ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 98

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
31 maart 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/463 van de Commissie van 24 maart 2020 tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Kiwi de Corse (BGA))

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/464 van de Commissie van 26 maart 2020 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de documenten die nodig zijn voor de erkenning met terugwerkende kracht van perioden in het kader van de omschakeling, de productie van biologische producten en de door de lidstaten te verstrekken informatie ( 1 )

2

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/465 van de Commissie van 30 maart 2020 betreffende noodmaatregelen ter ondersteuning van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de Italiaanse regio’s Emilia-Romagna, Veneto, Trentino Alto-Adige, Lombardije, Piëmont en Friuli Venezia Giulia in het licht van de schade aan de productie van die organisaties veroorzaakt door de Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys)

26

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/466 van de Commissie van 30 maart 2020 betreffende tijdelijke maatregelen ter beperking van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het dierenwelzijn tijdens bepaalde ernstige storingen van de controlesystemen van de lidstaten als gevolg van de coronavirusziekte (COVID-19) ( 1 )

30

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/467 van de Commissie van 25 maart 2020 tot vaststelling van de definitieve toewijzing aan de lidstaten van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit C(2019) 2249 final (Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 1795)

34

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Besluit van de raad van bestuur van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding van 9 september 2019 houdende interne voorschriften betreffende beperkingen van bepaalde rechten van betrokkenen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van de werking van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

38

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2020 van het Associatiecomité EU-Marokko van 16 maart 2020 betreffende de informatie-uitwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko met het oog op de effectbeoordeling van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds [2020/468]

45

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/463 VAN DE COMMISSIE

van 24 maart 2020

tot inschrijving van een naam in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Kiwi de Corse” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 is de aanvraag van Frankrijk tot registratie van de naam “Kiwi de Corse” bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2).

(2)

Aangezien bij de Commissie geen bezwaren zijn ingediend overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012, moet de naam “Kiwi de Corse” worden ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De naam “Kiwi de Corse” (BGA) wordt ingeschreven in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen.

Met de in de eerste alinea vermelde naam wordt een product aangeduid van categorie 1.6. (Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt) als opgenomen in bijlage XI bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie (3).

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 maart 2020.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB C 403 van 29.11.2019, blz. 74.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 668/2014 van de Commissie van 13 juni 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 179 van 19.6.2014, blz. 36).


31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/464 VAN DE COMMISSIE

van 26 maart 2020

tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de documenten die nodig zijn voor de erkenning met terugwerkende kracht van perioden in het kader van de omschakeling, de productie van biologische producten en de door de lidstaten te verstrekken informatie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (1), en met name artikel 10, lid 6, artikel 14, lid 3, artikel 15, lid 3, artikel 16, lid 3, artikel 17, lid 3, en artikel 26, lid 7, onder d),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Hoofdstuk III van Verordening (EU) 2018/848 bevat algemene productievoorschriften voor biologische producten en bijlage II bij die verordening bevat gedetailleerde productievoorschriften. Met het oog op een geharmoniseerde uitvoering van die verordening zijn er aanvullende voorschriften nodig.

(2)

In het kader van de omschakeling naar de biologische productiemethode zijn voor alle gebruikte middelen bepaalde aanpassingsperioden vereist. De vereiste omschakelingsperiode begint ten vroegste nadat een landbouwer of een exploitant die algen of aquacultuurdieren produceert, de activiteit heeft gemeld aan de bevoegde autoriteiten. Bij wijze van uitzondering en onder bepaalde voorwaarden kan een eerdere periode met terugwerkende kracht worden erkend als deel van de omschakelingsperiode. Er zijn nadere voorschriften nodig voor de documenten die aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt om een erkenning met terugwerkende kracht van een eerdere periode te verkrijgen.

(3)

Om ervoor te zorgen dat een hoog niveau van dierenwelzijn in acht wordt genomen, rekening houdend met soortspecifieke behoeften in de biologische dierlijke productie, moeten de bezettingsdichtheden en het minimumoppervlak van de binnen- en buitenruimten en de kenmerken ervan, alsmede technische vereisten en kenmerken voor gebouwen en openluchtruimten voor runderen, schapen, geiten, paardachtigen, hertachtigen, varkens, pluimvee en konijnen worden vastgelegd. Daarnaast zijn er voorschriften nodig voor de minimumperioden die in acht moeten worden genomen voor het voeden van te zogen dieren met bij voorkeur moedermelk.

(4)

Om ervoor te zorgen dat een hoog niveau van dierenwelzijn in acht wordt genomen, rekening houdend met soortspecifieke behoeften in de biologische aquacultuurproductie, zijn er per soort of groep soorten voorschriften nodig voor de bezettingsdichtheden en de kenmerken van productiesystemen en inperkingssystemen voor aquacultuurdieren.

(5)

Verwerkte biologische producten moeten worden geproduceerd door gebruik te maken van verwerkingsmethoden die garanderen dat de biologische kenmerken en eigenschappen van de producten in alle stadia van de biologische productie bewaard blijven. Gezien het grote aantal technieken dat in de biologische productie wordt gebruikt bij de verwerking van levensmiddelen, is het niet mogelijk om een limitatieve lijst met alle toegestane technieken op te stellen. Daarom moet als algemene regel gelden dat technieken die voldoen aan de beginselen en relevante productievoorschriften van Verordening (EU) 2018/848, in de biologische productie zijn toegestaan bij de verwerking van levensmiddelen.

(6)

Ten aanzien van bepaalde technieken die worden gebruikt bij de verwerking van specifieke biologische levensmiddelen, kunnen de lidstaten echter van mening verschillen over de vraag of de techniek in kwestie voldoet aan de beginselen en relevante voorschriften van Verordening (EU) 2018/848 voor de productie van specifieke producten. Voor dergelijke gevallen zijn er voorschriften nodig voor de wijze waarop de Commissie een dergelijke techniek kan beoordelen en, indien de techniek blijkt te voldoen aan die beginselen en productievoorschriften, deze kan toestaan voor de productie van specifieke levensmiddelen, waar nodig onder bepaalde voorwaarden.

(7)

Technieken met ionenwisselaar- en adsorptieharsen kunnen voor de productie van volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en bewerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) nodig zijn om te voldoen aan de samenstellingseisen van die verordening en van handelingen die voor de betrokken producten zijn vastgesteld op basis van artikel 11, lid 1, van die verordening, of aan de samenstellingseisen van producten die onder Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie (3) vallen. Het gebruik van technieken met ionenwisselaar- en adsorptieharsen moet worden toegestaan voor deze productcategorieën.

(8)

Evenals bij levensmiddelen mag bij de verwerking van biologische diervoeders geen gebruik worden gemaakt van technieken die eigenschappen herstellen die bij de verwerking en opslag van biologische diervoeders verloren gaan, die de gevolgen van nalatigheid bij de verwerking van biologische diervoeders ongedaan maken of die anderszins misleidend kunnen zijn ten aanzien van de ware aard van de producten die bestemd zijn om als biologisch diervoeder in de handel te worden gebracht.

(9)

Gezien het grote aantal technieken dat in de biologische productie wordt gebruikt bij de verwerking van specifieke diervoeders, is het niet mogelijk om een limitatieve lijst met alle toegestane technieken op te stellen. In de biologische productie moet derhalve als algemene regel gelden dat technieken die voldoen aan de beginselen en relevante productievoorschriften van Verordening (EU) 2018/848, zijn toegestaan bij de verwerking van diervoeders.

(10)

Ten aanzien van bepaalde technieken die worden gebruikt bij de verwerking van specifieke biologische diervoeders, verschillen de lidstaten echter soms van mening over de vraag of de techniek in kwestie voldoet aan de beginselen en relevante productievoorschriften van Verordening (EU) 2018/848. Voor dergelijke gevallen zijn er voorschriften nodig voor de wijze waarop de Commissie een dergelijke techniek kan beoordelen en, indien de techniek blijkt te voldoen aan die beginselen en relevante productievoorschriften, deze kan toestaan voor de productie van specifieke diervoeders, waar nodig onder bepaalde voorwaarden.

(11)

Biologisch plantaardig teeltmateriaal, biologische dieren en biologische aquacultuurjuvenielen mogen in de biologische productie worden gebruikt. Om de biologische exploitanten te helpen bij het vinden van informatie over de beschikbaarheid ervan, moet elke lidstaat beschikken over systemen waarmee exploitanten die biologisch plantaardig teeltmateriaal of plantaardig omschakelingsteeltmateriaal, biologische dieren of biologische aquacultuurjuvenielen in de handel brengen, informatie openbaar kunnen maken over hun leveranties. Met name moet openbaar worden gemaakt welke van deze soorten zij in voldoende hoeveelheden en binnen een redelijke termijn kunnen leveren. Eenmaal per jaar moeten de lidstaten de Commissie een synthese van dergelijke informatie, alsmede informatie over de bij gebrek aan beschikbaarheid toegekende afwijkingen verstrekken.

(12)

Zaailingen zijn uitgesloten van de verzameling en uitwisseling van informatie over biologisch plantaardig teeltmateriaal en plantaardig omschakelingsteeltmateriaal. Derhalve is met het oog op een geharmoniseerde aanpak een definitie van zaailingen nodig.

(13)

Om in de behoefte van jong pluimvee en jonge varkens tot 35 kg aan specifieke eiwitsamenstellingen te voorzien, mogen de lidstaten het gebruik van niet-biologische eiwithoudende diervoeders in het rantsoen van pluimvee en varkens tot en met 31 december 2025 onder strikte voorwaarden toestaan. Gelet op de uitfasering van deze afwijkingen en voor de toepassing van artikel 53, lid 6, onder c), van Verordening (EU) 2018/848 moet de Commissie het gebruik ervan monitoren in het licht van de ontwikkeling van de beschikbaarheid van biologische eiwithoudende diervoeders. Daartoe moet de Commissie een gerichte, jaarlijks door de lidstaten in te vullen en aan de Commissie te retourneren vragenlijst opstellen over de beschikbaarheid van biologische eiwithoudende diervoeders en over de toestemming die aan pluimvee- en varkensproducenten is verleend voor het gebruik van niet-biologische eiwithoudende diervoerders.

(14)

De lidstaten mogen ook een soortgelijk systeem opzetten voor informatie over de beschikbaarheid van rassen en stammen die aan de biologische productie zijn aangepast, of biologische jonge hennen. Gelet op de mogelijke uitfasering van afwijkingen voor het gebruik van niet-biologische dieren of jonge hennen, is het van belang dat gegevens worden verzameld over de beschikbaarheid van biologisch opgefokte rassen en stammen die specifiek zijn geselecteerd met inachtneming van biologische beginselen en doelstellingen. Derhalve moet worden voorzien in nadere voorschriften voor geharmoniseerde gegevens die de lidstaten aan de Commissie en aan de andere lidstaten moeten melden.

(15)

Exploitanten die dieren houden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (4) en Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie (5), zullen hun productiesystemen moeten aanpassen om te voldoen aan de in de onderhavige verordening vastgelegde nieuwe specifieke technische vereisten die van invloed zijn op de bezettingsdichtheid, de structurele kenmerken van de dierenverblijven en bijbehorende uitrusting, de beschikbare ruimten en het grondbeheer en het productieve systeem van het bedrijf in het algemeen. De tijd die nodig is voor deze aanpassingen, varieert naargelang van de omvang van de ingrepen die nodig zijn om te voldoen aan de nieuwe vereisten van deze verordening, terwijl de continuïteit van de productie in het oog moet worden gehouden.

(16)

Met name de bepalingen inzake de bezettingsdichtheid, de minimumbinnen- en -buitenruimte voor jonge hennen en leghanen, de maximumbuitengrens van de openluchtruimte van pluimveestallen, het maximumaantal etages en de uitrusting voor een efficiënt mestverwijderingssysteem in pluimveestallen met een etagesysteem kunnen materiële werken en investeringen meebrengen, zoals een verbouwing van dierenverblijven en de verwerving van grond, of een volledige herinrichting van dierenverblijven bij bepaalde bedrijven of productie-eenheden die tot nu toe overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 hebben geproduceerd. Daarom moet voor deze bedrijven of productie-eenheden worden voorzien in een overgangsperiode van maximaal acht jaar die op 1 januari 2021 ingaat, zodat zij de nodige aanpassingen kunnen doorvoeren om aan de nieuwe vereisten te voldoen.

(17)

Het met betrekking tot varkens geldende vereiste dat een minimumpercentage van het oppervlak van de buitenruimte uit een dichte constructie moet bestaan, kan een verbouwing van externe voorzieningen en wijzigingen in het mestopvangsysteem meebrengen in bedrijven of productie-eenheden die tot nu toe overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 hebben geproduceerd. Daarom moet voor deze bedrijven of productie-eenheden worden voorzien in een overgangsperiode van maximaal acht jaar die op 1 januari 2021 ingaat, zodat zij de nodige ingrijpende vernieuwing van de buitenverblijven van dieren kunnen doorvoeren of de uitrusting kunnen vervangen om aan de nieuwe vereisten te voldoen.

(18)

Ook de lengte van de luiken tussen de veranda’s en het binnendeel van de pluimveestal, het vereiste inzake dichte tussenschotten voor ander mestpluimvee dan Gallus gallus en de specifieke vereisten inzake zitstokken en verhoogde zitniveaus kunnen materiële aanpassingen meebrengen, zoals de vernieuwing van een deel van het dierenverblijf en de aankoop van nieuwe uitrusting voor bedrijven die tot nu toe overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 hebben geproduceerd. Daarom moet voor deze bedrijven of productie-eenheden worden voorzien in een overgangsperiode van maximaal drie jaar die op 1 januari 2021 ingaat, zodat zij de nodige aanpassingen van de dierenverblijven kunnen doorvoeren of de uitrusting kunnen vervangen om aan de nieuwe vereisten te voldoen.

(19)

Tot slot kunnen als gevolg van de berekeningsmethode voor het minimumoppervlak van de binnenruimte van pluimveestallen met een buitengedeelte aan het gebouw aanpassingen nodig zijn, zoals een aanzienlijke verlaging van de bezettingsdichtheid van pluimvee of een vernieuwing van de gebouwen van de bedrijven die tot nu toe overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 hebben geproduceerd. Daarom moet voor deze bedrijven of productie-eenheden worden voorzien in een overgangsperiode van maximaal drie jaar die op 1 januari 2021 ingaat, zodat zij de nodige aanpassingen in hun bedrijfsplannen of dierenverblijven kunnen doorvoeren om aan de nieuwe vereisten te voldoen.

(20)

Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van de datum van toepassing van Verordening (EU) 2018/848.

(21)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de biologische productie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

OMSCHAKELING

Artikel 1

Documenten die moeten worden verstrekt voor het doel van een erkenning met terugwerkende kracht van een eerdere periode

1.   Voor de toepassing van artikel 10, lid 3, onder a), van Verordening (EU) 2018/848 dient de exploitant bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de activiteit plaatsvindt en waarin het bedrijf van die exploitant onderworpen is aan het controlesysteem, de officiële documenten van de relevante bevoegde autoriteiten in waaruit blijkt dat de percelen grond waarvoor de erkenning met terugwerkende kracht van een eerdere periode wordt gevraagd, onderworpen zijn geweest aan maatregelen van een krachtens Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) uitgevoerd programma en dat op die percelen grond geen andere producten of stoffen zijn gebruikt dan die welke in de biologische productie mogen worden gebruikt.

2.   Voor de toepassing van artikel 10, lid 3, onder b), van Verordening (EU) 2018/848 dient de exploitant bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de activiteit plaatsvindt en waarin het bedrijf van die exploitant onderworpen is aan het controlesysteem, de volgende documenten in waaruit blijkt dat de percelen grond natuur- of landbouwgebieden waren die gedurende een periode van ten minste drie jaar niet zijn behandeld met producten of stoffen die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 niet in de biologische productie mogen worden gebruikt:

a)

kaarten waarop duidelijk elk perceel grond is aangegeven waarop het verzoek om erkenning met terugwerkende kracht betrekking heeft, en informatie over de totale oppervlakte van die percelen grond, en indien van toepassing, over de aard en het volume van de lopende productie en, indien beschikbaar, de geolocatiecoördinaten ervan;

b)

een gedetailleerde risicoanalyse die de controleautoriteit of het controleorgaan heeft verricht om na te gaan of een perceel grond waarop het verzoek om erkenning met terugwerkende kracht betrekking heeft, ten minste drie jaar lang niet is behandeld met producten of stoffen die niet toegelaten zijn voor gebruik in de biologische productie, waarbij vooral rekening is gehouden met de totale oppervlakte waarop het verzoek betrekking heeft, en met de agronomische praktijken die in die periode hebben plaatsgevonden op elk perceel grond waarop het verzoek betrekking heeft;

c)

de resultaten van de door geaccrediteerde laboratoria verrichte analysen van grond- en/of plantenmonsters die de controleautoriteit of het controleorgaan heeft genomen van elk perceel grond dat na de onder b) bedoelde gedetailleerde risicoanalyse is aangemerkt als grond die mogelijk is besmet als gevolg van de behandeling met producten en stoffen die niet in de biologische productie mogen worden gebruikt;

d)

een inspectieverslag van de controleautoriteit of het controleorgaan naar aanleiding van een fysieke inspectie van de exploitant ter verificatie van de consistentie van de informatie die is verzameld over de percelen grond waarop het verzoek om erkenning met terugwerkende kracht betrekking heeft;

e)

elk ander document dat door de controleautoriteit of het controleorgaan nodig wordt geacht voor de beoordeling van het verzoek om erkenning met terugwerkende kracht;

f)

een definitieve schriftelijke verklaring van de controleautoriteit of het controleorgaan waarin wordt aangegeven of een erkenning met terugwerkende kracht van een eerdere periode als deel van de omschakelingsperiode gegrond is en waarin voor elk perceel grond in kwestie de als biologisch aangemerkte beginperiode wordt vermeld, alsmede de totale oppervlakte van de percelen grond die in aanmerking komen voor een erkenning met terugwerkende kracht van een periode.

HOOFDSTUK II

VEE

AFDELING 1

RUNDEREN, SCHAPEN, GEITEN EN PAARDACHTIGEN

Artikel 2

Minimumperiode voor het voeden van dieren met moedermelk

De in bijlage II, deel II, punt 1.4.1, onder g), bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde minimumperiode voor het voeden van te zogen dieren met bij voorkeur moedermelk bedraagt:

a)

90 dagen, gerekend vanaf de geboorte, voor runderen en paardachtigen;

b)

45 dagen, gerekend vanaf de geboorte, voor schapen en geiten.

Artikel 3

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimte

Voor runderen, schapen, geiten en paardachtigen voldoen de bezettingsdichtheid en de minimumoppervlakte van de binnen- en buitenruimten aan de voorschriften van bijlage I, deel I.

Artikel 4

Kenmerken van en technische vereisten voor de minimumoppervlakte van de binnenruimte

Tenminste de helft van de minimumoppervlakte van de binnenruimte, zoals vastgelegd in bijlage I, deel I, voor runderen, schapen, geiten en paardachtigen, is dicht, dat wil zeggen, niet voorzien van een latten- of roosterconstructie.

AFDELING 2

HERTACHTIGEN

Artikel 5

Minimumperiode voor het voeden van dieren met moedermelk

De in bijlage II, deel II, punt 1.4.1, onder g), bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde minimumperiode voor het voeden van te zogen hertachtigen met bij voorkeur moedermelk bedraagt 90 dagen, gerekend vanaf de geboorte.

Artikel 6

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de buitenruimte

Voor hertachtigen is de bezettingsdichtheid en de minimumoppervlakte van de buitenruimte zoals voorzien in bijlage I, deel II.

Artikel 7

Kenmerken van en technische vereisten voor de omheinde buitenruimten of rennen

1.   Hertachtigen worden gehouden in omheinde buitenruimten of rennen met weidegrond voor zover de omstandigheden dat toelaten.

2.   De omheinde buitenruimten of rennen zijn zo ingericht dat de verschillende soorten hertachtigen zo nodig kunnen worden gescheiden.

3.   Elke omheinde buitenruimte of ren is hetzij in twee gebieden onder te verdelen óf grenst aan een andere omheinde buitenruimte of ren zodat onderhoudsmaatregelen op elk gebied of elke omheinde buitenruimte of ren na elkaar kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 8

Begroeiingsvereisten en kenmerken van schuilvoorzieningen en openluchtruimten

1.   Voor hertachtigen worden visuele en weerbeschermingsvoorzieningen getroffen, bij voorkeur in de vorm van natuurlijke beschutting, zoals groepen bomen en struiken, delen van bossen of houtzomen die deel uitmaken van de omheinde buitenruimte of ren; als dit niet het gehele jaar door voldoende haalbaar is, wordt overdekte kunstmatige beschutting geboden.

2.   Omheinde buitenruimten of rennen voor hertachtigen zijn uitgerust met voorzieningen of bedekt met begroeiing die de dieren de mogelijkheid bieden huid af te schuren van hun gewei.

3.   In de laatste fase van de dracht en gedurende twee weken na de geboorte hebben vrouwelijke hertachtigen toegang tot gebieden met begroeiing waarin hun kalveren kunnen worden verstopt.

4.   Hekken rond omheinde buitenruimten of rennen zijn zo geconstrueerd dat de hertachtigen niet kunnen ontsnappen.

AFDELING 3

VARKENS

Artikel 9

Minimumperiode voor het voeden van dieren met moedermelk

De in bijlage II, deel II, punt 1.4.1, onder g), bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde minimumperiode voor het voeden van te zogen biggen met bij voorkeur moedermelk bedraagt 40 dagen, gerekend vanaf de geboorte.

Artikel 10

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimten

Voor varkens is de bezettingsdichtheid en de minimumoppervlakte van de binnen- en buitenruimten vastgesteld in bijlage I, deel III.

Artikel 11

Kenmerken van en technische vereisten voor de minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimten

Tenminste de helft van de minimumoppervlakte van zowel de binnen- als de buitenruimte, zoals vastgelegd in bijlage I, deel III, is dicht, dat wil zeggen, niet voorzien van een latten- of roosterconstructie.

Artikel 12

Begroeiingsvereisten en kenmerken van openluchtruimten

1.   Openluchtruimten zijn aantrekkelijk voor varkens. Waar mogelijk wordt de voorkeur gegeven aan velden met bomen of bossen.

2.   Openluchtruimten bieden een buitenklimaat, alsmede toegang tot beschutting en middelen waarmee varkens hun lichaamstemperatuur kunnen reguleren.

AFDELING 4

PLUIMVEE

Artikel 13

Definities

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

a)

“mestpluimvee”: pluimvee dat bestemd is voor de vleesproductie;

b)

“koppel”: in het kader van compartimenten in pluimveestallen: een groep vogels die samen worden gehouden zonder zich te vermengen met andere pluimveesoorten, en die een eigen binnen- en buitenruimte hebben;

c)

“leghaan”: mannelijke kip van leghenrassen die bestemd is voor de vleesproductie;

d)

“poularde”: vrouwelijke Gallus die bestemd is voor de vleesproductie en geslacht wordt als ze ten minste 120 dagen oud is.

Artikel 14

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimten

Voor pluimvee is de bezettingsdichtheid en de minimumoppervlakte van de binnen- en buitenruimten zoals voorgeschreven in bijlage I, deel IV.

Artikel 15

Kenmerken van en technische vereisten voor pluimveestallen

1.   Pluimveestallen zijn zo zijn ontworpen dat alle dieren gemakkelijk toegang hebben tot openluchtruimten. Daartoe gelden de volgende regels:

a)

de buitenbegrenzing van de pluimveestal heeft openingen die rechtstreeks toegang bieden tot openluchtruimten;

b)

elke afzonderlijke opening is groot genoeg voor de dieren;

c)

de dieren hebben een onbelemmerde toegang tot de openingen;

d)

de openingen van de buitenbegrenzing van de pluimveestal hebben samen een totale lengte van ten minste 4 meter per 100 m2 bruikbare oppervlakte van het minimumoppervlak van de binnenruimte van de pluimveestal;

e)

hoger gelegen openingen zijn voorzien van een loopplank.

2.   Voor pluimveestallen met veranda’s gelden de volgende regels:

a)

de buitenbegrenzing van de pluimveestal, zowel van de binnenstal naar de veranda als van de veranda naar de openluchtruimte, heeft openingen via welke naar binnen of naar buiten kan worden gegaan en die gemakkelijk toegang bieden tot respectievelijk de veranda en de openluchtruimte;

b)

de openingen van de binnenstal naar de veranda hebben samen een totale lengte van ten minste 2 meter per 100 m2 bruikbare oppervlakte van het minimumoppervlak van de binnenruimte van de pluimveestal en de openingen van de veranda naar de openluchtruimte hebben samen een totale lengte van ten minste 4 meter per 100 m2 bruikbare oppervlakte van het minimumoppervlak van de binnenruimte van de pluimveestal;

c)

de bruikbare oppervlakte van de veranda telt niet mee bij de berekening van de bezettingsdichtheid en het minimumoppervlak van de binnen- en buitenruimte zoals vastgelegd in bijlage I, deel IV. Wel mag een extra, overdekt buitengedeelte van een gebouw dat bestemd is voor pluimvee en zodanig geïsoleerd is dat het geen buitenklimaat heeft, meetellen bij de berekening van de bezettingsdichtheid en het minimumoppervlak van de binnenruimten als vastgelegd in bijlage I, deel IV, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

het is 24 uur per dag volledig toegankelijk;

ii)

het voldoet aan de vereisten van bijlage II, deel II, punten 1.6.1 en 1.6.3, bij Verordening (EU) 2018/848;

iii)

de openingen ervan voldoen aan dezelfde vereisten als die welke onder a) en b) van dit lid gelden voor veranda’s;

d)

de bruikbare oppervlakte van de veranda maakt geen deel uit van de totale bruikbare oppervlakte van pluimveestallen voor mestpluimvee als bedoeld in bijlage II, deel II, punt 1.9.4.4, onder m), bij Verordening (EU) 2018/848.

3.   Voor pluimveestallen die zijn onderverdeeld in afzonderlijke compartimenten bedoeld om meerdere koppels te houden, geldt het volgende:

a)

de compartimenten zorgen ervoor dat contact met andere koppels beperkt is en dat dieren uit verschillende koppels zich in de pluimveestal niet kunnen mengen;

b)

de volgende maximale grootten van koppels in een enkel compartiment van een pluimveestal zijn van toepassing:

i)

3 000 ouderdieren Gallus gallus;

ii)

10 000 jonge hennen;

iii)

4 800 stuks mestpluimvee Gallus gallus;

iv)

2 500 kapoenen;

v)

4 000 poulardes;

vi)

2 500 kalkoenen;

vii)

2 500 ganzen;

viii)

3 200 mannelijke pekingeenden of 4 000 vrouwelijke pekingeenden;

ix)

3 200 mannelijke Barbarijse eenden of 4 000 vrouwelijke Barbarijse eenden;

x)

3 200 mannelijke mulardeenden of 4 000 vrouwelijke mulardeenden;

xi)

5 200 parelhoenders;

c)

voor ander mestpluimvee dan Gallus gallus zijn de compartimenten gescheiden door dichte tussenschotten. Dergelijke dichte tussenschotten zorgen voor een volledige fysieke afscheiding, van de vloer tot het dak van het gebouw, van elk compartiment van de pluimveestal;

d)

voor ouderdieren Gallus gallus, leghennen, jonge hennen, leghanen en mestpluimvee Gallus gallus zijn de compartimenten gescheiden door dichte tussenschotten of halfdichte tussenschotten of netten of gaas.

4.   In pluimveestallen mag gebruik worden gemaakt van etagesystemen. Waar etagesystemen worden gebruikt, gelden de volgende regels:

a)

ze mogen alleen worden gebruikt voor ouderdieren Gallus gallus, leghennen, jonge hennen voor de toekomstige eierproductie, jonge hennen als toekomstige ouderdieren en leghanen;

b)

ze bestaan uit maximaal drie etages bruikbare oppervlakte, inclusief de begane grond;

c)

de hogere etages zijn zo geconstrueerd dat er geen uitwerpselen vallen op de dieren eronder, en zijn uitgerust met een efficiënt mestverwijderingssysteem;

d)

alle etages bieden de mogelijkheid tot een eenvoudige inspectie van de dieren;

e)

alle dieren kunnen zich vrij en gemakkelijk bewegen naar de verschillende niveaus of tussenliggende ruimten;

f)

etagesystemen zijn zo geconstrueerd dat alle dieren gemakkelijk en gelijke toegang hebben tot openluchtruimten.

5.   Pluimveestallen zijn uitgerust met zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide. Stokken of verhoogde zitniveaus of beide moeten beschikbaar zijn als de dieren nog jong zijn, in afmetingen of verhoudingen die passen bij de grootte van de groep en van de dieren zoals vastgelegd in bijlage I, deel IV.

6.   Mobiele pluimveestallen mogen voor pluimvee worden gebruikt, mits deze tijdens de productiecyclus geregeld worden verplaatst zodat er begroeiing beschikbaar blijft voor de dieren; deze stallen worden ten minste tussen twee partijen pluimvee in verplaatst. De bezettingsdichtheid voor mestpluimvee, zoals vastgelegd in bijlage I, deel IV, punten 4 tot en met 9, kan worden verhoogd tot maximaal 30 kg levend gewicht per m2, mits het vloeroppervlak van de mobiele stal niet groter is dan 150 m2.

Artikel 16

Begroeiingsvereisten en kenmerken van openluchtruimten

1.   Openluchtruimten zijn aantrekkelijk voor het pluimvee en zijn volledig toegankelijk voor alle dieren.

2.   Bij pluimveestallen die in afzonderlijke compartimenten zijn onderverdeeld om meerdere koppels te herbergen, zijn de openluchtruimten van de afzonderlijke compartimenten van elkaar gescheiden zodat het contact tussen de koppels beperkt blijft en dieren uit verschillende koppels zich niet kunnen mengen.

3.   De openluchtruimten van pluimvee zijn voor het grootste deel bedekt met een gevarieerde begroeiing.

4.   De openluchtruimten bieden de dieren over de gehele open ruimte voldoende schuilvoorzieningen of beschutting of struiken of bomen zodat de dieren de gehele openluchtruimte gelijkmatig benutten.

5.   De begroeiing van de openluchtruimte wordt geregeld onderhouden om een mogelijk overschot aan nutriënten te voorkomen.

6.   De openluchtruimte strekt zich niet verder uit dan 150 m van de dichtstbij gelegen opening van de pluimveestal. Echter, een uitbreiding tot 350 m van de dichtstbijzijnde opening van het gebouw is toegestaan mits voldoende plekken die beschutting bieden tegen slecht weer en roofdieren, gelijkmatig over de openluchtruimte zijn verdeeld, met ten minste vier beschutte plekken per hectare. De openluchtruimte biedt ganzen de mogelijkheid om te voorzien in hun behoefte om gras te eten.

AFDELING 5

KONIJNEN

Artikel 17

Minimumperiode voor het voeden van dieren met moedermelk

De in bijlage II, deel II, punt 1.4.1, onder g), bij Verordening (EU) 2018/848 bedoelde minimumperiode voor het voeden van jonge konijnen met bij voorkeur moedermelk bedraagt 42 dagen, gerekend vanaf de geboorte.

Artikel 18

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimten

Voor konijnen is de bezettingsdichtheid en het minimumoppervlak van de binnen- en buitenruimten zoals voorzien in bijlage I, deel V.

Artikel 19

Kenmerken van en technische vereisten voor mobiele en vaste huisvesting

1.   Tijdens het graasseizoen worden konijnen in mobiele huisvesting op weidegrond of in vaste huisvesting met toegang tot weidegrond gehouden.

2.   Buiten het graasseizoen mogen konijnen worden gehouden in vaste huisvesting met toegang tot een buitenren met begroeiing, bij voorkeur weidegrond.

3.   Mobiele huisvesting op weidegrond wordt zo vaak mogelijk verplaatst zodat optimaal gebruik wordt gemaakt van de graasweidegrond, en is zo geconstrueerd dat konijnen de weidegrond op de vloer kunnen afgrazen.

Artikel 20

Kenmerken van en technische vereisten voor de binnen- en de buitenruimten

1.   De binnenruimte van mobiele en vaste huisvesting is zodanig geconstrueerd dat:

a)

de hoogte voldoende is om konijnen rechtop te laten staan met gespitste oren;

b)

de ruimte verschillende groepen konijnen kan herbergen en de mogelijkheid biedt om de jongen uit één nest bijeen te houden bij de overgang naar de mestfase;

c)

het voor rammen en drachtige en geslachtsrijpe fokvoedsters mogelijk is om om specifieke dierenwelzijnsredenen en voor een beperkte periode te worden gescheiden van de groep, mits ze oogcontact kunnen houden met andere konijnen;

d)

het voor de voedster mogelijk is om weg te gaan van het nest en terug te keren naar het nest om de jongen te zogen;

e)

de binnenruimte voorziet in:

i)

beschutte plekken, met inbegrip van donkere schuilplaatsen in voldoende aantal voor alle categorieën van konijnen;

ii)

toegang tot de nesten van alle voedsters ten minste één week vóór de verwachte datum van de worp en ten minste tot aan het eind van de zoogperiode;

iii)

toegang tot voldoende nesten voor de jongen, met ten minste één nest per zogende voedster met jongen;

iv)

knaagmateriaal voor de konijnen.

2.   De buitenruimte van vaste huisvesting wordt als volgt geconstrueerd:

a)

de ruimte bevat voldoende verhoogde platforms die gelijkelijk zijn verdeeld over de minimumoppervlakte ervan;

b)

de ruimte is omsloten met hekken die hoog en diep genoeg zijn om te voorkomen dat de dieren ontsnappen door er overheen te springen of er onderdoor te graven;

c)

is de ruimte deels van beton, dan is er gemakkelijk toegang tot het deel van de buitenren dat begroeiing bevat. Zonder zo’n gemakkelijke toegang telt het oppervlak van het betonnen gedeelte niet mee bij de berekening van het minimumoppervlak van de buitenruimte;

d)

de buitenruimte biedt:

i)

alle categorieën konijnen voldoende beschutte plekken, met inbegrip van donkere schuilplaatsen;

ii)

knaagmateriaal voor de konijnen.

Artikel 21

Begroeiingsvereisten en kenmerken van openluchtruimten

1.   De begroeiing van de buitenrennen worden regelmatig onderhouden, en zodanig dat deze aantrekkelijk is voor konijnen.

2.   Tijdens het graasseizoen wordt geregeld gewisseld van weidegrond, die zodanig wordt beheerd dat de konijnen optimaal kunnen grazen.

HOOFDSTUK III

AQUACULTUURDIEREN

Artikel 22

Uitvoeringsvoorschriften voor aquacultuurdieren per soort of groep van soorten

Exploitanten die aquacultuurdieren produceren, voldoen aan de in bijlage II per soort of groep van soorten vastgelegde gedetailleerde regels voor de bezettingsdichtheid en de specifieke kenmerken van productiesystemen en inperkingssystemen.

HOOFDSTUK IV

VERWERKTE LEVENSMIDDELEN EN VERWERKTE DIERVOEDERS

Artikel 23

Technieken die zijn toegestaan bij de verwerking van levensmiddelen

1.   Alleen technieken die voldoen aan de beginselen van hoofdstuk II van Verordening (EU) 2018/848, en met name aan de in artikel 7 vastgelegde relevante specifieke beginselen voor de verwerking van biologische levensmiddelen, aan de relevante voorschriften van hoofdstuk III van die verordening en aan de gedetailleerde productievoorschriften van bijlage II, deel IV, bij die verordening, zijn in de biologische productie toegestaan bij de verwerking van levensmiddelen.

2.   Onverminderd bijlage II, deel VI, punt 3, bij Verordening (EU) 2018/848 zijn technieken met ionenwisselaar- en adsorptieharsen toegestaan wanneer deze worden gebruikt bij de bereiding van biologische grondstoffen voor:

a)

producten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder respectievelijk a) en b), van Verordening (EU) nr. 609/2013, mits het gebruik van die technieken nodig is om te voldoen aan die verordening en aan handelingen die voor de betrokken producten zijn vastgesteld op basis van artikel 11, lid 1, van die verordening, en

b)

producten die onder Richtlijn 2006/125/EG vallen, mits het gebruik van die technieken nodig is om te voldoen aan die richtlijn.

3.   Wanneer een lidstaat van oordeel is dat een specifieke techniek moet worden beoordeeld op de naleving van de beginselen en voorschriften van lid 1 of dat bepaalde specifieke voorwaarden voor het gebruik van die techniek moeten worden opgenomen in deze verordening, kan hij de Commissie verzoeken om een dergelijke beoordeling te verrichten. Daartoe doet hij de Commissie en de andere lidstaten een dossier toekomen met opgave van de redenen voor een dergelijke naleving of die specifieke voorwaarden en zorgt hij ervoor dat het dossier openbaar wordt gemaakt, met inachtneming van de nationale en Uniewetgeving inzake gegevensbescherming.

De Commissie publiceert regelmatig alle in de eerste alinea bedoelde verzoeken.

4.   De Commissie onderwerpt het in lid 3 bedoelde dossier aan een analyse. Wijst de analyse van de Commissie uit dat de in het dossier beschreven techniek voldoet aan de in lid 1 bedoelde beginselen en voorschriften, dan wijzigt de Commissie deze verordening en wordt de in het dossier genoemde techniek uitdrukkelijk toegestaan of worden de specifieke voorwaarden voor het gebruik ervan in deze verordening opgenomen.

5.   De Commissie evalueert de goedkeuring van de technieken voor de verwerking van biologische levensmiddelen, met inbegrip van de beschrijving en voorwaarden voor het gebruik ervan, wanneer nieuw bewijs beschikbaar komt of door een lidstaat geleverd wordt.

Artikel 24

Technieken die zijn toegestaan bij de verwerking van diervoeders

1.   Alleen technieken die voldoen aan de beginselen van hoofdstuk II van Verordening (EU) 2018/848, en met name aan de in artikel 8 vastgelegde relevante specifieke beginselen voor de verwerking van biologische diervoeders, aan de relevante voorschriften van hoofdstuk III van die verordening en aan de gedetailleerde productievoorschriften van bijlage II, deel V, bij die verordening en die geen eigenschappen herstellen die bij de verwerking en opslag van biologische diervoeders verloren zijn gegaan, die de gevolgen van nalatigheid bij de verwerking van deze producten niet ongedaan maken of die anderszins misleidend kunnen zijn met betrekking tot de ware aard van deze producten, zijn in de biologische productie toegestaan bij de verwerking van diervoeders.

2.   Wanneer een lidstaat van oordeel is dat een specifieke techniek moet worden beoordeeld op de naleving van de beginselen en voorschriften van lid 1 of dat bepaalde specifieke voorwaarden voor het gebruik van die techniek moeten worden opgenomen in deze verordening, kan hij de Commissie verzoeken om een dergelijke beoordeling te verrichten. Daartoe doet hij de Commissie en de andere lidstaten een dossier toekomen met opgave van de redenen voor een dergelijke naleving of die specifieke voorwaarden en zorgt hij ervoor dat het dossier openbaar wordt gemaakt, met inachtneming van de nationale en Uniewetgeving inzake gegevensbescherming.

De Commissie publiceert regelmatig alle in de eerste alinea bedoelde verzoeken.

3.   De Commissie onderwerpt het in lid 2 bedoelde dossier aan een analyse. Wijst de analyse van de Commissie uit dat de in het dossier beschreven techniek voldoet aan de in lid 1 bedoelde beginselen en voorschriften, dan wijzigt de Commissie deze verordening en wordt de in het dossier genoemde techniek uitdrukkelijk toegestaan of worden de specifieke voorwaarden voor het gebruik ervan in deze verordening opgenomen.

4.   De Commissie evalueert de goedkeuring van de technieken voor de verwerking van biologische diervoeders, met inbegrip van de beschrijving en voorwaarden voor het gebruik ervan, wanneer nieuw bewijs beschikbaar komt of door een lidstaat geleverd wordt.

HOOFDSTUK V

INFORMATIE OVER DE BESCHIKBAARHEID OP DE MARKT VAN BIOLOGISCH PLANTAARDIG TEELTMATERIAAL EN PLANTAARDIG OMSCHAKELINGSTEELTMATERIAAL, BIOLOGISCHE DIEREN EN BIOLOGISCHE AQUACULTUURJUVENIELEN

Artikel 25

Door de lidstaten te verstrekken informatie

1.   De lidstaten verstrekken de informatie die krachtens artikel 53, lid 6, onder a), van Verordening (EU) 2018/848 beschikbaar moet worden gesteld uit de databank, als bedoeld in artikel 26, lid 1, en de systemen als bedoeld in artikel 26, lid 2, en in voorkomend geval in artikel 26, lid 3, van die verordening, overeenkomstig de specificaties van bijlage III, deel I, bij de onderhavige verordening.

2.   De lidstaten verstrekken de krachtens artikel 53, lid 6, onder b), van Verordening (EU) 2018/848 beschikbaar te stellen informatie over de afwijkingen die overeenkomstig bijlage II, deel I, punt 1.8.5, bij die verordening en overeenkomstig diezelfde bijlage, deel II, punten 1.3.4.3 en 1.3.4.4, zijn toegekend, overeenkomstig de specificaties van bijlage III, deel II, bij de onderhavige verordening.

3.   De lidstaten verstrekken de krachtens artikel 53, lid 6, onder c), van Verordening (EU) 2018/848 beschikbaar te stellen informatie over de beschikbaarheid op de Uniemarkt van biologische eiwithoudende diervoeders voor pluimvee en varkens en over de goedkeuring die is verleend overeenkomstig bijlage II, deel II, punten 1.9.3.1, onder c), en 1.9.4.2, onder c), bij die verordening, in een door hen ingevulde vragenlijst die de Commissie jaarlijks aan hen toezendt.

4.   De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde informatie wordt verstrekt in het formaat en via het systeem zoals beschikbaar gesteld door de Commissie. Die informatie wordt jaarlijks uiterlijk op 30 juni en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2022 over het jaar 2021 verstrekt.

5.   De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie die overeenkomstig artikel 53, lid 6, van Verordening (EU) 2018/848 is ontvangen van de lidstaten, wordt opgenomen in de databank als bedoeld in artikel 26, lid 1, en in de systemen als bedoeld in artikel 26, lid 2, en in voorkomend geval artikel 26, lid 3, van die verordening.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Overgangsbepalingen

1.   In afwijking van hoofdstuk II, afdeling 3, van deze verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden met varkens in voorzieningen die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor een ingrijpende reconstructie van externe voorzieningen nodig is om te voldoen aan het vereiste van artikel 11 van de onderhavige verordening dat ten minste de helft van het oppervlak van de buitenruimte uit een dichte constructie moet bestaan, uiterlijk met ingang van 1 januari 2029 aan dat artikel.

2.   In afwijking van hoofdstuk II, afdeling 4, van deze verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden met pluimveestallen die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor een vernieuwing van het dierenverblijf nodig is om te voldoen aan het in artikel 15, lid 2, onder b), van deze verordening vastgelegde vereiste inzake de totale lengte van luiken van de binnenstal naar de veranda, uiterlijk met ingang van 1 januari 2024 aan dat punt.

3.   In afwijking van hoofdstuk II, afdeling 4, van deze verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden met pluimveestallen met een buitengedeelte die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor een aanzienlijke verlaging van de bezettingsdichtheid van de binnenruimte of een vernieuwing van de gebouwen nodig is om te voldoen aan de bijlage I, deel IV, bij deze verordening vastgelegde vereisten inzake de berekening van de bezettingsdichtheid en de minimumbinnenruimte met inachtneming van artikel 15, lid 2, onder c), uiterlijk met ingang van 1 januari 2024 aan die bepalingen.

4.   In afwijking van hoofdstuk II, afdeling 4, van deze verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden met pluimveestallen die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor een vernieuwing van het dierenverblijf of een vervanging van de uitrusting nodig is om te voldoen aan het in artikel 15, lid 3, onder c), vastgelegde vereiste inzake dichte tussenschotten of aan het in artikel 15, lid 5, van deze verordening vastgelegde vereiste inzake zitstokken of verhoogde zitniveaus, uiterlijk met ingang van 1 januari 2024 aan die bepalingen.

5.   In afwijking van hoofdstuk II, afdeling 4, van deze verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden met pluimveestallen met etagesystemen die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor een ingrijpende herinrichting van het dierenverblijf of een vervanging van de uitrusting nodig is om te voldoen aan de vereisten inzake het maximumaantal etages en inzake het mestverwijderingssysteem, zoals vastgelegd in artikel 15, lid 4, onder respectievelijk b) en c), van de onderhavige verordening, uiterlijk met ingang van 1 januari 2029 aan die punten.

6.   In afwijking van hoofdstuk II, afdeling 4, van deze verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden met pluimveestallen met een openluchtruimte waarvan de buitengrens meer dan 150 m verwijderd is van het dichtstbij gelegen luik van de pluimveestal om naar binnen of naar buiten te gaan, die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor ingrijpende aanpassingen van de structuur van de voorzieningen nodig zijn of extra grond moet worden verworven om te voldoen aan het in artikel 16, lid 6, van deze verordening vastgelegde vereiste inzake de maximale buitengrens, uiterlijk met ingang van 1 januari 2029 aan die bepaling.

7.   In afwijking van bijlage I, deel IV, punt 2, bij de onderhavige verordening voldoen bedrijven of productie-eenheden die jonge hennen produceren in pluimveevoorzieningen die overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 834/2007 en (EG) nr. 889/2008 zijn gebouwd, heringericht of in gebruik zijn genomen vóór de datum van toepassing van de onderhavige verordening en waarvoor ingrijpende aanpassingen van de structuur van de pluimveestallen nodig zijn of extra grond moet worden verworven om te voldoen aan de voorschriften van bijlage I, deel IV, punt 2, bij de onderhavige verordening, uiterlijk met ingang van 1 januari 2029 aan de bezettingsdichtheid en het minimumoppervlak van de binnen- en buitenruimte voor jonge hennen en leghanen, zoals vastgelegd in bijlage I, deel IV, punt 2, bij de onderhavige verordening.

Artikel 27

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing me ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 150 van 14.6.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35).

(3)  Richtlijn 2006/125/EG van de Commissie van 5 december 2006 inzake bewerkte voedingsmiddelen op basis van granen en babyvoeding voor zuigelingen en peuters (PB L 339 van 6.12.2006, blz. 16).

(4)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (PB L 250 van 18.9.2008, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).


BIJLAGE I

VOORSCHRIFTEN VOOR DE BEZETTINGSDICHTHEID EN DE MINIMUMOPPERVLAKTE VAN DE BINNEN- EN DE BUITENRUIMTE VOOR DIEREN ALS BEDOELD IN HOOFDSTUK II

Deel I: Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimte voor runderen, schapen, geiten en paardachtigen als bedoeld in artikel 3

1.   Runderen

 

Binnenruimte

(voor de dieren beschikbare nettoruimte)

Buitenruimte

(bewegingsruimte, behalve weidegrond)

 

levend gewicht (kg)

m2/dier

m2/dier

 

t/m 100

1,5

1,1

t/m 200

2,5

1,9

t/m 350

4,0

3

meer dan 350

5 en ten minste 1 m2/100 kg

3,7 en ten minste 0,75 m2/100 kg

Melkkoeien

 

6

4,5

Fokstieren

 

10

30

2.   Schapen en geiten

 

Binnenruimte

(voor de dieren beschikbare nettoruimte)

Buitenruimte

(bewegingsruimte, behalve weidegrond)

 

m2/dier

m2/dier

Schapen

1,5

2,5

Lammeren

0,35

0,5

Geiten

1,5

2,5

Jonge geiten

0,35

0,5

3.   Paardachtigen

 

Binnenruimte

(voor de dieren beschikbare nettoruimte)

Buitenruimte

(bewegingsruimte, behalve weidegrond)

 

levend gewicht (kg)

m2/dier [grootte van de boxen afhankelijk van de schofthoogte van de paarden]

m2/dier

Paardachtigen voor fok- en mestdoeleinden

t/m 100

1,5

1,1

t/m 200

2,5

1,9

t/m 350

4,0

3

meer dan 350

5 en ten minste 1 m2/100 kg

3,7 en ten minste 0,75 m2/100 kg

Deel II: Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de buitenruimte voor hertachtigen als bedoeld in artikel 6

Soort

hertachtige

Minimumoppervlakte buitenruimte per omheinde ruimte

Bezettingsdichtheid — maximumaantal volwassen dieren  (*1) per ha

Sikahert

Cervus nippon

1 ha

15

Damhert

Dama dama

1 ha

15

Edelhert

Cervus elaphus

2 ha

7

Paterdavidshert

Elaphurus davidianus

2 ha

7

Meer dan één soort hertachtige

3 ha

7 indien edelherten of paterdavidsherten deel uitmaken van de kudde;

15 indien edelherten noch paterdavidsherten deel uitmaken van de kudde

Deel III: Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimte voor varkens als bedoeld in artikel 10

 

 

Binnenruimte (voor varkens beschikbare nettoruimte, d.w.z. binnenafmetingen, inclusief troggen, maar exclusief feeders waarin de varkens niet kunnen liggen)

Buitenruimte

 

levend gewicht (kg)

m2/dier

m2/dier

Zogende zeugen met biggen tot de spening

 

7,5 per zeug

2,5

Mestvarkens,

gespeende varkens, mannelijke en vrouwelijke gebruiksvarkens, gelten

t/m 35 kg

0,6

0,4

meer dan 35 kg doch niet meer dan 50 kg

0,8

0,6

meer dan 50 kg doch niet meer dan 85 kg

1,1

0,8

meer dan 85 kg doch niet meer dan 110 kg

1,3

1

meer dan 110 kg/m2

1,5

1,2

Vrouwelijke fokvarkens,

guste en drachtige zeugen

 

2,5

1,9

Mannelijke fokvarkens,

beren

 

6

10, indien de boxen worden gebruikt voor natuurlijke dekking

8

Deel IV: Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimte voor pluimvee als bedoeld in artikel 14 en artikel 15, lid 2, onder c), en lid 6, en zitstokken en verhoogde zitniveaus als bedoeld in artikel 15, lid 5

1.   Ouderdieren Gallus gallus bestemd voor de productie van broedeieren voor toekomstige leghennen en ouderdieren bestemd voor de productie van broedeieren voor toekomstige mestkippen Gallus gallus

Leeftijd

≥ 18 weken

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Maximumaantal broedvogels per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

6

Zitstokken voor broedvogels voor toekomstige leghennen

Minimumlengte zitstok in cm/vogel

18

Nesten

7 vrouwelijke dieren per nest of, in geval van een gemeenschappelijk nest, 120 cm2/vrouwelijk dier

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per dier

4

2.   Jonge hennen en leghanen

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide

Elke combinatie van zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide, met:

minimaal 10 cm zitstok/vogel

of

minimaal 100 cm2 verhoogd zitniveau/vogel

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

1

3.   Leghennen, inclusief dubbeldoelrassen voor de vlees- en eierproductie

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Maximumaantal vogels per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

6

Zitstokken

Minimumlengte zitstok in cm/vogel

18

Nesten

7 leghennen per nest of, in geval van een gemeenschappelijk nest, 120 cm2/leghen

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

4

4.   Mestpluimvee Gallus gallus

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide

Elke combinatie van zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide, met:

minimaal 5 cm zitstok/vogel

of minimaal 25 cm2 verhoogd zitniveau/vogel

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte van vaste stal

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

4

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte van mobiele stal

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

2,5

5.   Mestpluimvee Gallus gallus: kapoenen en poulardes

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide

Elke combinatie van zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide, met:

minimaal 5 cm zitstok/vogel

of minimaal 25 cm2 verhoogd zitniveau/vogel

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

4

6.   Ander mestpluimvee dan Gallus gallus: kalkoenen Meleagris gallopavo die als hele braadkalkoen op de markt worden gebracht of bestemd zijn om te worden versneden

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide

Elke combinatie van zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide, met:

minimaal 10 cm zitstok/vogel

of minimaal 100 cm2 verhoogd zitniveau/vogel

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

10

7.   Ander mestpluimvee dan Gallus gallus: ganzen Anser anser domesticus

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

15

8.   Ander mestpluimvee dan Gallus gallus: pekingeenden Anas platyrhynchos domesticus, Barbarijse eenden Cairina moschata en hybriden en mulardeenden Cairina moschata × Anas platyrhynchos

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

4,5

9.   Ander mestpluimvee dan Gallus gallus: parelhoenders Numida meleagris f. domestica

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte binnenruimte

Bezettingsdichtheid per m2 bruikbare oppervlakte van de binnenruimte van de pluimveestal

21 kg levend gewicht/m2

Zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide

Elke combinatie van zitstokken of verhoogde zitniveaus of beide, met:

minimaal 5 cm zitstok/vogel

of minimaal 25 cm2 verhoogd zitniveau/vogel

Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte buitenruimte

Minimumoppervlakte buitenruimte in m2 per vogel

4

Deel V: Bezettingsdichtheid en minimumoppervlakte van de binnen- en de buitenruimte voor konijnen als bedoeld in artikel 18

1.   Binnenruimte

 

Binnenruimte

(netto bruikbare oppervlakte per dier, exclusief platforms, in m2/dier) als rustruimte

Vaste huisvesting

Binnenruimte

(netto bruikbare oppervlakte per dier, exclusief platforms, in m2/dier) als rustruimte

Mobiele huisvesting

 

Zogende voedsters met jongen tot de spening

0,6 m2/voedster met jongen, bij een levend gewicht van de voedster van minder dan 6 kg

0,72 m2/voedster met jongen, bij een levend gewicht van de voedster van meer dan 6 kg

0,6 m2/voedster met jongen, bij een levend gewicht van de voedster van minder dan 6 kg

0,72 m2/voedster met jongen, bij een levend gewicht van de voedster van meer dan 6 kg

 

Drachtige voedsters en geslachtsrijpe vrouwelijke fokkonijnen

0,5 m2/drachtige voedster of geslachtsrijp vrouwelijk fokkonijn bij een levend gewicht van minder dan 6 kg

0,62 m2/drachtige voedster of geslachtsrijp vrouwelijk fokkonijn bij een levend gewicht van meer dan 6 kg

0,5 m2/drachtige voedster of geslachtsrijp vrouwelijk fokkonijn bij een levend gewicht van minder dan 6 kg

0,62 m2/drachtige voedster of geslachtsrijp vrouwelijk fokkonijn bij een levend gewicht van meer dan 6 kg

Mestkonijnen vanaf de spening tot de slacht

Vervangende konijnen (eind van de mest tot zes maanden)

0,2

0,15

Volwassen rammen

0,6

1, indien de ram de ruimte deelt met voedsters die moeten worden gedekt

0,6

1, indien de ram de ruimte deelt met voedsters die moeten worden gedekt

2.   Buitenruimte

 

Buitenruimte (buitenren met begroeiing, bij voorkeur weidegrond)

(netto bruikbare oppervlakte per dier, exclusief platforms, in m2/dier)

Vaste huisvesting

Buitenruimte

(netto bruikbare oppervlakte per dier, exclusief platforms, in m2/dier)

Mobiele huisvesting

Zogende voedsters met jongen tot de spening

2,5 m2/voedster met jongen

2,5 m2/voedster met jongen

Drachtige voedsters/geslachtsrijpe vrouwelijke fokkonijnen

2,5

2,5

Mestkonijnen vanaf de spening tot de slacht

Vervangende konijnen (eind van de mest tot zes maanden)

0,5

0,4

Volwassen rammen

2,5

2,5


(*1)  Twee hertachtigen van ten hoogste 18 maanden oud tellen voor één hertachtige.


BIJLAGE II

GEDETAILLEERDE VOORSCHRIFTEN VOOR DE BEZETTINGSDICHTHEID EN DE SPECIFIEKE KENMERKEN VAN PRODUCTIESYSTEMEN EN INPERKINGSSYSTEMEN VOOR AQUACULTUURDIEREN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 22

Deel I: Salmonidae in zoet water

Zeeforel (Salmo trutta) — Regenboogforel (Oncorhynchus mykiss) — Bronforel (Salvelinus fontinalis) — Zalm (Salmo salar) — Riddervis (Salvelinus alpinus) — Vlagzalm (Thymallus thymallus) — Amerikaanse meerforel (Salvelinus namaycush) — Donauzalm (Hucho hucho)

Productiesysteem

Het water in opkweeksystemen moet afkomstig zijn uit een open circuit. Het stroomniveau moet een zuurstofsaturatie in het bestand van ten minste 60 % opleveren en moet borg staan voor het welbevinden van de dieren en de afvoer van effluenten.

Maximale bezettingsdichtheid

Andere dan hieronder genoemde salmonidae: 15 kg/m3

Zalm: 20 kg/m3

Zeeforel en regenboogforel: 25 kg/m3

Riddervis: 25 kg/m3

Deel II: Salmonidae in zeewater

Zalm (Salmo salar) — zeeforel (Salmo trutta) — regenboogforel (Oncorhynchus mykiss)

Maximale bezettingsdichtheid

10 kg/m3 in pens

Deel III: Kabeljauw (Gadus morhua) en andere gadidae, zeebaars (Dicentrarchus labrax), goudbrasem (Sparus aurata), ombervis (Argyrosomus regius), tarbot ((Psetta maxima [= Scopthalmus maximux]), gewone zeebrasem (Pagrus pagrus [= Sparus pagrus]), rode ombervis (Sciaenops ocellatus) en andere sparidae, en konijnvissen (Siganus spp.)

Productiesysteem

In open water gelegen inperkingssystemen (pens/kooien) met een minimumzeestroming die zorgt voor een optimaal welzijn van de vis, of open systemen aan land.

Maximale bezettingsdichtheid

Andere vis dan tarbot: 15 kg/m3

Tarbot: 25 kg/m2

Deel IV: Zeebaars, goudbrasem, ombervis, harder (Liza, Mugil) en paling (Anguilla spp.) in in getijdengebieden en kustlagunes gelegen aarden vijvers

Inperkingssysteem

Traditionele zoutpannen, ingericht als aquacultuurproductie-eenheden en soortgelijke aarden vijvers in getijdengebieden

Productiesysteem

Het water moet voldoende worden vernieuwd om het welzijn van de soort te waarborgen. Ten minste 50 % van de boorden moet met planten begroeid zijn. In waterrijk gebied gelegen zuiveringsvijvers zijn vereist.

Maximale bezettingsdichtheid

4 kg/m3

Deel V: Steur in zoet water

Betrokken soorten: Acipenser-familie

Productiesysteem

Er moet voldoende stroming in elke kweekeenheid zijn om het welzijn van de dieren te waarborgen.

De waterkwaliteit van de effluenten moet dezelfde zijn als die van het instromende water.

Maximale bezettingsdichtheid

30 kg/m3

Deel VI: Vis in binnenwateren

Betrokken soorten: de karperfamilie (Cyprinidae) en andere verwante soorten in het kader van polycultuur, met inbegrip van baars, snoek, zeewolf, coregonidae en steur.

Baars (Perca fluviatilis) in monocultuur.

Productiesysteem

In visvijvers die geregeld volledig moeten worden geleegd, en in meren. In en om de meren mag uitsluitend biologisch worden geproduceerd (dit geldt dus ook voor de eventuele teelt van gewassen).

Het vangstgebied moet uitgerust zijn met een klep waarlangs schoon water instroomt en moet met het oog op het welbevinden van de vis voldoende groot zijn. De vis moet na de oogst worden bewaard in schoon water.

Rond de in de binnenwateren gelegen eenheden moeten gebieden met natuurlijke vegetatie worden onderhouden als buffer tegen terreinen waar niet overeenkomstig de voorschriften van de biologische aquacultuur wordt gekweekt.

Bij de opkweek moet gebruik worden gemaakt van “polycultuur” indien de criteria die in deze specificaties zijn vastgesteld voor andere meersoorten, in acht zijn genomen.

Maximale bezettingsdichtheid

De totale productie van de soorten blijft beperkt tot 1 500 kg vis per hectare per jaar (aangegeven als kweekopbrengst vanwege de specifieke kenmerken van het productiesysteem).

Maximale bezettingsdichtheid alleen voor baars in monocultuur

20 kg/m3

Deel VII: Peneïdegarnalen en zoetwatergarnalen (Macrobrachium spp.)

Productiesysteem

In steriele kleigebieden om de impact van de vijveraanleg op het milieu tot een minimum te beperken. De vijvers moeten worden aangelegd met de op de locatie voorkomende natuurklei.

Maximale bezettingsdichtheid

Broed: maximaal 22 post-larven/m2

Maximale biomassa per eenheidsgebied: 240 g/m2

Deel VIII: Rivierkreeft

Betrokken soort: Astacus astacus.

Maximale bezettingsdichtheid

Voor kleine rivierkreeften (< 20 mm): 100 individuen per m2.

Voor middelgrote rivierkreeften (20-50 mm): 30 individuen per m2.

Voor volwassen rivierkreeften (> 50 mm): 5 individuen per m2, op voorwaarde dat de dieren over adequate schuilplaatsen beschikken.

Deel IX: Weekdieren en stekelhuidigen

Productiesysteem

Beugen, vlotten, bodemteelt, zakken, kooien, bakken, lantaarnnetten, bouchotpalen en andere inperkingssystemen. Voor de mosselkweek op vlotten mag per vierkante meter oppervlakte niet meer dan één touw worden gebruikt. De touwlengte mag maximaal 20 meter bedragen. De mosselen mogen tijdens de productiecyclus niet van de touwen worden gesplitst, maar de touwen mogen worden opgesplitst mits de bezettingsdichtheid niet wordt verhoogd.

Deel X: Tropische zoetwatervis: melkvis (Chanos chanos), tilapia (Oreochromis spp.), pangasius (Pangasius spp.)

Productiesysteem

Vijvers en pens

Maximale bezettingsdichtheid

Pangasius: 10 kg/m3

Oreochromis: 20 kg/m3


BIJLAGE III

DOOR DE LIDSTATEN TE VERSTREKKEN INFORMATIE ALS BEDOELD IN ARTIKEL 25

Deel I: Informatie uit de databank als bedoeld in artikel 26, lid 1, en de systemen als bedoeld in artikel 26, lid 2, en in voorkomend geval artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2018/848

1.

De informatie over de beschikbaarheid van biologisch plantaardig teeltmateriaal en plantaardig omschakelingsteeltmateriaal, met uitsluiting van zaailingen maar met inbegrip van pootaardappelen, bevat voor elke specifieke categorie die is opgeslagen in de databank als bedoeld in artikel 26, lid 1, of in de systemen als bedoeld in 26, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2018/848, de volgende elementen:

de wetenschappelijke en gewone naam (gewone en Latijnse naam);

de soort of de benaming van het heterogeen materiaal;

de beschikbare omschakelingshoeveelheid volgens de ramingen van de exploitanten (totaal aantal eenheden of zaaizaadgewicht);

de beschikbare biologische hoeveelheid volgens de ramingen van de exploitanten (totaal aantal eenheden of zaaizaadgewicht);

het aantal exploitanten dat op vrijwillige basis informatie uit hoofde van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 heeft geüpload.

Voor de toepassing van dit punt wordt onder “zaailing” verstaan een jonge plant die niet is gestekt, maar uit zaaizaad is voortgekomen.

2.

De informatie over de beschikbaarheid van biologische aquacultuurjuvenielen bevat voor elke soort die is opgeslagen in de systemen als bedoeld in 26, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2018/848, de volgende elementen:

de soort en het geslacht (gewone en Latijnse naam);

de rassen en stammen, indien van toepassing;

de levensfase (zoals eieren, broed, juvenielen) van het als biologisch te koop aangeboden product;

de beschikbare hoeveelheid volgens de ramingen van de exploitanten;

de gezondheidsstatus als bedoeld in Richtlijn 2006/88/EG van de Raad (1);

het aantal exploitanten dat op vrijwillige basis informatie uit hoofde van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 heeft geüpload.

3.

De informatie over de beschikbaarheid van biologische dieren bevat voor elke soort die is opgeslagen in de systemen als bedoeld in 26, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2018/848, de volgende elementen:

de soort en het geslacht (gewone en Latijnse naam);

de rassen en stammen;

de productiedoeleinden: vlees, zuivel, dubbeldoel of fokkerij;

de levensfase: volwassenen of jonge dieren (d.w.z. runderen van minder dan zes maanden oud, volwassen runderen);

de beschikbare hoeveelheid (totaal aantal dieren) volgens de ramingen van de exploitanten;

de gezondheidsstatus volgens de horizontale diergezondheidsregelgeving;

het aantal exploitanten dat op vrijwillige basis informatie uit hoofde van artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) 2018/848 heeft geüpload.

4.

Indien van toepassing, bevat de informatie over de beschikbaarheid van aan de biologische productie aangepaste rassen en stammen voor soorten als bedoeld in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2018/848 de volgende elementen:

de soort en het geslacht (gewone en Latijnse naam);

de rassen en stammen;

de productiedoeleinden: vlees, zuivel, dubbeldoel of fokkerij;

de beschikbare hoeveelheid (totaal aantal dieren) volgens de ramingen van de exploitanten;

de gezondheidsstatus volgens de horizontale diergezondheidsregelgeving;

het aantal exploitanten dat op vrijwillige basis informatie uit hoofde van artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2018/848 heeft geüpload.

5.

Indien van toepassing, bevat de informatie over de beschikbaarheid van biologische jonge hennen als bedoeld in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2018/848 de volgende elementen:

de soort en het geslacht (gewone en Latijnse naam);

de rassen en stammen;

de productiedoeleinden: vlees, zuivel, dubbeldoel of fokkerij;

de beschikbare hoeveelheid (totaal aantal dieren) volgens de ramingen van de exploitanten;

het opfoksysteem (met vermelding of er een etagesysteem is);

de gezondheidsstatus volgens de horizontale diergezondheidsregelgeving;

het aantal exploitanten dat op vrijwillige basis informatie uit hoofde van artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) 2018/848 heeft geüpload.

Deel II: Informatie over de afwijkingen die zijn toegekend overeenkomstig bijlage II, deel I, punt 1.8.5, bij Verordening (EU) 2018/848 en diezelfde bijlage II, deel II, punten 1.3.4.3 en 1.3.4.4

1.

De informatie over de afwijkingen die overeenkomstig bijlage II, deel I, punt 1.8.5, bij Verordening (EU) 2018/848 zijn toegekend, bevat de volgende elementen:

de wetenschappelijke en gewone naam (gewone en Latijnse naam);

het ras;

het aantal afwijkingen en het totale gewicht van het zaaizaad of het aantal planten waarvoor de afwijking is toegekend;

de reden(en) van de afwijking: wetenschappelijke doeleinden, ontbreken van een geschikt ras, instandhoudingsdoeleinden of andere redenen;

indien van toepassing, voor afwijkingen die betrekking hebben op andere redenen dan wetenschappelijke doeleinden: een lijst van soorten waarvoor geen afwijking is toegekend omdat ze in voldoende mate beschikbaar zijn in biologische vorm.

2.

Voor elke conventionele diersoort (runderen, paardachtigen, schapen, geiten, varkens, hertachtigen, konijnen, pluimvee) bevat de informatie over de afwijkingen die zijn toegekend overeenkomstig bijlage II, deel II, punten 1.3.4.3 en 1.3.4.4, bij Verordening (EU) 2018/848 de volgende elementen:

de wetenschappelijke en gewone naam (gewone en Latijnse naam, d.w.z. soort en geslacht);

de rassen en stammen;

de productiedoeleinden: vlees, zuivel, dubbeldoel of fokkerij;

het aantal afwijkingen en het totale aantal dieren waarvoor een afwijking is toegekend;

de reden(en) van de afwijking: gebrek aan geschikte dieren of andere redenen.


(1)  Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).


31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/26


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/465 VAN DE COMMISSIE

van 30 maart 2020

betreffende noodmaatregelen ter ondersteuning van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de Italiaanse regio’s Emilia-Romagna, Veneto, Trentino Alto-Adige, Lombardije, Piëmont en Friuli Venezia Giulia in het licht van de schade aan de productie van die organisaties veroorzaakt door de Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1), en met name artikel 221, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys) (“de schildwants”) is een uit Azië afkomstig insect dat per ongeluk via de internationale handel in de Unie is binnengebracht, met name in de noordelijke regio’s van Italië, te weten Emilia-Romagna, Veneto, Trentino Alto-Adige, Lombardije, Piëmont en Friuli Venezia Giulia (“de getroffen regio’s”).

(2)

De schildwants was in 2019 verantwoordelijk voor ernstige schade aan de groente- en fruitproductie in de getroffen regio’s, waarbij peren, perziken en nectarines, appelen, kiwi’s, kersen en abrikozen werden aangetast. De toegebrachte schade maakt de groenten en het fruit onbruikbaar voor zowel consumptie als verwerking. De door de schildwants veroorzaakte verliezen voor groente- en fruitproducenten in de getroffen regio’s worden alleen voor 2019 op 500 miljoen EUR geschat. Door de schildwants zagen veel producentenorganisaties in de getroffen regio’s in 2019 hun oogst aan groenten en fruit voor een groot deel of zelfs volledig verloren gaan.

(3)

De schildwants voldoet momenteel niet aan de criteria om overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad (2) als een EU-quarantaineorganisme te worden beschouwd en er kunnen op Unieniveau geen maatregelen voor de uitroeiing ervan worden genomen. Daarom kunnen de Italiaanse autoriteiten in dit stadium geen passende beschermende fytosanitaire maatregelen nemen.

(4)

Daarbij komt dat voor een doeltreffende bestrijding van de schildwants momenteel slechts beperkte gewasbeschermingsinstrumenten beschikbaar zijn. De inzet van zogenoemde samoeraiwespen (Trissolcus japonicus en Trissolcus mitsukurii) als natuurlijke vijanden is pas onlangs in Italië als alternatieve biologische bestrijdingsmaatregel goedgekeurd en het is in dit stadium niet duidelijk of de schildwants met deze methode doeltreffend kan worden bestreden.

(5)

De producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s hebben preventieve maatregelen getroffen (zoals de installatie van insectennetten en -vallen) om schade aan hun gewassen te voorkomen. Ondanks hun inspanningen worden die producentenorganisaties tegelijkertijd geconfronteerd met hoge kosten voor preventieve maatregelen en productieverliezen met belangrijke negatieve gevolgen voor de waarde van hun afgezette productie. Dit is van invloed op de financiële stabiliteit van de producentenorganisaties en op hun capaciteit om in de volgende jaren operationele programma’s uit te voeren en om maatregelen en acties in te voeren ter bestrijding van plagen. Daarbovenop zorgt de waardevermindering van de afgezette productie ervoor dat producentenorganisaties minder gemakkelijk toegang krijgen tot financiële bijstand van de Unie in de sector groenten en fruit. Voorts kan een waardevermindering van de afgezette productie ertoe leiden dat producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s hun erkenning verliezen wanneer de waarde van hun afgezette productie onder de wettelijke minimumdrempel uitkomt.

(6)

De complexiteit van de situatie in de getroffen regio’s als gevolg van de schade aan de groente- en fruitproductie, het aanzienlijke inkomensverlies en de financiële instabiliteit van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s en het onvermogen van die organisaties om hun operationele programma’s efficiënt te blijven uitvoeren, vormen een specifiek probleem in de zin van artikel 221 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Dit specifieke probleem kan niet worden aangepakt met de maatregelen van artikel 219 of 220 van die verordening, aangezien het geen verband houdt met een bestaande marktverstoring of een bestaande, specifieke dreiging daarvan. Het probleem houdt evenmin verband met maatregelen voor de aanpak van de verspreiding van dierziekten of een verlies van vertrouwen bij de consument als gevolg van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren of planten.

(7)

Om het specifieke probleem in de getroffen regio’s op te lossen is er behoefte aan noodmaatregelen waarmee wordt gezorgd voor een betere toegang tot onderlinge fondsen en hogere maxima voor de financiële bijstand van de Unie aan producentenorganisaties in de getroffen regio’s. Met die maatregelen zal de financiële stabiliteit van de producentenorganisaties in de getroffen regio’s worden gewaarborgd en zullen die organisaties over meer veerkracht en capaciteit beschikken om het hoofd te bieden aan de door de schildwants veroorzaakte schade en om in dit verband verdere crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregelen te nemen.

(8)

Het gebruik van onderlinge fondsen als crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregel van de producentenorganisaties in de getroffen regio’s dient als middel om de schade aan hun groente- en fruitproductie en hun inkomensverlies te beperken. Daarom moeten producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s een betere toegang tot onderlinge fondsen krijgen. Momenteel heeft de financiële bijstand van de Unie alleen betrekking op de administratieve kosten van het opzetten van een onderling fonds en het aanvullen van een onderling fonds na de betaling van een compensatie aan aangesloten producenten wier inkomen ten gevolge van ongunstige marktomstandigheden ernstig is gedaald. Om de door de schildwants veroorzaakte schade in de getroffen regio’s aan te pakken moet de financiële bijstand van de Unie ook betrekking hebben op het startkapitaal van onderlinge fondsen. De aldus verleende financiële bijstand van de Unie voor het startkapitaal van een gemeenschappelijk fonds moet echter worden besteed aan de compensatie van het inkomensverlies van de aangesloten producenten als gevolg van de door de schildwants veroorzaakte schade.

(9)

Het maximum van 4,6 % van de financiële bijstand van de Unie voor crisis- en preventiemaatregelen in de operationele programma’s van producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 moet met 0,4 % van de waarde van de afgezette productie worden verhoogd tot 5 % van de waarde van de afgezette productie teneinde de toegang van die producentenorganisaties tot onderlinge fondsen en andere crisis- en preventiemaatregelen te verbeteren en hun financiële stabiliteit te vergroten. Aangezien unies van producentenorganisaties niet met het specifieke probleem worden geconfronteerd, is het niet nodig het in artikel 34, lid 2, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde maximum te verhogen.

(10)

Als gevolg van de verhoging van het maximum van 4,6 % met 0,4 % moet het maximum van de financiële bijstand van de Unie voor crisis- en preventiemaatregelen worden verhoogd tot 0,9 % van de waarde van de afgezette productie van die producentenorganisaties in plaats van de huidige, in artikel 34, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde 0,5 % van de waarde van de afgezette productie. Die extra 0,4 % van de waarde van de afgezette productie moet worden gebruikt voor maatregelen ter bestrijding van de schildwants. Dit is nodig om de financiële stabiliteit van de producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s te versterken en ervoor te zorgen dat zij beschikken over meer veerkracht en een groter vermogen om de goedgekeurde operationele programma’s in de volgende jaren uit te voeren.

(11)

Gezien de instabiele financiële situatie van de producentenorganisaties in de sector groenten en fruit in de getroffen regio’s en de noodzaak om aanvullende maatregelen ter bestrijding van de schildwants uit te voeren, moet de in artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde beperking van de financiële bijstand van de Unie tot 50 % worden verhoogd tot 60 % voor alle maatregelen in operationele programma’s ter bestrijding van de schildwants in de getroffen regio’s.

(12)

Aangezien de operationele programma’s per kalenderjaar worden uitgevoerd en de waarde van de afgezette productie die bepalend is voor het bedrag aan financiële bijstand van de Unie, wordt berekend op basis van het voorgaande kalenderjaar, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(13)

Deze verordening moet van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2020. Dit is noodzakelijk omdat de noodmaatregelen betrekking hebben op het niveau en de reikwijdte van de financiële bijstand van de Unie aan producentenorganisaties die geconfronteerd worden met door de schildwants veroorzaakte schade aan de groente- en fruitproductie. Deze producentenorganisaties moeten deze maatregelen vanaf januari 2020 in hun operationele programma’s kunnen opnemen om de door de schildwants veroorzaakte schade aan hun groente- en fruitproductie met spoed aan te pakken en de continuïteit van hun operationele programma’s en hun economische stabiliteit en levensvatbaarheid reeds in 2020 te waarborgen.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en tuinbouwproducten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op erkende producentenorganisaties die actief zijn in de Italiaanse regio’s Emilia-Romagna, Veneto, Trentino Alto-Adige, Lombardije, Piëmont en Friuli Venezia Giulia, en waarvan de groente- en fruitproductie in 2019 is aangetast door de Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys).

Artikel 2

Noodmaatregelen om het specifieke probleem van producentenorganisaties in de getroffen regio’s op te lossen

1.   De financiële bijstand van de Unie voor onderlinge fondsen als bedoeld in artikel 33, lid 3, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft tevens betrekking op steun voor het startkapitaal van onderlinge fondsen. Hij is bestemd voor de compensatie van aangesloten producenten voor het inkomensverlies ten gevolge van de schade aan de groente- en fruitproductie die in de in artikel 1 genoemde regio’s is veroorzaakt door de Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys).

2.   Het in artikel 34, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maximum van 4,6 % van de waarde van de afgezette productie wordt met 0,4 % verhoogd en het bedrag dat met de extra 0,4 % overeenstemt, wordt gebruikt voor crisispreventie- en crisisbeheersingsmaatregelen voor de aanpak van schade die in de in artikel 1 genoemde regio’s is veroorzaakt door de Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys).

3.   Op verzoek van producentenorganisaties wordt de in artikel 34, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde beperking van de financiële bijstand van de Unie tot 50 % verhoogd tot 60 % voor maatregelen ter bestrijding van de Aziatische bruingemarmerde schildwants (Halyomorpha halys) in de operationele programma’s van producentenorganisaties die actief zijn in de in artikel 1 genoemde regio’s.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).


31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/30


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/466 VAN DE COMMISSIE

van 30 maart 2020

betreffende tijdelijke maatregelen ter beperking van risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het dierenwelzijn tijdens bepaalde ernstige storingen van de controlesystemen van de lidstaten als gevolg van de coronavirusziekte (COVID-19)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 141, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2017/625 zijn voorschriften vastgesteld voor onder meer de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Bij die verordening is aan de Commissie de bevoegdheid verleend om door middel van een uitvoeringshandeling de passende tijdelijke maatregelen vast te stellen die nodig zijn om de risico’s voor onder meer de gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het dierenwelzijn te beperken, indien zij aanwijzingen heeft van een ernstige storing van een controlesysteem van een lidstaat.

(2)

De huidige crisis in verband met de coronavirusziekte (COVID-19) vormt een uitzonderlijke en ongekende uitdaging voor het vermogen van de lidstaten om officiële controles en andere officiële activiteiten te verrichten overeenkomstig de EU-wetgeving.

(3)

In haar “Richtsnoeren voor grensbeheermaatregelen tot bescherming van de gezondheid en tot waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten (2)” heeft de Commissie benadrukt dat de soepele werking van de interne markt in de huidige situatie niet in het gedrang mag komen. Daarnaast moeten de lidstaten het verkeer van goederen blijven waarborgen.

(4)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 zijn de lidstaten verplicht een controlesysteem op te zetten dat bestaat uit bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen voor de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten. Met name moeten bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder e), van die verordening, beschikken over, of toegang hebben tot, een voldoende aantal naar behoren gekwalificeerde en ervaren personeelsleden, zodat de officiële controles en andere officiële activiteiten doelmatig en doeltreffend kunnen worden verricht.

(5)

Tijdens de huidige crisis in verband met COVID-19 hebben de lidstaten ingrijpende verplaatsingsbeperkingen opgelegd aan hun bevolkingen, om de menselijke gezondheid te beschermen.

(6)

Een aantal lidstaten heeft de Commissie ervan in kennis gesteld dat hun capaciteit om geschikt personeel in te zetten voor officiële controles en andere officiële activiteiten, zoals vereist bij Verordening (EU) 2017/625, als gevolg van die verplaatsingsbeperkingen ernstig in het gedrang komt.

(7)

Een aantal lidstaten heeft de Commissie specifiek op de hoogte gebracht van moeilijkheden bij het uitvoeren van officiële controles en andere officiële activiteiten waarvoor de fysieke aanwezigheid van controlepersoneel vereist is. Er zijn met name problemen met betrekking tot het klinisch onderzoek van dieren, bepaalde controles van producten van dierlijke oorsprong, planten en plantaardige producten en van levensmiddelen en diervoeders van niet-dierlijke oorsprong, en het testen van monsters in officiële, door de lidstaten aangewezen laboratoria.

(8)

Overeenkomstig de EU-wetgeving die van toepassing is op de handel in levende dieren en levende producten op de eengemaakte markt, en met name de Richtlijnen 64/432/EEG (3), 88/407/EEG (4), 89/556/EEG (5), 90/429/EEG (6), 91/68/EEG (7), 92/65/EEG (8), 2006/88/EG (9), 2009/156/EG (10) en 2009/158/EG (11) van de Raad, moeten zendingen dieren en levende producten tijdens verplaatsingen tussen de lidstaten vergezeld gaan van de oorspronkelijke diergezondheidscertificaten.

(9)

Een aantal lidstaten heeft de Commissie er ook van in kennis gesteld dat officiële controles en andere officiële activiteiten die resulteren in de ondertekening en afgifte van officiële certificaten en officiële verklaringen in de oorspronkelijke papiervorm, die zendingen dieren en levende producten die tussen lidstaten worden vervoerd of die de Unie binnenkomen, moeten vergezellen, momenteel niet overeenkomstig de EU-wetgeving kunnen worden verricht.

(10)

Daarom moet een alternatief voor de presentatie van officiële certificaten en officiële verklaringen in de oorspronkelijke papiervorm tijdelijk worden toegestaan; daarbij moet rekening worden gehouden met het gebruik door geregistreerde gebruikers van Traces (Trade Control and Expert System) als bedoeld in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie (12) en met het feit dat het momenteel technisch niet mogelijk is om in Traces elektronische certificaten af te geven overeenkomstig die uitvoeringsverordening. Dat alternatief mag geen afbreuk doen aan de verplichting van de exploitanten overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 om, waar dat technisch haalbaar is, de oorspronkelijke documenten te overleggen.

(11)

In het licht van deze specifieke omstandigheden moeten maatregelen worden genomen om ernstige gezondheidsrisico’s voor het personeel van de bevoegde autoriteiten te voorkomen, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de preventie van door dieren, planten en producten daarvan veroorzaakte risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, en zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de preventie van risico’s voor het welzijn van dieren. Tegelijkertijd moet de goede werking van de eengemaakte markt, op basis van de agro-voedselketenwetgeving van de Unie, worden gewaarborgd.

(12)

Lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden om hun bestaande controlesystemen operationeel te houden, moeten derhalve de in deze verordening vastgestelde tijdelijke maatregelen kunnen toepassen, in de mate die nodig is om de daarmee samenhangende ernstige storingen van hun controlesystemen te verhelpen. De lidstaten moeten alle nodige maatregelen nemen om de ernstige storing van hun controlesystemen zo snel mogelijk te verhelpen.

(13)

De lidstaten die de in deze verordening vastgestelde tijdelijke maatregelen toepassen, moeten de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis stellen, alsmede van de maatregelen die zij treffen om de moeilijkheden bij de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 te verhelpen.

(14)

Deze verordening moet gedurende twee maanden van toepassing zijn om de planning en de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten tijdens de aan COVID-19 verbonden crisis te vergemakkelijken. Gelet op de van een aantal lidstaten ontvangen informatie, waaruit valt op te maken dat onmiddellijk tijdelijke maatregelen moeten worden vastgesteld, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan.

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze verordening worden tijdelijke maatregelen vastgesteld die nodig zijn om wijdverspreide risico’s voor de gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het dierenwelzijn te beperken, teneinde het hoofd te bieden aan ernstige storingen van de werking van de controlesystemen van de lidstaten als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Artikel 2

De lidstaten die de in deze verordening vastgestelde tijdelijke maatregelen wensen toe te passen, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis, alsmede van de maatregelen die zij treffen om de problemen bij de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 te verhelpen.

Artikel 3

De officiële controles en andere officiële activiteiten kunnen uitzonderlijk worden verricht door een of meer natuurlijke personen die specifiek door de bevoegde autoriteit zijn gemachtigd op grond van hun kwalificaties, opleiding en praktijkervaring, die via een van de beschikbare communicatiemiddelen in contact staan met de bevoegde autoriteit en die de instructies van de bevoegde autoriteit voor de uitvoering van die officiële controles en andere officiële activiteiten moeten volgen. Deze personen handelen onpartijdig en zijn vrij van elk belangenconflict wat de officiële controles en andere door hen verrichte officiële activiteiten betreft.

Artikel 4

Officiële controles en andere officiële activiteiten met betrekking tot officiële certificaten en officiële verklaringen kunnen bij wijze van uitzondering worden verricht door middel van een officiële controle van een elektronische kopie van het origineel van dergelijke certificaten of verklaringen of van een in Traces gegenereerd en ingediend elektronisch formaat van het certificaat of de verklaring, op voorwaarde dat de persoon die verantwoordelijk is voor de indiening van het officiële certificaat of de officiële verklaring, bij de bevoegde autoriteit een verklaring overlegt waarin wordt bevestigd dat het origineel van het officiële certificaat of de officiële verklaring zal worden overgelegd zodra dit technisch mogelijk is. Bij de uitvoering van dergelijke officiële controles en andere officiële activiteiten houdt de bevoegde autoriteit rekening met het risico van niet-naleving dat de desbetreffende dieren en goederen vormen, en met de resultaten van de officiële controles die de betrokken exploitanten in het verleden hebben ondergaan en de mate waarin zij de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde regels in acht hebben genomen.

Artikel 5

Bij wijze van uitzondering kunnen officiële controles en andere officiële activiteiten:

a)

in geval van analyses, tests of diagnoses die moeten worden verricht door de officiële laboratoria, worden verricht door een daartoe tijdelijk door de bevoegde autoriteit aangewezen laboratorium;

b)

in geval van fysieke bijeenkomsten met exploitanten en hun personeel in het kader van de in artikel 14 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde officiële controlemethoden en -technieken, worden verricht via de beschikbare middelen voor communicatie op afstand.

Artikel 6

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 1 juni 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  C(2020) 1753 final van 16 maart 2020.

(3)  Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64).

(4)  Richtlijn 88/407/EEG van de Raad van 14 juni 1988 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroren sperma van runderen en de invoer daarvan (PB L 194 van 22.7.1988, blz. 10).

(5)  Richtlijn 89/556/EEG van de Raad van 25 september 1989 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in embryo’s van als huisdier gehouden runderen en de invoer daarvan uit derde landen (PB L 302 van 19.10.1989, blz. 1).

(6)  Richtlijn 90/429/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in sperma van varkens en de invoer daarvan (PB L 224 van 18.8.1990, blz. 62).

(7)  Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19).

(8)  Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo’s waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54).

(9)  Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14).

(10)  Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PB L 192 van 23.7.2010, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74).

(12)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking van het informatiemanagementsysteem voor officiële controles en de systeemcomponenten ervan (“de Imsoc-verordening”) (PB L 261 van 14.10.2019, blz. 37).


BESLUITEN

31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/34


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/467 VAN DE COMMISSIE

van 25 maart 2020

tot vaststelling van de definitieve toewijzing aan de lidstaten van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit C(2019) 2249 final

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 1795)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1370/2013 van de Raad van 16 december 2013 houdende maatregelen tot vaststelling van steun en restituties in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (1), en met name artikel 5, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 van de Commissie (2) moeten lidstaten die wensen deel te nemen aan de steunregeling van de Unie voor de verstrekking van groenten en fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (hierna “de schoolregeling” genoemd), uiterlijk op 31 januari van elk jaar bij de Commissie hun verzoek om Uniesteun voor het volgende schooljaar indienen en, indien nodig, hun verzoek om Uniesteun voor het lopende schooljaar actualiseren.

(2)

Overeenkomstig artikel 137, lid 1, eerste alinea, van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden de programma’s en activiteiten van de Unie die krachtens het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 of eerdere financiële vooruitzichten zijn vastgelegd, in 2019 en 2020 ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk ten uitvoer gelegd op basis van het toepasselijke recht van de Unie.

(3)

Met het oog op de doeltreffende uitvoering van de schoolregeling moet de toewijzing van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk aan de deelnemende lidstaten worden vastgesteld op basis van de bedragen die die lidstaten in hun verzoek om Uniesteun hebben vermeld, en rekening houdend met de overdrachten tussen de indicatieve toewijzingen van die lidstaten, als bedoeld in artikel 23 bis, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(4)

Alle lidstaten hebben de Commissie in kennis gesteld van hun verzoek om Uniesteun voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021, onder vermelding van het gevraagde steunbedrag voor schoolgroenten en -fruit of voor schoolmelk, of voor beide onderdelen van de regeling. Voor België, Frankrijk, Cyprus en Zweden is bij de gevraagde bedragen rekening gehouden met de overdrachten tussen de indicatieve toewijzingen.

(5)

Met het oog op een optimaal gebruik van de beschikbare middelen moet Uniesteun waarom niet is verzocht, worden herverdeeld over de lidstaten die aan de schoolregeling deelnemen en in hun verzoek om Uniesteun hebben aangegeven dat zij, als er aanvullende middelen beschikbaar zijn, meer dan hun indicatieve toewijzing willen gebruiken.

(6)

In hun verzoek om Uniesteun voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 hebben Zweden en het Verenigd Koninkrijk minder dan de indicatieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit en/of voor schoolmelk gevraagd. Bulgarije, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Kroatië, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Nederland, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije en Zweden hebben te kennen gegeven meer dan de indicatieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit en/of voor schoolmelk te willen gebruiken.

(7)

Op basis van de door de lidstaten meegedeelde informatie moet de definitieve toewijzing van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021 worden vastgesteld.

(8)

Bij Uitvoeringsbesluit C(2019) 2249 final van de Commissie (4) is de definitieve toewijzing, voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020, van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk aan de lidstaten die aan de schoolregeling deelnemen, vastgesteld. Bepaalde lidstaten hebben hun verzoek om Uniesteun voor dat schooljaar geactualiseerd. Duitsland, Spanje, Luxemburg, Nederland en Oostenrijk hebben overdrachten tussen de definitieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit en de definitieve toewijzing voor schoolmelk meegedeeld. België, Nederland en Portugal hebben minder dan de definitieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit en/of voor schoolmelk gevraagd. Tsjechië, Duitsland, Estland, Ierland, Spanje, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Roemenië en Slowakije hebben te kennen gegeven meer dan de definitieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit en/of voor schoolmelk te willen gebruiken.

(9)

Uitvoeringsbesluit C(2019) 2249 final moet worden gewijzigd op basis van de door de lidstaten meegedeelde informatie.

(10)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De definitieve toewijzing, voor de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021, van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk aan de lidstaten die aan de schoolregeling deelnemen, wordt vastgesteld in bijlage I.

Artikel 2

Bijlage I bij Uitvoeringsbesluit C(2019) 2249 final wordt vervangen door de tekst in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 25 maart 2020.

Voor de Commissie

Janusz WOJCIECHOWSKI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 346 van 20.12.2013, blz. 12.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/39 van de Commissie van 3 november 2016 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft Uniesteun voor de verstrekking van groenten, fruit, bananen en melk in onderwijsinstellingen (PB L 5 van 10.1.2017, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(4)  Uitvoeringsbesluit C(2019) 2249 final van de Commissie van 27 maart 2019 tot vaststelling van de definitieve toewijzing aan de lidstaten van de Uniesteun voor schoolgroenten en -fruit en voor schoolmelk voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020 en tot wijziging van Uitvoeringsbesluit C(2018) 1762 final.


BIJLAGE I

Schooljaar 2020/2021

(in EUR)

Lidstaat

Definitieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit

Definitieve toewijzing voor schoolmelk

België

3 405 459

1 613 200

Bulgarije

2 562 226

1 145 871

Tsjechië

3 918 810

1 813 713

Denemarken

2 249 220

1 578 867

Duitsland

24 582 347

10 712 157

Estland

542 176

727 890

Ierland

2 238 463

1 029 094

Griekenland

3 218 885

1 550 685

Spanje

16 237 995

6 302 784

Frankrijk

17 990 469

17 123 194

Kroatië

1 636 896

874 426

Italië

20 493 267

9 016 105

Cyprus

390 044

400 177

Letland

769 194

736 593

Litouwen

1 089 604

1 082 982

Luxemburg

333 895

204 752

Hongarije

3 666 098

1 927 193

Malta

319 478

200 892

Nederland

6 683 866

2 401 061

Oostenrijk

2 796 946

1 250 119

Polen

14 394 215

10 941 915

Portugal

3 283 397

2 220 981

Roemenië

7 866 848

10 771 254

Slovenië

701 580

359 649

Slowakije

2 098 537

1 004 766

Finland

1 599 047

3 824 689

Zweden

0

9 217 369

Verenigd Koninkrijk

0

4 898 661

Totaal

145 068 962

104 931 038


BIJLAGE II

“BIJLAGE I

Schooljaar 2019/2020

(in EUR)

Lidstaat

Definitieve toewijzing voor schoolgroenten en -fruit

Definitieve toewijzing voor schoolmelk

België

2 506 459

855 200

Bulgarije

2 592 914

1 156 473

Tsjechië

4 163 260

2 103 744

Denemarken

1 807 661

1 460 645

Duitsland

26 436 867

10 437 134

Estland

573 599

765 332

Ierland

2 266 887

1 201 217

Griekenland

3 218 885

1 550 685

Spanje

17 454 573

6 136 910

Frankrijk

17 990 469

17 123 194

Kroatië

1 660 486

800 354

Italië

20 811 379

9 120 871

Cyprus

390 044

400 177

Letland

814 976

788 002

Litouwen

1 144 738

1 150 401

Luxemburg

381 828

165 000

Hongarije

3 886 202

2 171 100

Malta

296 797

211 122

Nederland

7 255 860

1 320 848

Oostenrijk

3 116 669

1 113 019

Polen

14 579 625

11 005 606

Portugal

1 553 912

2 151 570

Roemenië

6 866 848

11 301 317

Slovenië

708 635

362 276

Slowakije

2 206 132

1 140 984

Finland

1 599 047

3 824 689

Zweden

0

8 998 717

Verenigd Koninkrijk

0

4 898 661

Totaal

146 284 753

103 715 247


REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/38


BESLUIT VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN HET EUROPEES CENTRUM VOOR ZIEKTEPREVENTIE EN -BESTRIJDING

van 9 september 2019

houdende interne voorschriften betreffende beperkingen van bepaalde rechten van betrokkenen in verband met de verwerking van hun persoonsgegevens in het kader van de werking van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

DE RAAD VAN BESTUUR VAN HET EUROPEES CENTRUM VOOR ZIEKTEPREVENTIE EN -BESTRIJDING (hierna “ECDC” genoemd)

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (1), en met name artikel 25,

Gezien Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (2), en met name artikel 20, lid 4,

Gezien het reglement van orde van de raad van bestuur van het ECDC, en met name artikel 10,

Gezien het advies van de EDPS van 22 juli 2019 en de leidraad van de EDPS over artikel 25 van de nieuwe verordening en de interne voorschriften,

Na raadpleging van het personeelscomité, Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het ECDC voert zijn activiteiten uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 851/2004.

(2)

Overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 dienen beperkingen op de toepassing van de artikelen 14 tot en met 22, 35 en 36, en artikel 4 van die verordening, voor zover de bepalingen daarvan overeenstemmen met de rechten en verplichtingen waarin de artikelen 14 tot en met 22 voorzien, gebaseerd te zijn op door het ECDC vast te stellen interne voorschriften, voor zover deze niet gebaseerd zijn op rechtshandelingen die op grond van de Verdragen zijn vastgesteld.

(3)

Deze interne voorschriften, met inbegrip van de bepalingen betreffende de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van een beperking, zijn niet van toepassing wanneer een op grond van de Verdragen vastgestelde rechtshandeling voorziet in een beperking van de rechten van de betrokkene.

(4)

Wanneer het ECDC zijn verplichtingen met betrekking tot de rechten van betrokkenen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1725 vervult, gaat het na of een van de in die verordening vastgestelde vrijstellingen van toepassing is.

(5)

In het kader van zijn administratieve werking kan het ECDC administratieve onderzoeken instellen, tuchtprocedures inleiden, voorbereidende activiteiten verrichten in verband met gevallen van mogelijke onregelmatigheden die aan OLAF zijn gemeld, klokkenluiderszaken in behandeling nemen, (formele en informele) procedures in verband met intimidatie behandelen, interne en externe klachten behandelen, interne audits uitvoeren, gezondheidsgegevens van ECDC-personeel verwerken, onderzoeken uitvoeren door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 en interne (IT-)veiligheidsonderzoeken verrichten.

(6)

Het ECDC verwerkt verschillende categorieën van persoonsgegevens, inclusief harde gegevens (“objectieve” gegevens zoals identificatiegegevens, contactgegevens, professionele gegevens, administratieve gegevens, gegevens uit specifieke bronnen, elektronische communicatie en verkeersgegevens) en/of zachte gegevens (“subjectieve” gegevens met betrekking tot de zaak, zoals redeneringen, gedragsgegevens, beoordelingen, prestatiegegevens en gegevens met betrekking tot of naar voren gebracht in verband met het onderwerp van de procedure of activiteit).

(7)

Het ECDC, vertegenwoordigd door zijn directeur, treedt op als de verwerkingsverantwoordelijke, ongeacht een verder delegeren van deze rol binnen het ECDC, voor de operationele specifieke verwerking van persoonsgegevens.

(8)

De persoonsgegevens worden veilig opgeslagen in een elektronische omgeving of op papier waarmee ongeoorloofde toegang of overdracht van gegevens aan personen zonder noodzaak van kennisneming wordt voorkomen. De verwerkte persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk en passend voor de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt gedurende de periode die is gespecificeerd in de gegevensbeschermingsmededelingen, de privacyverklaringen of het register van het ECDC.

(9)

De interne voorschriften zijn van toepassing op alle verwerkingen door het ECDC in het kader van zijn administratieve onderzoeken, tuchtprocedures, voorbereidende activiteiten in verband met mogelijke, bij OLAF aangemelde onregelmatigheden, klokkenluidersprocedures, (formele en informele) procedures voor gevallen van intimidatie, verwerking van interne en externe klachten, interne audits, de onderzoeken die worden uitgevoerd door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 en (IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid (bijvoorbeeld CERT-EU) worden behandeld en met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van personeelsleden.

(10)

De interne voorschriften zijn van toepassing op verwerkingen die vóór inleiding van voornoemde procedures plaatsvonden, alsook op verwerkingen die tijdens deze procedures en tijdens het toezicht op de follow-up van de uitkomst van deze procedures plaatsvinden. Zij moeten ook bijstand en samenwerking bestrijken die het ECDC buiten zijn administratieve onderzoeken biedt aan nationale autoriteiten en internationale organisaties.

(11)

In de gevallen waarop deze interne voorschriften van toepassing zijn, moet het ECDC motiveren waarom de beperkingen strikt noodzakelijk en evenredig zijn in een democratische samenleving en de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden eerbiedigen.

(12)

Binnen dit kader is het ECDC gehouden om de grondrechten van de betrokkenen tijdens voornoemde procedures zo veel mogelijk te respecteren, met name die welke betrekking hebben op het recht op informatieverstrekking, de toegang tot en rectificatie van gegevens, het recht op wissing, beperking van de verwerking, het recht op mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene of de vertrouwelijkheid van de communicatie zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2018/1725.

(13)

Het ECDC kan er echter toe worden verplicht de informatie aan de betrokkene en de rechten van andere betrokkenen te beperken, in het bijzonder om zijn eigen onderzoeken, de onderzoeken en procedures van andere overheidsinstanties en de rechten van andere personen die met zijn onderzoeken of andere procedures verband houden, te beschermen.

(14)

Het ECDC kan dus de informatie beperken met het oog op de bescherming van het onderzoek en de grondrechten en fundamentele vrijheden van andere betrokkenen.

(15)

Het ECDC moet regelmatig controleren of de voorwaarden die de beperking rechtvaardigen nog van toepassing zijn en de beperking opheffen zodra dit niet langer het geval is.

(16)

De verwerkingsverantwoordelijke dient de functionaris voor gegevensbescherming op het moment van de opschorting en tijdens de herzieningen op de hoogte te stellen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Dit besluit stelt voorschriften vast met betrekking tot de voorwaarden waaronder het ECDC in het kader van zijn procedures als bedoeld in lid 2, de toepassing van de rechten die zijn neergelegd in de artikelen 14 tot en met 21, 35 en 36, evenals artikel 4 daarvan, kan beperken overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725.

2.   In het kader van de administratieve werking van het ECDC is dit besluit van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het ECDC met het oog op het verrichten van administratieve onderzoeken, tuchtprocedures, voorbereidende activiteiten in verband met mogelijke onregelmatigheden die aan OLAF zijn gemeld, de verwerking van klokkenluiderszaken, (formele en informele) procedures in verband met intimidatie, de verwerking van interne en externe klachten, het uitvoeren van interne audits, onderzoeken uitgevoerd door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725, (IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden behandeld (bijvoorbeeld CERT-EU), evenals de behandeling van persoonlijke dossiers van personeelsleden (wanneer deze mogelijk psychologische of psychiatrische gegevens bevatten).

3.   De betreffende gegevenscategorieën zijn harde gegevens (“objectieve” gegevens zoals identificatiegegevens, contactgegevens, professionele gegevens, administratieve gegevens, gegevens uit specifieke bronnen, elektronische communicatie en verkeersgegevens) en/of zachte gegevens (“subjectieve” gegevens over een specifieke zaak zoals bewijsvoering, gedragsgegevens, beoordelingen, prestatie- en gedragsgegevens en gegevens met betrekking tot of naar voren gebracht in verband met het onderwerp van de procedure of activiteit).

4.   Wanneer het ECDC zijn verplichtingen met betrekking tot de rechten van betrokkenen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1725 vervult, gaat het na of een van de in die verordening vastgestelde vrijstellingen van toepassing is.

5.   Onder voorbehoud van de voorwaarden van dit besluit kunnen de beperkingen van toepassing zijn op de volgende rechten: verstrekking van informatie aan betrokkenen, recht van toegang, rectificatie, wissing, beperking van de verwerking, mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene of vertrouwelijkheid van communicatie.

Artikel 2

Specificatie van de verwerkingsverantwoordelijke en waarborgen

1.   Teneinde gegevensinbreuken, gegevensverlies of ongeoorloofde openbaarmaking van gegevens te voorkomen, zijn de volgende waarborgen ingevoerd:

a)

papieren documenten worden bewaard in beveiligde kasten en zijn alleen toegankelijk voor bevoegd personeel;

b)

alle elektronische gegevens worden veilig opgeslagen in IT-toepassingen volgens de beveiligingsnormen van het ECDC, evenals in specifieke elektronische mappen die alleen toegankelijk zijn voor geautoriseerd personeel. Passende toegangsniveaus worden individueel toegekend;

c)

de gegevensbank wordt beveiligd met een wachtwoord en is alleen toegankelijk voor geautoriseerd personeel; e-registratiedossiers worden veilig bewaard om de vertrouwelijkheid en privacy van de gegevens te waarborgen;

d)

alle personen die toegang hebben tot de gegevens zijn gebonden door geheimhoudingsplicht.

2.   De verantwoordelijke voor de verwerkingsactiviteiten is het ECDC, vertegenwoordigd door zijn directeur, die de functie van verwerkingsverantwoordelijke kan delegeren. Betrokkenen worden geïnformeerd over de gedelegeerde verantwoordelijke door middel van gegevensbeschermingsmededelingen of -registers die op de website en/of het intranet van het ECDC worden gepubliceerd.

3.   De in artikel 1, lid 3, bedoelde persoonsgegevens worden niet langer bewaard dan noodzakelijk en passend is voor de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt. In geen geval worden zij langer bewaard dan de bewaringstermijn die is aangegeven in de gegevensbeschermingsmededelingen, de privacyverklaringen of -registers vermeld in artikel 5, lid 1.

4.   Wanneer het ECDC overweegt een beperking in te stellen, wordt het risico voor de rechten en vrijheden van de betrokkene in het bijzonder afgewogen tegen het risico voor de rechten en vrijheden van andere betrokkenen en het risico van teloorgang van het effect van de onderzoeken of procedures van het ECDC, bijvoorbeeld door het vernietigen van bewijsmateriaal. De risico’s voor de rechten en vrijheden van de betrokkene hebben voornamelijk betrekking op, maar zijn niet beperkt tot, reputatieschade en het recht zich te verdedigen en het recht om gehoord te worden.

Artikel 3

Beperkingen

1.   Het ECDC zal beperkingen uitsluitend toepassen om het volgende te waarborgen:

a)

het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, met inbegrip van het beschermen tegen en voorkomen van gevaren voor de openbare veiligheid;

b)

de interne veiligheid van de instellingen en organen van de Unie, met inbegrip van die van hun elektronische communicatienetwerken;

c)

het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van schendingen van de beroepscodes voor gereglementeerde beroepen;

d)

een taak op het gebied van toezicht, inspectie of regelgeving die verband houdt, al is het incidenteel, met de uitoefening van het openbaar gezag in de gevallen als bedoeld onder a);

e)

de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

2.   Als een specifieke toepassing van de in lid 1 beschreven doeleinden kan het ECDC in de volgende gevallen beperkingen opleggen met betrekking tot persoonsgegevens die worden uitgewisseld met diensten van de Commissie of andere instellingen, organen en instanties van de Unie, bevoegde autoriteiten van lidstaten of derde landen of internationale organisaties, in de volgende situaties:

a)

wanneer de uitoefening van deze rechten en verplichtingen door de diensten van de Commissie of andere instellingen, organen, agentschappen en bureaus van de Unie kan worden beperkt op basis van andere besluiten als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EU) 2018/1725 of overeenkomstig hoofdstuk IX van die verordening of de oprichtingshandelingen van andere instellingen, organen, agentschappen en bureaus van de Unie;

b)

wanneer de uitoefening van die rechten en verplichtingen door bevoegde autoriteiten van de lidstaten zou kunnen worden beperkt op grond van in artikel 23 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (3) bedoelde handelingen of uit hoofde van nationale maatregelen tot omzetting van artikel 13, lid 3, artikel 15, lid 3, of artikel 16, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (4);

c)

wanneer de uitoefening van die rechten en verplichtingen de samenwerking van het ECDC met derde landen of internationale organisaties bij de uitvoering van zijn taken in gevaar kan brengen.

Alvorens beperkingen op te leggen in de omstandigheden als bedoeld in de eerste alinea, onder a) en b), raadpleegt het ECDC de betrokken diensten van de Commissie, de instellingen, organen of instanties van de Unie of de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, tenzij het voor het ECDC duidelijk is dat de toepassing van een beperking wordt geregeld door een van de in die punten genoemde handelingen.

3.   Elke beperking is noodzakelijk en evenredig, waarbij rekening wordt gehouden met de risico’s voor de rechten en vrijheden van betrokkenen en de essentie van de fundamentele rechten en vrijheden in een democratische samenleving onverlet wordt gelaten.

4.   Als een beperking wordt overwogen, wordt een noodzakelijkheids- en evenredigheidsonderzoek verricht op basis van onderhavige voorschriften. Ieder geval wordt voor verantwoordingsdoeleinden gedocumenteerd in een interne beoordelingsnota.

5.   Beperkingen worden opgeheven zodra de omstandigheden die deze rechtvaardigen niet meer van toepassing zijn. Dit geldt in het bijzonder wanneer wordt geoordeeld dat de uitoefening van het beperkte recht het effect van de opgelegde beperking niet langer zou opheffen of de rechten of vrijheden van andere betrokkenen zou schaden.

Artikel 4

Beoordeling door de functionaris voor gegevensbescherming

1.   Het ECDC stelt zijn functionaris voor gegevensbescherming (“de DPO”) onverwijld op de hoogte wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de toepassing van rechten van betrokkenen beperkt of de beperking verlengt overeenkomstig dit besluit. De verwerkingsverantwoordelijke geeft de DPO toegang tot het registratiedossier met de beoordeling van de noodzaak en evenredigheid van de beperking en legt in het registratiedossier de datum vast waarop de DPO is geïnformeerd.

2.   De DPO kan de verwerkingsverantwoordelijke schriftelijk verzoeken de toepassing van de beperkingen opnieuw te beoordelen. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de DPO schriftelijk op de hoogte van de uitkomst van de gevraagde beoordeling.

3.   De verwerkingsverantwoordelijke stelt de DPO op de hoogte wanneer de beperking is opgeheven.

Artikel 5

Verstrekking van informatie aan de betrokkene

1.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgelegd, kan de verwerkingsverantwoordelijke het recht op informatie beperken in het kader van de volgende verwerkingen:

a)

het uitvoeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures;

b)

voorbereidende activiteiten in verband met gevallen van mogelijke onregelmatigheden die bij OLAF werden gemeld;

c)

klokkenluidersprocedures;

d)

(formele en informele) procedures voor gevallen van intimidatie;

e)

de behandeling van interne en externe klachten;

f)

interne audits;

g)

de door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 verrichte onderzoeken;

h)

(IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden behandeld (bijvoorbeeld CERT-EU).

In de op zijn website of intranet gepubliceerde gegevensbeschermingsmededelingen, privacyverklaringen of -registers in de zin van artikel 31 van Verordening (EU) 2018/1725, waarin betrokkenen worden geïnformeerd over hun rechten in het kader van een gegeven procedure, neemt het ECDC informatie op over mogelijke beperkingen van deze rechten. De informatie heeft betrekking op de rechten die kunnen worden beperkt, de redenen hiervoor en de mogelijke duur ervan.

2.   Onverminderd het bepaalde in lid 3 stelt het ECDC, indien dit evenredig is, alle betrokkenen die bij de specifieke verwerking betrokken zijn, onverwijld individueel in kennis van hun rechten met betrekking tot bestaande of toekomstige beperkingen, zonder onnodige vertraging en in schriftelijke vorm.

3.   Indien het ECDC de verstrekking van informatie aan de in lid 2 bedoelde betrokkenen geheel of gedeeltelijk beperkt, registreert het de redenen voor de beperking, de rechtsgrond overeenkomstig artikel 3 van dit besluit, met inbegrip van een beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de beperking.

De aantekening en, indien van toepassing, de documenten met onderliggende feitelijke en juridische elementen worden geregistreerd. Ze worden desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming verstrekt.

4.   De in lid 3 bedoelde beperking blijft van toepassing zolang de redenen daarvoor blijven bestaan. Wanneer de redenen voor de beperking niet langer gelden, verstrekt het ECDC de betrokkene informatie over de voornaamste redenen waarop de toepassing van een beperking is gebaseerd.

Tegelijkertijd stelt het ECDC de betrokkene in kennis van het recht om te allen tijde een klacht in te dienen bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming of om beroep in te stellen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Het ECDC herziet de toepassing van de beperking om de zes maanden vanaf de vaststelling ervan en bij de afsluiting van de enquête, de procedure of het onderzoek in kwestie. Daarna controleert de verwerkingsverantwoordelijke elke zes maanden of het nodig is om de beperkingen te handhaven.

Artikel 6

Recht van inzage door de betrokkene

1.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en onder de voorwaarden van dit besluit kan de verwerkingsverantwoordelijke het recht op toegang waar noodzakelijk en evenredig in het kader van de volgende verwerkingsactiviteiten beperken:

a)

het uitvoeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures;

b)

voorbereidende activiteiten in verband met gevallen van mogelijke onregelmatigheden die bij OLAF werden gemeld;

c)

klokkenluidersprocedures;

d)

(formele en informele) procedures voor gevallen van intimidatie;

e)

de behandeling van interne en externe klachten;

f)

interne audits;

g)

de door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 verrichte onderzoeken;

h)

(IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden behandeld (bijvoorbeeld CERT-EU);

i)

met betrekking tot rechtstreekse toegang tot medische gegevens van psychologische of psychiatrische aard die zijn opgenomen in het personeelsdossier van personeelsleden van het ECDC.

Wanneer betrokkenen op grond van artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1725 toegang vragen tot hun persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van een of meer specifieke gevallen of een specifieke verwerkingsactiviteit, beperkt het ECDC zijn beoordeling van het verzoek uitsluitend tot deze persoonsgegevens.

2.   Wanneer het ECDC het recht van inzage als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1725 geheel of gedeeltelijk beperkt, neemt zij de volgende stappen:

a)

het stelt in zijn antwoord op het verzoek de betrokkene in kennis van de opgelegde beperking, van de belangrijkste redenen daarvoor en van de mogelijkheid om bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming eenklacht in te dienen of bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep in te stellen;

b)

het vermeldt in een interne beoordeling de redenen voor de beperking, met inbegrip van een beoordeling van de noodzaak, de evenredigheid van de beperking en de duur ervan.

De verstrekking van de onder a) bedoelde informatie kan worden uitgesteld, achterwege gelaten of geweigerd als daardoor het effect van de beperking overeenkomstig artikel 25, lid 8, van Verordening (EU) 2018/1725 verloren zou gaan.

Het ECDC herziet de toepassing van de beperking om de zes maanden vanaf de vaststelling ervan en bij de afsluiting van het desbetreffende onderzoek. Daarna controleert de verwerkingsverantwoordelijke elke zes maanden of het nodig is om de beperkingen te handhaven.

3.   De aantekening en, indien van toepassing, de documenten met onderliggende feitelijke en juridische elementen worden geregistreerd. Ze worden desgevraagd aan de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming verstrekt.

Artikel 7

Recht op rectificatie, wissing en beperking van de verwerking

1.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgelegd, kan de verwerkingsverantwoordelijke het recht op rectificatie, wissing en beperking indien noodzakelijk en passend beperken in het kader van de volgende verwerkingen:

a)

het uitvoeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures;

b)

voorbereidende activiteiten in verband met gevallen van mogelijke onregelmatigheden die bij OLAF werden gemeld;

c)

klokkenluidersprocedures;

d)

(formele en informele) procedures voor gevallen van intimidatie; e) de behandeling van interne en externe klachten;

e)

de behandeling van interne en externe klachten;

f)

interne audits;

g)

de door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 verrichte onderzoeken;

h)

(IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden behandeld (bijvoorbeeld CERT-EU).

2.   Wanneer het ECDC de toepassing van het recht op rectificatie, wissing en beperking van de verwerking als bedoeld in de artikelen 18, 19, lid 1, en 20, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 geheel of gedeeltelijk beperkt, neemt het de in artikel 6, lid 2, van dit besluit genoemde maatregelen om het dossier te registreren overeenkomstig artikel 6, lid 3, van die verordening.

Artikel 8

Mededeling aan de betrokkene van een inbreuk op persoonsgegevens en vertrouwelijkheid van elektronische communicatie

1.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgelegd, kan de verwerkingsverantwoordelijke het recht op mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens waar noodzakelijk en passend beperken in het kader van de volgende verwerkingen:

a)

het uitvoeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures;

b)

voorbereidende activiteiten in verband met gevallen van mogelijke onregelmatigheden die bij OLAF werden gemeld;

c)

klokkenluidersprocedures;

d)

(formele en informele) procedures voor gevallen van intimidatie;

e)

de behandeling van interne en externe klachten;

f)

interne audits;

g)

de door de functionaris voor gegevensbescherming overeenkomstig artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 verrichte onderzoeken;

h)

(IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden behandeld (bijvoorbeeld CERT-EU).

2.   In naar behoren gemotiveerde gevallen en onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgelegd, kan de verwerkingsverantwoordelijke het recht op vertrouwelijkheid van elektronische communicatie waar noodzakelijk en passend beperken in het kader van de volgende verwerkingen:

a)

het uitvoeren van administratieve onderzoeken en tuchtprocedures;

b)

voorbereidende activiteiten in verband met gevallen van mogelijke onregelmatigheden die bij OLAF werden gemeld;

c)

klokkenluidersprocedures;

d)

formele procedures voor gevallen van intimidatie;

e)

de behandeling van interne en externe klachten;

f)

(IT-)veiligheidsonderzoeken die intern of met externe betrokkenheid worden behandeld (bijvoorbeeld CERT-EU).

3.   Wanneer het ECDC de mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene of de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie als bedoeld in de artikelen 35 en 36 van Verordening (EU) 2018/1725 beperkt, legt het de redenen voor de beperking vast en registreert het die overeenkomstig artikel 5, lid 3, van dit besluit. Artikel 5, lid 4 van dit besluit is van toepassing.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Stockholm, 9 september 2019.

Voor het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

Anni VIROLAINEN-JULKUNEN

Voorzitter van de raad van bestuur


(1)  PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39.

(2)  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 1.

(3)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

31.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/45


BESLUIT Nr. 1/2020

VAN HET ASSOCIATIECOMITÉ EU-MAROKKO

van 16 maart 2020

betreffende de informatie-uitwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko met het oog op de effectbeoordeling van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds [2020/468]

HET ASSOCIATIECOMITÉ EU-MAROKKO,

Gezien de Euromediterrane overeenkomst van 26 februari 1996 waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, en met name artikel 83,

Gezien de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko van 25 oktober 2018 over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (hierna “de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling” genoemd), is op 19 juli 2019 in werking getreden.

(2)

Die overeenkomst in de vorm van een briefwisseling is gesloten behoudens de respectieve standpunten van de Europese Unie over de status van de Westelijke Sahara en van het Koninkrijk Marokko met betrekking tot die regio.

(3)

Door die overeenkomst in de vorm van een briefwisseling genieten de producten van oorsprong uit de Westelijke Sahara die zijn onderworpen aan controle door de douaneautoriteiten van het Koninkrijk Marokko, dezelfde handelspreferenties als die welke door de Europese Unie zijn toegekend aan de producten die vallen onder de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (hierna “de associatieovereenkomst” genoemd).

(4)

In een geest van partnerschap en teneinde de partijen in staat te stellen de effecten van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling te beoordelen, in het bijzonder op de duurzame ontwikkeling, met name wat betreft de voordelen voor de betrokken bevolking en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de betreffende gebieden, zijn de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen om minstens eenmaal per jaar informatie uit te wisselen in het kader van het associatiecomité.

(5)

De specifieke modaliteiten van die effectbeoordeling moeten door het associatiecomité worden vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   In de geest van partnerschap en teneinde de partijen in staat te stellen de effecten van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tijdens haar looptijd te beoordelen vanuit het oogpunt van duurzame ontwikkeling, zijn de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen jaarlijks in het kader van het associatiecomité onderling informatie uit te wisselen.

2.   De Europese Unie en het Koninkrijk Marokko wisselen nuttig geachte gegevens uit voor de belangrijkste betrokken sectoren, alsmede statistische, economische, sociale en milieu-informatie, met name wat betreft de voordelen van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling voor de betrokken bevolking en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de betreffende gebieden. Een lijst met relevante informatie is in de bijlage bij dit besluit opgenomen.

Die uitwisseling geschiedt op basis van een uiterlijk eind maart van elk jaar voorafgaande schriftelijke mededeling. Die mededeling kan worden gevolgd door verzoeken om toelichting en aanvullende vragen, met betrekking tot de door dit besluit bestreken onderwerpen. De antwoorden worden uiterlijk eind juni van elk jaar verzonden.

3.   Voorts zijn de partijen tevens overeengekomen, in een geest van partnerschap en teneinde de partijen in staat te stellen de effecten van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling te beoordelen, dat het Koninkrijk Marokko de Europese Unie om informatie kan verzoeken over de productie en de verhandeling van categorieën specifieke producten die voor het Koninkrijk Marokko van bijzonder belang zijn, op basis van de reeds bestaande informatiesystemen.

Daartoe verzendt het Koninkrijk Marokko uiterlijk eind maart van elk jaar zijn verzoek schriftelijk naar de Europese Unie. Die mededeling kan worden gevolgd door verzoeken om toelichting en aanvullende vragen. De antwoorden worden uiterlijk eind juni van elk jaar verzonden.

4.   De partijen nemen in het kader van het associatiecomité jaarlijks akte van die uitwisseling.

5.   De partijen hechten hun goedkeuring aan de notulen van de conclusies van het associatiecomité binnen de maand die op de vergadering volgt.

Artikel 2

De bijlage vormt een integrerend onderdeel van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 16 maart 2020.

Voor het Associatiecomité EU-Marokko

R. GILI


BIJLAGE

RELEVANTE GEGEVENS IN HET KADER VAN DE INFORMATIE-UITWISSELING WAARIN DE OVEREENKOMST IN DE VORM VAN EEN BRIEFWISSELING VOORZIET

De uitgewisselde informatie dienen ter actualisering van het verslag van 11 juni 2018 van de diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (1). De uitwisseling van informatie moet tevens gedetailleerde gegevens omvatten waarmee de effecten van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tijdens de uitvoering ervan kunnen worden geëvalueerd, met inbegrip van algemene informatie over de betreffende gebieden en bevolking. Die gegevens dienen enkel ter evaluatie en de actualisering van het genoemde verslag door de diensten van de Commissie en EDEO. Als relevante informatie geldt bijvoorbeeld het volgende:

1.

Door het Koninkrijk Marokko verstrekte gegevens

a)

Algemene informatie:

*

sociaal-economische en milieu-statistieken.

b)

Gegevens over de voornaamste economische exportsectoren:

*

productie per type product;

*

geëxploiteerd oppervlakte en geoogst volume;

*

uitvoer naar de Europese Unie naar volume en waarde;

*

economische activiteiten van de lokale marktdeelnemers die verband houden met de door de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling bestreken sectoren en gegeneerde banen;

*

duurzaam beheer van hulpbronnen;

*

productie-inrichtingen.

2.

Door de EU verstrekte gegevens:

Gegevens betreffende de verhandeling van naar het Koninkrijk Marokko uitgevoerde producten naar douanecode, volume en waarde voor zover die gegevens over de productie van bepaalde productie beschikbaar zijn.

3.

Andere relevante gegevens:

Zoals vastgelegd in de briefwisseling tussen de Europese Commissie en de missie van het Koninkrijk Marokko bij de Europese Unie van 6 december 2018, stelt het Koninkrijk Marokko een mechanisme in voor de vergaring van gegevens over de uitvoer die door de associatieovereenkomst wordt bestreken, zoals gewijzigd bij de briefwisseling, waardoor op systematische en regelmatige wijze precieze gegevens worden verstrekt en maandelijks ter beschikking worden gesteld, teneinde de Europese Unie in staat te stellen per regio over transparante en betrouwbare gegevens te beschikken over de oorsprong van die uitvoer naar de Unie (2). De Europese Commissie heeft rechtstreeks toegang tot die gegevens welke zij met de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie zal delen.

Van zijn kant, zal het Koninkrijk Marokko over transparante en betrouwbare statistische gegevens over de uitvoer van de Europese Unie naar het Koninkrijk Marokko beschikken.


(1)  Verslag over de voordelen van de uitbreiding van de tariefpreferenties naar producten van oorsprong uit de Westelijke Sahara voor de bevolking van de Westelijke Sahara, en over de raadpleging van deze bevolking van 11 juni 2018 (SWD (2018) 346 final).

(2)  NB: dat mechanisme is sinds 1 oktober 2019 operationeel.