ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 275

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
24 augustus 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van de Staat Israël, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

1

 

*

Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke luchtvaartruimte tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

2

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1212 van de Commissie van 8 mei 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie van 25 mei 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake afwikkelingsdiscipline ( 1 )

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie van 21 augustus 2020 betreffende de fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen die uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 zijn geschrapt

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1214 van de Commissie van 21 augustus 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wat betreft hout van Ulmus L. en bepaalde uit Israël afkomstige voor opplant bestemde planten van de soorten Albizia julibrissin Durazzini en Robinia pseudoacacia L.

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1215 van de Commissie van 21 augustus 2020 tot onderwerping van de invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie

16

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

24.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/1


Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van de Staat Israël, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

Het Protocol tot wijziging van de Euromediterrane Luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de regering van de Staat Israël, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, ondertekend te Brussel op 19 februari 2015, is overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het protocol op 2 augustus 2020 in werking getreden, aangezien de laatste kennisgeving op 2 juli 2020 is neergelegd.


24.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/2


Informatie over de inwerkingtreding van het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke luchtvaartruimte tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie

Het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke luchtvaartruimte tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Georgië, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie, ondertekend te Brussel op 26 november 2014, is overeenkomstig artikel 3, lid 1, van het protocol op 2 augustus 2020 in werking getreden, aangezien de laatste kennisgeving op 2 juli 2020 is neergelegd.


VERORDENINGEN

24.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/3


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/1212 VAN DE COMMISSIE

van 8 mei 2020

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie van 25 mei 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake afwikkelingsdiscipline

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (1), en met name artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie (2) worden maatregelen vastgesteld om mislukte afwikkelingsoperaties te voorkomen en aan te pakken, en om afwikkelingsdiscipline aan te moedigen. Deze maatregelen omvatten het monitoren van mislukte afwikkelingsoperaties en het innen en uitkeren van geldboetes voor mislukte afwikkelingsoperaties. In Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 worden ook de operationele details van het buy-in-proces gespecificeerd.

(2)

Belanghebbenden, waaronder CSD's, CTP's, handelsplatforms, beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, hebben aangegeven dat als gevolg van nieuwe ontwikkelingen, zoals de voorgenomen tenuitvoerlegging op 21-22 november 2020 van het sanctiemechanisme dat gezamenlijk is ingesteld door CSD's die gebruik maken van een gemeenschappelijke afwikkelingsinfrastructuur, meer tijd nodig is om zich aan te passen aan de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 gespecificeerde maatregelen. De betrokken belanghebbenden hebben ook aangegeven dat er meer tijd nodig is voor de noodzakelijke wijzigingen van het IT-systeem, voor de ontwikkeling en actualisering van ISO-berichten en voor markttests en wijzigingen in de contractuele regelingen tussen de betrokken partijen. De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) heeft het passend geacht de belanghebbenden meer tijd te geven om zich aan deze maatregelen aan te passen. De inwerkingtreding van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 moet daarom worden uitgesteld.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de ESMA bij de Commissie heeft ingediend.

(5)

De reikwijdte en het verwachte effect van deze wijziging zijn beperkt, aangezien het slechts gaat om een kort uitstel van de inwerkingtreding van de nieuwe regeling voor afwikkelingsdiscipline en de marktdeelnemers hun input al hebben geleverd. De ESMA heeft geen openbare raadplegingen gehouden. De ESMA heeft niettemin de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten om advies verzocht (3). Bij het uitwerken van de ontwerpen van technische reguleringsnormen heeft de ESMA ook samengewerkt met de leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB). Voorts hebben belanghebbenden contact opgenomen met de Commissie ter ondersteuning van een uitstel van de inwerkingtreding van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229

Artikel 42 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 wordt vervangen door:

“Artikel 42

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2021.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie van 25 mei 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake afwikkelingsdiscipline (PB L 230 van 13.9.2018, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


24.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1213 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2020

betreffende de fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen die uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 zijn geschrapt

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 42, lid 4, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (2) bevat een lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, die op basis van een voorlopige risicobeoordeling is vastgesteld.

(2)

In Verordening (EU) 2016/2031 is bepaald dat wanneer een risicobeoordeling uitwijst dat een plant, plantaardig product of ander materiaal die/dat afkomstig is uit een derde land, groep derde landen of specifiek gebied binnen een derde land, een onaanvaardbaar risico oplevert maar dit risico door toepassing van bepaalde maatregelen tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht, de Commissie die plant, dat plantaardig product of dat andere materiaal uit de lijst in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 moet schrappen en aan de in artikel 41, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde lijst moet toevoegen.

(3)

De geslachten Albizia Durazz. en Robinia L. zijn als planten met een hoog risico opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019.

(4)

Op 24 januari 2019 heeft Israël bij de Commissie een aanvraag ingediend voor uitvoer naar de Unie van geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Albizia julibrissin Durazzini en van geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Robinia pseudoacacia L. (“de gespecificeerde planten”). Bij dat verzoek waren de respectieve technische dossiers gevoegd.

(5)

Op 13 januari 2020 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risicobeoordeling van het handelsartikel voor uit Israël afkomstige planten van de soort Albizia julibrissin (3). De EFSA heeft Aonidiella orientalis, een soortencomplex dat Euwallacea fornicatus sensu stricto, Euwallacea fornicatior, Euwallacea whitforiodendrus en Euwallacea kuroshio omvat (“Euwallacea fornicatus sensu lato”), en Fusarium euwallaceae (“de gespecificeerde plaagorganismen”) geïdentificeerd als voor die planten relevante plaagorganismen, heeft de in het dossier beschreven risicobeperkingsmaatregelen voor die plaagorganismen geëvalueerd, en heeft beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat het handelsartikel vrij is van elk van die plaagorganismen.

(6)

Op 2 maart 2020 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risicobeoordeling van het handelsartikel voor uit Israël afkomstige planten van de soort Robinia pseudoacacia (4). Zij heeft Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae geïdentificeerd als voor die planten relevante plaagorganismen, heeft de in het dossier beschreven risicobeperkingsmaatregelen voor die plaagorganismen geëvalueerd, en heeft beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat het handelsartikel vrij is van elk van die plaagorganismen.

(7)

Naar aanleiding van die adviezen zijn de gespecificeerde planten bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1214 van de Commissie (5) uit de lijst van planten met een hoog risico in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 geschrapt.

(8)

Op basis van die adviezen wordt het fytosanitaire risico dat uit het binnenbrengen in de Unie van de gespecificeerde planten voortvloeit bovendien als voldoende laag beschouwd wanneer maatregelen worden genomen om het risico op de gespecificeerde plaagorganismen te beperken. Daarom moeten dergelijke maatregelen worden vastgesteld om de fytosanitaire bescherming van het grondgebied van de Unie tegen het binnenbrengen van de gespecificeerde planten in de Unie te beschermen.

(9)

Euwallacea fornicatus behoort tot de familie Scolytidae (niet-Europees), die in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (6) als een groep van EU-quarantaineorganismen is opgenomen. Voor Euwallacea fornicatus sensu lato zijn een door Spanje uitgevoerde risicobeoordeling van het plaagorganisme (7) en een door de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee (EPPO) gepubliceerd verslag (8) beschikbaar, waarin risicobeperkende maatregelen worden voorgesteld. De maatregelen die Israël in het dossier beschrijft, moeten worden aangevuld met de maatregelen die in de risicobeoordeling en het verslag worden voorgesteld. De vastgestelde maatregelen moeten in het licht van aanvullende wetenschappelijke en technische informatie worden herzien.

(10)

Aonidiella orientalis en Fusarium euwallaceae zijn nog niet opgenomen in de lijst van EU-quarantaineorganismen in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, maar voldoen mogelijk op basis van een aanvullende volledige risicobeoordeling aan de voorwaarden voor opneming in die lijst. De maatregelen ten aanzien van die twee plaagorganismen zijn daarom op de door Israël in het dossier beschreven maatregelen gebaseerd. Indien wordt vastgesteld dat die plaagorganismen aan die voorwaarden voldoen, zullen zij in de lijst in bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 worden opgenomen en zullen de desbetreffende planten in de lijst in bijlage VII bij die verordening worden opgenomen, samen met de respectieve maatregelen, zodra er een volledige risicobeoordeling voor die plaagorganismen beschikbaar is op basis waarvan dat gerechtvaardigd is. Deze verordening moet dan dienovereenkomstig worden herzien.

(11)

Om te voldoen aan de verplichtingen van de Unie die uit de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie voortvloeien, moet de invoer van die handelsartikelen zo snel mogelijk opnieuw beginnen. Deze verordening moet derhalve op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in werking te treden.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie uit derde landen van planten, plantaardige producten en andere materialen die uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 zijn geschrapt.

Artikel 2

Maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen, van oorsprong uit derde landen

De planten, plantaardige producten en andere materialen die afkomstig zijn uit de respectieve derde landen van oorsprong, zoals vermeld in de bijlage, mogen alleen op het grondgebied van de Unie worden binnengebracht als zij voldoen aan de overeenkomstige maatregelen, zoals vastgesteld in de bijlage.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van een voorlopige lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42 van Verordening (EU) 2016/2031 en een lijst van planten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen in de Unie in de zin van artikel 73 van die Verordening (PB L 323 van 19.12.2018, blz. 10).

(3)  EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen, 2020. Scientific Opinion on the commodity risk assessment of Albizia julibrissin plants from Israel. EFSA Journal 2020;18(1):5941 (https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5941).

(4)  EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen, 2020. Scientific Opinion on the commodity risk assessment of Robinia pseudoacacia plants from Israel. EFSA Journal 2020;18(3):6039 (https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6039).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1214 van de Commissie van 21 augustus 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie wat betreft hout van Ulmus L. en bepaalde uit Israël afkomstige voor opplant bestemde planten van de soorten Albizia julibrissin Durazzini en Robinia pseudoacacia L. (zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(7)  Analyse van het fytosanitaire risico voor de ambrosiakever Euwallacea sp. met inbegrip van alle soorten binnen het geslacht Euwallacea die morfologisch gelijkaardig zijn aan E fornicatus. Ministerio de Agricultura Alimentacion y Medio Ambiante. Spanje, november 2015 (https://pra.eppo.int/getfile/1517056f-e553-4617-aaee-13d180cb5bc3).

(8)  Verslag van een analyse van het fytosanitaire risico voor Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae. EPPO, 2017 (https://pra.eppo.int/getfile/ef7ea29b-e0ea-456f-a4a5-04c2a119a807).


BIJLAGE

Lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen van oorsprong uit derde landen, en de overeenkomstige maatregelen voor het binnenbrengen ervan op het grondgebied van de Unie, zoals bedoeld in artikel 2

Planten, plantaardige producten en andere materialen

GN-code

Derde landen van oorsprong

Maatregelen

1.

Geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Albizia julibrissin Durazzini

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 48

Israël

a)

Een officiële verklaring dat:

i)

de planten vrij zijn van Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae;

ii)

de planten gedurende hun hele leven zijn geteeld in een plaats van productie die is geregistreerd door en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong. De registratie omvat de respectieve productielocaties binnen de plaats van productie;

iii)

de planten aan een van de volgende eisen voldoen:

1.

de planten hebben een diameter van minder dan 2 cm aan de voet van de stam,

of

2.

de planten zijn geteeld op een locatie die gedurende ten minste zes maanden vóór de uitvoer volledig fysiek is beschermd tegen de introductie van Euwallacea fornicatus sensu lato en die op gepaste tijdstippen officieel is geïnspecteerd en vrij van dat plaagorganisme is bevonden, wat ten minste is bevestigd met vallen die ten minste om de vier weken alsook onmiddellijk vóór de verplaatsing van de planten zijn gecontroleerd,

of

3.

de planten zijn geteeld op een productielocatie die sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus tijdens officiële inspecties die ten minste om de vier weken plaatsvinden, vrij is bevonden van Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae, wat voor Euwallacea fornicatus sensu lato ten minste met vallen is bevestigd. Indien werd vermoed dat een van de twee plaagorganismen op de productielocatie aanwezig was, zijn gepaste behandelingen uitgevoerd om de afwezigheid van de plaagorganismen te waarborgen. Rond de productielocatie is een zone van 1 km ingesteld die op gepaste tijdstippen op de aanwezigheid van Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae is gecontroleerd, en indien een van die plaagorganismen op een waardplant is gevonden, is die plant onmiddellijk verwijderd en vernietigd;

iv)

de zendingen planten met een diameter van 2 cm of meer aan de voet van de stam onmiddellijk vóór de uitvoer officieel zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van het plaagorganisme, met name in de stammen en takken van de planten, onder andere door middel van destructieve bemonstering. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 1 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt.

b)

In de fytosanitaire certificaten voor die planten wordt onder de rubriek “aanvullende verklaring” het volgende vermeld:

i)

de volgende verklaring: “De zending voldoet aan Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie.”;

ii)

de volgende gegevens:

de onder a), iii), van deze vermelding opgenomen eis waaraan is voldaan, en

de geregistreerde productielocatie(s).

2.

Geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Albizia julibrissin Durazzini

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 48

Israël

a)

Een officiële verklaring dat:

i)

de planten vrij zijn van Aonidiella orientalis;

ii)

de planten gedurende hun hele leven zijn geteeld in een plaats van productie die is geregistreerd door en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong. De registratie omvat de respectieve productielocaties binnen de plaats van productie. Die plaats van productie voldoet daarnaast aan een van de volgende eisen:

1.

de planten zijn geteeld op een locatie die gedurende ten minste zes maanden vóór de uitvoer volledig fysiek is beschermd tegen de introductie van Aonidiella orientalis en die om de drie weken alsook onmiddellijk vóór de verplaatsing van de planten is geïnspecteerd en vrij van dat plaagorganisme is bevonden,

of

2.

de productielocatie is sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus tijdens officiële inspecties die om de drie weken plaatsvinden, vrij bevonden van Aonidiella orientalis. Indien werd vermoed dat het plaagorganisme op de productielocatie aanwezig was, zijn gepaste behandelingen uitgevoerd om de afwezigheid van het plaagorganisme te waarborgen. Rond de productielocatie is een zone van 100 m ingesteld die op gepaste tijdstippen op de aanwezigheid van Aonidiella orientalis is gecontroleerd, en indien het plaagorganisme op een plant is gevonden, is die plant onmiddellijk verwijderd en vernietigd;

iii)

de zendingen planten onmiddellijk vóór de uitvoer officieel zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van Aonidiella orientalis, met name in de stammen en takken van de planten. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 1 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt.

b)

In de fytosanitaire certificaten voor die planten wordt onder de rubriek “aanvullende verklaring” het volgende vermeld:

i)

de volgende verklaring: “De zending voldoet aan Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie.”;

ii)

de volgende gegevens:

de onder a), ii), van deze vermelding opgenomen eis waaraan is voldaan, en

de geregistreerde productielocatie(s).

3.

Geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Robinia pseudoacacia L.

ex 0602 90 41

ex 0602 90 45

ex 0602 90 46

ex 0602 90 48

Israël

a)

Een officiële verklaring dat:

i)

de planten vrij zijn van Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae;

ii)

de planten gedurende hun hele leven zijn geteeld in een plaats van productie die is geregistreerd door en onder toezicht staat van de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong. De registratie omvat de respectieve productielocaties binnen de plaats van productie;

iii)

de planten aan een van de volgende eisen voldoen:

1.

de planten hebben een diameter van minder dan 2 cm aan de voet van de stam,

of

2.

de planten zijn geteeld op een locatie die gedurende ten minste zes maanden vóór de uitvoer volledig fysiek is beschermd tegen de introductie van Euwallacea fornicatus sensu lato en die op gepaste tijdstippen officieel is geïnspecteerd en vrij van dat plaagorganisme is bevonden, wat ten minste is bevestigd met vallen die ten minste om de vier weken alsook onmiddellijk vóór de verplaatsing van de planten zijn gecontroleerd,

of

3.

de planten zijn geteeld op een productielocatie die sinds het begin van de laatste volledige vegetatiecyclus tijdens officiële inspecties die ten minste om de vier weken plaatsvinden, vrij is bevonden van Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae, wat voor Euwallacea fornicatus sensu lato ten minste met vallen is bevestigd. Indien werd vermoed dat een van de twee plaagorganismen op de productielocatie aanwezig was, zijn gepaste behandelingen uitgevoerd om de afwezigheid van de plaagorganismen te waarborgen. Rond de productielocatie is een zone van 1 km ingesteld die op gepaste tijdstippen op de aanwezigheid van Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae is gecontroleerd, en indien een van die plaagorganismen op een waardplant is gevonden, is die plant onmiddellijk verwijderd en vernietigd;

iv)

de zendingen planten met een diameter van 2 cm of meer aan de voet van de stam onmiddellijk vóór de uitvoer officieel zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van het plaagorganisme, met name in de stammen en takken van de planten, onder andere door middel van destructieve bemonstering. Het monster voor inspectie moet zodanig groot zijn dat het ten minste de detectie van een besmettingsniveau van 1 % met een betrouwbaarheidsniveau van 99 % mogelijk maakt.

b)

In de fytosanitaire certificaten voor die planten wordt onder de rubriek “aanvullende verklaring” het volgende vermeld:

i)

de volgende verklaring: “De zending voldoet aan Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie.”;

ii)

de volgende gegevens:

de onder a), iii), van deze vermelding opgenomen eis waaraan is voldaan, en

de geregistreerde productielocatie(s).


24.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1214 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wat betreft hout van Ulmus L. en bepaalde uit Israël afkomstige voor opplant bestemde planten van de soorten Albizia julibrissin Durazzini en Robinia pseudoacacia L.

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 42, lid 4, eerste en derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (2) bevat een lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico, die op basis van een voorlopige risicobeoordeling is vastgesteld.

(2)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2018 van de Commissie (3) bevat specifieke regels voor de procedure die moet worden gevolgd bij de uitvoering van de in artikel 42, lid 4, van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde risicobeoordeling van die planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico.

(3)

Op basis van een voorlopige risicobeoordeling zijn 35 voor opplant bestemde planten, afkomstig uit alle derde landen, als planten met een hoog risico opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019, waaronder de geslachten Albizia Durazz. en Robinia L.

(4)

Op 24 januari 2019 heeft Israël bij de Commissie een aanvraag ingediend voor uitvoer naar de Unie van geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Albizia julibrissin Durazzini en van geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Robinia pseudoacacia L. Bij dat verzoek waren de respectieve technische dossiers gevoegd.

(5)

Op 13 januari 2020 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risicobeoordeling van het handelsartikel voor uit Israël afkomstige planten van de soort Albizia julibrissin (4). De EFSA heeft Aonidiella orientalis, een soortencomplex dat Euwallacea fornicatus sensu stricto, Euwallacea fornicatior, Euwallacea whitforiodendrus en Euwallacea Kuroshio omvat (“Euwallacea fornicatus sensu lato”), en Fusarium euwallaceae geïdentificeerd als voor het advies relevante plaagorganismen, heeft de in het dossier beschreven risicobeperkingsmaatregelen voor die plaagorganismen geëvalueerd, en heeft beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat het handelsartikel vrij is van elk van die plaagorganismen.

(6)

Op 2 maart 2020 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht over de risicobeoordeling van het handelsartikel voor uit Israël afkomstige planten van de soort Robinia pseudoacacia (5). Zij heeft Euwallacea fornicatus sensu lato en Fusarium euwallaceae geïdentificeerd als voor het advies relevante plaagorganismen, heeft de in het dossier beschreven risicobeperkingsmaatregelen voor die plaagorganismen geëvalueerd, en heeft beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat het handelsartikel vrij is van elk van die plaagorganismen.

(7)

Op basis van die adviezen wordt het fytosanitaire risico dat voortvloeit uit het binnenbrengen in de Unie van uit Israël afkomstige geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soorten Albizia julibrissin Durazzini en Robinia pseudoacacia L. als voldoende laag beschouwd, mits gepaste maatregelen worden genomen om het risico op plaagorganismen dat die voor opplant bestemde planten inhouden, te beperken. Aangezien Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie (6) in dergelijke gepaste maatregelen voorziet, mogen die voor opplant bestemde planten niet langer als planten met een hoog risico worden beschouwd en moeten zij uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 worden geschrapt.

(8)

Op basis van een voorlopige risicobeoordeling is hout van Ulmus L. in de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico opgenomen als een mogelijke route voor de introductie en vestiging in de Unie van het plaagorganisme Saperda tridentata Olivier, dat niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen is opgenomen. Na de opname van hout van Ulmus L. in de lijst van planten, plantaardige producten en andere materialen met een hoog risico heeft de Commissie de EFSA verzocht een risicobeoordeling van het plaagorganisme Saperda tridentata Olivier uit te voeren en daarbij aandacht te besteden aan de introductieroutes, verspreiding, vestiging en risicobeperkingsmogelijkheden, in het bijzonder wat hout van Ulmus L. als introductieroute betreft.

(9)

Op 10 januari 2020 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies over de indeling van Saperda tridentata Olivier als plaagorganisme (7) uitgebracht. Zij concludeert daarin dat Saperda tridentata Olivier voldoet aan het criterium voor quarantaineorganismen wat de binnenkomst in de Unie betreft. Wegens ontoereikende gegevens kon zij echter niet concluderen dat Saperda tridentata Olivier voldoet aan de criteria voor vestiging en verspreiding in en mogelijke gevolgen voor de Unie na binnenkomst. Het is daarom niet gerechtvaardigd om het plaagorganisme Saperda tridentata Olivier in de lijst van EU-quarantaineorganismen op te nemen. Rekening houdend met het beoordeelde risico van dat plaagorganisme wat hout van Ulmus L. betreft, mag hout van Ulmus L. dus niet langer als plantaardig product met een hoog risico worden beschouwd en moet het bijgevolg uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 worden geschrapt.

(10)

Om te voldoen aan de verplichtingen van de Unie die uit de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie (8) voortvloeien, moet de invoer van die handelsartikelen zo snel mogelijk opnieuw beginnen. Deze verordening moet derhalve op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in werking te treden.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019

Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van een voorlopige lijst van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42 van Verordening (EU) 2016/2031 en een lijst van planten waarvoor geen fytosanitair certificaat is vereist voor het binnenbrengen in de Unie in de zin van artikel 73 van die Verordening (PB L 323 van 19.12.2018, blz. 10).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2018 van de Commissie van 18 december 2018 tot vaststelling van specifieke regels voor de te volgen procedure bij de uitvoering van de risicobeoordeling van planten, plantaardige producten of andere materialen met een hoog risico in de zin van artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 323 van 19.12.2018, blz. 7).

(4)  EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen, 2020. Scientific Opinion on the commodity risk assessment of Albizia julibrissin plants from Israel. EFSA Journal 2020;18(1):5941 (https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5941).

(5)  EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen, 2020. Scientific Opinion on the commodity risk assessment of Robinia pseudoacacia plants from Israel. EFSA Journal 2020;18(3):6039 (https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.6039).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1213 van de Commissie van 21 augustus 2020 betreffende de fytosanitaire maatregelen voor het binnenbrengen in de Unie van bepaalde planten, plantaardige producten en andere materialen die uit de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 zijn geschrapt (zie bladzijde 5 van dit Publicatieblad).

(7)  EFSA-panel voor de gezondheid van gewassen. EFSA Journal 2020;18(1):5940 (https://doi.org/10.2903/j.efsa.2020.5940).

(8)  Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie (https://www.wto.org/english/tratop_e/sps_e/spsagr_e.htm).


BIJLAGE

Bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door “BIJLAGE”.

2)

Onder punt 1 wordt de tweede kolom, “Omschrijving”, als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding voor Albizia Durazz. wordt vervangen door:

Albizia Durazz., met uitzondering van uit Israël afkomstige geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Albizia julibrissin Durazzini”;

b)

de vermelding voor Robinia L. wordt vervangen door:

Robinia L., met uitzondering van uit Israël afkomstige geënte voor opplant bestemde planten met naakte wortels in rusttoestand met een maximale diameter van 2,5 cm van de soort Robinia pseudoacacia L.”.

3)

Punt 4 wordt geschrapt.


24.8.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 275/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/1215 VAN DE COMMISSIE

van 21 augustus 2020

tot onderwerping van de invoer van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China aan registratie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 14, lid 5,

Na kennisgeving aan de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 14 februari 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”) de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van aluminium extrusies van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC”); zij deed dit naar aanleiding van een klacht die op 3 januari 2020 door European Aluminium (“de klager” of “EA”) is ingediend namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van aluminium extrusies voor hun rekening nemen.

1.   PRODUCT WAARVAN DE INVOER AAN REGISTRATIE WORDT ONDERWORPEN

(2)

Het product waarvan de invoer aan registratie wordt onderworpen (“het betrokken product”), betreft staven, profielen (ook indien hol), buizen en pijpen, niet-geassembleerd, al dan niet gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken (bv. op maat gesneden, van gaten voorzien, gebogen, afgeschuind, met schroefdraad), vervaardigd uit aluminium, al dan niet gelegeerd, met een aluminiumgehalte van niet meer dan 99,3 % (“het onderzochte product”), van oorsprong uit de VRC.

(3)

Het onderzoek heeft geen betrekking op de volgende producten:

i)

producten die met elkaar zijn verbonden (bv. door lassen of met behulp van bevestigingsmiddelen) om subassemblages te vormen;

ii)

gelaste buizen en pijpen;

iii)

producten die in een kit zijn verpakt met de onderdelen die nodig zijn voor de assemblage van een eindproduct zonder dat de onderdelen verdere af- of bewerking moeten ondergaan (“kit voor eindproducten”).

(4)

Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7604 10 10, ex 7604 10 90, 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, ex 7608 10 00, 7608 20 81, 7608 20 89 en ex 7610 90 90 (Taric-codes 7604101011, 7604109011, 7604109025, 7604109080, 7608100011, 7608100080 en 7610909010). De GN-codes en de Taric-codes worden slechts ter informatie vermeld.

2.   VERZOEK

(5)

Op 23 juni 2020 heeft de klager een verzoek om registratie op grond van artikel 14, lid 5, van de basisverordening ingediend. Hij verzocht de invoer van het betrokken product aan registratie te onderwerpen, zodat vervolgens met ingang van de datum van registratie op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast, mits aan alle voorwaarden van de basisverordening is voldaan.

3.   GROND VOOR REGISTRATIE

(6)

Volgens artikel 14, lid 5, van de basisverordening kan de Commissie de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat vervolgens, met ingang van de datum van registratie, op de betrokken producten maatregelen kunnen worden toegepast, mits aan alle voorwaarden van de basisverordening is voldaan. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Unie ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen.

(7)

Volgens de klager is registratie gerechtvaardigd omdat het betrokken product met dumping wordt ingevoerd. De bedrijfstak van de Unie wordt aanzienlijke schade toegebracht door een toename van het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer, wat de corrigerende werking van mogelijke definitieve rechten ondermijnt.

(8)

De Commissie heeft het verzoek getoetst aan artikel 10, lid 4, van de basisverordening. De Commissie is nagegaan of de importeurs op de hoogte waren van de dumping of dat hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade. Daarnaast heeft zij onderzocht of er sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin deze plaatsvond en andere omstandigheden, de corrigerende werking van het toe te passen definitieve antidumpingrecht naar alle waarschijnlijkheid ernstig zou ondermijnen.

3.1.   Kennis van dumping, omvang van dumping en gestelde schade bij de importeurs

(9)

Wat de dumping betreft, beschikt de Commissie in dit stadium over voldoende bewijsmateriaal waaruit blijkt dat het betrokken product met dumping uit de VRC wordt ingevoerd.

(10)

De klager heeft met name bewijs van dumping geleverd aan de hand van een vergelijking van een door berekening vastgestelde normale waarde op basis van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, met de prijs (af fabriek) van het betrokken product bij uitvoer naar de Unie. De aldus berekende dumpingmarges blijken voor de VRC aanzienlijk te zijn, namelijk maximaal 37 %.

(11)

Deze informatie was opgenomen in het bericht van inleiding.

(12)

In verband met deze voorwaarde heeft één niet-verbonden importeur bezwaar gemaakt tegen de registratie van de invoer waarom was verzocht, en erop gewezen dat het bestaan van dumping in het verleden niet kan worden vastgesteld omdat het onderzoek nog aan de gang is.

(13)

Artikel 10, lid 4, onder c), stelt echter niet als voorwaarde dat in het verleden dumping is vastgesteld. Het stelt wel als voorwaarde dat in het verleden dumping is vastgesteld of dat de importeur van de dumping op de hoogte was of had moeten zijn.

(14)

Met de bekendmaking van het bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie werden de importeurs van de dumping op de hoogte gebracht of hadden zij ten minste daarvan op de hoogte moeten zijn. Het bericht van inleiding is een openbaar document dat voor alle belanghebbenden, met name importeurs, toegankelijk is. Bovendien hebben importeurs, als belanghebbenden bij het onderzoek, toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van de klacht. Daarom is de Commissie van oordeel dat de importeurs op dat tijdstip van de beweerde dumpingpraktijken, de omvang daarvan en de vermeende schade op de hoogte waren of hadden moeten zijn.

(15)

De klager heeft bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de invoer van het onderzochte product uit het betrokken land zowel absoluut als qua marktaandeel is gestegen. Uit het door de klager verstrekte bewijsmateriaal blijkt dat de hoeveelheden en de prijzen van het ingevoerde betrokken product in de periode van maart tot en met mei 2020 onder meer een ongunstige invloed hebben gehad op de verkochte hoeveelheden en op de in rekening gebrachte prijzen alsmede op het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie, waardoor de algemene prestaties van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk zijn verslechterd.

(16)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat aan het eerste criterium voor registratie was voldaan.

3.2.   Verdere aanzienlijke toename van invoer

(17)

In zijn verzoek om registratie van de invoer verstrekte de klager bewijs voor een verdere aanzienlijke toename van de invoer. Daartoe gebruikte de klager de in de klacht beschreven methode voor de berekening van de invoervolumes in de periode van maart tot en met mei 2020 en vergeleek deze hoeveelheden met die voor dezelfde maanden in 2019. Overeenkomstig de in de klacht toegepaste methode werden de GN-codes 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, 7608 20 81, 7608 20 89 en ex 7610 90 90 in aanmerking genomen. Voor laatstgenoemde GN-code bleef de klager bij zijn raming dat 95 % van de hoeveelheden onder deze code uit het betrokken product bestond.

(18)

Tijdens het onderzoek is de Commissie nagegaan of de omvang van de invoer uit de VRC moet worden berekend volgens de hierboven uiteengezette methode (d.w.z. de methode uit de klacht) dan wel of een andere methode passender kan zijn. Hiertoe zijn opmerkingen en informatie opgevraagd bij de belanghebbenden, en is DG TAXUD en de nationale douaneautoriteiten gevraagd onderzoek te doen en informatie te verstrekken. De Commissie onderzoekt ook vertrouwelijke Taric-gegevens om de relevantie ervan voor de analyse vast te stellen. Dit deel van het antidumpingonderzoek is nog gaande. In dit verband heeft de Commissie opgemerkt dat de invoer onder de in het bericht van inleiding vermelde aanvullende GN-codes (zie ook overweging 4) verwaarloosbaar was (3). Daarom achtte zij het in dit stadium passend om in het kader van de analyse van dit verzoek de voorwaarde van de toename van de invoer met betrekking tot de in de klacht genoemde GN-codes volgens twee scenario’s te onderzoeken. Bij het eerste scenario wordt de in de klacht beschreven methode met gebruikmaking van zes GN-codes gevolgd, terwijl bij het tweede scenario dezelfde bovengenoemde GN-codes worden gebruikt, met uitzondering evenwel van GN-code ex 7610 90 90. Bij beide methoden worden met het oog op de lopende analyse de achtcijferige GN-codes gebruikt.

(19)

Volgens de eerste methode (d.w.z. de methode uit de klacht) is, op basis van de informatie die in het verzoek is verstrekt en die door de Commissie is getoetst aan de gegevens in het dossier, het volume van de invoer uit de VRC in de Unie in de periode van maart tot en met mei 2020 absoluut gezien met ongeveer 17 % gedaald ten opzichte van dezelfde maanden in 2019. Dit lijkt in overeenstemming te zijn met de algemene achteruitgang van de invoer en het verbruik in de periode van maart tot en met mei 2020 als gevolg van de door COVID‐19 veroorzaakte marktomstandigheden. De klager heeft echter ook bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de productie en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode zijn gedaald met 28 %, maar tegelijkertijd de invoer van oorsprong uit de VRC is gestegen van ongeveer 10 % in de periode van maart tot en met mei 2019 tot ongeveer 12 % in de periode van maart tot en met mei 2020, dat wil zeggen een stijging met 20 %. Er was dus sprake van een stijging van de invoer uit de VRC in de periode van maart tot en met mei 2020 in verhouding tot het verbruik.

(20)

Wat de tweede methode betreft, d.w.z. die zonder de GN-code 7610 90 90, bevatte het verzoek bewijsmateriaal dat de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden in de periode van maart tot en met mei 2020 absoluut gezien met 16 % waren gedaald in vergelijking met dezelfde periode in 2019. Zoals hierboven vermeld, heeft de bedrijfstak van de Unie bij het betrokken product te kampen gehad met een daling van de productie en de verkoop van 28 %. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit de VRC steeg van ongeveer 4,9 % in de periode van maart tot en met mei 2019 tot ongeveer 5,6 % in de periode van maart tot en met mei 2020, relatief gezien een stijging van 15 %.

(21)

In verband met deze voorwaarde heeft één niet-verbonden importeur bezwaar gemaakt tegen de registratie van de invoer waarom was verzocht, en opgemerkt dat de relatieve toename van de invoer uit de VRC die in de periode van maart tot en met mei 2020 is geregistreerd, het gevolg zou kunnen zijn van het feit dat de economische activiteit in dit land op een eerder tijdstip werd verstoord en vervolgens weer op gang kwam dan in de Unie het geval was. Volgens dezelfde importeur hebben deze buitengewone marktomstandigheden de importeurs mogelijk ertoe aangezet hun voorraden te vergroten door van de gunstige marktomstandigheden te profiteren.

(22)

In beginsel kan niet worden uitgesloten dat het tijdstip van de COVID‐19-gerelateerde verstoringen gevolgen voor bepaalde zendingen zou hebben kunnen gehad. Een tijdsbestek van drie maanden volstaat echter om een zinvolle beoordeling van de ontwikkeling van de invoer mogelijk te maken, ook wanneer rekening wordt gehouden met de door de importeur vermelde feiten en omstandigheden. De Commissie achtte de periode van maart tot en met mei 2020 derhalve voldoende representatief voor de onderhavige analyse.

(23)

Bovendien heeft dezelfde importeur aangevoerd dat ondernemingen met voldoende financiële middelen wegens de gunstige marktomstandigheden voorraden ingevoerde producten zouden hebben kunnen aanleggen. Zou dit argument worden bevestigd, dan kan het geen reden vormen om bezwaar te maken tegen het verzoek om registratie; het zou juist een verdere verklaring voor en dus bevestiging van de hierboven beschreven toename van de invoer zijn, en aldus de registratie van de invoer rechtvaardigen.

(24)

Eén producent-exporteur heeft eveneens bezwaar gemaakt tegen het verzoek om registratie. Volgens deze producent is het niet juist de productie in Europa te vergelijken met de invoer, en wel wegens de uiteenlopende aard van de twee processen (het ene industrieel en het andere commercieel). Zoals vermeld in overweging 19, is echter zowel de productie als de verkoop van de bedrijfstak van de Unie gedaald. Daarom vindt de vergelijking van de marktaandelen op hetzelfde niveau plaats, namelijk op dat van de verkoop. Het argument was dus feitelijk onjuist en werd daarom door de Commissie afgewezen.

(25)

Dezelfde producent-exporteur heeft ook aangevoerd dat de gevolgen van de economische recessie voor de producenten-exporteurs waarschijnlijk aanleiding waren zich op de binnenlandse markt te concentreren. Desondanks is, zoals hierboven uiteengezet, het marktaandeel van de invoer uit de VRC in de Unie groter geworden. Bovendien heeft hij naar eigen zeggen zijn producten niet met dumping naar de Unie verkocht en heeft hij bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de door hem naar de Unie verkochte hoeveelheden in de periode van maart tot en met mei 2020 zijn teruggelopen. Er moet echter aan worden herinnerd dat de voorwaarden voor registratie moeten worden gecontroleerd op het niveau van de gehele markt van de Unie en voor de gehele invoer uit de VRC, en dat om die reden de verkoophoeveelheden van individuele producenten-exporteurs niet relevant zijn. Tot slot heeft de producent-exporteur argumenten met betrekking tot een vermeende mededingingsverstorende strategie van de klager aangevoerd, die echter voor deze analyse evenmin relevant zijn.

(26)

De Commissie was derhalve van oordeel dat bovenbedoelde cijfers bij beide scenario’s, ondanks de daling in absolute termen bij de ingevoerde producten als gevolg van de marktomstandigheden, het bewijs waren voor een aanzienlijke relatieve toename van de invoer, en concludeerde derhalve dat ook aan het tweede criterium van het registratieverzoek was voldaan.

3.3.   Ondermijning van de corrigerende werking van het recht

(27)

De Commissie beschikt over voldoende aanwijzingen waaruit blijkt dat door een verdere stijging van de invoer uit de VRC bij verder dalende prijzen bijkomende schade zou worden veroorzaakt.

(28)

Zoals vastgesteld in de overwegingen 19 en 20, is er volgens beide methoden voldoende bewijs dat de invoer uit de VRC in de periode van maart tot en met mei 2020 aan marktaandeel heeft gewonnen en dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in deze periode is gedaald van ongeveer 78 % tot 74 %.

(29)

Bovendien bevatte het verzoek bewijsmateriaal over de gemiddelde prijzen van de invoer uit de VRC. Dit bewijsmateriaal is door de Commissie getoetst aan de gegevens in het dossier. De gemiddelde prijs van de invoer onder de vijf codes van de posten 7604 en 7608 is gedaald van 3 029 EUR per ton in de periode van maart tot en met mei 2019 tot 3 010 EUR per ton in de periode van maart tot en met mei 2020, een daling met 1 %. De gemiddelde prijs van de invoer onder de zes GN-codes (met gebruikmaking van de methode uit de klacht) steeg in dezelfde periode met 3 %, van 2 994 EUR per ton in de periode van maart tot en met mei 2019 tot 3 086 EUR per ton. Deze relatief geringe prijswijzigingen lijken erop te wijzen dat de door deze invoer uitgeoefende prijsdruk vergelijkbaar blijft met de in de klacht vermelde prijsdruk.

(30)

Rekening houdend met het feit dat de bedrijfstak voor aluminium extrusies hoge vaste kosten kent, is het bovendien duidelijk dat de daling van het marktaandeel en de productie in de periode van maart tot en met mei 2020 zal leiden tot een daling van de winstgevendheid.

(31)

Deze feiten tonen aan dat de verdere aanzienlijke relatieve toename van de invoer de corrigerende werking van de toe te passen rechten ernstig dreigt te ondermijnen. Er kan namelijk redelijkerwijs worden aangenomen dat het marktaandeel van de invoer van het betrokken product vóór de vaststelling van eventuele voorlopige maatregelen nog zal toenemen, aangezien die maatregelen uiterlijk rond 13 oktober 2020 zouden worden vastgesteld.

(32)

Een dergelijke verdere toename van de invoer na de inleiding van de procedure zal dus waarschijnlijk, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin deze plaatsvindt en andere omstandigheden (bijvoorbeeld de overcapaciteit in de VRC en het prijsbeleid van de Chinese producenten-exporteurs als in de klacht beschreven), de corrigerende werking van eventuele definitieve rechten ernstig ondermijnen, tenzij die rechten met terugwerkende kracht zouden worden toegepast.

(33)

De Commissie concludeerde derhalve dat ook aan het derde criterium voor de registratie van de invoer was voldaan.

3.4.   Conclusie

(34)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat er voldoende bewijsmateriaal is om de registratie van de invoer van het betrokken product overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening te rechtvaardigen.

4.   PROCEDURE

(35)

Alle belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en bewijsmateriaal in te dienen. Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen, mits zij daar schriftelijk om verzoeken en kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

5.   REGISTRATIE

(36)

Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van de basisverordening moet de invoer van het betrokken product worden geregistreerd zodat, indien het onderzoek leidt tot de instelling van antidumpingrechten, deze rechten overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen met terugwerkende kracht op de geregistreerde invoer kunnen worden geheven indien aan de vereiste voorwaarden is voldaan.

(37)

Eventuele toekomstig verschuldigde rechten zullen voortvloeien uit de bevindingen van het antidumpingonderzoek.

(38)

In de klacht waarin om de opening van een antidumpingonderzoek wordt verzocht, wordt voor het betrokken product de gemiddelde dumpingmarge op maximaal 37 % geraamd en de gemiddelde schademarge op meer dan 40 %. Op basis daarvan kan het bedrag aan mogelijke toekomstig verschuldigde rechten worden geraamd op het niveau van de dumpingmarge die volgens de klacht zou bestaan, namelijk maximaal 37 % ad valorem op de cif-waarde bij invoer van het betrokken product.

6.   VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

(39)

Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/1036 wordt de douaneautoriteiten opgedragen passende maatregelen te nemen om de invoer in de Unie te registreren van staven, profielen (ook indien hol), buizen en pijpen, niet-geassembleerd, al dan niet gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken (bv. op maat gesneden, van gaten voorzien, gebogen, afgeschuind, met schroefdraad), vervaardigd uit aluminium, al dan niet gelegeerd, met een aluminiumgehalte van niet meer dan 99,3 %, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7604 10 10, ex 7604 10 90, 7604 21 00, 7604 29 10, 7604 29 90, ex 7608 10 00, 7608 20 81, 7608 20 89 en ex 7610 90 90 (Taric-codes 7604101011, 7604109011, 7604109025, 7604109080, 7608100011, 7608100080 en 7610909010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China. De volgende producten blijven buiten beschouwing:

i)

producten die met elkaar zijn verbonden (bv. door lassen of met behulp van bevestigingsmiddelen) om subassemblages te vormen;

ii)

gelaste buizen en pijpen;

iii)

producten die in een kit zijn verpakt met de onderdelen die nodig zijn voor de assemblage van een eindproduct zonder dat de onderdelen verdere af- of bewerking moeten ondergaan (“kit voor eindproducten”).

2.   De registratie wordt negen maanden na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening beëindigd.

3.   Alle belanghebbenden wordt verzocht uiterlijk 21 dagen na de datum van bekendmaking van de onderhavige verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken, bewijsmateriaal in te dienen of te verzoeken te worden gehoord.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 augustus 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB C 51 van 14.2.2020, blz. 26.

(3)  Na de opening van het onderzoek werden onder de overige in overweging 4 genoemde Taric-codes (7604101011, 7604109011, 7604109025, 7604109080, 7608100011, 7608100080) slechts verwaarloosbare hoeveelheden van het betrokken product ingevoerd.

(4)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).