ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 156

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
19 mei 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/665 van de Commissie van 13 mei 2020 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Aceite de Jaén (BGA))

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/666 van de Commissie van 18 mei 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 wat betreft de verlenging van de aanwijzing van aangemelde instanties en het toezicht op en de monitoring van die instanties ( 1 )

2

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/667 van de Commissie van 6 mei 2020 tot wijziging van Besluit 2012/688/EU wat betreft een actualisering van relevante technische voorwaarden voor de frequentiebanden 1 920-1 980 MHz en 2 110-2 170 MHz (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 2816)  ( 1 )

6

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/668 van de Commissie van 18 mei 2020 betreffende de ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen

13

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/669 van de Commissie van 18 mei 2020 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU teneinde het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken te belasten met de tenuitvoerlegging van het innovatiefonds

20

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2020 van het EPO-comité dat is opgericht bij de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds, van 28 april 2020 betreffende de vaststelling van het reglement van orde voor bemiddeling, het reglement van orde voor arbitrage en de gedragscode voor scheidsrechters [2020/670]

22

 

*

Besluit NR. 2/2020 van het EPO-Comité dat is Opgericht bij de Tijdelijke Economische Partnerschapsovereenkomst Tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, Enerzijds, en Centraal-Afrika, Anderzijds, van 28 april 2020 betreffende de vaststelling van de lijst van scheidsrechters [2020/671]

35

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/665 VAN DE COMMISSIE

van 13 mei 2020

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Aceite de Jaén” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Spanje tot registratie van de naam “Aceite de Jaén” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Aceite de Jaén” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam “Aceite de Jaén” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.5. (Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie enz.)) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 mei 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 30 van 29.1.2020, blz. 9.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/666 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 wat betreft de verlenging van de aanwijzing van aangemelde instanties en het toezicht op en de monitoring van die instanties

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 90/385/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (1), en met name artikel 11, lid 2,

Gezien Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (2), en met name artikel 16, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 van de Commissie (3) bevat een gemeenschappelijke interpretatie van de belangrijkste elementen van de in de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG vastgestelde criteria voor de aanwijzing van aangemelde instanties.

(2)

De COVID-19-pandemie en de daaraan verbonden volksgezondheidscrisis vormen een ongekende uitdaging voor de lidstaten en andere actoren die actief zijn op het gebied van medische hulpmiddelen. De buitengewone omstandigheden die het gevolg zijn van de volksgezondheidscrisis hebben een aanzienlijk effect op verschillende gebieden die onder het regelgevingskader van de Unie voor medische hulpmiddelen vallen zoals de aanwijzing en de activiteiten van aangemelde instanties en de beschikbaarheid van essentiële medische hulpmiddelen in de Unie.

(3)

Verordening (EU) 2020/561 van het Europees Parlement en de Raad (4) is in de context van de COVID-19-pandemie vastgesteld om de toepassing van de bepalingen van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (5) die anders met ingang van 26 mei 2020 van toepassing zouden worden — waaronder de bepaling houdende intrekking van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG — met een jaar uit te stellen.

(4)

Als gevolg daarvan mogen de op grond van die richtlijnen aangewezen aangemelde instanties medische hulpmiddelen één jaar langer certificeren, tot en met 25 mei 2021. Voor een aanzienlijk aantal van deze aangemelde instanties loopt de aanwijzing echter tussen 26 mei 2020 en 25 mei 2021 af. Zonder geldige aanwijzing zouden die aangemelde instanties geen certificaten meer kunnen afgeven noch hun geldigheid kunnen waarborgen, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor het rechtmatig in de handel brengen of in gebruik nemen van medische hulpmiddelen.

(5)

Om een tekort aan essentiële medische hulpmiddelen te voorkomen, is het daarom van essentieel belang dat de aangemelde instanties die momenteel op grond van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG zijn aangewezen, hun werkzaamheden kunnen voortzetten totdat het nieuwe regelgevingskader voor medische hulpmiddelen op grond van Verordening (EU) 2017/745 van toepassing wordt.

(6)

In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 zijn de procedureregels en verplichtingen vastgesteld waaraan de aanwijzende autoriteiten van de lidstaten moeten voldoen om de aanwijzing als aangemelde instantie op grond van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG te verlengen.

(7)

De buitengewone omstandigheden die door de COVID-19-pandemie zijn gecreëerd, hebben aanzienlijke gevolgen voor de werkzaamheden van de aangemelde instanties, de lidstaten en de Commissie met betrekking tot de verlenging van de aanwijzingsprocedure. Met name reisbeperkingen en maatregelen op het gebied van de volksgezondheid, zoals door de lidstaten opgelegde vereisten inzake het bewaren van sociale afstand (social distancing), alsmede de toegenomen vraag naar middelen om de COVID-19-pandemie en de daaraan verbonden volksgezondheidscrisis te bestrijden, verhinderen dat de betrokken actoren de aanwijzingsprocedure overeenkomstig de procedureregels en verplichtingen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 kunnen uitvoeren. Door het uitstel van de toepassing van Verordening (EU) 2017/745 en het uitstel van de intrekking van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG moeten de aanwijzingen van aangemelde instanties die anders zouden vervallen voordat het nieuwe regelgevingskader voor medische hulpmiddelen op grond van Verordening (EU) 2017/745 van toepassing wordt, worden verlengd. De vaststelling van deze verlengingen van de aanwijzing moet plaatsvinden onder aanzienlijke tijdsdruk. Deze tijdsdruk kon redelijkerwijs niet worden verwacht op het tijdstip van de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013.

(8)

Rekening houdend met de ongekende uitdagingen die het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie, de complexiteit van de taken in verband met de verlenging van de aanwijzing van aangemelde instanties en de noodzaak om potentiële tekorten aan essentiële medische hulpmiddelen in de Unie te voorkomen, moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 met betrekking tot de verlenging van de aanwijzing als aangemelde instantie worden gewijzigd. Dit moet de aanwijzende autoriteiten in staat stellen om, in de context van de COVID-19-pandemie en de bijbehorende volksgezondheidscrisis, af te wijken van de procedures van artikel 3 van die verordening, teneinde een vlotte en tijdige verlenging van een aanwijzing vóór het verstrijken van de geldigheidsduur ervan te waarborgen.

(9)

Om de veiligheid en de gezondheid van de patiënten te waarborgen, moeten deze afwijkingsmaatregelen worden beperkt tot de verlenging van reeds verleende aanwijzingen als aangemelde instanties waarvoor de aanwijzingsprocedure eerder is uitgevoerd, met inbegrip van een voltooide beoordeling van de aangemelde instantie en de bijbehorende toezichts- en monitoringactiviteiten. Deze verlengingen van de aanwijzingen moeten van tijdelijke aard zijn en moeten vóór het einde van de geldigheidsduur van de respectieve voorgaande aanwijzing worden vastgesteld. Zij moeten uiterlijk op de datum van intrekking van de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG automatisch nietig worden. Bij het nemen van een beslissing over een verlenging van een aanwijzing moet de aanwijzende autoriteit een beoordeling maken van de aangemelde instantie om te verifiëren of zij nog altijd bekwaam en in staat is om de taken waarvoor zij is aangewezen, te vervullen. Die beoordeling moet een evaluatie omvatten van de documentatie en activiteiten van de aangemelde instantie aan de hand waarvan de aanwijzende autoriteit kan verifiëren of aan de criteria voor de aanwijzing als bedoeld in de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 is voldaan.

(10)

De buitengewone omstandigheden die het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie, hebben ook gevolgen voor de toezichts- en monitoringactiviteiten met betrekking tot aangemelde instanties. Deze omstandigheden kunnen met name de aanwijzende autoriteit van een lidstaat gedurende een bepaalde periode beletten om beoordelingen op basis van toezicht ter plekke of audits onder toezicht uit te voeren. Om te zorgen voor een minimumniveau van controle en monitoring op aangemelde instanties moeten de aanwijzende autoriteiten tijdens die periode de onder de gegeven omstandigheden nog mogelijke maatregelen blijven nemen om een adequaat niveau van toezicht te waarborgen en moeten zij een passend aantal van de door de aangemelde instantie verrichte beoordelingen van de klinische evaluaties van de fabrikant en een passend aantal dossierbeoordelingen controleren. De aanwijzende autoriteiten onderzoeken wijzigingen in de organisatorische en algemene voorschriften van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 die zich sinds de laatste beoordeling ter plaatse hebben voortgedaan en de activiteiten die de aangemelde instantie nadien in het kader van haar aanwijzing heeft verricht.

(11)

Om de transparantie te waarborgen en het wederzijdse vertrouwen te vergroten, moeten de aanwijzende autoriteiten ook worden verplicht om de Commissie en elkaar door middel van het NANDO-informatiesysteem (“New Approach Notified and Designated Organisations”) in kennis te stellen van alle besluiten over verlengingen van een aanwijzing als aangemelde instantie waarbij geen beroep is gedaan op de procedures van artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013. In die kennisgevingen moeten de redenen voor besluiten over de verlenging door een aanwijzende instantie worden vermeld. De Commissie moet van een aanwijzende autoriteit kunnen verlangen dat deze de resultaten verstrekt van de beoordeling ter ondersteuning van het besluit tot verlenging van de aanwijzing van een aangemelde instantie, alsook de resultaten van de daarmee verband houdende toezichts- en monitoringactiviteiten, met inbegrip van de activiteiten als bedoeld in artikel 5 van die uitvoeringsverordening. In geval van twijfel over de bevoegdheid van de aangemelde instantie moet de Commissie de mogelijkheid hebben om het individuele geval te onderzoeken.

(12)

Overeenkomstig de Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG zijn de lidstaten verantwoordelijk voor besluiten over de aanwijzing als aangemelde instantie. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor een besluit over de verlenging van de aanwijzing, met inbegrip van een eventueel door een lidstaat overeenkomstig deze wijzigingsuitvoeringsverordening toegekende verlenging.

(13)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 6, lid 2, van Richtlijn 90/385/EEG ingestelde Comité "medische hulpmiddelen".

(15)

Gezien de dringende noodzaak om de volksgezondheidscrisis in verband met de COVID-19-pandemie onmiddellijk aan te pakken, moet deze uitvoeringsverordening met spoed in werking treden op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 4 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

“6.   In afwijking van lid 2 en in de periode vanaf 19 mei 2020 tot en met 25 mei 2021 kan de aanwijzende autoriteit van een lidstaat in buitengewone omstandigheden die het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie en van het krachtens Verordening (EU) 2020/561 van het Europees Parlement en de Raad (*1) uitstellen van de toepassing van bepaalde voorschriften van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad (*2), besluiten een aanwijzing als aangemelde instantie te verlengen zonder een beroep te kunnen doen op de procedures van artikel 3.

Om te kunnen beslissen over de verlenging van een aanwijzing als aangemelde instantie overeenkomstig de eerste alinea maakt de aanwijzende instantie een beoordeling van de aangemelde instantie om te verifiëren of de aangemelde instantie nogal altijd bekwaam en in staat is om de taken waarvoor zij is aangewezen, te vervullen.

Het besluit over de verlenging van een aanwijzing als aangemelde instantie overeenkomstig dit lid wordt genomen vóór het einde van de geldigheidstermijn van de voorgaande aanwijzing en wordt uiterlijk op 26 mei 2021 automatisch nietig.

De aanwijzende autoriteit stelt de Commissie door middel van het NANDO-informatiesysteem in kennis van haar besluit om een aanwijzing als aangemelde instantie overeenkomstig dit lid te verlengen, en van de materiële redenen daarvoor.

De Commissie kan van een aanwijzende autoriteit verlangen dat zij de resultaten verstrekt van de beoordeling ter staving van het besluit tot verlenging van een aanwijzing als aangemelde instantie overeenkomstig dit lid, alsmede de resultaten van de desbetreffende toezichts- en monitoringactiviteiten, met inbegrip van de in artikel 5 bedoelde activiteiten.

(*1)  Verordening (EU) 2020/561 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/745 betreffende medische hulpmiddelen wat de datum van toepassing van een aantal bepalingen ervan betreft (PB L 130 van 24.4.2020, blz. 18)."

(*2)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).”."

2)

Aan artikel 5, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste en tweede alinea voert zij, in uitzonderlijke omstandigheden in verband met de COVID-19-pandemie waardoor de aanwijzende autoriteit van een lidstaat tijdelijk is verhinderd beoordelingen op basis van toezicht ter plaatse of audits onder toezicht uit te voeren, alle onder de gegeven omstandigheden nog mogelijke maatregelen uit om een adequaat niveau van toezicht te waarborgen en moet zij een passend aantal van de door de aangemelde instantie verrichte beoordelingen van de technische documentatie van de fabrikant, met inbegrip van klinische evaluaties, controleren. Die aanwijzende autoriteit onderzoekt de wijzigingen in de organisatorische en algemene voorschriften van bijlage II die sinds de laatste beoordeling ter plaatse hebben plaatsgevonden, en de activiteiten die de aangemelde instantie nadien heeft verricht.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 189 van 20.7.1990, blz. 17.

(2)  PB L 169 van 12.7.1993, blz. 1.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 920/2013 van de Commissie van 24 september 2013 inzake de aanwijzing van en het toezicht op aangemelde instanties overeenkomstig Richtlijn 90/385/EEG van de Raad betreffende actieve implanteerbare medische hulpmiddelen en Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen (PB L 253 van 25.9.2013, blz. 8).

(4)  Verordening (EU) 2020/561 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/745 betreffende medische hulpmiddelen wat de datum van toepassing van een aantal bepalingen ervan betreft (PB L 130 van 24.4.2020, blz. 18).

(5)  Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).


BESLUITEN

19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/6


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/667 VAN DE COMMISSIE

van 6 mei 2020

tot wijziging van Besluit 2012/688/EU wat betreft een actualisering van relevante technische voorwaarden voor de frequentiebanden 1 920-1 980 MHz en 2 110-2 170 MHz

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 2816)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Beschikking nr. 676/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een regelgevingskader voor het radiospectrumbeleid in de Europese Gemeenschap (Radiospectrumbeschikking) (1), met name artikel 4, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit 2012/688/EU (2) van de Commissie zijn de technische voorwaarden voor het gebruik van de frequentiebanden 1 920-1 980 MHz en 2 110-2 170 MHz voor terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten (ECS) kunnen verschaffen in de Unie geharmoniseerd, voornamelijk met betrekking tot draadloze breedbanddiensten voor eindgebruikers.

(2)

Volgens artikel 6, lid 3, van Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) moeten de lidstaten aanbieders van elektronischecommunicatiediensten helpen bij de regelmatige opwaardering van hun netwerken naar de recentste en efficiëntste technologie zodat ze hun eigen spectrumdividenden kunnen creëren overeenkomstig de beginselen van technologie- en dienstenneutraliteit.

(3)

In de mededeling van de Commissie over “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij” (4) zijn nieuwe connectiviteitsdoelstellingen voor de Unie bepaald die moeten worden bereikt door de wijdverbreide invoering en benutting van netwerken met zeer hoge capaciteit. In de mededeling van de Commissie “5G voor Europa: een actieplan” (5) is geconstateerd dat er behoefte is aan actie op EU-niveau, onder meer de vaststelling en harmonisatie van 5G-spectrum op basis van het advies van de Beleidsgroep Radiospectrum (RSPG), zodat een ononderbroken 5G-dekking in alle stedelijke gebieden en belangrijke transportroutes over land in 2025 kan worden gehaald.

(4)

In zijn twee adviezen over het “Strategisch stappenplan voor 5G voor Europa” (16 november 2016 (6) en 30 januari 2019 (7)) heeft de Beleidsgroep Radiospectrum (RSPG) de noodzaak vastgesteld om ervoor te zorgen dat de technische en regelgevingsvoorwaarden voor alle frequentiebanden die reeds zijn geharmoniseerd voor mobiele netwerken, geschikt zijn voor 5G-gebruik. De gepaarde terrestrische 2 GHz-band is een dergelijke band.

(5)

Op 12 juli 2018 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Beschikking nr. 676/2002/EG de Europese Conferentie van de Administraties van Posterijen en van Telecommunicatie (CEPT) opdracht gegeven de geharmoniseerde technische voorwaarden voor bepaalde geharmoniseerde EU-frequentiebanden, met inbegrip van de gepaarde terrestrische 2 GHz-band, te herzien en de minst beperkende geharmoniseerde technische voorwaarden te ontwikkelen die geschikt zijn voor terrestrische draadloze systemen van de volgende generatie (5G).

(6)

Op 5 juli 2019 heeft de CEPT een verslag uitgebracht (CEPT-verslag nr. 72). In het verslag heeft de CEPT geharmoniseerde technische voorwaarden voorgesteld voor de gepaarde terrestrische 2 GHz-band in termen van een frequentieregeling en een Block Edge Mask, die geschikt zijn voor het gebruik van de band met terrestrische draadloze systemen van de volgende generatie (5G). In CEPT-verslag nr. 72 wordt geconcludeerd dat de scheidingsband van 300 kHz in de onderste en bovenste frequentiegrenzen van de frequentieregeling kan worden verwijderd.

(7)

Opgemerkt dient te worden dat het ongewenst frequentiedomein voor de basisstations in de frequentieband 2 110-2 170 MHz 10 MHz van de rand van de frequentieband ligt.

(8)

CEPT-verslag nr. 72 bestrijkt zowel actieve antennesystemen als niet-actieve antennesystemen, die worden gebruikt in systemen die draadlozebreedbanddiensten voor elektronische communicatie (Wireless Broadband Electronic Communications Services, WBB ECS’s) kunnen leveren. In het verslag wordt ingegaan op de co-existentie van deze systemen binnen de band en met de diensten in aangrenzende banden (zoals ruimtediensten onder de 2 110 MHz en boven 2 200 MHz). Elk nieuw gebruik van de gepaarde terrestrische 2 GHz-band moet bestaande diensten in aangrenzende frequentiebanden blijven beschermen.

(9)

De conclusies van CEPT-verslag nr. 72 moeten onverwijld in de gehele Unie worden toegepast en uitgevoerd door de lidstaten. Dit moet de beschikbaarheid en het gebruik van de gepaarde terrestrische 2 GHz-band voor de uitrol van 5G bevorderen, met inachtneming van de beginselen van technologie- en dienstenneutraliteit.

(10)

Met de “toewijzing en beschikbaarstelling van de gepaarde terrestrische 2 GHz-band” in het kader van dit besluit worden de volgende stappen bedoeld: i) het nationale rechtskader voor frequentietoewijzing aanpassen om het beoogde gebruik van deze band onder de in dit besluit vastgestelde geharmoniseerde technische voorwaarden daarin op te nemen, ii) alle nodige maatregelen op touw zetten om co-existentie met het bestaande gebruik in deze band voor zover nodig te garanderen, iii) de geschikte maatregelen op touw zetten, in voorkomend geval ondersteund door een raadpleging van belanghebbenden, om het gebruik van deze band mogelijk te maken overeenkomstig het toepasselijke rechtskader op het niveau van de Unie, met inbegrip van de geharmoniseerde technische voorwaarden van dit besluit.

(11)

De lidstaten moeten, indien gerechtvaardigd, voldoende tijd hebben om de bestaande vergunningen aan te passen aan de algemene parameters van de nieuwe technische voorwaarden.

(12)

Grensoverschrijdende overeenkomsten tussen lidstaten en met derde landen kunnen noodzakelijk zijn om te garanderen dat de lidstaten de bij dit besluit vastgestelde parameters zodanig toepassen dat schadelijke interferentie wordt voorkomen, de spectrumefficiëntie wordt verbeterd en de versnippering van het spectrumgebruik wordt voorkomen.

(13)

Besluit 2012/688/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(14)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Radiospectrumcomité dat is opgericht bij Beschikking nr. 676/2002/EG,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2012/688/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   De lidstaten zorgen voor de toewijzing en de beschikbaarstelling, op niet-exclusieve basis, van de gepaarde terrestrische 2 GHz-band aan terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen, in overeenstemming met de in de bijlage bij dit besluit vastgestelde parameters.

2.   Tot 1 januari 2026 hoeven de lidstaten de algemene parameters die zijn vastgesteld in deel B van de bijlage met betrekking tot gebruiksrechten voor terrestrische elektronische communicatienetwerken, niet toe te passen in de op de datum waarop dit besluit van kracht wordt bestaande de gepaarde terrestrische 2 GHz-band, voor zover de uitoefening van die rechten het gebruik van die band volgens de bijlage, afhankelijk van de marktvraag, niet verhindert.”.

2)

Aan artikel 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten brengen uiterlijk op 30 april 2021 bij de Commissie verslag uit over de uitvoering van dit besluit.”.

3)

De bijlage wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 mei 2020.

Voor de Commissie

Thierry BRETON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 108 van 24.4.2002, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2012/688/EU van de Commissie van 5 november 2012 betreffende de harmonisering van de frequentiebanden 1 920-1 980 MHz en 2 110-2 170 MHz voor terrestrische systemen die elektronischecommunicatiediensten kunnen verschaffen in de Unie (PB L 307 van 7.11.2012, blz. 84).

(3)  Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PB L 81 van 21.3.2012, blz. 7).

(4)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Connectiviteit voor een competitieve digitale eengemaakte markt — Naar een Europese gigabitmaatschappij”, COM(2016) 587 final.

(5)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “5G voor Europa: een actieplan”, COM(2016) 588 final.

(6)  Document RSPG16-032 final van 9 november 2016, “Strategisch stappenplan voor 5G voor Europa: advies over spectrumgerelateerde aspecten voor draadloze systemen van de volgende generatie (5G) (eerste advies van de Beleidsgroep Radiospectrum over 5G)”.

(7)  Document RSPG19-007 final van 30 januari 2019, “Strategische routekaart inzake spectrum voor 5G voor Europa: advies over de uitdagingen van de uitrol van 5G (derde advies van de Beleidsgroep Radiospectrum over 5G).”


BIJLAGE

“BIJLAGE

IN ARTIKEL 2, LID 1, BEDOELDE PARAMETERS

A.   DEFINITIES

Actieve antennesystemen (AAS): een basisstation en een antennesysteem waarbij de amplitude en/of fase tussen antenne-onderdelen voortdurend worden aangepast, zodat een antennepatroon wordt verkregen dat varieert als reactie op kortetermijnveranderingen in de radio-omgeving. Langetermijnbundelvorming, zoals een vaste elektrische downtilt, wordt hierdoor uitgesloten. In AAS-basisstations is het antennesysteem geïntegreerd als onderdeel van het basisstationsysteem of -product.

Niet-actieve antennesystemen (non-AAS): een basisstation en een antennesysteem dat voorziet in een of meer antenneaansluitingen die verbonden zijn aan een of meer afzonderlijk ontworpen passieve antenne-onderdelen om radiogolven uit te stralen. De amplitude en fase van de signalen naar de antenne-elementen worden niet continu aangepast als reactie op kortetermijnveranderingen in de radio-omgeving.

Equivalent isotroop uitgestraald vermogen (EIRP): het product van het aan de antenne geleverde vermogen en de antenneversterking in een bepaalde richting ten opzichte van een isotrope antenne (absolute of isotrope versterking).

Totaal uitgestraald vermogen (TRP): een maat voor de hoeveelheid vermogen die een samengestelde antenne uitstraalt. Dat komt overeen met de totale input van het geleide vermogen in het antennesysteem minus de eventuele verliezen. TRP is de integraal van het uitgezonden vermogen in verschillende richtingen in de volledige stralingssfeer, zoals aangegeven in de formule:

Image 1

waarbij P(θ,φ) het door een antennesysteem uitgestraald vermogen is in richting (θ,φ) zoals aangegeven door de formule:

P(θ, φ) = PTxg(θ, φ)

waarbij PTx het geleide vermogen (gemeten in watt) aangeeft dat in het systeem wordt ingevoerd en g(θ,φ) de richtingsindex van het systeem aangeeft voor de richting (θ, φ).

B.   ALGEMENE PARAMETERS

Binnen de gepaarde terrestrische 2 GHz-band is de frequentieregeling als volgt:

1)

In de duplexmode wordt gebruikgemaakt van Frequency Division Duplex (FDD). De duplex spacing dient 190 MHz te bedragen met eindstationtransmissie (FDD uplink) in het lagere gedeelte van de band beginnend bij 1 920 MHz en eindigend bij 1 980 MHz (“onderste rand”) en een basisstationtransmissie (FDD downlink) in het hogere gedeelte van de band beginnend bij 2 110 MHz en eindigend bij 2 170 MHz (“bovenste rand”).

2)

De omvang van de toegewezen blokken is een veelvoud van 5 MHz (1). De onderste frequentiegrens van een toegewezen blok in de onderste band van 1 920-1 980 MHz wordt in veelvouden van 5 MHz afgestemd op of gescheiden van de onderste rand van de frequentieband van 1 920 MHz. De onderste frequentiegrens van een toegewezen blok in de bovenste band van 2 110-2 170 MHz wordt in veelvouden van 5 MHz afgestemd op of gescheiden van de onderste rand van de frequentieband van 2 110 MHz. Een toegewezen blok mag ook een grootte hebben van 4,8-5 MHz voor zover het binnen de grenzen van een 5 MHz-blok past, zoals hierboven gedefinieerd.

3)

De onderste frequentieband van 1 920-1 980 MHz of delen daarvan kunnen worden ingezet voor een gebruik dat zich beperkt tot uplink (2) zonder gekoppeld spectrum binnen de bovenste bandbreedte van 2 110-2 170 MHz.

4)

De onderste frequentieband van 2 110-2 170 MHz of delen daarvan kunnen worden ingezet voor een gebruik dat zich beperkt tot uplink (3) zonder gekoppeld spectrum binnen de onderste bandbreedte van 1 920-1 980 MHz.

5)

Basisstations- en eindstationstransmissie is in overeenstemming met de technische voorwaarden in respectievelijk deel C en deel D.

C.   TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR BASISSTATIONS — BLOCK EDGE MASK

De volgende technische parameters voor basisstations, Block Edge Mask (BEM) genoemd, zijn een wezenlijk onderdeel van de voorwaarden die nodig zijn om te zorgen voor co-existentie tussen aangrenzende netwerken wanneer er geen bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen exploitanten van die aangrenzende netwerken bestaan. Minder strenge technische parameters, indien overeengekomen tussen alle betrokken exploitanten van dergelijke netwerken, mogen ook worden gebruikt, mits deze exploitanten blijven voldoen aan de technische voorwaarden voor de bescherming van andere diensten, toepassingen of netwerken en aan de verplichtingen die voortvloeien uit grensoverschrijdende coördinatie.

De BEM bestaat uit verschillende onderdelen zoals vermeld in tabel 1. De grenswaarde voor het in-blockvermogen wordt toegepast op een blok dat aan een exploitant is toegewezen. De grenswaarde voor het basisvermogen, die bedoeld is om het spectrum van andere gebruikers te beschermen, en de grenswaarden van het vermogen in de overgangsgebieden, die progressieve filtering van het vermogen binnen in het blok tot aan de grenswaarde voor het basisvermogen mogelijk maken, vormen out-of-blockonderdelen.

Vermogensgrenswaarden worden afzonderlijk verstrekt voor non-AAS en AAS. Voor non-AAS gelden de vermogensgrenswaarden voor het gemiddeld EIRP. Voor AAS gelden de vermogensgrenswaarden voor het gemiddeld TRP (4). De gemiddelde EIRP of TRP wordt gemeten aan de hand van een middelingstijd over een meetfrequentiebandbreedte. In het tijdsdomein wordt de gemiddelde EIRP of TRP gemiddeld over de actieve delen van de signaalpieken en correspondeert deze met één bepaalde instelling van de vermogensregeling. In het frequentiedomein wordt de gemiddelde EIRP of TRP vastgesteld over de meetfrequentiebandbreedte zoals bepaald in de onderstaande tabellen 2, 3 en 4 (5). Doorgaans, en tenzij anders is aangegeven, corresponderen de BEM-vermogensgrenswaarden met het door het betrokken apparaat inclusief alle zendantennes uitgestraalde totale vermogen, behalve in het geval van basiseisen en overgangsbepalingen voor non-AAS-basisstations, die per antenne worden gespecificeerd.

Block Edge Mask (BEM)

Figuur

Voorbeeld van BEM-onderdelen van een basisstation en vermogensgrenswaarden

Image 2

Tabel 1

Definitie van BEM-onderdelen

BEM-onderdeel

Definitie

In-block

Heeft betrekking op een blok waarvoor de BEM wordt afgeleid.

Basisvermogen

Spectrum binnen de FDD-downlink frequentieband gebruikt voor WBB ECS, met uitzondering van het aan de exploitant toegewezen blok en de overeenstemmende overgangsgebieden.

Overgangsgebied

Spectrum binnen de FDD-downlink onder en van 0 tot 10 MHz boven het aan de exploitant toegewezen blok. De overgangsgebieden zijn niet van toepassing onder 2 110 MHz of boven 2 170 MHz.


Tabel 2

Grenswaarden voor in-blockvermogen voor non-AAS- en AAS-basisstations

BEM-onderdeel

Frequentiebereik

EIRP-grenswaarde voor non-AAS

TRP-grenswaarde voor AAS

In-block

Aan de exploitant toegewezen blok

Niet verplicht.

Indien een lidstaat een bovengrens vaststelt, mag een waarde van 65 dBm/(5 MHz) per antenne worden toegepast.

Niet verplicht.

Indien een lidstaat een bovengrens vaststelt, mag een waarde van 57 dBm/(5 MHz) per cel (6) worden toegepast.

Toelichting bij tabel 2:

De overeenkomstige in-block TRP-grenswaarde is bepaald aan de hand van de richtsnoeren in ETSI TS 138 104 V15.6.0, bijlage F, delen F.2 en F.3, op basis van een antennewinst van 17 dBi en in totaal acht bundelvormende antenne-onderdelen (schaalfactor van 9 dB):

65 dBm/(5 MHz) – 17 dBi + 9 dB = 57 dBm/(5 MHz).

Tabel 3

Out-of-block grenswaarden voor basisvermogen voor non-AAS- en AAS-basisstations

BEM-onderdeel

Frequentiebereik binnen FDD-downlink

Gemiddelde EIRP-grenswaarde voor non-AAS per antenne (7)

Gemiddelde TRP-grenswaarde voor AAS per cel (8)

Bandbreedte meting

Basisvermogen

Frequenties verder dan 10 MHz van bovenste of onderste block edge

9 dBm

1 dBm

5 MHz


Tabel 4

Out-of-block grenswaarden in de overgangsgebieden voor non-AAS- en AAS-basisstations

BEM-onderdeel

Frequentiebereik binnen FDD-downlink

Gemiddelde EIRP-grenswaarde voor non-AAS per antenne (9)

Gemiddelde TRP-grenswaarde voor AAS per cel (10)

Bandbreedte meting

Overgangsgebied

– 10 tot – 5 MHz vanaf onderste block edge

11 dBm

3 dBm

5 MHz

– 5 tot 0 MHz vanaf onderste block edge

16,3 dBm

8 dBm

5 MHz

0 tot + 5 MHz van bovenste block edge

16,3 dBm

8 dBm

5 MHz

+ 5 tot + 10 MHz van bovenste block edge

11 dBm

3 dBm

5 MHz

Toelichting bij de tabellen 3 en 4:

In overeenstemming met de standaardisering van ongewild emissiegeleid vermogen (TRP) voor AAS-basisstations in ETSI TS 138 104 (V15.6.0), bijlage F, delen F.2 en F.3, worden de grenswaarden voor out-of-block TRP-grenswaarden vastgesteld op een waarde die overeenkomt met in totaal acht bundelvormende antenne-onderdelen, hetgeen resulteert in een verschil van 8 dB tussen AAS en non-AAS als voor in-block gebruik.

D.   TECHNISCHE VOORWAARDEN VOOR EINDSTATIONS

Tabel 5

In-block-vermogensgrens voor eindstation-BEM

Maximaal gemiddelde in-block vermogen  (11)

24 dBm

Toelichting bij tabel 5:

De lidstaten kunnen deze grenswaarde versoepelen voor specifieke toepassingen, bijvoorbeeld vaste eindstations in plattelandsgebieden, mits niet getornd wordt aan de bescherming van andere diensten, netwerken en toepassingen en voldaan wordt aan de grensoverschrijdende verplichtingen.


(1)  Aangezien de UMTS-kanaalafstand 200 kHz is, kan de centrumfrequentie van een toegewezen blok dat voor UMTS wordt gebruikt, 100 kHz worden verschoven van het midden van het blok in de frequentieregeling.

(2)  Zoals aanvullende uplink (SUL — Supplemental UpLink)

(3)  Zoals aanvullende downlink (SDL- Supplemental DownLink)

(4)  TRP meet het vermogen dat een antenne werkelijk uitstraalt. Voor isotrope antennes zijn EIRP en TRP equivalent.

(5)  De werkelijke meetbandbreedte van de meetapparatuur die wordt gebruikt om na te gaan of er wordt voldaan aan de eisen kan smaller zijn dan de meetbandbreedte in die tabellen.

(6)  In een basisstation met meerdere sectoren geldt de AAS-grenswaarde voor het uitgestraalde vermogen voor elk van de afzonderlijke sectoren.

(7)  Het BEM-niveau voor non-AAS geldt per antenne en is van toepassing op een basisstationconfiguratie met maximaal vier antennes per sector.

(8)  In een basisstation met meerdere sectoren geldt de AAS-grenswaarde voor het uitgestraalde vermogen voor elk van de afzonderlijke sectoren.

(9)  Het BEM-niveau voor non-AAS geldt per antenne en is van toepassing op een basisstationconfiguratie met maximaal vier antennes per sector.

(10)  In een basisstation met meerdere sectoren geldt de AAS-grenswaarde voor het uitgestraalde vermogen voor elk van de afzonderlijke sectoren.

(11)  Deze vermogensgrens geldt bij vaste of geïnstalleerde eindstations voor het EIRP en bij mobiele of nomadische eindstations voor het TRP. Voor isotrope antennes zijn EIRP en TRP equivalent. Voor deze waarde kan een tolerantie gelden om rekening te houden met uitzending onder extreme omgevingsomstandigheden en productiespreiding.


19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/13


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/668 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2020

betreffende de ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad opgestelde geharmoniseerde normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden persoonlijke beschermingsmiddelen die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan, waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, geacht in overeenstemming te zijn met de in bijlage II bij die verordening beschreven essentiële veiligheids- en gezondheidseisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken.

(2)

Bij brief M/031, getiteld “STANDARDISATION MANDATE TO CEN/Cenelec CONCERNING STANDARDS FOR PERSONAL PROTECTIVE EQUIPMENT” heeft de Commissie een verzoek ingediend bij het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (Cenelec) voor het ontwikkelen en opstellen van geharmoniseerde normen ter ondersteuning van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (3).

(3)

Richtlijn 89/686/EEG is met ingang van 21 april 2018 vervangen door Verordening (EU) 2016/425, waarbij slechts een beperkt aantal wijzigingen is aangebracht in de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen van bijlage II bij Richtlijn 89/686/EEG. De geharmoniseerde normen die zijn opgesteld op basis van verzoek M/031, zijn uitsluitend opgesteld ter ondersteuning van essentiële veiligheids- en gezondheidseisen, die na de vervanging van Richtlijn 89/686/EEG door Verordening (EU) 2016/425 niet wezenlijk zijn gewijzigd.

(4)

Op basis van verzoek M/031 stelden het CEN en het Cenelec de volgende geharmoniseerde normen op: EN 893:2019 inzake bergbeklimmersuitrusting, EN 943-2:2019 inzake beschermende kleding tegen gevaarlijke vaste, vloeibare en gasvormige chemicaliën, EN 1073-1:2016+A1:2018 inzake beschermende kleding tegen in de lucht zwevende deeltjes inclusief radioactieve besmetting en EN 14458:2018 inzake persoonlijke oogbescherming, ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425.

(5)

Op basis van verzoek M/031 hebben het CEN en het Cenelec de geharmoniseerde normen EN 343:2003+A1:2007/AC:2009, EN 358:1999, EN 381-5:1995, EN 381-7:1999, EN 381-9:1997, EN 381-11:2002, EN 13832-2:2006, EN 13832-3:2006, EN 14594:2005, EN 388:2016, EN 943-1:2015 en EN 12277:2015 herzien, waarvan de referenties zijn bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie (4). Dit heeft geleid tot de vaststelling van respectievelijk de geharmoniseerde normen EN 343:2019 voor beschermende kleding tegen regen, EN 358:2018 voor gordels en veiligheidslijnen voor werkplekpositionering of -behoud, EN ISO 11393-2:2019, EN ISO 11393-4:2019, EN ISO 11393-5:2019 en EN ISO 11393-6:2019 voor beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen, EN 13832-2:2018 en EN 13832-3:2018 voor schoeisel voor de bescherming tegen chemicaliën, EN 14594:2018 voor ademhalingsbeschermingsmiddelen, EN 388:2016+A1:2018 voor beschermende handschoenen tegen mechanische gevaren, EN 943-1:2015+A1:2019 voor beschermende kleding tegen gevaarlijke vaste, vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeibare en vaste aerosolen, en EN 12277:2015+A1:2018 voor bergbeklimmersuitrusting.

(6)

Op grond van verzoek M/031 hebben het CEN en het Cenelec de geharmoniseerde norm EN ISO 10819:2013, waarvan de referentie is bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie (5), gewijzigd. Dit heeft geleid tot de vaststelling van een wijziging van die geharmoniseerde norm, EN ISO 10819:2013/A1:2019.

(7)

Samen met het CEN en het Cenelec is de Commissie nagegaan of die normen aan verzoek M/031 voldoen.

(8)

De geharmoniseerde normen EN 893:2019, EN 943-2:2019, EN 1073-1:2016+A1:2018, EN 14458:2018, EN 343:2019, EN 358:2018, EN ISO 11393-2:2019, EN ISO 11393-4:2019, EN ISO 11393-5:2019, EN ISO 11393-6:2019, EN 13832-2:2018, EN 13832-3:2018, EN 14594:2018, EN 388:2016+A1:2018, EN 943-1:2015+A1:2019, EN ISO 10819:2013 zoals gewijzigd bij EN ISO 10819:2013/A1:2019, en EN 12277:2015+A1:2018 voldoen aan de eisen die zij beogen te bestrijken en die in Verordening (EU) 2016/425 zijn vastgelegd. Derhalve moeten de referentienummers van die normen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

Het CEN en het Cenelec hebben ook corrigendum EN 50321-1:2018/AC: 2018-08 opgesteld tot rectificatie van de geharmoniseerde norm EN 50321-1:2018, waarvan de referenties in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt (6). Aangezien bij deze rectificatie technische correcties worden aangebracht en om ervoor te zorgen dat de geharmoniseerde norm EN 50321-1:2018, waarvan de referentie eerder is bekendgemaakt, correct en consequent wordt toegepast, moet het referentienummer van deze geharmoniseerde norm samen met het referentienummer van de rectificatie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(10)

Derhalve moeten de referenties van de geharmoniseerde normen EN 343:2003+A1:2007/AC:2009, EN 358:1999, EN 381-5:1995, EN 381-7:1999, EN 381-9:1997, EN 381-11:2002, EN 13832-2:2006, EN 13832-3:2006, EN 14594:2005, EN 388:2016, EN 943-1:2015, EN ISO 10819:2013, EN 12277:2015 en EN 50321-1:2018 uit de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt, aangezien die normen zijn herzien, gewijzigd of gerectificeerd. Teneinde de fabrikanten meer tijd te geven om zich voor te bereiden op de toepassing van de geharmoniseerde normen EN 343:2019 EN 358:2018, EN ISO 11393-2:2019, EN ISO 11393-4:2019, EN ISO 11393-5:2019, EN ISO 11393-6:2019, EN 13832-2:2018, EN 13832-3:2018, EN 14594:2018, EN 388:2016+A1:2018, EN 943-1:2015+A1:2019, EN ISO 10819:2013 zoals gewijzigd bij EN ISO 10819:2013/A1:2019, EN 50321-1:2018 zoals gerectificeerd bij EN 50321-1:2018/AC: 2018-08, en EN 12277:2015+A1:2018, is het noodzakelijk om de schrapping van de verwijzingen naar de geharmoniseerde normen EN 343:2003+A1:2007/AC:2009, EN 358:1999, EN 381-5:1995, EN 381-7:1999, EN 381-9:1997, EN 381-11:2002, EN 13832-2:2006, EN 13832-3:2006, EN 14594:2005, EN 388:2016, EN 943-1:2015, EN ISO 10819:2013, EN 12277:2015 en EN 50321-1:2018 uit te stellen.

(11)

Door naleving van een geharmoniseerde norm wordt een vermoeden van conformiteit gevestigd met de overeenkomstige essentiële eisen die in de harmonisatiewetgeving van de Unie zijn opgenomen vanaf de datum van bekendmaking van de verwijzing naar deze norm in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De referentienummers van de in bijlage I bij dit besluit vermelde geharmoniseerde normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen die zijn opgesteld ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425, worden hierbij bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2

De referentienummers van de in bijlage II bij dit besluit vermelde geharmoniseerde normen voor persoonlijke beschermingsmiddelen die zijn opgesteld ter ondersteuning van Verordening (EU) 2016/425, worden met ingang van de in die bijlage vermelde data geschrapt uit het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.

(2)  Verordening (EU) 2016/425 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 89/686/EEG van de Raad (PB L 81 van 31.3.2016, blz. 51).

(3)  Richtlijn 89/686/EEG van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PB L 399 van 30.12.1989, blz. 18).

(4)  PB C 113 van 27.3.2018, blz. 41.

(5)  PB C 113 van 27.3.2018, blz. 41.

(6)  PB C 113 van 27.3.2018, blz. 41.


BIJLAGE I

Nr.

Referentie van de norm

1.

EN 343:2019

Beschermende kleding — bescherming tegen regen

2.

EN 358:2018

Persoonlijke beschermingsmiddelen voor werkplekpositionering en ter voorkoming van vallen — Gordels en veiligheidslijnen voor werkplekpositionering of -behoud

3.

EN 388:2016+A1:2018

Beschermende handschoenen tegen mechanische gevaren

4.

EN 510:2019

Eisen voor beschermende kleding voor gebruik op plaatsen waar het risico bestaat te worden gegrepen door bewegende delen

5.

EN 893:2019

Bergbeklimmersuitrusting — Stijgijzers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

6.

EN 943-1:2015+A1:2019

Beschermende kleding tegen gevaarlijke vaste, vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeibare en vaste aerosolen — Deel 1: Prestatie-eisen voor Type 1 (gasdichte) chemiepakken

7.

EN 943-2:2019

Beschermende kleding tegen gevaarlijke vaste, vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeibare en vaste aerosolen — Deel 2: Prestatie-eisen voor gasdichte (Type 1) beschermende pakken tegen chemicaliën voor reddingsploegen (ET)

8.

EN 1073-1:2016+A1:2018

Beschermende kleding tegen in de lucht zwevende deeltjes inclusief radioactieve besmetting — Deel 1: Eisen en beproevingsmethoden voor perslucht geventileerde beschermende kleding voor bescherming van het lichaam en de luchtwegen

9.

EN ISO 10819:2013

Mechanische trillingen en schok — Hand-armtrillingen — Methode voor het meten en beoordelen van de overdraagbaarheid van trillingen door handschoenen ter plaatse van de handpalm (ISO 10819:2013)

EN ISO 10819:2013/A1:2019

10.

EN ISO 11393-2:2019

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 2: Beproevingsmethoden en prestatie-eisen voor beenbeschermers (ISO 11393-2:2018)

11.

EN ISO 11393-4:2019

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 4: Beproevingsmethoden en prestatie-eisen voor beschermende handschoenen (ISO 11393-4:2018)

12.

EN ISO 11393-5:2019

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 5: Beproevingsmethoden en prestatie-eisen voor beenkappen (ISO 11393-5:2018)

13.

EN ISO 11393-6:2019

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 6: Beproevingsmethoden en prestatie-eisen voor beschermers voor het bovenlichaam (ISO 11393-6:2018)

14.

EN 12277:2015+A1:2018

Bergbeklimmersuitrusting — Harnasgordels — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

15.

EN 13832-2:2018

Schoeisel voor de bescherming tegen chemicaliën — Deel 2: Eisen voor beperkt contact met chemicaliën

16.

EN 13832-3:2018

Schoeisel voor de bescherming tegen chemicaliën — Deel 3: Eisen voor langdurig contact met chemicaliën

17.

EN 14458:2018

Persoonlijke oogbescherming — Hoogwaardige vizieren uitsluitend voor gebruik in combinatie met veiligheidshelmen

18.

EN 14594:2018

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Slangentoestel geschikt voor continu stromende samengeperste ademlucht — Eisen, beproeving, merken

19.

EN 50321-1:2018

Werken onder spanning — Schoeisel voor elektrische bescherming — Isolerend schoeisel en overlaarzen

EN 50321-1:2018/AC:2018-08


BIJLAGE II

Nr.

Referentie van de norm

Datum van schrapping

1.

EN ISO 10819:2013

Mechanische trillingen en schok — Hand-armtrillingen — Methode voor het meten en beoordelen van de overdraagbaarheid van trillingen door handschoenen ter plaatse van de handpalm (ISO 10819:2013)

19 november 2021

2.

EN 343:2003+A1:2007

Beschermende kleding — bescherming tegen regen

EN 343:2003+A1:2007/AC:2009

19 november 2021

3.

EN 358:1999

Persoonlijke uitrusting voor werkplekpositionering en ter voorkoming van vallen — Gordels voor werkplekpositionering en behoud en verbindingsmiddelen voor gordels

19 november 2021

4.

EN 381-5:1995

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 5: Eisen voor beenbeschermers

19 november 2021

5.

EN 381-7:1999

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 7: Eisen voor beschermende handschoenen

19 november 2021

6.

EN 381-9:1997

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 9: Eisen voor beenkappen voor kettingzagen

19 november 2021

7.

EN 381-11:2002

Beschermende kleding voor gebruikers van kettingzagen — Deel 11: Eisen voor beschermers voor het bovenlichaam

19 november 2021

8.

EN 388:2016

Beschermende handschoenen tegen mechanische gevaren

19 november 2021

9.

EN 943-1:2015

Beschermende kleding tegen gevaarlijke vaste, vloeibare en gasvormige chemicaliën, inclusief vloeibare en vaste aerosolen — Deel 1: Prestatie-eisen voor Type 1 (gasdichte) chemiepakken

19 november 2021

10.

EN 12277:2015

Bergbeklimmersuitrusting — Harnasgordels — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

19 november 2021

11.

EN 13832-2:2006

Schoeisel voor de bescherming tegen chemicaliën — Deel 2: Eisen voor schoeisel voor de bescherming tegen chemicaliën onder laboratoriumomstandigheden

19 november 2021

12.

EN 13832-3:2006

Schoeisel voor de bescherming tegen chemicaliën — Deel 3: Eisen voor schoeisel dat in hoge mate beschermt tegen chemicaliën onder laboratoriumomstandigheden

19 november 2021

13.

EN 14594:2005

Ademhalingsbeschermingsmiddelen — Slangentoestel geschikt voor continu stromende samengeperste ademlucht — Eisen, beproeving, merken

EN 14594:2005/AC:2005

19 november 2021

14.

EN 50321-1:2018

Werken onder spanning — Schoeisel voor elektrische bescherming — Isolerend schoeisel en overlaarzen

19 november 2020


19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/20


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/669 VAN DE COMMISSIE

van 18 mei 2020

tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU teneinde het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken te belasten met de tenuitvoerlegging van het innovatiefonds

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (1), en met name artikel 3, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) is het innovatiefonds opgericht ter ondersteuning van innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen en om het opzetten en exploiteren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan (CCS) van CO2, alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag te stimuleren.

(2)

Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/856 van de Commissie (3) moet het innovatiefonds in direct of in indirect beheer worden uitgevoerd. In artikel 17 van die verordening is bepaald dat de Commissie kan besluiten bepaalde taken te delegeren aan een uitvoerende instantie; in geval van direct beheer dient zij een uitvoerend agentschap aan te wijzen als uitvoerende instantie.

(3)

Bij Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU van de Commissie (4) is het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (“het Agentschap”) opgericht en belast met de tenuitvoerlegging van bepaalde onderdelen van verschillende programma’s van de Unie, waaronder de Connecting Europe Facility en Horizon 2020 op het gebied van energie.

(4)

Uit de kosten-batenanalyse die overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 58/2003 is uitgevoerd, blijkt dat de doelstellingen van het innovatiefonds efficiënter kunnen worden verwezenlijkt door het beheer van onderdelen van het innovatiefonds te delegeren aan het Agentschap. Het Agentschap belasten met de uitvoering van onderdelen van het innovatiefonds zou in de periode 2020-2030 ten opzichte van direct beheer een besparing van ongeveer 30,5 miljoen EUR opleveren, voor meer efficiëntie en flexibiliteit zorgen bij het beheer van het innovatiefonds, tot significante synergieën tussen het innovatiefonds en andere door het Agentschap beheerde EU-programma’s leiden, de afstand tot de begunstigden verkleinen en de zichtbaarheid van de EU-financiering verbeteren.

(5)

Het is derhalve passend het Agentschap te belasten met het beheer en de uitvoering van onderdelen van het innovatiefonds.

(6)

Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming het advies van het Comité voor de uitvoerende agentschappen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU

Lid 1 van artikel 3 van Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU wordt vervangen door:

“1.   De tenuitvoerlegging van bepaalde onderdelen van de volgende programma’s van de Unie wordt hierbij toevertrouwd aan het Agentschap:

a)

de Connecting Europe-faciliteit;

b)

deel III “Maatschappelijke uitdagingen van het specifieke programma van Horizon 2020”;

c)

het krachtens artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad opgerichte innovatiefonds (*1).

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 18 mei 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/856 van de Commissie van 26 februari 2019 houdende aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de werking van het innovatiefonds (PB L 140 van 28.5.2019, blz. 6).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2013/801/EU van de Commissie van 23 december 2013 tot invoering van het Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken en tot intrekking van Besluit 2007/60/EG, als gewijzigd bij Besluit 2008/593/EG (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 65).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/22


BESLUIT Nr. 1/2020 VAN HET EPO-COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE TIJDELIJKE ECONOMISCHE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN HAAR LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN CENTRAAL-AFRIKA, ANDERZIJDS,

van 28 april 2020

betreffende de vaststelling van het reglement van orde voor bemiddeling, het reglement van orde voor arbitrage en de gedragscode voor scheidsrechters [2020/670]

HET EPO-COMITÉ,

Gezien de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (de “overeenkomst”), die op 22 januari 2009 te Brussel is ondertekend en sinds 4 augustus 2014 voorlopig wordt toegepast, en met name artikel 80, lid 1, en artikel 88,

Overwegende hetgeen volgt:

1)

Krachtens de overeenkomst en dit besluit bestaat de Centraal-Afrikapartij uit de Republiek Kameroen.

2)

Artikel 80, lid 1, van de overeenkomst bepaalt dat op de procedures voor de beslechting van geschillen in het kader van hoofdstuk 3 (Procedures voor de beslechting van geschillen) van titel VI (Vermijden en beslechten van geschillen) van de overeenkomst het reglement van orde en de gedragscode die door het EPO-comité worden vastgesteld, van toepassing zijn.

3)

Artikel 88 van de overeenkomst bepaalt dat het EPO-comité kan besluiten titel VI (Vermijden en beslechten van geschillen) en de bijlagen erbij te wijzigen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Het reglement van orde voor bemiddeling zoals opgenomen in bijlage I bij dit besluit wordt vastgesteld als bijlage IV bij de overeenkomst.

2.   Het reglement van orde voor arbitrage zoals opgenomen in bijlage II bij dit besluit wordt vastgesteld als bijlage V bij de overeenkomst.

3.   De gedragscode voor scheidsrechters zoals opgenomen in bijlage III bij dit besluit wordt vastgesteld als bijlage VI bij de overeenkomst.

4.   De reglementen en de gedragscode zoals bedoeld in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel laten bijzondere regels die in de overeenkomst zijn vastgelegd of door het EPO-comité kunnen worden vastgesteld, onverlet.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt ondertekend.

Gedaan te Brussel, 28 april 2020.

Voor de Republiek Kameroen

Alamine OUSMANE MEY

minister van Economische Zaken, Planning en Ruimtelijke Ordening

Voor de Europese Unie

Phil HOGAN

Europees Commissaris voor Handel


BIJLAGE I

REGLEMENT VAN ORDE VOOR BEMIDDELING

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.   De bepalingen van dit reglement van orde vormen een aanvulling op en specificatie van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (de “overeenkomst”), met name wat artikel 69 (“Bemiddeling”) betreft.

2.   Dit reglement van orde is bedoeld om de partijen in staat te stellen geschillen die tussen hen kunnen rijzen, te beslechten door een wederzijds bevredigende oplossing, dankzij een alomvattende en snelle bemiddelingsprocedure.

3.   In het kader van dit reglement van orde wordt onder “bemiddeling” verstaan elke procedure, ongeacht de benaming ervan, waarbinnen de partijen een bemiddelaar vragen om hen bij het bereiken van een minnelijke schikking van hun geschil bij te staan.

Artikel 2

Aanvang van procedure

1.   Een partij kan te allen tijde schriftelijk verzoeken dat de partijen deelnemen aan een bemiddelingsprocedure. Het verzoek moet zodanig gedetailleerd zijn dat de eis van de verzoekende partij daarin duidelijk tot uitdrukking komen. Het verzoek moet tevens:

a)

aangeven om welke specifieke maatregel het gaat;

b)

een verklaring bevatten inzake de gestelde negatieve gevolgen die de maatregel volgens de verzoekende partij heeft of zal hebben op de handel tussen de partijen;

c)

toelichten waarom de verzoekende partij van mening is dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de maatregel en de genoemde gevolgen.

2.   De bemiddelingsprocedure kan alleen met wederzijdse instemming van de partijen worden ingeleid. Wanneer een partij krachtens lid 1 om bemiddeling verzoekt, neemt de andere partij het verzoek in overweging en antwoordt zij schriftelijk binnen vijf dagen na ontvangst ervan. Bij uitblijven hiervan wordt het verzoek geacht te zijn afgewezen.

Artikel 3

Keuze van bemiddelaar

1.   De partijen kiezen de bemiddelaar in onderlinge overeenstemming vanaf de aanvang van de bemiddelingsprocedure, uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van het antwoord op het bemiddelingsverzoek.

2.   Een bemiddelaar mag geen onderdaan van een van de partijen zijn, tenzij de partijen anders overeenkomen.

3.   De bemiddelaar bevestigt in een schriftelijke verklaring zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid alsmede zijn beschikbaarheid om de bemiddelingsprocedure te waarborgen.

4.   De bemiddelaar voldoet aan de gedragscode voor scheidsrechters, met de nodige aanpassingen.

Artikel 4

Verloop van bemiddelingsprocedure

1.   De bemiddelaar is de partijen op onpartijdige en transparante wijze behulpzaam bij het scheppen van duidelijkheid over de maatregel en de mogelijke gevolgen ervan voor de handel tussen de partijen, en bij het bereiken van een wederzijds bevredigende oplossing.

2.   De bemiddelaar kan bepalen wat de meest geschikte wijze is om duidelijkheid te scheppen over de betrokken maatregel en de mogelijke gevolgen ervan voor de handel tussen de partijen. Hij kan met name bijeenkomsten tussen de partijen organiseren, de partijen gezamenlijk of afzonderlijk raadplegen, verzoeken om bijstand van of overleg plegen met deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied alsmede alle aanvullende ondersteuning bieden waarom de partijen hebben verzocht. Alvorens om bijstand van deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied te verzoeken of overleg met hen te plegen, overlegt de bemiddelaar evenwel met de partijen. Wanneer de bemiddelaar een van de partijen en/of diens raadsman afzonderlijk wil ontmoeten of horen, stelt hij de andere partij daarvan vooraf of zo spoedig mogelijk na zijn ontmoeting of eenzijdige communicatie met de eerste partij in kennis.

3.   De bemiddelaar kan advies aanbieden en een oplossing voorstellen ter overweging door de partijen, die de voorgestelde oplossing kunnen aanvaarden of afwijzen of zelfs het over een andere oplossing eens kunnen worden. De bemiddelaar kan evenwel in geen geval adviseren noch opmerkingen maken over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met de overeenkomst.

4.   De procedure vindt plaats op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek gericht werd, of op enige andere locatie of op enige andere wijze waarover onderling overeenstemming tussen de partijen is bereikt.

5.   De partijen streven ernaar binnen zestig dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen. Zolang geen definitieve overeenstemming is bereikt, kunnen de partijen eventuele tussentijdse oplossingen overwegen, met name wanneer de maatregel betrekking heeft op bederfelijke waren.

6.   De oplossing kan worden goedgekeurd door middel van een besluit van het EPO-comité. De wederzijds bevredigende oplossingen worden openbaar gemaakt, tenzij de partijen anders besluiten. De aan het publiek meegedeelde versie mag echter geen informatie bevatten die door een van de partijen als vertrouwelijk is aangemerkt.

7.   Op verzoek van de partijen legt de bemiddelaar hun schriftelijk een ontwerp-feitenverslag voor, dat een samenvatting bevat van de maatregel die in de gevolgde procedure aan de orde is en van de wederzijds bevredigende oplossing die het eindresultaat van de procedure vormt, met inbegrip van eventuele tussentijdse oplossingen. De bemiddelaar biedt de partijen gedurende een termijn van vijftien dagen de gelegenheid om hun opmerkingen over het ontwerpverslag in te dienen. Na bestudering van de binnen de gestelde termijn ingediende opmerkingen van de partijen dient de bemiddelaar binnen vijftien dagen schriftelijk een definitief feitenverslag in bij de partijen. Het feitenverslag mag geen uitlegging van de overeenkomst bevatten.

Artikel 5

Einde van bemiddelingsprocedure

De procedure wordt beëindigd:

a)

op de datum van goedkeuring van een door de partijen overeengekomen wederzijds bevredigende oplossing, op de datum van goedkeuring;

b)

op de datum van de schriftelijke verklaring van de bemiddelaar, na overleg met de partijen, waarin wordt aangegeven dat verdere bemiddelingsinspanningen geen nut hebben;

c)

op de datum van de schriftelijke verklaring van een partij nadat mogelijke wederzijds bevredigende oplossingen in het kader van de bemiddelingsprocedure zijn onderzocht en adviezen en voorgestelde oplossingen van de bemiddelaar in overweging zijn genomen. Een dergelijke verklaring kan niet worden ingediend vóór het verstrijken van de in artikel 4, lid 5, van dit reglement van orde neergelegde termijn;

d)

in elk stadium van de procedure, wanneer de partijen in onderlinge overeenstemming daartoe besluiten, op de datum van die overeenstemming.

Artikel 6

Tenuitvoerlegging van een wederzijds bevredigende oplossing

1.   Wanneer de partijen een wederzijds bevredigende oplossing zijn overeengekomen, neemt elke partij de nodige maatregelen om deze binnen de gestelde termijn ten uitvoer te leggen.

2.   Binnen de gestelde termijn stelt de uitvoerende partij de andere partij schriftelijk in kennis van alle stappen of maatregelen die zij voor de uitvoering van de wederzijds bevredigende oplossing heeft gedaan respectievelijk genomen.

Artikel 7

Vertrouwelijkheid en verhouding tot procedure voor beslechting van geschillen

1.   Alle informatie met betrekking tot de bemiddelingsprocedure moet vertrouwelijk blijven, tenzij bekendmaking ervan bij wet is voorgeschreven of noodzakelijk is geworden voor tenuitvoerlegging of uitvoering van de overeenkomst tussen de partijen die uit de bemiddeling voortvloeit.

2.   Tenzij de partijen anders overeenkomen en onverminderd artikel 4, lid 6, van dit reglement van orde zijn alle stappen van de procedure, adviezen of voorgestelde oplossingen daaronder begrepen, vertrouwelijk. Een partij mag echter openbaar maken dat bemiddeling plaatsvindt. De geheimhoudingsplicht geldt niet voor feitelijke informatie die zich reeds in het publieke domein bevindt.

3.   De bemiddelingsprocedure laat de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van de bepalingen inzake geschillenbeslechting in de overeenkomst of enige andere relevante overeenkomst onverlet.

4.   Overleg voordat de bemiddelingsprocedure wordt ingeleid, is niet verplicht. In de regel moet een partij evenwel zelf een beroep doen op de andere bepalingen van de overeenkomst inzake samenwerking of overleg voordat de bemiddelingsprocedure wordt ingeleid.

5.   Een partij mag zich in andere geschillenbeslechtingsprocedures in het kader van de overeenkomst of enige andere relevante overeenkomst noch baseren op noch als bewijs gebruiken en een arbitragepanel mag evenmin rekening houden met:

a)

de standpunten die door de andere partij zijn ingenomen in het kader van de bemiddelingsprocedure of de overeenkomstig de artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 2, van dit reglement van orde verkregen informatie;

b)

het feit dat de andere partij zich bereid heeft verklaard een oplossing voor de maatregel bij wege van bemiddeling te aanvaarden;

c)

door de bemiddelaar gegeven adviezen of gedane voorstellen.

6.   Tenzij de partijen anders overeenkomen, mag een bemiddelaar geen lid van een arbitragepanel zijn in een geschillenbeslechtingsprocedure in het kader van de overeenkomst of de Overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) met betrekking tot dezelfde aangelegenheid als die waarvoor hij als bemiddelaar is opgetreden.

Artikel 8

Toepassing reglement van orde voor arbitrage

Artikel 3 (Kennisgevingen), onverminderd artikel 4, lid 2, artikel 15 (Kosten), artikel 16 (Werktaal voor procedure, vertaling en vertolking) en artikel 17 (Berekening van termijnen) van het reglement van orde voor arbitrage zijn mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 9

Herziening

Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit treden de partijen met elkaar in overleg over de eventuele noodzaak tot wijziging van het bemiddelingsmechanisme, tegen de achtergrond van de opgedane ervaringen en de ontwikkeling van een overeenkomstig mechanisme in de WTO.


BIJLAGE II

REGLEMENT VAN ORDE VOOR ARBITRAGE

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

“adviseur”: een natuurlijke persoon die door een partij is aangesteld om haar in verband met de procedure van het arbitragepanel te adviseren of bij te staan;

“arbitragepanel”: een krachtens artikel 71 van de overeenkomst ingesteld panel;

“scheidsrechter”: een lid van een krachtens artikel 71 van de overeenkomst ingesteld arbitragepanel;

“assistent”: een natuurlijke persoon die in het kader van het mandaat van een scheidsrechter voor die scheidsrechter onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert;

“dag”: een kalenderdag, tenzij anders vermeld;

“vertegenwoordiger van een partij”: een natuurlijke persoon in dienst van of aangewezen door een ministerie, een overheidsdienst of een ander overheidsorgaan van een partij, die de partij met betrekking tot een geschil in het kader van deze overeenkomst vertegenwoordigt;

“partij waartegen de klacht gericht is”: de partij ten aanzien waarvan wordt gesteld dat zij inbreuk maakt op in artikel 67 van de overeenkomst bedoelde bepalingen;

“verzoekende partij”: een partij die op grond van artikel 70 van de overeenkomst om de instelling van een arbitragepanel verzoekt.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   De bepalingen van dit reglement van orde vormen een aanvulling op en specificatie van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (de “overeenkomst”), met name wat de artikel 70 en volgende inzake arbitrage betreft.

2.   Dit reglement van orde is bedoeld om de partijen in staat te stellen geschillen die tussen hen kunnen rijzen, te beslechten door met behulp van het arbitragemechanisme tot een wederzijds bevredigende oplossing te komen.

Artikel 3

Kennisgevingen

1.   Onder “kennisgevingen” in de zin van dit reglement van orde worden verstaan alle verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten in verband met de arbitrageprocedure, met dien verstande dat:

a)

alle kennisgevingen door het arbitragepanel tegelijkertijd aan beide partijen worden toegezonden;

b)

alle kennisgevingen door een partij die zijn gericht tot het arbitragepanel, tegelijkertijd in kopie aan de andere partij worden toegezonden, en

c)

alle kennisgevingen door een partij die zijn gericht tot de andere partij, in voorkomend geval tegelijkertijd in kopie aan het arbitragepanel worden toegezonden.

2.   Alle kennisgevingen worden gedaan via e-mail of, indien van toepassing, via enige andere vorm van telecommunicatie waarbij de verzending wordt geregistreerd. De kennisgeving wordt geacht te zijn afgeleverd op de datum van verzending, tenzij wordt aangetoond dat dit niet het geval is.

3.   Alle kennisgevingen worden respectievelijk aan het directoraat-generaal Handel van de Europese Commissie van de Europese Unie en het voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst verantwoordelijke ministerie van Kameroen toegezonden.

4.   Kleine verschrijvingen in kennisgevingen kunnen worden hersteld door de indiening van nieuwe kennisgevingen waarin de wijzigingen duidelijk zijn aangegeven.

5.   Indien de laatste dag waarop een document kan worden ingediend, valt op een dag die geen werkdag is van de Centraal-Afrikapartij of de Europese Unie, kan de kennisgeving op de volgende werkdag worden ingediend. Geen enkele kennisgeving van welke aard ook worden niet geacht te zijn ontvangen op een dag die geen werkdag is.

6.   Afhankelijk van de aard van de kwesties waarop het geschil betrekking heeft, wordt van alle kennisgevingen die overeenkomstig dit reglement van orde aan het EPO-comité worden gezonden, tevens een kopie gestuurd naar de andere betrokken institutionele organen.

Artikel 4

Aanwijzing van scheidsrechters

1.   Indien een scheidsrechter overeenkomstig artikel 71 van de overeenkomst door loting wordt aangewezen, stelt de voorzitter van het EPO-comité of diens vertegenwoordiger de partijen onmiddellijk in kennis van de datum, het tijdstip en de plaats van de loting.

2.   De partijen zijn bij de loting aanwezig.

3.   De voorzitter van het EPO-comité of diens vertegenwoordiger stelt elke aangewezen persoon schriftelijk in kennis van zijn of haar aanwijzing om als scheidsrechter te fungeren. Elke persoon bevestigt zijn of haar beschikbaarheid aan beide partijen binnen vijf dagen vanaf de datum waarop die persoon over zijn of haar aanstelling werd geïnformeerd.

4.   Indien de in artikel 85 van de overeenkomst bedoelde lijst van scheidsrechters niet is opgesteld of bij de indiening van een verzoek krachtens artikel 71, lid 2, van de overeenkomst niet voldoende namen bevat, worden de scheidsrechters door de voorzitter van het EPO-comité aangewezen door loting uit de officieel door een of beide partijen voorgedragen personen die aan de voorwaarden van artikel 85, lid 2, van de overeenkomst voldoen.

Artikel 5

Overleg tussen partijen en arbitragepanel

1.   Tenzij de partijen anders overeenkomen, komen zij binnen zeven dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel met dat panel bijeen om te beslissen over de aangelegenheden die de partijen of het arbitragepanel geschikt achten, met inbegrip van:

a)

de aan de scheidsrechters verschuldigde bezoldigingen en vergoedingen, die in overeenstemming moeten zijn met de WTO-normen;

b)

de bezoldiging van elke assistent van een scheidsrechter, ter hoogte van maximaal 50 procent van de totale bezoldiging van die scheidsrechter;

c)

het tijdschema van de procedure.

De scheidsrechters en de vertegenwoordigers van de partijen kunnen per telefoon of per videoconferentie aan deze bijeenkomst deelnemen.

2.   Tenzij de partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel anders overeenkomen, luidt de taakomschrijving van dit panel als volgt:

“In het licht van de desbetreffende bepalingen van de overeenkomst de in het verzoek om instelling van het arbitragepanel beschreven aangelegenheid onderzoeken, zich uitspreken over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met artikel 67 van de overeenkomst en een uitspraak doen overeenkomstig de artikelen 73, 83 en 84 van de overeenkomst.”.

3.   De partijen stellen het arbitragepanel binnen drie dagen in kennis van de overeengekomen taakomschrijving.

Artikel 6

Schriftelijke stukken

Uiterlijk twintig dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel dient de verzoekende partij haar eerste schriftelijke stuk in. Uiterlijk twintig dagen na de datum van indiening van het eerste schriftelijke stuk dient de partij waartegen de klacht gericht is, haar verweerschrift in.

Artikel 7

Werkwijze van arbitragepanels

1.   De voorzitter van het arbitragepanel zit alle bijeenkomsten van het panel voor. Een arbitragepanel kan de bevoegdheid tot het nemen van administratieve en procedurele besluiten op het betrokken gebied aan zijn voorzitter delegeren.

2.   Overeenkomstig artikel 9 van dit reglement van orde zijn de scheidsrechters en de te horen personen aanwezig bij de hoorzittingen. Tenzij in de overeenkomst of in dit reglement van orde anders is bepaald, kan het arbitragepanel zijn activiteiten verrichten op welke wijze dan ook, waaronder telefoon, fax of computer.

3.   Hoewel alleen scheidsrechters aan de beraadslagingen van het arbitragepanel mogen deelnemen, kan het panel toestaan dat zijn assistenten de beraadslagingen van het panel bijwonen.

4.   Het opstellen van uitspraken is een exclusieve bevoegdheid van het arbitragepanel, die niet mag worden gedelegeerd.

5.   Wanneer zich een procedureel vraagstuk voordoet dat niet in de bepalingen van titel VI van de overeenkomst (Vermijden en beslechten van geschillen) is geregeld, kan het arbitragepanel na overleg met de partijen een geschikte procedure vaststellen die in overeenstemming is met die bepalingen en een gelijke behandeling van de partijen waarborgt.

6.   Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat een andere procedurele termijn dan die welke zijn vastgesteld in titel VI van de overeenkomst (Vermijden en beslechten van geschillen) moet worden gewijzigd of dat een andere procedurele of administratieve aanpassing nodig is, stelt het de partijen schriftelijk in kennis van de redenen voor de wijziging of aanpassing, onder vermelding van de vereiste termijn of aanpassing. Het arbitragepanel kan die wijziging of aanpassing na overleg met de partijen goedkeuren.

7.   Op verzoek van een partij kan het arbitragepanel de in het kader van de procedure toepasselijke termijnen wijzigen, waarbij het ervoor zorg draagt dat de partijen gelijk worden behandeld.

8.   Op gezamenlijk verzoek van de partijen schorst het arbitragepanel de procedure op elk moment gedurende een door de partijen overeengekomen periode van ten hoogste twaalf opeenvolgende maanden. Op schriftelijk verzoek van de partijen, of aan het eind van de overeengekomen schorsingsperiode op schriftelijk verzoek van een van de partijen hervat het arbitragepanel te allen tijde de procedure. Het verzoek wordt meegedeeld aan de voorzitter van het arbitragepanel en, in voorkomend geval, aan de andere partij. Indien de panelprocedure gedurende meer dan twaalf opeenvolgende maanden is geschorst, vervalt de met de instelling van het arbitragepanel verleende bevoegdheid en wordt de panelprocedure beëindigd. De partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de procedure voor het arbitragepanel te beëindigen. De partijen stellen de voorzitter van het arbitragepanel gezamenlijk van deze overeenkomst in kennis. In geval van schorsing worden de toepasselijke termijnen verlengd voor een duur die overeenstemt met de duur van de schorsing van de werkzaamheden van het arbitragepanel.

9.   De beëindiging van de werkzaamheden van het arbitragepanel doet geen afbreuk aan de rechten van de partijen in een andere procedure over dezelfde aangelegenheid in het kader van titel VI van de overeenkomst (Vermijden en beslechten van geschillen).

Artikel 8

Vervanging

1.   Indien een scheidsrechter niet aan de procedure kan deelnemen, zich terugtrekt of moet worden vervangen, wordt overeenkomstig artikel 71 van de overeenkomst een vervanger aangewezen.

2.   Wanneer een partij van oordeel is dat een scheidsrechter de gedragscode schendt en derhalve moet worden vervangen, stelt zij de andere partij daarvan in kennis binnen vijftien dagen na de datum waarop zij kennis heeft gekregen van de omstandigheden die aan de vermeende schending van de gedragscode door de scheidsrechter ten grondslag liggen.

3.   De partijen plegen overleg binnen vijftien dagen na de in lid 2 van dit artikel bedoelde datum van kennisgeving. De partijen stellen de scheidsrechter in kennis van zijn vermeende niet-naleving en kunnen hem verzoeken de noodzakelijke stappen te ondernemen om de vermeende niet-naleving te verhelpen. Indien zij daarover tot overeenstemming komen, kunnen zij de scheidsrechter ook uit zijn functie ontzetten en een nieuwe scheidsrechter aanwijzen overeenkomstig de procedure van artikel 71, lid 2, van de overeenkomst.

4.   Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of een scheidsrechter, niet zijnde de voorzitter, moet worden vervangen, kan elke partij verzoeken de aangelegenheid aan de voorzitter van het arbitragepanel voor te leggen, tegen wiens beslissing geen beroep kan worden ingesteld.

Indien de voorzitter, zoals gevraagd, concludeert dat een scheidsrechter de gedragscode schendt, wordt overeenkomstig artikel 71, lid 3, van de overeenkomst een nieuwe scheidsrechter aangewezen.

5.   Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of de voorzitter moet worden vervangen, kan elke partij verzoeken de kwestie voor te leggen aan een van de overige personen op de krachtens artikel 85 van de overeenkomst opgestelde lijst van personen die zijn aangewezen om de rol van voorzitter van het arbitragepanel waar te nemen. Zijn of haar naam wordt door loting aangewezen door de voorzitter van het EPO-comité. De aldus gekozen persoon beslist of de voorzitter voldoet aan de eisen van de gedragscode. Tegen zijn beslissing kan geen beroep worden ingesteld.

Indien wordt geoordeeld dat de voorzitter de gedragscode schendt, wordt de nieuwe voorzitter aangewezen overeenkomstig artikel 71, lid 3, van de overeenkomst.

Artikel 9

Hoorzittingen

1.   Op basis van het tijdschema dat is vastgesteld krachtens artikel 5, lid 1, stelt de voorzitter van het arbitragepanel, na overleg met de partijen en de overige scheidsrechters, de partijen in kennis van de datum, het tijdstip en de plaats van de hoorzitting. De partij die belast is met de logistieke organisatie van de procedure maakt deze informatie toegankelijk voor het publiek, onder voorbehoud van artikel 11.

2.   Tenzij de partijen anders overeenkomen, wordt de hoorzitting in Brussel gehouden als de verzoekende partij de Centraal-Afrikapartij is, en in Yaoundé als de verzoekende partij de Europese Unie is.

3.   Het arbitragepanel kan aanvullende hoorzittingen organiseren indien de partijen zulks overeenkomen.

4.   Alle scheidsrechters zijn gedurende de gehele hoorzitting aanwezig.

5.   De volgende personen kunnen een hoorzitting bijwonen, ongeacht of de procedure openstaat voor het publiek:

a)

de vertegenwoordigers van de partijen;

b)

de adviseurs van de partijen;

c)

administratief personeel, tolken, vertalers en notulisten;

d)

de assistenten van de scheidsrechters;

e)

deskundigen indien het arbitragepanel daartoe overeenkomstig artikel 81 van de overeenkomst besluit.

6.   Uiterlijk vijf dagen voor de datum van een hoorzitting verstrekt elke partij het arbitragepanel en de andere partij een lijst met de namen van de natuurlijke personen die namens die partij op de hoorzitting pleidooien of uiteenzettingen zullen houden en van andere vertegenwoordigers of adviseurs die de hoorzitting zullen bijwonen.

7.   Het arbitragepanel ziet erop toe dat de verzoekende partij en de partij waartegen de klacht gericht is, dezelfde spreektijd hebben. Het voert de hoorzitting op de volgende wijze:

 

Pleidooien

a)

pleidooi van de verzoekende partij;

b)

pleidooi van de partij waartegen de klacht gericht is;

 

Weerleggingen

a)

repliek van de verzoekende partij;

b)

dupliek van de partij waartegen de klacht gericht is.

8.   Het arbitragepanel kan op elk moment van de hoorzitting aan beide partijen vragen stellen.

9.   Het arbitragepanel laat een proces-verbaal van de hoorzitting opstellen en laat dit binnen een redelijke termijn na de hoorzitting aan de partijen bezorgen. De partijen kunnen opmerkingen maken over het proces-verbaal, die door het arbitragepanel in overweging kunnen worden genomen.

10.   Elke partij kan binnen tien dagen na de datum van de hoorzitting bij de scheidsrechters en de andere partij een aanvullend schriftelijk stuk indienen over alle aspecten die tijdens de hoorzitting aan de orde zijn gekomen.

Artikel 10

Schriftelijke vragen

1.   Het arbitragepanel kan op elk moment van de procedure aan een of aan beide partijen schriftelijke vragen stellen. Beide partijen ontvangen een kopie van de vragen van het arbitragepanel.

2.   Elke partij verstrekt voorts aan de andere partij een kopie van haar schriftelijke antwoord op de vragen van het arbitragepanel. Elke partij wordt in de gelegenheid gesteld binnen vijf dagen na de datum van ontvangst van dat antwoord schriftelijke opmerkingen over het antwoord van de andere partij in te dienen.

Artikel 11

Transparantie en vertrouwelijkheid

1.   Elke partij en het arbitragepanel behandelen informatie die door de andere partij aan het arbitragepanel is verstrekt en als vertrouwelijk is aangemerkt, als vertrouwelijk. Wanneer een door een partij bij het arbitragepanel ingediend schriftelijk stuk vertrouwelijke informatie bevat, verstrekt zij binnen vijftien dagen na de indiening van dat stuk tevens een niet-vertrouwelijke versie van het schriftelijke stuk, die openbaar mag worden gemaakt.

2.   Niets in dit reglement van orde belet dat een partij haar eigen standpunten openbaar maakt voor zover zij, wanneer zij naar door de andere partij verstrekte informatie verwijst, geen informatie openbaar maakt die door de andere partij als vertrouwelijk is aangemerkt.

3.   Het arbitragepanel komt in besloten zitting bijeen wanneer de stukken en pleidooien van een partij vertrouwelijke zakelijke informatie bevatten. Wanneer een hoorzitting van het arbitragepanel in besloten zitting plaatsvindt, respecteren de partijen het vertrouwelijke karakter van de hoorzitting.

Artikel 12

Eenzijdige contacten

1.   Het arbitragepanel komt niet met een partij bijeen en neemt evenmin contact op met een partij in afwezigheid van de andere partij.

2.   Een scheidsrechter mag inhoudelijke aspecten van de procedure niet met een partij of de partijen bespreken in afwezigheid van de andere scheidsrechters.

Artikel 13

Bijdragen van amici curiae

1.   Niet-gouvernementele personen die op het grondgebied van een partij zijn gevestigd, kunnen in overeenstemming met het bepaalde in de leden 2 tot en met 5 als amicus curiae opmerkingen indienen bij het arbitragepanel.

2.   Tenzij de partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel anders overeenkomen, kan het arbitragepanel ongevraagde schriftelijke stukken in ontvangst nemen, op voorwaarde dat deze stukken binnen tien dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden ingediend, met inbegrip van eventuele bijlagen in elk geval niet meer dan vijftien getypte bladzijden tellen en direct van belang zijn voor de kwestie die door het arbitragepanel wordt onderzocht.

3.   Deze stukken bevatten een beschrijving van de natuurlijke of rechtspersoon die het stuk indient, met inbegrip van de aard van zijn activiteiten en zijn financieringsbron, alsook nadere gegevens over het belang dat die persoon bij de arbitrageprocedure heeft. De stukken worden opgesteld in de talen die de partijen overeenkomstig de artikel 16, leden 1 en 2, van dit reglement van orde hebben gekozen.

4.   De stukken worden verstrekt aan de partijen, zodat zij hun opmerkingen kunnen indienen. De partijen kunnen binnen tien dagen na de toezending van de stukken hun opmerkingen aan het arbitragepanel kenbaar maken.

5.   Het arbitragepanel vermeldt in zijn uitspraak alle stukken die het overeenkomstig dit reglement heeft ontvangen. Het is niet verplicht in zijn uitspraak op de in die stukken naar voren gebrachte argumenten in te gaan. Het arbitragepanel legt elk stuk dat het ontvangt aan de partijen voor opdat deze daarover opmerkingen kunnen maken.

Artikel 14

Dringende gevallen

In dringende gevallen als bedoeld in artikel 73, lid 2, van de overeenkomst past het arbitragepanel de in dit reglement vastgestelde termijnen na overleg met de partijen zo nodig aan, in welk geval het de partijen daarvan in kennis stelt.

Artikel 15

Kosten

1.   Elke partij draagt haar eigen kosten van deelname aan de arbitrageprocedure.

2.   De partij waartegen de klacht gericht is, is belast met de logistieke organisatie van de arbitrageprocedure, in het bijzonder de organisatie van de hoorzittingen, tenzij anders wordt overeengekomen, en zij draagt alle kosten die voortvloeien uit de logistieke organisatie van de hoorzitting. De partijen dragen echter gezamenlijk en in gelijke mate andere administratieve kosten in verband met de arbitrageprocedure en de bezoldiging en de kosten van de scheidsrechters en hun assistenten.

Artikel 16

Werktaal voor procedure, vertaling en vertolking

1.   Tijdens het in artikel 71, lid 2, van de overeenkomst bedoelde overleg, en uiterlijk op de in artikel 5, lid 1, van dit reglement van orde bedoelde vergadering proberen de partijen tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke werktaal voor de procedure voor het arbitragepanel.

2.   Indien de partijen geen overeenstemming bereiken over een gemeenschappelijke werktaal, draagt elke partij zorg voor de vertaling van haar schriftelijke mededelingen in de door de andere partij gekozen taal, tenzij de mededelingen zijn opgesteld in een van de officiële talen die de partijen bij de overeenkomst gemeen hebben. Wat de vertolking van mondelinge uiteenzettingen in de door de partijen gekozen talen betreft, is de partij waartegen de klacht gericht is verantwoordelijk, voor zover de partijen een van de officiële talen die de partijen gemeen hebben, hebben gekozen. Indien de keuze van een van de partijen valt op een andere taal dan de gemeenschappelijke officiële talen, berust de vertolking van de mondelinge uiteenzettingen volledig bij die partij.

3.   De verslagen en uitspraken van het arbitragepanel worden opgesteld in de door de partijen gekozen talen. Indien de partijen het niet eens zijn over een gemeenschappelijke werktaal, worden het tussentijds verslag, het eindverslag en de uitspraken van het arbitragepanel gepresenteerd in een van de officiële talen die de partijen bij de overeenkomst gemeen hebben.

4.   Eventuele kosten voor de vertaling van een uitspraak van het arbitragepanel in de door de partijen gekozen talen worden gelijkelijk door de partijen gedragen.

5.   Een partij kan opmerkingen indienen over de nauwkeurigheid van een overeenkomstig dit reglement van orde gemaakte vertaling van een document.

6.   Elke partij draagt zelf de kosten die zij maakt in verband met de vertaling van haar schriftelijke opmerkingen.

Artikel 17

Berekening van termijnen

Alle termijnen die zijn vastgelegd in titel VI van de overeenkomst (Vermijden en beslechten van geschillen) en in dit reglement van orde, met inbegrip van de termijnen die voor de kennisgeving van hun besluiten aan arbitragepanels zijn opgelegd, kunnen met wederzijdse instemming van de partijen worden gewijzigd en worden gerekend in kalenderdagen vanaf de dag volgende op de handeling of het feit waarop zij betrekking hebben, tenzij anders is bepaald.

Artikel 18

Verdere procedures

De in dit reglement van orde vermelde termijnen worden aangepast overeenkomstig de bijzondere termijnen waarin in de procedures in het kader van de artikelen 74 tot en met 78 van de overeenkomst is voorzien voor het aannemen van een uitspraak van het arbitragepanel.


BIJLAGE III

GEDRAGSCODE VOOR ARBITERS

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze gedragscode wordt verstaan onder:

“scheidsrechter”: een lid van een op grond van artikel 71 van de overeenkomst ingesteld arbitragepanel;

“assistent”: een natuurlijke persoon die in het kader van het mandaat van een scheidsrechter voor die scheidsrechter onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert;

“kandidaat”: een persoon wiens naam voorkomt op de in artikel 85 van de overeenkomst bedoelde lijst van scheidsrechters en wiens aanwijzing als scheidsrechter overeenkomstig artikel 71 van de overeenkomst wordt overwogen;

“bemiddelaar”: een natuurlijke persoon die overeenkomstig artikel 69 van de overeenkomst een bemiddeling verricht;

“personeel”: met betrekking tot een scheidsrechter, andere natuurlijke personen dan assistenten die onder zijn leiding en toezicht werkzaam zijn.

Artikel 2

Grondbeginselen

1.   Om de integriteit en de onpartijdigheid van het mechanisme voor geschillenbeslechting te vrijwaren, moet elke kandidaat-scheidsrechter kennis nemen van deze gedragscode. Hij moet:

a)

onafhankelijk en onpartijdig zijn;

b)

directe of indirecte belangenconflicten vermijden;

c)

laakbaar gedrag en de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid vermijden;

d)

de hoogste gedragsnormen in acht nemen;

e)

ervoor zorgen zich niet te laten beïnvloeden door eigenbelang, druk van buitenaf, politieke overwegingen, publieke protesten, trouw aan een partij of vrees voor kritiek.

2.   De scheidsrechters mogen rechtstreeks noch middellijk verplichtingen aangaan of voordelen aanvaarden die op welke wijze dan ook de goede uitoefening van hun taken verstoren of lijken te verstoren.

3.   De scheidsrechters gebruiken hun positie als lid van het arbitragepanel niet om persoonlijke of particuliere belangen te dienen. Zij onthouden zich van handelingen die de indruk kunnen wekken dat anderen in een bijzondere positie verkeren waardoor zij invloed op hen kunnen uitoefenen.

4.   De scheidsrechters laten hun gedrag of oordeel niet beïnvloeden door huidige of vroegere financiële, zakelijke, professionele, persoonlijke of sociale relaties of verantwoordelijkheden.

5.   De scheidsrechters gaan geen relaties aan en verwerven geen financiële belangen wanneer daardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid wordt gewekt.

Artikel 3

Openbaarmakingsplicht

1.   Voorafgaand aan de bevestiging van hun aanwijzing als scheidsrechter op grond van artikel 71 van de overeenkomst geven de kandidaten opening van zaken over alle belangen, relaties of aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij tijdens de procedure de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid zouden kunnen wekken. Daartoe doen de kandidaten alle mogelijke inspanningen om zich bewust te worden van dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden, met inbegrip van financiële belangen, professionele belangen, werkgelegenheids- of familiebelangen.

2.   Op grond van de openbaarmakingsplicht krachtens lid 1 blijven de scheidsrechters voortdurend gehouden dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden openbaar te maken wanneer deze zich tijdens de procedure voordoen.

3.   De kandidaten of scheidsrechters delen het EPO-comité ter overweging door de partijen onverwijld alle eventuele aangelegenheden met betrekking tot feitelijke of mogelijke schendingen van deze gedragscode mee nadat zij zich ervan bewust zijn geworden.

Artikel 4

Taken van scheidsrechters

1.   Na de aanvaarding van hun aanwijzing zijn de scheidsrechters beschikbaar voor de vervulling van hun taken die zij gedurende de gehele procedure nauwgezet, snel en billijk uitoefenen.

2.   De scheidsrechters onderzoeken uitsluitend vragen die in de procedure aan de orde worden gesteld en voor de uitspraak noodzakelijk zijn, en delegeren deze taak niet aan een andere persoon.

3.   De scheidsrechters nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat hun assistenten en personeel bekend zijn met de artikelen 2, 3 en 6 van deze gedragscode en deze naleven.

Artikel 5

Verplichtingen van voormalige scheidsrechters

Voormalige scheidsrechters vermijden handelingen die de schijn kunnen wekken dat zij bij de uitoefening van hun taken partijdig waren of voordeel hadden van de uitspraak van het arbitragepanel.

Artikel 6

Vertrouwelijkheid

1.   De scheidsrechters of voormalige scheidsrechters mogen op geen enkel tijdstip niet-openbare informatie over of verkregen tijdens een procedure openbaar maken of gebruiken, behalve voor de doeleinden van die procedure, en mogen deze informatie in geen geval openbaar maken of gebruiken om persoonlijk voordeel te behalen, anderen voordeel te verschaffen of de belangen van anderen te schaden.

2.   De scheidsrechters mogen uitspraken van het arbitragepanel of delen daarvan niet openbaar maken voordat zij overeenkomstig artikel 84, lid 2, van de overeenkomst worden bekendgemaakt.

3.   De scheidsrechters of voormalige scheidsrechters mogen op geen enkel tijdstip informatie over de beraadslagingen van een arbitragepanel of over het standpunt van een panellid openbaar maken.

Artikel 7

Kosten

De scheidsrechters houden de aan de procedure bestede tijd en de hiervoor gedane uitgaven, alsmede de door zijn assistent hieraan bestede tijd en hiervoor gedane uitgaven, bij en leggen hiervan een eindafrekening voor aan de partijen.

Artikel 8

Bemiddelaars

Deze gedragscode is mutatis mutandis van toepassing op bemiddelaars.


19.5.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 156/35


BESLUIT NR. 2/2020 VAN HET EPO-COMITÉ DAT IS OPGERICHT BIJ DE TIJDELIJKE ECONOMISCHE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN HAAR LIDSTATEN, ENERZIJDS, EN CENTRAAL-AFRIKA, ANDERZIJDS,

van 28 april 2020

betreffende de vaststelling van de lijst van scheidsrechters [2020/671]

HET EPO-COMITÉ,

Gezien de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (“de overeenkomst”), die op 22 januari 2009 in Brussel is ondertekend en sinds 4 augustus 2014 voorlopig wordt toegepast, en met name artikel 85, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens de overeenkomst en dit besluit bestaat de Centraal-Afrikapartij uit de Republiek Kameroen.

(2)

In de overeenkomst is bepaald dat het EPO-comité een lijst opstelt van vijftien personen die bereid en geschikt zijn om als scheidsrechter te fungeren voor de beslechting van geschillen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De lijst van vijftien personen die bereid en geschikt zijn om als scheidsrechter te fungeren, is opgesteld overeenkomstig artikel 85, lid 1, van de overeenkomst en is opgenomen in de bijlage.

2.   De in lid 1 bedoelde lijst van scheidsrechters laat de specifieke voorschriften waarin de overeenkomst voorziet of die door het EPO-comité kunnen worden vastgesteld, onverlet.

Artikel 2

De in artikel 1 bedoelde lijst van scheidsrechters kan worden gewijzigd bij besluit van het EPO-comité overeenkomstig artikel 92, lid 4, van de overeenkomst.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt ondertekend.

Gedaan te Brussel, 28 april 2020.

Voor de Republiek Kameroen

Alamine OUSMANE MEY

minister van Economische Zaken, Planning en Ruimtelijke Ordening

Voor de Europese Unie

Phil HOGAN

Europees Commissaris voor Handel


BIJLAGE

LIJST VAN SCHEIDSRECHTERS (ARTIKEL 85, LID 1, VAN DE OVEREENKOMST)

Door Centraal-Afrika (Kameroen) voorgedragen scheidsrechters:

 

Mevr. Mildred Alugu BEJUKA — Kameroen

 

Dhr. Jean Michel MBOCK BIUMLA — Kameroen

 

Dhr. Henri-Désiré MODI KOKO BEBEY — Kameroen

 

Dhr. David NYAMSI — Kameroen

 

Dhr. Sadjo OUSMANOU — Kameroen

Door de EU voorgedragen scheidsrechters:

 

Dhr. Jacques BOURGEOIS — België

 

Dhr. Claus-Dieter EHLERMANN — Duitsland

 

Dhr. Pieter Jan KUIJPER — Nederland

 

Dhr. Giorgio SACERDOTI — Italië

 

Dhr. Ramon TORRENT — Spanje

Gezamenlijk door de beide partijen voorgedragen scheidsrechters:

 

Dhr. Thomas COTTIER — Zwitserland

 

Dhr. Fabien GÉLINAS — Canada

 

Mevr. Merit E. JANOW — Verenigde Staten

 

Mevr. Anna KOUYATE — Mali

 

Dhr. Helge SELAND — Noorwegen