ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 305

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
21 september 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1302 van de Commissie van 14 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen te berekenen vergoedingen ( 1 )

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1303 van de Commissie van 14 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de ESMA in aanmerking te nemen criteria om te beslissen of een in een derde land gevestigde centrale tegenpartij voor de financiële stabiliteit van de Unie of voor een of meer van haar lidstaten systeemrelevant is of waarschijnlijk systeemrelevant zal worden ( 1 )

7

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1304 van de Commissie van 14 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de ESMA bij de beoordeling van door CTP’s uit derde landen ingediende verzoeken om de status van vergelijkbare conformiteit van CTP’s te beoordelen minimumelementen en de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor die beoordeling ( 1 )

13

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1305 van de Raad van 18 september 2020 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, zich te laten binden door bepaalde internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie

27

 

 

Besluit (EU) 2020/1306 van de Europese Centrale Bank van 16 september 2020 betreffende de tijdelijke uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling vanwege de COVID-19-pandemie (ECB/2020/44)

30

 

 

AANBEVELINGEN

 

*

Aanbeveling (EU) 2020/1307 van de Commissie van 18 september 2020 betreffende een gemeenschappelijke toolbox van de Unie om de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te verlagen en een tijdige en investeringsvriendelijke toegang tot 5G-radiospectrum te waarborgen, ter bevordering van de connectiviteit als ondersteuning van het economisch herstel na de COVID-19-crisis in de Unie

33

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1302 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2020

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft door de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan in derde landen gevestigde centrale tegenpartijen te berekenen vergoedingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25 bis, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 25 quinquies van Verordening (EU) nr. 648/2012 moet de Europese Autoriteit voor effecten en markten (“ESMA”) centrale tegenpartijen (“CTP’s”) uit derde landen vergoedingen berekenen in verband met aanvragen tot erkenning op grond van artikel 25 van die verordening en jaarvergoedingen in verband met de uitvoering van haar taken overeenkomstig die verordening ten aanzien van erkende CTP’s uit derde landen. Die vergoedingen moeten overeenkomstig artikel 25 quinquies, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 in verhouding staan tot de omzet van de betrokken CTP en alle kosten dekken die door de ESMA zijn gemaakt met betrekking tot de uitvoering van haar taken ten aanzien van CTP’s uit derde landen overeenkomstig deze verordening.

(2)

Vergoedingen in verband met erkenningsaanvragen (“erkenningsvergoedingen”) moeten CTP’s uit derde landen worden berekend om de kosten van de ESMA met betrekking tot de verwerking van erkenningsaanvragen te dekken, met inbegrip van kosten om na te gaan of die aanvragen volledig zijn, om aanvullende informatie te vragen, om beslissingen op te stellen en kosten met betrekking tot de beoordeling van de systeemrelevantie van CTP’s uit derde landen (“tiering”). Voor CTP’s die systeemrelevant zijn of die waarschijnlijk systeemrelevant zullen worden voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten en die door de ESMA in overeenstemming met artikel 25, lid 2 ter, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn erkend (“tier 2-CTP’s”), moet de ESMA aanvullende kosten maken. Deze aanvullende kosten worden door de ESMA gemaakt om na te gaan of de erkenningsvoorwaarden van artikel 25, lid 2 ter, van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn nageleefd en of een CTP, door het toepasselijke wettelijke kader van het derde land na te leven, kan worden geacht de vereisten van artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 na te leven (“vergelijkbare conformiteit”). De kosten die aan aanvragen van tier 2-CTP’s zijn verbonden, zullen dus hoger zijn dan de kosten die verbonden zijn aan aanvragen van CTP’s uit derde landen die niet geacht worden systeemrelevant te zijn of waarschijnlijk systeemrelevant te zullen worden voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten (“tier 1-CTP’s”).

(3)

Daar waar alle CTP’s uit derde landen die een erkenningsverzoek op grond van artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 indienen, een basiserkenningsvergoeding moet worden berekend, moet tier 2-CTP’s een aanvullende vergoeding worden berekend om de extra kosten te dekken die de ESMA moet maken in het kader van de aanvraagprocedure. De aanvullende erkenningsvergoeding moet ook aan reeds erkende CTP’s worden berekend wanneer de ESMA voor het eerst beslist of deze CTP’s, na toetsing van hun systeemrelevantie overeenkomstig artikel 25, lid 5, of artikel 89, lid 3 quater, van Verordening (EU) nr. 648/2012, als tier 2-CTP’s worden gecategoriseerd.

(4)

Jaarvergoedingen moeten ook worden berekend aan erkende CTP’s uit derde landen om de kosten van de ESMA te dekken voor de uitvoering van haar taken ten aanzien van die CTP’s op grond van Verordening (EU) nr. 648/2012. Voor zowel tier 1-CTP’s als tier 2-CTP’s omvatten die taken de periodieke toetsing van de systeemrelevantie van CTP’s overeenkomstig artikel 25, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012, de uitvoering en instandhouding van samenwerkingsregelingen met autoriteiten van derde landen en de monitoring van ontwikkelingen in derde landen op het gebied van regelgeving en toezicht. Voor tier 2-CTP’s moet de ESMA ook doorlopend toezien op de naleving door die CTP’s van de vereisten van artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012, onder meer door vergelijkbare conformiteit, wanneer die status is toegekend. Daarom is het passend dat voor tier 1-CTP’s en tier 2-CTP’s verschillende jaarvergoedingen van toepassing zijn.

(5)

De in deze verordening vastgestelde erkenningsvergoedingen en jaarvergoedingen moeten de kosten dekken die de ESMA bij het verwerken van erkenningsaanvragen verwacht te moeten maken op basis van haar ervaring met de uitvoering van taken ten aanzien van CTP’s uit derde landen en andere entiteiten waarop zij toezicht uitoefent, alsmede op basis van haar verwachte kosten zoals die in haar jaarlijkse activiteitsgestuurde begroting worden opgevoerd.

(6)

De taken die de ESMA krachtens Verordening (EU) nr. 648/2012 uitvoert ten aanzien van erkende tier 1-CTP’s, zullen voor elke tier 1-CTP, ongeacht haar grootte, grotendeels dezelfde zijn. Daarom is het passend dat de kosten die de ESMA met betrekking tot erkende tier 1-CTP’s maakt, worden gedekt door bij elke erkende tier 1-CTP voor hetzelfde bedrag een jaarvergoeding te innen. Met betrekking tot erkende tier 2-CTP’s moet, om een eerlijke toerekening te garanderen van vergoedingen die tegelijk ook de van de ESMA verlangde reële administratieve inspanningen bij de uitvoering van haar taken ten aanzien van elke tier 2-CTP tot uiting brengt, in de jaarvergoedingen ook rekening worden gehouden met de omzet van de tier 2-CTP.

(7)

Jaarvergoedingen die CTP’s uit derde landen worden berekend voor het eerste jaar dat zij overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 worden erkend, moeten evenredig zijn aan het deel van dat jaar waarin de ESMA, in overeenstemming met die verordening, taken ten aanzien van die CTP’s uitvoert. Hetzelfde beginsel moet gelden voor het jaar waarin een CTP die als tier 1-CTP is erkend, overeenkomstig artikel 25, lid 5, van die verordening, voor het eerst als tier 2-CTP wordt gecategoriseerd.

(8)

Om te garanderen dat de door de ESMA gemaakte kosten met betrekking tot overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 ingediende erkenningsaanvragen tijdig gefinancierd raken, moeten erkenningsvergoedingen aan de ESMA worden voldaan voordat de aanvragen om erkenning worden verwerkt of vóór de beoordeling van de vraag of tier 2-CTP’s de erkenningsvoorwaarden van artikel 25, lid 2 ter, van Verordening (EU) nr. 648/2012 naleven. Om de tijdige financiering te garanderen van de kosten die door de ESMA zijn gemaakt met betrekking tot de uitvoering van haar taken ten aanzien van erkende CTP’s uit derde landen, moeten jaarvergoedingen worden voldaan bij het begin van het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben. In het eerste jaar van erkenning moeten jaarvergoedingen spoedig na de vaststelling van erkenningsbesluiten worden voldaan.

(9)

Om herhaalde of ongegronde aanvragen te ontmoedigen, mogen erkenningsvergoedingen niet worden terugbetaald ingeval een aanvrager zijn aanvraag intrekt. Aangezien de administratieve werkzaamheden die nodig zijn bij een erkenningsvraag die wordt afgewezen, dezelfde zijn als de werkzaamheden die vereist zijn bij een aanvraag die wordt geaccepteerd, mogen erkenningsvergoedingen niet worden terugbetaald indien een erkenning wordt geweigerd.

(10)

Kosten die de ESMA na de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/2099 van het Europees Parlement en de Raad (2) maakt ten aanzien van CTP’s uit derde landen die vóór 22 september 2020 reeds in overeenstemming met artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 zijn erkend, moeten door vergoedingen worden gedekt. Van dergelijke CTP’s uit derde landen moet dus worden verlangd dat zij voor 2020 en voor elk jaar nadien totdat de toetsing van hun systeemrelevantie overeenkomstig artikel 89, lid 3 quater, van Verordening (EU) nr. 648/2012 heeft plaatsgevonden, een tussentijdse jaarvergoeding voldoen.

(11)

Deze gedelegeerde verordening moet met spoed in werking treden om te verzekeren dat de ESMA na de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/2099 tijdig en passend wordt gefinancierd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

VERGOEDINGEN

Artikel 1

Erkenningsvergoedingen

1.   Een in een derde land gevestigde CTP die overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 een erkenning aanvraagt, is een basiserkenningsvergoeding van 50 000 EUR verschuldigd.

2.   Een in een derde land gevestigde CTP is een aanvullende erkenningsvergoeding van 360 000 EUR verschuldigd indien de ESMA beslist dat die CTP, overeenkomstig artikel 25, lid 2 bis, van Verordening (EU) nr. 648/2012, systeemrelevant is of waarschijnlijk systeemrelevant zal worden voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten (“tier 2-CTP”). Een tier 2-CTP is de aanvullende erkenningsvergoeding verschuldigd in de volgende gevallen:

a)

de CTP vraagt een erkenning aan;

b)

de CTP, die overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 reeds is erkend, wordt aangemerkt als een tier 2-CTP na de toetsing door de ESMA in overeenstemming met artikel 25, lid 5, van die verordening.

Artikel 2

Jaarvergoedingen

1.   Een erkende CTP is een jaarvergoeding verschuldigd.

2.   Indien een CTP door de ESMA in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt erkend (“tier 1-CTP”), is de voor elke tier 1-CTP voor een bepaald jaar (n) verschuldigde jaarvergoeding gelijk aan de totale jaarvergoeding gelijkelijk verdeeld over alle op 31 december van het voorafgaande jaar (n-1) erkende tier 1-CTP’s

Voor de toepassing van de eerste alinea is de totale jaarvergoeding voor een bepaald jaar (n) de raming van de uitgaven met betrekking tot de door de ESMA uit te voeren taken ten aanzien van alle krachtens Verordening (EU) nr. 648/2012 erkende tier 1-CTP’s zoals die in de ESMA-begroting voor dat jaar zijn opgenomen.

3.   Indien een CTP door de ESMA in overeenstemming met artikel 25, lid 2 ter, van Verordening (EU) nr. 648/2012 wordt erkend (“tier 2-CTP”), is de voor een bepaald jaar (n) verschuldigde jaarvergoeding gelijk aan de totale jaarvergoeding gelijkelijk verdeeld over alle op 31 december van het voorafgaande jaar (n-1) erkende tier 2-CTP’s en vermenigvuldigd met de toepasselijke wegingsfactor die in overeenstemming met artikel 4 van deze verordening is vastgesteld.

Voor de toepassing van de eerste alinea is de totale jaarvergoeding voor een bepaald jaar (n) de raming van de uitgaven met betrekking tot de door de ESMA uit te voeren taken ten aanzien van alle krachtens Verordening (EU) nr. 648/2012 erkende tier 2-CTP’s zoals die in de ESMA-begroting voor dat jaar zijn opgenomen.

Artikel 3

Jaarlijkse vergoedingen in het jaar van erkenning

1.   Voor het jaar waarin een CTP uit een derde land in overeenstemming met artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 door de ESMA is erkend, wordt de jaarvergoeding als volgt berekend:

a)

indien de ESMA een CTP als tier 1-CTP erkent, wordt de jaarvergoeding vastgesteld als het aandeel van de in artikel 1, lid 1, van deze verordening vastgestelde basiserkenningsvergoeding dat in de volgende verhouding wordt berekend:

Image 1

b)

indien de ESMA een CTP als tier 2-CTP erkent, wordt de jaarvergoeding vastgesteld als het aandeel van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening vastgestelde aanvullende erkenningsvergoeding dat in de volgende verhouding wordt berekend:

Image 2

2.   Indien een CTP in overeenstemming met artikel 9 een tussentijdse jaarvergoeding heeft voldaan voor het jaar waarin die CTP als tier 1-CTP is erkend, wordt de in overeenstemming met lid 1, onder a), berekende jaarvergoeding niet in rekening gebracht.

3.   Indien een CTP in overeenstemming met artikel 9 een tussentijdse jaarvergoeding heeft voldaan of een jaarvergoeding in overeenstemming met artikel 2, lid 2, voor het jaar waarin die CTP als tier 2-CTP is erkend, wordt het bedrag van die vergoeding in mindering gebracht op de in overeenstemming met lid 1, onder b), verschuldigde vergoeding.

Artikel 4

Voor tier 2-CTP’s toepasselijke omzet

1.   De relevante omzet van een tier 2-CTP zijn de inkomsten die zij tijdens het meest recente boekjaar wereldwijd met het verrichten van clearingdiensten (lidmaatschaps- en clearingvergoedingen, ongerekend transactiekosten) behaalt.

Tier 2-CTP’s verschaffen de ESMA jaarlijks gecontroleerde cijfers die hun wereldwijd met het verrichten van clearingdiensten behaalde inkomsten als bedoeld in de eerste alinea bevestigen. De gecontroleerde cijfers worden de ESMA uiterlijk op 30 september van elk jaar verschaft. De documenten met de gecontroleerde cijfers worden verschaft in een in de sector financiële diensten gebruikelijke taal.

Indien de in de eerste alinea bedoelde cijfers in een andere valuta dan de euro worden gerapporteerd, zet de ESMA deze om in euro aan de hand van de gemiddelde wisselkoers van de euro die van toepassing was in de periode waarin de inkomsten werden geboekt. Daartoe wordt gebruikgemaakt van de referentiewisselkoers van de euro die de Europese Centrale Bank bekendmaakt.

2.   Op basis van de in overeenstemming met lid 1 voor een bepaald jaar (n) vastgestelde omzet wordt de CTP geacht te behoren tot een van de volgende groepen:

a)

Groep 1: jaaromzet van minder dan 600 miljoen EUR;

b)

Groep 2: jaaromzet van 600 miljoen EUR of meer.

Een tier 2-CTP in groep 1 krijgt de wegingsfactor voor omzet 1.

Een tier 2-CTP in groep 2 krijgt de wegingsfactor voor omzet 1,2.

3.   De totale wegingsfactor voor omzet van alle erkende tier 2-CTP’s voor een bepaald jaar (n) is de som van de in overeenstemming met lid 2 vastgestelde wegingsfactoren van alle tier 2-CTP’s die door de ESMA waren erkend op 31 december van het voorafgaande jaar (n-1).

4.   Voor de toepassing van artikel 2, lid 3, is de toepasselijke wegingsfactor van een tier 2-CTP voor een bepaald jaar (n) haar in overeenstemming met lid 2 vastgestelde wegingsfactor voor omzet gedeeld door de in overeenstemming met lid 3 vastgestelde totale wegingsfactor van alle erkende tier 2-CTP’s.

HOOFDSTUK II

BETALINGSVOORWAARDEN

Artikel 5

Algemene betalingsvoorwaarden

1.   Alle vergoedingen worden in euro voldaan.

2.   Bij betalingsachterstand is de in artikel 99 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde achterstandsrente verschuldigd.

3.   Communicatie tussen de ESMA en CTP’s uit derde landen vindt elektronisch plaats.

Artikel 6

Betaling van erkenningsvergoedingen

1.   De in artikel 1, lid 1, van deze verordening bepaalde basiserkenningsvergoeding wordt voldaan wanneer de CTP haar erkenningsaanvraag indient.

In afwijking van de eerste alinea wordt, indien de Commissie geen uitvoeringshandeling in overeenstemming met artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 heeft vastgesteld voor het derde land waarin de CTP is gevestigd wanneer zij een erkenning aanvraagt, de basiserkenningsvergoeding voldaan uiterlijk op de dag dat die uitvoeringshandeling in werking treedt.

2.   De datum waarop de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bepaalde aanvullende erkenningsvergoeding moet worden voldaan, wordt vastgesteld in een debetnota die de ESMA aan de CTP zendt na het verzoek van de ESMA aan de CTP om aanvullende informatie ten behoeve van de beoordeling van de naleving van de in artikel 25, lid 2 ter, van Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgestelde vereisten door de CTP. Met de betalingsdatum krijgt de CTP ten minste dertig kalenderdagen de tijd om te betalen, te rekenen vanaf de dag waarop de ESMA de debetnota aan de CTP heeft gezonden.

3.   Erkenningsvergoedingen worden niet terugbetaald.

Artikel 7

Betaling van jaarvergoedingen

1.   De in artikel 2 bepaalde jaarvergoedingen voor een bepaald jaar (n) worden voldaan uiterlijk op 31 maart van het jaar (n).

De ESMA zendt alle erkende CTP’s uit derde landen uiterlijk op 1 maart van het jaar (n) debetnota’s met daarin het bedrag van de jaarvergoeding vermeld.

2.   Het bedrag van de in artikel 3 bepaalde jaarvergoeding in het jaar van de erkenning en de datum waarop de jaarvergoeding moet worden voldaan, worden vermeld in een debetnota die de ESMA aan de CTP zendt. Met de betalingsdatum krijgt de CTP ten minste dertig kalenderdagen de tijd om te betalen, te rekenen vanaf de dag waarop de ESMA de debetnota aan de CTP heeft gezonden.

3.   Door een CTP betaalde jaarvergoedingen worden niet terugbetaald.

HOOFDSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Reeds ingediende erkenningsaanvragen

1.   Indien een CTP uit een derde land vóór 22 september 2020 een erkenningsaanvraag heeft ingediend, en de ESMA nog geen besluit heeft vastgesteld om die CTP te erkennen of die CTP de erkenning te weigeren, betaalt de CTP de in artikel 1, lid 1, bepaalde erkenningsvergoeding tegen 22 oktober 2020.

2.   In afwijking van lid 1 betaalt de CTP, indien de ESMA de verwerking van de erkenningsaanvraag van een CTP uit een derde land heeft opgeschort vóór 22 september 2020, de in artikel 1, lid 1, bepaalde erkenningsvergunning tegen de datum vermeld in de door de ESMA aan de CTP gezonden debetnota, na de kennisgeving dat haar aanvraag niet langer is opgeschort. Met de betalingsdatum krijgt de CTP ten minste dertig kalenderdagen de tijd om te betalen, te rekenen vanaf de dag waarop de ESMA de debetnota aan de CTP heeft gezonden.

Artikel 9

Tussentijdse jaarvergoeding voor reeds erkende CTP’s

1.   Een CTP uit een derde land die in overeenstemming met artikel 25 van Verordening (EU) nr. 648/2012 door de ESMA is erkend op het tijdstip dat deze verordening in werking treedt, is een tussentijdse jaarvergoeding van 50 000 EUR verschuldigd voor 2020 en voor elk jaar nadien totdat de toetsing van haar systeemrelevantie overeenkomstig artikel 89, lid 3 quater, van Verordening (EU) nr. 648/2012 heeft plaatsgevonden en totdat zij in overeenstemming met artikel 25, lid 2 of 2 ter, van die verordening is erkend, dan wel die erkenning niet heeft gekregen.

2.   De tussentijdse jaarvergoeding voor 2020 wordt voldaan binnen dertig kalenderdagen na de inwerkingtreding van deze verordening. Tussentijdse jaarvergoedingen voor een ander jaar (n) worden voldaan uiterlijk op 31 maart van het jaar (n).

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2019/2099 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 wat betreft de procedures en betrokken autoriteiten voor de vergunningverlening aan CTP’s en de vereisten voor de erkenning van CTP’s uit derde landen (PB L 322 van 12.12.2019, blz. 1).

(3)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


21.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/7


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1303 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2020

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de ESMA in aanmerking te nemen criteria om te beslissen of een in een derde land gevestigde centrale tegenpartij voor de financiële stabiliteit van de Unie of voor een of meer van haar lidstaten systeemrelevant is of waarschijnlijk systeemrelevant zal worden

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25, lid 2 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De ESMA moet bij het inschatten van de mate van systeemrisico dat een CTP uit een derde land voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten inhoudt, een reeks objectieve kwantitatieve en kwalitatieve overwegingen in aanmerking nemen die haar besluit rechtvaardigen om een CTP uit een derde land als een tier 1-CTP of een tier 2-CTP te erkennen. Zij moet ook rekening houden met voorwaarden die de Commissie eventueel aan haar gelijkwaardigheidsbesluit heeft verbonden. Met name moet de ESMA bij het inschatten van het risicoprofiel van een CTP uit een derde land, rekening houden met objectieve en transparante kwantitatieve activiteitsindicatoren wat betreft de activiteiten die, op het tijdstip van de beoordeling, ten aanzien van in de Unie gevestigde clearingdeelnemers worden verricht of die in Unievaluta’s luiden. Hoewel de ESMA de activiteiten van de CTP holistisch moet bezien, moet in haar beoordeling het risico tot uiting komen dat een bepaalde CTP voor de financiële stabiliteit van de Unie kan opleveren.

(2)

Bij de nadere invulling van de criteria die de ESMA in aanmerking moet nemen bij het bepalen van de “tier” van een CTP uit een derde land, moet rekening worden gehouden met de aard van de door de CTP geclearde transacties, met inbegrip van hun complexiteit, prijsvolatiliteit en gemiddelde looptijd, alsook de transparantie en de liquiditeit van de betrokken markten en de mate waarin de clearingactiviteiten van de CTP in euro of in andere Unievaluta’s luiden. In dit verband kunnen specifieke kenmerken van bepaalde producten zoals landbouwproducten die worden genoteerd en uitgevoerd op gereglementeerde markten in derde landen, waarbij het gaat om markten die overwegend binnenlandse niet-financiële tegenpartijen in dat derde land bedienen welke hun commerciële risico’s middels die contracten beheren, een verwaarloosbaar risico opleveren voor clearingleden en handelsplatformen in de Unie, aangezien hun systeemverwevenheid met de rest van het financiële stelsel beperkt is.

(3)

De landen waar de CTP actief is, de omvang van de door haar verleende diensten, de kenmerken van de financiële instrumenten die zij cleart, alsmede de geclearde volumes zijn objectieve indicatoren van de complexiteit van de activiteiten van de CTP. Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder a), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, moet zij dus rekening houden met de eigendom, activiteiten en ondernemingsstructuur van de CTP, alsmede met de reikwijdte, aard en complexiteit van de door de CTP aangeboden clearingdiensten en de mate waarin die diensten van belang zijn voor in de Unie gevestigde clearingleden en cliënten (“clearingdeelnemers”). Hoewel de systeemrelevantie van een CTP holistisch moet worden beoordeeld, moet de ESMA specifiek rekening houden met het aandeel van de activiteiten van de CTP dat in Unievaluta’s verloopt, alsmede met het aandeel van de activiteiten van de CTP dat afkomstig is van in de Unie gevestigde clearingdeelnemers. Bij een CTP waar de kans groter is dat deze systeemrelevant is voor de Unie, is het belangrijk dat de ESMA een beoordeling maakt van de structuur en de eigendom van de groep waarvan de CTP misschien deel uitmaakt, om te bepalen of de belangen van het Unie in het gedrang zijn. Daarnaast moet ook de diepte, liquiditeit en transparantie van de door dit soort CTP bediende markten worden beoordeeld zodat de ESMA een beter beeld krijgt van het risico voor in de Unie gevestigde clearingleden bij een veiling in het kader van het beheer van wanbetalingen.

(4)

Het kapitaal van de CTP en de door de clearingdeelnemers vastgelegde financiële middelen, alsmede het type en de aard van de door hen gestelde zekerheden zijn essentiële elementen om in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de capaciteit van een CTP om negatieve ontwikkelingen het hoofd te bieden. Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, moet zij dus beschikken over een overzicht van de financiële middelen die voor de CTP beschikbaar zijn in het geval van een wanbetaling of een gebeurtenis niet zijnde wanbetaling. De ESMA moet ook rekening houden met het gedekte, ongedekte, vastgelegde, niet-vastgelegde, volgestorte of niet-volgestorte karakter van deze middelen, alsmede met de door de CTP gebruikte methoden om rechtszekerheid en vertrouwen te bieden ten aanzien van de afwikkeling van de betalingen die zij verricht en de zekerheden waarmee zij te maken krijgt. Ten slotte moet de ESMA rekening houden met het bestaan, karakter en effect van een herstel- en afwikkelingsraamwerk voor CTP’s in de jurisdictie waarin de CTP die een aanvraag tot erkenning indient, actief is. Dergelijke herstel- en afwikkelingsraamwerken moeten worden beoordeeld aan de hand van internationaal overeengekomen handvatten en cruciale kenmerken. Wanneer de ESMA het afwikkelings- en liquiditeitsrisico beziet, moet haar bijzondere aandacht gaan naar de CTP’s die waarschijnlijk systeemrelevant zijn, en de vraag hoe veilig die CTP’s toegang tot liquiditeit hebben, alsmede de liquiditeitsproblemen voor Unievaluta’s. Hoewel de veiligheid van betalingen en afwikkelingen kan worden versterkt door het gebruik van distributed ledger-technologie of andere recente technologieën, moet de aandacht van de ESMA gaan naar het extra risico dat zulks voor de CTP meebrengt, met name het cyberrisico.

(5)

De aard van de voorwaarden die een CTP oplegt om clearingdeelnemers toegang tot haar diensten te geven, en de onderlinge verwevenheid tussen die clearingdeelnemers, hebben gevolgen voor de wijze waarop een CTP kan worden geraakt door een negatieve gebeurtenis met betrekking tot die deelnemers. Daarom moet de ESMA, wanneer zij het in artikel 25, lid 2 bis, onder c), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, dus in de mate van het mogelijke de identiteit van de clearingdeelnemers aan de CTP bepalen, met name wanneer die CTP diensten levert aan in de Unie gevestigde clearingleden. Ook moet de ESMA het betrokken marktaandeel of het relatieve belang van clearingdeelnemers of groepen van clearingdeelnemers in die CTP bepalen. Voor zover dat nodig is om het mogelijke effect op de structuur van het clearinglidmaatschap te bepalen, moet de ESMA een beoordeling maken van de voorwaarden en opties waarmee de CTP toegang tot haar clearingdiensten verschaft. Ten aanzien van een CTP die waarschijnlijk systeemrelevant is voor de Unie, moet de ESMA nagaan of de juridische en prudentiële eisen die een CTP aan haar clearingleden stelt, voldoende streng zijn.

(6)

In het geval van een verstoring voor een CTP moeten clearingdeelnemers misschien — direct of indirect — een beroep doen op de levering van vergelijkbare of dezelfde diensten door andere CTP’s. Om het relatieve belang te kunnen beoordelen van de CTP die een erkenning aanvraagt, moet de ESMA daarom, wanneer zij het in artikel 25, lid 2 bis, onder d), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, bepalen of clearingdeelnemers aan de CTP een deel of alle van de door die CTP geleverde diensten kunnen substitueren door diensten van andere CTP’s, met name wanneer die alternatieve CTP’s in de Unie over een vergunning of erkenning beschikken. Wanneer in de Unie gevestigde clearingleden en cliënten bepaalde producten die onder een clearingverplichting vallen, alleen in een CTP uit een derde land kunnen laten clearen, moet de ESMA de systeemrelevantie van die CTP met bijzondere aandacht onderzoeken.

(7)

CTP’s kunnen op uiteenlopende wijzen bij andere financiële infrastructuren zoals andere CTP’s of centrale effectenbewaarinstellingen, zijn aangesloten. Een verstoring van die aansluiting kan negatief uitwerken op het correcte functioneren van de CTP. Daarom moet de ESMA, wanneer zij het in artikel 25, lid 2 bis, onder e), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, nagaan in welke mate de CTP bij andere financiëlemarktinfrastructuren of financiële instellingen is aangesloten dat dit een effect kan hebben op de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten. Daarbij moet de ESMA bijzondere aandacht besteden aan de aansluitingen bij en onderlinge afhankelijkheden van buiten de Unie gevestigde entiteiten. Ten slotte moet de ESMA de aard van de door de CTP uitbestede diensten en het risico dat dergelijke regelingen voor de CTP kunnen opleveren ingeval deze op enigerlei wijze worden verstoord of in het gedrang komen, in kaart brengen en beoordelen.

(8)

Wanneer aan de hand van objectieve kwantitatieve indicatoren de blootstelling van in de Unie gevestigde clearingleden en cliënten aan een CTP aanzienlijk blijkt te zijn, moet de ESMA voor elk criterium bijkomende elementen beoordelen. Hoe groter het aantal van die indicatoren waaraan een CTP voldoet, des te groter is ook de kans dat de ESMA concludeert dat die CTP systeemrelevant is voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten.

(9)

Deze gedelegeerde verordening moet met spoed in werking treden zodat Verordening (EU) 2019/2099 van het Europees Parlement en de Raad (2) zo snel mogelijk operationeel kan worden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de CTP

1.   Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder a), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, beoordeelt zij de volgende elementen:

a)

de landen waar de CTP diensten verricht of voornemens is te verrichten;

b)

de mate waarin de CTP naast clearingdiensten andere diensten verricht;

c)

het soort financiële instrumenten dat door de CTP wordt gecleard of zal worden gecleard;

d)

de vraag of voor de door de CTP geclearde of te clearen financiële instrumenten een clearingverplichting op grond van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 geldt;

e)

de gemiddelde door de CTP gedurende één jaar geclearde waarden, op de volgende niveaus:

i)

het niveau van de CTP;

ii)

het niveau van elk clearinglid dat een in de Unie gevestigde entiteit is of een entiteit die deel uitmaakt van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep;

iii)

het niveau van clearingleden die buiten de Unie zijn gevestigd of geen deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep, wanneer deze namens hun in de Unie gevestigde cliënten en indirecte cliënten clearen, in geaggregeerde termen;

f)

de vraag of de CTP een beoordeling van haar risicoprofiel aan de hand van internationaal overeengekomen normen of anderszins heeft doorlopen, de daarbij gebruikte methodiek en de uitkomst van die beoordeling.

2.   Voor de toepassing van artikel 1, onder e), beoordeelt de ESMA de volgende waarden afzonderlijk:

a)

voor effectentransacties (met inbegrip van effectenfinancieringstransacties in de zin van Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad (3)): de waarde van openstaande posities of positie in openstaande contracten;

b)

voor op een gereglementeerde markt verhandelde derivatentransacties in de zin van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (4): de waarde van de openstaande positie of omzet;

c)

voor over-the-counter (otc) derivatentransacties: het bruto en netto uitstaande notionele bedrag.

Die waarden worden beoordeeld per valuta en per activacategorie.

3.   Wanneer een van de in artikel 6 genoemde indicatoren van toepassing is, beoordeelt de ESMA, naast de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen, ook de volgende elementen:

a)

de eigendomsstructuur van de CTP;

b)

wanneer de CTP behoort tot dezelfde groep als een andere financiëlemarktinfrastructuur, zoals een andere CTP of een centrale effectenbewaarinstelling, de ondernemingsstructuur van de groep waartoe de CTP behoort;

c)

de vraag of de CTP aan in de Unie gevestigde cliënten of indirecte cliënten clearingdiensten levert via buiten de Unie gevestigde clearingleden;

d)

de aard, diepte en liquiditeit van de bediende markten en het niveau aan informatie over de passende prijsdata waarover marktdeelnemers beschikken, en algemeen aanvaarde en betrouwbare bronnen over prijsdata;

e)

de vraag of noteringen, indicatieve bied- en laatprijzen vóór handel en de diepte van handelsintenties openbaar worden gemaakt;

f)

de vraag of prijs na handel, volume en tijdstip van de uitgevoerde of afgesloten transacties, op en buiten de door de CTP bediende markten, openbaar worden gemaakt.

Artikel 2

Het effect van een faillissement of verstoring voor een CTP

1.   Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder b), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, beoordeelt zij de volgende elementen:

a)

het kapitaal, inclusief ingehouden winst en reserves, van de CTP;

b)

het soort en bedrag van de door de CTP aanvaarde en aangehouden zekerheden, de toegepaste reductiefactoren, de bij de reductiefactoren gehanteerde methodologie, de valuta’s waarin de zekerheden luiden en de mate waarin de zekerheden worden gesteld door entiteiten die in de Unie zijn gevestigd of die deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep;

c)

het maximumbedrag aan margins dat de CTP over een periode van 365 dagen voorafgaand aan de beoordeling door de ESMA op één dag int;

d)

het maximumbedrag aan margins dat de CTP over een periode van 365 dagen voorafgaand aan de beoordeling door de ESMA op één dag int bij elk clearinglid dat een in de Unie gevestigde entiteit is of een entiteit die deel uitmaakt van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep, per activacategorie of afzonderlijk wanbetalingsfonds (in voorkomend geval);

e)

in voorkomend geval voor elk wanbetalingsfonds van de CTP de maximaal vereiste en door de CTP aangehouden bijdragen aan een wanbetalingsfonds op één dag over een periode van 365 dagen voorafgaand aan de beoordeling door de ESMA;

f)

in voorkomend geval voor elk wanbetalingsfonds van de CTP, de maximaal vereiste en door de CTP aangehouden bijdragen aan een wanbetalingsfonds op één dag over een periode van 365 dagen voorafgaand aan de beoordeling door de ESMA van elk clearinglid dat een in de Unie gevestigde entiteit is of een entiteit die deel uitmaakt van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep;

g)

de geraamde grootste betalingsverplichting op één dag in totaal en in elke Unievaluta die zou ontstaan door de wanbetaling van een of twee van de grootste individuele clearingleden (en hun verbonden ondernemingen) in extreme doch plausibele marktomstandigheden;

h)

het bedrag in totaal en voor elke Unievaluta aan liquide financiële middelen ten voordele van de CTP, uitgesplitst naar soort middelen, met inbegrip van deposito’s in contanten, vastgelegde of niet-vastgelegde middelen;

i)

het totale bedrag aan liquide financiële middelen dat aan de CTP is toegezegd door in de Unie gevestigde entiteiten of deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep.

2.   Wanneer een van de in artikel 6 genoemde indicatoren van toepassing is, beoordeelt de ESMA, naast de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen, ook de volgende elementen:

a)

de identiteit van de liquiditeitsverschaffers die in de Unie zijn gevestigd of deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep;

b)

de gemiddelde en geaggregeerde dagelijkse piekwaarden aan inkomende en uitgaande betalingen in Unievaluta’s;

c)

de mate waarin gelden van centrale banken voor afwikkeling en betaling worden gebruikt, en de vraag of voor afwikkeling of betaling op andere entiteiten een beroep wordt gedaan;

d)

de mate waarin de CTP bij haar afwikkelings- of betalingsprocessen technologieën zoals distributed ledger-technologie toepast;

e)

het herstelplan van de CTP;

f)

de voor de CTP toepasselijke afwikkelingsregeling;

g)

de vraag of voor die CTP een crisismanagementgroep is opgericht.

Artikel 3

De structuur van het clearinglidmaatschap van de CTP

1.   Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder c), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, beoordeelt zij de volgende elementen:

a)

het clearinglidmaatschap en, voor zover die informatie beschikbaar is, de vraag of en welke cliënten of indirecte cliënten die in de Unie zijn gevestigd of deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep, van de clearingdiensten van de CTP gebruikmaken, en

b)

de verschillende opties die beschikbaar zijn om toegang te krijgen tot de clearingdiensten van de CTP (met inbegrip van verschillende modellen voor lidmaatschap en directe toegang voor cliënten), eventuele voorwaarden om toegang te verlenen, te ontzeggen of stop te zetten.

2.   Wanneer een van de in artikel 6 genoemde indicatoren van toepassing is, beoordeelt de ESMA, naast de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen, meer specifiek juridische of prudentiële eisen die de CTP aan clearingleden stelt om toegang tot haar clearingdiensten te geven.

Artikel 4

Alternatieve door andere CTP’s verstrekte clearingdiensten

1.   Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder d), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, beoordeelt zij of in de Unie gevestigde clearingleden en cliënten toegang kunnen krijgen tot een deel of alle clearingdiensten die een CTP via andere CTP’s levert, en de vraag of die CTP’s in de Unie op grond van de artikelen 14 en 25 van die verordening over een vergunning of erkenning beschikken.

2.   Wanneer een van de in artikel 6 genoemde indicatoren van toepassing is, beoordeelt de ESMA, naast de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen, ook of de door de CTP geleverde diensten betrekking hebben op een klasse derivaten die onderworpen is aan de clearingverplichting op grond van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

Artikel 5

De betrekkingen, onderlinge afhankelijkheden of andere interacties van de CTP

1.   Wanneer de ESMA het in artikel 25, lid 2 bis, onder e), van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven criterium in aanmerking neemt, beoordeelt zij de omvang van taken, diensten of activiteiten die door de CTP zijn uitbesteed.

2.   Wanneer een van de in artikel 6 genoemde indicatoren van toepassing is, beoordeelt de ESMA, naast de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen, ook de volgende elementen:

a)

de mogelijke effecten die de omstandigheid dat de verrichter van uitbestede taken, diensten of activiteiten niet in staat is zijn verplichtingen uit hoofde van de uitbestedingsregelingen na te komen, zou hebben op de Unie of op een of meer van haar lidstaten;

b)

de vraag of de CTP in de Unie gevestigde handelsplatforms bedient;

c)

de vraag of de CTP over interoperabiliteitsregelingen of cross-marginingovereenkomsten met in de Unie gevestigde CTP’s beschikt, of banden heeft met of deelneemt in andere financiëlemarktinfrastructuren in de Unie, zoals centrale effectenbewaarinstellingen of betalingssystemen.

Artikel 6

Indicatoren van de minimumblootstelling aan de CTP van in de Unie gevestigde clearingleden en cliënten

1.   De indicatoren ten behoeve van de artikelen 1 tot en met 5 zijn als volgt:

a)

de maximale openstaande positie van effectentransacties, met inbegrip van effectenfinancieringstransacties, of in Unievaluta’s luidende beursverhandelde derivaten die door de CTP over een periode van één jaar voorafgaand aan de beoordeling zijn gecleard of die door de CTP zouden moeten worden gecleard over een periode van één jaar na de beoordeling, bedraagt meer dan 1 000 miljard EUR;

b)

de maximale notionele openstaande in Unievaluta’s luidende otc-derivatentransacties die door de CTP over een periode van één jaar voorafgaand aan de beoordeling zijn gecleard of die door de CTP zouden moeten worden gecleard over een periode van één jaar na de beoordeling, bedraagt meer dan 1 000 miljard EUR;

c)

het gemiddelde van de geaggregeerde marginvereiste en bijdragen aan wanbetalingsfondsen voor rekeningen aangehouden bij de CTP door clearingleden die in de Unie gevestigde entiteiten zijn of deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep, berekend door de CTP op nettobasis op het niveau van de rekeningen van clearingleden over een periode van twee jaar voorafgaand aan de beoordeling, bedraagt meer dan 25 miljard EUR;

d)

de geraamde grootste betalingsverplichting aangegaan door entiteiten die in de Unie zijn gevestigd of deel uitmaken van een in de Unie aan geconsolideerd toezicht onderworpen groep, en berekend over een periode van één jaar voorafgaand aan de beoordeling, die zou ontstaan door de wanbetaling van ten minste de twee grootste individuele clearingleden en hun verbonden ondernemingen in extreme doch plausibele marktomstandigheden, bedraagt meer dan 3 miljard EUR;

Voor de toepassing van punt d) worden voor de betalingsverplichting de verbintenissen, alle Unievaluta’s tezamen genomen, zo nodig omgezet in euro, geaggregeerd.

2.   De ESMA kan, op basis van de in de artikelen 1 tot en met 5 nader bepaalde criteria, alleen beslissen dat een CTP uit een derde land een tier 2-CTP is wanneer aan ten minste één van de indicatoren in lid 1 is voldaan.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2019/2099 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 wat betreft de procedures en betrokken autoriteiten voor de vergunningverlening aan CTP’s en de vereisten voor de erkenning van CTP’s uit derde landen (PB L 322 van 12.12.2019, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).


21.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/13


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1304 VAN DE COMMISSIE

van 14 juli 2020

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door de ESMA bij de beoordeling van door CTP’s uit derde landen ingediende verzoeken om de status van vergelijkbare conformiteit van CTP’s te beoordelen minimumelementen en de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor die beoordeling

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 25 bis, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EU) nr. 648/2012 kan een centrale tegenpartij (“CTP”) uit een derde land die geacht wordt systeemrelevant te zijn of waarschijnlijk systeemrelevant te zullen worden voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten (“tier 2-CTP”), de Europese Autoriteit voor effecten en markten (“ESMA”) verzoeken te beoordelen of de naleving door die tier 2-CTP van het toepasselijke raamwerk van een derde land kan worden geacht te voldoen aan de vereisten in artikel 16 en in de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 (vergelijkbare conformiteit), en dienovereenkomstig een besluit vast te stellen.

(2)

Met vergelijkbare conformiteit wordt de financiële stabiliteit van de Unie beschermd en wordt een gelijk speelveld verzekerd tussen tier 2-CTP’s en CTP’s met een vergunning in de Unie, terwijl de administratieve druk en regeldruk voor die tier 2-CTP’s wordt verminderd. Door de beoordeling van de vergelijkbare conformiteit moet dus worden nagegaan of met de naleving door een tier 2-CTP van het raamwerk van het derde land daadwerkelijk enige of alle van de vereisten uit artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 worden nageleefd. Daarom moeten in deze verordening de elementen worden gegeven die de ESMA moet beoordelen wanneer zij een verzoek van een tier 2-CTP om de status van vergelijkbare conformiteit moet beoordelen. Bij het uitvoeren van die beoordeling, moet de ESMA ook rekening houden met de naleving door de CTP van vereisten in gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen waarin die elementen nader worden ingevuld, zoals de vereisten ten aanzien van marginvereisten, controles van het liquiditeitsrisico en zekerheidsvereisten.

(3)

Bij haar beoordeling van de vraag of met naleving van het toepasselijke raamwerk van het derde land de vereisten uit artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 worden nageleefd, kan de ESMA ook rekening houden met de aanbevelingen die zijn uitgewerkt door het Committee on Payment and Market Infrastructures (CPMI) en de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO).

(4)

De ESMA moet een nadere beoordeling uitvoeren om te bepalen of zij een tier 2-CTP een status van vergelijkbare conformiteit toekent voor titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012. Een eventuele weigering van vergelijkbare conformiteit ten aanzien van die titel IV kan van invloed zijn op de gelijkwaardigheidsbeoordeling die de Commissie overeenkomstig artikel 25, lid 6, van die verordening heeft uitgevoerd. Daarom moet de ESMA de Commissie in kennis stellen wanneer zij voornemens is ten aanzien van die titel de status van vergelijkbare conformiteit niet toe te kennen.

(5)

Wanneer een tier 2-CTP een interoperabiliteitsregeling heeft gesloten met een CTP die op grond van artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 over een vergunning beschikt, is die regeling een directe band — en dus een directe besmettingsweg — voor een CTP in de Unie. Voor dergelijke regelingen moet de ESMA een nadere beoordeling uitvoeren om te bepalen of zij de status van vergelijkbare conformiteit toekent ten aanzien van titel V van die verordening. Een interoperabiliteitsregeling tussen een tier 2-CTP en een andere CTP uit een derde land is geen directe band met een CTP in de Unie, maar kan, onder bepaalde omstandigheden, functioneren als een indirecte besmettingsweg. Voor dergelijke regelingen moet de ESMA alleen een nadere beoordeling uitvoeren indien het effect van die regeling op de financiële stabiliteit van de Unie of een of meer van haar lidstaten zulks rechtvaardigt.

(6)

Aangezien het een van de doelstellingen van de vergelijkbare conformiteit is om de administratieve lasten en regeldruk voor tier 2-CTP’s te verminderen, mag de status van vergelijkbare conformiteit niet worden geweigerd om de enkele reden dat een tier 2-CTP, op grond van het toepasselijke raamwerk van het derde land, vrijstellingen toepast die vergelijkbaar zijn met die van artikel 1, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012. Bij de beoordeling van de vergelijkbare conformiteit moet ook rekening worden gehouden met de mate waarin de niet-toekenning daarvan kan leiden tot de onmogelijkheid voor de tier 2-CTP om tegelijkertijd zowel Unievereisten als vereisten van derde landen na te leven.

(7)

Het besluit van de ESMA om al dan niet de status van vergelijkbare conformiteit toe te kennen, moet zijn gebaseerd op de beoordeling die is uitgevoerd op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld. Wil de ESMA haar besluit kunnen herbeoordelen telkens als zich relevante ontwikkelingen, zoals veranderingen in de interne regels en procedures, voordoen, dan moet de tier 2-CTP de ESMA in kennis stellen van dergelijke ontwikkelingen.

(8)

Verordening (EU) 2019/2099 van het Europees Parlement en de Raad (2), waarbij artikel 25 bis in Verordening (EU) nr. 648/2012 is ingevoegd, is sinds 1 januari 2020 van toepassing. Om ervoor te zorgen dat dat artikel volledig operationeel is, moet deze verordening met spoed in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Procedure voor het indienen van een verzoek voor de status van vergelijkbare conformiteit

1.   Het in artikel 25 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde met redenen omkleed verzoek wordt ingediend hetzij binnen de termijn die door de ESMA is gesteld in de kennisgeving waarmee zij de CTP uit een derde land ervan in kennis stelt dat deze niet als een tier 1-CTP wordt beschouwd, hetzij op enig ander moment nadat een CTP uit een derde land door de ESMA is erkend als een tier 2-CTP overeenkomstig artikel 25, lid 2 ter.

De tier 2-CTP stelt haar bevoegde autoriteit in kennis van het in de eerste alinea bedoelde indiening van een verzoek.

2.   In het in lid 1 bedoelde met redenen omklede verzoek worden vermeld:

a)

de vereisten waarvoor de tier 2-CTP om de status van vergelijkbare conformiteit verzoekt;

b)

de redenen waarom met de naleving door de tier 2-CTP van het raamwerk van het derde land de desbetreffende vereisten van artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 worden nageleefd;

c)

de wijze waarop de tier 2-CTP de voorwaarden naleeft die zijn bepaald voor de toepassing van de in artikel 25, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012 bedoelde uitvoeringshandeling.

Voor de toepassing van punt b) verschaft de tier 2-CTP, in voorkomend geval, het in artikel 5 bedoelde bewijsmateriaal.

3.   De tier 2-CTP neemt, op verzoek van de ESMA, in het in lid 1 bedoelde met redenen omklede verzoek het volgende op:

a)

een verklaring van haar bevoegde autoriteit waarin deze bevestigt dat de tier 2-CTP voldoende betrouwbaar is en over de nodige deskundigheid beschikt;

b)

wat betreft de in artikel 16 en titel V van Verordening (EU) nr. 648/2012 beschreven vereisten, (voor zover nodig) een vertaling van het relevante toepasselijke raamwerk van het derde land in een in de financiële sector veelgebruikte taal.

4.   De ESMA beoordeelt binnen 30 dagen na ontvangst van een in overeenstemming met lid 1 ingediend met redenen omkleed verzoek of dat met redenen omklede verzoek volledig is. De ESMA bepaalt binnen welke termijn de tier 2-CTP aanvullende informatie moet verschaffen wanneer het verzoek onvolledig is.

5.   De ESMA beslist, binnen een termijn van 90 werkdagen na ontvangst van een in overeenstemming met lid 4 van dit artikel ingediend met redenen omkleed volledig verzoek, of zij voor de in het met redenen omklede verzoek opgenomen vereisten de status van vergelijkbare conformiteit toekent.

De ESMA kan die beslissing uitstellen indien het met redenen omklede verzoek of de aanvullende informatie als bedoeld in lid 4 niet tijdig worden ingediend en de beoordeling van dat verzoek daardoor het besluit van de ESMA over de erkenning van de CTP uit een derde land of de herziening van haar erkenning kan vertragen.

6.   Een tier 2-CTP waarvoor de ESMA voor één of meer vereisten niet de status van vergelijkbare conformiteit heeft toegekend, kan ten aanzien van die vereisten alleen een nieuw, in artikel 1 bedoeld met redenen omkleed verzoek indienen indien er een relevante wijziging heeft plaatsgevonden in het toepasselijke raamwerk van het derde land of in de wijze waarop die CTP dat raamwerk naleeft.

Artikel 2

Vergelijkbare conformiteit ten aanzien van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 648/2012

1.   De ESMA kent de status van vergelijkbare conformiteit toe ten aanzien van artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 indien het kapitaal van de tier 2-CTP, met inbegrip van ingehouden winst en reserves, een permanent en beschikbaar initieel kapitaal heeft dat overeenstemt met ten minste 7,5 miljoen EUR.

2.   De ESMA kent de status van vergelijkbare conformiteit toe ten aanzien van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 indien het kapitaal van de tier 2-CTP, met inbegrip van ingehouden winst en reserves, te allen tijde hoger is dan of gelijk aan de som van:

a)

de kapitaalvereisten ten aanzien van de CTP voor de liquidatie of herstructurering van haar activiteiten;

b)

de kapitaalvereisten ten aanzien van de CTP voor operationele en juridische risico’s;

c)

de kapitaalvereisten ten aanzien van de CTP voor krediet-, tegenpartij- en marktrisico’s die niet reeds zijn gedekt met specifieke financiële middelen als bedoeld in de artikelen 41 tot en met 44 van Verordening (EU) nr. 648/2012 of vergelijkbare specifieke financiële middelen die worden vereist in de rechtsorde van het land van herkomst van de CTP;

d)

de kapitaalvereisten ten aanzien van de CTP voor zakelijk risico.

Voor de toepassing van de eerste alinea berekent de ESMA de kapitaalvereisten in overeenstemming met de in het toepasselijke raamwerk van het derde land vastgestelde specifieke kapitaalvereisten of, wanneer in dat raamwerk niet in een van die kapitaalvereisten is voorzien, in overeenstemming met de in de artikelen 2 tot en met 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 152/2013 van de Commissie (3) ter zake bepaalde vereisten.

Artikel 3

Vergelijkbare conformiteit ten aanzien van titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012

1.   De ESMA kent de status van vergelijkbare conformiteit toe ten aanzien van de in titel IV van Verordening (EU) nr. 648/2012 bepaalde vereisten indien:

a)

de tier 2-CTP de eventuele vereisten als bedoeld in de uitvoeringshandeling vastgesteld overeenkomstig artikel 25, lid 6, van die verordening naleeft;

b)

de tier 2-CTP alle in bijlage I bij deze verordening genoemde relevante elementen naleeft.

2.   Voordat de ESMA een besluit vaststelt om de status van vergelijkbare conformiteit niet toe te kennen:

a)

gaat zij na of haar interpretatie van het toepasselijke raamwerk van het derde land en de wijze waarop de tier 2-CTP dat naleeft, overeenstemt met die van de bevoegde autoriteit van die CTP;

b)

stelt zij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 4

Vergelijkbare conformiteit ten aanzien van titel V van Verordening (EU) nr. 648/2012

1.   Wanneer een tier 2-CTP een interoperabiliteitsregeling is aangegaan met een CTP met een vergunning op grond van artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012, kent de ESMA ten aanzien van de in titel V van die verordening bepaalde vereisten de status van vergelijkbare conformiteit toe indien de tier 2-CTP alle in bijlage II bij deze verordening genoemde relevante elementen naleeft.

2.   Wanneer een tier 2-CTP een interoperabiliteitsregeling is aangegaan met een CTP uit een derde land, kent de ESMA de status van vergelijkbare conformiteit toe ten aanzien van de in titel V van Verordening (EU) nr. 648/2012 toe, tenzij de gevolgen van die regeling voor de financiële stabiliteit van de Unie of van een of meer van haar lidstaten rechtvaardigt dat wordt nagegaan of de status van vergelijkbare conformiteit in overeenstemming met lid 1 moet worden toegekend.

Artikel 5

Vrijstellingen en onverenigbare vereisten

1.   De ESMA weigert de status van vergelijkbare conformiteit ten aanzien van de in artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012 genoemde vereisten niet om de enkele reden dat de tier 2-CTP op grond van het toepasselijke raamwerk van een derde land een vrijstelling toepast die vergelijkbaar is met die van artikel 1, leden 4 en 5, van die verordening. De tier 2-CTP levert het bewijs dat de vrijstelling in de Unie en in het derde land vergelijkbaar zijn.

2.   Indien de naleving van een specifiek vereiste van artikel 16 of van titel IV of titel V van Verordening (EU) nr. 648/2012 een inbreuk inhoudt op het toepasselijke raamwerk van het derde land, kent de ESMA ten aanzien van dat vereiste de status van vergelijkbare conformiteit alleen toe indien de tier 2-CTP het bewijs levert dat:

a)

het onmogelijk is om dat vereiste na te leven zonder inbreuk te maken op een dwingende bepaling van het toepasselijke raamwerk van het derde land;

b)

met het toepasselijke raamwerk van het derde land daadwerkelijk dezelfde doelstellingen worden bereikt als met artikel 16 en de titels IV en V van Verordening (EU) nr. 648/2012;

c)

zij het toepasselijke raamwerk van het derde land naleeft.

Artikel 6

Veranderingen in het toepasselijke raamwerk van het derde land

Een tier 2-CTP waaraan de status van vergelijkbare conformiteit is toegekend, stelt de ESMA in kennis van alle veranderingen in het op haar toepasselijke raamwerk van het derde land en in haar interne regels en procedures De ESMA stelt de Commissie in kennis van die kennisgevingen.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) 2019/2099 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 wat betreft de procedures en betrokken autoriteiten voor de vergunningverlening aan CTP’s en de vereisten voor de erkenning van CTP’s uit derde landen (PB L 322 van 12.12.2019, blz. 1).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 152/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende colleges voor centrale tegenpartijen (PB L 52 van 23.2.2013, blz. 37).


BIJLAGE I

IN ARTIKEL 3, LID 1, BEDOELDE ELEMENTEN

Bepaling Uniewetgeving

In artikel 3, lid 1, bedoelde elementen

Hoofdstuk 1: Organisatorische vereisten

Algemene bepalingen

Artikel 26, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land beschikt over:

a)

solide governanceregelingen, waaronder een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden;

b)

effectieve procedures voor de detectie, het beheer, de bewaking en de rapportage van de risico’s waaraan zij blootstaat of kan worden blootgesteld;

c)

passende internecontrolemechanismen, zoals deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures.

Artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land heeft beleidsmaatregelen en procedures vastgesteld die voldoende effectief zijn om de naleving, mede door haar bestuurders en werknemers, van het desbetreffende raamwerk van een derde land te garanderen;

Artikel 26, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012.

De CTP uit een derde land:

a)

zorgt voor de instandhouding en het functioneren van een organisatiestructuur die de continuïteit en ordelijke werking bij het verrichten van haar diensten en activiteiten garandeert;

b)

maakt gebruik van passende en evenredige systemen, middelen en procedures;

c)

handhaaft een duidelijke scheiding tussen de rapporteringslijnen voor risicobeheer en die voor de andere activiteiten van de CTP.

Artikel 26, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land zorgt voor de toepassing en instandhouding van een vergoedingsbeleid dat gezond en effectief risicobeheer aanmoedigt en geen stimulansen creëert om de risiconormen te laten verslappen.

Artikel 26, leden 6, 7 en 8, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

houdt systemen voor informatietechnologie in stand die zijn aangepast aan de complexiteit, de diversiteit en het soort diensten en activiteiten die worden verricht, teneinde te garanderen dat strenge normen in acht worden genomen op het gebied van beveiliging en integriteit en vertrouwelijkheid van de bijgehouden informatie;

b)

maakt haar governanceregelingen en de regels van de CTP en haar toelatingscriteria voor het clearinglidmaatschap kosteloos openbaar;

c)

is onderworpen aan frequente en onafhankelijke audits, waarvan de resultaten worden meegedeeld aan de raad en beschikbaar worden gesteld aan de bevoegde autoriteit.

Hoger management en de raad

Artikel 27, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Het hogere management van een CTP uit een derde land is voldoende betrouwbaar en voldoende ervaren om de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP te garanderen.

Artikel 27, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land beschikt over een raad met een voldoende aantal onafhankelijke leden van wie de rol en verantwoordelijkheden duidelijk zijn omschreven, een adequate vertegenwoordiging van clearingleden en cliënten, en mechanismen voor het oplossen van potentiële belangenconflicten binnen de CTP om de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP te garanderen.

Risicocomité

Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

houdt een orgaan in stand dat de raad, vrij van enige directe invloed door de bedrijfsleiding van die CTP, adviseert over ontwikkelingen die gevolgen hebben voor het risicobeheer van de CTP, zodat de vertegenwoordiging gegarandeerd is van haar clearingleden, onafhankelijke leden van de raad en vertegenwoordigers van haar cliënten;

b)

beschikt over mechanismen om de betrokken bevoegde autoriteit van het derde land onverwijld in kennis te stellen van een besluit van de raad om het advies van dat orgaan niet te volgen.

Bijhouden van gegevens

Artikel 29, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt ten minste tien jaar alle vastleggingen bij over de verrichte diensten en activiteiten, zodat haar bevoegde autoriteit toezicht kan houden op de naleving door de CTP van het desbetreffende raamwerk van het derde land.

Artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt ten minste tien jaar na de beëindiging van een contract alle informatie bij over alle contracten die zij heeft verwerkt, zodat het mogelijk is om de oorspronkelijke voorwaarden van een transactie vast te stellen vóór de clearing door de CTP.

Artikel 29, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land stelt de betrokken autoriteiten van het derde land, op verzoek, de vastleggingen over de verrichte diensten en activiteiten, de informatie over alle contracten die zij heeft verwerkt, en alle informatie over de posities van geclearde contracten ter beschikking, ongeacht de plaats van uitvoering van de transacties.

Aandeelhouders en leden met een gekwalificeerde deelneming

Artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land stelt haar bevoegde autoriteit in kennis van de aandeelhouders of leden die een gekwalificeerde deelneming in die CTP bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

Artikel 30, leden 2 en 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De aandeelhouders of leden die een gekwalificeerde deelneming bezitten in een CTP uit een derde land:

a)

zijn geschikt, rekening houdende met de noodzaak om de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van die CTP te garanderen;

b)

oefenen geen invloed uit die waarschijnlijk nadelig is voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de CTP.

Artikel 30, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Nauwe banden tussen de CTP uit een derde land en andere natuurlijke personen of rechtspersonen vormen geen belemmering voor de effectieve uitoefening van de toezichthoudende taken door de bevoegde autoriteit van het derde land.

Artikel 30, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De wetten of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen met wie de CTP nauwe banden heeft, of moeilijkheden in verband met de handhaving van die bepalingen, vormen geen belemmering voor de effectieve uitoefening van de toezichthoudende taken van de bevoegde autoriteit.

Artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land stelt haar bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen in haar management en het raamwerk van het derde land biedt de garantie dat passende maatregelen worden genomen indien het gedrag van een lid van de raad van de CTP uit een derde land waarschijnlijk nadelig is voor de gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de CTP.

Belangen-conflicten

Artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land handhaaft en beheert effectieve regelingen om mogelijke belangenconflicten vast te stellen en te beheren tussen haarzelf, met inbegrip van haar bestuurders, werknemers of elke persoon met directe of indirecte zeggenschap of met nauwe banden, en haar clearingleden of de cliënten van die leden die bij de CTP bekend zijn.

Artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Indien de door de CTP uit een derde land getroffen regelingen voor het aanpakken van belangenconflicten ontoereikend zijn om redelijkerwijs te garanderen dat risico’s op schade aan de belangen van een clearinglid of cliënt worden voorkomen, maakt die CTP aan clearingleden en, indien cliënten aan die CTP bekend zijn, aan die cliënten de algemene aard of de bronnen van belangenconflicten bekend voordat zij nieuwe transacties van die clearingleden aanvaardt.

Artikel 33, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Wanneer de CTP uit een derde land een moeder- of dochteronderneming is, wordt in de regelingen van die CTP rekening gehouden met omstandigheden waarvan de CTP op de hoogte is of zou moeten zijn en die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict ten gevolge van de structuur en bedrijfsactiviteiten van andere ondernemingen waarvan de CTP een moeder- of dochteronderneming is.

Artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land neemt alle redelijke maatregelen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de in haar systemen opgeslagen informatie en dat die informatie voor andere bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt.

Bedrijfs-continuïteit

Artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land zorgt voor de toepassing en handhaving van een passend bedrijfscontinuïteits- en noodherstelplan dat tot doel heeft haar functies in stand te houden, de activiteiten tijdig te hervatten en de verplichtingen van de CTP na te komen, met inbegrip van het herstel van alle transacties op het ogenblik van de verstoring, zodat de CTP haar bedrijfsactiviteiten met zekerheid kan voortzetten en de afwikkeling op de geplande datum kan voltooien.

Artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land zorgt voor de toepassing en handhaving van een passende procedure voor de tijdige en ordelijke afwikkeling of overboeking van activa en posities van cliënten en clearingleden in geval van een intrekking van de vergunning.

Uitbesteding

Artikel 35 van Verordening (EU) nr. 648/2012

Wanneer de CTP uit een derde land operationele taken, diensten of activiteiten uitbesteedt, ziet zij er te allen tijde op toe dat:

a)

uitbesteding geen overdracht van verantwoordelijkheid tot gevolg heeft;

b)

de relatie van die CTP met haar clearingleden of, voor zover relevant, met haar cliënten, en de verplichtingen van de CTP tegenover deze leden of cliënten ongewijzigd blijft;

c)

uitbesteding de uitoefening van taken op het gebied van toezicht en supervisie onverlet laat;

d)

uitbesteding niet betekent dat de nodige risicobeheersystemen en -controles aan de CTP worden ontnomen;

e)

de dienstverlener eisen op het gebied van de bedrijfscontinuïteit toepast, die gelijkwaardig zijn aan die waaraan de CTP moet voldoen;

f)

de CTP de vereiste deskundigheid en middelen behoudt om de kwaliteit van de verleende diensten en de organisatorische bekwaamheid en de kapitaaltoereikendheid van de dienstverlener te beoordelen, om effectief toezicht te houden op de uitbestede taken en om de aan de uitbesteding verbonden risico’s te beheren, en daarnaast toezicht op die taken houdt en die risico’s op permanente basis beheert;

g)

de CTP directe toegang heeft tot de relevante informatie over de uitbestede taken;

h)

de dienstverlener vertrouwelijke informatie over de CTP en haar clearingleden en cliënten beschermt.

Hoofdstuk 2: Gedragsregels

Algemene bepalingen

Artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Bij het verlenen van diensten aan haar clearingleden en, voor zover van toepassing, hun cliënten, handelt de CTP uit een derde land eerlijk en professioneel, in het belang van die clearingleden en cliënten en met inachtneming van goed risicobeheer.

Artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land beschikt over toegankelijke, transparante en eerlijke regels voor de prompte afhandeling van klachten.

Deelname-vereisten

Artikel 37, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land stelt categorieën van toegelaten clearingleden en niet-discriminerende, transparante en objectieve toelatingscriteria vast die eerlijke en open toegang tot de CTP garanderen en ervoor zorgen dat haar clearingleden over voldoende financiële middelen en operationele capaciteit beschikken, zodat de CTP het risico waaraan zij is blootgesteld, kan beheersen, en monitort doorlopend dat aan die criteria wordt voldaan.

Artikel 37, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De regels van de CTP uit een derde land voor clearingleden moeten haar in staat stellen relevante basisinformatie te verzamelen om relevante risicoconcentraties in verband met de dienstverlening aan cliënten in kaart te brengen, te controleren en te beheren.

Artikel 37, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land beschikt over objectieve en transparante procedures voor de schorsing en ordelijke uitstap van clearingleden die niet meer voldoen aan de toelatingscriteria, en mag clearingleden alleen toegang weigeren indien dit schriftelijk afdoende is gemotiveerd is en op een diepgaande risicobeoordeling is gebaseerd.

Artikel 37, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Specifieke aanvullende verplichtingen voor clearingleden, zoals de deelname aan veilingen van de posities van in gebreke blijvende clearingleden, staan in verhouding tot het risico van het clearinglid en mogen de deelname niet tot bepaalde categorieën clearingleden beperken.

Transparantie

Artikel 38, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land maakt de tarieven en vergoedingen voor elke dienst, met inbegrip van kortingen en reducties en de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen, openbaar en biedt haar clearingleden en, voor zover relevant, hun cliënten, afzonderlijke toegang tot de specifieke diensten die zij verleent.

Artikel 38, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land stelt de clearingleden en cliënten in kennis van de risico’s die gepaard gaan met de verleende diensten.

Artikel 38, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land maakt aan haar clearingleden de prijsinformatie bekend die wordt gebruikt om de blootstellingen ten overstaan van haar clearingleden aan het einde van elke dag te berekenen, en maakt op geaggregeerde basis de volumes van de geclearde transacties voor ieder door de CTP gecleard instrument openbaar.

Artikel 38, lid 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land maakt de operationele en technische vereisten openbaar die verband houden met de communicatieprotocollen voor de inhouds- en berichtgevingsformats die zij gebruikt om met derden te communiceren, met inbegrip van de operationele en technische eisen voor toegang van handelsplatformen tot de CTP.

Artikel 38, leden 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land verschaft haar clearingleden informatie over de modellen voor initiële margins die zij gebruikt, legt uit hoe de modellen functioneren en beschrijft de belangrijkste aannames en beperkingen van die modellen.

Scheiding en overdraag-baarheid

Artikel 39 van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt voor elk clearinglid gescheiden vastleggingen en rekeningen bij, scheidt de activa en posities van het clearinglid van de activa en posities van de cliënten van het clearinglid, en biedt afdoende bescherming voor de activa en posities van elk clearinglid en elke cliënt, alsmede een keuze van scheiding van posities en activa en van opties voor overdraagbaarheid voor iedere cliënt, met inbegrip van vermogensscheiding per individuele cliënt.

Hoofdstuk 3: Prudentiële vereisten

Beheer van risicoposities

Artikel 40 van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt passende beleidsmaatregelen en mechanismen in stand om op bijna-realtimebasis intra-dayblootstellingen aan plotse veranderingen in marktomstandigheden en in posities te beheren.

Marginvereisten

Artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land legt margins op, verzoekt margins bij te storten en int margins om haar kredietblootstellingen ten overstaan van haar clearingleden en, voor zover relevant, van CTP’s waarmee zij interoperabiliteitsregelingen heeft gesloten, te beperken, en die CTP controleert het peil van haar margins regelmatig en herziet indien nodig haar marginniveau om de actuele marktomstandigheden te weerspiegelen, daarbij rekening houdende met mogelijke procyclische effecten van dergelijke herzieningen. Dergelijke margins moet volstaan om:

a)

potentiële blootstellingen te dekken die zich tot aan de liquidatie van de relevante posities kunnen voordoen;

b)

de verliezen te dekken die voortvloeien uit ten minste 99 % van alle risicobewegingen over een passende tijdshorizon.

Die margins zorgen ervoor dat een CTP haar blootstellingen ten overstaan van al haar clearingleden en, voor zover relevant, van alle CTP’s waarmee zij interoperabiliteitsregelingen heeft gesloten, ten minste dagelijks volledig zeker stelt.

Artikel 41, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Bij het bepalen van haar marginvereisten stelt de CTP uit een derde land modellen en parameters vast die de risicokenmerken van de geclearde producten weergeven en rekening houden met het interval tussen inningen van margins, de marktliquiditeit en de mogelijkheid van veranderingen tijdens de duur van de transactie.

Artikel 41, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land verzoekt margins bij te storten en int margins op dagelijkse basis, ten minste wanneer vooraf vastgestelde drempels worden overschreden.

Artikel 41, lid 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land berekent margins, verzoekt margins bij te storten en int margins die toereikend zijn om het risico te dekken van de posities welke zijn geregistreerd op iedere rekening die wordt bijgehouden betreffende specifieke financiële instrumenten, of met betrekking tot een portefeuille van financiële instrumenten mits de gevolgde methode voorzichtig en degelijk is.

Wanbetalings-fonds en andere financiële middelen

Artikel 42, leden 1 en 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

houdt een of meer voorgefinancierde wanbetalingsfondsen in stand om de verliezen te dekken die hoger uitvallen dan de verliezen die worden gedekt door de marginvereisten en die het gevolg zijn van wanbetaling, met inbegrip van het inleiden van een insolventieprocedure tegen een of meer clearingleden;

b)

stelt een drempelbedrag vast dat de omvang van het wanbetalingsfonds in geen geval mag onderschrijden.

Artikel 42, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land stelt de minimumomvang van het wanbetalingsfonds en de criteria voor het berekenen van de bijdragen van de afzonderlijke clearingleden vast. De bijdragen staan in verhouding tot het positierisico van elk clearinglid.

Artikel 42, leden 3 en 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012.

De CTP uit een derde land ontwikkelt scenario’s voor extreme doch plausibele marktomstandigheden, met inbegrip van de meest volatiele perioden die zich in het verleden hebben voorgedaan op de markten waarvoor de CTP diensten verricht, alsmede een scala van toekomstige potentiële ontwikkelingen, die rekening houden met plotse verkopen van financiële middelen en met snelle dalingen van de marktliquiditeit, en het wanbetalingsfonds van die CTP stelt haar in staat om, te allen tijde, onder extreme doch plausibele marktomstandigheden de wanbetaling te dragen van de twee clearingleden ten overstaan waarvan haar blootstellingen het grootst zijn.

Artikel 43, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Het wanbetalingsfonds van de CTP uit een derde land houdt voldoende voorgefinancierde financiële middelen ter beschikking om potentiële verliezen te dekken die hoger uitvallen dan de verliezen die door marginvereisten worden gedekt. Die voorgefinancierde beschikbare financiële middelen omvatten specifieke middelen van de CTP, staan vrij ter beschikking van de CTP en mogen niet worden gebruikt om aan kapitaalvereisten te voldoen.

Artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land ziet erop toe dat blootstellingen van de clearingleden aan de CTP beperkt zijn.

Beheer van liquiditeitsrisico’s

Artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

heeft te allen tijde toegang tot voldoende liquiditeit, gemeten om haar liquiditeitsbehoeften op dagelijkse basis te dekken en rekening houdende met het liquiditeitsrisico ten gevolge van wanbetaling van ten minste de twee clearingleden ten overstaan waarvan haar positierisico het grootst is;

b)

verkrijgt de nodige kredietlijnen of soortgelijke voorzieningen om in haar liquiditeitsbehoeften te voorzien ingeval zij niet onmiddellijk kan beschikken over de financiële middelen die haar ter beschikking staan;

c)

ziet erop toe dat een clearinglid, de moederonderneming of dochterondernemingen van dat clearinglid samen niet meer dan 25 % van de door die CTP benodigde kredietlijnen nodig hebben.

Trapsgewijze dekking van verliezen bij wanbetaling

Artikel 45, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Om die verliezen te dekken, gebruikt de CTP uit een derde land, voordat zij andere financiële middelen aanspreekt, de bijdrage van een in gebreke blijvend lid in het wanbetalingsfonds en daarna, wanneer de door dat in gebreke blijvende clearinglid gestelde margins niet volstaan om de verliezen van de CTP te dekken, de bijdrage van dat in gebreke blijvende lid aan het wanbetalingsfonds.

Artikel 45, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

wendt de bijdragen in het wanbetalingsfonds van de niet in gebreke blijvende clearingleden en andere financiële middelen die deel uitmaken van haar trapsgewijze dekking van verliezen bij wanbetaling, pas aan wanneer zij de bijdragen van het in gebreke blijvende clearinglid en haar specifieke eigen middelen volledig heeft opgebruikt;

b)

gebruikt de margins die door niet in gebreke gebleven clearingleden zijn gesteld, niet om de verliezen te dekken die uit de wanbetaling van een ander clearinglid voortvloeien.

Zekerheids-vereisten

Artikel 46 van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land accepteert alleen zeer liquide zekerheden met minimaal krediet- en marktrisico om haar initiële en latere blootstelling ten overstaan van haar clearingleden te dekken, en past passende haircuts toe op de waarde van activa, die een weergave vormen van het mogelijke waardeverlies in de periode tussen hun laatste herwaardering en het ogenblik waarop redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij worden vereffend, rekening houdende met het liquiditeitsrisico ten gevolge van de wanbetaling van een marktdeelnemer en het concentratierisico op bepaalde activa die kunnen resulteren in het vaststellen van een aanvaardbare zekerheid en passende haircuts.

Beleggingsbeleid

Artikel 47, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land belegt haar financiële middelen alleen in contanten of in zeer liquide financiële instrumenten met minimaal markt- en kredietrisico en haar beleggingen kunnen snel worden vereffend met een minimaal negatief effect op de prijs.

Artikel 47, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land deponeert financiële instrumenten die als margin of als bijdragen in het wanbetalingsfonds zijn gesteld, bij exploitanten van effectenafwikkelingssystemen die volledige bescherming van de financiële instrumenten garanderen, voor zover deze beschikbaar zijn, of die geen gebruik maken van andere bijzonder veilige regelingen bij vergunninghoudende financiële instellingen.

Artikel 47, lid 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Deposito’s in contanten van het CTP uit een derde land worden verricht via bijzonder veilige regelingen met vergunninghoudende financiële instellingen dan wel via gebruikmaking van de vaste depositofaciliteiten van centrale banken of andere vergelijkbare door centrale banken aangeboden middelen.

Artikel 47, lid 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Indien de CTP uit een derde land activa bij een derde partij deponeert:

a)

ziet zij erop toe dat de activa van de clearingleden kunnen worden onderscheiden van de activa van de CTP en van de activa van die derde partij, door middel van verschillend getitelde rekeningen in de boeken van de derde partij of door middel van andere gelijkwaardige maatregelen waarmee hetzelfde beschermingsniveau wordt bereikt;

b)

krijgt zij, indien nodig, onmiddellijk toegang tot de financiële instrumenten.

Artikel 47, lid 6, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land mag haar kapitaal of de sommen die voortvloeien uit margins, bijdragen in wanbetalingsfondsen, liquiditeit of andere financiële middelen, niet in haar eigen effecten of die van haar moederonderneming of van haar dochterondernemingen beleggen.

Artikel 47, lid 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt rekening met haar totale kredietrisicoblootstellingen jegens individuele debiteuren bij het nemen van haar beleggingsbeslissingen, en ziet erop toe dat de concentratie van haar totale risicoblootstelling jegens elke individuele debiteur binnen aanvaardbare grenzen blijft.

Procedures in geval van wanbetaling

Artikel 48, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt procedures in stand die moeten worden gevolgd wanneer een clearinglid de deelnamevereisten van de CTP niet naleeft of wanneer dat clearinglid in wanbetaling wordt verklaard door de CTP of door een derde partij.

Artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land neemt onmiddellijk maatregelen om de verliezen en liquiditeitsdruk ten gevolge van wanbetalingen te beperken en om te garanderen dat de liquidatie van de posities van een clearinglid haar activiteiten niet verstoort en de clearingleden die niet in gebreke zijn gebleven, niet blootstelt aan verliezen die zij niet kunnen voorzien of beheersen.

Artikel 48, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Het raamwerk van het derde land garandeert dat de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis wordt gesteld voordat de wanbetalingsprocedure wordt ingeroepen of ingeleid.

Artikel 48, lid 4, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land vergewist zich ervan dat haar wanbetalingsprocedures afdwingbaar zijn.

Artikel 48, leden 5, 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

handelt in overeenstemming met de in dat land toepasselijke regels inzake de bescherming van zekerheden en de posities van cliëntenrekeningen;

b)

past procedures toe die de overdracht (porting) van cliëntenposities en zekerheden in overeenstemming met de in dat derde land toepasselijke regels vergemakkelijkt.

Toetsing van modellen, stresstests en backtesting

Artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land:

a)

toetst regelmatig de modellen en parameters die zij heeft vastgesteld om haar marginvereisten, bijdragen in het wanbetalingsfonds en zekerheidsvereisten te berekenen, alsook haar andere mechanismen voor risicobeheersing;

b)

onderwerpt die modellen aan strenge en frequente stresstests om hun robuustheid in extreme doch plausibele marktomstandigheden te testen;

c)

voert backtesting uit om de betrouwbaarheid van de gebruikte methode te beoordelen;

d)

verkrijgt ofwel onafhankelijke validatie of een validatie door haar bevoegde autoriteiten van die modellen en eventuele aanmerkelijke wijzigingen daarvan.

Artikel 49, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land test regelmatig de cruciale aspecten van haar wanbetalingsprocedures en neemt alle redelijke stappen om te garanderen dat alle clearingleden deze procedures begrijpen en over passende regelingen beschikken om te reageren op een geval van wanbetaling.

Artikel 49, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land maakt cruciale informatie openbaar over haar risicobeheermodel en over aannames voor de uitvoering van stresstests op de modellen en parameters die zij heeft vastgesteld om haar marginvereisten, haar bijdragen in het wanbetalingsfonds en haar zekerheidsvereisten te berekenen, en andere mechanismen voor risicobeheersing waarover zij beschikt.

Afwikkeling

Artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land maakt gebruik — voor zover praktisch haalbaar en beschikbaar — van geld van centrale banken om haar transacties af te wikkelen, of, indien geen geld van centrale banken wordt gebruikt, onderneemt stappen om de risico’s van de afwikkeling in contanten strikt te beperken.

Artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land vermeldt duidelijk haar verplichtingen met betrekking tot de levering van financiële instrumenten, inclusief of zij verplicht is een levering van een financieel instrument uit te voeren of te ontvangen en of zij deelnemers vergoedt voor verliezen tijdens het leveringsproces.

Artikel 50, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Wanneer de CTP uit een derde land verplicht is leveringen van financiële instrumenten uit te voeren of te ontvangen, schakelt zij het hoofdrisico uit door in de mate van het mogelijke gebruik te maken van mechanismen voor betaling bij levering.

Hoofdstuk 4: Berekeningen en rapportage voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad  (1)

Berekeningen en rapportage

Artikelen 50 bis tot en met 50 quinquies van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land past rapportagevereisten inzake de berekening van kapitaalvereisten toe in overeenstemming met het respectieve raamwerk van het derde land betreffende de voorschriften inzake boekhoudkundige en kapitaalvereisten.


(1)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).


BIJLAGE II

IN ARTIKEL 4, LID 1, BEDOELDE ELEMENTEN

Bepaling Uniewetgeving

In artikel 4, lid 1, bedoelde elementen

Interoperabiliteitsregelingen

Artikel 51, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

Bij het vaststellen van een interoperabiliteitsregeling met het oog op het verlenen van diensten aan een specifiek handelsplatform krijgt de CTP uit een derde land niet-discriminerende toegang tot zowel de gegevens die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken op dat handelsplatform, als het desbetreffende afwikkelingssysteem.

Artikel 51, lid 3, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land mag het aangaan van een interoperabiliteitsregeling of de toegang tot een datafeed of een afwikkelingssysteem alleen — direct of indirect — afwijzen of beperken om risico’s ten gevolge van die regeling of toegang te beheersen.

Risicobeheer

Artikel 52, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP’s die een interoperabiliteitsregeling aangaan:

a)

beschikken over passende beleidsmaatregelen, procedures en systemen met het oog op de effectieve vaststelling en bewaking en het effectieve beheer van de uit de interoperabiliteitsregeling voortvloeiende risico’s, zodat zij tijdig hun verplichtingen kunnen nakomen;

b)

bereiken overeenstemming over hun rechten en plichten, met inbegrip van de wetgeving die van toepassing is op hun betrekkingen;

c)

zorgen voor de vaststelling, de bewaking en het effectieve beheer van krediet- en liquiditeitsrisico’s, zodat het in gebreke blijven van een clearinglid van een CTP geen gevolgen heeft voor een interoperabele CTP;

d)

zorgen voor de vaststelling, bewaking en aanpak van de mogelijke onderlinge afhankelijkheid en correlaties ten gevolge van een interoperabiliteitsregeling, die gevolgen kunnen hebben voor krediet- en liquiditeitsrisico’s in verband met concentraties van clearingleden en samengevoegde financiële middelen;

e)

wanneer er verschillen bestaan tussen de risicobeheermodellen die de interoperabele CTP’s gebruiken om hun positierisico ten overstaan van hun clearingleden of ten overstaan van elkaar te dekken, inventariseren die CTP’s deze verschillen, beoordelen zij de risico’s die eruit kunnen voortvloeien en nemen zij maatregelen, waaronder het verwerven van aanvullende financiële middelen, die het effect van deze verschillen op de interoperabiliteitsregeling en de mogelijke besmettingsrisico’s beperken, en zien zij erop toe dat deze verschillen geen gevolgen hebben voor het vermogen van elke CTP om de gevolgen van de wanbetaling van een clearinglid te beheren.

Bepaling van margins tussen CTP’s

Artikel 53 van Verordening (EU) nr. 648/2012

De CTP uit een derde land houdt in rekeningen de activa en de posities die worden aangehouden voor rekening van CTP’s waarmee zij een interoperabiliteitsregeling heeft gesloten, gescheiden van andere activa en posities.

De CTP uit een derde land verstrekt aan die CTP alleen initiële margins op grond van een financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot de vestiging van een zakelijk zekerheidsrecht, waardoor de ontvangende CTP geen gebruiksrecht heeft op de door de andere CTP verstrekte margins.

Zekerheid ontvangen in de vorm van financiële instrumenten wordt beschermd op een van de volgende wijzen:

i)

zij wordt gedeponeerd bij exploitanten van effectenafwikkelingssystemen die volledige bescherming van de financiële instrumenten garanderen;

ii)

andere bijzonder veilige regelingen bij vergunninghoudende financiële instellingen worden gebruikt.

Activa zijn alleen beschikbaar voor de ontvangende CTP in het geval van wanbetaling van de CTP die de zekerheid in de context van een interoperabiliteitsregeling heeft verstrekt.

In het geval van wanbetaling van de CTP die de zekerheid in de context van een interoperabiliteitsregeling heeft ontvangen, wordt de verschafte zekerheid onmiddellijk geretourneerd aan de verstrekkende CTP.


BESLUITEN

21.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/27


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/1305 VAN DE RAAD

van 18 september 2020

waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, zich te laten binden door bepaalde internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1), met name artikel 3, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 129, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) (“het terugtrekkingsakkoord”) is het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode gebonden door de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens de Unie optreden, of door de Unie en haar lidstaten samen.

(2)

Artikel 129, lid 3, van het terugtrekkingsakkoord voorziet in het beginsel van loyale samenwerking op grond waarvan het Verenigd Koninkrijk zich tijdens de overgangsperiode dient te onthouden van acties en initiatieven die de belangen van de Unie zouden kunnen schaden, met name in het kader van internationale organisaties, agentschappen, conferenties of fora waarbij het Verenigd Koninkrijk op eigen titel partij is.

(3)

Op grond van artikel 129, lid 4, van het terugtrekkingsakkoord kan het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode onderhandelen over internationale overeenkomsten die het in eigen hoedanigheid sluit op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, alsook die overeenkomsten ondertekenen en bekrachtigen, mits die overeenkomsten niet in werking treden of van toepassing zijn tijdens de overgangsperiode, tenzij de Unie daartoe machtiging verleent.

(4)

Besluit (EU) 2020/135 bevat de voorwaarden en de procedure voor het geven van dergelijke machtigingen.

(5)

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit (EU) 2020/135 kan de Raad het Verenigd Koninkrijk machtiging verlenen om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door een internationale overeenkomst die tijdens de overgangsperiode in werking treedt of wordt toegepast op een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

(6)

Op 3 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, zich te laten binden door vijf internationale overeenkomsten, waarbij vijf regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) zijn opgericht en die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast op het gebied dat onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie op het gebied van de visserij valt. De overeenkomsten in kwestie zijn: het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (3), waarbij de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is opgericht; de Overeenkomst inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (4), waarbij de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) is opgericht; het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (5), waarbij de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) is opgericht; de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (6) (IOTC); en het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (7) waarbij de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische (Nasco) is opgericht.

(7)

Het Verenigd Koninkrijk rechtvaardigt zijn belang bij de toetreding tot deze overeenkomsten gedurende de overgangsperiode op grond van de artikelen 63 en 64 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (8) (Unclos) en de artikelen 7 en 8 van de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (9) (UNFSA) en met name de verplichtingen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk tot samenwerking via geëigende regionale organisaties voor de instandhouding en het beheer van gedeelde visbestanden. Het Verenigd Koninkrijk is van mening dat het zelf noch de Unie volledige uitvoering kan geven aan deze verplichtingen, tenzij het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode in staat wordt gesteld om onafhankelijk samen te werken met de Unie en andere relevante staten met betrekking tot aangelegenheden die na het eind van de overgangsperiode gevolgen hebben voor het Verenigd Koninkrijk als onafhankelijke kust- en visserijstaat. Het Verenigd Koninkrijk wenst derhalve tijdens de overgangsperiode deel te nemen aan besprekingen over besluiten inzake visserijbeheer die na het eind van de overgangsperiode in werking treden.

(8)

Bij brief van 3 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat er een specifiek belang is waarom de internationale overeenkomsten in kwestie reeds tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder a), van Besluit (EU) 2020/135.

(9)

De vijf internationale overeenkomsten in kwestie zijn verenigbaar met het recht van de Unie dat van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 127, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord, en met de verplichtingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder b), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

(10)

Het Verenigd Koninkrijk heeft tevens bevestigd dat het met zijn toetreding tot die internationale overeenkomsten waarbij ROVB’s worden opgericht de belangen van de Unie niet zal schaden. Het Verenigd Koninkrijk is voornemens alleen deel te nemen aan bijeenkomsten over maatregelen die na overgangsperiode in werking treden. De toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot die ROVB’s in eigen hoedanigheid tijdens de overgangsperiode brengt de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar en schaadt evenmin anderszins de belangen van de Unie. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder c), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

(11)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Besluit (EU) 2020/135 kan een dergelijke machtiging afhankelijk worden gesteld van voorwaarden. De machtiging moet worden verleend op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt inzake aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast en in werking moeten treden.

(12)

Het Verenigd Koninkrijk is gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Unclos en de UNFSA en dient de mariene biologische rijkdommen bijgevolg op duurzame wijze te beheren en in stand te houden. Die doelstellingen stroken met de doelstelling van de Unie om een duurzame, verantwoorde visserij die gericht is op de instandhouding op lange termijn en op een duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen, te waarborgen.

(13)

Derhalve kan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 129, lid 4, van het terugtrekkingsakkoord de vijf internationale overeenkomsten die de rechtsgrondslag vormen voor de vijf ROVB’s waartoe het wenst toe te treden, tijdens de overgangsperiode in eigen hoedanigheid ondertekenen en ratificeren. Dit zou het voor het Verenigd Koninkrijk mogelijk en eenvoudiger maken om zijn verplichtingen uit hoofde van het Unclos, en met name de artikelen 63 en 64, volledig na te komen wanneer de overgangsperiode eindigt en het recht van de Unie niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is.

(14)

Het Verenigd Koninkrijk moet derhalve worden gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door de internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast.

(15)

Teneinde de goede werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie tijdens de overgangsperiode te waarborgen, mag het Verenigd Koninkrijk niet worden betrokken bij aangelegenheden die tijdens de overgangsperiode worden toegepast of in werking treden. Om geen afbreuk te doen aan de lopende onderhandelingen inzake visserij in het kader van de toekomstige partnerschapsovereenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, met name wat betreft de vangstmogelijkheden van de Unie, waarin op dit moment ook het aandeel van het Verenigd Koninkrijk is begrepen, dient het Verenigd Koninkrijk bovendien overleg te plegen met de Unie alvorens onderhandelingen over die quota te openen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, te worden gebonden door de volgende internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast:

a)

het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, waarbij de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is opgericht;

b)

de Overeenkomst inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, waarbij de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) is opgericht;

c)

het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, waarbij de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) is opgericht;

d)

de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC);

e)

het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan, waarbij de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco) is opgericht.

2.   De in lid 1 bedoelde machtiging wordt beperkt tot de deelname aan aangelegenheden die na het eind van de overgangsperiode worden toegepast of in werking treden.

3.   Wat de met de Unie gedeelde vangstquota betreft, is de in de leden 1 en 2 bedoelde machtiging onderworpen aan voorafgaand overleg tussen het Verenigd Koninkrijk en de Commissie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 18 september 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

M. ROTH


(1)   PB L 29 van 31.1.2020, blz. 1.

(2)   PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

(3)  Besluit 81/608/EEG van de Raad van 13 juli 1981 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 227 van 12.8.1981, blz. 21).

(4)  Verordening (EEG) nr. 3179/78 van de Raad van 28 december 1978 betreffende de sluiting door de Europese Economische Gemeenschap van de Overeenkomst inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 378 van 30.12.1978, blz. 1).

(5)  Besluit 86/238/EEG van de Raad van 9 juni 1986 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, gewijzigd bij het Protocol gehecht aan de op 10 juli 1984 te Parijs ondertekende Slotakte van de conferentie van gevolmachtigden van de staten die partij zijn bij het Verdrag (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 33).

(6)  Besluit 95/399/EG van de Raad van 18 september 1995 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (PB L 236 van 5.10.1995, blz. 24).

(7)  Besluit 82/886/EEG van de Raad van 13 december 1982 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco) (PB L 378 van 31.12.1982, blz. 24).

(8)   PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3.

(9)   PB L 189 van 3.7.1998, blz. 16.


21.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/30


BESLUIT (EU) 2020/1306 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 16 september 2020

betreffende de tijdelijke uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling vanwege de COVID-19-pandemie (ECB/2020/44)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 4, lid 1, onder d),

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), en met name artikel 500 ter,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Bazel III-kader introduceerde een eenvoudige, transparante en niet-risicogebaseerde hefboomratio om als een geloofwaardige aanvullende maatregel op de risicogebaseerde kapitaalvereisten te fungeren. De door het Bazels Comité voor Bankentoezicht (BCBS) in december 2017 gepubliceerde norm inzake de hefboomratio (hierna de “BCBS-hefboomrationorm” genoemd) bepaalt dat een jurisdictie naar eigen inzicht in uitzonderlijke macro-economische omstandigheden centralebankreserves tijdelijk mag ontheffen van de blootstellingsmaatstaf voor de hefboomratio om de uitvoering van monetair beleid te faciliteren.

(2)

De BCBS-hefboomrationorm werd voor het eerst in Uniewetgeving geïntroduceerd bij Verordening (EU) nr. 575/2013. Artikel 430 van Verordening (EU) nr. 575/2013 schrijft voor dat instellingen bepaalde informatie met betrekking tot hun hefboomratio en de bestanddelen daarvan aan de bevoegde autoriteiten ter hand stellen en artikel 451 van die verordening vereist dat instellingen bepaalde informatie over hun hefboomratio en hun beheer van buitensporige hefboomfinanciering openbaar maken.

(3)

Verordening (EU) nr. 575/2013 werd gewijzigd door Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad (3), onder meer om de herzieningen die in de BCBS-hefboomrationorm zijn aangebracht te weerspiegelen en aldus internationaal een gelijk speelveld te waarborgen voor instellingen die in de Unie gevestigd zijn, maar buiten de Unie opereren, en om ervoor te zorgen dat de hefboomratio een effectieve aanvulling blijft vormen op de risicogebaseerde eigenvermogensvereisten. Verordening (EU) 2019/876 introduceerde een hefboomratiovereiste om het systeem van rapportage- en openbaarmaking van de hefboomratio aan te vullen. Bij die verordening is ook de mogelijkheid ingevoerd om bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken in uitzonderlijke omstandigheden tijdelijk uit te sluiten van de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van een instelling en de uitvoering van het monetaire beleid te faciliteren. Deze wijziging van het kader voor de hefboomratio, waaronder de discretionaire bevoegdheid om bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling uit te sluiten, zal op 28 juni 2021 van toepassing worden.

(4)

Verordening (EU) nr. 575/2013 is sindsdien nader gewijzigd door Verordening (EU) 2020/873 van het Europees Parlement en de Raad (4) om onder meer te voorzien in de mogelijkheid om tijdelijk bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken uit te sluiten van de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van een instelling vóór 28 juni 2021, d.w.z. voordat de door Verordening (EU) 2019/876 geïntroduceerde wijzigingen in het hefboomratiovereiste van toepassing worden. In het bijzonder staat artikel 500 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 toe dat een instelling bepaalde blootstellingen aan de centrale bank van de instelling uitsluit van de maatstaf van totale blootstelling indien de bevoegde autoriteit van de instelling na overleg met de betrokken centrale bank heeft vastgesteld en publiekelijk heeft verklaard dat er zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die de uitsluiting rechtvaardigen om de uitvoering van monetair beleid te faciliteren. Artikel 500 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 is sinds 27 juni 2020 van toepassing.

(5)

Terwijl de financiële markten sinds april 2020 gestabiliseerd zijn, zijn de financieringsvoorwaarden in het eurogebied strenger dan aan het begin van het jaar vanwege het hogere rendement op obligaties en lagere aandelenkoersen. De door de Coronapandemie (COVID‐19) veroorzaakte situatie, alsmede de daaruit resulterende en aanhoudende behoefte aan een hogere mate van accommodatie van monetair beleid, en de fragiliteit en kwetsbaarheid van de economieën van het eurogebied en van de transmissie van het monetair beleid via banken rechtvaardigen het standpunt van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank (ECB) dat uitzonderlijke omstandigheden bestaan die tot 27 juni 2021 de tijdelijke uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van het Eurosysteem van de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van instellingen rechtvaardigen om de uitvoering van monetair beleid te faciliteren uit hoofde van artikel 500 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(6)

De blootstellingen die kunnen worden uitgesloten omvatten munten en bankbiljetten die een wettig betaalmiddel zijn in de jurisdictie van de centrale bank en activa die vorderingen op de centrale bank vormen, waaronder bij de centrale bank aangehouden reserves, voor zover deze blootstellingen relevant zijn voor de transmissie en daardoor ook voor de uitvoering van het monetair beleid. Dergelijke blootstellingen omvatten ook in een depositofaciliteit aangehouden deposito’s en tegoeden op reserverekeningen bij het Eurosysteem, met inbegrip van middelen die worden aangehouden om aan de minimumreserveverplichtingen te voldoen. Blootstellingen in de vorm van vorderingen op de centrale bank die geen verband houden met de uitvoering van monetair beleid mogen niet worden uitgesloten van de maatstaf van totale blootstelling.

(7)

Verwacht wordt dat de uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf voor totale blootstelling uit hoofde van artikel 500 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 tot 27 juni 2021 kredietinstellingen zou kunnen ondersteunen in het blijven vervullen van hun rol bij de financiering van de reële economie met behoud van de hoofdelementen van het prudentiële regelgevingskader. De uitsluiting kan potentiële beperkingen reduceren die samenhangen met de introductie van een nieuw vereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, welk vereiste in de Unie is geïmplementeerd door middel van een wijziging middels Verordening (EU) 2019/876 van Verordening (EU) nr. 575/2013 om de norm voor de totale verliesabsorptiecapaciteit te weerspiegelen en sinds 28 juni 2019 van kracht is. Bovendien geldt dat, hoewel de hefboomratio nog niet van toepassing is tot 28 juni 2021, de uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling tot die datum gunstig kan zijn vanuit het oogpunt van heldere communicatie van financiële informatie. In het bijzonder zouden instellingen hun hefboomratio zowel met als zonder de impact van de uitgesloten blootstellingen bekend kunnen maken. Deze informatie kan nuttig zijn voor financiële marktdeelnemers bij het beoordelen van de potentiële toekomstige hefboomratio’s van de instellingen zodra de hefboomratio op 28 juni 2021 van toepassing wordt.

(8)

De ECB werd in haar monetaire beleidsfunctie geraadpleegd in overeenstemming met artikel 500 ter, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in verband met de vaststelling van uitzonderlijke omstandigheden die de uitsluiting krachtens artikel 500 ter, lid 1, van die verordening rechtvaardigen (5),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

De in dit besluit gebruikte termen hebben dezelfde betekenis als de in Verordening (EU) nr. 575/2013 gedefinieerde termen en daarnaast gelden de volgende definities:

1.

“Eurosysteem”: “Eurosysteem” zoals gedefinieerd in Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) (6);

2.

“depositofaciliteit”: een depositofaciliteit zoals gedefinieerd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

3.

“reserverekening”: een reserverekening zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank (ECB/2003/9) (7);

4.

“minimumreserveverplichtingen”: de minimumreserveverplichtingen zoals berekend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9);

5.

“belangrijke onder toezicht staande entiteit in een eurogebiedlidstaat”: een belangrijke onder toezicht staande entiteit in een eurogebiedlidstaat zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (8).

Artikel 2

Vaststelling van het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden

1.   Voor de toepassing van artikel 500 ter, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 heeft de ECB vastgesteld dat, onverminderd de leden 2 en 3, zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die de uitsluiting van de in artikel 500 ter, lid 1, onder a) en b), van die Verordening genoemde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling rechtvaardigen teneinde de uitvoering van het monetair beleid te faciliteren.

2.   Met betrekking tot de in artikel 500 ter, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde blootstellingen is de vaststelling van lid 1 van toepassing op blootstellingen met betrekking tot centrale banken van het Eurosysteem die in de depositofaciliteit aangehouden deposito’s of op reserverekeningen aangehouden saldi betreffen, waaronder middelen om aan de minimumreserveverplichtingen te voldoen.

3.   De vaststelling geldt met betrekking tot elke instelling die een belangrijke onder toezicht staande entiteit in een eurogebiedlidstaat is.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de vijfde dag na die van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 16 september 2020.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)   PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2020/873 van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 24 juni 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft bepaalde aanpassingen in respons op de COVID‐19-pandemie (PB L 204 van 26.6.2020, blz. 4).

(5)  https://www.ecb.europa.eu/press/pr/date/2020/html/ecb.pr200917~f3f03398d2.en.html

(6)  Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).

(7)  Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) (PB L 250 van 2.10.2003, blz. 10).

(8)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening)(ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).


AANBEVELINGEN

21.9.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 305/33


AANBEVELING (EU) 2020/1307 VAN DE COMMISSIE

van 18 september 2020

betreffende een gemeenschappelijke toolbox van de Unie om de kosten van de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit te verlagen en een tijdige en investeringsvriendelijke toegang tot 5G-radiospectrum te waarborgen, ter bevordering van de connectiviteit als ondersteuning van het economisch herstel na de COVID-19-crisis in de Unie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 292,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De COVID-19-crisis heeft aangetoond dat connectiviteit essentieel is voor mensen en bedrijven in de Unie. Elektronischecommunicatienetwerken, in het bijzonder netwerken met zeer hoge capaciteit, zijn in de respons op deze crisis cruciaal voor thuiswerk en afstandsonderwijs, gezondheidszorg, persoonlijke communicatie en amusement. Algemeen beschikbare gigabitconnectiviteit ligt aan de basis van bandbreedte-intensieve toepassingen op het gebied van gezondheid, onderwijs, vervoer, logistiek en media die belangrijk kunnen zijn voor het economisch herstel van Europa. Algemener gesteld levert vaste en draadloze connectiviteit een belangrijke bijdrage aan het aanbod van betaalbare en toegankelijke diensten en aan de overbrugging van de digitale kloof. Deze connectiviteit is een belangrijk middel om het publiek te informeren, de bevoegde overheidsinstanties te helpen de verspreiding van het virus in te dammen en zorginstellingen in staat te stellen gegevens uit te wisselen en telediensten aan te bieden.

(2)

Door de pandemie zijn de economische vooruitzichten voor de komende jaren veranderd. Meer dan ooit moeten investeringen en hervormingen leiden tot convergentie en een evenwichtig, toekomstgericht en duurzaam economisch herstel. Investeringen in de gemeenschappelijke prioriteiten van de Unie, met name op het gebied van groen, digitaal en sociaal beleid, zullen de Unie veerkrachtiger maken, tewerkstelling en duurzame groei bevorderen en tegelijkertijd de economieën van de lidstaten moderniseren. Daarom zouden de lidstaten het potentieel van de voorgestelde faciliteit voor herstel en veerkracht ten volle moeten benutten door overheidsmiddelen efficiënt in te zetten en de best mogelijke voorwaarden te scheppen voor particuliere investeringen. Lidstaten die werken aan hun voorstel voor een nationaal plan voor herstel en veerkracht vinden daartoe richtsnoeren in deze aanbeveling. Hierin wordt aangegeven hoe zij eenvoudige en realistische maatregelen kunnen nemen om onder investeringsvriendelijke voorwaarden radiospectrum toe te kennen aan netwerken van de vijfde generatie (5G), en hoe zij de uitrol van vaste en draadloze netwerken met zeer hoge capaciteit kunnen vergemakkelijken, bijvoorbeeld door onnodige administratieve belemmeringen weg te nemen en de vergunningsprocedures te stroomlijnen.

(3)

Het is in deze sociaaleconomische context noodzakelijk een gemeenschappelijke EU-aanpak te ontwikkelen, een “toolbox” gebaseerd op beste praktijken. Bedoeling is een stimulans te bieden voor de tijdige uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit, zoals glasvezelnetwerken en draadloze netwerken van de volgende generatie. Een dergelijke aanpak zou ondersteuning bieden voor opkomende en toekomstige digitale processen en toepassingen, en zou rechtstreeks bijdragen tot groei en werkgelegenheid in het kader van het economische herstel van de Unie.

(4)

In de Conclusies van de Raad van 9 juni 2020 over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa (1) wordt onderstreept dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat snelle en alomtegenwoordige connectiviteit nodig is. Deze situatie noopt de lidstaten ertoe om, in nauwe samenwerking met de Commissie, een reeks beste praktijken te ontwikkelen teneinde de kosten van de uitrol van netwerken terug te dringen en de uitrol van infrastructuur met zeer hoge capaciteit, waaronder glasvezel en 5G, te vergemakkelijken.

(5)

Mobiele 5G-netwerken zullen mobiele gebruikers connectiviteit met zeer hoge capaciteit bieden. Dergelijke netwerken zullen een onmisbare basis vormen voor de digitale en groene transformaties, onder meer op het gebied van vervoer, energie, productie, gezondheid, landbouw en media. Door het succes van een aantal 5G-toepassingen is het noodzakelijk dat de continuïteit van de dienstverlening in uitgestrekte gebieden wordt gewaarborgd, ook over de grenzen heen. Daarom is het belangrijk dat de lidstaten de nodige stappen ondernemen om de uitrol op hun grondgebied te stimuleren, ook in landelijke en afgelegen gebieden, en samen werk maken van de uitrol van 5G in grensgebieden.

(6)

De spectrumgerelateerde maatregelen waarop deze aanbeveling betrekking heeft, kunnen de voorbereiding van het toekomstige geactualiseerde actieplan van de Commissie voor 5G en 6G, zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (2), ondersteunen. In dat geactualiseerde plan zal de balans worden opgemaakt van de geboekte vooruitgang, zullen de huidige tekortkomingen in de uitrol van netwerken worden aangepakt en zal een nieuw ambitieniveau worden vastgesteld voor de toekomstige uitrol van 5G op EU-niveau, zodat het potentieel van 5G-connectiviteit ten volle wordt benut om de langetermijndoelstellingen van de EU inzake de digitale transformatie van de economie te verwezenlijken.

(7)

Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) (hierna de “richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten” genoemd) beoogt de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid te vergemakkelijken en te stimuleren. In haar verslag over de toepassing van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten (4) heeft de Commissie een aantal problemen vastgesteld met betrekking tot de doeltreffendheid ervan, zoals het feit dat sommige facultatieve maatregelen niet ten volle worden benut door de lidstaten. Bijgevolg worden in deze aanbeveling maatregelen voorgesteld om de tijdige uitrol van duurzame elektronischecommunicatienetwerken met zeer hoge capaciteit, zoals 5G-netwerken, te bevorderen.

(8)

Met Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad (5), die door de lidstaten moet worden omgezet en met ingang van 21 december 2020 moet worden toegepast, worden de connectiviteit en de toegang tot en het gebruik van netwerken met zeer hoge capaciteit door alle burgers en bedrijven van de Unie bevorderd. Deze aanbeveling moet bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling en is dus gericht op de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit.

(9)

De lidstaten zouden onderling en met de Commissie moeten samenwerken om zo snel mogelijk een toolbox te ontwikkelen met beste praktijken voor de toepassing van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten en om voort te bouwen op de daarin vervatte minimumvereisten, zodat op de volgende gebieden verbeteringen worden aangebracht: i) het stroomlijnen van de vergunningsprocedures in het kader van ruimere inspanningen om de efficiëntie en transparantie van overheidsdiensten te verbeteren en bij te dragen tot het vergemakkelijken van bedrijfsactiviteiten; ii) het vergroten van de transparantie en het versterken van het centraal informatiepunt; iii) het uitbreiden van het recht van toegang tot bestaande, door overheidsdiensten gecontroleerde fysieke infrastructuur, en iv) het verbeteren van het mechanisme voor geschillenbeslechting. Daarnaast zouden de lidstaten maatregelen moeten vaststellen om de gevolgen van elektronischecommunicatienetwerken voor het milieu te verminderen en de duurzaamheid ervan te waarborgen.

(10)

Overeenkomstig artikel 7 van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten binnen de vier maanden een besluit nemen over elke vergunning voor noodzakelijke civiele werken met het oog op de aanleg van elementen van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid, een termijn die kan worden verlengd bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, of indien andere termijnen of verplichtingen uit hoofde van het nationale recht moeten worden nagekomen voor het goede verloop van de procedure. Om te voorkomen dat de praktijken in de Unie inconsistent zijn, zouden de lidstaten er dus voor moeten zorgen dat de termijn van vier maanden voor het verlenen of weigeren van alle noodzakelijke vergunningen gemakkelijker kan worden nageleefd en zouden zij ook samen beste praktijken moeten vaststellen die de vergunningsprocedures verder stroomlijnen, zoals stilzwijgende goedkeuring en vereenvoudigde vergunningsprocedures.

(11)

Voor bepaalde soorten netwerkuitrol hebben sommige lidstaten vereenvoudigde vergunningsprocedures ingevoerd om de administratieve lasten voor zowel exploitanten als nationale overheden sterk te verminderen. De lidstaten zouden moeten overwegen om vereenvoudigde vergunningsprocedures te gebruiken of vrijstellingen toe te kennen die verder gaan dan artikel 57 van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, en vast te stellen in welke scenario’s die voordelig zou zijn voor de uitrol van netwerken (bv. bij een voorlopige uitrol die nodig is om de continuïteit van elektronischecommunicatiediensten te waarborgen, of bij eenvoudige upgrades van bestaande netwerken, met inbegrip van de upgrade tot 5G van bestaande mobiele basisstations).

(12)

Om de administratieve lasten te verminderen en de vergunningsprocedures te stroomlijnen, zou het gebruik van elektronische procedures moeten worden vergemakkelijkt en zou de rol van het centraal informatiepunt moeten worden versterkt. Daarom zouden de lidstaten zich moeten buigen over de vraag hoe het centrale informatiepunt een doeltreffend centraal loket kan worden voor het indienen van elektronische vergunningsaanvragen op alle administratieve niveaus.

(13)

Een verdere stap vooruit met aanzienlijke toegevoegde waarde zou een geïntegreerde aanpak van de afgifte van vergunningen onder de verantwoordelijkheid van het centraal informatiepunt zijn. Dit kan als er een volledig gecoördineerde procedure wordt gevolgd in gevallen waarbij meer dan één bevoegde autoriteit betrokken is. De lidstaten zouden daarom moeten overwegen het centrale informatiepunt een actieve rol toe te kennen bij de coördinatie van en het toezicht op de vergunningsprocedures van verschillende bevoegde instanties en bij het waarborgen van de juiste uitwisseling van relevante informatie.

(14)

Om onnodige vertragingen te voorkomen, zouden de procedures voor vergunningen en toegangsrechten, ook langs communicatieroutes (bv. wegen, spoorwegen), overeenkomstig artikel 43 van het Europees wetboek voor elektronische communicatie, parallel moeten worden uitgevoerd. De lidstaten zouden moeten nagaan of het mogelijk is om zo snel mogelijk toegangsrechten te verlenen en in ieder geval binnen de maximumtermijn van vier maanden voor vergunningen, zodat deze procedure in overeenstemming wordt gebracht met de bepalingen van artikel 7, lid 3, van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten.

(15)

Door het toenemende aantal vergunningen die nodig zijn voor de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken, en hun overwegend lokale karakter, kunnen de vergoedingen voor vergunningen voor civiele werken aanzienlijk verschillen tussen en binnen de lidstaten. Die vergoedingen kunnen ook een aanzienlijk deel van de kosten van de uitrol uitmaken, met name in landelijke en afgelegen gebieden, waar de kosten voor de uitrol per gebruiker het hoogst liggen. Het zou dan ook zeer nuttig zijn als de lidstaten onderling afspraken maken over manieren om de kosten inzake vergunningen laag genoeg te houden zodat deze geen ontmoedigend effect hebben voor investeringen, rekening houdend met de veelheid aan vergunningen die vaak vereist zijn.

(16)

Toegang tot volledige, nauwkeurige en bijgewerkte informatie is een voorwaarde voor een efficiënt gebruik van de bestaande fysieke infrastructuur en voor een goede coördinatie van civiele werken. Het centraal informatiepunt speelt in dit verband een cruciale rol. Zorgen voor meer transparantie inzake de bestaande infrastructuur en de geplande civiele werken is een belangrijke eerste stap om toegang tot bestaande infrastructuur mogelijk te maken en de coördinatie van civiele werken te verbeteren, wat dan weer extra voordelen oplevert voor het milieu en de burgers. De lidstaten zouden daarom moeten worden aangemoedigd om te overwegen het centrale informatiepunt alle informatie te geven die in een bepaald gebied beschikbaar is over de fysieke infrastructuur en afkomstig is uit verschillende bronnen, en om te helpen bij het verstrekken van gegeorefereerde informatie.

(17)

De lidstaten zouden moeten worden aangemoedigd om na te gaan hoe voor meer transparantie omtrent de bestaande fysieke infrastructuur kan worden gezorgd door meer en betere informatie beschikbaar te stellen via het centraal informatiepunt. Het gaat dan onder meer om informatie die op verzoek bilateraal tussen exploitanten wordt uitgewisseld overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 4, van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, of om informatie die betrekking heeft op fysieke infrastructuur onder zeggenschap van overheidsinstanties.

(18)

De uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit kan niet alleen worden bevorderd dankzij de eisen inzake toegang tot bestaande fysieke infrastructuur die worden gesteld in de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten, maar ook door mogelijk te maken dat exploitanten toegang krijgen tot relevante fysieke infrastructuur die onder zeggenschap staat van overheidsinstanties, onder soortgelijke voorwaarden als die welke zijn vastgesteld in artikel 3 van die richtlijn. Onder dergelijke fysieke infrastructuur vallen gebouwen (in het bijzonder daken) en straatmeubilair, zoals palen voor straatverlichting, straatnaamborden, verkeerslichten, reclameborden, bus- en tramhaltes en metrostations.

(19)

Op grond van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten kan een beroep worden gedaan op geschillenbeslechtingsprocedures wanneer onderhandelingen over de toegang tot infrastructuur mislukken. De lidstaten zouden meer inspanningen moeten leveren om samen beste praktijken vast te stellen voor doeltreffende en efficiënte geschillenbeslechtingsmechanismen en voor de goede werking van instanties voor geschillenbeslechting in de hele Unie. Ten behoeve van de transparantie zou de tijdige bekendmaking van de besluiten van geschillenorganen een goede praktijk moeten zijn.

(20)

De sector elektronische communicatie heeft een steeds grotere ecologische voetafdruk en het is heel belangrijk dat alle mogelijke middelen worden overwogen om deze trend om te buigen. Stimulansen voor de uitrol van netwerken met bijvoorbeeld een kleinere koolstofvoetafdruk kunnen bijdragen tot de duurzaamheid van de sector en tot klimaatmitigatie en -adaptatie. De lidstaten wordt verzocht om, in nauwe samenwerking met de Commissie, dergelijke stimulansen te creëren en te promoten, zoals versnelde vergunningsprocedures of lagere vergoedingen voor vergunningen voor en toegang tot netwerken die aan bepaalde milieucriteria voldoen.

(21)

Om de machtigingsprocedures voor het gebruik van radiospectrum en de installatie van draadloze communicatienetwerken niet nodeloos te rekken, zouden de lidstaten beste praktijken moeten uitwisselen over de manier waarop zij rekening houden met de resultaten van de milieueffectbeoordeling wanneer dit vereist is, en met name wanneer de autoriteiten het kader voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten voorbereiden. Daarbij dient de EU-wetgeving volledig in acht te worden genomen, in het bijzonder Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) (hierna de “richtlijn strategische milieueffectbeoordeling” genoemd), Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) (hierna de “milieueffectbeoordelingsrichtlijn” genoemd) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (8) (hierna de “habitatrichtlijn” genoemd). De milieueffectbeoordeling zou moeten worden uitgevoerd in een stadium waarin de milieueffecten kunnen worden vastgesteld en beoordeeld.

(22)

In het Europees wetboek voor elektronische communicatie is bepaald dat uiterlijk eind 2020 alle lidstaten het gebruik van de 3,4-3,8 GHz-band moeten toestaan, alsook ten minste 1 GHz van de 24,25-27,5 GHz-pioniersband voor 5G. Daarnaast is bij Besluit (EU) 2017/899 van het Europees Parlement en de Raad (9) vastgesteld dat alle lidstaten uiterlijk op 30 juni 2020 het gebruik van de 700 MHz-pioniersband voor 5G moeten toestaan. De lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat het spectrum wordt beheerd op een manier die bevorderlijk is voor hoogwaardige connectiviteit voor bedrijven en samenlevingen met een grensoverschrijdend karakter, alsook voor de digitalisering van het bedrijfsleven, zodat de economie en de samenleving als geheel er de vruchten van kunnen plukken, met name wat toegankelijkheid, gelijke kansen en inclusiviteit betreft. Die doelstelling kan gemakkelijker worden bereikt als standpunten en beste praktijken tijdig worden uitgewisseld, voorafgaand aan en in het kader van de bij het Europees wetboek voor elektronische communicatie vastgestelde peerreviewprocedure.

(23)

Met het oog op de snelle en veilige uitrol van 5G-netwerken en de invoering van innovatieve diensten vanaf 2020 overeenkomstig het 5G-actieplan (10) en rekening houdend met het instrumentarium als bedoeld in de aanbeveling van de Commissie over cyberbeveiliging van 5G-netwerken (11) zouden de lidstaten vertragingen bij het toestaan van het gebruik van 5G-pioniersbanden als gevolg van de COVID-19-crisis moeten vermijden of tot een minimum moeten beperken.

(24)

Gelet op het belang van veilige en weerbare 5G-infrastructuur voor het herstel en de economische groei, zouden de procedures voor spectrumvergunningen, waar passend, zo ontworpen moeten zijn dat zij investeringen in infrastructuur ondersteunen door de financiële lasten voor radiospectrumgebruikers (met name exploitanten) te verlichten met inachtneming van de staatssteunregels. Dit is des te belangrijker in de context van de COVID-19-crisis. De lidstaten zouden dus moeten worden aangemoedigd om regels voor spectrumvergunningen vast te stellen die de toepassing van een investeringsvriendelijke prijsstellingsmethode voor spectrum nastreven. Dergelijke praktijken kunnen, waar passend, stimulansen omvatten voor het aanbieden van hoogwaardige draadloze dekking zodat diensten algemeen beschikbaar zijn, ook over de grenzen heen.

(25)

Om spectrumschaarste — en dus hogere biedingen op spectrumveilingen — te voorkomen, kunnen ook beste praktijken worden vastgesteld met betrekking tot maatregelen om spectrum in 5G-pioniersbanden niet te reserveren voor doeleinden van openbare veiligheid en defensie, voor zover dat mogelijk is, of maatregelen om op EU-niveau geharmoniseerd radiospectrum voor elektronischecommunicatiediensten alleen in naar behoren gemotiveerde gevallen te reserveren voor particuliere radiospectrumgebruikers, zowel wat de hoeveelheid spectrum als wat de keuze van een specifieke frequentieband betreft.

(26)

In het geval van 5G-netwerken moet een veel dichter netwerk van cellen in hogere frequentiebanden worden uitgerold dan bij technologieën van vorige generaties. Passieve en actieve infrastructuurdeling en gezamenlijke uitrol van draadloze infrastructuur kunnen de kosten van een dergelijke uitrol (met inbegrip van incrementele kosten) verlagen — met name bij het gebruik van de frequentiebanden 3,4-3,8 GHz en 24,25-27,5 GHz — en daardoor zorgen voor een snellere uitrol, een grotere netwerkdekking en een effectiever en efficiënter gebruik van het radiospectrum ten voordele van de consument. De bevoegde autoriteiten zouden zich hier dus positief tegenover moeten opstellen, met name op gebieden met een beperkt economisch rendement.

(27)

De uitrol van dichte draadloze 5G-netwerken zou ook wel varen bij flexibele machtigingsregelingen die investeringen in draadloze netwerken stimuleren en voor efficiënt spectrumgebruik zorgen. Hogefrequentiebanden boven 24 GHz (“mm-golffrequentiebanden”), zoals de frequentieband 24,25-27,5 GHz, bieden een grote hoeveelheid radiospectrum met geografisch beperkte verspreidingskenmerken. Hoewel de lidstaten in de regel concurrerende selectieprocedures zouden moeten gebruiken, zoals veilingen voor het toekennen van gebruiksrechten in frequentiebanden met schaarste, kunnen dergelijke procedures in bepaalde gevallen een rem vormen op potentiële investeringen in dichte draadloze 5G-netwerken en op de flexibiliteit en de daaruit resulterende efficiënte gebruik van spectrum. De individuele vergunning van geharmoniseerde mm-golffrequentiebanden volgens een versnelde administratieve procedure die open, objectief, evenredig en niet-discriminerend is en transparante criteria en procedures volgt, kan als beste praktijk worden beschouwd.

(28)

Om te vermijden dat voor het toekennen van rechten voor het gebruik van radiospectrum voor grensoverschrijdende draadloze diensten uiteenlopende oplossingen worden gebruikt, zouden de lidstaten bij de toekenning van radiospectrum beter moeten samenwerken om draadloze connectiviteit te bevorderen die ondersteuning biedt voor de industriële transformatie en de digitale soevereiniteit van de Unie op basis van de flexibele multidienstencapaciteit van 5G-infrastructuur. Een gecoördineerde toekenning van spectrum is met name belangrijk om te voldoen aan de connectiviteitsvereisten van nieuwe toepassingen die bijdragen tot de digitalisering van activiteiten op het gebied van weg- en spoormobiliteit, vervoer en industriële productie. Deze vereisten hebben met name betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening, uitgedrukt in capaciteit, doorvoercapaciteit, latentietijd, betrouwbaarheid en netwerkbeveiliging en -weerbaarheid.

(29)

De lidstaten zouden daarom, in nauwe samenwerking met de Commissie, moeten bijdragen aan en het eens worden over een reeks beste praktijken, en met de steun van de Beleidsgroep Radiospectrum overeenstemming bereiken over belangrijke innovatieve voorbeelden in industriële sectoren met een grensoverschrijdende dimensie, zoals vervoer over de weg of per spoor (met inbegrip van grensoverschrijdende corridors voor coöperatieve, communicerende en geautomatiseerde mobiliteit) en slimme fabrieken. Voor dergelijke praktijken kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van door de EU gefinancierde proefprojecten en proeven in verticale sectoren, waaronder grensoverschrijdende 5G-corridors. Aan de hand van die beste praktijken zouden relevante gemeenschappelijke frequentiebereiken, machtigingsregelingen en voorwaarden voor exploitanten voor de levering van specifieke (sectorale) draadloze diensten moeten worden vastgesteld. Gemeenschappelijke machtigingsregelingen zouden betrekking kunnen hebben op individuele vergunningen voor exploitanten en industriële belanghebbenden, ook voor gedeeld spectrumgebruik. Gemeenschappelijke vergunningsvoorwaarden kunnen betrekking hebben op de uitrol, de kwaliteit van de dienstverlening, gedeeld spectrumgebruik, het samengaan van draadloze systemen, het hamsteren van spectrum, cyberbeveiliging, en onderhandelde overeenkomsten tussen mobiele exploitanten en industriële belanghebbenden, en op maatregelen ter bescherming van essentiële communicatie voor het luchtvervoer. In dit verband zou de Beleidsgroep radiospectrum de Commissie moeten helpen te bepalen of de Europese conferentie van post- en telecommunicatieadministraties een mandaat moet krijgen voor de ontwikkeling van geharmoniseerde technische voorwaarden voor spectrumgebruik.

(30)

De lidstaten zouden het spectrumvergunningsproces moeten coördineren en met name gebruikmaken van een gezamenlijke machtigingsprocedure overeenkomstig artikel 37 van het Europees wetboek voor elektronische communicatie bij de toepassing van de reeks beste praktijken die door de lidstaten in samenwerking met de Commissie worden ontwikkeld. Onderdeel van een dergelijke procedure kan de toekenning van een gemeenschappelijk specifiek frequentiebereik onder gemeenschappelijke machtigingsvoorwaarden zijn.

(31)

Een duidelijke procedure, adequaat toezicht, meer transparantie en meer dialoog op nationaal en Unieniveau zouden het gebruik van de toolbox ten goede komen.

(32)

De lidstaten zouden onderling en nauw met de Commissie moeten samenwerken bij de ontwikkeling van de toolbox. Waar passend zouden ook de Beleidsgroep radiospectrum, het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie en nationale regelgevende instanties, het netwerk van breedbandcompetentiekantoren, organen voor geschillenbeslechting en autoriteiten bevoegd voor de functies van het centraal informatiepunt hier nauw bij betrokken moeten worden.

(33)

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan de toepassing van het mededingingsrecht en de staatssteunregels,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

1.   DOEL EN DEFINITIES

1.

Deze aanbeveling bevat richtsnoeren voor de ontwikkeling van beste praktijken, de zogenaamde “toolbox”, voor het bevorderen van connectiviteit ter ondersteuning van het economisch herstel na de COVID-19-crisis, met bijzondere aandacht voor drie gebieden die vooral tot doel hebben:

a)

de kosten te verlagen en elektronischecommunicatienetwerken — met name netwerken met een zeer hoge capaciteit — sneller uit te rollen, door de vergunningsprocedures voor civiele werken te stroomlijnen, de transparantie te verbeteren en de capaciteit van de centrale informatiepunten die zijn ingevoerd bij de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten te versterken, de rechten van toegang tot bestaande fysieke infrastructuur die onder zeggenschap van overheidsinstanties staat uit te breiden en maatregelen vast te stellen die de gevolgen van elektronischecommunicatienetwerken voor het milieu kunnen helpen verminderen;

b)

waar passend tijdige en investeringsvriendelijke toegang tot 5G-radiospectrum te bieden door middel van stimulansen voor investeringen in spectrumgebruik en procedures voor de tijdige toekenning van spectrum voor 5G-pioniersbanden;

c)

een sterker coördinatieproces voor spectrumtoekenning op te zetten dat ook de grensoverschrijdende verlening van innovatieve 5G-diensten vergemakkelijkt.

2.

Voor de toepassing van deze aanbeveling gelden de definities van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten en van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.

2.   PROCEDURE VOOR DE ONTWIKKELING VAN EEN TOOLBOX

3.

De lidstaten zouden in onderlinge samenwerking en in nauwe samenwerking met de Commissie een toolbox moeten ontwikkelen voor de gebieden waarop de punten 3, 4 en 5 van deze aanbeveling betrekking hebben. Waar passend zouden de volgende instanties daarbij betrokken moeten worden:

a)

het Orgaan van Europese regulerende instanties voor elektronische communicatie alsook de nationale regelgevende instanties, het netwerk van breedbandcompetentiekantoren en de autoriteiten bevoegd voor de functies van het centraal informatiepunt waar het gaat over de gebieden vermeld in punt 3;

b)

de Beleidsgroep radiospectrum en de bevoegde nationale regelgevende instanties waar het gaat over de gebieden vermeld in punt 4 en 5.

4.

Uiterlijk op 20 december 2020 zouden de lidstaten beste praktijken met betrekking tot de punten 3 en 4 moeten vaststellen en deze onderling en met de Commissie moeten delen.

5.

Uiterlijk op 30 maart 2021 zouden de lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, overeenstemming moeten bereiken over de toolbox.

6.

De lidstaten zouden de toolbox met spoed en in nauwe samenwerking met andere lidstaten, de Commissie en andere relevante belanghebbenden moeten toepassen.

7.

Omwille van de transparantie en om de uitwisseling van goede praktijken tussen lidstaten de bevorderen, zouden de toolbox en alle betrokken gerapporteerde informatie openbaar moeten worden gemaakt op de Europa-website en via de centrale informatiepunten.

3.   BETERE COÖRDINATIE OP UNIENIVEAU BIJ HET VERLAGEN VAN DE KOSTEN EN HET VERSNELLEN VAN DE UITROL VAN NETWERKEN MET ZEER HOGE CAPACITEIT

Het stroomlijnen van de vergunningsprocedures

8.

De lidstaten zouden beste praktijken moeten ontwikkelen en overeenkomen om de vergunningsprocedures verder te stroomlijnen buiten het toepassingsgebied van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten dat is gedefinieerd in artikel 1 van die richtlijn, en om de naleving van de termijn en andere voorwaarden van artikel 7, lid 3, van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten te vergemakkelijken. De lidstaten zouden met name moeten nagaan hoe:

a)

het gemakkelijker kan worden gemaakt om de maximumtermijn van vier maanden voor het verlenen of weigeren van vergunningen na te leven. Om de rechtszekerheid te vergroten en de administratieve lasten te beperken, zouden de lidstaten moeten overwegen de aanvraag bij gebrek aan een uitdrukkelijk besluit binnen de termijn van vier maanden stilzwijgend goed te keuren.

b)

de vergunningsprocedures kunnen worden vereenvoudigd en gestroomlijnd, onder meer door versnelde vergunningsprocedures te gebruiken en/of in voorkomend geval vrijstelling van vergunning toe te staan, en door te bepalen welk soort netwerkuitrol daarvan kan profiteren.

c)

exploitanten het recht kan worden gegeven om via het centraal informatiepunt elektronisch aanvragen in te dienen voor alle vergunningen die nodig zijn voor civiele werken met het oog op de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit.

d)

het centraal informatiepunt een centraal toegangspunt kan worden voor het indienen van aanvragen voor dergelijke civiele werken. Daarvoor kan van het centraal informatiepunt worden verlangd dat het een actieve rol speelt bij de coördinatie van en het toezicht op de vergunningsprocedures op alle administratieve niveaus. Ook kan ervan worden gevraagd de uitwisseling van informatie over het verloop van deze procedures tussen de aanvragers en de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, onder meer door het besluit van de bevoegde autoriteit(en) aan de aanvrager mee te delen.

9.

De lidstaten zouden ook beste praktijken in overweging moeten nemen om de toekenning van toegangsrechten uit hoofde van artikel 43 van het Europees wetboek voor elektronische communicatie te vergemakkelijken indien dergelijke rechten nodig zijn voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit. Dergelijke beste praktijken zouden ervoor moeten zorgen dat wanneer voor de uitrol van dergelijke netwerkelementen zowel vergunningen voor civiele werken als toegangsrechten vereist zijn, de bevoegde autoriteiten binnen maximaal vier maanden na de aanvraag parallel de nodige vergunningen verlenen of weigeren.

10.

De lidstaten zouden beste praktijken moeten uitwisselen en overeenkomen om ervoor te zorgen dat vergoedingen voor het verlenen van vergunningen voor civiele werken die nodig zijn voor de uitrol van netwerken met zeer hoge capaciteit objectief gerechtvaardigd, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot het beoogde doel, en dat deze uitsluitend de administratieve kosten dekken die voor de verlening van dergelijke vergunningen zijn gemaakt.

De transparantie vergroten via het centraal informatiepunt

11.

De lidstaten zouden passende beste praktijken moeten ontwikkelen om de transparantie met betrekking tot fysieke infrastructuur te verbeteren, zodat exploitanten gemakkelijker toegang krijgen tot alle relevante informatie over de infrastructuur die in een bepaald gebied beschikbaar is. Daartoe zouden de lidstaten moeten overwegen de rol van het centraal informatiepunt te versterken en de functies ervan uit te breiden tot bijvoorbeeld het aanbieden van gegeorefereerde informatie (kaarten en digitale modellen) en het samenvoegen van informatie uit verschillende bronnen (met name informatie van bevoegde nationale autoriteiten op alle niveaus, overheidsinstanties en netwerkexploitanten).

12.

De lidstaten worden aangemoedigd om beste praktijken te ontwikkelen die ervoor zorgen dat de in artikel 4, lid 1, van de richtlijn bedoelde informatie waarover overheidsinstanties beschikken, elektronisch beschikbaar wordt gesteld via het centraal informatiepunt. Daarnaast zouden de lidstaten moeten overwegen om via het centraal informatiepunt meer informatie over fysieke infrastructuur beschikbaar te stellen dan het in de richtlijn gespecificeerde minimum, zoals de gegeorefereerde locatie van de infrastructuur, het digitale model, het type en het huidige gebruik ervan, of de totale en reservecapaciteit.

13.

Om de hoeveelheid en het soort informatie die via het centraal informatiepunt beschikbaar is, verder te verbeteren, zouden de lidstaten moeten overwegen om van netwerkexploitanten te eisen dat zij via het centraal informatiepunt elektronische informatie over hun bestaande fysieke infrastructuur die zij op specifiek verzoek aan andere exploitanten ter beschikking hebben gesteld, beschikbaar stellen.

Uitbreiding van het recht op toegang tot bestaande fysieke infrastructuur

14.

Om ervoor te zorgen dat een meer faciliteiten en meer soorten faciliteiten aan exploitanten beschikbaar worden gesteld voor de uitrol van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit, zouden de lidstaten beste praktijken moeten ontwikkelen waardoor exploitanten toegang kunnen krijgen tot fysieke infrastructuur die onder zeggenschap staat van overheidsinstanties (zoals gebouwen en straatmeubilair) en die geschikt is voor het onderbrengen van elementen van netwerken met zeer hoge capaciteit, onder soortgelijke voorwaarden als die in artikel 3 van de richtlijn betreffende de verlaging van de breedbandkosten.

Mechanisme voor geschillenbeslechting

15.

De lidstaten moeten beste praktijken ontwikkelen om het geschillenbeslechtingsmechanisme doeltreffender en doelmatiger te maken met betrekking tot geschillen over de toegang tot fysieke infrastructuur, alsmede de werking van geschillenbeslechtingsorganen te verbeteren, teneinde daarmee verband houdende problemen zo snel mogelijk op te lossen en de partijen richtsnoeren te verstrekken over passende voorwaarden en heffingen, bijvoorbeeld door hun beslissingen tijdig bekend te maken.

De ecologische voetafdruk van netwerken verkleinen

16.

De lidstaten worden aangemoedigd beste praktijken te ontwikkelen ter bevordering van de uitrol van elektronischecommunicatienetwerken met een kleinere ecologische voetafdruk, met name met betrekking tot het energieverbruik en de daarmee samenhangende broeikasgasemissies. Voorbeelden van dergelijke praktijken zijn:

a)

criteria voor de beoordeling van de ecologische duurzaamheid van toekomstige netwerken;

b)

stimulansen voor exploitanten om ecologisch duurzame netwerken op te zetten.

Milieueffectbeoordeling

17.

Indien uit hoofde van Uniewetgeving, met name Richtlijn 2001/42/EG (de “richtlijn strategische milieueffectbeoordeling”), Richtlijn 2011/92/EU (de “milieueffectbeoordelingsrichtlijn”) en Richtlijn 92/43/EEG (de “habitatrichtlijn”), een effectbeoordeling vereist is, en in het bijzonder wanneer overheidsinstanties het kader voor de toekenning van toekomstige projectvergunningen voorbereiden, zouden de lidstaten beste praktijken moeten uitwisselen over de manier waarop de milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd en de manier waarop rekening moet worden gehouden met de resultaten ervan in een fase waarin de milieueffecten kunnen worden vastgesteld en beoordeeld (bijvoorbeeld wanneer de exploitanten algemene plannen voorstellen voor projecten waarbij concreet netwerken worden geïnstalleerd of uitgerold).

4.   MAATREGELEN OP NATIONAAL NIVEAU VOOR TIJDIGE EN INVESTERINGSVRIENDELIJKE TOEGANG TOT HET 5G-RADIOSPECTRUM

Tijdschema van de procedures voor spectrumvergunningen

18.

Onverminderd eventuele beoordelingen van overmacht op grond van het Unierecht, zouden de lidstaten ervoor moeten zorgen dat eventueel uitstel van de procedures voor het verlenen van rechten op het gebruik van radiospectrum als gevolg van de COVID-19-crisis tot een minimum wordt beperkt en slechts zolang duurt als nodig is om de verspreiding van COVID-19 te voorkomen of te beperken. De lidstaten zouden elke relevante nationale spectrumroutekaart dienovereenkomstig moeten bijwerken.

19.

De lidstaten zouden moeten verzoeken om de bijeenkomst van een peerreviewforum overeenkomstig artikel 35 van het Europees wetboek voor elektronische communicatie zodat ontwerpmaatregelen voor het verlenen van gebruiksrechten voor spectrum binnen de frequentiebanden 700 MHz, 3,4-3,8 GHz en 24,25-27,8 GHz vooraf kunnen worden bestudeerd met het oog op de uitwisseling van beste praktijken.

Stimulansen voor investeringen

20.

Om de balans op te maken van de stimulansen voor radiospectrumgebruikers om substantieel te investeren in de uitrol van 5G-netwerken, zouden de lidstaten de Commissie, met name via de Beleidsgroep radiospectrum, moeten informeren over specifieke maatregelen die zij als beste praktijken beschouwen en die zijn geïmplementeerd of waarvan de implementatie is gepland op nationaal niveau bij het verlenen van radiospectrumvergunningen in de frequentiebanden 700 MHz, 3,4-3,8 GHz en 24,25-27,5 GHz.

De lidstaten zouden met name verslag moeten uitbrengen over alle relevante maatregelen die gericht zijn op:

a)

het bevorderen van adequate reserveprijzen die de minimale vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiospectrum weerspiegelen;

b)

het voorkomen van spectrumschaarste door ervoor te zorgen dat de volledige hoeveelheid radiospectrum die op het niveau van de Unie is geharmoniseerd, wordt toegekend;

c)

het op niet-discriminerende wijze mogelijk maken dat vergoedingen voor gebruiksrechten voor radiospectrum binnen de periode van die rechten in termijnen worden betaald;

d)

het gebruik van een individuele machtigingsregeling voor de 24,25-27,5 GHz-frequentieband die het tijdige gebruik ervan bevordert, waaronder met name een regeling op basis van versnelde administratieve procedures indien toegepast op geografisch beperkte gebruiksrechten;

e)

het combineren van financiële stimulansen met verplichtingen of formele toezeggingen om draadloze dekking van hoge kwaliteit uit te breiden of versneld uit te rollen;

f)

het mogelijk maken, onder voorbehoud van het mededingingsrecht, dat passieve en actieve infrastructuur wordt gedeeld en dat infrastructuur die steunt op het gebruik van radiospectrum gezamenlijk wordt uitgerold.

5.   BETERE COÖRDINATIE OP UNIENIVEAU INZAKE DE TOEKENNING VAN SPECTRUM VOOR GRENSOVERSCHRIJDEND GEBRUIK

21.

Ter bevordering van coherente praktijken voor het verlenen van gebruiksrechten voor radiospectrum aan exploitanten voor de uitrol van draadloze infrastructuur van de volgende generatie (waaronder 5G) voor grensoverschrijdend industrieel gebruik, zouden de lidstaten als onderdeel van de toolbox beste praktijken moeten ontwikkelen en overeenkomen over onder meer:

a)

de identificatie van toepassingen met een grensoverschrijdende dimensie, met name voor het wegvervoer, het spoorvervoer en de industriële productie, in overeenstemming met de prioriteiten van de Unie (12) inzake de uitrol van 5G;

b)

voor elke geïdentificeerde toepassing, de vaststelling van een gemeenschappelijk specifiek frequentiebereik in combinatie met een passende gemeenschappelijke machtigingsregeling, alsook de aan dergelijke vergunningen verbonden voorwaarden die noodzakelijk zijn om de continuïteit van de dienstverlening over de grenzen heen te waarborgen, onder andere wat betreft de kwaliteit van de dienstverlening en de netwerkbeveiliging.

22.

De lidstaten wordt verzocht uiterlijk op 30 maart 2022 de beste praktijken van de in punt 21 bedoelde toolbox met betrekking tot relevante gebruikers op hun grondgebied toe te passen, met name met het oog op het gezamenlijk vaststellen van de gemeenschappelijke aspecten van en het uitvoeren van een gezamenlijke machtigingsprocedure overeenkomstig artikel 37 van het Europees wetboek voor elektronische communicatie.

6.   VERSLAGLEGGING

23.

Uiterlijk op 30 april 2021 zou elke lidstaat de Commissie een stappenplan moeten meedelen voor de uitvoering van de toolbox.

24.

Uiterlijk op 30 april 2022 zou elke lidstaat verslag moeten uitbrengen over de uitvoering van de toolbox.

Gedaan te Brussel, 18 september 2020.

Voor de Commissie

Thierry BRETON

Lid van de Commissie


(1)  Conclusies van de Raad over het vormgeven van de digitale toekomst van Europa, 9 juni 2020, 8711/20.

https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-8711-2020-INIT/nl/pdf

(2)  COM(2020) 67 final.

(3)  Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PB L 155 van 23.5.2014, blz. 1).

(4)  Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Richtlijn 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid, COM(2018) 492, 27 juni 2018.

(5)  Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).

(6)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(7)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(8)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(9)  Besluit (EU) 2017/899 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 betreffende het gebruik van de 470-790 MHz-frequentieband in de Unie (PB L 138 van 25.5.2017, blz. 131).

(10)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “5G voor Europa: een actieplan”, COM(2016) 588 final.

(11)  Aanbeveling van de Commissie (EU) 2019/534 van 26 maart 2019 — Cyberbeveiliging van 5G-netwerken (PB L 88 van 29.3.2019, blz. 42).

(12)  Zie met name de mededelingen van de Commissie COM(2016) 587 en COM(2020) 67.