waarmee kan worden aangetoond dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(95)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen HWTP naar de Unie hebben uitgevoerd.

7.3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(96)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en van de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade, dienen de bedragen die uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld, definitief te worden geïnd.

(97)

De definitieve rechten zijn lager dan de voorlopige rechten. Daarom moeten de als zekerheid gestelde bedragen die het definitieve antidumpingrecht op die invoer overschrijden worden vrijgegeven.

8.   SLOTBEPALING

(98)

Indien op grond van artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (12) een bedrag moet worden terugbetaald na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dan geldt als de te betalen rente de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals op de eerste kalenderdag van elke maand bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

(99)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaald zwaar thermisch papier, gedefinieerd als thermisch papier dat meer dan 65 g/m2 weegt, verkocht op rollen met een breedte van 20 cm of meer, wegende 50 kg of meer (met inbegrip van papier) en met een diameter van 40 cm of meer (jumborollen), met of zonder grondlaag op één of beide zijden, bekleed met een warmtegevoelige stof (een mengsel van inkt en een ontwikkelaar dat bij toepassing van warmte reageert en een beeld vormt) op één of beide zijden, en met of zonder toplaag, van oorsprong uit de Republiek Korea, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 4809 90 00, ex 4811 59 00 en ex 4811 90 00 (Taric-codes 4809900020, 4811590020 en 4811900020).

2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 genoemde product bedraagt 15,8 %.

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid waren gesteld op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/705, worden definitief geïnd. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaald zwaar thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB C 342 van 10.10.2019, blz. 8).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/705 van de Commissie van 26 mei 2020 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald zwaar thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 164 van 27.5.2020, blz. 28).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2005 van de Commissie van 16 november 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald licht thermisch papier van oorsprong uit de Republiek Korea (PB L 310 van 17.11.2016, blz. 1).

(5)  Verslag van het WTO-panel, China — GOES, vastgesteld op 16 november 2012, punt 7.530, zoals bevestigd in het Verslag van de WTO-beroepsinstantie, China — GOES, vastgesteld op 16 november 2012, punt 200.

(6)  Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 2 april 2020, Hansol Paper Co. Ltd/Commissie, ECLI:EU:T:2020:139.

(7)  Commissie/Hansol Paper, zaak C-260/20 P.

(8)  De Commissie merkt verder op dat het prijsverschil tussen de invoer met dumping en de verkoop in de Unie, zoals weergegeven in de tabellen 3 en 7 van de voorlopige verordening, tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 30 % bedroeg.

(9)  Arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 10 april 2019, Jindal Saw en Jindal Saw Italia/Commissie, T-301/16, ECLI:EU:T:2019:234.

(10)  Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 30 november 2011, Transnational Company “Kazchrome” AO and ENRC Marketing AG/Raad en Commissie, T-107/08, ECLI:EU:T:2011:704.

(11)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(12)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BESLUITEN

20.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 346/31


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/1525 VAN DE COMMISSIE

van 16 oktober 2020

tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 7008)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU van de Commissie (3) zijn maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met klassieke varkenspest die moeten worden toegepast in de in de bijlage bij dat besluit vermelde lidstaten of gebieden daarvan. Die maatregelen omvatten een verbod op de verzending van levende varkens, vers vlees van varkens, vleesbereidingen en varkensproducten uit bepaalde in die bijlage vermelde gebieden. De in dat uitvoeringsbesluit vastgestelde maatregelen op het gebied van de diergezondheid zijn parallel van toepassing met de in Richtlijn 2001/89/EG van de Raad (4) vastgestelde maatregelen en hebben tot doel de verspreiding van klassieke varkenspest te bestrijden, met name op het niveau van de Unie.

(2)

Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU voorziet ook in afwijkingen van het verbod op de verzending van levende varkens uit bepaalde gebieden, mits aan een aantal voorwaarden, waaronder toezicht, wordt voldaan.

(3)

Rekening houdend met de doeltreffendheid van de toezichts- en bestrijdingsmaatregelen die in Letland worden toegepast overeenkomstig Richtlijn 2001/89/EG en Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU, zoals voorgelegd aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en gezien de gunstige epidemiologische situatie van klassieke varkenspest in die lidstaat, moeten alle gebieden in Letland die momenteel zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU, uit die bijlage worden geschrapt.

(4)

Besluit 2013/764/EU moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Punt 3 van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU wordt geschrapt.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 16 oktober 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Uitvoeringsbesluit 2013/764/EU van de Commissie van 13 december 2013 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met klassieke varkenspest in sommige lidstaten (PB L 338 van 17.12.2013, blz. 102).

(4)  Richtlijn 2001/89/EG van de Raad van 23 oktober 2001 betreffende maatregelen van de Gemeenschap ter bestrijding van klassieke varkenspest (PB L 316 van 1.12.2001, blz. 5).