ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 344

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
19 oktober 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de datum van inwerkingtreding van het protocol bij de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de republiek Tunesië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1510 van de Commissie van 16 oktober 2020 tot verlening van een vergunning voor cinnamylalcohol, 3-fenylpropaan-1-ol, 2-fenylpropanal, 3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd, α-methylkaneelaldehyd, 3-fenylpropanal, kaneelzuur, cinnamylacetaat, cinnamylbutyraat, 3-fenylpropylisobutyraat, cinnamylisovaleraat, cinnamylisobutyraat, ethylcinnamaat, methylcinnamaat en isopentylcinnamaat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten met uitzondering van zeedieren ( 1 )

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1511 van de Commissie van 16 oktober 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, chloortoluron, clofentezine, clomazone, cypermethrin, daminozide, deltamethrin, dicamba, difenoconazool, diflufenican, fenoxaprop-P, fenpropidin, fludioxonil, flufenacet, fosthiazaat, indoxacarb, lenacil, MCPA, MCPB, nicosulfuron, paraffineoliën, picloram, prosulfocarb, zwavel, triflusulfuron en tritosulfuron ( 1 )

18

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/1512 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

22

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1513 van de Commissie van 15 oktober 2020 tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Duitsland (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020)7014)  ( 1 )

29

 

 

RICHTSNOEREN

 

 

Richtsnoer (EU) 2020/1514 van de Europese Centrale Bank van 8 oktober 2020 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2008/5 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB/2020/49)

32

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/1


Informatie over de datum van inwerkingtreding van het protocol bij de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de republiek Tunesië, anderzijds, in verband met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie

Het bovengenoemde protocol tussen de Europese Unie en de Republiek Tunesië, ondertekend op 14 april 2014 in Luxemburg, is op 1 oktober 2020 in werking getreden.


VERORDENINGEN

19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1510 VAN DE COMMISSIE

van 16 oktober 2020

tot verlening van een vergunning voor cinnamylalcohol, 3-fenylpropaan-1-ol, 2-fenylpropanal, 3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd, α-methylkaneelaldehyd, 3-fenylpropanal, kaneelzuur, cinnamylacetaat, cinnamylbutyraat, 3-fenylpropylisobutyraat, cinnamylisovaleraat, cinnamylisobutyraat, ethylcinnamaat, methylcinnamaat en isopentylcinnamaat als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de gronden en procedures voor het verlenen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10, lid 2, van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2).

(2)

Voor de stoffen cinnamylalcohol, 3-fenylpropaan-1-ol, 2-fenylpropanal, 3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd, α-methylkaneelaldehyd, 3-fenylpropanal, kaneelzuur, cinnamylacetaat, cinnamylbutyraat, 3-fenylpropylisobutyraat, cinnamylisovaleraat, cinnamylisobutyraat, ethylcinnamaat, methylcinnamaat en isopentylcinnamaat (hierna “de betrokken stoffen” genoemd) is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens zijn die toevoegingsmiddelen overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaande producten opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding.

(3)

Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 van die verordening is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van de betrokken stoffen als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. De aanvrager heeft verzocht om die toevoegingsmiddelen in te delen in de categorie “sensoriële toevoegingsmiddelen” en in de functionele groep “aromatische stoffen”. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd.

(4)

De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 6 december 2016 (3) geconcludeerd dat de betrokken stoffen onder de voorgestelde voorwaarden voor gebruik geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens of het milieu hebben. De EFSA heeft geconcludeerd dat de veilige gebruiksconcentratie voor het mariene milieu op 0,05 mg/kg diervoeder wordt geraamd. De voor de betrokken stoffen voorgestelde gebruiksconcentraties overschrijden de voor het mariene milieu veilige concentraties, dus is gebruik voor zeedieren niet toegestaan. In het advies heeft de EFSA ook geconcludeerd dat de betrokken stoffen werkzaam zijn wanneer zij worden gebruikt in levensmiddelen omdat zij de geur of smaak van levensmiddelen versterken. Deze conclusie kan bijgevolg worden geëxtrapoleerd naar diervoeding. De aanvrager heeft de aanvraag voor drinkwater ingetrokken. De betrokken stoffen mogen echter worden gebruikt in mengvoeders die vervolgens via water worden toegediend.

(5)

De EFSA heeft geconcludeerd dat gevaren voor contact met de huid, ogen en luchtwegen worden erkend. De meeste van de betrokken stoffen zijn ingedeeld als irriterend voor de ademhalingswegen. Derhalve moeten passende beschermende maatregelen worden genomen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend.

(6)

Uit de beoordeling van de betrokken stoffen blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het in de bijlage bij deze verordening gespecificeerd gebruik van deze stoffen moet daarom worden toegestaan.

(7)

Om een betere controle mogelijk te maken, moeten beperkingen en voorwaarden worden vastgesteld. Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn om een maximumgehalte vast te stellen, en rekening houdend met de herbeoordeling door de EFSA, moet een aanbevolen gehalte worden vermeld op het etiket van het toevoegingsmiddel. Indien dat gehalte wordt overschreden, moet bepaalde informatie op het etiket van voormengsels worden vermeld.

(8)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden voor de betrokken stoffen vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Vergunningverlening

Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie “sensoriële toevoegingsmiddelen” en de functionele groep “aromatische stoffen”, wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddelen voor diervoeding verleend.

Artikel 2

Overgangsmaatregelen

1.   De in de bijlage gespecificeerde stoffen en de voormengsels die deze stoffen bevatten en die vóór 8 mei 2021 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 8 november 2020 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

2.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage gespecificeerde stoffen bevatten en die vóór 8 november 2021 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 8 november 2020 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.

3.   De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage gespecificeerde stoffen bevatten en die vóór 8 november 2022 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 8 november 2020 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(2)  Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2017;15(1):4672.


BIJLAGE

Iden-tificatie-nummer van het toe-voegingsmiddel

Naam van de vergun-ning-houder

Toevoegings-middel

Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode

Diersoort of -categorie

Maxi-mum-leeftijd

Mini-mum-gehalte

Maxi-mum-gehalte

Overige bepalingen

Einde van de vergun-nings-periode

mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Categorie: sensoriële toevoegingsmiddelen. Functionele groep: aromatische stoffen.

2b02017

Cinnamylalcohol

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Cinnamylalcohol

Karakterisering van de werkzame stof

Cinnamylalcohol

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C9H10O

CAS-nummer: 104-54-1

Flavis-nr.: 02.017

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van cinnamylalcohol in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle dier-soorten met uitzon-dering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b02031

3-fenylpropaan-1-ol

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

3-fenylpropaan-1-ol

Karakterisering van de werkzame stof

3-fenylpropaan-1-ol

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C9H12O

CAS-nummer: 122-97-4

Flavis-nr.: 02.031

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van 3-fenylpropaan-1-ol in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b05038

2-fenylpropanal

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

2-fenylpropanal

Karakterisering van de werkzame stof

2-fenylpropanal

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 95 %

Chemische formule: C9H10O

CAS-nummer: 93-53-8

Flavis-nr.: 05.038

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van 2-fenylpropanal in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt:

voor katten: 1 mg/kg, en voor andere soorten en categorieën: 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %:

1 mg/kg voor katten;

5 mg/kg voor andere soorten en categorieën.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op de etikettering van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan:

1 mg/kg voor katten;

5 mg/kg voor andere soorten en categorieën.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b05045

3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd

Karakterisering van de werkzame stof

3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 90 %

Chemische formule: C13H18O

CAS-nummer: 103-95-7

Flavis-nr.: 05.045

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van 3-(p-cumenyl)-2-methylpropionaldehyd in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b05050

α-methylkaneelaldehyd

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

α-methylkaneelaldehyd

Karakterisering van de werkzame stof

α-methylkaneelaldehyd

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 95 %

Chemische formule: C10H10O

CAS-nummer: 101-39-3

Flavis-nr.: 05.050

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van α-methylkaneelaldehyd in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b05080

3-fenylpropanal

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

3-fenylpropanal

Karakterisering van de werkzame stof

3-fenylpropanal

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 95 %

Chemische formule: C9H10O

CAS-nr.: 104-53-0

Flavis-nr.: 05.080

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van 3-fenylpropanal in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b08022

Kaneelzuur

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Kaneelzuur

Karakterisering van de werkzame stof

Kaneelzuur

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C9H8O2

CAS-nummer: 621-82-9

Flavis-nr.: 08.022

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van kaneelzuur in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09018

Cinnamylacetaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Cinnamylacetaat

Karakterisering van de werkzame stof

Cinnamylacetaat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C11H12O2

CAS-nummer: 103-54-8

Flavis-nr.: 09.018

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van cinnamylacetaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09053

Cinnamylbutyraat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Cinnamylbutyraat

Karakterisering van de werkzame stof

Cinnamylbutyraat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C13H16O2

CAS-nummer: 103-61-7

Flavis-nr.: 09.053

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van cinnamylbutyraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09428

3-fenylpropylisobutyraat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

3-fenylpropylisobutyraat

Karakterisering van de werkzame stof

3-fenylpropylisobutyraat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C13H18O2

CAS-nummer: 103-58-2

Flavis-nr.: 09.428.

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van 3-fenylpropylisobutyraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09459

Cinnamylisovaleraat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Cinnamylisovaleraat

Karakterisering van de werkzame stof

Cinnamylisovaleraat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 95 %

Chemische formule: C14H18O2

CAS-nummer: 140-27-2

Flavis-nr.: 09.459

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van cinnamylisovaleraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09470

Cinnamylisobutyraat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Cinnamylisobutyraat

Karakterisering van de werkzame stof

Cinnamylisobutyraat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 96 %

Chemische formule: C13H16O2

CAS-nummer: 103-59-3

Flavis-nr.: 09.470

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van cinnamylisobutyraat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09730

Ethylcinnamaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Ethylcinnamaat

Karakterisering van de werkzame stof

Ethylcinnamaat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C11H12O2

CAS-nummer: 103-36-6

Flavis-nr.: 09.730

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van ethylcinnamaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09740

Methylcinnamaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Methylcinnamaat

Karakterisering van de werkzame stof

Methylcinnamaat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 98 %

Chemische formule: C10H10O2

CAS-nummer: 103-26-4

Flavis-nr.: 09.740

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van methylcinnamaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030

2b09742

Isopentylcinnamaat

Samenstelling van het toevoegingsmiddel

Isopentylcinnamaat

Karakterisering van de werkzame stof

Isopentylcinnamaat

Geproduceerd door chemische synthese

Zuiverheid: ten minste 97 %

Chemische formule: C14H18O2

CAS-nummer: 7779-65-9

Flavis-nr.: 09.742

Analysemethode  (1)

Voor de bepaling van isopentylcinnamaat in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders:

gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL).

Alle diersoorten met uitzondering van zeedieren

1.

Het toevoegingsmiddel moet als voormengsel in het diervoeder worden verwerkt.

2.

In de aanwijzingen voor het gebruik van het toevoegingsmiddel en de voormengsels moeten de opslag- en stabiliteitsvoorwaarden worden aangegeven.

3.

Het aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof bedraagt 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

4.

Op het etiket van het toevoegingsmiddel moet het volgende worden vermeld:

“Aanbevolen maximumgehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %: 5 mg/kg.”.

5.

De functionele groep, het identificatienummer, de naam en de toegevoegde hoeveelheid van de werkzame stof worden vermeld op het etiket van voormengsels indien het gehalte van de werkzame stof in volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % meer bedraagt dan: 5 mg/kg.

6.

De exploitanten van diervoederbedrijven moeten operationele procedures en organisatorische maatregelen vaststellen voor de gebruikers van het toevoegingsmiddel en de voormengsels om met de mogelijke risico’s bij inademing, contact met de huid of contact met de ogen om te gaan. Indien die risico’s met deze procedures en maatregelen niet kunnen worden uitgebannen of tot een minimum kunnen worden teruggebracht, moeten bij de toepassing van het toevoegingsmiddel en de voormengsels persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, waaronder ademhalingsbescherming, een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.

8.11.2030


(1)  Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn beschikbaar op de volgende webpagina van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports


19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/18


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1511 VAN DE COMMISSIE

van 16 oktober 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, chloortoluron, clofentezine, clomazone, cypermethrin, daminozide, deltamethrin, dicamba, difenoconazool, diflufenican, fenoxaprop-P, fenpropidin, fludioxonil, flufenacet, fosthiazaat, indoxacarb, lenacil, MCPA, MCPB, nicosulfuron, paraffineoliën, picloram, prosulfocarb, zwavel, triflusulfuron en tritosulfuron

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In de bijlage, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die worden geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1589 van de Commissie (3) zijn de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen chloortoluron, clomazone, cypermethrin, daminozide, deltamethrin, fludioxonil, flufenacet, fosthiazaat, indoxacarb, MCPA, MCPB en prosulfocarb verlengd tot en met 31 oktober 2020.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1589 is de goedkeuringsperiode voor de werkzame stof tritosulfuron verlengd tot en met 30 november 2020.

(4)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1589 zijn de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflufenican, fenoxaprop-P, fenpropidin, lenacil, nicosulfuron, picloram en triflusulfuron verlengd tot en met 31 december 2020.

(5)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/555 van de Commissie (4) zijn de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen paraffineoliën en zwavel verlengd tot en met 31 december 2020.

(6)

De aanvragen voor de verlenging van de goedkeuring van die stoffen zijn ingediend in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5).

(7)

Aangezien de beoordeling van die stoffen om redenen buiten de wil van de aanvragers is uitgesteld, zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk vervallen voordat een besluit over de verlenging ervan wordt genomen. Daarom moeten de goedkeuringsperioden voor die stoffen met één jaar worden verlengd.

(8)

Wat gevallen betreft waarin een verordening betreffende de niet-verlenging van de goedkeuring van de betrokken werkzame stoffen moet worden vastgesteld omdat niet aan de goedkeuringscriteria wordt voldaan, moet de vervaldatum hetzij opnieuw worden vastgesteld op de datum die vóór de vaststelling van deze verordening van toepassing was, hetzij samenvallen met de datum van inwerkingtreding van de verordening betreffende de niet-verlenging, indien deze datum later valt. Wat gevallen betreft waarin een verordening betreffende de verlenging van de goedkeuring van de betrokken werkzame stoffen moet worden vastgesteld, moet de vroegst mogelijke toepassingsdatum worden vastgesteld, naargelang van de omstandigheden.

(9)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

Aangezien de goedkeuringen van een aantal van de werkzame stoffen op 31 oktober 2020 vervalt, moet deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treden.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 16 oktober 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1589 van de Commissie van 26 september 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperioden voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bèta-cyfluthrin, bifenox, chloortoluron, clofentezine, clomazone, cypermethrin, daminozide, deltamethrin, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, diflufenican, fenoxaprop-P, fenpropidin, fludioxonil, flufenacet, fosthiazaat, indoxacarb, lenacil, MCPA, MCPB, nicosulfuron, picloram, prosulfocarb, pyriproxyfen, thiofanaat-methyl, triflusulfuron en tritosulfuron (PB L 248 van 27.9.2019, blz. 24).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/555 van de Commissie van 24 maart 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode van verscheidene werkzame stoffen die zijn opgenomen in deel B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 686/2012 (verlengingsprogramma AIR IV) (PB L 80 van 25.3.2017, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).


BIJLAGE

De bijlage, deel A, bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In rij 40 (Deltamethrin), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

2)

In rij 65 (Flufenacet), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

3)

In rij 69 (Fosthiazaat), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

4)

In rij 102 (Chloortoluron), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

5)

In rij 103 (Cypermethrin), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

6)

In rij 104 (Daminozide), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

7)

In rij 107 (MCPA), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

8)

In rij 108 (MCPB), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

9)

In rij 119 (Indoxacarb), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

10)

In rij 160 (Prosulfocarb), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

11)

In rij 161 (Fludioxonil), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

12)

In rij 162 (Clomazone), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 oktober 2021”.

13)

In rij 169 (Amidosulfuron), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

14)

In rij 170 (Nicosulfuron), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

15)

In rij 171 (Clofentezine), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

16)

In rij 172 (Dicamba), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

17)

In rij 173 (Difenoconazool), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

18)

In rij 176 (Lenacil), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

19)

In rij 178 (Picloram), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

20)

In rij 180 (Bifenox), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

21)

In rij 181 (Diflufenican), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

22)

In rij 182 (Fenoxaprop-P), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

23)

In rij 183 (Fenpropidin), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

24)

In rij 186 (Tritosulfuron), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “30 november 2021”.

25)

In rij 289 (Triflusulfuron), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

26)

In rij 292 (Zwavel), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.

27)

In rij 294 (Paraffineoliën), zesde kolom (Geldigheidsduur), wordt de datum vervangen door “31 december 2021”.


BESLUITEN

19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/22


BESLUIT (EU) 2020/1512 VAN DE RAAD

van 13 oktober 2020

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 148, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De lidstaten en de Unie moeten een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid ontwikkelen, met name ter bevordering van een vaardige, opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die toekomstgericht zijn en snel inspelen op economische veranderingen, teneinde de doelstellingen te bereiken inzake volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, evenwichtige groei en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu zoals neergelegd in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Rekening houdend met nationale gebruiken met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de sociale partners moeten de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenheid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad coördineren.

(2)

De Unie moet sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden en sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind bevorderen. Bij de bepaling en uitvoering van haar beleid en optreden moet de Unie rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, van de waarborging van toereikende sociale bescherming, van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, van een hoog niveau van onderwijs en opleiding, alsook van de bescherming van de volksgezondheid, zoals neergelegd in artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

(3)

Overeenkomstig het VWEU heeft de Unie beleidscoördinatie-instrumenten voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid ontwikkeld en ingevoerd. Als onderdeel van die instrumenten vormen de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (“de richtsnoeren”) als vervat in de bijlage van dit Besluit, samen met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie, als vervat in Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad (4), de geïntegreerde richtsnoeren. Zij moeten als leidraad dienen bij de beleidsuitvoering in de lidstaten en in de Unie, en de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten tot uiting brengen. De hieruit voortvloeiende reeks Europese en nationale gecoördineerde beleidslijnen en hervormingen moet een algehele passende mix van duurzaam economisch en werkgelegenheidsbeleid vormen die positieve overloopeffecten oplevert.

(4)

De richtsnoeren zijn in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact, de bestaande wetgeving van de Unie en verschillende initiatieven van de Unie, waaronder de Aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 (5) (“de jongerengarantie”), de Aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 (6), de Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 (7), de Aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (8), de Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 (9), de Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 (10), de Aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 (11) en de Aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 (12).

(5)

In het Europees semester worden de verschillende instrumenten gecombineerd in een overkoepelend kader voor geïntegreerde multilaterale coördinatie en bewaking van het economisch en werkgelegenheidsbeleid. Bij het streven naar ecologische duurzaamheid, productiviteit, eerlijkheid en stabiliteit eerbiedigt het Europees semester de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, waaronder nauwe samenwerking met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden. Het draagt bij tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. Het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de Unie en de lidstaten moet hand in hand gaan met de overgang van Europa naar een klimaatneutrale, ecologisch duurzame en digitale economie, waarbij het concurrentievermogen wordt verbeterd, innovatie wordt gestimuleerd, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen worden bevorderd, en ongelijkheden en regionale verschillen worden aangepakt.

(6)

Klimaatverandering en milieugerelateerde uitdagingen, globalisering, digitalisering en demografische verandering zullen de Europese economieën en samenlevingen transformeren. De Unie en haar lidstaten moeten samenwerken om deze structurele factoren doeltreffend aan te pakken en de bestaande systemen zo nodig aan te passen, waarbij zij rekening moeten houden met de nauwe onderlinge afhankelijkheid van de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten en het daarmee samenhangende beleid. Dit vereist gecoördineerde, ambitieuze en doeltreffende beleidsmaatregelen op zowel Unie- als nationaal niveau, in overeenstemming met het VWEU en de bepalingen van de Unie betreffende economische governance. Deze beleidsmaatregelen moeten ervoor zorgen dat duurzame investeringen worden gestimuleerd, dat opnieuw wordt ingezet op goed gefaseerde structurele hervormingen die de productiviteit, de economische groei, de sociale en territoriale cohesie, de opwaartse convergentie en de veerkracht verbeteren, en dat budgettaire verantwoordelijkheid wordt genomen. Maatregelen aan zowel vraag- als aanbodzijde moeten worden gecombineerd, waarbij moet worden gekeken naar de effecten op het milieu, de werkgelegenheid en de samenleving.

(7)

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben de Europese pijler van sociale rechten (13) (“de pijler”) geproclameerd. De pijler omvat twintig beginselen en rechten die moeten bijdragen tot goed werkende en billijke arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels, die over drie categorieën zijn verdeeld: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. De beginselen en rechten zijn de leidraad voor strategie van de Unie om ervoor te zorgen dat de overgang naar klimaatneutraliteit en ecologische duurzaamheid, de digitalisering en de demografische verandering op sociaal rechtvaardige en eerlijke wijze plaatsvinden. De pijler vormt een referentiekader om de prestaties op sociaal en werkgelegenheidsgebied van de lidstaten te monitoren, hervormingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau te stimuleren en om in de moderne economie het sociale met het marktelement te verzoenen, onder meer door de sociale economie te bevorderen.

(8)

Bij arbeidsmarkthervormingen, zoals de nationale loonvormingsmechanismen, moet de nationale praktijk inzake sociale dialoog worden gevolgd en de gelegenheid worden geboden om uitvoerig in te gaan op sociaaleconomische vraagstukken, waaronder de verbetering van de duurzaamheid, het concurrentievermogen, innovatie, het scheppen van banen, het beleid inzake een leven lang leren en opleiding, de arbeidsvoorwaarden, volksgezondheid en inclusie alsmede het reële inkomen.

(9)

De lidstaten en de Unie moeten ervoor zorgen dat de sociale, werkgelegenheids- en economische effecten van de COVID-19-crisis worden beperkt, en dat de transformaties eerlijk en sociaal rechtvaardig verlopen, ter versterking van het herstel en het streven in de richting van een inclusieve en veerkrachtige samenleving waarin mensen niet alleen worden beschermd, maar ook in staat worden gesteld te anticiperen op verandering en ermee om te gaan en waarin zij actief kunnen deelnemen aan de samenleving en de economie. Discriminatie moet in al haar vormen worden aangepakt. Iedereen moet kansen en mogelijkheden krijgen, en armoede en sociale uitsluiting, ook van kinderen, moeten worden verminderd, met name door ervoor te zorgen dat de arbeidsmarkten en de socialebeschermingsstelsels doeltreffend functioneren, door belemmeringen voor onderwijs, opleiding en arbeidsparticipatie weg te nemen en door in onderwijs en opvang voor jonge kinderen en in digitale vaardigheden te investeren. Tijdige en gelijke toegang tot betaalbare langdurige zorg en gezondheidszorg, met inbegrip van preventie alsook de bevordering van gezondheidszorg, is in het licht van de COVID-19-crisis en in de vergrijzende samenleving zeer relevant. Het potentieel van personen met een handicap om bij te dragen tot economische groei en sociale ontwikkeling moet verder worden benut. Met de opkomst van nieuwe economische en bedrijfsmodellen op werkplaatsen in de Unie veranderen ook de arbeidsverhoudingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat arbeidsverhoudingen die voortkomen uit nieuwe vormen van werk, het Europees sociaal model in stand houden en versterken.

(10)

De geïntegreerde richtsnoeren moeten de basis vormen voor landspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. De lidstaten moeten ten volle gebruikmaken van het Europees Sociaal Fonds Plus en andere fondsen van de Unie, waaronder het Fonds voor een rechtvaardige transitie en InvestEU, om de werkgelegenheid, sociale investeringen, sociale inclusie en toegankelijkheid te stimuleren, en om bij- en omscholingsmogelijkheden voor de beroepsbevolking, een leven lang leren en een hoogwaardig onderwijs- en opleidingsaanbod voor iedereen, onder meer rond digitale geletterdheid en vaardigheden, te bevorderen. Hoewel de geïntegreerde richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten en de Unie, moeten zij worden uitgevoerd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.

(11)

Het Comité voor de werkgelegenheid en het Comité voor sociale bescherming moeten overeenkomstig hun respectieve, op het Verdrag gebaseerde mandaten, in het oog houden hoe de desbetreffende beleidsonderdelen worden uitgevoerd in het licht van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Die comités en andere voorbereidende instanties van de Raad die bij de coördinatie van het economisch en het sociaal beleid zijn betrokken, moeten nauw met elkaar samenwerken. De beleidsdialoog tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in het bijzonder met betrekking tot de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, moet worden gehandhaafd.

(12)

Het Comité voor sociale bescherming is geraadpleegd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (de “richtsnoeren”) worden vastgesteld. De richtsnoeren maken deel uit van de geïntegreerde richtsnoeren.

Artikel 2

De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid en hervormingsprogramma’s, waarover overeenkomstig artikel 148, lid 3, van het VWEU verslag wordt gedaan, rekening met de richtsnoeren.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 13 oktober 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

M. ROTH


(1)  Advies van 10 juli 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 232 van 14.7.2020, blz. 18.

(3)  Advies van 18 september 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Aanbeveling (EU) 2015/1184 van de Raad van 14 juli 2015 betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Europese Unie (PB L 192 van 18.7.2015, blz. 27).

(5)  Aanbeveling van de Europese Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie (PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1).

(6)  Aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt (PB C 67 van 20.2.2016, blz. 1).

(7)  Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten (PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1).

(8)  Aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1).

(9)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1).

(10)  Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 betreffende stelsels voor kwaliteitsvolle voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang (PB C 189 van 5.6.2019, blz. 4).

(11)  Aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 met betrekking tot de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen (PB C 387 van 15.11.2019, blz. 1).

(12)  Aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages (PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1).

(13)  Interinstitutionele proclamatie betreffende de Europese pijler van sociale rechten (PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10).


BIJLAGE

Richtsnoer 5: De vraag naar arbeid stimuleren

De lidstaten moeten actief een duurzame sociale markteconomie bevorderen en investeringen in het scheppen van hoogwaardige banen vergemakkelijken en ondersteunen. Daartoe moeten zij de belemmeringen wegnemen waarmee bedrijven bij het werven van personeel geconfronteerd worden, verantwoord ondernemerschap en echte zelfstandige arbeid bevorderen en vooral de oprichting en groei van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunen, onder andere via toegang tot financiering. De lidstaten moeten actief de ontwikkeling van de sociale economie stimuleren, sociale innovatie en sociale ondernemingen bevorderen en innovatieve vormen van werk aanmoedigen, om zo hoogwaardige werkgelegenheid te scheppen en sociale voordelen op lokaal niveau te genereren.

In het licht van de ernstige economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie moeten doordachte regelingen voor werktijdverkorting en soortgelijke regelingen beschikbaar zijn om werkgelegenheid te behouden, banenverlies in te dammen en negatieve langetermijneffecten op de economie, het bedrijfsleven en het menselijk kapitaal te voorkomen. Om het scheppen van banen tijdens het herstel te ondersteunen, moet worden nagedacht over aanwervingsstimulansen en omscholingsmaatregelen.

Belastingen moeten minder worden geheven op arbeid en meer op andere bronnen die voordeliger zijn voor de werkgelegenheid en de inclusieve groei, en die stroken met de klimaat- en milieudoelstellingen. Daarbij moet rekening worden gehouden met het herverdelingseffect van het belastingstelsel en moeten de inkomsten voor een toereikende sociale bescherming en groeibevorderende uitgaven worden veiliggesteld.

De lidstaten, met inbegrip van zij die over nationale mechanismen voor het vaststellen van de wettelijke minimumlonen beschikken, moeten de sociale partners daarbij effectief betrekken op een transparante en voorspelbare manier, zodat de lonen kunnen worden afgestemd op de ontwikkeling van de productiviteit en zodat billijke lonen worden vastgesteld die een behoorlijke levensstandaard garanderen, waarbij met het oog op opwaartse convergentie de aandacht vooral uitgaat naar de lagere en middeninkomens. Loonvormingsmechanismen moeten rekening houden met de economische prestaties in de verschillende regio’s en sectoren. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen met het oog op loonvorming bevorderen. Met inachtneming van de nationale praktijk en de autonomie van de sociale partners, moeten de lidstaten en de sociale partners ervoor zorgen dat alle werknemers een toereikend en billijk loon krijgen, direct dan wel indirect op basis van collectieve overeenkomsten of toereikende wettelijke minimumlonen. Daarbij moeten zij rekening houden met het effect van het loon op het concurrentievermogen, het scheppen van banen en de armoede onder werkenden.

Richtsnoer 6: Het arbeidsaanbod vergroten en de toegang tot de arbeidsmarkt, vaardigheden en competenties verbeteren

Tegen de achtergrond van technologische, ecologische en demografische veranderingen moeten de lidstaten de duurzaamheid, de productiviteit, de inzetbaarheid en het menselijk kapitaal vergroten door ervoor te zorgen dat mensen in de loop van hun leven voldoende relevante kennis, vaardigheden en competenties opdoen, en door in te spelen op de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt. Ook moeten de lidstaten investeren in hun onderwijs- en opleidingsstelsels en deze aanpassen om hoogwaardig en inclusief onderwijs te bieden, waaronder beroepsonderwijs en -opleiding, alsook toegang tot digitaal leren. De lidstaten moeten samenwerken met de sociale partners, de aanbieders van onderwijs en opleiding, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden om structurele zwakke punten in de onderwijs- en opleidingsstelsels weg te werken en de kwaliteit en relevantie daarvan voor de arbeidsmarkt te verbeteren, mede met het oog op de ecologische en digitale transitie. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de uitdagingen waarmee leerkrachten worden geconfronteerd, onder meer door te investeren in de digitale competenties van leerkrachten. De onderwijs- en opleidingsstelsels moeten alle lerenden sleutelcompetenties bijbrengen, waaronder basis- en digitale vaardigheden maar ook transversale competenties, om de basis te leggen voor aanpassingsvermogen en veerkracht in het verdere leven. De lidstaten moeten ernaar streven de bepalingen inzake individuele opleidingsrechten te versterken en ervoor zorgen dat die rechten bij de overgang naar een nieuwe baan kunnen worden overgedragen, waar nodig door middel van individuele leerrekeningen. Zij moeten iedereen in staat stellen te anticiperen op de behoeften van de arbeidsmarkt en zich daaraan beter aan te passen, met name door middel van voortdurende bij- en omscholing en het verschaffen van geïntegreerde begeleiding en geïntegreerd advies, met als doel eerlijke en rechtvaardige transities voor iedereen te ondersteunen, de sociale resultaten te versterken, tekorten op de arbeidsmarkt weg te werken, de economie in het algemeen schokbestendiger te maken en aanpassingen die nodig zijn na de COVID-19-crisis te faciliteren.

De lidstaten moeten gelijke kansen voor iedereen bevorderen door ongelijkheden in de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te pakken, onder meer door toegang te bieden tot kwalitatief goed onderwijs voor jonge kinderen. Met name ten aanzien van lerenden uit kansarme groepen en met lage kwalificaties moeten zij het algemene onderwijsniveau verhogen, ervoor zorgen dat er minder jongeren voortijdig de school verlaten, dat er meer lerenden toegang hebben tot beroepsonderwijs en -opleiding en tertiair onderwijs en dit onderwijs of deze opleiding afmaken, en dat er meer volwassenen deelnemen aan permanent leren. Rekening houdend met de nieuwe eisen van een digitale, groene en vergrijzende samenleving, moeten de lidstaten werkplekleren in hun stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding een grotere rol geven, onder meer door kwalitatief goede en effectieve leerlingplaatsen, en ervoor zorgen dat er meer mensen, en met name vrouwen, afstuderen in natuurwetenschappen, technologie, ingenieurskunde en wiskunde, zowel in stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding als in het tertiair onderwijs. Verder moeten de lidstaten de relevantie van tertiair onderwijs en onderzoek voor de arbeidsmarkt vergroten en waar mogelijk de monitoring en prognose van vaardigheden verbeteren, vaardigheden zichtbaarder en beter vergelijkbaar maken, ook die welke in het buitenland zijn verworven, en meer mogelijkheden bieden voor de erkenning en validering van vaardigheden en competenties die buiten formeel onderwijs of formele opleiding zijn verworven. Zij moeten het aanbod en het gebruik van flexibele vormen van beroepsonderwijs en -opleiding verbeteren en uitbreiden. De lidstaten moeten ook laaggeschoolde volwassenen ondersteunen om op lange termijn (beter) inzetbaar te blijven, door de toegang tot en de benutting van hoogwaardige leermogelijkheden te verbeteren. Dit kan door bijscholingstrajecten op te zetten, met onder andere een beoordeling van de vaardigheden, een op de marktkansen afgestemd aanbod van onderwijs en opleiding, en de validering en erkenning van verworven vaardigheden.

De lidstaten moeten werklozen en inactieve personen tijdig doeltreffende, gecoördineerde bijstand op maat verlenen in de vorm van hulp bij het zoeken van een baan, opleiding, omscholing en toegang tot andere ondersteunende diensten, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen en personen die bijzonder getroffen zijn door de groene en digitale transitie en de COVID-19-crisis. Er moet zo snel mogelijk worden voorzien in omvattende strategieën waarbij uiterlijk na 18 maanden werkloosheid een grondige beoordeling van elke werkloze wordt uitgevoerd, om langdurige en structurele werkloosheid sterk terug te dringen en te voorkomen. Er moeten oplossingen worden gezocht voor de jeugdwerkloosheid en jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen, door voortijdig schoolverlaten te voorkomen en de overgang van school naar werk structureel te verbeteren, onder andere door middel van een volledige uitvoering van de jongerengarantie.

De lidstaten moeten ernaar streven belemmeringen en ontmoedigende factoren weg te nemen en prikkels te bieden, in verband met de participatie op de arbeidsmarkt, met name voor mensen met een laag inkomen, tweede verdieners en degenen die het verst van de arbeidsmarkt af staan. De lidstaten moeten onder meer via gerichte financiële ondersteuningsmaatregelen en diensten ondersteuning bieden voor een aangepaste werkomgeving, zodat personen met een handicap kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en aan het maatschappelijk leven.

De arbeidsparticipatie- en loonkloof tussen vrouwen en mannen moet worden aangepakt. De lidstaten moeten werk maken van gelijkheid van vrouwen en mannen en een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, onder meer door te zorgen voor gelijke kansen en loopbaanontwikkeling en door belemmeringen voor het bekleden van leiderschapsposities op alle besluitvormingsniveaus weg te nemen. Er moet worden gezorgd voor gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk, alsook voor loontransparantie. Het combineren van werk, gezin en privéleven moet voor zowel vrouwen als mannen worden bevorderd, in het bijzonder door toegang te bieden tot langdurige zorg en onderwijs en opvang voor jonge kinderen die zowel hoogwaardig als betaalbaar zijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat ouders en andere personen met zorgtaken toegang hebben tot gepast verlof om gezinsredenen en flexibele werkregelingen, zodat een goede combinatie van werk, gezin en privéleven mogelijk is, en zij moeten een evenwichtig gebruik van verlofrechten tussen vrouwen en mannen bevorderen.

Richtsnoer 7: De werking van de arbeidsmarkten en de doeltreffendheid van de sociale dialoog verbeteren

De lidstaten moeten samen met de sociale partners werken aan eerlijke, transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden, waarbij de rechten en verplichtingen moeten worden afgewogen, zodat zij van een dynamische en productieve beroepsbevolking en nieuwe arbeidspatronen en bedrijfsmodellen kunnen profiteren. Zij moeten segmentatie op de arbeidsmarkt voorkomen en terugdringen, zwartwerk en schijnzelfstandigheid bestrijden en de overgang naar arbeidsrelaties voor onbepaalde tijd bevorderen. De regels voor bescherming van de werkgelegenheid, alsook de arbeidswetgeving en de arbeidsinstellingen moeten allemaal bijdragen tot zowel een gunstig wervingsklimaat als de nodige flexibiliteit voor werkgevers om snel in te spelen op economische veranderingen, en moeten tegelijk arbeidsrechten vrijwaren en sociale bescherming, een passende beveiliging en een gezonde, veilige en aangepaste werkomgeving voor werknemers waarborgen, zo ook ten aanzien van de risico’s die de COVID-19-crisis met zich meebrengt. Het bevorderen van flexibele werkregelingen zoals telewerken is belangrijk om banen en productie te behouden in de context van de COVID-19-crisis. Arbeidsrelaties die leiden tot onzekere arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen, onder meer in het geval van platformwerkers en bij misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten. In het geval van onrechtmatig ontslag moet er toegang zijn tot effectieve en onpartijdige geschillenbeslechting en moet verhaalrecht bestaan, met inbegrip van gepaste compensatie.

Het beleid moet gericht zijn op verbetering en ondersteuning van participatie op, aanpassing aan en overgangen op de arbeidsmarkt, onder meer in achtergestelde regio’s. De lidstaten moeten mensen die kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt, daadwerkelijk daartoe activeren en in staat stellen. De lidstaten moeten de doeltreffendheid van het actief arbeidsmarktbeleid versterken door de doelgerichtheid, de reikwijdte en het toepassingsgebied ervan te vergroten en door het beter te koppelen aan sociale diensten en inkomenssteun voor werklozen, terwijl zij werk zoeken, en op basis van hun rechten en plichten. De lidstaten moeten streven naar doeltreffendere en efficiëntere openbare diensten voor arbeidsvoorziening die werkzoekenden ondersteunen met tijdige bijstand op maat, de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt ondersteunen en resultaatgericht beheer uitvoeren.

De lidstaten moeten werklozen toereikende uitkeringen van redelijke duur verschaffen, in overeenstemming met hun bijdragen en de nationale bepalingen om daarvoor in aanmerking te komen. Hoewel een tijdelijke versoepeling van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor alsook een verlenging van de duur van werkloosheidsuitkeringen moet worden overwogen om de gevolgen van COVID-19 te beperken, mogen deze uitkeringen een snelle terugkeer op de arbeidsmarkt niet ontmoedigen en moeten ze gepaard gaan met een actief arbeidsmarktbeleid.

De mobiliteit van lerenden en werknemers moet op passende wijze worden ondersteund om hun vaardigheden en inzetbaarheid te verbeteren en het potentieel van de Europese arbeidsmarkt optimaal te benutten, waarbij ook moet worden gezorgd voor eerlijke voorwaarden voor iedereen die een grensoverschrijdende activiteit verricht en er meer administratieve samenwerking moet komen tussen nationale overheden met betrekking tot mobiele werknemers, met de ondersteuning van de recent opgerichte Europese Arbeidsautoriteit. De mobiliteit van werknemers in kritieke beroepen en van grensarbeiders, seizoenarbeiders en gedetacheerde werknemers moet worden ondersteund bij tijdelijke grenssluitingen als gevolg van de COVID-19-pandemie, met inachtneming van volksgezondheidsoverwegingen. Belemmeringen voor mobiliteit op het gebied van onderwijs en opleiding, bedrijfs- en individuele pensioenen en erkenning van kwalificaties moeten worden weggenomen en de erkenning van kwalificaties moet gemakkelijker worden. De lidstaten moeten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat administratieve procedures werknemers uit andere lidstaten, waaronder grensarbeiders, niet onnodig belemmeren om aan het werk te gaan. Ook moeten de lidstaten misbruik van de bestaande regels voorkomen en de onderliggende oorzaken van “braindrain” uit bepaalde regio’s aanpakken, onder meer met passende regionale ontwikkelingsmaatregelen.

Voortbouwend op de bestaande nationale praktijk en met het oog op een effectievere sociale dialoog en betere sociaal-economische resultaten, moeten de lidstaten de sociale partners tijdig op zinvolle wijze betrekken bij het formuleren en uitvoeren van werkgelegenheidsgerelateerde, sociale en, in voorkomend geval, economische hervormingen en beleidslijnen, onder meer door een verbeterde capaciteit van de sociale partners te ondersteunen. De lidstaten moeten de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen bevorderen. De sociale partners moeten worden aangemoedigd te onderhandelen en collectieve overeenkomsten te sluiten op gebieden die voor hen van belang zijn, met volledige inachtneming van hun autonomie en het recht op collectieve actie.

Waar relevant moeten de lidstaten, voortbouwend op de bestaande nationale praktijk, rekening houden met de ervaring die de betrokken maatschappelijke organisaties hebben opgedaan met betrekking tot werkgelegenheid en sociale kwesties.

Richtsnoer 8: Gelijke kansen voor iedereen bevorderen, sociale inclusie stimuleren en armoede bestrijden

De lidstaten moeten inclusieve arbeidsmarkten bevorderen die voor iedereen openstaan, door doeltreffende maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie te bestrijden en gelijke kansen voor iedereen, en met name ondervertegenwoordigde groepen op de arbeidsmarkt te bevorderen, met de nodige aandacht voor de regionale en territoriale dimensie. Zij moeten zorgen voor gelijke behandeling op het gebied van werkgelegenheid, sociale bescherming, gezondheidszorg en langdurige zorg, onderwijs en toegang tot goederen en diensten, ongeacht geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

De lidstaten moeten de socialebeschermingsstelsels moderniseren om te voorzien in een toereikende, doeltreffende, efficiënte en houdbare sociale bescherming voor iedereen, in alle levensfasen, waarbij sociale inclusie en opwaartse sociale mobiliteit worden gestimuleerd, arbeidsmarktparticipatie wordt aangemoedigd, sociale investeringen worden ondersteund, armoede wordt bestreden en ongelijkheid wordt aangepakt, onder meer via de opzet van hun belasting- en uitkeringsstelsels en door het herverdelend effect van hun beleid te beoordelen. Het aanvullen van algemene benaderingswijzen met selectieve zal de doeltreffendheid van de socialebeschermingsstelsels verhogen. De modernisering van de socialebeschermingsstelsels moet tevens gericht zijn op het verbeteren van hun weerbaarheid tegen veelzijdige uitdagingen, zoals die van de COVID-19-uitbraak.

Om in individuele behoeften te voorzien, moeten de lidstaten de drie componenten van actieve inclusie ontwikkelen en in hun beleid opnemen: voldoende inkomenssteun, inclusieve arbeidsmarkten en toegang tot hoogwaardige ondersteuningsdiensten. In de socialebeschermingsstelsels moet iedereen die over onvoldoende middelen beschikt toegang hebben tot toereikende voorzieningen voor een minimuminkomen en moet sociale inclusie worden gestimuleerd door mensen, onder meer via gerichte sociale diensten, aan te moedigen actief deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de samenleving.

De beschikbaarheid van betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige diensten zoals onderwijs en opvang voor jonge kinderen, buitenschoolse opvang, onderwijs, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en langdurige zorg is een vereiste om gelijke kansen te garanderen. Er moet specifieke aandacht uitgaan naar de strijd tegen sociale uitsluiting en armoede, onder meer onder werkenden en kinderen, mede ten gevolge van de COVID-19-crisis. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat iedereen, ook kinderen, toegang heeft tot essentiële diensten. Ze moeten ervoor zorgen dat mensen in nood en kwetsbare personen toegang hebben tot passende sociale huisvesting of bijstand op het gebied van huisvesting, en moeten energiearmoede aanpakken. Bij deze dienstverlening moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van personen met een handicap, onder andere wat toegankelijkheid betreft. Voor dak- en thuisloosheid is een specifieke aanpak nodig. De lidstaten moeten tijdige toegang tot betaalbare preventieve en curatieve gezondheidszorg en langdurige zorg van goede kwaliteit garanderen, en tegelijk de houdbaarheid ervan op lange termijn vrijwaren.

Door de stijgende levensverwachting en demografische veranderingen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de pensioenstelsels voor werknemers en zelfstandigen toereikend en houdbaar blijven; de stelsels moeten zowel vrouwen als mannen gelijke kansen bieden om pensioenrechten op te bouwen, onder meer via aanvullende stelsels die een toereikend inkomen op latere leeftijd garanderen. Pensioenhervormingen moeten gepaard gaan met maatregelen om de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen en om het beroepsleven te verlengen, bijvoorbeeld door de effectieve pensioenleeftijd op te trekken, en moeten worden ingepast in strategieën voor actief ouder worden. De lidstaten moeten een constructieve dialoog met de sociale partners en andere belanghebbenden aangaan en zorgen dat de hervormingen geleidelijk worden ingevoerd.


19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/29


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/1513 VAN DE COMMISSIE

van 15 oktober 2020

tot vaststelling van bepaalde beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Duitsland

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020)7014)

(Alleen de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 89/662/EEG van de Raad van 11 december 1989 inzake veterinaire controles in het intracommunautaire handelsverkeer in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire controles in het intra-uniale handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (2), en met name artikel 10, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Afrikaanse varkenspest is een virale infectieziekte bij als huisdier gehouden varkens en bij wilde varkens en kan ernstige gevolgen hebben voor de rentabiliteit van de varkenshouderij waardoor de handel in de Unie en de uitvoer naar derde landen worden verstoord.

(2)

Bij een geval van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens bestaat het risico dat de ziekteverwekker naar andere populaties van wilde varkens en naar varkensbedrijven wordt verspreid.

(3)

Bij Richtlijn 2002/60/EG van de Raad (3) zijn in de Unie toe te passen minimummaatregelen ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld. Zo voorziet met name artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG in bepaalde maatregelen die moeten worden genomen na de bevestiging van een of meer gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens.

(4)

Duitsland heeft de Commissie naar aanleiding van een geval van Afrikaanse varkenspest in de deelstaat Brandenburg in kennis gesteld van de actuele situatie op het gebied van die ziekte op zijn grondgebied en heeft overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG een aantal maatregelen genomen om de verspreiding ervan te voorkomen, waaronder de afbakening van een besmet gebied waar de in artikel 15 van die richtlijn bedoelde maatregelen worden toegepast.

(5)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1270 van de Commissie (4) is na de afbakening van een besmet gebied in Duitsland vastgesteld in overeenstemming met artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG.

(6)

Om te voorkomen dat de handel in de Unie onnodig wordt verstoord en om te vermijden dat derde landen ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen opwerpen, moet het besmette gebied voor Afrikaanse varkenspest in Duitsland in samenwerking met die lidstaat op het niveau van de Unie worden vastgesteld.

(7)

Bijgevolg moet het besmette gebied in Duitsland in de bijlage bij dit besluit worden opgenomen en moet de duur van die regionalisering worden vastgesteld.

(8)

Bovendien moet Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1270 worden ingetrokken en door dit besluit worden vervangen.

(9)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Duitsland ziet erop toe dat het door die lidstaat afgebakende besmette gebied, waar de in artikel 15 van Richtlijn 2002/60/EG bedoelde maatregelen van toepassing zijn, ten minste de gebieden omvat die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1270 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing tot en met 30 november 2020.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 15 oktober 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 395 van 30.12.1989, blz. 13.

(2)  PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.

(3)  Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27).

(4)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1270 van de Commissie van 11 september 2020 tot vaststelling van bepaalde tijdelijke beschermende maatregelen in verband met Afrikaanse varkenspest in Duitsland (PB L 297I van 11.9.2020, blz. 1).


BIJLAGE

Als besmet gebied in Duitsland afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 1

Datum einde geldigheid

Landkreis Oder-Spree

Gemeinde Grunow-Dammendorf

Gemeinde Mixdorf

Gemeinde Siehdichum

Gemeinde Schlaubetal

Gemeinde Neuzelle

Gemeinde Neißemünde

Gemeinde Lawitz

Gemeinde Eisenhüttenstadt

Gemeinde Vogelsang

Gemeinde Ziltendorf

Gemeinde Wiesenau

Gemeinde Friedland mit den Gemarkungen Günthersdorf, Lindow, Weichensdorf, Groß Muckrow, Klein Muckrow, Chossewitz, Groß Briesen, Reudnitz, Oelsen

30 november 2020

Landkreis Dahme-Spreewald

Gemeinde Jamlitz

Gemeinde Lieberose — mit den Gemarkungen Goschen, Blasdorf, Lieberose, Trebitz

30 november 2020

Landkreis Spree-Neiße

Gemeinde Turnow-Preilack mit der Gemarkung Preilack

Gemeinde Tauer

Gemeinde Schenkendöbern

Gemeinde Guben

Gemeinde Jänschwalde mit den Gemarkungen Jänschwalde, Drewitz

Gemeinde Peitz

30 november 2020


RICHTSNOEREN

19.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 344/32


RICHTSNOER (EU) 2020/1514 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 8 oktober 2020

tot wijziging van Richtsnoer ECB/2008/5 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (ECB/2020/49)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, derde streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 3.1, derde streepje, en artikel 12.1 en artikel 30.6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 30.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank wordt de Europese Centrale Bank (ECB) door de nationale centrale banken (NCB’s) van de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna “NCB’s van het eurogebied” genoemd), gedoteerd met externe reserves en is zij ten volle gerechtigd om de aan haar overgedragen externe reserves aan te houden en te beheren.

(2)

Krachtens artikel 9.2 en artikel 12.1 van de ESCB-statuten kan de ECB sommige van haar taken beheren via de NCB’s van het eurogebied en doet zij voor sommige van haar operaties een beroep op de NCB’s van het eurogebied. Dienovereenkomstig is de ECB van oordeel dat de NCB’s van het eurogebied de aan haar overdragen externe reserves als haar gevolmachtigden dienen te beheren.

(3)

De betrokkenheid van de NCB’s van het eurogebied bij het beheer van de aan de ECB overgedragen externe reserves en de met dat beheer verband houdende transacties vereisen een specifieke documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de ECB.

(4)

Verschillende standaardovereenkomsten die relevant zijn voor het beheer van externe reserves die door de ECB worden gebruikt, zijn geactualiseerd en nieuwe versies of edities ervan zijn beschikbaar, zoals de International Swaps and Derivatives Association Master Agreement (ISDA, versie 2002) en de ICMA/SIFMA Global Master Repurchase Agreement (GMRA, versie 2011). Daarom moet expliciet worden vermeld dat latere edities of versies van standaardovereenkomsten kunnen worden gebruikt met de goedkeuring van de ECB.

(5)

Het is gebruikelijk dat juridische documentatie met betrekking tot operaties met betrekking tot de externe reserves in het Engels wordt opgesteld en dat het Engels de standaardtaal moet worden van raamverrekeningsovereenkomsten (“master netting agreements”) voor alle tegenpartijen en voor alle nieuwe verrekeningsovereenkomsten die zijn gesloten na de datum waarop dit richtsnoer van kracht wordt. Overeenkomsten die op die datum niet in het Engels zijn opgesteld, blijven geldig en kunnen daarna op een passend tijdstip worden vervangen.

(6)

Derhalve moet Besluit ECB/2008/5 (1) dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD

Artikel 1

Wijzigingen

Richtsnoer ECB/2008/5 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Repo-overeenkomsten en omgekeerde repo-overeenkomsten, koop/wederverkoop-overeenkomsten en verkoop/terugkoop-overeenkomsten met betrekking tot de externe reserves van de ECB worden gedocumenteerd met behulp van de volgende standaardovereenkomsten in de aangegeven editie of versie of een latere editie of versie zoals goedgekeurd door de ECB:

a)

de FBE Master Agreement for Financial Transactions (editie 2004) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een van de Europese rechtsgebieden en krachtens het recht van de rechtsgebieden van Noord-Ierland en Schotland;

b)

de Bond Market Association Master Repurchase Agreement (editie september 1996) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van de Verenigde Staten (federaal of staat), en

c)

de TBMA/ISMA Global Master Repurchase Agreement (versie 2000) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een ander rechtsgebied dan genoemd onder a) of b).”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Otc-derivatenoperaties met betrekking tot de externe reserves van de ECB worden gedocumenteerd met behulp van de volgende standaardovereenkomsten in de aangegeven editie of versie, of een latere editie of versie zoals goedgekeurd door de ECB:

a)

de FBE Master Agreement for Financial Transactions (editie 2004) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een van de Europese rechtsgebieden;

b)

de 1992 International Swaps and Derivatives Association Master Agreement (Multicurrency — cross-border, versie naar het recht van New York) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van de Verenigde Staten (federaal of staat), en

c)

de 1992 International Swaps and Derivatives Association Master Agreement (Multi-currency — cross-border, versie naar Engels recht) wordt gebruikt voor operaties met tegenpartijen die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een ander rechtsgebied dan genoemd onder a) of b).”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB met tegenpartijen die: i) in aanmerking komen voor de in lid 2 en/of lid 3 genoemde operaties, en ii) zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een van de Europese rechtsgebieden, met uitzondering van Ierland, worden gedocumenteerd met behulp van de FBE Master Agreement for Financial Transactions (editie 2004 of enige volgende daaropvolgende editie). Voor gevallen die niet onder i) en ii) vallen, worden deposito’s met betrekking tot de externe reserves van de ECB gedocumenteerd met behulp van de raamverrekeningsovereenkomst, zoals bepaald in lid 7.”;

d)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.   Een raamverrekeningsovereenkomst wordt gesloten met alle tegenpartijen, met uitzondering van tegenpartijen: i) waarmee de ECB een FBE Master Agreement for Financial Transactions (editie 2004 of een daaropvolgende editie) heeft afgesloten, en ii) die zijn opgericht dan wel rechtspersoonlijkheid hebben krachtens het recht van een van de Europese rechtsgebieden, met uitzondering van Ierland, en wel als volgt:

a)

een raamverrekeningsovereenkomst naar Engels recht die is opgesteld in het Engels, wordt gesloten met alle partijen, met uitzondering van de onder b), c) en d) genoemde tegenpartijen;

b)

een raamverrekeningsovereenkomst naar Frans recht die is opgesteld in het Engels, wordt gesloten met tegenpartijen die zijn opgericht in Frankrijk; dergelijke, reeds van kracht zijnde overeenkomsten die in het Frans zijn opgesteld, blijven evenwel geldig en kunnen op een passende latere datum worden vervangen door een overeenkomst die in het Engels is opgesteld;

c)

een raamverrekeningsovereenkomst naar Duits recht die in het Engels is opgesteld, wordt gesloten met tegenpartijen die zijn opgericht in Duitsland; dergelijke, reeds van kracht zijnde overeenkomsten die in het Duits zijn opgesteld, blijven evenwel geldig en kunnen op een passende latere datum worden vervangen door een overeenkomst die in het Engels is opgesteld, en

d)

een raamverrekeningsovereenkomst naar het recht van New York die in het Engels is opgesteld, wordt gesloten met tegenpartijen die in de Verenigde Staten zijn opgericht.”.

2)

Bijlagen IIa, IIb, IIc en IId worden geschrapt.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving aan de NCB’s van het eurogebied.

Article 3

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de NCB’s van het eurogebied.

Gedaan te Frankfurt am Main, 8 oktober 2020.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  Richtsnoer ECB/2008/5 van 20 juni 2008 betreffende het beheer van de externe reserves van de Europese Centrale Bank door de nationale centrale banken en de juridische documentatie voor operaties met betrekking tot de externe reserves van de Europese Centrale Bank (PB L 192 van 19.7.2008, blz. 63).