ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 205

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
29 juni 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/884 van de Commissie van 4 mei 2020 tot afwijking, wat het jaar 2020 betreft, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 wat de sector groenten en fruit betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/449 wat de wijnsector betreft, in verband met de COVID-19-pandemie

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/885 van de Commissie van 26 juni 2020 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto te voorkomen

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/886 van de Commissie van 26 juni 2020 tot rectificatie van de Italiaanse taalversie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 ( 1 )

14

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/887 van de Commissie van 26 juni 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/66 wat betreft controles na de invoer van voor opplant bestemde planten

16

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2020/888 van het Politiek en Veiligheidscomité van 23 juni 2020 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (EUCAP Sahel Mali/1/2020)

18

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2020 van het Samenwerkingscomité EU-San Marino van 28 mei 2020 betreffende de toepasselijke bepalingen inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, en de regeling voor de invoer van biologische producten, goedgekeurd in het kader van de Overeenkomst tot instelling van een douane-unie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek San Marino, anderzijds [2020/889]

20

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/884 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2020

tot afwijking, wat het jaar 2020 betreft, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 wat de sector groenten en fruit betreft, en van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/449 wat de wijnsector betreft, in verband met de COVID-19-pandemie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 62, lid 1, en artikel 64, lid 6,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (2), en met name de artikelen 37, 53 en 173, in samenhang met artikel 227,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door de COVID-19-pandemie en de uitgebreide verplaatsingsbeperkingen hebben alle lidstaten en de landbouwers in de Unie te kampen met uitzonderlijke moeilijkheden bij de planning en uitvoering van de steunregelingen die in de artikelen 32 tot en met 36 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn vastgelegd voor de sector groenten en fruit en in de artikelen 39 tot en met 52 van die verordening zijn vastgelegd voor de wijnsector. Door logistieke problemen en het tekort aan arbeidskrachten zijn deze landbouwers kwetsbaar voor de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische ontwrichting. Zij ondervinden met name financiële problemen en liquiditeitsproblemen. De situatie heeft de werking van de toeleveringsketen in deze sectoren ontwricht en verstoord.

(2)

Door deze ongekende samenloop van omstandigheden moeten deze moeilijkheden worden verlicht door af te wijken van een aantal bepalingen van de gedelegeerde verordeningen die in de sector groenten en fruit en in de wijnsector van toepassing zijn.

(3)

In alle lidstaten zijn er grote problemen met de planning, het beheer en de uitvoering van de operationele programma’s van erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit. Mogelijk loopt de tenuitvoerlegging van deze operationele programma’s dus vertraging op, waardoor de producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties niet voldoen aan de wettelijke vereisten van de Unie die voor deze operationele programma’s met name in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 van de Commissie (3) zijn vastgesteld. Producentenorganisaties zijn ook kwetsbaar voor ontwrichtingen en verstoringen van de markt als gevolg van de COVID-19-pandemie en ondervinden financiële problemen en liquiditeitsproblemen die het gevolg zijn van de ontwrichting van de toeleveringsketens, de sluiting van bepaalde verkooppunten, met name op het niveau van de groothandel en in de horecasector. Zij hebben ook te kampen met logistieke problemen en moeilijkheden bij het oogsten van hun productie als gevolg van een tekort aan arbeidskrachten en moeilijkheden bij het bereiken van de consumenten als gevolg van de ontwrichting van de toeleveringsketen. Dit heeft niet alleen in het jaar 2020 maar ook de volgende jaren rechtstreekse gevolgen voor de financiële draagkracht van de producentenorganisaties en hun vermogen om operationele programma’s uit te voeren, aangezien de waarde van de af te zetten productie voor het jaar 2020 ook invloed heeft op de berekening van de financiële bijstand van de Unie de volgende jaren. Dit is eveneens van invloed op het vermogen van producentenorganisaties om nieuwe maatregelen en acties in te voeren om de gevolgen van deze crisis voor de markt aan te pakken. Bovendien hindert de waardevermindering van de afgezette productie als gevolg van de COVID-19-pandemie de toekomstige continuïteit en levensvatbaarheid van de operationele programma’s van de producentenorganisaties in de sector groenten en fruit, aangezien de waarde van de af te zetten productie voor het jaar 2020 ook invloed heeft op de berekening van de financiële bijstand van de Unie voor de volgende jaren.

(4)

Erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties moeten voldoen aan het erkenningscriterium van democratische verantwoordingsplicht, als bepaald in artikel 17 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891. In de eerste alinea van artikel 17, lid 2, wordt bepaald dat het maximumpercentage stemrechten en aandelen of kapitaal van een rechtspersoon of natuurlijke persoon minder dan 50 % van de totale stemrechten en minder dan 50 % van de aandelen of het kapitaal moet bedragen. Mogelijk zetten sommige aangesloten producenten hun activiteiten stop ten gevolge van de COVID-19-pandemie, en voldoen bepaalde producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties in het jaar 2020 daardoor niet langer aan dit criterium. Die onregelmatigheid zou kunnen leiden tot schorsing of schrapping van hun erkenning, schorsing van betalingen van steun, financiële sancties en terugvordering van financiële steun van de Unie. In deze context moet worden bepaald dat in het jaar 2020 het maximumpercentage stemrechten en aandelen of kapitaal waarover elke natuurlijke persoon of rechtspersoon mag beschikken in een producentenorganisatie, meer dan 50 % van de totale stemrechten en meer dan 50 % van de aandelen of het kapitaal mag bedragen. Machtsmisbruik door rechtspersonen of natuurlijke personen die deze maximumpercentages stemrechten en aandelen of kapitaal tijdelijk overschrijden, moet echter worden voorkomen, en lidstaten moeten dan ook maatregelen treffen om producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties te beschermen tegen machtsmisbruik. Die maatregelen kunnen onder meer bestaan in besluiten over het gebruik van financiële steun van de Unie en wijzigingen aan de operationele programma’s die bepaalde natuurlijke personen of rechtspersonen buitenproportioneel voordeel zouden opleveren.

(5)

Verliezen in de waarde van de afgezette productie in de sector groenten en fruit ten gevolge van de COVID-19-pandemie zullen aanzienlijke effecten hebben op het bedrag van de Uniesteun dat producentenorganisaties in het daaropvolgende jaar ontvangen, aangezien dat bedrag wordt berekend als een percentage van de waarde van de afgezette productie van elke producentenorganisatie. Als in 2020 de waarde van de afgezette productie aanzienlijk zou dalen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, zouden producentenorganisaties hun erkenning kunnen verliezen, aangezien een van de criteria voor die erkenning is dat een bepaalde, op nationaal niveau vastgestelde, minimumwaarde van de afgezette productie wordt bereikt. De stabiliteit op lange termijn van de producentenorganisaties komt dan in gevaar. Indien de waarde van een product in het jaar 2020 met ten minste 35 % zou dalen ten gevolge van de COVID-19-pandemie en de producentenorganisatie niet verantwoordelijk is voor de omstandigheden en er evenmin vat op heeft, moet ervan worden uitgegaan dat de waarde van de afgezette productie van dat product 100 % van de waarde van het betrokken product in de voorgaande referentieperiode bedraagt. De in artikel 23, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 van de Commissie bepaalde drempel van 65 % volstaat immers niet om de economische en financiële stabiliteit van de door dat waardeverlies getroffen producentenorganisaties te waarborgen in het licht van de COVID-19-pandemie. Gezien de enorme impact van de COVID-19-pandemie op de sector groenten en fruit moet de drempel voor het jaar 2020 dan ook worden opgetrokken tot 100 % van de waarde van de afgezette productie in de voorgaande referentieperiode.

(6)

Om de strategie, de planning, het beheer en de tenuitvoerlegging van de goedgekeurde operationele programma’s te verbeteren en de gevolgen van de COVID-10-pandemie voor de sector groenten en fruit aan te pakken, moeten de lidstaten in 2020 hun nationale strategie als bedoeld in artikel 27 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 kunnen wijzigen, zelfs nadat de operationele programma’s ter goedkeuring werden ingediend. De lidstaten moeten zorgen dat de continuïteit en de uitvoering van de meerjarige en lopende concrete acties die deel uitmaken van goedgekeurde operationele programma’s, niet worden verstoord.

(7)

De lidstaten moeten voor het jaar 2020 ook worden vrijgesteld van de in artikel 27, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 bepaalde verplichting om in de nationale strategie per maatregel of soort actie de maximumpercentages voor financiering uit het actiefonds te vermelden. Zo zouden de producentenorganisaties makkelijker maatregelen moeten kunnen nemen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de sector groenten en fruit aan te pakken.

(8)

Die gevolgen zijn ernstig en langdurig, en dus zouden de producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties, mits goedkeuring van de lidstaten, hun operationele programma’s voor de volgende jaren of zelfs in de loop van het jaar van uitvoering van een operationeel programma moeten kunnen wijzigen, zoals is bepaald in artikel 34 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891. Om de gevolgen van de COVID-19-pandemie aan te pakken, moeten zij in het jaar 2020 ook hun operationele programma’s tijdelijk geheel of gedeeltelijk kunnen opschorten.

(9)

In artikel 36, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 wordt bepaald dat, indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties de uitvoering van haar operationele programma vóór het einde van de geplande looptijd ervan stopzet, geen verdere betalingen aan die organisatie of unie worden gedaan voor acties die na de datum van stopzetting worden uitgevoerd. Ten behoeve van de stabiliteit van de producentenorganisaties wordt de steun die vóór de stopzetting van het operationele programma is ontvangen voor subsidiabele acties, niet teruggevorderd als de producentenorganisatie of unies van producentenorganisaties aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat aantoont dat de stopzetting van het operationele programma in het jaar 2020 een gevolg was van de COVID-19-pandemie en buiten de controle of verantwoordelijkheid van de producentenorganisatie viel.

(10)

Ten behoeve van de financiële stabiliteit van de producentenorganisaties dient de financiële steun van de Unie voor meerjarige verbintenissen in de sector groenten en fruit, bijvoorbeeld milieu-acties, niet te worden teruggestort aan het Europees Landbouwgarantiefonds als de langetermijndoelstellingen niet konden worden gehaald doordat er in het jaar 2020 een onderbreking was ten gevolge van de COVID-19-pandemie.

(11)

Gezien de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte ontwrichting en verstoring, met name het gebrek aan arbeidskrachten voor de oogst en ontwrichting van de logistiek in het jaar 2020, en gezien de beperkte houdbaarheid van producten in de sector groenten en fruit, zouden producentenorganisaties flexibeler moeten kunnen omgaan met de tenuitvoerlegging van het niet oogsten als bedoeld in artikel 48, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891. In het jaar 2020 zou het daarom mogelijk moeten zijn om acties voor niet oogsten te ondernemen als de commerciële productie van het betreffende areaal tijdens de normale productiecyclus is weggenomen of zelfs als voor hetzelfde areaal eerder al een maatregel voor groen oogsten is genomen.

(12)

Volgens de artikelen 54, onder b), en 58, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891, zijn de monitoring en evaluatie van de operationele programma’s en stelsels in de sector groenten en fruit voor het beoordelen van hun doeltreffendheid door zowel producentenorganisaties als de lidstaten, onderworpen aan een evaluatie die ten laatste op 15 november 2020 bij de Commissie moet worden verstrekt. Aangezien de werking van de overheidsdiensten in de lidstaten is verstoord om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie, dient de termijn voor de indiening van het in artikel 58 van deze verordening bedoelde verslag over de evaluatie-exercitie voor 2020 te worden verlengd tot en met 30 juni 2021.

(13)

De ontwrichting in de sector groenten en fruit ten gevolge van de COVID-19-pandemie beïnvloedt het vermogen van producentenorganisaties om voor het jaar 2020 corrigerende maatregelen in de zin van artikel 59, lid 1 en lid 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 te nemen binnen de vastgestelde termijn van ten hoogste vier maanden. In het jaar 2020 zouden de lidstaten deze termijnen dus moeten kunnen verlengen tot meer dan vier maanden.

(14)

Volgens artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 moet een producentenorganisatie voortdurend een door de lidstaten bepaald minimumaantal leden tellen om haar erkenning te behouden. In artikel 59, lid 2, van deze gedelegeerde verordening wordt bepaald dat, als een producentenorganisatie niet voldoet aan deze vereiste, de lidstaat de erkenning van die organisatie moet opschorten, de steunbetalingen moet inhouden en het jaarlijkse steunbedrag moet verlagen met 2 % voor elke kalendermaand of gedeelte daarvan waarin de erkenning is opgeschort. In het licht van de ontwrichting door de COVID-19-pandemie dienen de lidstaten de steunbetalingen aan producentenorganisaties die niet voldoen aan het minimumaantal leden in het jaar 2020 in de sector groenten en fruit, niet op te schorten.

(15)

Lidstaten moeten de termijn voor de in artikel 59, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 bedoelde corrigerende maatregelen kunnen verlengen met meer dan twaalf maanden vanaf de datum van ontvangst van de aanmaningsbrief door de producentenorganisatie, als die producentenorganisatie ten gevolge van de COVID-19-pandemie niet de nodige corrigerende maatregelen kon treffen. Deze termijn mag tot uiterlijk 31 december 2020 worden verlengd, zodat de producentenorganisaties over voldoende tijd beschikken om corrigerende maatregelen te treffen.

(16)

Gezien de ontwrichting als gevolg van de COVID-19-pandemie in de sector groenten en fruit dienen de lidstaten de in artikel 59, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 vastgestelde verlaging met 2 % van het jaarlijkse steunbedrag per kalendermaand of deel daarvan niet toe te passen, indien een producentenorganisatie met schorsing van de erkenning in het jaar 2020 geen corrigerende maatregelen zou kunnen nemen om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie. Om dezelfde reden dienen lidstaten de in artikel 59, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 vastgestelde verlaging met 1 % van het jaarlijkse steunbedrag per kalendermaand of deel daarvan niet toe te passen.

(17)

Overeenkomstig artikel 59, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 trekken de lidstaten de erkenning in indien een producentenorganisatie uiterlijk op 15 oktober van het tweede jaar na het jaar waarin deze criteria niet zijn nageleefd, niet heeft bewezen dat het minimumvolume of de minimumwaarde van de afgezette productie is nageleefd. Wegens de gevolgen van de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte ontwrichting in de sector groenten en fruit voor de waarde en het volume van de afgezette productie van producentenorganisaties, dient het jaar 2020 niet in aanmerking te worden genomen om te kunnen vaststellen of de minimumwaarde of het minimumvolume van de afgezette productie overeenkomstig artikel 59, lid 6, van die verordening in acht is genomen.

(18)

Producentenorganisaties die operationele programma’s uitvoeren die in het jaar 2020 aflopen, kunnen niet aan de in artikel 33, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde voorwaarden voldoen om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie. In deze omstandigheden dient de in artikel 61, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 bedoelde verlaging van het totale steunbedrag in 2020 niet te worden toegepast op de desbetreffende operationele programma’s in de sector groenten en fruit.

(19)

In wijnproducerende lidstaten hebben zich uitzonderlijke moeilijkheden voorgedaan bij de planning, het beheer en de uitvoering van concrete acties in het kader van steunprogramma’s in de wijnsector. Dit kan tot gevolg hebben dat de uitvoering van deze acties vertraging oploopt en deze acties derhalve niet kunnen voldoen aan de wettelijke voorschriften van de Unie die met name in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 van de Commissie (4) zijn vastgesteld. De marktdeelnemers in de wijnsector zijn ook kwetsbaar voor de ontwrichting en verstoring die wordt veroorzaakt door de COVID-19-pandemie en ondervinden financiële moeilijkheden en liquiditeitsproblemen die het gevolg zijn van een verstoring van de toeleveringsketens, de sluiting van bepaalde verkooppunten, met name op het niveau van de detailhandel en in de cateringsector. Zij worden geconfronteerd met logistieke problemen en moeilijkheden bij het beheer van hun productie als gevolg van een tekort aan arbeidskrachten en moeilijkheden bij het bereiken van de consumenten als gevolg van de ontwrichting van de toeleveringsketen. Dit heeft een direct effect op de financiële stabiliteit van de wijnproducenten en op hun vermogen om in 2020 concrete acties in het kader van de steunprogramma’s voor wijn uit te voeren.

(20)

De maatregelen die de regeringen de voorbije maanden hebben genomen om de crisis die het gevolg is van de COVID-19-pandemie, het hoofd te bieden, en met name de sluiting van hotels, bars en restaurants, de beperking van het personen- en het goederenverkeer tot essentiële verplaatsingen en de sluiting van bepaalde EU-binnengrenzen, hebben nadelige gevolgen voor de wijnsector van de Unie en veroorzaken marktverstoringen.

(21)

Voorts komen de wijnbouwers en de hele wijnsector onder druk te staan door het tekort aan arbeidskrachten, ook een gevolg van de COVID-19-pandemie, en de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte logistieke problemen en ondervinden zij toenemende problemen voor de komende oogst: lagere prijzen, een geringere consumptie en vervoers- en afzetproblemen. Al deze factoren dragen bij tot een ernstige verstoring van de wijnmarkt.

(22)

Tegelijk verslechterde de situatie op de wijnmarkt van de Unie al in de loop van 2019 en liggen de wijnvoorraden op het hoogste peil sinds 2009. Deze ontwikkeling is voornamelijk het gevolg van de combinatie van een recordoogst in 2018 en een dalende wijnconsumptie in de Unie. Bovendien heeft het opleggen van extra invoerrechten op Europese wijnen door de Verenigde Staten van Amerika, de belangrijkste wijnexportmarkt van de Unie, gevolgen gehad voor de uitvoer van Europese wijnen. De COVID-19-pandemie brengt een nieuwe slag toe aan een kwetsbare sector die niet meer in staat is zijn producten doeltreffend af te zetten en te distribueren, hoofdzakelijk door de sluiting van de voornaamste exportmarkten en door de afzonderings- en lockdownmaatregelen, en in het bijzonder de stillegging van de horeca-activiteiten en de onmogelijkheid te leveren aan de gewone consument. Daarnaast zetten de problemen met de levering van belangrijke inputs als flessen en kurken die nodig zijn voor wijnproductie, een rem op de activiteiten van marktdeelnemers in de wijnsector doordat zij wijn die al klaar is voor de verkoop, niet in de handel kunnen brengen.

(23)

Om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie moeten dringend tijdelijke maatregelen worden genomen om de marktverstoring te compenseren. Het gaat onder meer om het tijdelijk toestaan van zowel wijzigingen aan de doelstelling van een geselecteerde actie als uitbetalingen voor acties die zijn voltooid, ook al is de algemene actie niet volledig ten uitvoer gelegd. Gedeeltelijke uitvoering van de herstructurering en omschakeling van wijngaarden, investeringen en innovatieactiviteiten zonder sancties moet eveneens worden toegestaan.

(24)

Om de marktdeelnemers te helpen reageren op de huidige uitzonderlijke omstandigheden en deze onvoorspelbare en precaire situatie aan te pakken, is het passend meer flexibiliteit toe te staan bij de uitvoering van de maatregelen uit hoofde van de artikelen 22, 26, 53, lid 1, en 54 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149.

(25)

Wat betreft steun voor groen oogsten, bepaalt artikel 22 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 dat hetzelfde perceel niet gedurende twee opeenvolgende jaren groen mag worden geoogst. Gezien de onzekerheid over de duur en de ernst van de COVID-19-pandemie moet deze beperking tot en met 15 oktober 2020 tijdelijk worden opgeheven om producenten in staat te stellen hun productie beter te reguleren en zich beter in staat te stellen zich over een langere periode aan te passen aan de marktsituatie,

(26)

Artikel 26 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 beperkt de steun voor de oprichting van onderlinge fondsen die in het kader van de steunprogramma’s in de wijnsector wordt toegekend, tot drie jaar. Rekening houdend met de huidige crisis ten gevolge van de COVID-19-pandemie, wordt het passend geacht om die driejaargrens tijdelijk op te heffen om een verantwoorde aanpak van crisissituaties verder aan te moedigen. Hierdoor wordt over een langere periode steun verleend aan producenten en krijgen zij betere mogelijkheden om hun inkomens in deze tijden van crisis te behouden.

(27)

De voorschriften voor mogelijke wijzigingen van de acties in het kader van de steunprogramma’s in de wijnsector overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn vastgesteld in artikel 53, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149. Om de begunstigden in staat te stellen adequaat en doeltreffend te reageren op de uitzonderlijke omstandigheden in verband met de COVID-19-pandemie en de productie en de afzet aan te passen, moet een verdere tijdelijke flexibiliteit van deze regels worden toegestaan. Daarom moet tijdelijk worden toegestaan dat de lidstaten van deze regels afwijken door de begunstigden toe te staan wijzigingen van de oorspronkelijk goedgekeurde actie zonder goedkeuring van de nationale autoriteiten in te dienen. Op die manier kunnen de lidstaten toestaan dat wijzigingen van acties in het kader van deze maatregelen binnen het oorspronkelijk goedgekeurde bedrag van de subsidiabele steun zonder voorafgaande goedkeuring ten uitvoer worden gelegd. Begunstigden die bepaalde acties als gevolg van de crisis niet kunnen voltooien en wijzigingen aan deze acties willen aanbrengen om verdere economische verliezen te voorkomen of de marktsituatie beter te kunnen aanpakken, zouden baat hebben bij een dergelijke afwijking. Daarnaast is het ook passend tijdelijk een wijziging van de doelstelling van de geselecteerde actie mogelijk te maken voor de maatregelen met betrekking tot de bevordering, herstructurering en omschakeling van wijngaarden, investeringen en innovatie, omdat, in tegenstelling tot andere maatregelen in het kader van de steunprogramma’s voor wijn, deze maatregelen meerdere doelstellingen kunnen hebben, bijvoorbeeld investeringen in een wijnmakerij en een wijnkelder. In dergelijke gevallen moet de begunstigde de mogelijkheid krijgen om de omvang van de doelstellingen van die actie te beperken, indien hij het doel van een actie niet volledig kan verwezenlijken. Dergelijke wijzigingen moeten echter nog steeds door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd.

(28)

Om te voorkomen dat begunstigden worden gestraft voor het gebruik van de verkregen flexibiliteit die wijzigingen van goedgekeurde acties zonder voorafgaande goedkeuring mogelijk maakt, omdat zij hun gehele actie niet hebben uitgevoerd zoals deze aanvankelijk door de bevoegde autoriteit was goedgekeurd, of omdat zij de oorspronkelijke doelstelling van de concrete actie hebben gewijzigd, moet ook tijdelijk worden afgeweken van artikel 54, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149, waarin is bepaald dat steun wordt betaald zodra vaststaat dat een gehele actie dan wel alle afzonderlijke handelingen die deel uitmaken van de gehele actie volledig werd(en) uitgevoerd. Dit zal ervoor zorgen dat voor de afzonderlijke handelingen steun wordt betaald, zoals bepaald in deze verordening, zolang die handelingen volledig zijn uitgevoerd.

(29)

Voor acties die worden ondersteund in het kader van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013, moet, om te voorkomen dat begunstigden worden beboet omdat zij als gevolg van de crisis hun activiteiten niet op de totale oppervlakte waarvoor steun is verleend hebben uitgevoerd, ook tijdelijk worden afgeweken van artikel 54, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 om ervoor te zorgen dat de steun zonder sanctie wordt betaald voor het ten uitvoer gelegde deel van de actie.

(30)

Gezien de noodzaak om onmiddellijke actie te ondernemen, moet deze verordening in werking treden op de dag van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

GROENTEN EN FRUIT

Artikel 1

Tijdelijke afwijkingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891

1.   In afwijking van artikel 17, lid 2, eerste alinea, mag voor het jaar 2020 het maximumpercentage stemrechten en aandelen of kapitaal waarover elke natuurlijke persoon of rechtspersoon mag beschikken in een producentenorganisatie, meer dan 50 % van de totale stemrechten en meer dan 50 % van de aandelen of het kapitaal bedragen, om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie. De lidstaten zorgen er evenwel voor dat maatregelen worden vastgesteld om machtsmisbruik door een rechtspersoon of natuurlijke persoon die in het bezit is van meer dan meer dan 50 % van de totale stemrechten en meer dan 50 % van de aandelen of het kapitaal, uit te sluiten.

2.   In afwijking van artikel 23, lid 4, wordt ervan uitgegaan dat de waarde van de afgezette productie van een product 100 % van de waarde van het betrokken product in de voorgaande referentieperiode bedraagt indien in het jaar 2020 de waarde van dat product met ten minste 35 % is gedaald door omstandigheden die verband houden met de COVID-19-pandemie en waarvoor de producentenorganisatie niet verantwoordelijk is en waarop zij geen vat heeft. De producentenorganisatie toont aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aan dat aan deze voorwaarden is voldaan.

3.   In afwijking van artikel 27, lid 4, kunnen de lidstaten de nationale strategie voor het jaar 2020 na de jaarlijkse indiening van de ontwerpen van operationele programma’s wijzigen. De lidstaten zorgen er evenwel voor dat de continuïteit en de uitvoering van meerjarige en lopende acties die deel uitmaken van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties, niet worden ontwricht.

4.   In afwijking van artikel 27, lid 5, geldt voor het jaar 2020 geen verplichting voor de lidstaten om in de nationale strategie per afzonderlijke maatregel of soort actie de maximumpercentages voor financiering uit het actiefonds te vermelden om een evenwicht tussen de verschillende maatregelen te waarborgen.

5.   In afwijking van artikel 34, lid 2, kunnen de lidstaten voor het jaar 2020 producentenorganisaties ook toestaan hun operationele programma’s voor het jaar 2020 geheel of gedeeltelijk op te schorten.

6.   Voor het jaar 2020 wordt de steun die is ontvangen voor subsidiabele acties die zijn uitgevoerd vóór de stopzetting van het operationele programma, niet teruggevorderd, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 36, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 en de stopzetting van het operationele programma verband houdt met de COVID-19-pandemie en is gebeurd om redenen die buiten de controle en de verantwoordelijkheid van de betrokken producentenorganisatie vallen.

7.   In afwijking van artikel 36, lid 3, wordt financiële bijstand van de Unie voor meerjarige verbintenissen, zoals milieuacties, waarvan de langetermijndoelstellingen en de verwachte voordelen in het jaar 2020 niet kunnen worden gerealiseerd ten gevolge van de onderbreking van die verbintenissen in het jaar 2020 om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie, niet teruggevorderd en terugbetaald aan het ELGF.

8.   In afwijking van artikel 48, lid 3, eerste alinea, kunnen in het jaar 2020 maatregelen voor niet oogsten worden genomen wanneer in het desbetreffende productiegebied tijdens de normale productiecyclus productie is geoogst voor commerciële doeleinden. In afwijking van artikel 48, lid 3, vierde alinea, kunnen in het jaar 2020 voor hetzelfde product en voor dezelfde oppervlakte groen oogsten en niet oogsten worden toegepast.

9.   In afwijking van artikel 54, onder b), en artikel 58, lid 3, wordt het verslag over de in 2020 uitgevoerde evaluatie uiterlijk op 30 juni 2021 aan de Commissie meegedeeld.

10.   In afwijking van artikel 59, leden 1 en 4, kunnen de lidstaten de termijnen verlengen tot na de in artikel 59, leden 1 en 4, bedoelde vier maanden indien een producentenorganisatie in het jaar 2020 om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie, niet in staat is om binnen de daartoe gestelde termijnen corrigerende maatregelen te nemen.

11.   In afwijking van artikel 59, lid 1, schorten de lidstaten de betaling van de steun aan de betrokken productieorganisatie niet op wanneer in het jaar 2020 een producentenorganisatie de erkenningscriteria in verband met de vereisten van artikel 5 niet in acht neemt om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie.

12.   In afwijking van artikel 59, lid 2, kunnen de lidstaten, wanneer een producentenorganisatie in het jaar 2020 geen corrigerende maatregelen kan nemen tijdens de schorsing van de erkenning om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie, de termijn voor het nemen van deze corrigerende maatregelen verlengen tot meer dan twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de waarschuwingsbrief door de producentenorganisatie tot en met uiterlijk 31 december 2020.

13.   In afwijking van artikel 59, lid 2, tweede alinea, is de verlaging van het jaarlijkse steunbedrag met 2 % per kalendermaand of deel daarvan waarin de erkenning van een producentenorganisatie wordt geschorst, niet van toepassing wanneer die producentenorganisatie in het jaar 2020 geen corrigerende maatregelen heeft kunnen nemen om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie.

14.   In afwijking van artikel 59, lid 5, is de verlaging van het jaarlijkse steunbedrag met 1 % per kalendermaand of deel daarvan, niet van toepassing wanneer die producentenorganisatie in het jaar 2020 geen corrigerende maatregelen heeft kunnen nemen om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie.

15.   In afwijking van artikel 59, lid 6, eerste alinea, wordt het jaar 2020 niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van de inachtneming van het minimale volume of de minimumwaarde van de afgezette productie, zoals vereist op grond van artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

16.   In afwijking van artikel 61, lid 6, wordt, wanneer het operationele programma in het jaar 2020 afloopt en de in artikel 33, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde voorwaarden in het jaar 2020 om redenen die verband houden met de COVID-19-pandemie niet zijn nageleefd, het totale steunbedrag voor het laatste jaar van het operationele programma niet verlaagd.

TITEL II

WIJN

Artikel 2

Tijdelijke afwijkingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149

1.   In afwijking van artikel 22 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 mag in het jaar 2020 groen oogsten gedurende twee of meer opeenvolgende jaren op hetzelfde perceel worden toegepast.

2.   In afwijking van artikel 26 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 kunnen de lidstaten in gevallen die verband houden met de COVID-19-pandemie en indien de begunstigden dit uiterlijk op 15 oktober 2020 aanvragen, de periode voor de oprichting van onderlinge fondsen verlengen met twaalf maanden voor acties waarvoor de steunperiode in 2019 afliep.

3.   In afwijking van artikel 53, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 kunnen de lidstaten, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de COVID-19-pandemie, toestaan dat wijzigingen die zich uiterlijk op 15 oktober 2020 voordoen, zonder voorafgaande goedkeuring ten uitvoer worden gelegd, op voorwaarde dat zij geen invloed hebben op de subsidiabiliteit van om het even welk deel van de actie, noch op de algemene doelstellingen ervan, en op voorwaarde dat het totale bedrag van de goedgekeurde steun voor de actie niet wordt overschreden. De bevoegde autoriteit wordt door de begunstigden in kennis gesteld van deze wijzigingen binnen de door de lidstaten vastgestelde termijnen.

4.   In afwijking van artikel 53, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 kunnen de lidstaten, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de COVID-19-pandemie, begunstigden toestaan om wijzigingen in te dienen die uiterlijk op 15 oktober 2020 plaatsvinden en die de doelstelling wijzigen van de gehele actie die reeds is goedgekeurd in het kader van de in de artikelen 45, 46, 50 en 51 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maatregelen, op voorwaarde dat alle lopende afzonderlijke handelingen die deel uitmaken van een gehele actie worden voltooid. Deze wijzigingen worden binnen de door de lidstaten vastgestelde termijn door de begunstigden aan de bevoegde autoriteit meegedeeld en vereisen de voorafgaande goedkeuring van de bevoegde autoriteit.

5.   In afwijking van artikel 54, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 wordt, wanneer een wijziging van een reeds goedgekeurde actie is ingediend bij de bevoegde autoriteit overeenkomstig lid 3 van dit artikel, steun betaald voor de individuele handelingen die reeds zijn uitgevoerd in het kader van deze actie indien deze handelingen volledig zijn uitgevoerd en zijn onderworpen aan administratieve controles en, indien van toepassing, controles ter plaatse overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1150 van de Commissie (5).

6.   In afwijking van artikel 54, lid 4, derde, vierde, vijfde en zesde alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 berekenen de lidstaten voor betalingsaanvragen die uiterlijk op 15 oktober 2020 zijn ingediend, wanneer acties die worden ondersteund uit hoofde van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 niet worden uitgevoerd op de totale oppervlakte waarvoor steun was aangevraagd om redenen die verband houden met de pandemie COVID-19, de te betalen steun op basis van de oppervlakte die is vastgesteld aan de hand van controles ter plaatse na de uitvoering.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 mei 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(2)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie (PB L 138 van 25.5.2017, blz. 4).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1149 van de Commissie van 15 april 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat de nationale steunprogramma’s in de wijnsector betreft, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 555/2008 van de Commissie (PB L 190 van 15.7.2016, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1150 van de Commissie van 15 april 2016 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat de nationale steunprogramma’s in de wijnsector betreft (PB L 190 van 15.7.2016, blz. 23).


29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/9


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/885 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2020

betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto te voorkomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 30, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In 2011 heeft Italië de Commissie ervan in kennis gesteld dat een nieuwe agressieve stam van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto (“het nader omschreven plaagorganisme”) dat de veroorzaker van bacteriekanker bij kiwi is, op zijn grondgebied aanwezig was en dat het land officiële maatregelen had genomen om te voorkomen dat het nader omschreven plaagorganisme verder op zijn grondgebied wordt binnengebracht en zich daar verspreidt. Uit de beschikbare informatie bleek ook dat deze nieuwe agressieve stam van het nader omschreven plaagorganisme aanwezig was in een derde land dat het teeltmateriaal van kiwiplanten, met inbegrip van pollen, naar de Unie uitvoert. Die informatie blijft relevant voor het grondgebied van de Unie.

(2)

Daarom heeft de Commissie Uitvoeringsbesluit 2012/756/EU (2) vastgesteld.

(3)

Uitvoeringsbesluit 2012/756/EU is vervangen door Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 van de Commissie (3), dat tot en met 31 maart 2020 van toepassing was.

(4)

Het nader omschreven plaagorganisme is niet opgenomen als EU-quarantaineorganisme, als ZP-quarantaineorganisme of als gereguleerd niet-quarantaineorganisme in respectievelijk bijlage II, III of IV bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (4).

(5)

De redenen voor de vaststelling van Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198, met inbegrip van de respectieve voorlopige analyse van het fytosanitaire risico van de Commissie, blijven van toepassing. Vanwege het fytosanitaire risico dat het nader omschreven plaagorganisme blijft vormen, moeten maatregelen worden genomen met betrekking tot het binnenbrengen in de Unie van levende pollen en voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Actinidia Lindl. (“de nader omschreven planten”) uit derde landen. Ook moeten er maatregelen komen voor de verplaatsing binnen de Unie van dergelijke planten als ze van oorsprong uit de Unie zijn. Die maatregelen moeten dezelfde zijn als de in Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 vervatte maatregelen, omdat deze doeltreffend zijn gebleken bij het beschermen van het grondgebied van de Unie tegen het nader omschreven plaagorganisme.

(6)

Om een hoger niveau van bescherming van het grondgebied van de Unie tegen het nader omschreven plaagorganisme te waarborgen, moeten nader omschreven planten die in de Unie worden binnengebracht, op de grenscontrolepost of op een overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie (5) vastgesteld controlepunt grondig worden geïnspecteerd en in voorkomend geval worden getest op de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme.

(7)

Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 moet worden ingetrokken en worden vervangen door deze verordening. Dit is nodig om rekening te houden met de bepalingen van Verordening (EU) 2016/2031 en van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072, die van toepassing zijn sinds 14 december 2019.

(8)

Deze verordening moet zo snel mogelijk van toepassing worden om Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198, dat tot en met 31 maart 2020 van toepassing was, te vervangen. Zij moet in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

De lidstaten moeten, in voorkomend geval, hun wetgeving aanpassen om aan deze verordening te voldoen.

(10)

Deze verordening moet van toepassing zijn tot en met 31 december 2021 zodat er voldoende tijd is om na te gaan hoe de situatie zich ontwikkelt en om de fytosanitaire status van het nader omschreven plaagorganisme te bepalen wat het grondgebied van de Unie betreft.

(11)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden maatregelen vastgesteld ter voorkoming van de binnenkomst en verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto (“het nader omschreven plaagorganisme”).

Artikel 2

Verbod betreffende Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto

Het nader omschreven plaagorganisme mag niet worden binnengebracht op, verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van de Unie.

Artikel 3

Binnenbrengen in de Unie van levende pollen en voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Actinidia Lindl.

Levende pollen en voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, van Actinidia Lindl. (“de nader omschreven planten”) van oorsprong uit derde landen, mogen alleen in de Unie worden binnengebracht als zij voldoen aan de in de artikelen 4, 5 en 6 opgenomen specifieke voorschriften voor het binnenbrengen.

Artikel 4

Fytosanitair certificaat

Nader omschreven planten van oorsprong uit derde landen gaan vergezeld van een fytosanitair certificaat, waarin onder de rubriek “Aanvullende verklaring” wordt vermeld dat is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:

a)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een land waarvan bekend is dat het nader omschreven plaagorganisme er niet voorkomt;

b)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een gebied dat vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (International Standard for Phytosanitary Measures, ISPM) nr. 4 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) (6). De naam van het gebied dat vrij van plaagorganismen is, wordt vermeld in de rubriek “Plaats van oorsprong” van het certificaat;

c)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd op een productieplaats of ‐locatie die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO (7). De nader omschreven planten zijn geteeld in een voorziening die op dusdanige wijze van het buitenmilieu geïsoleerd en beschermd is dat het nader omschreven plaagorganisme doeltreffend buitengesloten is. De nader omschreven planten zijn op die plaats of locatie tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer tweemaal officieel geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats of ‐locatie is omgeven door een gebied met een straal van minimaal 100 meter, dat tweemaal officieel is geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer, waarbij de nader omschreven planten die tijdens die inspecties symptomen van infectie bleken te vertonen, onmiddellijk zijn vernietigd;

d)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd in een productieplaats die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO. De nader omschreven planten zijn daar tweemaal officieel geïnspecteerd, bemonsterd en getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats is omgeven door een gebied met een straal van 4 500 meter (“het omliggende gebied”) waarin aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

er zijn tweemaal officiële inspecties, bemonsteringen en tests uitgevoerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór uitvoer. Bij die officiële inspecties, bemonsteringen en tests is het nader omschreven plaagorganisme niet aangetroffen;

ii)

alle nader omschreven planten binnen een straal van 500 m vanaf die productieplaats zijn onmiddellijk vernietigd;

iii)

elke nader omschreven plant binnen een straal van 500 m vanaf die productieplaats is regelmatig getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting en vrij bevonden van het nader omschreven plaagorganisme.

In het geval van de punten ii) en iii) zijn alle nader omschreven planten binnen dat gebied op een afstand van 500 m tot 4 500 m van de productieplaats vernietigd of getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 5

In het fytosanitair certificaat op te nemen aanvullende informatie

Indien de in artikel 4, onder c) of d), bedoelde informatie wordt verstrekt, wordt in het certificaat bovendien vermeld dat aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die zijn geteeld onder omstandigheden die voldoen aan artikel 4, onder a), b) of c);

b)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die van tevoren afzonderlijk zijn getest, waarbij is gebleken dat zij vrij zijn van het nader omschreven plaagorganisme;

c)

de nader omschreven planten zijn getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 6

Inspectie

Nader omschreven planten die in de Unie worden binnengebracht en vergezeld gaan van een fytosanitair certificaat overeenkomstig de artikelen 4 en 5, worden op de grenscontrolepost of op een overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 vastgesteld controlepunt grondig geïnspecteerd en in voorkomend geval getest op de aanwezigheid van het nader omschreven plaagorganisme.

Artikel 7

Verplaatsing van de nader omschreven planten binnen de Unie

Nader omschreven planten die enig deel van hun levensduur in de Unie hebben doorgebracht, mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij voldoen aan de specifieke voorschriften van de artikelen 8 en 9.

Artikel 8

Afgifte van een plantenpaspoort en voorwaarden voor verplaatsing

Nader omschreven planten die enig deel van hun levensduur in de Unie hebben doorgebracht en planten die overeenkomstig artikel 3 in de Unie worden binnengebracht, mogen alleen binnen de Unie worden verplaatst als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig de artikelen 78 tot en met 95 van Verordening (EU) 2016/2031 is opgesteld, afgegeven en gebruikt en als zij aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een lidstaat waarvan niet bekend is dat het nader omschreven plaagorganisme er voorkomt;

b)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een in bijlage III bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 vermeld beschermd gebied;

c)

de nader omschreven planten zijn permanent geteeld in een gebied dat vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de bevoegde autoriteit van een lidstaat van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 4 van de FAO;

d)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd op een productieplaats of ‐locatie die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de verantwoordelijke officiële instantie van de lidstaat van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO. De nader omschreven planten zijn geteeld in een voorziening die op dusdanige wijze van het buitenmilieu geïsoleerd en beschermd is dat het nader omschreven plaagorganisme doeltreffend buitengesloten is. De nader omschreven planten zijn op die plaats of locatie tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing tweemaal officieel geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats of ‐locatie is omgeven door een gebied met een straal van minimaal 100 meter, dat tweemaal officieel is geïnspecteerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing, waarbij planten die tijdens die inspecties symptomen van infectie bleken te vertonen, onmiddellijk zijn vernietigd;

e)

de nader omschreven planten zijn geproduceerd in een productieplaats die vrij van plaagorganismen is, zoals voor het nader omschreven plaagorganisme door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig ISPM nr. 10 van de FAO.

De nader omschreven planten zijn daar tweemaal officieel geïnspecteerd, bemonsterd en getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing, waarbij zij vrij van het nader omschreven plaagorganisme bevonden zijn.

Die productieplaats is omgeven door een gebied met een straal van 500 meter (“het omliggende gebied”) waarin aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

in het hele omliggende gebied zijn tweemaal officiële inspecties, bemonsteringen en tests uitgevoerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing. Bij die officiële inspecties, bemonsteringen en tests is het nader omschreven plaagorganisme niet aangetroffen;

ii)

alle nader omschreven planten binnen het omliggende gebied zijn onmiddellijk vernietigd;

iii)

elke nader omschreven plant binnen het omliggende gebied is regelmatig getest op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting en vrij bevonden van het nader omschreven plaagorganisme.

Het omliggende gebied is weer omringd door een bijkomend gebied met een straal van 4 000 meter, waarin aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

in het hele bijkomende gebied zijn tijdens de laatste volledige vegetatiecyclus vóór de verplaatsing tweemaal officiële inspecties, bemonsteringen en tests uitgevoerd op de meest geschikte tijdstippen voor het opsporen van symptomen van besmetting, en telkens als het nader omschreven plaagorganisme op de nader omschreven planten werd aangetroffen, zijn uitroeiingsmaatregelen genomen. Deze maatregelen bestaan in de onmiddellijke vernietiging van de besmette nader omschreven planten;

ii)

alle nader omschreven planten binnen dat bijkomende gebied zijn vernietigd;

iii)

alle nader omschreven planten binnen dat bijkomende gebied zijn getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 9

Aanvullende voorwaarden voor verplaatsing

Indien aan de voorschriften van artikel 8, onder d) of e), wordt voldaan, voldoen de nader omschreven planten bovendien aan een van de volgende voorschriften:

a)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die zijn geteeld onder omstandigheden die voldoen aan artikel 8, onder a), b), c) of d);

b)

de nader omschreven planten komen rechtstreeks voort uit moederplanten die van tevoren afzonderlijk worden getest, waarbij wordt bevestigd dat zij vrij zijn van het nader omschreven plaagorganisme;

c)

de nader omschreven planten zijn getest volgens een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van 99 % kan worden vastgesteld dat het nader omschreven plaagorganisme in minder dan 0,1 % van de nader omschreven planten voorkomt.

Artikel 10

Naleving

Om aan deze verordening te voldoen, wijzigen de lidstaten de maatregelen die zij al hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven plaagorganisme, of trekken zij deze in. Zij stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van die maatregelen.

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2012/756/EU van de Commissie van 5 december 2012 betreffende maatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto te voorkomen (PB L 335 van 7.12.2012, blz. 49).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/198 van de Commissie van 2 februari 2017 betreffende maatregelen ter voorkoming van de insleep en verspreiding in de Unie van Pseudomonas syringae pv. actinidiae Takikawa, Serizawa, Ichikawa, Tsuyumu & Goto (PB L 31 van 4.2.2017, blz. 29).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2123 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de regels voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder op controlepunten overeenstemmingscontroles en materiële controles op bepaalde goederen kunnen worden uitgevoerd, en voor de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder documentencontroles op afstand van de grenscontroleposten kunnen worden uitgevoerd (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 64).

(6)  Requirements for the establishment of pest free areas, ISPM nr. 4 (1995), FAO 2016.

(7)  Requirements for the establishment of pest free places of production and pest free production sites, ISPM nr. 10 (1999), FAO 2016.


29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/14


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/886 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2020

tot rectificatie van de Italiaanse taalversie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (1) (“de luchtruimverordening”), en met name artikel 4, onder a) en b),

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (2), en met name de artikelen 31, 43 en 44, alsmede bijlage VIII,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Italiaanse taalversie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie (3) bevat inconsistente terminologie in de bijlage, deel 5, SERA.5025, onder b), en in aanhangsel 4, eerste rij van de tabel, en in de voetnoten (**) en (***) met betrekking tot mondelinge lucht-grondcommunicatie.

(2)

De Italiaanse taalversie van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gerectificeerd. Deze rectificatie heeft geen betrekking op de overige taalversies.

(3)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad (4) ingestelde Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

(heeft geen betrekking op het Nederlands)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20.

(2)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en ‐procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010 (PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (“de kaderverordening”) (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1).


29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/887 VAN DE COMMISSIE

van 26 juni 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/66 wat betreft controles na de invoer van voor opplant bestemde planten

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 22, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/66 van de Commissie (2) zijn voorschriften vastgesteld voor eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van planten, plantaardige producten en ander materiaal. Deze voorschriften omvatten controles in de bedrijfsruimten van professionele exploitanten op de plaats van productie van voor opplant bestemde planten.

(2)

Voor opplant bestemde planten in rusttoestand, met uitzondering van zaden, kunnen eenvormige gevaren en risico’s voor de gezondheid van planten inhouden, omdat de aanwezigheid of de symptomen van plaagorganismen bij de controle ervan aan een grenscontrolepost of aan een controlepunt mogelijk niet kunnen worden vastgesteld. Onmiddellijk na die controles worden die voor opplant bestemde planten niettemin, vergezeld van een plantenpaspoort voor het vervoer binnen het grondgebied van de Unie, in het vrije verkeer gebracht.

(3)

Daarom is het, met het oog op de aanpak van deze risico’s, passend om na de invoer, in de bedrijfsruimten van de exploitanten, ten minste tijdens het eerste groeiseizoen, fysieke controles te verrichten om met een hogere graad van zekerheid de aanwezigheid van een EU-quarantaineorganisme, een beschermdgebiedquarantaineorganisme (ZP-quarantaineorganisme) of een plaagorganisme dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (3) vastgestelde maatregelen, op te sporen. Opdat de bevoegde autoriteiten die controles op de meest efficiënte en evenredige wijze uitvoeren, moeten zij de frequentie van die controles vaststellen, evenals de voor opplant bestemde planten die aan die controles worden onderworpen, op basis van een controleplan dat overeenkomstig bepaalde criteria wordt vastgesteld.

(4)

Om de controles efficiënter te maken en meer de nadruk te leggen op de grootste risico's voor de plantgezondheid, is het passend deze te baseren op de voorgeschiedenis van onderscheppingen van de betrokken plaagorganismen met betrekking tot de betrokken derde landen van oorsprong, de aanwezigheid van prioritaire plaagorganismen in die landen en de beschikbare informatie in het informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc). De lidstaten kunnen vergoedingen voor die controles innen, zoals bepaald in artikel 80 van Verordening (EU) 2017/625.

(5)

Wanneer uit die controles blijkt dat een quarantaineorganisme of een plaagorganisme wordt aangetroffen dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde maatregelen, moeten de bevoegde autoriteiten de resultaten van de controles in het Imsoc in het overeenkomstig voltooid GGB als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) 2017/625 registreren wanneer het mogelijk is de besmette plant terug te traceren naar de ingevoerde zending.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/66 wordt vervangen door:

“Artikel 1

1.   De bevoegde autoriteiten verrichten ten minste eenmaal per jaar officiële controles in de bedrijfsruimten en, waar van toepassing, op andere locaties die worden gebruikt door professionele exploitanten die overeenkomstig artikel 84, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 gemachtigd zijn plantenpaspoorten af te geven.

2.   Deze controles bestaan onder meer uit inspecties en, in geval van een vermoeden van risico's voor de plantgezondheid, uit het nemen van monsters en het uitvoeren van tests als bedoeld in artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031.

3.   Die controles worden verricht op het meest geschikte tijdstip wat de mogelijkheid tot het opsporen van relevante plaagorganismen of tekenen of symptomen daarvan betreft.

4.   Naast de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde controles voeren de bevoegde autoriteiten fysieke controles uit op voor opplant bestemde planten, met uitzondering van zaden, met inbegrip van knollen, bollen en wortelstokken, die in rusttoestand in de Unie zijn binnengebracht. De bevoegde autoriteiten voeren die controles tijdens het eerste groeiseizoen na de invoer uit op sommige van die planten die zijn aangeduid op basis van het in lid 5 bedoelde controleplan.

5.   De frequentie van de in lid 4 bedoelde controles wordt door de bevoegde autoriteiten vastgesteld op basis van een controleplan dat wordt vastgesteld overeenkomstig ten minste alle volgende criteria:

a)

de voorgeschiedenis en het niveau van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 11, onder c), van Verordening (EU) 2016/2031 onderschepte en gemelde EU-quarantaineorganismen, vastgesteld op ingevoerde planten, plantaardige producten en andere materialen;

b)

de aanwezigheid in het betrokken derde land van oorsprong van een prioritair plaagorganisme in de zin van artikel 6 van Verordening (EU) 2016/2031, overeenkomstig de beschikbare technische en wetenschappelijke informatie;

c)

informatie die via het informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc) beschikbaar wordt gesteld of andere officiële waarschuwingen;

d)

de biologische eigenschappen van de waardplanten en de plaagorganismen, en andere relevante voorwaarden voor de efficiënte opsporing van een quarantaineorganisme of een plaagorganisme dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde maatregelen.

6.   Wanneer bij de in lid 4 bedoelde controles de aanwezigheid wordt aangetoond van een quarantaineorganisme of een plaagorganisme dat onderworpen is aan de krachtens artikel 30, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031 vastgestelde maatregelen, registreren de bevoegde autoriteiten de resultaten van de controles in het Imsoc in het overeenkomstig voltooid gemeenschappelijk gezondheidsdocument van binnenkomst (GGB) als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) 2017/625 wanneer het mogelijk is de besmette plant terug te traceren naar de ingevoerde zending.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 juni 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/66 van de Commissie van 16 januari 2019 tot vaststelling van voorschriften inzake eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van planten, plantaardige producten en ander materiaal om de naleving te verifiëren van de voorschriften van de Unie betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten die op die goederen van toepassing zijn (PB L 15 van 17.1.2019, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).


BESLUITEN

29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/18


BESLUIT (GBVB) 2020/888 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 23 juni 2020

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali

(EUCAP Sahel Mali) (EUCAP Sahel Mali/1/2020)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2014/219/GBVB van de Raad van 15 april 2014 betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (1), en met name artikel 7, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 7, lid 1, van Besluit 2014/219/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) overeenkomstig artikel 38, derde alinea, van het Verdrag gemachtigd de passende besluiten te nemen met het oog op de uitoefening van politieke controle en strategische leiding van EUCAP Sahel Mali, met inbegrip van het besluit tot benoeming van een hoofd van de missie.

(2)

Op 18 september 2017 heeft het PVC Besluit (GBVB) 2017/1780 (2) vastgesteld, waarbij de heer Philippe RIO werd benoemd tot hoofd van de missie EUCAP Sahel Mali voor de periode van 1 oktober 2017 tot en met 14 januari 2018. Dit mandaat werd vervolgens bij opeenvolgende besluiten van het PVC verlengd tot en met 30 september 2020.

(3)

Op 21 februari 2019 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2019/312 (3) vastgesteld, waarbij het mandaat van EUCAP Sahel Mali werd verlengd tot en met 14 januari 2021.

(4)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van de heer Philippe RIO als hoofd van de missie EUCAP Sahel Mali met ingang van 1 oktober 2020 te verlengen tot en met 31 december 2020,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Philippe RIO als hoofd van de missie EUCAP Sahel Mali wordt verlengd tot en met 31 december 2020.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 23 juni 2020.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 113 van 16.4.2014, blz. 21.

(2)  Besluit (GBVB) 2017/1780 van het Politiek en Veiligheidscomité van 18 september 2017 betreffende de benoeming van het hoofd van de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (EUCAP Sahel Mali/1/2017) (PB L 253 van 30.9.2017, blz. 37).

(3)  Besluit (GBVB) 2019/312 van de Raad van 21 februari 2019 tot wijziging en verlenging van Besluit 2014/219/GBVB betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (PB L 51 van 22.2.2019, blz. 29).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

29.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 205/20


BESLUIT Nr. 1/2020 VAN HET SAMENWERKINGSCOMITÉ EU-SAN MARINO

van 28 mei 2020

betreffende de toepasselijke bepalingen inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, en de regeling voor de invoer van biologische producten, goedgekeurd in het kader van de Overeenkomst tot instelling van een douane-unie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek San Marino, anderzijds [2020/889]

HET SAMENWERKINGSCOMITÉ EU-SAN MARINO,

Gezien de Overeenkomst tot instelling van een douane-unie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek San Marino, anderzijds (1), en met name artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 3, onder c), en artikel 23, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 6, lid 4, van de Overeenkomst tot instelling van een douane-unie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek San Marino, anderzijds (“de overeenkomst”), wordt bepaald dat, ten aanzien van de handel in landbouwproducten tussen de Unie en de Republiek San Marino, de Republiek San Marino zich ertoe verbindt de Uniewetgeving met betrekking tot de kwaliteit over te nemen voor zover die nodig is voor de goede werking van de overeenkomst.

(2)

Krachtens artikel 7, lid 1, vijfde streepje, van de overeenkomst moet de Republiek San Marino wat betreft de landen die geen lid zijn van de Unie (“derde landen”) de Uniewetgeving met betrekking tot de kwaliteit toepassen voor zover die nodig is voor de goede werking van de overeenkomst.

(3)

Om belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen te voorkomen en de goede werking van de bij de overeenkomst ingestelde douane-unie te waarborgen, moet nader worden bepaald welke bepalingen van de Uniewetgeving met betrekking tot kwaliteit van toepassing zijn op de biologische productie en de etikettering van biologische producten.

(4)

Om ervoor te zorgen dat de Uniewetgeving wordt nageleefd met betrekking tot de invoer in de Republiek San Marino van biologische producten uit derde landen, moeten de nodige regelingen worden vastgesteld die door de nationale autoriteiten moeten worden toegepast.

(5)

Om ervoor te zorgen dat de Uniewetgeving wordt nageleefd met betrekking tot in de Republiek San Marino bereide of geproduceerde biologische producten, moeten eveneens de nodige regelingen worden vastgesteld.

(6)

Ook moet een procedure worden ingesteld voor het geval nieuwe Uniewetgeving inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten wordt goedgekeurd die van invloed is op de verwijzingen naar de bepalingen en regelingen die in dit besluit zijn vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De toepasselijke bepalingen van de Uniewetgeving inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, worden opgesomd in bijlage A.

Artikel 2

De regelingen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 bedoelde Uniewetgeving wordt nageleefd met betrekking tot de invoer van biologische producten uit derde landen in de Republiek San Marino, worden vastgesteld in bijlage B.

Artikel 3

De regelingen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de in artikel 1 bedoelde Uniewetgeving wordt nageleefd met betrekking tot in de Republiek San Marino bereide of geproduceerde biologische producten, worden vastgesteld in bijlage C.

Artikel 4

Wijzigingen van de bijlagen A, B en C, en andere praktische regelingen die nodig zijn voor de toepassing van de in die bijlagen bedoelde wetgeving, worden vastgesteld in overleg tussen de diensten van de Europese Commissie en de autoriteiten van de Republiek San Marino.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 28 mei 2020.

Voor het Samenwerkingscomité

De voorzitter

Clara GANSLANDT


(1)  PB L 84 van 28.3.2002, blz. 43.


BIJLAGE A

LIJST VAN TOEPASSELIJKE BEPALINGEN INZAKE DE BIOLOGISCHE PRODUCTIE EN DE ETIKETTERING VAN BIOLOGISCHE PRODUCTEN

Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 967/2008 van de Raad van 29 september 2008 (PB L 264 van 3.10.2008, blz. 1),

Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1).

Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1254/2008 van de Commissie van 15 december 2008 (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 80),

Verordening (EG) nr. 710/2009 van de Commissie van 5 augustus 2009 (PB L 204 van 6.8.2009, blz. 15),

Verordening (EU) nr. 271/2010 van de Commissie van 24 maart 2010 (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 19),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 344/2011 van de Commissie van 8 april 2011 (PB L 96 van 9.4.2011, blz. 15),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 426/2011 van de Commissie van 2 mei 2011 (PB L 113 van 3.5.2011, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 126/2012 van de Commissie van 14 februari 2012 (PB L 41 van 15.2.2012, blz. 5),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 203/2012 van de Commissie van 8 maart 2012 (PB L 71 van 9.3.2012, blz. 42),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 505/2012 van de Commissie van 14 juni 2012 (PB L 154 van 15.6.2012, blz. 12),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 392/2013 van de Commissie van 29 april 2013 (PB L 118 van 30.4.2013, blz. 5),

Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie van 21 februari 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 74),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1030/2013 van de Commissie van 24 oktober 2013 (PB L 283 van 25.10.2013, blz. 15),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1364/2013 van de Commissie van 17 december 2013 (PB L 343 van 19.12.2013, blz. 29),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 354/2014 van de Commissie van 8 april 2014 (PB L 106 van 9.4.2014, blz. 7),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 836/2014 van de Commissie van 31 juli 2014 (PB L 230 van 1.8.2014, blz. 10),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1358/2014 van de Commissie van 18 december 2014 (PB L 365 van 19.12.2014, blz. 97),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/673 van de Commissie van 29 april 2016 (PB L 116 van 30.4.2016, blz. 8),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1842 van de Commissie van 14 oktober 2016 (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 19),

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/838 van de Commissie van 17 mei 2017 (PB L 125 van 18.5.2017, blz. 5),

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2273 van de Commissie van 8 december 2017 (PB L 326 van 9.12.2017, blz. 42),

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1584 van de Commissie van 22 oktober 2018 (PB L 264 van 23.10.2018, blz. 1).

Verordening (EG) nr. 1235/2008 van de Commissie van 8 december 2008 houdende bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat de regeling voor de invoer van biologische producten uit derde landen betreft (PB L 334 van 12.12.2008, blz. 25), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 537/2009 van de Commissie van 19 juni 2009 (PB L 159 van 20.6.2009, blz. 6),

Verordening (EU) nr. 471/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 (PB L 134 van 1.6.2010, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 590/2011 van de Commissie van 20 juni 2011 (PB L 161 van 21.6.2011, blz. 9),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1084/2011 van de Commissie van 27 oktober 2011 (PB L 281 van 28.10.2011, blz. 3),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1267/2011 van de Commissie van 6 december 2011 (PB L 324 van 7.12.2011, blz. 9),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 126/2012 van de Commissie van 14 februari 2012 (PB L 41 van 15.2.2012, blz. 5),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 508/2012 van de Commissie van 20 juni 2012 (PB L 162 van 21.6.2012, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 751/2012 van de Commissie van 16 augustus 2012 (PB L 222 van 18.8.2012, blz. 5),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 125/2013 van de Commissie van 13 februari 2013 (PB L 43 van 14.2.2013, blz. 1),

Verordening (EU) nr. 519/2013 van de Commissie van 21 februari 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 74),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 567/2013 van de Commissie van 18 juni 2013 (PB L 167 van 19.6.2013, blz. 30),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 586/2013 van de Commissie van 20 juni 2013 (PB L 169 van 21.6.2013, blz. 51),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 355/2014 van de Commissie van 8 april 2014 (PB L 106 van 9.4.2014, blz. 15),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 442/2014 van de Commissie van 30 april 2014 (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 39),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 644/2014 van de Commissie van 16 juni 2014 (PB L 177 van 17.6.2014, blz. 42),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 829/2014 van de Commissie van 30 juli 2014 (PB L 228 van 31.7.2014, blz. 9),

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1287/2014 van de Commissie van 28 november 2014 (PB L 348 van 4.12.2014, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/131 van de Commissie van 26 januari 2015 (PB L 23 van 29.1.2015, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/931 van de Commissie van 17 juni 2015 (PB L 151 van 18.6.2015, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1980 van de Commissie van 4 november 2015 (PB L 289 van 5.11.2015, blz. 6),

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2345 van de Commissie van 15 december 2015 (PB L 330 van 16.12.2015, blz. 29),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/459 van de Commissie van 18 maart 2016 (PB L 80 van 31.3.2016, blz. 14),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/910 van de Commissie van 9 juni 2016 (PB L 153 van 10.6.2016, blz. 23),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1330 van de Commissie van 2 augustus 2016 (PB L 210 van 4.8.2016, blz. 43),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1842 van de Commissie van 14 oktober 2016 (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 19),

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2259 van de Commissie van 15 december 2016 (PB L 342 van 16.12.2016, blz. 4),

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/872 van de Commissie van 22 mei 2017 (PB L 134 van 23.5.2017, blz. 6),

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1473 van de Commissie van 14 augustus 2017 (PB L 210 van 15.8.2017, blz. 4),

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1862 van de Commissie van 16 oktober 2017 (PB L 266 van 17.10.2017, blz. 1),

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2329 van de Commissie van 14 december 2017 (PB L 333 van 15.12.2017, blz. 29),

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/949 van de Commissie van 3 juli 2018 (PB L 167 van 4.7.2018, blz. 3),

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/39 van de Commissie van 10 januari 2019 (PB L 9 van 11.1.2019, blz. 106),

gerectificeerd bij:

PB L 28 van 4.2.2015, blz. 48 (1287/2014),

PB L 241 van 17.9.2015, blz. 51 (2015/131).


BIJLAGE B

IN ARTIKEL 2 BEDOELDE REGELINGEN

1.   

Uit derde landen in de Republiek San Marino ingevoerde biologische producten worden vergezeld van een controlecertificaat als bedoeld in artikel 33, lid 1, onder d), eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 834/2007.

2.   

De Republiek San Marino gebruikt het bij Beschikking 2003/24/EG van de Commissie (1) ingevoerde elektronische Traces-systeem (Trade Control and Expert System) om de elektronische controlecertificaten voor de invoer van biologische producten uit derde landen te verwerken.

3.   

Voor de toepassing van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1235/2008 met betrekking tot de invoer in de Republiek San Marino van biologische producten uit derde landen, wordt de zending geverifieerd en het controlecertificaat geviseerd met Traces door de in bijlage II van het “Omnibus”-besluit nr. 1/2010 (2) vermelde douanekantoren.

4.   

Voor de toepassing van artikel 16, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1235/2008, kan de Republiek San Marino worden verzocht als mederapporteur op te treden. De Republiek San Marino kan deze taak naar eigen goeddunken aanvaarden.


(1)  Beschikking 2003/24/EG van de Commissie van 30 december 2002 met betrekking tot de invoering van een geïntegreerd veterinair computersysteem (PB L 8 van 14.1.2003, blz. 44).

(2)  Besluit nr. 1/2010 “Omnibus” van het Samenwerkingscomité EU-San Marino van 29 maart 2010 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsmaatregelen van de Overeenkomst tot instelling van een douane-unie en samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek San Marino (PB L 156 van 23.6.2010, blz. 13).


BIJLAGE C

IN ARTIKEL 3 BEDOELDE REGELINGEN

1.   

In de relevante artikelen van de in bijlage A vermelde verordeningen hebben de termen “lidstaat” of “lidstaten” niet alleen de in de verordening bedoelde betekenis, maar wordt hieronder ook de Republiek San Marino verstaan.

2.   

Als in de relevante artikelen van de in bijlage A vermelde verordeningen wordt bepaald dat een lidstaat een besluit moet nemen of een mededeling of kennisgeving moet doen, wordt een dergelijk besluit genomen of een dergelijke mededeling of kennisgeving gedaan door de autoriteiten van de Republiek San Marino. Deze autoriteiten houden rekening met de adviezen van de wetenschappelijke comités van de Unie en gebruiken de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de door de Europese Commissie vastgestelde administratieve gedragsregels als basis voor hun besluiten.