ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 198

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
22 juni 2020


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2020/851van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 862/2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 ( 1 )

13

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2020/853 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 tot machtiging van Duitsland om zijn bilaterale overeenkomst met Zwitserland inzake wegvervoer te wijzigen zodat cabotageactiviteiten worden toegestaan tijdens het verrichten van internationale personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus in de grensgebieden tussen beide landen

44

 

*

Besluit (EU) 2020/854 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 tot machtiging van Italië tot het onderhandelen over en het sluiten van een overeenkomst met Zwitserland inzake wegvervoer waarbij cabotageactiviteiten worden toegestaan in het internationale personenvervoer over de weg per touringcar en autobus in de grensgebieden tussen beide landen

47

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

22.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/1


VERORDENING (EU) 2020/851VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juni 2020

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 862/2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad (2) wordt een gemeenschappelijk en vergelijkbaar juridisch kader vastgesteld voor Europese statistieken over migratie en internationale bescherming.

(2)

Om tegemoet te komen aan nieuwe behoeften binnen de Unie aan statistieken over migratie en internationale bescherming en gezien het feit dat de kenmerken van de migratie snel veranderen, bestaat een behoefte aan het instellen van een kader dat toelaat om snel te reageren op veranderende behoeften op het gebied van statistieken over migratie en internationale bescherming.

(3)

Om de Unie te ondersteunen bij het doeltreffend reageren op de problemen die migratie stelt, en bij het ontwikkelen van op de mensenrechten gebaseerde beleidsmaatregelen, is het noodzakelijk om gegevens over migratie en internationale bescherming te verzamelen over perioden korter dan een jaar.

(4)

Statistieken over migratie en internationale bescherming zijn van fundamenteel belang voor de bestudering, formulering en evaluatie van een breed scala aan beleidsmaatregelen, vooral wat betreft de respons op de binnenkomst van personen die bescherming in Europa zoeken, zodat de beste beleidsmaatregelen kunnen worden gedefinieerd en toegepast.

(5)

Tevens zijn statistieken over migratie en internationale bescherming van fundamenteel belang om een overzicht te hebben van de migratiebewegingen binnen de Unie en de lidstaten in de gelegenheid te stellen het Unierecht goed toe te passen, met inachtneming van de grondrechten, zoals opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(6)

Om de kwaliteit, en vooral de vergelijkbaarheid, van de door de lidstaten verschafte gegevens te garanderen en om op Unieniveau betrouwbare overzichten op te stellen, moeten de gebruikte gegevens op dezelfde begrippen worden gebaseerd en dezelfde referentiedatum of -periode betreffen.

(7)

De verstrekte gegevens over migratie en internationale bescherming moeten overeenstemmen met de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 verkregen relevante statistieken.

(8)

Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3) biedt een referentiekader voor Europese statistieken over migratie en internationale bescherming. In het bijzonder vereist deze verordening van de lidstaten dat zij de beginselen van professionele onafhankelijkheid, onpartijdigheid, objectiviteit, betrouwbaarheid, statistische geheimhouding en kosteneffectiviteit, alsmede de daarin gespecificeerde kwaliteitscriteria, in acht nemen.

(9)

Kwaliteitsverslagen zijn essentieel voor het beoordelen en verbeteren van en het communiceren over de kwaliteit van de Europese statistieken. Het Comité voor het Europees statistisch systeem heeft zijn goedkeuring gehecht aan een norm van het Europees statistisch systeem (ESS-norm) inzake de structuur van kwaliteitsverslagen, in overeenstemming met de bepaling betreffende de kwaliteit van statistieken die is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009. Die ESS-norm moet bijdragen tot de harmonisatie van de kwaliteitsverslagen op grond van Verordening (EG) nr. 862/2007.

(10)

Om de efficiëntie van de statistische productie te verbeteren, hebben de nationale statistische instanties het recht snel en kosteloos toegang te krijgen tot en gebruik te maken van alle administratieve bestanden binnen hun eigen respectieve bestuursstelsels en deze te integreren in statistieken, voor zover dat nodig is voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken, overeenkomstig de bepalingen betreffende de toegang tot en het gebruik en de integratie van administratieve bestanden die zijn vastgelegd in artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009.

(11)

Bij de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken moeten de nationale en Europese instanties voor de statistiek en, indien van toepassing, andere relevante instanties, rekening houden met de beginselen van de praktijkcode Europese statistieken, zoals herzien en bijgewerkt door het Comité voor het Europees statistisch systeem op 16 november 2017.

(12)

Verkennende studies moeten rekening houden met de toegevoegde waarde van de Unie, de voorwaarden voor de invoering van nieuwe gegevensverzamelingen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 862/2007 vaststellen en de haalbaarheid en kwaliteit van statistieken — met inbegrip van de vergelijkbaarheid tussen landen — alsook de kosten van de gerelateerde gegevensverzamelingen beoordelen. Voor aanvang van elke verkennende studie moet de Commissie (Eurostat) de relevante administratieve bronnen op Unieniveau evalueren en nagaan of de vereiste statistieken op die bronnen kunnen worden gebaseerd. Er moet prioriteit worden gegeven aan het onderzoeken van het aantal aanvragen en het aantal afgewezen aanvragen voor eerste verblijfsvergunningen. De Commissie (Eurostat) moet in nauwe samenwerking met de lidstaten de resultaten van die verkennende studies evalueren en moet de resultaten openbaar maken. De invoering van nieuwe gegevensverzamelingen in de lidstaten mag alleen worden overwogen indien de evaluatie van de resultaten van de verkennende studies positief is. Ook moet de Commissie de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming raadplegen onder de voorwaarden voor legislatieve raadpleging die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(13)

Het is belangrijk het gebruik van bestaande informatie en reeds verzamelde gegevens binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 862/2007 te optimaliseren. Daartoe moeten bestaande gegevensbronnen op Unie- en nationaal niveau, alsmede manieren om te profiteren van de kaders voor interoperabiliteit die zijn vastgesteld bij de Verordeningen (EU) 2019/817 (5) en (EU) 2019/818 (6) van het Europees Parlement en de Raad, worden onderzocht om het gebruik ervan voor officiële statistieken te beoordelen. Een dergelijke beoordeling moet ook de uitvoering van het concept van interoperabiliteit op Unieniveau omvatten, zodat meerdere organisaties dezelfde gegevens kunnen gebruiken, naargelang van hun behoeften en vergunningen.

(14)

Binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 862/2007 moet de Commissie (Eurostat) streven naar coördinatie van de gegevensverzamelingen die door de betrokken instanties van de Unie worden gebruikt, en moet zij daartoe samenwerkingsovereenkomsten sluiten met die instanties in het kader van hun respectieve bevoegdheden.

(15)

Om de doelstellingen van Verordening (EG) nr. 862/2007 te verwezenlijken, moeten er voldoende financiële middelen worden toegewezen voor het verzamelen, analyseren en verspreiden van Europese en nationale statistieken van hoge kwaliteit over migratie en internationale bescherming.

(16)

Indien het met het oog op de uitvoering van Verordening (EG) nr. 862/2007 nodig is dat in het nationale statistische systeem van een lidstaat nieuwe methodologieën en nieuwe gegevensverzamelingen voor statistieken in het kader van die verordening worden ontwikkeld en toegepast, wat ook de deelname van die lidstaat aan verkennende studies en het verbeteren van gegevensbronnen en IT-systemen omvat, moet een financiële bijdrage van de Unie aan de die lidstaat worden verstrekt in de vorm van een subsidie overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (7).

(17)

Deze verordening respecteert het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op non-discriminatie, die zijn neergelegd in het Handvest. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Verordening (EU) 2018/1725 zijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens die onder Verordening (EG) nr. 862/2007 vallen.

(18)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 862/2007 te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de bepaling van praktische regelingen voor, en de inhoud van, kwaliteitsverslagen; het vastleggen van geschikte formats voor de toezending van de gegevens; de specificatie van uitsplitsingen; en het vaststellen — op basis van de evaluatie van de resultaten van de verkennende studies — van nieuwe verzamelingen en uitsplitsingen van gegevens. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(19)

Wanneer voor de uitvoering van Verordening (EG) nr. 862/2007 grote aanpassingen van het nationale statistische systeem van een lidstaat nodig zijn, moet de Commissie, indien gerechtvaardigd en voor beperkte tijd, de betrokken lidstaat afwijkingen kunnen toestaan door middel van een uitvoeringshandeling. Dergelijke grote aanpassingen kunnen met name nodig zijn om de tijdigheid te verbeteren, het ontwerp van de methoden om de gegevens te verzamelen — met inbegrip van de toegang tot administratieve bronnen — aan te passen of om nieuwe innovatieve instrumenten voor het produceren van gegevens te ontwikkelen.

(20)

Voor een doeltreffend toezicht op de toepassing van Verordening (EG) nr. 862/2007 moeten regelmatig evaluaties worden verricht. De Commissie moet de op grond van die verordening opgestelde statistieken, hun kwaliteit en tijdige toezending grondig evalueren, ten behoeve van verslagen aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie (Eurostat) moet nauw overleg plegen met alle actoren die betrokken zijn bij het verzamelen van gegevens inzake migratie en internationale bescherming en met de belangrijkste gebruikers van die statistieken.

(21)

Daar de doelstelling van deze verordening, te weten het herzien en aanvullen van de bestaande gemeenschappelijke voorschriften voor het verzamelen en het opstellen van Europese statistieken over migratie en internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar, om redenen van harmonisatie en vergelijkbaarheid, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)

Verordening (EG) nr. 862/2007 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(23)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(24)

Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 862/2007

Verordening (EG) nr. 862/2007 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 wordt punt c) vervangen door:

“c)

de administratieve en gerechtelijke procedures in de lidstaten met betrekking tot immigratie, de verlening van verblijfsvergunningen, staatsburgerschap, asiel en andere vormen van internationale bescherming, illegale binnenkomst en illegaal verblijf, en terugkeer.”.

2)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten j) tot en met m) worden vervangen door:

“j)

“verzoek om internationale bescherming”: een verzoek om internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (*1);

k)

“vluchtelingenstatus”: vluchtelingenstatus zoals gedefinieerd in artikel 2, onder e), van Richtlijn 2011/95/EU;

l)

“subsidiairebeschermingsstatus”: subsidiairebeschermingsstatus zoals gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Richtlijn 2011/95/EU;

m)

“gezinsleden”: gezinsleden zoals gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (*2);

(*1)  PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.."

(*2)  PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31.”;"

ii)

de punten o) tot en met q) worden vervangen door:

“o)

“niet-begeleide minderjarige”: een niet-begeleide minderjarige zoals gedefinieerd in artikel 2, onder l), van Richtlijn 2011/95/EU;

p)

“buitengrenzen”: buitengrenzen zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (*3);

q)

“onderdanen van derde landen aan wie de toegang wordt geweigerd”: onderdanen van derde landen aan wie aan de buitengrenzen de toegang wordt geweigerd omdat zij niet voldoen aan alle toegangsvoorwaarden vastgesteld in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2016/399, en niet behoren tot een van de categorieën personen, genoemd in artikel 6, lid 5, van die verordening;

(*3)  PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1.”;"

b)

lid 3 wordt geschrapt.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt gewijzigd als volgt:

i)

in de eerste alinea wordt punt c) vervangen door:

“c)

verzoeken om internationale bescherming dat tijdens de referentieperiode is ingetrokken, uitgesplitst naar expliciete en impliciete intrekking als bedoeld in de artikelen 27 en 28 van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad (*4);

(*4)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).”;"

ii)

in de eerste alinea worden de volgende punten toegevoegd:

“d)

personen dat tijdens de referentieperiode een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend of in een door een gezinslid ingediend verzoek om internationale bescherming is inbegrepen en voor de eerste keer verzoekt om internationale bescherming;

e)

personen dat tijdens de referentieperiode een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend of in een door een gezinslid ingediend verzoek om internationale bescherming is inbegrepen en van wie de verzoeken zijn verwerkt volgens de versnelde procedure van artikel 31, lid 8, van Richtlijn 2013/32/EU;

f)

personen dat tijdens de referentieperiode een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingediend als bedoeld in artikel 40 van Richtlijn 2013/32/EU of in een door een gezinslid ingediend verzoek om internationale bescherming is inbegrepen;

g)

personen dat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend of in een door een gezinslid ingediend verzoek om internationale bescherming is inbegrepen en dat aan het einde van de referentieperiode materiële opvangvoorzieningen heeft genoten die de verzoekers een fatsoenlijke levensstandaard bieden, overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad (*5);

(*5)  Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 96).”;"

iii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“De onder a) tot en met f) bedoelde statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, naar het staatsburgerschap van de betrokken personen en naar niet-begeleide minderjarigen. De referentieperiode bedraagt een kalendermaand en de statistieken worden binnen twee maanden na het eind van de referentiemaand bij de Commissie (Eurostat) ingediend. De eerste referentiemaand is januari 2021.

De referentieperiode voor de onder g) bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen zes maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2021.”;

b)

lid 2 wordt gewijzigd als volgt:

i)

in de eerste alinea worden de punten b) en c) vervangen door:

“b)

personen dat het onderwerp vormt van beslissingen in eerste aanleg tot verlening, intrekking, beëindiging of weigering van verlenging van de vluchtelingenstatus, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;

c)

personen dat het onderwerp vormt van beslissingen in eerste aanleg tot verlening, intrekking, beëindiging of weigering van verlenging van de subsidiairebeschermingsstatus, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Deze statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, naar het staatsburgerschap van de betrokken personen en naar niet-begeleide minderjarigen. De referentieperiode bedraagt drie kalendermaanden en de statistieken worden binnen twee maanden na het einde van de referentieperiode bij de Commissie (Eurostat) ingediend. De eerste referentieperiode loopt van januari tot en met maart 2021.”;

c)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten c) en d) van de eerste alinea worden vervangen door:

“c)

het aantal personen dat het onderwerp vormt van definitieve beslissingen tot verlening, intrekking, beëindiging of weigering van verlenging van de vluchtelingenstatus, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;

d)

personen die het onderwerp vormen van definitieve beslissingen tot verlening, intrekking, beëindiging of weigering van verlenging van de subsidiairebeschermingsstatus, tijdens de referentieperiode genomen door een administratieve of gerechtelijke instantie;”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Deze statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, naar het staatsburgerschap van de betrokken personen en, behalve voor punt a), naar niet-begeleide minderjarigen. Bovendien worden de onder g) bedoelde statistieken uitgesplitst naar land van verblijf en type asielbeslissing.

De referentieperiode voor de in de eerste alinea bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2021.”;

d)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in de eerste alinea worden de volgende punten toegevoegd:

“f)

het aantal verzoeken tot heroverweging van terugname of overname van een asielzoeker;

g)

de bepalingen waarop de onder f) genoemde verzoeken gebaseerd zijn;

h)

de beslissingen die ten aanzien van de onder f) genoemde verzoeken zijn genomen.

i)

het aantal overdrachten waartoe de onder h) genoemde beslissingen hebben geleid.”;

ii)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“Deze statistieken worden uitgesplitst naar geslacht en naar begeleide of niet-begeleide minderjarigen. De referentieperiode voor deze statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen drie maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2021.”.

4)

Artikel 5, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de tweede alinea wordt vervangen door:

“De onder a) bedoelde statistieken worden uitgesplitst overeenkomstig artikel 14, lid 5, van Verordening (EU) 2016/399.”;

b)

de derde alinea wordt vervangen door:

“De onder b) bedoelde statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht, naar het staatsburgerschap van de betrokken personen, naar de gronden voor hun aanhouding en naar de plaats van de aanhouding.”.

5)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) statistieken over het aantal:

a)

verblijfsvergunningen dat aan onderdanen van derde landen werd verleend, met de volgende uitsplitsingen:

i)

gedurende de referentieperiode verleende eerste verblijfsvergunningen die de onderdaan van een derde land toestemming geven in het land te verblijven, uitgesplitst naar staatsburgerschap, verblijfsgrond en geldigheidsduur van de vergunning, leeftijd en geslacht;

ii)

gedurende de referentieperiode verleende verblijfsvergunningen bij wijziging van de immigratiestatus of verblijfsgrond van de onderdaan van een derde land, uitgesplitst naar staatsburgerschap, verblijfsgrond en geldigheidsduur van de vergunning, leeftijd en geslacht;

iii)

aan het eind van de referentieperiode geldige verblijfsvergunningen (aantal verleende verblijfsvergunningen dat niet is ingetrokken of verlopen), uitgesplitst naar staatsburgerschap, verblijfsgrond en geldigheidsduur van de vergunning, leeftijd en geslacht;

b)

langdurig ingezetenen aan het eind van de referentieperiode, uitgesplitst naar staatsburgerschap, type langetermijnstatus, leeftijd en geslacht;

c)

onderdanen van derde landen dat gedurende het referentiejaar een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft verkregen, uitgesplitst naar leeftijd en naar geslacht.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.

De referentieperiode voor de in lid 1 bedoelde statistieken bedraagt een kalenderjaar en de statistieken worden binnen zes maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend. Het eerste referentiejaar is 2021.”.

6)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt b) vervangen door:

“b)

het aantal onderdanen van derde landen dat het grondgebied van de lidstaat daadwerkelijk heeft verlaten als gevolg van een administratieve of gerechtelijke beslissing of handeling, zoals bedoeld onder a), uitgesplitst naar het staatsburgerschap van de teruggekeerde personen, het type terugkeer en ontvangen steun en het land van bestemming;”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.

De in lid 1 bedoelde statistieken worden uitgesplitst naar leeftijd en geslacht van de betrokken persoon, en naar niet-begeleide minderjarigen. De referentieperiode bedraagt drie kalendermaanden en de statistieken worden binnen twee maanden na het einde van de referentieperiode bij de Commissie (Eurostat) ingediend. De eerste referentieperiode loopt van januari tot en met maart 2021.”.

7)

Artikel 8 wordt geschrapt.

8)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de volgende leden worden ingevoegd:

“1 bis.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter waarborging van de kwaliteit van de in het kader van deze verordening ingediende gegevens en metagegevens.

1 ter.

De kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (*6)gelden voor de toepassing van deze verordening.

(*6)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).”;"

b)

de leden 2 tot en met 5 worden vervangen door:

“2.

De lidstaten rapporteren aan de Commissie (Eurostat), in de vorm van kwaliteitsverslagen, over de gebruikte gegevensbronnen, de redenen waarom voor deze bronnen werd gekozen, de gevolgen van deze keuze voor de kwaliteit van de statistieken, de technische en organisatorische maatregelen om het recht op bescherming van persoonsgegevens te eerbiedigen en de gebruikte ramingsmethoden en stellen de Commissie (Eurostat) op de hoogte van alle wijzigingen daarin.

3.

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) desgevraagd elke aanvullende verduidelijking die nodig is om de kwaliteit van de statistische informatie te beoordelen.

4.

De lidstaten stellen de Commissie (Eurostat) onverwijld in kennis van alle herzieningen of correcties van de krachtens deze verordening verstrekte statistieken, van alle wijzigingen van de gebruikte methoden en gegevensbronnen, en van alle relevante informatie of wijzigingen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening die van invloed zouden kunnen zijn op de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

5.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen:

a)

waarin de praktische regelingen voor en de inhoud van de in lid 2 van dit artikel bedoelde kwaliteitsverslagen worden bepaald;

b)

met betrekking tot de maatregelen betreffende het vaststellen van geschikte formats voor de toezending van de gegevens overeenkomstig deze verordening.

De onder a) bedoelde handelingen mogen voor de lidstaten geen aanzienlijke extra lasten of kosten met zich meebrengen.

De in dit lid bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

9)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 9 bis

Verkennende studies

1.   Overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening stelt de Commissie (Eurostat) verkennende studies in die op vrijwillige basis door de lidstaten kunnen worden uitgevoerd, met het oog op het testen van de haalbaarheid van nieuwe verzamelingen of uitsplitsingen van gegevens binnen het toepassingsgebied van deze verordening, met inbegrip van de beschikbaarheid van geschikte gegevensbronnen en productietechnieken, de statistische kwaliteit en vergelijkbaarheid, alsmede de eraan verbonden kosten en lasten. De lidstaten zorgen er samen met de Commissie (Eurostat) voor dat deze verkennende studies op Unieniveau representatief zijn.

2.   Voordat de Commissie (Eurostat) een specifieke verkennende studie start, evalueert zij of de nieuwe statistieken kunnen worden gebaseerd op de informatie die beschikbaar is in de relevante administratieve bronnen op Unieniveau, om de gebruikte begrippen waar mogelijk te harmoniseren, en om de extra lasten voor de nationale instituten voor de statistiek en andere nationale instanties tot een minimum te beperken en het gebruik van bestaande gegevens te verbeteren, overeenkomstig artikel 17 bis van Verordening (EG) nr. 223/2009. De Commissie (Eurostat) houdt ook rekening met de lasten die voortvloeien uit andere lopende verkennende studies, om het aantal gelijktijdig uitgevoerde verkennende studies gedurende dezelfde periode te beperken.

3.   De in dit artikel bedoelde verkennende studies hebben betrekking op de volgende aangelegenheden:

a)

voor de uit hoofde van artikel 4 als geheel vereiste statistieken, uitsplitsingen naar maand van indiening van het verzoek om internationale bescherming;

b)

voor de uit hoofde van artikel 4, lid 1, vereiste statistieken:

i)

het aantal personen die een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend of in een door een gezinslid ingediend verzoek om internationale bescherming zijn inbegrepen en die

zijn vrijgesteld van een versnelde procedure of een grensprocedure of hun verzoeken om internationale bescherming in het kader van een dergelijke grensprocedure hebben laten behandelen;

niet in Eurodac geregistreerd zijn;

bewijsstukken hebben overgelegd die zouden kunnen bijdragen tot de vaststelling van hun identiteit;

in bewaring waren geplaatst, uitgesplitst naar de duur van het verblijf in bewaring en naar de gronden voor de bewaring, of waren onderworpen aan een administratieve of gerechtelijke beslissing of handeling waarbij hun bewaring of een alternatief voor bewaring wordt bevolen, uitgesplitst naar het soort alternatief en naar de maand waarin die beslissing of die handeling bekendgemaakt is;

gratis rechtsbijstand hebben gekregen;

materiële opvangvoorzieningen hebben genoten als gespecificeerd uit hoofde van artikel 4, lid 1, onder g), uitgesplitst naar leeftijd, geslacht, staatsburgerschap en niet-begeleide minderjarigen, en met de mogelijkheid deze statistieken te relateren aan referentieperioden van één maand;

niet-begeleide minderjarigen zijn aan wie een vertegenwoordiger is toegewezen, niet-begeleide minderjarigen die toegang hebben gekregen tot het onderwijsstelsel of niet-begeleide minderjarigen die geplaatst zijn overeenkomstig artikel 31, lid 3, van Richtlijn 2011/95/EU;

een leeftijdsonderzoek hebben ondergaan, met inbegrip van de resultaten van dit onderzoek;

ii)

het gemiddeld aantal niet-begeleide minderjarigen per vertegenwoordiger dat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend;

c)

voor de krachtens artikel 4, leden 2 en 3, vereiste statistieken:

i)

voor personen die vallen onder artikel 4, lid 2, onder a), of artikel 4, lid 3, onder b), uitsplitsingen naar beslissingen tot afwijzing van verzoeken om internationale bescherming:

als niet-ontvankelijk, naar reden voor de niet-ontvankelijkheid,

als ongegrond;

als kennelijk ongegrond in de reguliere procedure, naar reden voor de afwijzing,

als kennelijk ongegrond in een versnelde procedure, naar reden voor afwijzing en reden voor versnelde behandeling,

omdat de verzoeker in aanmerking komt voor bescherming in zijn land van herkomst;

ii)

voor personen die vallen onder artikel 4, lid 2, onder b) en c), en artikel 4, lid 3, onder c) en d), uitsplitsingen naar beslissingen over de beëindiging of uitsluiting, verder uitgesplitst naar de grond voor de beëindiging of uitsluiting;

iii)

het aantal personen ten aanzien van wie een beslissing is genomen na een persoonlijk onderhoud;

iv)

het aantal personen ten aanzien van wie beslissingen in eerste aanleg of definitieve beslissingen zijn genomen tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen;

d)

voor de uit hoofde van artikel 4, lid 3, vereiste statistieken, de duur van de beroepsprocedures;

e)

voor de uit hoofde van artikel 4, lid 4, vereiste statistieken, uitsplitsingen naar leeftijd en staatsburgerschap;

f)

voor de krachtens artikel 6 vereiste statistieken, het aantal:

i)

verzoeken en afgewezen verzoeken voor eerste verblijfsvergunningen door onderdanen van derde landen tijdens de referentieperiode, uitgesplitst naar staatsburgerschap, reden voor het verzoek om een vergunning, leeftijd en geslacht;

ii)

afgewezen verzoeken om een verblijfsvergunning bij wijziging van de immigratiestatus of verblijfsgrond van de onderdaan van een derde land;

iii)

verblijfsvergunningen afgegeven om gezinsredenen, uitgesplitst naar de reden voor de afgifte van de vergunning en naar status van de gezinshereniger van de onderdaan van een derde land;

g)

voor de uit hoofde van artikel 7 vereiste statistieken, uitsplitsingen naar:

i)

de redenen voor de in lid 1, onder a), van dat artikel bedoelde beslissingen of handelingen;

ii)

het aantal in lid 1, onder a), van dat artikel bedoelde personen aan wie een inreisverbod is opgelegd;

iii)

het aantal personen in terugkeerprocedures ten aanzien van wie een administratieve of gerechtelijke beslissing is genomen of een administratieve of gerechtelijke handeling is vastgesteld waarbij hun bewaring wordt bevolen, verder uitgesplitst naar de duur van het verblijf in bewaring, of ten aanzien van wie een alternatief voor bewaring is bevolen, uitgesplitst naar het soort alternatief en naar de maand waarin die beslissing is genomen of die handeling is vastgesteld;

iv)

het aantal teruggekeerde personen, als volgt verder uitgesplitst naar land van bestemming en naar de aard van de beslissing of de handeling:

op grond van een formele overnameovereenkomst van de Unie;

op grond van een informele overnameovereenkomst van de Unie;

op grond van een nationale overnameovereenkomst.

4.   De Commissie (Eurostat) evalueert de resultaten van de verkennende studies in nauwe samenwerking met de lidstaten en maakt de resultaten openbaar. De evaluatie omvat een beoordeling van de toegevoegde waarde van de in het kader van de verkennende studie bijeengebrachte nieuwe gegevensverzamelingen op Unieniveau en een analyse van de kosteneffectiviteit, met inbegrip van een evaluatie van de lasten voor de respondenten en de productiekosten overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 223/2009.

5.   Onder voorbehoud van de positieve evaluatie van de resultaten van de verkennende studies, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de in lid 3 bedoelde aangelegenheden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6.   Om de uitvoering van de in dit artikel bedoelde verkennende studies te vergemakkelijken, verstrekt de Commissie (Eurostat) overeenkomstig artikel 9 ter passende financiering aan de lidstaten die deze studies uitvoeren.

7.   Uiterlijk op 13 juli 2022 en vervolgens om de twee jaar, brengt de Commissie (Eurostat) verslag uit over de algemene vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de in lid 3 bedoelde aangelegenheden. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

Artikel 9 ter

Financiering

1.   Voor de uitvoering van deze verordening worden uit de algemene begroting van de Unie financiële bijdragen verstrekt aan de nationale instituten voor de statistiek en andere relevante nationale instanties als bedoeld in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 223/2009, voor:

a)

de ontwikkeling van nieuwe statistische methodologieën ten behoeve van op grond van deze verordening te realiseren statistieken, met inbegrip van de deelname van de lidstaten aan in artikel 9 bis bedoelde verkennende studies;

b)

de ontwikkeling of tenuitvoerlegging van nieuwe verzamelingen en uitsplitsingen van gegevens binnen het toepassingsgebied van deze verordening, met inbegrip van de verbetering van gegevensbronnen en IT-systemen, voor een periode van maximaal vijf jaar.

2.   Financiële bijdragen van de Unie als bedoeld in lid 1 van dit artikel worden verstrekt in overeenstemming met Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (*7).

(*7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).”."

10)   Artikel 10 wordt vervangen door:

Artikel 10

Uitvoeringshandelingen voor het specificeren van uitsplitsingen

De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met als doel uitsplitsingen te specificeren in overeenstemming met de artikelen 4 tot en met 7. Bij de vaststelling van die uitvoeringshandelingen motiveert de Commissie de noodzaak van de desbetreffende uitsplitsingen ten behoeve van de ontwikkeling en monitoring van Uniebeleid inzake migratie en asiel en zorgt zij ervoor dat dergelijke uitvoeringshandelingen geen aanzienlijke extra kosten of lasten voor de lidstaten meebrengen.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld uiterlijk 18 maanden vóór het einde van de referentieperiode wanneer de gegevens betrekking hebben op een kalenderjaar, en uiterlijk zes maanden vóór het einde van de referentieperiode wanneer de gegevens betrekking hebben op een periode van minder dan een jaar.”.

11)   Artikel 11 wordt vervangen door:

Artikel 11

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 223/2009 opgerichte Comité voor het Europees statistisch systeem. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*8).

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

12)   Het volgende artikel wordt ingevoegd:

Artikel 11 bis

Afwijkingen

1.   Indien voor de toepassing van deze verordening of de op grond daarvan vastgestelde uitvoeringshandelingen ingrijpende aanpassingen aan het nationale statistische systeem van een lidstaat nodig zouden zijn, kan de Commissie bij uitvoeringshandeling een afwijking toestaan voor een door de betrokken lidstaat gevraagde termijn, op voorwaarde dat die termijn niet langer is dan drie jaar. Daarbij ziet de Commissie erop toe dat de gegevens van de lidstaten vergelijkbaar zijn en dat de vereiste representatieve en betrouwbare Europese aggregaten tijdig berekend worden, en houdt zij rekening met de lasten voor lidstaten en respondenten.

2.   Wanneer de noodzaak van een afwijking krachtens lid 1 aan het eind van de periode waarvoor zij was verleend nog steeds door voldoende bewijsmateriaal is gerechtvaardigd, kan de Commissie bij uitvoeringshandeling een afwijking toestaan voor een door de betrokken lidstaat gevraagde volgende termijn, op voorwaarde dat die termijn niet langer is dan twee jaar.

3.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 dient een lidstaat een naar behoren gemotiveerd verzoek in bij de Commissie uiterlijk op 13 oktober 2020 of binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de betrokken uitvoeringshandeling, of zes maanden vóór het einde van de periode waarvoor de huidige afwijking is verleend, al naargelang het geval.

4.   Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punt 3), onder a) en b), en punt 6), zijn van toepassing met ingang van 1 maart 2021.

Artikel 1, punt 3), onder c) en d), en punt 5), zijn van toepassing met ingang van 1 juli 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

N. BRNJAC


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 maart 2020 (PB C 139 van 28.4.2020, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 17 juni 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).

(3)  Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

(4)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(5)  Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 27).

(6)  Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).

(7)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(10)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).


22.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/13


VERORDENING (EU) 2020/852 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juni 2020

betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt beoogd een interne markt tot stand te brengen die zich inzet voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van onder meer een evenwichtige economische groei en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu.

(2)

Op 25 september 2015 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een nieuw mondiaal kader voor duurzame ontwikkeling vastgesteld: de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (de “Agenda 2030”). De kern van de Agenda 2030 wordt gevormd door de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (Sustainable Development Goals, SDG’s) en de Agenda 2030 omvat de drie duurzaamheidsdimensies: de economische, de sociale en de ecologische dimensie. In de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst worden de SDG’s aan het beleidskader van de Unie gekoppeld, zodat ze van meet af aan geïntegreerd worden in alle acties en beleidsinitiatieven van de Unie, zowel binnen de Unie als op mondiaal niveau. De Raad heeft in zijn conclusies van 20 juni 2017 bevestigd dat de Unie en haar lidstaten vastbesloten zijn de Agenda 2030 op volledige, samenhangende, alomvattende, geïntegreerde en doeltreffende wijze en in nauwe samenwerking met partners en andere stakeholders uit te voeren. De Commissie heeft op 11 december 2019 haar mededeling over de Europese Green Deal gepubliceerd.

(3)

De Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (“de Overeenkomst van Parijs”) is door de Unie op 5 oktober 2016 goedgekeurd (3). Artikel 2, lid 1, onder c), van de Overeenkomst van Parijs beoogt de reactie op de klimaatverandering te versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling. In dat verband heeft de Europese Raad op 12 december 2019 conclusies over klimaatverandering aangenomen. Deze verordening is in het licht daarvan een belangrijke stap richting de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in 2050.

(4)

Duurzaamheid en de transitie naar een veilige, klimaatneutrale, klimaatbestendige, meer hulpbronnenefficiënte en circulaire economie zijn cruciale elementen om het concurrentievermogen van de Unie-economie op lange termijn te waarborgen. Duurzaamheid staat al lange tijd centraal in het Unieproject, en het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) weerspiegelen de sociale en ecologische dimensies van de Unie.

(5)

In december 2016 heeft de Commissie een deskundigengroep op hoog niveau de taak gegeven om een overkoepelende en integrale Uniestrategie inzake duurzame financiering te ontwikkelen. In het verslag van deze deskundigengroep, dat op 31 januari 2018 is gepubliceerd, wordt gepleit voor het tot stand brengen van een technisch robuust classificatiesysteem op Unieniveau om duidelijkheid te bieden over de vraag welke activiteiten als “groen” of “duurzaam” worden aangemerkt, te beginnen met de mitigatie van klimaatverandering.

(6)

In haar mededeling van 8 maart 2018 heeft de Commissie haar actieplan “Duurzame groei financieren” bekendgemaakt, waarin zij een ambitieuze en integrale strategie voor duurzame financiering lanceert. Een van de doelstellingen in dat actieplan is kapitaalstromen te richten op duurzame beleggingen teneinde duurzame en inclusieve groei te genereren. De belangrijkste en dringendste maatregel in het actieplan is de totstandbrenging van een uniform classificatiesysteem voor duurzame activiteiten. In het actieplan wordt erkend dat de verschuiving van kapitaalstromen naar duurzamere activiteiten moet stoelen op een gedeelde, holistische consensus over het begrip ecologische duurzaamheid van activiteiten en beleggingen. Als eerste stap zouden duidelijke richtsnoeren over activiteiten die kunnen worden aangemerkt als activiteiten die aan milieudoelstellingen bijdragen, beleggers helpen om hen te informeren over de beleggingen die ecologisch duurzame economische activiteiten financieren. In een latere fase kunnen misschien verdere richtsnoeren worden ontwikkeld betreffende activiteiten die bijdragen aan andere duurzaamheidsdoelstellingen, waaronder sociale doelstellingen.

(7)

Aangezien de wereldwijde ecologische uitdagingen systemisch van aard zijn, moet ecologische duurzaamheid systemisch en toekomstgericht worden benaderd, waarbij toenemende negatieve trends moeten worden aangepakt, zoals klimaatverandering, biodiversiteitsverlies, de wereldwijde overconsumptie van hulpbronnen, voedselschaarste, aantasting van de ozonlaag, verzuring van de oceanen, de verslechtering van het drinkwatersysteem en verandering van landgebruik, alsmede het ontstaan van nieuwe bedreigingen, zoals gevaarlijke chemische producten en de gecombineerde effecten daarvan.

(8)

In Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) is opgeroepen tot uitbreiding van de financiering door de private sector voor milieu- en klimaatgerelateerde uitgaven, met name met behulp van stimulansen en methoden die bedrijven aanzetten tot meting van de milieukosten van hun activiteiten en van de winst als gevolg van het gebruik van milieudiensten.

(9)

Om de SDG’s in de Unie te verwezenlijken, moeten kapitaalstromen naar duurzame beleggingen worden geleid. Het is van belang het potentieel van de interne markt ten volle te benutten om die doelstellingen te verwezenlijken. In dat verband is het van cruciaal belang om obstakels voor een efficiënte kapitaalstroom in de richting van duurzame beleggingen in de interne markt op te ruimen en om te voorkomen dat er nieuwe obstakels opduiken.

(10)

Gelet op de omvang van de uitdaging en de kosten die verbonden zijn aan niet of te laat handelen, moet het financieel stelsel geleidelijk worden aangepast teneinde de duurzame werking van de economie te ondersteunen. Daartoe moet duurzame financiering gemeengoed worden en moet rekening worden gehouden met het duurzaamheidseffect van financiële producten en diensten.

(11)

Het beschikbaar stellen van financiële producten waarmee ecologisch duurzame doelstellingen worden nagestreefd, is een doeltreffende manier om particuliere beleggingen naar duurzame activiteiten toe te leiden. Voorschriften voor het in de markt zetten van financiële producten of bedrijfsobligaties als ecologisch duurzame beleggingen, waaronder door de lidstaten en de Unie vastgestelde voorschriften op grond waarvan financiëlemarktdeelnemers en uitgevende instellingen nationale labels mogen gebruiken, strekken ertoe het beleggersvertrouwen en het bewustzijn over de milieueffecten van die financiële producten of bedrijfsobligaties te vergroten, zichtbaarheid te creëren en bezorgdheden in verband met “greenwashing” aan te pakken. Met “greenwashing” wordt in het kader van deze verordening de praktijk bedoeld waarbij een oneerlijk concurrentievoordeel wordt verkregen door een financieel product als milieuvriendelijk in de markt te zetten, terwijl het in feite niet aan elementaire milieunormen voldoet. Momenteel hebben slechts een paar lidstaten regelingen voor het toekennen van labels. Die bestaande regelingen berusten op uiteenlopende classificatiesystemen voor ecologisch duurzame economische activiteiten. Gezien de politieke toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en op Unieniveau, valt te verwachten dat meer en meer lidstaten regelingen voor het toekennen van labels zullen invoeren of financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen andere voorschriften zullen opleggen ten aanzien van het promoten van financiële producten of bedrijfsobligaties als ecologisch duurzaam. In dergelijke gevallen zouden de lidstaten dan hun eigen nationale classificatiesystemen gebruiken om te bepalen welke beleggingen als duurzaam worden aangemerkt. Indien die nationale regelingen voor het toekennen van labels of die nationale voorschriften verschillende criteria zouden hanteren om te bepalen welke economische activiteiten als ecologisch duurzaam worden aangemerkt, zouden beleggers worden ontmoedigd om over de grenzen heen te beleggen doordat beleggingsmogelijkheden in dat geval moeilijk met elkaar vergeleken kunnen worden. Bovendien zouden economische spelers die Uniewijd beleggingen willen aantrekken, in de verschillende lidstaten aan verschillende criteria moeten voldoen om hun activiteiten als ecologisch duurzaam aangemerkt te krijgen. Het ontbreken van uniforme criteria zou de kosten derhalve opdrijven en economische spelers sterk ontmoedigen om grensoverschrijdende kapitaalmarkten te betreden met het oog op duurzame beleggingen.

(12)

De criteria om te bepalen of een economische activiteit kan worden aangemerkt als een ecologisch duurzame economische activiteit, moeten op Unieniveau worden geharmoniseerd om de obstakels voor het functioneren van de interne markt met betrekking tot het aantrekken van middelen voor duurzaamheidsprojecten weg te nemen en te voorkomen dat er in de toekomst nog meer obstakels voor dergelijke projecten ontstaan. Door een dergelijke harmonisatie zou het voor economische spelers eenvoudiger worden om over de grenzen heen financiering voor hun ecologisch duurzame activiteiten aan te trekken, omdat hun economische activiteiten aan uniforme criteria zouden kunnen worden getoetst en aldus zouden kunnen worden geselecteerd als onderliggende activa voor ecologisch duurzame beleggingen. Een dergelijke harmonisatie zou grensoverschrijdende duurzame beleggingen in de Unie faciliteren.

(13)

Indien financiëlemarktdeelnemers beleggers geen toelichting verschaffen over de vraag hoe de activiteiten waarin zij beleggen aan milieudoelstellingen bijdragen, of indien financiëlemarktdeelnemers in hun toelichtingen uiteenlopende concepten hanteren van wat een ecologisch duurzame economische activiteit is, zullen beleggers het onevenredig lastig vinden om verschillende financiële producten te toetsen en te vergelijken. Gebleken is dat dergelijke praktijken beleggers ontmoedigen om in ecologisch duurzame financiële producten te beleggen. Daarnaast heeft een gebrek aan beleggersvertrouwen een ernstig schadelijk effect op de markt voor duurzame beleggingen. Ook is aangetoond dat nationale regels en marktgebaseerde initiatieven om die kwestie binnen nationale grenzen te regelen tot versnippering van de interne markt leiden. Indien financiëlemarktdeelnemers informatie verschaffen over de vraag hoe en in welke mate de financiële producten die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld, in activiteiten beleggen die aan de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten uit hoofde van deze verordening voldoen, en indien financiëlemarktdeelnemers voor dergelijke informatieverschaffing in de hele Unie gebruikmaken van gemeenschappelijke criteria, zou dat beleggers helpen beleggingsmogelijkheden grensoverschrijdend te vergelijken en zou dat ondernemingen waarin belegd wordt aanmoedigen hun bedrijfsmodellen ecologisch duurzamer te maken. Bovendien zouden beleggers dan in de hele Unie met meer vertrouwen in ecologisch duurzame financiële producten beleggen, hetgeen het functioneren van de interne markt ten goede zal komen.

(14)

Om de bestaande obstakels voor het functioneren van de interne markt aan te pakken en te voorkomen dat er in de toekomst nieuwe ontstaan, moet van de lidstaten en de Unie worden geëist dat zij een gemeenschappelijk concept hanteren van wat een ecologisch duurzame belegging is wanneer zij op nationaal niveau en op Unieniveau voorschriften met betrekking tot financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen invoeren teneinde een label toe te kennen aan financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam in de markt zijn gezet. Om versnippering van de markt en schade aan consumenten- en beleggersbelangen door een uiteenlopende invulling van het begrip ecologisch duurzame economische activiteiten te voorkomen, moeten nationale voorschriften waaraan financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen dienen te voldoen om financiële producten of bedrijfsobligaties als ecologisch duurzaam in de markt te zetten, voortbouwen op de uniforme criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten. Onder dergelijke financiëlemarktdeelnemers en uitgevende instellingen zijn tevens financiëlemarktdeelnemers die ecologisch duurzame financiële producten beschikbaar stellen en niet-financiële ondernemingen die ecologisch duurzame bedrijfsobligaties uitgeven.

(15)

Economische spelers die niet onder deze verordening vallen, kunnen dankzij de vaststelling van criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten ertoe worden aangezet om op vrijwillige basis op hun websites informatie te publiceren en te verschaffen over de ecologisch duurzame economische activiteiten die zij verrichten. Financiëlemarktdeelnemers en andere betrokken spelers op de financiële markten zullen dankzij die informatie niet alleen eenvoudig kunnen uitmaken van welke economische spelers de economische activiteiten ecologisch duurzaam zijn, maar die economische spelers zullen ook gemakkelijker financiering voor hun ecologisch duurzame activiteiten kunnen aantrekken.

(16)

Een classificatie van ecologisch duurzame economische activiteiten op Unieniveau moet de ontwikkeling van toekomstig Uniebeleid ter ondersteuning van duurzame financiering mogelijk maken, onder meer in de vorm van Uniebrede normen voor ecologisch duurzame financiële producten en de uiteindelijke invoering van labels die formele erkenning bieden van de naleving van die normen in de hele Unie. Het zou ook de basis kunnen vormen voor andere maatregelen van economische en regelgevende aard. Uniforme juridische voorschriften ter bepaling van de mate van economische duurzaamheid van beleggingen, op basis van uniforme criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten, zijn een noodzakelijk ijkpunt voor toekomstig Unierecht ter facilitering van de ombuiging van beleggingen naar ecologisch duurzame economische activiteiten.

(17)

In het kader van de verwezenlijking van de SDG’s in de Unie hebben beleidskeuzes zoals de oprichting van een Europees Fonds voor strategische investeringen er effectief toe bijgedragen dat particuliere beleggingen samen met overheidsuitgaven naar duurzame beleggingen worden toegeleid. Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (5) geeft 40 % als klimaatbeleggingsstreefcijfer aan voor infrastructuur- en innovatieprojecten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen. Gemeenschappelijke criteria om te bepalen of economische activiteiten als duurzaam kunnen worden aangemerkt, onder meer met betrekking tot hun milieueffecten, zouden de basis kunnen vormen voor toekomstige vergelijkbare initiatieven van de Unie voor het aantrekken van investeringen waarmee klimaatgerelateerde of andere milieudoelstellingen worden nagestreefd.

(18)

Om te vermijden dat de belangen van beleggers worden geschaad, moeten fondsbeheerders en institutionele beleggers die financiële producten beschikbaar stellen, informatie verschaffen over de vraag hoe en in welke mate zij de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten gebruiken om de ecologische duurzaamheid van hun beleggingen te bepalen. De verschafte informatie moet beleggers in staat stellen het aandeel van de aan het financiële product onderliggende beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten te achterhalen, uitgedrukt als percentage van alle aan dat financieel product onderliggende beleggingen, en hen dus in staat stellen de mate van ecologische duurzaamheid van de belegging te achterhalen. Indien de aan het financiële product onderliggende beleggingen in economische activiteiten zitten die aan een milieudoelstelling bijdragen, moet in de te verschaffen informatie worden omschreven aan welke milieudoelstelling of milieudoelstellingen de aan het financiële product onderliggende belegging bijdraagt, alsmede hoe en in welke mate met een dergelijke belegging ecologisch duurzame economische activiteiten worden gefinancierd, en moet die informatie nader aangeven wat de respectieve aandelen van faciliterende en transitieactiviteiten zijn. De Commissie moet nader aangeven welke informatie daartoe moet worden verschaft. Met die informatie moeten nationale bevoegde autoriteiten eenvoudig kunnen nagaan of die informatieverschaffingsverplichting wordt nageleefd en moeten zij die naleving kunnen afdwingen in overeenstemming met het toepasselijke nationale recht. Indien financiëlemarktdeelnemers geen rekening houden met de criteria voor ecologisch duurzame beleggingen, moeten zij een verklaring in die zin afleggen. Om te voorkomen dat de informatieverschaffingsverplichting wordt omzeild, moet die verplichting ook gelden indien financiële producten in de markt worden gezet als financiële producten die milieukenmerken promoten, met inbegrip van financiële producten die milieubescherming in ruime zin als doelstelling hebben.

(19)

De informatieverschaffingsverplichtingen in deze verordening vormen een aanvulling op de informatieverschaffing inzake duurzaamheid van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (6). Teneinde de transparantie te vergroten en ervoor te zorgen dat financiëlemarktdeelnemers eindbeleggers een objectief referentiepunt verstrekken over het aandeel van de beleggingen dat ecologisch duurzame economische activiteiten financiert, vormt deze verordening een aanvulling op de in Verordening (EU) 2019/2088 neergelegde regels inzake transparantie bij precontractuele informatieverschaffing en in periodieke verslagen. De definitie van “duurzame belegging” in Verordening (EU) 2019/2088 omvat beleggingen in economische activiteiten die bijdragen aan het bereiken van een milieudoelstelling, hetgeen onder meer beleggingen in “ecologisch duurzame economische activiteiten” in de zin van deze verordening moet omvatten. Bovendien beschouwt Verordening (EU) 2019/2088 een belegging slechts als een duurzame belegging als ze geen ernstige afbreuk doet aan een in die verordening vervatte milieu- of sociale doelstelling.

(20)

Om de betrouwbaarheid, de consistentie en de vergelijkbaarheid van informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector te verzekeren, moet bij de informatieverschaffing op grond van deze verordening voor zover mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande duurzaamheidsindicatoren, zoals door het Europees Parlement voorgesteld in zijn resolutie van 29 mei 2018 over duurzame financiering (7). In dat verband moeten de technische screeningscriteria voor zover mogelijk worden gebaseerd op de in Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde duurzaamheidsindicatoren.

(21)

Wat betreft de economische activiteiten van ondernemingen die niet verplicht zijn informatie te verschaffen op grond van deze verordening, is het in uitzonderlijke gevallen mogelijk dat financiëlemarktdeelnemers redelijkerwijs geen informatie kunnen verkrijgen om overeenstemming met de op grond van deze verordening bepaalde technische screeningscriteria vast te stellen. In die uitzonderlijke gevallen en uitsluitend voor economische activiteiten waarvoor geen volledige, betrouwbare en tijdige informatie kon worden verkregen, moeten financiëlemarktdeelnemers aanvullende beoordelingen en ramingen kunnen maken op basis van informatie uit andere bronnen. Dergelijke beoordelingen en ramingen mogen slechts worden gebruikt ter compensatie van beperkte en specifieke delen van de gewenste gegevenselementen, en de resultaten moeten met het nodige voorbehoud worden gepresenteerd. Om ervoor te zorgen dat de informatieverschaffing aan beleggers duidelijk en niet misleidend is, moeten financiëlemarktdeelnemers duidelijk toelichten waarop zij hun conclusies gebaseerd hebben en waarom zij met het oog op informatieverschaffing aan eindbeleggers dergelijke aanvullende beoordelingen en ramingen dienden te verrichten.

(22)

De Commissie doet in haar mededeling van 20 juni 2019 inzake “Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage” de aanbeveling dat bepaalde grote ondernemingen zouden moeten rapporteren over bepaalde klimaatgerelateerde kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) die zijn gebaseerd op het bij deze verordening vastgestelde kader. Beleggers die geïnteresseerd zijn in ondernemingen waarvan de producten en diensten substantieel bijdragen aan een van de in deze verordening omschreven milieudoelstellingen, hebben met name baat bij informatie over het met ecologisch duurzame economische activiteiten verband houdend aandeel van de omzet, kapitaaluitgaven (CapEx) of operationele uitgaven (OpEx) van dergelijke grote niet-financiële ondernemingen, alsmede bij op grote financiële ondernemingen afgestemde KPI’s. Het is daarom passend dergelijke grote ondernemingen te verplichten dergelijke KPI’s jaarlijks openbaar te maken, alsmede om die verplichting nader te bepalen in gedelegeerde handelingen, met name ten aanzien van grote financiële ondernemingen. Hoewel het een onevenredige belasting zou zijn om kleinere ondernemingen een dergelijke verplichting op te leggen, kunnen zij beslissen dergelijke informatie op vrijwillige basis openbaar te maken.

(23)

Ter bepaling van de ecologische duurzaamheid van een bepaalde economische activiteit moet een uitputtende lijst van milieudoelstellingen worden vastgesteld. De zes milieudoelstellingen die deze verordening moet bestrijken, zijn: de mitigatie van klimaatverandering, de adaptatie aan klimaatverandering, het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, de transitie naar een circulaire economie, de preventie en bestrijding van verontreiniging, en de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen.

(24)

Een economische activiteit die de milieudoelstelling inzake de mitigatie van klimaatverandering nastreeft, moet substantieel bijdragen aan de stabilisering van de broeikasgasemissies door deze te voorkomen of te verminderen, of door voor meer broeikasgasverwijdering te zorgen. De economische activiteit moet in overeenstemming zijn met de langetermijntemperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Die milieudoelstelling moet worden uitgelegd overeenkomstig het relevante Unierecht, met inbegrip van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (8).

(25)

Een economische activiteit die de milieudoelstelling inzake de adaptatie aan klimaatverandering nastreeft, moet substantieel bijdragen aan het verminderen of voorkomen van de ongunstige effecten van het huidige of verwachte toekomstige klimaat, of het risico op dergelijke ongunstige effecten, hetzij op die activiteit zelf, hetzij op de mens, de natuur of activa. Die milieudoelstelling moet worden uitgelegd overeenkomstig het relevante Unierecht en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015‐2030.

(26)

De milieudoelstelling inzake het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen moet worden uitgelegd overeenkomstig het relevante Unierecht, met inbegrip van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (9) en de Richtlijnen 2000/60/EG (10), 2006/7/EG (11), 2006/118/EG (12), 2008/56/EG (13) en 2008/105/EG (14) van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 91/271/EEG (15), 91/676/EEG (16) en 98/83/EG (17) van de Raad en Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie (18), alsmede de mededelingen van de Commissie van 18 juli 2007 inzake de aanpak van waterschaarste en droogte in de Europese Unie, van 14 november 2012 inzake een blauwdruk voor het behoud van de Europese wateren en van 11 maart 2019 inzake de strategische aanpak van de Europese Unie van geneesmiddelen in het milieu.

(27)

De milieudoelstelling inzake de transitie naar een circulaire economie moet worden uitgelegd overeenkomstig het relevante Unierecht op het gebied van de circulaire economie, afvalstoffen en chemische stoffen, met inbegrip van de Verordeningen (EG) nr. 1013/2006 (19), (EG) nr. 1907/2006 (20) en (EU) 2019/1021 (21) van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 94/62/EG (22), 2000/53/EG (23), 2006/66/EG (24), 2008/98/EG (25), 2010/75/EU (26), 2011/65/EU (27), 2012/19/EU (28), (EU) 2019/883 (29) en (EU) 2019/904 (30) van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (31), Verordening (EU) nr. 1357/2014 van de Commissie (32), Beschikking 2000/532/EG van de Commissie (33) en Besluit 2014/955/EU van de Commissie (34), en van de mededelingen van de Commissie van 2 december 2015 met als titel “Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie” en van 16 januari 2018 inzake een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie.

(28)

Een economische activiteit kan op verschillende manieren substantieel bijdragen aan de milieudoelstelling van de transitie naar een circulaire economie. Ze kan bijvoorbeeld de duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid en herbruikbaarheid van producten vergroten, of ze kan het gebruik van hulpbronnen verminderen door het maken van specifieke ontwerp- en materiaalkeuzes, door herbestemming, demontage en sloop in de bouw- en constructiesector te faciliteren, met name door het gebruik van bouwmaterialen te verminderen en het hergebruik van bouwmaterialen te bevorderen. Zij kan ook substantieel bijdragen aan de milieudoelstelling van de transitie naar een circulaire economie door het ontwikkelen van “product-als-een-dienst”-bedrijfsmodellen en circulaire waardeketens, teneinde producten, componenten en materialen zo lang mogelijk op het hoogste nut- en waardeniveau te houden. Verminderingen van het gehalte aan gevaarlijke stoffen in materialen en producten gedurende de levenscyclus, onder meer door ze te vervangen door veiliger alternatieven, moeten ten minste in overeenstemming zijn met het Unierecht. Een economische activiteit kan ook substantieel aan de milieudoelstelling van de transitie naar een circulaire economie bijdragen door het verminderen van voedselafval bij de productie, verwerking, vervaardiging of distributie van voedsel.

(29)

De milieudoelstelling inzake de preventie en bestrijding van verontreiniging moet worden uitgelegd overeenkomstig het relevante Unierecht, met inbegrip van de Richtlijnen 2000/60/EG, 2004/35/EG (35), 2004/107/EG (36), 2006/118/EG, 2008/50/EG (37), 2008/105/EG, 2010/75/EU, (EU) 2016/802 (38) en (EU) 2016/2284 (39) van het Europees Parlement en de Raad.

(30)

De milieudoelstelling inzake de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen moet worden uitgelegd overeenkomstig het relevante Unierecht, met inbegrip van de Verordeningen (EU) nr. 995/2010 (40), (EU) nr. 511/2014 (41) en (EU) nr. 1143/2014 (42) van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (43), Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad (44), de Richtlijnen 91/676/EEG en 92/43/EEG (45) van de Raad, alsmede overeenkomstig de mededelingen van de Commissie van 21 mei 2003 inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt), van 3 mei 2011 inzake “Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020”, van 6 mei 2013 inzake “Groene infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal”, van 26 februari 2016 inzake het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten, en van 23 juli 2019 inzake “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren”.

(31)

Een economische activiteit kan op verschillende manieren substantieel bijdragen aan de milieudoelstelling inzake de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, onder meer via het beschermen, behouden of herstellen van de biodiversiteit en ecosystemen, en aldus door de versterking van ecosysteemdiensten. Dergelijke diensten zijn gegroepeerd in vier categorieën, te weten voorzieningsdiensten, zoals de voorziening van voedsel en water; reguleringsdiensten, zoals het beheersen van klimaat en ziekte; ondersteunende diensten, zoals nutriëntencycli en de productie van zuurstof; en culturele diensten, zoals de verschaffing van spirituele en recreatieve voordelen.

(32)

Voor de toepassing van deze verordening moet het begrip “duurzaam bosbeheer” zodanig worden opgevat dat het rekening houdt met praktijken en gebruik van bos en van bosgrond die bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit of het stoppen of voorkomen van de degradatie van ecosystemen, ontbossing en habitatverlies, dat het rekening houdt met het beheer en het gebruik van bossen en bosgronden op een manier en met een intensiteit waarbij deze hun biodiversiteit, productiviteit, regeneratiecapaciteit en vitaliteit behouden, alsook het vermogen om nu en in de toekomst relevante ecologische, economische en sociale functies op lokaal, nationaal en mondiaal niveau te vervullen, en waarbij geen schade aan andere ecosystemen wordt toegebracht, zoals vastgesteld in Resolutie H1 van de Tweede Ministeriële Conferentie over de bescherming van bossen in Europa van 16‐17 juni 1993 in Helsinki betreffende algemene richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa, en dat het rekening houdt met Verordeningen (EU) nr. 995/2010 en (EU) 2018/841 (46) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (47), evenals met de mededeling van de Commissie van 20 september 2013 inzake “Een nieuwe EU-bosstrategie: ten bate van de bossen en de houtsector”.

(33)

Voor de toepassing van deze verordening wordt het begrip “energie-efficiëntie” gebruikt in de ruime zin van het woord en moet het zodanig worden opgevat dat het rekening houdt met relevant Unierecht, met inbegrip van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad (48) en Richtlijnen 2012/27/EU (49) en (EU) 2018/844 (50) van het Europees Parlement en de Raad, evenals de op grond van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad (51) vastgestelde uitvoeringsmaatregelen.

(34)

Voor elk van de milieudoelstellingen moeten uniforme criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan kan worden bepaald of economische activiteiten substantieel aan die doelstelling bijdragen. Eén element van de uniforme criteria moet zijn dat ernstige afbreuk aan in deze verordening beschreven milieudoelstellingen wordt voorkomen. Zo moet worden voorkomen dat beleggingen als ecologisch duurzaam worden aangemerkt in gevallen waarin de economische activiteiten die van deze beleggingen profiteren het milieu meer schaden dan dat ze aan een milieudoelstelling bijdragen. Bij dergelijke criteria moet, bovenop de milieueffecten van de economische activiteit zelf, rekening worden gehouden met de levenscyclus van de producten en diensten die middels die economische activiteit worden geleverd, mede op grond van bewijsmateriaal uit bestaande levenscyclusbeoordelingen, met name door de productie, het gebruik en het einde van de levensduur ervan in acht te nemen.

(35)

Gezien de gezamenlijke toezegging van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie tot het nastreven van de beginselen die in de Europese pijler van sociale rechten zijn verankerd ter ondersteuning van duurzame en inclusieve groei, en gezien het belang van internationale minimumnormen inzake mensenrechten en arbeidsrechten, moet de inachtneming van minimumgaranties een voorwaarde zijn om economische activiteiten als ecologisch duurzaam te kunnen aanmerken. Om die reden kunnen economische activiteiten uitsluitend als ecologisch duurzaam worden aangemerkt indien zij worden uitgevoerd in overeenstemming met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met inbegrip van de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, de acht fundamentele verdragen van de IAO en het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens. De fundamentele verdragen van de IAO omschrijven de mensenrechten en arbeidsrechten die ondernemingen in acht moeten nemen. Diverse van die internationale normen zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name het verbod op slavernij en dwangarbeid en het non-discriminatiebeginsel. Die minimumgaranties laten in voorkomend geval de toepassing onverlet van strengere voorschriften inzake milieu, gezondheid, veiligheid en sociale duurzaamheid die in voorkomend geval in het Unierecht zijn vastgesteld. Ondernemingen moeten bij de naleving van die minimumgaranties te werk gaan volgens het in Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde beginsel “geen ernstige afbreuk doen” en rekening houden met de op grond van die verordening vastgestelde technische reguleringsnormen die dat beginsel nader omschrijven.

(36)

Met het oog op de samenhang tussen deze verordening en Verordening (EU) 2019/2088 moet deze verordening Verordening (EU) 2019/2088 wijzigen om de Europese toezichthoudende autoriteiten, opgericht bij Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 (52), (EU) nr. 1094/2010 (53) en (EU) nr. 1095/2010 (54) van het Europees Parlement en de Raad (gezamenlijk de “ETA’s” genoemd) de opdracht te geven gezamenlijk technische reguleringsnormen op te stellen ter nadere specificatie van de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Die technische reguleringsnormen moeten in overeenstemming zijn met de inhoud, methoden en presentatie van de duurzaamheidsindicatoren in verband met de in Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde ongunstige effecten. Zij moeten tevens in overeenstemming zijn met de in de Europese pijler van sociale rechten verankerde beginselen, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met inbegrip van de verklaring van de IAO betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, de acht fundamentele verdragen van de IAO en het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens.

(37)

Verordening (EU) 2019/2088 moet tevens worden gewijzigd om de ETA’s de opdracht te geven om, via het Gemengd Comité, ontwerpen van technische reguleringsnormen op te stellen ter aanvulling van de regels inzake transparantie van het promoten van ecologische kenmerken en van ecologisch duurzame beleggingen bij precontractuele informatieverschaffing en in periodieke verslagen.

(38)

Gezien de specifieke technische details die nodig zijn om de milieueffecten van een economische activiteit te beoordelen, en gezien het snel veranderende karakter van wetenschap en technologie, moeten de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten regelmatig worden aangepast om dergelijke veranderingen te weerspiegelen. Willen de criteria actueel zijn en gebaseerd zijn op wetenschappelijk bewijs en wetenschappelijke input van deskundigen en betrokken stakeholders, dan moeten de voorwaarden voor wat een substantiële bijdrage en wat een ernstige afbreuk is meer in detail worden uitgewerkt voor de verschillende economische activiteiten en moeten deze regelmatig worden geactualiseerd. Daartoe moet de Commissie voor de verschillende economische activiteiten gedetailleerde en gekalibreerde technische screeningcriteria vaststellen, op basis van technische input van een multistakeholderplatform voor duurzame financiering.

(39)

Sommige economische activiteiten hebben een negatief effect op het milieu, en dit negatieve effect verminderen kan een substantiële bijdrage aan een of meer milieudoelstellingen betekenen. Voor die economische activiteiten is het passend technische screeningcriteria vast te stellen die een substantiële verbetering van de milieuprestaties ten opzichte van, onder meer, het sectorale gemiddelde vergen, maar die tegelijkertijd tijdens de economische levensduur van de gefinancierde economische activiteit lock‐ineffecten voorkomen die schadelijk zijn voor het milieu, waaronder koolstofintensieve lock‐ineffecten. Die criteria moeten ook rekening houden met het langetermijneffect van een bepaalde economische activiteit.

(40)

Een economische activiteit mag niet als ecologisch duurzaam worden aangemerkt indien de schade die zij aan het milieu berokkent, groter is dan de voordelen die zij oplevert. In de technische screeningcriteria moeten de minimumvereisten worden vastgesteld voor het vermijden van een ernstige afbreuk aan andere doelstellingen, onder meer door voort te bouwen op eventuele minimumvereisten die op grond van het Unierecht zijn vastgesteld. Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria moet de Commissie erop toezien dat deze zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs, dat er rekening wordt gehouden met de levenscyclus — waaronder bestaande beoordelingen van levenscycli — en dat de criteria regelmatig worden geactualiseerd. Indien op basis van wetenschappelijke evaluatie een risico niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, moet het voorzorgsbeginsel gelden overeenkomstig artikel 191 VWEU.

(41)

Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria voor de milieudoelstelling inzake de mitigatie van klimaatverandering moet de Commissie rekening houden met en stimulansen bieden voor de lopende noodzakelijke transitie naar een klimaatneutrale economie overeenkomstig artikel 10, lid 2, van deze verordening. De transitie vergt behalve het gebruik van klimaatneutrale energie en meer investeringen in economische activiteiten en sectoren die reeds koolstofarm zijn, substantiële reducties van de broeikasgasemissies in andere economische activiteiten en sectoren waarvoor er geen koolstofarme alternatieven zijn die technologisch en economisch haalbaar zijn. Die economische transitieactiviteiten moeten worden aangemerkt als economische activiteiten die substantieel bijdragen aan de mitigatie van klimaatverandering indien de broeikasgasemissies ervan substantieel lager zijn dan het gemiddelde in de sector of de bedrijfstak, zij de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme alternatieven niet in de weg staan, en zij niet leiden tot een lock‐in van activa die onverenigbaar is met het doel van klimaatneutraliteit, rekening houdend met de economische levensduur van die activa. De technische screeningcriteria voor die economische transitieactiviteiten moeten bewerkstelligen dat die transitieactiviteiten op een geloofwaardige manier tot klimaatneutraliteit leiden, en ze moeten daartoe regelmatig worden aangepast.

(42)

Een economische activiteit moet worden aangemerkt als een economische activiteit die substantieel bijdraagt aan een of meer van de milieudoelstellingen van deze verordening indien die activiteit het rechtstreeks mogelijk maakt dat andere activiteiten een substantiële bijdrage leveren aan een of meer van die doelstellingen. Een dergelijke faciliterende activiteit mag daarbij niet leiden tot een lock‐in van activa die de milieudoelstellingen voor de lange termijn ondermijnen, rekening houdend met de economische levensduur van die activa, en moet een substantieel positief milieueffect hebben, vanuit het oogpunt van levenscyclusoverwegingen.

(43)

Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria moet de Commissie rekening houden met het relevante Unierecht, waaronder Verordeningen (EG) nr. 1221/2009 (55) en (EG) nr. 66/2010 (56) van het Europees Parlement en de Raad, alsook Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie (57) en de mededeling van de Commissie van 16 juli 2018 inzake overheidsopdrachten voor een beter milieu. Onnodige incoherenties met classificaties van economische activiteiten die reeds voor andere doelen bestaan, moeten worden voorkomen en daarom moet de Commissie ook rekening houden met de statistische classificaties met betrekking tot de sector milieugoederen en ‐diensten, te weten de classificatie van activiteiten voor de bescherming van het milieu (CEPA) en de classificatie van activiteiten voor het beheer van hulpbronnen (CReMA) van Verordening (EU) nr. 538/2014 van het Europees Parlement en de Raad (58). Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria moet de Commissie rekening houden met bestaande milieu-indicatoren en rapportagekaders die onder meer zijn ontwikkeld door de Commissie en het Europees Milieuagentschap, en met bestaande internationale normen, zoals ontwikkeld door onder meer de OESO.

(44)

Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria moet de Commissie ook rekening houden met de specifieke kenmerken van de infrastructuursector, en moet zij in een kosten-batenanalyse rekening houden met de ecologische, sociale en economische externaliteiten. In dat verband moet de Commissie rekening houden met het relevante Unierecht, onder meer Richtlijnen 2001/42/EG (59), 2011/92/EU (60), 2014/23/EU (61), 2014/24/EU (62) en 2014/25/EU (63) van het Europees Parlement en de Raad, alsook de Unienormen en de bestaande methodiek, en met de werkzaamheden van internationale organisaties, zoals de OESO. In dat verband moeten de technische screeningcriteria in alle fasen van de levenscyclus van een project passende governancekaders bevorderen waarin ecologische, sociale en governancefactoren, als bedoeld in de door de Verenigde Naties gesteunde beginselen voor verantwoord beleggen (Principles for Responsible Investment), zijn geïntegreerd.

(45)

De technische screeningcriteria moeten bewerkstelligen dat alle betrokken economische activiteiten binnen een bepaalde bedrijfstak als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt en gelijk worden behandeld, indien zij in gelijke mate bijdragen aan een of meer van de in deze verordening vastgelegde milieudoelstellingen. Het potentiële vermogen om aan die milieudoelstellingen bij te dragen, kan van bedrijfstak tot bedrijfstak verschillen, en dit moet in die criteria tot uiting komen. Binnen elke bedrijfstak mogen die criteria echter niet leiden tot een oneerlijke benadeling van bepaalde economische activiteiten in vergelijking met andere activiteiten indien de eerste groep in dezelfde mate aan de milieudoelstellingen bijdraagt als de tweede groep.

(46)

Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria voor ecologisch duurzame activiteiten moet de Commissie nagaan of de vaststelling van die criteria aanleiding zou geven tot gestrande activa of zou leiden tot incoherente prikkels, dan wel een ander ongunstig effect op financiële markten zou hebben.

(47)

Om te voorkomen dat nalevingskosten een te grote belasting vormen voor economische spelers, moet de Commissie technische screeningcriteria vaststellen die voldoende rechtszekerheid bieden, die werkbaar zijn en eenvoudig kunnen worden toegepast, en waarvan de naleving kan worden gecontroleerd binnen redelijke marges voor nalevingskosten, zonder dat dit onnodige administratieve lasten met zich meebrengt. Voor technische screeningcriteria kan het nodig zijn een beoordeling van de levenscyclus uit te voeren als dit voldoende werkbaar en noodzakelijk is.

(48)

De Commissie moet voorrang geven aan het vaststellen van technische screeningcriteria voor de economische activiteiten die potentieel het meest aan milieudoelstellingen bijdragen, zodat beleggingen naar economische activiteiten met een zo groot mogelijk positief effect op de milieudoelstellingen worden geleid.

(49)

Voor de vervoersector, onder meer voor mobiele activa, moeten passende technische screeningcriteria worden vastgesteld. Die screeningcriteria moeten rekening houden met het feit dat de vervoersector, met inbegrip van de internationale scheepvaart, verantwoordelijk is voor bijna 26 % van de totale broeikasgasemissies in de Unie. Zoals in het actieplan duurzame groei financieren staat, vertegenwoordigt de vervoersector ongeveer 30 % van de extra jaarlijkse investeringen die nodig zijn voor duurzame ontwikkeling in de Unie, bijvoorbeeld om meer te elektrificeren of de transitie naar schonere vervoerswijzen te ondersteunen door het bevorderen van een verschuiving naar andere vervoerswijzen (“modal shift”) en een beter verkeersmanagement.

(50)

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij het ontwikkelen van de technische screeningcriteria tot passende raadplegingen overgaat conform de agenda voor betere regelgeving. Bij het vaststellen en actualiseren van de technische screeningcriteria moeten de betreffende stakeholders worden betrokken en moet het advies van deskundigen met bewezen kennis en ervaring op de betrokken gebieden worden benut. Daartoe moet de Commissie een platform voor duurzame financiering (het “platform”) opzetten. Het platform moet bestaan uit deskundigen uit zowel de publieke als de particuliere sector. Bij de deskundigen uit de publieke sector moeten onder meer vertegenwoordigers horen van het Europees Milieuagentschap, de ETA’s, de Europese Investeringsbank en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten. Bij de deskundigen uit de particuliere sector moeten onder meer vertegenwoordigers horen van financiële- en niet-financiëlemarktdeelnemers en van bedrijfssectoren, die de relevante sectoren vertegenwoordigen, en personen met boekhoudkundige en rapportage-expertise. Verder moeten ook deskundigen uit het maatschappelijk middenveld deel uitmaken van het platform, onder meer deskundigen met expertise op het gebied van milieu-, sociale, arbeids- en governancekwesties. Financiëlemarktdeelnemers moeten ertoe worden aangemoedigd de Commissie te informeren indien zij van mening zijn dat een economische activiteit die niet aan de technische screeningcriteria voldoet of waarvoor deze criteria nog niet zijn vastgesteld, als ecologisch duurzaam moet worden aangemerkt, teneinde de Commissie te helpen om na te gaan of het passend is de technische screeningcriteria aan te vullen of te actualiseren.

(51)

Het platform moet worden ingericht volgens de toepasselijke algemene regels voor de oprichting en het functioneren van deskundigengroepen van de Commissie, onder meer met betrekking tot de selectieprocedure. Bij de selectieprocedure moet worden gestreefd naar een hoge deskundigheid, geografisch en genderevenwicht en een evenwichtige vertegenwoordiging van relevante knowhow, gelet op de specifieke taken van het platform. Bij de selectieprocedure moet de Commissie volgens die algemene regels beoordelen of er mogelijke belangenconflicten zijn en moet zij zo nodig passende maatregelen nemen om dergelijke belangenconflicten op te lossen.

(52)

Het platform moet de Commissie adviseren over de ontwikkeling, analyse en herziening van technische screeningcriteria, onder meer wat betreft het potentiële effect van dergelijke criteria op de waardering van activa die volgens bestaande marktpraktijken als ecologisch duurzame activa worden aangemerkt. Het platform moet de Commissie ook van advies dienen over de vraag of de technische screeningcriteria geschikt zijn voor gebruik in toekomstige beleidsinitiatieven van de Unie voor het bevorderen van duurzame beleggingen, en over de mogelijke rol van duurzaamheidsnormen inzake boekhouding en rapportage bij de ondersteuning van de toepassing van de technische screeningcriteria. Het platform moet de Commissie adviseren over de ontwikkeling van verdere maatregelen om de beschikbaarheid en kwaliteit van gegevens te verbeteren, met inachtneming van het doel onnodige administratieve lasten te voorkomen, over het aanpakken van andere duurzaamheidsdoelstellingen, waaronder sociale doelstellingen, en over de werking van minimumwaarborgen en de eventuele noodzaak deze aan te vullen.

(53)

De Commissie moet de bestaande deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering voortzetten en deze een formele status geven. Die deskundigengroep zal onder meer tot taak hebben de Commissie te adviseren over de geschiktheid van de technische screeningcriteria en over de wijze waarop het platform die criteria ontwikkelt. Daartoe moet de Commissie de lidstaten op de hoogte houden door regelmatig vergaderingen van de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering te beleggen.

(54)

Met het oog op de nadere bepaling van de in deze verordening beschreven voorschriften, en met name om voor verschillende economische activiteiten gedetailleerde en gekalibreerde technische screeningcriteria vast te stellen en te actualiseren over wat “substantiële bijdrage” en “ernstige afbreuk” aan de milieudoelstellingen betekent, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de informatie die vereist is om de informatieverschaffingsverplichtingen op grond van deze verordening na te leven, en ten aanzien van de technische screeningcriteria. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, zoals via het platform en de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering, en dat de raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (64). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(55)

Deze verordening vormt een aanvulling op de informatieverschaffingsvereisten van Verordening (EU) 2019/2088. Ter wille van een ordelijk en doeltreffend toezicht op de naleving van deze verordening door financiëlemarktdeelnemers moeten de lidstaten een beroep doen op de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2088 aangewezen bevoegde autoriteiten. Met het oog op het handhaven van de naleving moeten de lidstaten tevens regels vaststellen voor maatregelen en sancties, die doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. De nationale bevoegde autoriteiten en de ETA’s moeten de productinterventiebevoegdheden uitoefenen die zijn vastgelegd in de Verordeningen (EU) nr. 600/2014 (65), (EU) nr. 1286/2014 (66) en (EU) 2019/1238 (67) van het Europees Parlement en de Raad, ook met betrekking tot misleidende verkooppraktijken of de verschaffing van misleidende informatie inzake duurzaamheid, met inbegrip van de uit hoofde van deze verordening vereiste informatie.

(56)

Om te zorgen voor de efficiënte en duurzame organisatie van de werkzaamheden en vergaderpraktijken van zowel het platform als de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering, en om een brede participatie en efficiënte interactie binnen de groepen, de subgroepen daarvan, de Commissie en de stakeholders mogelijk te maken, moet in voorkomend geval het verhoogd gebruik van digitale, met inbegrip van virtuele, technologieën worden overwogen.

(57)

Om de betrokkenen voldoende tijd te geven om zich vertrouwd te maken met de in deze verordening vastgelegde criteria voor het aanmerken als ecologisch duurzame economische activiteiten, en de toepassing ervan voor te bereiden, moeten de verplichtingen van deze verordening voor elk van de milieudoelstellingen twaalf maanden na de vaststelling van de relevante technische screeningcriteria van toepassing worden.

(58)

De bepaling in deze verordening die verwijst naar reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening bestaande fiscale stimuleringsregelingen waarin met certificaten wordt gewerkt, laat de in de Verdragen neergelegde respectieve bevoegdheden van de Unie en de lidstaten op belastinggebied onverlet.

(59)

De toepassing van deze verordening moet regelmatig worden geëvalueerd om, onder meer, de volgende elementen te kunnen beoordelen: de vooruitgang wat betreft het ontwikkelen van technische screeningcriteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten; de eventuele noodzaak om de criteria om uit te maken of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt, te herzien en aan te vullen; de doeltreffendheid van het classificatiesysteem voor ecologisch duurzame economische activiteiten bij het toeleiden van particuliere beleggingen naar dergelijke activiteiten en vooral wat betreft de kapitaalstroom naar particuliere ondernemingen en andere juridische entiteiten, en de verdere ontwikkeling van dat classificatiesysteem, met inbegrip van de uitbreiding van het toepassingsgebied ervan tot andere dan ecologisch duurzame economische activiteiten, teneinde activiteiten te omvatten die het milieu aanzienlijk schaden, alsook andere duurzaamheidsdoelstellingen, met inbegrip van sociale doelstellingen.

(60)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak om op Unieniveau uniforme criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten in te voeren, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   In deze verordening worden de criteria vastgesteld om uit te maken of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt, met het oog op het bepalen van de mate waarin een belegging ecologisch duurzaam is.

2.   Deze verordening is van toepassing op:

a)

door lidstaten of de Unie genomen maatregelen die voorschriften vaststellen voor financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld;

b)

financiëlemarktdeelnemers die financiële producten beschikbaar stellen;

c)

ondernemingen die zijn onderworpen aan de verplichting een niet-financiële verklaring of een geconsolideerde niet-financiële verklaring openbaar te maken op grond van respectievelijk artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad (68).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

“ecologisch duurzame belegging”: een belegging in een of meerdere economische activiteiten die uit hoofde van deze verordening als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt;

2.

“financiëlemarktdeelnemer”: een financiëlemarktdeelnemer in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2019/2088, met inbegrip van een ontwikkelaar van een pensioenproduct ten aanzien waarvan een lidstaat heeft beslist die verordening erop toe te passen overeenkomstig artikel 16 van die verordening;

3.

“financieel product”: een financieel product in de zin van artikel 2, punt 12, van Verordening (EU) 2019/2088;

4.

“uitgevende instelling”: een uitgevende instelling in de zin van artikel 2, onder h), van Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad (69);

5.

“mitigatie van klimaatverandering”: het proces om de stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur te beperken tot beduidend minder dan 2 °C en de inspanningen voort te zetten om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, zoals vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs;

6.

“adaptatie aan klimaatverandering”: het proces van aanpassing aan de daadwerkelijke en verwachte klimaatverandering en de gevolgen daarvan;

7.

“broeikasgas”: een broeikasgas genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (70);

8.

“afvalhiërarchie”: de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG;

9.

“circulaire economie”: een economisch systeem waarbij de waarde van producten, materialen en andere hulpbronnen in de economie zo lang mogelijk wordt behouden, waarbij deze efficiënter worden gebruikt bij productie en consumptie, en waardoor het milieueffect van het gebruik ervan wordt verminderd, en afval en het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in alle stadia van de levenscyclus zo veel mogelijk worden beperkt, onder meer door toepassing van de afvalhiërarchie;

10.

“verontreinigende stof”: een stof, trilling, warmte, geluid, licht of andere contaminant in lucht, water of bodem die de gezondheid van de mens of het milieu kan aantasten, schade kan toebrengen aan materiële bezittingen, dan wel de belevingswaarde van het milieu of ander rechtmatig milieugebruik kan aantasten of in de weg staan;

11.

“bodem”: de bovenste laag van de aardkorst die begrensd is door het vaste gesteente en het aardoppervlak, en die bestaat uit minerale deeltjes, organisch materiaal, water, lucht en levende organismen;

12.

“verontreiniging”:

a)

het door menselijke activiteiten direct of indirect inbrengen van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem;

b)

in het kader van mariene verontreiniging: verontreiniging in de zin van artikel 3, punt 8, van Richtlijn 2008/56/EG;

c)

in het kader van waterverontreiniging: verontreiniging in de zin van artikel 2, punt 33, van Richtlijn 2000/60/EG;

13.

“ecosysteem”: een dynamisch complex van levensgemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving, die in een onderlinge wisselwerking een functionele eenheid vormen;

14.

“ecosysteemdiensten”: de directe en indirecte bijdragen van ecosystemen aan de economische, sociale, culturele en andere voordelen die mensen uit die ecosystemen halen;

15.

“biodiversiteit”: de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken, hetgeen diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen omvat;

16.

“goede staat”: in verband met een ecosysteem, een ecosysteem dat in goede fysische, chemische en biologische staat of van goede fysische, chemische en biologische kwaliteit is en een zelfreproducerend of zelfherstellend vermogen heeft, waarin de soortensamenstelling, de ecosysteemstructuur en de ecologische functies niet worden verzwakt;

17.

“energie-efficiëntie”: het efficiënter energiegebruik in alle stadia van de energieketen, van opwekking tot eindverbruik;

18.

“mariene wateren”: mariene wateren in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/56/EG;

19.

“oppervlaktewater”: oppervlaktewater in de zin van artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2000/60/EG;

20.

“grondwater”: grondwater in de zin van artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2000/60/EG;

21.

“goede milieutoestand”: een goede milieutoestand in de zin van artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG;

22.

“goede toestand”:

a)

voor oppervlaktewater, het vertonen van zowel een “goede ecologische toestand” in de zin van artikel 2, punt 22, van Richtlijn 2000/60/EG als een “goede chemische toestand van oppervlaktewater” in de zin van artikel 2, punt 24, van die richtlijn;

b)

voor grondwater, het vertonen van zowel een “goede chemische toestand van grondwater” in de zin van artikel 2, punt 25, van Richtlijn 2000/60/EG als een “goede kwantitatieve toestand” in de zin van artikel 2, punt 28, van die richtlijn;

23.

“goed ecologisch potentieel”: goed ecologisch potentieel in de zin van artikel 2, punt 23, van Richtlijn 2000/60/EG.

HOOFDSTUK II

ECOLOGISCH DUURZAME ECONOMISCHE ACTIVITEITEN

Artikel 3

Criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten

Met het oog op het bepalen van de mate waarin een belegging ecologisch duurzaam is, wordt een economische activiteit aangemerkt als ecologisch duurzaam indien die economische activiteit:

a)

overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 16 substantieel bijdraagt aan een of meer van de in artikel 9 genoemde milieudoelstellingen;

b)

overeenkomstig artikel 17 geen ernstige afbreuk doet aan de in artikel 9 genoemde milieudoelstellingen;

c)

wordt verricht met inachtneming van de in artikel 18 vastgestelde minimumgaranties, en

d)

voldoet aan de technische screeningcriteria die door de Commissie zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2.

Artikel 4

Gebruik van de criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten bij overheidsmaatregelen, bij normen en bij labels

De lidstaten en de Unie hanteren de criteria van artikel 3 om te bepalen of een economische activiteit als ecologisch duurzaam kan worden aangemerkt met het oog op maatregelen tot vaststelling van voorschriften voor financiëlemarktdeelnemers of uitgevende instellingen ten aanzien van financiële producten of bedrijfsobligaties die als ecologisch duurzaam beschikbaar worden gesteld.

Artikel 5

Transparantie van ecologisch duurzame beleggingen bij precontractuele informatieverschaffing en in periodieke verslagen

Indien een in artikel 9, lid 1, 2 of 3, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoeld financieel product belegt in een economische activiteit die bijdraagt aan een milieudoelstelling in de zin van artikel 2, punt 17, van die verordening, omvat de overeenkomstig artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van die verordening te verschaffen informatie het volgende:

a)

de informatie over de milieudoelstelling of milieudoelstellingen als beschreven in artikel 9 van deze verordening waaraan de onderliggende belegging van het financiële product bijdraagt;

b)

een beschrijving van hoe en in welke mate de aan het financiële product onderliggende beleggingen beleggingen zijn in economische activiteiten die als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt uit hoofde van artikel 3 van deze verordening.

In de in dit artikel, eerste alinea, onder b), bedoelde beschrijving wordt het aandeel van de voor het financieel product geselecteerde beleggingen in ecologisch duurzame economische activiteiten gespecificeerd, met inbegrip van nadere gegevens over de respectievelijk in artikel 16 en in artikel 10, lid 2, bedoelde aandelen van faciliterende en transitieactiviteiten, uitgedrukt als een percentage van alle voor het financiële product geselecteerde beleggingen.

Artikel 6

Transparantie van financiële producten die milieukenmerken promoten bij precontractuele informatieverschaffing en in periodieke verslagen

Indien een in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoeld financieel product milieukenmerken promoot, is artikel 5 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

De overeenkomstig artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2088 te verschaffen informatie gaat vergezeld van de volgende verklaring:

“Het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” is alleen van toepassing op de onderliggende beleggingen van het financiële product die rekening houden met de EU-criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten.

De onderliggende beleggingen van het resterende deel van dit financiële product houden geen rekening met de EU-criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten.”.

Artikel 7

Transparantie van andere financiële producten bij precontractuele informatieverschaffing en in periodieke verslagen

Indien een financieel product niet valt onder artikel 8, lid 1, of onder artikel 9, lid 1, 2 of 3, van Verordening (EU) 2019/2088, gaat de informatie die overeenkomstig de in artikel 6, lid 3, en artikel 11, lid 2, van die verordening bedoelde sectorale wetgeving moet worden verschaft, vergezeld van de volgende verklaring:

“De onderliggende beleggingen van dit financiële product houden geen rekening met de EU-criteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten.”.

Artikel 8

Transparantie van ondernemingen in niet-financiële verklaringen

1.   Een onderneming die op grond van artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU verplicht is niet-financiële informatie openbaar te maken, neemt in haar niet-financiële verklaring of geconsolideerde niet-financiële verklaring informatie op over hoe en in welke mate de activiteiten van de onderneming verband houden met economische activiteiten die als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt uit hoofde van de artikelen 3 en 9 van deze verordening.

2.   Niet-financiële ondernemingen verschaffen met name de volgende informatie:

a)

het aandeel van hun omzet uit producten of diensten die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt, en

b)

het aandeel van hun kapitaaluitgaven, en het aandeel van hun operationele uitgaven, in verband met activa of processen die verband houden met economische activiteiten die uit hoofde van de artikelen 3 en 9 als ecologisch duurzaam kunnen worden aangemerkt.

3.   Indien een onderneming op grond van artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU niet-financiële informatie openbaar maakt in een afzonderlijk verslag overeenkomstig artikel 19 bis, lid 4, of artikel 29 bis, lid 4, van die richtlijn, wordt de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde informatie in dat afzonderlijke verslag openbaar gemaakt.

4.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van de leden 1 en 2 van dit artikel met het oog op de nadere bepaling van de inhoud en presentatie van de op grond van die leden te verschaffen informatie, met inbegrip van de methodiek die moet worden gehanteerd om aan die leden te voldoen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van zowel financiële als niet-financiële ondernemingen en de technische screeningcriteria die op grond van deze verordening zijn vastgesteld. De Commissie stelt die gedelegeerde handeling uiterlijk op 1 juni 2021 vast.

Artikel 9

Milieudoelstellingen

Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende doelstellingen milieudoelstellingen:

a)

de mitigatie van klimaatverandering;

b)

de adaptatie aan klimaatverandering;

c)

het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen;

d)

de transitie naar een circulaire economie;

e)

de preventie en bestrijding van verontreiniging;

f)

de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen.

Artikel 10

Substantiële bijdrage aan de mitigatie van klimaatverandering

1.   Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan de mitigatie van klimaatverandering bijdraagt indien die activiteit in overeenstemming met de langetermijntemperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs substantieel bijdraagt aan de stabilisering van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarop gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen, door het beletten of verminderen van broeikasgasemissies of het vergroten van broeikasgasverwijderingen, onder meer door proces- of productinnovatie, door middel van:

a)

opwekking, transmissie, opslag, distributie of gebruik van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, onder meer door gebruikmaking van innovatieve technologie met een potentieel voor aanzienlijke toekomstige besparingen of door de noodzakelijke versterking of uitbreiding van het net;

b)

verbetering van de energie-efficiëntie, behalve voor energieopwekkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 19, lid 3;

c)

uitbreiding van schone of klimaatneutrale mobiliteit;

d)

overschakeling op het gebruik van duurzaam gewonnen hernieuwbare materialen;

e)

uitbreiding van het gebruik van technologieën voor ecologisch veilig(e) koolstofafvang en ‐gebruik (carbon capture and utilisation, CCU) en koolstofafvang en ‐opslag (carbon capture and storage, CCS) die voor een nettoreductie van broeikasgasemissies zorgen;

f)

versterking van koolstofputten op land, onder meer door het vermijden van ontbossing en aantasting van bossen, herstel van bossen, duurzaam beheer en herstel van akkerland, grasland en watergebieden (wetlands), bebossing en regeneratieve landbouw;

g)

totstandbrenging van energie-infrastructuur die nodig is om energiesystemen koolstofvrij te maken;

h)

productie van schone en efficiënte brandstoffen uit hernieuwbare of koolstofneutrale bronnen, of

i)

het overeenkomstig artikel 16 faciliteren van een of meer van de in de punten a) tot en met h) van dit lid opgenomen activiteiten.

2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt een economische activiteit waarvoor er geen technologisch en economisch haalbaar koolstofarm alternatief bestaat, aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan de mitigatie van klimaatverandering bijdraagt indien ze de transitie naar een klimaatneutrale economie ondersteunt volgens een traject naar beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, onder meer door broeikasgasemissies, met name emissies uit vaste fossiele brandstoffen, af te bouwen, en indien die activiteit:

a)

broeikasgasemissieniveaus vertoont die overeenstemmen met de beste prestaties in de sector of de industrie;

b)

de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme alternatieven niet in de weg staat, en

c)

niet leidt tot een lock‐in van koolstofintensieve activa, gelet op hun economische levensduur.

Voor de toepassing van dit lid en de vaststelling van technische screeningcriteria op grond van artikel 19 beoordeelt de Commissie de potentiële bijdrage en de haalbaarheid van alle relevante bestaande technologieën.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast met het oog op:

a)

het aanvullen van de leden 1 en 2 van dit artikel door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering, en

b)

het aanvullen van artikel 17 door voor elke relevante milieudoelstelling technische screeningcriteria vast te stellen om uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan op grond van punt a) van dit lid technische screeningcriteria zijn vastgesteld, ernstig afbreuk doet aan een of meer van die doelstellingen.

4.   Alvorens de in lid 3 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie het in artikel 20 bedoelde platform over de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria.

5.   De Commissie stelt de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdend met de vereisten van artikel 19.

6.   De Commissie stelt de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2020 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2022 van toepassing wordt.

Artikel 11

Substantiële bijdrage aan de adaptatie aan klimaatverandering

1.   Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan de adaptatie aan klimaatverandering bijdraagt indien die activiteit:

a)

adaptatieoplossingen omvat die ofwel het risico op ongunstige effecten van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op die economische activiteit substantieel verminderen, ofwel die ongunstige effecten substantieel verminderen, zonder het risico op ongunstige effecten op de mens, de natuur of activa te vergroten, of

b)

adaptatieoplossingen biedt die, naast het feit dat ze aan de in artikel 16 gestelde voorwaarden tegemoetkomen, substantieel bijdragen aan het voorkomen of verminderen van het risico op ongunstige effecten van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de mens, de natuur of activa, zonder het risico op ongunstige effecten op andere personen, de natuur of activa te vergroten.

2.   De in lid 1, onder a), bedoelde adaptatieoplossingen worden beoordeeld en gerangschikt naar prioriteit aan de hand van de beste beschikbare klimaatprognoses en voorkomen of verminderen ten minste:

a)

de locatiespecifieke en contextspecifieke ongunstige effecten van klimaatverandering op de economische activiteit, of

b)

de potentiële ongunstige effecten van klimaatverandering op het milieu waarbinnen de economische activiteit plaatsvindt.

3.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast met het oog op:

a)

het aanvullen van de leden 1 en 2 van dit artikel door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de adaptatie aan klimaatverandering, en

b)

het aanvullen van artikel 17 door voor elke relevante milieudoelstelling technische screeningcriteria vast te stellen om uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan op grond van punt a) van dit lid technische screeningcriteria zijn vastgesteld, ernstig afbreuk doet aan een of meer van die doelstellingen.

4.   Alvorens de in lid 3 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie het in artikel 20 bedoelde platform over de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria.

5.   De Commissie stelt de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdend met de vereisten van artikel 19.

6.   De Commissie stelt de in lid 3 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2020 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2022 van toepassing wordt.

Artikel 12

Substantiële bijdrage aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen

1.   Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen bijdraagt indien die activiteit ofwel substantieel bijdraagt aan het bereiken van de goede toestand van waterlichamen, met inbegrip van oppervlakte- en grondwaterlichamen, of aan het voorkomen van de verslechtering van waterlichamen die reeds in goede toestand verkeren, ofwel substantieel bijdraagt aan het bereiken van de goede milieutoestand van mariene wateren of aan het voorkomen van de verslechtering van mariene wateren die reeds in goede milieutoestand verkeren, door middel van:

a)

het beschermen van het milieu tegen de ongunstige effecten van lozingen van stedelijk en industrieel afvalwater, met inbegrip van contaminanten waarover de bezorgdheid toeneemt, zoals geneesmiddelen en microplastics, bijvoorbeeld door te zorgen voor de gepaste opvang, behandeling en lozing van stedelijk en industrieel afvalwater;

b)

het beschermen van de gezondheid van de mens tegen de ongunstige effecten van verontreiniging van voor menselijke consumptie bestemd water door ervoor te zorgen dat het geen micro-organismen, parasieten of andere stoffen bevat die een gevaar voor de gezondheid van de mens kunnen opleveren, en door de toegang van mensen tot schoon drinkwater te verhogen;

c)

het verbeteren van de waterhuishouding en ‐efficiëntie, onder meer door het beschermen en verbeteren van de toestand van aquatische ecosystemen, door het bevorderen van het duurzaam gebruik van water door de bescherming op lange termijn van beschikbare watervoorraden, onder meer door middel van maatregelen zoals hergebruik van water, door de progressieve vermindering van emissies van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater en het grondwater te garanderen, door bij te dragen aan het milderen van de effecten van overstromingen en droogten, of door middel van iedere andere activiteit die de kwalitatieve en kwantitatieve toestand van waterlichamen beschermt of verbetert;

d)

het zorgen voor het duurzaam gebruik van mariene-ecosysteemdiensten of het bijdragen aan de goede milieutoestand van mariene wateren, onder meer door het mariene milieu te beschermen, in stand te houden of te herstellen, en door het voorkomen of verminderen van inbreng in het mariene milieu, of

e)

het overeenkomstig artikel 16 faciliteren van een of meer van de in de punten a) tot en met d) van dit lid opgenomen activiteiten.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast met het oog op:

a)

het aanvullen van lid 1 van dit artikel door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, en

b)

het aanvullen van artikel 17 door voor elke relevante milieudoelstelling technische screeningcriteria vast te stellen om uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan op grond van punt a) van dit lid technische screeningcriteria zijn vastgesteld, ernstig afbreuk doet aan een of meer van die doelstellingen.

3.   Alvorens de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie het in artikel 20 bedoelde platform over de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdend met de vereisten van artikel 19.

5.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2021 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2023 van toepassing wordt.

Artikel 13

Substantiële bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie

1.   Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel bijdraagt aan de transitie naar een circulaire economie, met inbegrip van preventie, hergebruik en recycling van afval, indien die activiteit:

a)

natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van duurzaam gewonnen grondstoffen van biologische oorsprong en andere grondstoffen, efficiënter in de productie gebruikt, onder meer door:

i)

het verminderen van het gebruik van primaire grondstoffen of het vergroten van het gebruik van bijproducten en secundaire grondstoffen, of

ii)

maatregelen inzake het efficiënt gebruik van hulpbronnen en inzake energie-efficiëntie;

b)

de duurzaamheid, de repareerbaarheid, de verbeterbaarheid of de herbruikbaarheid van producten verhoogt, met name bij ontwerp- en vervaardigingsactiviteiten;

c)

de recyclebaarheid van producten vergroot, met inbegrip van de recyclebaarheid van individuele materialen in die producten, onder meer door substitutie of verminderd gebruik van producten en materialen die niet recyclebaar zijn, met name bij ontwerp- en vervaardigingsactiviteiten;

d)

het gehalte aan gevaarlijke stoffen substantieel vermindert en zeer zorgwekkende stoffen in materialen en producten gedurende hun levenscyclus substitueert, in overeenstemming met de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen, onder meer door dergelijke stoffen te vervangen door veiliger alternatieven en door de traceerbaarheid te waarborgen;

e)

het gebruik van producten verlengt, onder meer door hergebruik, ontwerp voor lange levensduur, herbestemming, demontage, remanufacturing, verbetering en reparatie, en het delen van producten;

f)

het gebruik van secundaire grondstoffen en de kwaliteit ervan verhoogt, onder meer door hoogkwalitatieve afvalrecycling;

g)

afvalproductie voorkomt of terugdringt, met inbegrip van de productie van afval bij de winning van delfstoffen en afval bij het bouwen en het slopen van gebouwen;

h)

het voorbereiden voor het hergebruik en de recycling van afval uitbreidt;

i)

de ontwikkeling van de infrastructuur voor afvalbeheer die nodig is voor preventie, voor de voorbereiding voor hergebruik en voor recycling, uitbreidt, waarbij er tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de teruggewonnen materialen worden gerecycled als kwalitatief hoogwaardige secundaire grondstoffen in de productie, en downcycling wordt vermeden;

j)

afvalverbranding zo veel mogelijk beperkt en afvalverwijdering, met inbegrip van storten, vermijdt, overeenkomstig de beginselen van de afvalhiërarchie;

k)

zwerfvuil vermijdt en vermindert, of

l)

overeenkomstig artikel 16 een of meer van de in de punten a) tot en met k) van dit lid opgenomen activiteiten faciliteert.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast met het oog op:

a)

het aanvullen van lid 1 van dit artikel door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de transitie naar een circulaire economie, en

b)

het aanvullen van artikel 17 door voor elke relevante milieudoelstelling technische screeningcriteria vast te stellen om uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan op grond van punt a) van dit lid technische screeningcriteria zijn vastgesteld, ernstig afbreuk doet aan een of meer van die doelstellingen.

3.   Alvorens de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie het in artikel 20 bedoelde platform over de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdend met de vereisten van artikel 19.

5.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2021 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2023 van toepassing wordt.

Artikel 14

Substantiële bijdrage aan de preventie en bestrijding van verontreiniging

1.   Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan de preventie en bestrijding van verontreiniging bijdraagt indien die activiteit substantieel bijdraagt aan de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door middel van:

a)

het voorkomen of, wanneer dat niet uitvoerbaar blijkt, het verminderen, van andere emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem dan broeikasgassen;

b)

het verbeteren van het niveau van lucht-, water- of bodemkwaliteit in gebieden waar de economische activiteit plaatsvindt, waarbij ongunstige effecten op de gezondheid van de mens en op het milieu, of het risico daarop, tot een minimum worden beperkt;

c)

het voorkomen of tot een minimum beperken van ongunstige effecten van de productie, het gebruik of de verwijdering van chemische stoffen op de gezondheid van de mens en op het milieu;

d)

het opruimen van zwerfvuil en andere verontreiniging, of

e)

het overeenkomstig artikel 16 faciliteren van een of meer van de in de punten a) tot en met d) van dit lid opgenomen activiteiten.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast met het oog op:

a)

het aanvullen van lid 1 van dit artikel door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de preventie en bestrijding van verontreiniging, en

b)

het aanvullen van artikel 17 door voor elke relevante milieudoelstelling technische screeningcriteria vast te stellen om uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan op grond van punt a) van dit lid technische screeningcriteria zijn vastgesteld, ernstig afbreuk doet aan een of meer van die doelstellingen.

3.   Alvorens de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie het in artikel 20 bedoelde platform over de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdend met de vereisten van artikel 19.

5.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2021 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2023 van toepassing wordt.

Artikel 15

Substantiële bijdrage aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen

1.   Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen bijdraagt indien die activiteit substantieel bijdraagt aan het beschermen, behouden of herstellen van de biodiversiteit of aan het bereiken van de goede staat van ecosystemen, dan wel aan het beschermen van reeds in goede staat verkerende ecosystemen, door middel van:

a)

natuur- en biodiversiteitsbehoud, met inbegrip van het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en soorten, of van het voorkomen van het verslechteren ervan wanneer zij reeds in gunstige staat van instandhouding verkeren, en van het beschermen en het herstellen van terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen, om hun staat en hun vermogen om ecosysteemdiensten te verlenen, te verbeteren;

b)

duurzaam bodemgebruik en ‐beheer, met inbegrip van afdoende bescherming van de bodembiodiversiteit; neutraliteit qua bodemdegradatie; en de sanering van verontreinigde terreinen;

c)

duurzame landbouwpraktijken, met inbegrip van praktijken die bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit of het stoppen of voorkomen van de degradatie van bodems en andere ecosystemen, van ontbossing en van habitatverlies;

d)

duurzaam bosbeheer, met inbegrip van praktijken en gebruik van bossen en bosgrond die bijdragen aan de verbetering van de biodiversiteit of het stoppen of voorkomen van de degradatie van ecosystemen, van ontbossing en van habitatverlies, of

e)

het overeenkomstig artikel 16 faciliteren van een of meer van de in de punten a) tot en met d) van dit lid opgenomen activiteiten.

2.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 23 een gedelegeerde handeling vast met het oog op:

a)

het aanvullen van lid 1 van dit artikel door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, en

b)

het aanvullen van artikel 17 door voor elke relevante milieudoelstelling technische screeningcriteria vast te stellen om uit te maken of een economische activiteit ten aanzien waarvan op grond van punt a) van dit lid technische screeningcriteria zijn vastgesteld, ernstig afbreuk doet aan een of meer van die doelstellingen.

3.   Alvorens de in lid 2 van dit artikel bedoelde gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie het in artikel 20 bedoelde platform over de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria.

4.   De Commissie stelt de in lid 2 van dit artikel bedoelde technische screeningcriteria vast in één gedelegeerde handeling, rekening houdend met de vereisten van artikel 19.

5.   De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling uiterlijk op 31 december 2021 vast, om ervoor te zorgen dat deze per 1 januari 2023 van toepassing wordt.

Artikel 16

Faciliterende activiteiten

Een economische activiteit wordt aangemerkt als een economische activiteit die substantieel aan een of meer van de in artikel 9 genoemde milieudoelstellingen bijdraagt indien die activiteit andere activiteiten rechtstreeks faciliteert een substantiële bijdrage te leveren aan een of meer van die doelstellingen, op voorwaarde dat een dergelijke economische activiteit:

a)

niet leidt tot een lock‐in van activa die, gelet op hun economische levensduur, de milieudoelstellingen voor de lange termijn ondermijnen, en

b)

op basis van levenscyclusoverwegingen een substantieel positief milieueffect heeft.

Artikel 17

Ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen

1.   Voor de toepassing van artikel 3, onder b), wordt een economische activiteit, rekening houdend met de levenscyclus van de producten en diensten die zij oplevert, met inbegrip van bewijsmateriaal uit bestaande levenscyclusbeoordelingen, geacht ernstig afbreuk te doen aan:

a)

de mitigatie van klimaatverandering, indien die activiteit leidt tot aanzienlijke broeikasgasemissies;

b)

de adaptatie aan klimaatverandering, indien die activiteit leidt tot een toegenomen ongunstig effect van het huidige klimaat en het verwachte toekomstige klimaat op de activiteit zelf of op de mens, de natuur of activa;

c)

het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen, indien die activiteit schadelijk is:

i)

voor de goede toestand of het goed ecologisch potentieel van waterlichamen, met inbegrip van oppervlaktewater en grondwater, of

ii)

voor de goede milieutoestand van mariene wateren;

d)

de circulaire economie, met inbegrip van preventie en recycling van afval, indien:

i)

die activiteit leidt tot aanzienlijke inefficiënties bij het gebruik van materialen of bij het directe of indirecte gebruik van natuurlijke hulpbronnen zoals niet-hernieuwbare energiebronnen, grondstoffen, water en bodem in een of meer stadia van de levenscyclus van producten, onder meer in termen van duurzaamheid, repareerbaarheid, verbeterbaarheid, herbruikbaarheid of recyclebaarheid van producten;

ii)

die activiteit leidt tot een aanzienlijke toename van de productie, verbranding of verwijdering van afval, met uitzondering van de verbranding van niet-recyclebaar gevaarlijk afval, of

iii)

de verwijdering van afval op lange termijn kan leiden tot aanzienlijke en langdurige schade aan het milieu;

e)

de preventie en bestrijding van verontreiniging, indien die activiteit leidt tot een aanzienlijke toename van emissies van verontreinigende stoffen in lucht, water of bodem, vergeleken met de situatie voordat de activiteit van start ging, of

f)

de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen, indien die activiteit:

i)

in aanzienlijke mate schadelijk is voor de goede staat en de veerkracht van ecosystemen, of

ii)

schadelijk is voor de staat van instandhouding van habitats en soorten, met inbegrip van die welke van Uniebelang zijn.

2.   Bij het toetsen van een economische activiteit aan de criteria van lid 1 wordt rekening gehouden met zowel de milieueffecten van de activiteit zelf als die van de door die activiteit opgeleverde producten en diensten gedurende hun levenscyclus, met name door de productie, het gebruik en het einde van de levensduur van die producten en diensten in acht te nemen.

Artikel 18

Minimumgaranties

1.   De in artikel 3, onder c), bedoelde minimumgaranties zijn procedures die ten uitvoer worden gelegd door een onderneming die een economische activiteit verricht, om overeenstemming te garanderen met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, met inbegrip van de principes en rechten die worden beschreven in de acht fundamentele verdragen die in de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk worden genoemd en in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens.

2.   Bij de uitvoering van de in lid 1 van dit artikel bedoelde procedures houden ondernemingen zich aan het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, vermeld in artikel 2, punt 17, van Verordening (EU) 2019/2088.

Artikel 19

Voorschriften voor technische screeningcriteria

1.   De op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, vastgestelde technische screeningcriteria:

a)

vermelden de meest relevante potentiële bijdragen aan de specifieke milieudoelstelling, waarbij het beginsel van technologische neutraliteit in acht wordt genomen, en waarbij naar de effecten van een specifieke economische activiteit op korte en lange termijn wordt gekeken;

b)

bepalen de minimumvereisten waaraan moet worden voldaan om ernstige afbreuk aan alle relevante milieudoelstellingen te vermijden, waarbij naar de effecten van een specifieke economische activiteit op korte en lange termijn wordt gekeken;

c)

zijn voor zover mogelijk kwantitatief en bevatten drempels, en zijn in het andere geval kwalitatief;

d)

bouwen, waar nodig, voort op Unieregelingen voor labels en certificering, Uniemethodieken voor het beoordelen van de ecologische voetafdruk en Uniesystemen voor statistische classificatie, en houden rekening met alle relevante bestaande Uniewetgeving;

e)

maken indien mogelijk gebruik van duurzaamheidsindicatoren als bedoeld in artikel 4, lid 6, van Verordening (EU) 2019/2088;

f)

zijn gebaseerd op sluitend wetenschappelijk bewijs en op het in artikel 191 VWEU vastgelegde voorzorgsbeginsel;

g)

houden rekening met de levenscyclus, met inbegrip van bewijsmateriaal uit bestaande levenscyclusbeoordelingen, door zowel de milieueffecten van de economische activiteit zelf als die van de door die economische activiteit opgeleverde producten en diensten in acht te nemen, met name door de productie, het gebruik en het einde van de levensduur van die producten en diensten in acht te nemen;

h)

houden rekening met de aard en de schaal van de economische activiteit, met inbegrip van:

i)

de vraag of het gaat om een faciliterende activiteit als bedoeld in artikel 16;

ii)

de vraag of het gaat om een transitieactiviteit als bedoeld in artikel 10, lid 2;

i)

houden rekening met het potentiële effect op de markt van de transitie naar een duurzamere economie, met inbegrip van het risico dat bepaalde activa als gevolg van die transitie gestrande activa worden, alsmede het risico dat er incoherente prikkels voor duurzaam beleggen ontstaan;

j)

bestrijken alle relevante economische activiteiten binnen een bepaalde bedrijfstak en zorgen ervoor dat die activiteiten gelijk worden behandeld indien zij in gelijke mate aan de milieudoelstellingen in artikel 9 van deze verordening bijdragen, teneinde verstoring van de mededinging op de markt te voorkomen, en

k)

zijn gemakkelijk toepasbaar en worden vastgesteld op een manier die de controle op de naleving ervan faciliteert.

Indien de economische activiteit tot een van de onder h) bedoelde categorieën behoort, geven de technische screeningcriteria dat duidelijk aan.

2.   De in lid 1 bedoelde technische screeningcriteria omvatten ook criteria voor activiteiten die verband houden met de transitie naar schone energie volgens een traject naar beperking van de temperatuurstijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, met name energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, voor zover die activiteiten substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen.

3.   De in lid 1 bedoelde technische screeningcriteria zorgen ervoor dat de opwekking van elektriciteit middels vaste fossiele brandstoffen niet wordt aangemerkt als een ecologisch duurzame economische activiteit.

4.   De in lid 1 bedoelde technische screeningcriteria omvatten ook criteria voor activiteiten die verband houden met de overschakeling naar schone of klimaatneutrale mobiliteit, onder meer via modal shift, efficiëntiemaatregelen en alternatieve brandstoffen, voor zover die activiteiten substantieel bijdragen aan een van de milieudoelstellingen.

5.   De Commissie evalueert op gezette tijden de in lid 1 bedoelde technische screeningcriteria en wijzigt zo nodig de overeenkomstig deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen in het licht van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.

In dat verband beoordeelt de Commissie, alvorens een gedelegeerde handeling te wijzigen of te vervangen, de uitvoering van die criteria, rekening houdend met het resultaat van de toepassing ervan door de financiëlemarktdeelnemers en het effect ervan op de kapitaalmarkten, met inbegrip van het toeleiden van beleggingen naar ecologisch duurzame economische activiteiten.

Om ervoor te zorgen dat de in artikel 10, lid 2, bedoelde economische activiteiten blijven verlopen volgens een geloofwaardig transitietraject dat strookt met een klimaatneutrale economie, evalueert de Commissie ten minste om de drie jaar de technische screeningcriteria voor die activiteiten, en wijzigt zij zo nodig de in artikel 10, lid 3, bedoelde gedelegeerde handeling in het licht van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.

Artikel 20

Platform voor duurzame financiering

1.   De Commissie richt een platform voor duurzame financiering (“het platform”) op. Het platform wordt op evenwichtige manier samengesteld uit de volgende groepen:

a)

vertegenwoordigers van:

i)

het Europees Milieuagentschap;

ii)

de ETA’s;

iii)

de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, en

iv)

het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

b)

deskundigen die relevante particuliere stakeholders vertegenwoordigen, met inbegrip van financiële- en niet-financiëlemarktdeelnemers en bedrijfssectoren die relevante industrietakken vertegenwoordigen, en personen met boekhoudkundige en rapportage-expertise;

c)

deskundigen die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, met inbegrip van personen met expertise op het gebied van milieu-, sociale, arbeids- en governancekwesties;

d)

deskundigen die op persoonlijke titel zijn aangesteld, met bewezen kennis en ervaring op de door deze verordening bestreken gebieden;

e)

deskundigen die de academische wereld vertegenwoordigen, met inbegrip van universiteiten, onderzoeksinstellingen en andere wetenschappelijke organisaties, met inbegrip van personen met mondiale expertise.

2.   Het platform:

a)

adviseert de Commissie over de in artikel 19 bedoelde technische screeningcriteria en de eventuele noodzaak om die criteria te actualiseren;

b)

analyseert het effect van de technische screeningcriteria wat betreft potentiële kosten en baten van de toepassing ervan;

c)

assisteert de Commissie bij het onderzoek van verzoeken van stakeholders om technische screeningcriteria voor een bepaalde economische activiteit te ontwikkelen of te herzien;

d)

adviseert de Commissie waar nodig over de mogelijke rol van duurzaamheidsnormen bij boekhouding en rapportage ter ondersteuning van de toepassing van de technische screeningcriteria;

e)

monitort kapitaalstromen richting duurzame beleggingen en doet de Commissie op gezette tijden verslag over trends ter zake op het niveau van de Unie en van de lidstaten;

f)

adviseert de Commissie over de eventuele noodzaak om verdere maatregelen te ontwikkelen teneinde de beschikbaarheid en kwaliteit van gegevens te verbeteren;

g)

adviseert de Commissie over de bruikbaarheid van de technische screeningcriteria, rekening houdend met de noodzaak onnodige administratieve lasten te vermijden;

h)

adviseert de Commissie over de eventuele noodzaak om deze verordening te wijzigen;

i)

adviseert de Commissie over de evaluatie en de ontwikkeling van beleid inzake duurzame financiering, mede wat betreft vraagstukken in verband met beleidscoherentie;

j)

adviseert de Commissie over het in ogenschouw nemen van andere duurzaamheidsdoelstellingen, met inbegrip van sociale doelstellingen;

k)

adviseert de Commissie over de toepassing van artikel 18 en de eventuele noodzaak om de voorschriften daarvan aan te vullen.

3.   Het platform houdt rekening met de standpunten van een breed scala van stakeholders.

4.   Het platform wordt voorgezeten door de Commissie en samengesteld overeenkomstig de horizontale regels voor de oprichting en de werking van deskundigengroepen van de Commissie. In dat verband kan de Commissie op ad-hocbasis deskundigen met specifieke expertise uitnodigen.

5.   Het platform voert zijn taken uit in overeenstemming met het transparantiebeginsel. De Commissie publiceert de notulen van de vergaderingen van het platform en de andere relevante documenten op de website van de Commissie.

6.   Indien financiëlemarktdeelnemers van oordeel zijn dat een economische activiteit die niet voldoet aan de op grond van deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria of waarvoor die technische screeningcriteria nog niet zijn vastgesteld, als ecologisch duurzaam moet worden aangemerkt, kunnen zij het platform daarvan in kennis stellen.

Artikel 21

Bevoegde autoriteiten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 14, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2088 bedoelde bevoegde autoriteiten erop toezien dat financiëlemarktdeelnemers voldoen aan de voorschriften van de artikelen 5, 6 en 7 van deze verordening. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten over alle nodige toezichts- en onderzoeksbevoegdheden beschikken voor de uitoefening van hun functies in het kader van deze verordening.

2.   Voor de toepassing van deze verordening werken de bevoegde autoriteiten samen en verstrekken ze elkaar zonder onnodige vertraging de informatie die voor het uitvoeren van hun taken in het kader van deze verordening relevant is.

Artikel 22

Maatregelen en sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake maatregelen en sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de artikelen 5, 6 en 7. De maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 23

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 12 juli 2020.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   De Commissie verzamelt voorafgaand aan het vaststellen en tijdens het opstellen van gedelegeerde handelingen alle nodige expertise, onder meer door raadpleging van de deskundigen van de in artikel 24 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling handelt de Commissie overeenkomstig de beginselen en procedures die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, of artikel 15, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 24

Deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering

1.   Een deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering (de “deskundigengroep van de lidstaten”) adviseert de Commissie over de geschiktheid van de technische screeningcriteria en de aanpak van het platform met betrekking tot de ontwikkeling van die criteria overeenkomstig artikel 19.

2.   De Commissie informeert de lidstaten door vergaderingen van de deskundigengroep van de lidstaten te beleggen zodat de lidstaten en de Commissie tijdig van gedachten kunnen wisselen, met name over de belangrijkste output van het platform, zoals nieuwe technische screeningcriteria of materiële actualiseringen daarvan, of ontwerpverslagen.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 25

Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/2088

Verordening (EU) 2019/2088 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

Artikel 2 bis

Het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”

1.   De bij Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Europese toezichthoudende autoriteiten (gezamenlijk de “ETA’s” genoemd) ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen voor de inhoud en presentatie van de informatie met betrekking tot het in artikel 2, punt 17, van deze verordening bedoelde beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, in overeenstemming met de inhoud, methoden en presentatie van de duurzaamheidsindicatoren in verband met de in artikel 4, leden 6 en 7, van deze verordening bedoelde ongunstige effecten.

2.   De ETA’s dienen de in lid 1 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 30 december 2020 in bij de Commissie.

3.   Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in lid 1 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.”.

2)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“2 bis.   Indien financiëlemarktdeelnemers een financieel product beschikbaar stellen als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (*1), nemen zij in de informatie die op grond van artikel 6, leden 1 en 3, van deze verordening moet worden verschaft, de informatie op die uit hoofde van artikel 6 van Verordening (EU) 2020/852 moet worden verschaft.

(*1)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).”;"

b)

in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:

“3.   De ETA’s ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen voor de inhoud en presentatie van de informatie die op grond van de leden 1 en 2 van dit artikel moet worden verschaft.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“4.   De ETA’s ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen voor de inhoud en presentatie van de in lid 2 bis van dit artikel bedoelde informatie.

Bij het ontwikkelen van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houden de ETA’s rekening met de verschillende soorten financiële producten, de kenmerken daarvan en de verschillen daartussen, alsook met de doelstelling dat de informatieverschaffingen nauwkeurig, eerlijk, duidelijk, niet-misleidend, eenvoudig en beknopt moeten zijn, en ontwikkelen zij waar nodig om die doelstelling te verwezenlijken, ontwerpen van wijzigingen van de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen. In de ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt rekening gehouden met de respectieve datums van toepassing in de punten a) en b) van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 in verband met de in artikel 9 van die verordening vermelde milieudoelstellingen.

De ETA’s dienen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in:

a)

uiterlijk op 1 juni 2021 met betrekking tot de in artikel 9, onder a) en b), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen, en

b)

uiterlijk op 1 juni 2022 met betrekking tot de in artikel 9, onder c) tot en met f), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.”.

3)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende lid wordt ingevoegd:

“4 bis.   Financiëlemarktdeelnemers nemen in de informatie die op grond van artikel 6, leden 1 en 3, van deze verordening moet worden verschaft, de uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EU) 2020/852 vereiste informatie op.”;

b)

in lid 5 wordt de eerste alinea vervangen door:

“5.   De ETA’s ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen voor de inhoud en presentatie van de informatie die op grond van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel moet worden verschaft.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“6.   De ETA’s ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen voor de inhoud en presentatie van de in lid 4 bis van dit artikel bedoelde informatie.

Bij het ontwikkelen van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houden de ETA’s rekening met de verschillende soorten financiële producten, de in lid 4 bis van dit artikel bedoelde doelstellingen daarvan en de verschillen tussen die financiële producten, alsook met de doelstelling dat de informatieverschaffingen nauwkeurig, eerlijk, duidelijk, niet-misleidend, eenvoudig en beknopt moeten zijn, en ontwikkelen zij waar nodig om die doelstelling te verwezenlijken, ontwerpen van wijzigingen van de in lid 5 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen. In de ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt rekening gehouden met de respectieve datums van toepassing in de punten a) en b) van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 in verband met de in artikel 9 van die verordening vermelde milieudoelstellingen.

De ETA’s dienen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in

a)

uiterlijk op 1 juni 2021 met betrekking tot de in artikel 9, onder a) en b), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen, en

b)

uiterlijk op 1 juni 2022 met betrekking tot de in artikel 9, onder c) tot en met f), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.”.

4)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1 worden de volgende punten toegevoegd:

“c)

voor een financieel product dat onder artikel 5 van Verordening (EU) 2020/852 valt, de uit hoofde van dat artikel vereiste informatie;

d)

voor een financieel product dat onder artikel 6 van Verordening (EU) 2020/852 valt, de uit hoofde van dat artikel vereiste informatie.”;

b)

in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

“4.   De ETA’s ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de inhoud en presentatie van de onder a) en b) van lid 1 bedoelde informatie.”;

c)

het volgende lid wordt toegevoegd:

“5.   De ETA’s ontwikkelen via het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen om nadere regels vast te stellen voor de inhoud en presentatie van de onder c) en d) van lid 1 bedoelde informatie.

Bij het ontwikkelen van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houden de ETA’s rekening met de verschillende soorten financiële producten, de kenmerken en doelstellingen daarvan en de verschillen tussen die financiële producten, en ontwikkelen zij, waar nodig, ontwerpen van wijzigingen van de in lid 4 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen. In de ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt rekening gehouden met de respectieve datums van toepassing in de punten a) en b) van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2020/852 in verband met de in artikel 9 van die verordening vermelde milieudoelstellingen. De ETA’s actualiseren de technische reguleringsnormen in het licht van de ontwikkelingen op het gebied van regelgeving en technologie.

De ETA’s dienen de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in:

a)

uiterlijk op 1 juni 2021 met betrekking tot de in artikel 9, onder a) en b), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen, en

b)

uiterlijk op 1 juni 2022 met betrekking tot de in artikel 9, onder c) tot en met f), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om deze verordening aan te vullen door de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010.”.

5)

In artikel 20 wordt lid 3 vervangen door:

“3.   In afwijking van lid 2 van dit artikel:

a)

zijn artikel 4, leden 6 en 7, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 5, artikel 10, lid 2, artikel 11, lid 4, en artikel 13, lid 2, met ingang van 29 december 2019 van toepassing;

b)

zijn artikel 2 bis, artikel 8, lid 4, artikel 9, lid 6, en artikel 11, lid 5, met ingang van 12 juli 2020 van toepassing;

c)

zijn artikel 8, lid 2 bis, en artikel 9, lid 4 bis, van toepassing:

i)

met ingang van 1 januari 2022 met betrekking tot de in artikel 9, onder a) en b), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen, en

ii)

met ingang van 1 januari 2023 met betrekking tot de in artikel 9, onder c) tot en met f), van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde milieudoelstellingen, en

d)

is artikel 11, leden 1, 2 en 3, met ingang van 1 januari 2022 van toepassing.”.

Artikel 26

Evaluatie

1.   Uiterlijk op 13 juli 2022, en daarna om de drie jaar, publiceert de Commissie een verslag over de toepassing van deze verordening. In dat verslag wordt een evaluatie gemaakt van de volgende punten:

a)

de vooruitgang bij de uitvoering van deze verordening ten aanzien van de ontwikkeling van technische screeningcriteria voor ecologisch duurzame economische activiteiten;

b)

de eventuele noodzaak om de in artikel 3 vermelde criteria voor het aanmerken van een economische activiteit als ecologisch duurzaam te herzien en aan te vullen;

c)

het gebruik van de definitie van “ecologisch duurzame belegging” in het Unierecht en op lidstaatniveau, met inbegrip van de vereiste bepalingen voor het opzetten van mechanismen om te controleren of de in deze verordening vermelde criteria worden nageleefd;

d)

de doeltreffendheid van de op grond van deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria bij het toeleiden van particuliere beleggingen naar ecologisch duurzame economische activiteiten, en meer bepaald wat betreft kapitaalstromen, met inbegrip van eigen vermogen, naar particuliere ondernemingen en andere juridische entiteiten, zowel via financiële producten die onder deze verordening vallen als via andere financiële producten;

e)

de toegang van financiëlemarktdeelnemers die onder deze verordening vallen en van beleggers tot betrouwbare, tijdig verstrekte en verifieerbare informatie en gegevens met betrekking tot particuliere ondernemingen en andere juridische entiteiten, met inbegrip van ondernemingen waarin is belegd binnen en buiten het toepassingsgebied van deze verordening en, in beide gevallen, wat betreft zowel eigen als vreemd vermogen, rekening houdend met de daarmee samenhangende administratieve lasten, evenals de procedures voor het controleren van de gegevens die nodig zijn voor het bepalen van de mate van overeenstemming met de technische screeningcriteria en voor het garanderen van de naleving van die procedures;

f)

de toepassing van de artikelen 21 en 22.

2.   Uiterlijk op 31 december 2021 publiceert de Commissie een verslag met een beschrijving van de bepalingen die nodig zijn om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot andere dan ecologisch duurzame economische activiteiten en waarin de bepalingen worden beschreven die nodig zouden zijn om:

a)

economische activiteiten die geen significant effect op ecologische duurzaamheid hebben en economische activiteiten die de ecologische duurzaamheid aanzienlijk schaden te omvatten, alsook een evaluatie van de geschiktheid van specifieke informatieverschaffingsvereisten in verband met transitie- en faciliterende activiteiten, en

b)

andere duurzaamheidsdoelstellingen, zoals sociale doelstellingen, te omvatten.

3.   Uiterlijk op 13 juli 2022 beoordeelt de Commissie de doeltreffendheid van de raadplegingsprocedures voor de ontwikkeling van de uit hoofde van deze verordening vastgestelde technische screeningcriteria.

Artikel 27

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   De artikelen 4, 5, 6 en 7 en artikel 8, leden 1, 2 en 3, zijn van toepassing:

a)

met ingang van 1 januari 2022 ten aanzien van de in artikel 9, onder a) en b), bedoelde milieudoelstellingen, en

b)

met ingang van 1 januari 2023 ten aanzien van de in artikel 9, onder c) tot en met f), bedoelde milieudoelstellingen.

3.   Artikel 4 is niet van toepassing op vóór de inwerkingtreding van deze verordening bestaande fiscale stimuleringsregelingen waarbij met certificaten wordt gewerkt en die vereisten bevatten voor financiële producten die op de financiering van duurzame projecten zijn gericht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

N. BRNJAC


(1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 103.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 28 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 15 april 2020 (PB C 184 van 3.6.2020, blz. 1); standpunt van het Europees Parlement van 17 juni 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 1).

(4)  Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

(5)  Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).

(7)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 23.

(8)  Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).

(9)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(10)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2006/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit en tot intrekking van Richtlijn 76/160/EEG (PB L 64 van 4.3.2006, blz. 37).

(12)  Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19).

(13)  Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).

(14)  Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84);

(15)  Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40).

(16)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(17)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

(18)  Besluit (EU) 2017/848 van de Commissie van 17 mei 2017 tot vaststelling van criteria en methodologische standaarden inzake de goede milieutoestand van mariene wateren en specificaties en gestandaardiseerde methoden voor monitoring en beoordeling, en tot intrekking van Besluit 2010/477/EU (PB L 125 van 18.5.2017, blz. 43).

(19)  Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).

(20)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(21)  Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).

(22)  Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).

(23)  Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).

(24)  Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG (PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1).

(25)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

(26)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

(27)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).

(28)  Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).

(29)  Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116).

(30)  Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1).

(31)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).

(32)  Verordening (EU) nr. 1357/2014 van de Commissie van 18 december 2014 ter vervanging van bijlage III bij Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 365 van 19.12.2014, blz. 89).

(33)  Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).

(34)  Besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van Beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 370 van 30.12.2014, blz. 44).

(35)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

(36)  Richtlijn 2004/107/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht (PB L 23 van 26.1.2005, blz. 3).

(37)  Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

(38)  Richtlijn (EU) 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 58).

(39)  Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

(40)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).

(41)  Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende voor gebruikers bestemde nalevingsmaatregelen uit het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 59).

(42)  Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).

(43)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(44)  Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1).

(45)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(46)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en ‐verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(47)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(48)  Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).

(49)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(50)  Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75).

(51)  Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).

(52)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(53)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(54)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(55)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

(56)  Verordening (EG) nr. 66/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de EU-milieukeur (PB L 27 van 30.1.2010, blz. 1).

(57)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(58)  Verordening (EU) nr. 538/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 113).

(59)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

(60)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(61)  Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).

(62)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).

(63)  Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).

(64)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(65)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(66)  Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1)

(67)  Verordening (EU) 2019/1238 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake een pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP) (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 1).

(68)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(69)  Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten, en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).

(70)  Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).


BESLUITEN

22.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/44


BESLUIT (EU) 2020/853 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juni 2020

tot machtiging van Duitsland om zijn bilaterale overeenkomst met Zwitserland inzake wegvervoer te wijzigen zodat cabotageactiviteiten worden toegestaan tijdens het verrichten van internationale personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus in de grensgebieden tussen beide landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg (3) (de “overeenkomst EU-Zwitserland”) is het vervoer van personen met touringcars en autobussen tussen twee punten op het grondgebied van één overeenkomstsluitende partij door op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij gevestigde vervoerders, bekend onder de term cabotage, niet toegestaan.

(2)

Overeenkomstig artikel 20, lid 2, van de overeenkomst EU-Zwitserland kunnen bestaande cabotagerechten die voortvloeien uit bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten tussen lidstaten en Zwitserland en die van kracht waren toen de overeenkomst EU-Zwitserland werd gesloten, namelijk op 21 juni 1999, verder worden uitgeoefend mits er op geen enkele wijze tussen in de Unie gevestigde vervoerders wordt gediscrimineerd en er geen concurrentievervalsing is. Krachtens de bilaterale overeenkomst inzake wegvervoer tussen Zwitserland en Duitsland van 17 december 1953 (4) (de “Zwitsers-Duitse overeenkomst”) zijn cabotageactiviteiten tijdens het verrichten van personenvervoersdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen beide landen niet toegestaan. Daarom behoort het recht op het verrichten van dergelijke activiteiten niet tot de rechten die vallen onder artikel 20, lid 2, van de overeenkomst EU-Zwitserland en die zijn vermeld in bijlage 8 daarbij.

(3)

Internationale verbintenissen krachtens welke in Zwitserland gevestigde vervoerders binnen de Unie cabotageactiviteiten mogen verrichten, kunnen gevolgen hebben voor artikel 20 van de overeenkomst EU-Zwitserland, aangezien volgens dat artikel die activiteiten niet zijn toegestaan.

(4)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) mogen cabotageactiviteiten binnen de Unie uitsluitend worden verricht door vervoerders die houder zijn van een communautaire vergunning, onder bepaalde voorwaarden. Internationale verbintenissen krachtens welke vervoerders uit derde landen die geen houder zijn van een dergelijke vergunning, activiteiten van dien aard mogen uitvoeren, kunnen gevolgen hebben voor die verordening.

(5)

Bijgevolg vallen dergelijke internationale verbintenissen onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie. De lidstaten mogen alleen over dergelijke overeenkomsten onderhandelen of er zich bij aansluiten als zij daartoe overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door de Unie zijn gemachtigd.

(6)

Cabotageactiviteiten die worden verricht binnen de Unie door vervoerders uit derde landen die geen houder zijn van een communautaire vergunning als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1073/2009, zijn nadelig voor het functioneren van de interne markt voor touringcar- en autobusdiensten, zoals die door die verordening tot stand is gebracht. Daarom moet een machtiging op grond van artikel 2, lid 1, VWEU worden verleend door de wetgever van de Unie overeenkomstig de wetgevingsprocedure van artikel 91 VWEU.

(7)

Bij brief van 11 mei 2017 heeft Duitsland de Unie verzocht het te machtigen om de Zwitsers-Duitse overeenkomst te wijzigen zodat cabotageactiviteiten worden toegestaan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus in de grensgebieden tussen Duitsland en Zwitserland.

(8)

Cabotageactiviteiten maken de personenvervoerdiensten per touringcar en autobus economisch efficiënter omdat ze de benuttingsgraad van de voertuigen kunnen verhogen. Daarom is het passend dergelijke activiteiten toe te staan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen Duitsland en Zwitserland in de grensgebieden van beide landen. Dit zou de nauwe integratie van die grensregio's verder kunnen versterken.

(9)

Opdat de betrokken cabotageactiviteiten niet te zeer ingrijpen in het functioneren van de interne markt voor touringcar- en autobusdiensten, die bij Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot stand is gebracht, mag de toestemming voor cabotageactiviteiten alleen worden gegeven als er niet tussen in de Unie gevestigde vervoerders wordt gediscrimineerd en als er geen concurrentievervalsing is.

(10)

Om dezelfde reden mogen cabotageactiviteiten alleen worden toegestaan in de grensregio's van Duitsland tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen Duitsland en Zwitserland. Daartoe moeten de grensgebieden van Duitsland voor de toepassing van dit besluit zodanig worden afgebakend dat terdege rekening wordt gehouden met Verordening (EG) nr. 1073/2009 en dat tegelijk de betreffende activiteiten efficiënter kunnen worden gemaakt,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Duitsland wordt hierbij gemachtigd om zijn bilaterale overeenkomst met Zwitserland inzake wegvervoer van 17 december 1953 (de Zwitsers-Duitse overeenkomst) te wijzigen zodat cabotageactiviteiten in de grensgebieden van Duitsland en Zwitserland worden toegestaan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen beide landen, mits er niet tussen in de Unie gevestigde vervoerders wordt gediscrimineerd en er geen concurrentievervalsing is.

De bestuurlijke districten Freiburg en Tübingen in Baden-Württemberg en het bestuurlijke district Zwaben in Beieren worden beschouwd als grensgebieden van Duitsland in de zin van de eerste alinea.

Artikel 2

Duitsland stelt de Commissie in kennis van de wijziging van de Zwitsers-Duitse overeenkomst krachtens artikel 1 van dit besluit en van de tekst van die wijziging.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

N. BRNJAC


(1)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 118.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 mei 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 juni 2020.

(3)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 91.

(4)  Systematisch overzicht van het Zwitserse bondsrecht, nr. 0.741.619.136.

(5)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).


22.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 198/47


BESLUIT (EU) 2020/854 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 juni 2020

tot machtiging van Italië tot het onderhandelen over en het sluiten van een overeenkomst met Zwitserland inzake wegvervoer waarbij cabotageactiviteiten worden toegestaan in het internationale personenvervoer over de weg per touringcar en autobus in de grensgebieden tussen beide landen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg (3) (de “Overeenkomst EU-Zwitserland”) is het vervoer van personen met touringcars en autobussen tussen twee punten op het grondgebied van één overeenkomstsluitende partij door op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij gevestigde vervoerders, bekend onder de term cabotage, niet toegestaan.

(2)

Overeenkomstig artikel 20, lid 2, van de Overeenkomst EU-Zwitserland kunnen bestaande cabotagerechten die voortvloeien uit bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten tussen lidstaten en Zwitserland en die van kracht waren toen de Overeenkomst EU-Zwitserland werd gesloten, namelijk op 21 juni 1999, verder worden uitgeoefend mits er op geen enkele wijze tussen in de Unie gevestigde vervoerders wordt gediscrimineerd en er geen concurrentievervalsing is. Italië heeft geen bilaterale overeenkomst met Zwitserland waarbij cabotageactiviteiten worden toegestaan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten per touringcar en autobus over de weg tussen beide landen. Daarom behoort het recht op het verrichten van dergelijke activiteiten niet tot de rechten die vallen onder artikel 20, lid 2, van de Overeenkomst EU-Zwitserland en die zijn vermeld in bijlage 8 daarbij.

(3)

Internationale verbintenissen krachtens welke in Zwitserland gevestigde vervoerders binnen de Unie cabotageactiviteiten mogen verrichten, kunnen gevolgen hebben voor artikel 20 van de Overeenkomst EU-Zwitserland, aangezien volgens dat artikel die activiteiten niet zijn toegestaan.

(4)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (4) mogen cabotageactiviteiten binnen de Unie uitsluitend worden verricht door vervoerders die houder zijn van een communautaire vergunning, onder bepaalde voorwaarden. Internationale verbintenissen krachtens welke vervoerders uit derde landen die geen houder zijn van een dergelijke vergunning activiteiten van die aard mogen uitvoeren, kunnen gevolgen hebben voor die verordening.

(5)

Bijgevolg vallen dergelijke internationale verbintenissen onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie. De lidstaten mogen alleen over dergelijke overeenkomsten onderhandelen of er zich bij aansluiten als zij daartoe overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) door de Unie zijn gemachtigd.

(6)

Cabotageactiviteiten die worden verricht binnen de Unie door vervoerders uit derde landen die geen houder zijn van een communautaire vergunning als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1073/2009, zijn nadelig voor het functioneren van de interne markt voor touringcar- en autobusdiensten, zoals die door die verordening tot stand is gebracht. Daarom moet een machtiging op grond van artikel 2, lid 1, VWEU worden verleend door de wetgever van de Unie overeenkomstig de wetgevingsprocedure van artikel 91 VWEU.

(7)

Bij brief van 7 februari 2018 heeft Italië de Unie verzocht het te machtigen om een overeenkomst met Zwitserland te sluiten waarbij cabotageactiviteiten worden toegestaan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus in de grensgebieden tussen Italië en Zwitserland.

(8)

Cabotageactiviteiten maken de personenvervoerdiensten per touringcar en autobus economisch efficiënter omdat ze de benuttingsgraad van de voertuigen kunnen verhogen. Daarom is het passend dergelijke activiteiten toe te staan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen van Italië en Zwitserland in de grensgebieden van beide landen. Dit zou de nauwe integratie van die grensregio’s verder kunnen versterken.

(9)

Opdat de betrokken cabotageactiviteiten niet te zeer ingrijpen in het functioneren van de interne markt voor touringcar- en autobusdiensten, die bij Verordening (EG) nr. 1073/2009 tot stand is gebracht, mag de toestemming voor cabotageactiviteiten alleen worden gegeven als er niet tussen in de Unie gevestigde vervoerders wordt gediscrimineerd en als er geen concurrentievervalsing is.

(10)

Om dezelfde reden mogen cabotageactiviteiten alleen worden toegestaan in de grensregio’s van Italië tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen Italië en Zwitserland. Daartoe moeten de grensgebieden van Italië voor de toepassing van dit besluit zodanig worden afgebakend dat terdege rekening wordt gehouden met Verordening (EG) nr. 1073/2009 en dat tegelijk de betreffende activiteiten efficiënter kunnen worden gemaakt,

HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Italië wordt hierbij gemachtigd tot het onderhandelen over en het sluiten van een overeenkomst met Zwitserland waarbij cabotageactiviteiten in de grensgebieden tussen Italië en Zwitserland worden toegestaan tijdens het verrichten van personenvervoerdiensten over de weg per touringcar en autobus tussen beide landen, mits er niet tussen in de Unie gevestigde vervoerders wordt gediscrimineerd en er geen concurrentievervalsing is.

De regio’s Piemonte en Lombardije en de autonome regio’s Valle d’Aosta en Trentino-Alto Adige worden beschouwd als grensgebieden van Italië in de zin van de eerste alinea.

Artikel 2

Italië stelt de Commissie in kennis van de sluiting van de overeenkomst krachtens artikel 1 van dit besluit en van de tekst van die overeenkomst.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Italiaanse Republiek.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitster

N. BRNJAC


(1)  PB C 14 van 15.1.2020, blz. 118.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 mei 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 3 juni 2020.

(3)  PB L 114 van 30.4.2002, blz. 91.

(4)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).