ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 67

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

63e jaargang
5 maart 2020


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2020/354 van de Commissie van 4 maart 2020 tot vaststelling van een lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en tot intrekking van Richtlijn 2008/38/EG ( 1 )

1

 

*

Verordening (EU) 2020/355 van de Commissie van 26 februari 2020 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) in vloeibare emulsies van plantaardige oliën betreft ( 1 )

28

 

*

Verordening (EU) 2020/356 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van polysorbaten (E 432‐436) in koolzuurhoudende dranken betreft ( 1 )

31

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/357 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2018/395 wat betreft bewijzen van bevoegdheid als ballonvaarder ( 1 )

34

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/358 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 wat betreft bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen ( 1 )

57

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2020/359 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

82

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/360 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in geplatineerde platinaelektroden voor gebruik bij bepaalde metingen van geleidbaarheid ( 1 )

109

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/361 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor zeswaardig chroom als corrosiewering in het koolstofstalen koelsysteem van absorptiekoelkasten ( 1 )

112

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/362 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken wat betreft de vrijstelling voor zeswaardig chroom als anticorrosiemiddel in het koolstofstalen koelsysteem in absorptiekoelkasten in kampeerauto’s ( 1 )

116

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/363 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken wat betreft bepaalde vrijstellingen voor lood en loodverbindingen in onderdelen ( 1 )

119

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/364 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor het gebruik van cadmium in bepaalde stralingstolerante videocamerabuizen ( 1 )

122

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/365 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in soldeer en afwerkingen van uiteinden voor gebruik in bepaald handgereedschap met verbrandingsmotoren ( 1 )

125

 

*

Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2020/366 van de Commissie van 17 december 2019 tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood als thermische stabilisator in polyvinylchloride dat wordt gebruikt in bepaalde medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek voor de analyse van bloed, andere lichaamsvloeistoffen en lichaamsgassen ( 1 )

129

 

*

Richtlijn (EU) 2020/367 van de Commissie van 4 maart 2020 tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor de schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft ( 1 )

132

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/368 van de Commissie van 3 maart 2020 tot goedkeuring van het programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Slowakije (kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 1157)  ( 1 )

137

 

*

Besluit (EU) 2020/369 van de Commissie van 4 maart 2020 tot machtiging van verenigingen die op Unieniveau belangen van consumenten en het bedrijfsleven behartigen, om een externe waarschuwing te doen uitgaan, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

139

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/1


VERORDENING (EU) 2020/354 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot vaststelling van een lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en tot intrekking van Richtlijn 2008/38/EG

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (1), en met name artikel 10, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders is geregeld bij Verordening (EG) nr. 767/2009. Overeenkomstig artikel 9 van die verordening mogen diervoeders met een bijzonder voedingsdoel slechts worden verhandeld indien de bestemming ervan voorkomt in de overeenkomstig artikel 10 van die verordening opgestelde lijst van bestemmingen.

(2)

Bij Richtlijn 2008/38/EG van de Commissie (2) is de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel vastgesteld.

(3)

In bijlage I, deel A, bij Richtlijn 2008/38/EG zijn de algemene bepalingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel vastgesteld. Gezien de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en de etiketteringsvoorschriften die bij Verordening (EG) nr. 767/2009 zijn vastgesteld, moeten die algemene bepalingen worden herzien.

(4)

In de artikelen 11 tot en met 17 van Verordening (EG) nr. 767/2009 zijn nieuwe beginselen en regels voor het in de handel brengen van diervoeders, met inbegrip van etikettering, vastgesteld. Bijgevolg zijn verschillende vermeldingen in de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel in bijlage I, deel B, bij Richtlijn 2008/38/EG, deels vanwege gebrekkige en te algemene omschrijvingen in de kolom “Essentiële voedingskenmerken”, achterhaald. Voor dergelijke vermeldingen was het voor de controlerende autoriteiten zeer moeilijk te verifiëren of de bepalingen van Verordening (EG) nr. 767/2009 in acht waren genomen, onder meer wat betreft de vraag of de specifieke samenstelling van het betrokken diervoeder voldoet aan het desbetreffende bijzondere voedingsdoel.

(5)

Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 767/2009 heeft de Commissie een aantal verzoeken ontvangen om de voorwaarden voor verschillende bestemmingen van diervoeders met bijzonder voedingsdoel, die achterhaald waren, aan te passen en te wijzigen. Verouderde vermeldingen waarvoor geen verzoek is ingediend of waarvoor het verzoek is ingetrokken, moeten worden geschrapt.

(6)

Wat betreft andere bestemmingen van diervoeders met bijzonder voedingsdoel die zijn opgenomen in bijlage I, deel B, bij Richtlijn 2008/38/EG, zijn wijzigingen nodig van de bepalingen betreffende de essentiële voedingskenmerken en de vermeldingen op het etiket, teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en om de uitvoerbaarheid en de duidelijkheid van de bepalingen te verbeteren.

(7)

Voorts heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 767/2009 verzoeken ontvangen om de bijzondere voedingsdoelen “ondersteuning van het energiemetabolisme en van de werking van de spieren bij rabdomyolyse” en “ondersteuning in stresserende situaties, die zal leiden tot een vermindering van het daarmee samenhangende gedrag” toe te voegen aan de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel.

(8)

De Commissie heeft alle verzoeken, samen met de dossiers, ter beschikking gesteld van de lidstaten.

(9)

Na de bij die verzoeken gevoegde dossiers te hebben beoordeeld, heeft het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders (“het Comité”) erkend dat de specifieke samenstelling van het betrokken diervoeder voldoet aan het respectieve bijzondere voedingsdoel en dat het geen nadelige uitwerking heeft op de gezondheid van dieren en mensen, het milieu en het dierwelzijn.

(10)

Op grond van bovenstaande overwegingen moet de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel worden geactualiseerd.

(11)

Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de nieuwe algemene bepalingen en van de bijgewerkte lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel vereisen, is het passend overgangsmaatregelen vast te stellen om onnodige verstoring van handelspraktijken te voorkomen en onnodige administratieve lasten voor de exploitanten te vermijden.

(12)

Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst moet Richtlijn 2008/38/EG worden ingetrokken en worden vervangen door een verordening die geen elementen bevat die omzetting door de lidstaten in het nationale recht zouden vereisen. De laatste wijzigingen van die richtlijn zijn reeds achtereenvolgens bij verordeningen ingesteld wegens het ontbreken van de noodzaak van omzetting in nationaal recht van de betrokken bepalingen. Bovendien zijn de algemene voorschriften voor het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met bijzonder voedingsdoel vastgesteld in Verordening (EG) nr. 767/2009.

(13)

Om de lidstaten in staat te stellen de nodige aanpassingen door te voeren, moet een passende periode worden toegestaan voordat deze verordening van toepassing wordt.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Diervoeders met bijzonder voedingsdoel in de zin van Verordening (EG) nr. 767/2009 mogen alleen in de handel worden gebracht indien:

de algemene bepalingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel in deel A van de bijlage bij deze verordening worden nageleefd, en

de bestemming is opgenomen in deel B van de bijlage bij deze verordening en aan de bepalingen van de respectieve vermelding is voldaan.

Artikel 2

In afwijking van artikel 1 mogen diervoeders met bijzonder voedingsdoel die aan de bepalingen van Richtlijn 2008/38/EG voldoen, verder in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat vóór 25 maart 2021 een verzoek voor een daarin vermelde bestemming bij de Commissie is ingediend overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 767/2009, en dit tot de Commissie over het desbetreffende verzoek beslist.

Artikel 3

Diervoeders met bijzonder voedingsdoel die vóór 25 maart 2022 zijn geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 25 maart 2020 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.

Artikel 4

Richtlijn 2008/38/EG wordt ingetrokken.

Artikel 5

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 25 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2008/38/EG van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (PB L 62 van 6.3.2008, blz. 9).


BIJLAGE

DEEL A

Algemene bepalingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel

1.

Als in kolom 2 van deel B voor hetzelfde bijzonder voedingsdoel met “en/of” meer dan één groep essentiële voedingskenmerken zijn aangegeven, kan de fabrikant ervoor kiezen één groep of beide groepen essentiële kenmerken te gebruiken om het in kolom 1 van deel B gedefinieerde bijzondere voedingsdoel te bereiken. Voor elke optie zijn in kolom 4 van deel B de overeenkomstige vermeldingen op het etiket aangegeven.

2.

Als een in kolom 2 van deel B vermeld essentieel voedingskenmerk kwantitatief wordt aangegeven, zijn de bepalingen van artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 767/2009 en de toegestane toleranties zoals vastgesteld in bijlage IV bij die verordening van toepassing. Indien in die bijlage geen tolerantie voor de desbetreffende etikettering is vastgesteld, is een technische afwijking van ± 15 % toegestaan.

3.

Als in kolom 2 of kolom 4 van deel B een toevoegingsmiddel voor diervoeding wordt vermeld, zijn de bepalingen inzake de vergunningverlening voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1) van toepassing en moet het gebruik ervan in overeenstemming zijn met het gespecificeerde essentiële voedingskenmerk.

4.

Als in kolom 4 van deel B bij een bepaalde te vermelden stof die ook als toevoegingsmiddel is toegelaten, “totaal” staat, wordt het totale gehalte van de stof in de rubriek “analytische bestanddelen” vermeld.

5.

De vermeldingen die moeten worden gedaan overeenkomstig kolom 4 van deel B zijn kwantitatief van aard, onverminderd Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).

6.

Als aanbevolen gebruiksduur worden in kolom 5 van deel B een minimum- en een maximumduur aangegeven waarmee het bijzondere voedingsdoel normaal moet zijn bereikt. De fabrikanten mogen binnen deze grenzen een preciezere gebruiksduur aanbevelen.

7.

Als een diervoeder met bijzonder voedingsdoel voor meer dan één bijzonder voedingsdoel is bestemd, moet het overeenkomen met elke respectieve vermelding in deel B.

8.

Voor aanvullende diervoeders met bijzonder voedingsdoel moet in de instructies voor correct gebruik advies worden gegeven over de samenstelling van het dagrantsoen.

9.

Wanneer een diervoeder met bijzonder voedingsdoel met een passende gebruikswijze bestemd is voor individuele orale toediening via een bolus, wordt dit in de kolom “Overige bepalingen” van het desbetreffende diervoeder vastgesteld. Tenzij anders vermeld in de respectieve vermelding, bevatten deze diervoeders uitsluitend voedermiddelen en toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van een eventuele coating. Het verdient aanbeveling voeder dat voor individuele orale toediening is bestemd, te laten toedienen door een dierenarts of door een andere bevoegde persoon.

10.

Wanneer een diervoeder met bijzonder voedingsdoel in de handel wordt gebracht als bolus, dat wil zeggen een voedermiddel of aanvullend diervoeder voor individuele orale toediening met vertraagde afgifte (over meer dan 24 uur) van de verbindingen, moet het etiket van het diervoeder, voor zover dat van toepassing is, de maximale duur van de continue afgifte van de bolus en de dagelijkse afgifte vermelden voor elk toevoegingsmiddel waarvoor een maximumgehalte in volledige diervoeders is vastgesteld. De exploitant van het diervoederbedrijf dat de bolus in de handel brengt, moet over het bewijs beschikken dat, voor zover dat van toepassing is, het dagelijkse gehalte toevoegingsmiddel in het spijsverteringskanaal niet hoger ligt dan het maximumgehalte van dat toevoegingsmiddel dat is vastgesteld per kg volledig diervoeder gedurende de volledige voederperiode (effect van vertraagde afgifte). Dit bewijs moet gebaseerd zijn op een methode van collegiale toetsing of interne analyse.

11.

In geval van beoogd gebruik waarvoor in kolom 2 een concentratie van bepaalde toevoegingsmiddelen voor diervoeding van meer dan 100 maal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders is toegestaan voor aanvullende diervoeders, mag de concentratie van die toevoegingsmiddelen niet meer dan 500 maal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders bedragen, behalve in het geval van de in punt 10 bedoelde bolustoepassingen. De opname van dergelijke aanvullende diervoeders in de diervoeding moet ervoor zorgen dat inname door het dier overeenstemt met het vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders.

DEEL B

Lijst van bestemmingen

Nr.

Bijzonder voedingsdoel

Essentiële voedingskenmerken  (GP1)

Soort of categorie dieren

Vermeldingen op het etiket  (GP2)

Aanbevolen gebruiksduur

Overige bepalingen

1

2

3

4

5

6

10

Ondersteuning van de nierfunctie bij chronische nierinsufficiëntie  (3)

Hoogwaardige eiwitten en fosfor ≤ 5 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4) en ruw eiwit ≤ 220 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden  (5)

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Aanbevolen verteerbaarheid van eiwitten: minimaal 85 %.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

4.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Verlaagde fosforopname door toevoeging van lanthaancarbonaat-octahydraat

Volwassen honden

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Lanthaancarbonaat-octahydraat

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden  (5)

1.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

2.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Hoogwaardige eiwitten en fosfor ≤ 6,5 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4) en ruw eiwit ≤ 320 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Katten

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden  (5)

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Aanbevolen verteerbaarheid van eiwitten: minimaal 85 %.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

4.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Verlaagde fosforopname door toevoeging van lanthaancarbonaat-octahydraat

Volwassen katten

Eiwitbron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Natrium

Essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Lanthaancarbonaat-octahydraat

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden  (5)

1.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

2.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Hoge energiedichtheid van meer dan 8,8 MJ/kg, met een vochtgehalte van 12 %.

Goed verteerbare en sterk eetlust opwekkende bronnen van zetmeel.

Beperkt eiwitgehalte: ≤ 106 g ruw eiwit/kg diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

Natriumgehalte: 2 g/100 kg lg per dag.

Hoog gehalte aan eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen ≥ 0,2 g per kg lg 0,75 per dag

Paardachtigen

Eiwit- en energiebron(nen)

Calcium

Fosfor

Kalium

Magnesium

Natrium

Eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden.

Lange termijn of tot oplossing van de kwestie

1.

Het diervoeder wordt als aanvullend diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Het aanvullend voer mag niet worden gebruikt in geval van hypernatriëmie en hyperchloremie.

Het aanvullend diervoeder moet bijdragen tot ten minste 10 tot 20 % van de dagelijkse energievoorziening (ongeveer 0,05 tot 0,1 MJ/kg lg 0,75 per dag).

3.

Het rantsoen moet zorgen voor een energievoorziening van > 0,62 MJ/kg lg 0,75 per dag.

4.

Het rantsoen mag niet meer bedragen dan 50 mg calcium/kg droge stof/dag.

5.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

11

Vermindering van oxalaatsteenvorming

Laag calciumgehalte, laag gehalte aan vitamine D, en urinealkaliserende eigenschappen

Honden en katten

Fosfor

Calcium

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloriden

Zwavel

Vitamine D (totaal)

Hydroxyproline

Urinealkaliserende stoffen

Ten hoogste zes maanden

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

12

Regulering van de glucosevoorziening (diabetes mellitus)

Totaal suikers (mono- en disachariden) ≤ 62 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden en katten

Koolhydraatbron(nen)

Eventuele behandeling van koolhydraten

Zetmeel

Totaal suikers

Fructose (indien toegevoegd)

Essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

Bron(nen) van vetzuren met korte en middellange ketens (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Laag gehalte aan mono- en disachariden”

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

13

Vermindering van intoleranties voor bepaalde ingrediënten en/of voedingsstoffen  (6)

Geselecteerd en beperkt aantal eiwitbronnen

en/of

gehydrolyseerde eiwitbron(en)

en/of

geselecteerde koolhydraatbron(nen)

Honden en katten

Eiwitbronnen, met inbegrip van behandeling, indien van toepassing (indien toegevoegd)

Koolhydraatbron(nen), met inbegrip van behandeling, indien van toepassing (indien toegevoegd)

Essentiële vetzuren (indien toegevoegd)

3‐8 weken: als tekenen van intolerantie verdwijnen, kan deze voeding aanvankelijk tot één jaar worden gebruikt

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Aanbevolen wordt het aantal belangrijkste eiwitbronnen tot drie te beperken.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld:

Passende combinatie van de essentiële voedingskenmerken, naargelang het geval.

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

14

Vermindering van cystinesteenvorming

Urinealkaliniserende eigenschappen en rauw eiwit ≤ 160 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

of

voor een beperkt gehalte aan cystine en cysteïne geselecteerde eiwitten (bv. caseïne, erwteneiwit, soja-eiwit) en ruw eiwit ≤ 220 g/kg volledige diervoeders met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden

Zwavelhoudende aminozuren (totaal)

Eiwitbronnen

Natrium

Kalium

Chloriden

Urinealkaliniserende stoffen (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld:

“Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

3.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Urinealkaliniserende eigenschappen en een laag eiwitgehalte” of “Laag gehalte aan geselecteerde eiwitten”, naargelang het geval.

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

4.

Ter informatie van de dierenarts of de voedingsadviseur: alkaliniserende eigenschappen betekent dat de voeding moet worden bereid om een urinaire pH ≥ 7 te bereiken.

15

Nutritioneel herstel, convalescentie  (7)

Goed verteerbare ingrediënten met

energiedichtheid ≥ 3 520 kcal en ruw eiwit ≥ 250 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden

Bronnen van goed verteerbare ingrediënten, met inbegrip van de behandeling ervan, indien van toepassing

Energiewaarde

Totdat volledig herstel is bereikt

1.

Aanbevolen klaarblijkelijke verteerbaarheid van droge stof ≥ 80 % of van organische stof ≥ 85 %.

2.

In geval van voeders die speciaal voor sondevoedering zijn bedoeld, moet op de verpakking, de recipiënt of het etiket worden vermeld: “Toediening onder toezicht van een dierenarts.”

3.

De etikettering kan de specifieke omstandigheden aangeven waarvoor de dieetvoeding is bedoeld.

4.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Hoog energiegehalte, hoog gehalte aan essentiële voedingsstoffen en goed verteerbare ingrediënten”

Goed verteerbare ingrediënten met energiedichtheid ≥ 3 520 kcal en ruw eiwit ≥ 270 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Katten

16

Vermindering van uraatsteenvorming

Ruw eiwit ≤ 130 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

of

ruw eiwit ≤ 220 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4) en geselecteerde eiwitbronnen

Honden

Eiwitbron(nen)

Ten hoogste zes maanden, maar levenslang bij blijvende verstoring van het urinezuurmetabolisme

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Bij de selectie van de eiwitbron moet rekening worden gehouden met de eiwitkwaliteit en het purinegehalte. Voorbeelden van geselecteerde eiwitbronnen van hoge kwaliteit met een laag purinegehalte zijn eieren, caseïne, sojaproteïnen en maïsgluten.

3.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

4.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

“Laag eiwitgehalte” of “Beperkt eiwitgehalte en geselecteerde eiwitbronnen”, naargelang het geval.

Ruw eiwit ≤ 317 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Katten

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Bij de selectie van de eiwitbron moet rekening worden gehouden met de eiwitkwaliteit en het purinegehalte. Voorbeelden van geselecteerde eiwitbronnen van hoge kwaliteit met een laag purinegehalte zijn eieren, caseïne, sojaproteïnen en maïsgluten.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

“Beperkt eiwitgehalte”

4.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

17

Oplossen van struvietsteen  (8)

Urineonderverzadigende  (9) eigenschappen voor struviet

en/of

urineverzurende eigenschappen  (10)

en

magnesium ≤ 1,8 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden en katten

Fosfor

Calcium

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

5-12 weken

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

“Urineonderverzadigende eigenschappen voor struviet en/of urineverzurende eigenschappen.”

3.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

4.

Op verzoek wordt aan de betrokken bevoegde autoriteiten de conformiteitsverklaring ter beschikking gesteld waaruit de onderverzadigende en/of verzurende eigenschappen van de voeding blijken.

18

Vermindering van herhaalde struvietsteenvorming  (8)

Volledig diervoeder met urineonderverzadigende  (9) of metastabiliserende eigenschappen  (11) voor struviet

en/of

voeding met urineverzurende eigenschappen  (10)

en

magnesium ≤ 1,8 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden en katten

Fosfor

Calcium

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloride

Zwavel

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

“Urineonderverzadigende of metastabiliserende eigenschappen voor struviet en/of urineverzurende eigenschappen”

3.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

4.

Op verzoek wordt aan de betrokken bevoegde autoriteiten de conformiteitsverklaring ter beschikking gesteld waaruit de onderverzadigende of metastabiliserende en/of verzurende eigenschappen van de voeding blijken.

19

Compensatie voor een slechte spijsvertering  (12)

Goed verteerbare voeding:

kennelijke verteerbaarheid van

diervoeder met laag vezelgehalte (ruwe celstof ≤ 44 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)):

ruw eiwit ≥ 85 %

ruw vet ≥ 90 %

of

met vezels verrijkt diervoeder (ruwe celstof > 44 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)):

ruw eiwit ≥ 80 %

ruw vet ≥ 80 %

Honden en katten

Bronnen van goed verteerbare ingrediënten, met inbegrip van de behandeling ervan, indien van toepassing

Aanvankelijk tot twaalf weken en levenslang bij chronische pancreasinsufficiëntie

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Goed verteerbaar diervoeder”

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

20

Vermindering van intestinale absorptiestoornissen

Goed verteerbare voeding:

kennelijke verteerbaarheid van

diervoeder met laag vezelgehalte (ruwe celstof ≤ 44 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)):

ruw eiwit ≥ 85 %

ruw vet ≥ 90 %

of

met vezels verrijkt diervoeder (ruwe celstof > 44 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)):

ruw eiwit ≥ 80 %

ruw vet ≥ 80 %

en

natrium ≥ 1,8 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

en

kalium ≥ 5 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden en katten

Bronnen van goed verteerbare ingrediënten, met inbegrip van de behandeling ervan, indien van toepassing

Natrium

Kalium

Ten hoogste twaalf weken

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Goed verteerbaar diervoeder met meer natrium en kalium”

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

21

Vermindering van acute intestinale absorptiestoornissen

Verhoogd gehalte aan elektrolyten:

natrium: ≥ 1,8 %

kalium: ≥ 0,6 %

en

goed verteerbare koolhydraten:

> 32 %

Honden en katten

Natrium

Kalium

Koolhydraatbron(nen)

1-7 dagen

1.

Het diervoeder wordt als aanvullend diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Bij acute diarree of tijdens de daaropvolgende herstelperiode”

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

3.

In het geval van vaste diervoeders moet het aanbevolen elektrolytengehalte worden berekend op basis van een normale dagelijkse vrijwillige opname van water.

22

Regulering van het vetmetabolisme bij hyperlipidemie

Vet (13) ≤ 110 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (14)

Honden en katten

Ruw vet

Aanvankelijk ten hoogste twee maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

“Laag vetgehalte”

23

Ondersteuning van de leverfunctie bij chronische leverinsufficiëntie

Matig eiwitgehalte:

ruw eiwit ≤ 279 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4) voor honden

ruw eiwit ≤ 370 g/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4) voor katten

en

geselecteerde eiwitbronnen

en

aanbevolen eiwitvertering van de voeding ≥ 85 %

Honden en katten

Eiwitbron(nen)

Koper (totaal)

Natrium

Aanvankelijk ten hoogste vier maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Voorbeelden van geselecteerde eiwitbronnen op basis van goede verteerbaarheid: zuiveleiwitten (wei, caseïne, melk, cottage cheese), andere dierlijke eiwitten (eieren, pluimvee) en plantaardige eiwitten (soja).

3.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

4.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Matig eiwitgehalte, geselecteerd en goed verteerbaar”

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

Laag eiwitgehalte, evenwel van hoge kwaliteit en goed verteerbare koolhydraten

Paardachtigen

Eiwit- en vezelbronnen

Goed verteerbare koolhydraten, met inbegrip van de behandeling ervan, indien van toepassing

Methionine

Choline

Gehalte aan n‐3-vetzuren (indien toegevoegd)

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

1.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

2.

De wijze van verstrekking van dit voeder, namelijk in veel kleine porties per dag, dient te worden gepreciseerd.

24

Ondersteuning van de hartfunctie bij chronische hartinsufficiëntie

Beperkt natriumgehalte:

natrium ≤ 2,6 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden en katten

Magnesium

Kalium

Natrium

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

25

Vermindering van overgewicht

Metaboliseerbare energie < 3 060 kcal/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (15)

of

metaboliseerbare energie < 560 kcal/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 85 %  (15)

Honden

Energiewaarde

Totdat het gewenste lichaamsgewicht is bereikt en nadien indien nodig om het gewenste lichaamsgewicht in stand te houden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Om ervoor te zorgen dat aan de minimumeisen wordt voldaan, moeten de voedingsstoffenniveaus van een dieet ter vermindering van het te hoge lichaamsgewicht dienovereenkomstig worden verhoogd om de beperkte dagelijkse inname van energie te compenseren (16).

3.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

“Voor katten wordt een overgangsperiode voor het starten van de voeding aanbevolen.”

“Voor efficiënt gewichtsverlies of de instandhouding van het ideale gewicht mag de aanbevolen dagelijkse energie-inname niet worden overschreden.”

Metaboliseerbare energie < 3 190 kcal/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (15)

of

metaboliseerbare energie < 580 kcal/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 85 %  (15)

Katten

26

Ondersteuning van de huidfunctie bij huidaandoening en overmatige haaruitval

Linolzuur ≥ 12,3 g per kg en eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen ≥ 2,9 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden en katten

Linolzuur

Eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen

Aanvankelijk ten hoogste twee maanden

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

“Hoog gehalte aan linolzuur (LA) en aan eicosapentaeenzuur (EPA) en docosahexaeenzuur (DHA) tezamen”

Linolzuur ≥ 18,5 g per kg en eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen ≥ 0,39 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden

Linolzuur ≥ 18,5 g per kg en eicosapentaeenzuur en docosahexaeenzuur tezamen ≥ 0,09 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Katten

27

Ondersteuning van het metabolisme van de gewrichten in geval van osteoartritis

Totaal omega‐3-vetzuren ≥ 29 g per kg en eicosapentaeenzuur ≥ 3,3 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

en

adequaat gehalte aan vitamine E

Honden

Omega‐3-vetzuren (totaal)

Eicosapentaeenzuur (totaal)

Vitamine E (totaal)

Aanvankelijk ten hoogste drie maanden

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

Totaal omega‐3-vetzuren ≥ 10,6 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4) en docosahexaeenzuur ≥ 2,5 g per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

en

verhoogd gehalte aan methionine en mangaan

adequaat gehalte aan vitamine E

Katten

Omega‐3-vetzuren (totaal)

Docosahexaeenzuur (totaal)

Methionine (totaal)

Mangaan (totaal)

Vitamine E (totaal)

 

28

Vermindering van de koperstapeling in de lever

Beperkt kopergehalte: koper ≤ 8,8 mg per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden

Koper (totaal)

Aanvankelijk ten hoogste zes maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

29

Verlaging van het jodiumgehalte van diervoeders in geval van hyperthyreoïdie

Beperkt jodiumgehalte: jodium ≤ 0,26 mg per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Katten

Jodium (totaal)

Aanvankelijk ten hoogste drie maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

30

Ondersteuning in stresserende situaties, die zal leiden tot een vermindering van het daarmee samenhangende gedrag

1-3 g trypsine-gehydrolyseerde rundercaseïne per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %  (4)

Honden

Trypsine-gehydrolyseerde rundercaseïne

Aanvankelijk ten hoogste twee maanden

1.

Het diervoeder wordt als volledig diervoeder in de handel gebracht.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

50

Ondersteuning van de voorbereiding op bronst en reproductie

Hoog seleengehalte en een minimumgehalte aan vitamine E per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % van 50 mg voor varkens, 35 mg voor konijnen en 88 mg voor honden, katten en nertsen; een minimumgehalte aan vitamine E per dier en per dag van 100 mg voor schapen, 300 mg voor runderen en 1 100 mg voor paarden

of

hoog gehalte aan vitamine A en/of vitamine D en/of een minimumgehalte aan bètacaroteen van 300 mg per dier en per dag.

Het aanvullend diervoeder mag seleen, vitamine A en vitamine D bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Zoogdieren

Naam en totale hoeveelheid van alle toegevoegde sporenelementen en vitaminen

Koeien: twee weken voor het einde van de dracht, tot de volgende dracht is bevestigd

Zeugen: zeven dagen vóór tot drie dagen na het werpen en zeven dagen vóór tot drie dagen na de dekking

Andere vrouwelijke zoogdieren: vanaf het einde van de dracht tot de volgende dracht is bevestigd

Mannetjes: tijdens de perioden van reproductieve activiteit

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

De instructies voor correct gebruik van het diervoeder moeten waarborgen dat de wettelijke maximumgehalten voor volledig diervoeder in acht worden genomen.

3.

Op de etikettering van het diervoeder moeten specificaties worden vermeld met betrekking tot de situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is.

 

Hoog gehalte aan vitamine A en/of vitamine D

of

hoog gehalte aan seleen en/of zink en/of een minimumgehalte aan vitamine E van 40 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

Het aanvullend diervoeder mag seleen, zink, vitamine A en vitamine D bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Vogels

Naam en totale hoeveelheid van alle toegevoegde sporenelementen en vitaminen

Voor vrouwelijke dieren: tijdens de bronst

Voor mannelijke dieren: tijdens de perioden van reproductieve activiteit

51

Ondersteuning van de regeneratie van hoeven, voeten en vel

Hoog zinkgehalte.

Het aanvullend diervoeder mag zink bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Paarden, herkauwers en varkens

Zink (totaal)

Methionine (totaal)

Biotine (indien toegevoegd)

Ten hoogste acht weken

1.

De instructies voor correct gebruik van het diervoeder moeten waarborgen dat de wettelijke maximumgehalten voor zink in volledig diervoeder in acht worden genomen.

2.

Toediening als bolus is toegestaan voor herkauwers. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

52

Ondersteuning bij onevenwichtigheden in de voeding bij voedingstransitie

Minimale voorziening via dieetvoeder van:

seleen: 0,1 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

zink: 15 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

koper: 2 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor schapen en 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor andere soorten

en/of

vitamine A: 2 000 IE/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

vitamine D: 400 IE/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

vitamine E: 35 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor pluimvee, 10 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor herkauwers, 40 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor konijnen en 20 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor varkens

Het aanvullend diervoeder mag seleen, zink, koper, vitamine A en vitamine D bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Herkauwers

Varkens

Konijnen

Pluimvee

Naam en totale hoeveelheid van de nutritionele toevoegingsmiddelen, indien van toepassing

2-15 dagen

1.

Toediening als bolus is toegestaan voor herkauwers en varkens. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

De instructies voor correct gebruik van het diervoeder moeten waarborgen dat de wettelijke maximumgehalten voor volledig diervoeder in acht worden genomen.

3.

Op de etikettering van het diervoeder moeten specificaties worden vermeld met betrekking tot de situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is.

53

Ondersteuning van het spenen

Minimale voorziening via dieetvoeder van:

seleen: 0,1 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

zink: 15 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

koper: 2 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor schapen en 5 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor andere soorten

en/of

jodium: 0,2 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

mangaan: 20 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

vitamine A: 1 500 IE/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

vitamine D: 400 IE/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en/of

vitamine E: 100 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor kalveren en 50 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor lammeren, geitenlammeren en biggen.

Het aanvullend diervoeder mag seleen, zink, koper, jodium, mangaan, vitamine A en vitamine D bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Zoogdieren

Naam en totale hoeveelheid van de nutritionele toevoegingsmiddelen, indien van toepassing

Tot vier weken rond het spenen

1.

De instructies voor correct gebruik van het diervoeder moeten waarborgen dat de wettelijke maximumgehalten voor volledig diervoeder in acht worden genomen.

2.

Op de etikettering van het diervoeder moeten specificaties worden vermeld met betrekking tot de situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is.

54

Steun voor het herstel van de huid en de huidadnexen

Minimale voorziening van zinkverbindingen via dieetvoeder overeenkomend met 20 mg/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

en

hoog gehalte aan koper en/of jodium en/of seleen

en/of

vitamine B6 en/of vitamine E en/of vitamine A

en/of

methionine en/of cystine en/of

minimale voorziening van 0,4 mg biotine/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % voor herkauwers.

Het aanvullend diervoeder mag zink, koper, jodium, seleen en vitamine A bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders.

Zoogdieren en pluimvee

Naam en totale hoeveelheid van de nutritionele toevoegingsmiddelen, indien van toepassing

Ten hoogste acht weken

Aanvullende diervoeders voor herkauwers die biotine bevatten: ten hoogste zes maanden

1.

De instructies voor correct gebruik van het diervoeder moeten waarborgen dat de wettelijke maximumgehalten voor volledig diervoeder in acht worden genomen.

2.

Op de etikettering van het diervoeder moeten specificaties worden vermeld met betrekking tot de situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is.

55

Stabilisatie van de water- en elektrolytenbalans ter ondersteuning van de fysiologische spijsvertering

Hoofdzakelijk elektrolyten: natrium, kalium en chloride

Buffercapaciteit  (21) bij vloeibaar diervoeder: minimaal 60 mmol per liter als voeder bereide drank

Gemakkelijk verteerbare koolhydraten

Kalveren, biggen, lammeren, geitenlammeren en veulens

Natrium

Kalium

Chloriden

Koolhydraatbron(nen)

Bicarbonaten en/of citraten (indien toegevoegd)

1-7 dagen

1.

Aanbevolen elektrolytengehalte per liter als voeder bereide drank:

natrium: 1,7 g-3,5 g

kalium: 0,4 g-2 g

chloriden: 1 g-2,8 g

2.

In het geval van vaste diervoeders moet het aanbevolen elektrolytengehalte worden berekend op basis van een normale dagelijkse vrijwillige opname van water.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“In geval van risico op spijsverteringsstoornissen (diarree), tijdens en na die stoornissen”

“Aangeraden wordt om vóór gebruik of vóór verlenging van de gebruiksduur een dierenarts te raadplegen.”

4.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld:

De aanbevolen inname van bereide drank en melk, indien van toepassing.

Indien het bicarbonaten- en/of citratengehalte hoger is dan 40 mmol per liter als voeder bereide drank: “Dieren met een lebmaag moeten niet tegelijkertijd melk gevoed worden.”

56

Vermindering van het risico op tetanie (hypomagnesemie of kopziekte)

Hoog magnesiumgehalte, gemakkelijk

beschikbare koolhydraten,

middelmatig eiwitgehalte en

laag kaliumgehalte

Herkauwers

Zetmeel

Suikers (totaal)

Magnesium

Natrium

Kalium

3-10 weken in perioden van snelle grasgroei

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet advies worden gegeven inzake de samenstelling van het dagrantsoen (hoeveelheid vezels en gemakkelijk beschikbare energiebronnen).

3.

Bij schapenvoeder moet op de etikettering worden vermeld: “Speciaal voor ooien in de lactatieperiode”

57

Vermindering van het risico op acidose

Laag gehalte aan gemakkelijk fermenteerbare koolhydraten en grote buffercapaciteit

Herkauwers

Zetmeel

Suikers (totaal)

Ten hoogste twee maanden  (17)

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet advies worden gegeven inzake de samenstelling van het dagrantsoen (hoeveelheid vezels en gemakkelijk fermenteerbare koolhydraten).

3.

Bij diervoeders voor melkkoeien moet op de etikettering worden vermeld: “Speciaal voor hoogproductieve melkkoeien”

4.

Bij diervoeders voor het vetmesten van herkauwers moet op de etikettering worden vermeld: “Speciaal voor intensief gevoederde …  (18)

58

Vermindering van het risico op blaas- en/of nierstenen

Laag fosfor- en magnesiumgehalte, urineverzurende eigenschappen

Herkauwers

Calcium

Fosfor

Natrium

Magnesium

Kalium

Chloriden

Zwavel

Urineverzurende stoffen

Ten hoogste zes weken

1.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Speciaal voor intensief gevoederde jonge dieren”

2.

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld: “Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

59

Langdurige afgifte van sporenelementen en/of vitaminen aan weidevee

Hoog gehalte aan

sporenelementen

en/of

vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking.

Het aanvullend diervoeder mag

toevoegingsmiddelen bevatten in een

concentratie van meer dan honderdmaa

l het desbetreffende vastgestelde

maximumgehalte in volledige

diervoeders

Herkauwers

met een

functionele

pens

Naam en totale hoeveelheid van alle toegevoegde sporenelementen, vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijksoortige werking

Dagelijkse afgifte voor alle sporenelementen en/of vitaminen bij gebruik van een bolus

Maximale duur van de continue afgifte van de sporenelementen of de vitaminen bij gebruik van een bolus

Ten hoogste twaalf maanden

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

Op de etikettering van het diervoeder moet worden vermeld:

“Voor zover van toepassing moet worden vermeden dat uit andere bronnen toevoegingsmiddelen waarvoor een maximumgehalte is vastgesteld gelijktijdig worden toegediend met die van een bolus.

Aangeraden wordt om vóór gebruik het advies van een dierenarts of een voederdeskundige in te winnen met betrekking tot:

a)

de balans van de sporenelementen in het dagelijks rantsoen;

b)

de status van het beslag met betrekking tot sporenelementen.”

60

Vermindering van het risico op melkziekte en subklinische hypocalciëmie

Lage verhouding kationen/anionen

Voor het totale rantsoen:

minimale verzuring via diervoeder met bijzonder voedingsdoel: 100 mEq/kg droge stof

doelstelling: 0 < DCAD  (19) (mEq/kg droge stof) < 100

of

Melkkoeien

Calcium

Fosfor

Magnesium

Natrium

Kalium

Chloriden

Zwavel

Vanaf drie weken vóór het kalven tot het kalven

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld:

“Stop toediening vanaf het kalven.”

Zeoliet (natriumaluminiumsilicaat): 250-500 g/dag

 

Natriumaluminiumsilicaat

Vanaf drie weken vóór het kalven tot het kalven

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld:

“De hoeveelheid voeder moet worden beperkt zodat een dagelijkse opname van 500 g natriumaluminiumsilicaat per dier niet wordt overschreden.”

De gebruiksduur moet tot maximaal twee weken worden beperkt.

“Stop toediening vanaf het kalven.”

of

Voorziening van pensbestendig materiaal dat rijk is aan fytinezuur (> 6 %) en met een calciumgehalte < 0,2 %, om minimaal 28 g en maximaal 32 g beschikbaar calcium per koe per dag te bereiken

of

 

Calcium

Vanaf vier weken vóór het kalven tot het kalven

In de instructies voor correct gebruik moet worden vermeld:

“Stop toediening vanaf het kalven.”

Hoog calciumgehalte in de vorm van in hoge mate beschikbare calciumbronnen: calciumchloride en/of calciumsulfaat en/of dicalciumfosfaat en/of calciumcarbonaat en/of calciumpropionaat en/of calciumformiaat en/of “enige andere calciumbron met een soortgelijk effect”.

Calcium verstrekt door een of meer van deze bronnen, met een minimum van 50 g per koe per dag

of

 

Calcium

Calciumbronnen

Vanaf de eerste tekenen van werpen tot twee dagen

na het werpen

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet het aantal aanvragen en de tijd vóór en na het werpen worden vermeld.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aanbevolen wordt om voor het gebruik het advies van een diervoederdeskundige in te winnen.”

Calciumpidolaat in ten minste 5,5 g per koe per dag

of

 

Calcium

Calciumpidolaat

Vanaf de eerste tekenen van werpen tot twee dagen na het werpen

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aanbevolen wordt om voor het gebruik het advies van een diervoederdeskundige in te winnen.”

Meel van Solanum glaucophyllum waardoor een dagelijkse afgifte van 38-46 μg 1,25-dihydroxycholecalciferol-glycoside per dag mogelijk is

 

Meel van Solanum glaucophyllum

Gehalte aan 1,25-dihydroxycholecalciferol-glycoside

Ruwe celstof

Magnesium

Ruw vet

Zetmeel

Vitamine D3 (totaal) als cholecalciferol

Vanaf twee dagen vóór het kalven of de eerste tekenen van werpen tot tien dagen na het werpen

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aanbevolen wordt om voor het gebruik het advies van een diervoederdeskundige in te winnen.”

61

Vermindering van het risico op ketose (20)

Minimale voorziening van propaan-1,2-diol of propyleenglycol:

250 g/dag voor melkkoeien

50 g/dag voor ooien of geiten

of

minimale voorziening van propionaten (calcium- of natriumzouten):

110 g/dag voor melkkoeien

22 g/dag voor ooien of geiten

of

minimale gecombineerde voorziening van propaan-1,2-diol en propionaten (natrium- of calciumzouten), voor zover:

de combinatie van propaan-1,2-diol en propionaten voor melkkoeien zodanig is dat propionaten +0,44 × propaan-1,2-diol > 110 g/dag

de combinatie van propaan-1,2-diol en propionaten voor ooien of geiten zodanig is dat propionaten +0,44 × propaan-1,2-diol > 22 g/dag

Melkkoeien, ooien en geiten

Propaan-1,2-diol, indien toegevoegd

Propionaten in de vorm van natrium- of calciumzouten, indien toegevoegd

Tussen drie weken vóór en zes weken na het kalven van melkkoeien

Tussen zes weken vóór en drie weken na het werpen voor ooien en geiten

1.

Toediening in de vorm van een bolus is toegestaan. Ter verhoging van de dichtheid van een bolus mag deze ten hoogste 20 % ijzer in een inerte, biologisch niet-beschikbare vorm bevatten.

2.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Tijdens de voorziening van calcium- of natriumpropionaten aan het einde van de dracht is een evaluatie van het mineralenevenwicht in verband met het risico op hypocalciëmie na het werpen noodzakelijk.”

62

Vermindering van stressreacties

Hoog magnesiumgehalte

en/of

Goed verteerbare ingrediënten

Varkens

Magnesium

Goed verteerbare ingrediënten, met inbegrip van de behandeling ervan indien van toepassing

Gehalte aan n‐3-vetzuren (indien toegevoegd)

1-7 dagen

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is dienen gepreciseerd te worden.

63

Vermindering van het risico op constipatie

Ingrediënten die de darmpassage stimuleren

Zeugen

Ingrediënten die de darmpassage stimuleren

10-14 dagen vóór en 10-14 dagen na het werpen

 

64

Compensatie van ijzertekort na de geboorte

Hoog gehalte aan toegelaten ijzerverbindingen in de functionele groep “verbindingen van sporenelementen” uit de categorie “nutritionele toevoegingsmiddelen” zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1831/2003.

Het aanvullend diervoeder mag ijzer bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Speenvarkens en kalveren

IJzer (totaal)

Na de geboorte ten hoogste drie weken

Middels de instructies voor correct gebruik moet ervoor worden gezorgd dat de wettelijke maximumgehalten aan ijzer voor volledig diervoeder in acht worden genomen.

65

Compensatie voor resorptiestoornissen

Laag gehalte aan verzadigde vetzuren en hoog gehalte aan in vet oplosbare vitamines

Pluimvee, behalve ganzen en duiven

Percentage verzadigde vetzuren in verhouding tot het totale vetzuurgehalte

Vitamine A (totaal)

Vitamine D (totaal)

Vitamine E (totaal)

Vitamine K (totaal)

Tijdens de eerste twee weken na het uitkomen

 

66

Vermindering van het risico op leververvetting

Laag energiegehalte en een groot deel van de omzetbare energie komt van lipiden met een hoog gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren

Leghennen

Energiewaarde (berekend volgens EC-methode)

Percentage omzetbare energie uit lipiden

Gehalte aan meervoudig onverzadigde vetzuren

Ten hoogste twaalf weken

 

67

Ondersteuning van de voorbereiding op en het herstel na sportprestaties

Hoog seleengehalte en een minimumgehalte aan vitamine E van 50 mg per kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %.

Het aanvullend diervoeder mag seleenverbindingen bevatten in een concentratie van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders

Paardachtigen

Vitamine E (totaal)

Seleen (totaal)

Ten hoogste acht weken vóór de sportprestaties Ten hoogste vier weken na de sportprestaties

De instructies voor correct gebruik van het diervoeder moeten waarborgen dat de wettelijke maximumgehalten voor seleen in volledig diervoeder in acht worden genomen.

68

Compensatie van verlies aan elektrolyten bij hevig zweten

Moet natriumchloride bevatten en moet kaliumchloride bevatten.

Lage gehalten aan magnesium, calcium en fosfor

Het opnemen van andere elektrolytzouten is facultatief

Paardachtigen

Natrium

Chloriden

Kalium

Calcium

Magnesium

Fosfor

1-3 dagen na zwaar zweten

1.

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is, moeten worden gepreciseerd.

2.

In de instructies voor correct gebruik moeten richtsnoeren voor het toedienen worden verstrekt op basis van de duur en de intensiteit van de oefening die relevant is voor de opstelling en de presentatie van het diervoeder.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“Er moet altijd water beschikbaar zijn.”

Bij toediening van niet met water gemengde elektrolyten (bv. in voeder of in een spuit): “Er moet gedurende ten minste 20 minuten of bij voorkeur gedurende 1 uur na toediening water beschikbaar zijn.”

4.

Voorts moeten richtsnoeren worden verstrekt voor het toezicht op het daaropvolgende drinken. Indien onvoldoende waterinname wordt waargenomen, moet het advies van een dierenarts worden ingewonnen.

5.

Er kunnen eventueel richtsnoeren worden verstrekt met betrekking tot de hoeveelheid water (in liter) die aanvullend via het voer of via spuiten met elektrolyten moet worden verstrekt.

69

Ondersteuning van het energiemetabolisme en van de werking van de spieren bij rabdomyolyse

Zetmeel en suiker ≤ 20 % van de beschikbare energie

Ruw vet > 20 % van de beschikbare energie

Minimaal 350 IE vitamine E/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

Paardachtigen

Zetmeel

Suiker

Ruw vet

Vitamine E (totaal)

Aanvankelijk minimaal drie maanden

1.

De situaties waarin het gebruik van dit voeder geschikt is, moeten gepreciseerd worden.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet advies worden gegeven inzake de samenstelling van het dagrantsoen en de passende dagelijkse inname.

3.

Op de etikettering moet worden vermeld: “Aangeraden wordt om vóór gebruik een dierenarts te raadplegen.”

70

Compensatie voor chronische spijsverteringsstoornissen in de dikke darm

Zetmeelgehalte < 1 g/kg lg/maaltijd (< 0,5 g/kg lg/maaltijd, bij diarree)

Graankorrels verwerkt middels een hydrothermische behandeling, zoals extruderen, micronisatie, expansie of vlokken, om de vertering van zetmeel in de dunne darm te verbeteren

Aanvullende voorziening van in water oplosbare vitaminen en adequate gehalten aan mineralen/elektrolyten

Aanvullende voorziening van olie indien geen diarree optreedt

Paardachtigen

Zetmeel

Ruw vet

Lange termijn of tot oplossing van de kwestie

1.

Preciseringen zijn nodig

inzake de specifieke situaties waarin het gebruik van het voeder geschikt is; met name moet worden gepreciseerd of het product al dan niet geschikt is voor gebruik bij dieren met diarree

inzake de omvang van de maaltijden en de voederopname.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet, afhankelijk van het oliegehalte, worden gewezen op het mogelijke geleidelijke gebruik en monitoring van diarree worden voorgesteld.

3.

Op de etikettering moet de voor de graankorrels gebruikte verwerking worden vermeld.

71

Compensatie voor chronische insufficiëntie van de dunne darm

Goed verteerbare vezels

Eiwitbronnen van hoge kwaliteit en lysine > 4,3 % van ruw eiwit

Totaal aan suiker en zetmeel maximaal 0,5 g/kg lg/maaltijd

Graankorrels verwerkt middels een hydrothermische behandeling, zoals extruderen, micronisatie, expansie of vlokken, om de precaecale vertering te verbeteren

Paardachtigen

Goed verteerbare voedermiddelen, met inbegrip van de verwerking ervan, indien van toepassing

Totaal aan suiker en zetmeel

Eiwitbronnen

Lange termijn of tot oplossing van de kwestie

1.

Preciseringen zijn nodig inzake

de precieze situaties waarin het gebruik van het voeder geschikt is

de maaltijdgrootte en de voederopname.

2.

In de instructies voor correct gebruik moet, afhankelijk van het oliegehalte, worden gewezen op het mogelijke geleidelijke gebruik en monitoring van diarree worden voorgesteld.

72

Stabilisatie van de fysiologische spijsvertering

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding van de functionele groep “darmflorastabilisatoren” zoals bedoeld in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 of, in afwachting van de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 bedoelde procedure voor de verlenging van de vergunning, toevoegingsmiddelen van de groep “micro-organismen”

Diersoorten waarvoor de darmflorastabilisator of het micro-organisme is toegelaten

Naam en toegevoegde hoeveelheid van de darmflorastabilisator of het micro-organisme

Ten hoogste vier weken

1.

Op de etikettering moet worden vermeld:

“In geval van risico op spijsverteringsstoornissen, tijdens en na die stoornissen”.

2.

Middels de instructies voor correct gebruik van het diervoeder moet ervoor worden gezorgd dat de wettelijke maximumgehalten van de darmflorastabilisator of het micro-organisme voor volledig diervoeder in acht worden genomen.


(1)  Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).

(2)  Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45).

(GP1)  Voor de controle van de kwantitatieve gegevens zijn de in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 767/2009 vastgestelde toleranties van toepassing.

(GP2)  Deze vermeldingen op het etiket zijn van toepassing naast de algemene etiketteringsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 767/2009.

(3)  Indien van toepassing mag de fabrikant het gebruik ook aanbevelen bij acute nierinsufficiëntie.

(4)  Gebaseerd op een dieet met een energiedichtheid van de droge stof van 4 000 kcal metaboliseerbare energie/kg, berekend met behulp van de vergelijking die wordt beschreven in de richtsnoeren van de Fediaf voor de voeding (http://www.fediaf.org/self-regulation/nutrition.html). De waarden worden aangepast als de energiedichtheid afwijkt van 4 000 kcal metaboliseerbare energie/kg.

(5)  Als het diervoeder wordt aangeraden bij acute nierinsufficiëntie, is de aanbevolen gebruiksduur twee tot vier weken.

(6)  Bij voeder voor een specifieke intolerantie mag “bepaalde ingrediënten en/of voedingsstoffen” worden vervangen door de vermelding van de specifieke intolerantie.

(7)  Voor katten kan een verwijzing naar “lipidose van de lever bij katten” worden toegevoegd.

(8)  Voor katten kan een verwijzing naar “aandoening van de onderste urinewegen bij katten” of “felien urologisch syndroom — FUS” worden toegevoegd.

(9)  Onderverzadigende eigenschappen: urine geassocieerd met eigenschappen die het oplossen van kristallen en stenen en/of het voorkómen van kristalneerslag en kristalgroei bevorderen.

(10)  Urine met pH < 6,5.

(11)  Metastabiliserende eigenschappen: urine geassocieerd met eigenschappen die het voorkómen van kristalneerslag bevorderen.

(12)  Een verwijzing naar “exocriene pancreasinsufficiëntie” kan worden toegevoegd.

(13)  De minimale aanbevelingen van de richtsnoeren van de Fediaf voor de voeding (http://www.fediaf.org/self-regulation/nutrition.html) voor alle essentiële vetzuren moeten in het dagelijkse rantsoen worden gehaald.

(14)  Gebaseerd op een dieet met een energiedichtheid van de droge stof van 3 500 kcal metaboliseerbare energie/kg, berekend met behulp van de vergelijking die wordt beschreven in de richtsnoeren van de Fediaf voor de voeding

(http://www.fediaf.org/self-regulation/nutrition.html). De waarden moeten worden aangepast als de energiedichtheid afwijkt van 3 500 kcal metaboliseerbare energie/kg.

(15)  Metaboliseerbare energie/kg berekend met behulp van de vergelijking die wordt beschreven in de richtsnoeren van de Fediaf voor de voeding van 2019 voor compleet en aanvullend voeder voor gezelschapsdieren voor katten en honden.

(16)  Richtsnoeren van de Fediaf voor de voeding van 2019 voor compleet en aanvullend voeder voor gezelschapsdieren voor katten en honden.

(17)  Bij voeder voor melkkoeien: “Maximaal twee maanden vanaf het begin van de lactatie”.

(18)  Vermeld de betrokken categorie herkauwers.

(19)  DCAD (mEq/kg droge stof) = (Na + K) – (Cl + S).

(20)  De term “ketose” mag worden vervangen door “acetonemie” of “slepende melkziekte” en de voor de etikettering verantwoordelijke persoon mag het gebruik hiervan ook aanraden bij herstel van ketose.

(21)  Berekend met de Strong Ion Difference-methode (SID-waarde): SID is het verschil tussen de totalen van de concentraties van sterke kationen en sterke anionen; [SID] = [mmol Na+/l] + [mmol K+/l] + [mmol Ca++/l] + [mmol Mg++/l] – [mmol Cl-/l] – [mmol andere sterke anionen/l].


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/28


VERORDENING (EU) 2020/355 VAN DE COMMISSIE

van 26 februari 2020

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) in vloeibare emulsies van plantaardige oliën betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en de desbetreffende gebruiksvoorwaarden.

(2)

Die lijst kan volgens de uniforme procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2), hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(3)

Krachtens bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) een reeds toegestaan levensmiddelenadditief in levensmiddelencategorie 02.2.2 “Andere emulsies van oliën en vetten, inclusief smeerbare producten als omschreven in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en vloeibare emulsies” (met een maximumgehalte van 4 000 mg/kg), maar alleen voor smeerbare vetproducten als omschreven in artikel 115 van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (3) en bijlage XV daarbij, met een vetgehalte van maximaal 41 % en soortgelijke smeerbare producten met een vetgehalte van minder dan 10 %. Verordening (EG) nr. 1234/2007 is later ingetrokken bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(4)

Op 27 mei 2017 is een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van het gebruik van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) als emulgator in vloeibare emulsies van plantaardige oliën voor verkoop aan de eindverbruiker, met een vetgehalte van maximaal 70 %. Die aanvraag is vervolgens overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 door de Commissie toegankelijk gemaakt voor de lidstaten.

(5)

Polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) is een water-in-olie-emulgator die zeer stabiele emulsies van oliën met een hoog watergehalte kan vormen. In door de aanvrager uitgevoerde onderzoeken waarin de doeltreffendheid van verschillende emulgatoren voor de productie van vloeibare emulsies van plantaardige oliën met verlaagd vetgehalte is vergeleken, gaf polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) de beste resultaten, zowel in termen van fysieke als organoleptische eigenschappen van het verkregen product. De emulsie kan op dezelfde wijze worden gebruikt als plantaardige oliën voor de bereiding van koude en warme gerechten. De emulsie heeft echter een lager vetgehalte (maximaal 70 %) en derhalve een lager caloriegehalte dan de plantaardige olie die voor de productie ervan wordt gebruikt. De hoeveelheid polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) die moest worden gebruikt om de beoogde technologische functie te bereiken, was 4 000 mg/kg.

(6)

Op 24 maart 2017 heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies over de herbeoordeling van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) uitgebracht (5) en een aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van 25 mg polyglycerolpolyricinoleaat/kg lichaamsgewicht/dag vastgesteld. Aangezien de blootstellingsramingen de ADI niet overschreden, heeft de EFSA geconcludeerd dat polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) als levensmiddelenadditief geen veiligheidsrisico oplevert bij gebruik voor de voorgestelde of gerapporteerde gebruiksdoeleinden en gebruiksniveaus.

(7)

In de aanvraag heeft de aanvrager de blootstelling geraamd aan de hand van het door de EFSA ontwikkelde levensmiddelenadditievenopnamemodel (6). Uit de verstrekte ramingen blijkt dat het bijkomende gebruik van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) bij het maximumgehalte van 4 000 mg/kg in vloeibare emulsies van plantaardige oliën met een vetgehalte van maximaal 70 % geen veiligheidsrisico oplevert, aangezien dit er niet toe zou leiden dat de totale blootstelling aan deze stof de vastgestelde ADI zou overschrijden.

(8)

Krachtens artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de EFSA inwinnen met het oog op het bijwerken van de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, tenzij die bijwerking geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens.

(9)

Aangezien het uitgebreide gebruik van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) in levensmiddelencategorie 02.2.2 geen veiligheidsrisico oplevert, is een bijwerking van de EU-lijst vereist die geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens en derhalve hoeft het advies van de EFSA niet te worden ingewonnen.

(10)

Het is daarom passend om toestemming te verlenen voor het gebruik van polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) als emulgator in vloeibare emulsies van plantaardige oliën voor verkoop aan de eindverbruiker met een vetgehalte van maximaal 70 % in levensmiddelencategorie 02.2.2 “Andere emulsies van oliën en vetten, inclusief smeerbare producten als omschreven in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en vloeibare emulsies”.

(11)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 februari 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (“integrale-GMO-verordening”) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

(5)  EFSA Journal 2017;15(3):4743.

(6)  https://www.efsa.europa.eu/en/applications/foodingredients/tools


BIJLAGE

In bijlage II, deel E, bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt in levensmiddelencategorie 02.2.2 “Andere emulsies van oliën en vetten, inclusief smeerbare producten als omschreven in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en vloeibare emulsies” de vermelding voor polyglycerolpolyricinoleaat (E 476) vervangen door:

 

“E 476

Polyglycerolpolyricinoleaat

4 000

 

alleen smeerbare vetproducten als omschreven in artikel 75, lid 1, onder h), en artikel 78, lid 1, onder f), van en bijlage VII, deel VII en aanhangsel II, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 (*1), met een vetgehalte van maximaal 41 % en soortgelijke producten met een vetgehalte van minder dan 10 %; vloeibare emulsies van plantaardige oliën voor verkoop aan de eindverbruiker, met een vetgehalte van maximaal 70 %



5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/31


VERORDENING (EU) 2020/356 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat het gebruik van polysorbaten (E 432‐436) in koolzuurhoudende dranken betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven (1), en met name artikel 10, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is een EU-lijst vastgesteld van voor gebruik in levensmiddelen goedgekeurde levensmiddelenadditieven en de desbetreffende gebruiksvoorwaarden.

(2)

Die lijst kan volgens de uniforme procedure van artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad (2), hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij ingevolge een aanvraag worden bijgewerkt.

(3)

Krachtens bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 is thans het gebruik van polyoxyethyleensorbitaantristearaat (polysorbaat 65) (E 436) als levensmiddelenadditief in de groep “polysorbaten” (E 432‐436) in een uitgebreid gamma aan levensmiddelen met een maximumgehalte tussen 500 en 10 000 mg/kg en quantum satis in voedingssupplementen toegestaan.

(4)

Op 4 juli 2018 is een aanvraag ingediend voor de goedkeuring van het gebruik van polysorbaat 65 (E 436) als antischuimmiddel in verschillende soorten dranken. Die aanvraag is vervolgens overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1331/2008 toegankelijk gemaakt voor de lidstaten.

(5)

Blijkens de aanvraag is het voorgestelde gebruik van polysorbaat 65 (E 436) vereist bij het maximumgehalte van 10 mg/kg om schuimvorming bij de productie van koolzuurhoudende dranken te beperken en te inhiberen door een laag te vormen rond bubbels en door grotere bubbels te stabiliseren om te voorkomen dat zij zich samenvoegen en breken. Uit de aanvraag blijkt dat de inhibitie van schuimvorming nodig is om de productieapparatuur doeltreffend te kunnen gebruiken, productafval te verminderen, een veilige werkplek te behouden en de installaties schoon en in hygiënische staat te houden.

(6)

Krachtens artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1331/2008 moet de Commissie het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) inwinnen met het oog op het bijwerken van de EU-lijst van levensmiddelenadditieven in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, tenzij die bijwerking geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens.

(7)

De EFSA heeft de veiligheid van als levensmiddelenadditief gebruikte polysorbaten (E 432‐436) in 2015 opnieuw beoordeeld (3). De EFSA heeft geconcludeerd dat de geraamde blootstelling bij alle leeftijdsgroepen zowel bij een gemiddeld blootstellingsniveau als bij een hoog blootstellingsniveau niet hoger was dan de aanvaardbare dagelijkse inname (ADI) van 25 mg/kg lichaamsgewicht/dag, in een verfijnd scenario waarin werd uitgegaan van niet-merkvaste consumenten; bij peuters lag de geraamde blootstelling bij het hoogste blootstellingsniveau echter zeer dicht bij de ADI. De EFSA heeft opgemerkt dat meer gegevens nodig waren om onzekerheden weg te nemen in het gebruikte verfijnde scenario voor de beoordeling van de blootstelling, aangezien er voor drie levensmiddelencategorieën geen gebruikswijzen waren gemeld, en dat andere voedingsbronnen van blootstelling aan polysorbaten niet konden worden meegenomen in het advies.

(8)

In de aanvraag heeft de aanvrager de blootstelling geraamd aan de hand van het door de EFSA ontwikkelde levensmiddelenadditievenopnamemodel (4). Uit de verstrekte ramingen blijkt dat de bijkomende blootstelling als gevolg van de gevraagde uitbreiding van het gebruik verwaarloosbaar is (minder dan 1 % van de ADI).

(9)

Het uitgebreide gebruik van polysorbaat 65 (E 436) bij het maximumgehalte van 10 mg/kg in de levensmiddelencategorieën 14.1.4 “Gearomatiseerde dranken”, 14.2.3 “Cider en perencider”, 14.2.4 “Vruchtenwijn en “made wine”” en 14.2.8 “Andere alcoholhoudende dranken, inclusief mengsels van alcoholhoudende dranken met niet-alcoholhoudende dranken, en gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %” in bijlage II, deel E, bij Verordening (EG) nr. 1333/2008, vereist een bijwerking van de EU-lijst die geen gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens, aangezien het effect op de totale blootstelling aan polysorbaten (E 432‐436) verwaarloosbaar is. Derhalve hoeft het advies van de EFSA niet te worden ingewonnen.

(10)

Met het oog op de consistentie is het aangewezen het gevraagde gebruik van polysorbaat 65 (E 436) te regelen door de groep polysorbaten (E 432‐436) in de respectieve levensmiddelencategorieën toe te staan.

(11)

Het is daarom passend om toestemming te verlenen voor het gebruik van polysorbaten (E 432‐436) bij het maximumgehalte van 10 mg/kg in de levensmiddelencategorieën 14.1.4 “Gearomatiseerde dranken”, 14.2.3 “Cider en perencider”, 14.2.4 “Vruchtenwijn en “made wine”” en 14.2.8 “Andere alcoholhoudende dranken, inclusief mengsels van alcoholhoudende dranken met niet-alcoholhoudende dranken, en gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %”.

(12)

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(13)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.

(2)  Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1).

(3)  EFSA Journal 2015;13(7):4152.

(4)  http://www.efsa.europa.eu/en/applications/foodingredients/tools


BIJLAGE

Bijlage II, deel E, bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In levensmiddelencategorie 14.1.4 “Gearomatiseerde dranken” wordt na de vermelding voor hemicellulose van soja (E 426) de volgende nieuwe vermelding voor polysorbaten (E 432‐436) ingevoegd:

 

“E 432-436

Polysorbaten

10

(1)

alleen koolzuurhoudende dranken”

2)

In levensmiddelencategorie 14.2.3 “Cider en perencider” wordt na de vermelding voor propyleenglycolalginaat (E 405) de volgende nieuwe vermelding voor polysorbaten (E 432‐436) ingevoegd:

 

“E 432-436

Polysorbaten

10

(1)

alleen koolzuurhoudende dranken”

3)

In levensmiddelencategorie 14.2.4 “Vruchtenwijn en “made wine’” wordt na de vermelding voor metawijnsteenzuur (E 353) de volgende nieuwe vermelding voor polysorbaten (E 432‐436) ingevoegd:

 

“E 432-436

Polysorbaten

10

(1)

alleen koolzuurhoudende dranken”

4)

In levensmiddelencategorie 14.2.8 “Andere alcoholhoudende dranken, inclusief mengsels van alcoholhoudende dranken met niet-alcoholhoudende dranken, en gedistilleerde dranken met een alcoholgehalte van minder dan 15 %” wordt na de vermelding voor propyleenglycolalginaat (E 405) de volgende nieuwe vermelding voor polysorbaten (E 432‐436) ingevoegd:

 

“E 432-436

Polysorbaten

10

(1)

alleen koolzuurhoudende dranken”


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/357 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot wijziging van Verordening (EU) 2018/395 wat betreft bewijzen van bevoegdheid als ballonvaarder

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), en met name de artikelen 23, 27 en 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie moet de nodige uitvoeringsbepalingen aannemen waarin eisen voor bewijzen van bevoegdheid als ballonvaarder (BPL’s) worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139, voor zover die luchtvaartuigen voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder b), i) en ii), van die verordening.

(2)

Gezien de bijzondere aard van een bewijs van bevoegdheid voor de bemanning van luchtballonnen is er behoefte aan specifieke vergunningseisen die zijn vastgelegd in op zichzelf staande regelgeving. Die eisen moeten zijn gebaseerd op de algemene regelgeving voor bewijzen van bevoegdheid voor cockpitbemanning die is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (2). Ze moeten echter worden geherstructureerd en vereenvoudigd om te waarborgen dat ze evenredig zijn en gebaseerd zijn op een risicogebaseerde benadering, en moeten tegelijk garanderen dat ballonvaarders bevoegd zijn en blijven om hun activiteiten uit te voeren en zich van hun verantwoordelijkheden te kwijten.

(3)

Overeenkomstig artikel 12, lid 2 bis, punt 3, van Verordening (EU) nr. 1178/2011 mogen de lidstaten tot en met 8 april 2020 nationale regels blijven toepassen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid die toegang verlenen tot basisbevoegdheden van piloten. Sommige lidstaten hebben de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) erop gewezen dat de handhaving van die nationale afgifteregels, waarbij leerling-piloten zonder toezicht beperkte bevoegdheden uitoefenen en stapsgewijs basisbevoegdheden verwerven, in die zin bijdraagt tot de promotie van de luchtsport en recreatieve activiteiten, omdat vliegen toegankelijk en betaalbaar blijft. Een eenvoudiger toegang tot de algemene luchtvaart bevorderen en mogelijk maken stemt overeen met de doelstellingen van de routekaart voor de algemene luchtvaart van het EASA, die gericht is op het scheppen van een evenrediger, flexibeler en proactiever regelgevingskader (3). Daarom moeten de lidstaten de bevoegdheid krijgen om die nationale afgifteregels te handhaven overeenkomstig de beginselen van Verordening (EU) 2019/430 van de Commissie (4) voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder (BPL). De lidstaten moeten de Commissie en het EASA echter melden wanneer zij dergelijke bevoegdheden gebruiken. De lidstaten moeten ook toezicht houden op het gebruik van dergelijke bevoegdheden om een aanvaardbaar veiligheidsniveau in de luchtvaart te handhaven.

(4)

Om een vlotte overgang te garanderen, moeten certificaten, autorisaties en goedkeuringen die vóór de toepassingsdatum van de onderhavige verordening aan ballonvaarders zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1178/2011, geldig blijven. Nationale bewijzen van bevoegdheid als ballonvaarder die vóór de toepassing van de onderhavige verordening zijn afgegeven, moeten worden omgezet in bewijzen van bevoegdheid die overeenkomstig deze verordening zijn afgegeven door middel van conversieverslagen die zijn opgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in overleg met het EASA.

(5)

Voor opleidingen voor ballonvaarders die vóór de toepassingsdatum van de onderhavige verordening zijn aangevat overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, moet volledige vrijstelling worden verleend omdat zij dezelfde of zelfs ruimere opleidingseisen bevatten dan de onderhavige verordening. Voor een opleiding die vóór de toepassing van de onderhavige verordening is aangevat overeenkomstig bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, moet vrijstelling worden verleend op basis van vrijstellingsverslagen die zijn opgesteld door de lidstaten.

(6)

Bestaande opleidingsorganisaties moeten voldoende tijd krijgen om hun opleidingsprogramma’s indien nodig aan te passen aan de vereenvoudigde opleidingseisen.

(7)

De bepalingen van Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie (5) moeten wat vluchtuitvoeringen met luchtballonnen betreft, worden bijgewerkt om rekening te houden met de ervaring die sinds de vaststelling van die verordening is opgedaan en om bepaalde aspecten te verduidelijken, zoals de indiening van verklaringen van commerciële activiteiten.

(8)

De maatregelen van deze verordening zijn gebaseerd op Advies nr. 1/2019 (6) van het EASA overeenkomstig artikel 75, lid 2, onder b) en c), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127 van Verordening (EU) 2018/1139 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) 2018/395 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

“Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie van 13 maart 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met ballonnen en voor bewijzen van bevoegdheid voor de bemanning van ballonnen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad”.

2)

In artikel 1 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   In deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor vluchtuitvoeringen met ballonnen en voor de afgifte en het behoud van bewijzen van bevoegdheid en bijbehorende bevoegdverklaringen, bevoegdheden en certificaten van ballonvaarders, voor zover die luchtvaartuigen voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder b), i) en ii), van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

(*1)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”."

3)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Met het oog op de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities en, tenzij in dit artikel begrippen anders worden gedefinieerd, de definities van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (*2) van toepassing:

(*2)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).”;"

b)

het volgende punt 7 bis wordt ingevoegd:

“7 bis.

“commerciële vluchtuitvoering”: elke vluchtuitvoering met een luchtballon, tegen een vergoeding of andere beloning, die toegankelijk is voor het publiek of, wanneer deze niet voor het publiek toegankelijk is, die wordt verricht krachtens een overeenkomst tussen een exploitant en een klant, waarbij de klant geen zeggenschap over de exploitant uitoefent;”;

c)

punt 10 wordt vervangen door:

“10.

“kennismakingsvlucht”: een rondvlucht van korte duur, tegen een beloning of andere vergoeding, die met het oog op het aantrekken van nieuwe stagiairs of leden wordt aangeboden door een opleidingsorganisatie als bedoeld in artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie of door een organisatie die de luchtvaartsport of het vrijetijdsvliegen wil promoten;”;

d)

punt 12 wordt vervangen door:

“12.

“dryleaseovereenkomst”: een overeenkomst tussen ondernemingen krachtens welke de ballon wordt geëxploiteerd onder verantwoordelijkheid van de huurder;”;

e)

de volgende punten 13, 14 en 15 worden toegevoegd:

“13.

“nationaal bewijs van bevoegdheid”: een bewijs van bevoegdheid als piloot dat door een lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving is afgegeven vóór de toepassingsdatum van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening of van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011;

14.

“bewijs van bevoegdheid conform deel‐BFCL”: een bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning dat voldoet aan de eisen van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening;

15.

“conversieverslag”: een verslag op basis waarvan een bewijs van bevoegdheid kan worden omgezet in een bewijs van bevoegdheid conform deel‐BFCL.”.

4)

Artikel 3, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“2.   Exploitanten van luchtballonnen mogen alleen commerciële vluchtuitvoeringen verrichten nadat zij aan de bevoegde autoriteit hebben verklaard over de capaciteiten en middelen te beschikken om zich te kwijten van hun verantwoordelijkheden met betrekking tot vluchtuitvoeringen met de ballon.”;

b)

de tweede alinea wordt geschrapt;

c)

de derde alinea wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“De eerste alinea is niet van toepassing op de volgende vluchtuitvoeringen met ballonnen:”;

ii)

de punten c) en d) worden vervangen door:

“c)

kennismakingsvluchten met vier personen of minder, met inbegrip van de piloot, en parachuteringsvluchten uitgevoerd door een opleidingsorganisatie als bedoeld in artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met hoofdvestiging in een lidstaat of door een organisatie die is opgericht voor het promoten van de luchtvaartsport of het vrijetijdsvliegen, voor zover de organisatie de vluchtuitvoeringen met de ballon verricht op basis van eigendom of een dryleaseovereenkomst, de vlucht geen winst oplevert die buiten de organisatie wordt uitgekeerd en dergelijke vluchten slechts een marginale activiteit vormen voor de organisatie;

d)

opleidingsvluchten uitgevoerd door een opleidingsorganisatie als bedoeld in artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011 met hoofdvestiging in een lidstaat.”.

5)

Na artikel 3 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 3 bis

Bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische certificaten

1.   Onverminderd Gedelegeerde Verordening (EU) van de Commissie (*3) moeten de piloten van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van deze verordening voldoen aan de technische eisen en administratieve procedures van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening en bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

2.   Bij wijze van uitzondering op de bevoegdheden van houders van bewijzen van bevoegdheid als gedefinieerd in bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening, mogen houders van dergelijke bewijzen van bevoegdheid vluchten uitvoeren als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a) tot en met d), zonder te voldoen aan punt BFCL.215 van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening.

3.   Een lidstaat mag leerling-piloten die een opleidingscursus voor een bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder (BPL) volgen, toestemming geven om zonder toezicht beperkte bevoegdheden uit te oefenen vóór zij voldoen aan alle eisen voor de afgifte van een BPL overeenkomstig bijlage III (deel‐BFCL), mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het toepassingsgebied van de verleende bevoegdheden is gebaseerd op een door de lidstaat uitgevoerde veiligheidsrisicobeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele opleiding die vereist is om te waarborgen dat de piloot het gewenste vaardigheidsniveau bereikt;

b)

de bevoegdheden blijven beperkt tot:

i)

het nationale grondgebied van de lidstaat die toestemming verleent, of een deel daarvan;

ii)

luchtballonnen die zijn geregistreerd in de lidstaat die toestemming verleent;

c)

de houder van een dergelijke toestemming die een BPL aanvraagt, krijgt vrijstellingen voor de opleiding die hij op grond van de toestemming heeft gevolgd op basis van een aanbeveling van een goedgekeurde opleidingsorganisatie (ATO) of een gedeclareerde opleidingsorganisatie (DTO);

d)

de lidstaten dienen om de drie jaar rapporten en veiligheidsrisicobeoordelingen in bij de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart;

e)

de lidstaten houden toezicht op het gebruik van de in het kader van deze alinea verleende toestemmingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van luchtvaartveiligheid te garanderen en passende maatregelen te nemen in geval van een verhoogd veiligheidsrisico of andere veiligheidsproblemen.

Artikel 3 ter

Bestaande bewijzen van bevoegdheid als piloot en nationale medische certificaten

1.   Bewijzen van bevoegdheid als ballonvaarder conform deel‐FCL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten die door een lidstaat zijn afgegeven vóór de toepassingsdatum van deze verordening, worden geacht te zijn afgegeven overeenkomstig deze verordening. De lidstaten vervangen die bewijzen van bevoegdheid door bewijzen van bevoegdheid conform het formaat dat is vastgelegd in bijlage VI (deel‐ARA) van Verordening (EU) nr. 1178/2011 wanneer zij die bewijzen van bevoegdheid opnieuw afgeven om administratieve redenen of op verzoek van de houders.

2.   Als een lidstaat een bewijs van bevoegdheid en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten opnieuw afgeeft overeenkomstig lid 1 van dit artikel, zal de lidstaat, naargelang het geval:

a)

alle bevoegdheden die al zijn opgenomen in bewijzen van bevoegdheid conform deel‐FCL, overdragen naar het nieuwe formaat;

b)

de bevoegdheden voor verankerde vluchten of commerciële vluchtuitvoeringen die zijn verbonden met een bewijs van bevoegdheid conform deel‐FCL, omzetten in een bevoegdverklaring voor verankerde vluchten of commerciële vluchtvoeringen overeenkomstig de bepalingen van de punten BFCL.200 en BFCL.215 van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening;

c)

de vervaldatum van een certificaat van vlieginstructeur dat verbonden is met een bewijs van bevoegdheid conform deel‐FCL, opnemen in het logboek van de piloot of een gelijkwaardig document afgeven. Na die datum mogen die piloten de bevoegdheden van instructeur alleen uitoefenen als zij voldoen aan punt BFCL.360 van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening.

3.   Houders van een nationaal bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder dat door een lidstaat is afgegeven vóór de toepassingsdatum van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening, mogen de bevoegdheden van hun bewijs van bevoegdheid verder uitoefenen tot en met 8 april 2021. Ten laatste op die datum zetten de lidstaten die bewijzen van bevoegdheid om in bewijzen van bevoegdheid conform deel‐BFCL en de bijbehorende bevoegdverklaringen, bevoegdheden en certificaten overeenkomstig de elementen van een conversieverslag dat voldoet aan de eisen van artikel 4, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 1178/2011.

4.   Nationale medische certificaten van piloten die zijn verbonden met een bewijs van bevoegdheid als gespecificeerd in lid 2 van dit artikel en die door een lidstaat zijn afgegeven vóór de toepassingsdatum van bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening, blijven geldig tot en met de datum van hun volgende verlenging of 8 april 2021, indien dat eerder is. De verlenging van die medische certificaten dient te gebeuren overeenkomstig de eisen van bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

Artikel 3 quater

Vrijstelling voor opleidingen die van start zijn gegaan vóór deze verordening van toepassing wordt

1.   Wat betreft de afgifte van bewijzen van bevoegdheid conform deel‐BFCL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten, overeenkomstig bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening, worden opleidingen die van start zijn gegaan vóór de toepassingsdatum van deze verordening overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, geacht te voldoen aan de eisen van de onderhavige verordening, mits het BPL uiterlijk op 8 april 2021 wordt afgegeven. In dat geval geldt het volgende:

a)

een BPL-opleiding die is aangevat op ballonnen uit de klasse van de hetelucht-luchtschepen, met inbegrip van de daarbij behorende tests, mag op die ballonnen worden voltooid;

b)

voor opleidingsuren die zijn gepresteerd in andere ballonnen van de hetelucht-luchtschipklasse dan ballonnen van groep A van die klasse, wordt volledige vrijstelling verleend voor de eis van punt BFCL.130, onder b), van bijlage III.

2.   Voor opleidingen die zijn begonnen vóór de toepassingsdatum van deze verordening of van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, overeenkomstig bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, wordt voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid conform deel‐BFCL vrijstelling verleend op basis van een beoordelingsrapport dat door de lidstaat is opgesteld in overleg met het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart.

3.   In het in lid 2 vermelde rapport moet de reikwijdte van de opleiding worden beschreven en moet worden aangegeven voor welke eisen van deel‐BFCL vrijstelling wordt verleend en, indien van toepassing, aan welke eisen de aanvrager moet voldoen om een bewijs van bevoegdheid conform deel‐BFCL te krijgen. Het rapport moet kopieën bevatten van alle documenten die nodig zijn om de reikwijdte van de opleiding aan te tonen, en van de nationale regels en procedures op grond waarvan de opleiding is aangevat.

Artikel 3 quinquies

Opleidingsorganisaties

1.   Opleidingsorganisaties voor bewijzen van bevoegdheid als piloot als bedoeld in artikel 1, lid 1, moeten voldoen aan de eisen van artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011.

2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde opleidingsorganisaties die zijn goedgekeurd overeenkomstig bijlage VII (deel‐ORA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of die een verklaring hebben ingediend overeenkomstig bijlage VIII (deel‐DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 vóór de toepassingsdatum van deze verordening, passen uiterlijk op 8 april 2021 hun opleidingsprogramma aan, indien nodig.

(*3)  Gedelegeerde Verordening (EU) van de Commissie van 4 maart 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).”."

6)

Bijlage I (deel‐DEF) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

7)

Bijlage II (deel‐BOP) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

8)

Bijlage III (deel‐BFCL) wordt toegevoegd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 8 april 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(3)  https://www.easa.europa.eu/easa-and-you/general-aviation/general-aviation-road-map

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/430 van de Commissie van 18 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 voor wat betreft de uitoefening van beperkte bevoegdheden zonder toezicht vóór de afgifte van een bevoegdheidsbewijs als recreatief vlieger (PB L 75 van 19.3.2019, blz. 66).

(5)  Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie van 13 maart 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met ballonnen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 71 van 14.3.2018, blz. 10).

(6)  Easier access for GA pilots to IFR flying & Revision of the balloon and sailplane licensing requirements (Advies nr. 1/2019 (A) & (B) van 19.2.2019), zie: https://www.easa.europa.eu/document-library/opinions


BIJLAGE I

Bijlage I “Definities” (deel‐DEF) bij Verordening (EU) 2018/395 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De inleidende zin wordt vervangen door:

“Met het oog op de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities en, tenzij begrippen anders worden gedefinieerd in deze bijlage, de definities van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1178/2011 en van punt FCL.010 van bijlage I (deel‐FCL) bij die verordening, van toepassing:”.

2)

De punten 1 en 2 worden vervangen door:

“1.

“aanvaardbare wijzen van naleving (Acceptable Means of Compliance, AMC)”: door het Agentschap vastgestelde niet-bindende normen waarin is aangegeven met welke middelen Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan kunnen worden nageleefd;

2.

“alternatieve wijzen van naleving (Alternative Means of Compliance, AltMoC)”: wijzen van naleving die een alternatief op een bestaande aanvaardbare wijze van naleving voorstellen of die een nieuwe methode voorstellen om overeenstemming te bereiken met Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen daarvan waarvoor het Agentschap geen bijbehorende aanvaardbare wijzen van naleving (AMC) heeft vastgesteld;”.

3)

Het volgende punt 11 bis wordt ingevoegd:

“11 bis.

“vliegtijd”: de totale tijd vanaf het moment waarop de mand opstijgt van de grond tot het moment dat die aan het einde van de vlucht uiteindelijk tot stilstand komt;”.

4)

De volgende punten 17 bis en 17 ter worden ingevoegd:

“17 bis.

“klasse van luchtballonnen”: de indeling van luchtballonnen, rekening houdend met het stijgmechanisme dat wordt gebruikt om in de lucht te blijven;

17 ter.

“bekwaamheidsproef”: het aantonen van vaardigheden met het oog op de naleving van de in deze verordening vastgestelde eisen inzake recentheid, met inbegrip van eventueel vereiste mondelinge examens;”.

5)

Punt 22 wordt vervangen door:

“22.

“groep van luchtballonnen”: de indeling van luchtballonnen, rekening houdend met de grootte of capaciteit van de ballon;”.

6)

De volgende punten 23 tot en met 26 worden toegevoegd:

“23.

“vaardigheidstest”: het aantonen van vaardigheden met het oog op de afgifte van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring of de verlenging van een bevoegdheid, met inbegrip van eventueel vereiste mondelinge examens;

24.

“bekwaamheidsbeoordeling”: het aantonen van vaardigheden, kennis en houding voor de eerste afgifte, hernieuwde afgifte of verlenging van een certificaat van instructeur of examinator;

25.

“solovlucht”: een vlucht gedurende welke een leerling-piloot de enige inzittende is van de ballon;

26.

“verankerde vlucht”: een vlucht met een verankeringssysteem waarmee de ballon tijdens de vluchtuitvoering aan een vast punt verankerd blijft, met uitzondering van een verankering die kan worden gebruikt als onderdeel van de opstijgprocedure.”.


BIJLAGE II

Bijlage II “Vluchtuitvoeringen met ballonnen” (deel‐BOP) bij Verordening (EU) 2018/395 wordt als volgt gewijzigd:

1)

BOP.BAS.010, onder a), wordt vervangen door:

“a)

Als een exploitant daarom wordt verzocht door de bevoegde autoriteit die de permanente naleving verifieert overeenkomstig ARO.GEN.300, onder a), punt 2, van bijlage II (deel‐ARO) bij Verordening (EU) nr. 965/2012, moet hij aantonen dat hij voldoet aan de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 en aan de eisen van de onderhavige verordening.”.

2)

BOP.BAS.020 wordt vervangen door:

BOP.BAS.020 Onmiddellijke reactie op een veiligheidsprobleem

De exploitant legt het volgende ten uitvoer:

a)

veiligheidsmaatregelen waarvoor de bevoegde autoriteit opdracht heeft gegeven overeenkomstig ARO.GEN.135, onder c), van bijlage II (deel‐ARO) bij Verordening (EU) nr. 965/2012, en

b)

luchtwaardigheidsrichtlijnen en andere verplichte informatie die door het Agentschap is uitgegeven overeenkomstig artikel 77, lid 1, onder h), van Verordening (EU) 2018/1139.”.

3)

BOP.BAS.025 wordt vervangen door:

BOP.BAS.025 Aanwijzing als gezagvoerder

De exploitant wijst een gezagvoerder aan die gekwalificeerd is om als gezagvoerder op te treden overeenkomstig bijlage III (deel‐BFCL) bij deze verordening.”.

4)

BOP.BAS.300, onder c), wordt vervangen door:

“c)

Instrumenten en apparatuur die niet uit hoofde van deze afdeling zijn vereist en alle andere uitrusting die niet uit hoofde van deze bijlage is vereist, maar die wel aan boord van een ballon wordt meegenomen tijdens een vlucht, moeten aan de volgende twee voorwaarden voldoen:

1)

de informatie die door die instrumenten of apparatuur wordt verstrekt, mag door de cockpitbemanning niet worden gebruikt om te voldoen aan de in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1139 uiteengezette essentiële eisen voor luchtwaardigheid;

2)

de instrumenten en apparatuur mogen geen nadelige invloed hebben op de luchtwaardigheid van de ballon, ook niet bij defect of storing.”.

5)

BOP.ADD.005, onder a), wordt vervangen door:

“a)

De exploitant is verantwoordelijk voor de vluchtuitvoeringen met de ballon overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139, de eisen van dit subdeel en zijn verklaring.”.

6)

BOP.ADD.015, onder a), wordt vervangen door:

“a)

Om te kunnen nagaan of de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 en de eisen van de onderhavige verordening worden nageleefd, verleent de exploitant te allen tijde aan alle door de bevoegde autoriteit gemachtigde personen toegang tot alle faciliteiten, ballonnen, documenten, archieven, gegevens, procedures of al het overige materiaal dat relevant is voor de onder deze verordening vallende activiteit van de exploitant, ongeacht of de activiteit is uitbesteed of niet.”.

7)

BOP.ADD.035 wordt vervangen door:

BOP.ADD.035 Uitbestede activiteiten

Als de exploitant een deel van de onder het toepassingsgebied van deze verordening vallende activiteiten uitbesteedt, draagt hij de verantwoordelijkheid om te garanderen dat de organisatie waaraan de taken worden uitbesteed, de activiteiten uitvoert overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 en de eisen van de onderhavige verordening. De exploitant ziet er ook op toe dat de bevoegde autoriteit toegang krijgt tot de organisatie waaraan de taken worden uitbesteed, zodat kan worden vastgesteld of de exploitant die eisen naleeft.”.

8)

BOP.ADD.040, onder a), wordt vervangen door:

“a)

De exploitant stelt een verantwoordelijke manager aan die de bevoegdheid heeft ervoor te zorgen dat alle activiteiten die onder het toepassingsgebied van de onderhavige verordening vallen, kunnen worden gefinancierd en uitgevoerd overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 en de eisen van de onderhavige verordening. De manager is verantwoordelijk voor het vaststellen en onderhouden van een effectief managementsysteem.”.

9)

BOP.ADD.045 wordt vervangen door:

BOP.ADD.045 Voorschriften voor faciliteiten

De exploitant moet beschikken over toereikende faciliteiten voor de uitvoering en het beheer van alle taken en activiteiten die nodig zijn om de in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 vastgestelde essentiële eisen en de eisen van de onderhavige verordening na te leven.”.

10)

BOP.ADD.100, onder a), wordt vervangen door:

“a)

In de in artikel 3, lid 2, tweede alinea, bedoelde verklaring bevestigt de exploitant dat hij alle in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 vastgestelde essentiële eisen en de eisen van de onderhavige verordening naleeft en zal blijven naleven.”.

11)

BOP.ADD.105, onder a), wordt vervangen door:

“a)

De exploitant stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van alle wijzigingen van omstandigheden die gevolgen hebben voor zijn naleving van de in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 vastgestelde essentiële eisen en de eisen van de onderhavige verordening, zoals vermeld in de verklaring aan de bevoegde autoriteit, en van alle wijzigingen met betrekking tot de in BOP.ADD.100, onder b), bedoelde informatie en de in BOP.ADD.100, onder c), bedoelde lijst van AltMoC, zoals opgenomen in de verklaring of als bijlage bij die verklaring gevoegd.”.

12)

BOP.ADD.115, onder c), wordt vervangen door:

“c)

Als een in een derde land geregistreerde ballon het voorwerp vormt van een dryleaseovereenkomst, ziet de exploitant van die ballon erop toe dat de in de bijlagen II en V bij Verordening (EU) 2018/1139 uiteengezette essentiële eisen met betrekking tot permanente luchtwaardigheid en de eisen van de onderhavige verordening worden nageleefd.”.

13)

BOP.ADD.300, onder c), wordt vervangen door:

“c)

Alle cockpitbemanningsleden beschikken over een bewijs van bevoegdheid en bevoegdverklaringen die zijn afgegeven of aanvaard in overeenstemming met bijlage III bij de onderhavige verordening en die passend zijn voor de hun toegewezen taken.”.

14)

BOP.ADD.300, onder e), wordt vervangen door:

“e)

Als de exploitant een beroep doet op de diensten van cockpitbemanningsleden die op freelance- of parttimebasis werken, gaat hij na of elk van de volgende voorschriften is nageleefd:

1)

de voorschriften van dit subdeel;

2)

bijlage III bij deze verordening, met inbegrip van de eisen inzake recente ervaring;

3)

de vlieg- en diensttijdbeperkingen en rustverplichtingen overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaat waar de hoofdvestiging van de exploitant gelegen is, rekening houdende met alle diensten die door het cockpitbemanningslid aan andere exploitanten worden verleend.”.

15)

BOP.ADD.305, onder b), wordt vervangen door:

“b)

De exploitant wijst een piloot alleen als gezagvoerder aan als die persoon:

1)

gekwalificeerd is om als gezagvoerder op te treden overeenkomstig bijlage III bij deze verordening;

2)

beschikt over het minimale ervaringsniveau zoals gespecificeerd in het vluchthandboek, en

3)

over passende kennis beschikt van het gebied waarin wordt gevlogen.”.

16)

BOP.ADD.310 wordt vervangen door:

BOP.ADD.310 Opleiding en controle

Alle uit hoofde van BOP.ADD.315 vereiste opleiding en controle van cockpitbemanningsleden gebeurt:

a)

overeenkomstig de opleidingsprogramma’s en syllabi die door de exploitant zijn vastgesteld in het vluchthandboek;

b)

door passend gekwalificeerde personen en, wat vliegopleiding en ‐controles betreft, door personen die zijn gekwalificeerd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.”.

17)

Het aanhangsel wordt vervangen door:

““Aanhangsel

VERKLARING

overeenkomstig Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie

Exploitant

Naam:

Plaats van de hoofdvestiging van de exploitant:

Naam en contactgegevens van de verantwoordelijke manager:

Vluchtuitvoering met ballonnen

Begindatum van de commerciële vluchtuitvoering en, voor zover relevant, datum waarop de bestaande commerciële vluchtuitvoering is gewijzigd.

Informatie over de gebruikte ballon(nen), de commerciële vluchtuitvoering(en) en het beheer van de permanente luchtwaardigheid: (1)

Type ballon

Registratie van de ballon

Hoofdbasis

Soort(en) vluchtuitvoering  (2)

Organisatie voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid  (3)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor zover van toepassing, de lijst van AltMoC’s, met verwijzing naar de bijbehorende AMC’s (bijlage bij deze verklaring):

Verklaringen

☐ De exploitant voldoet en zal blijven voldoen aan de essentiële eisen van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 en aan de eisen van Verordening (EU) 2018/395.

De exploitant verricht met name zijn commerciële activiteiten overeenkomstig de volgende eisen van subdeel ADD van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/395:

☐ De documentatie van het managementsysteem, met inbegrip van het vluchthandboek, voldoet aan de eisen van subdeel ADD en alle vluchten worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het vluchthandboek, zoals vereist bij punt BOP.ADD.005, onder b), van subdeel ADD.

☐ Alle ballonnen waarmee vluchten worden uitgevoerd hebben een luchtwaardigheidscertificaat dat is afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 748/2012 of voldoen aan de specifieke luchtwaardigheidsvoorschriften die van toepassing zijn op in een derde land geregistreerde ballonnen waarvoor een wetlease- of dryleaseovereenkomst is gesloten, zoals vereist bij de punten BOP.ADD.110 en BOP.ADD.115, onder b) en c), van subdeel ADD.

☐ Alle cockpitbemanningsleden beschikken over een bewijs van bevoegdheid en bevoegdverklaringen die zijn afgegeven of aanvaard overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EU) 2018/395, zoals vereist bij punt BOP.ADD.300, onder c), van subdeel ADD.

☐ De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van alle wijzigingen van omstandigheden die gevolgen hebben voor zijn naleving van de in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1139 vastgestelde essentiële eisen en de eisen van Verordening (EU) 2018/395 zoals vermeld in deze verklaring aan de bevoegde autoriteit, en van alle wijzigingen van de informatie en AltMoC-lijsten die zijn opgenomen in deze verklaring of er als bijlage aan zijn toegevoegd, zoals vereist bij punt BOP.ADD.105, onder a), van subdeel ADD.

☐ De exploitant bevestigt dat alle informatie in deze verklaring, met inbegrip van de bijlagen, volledig en correct is.

Datum, naam en handtekening van de verantwoordelijke manager


(1)  Vul de tabel in. Als er onvoldoende ruimte is om de informatie in te vullen, voeg dan een afzonderlijke bijlage toe. De bijlage moet worden gedateerd en ondertekend.

(2)  “Type(s) vluchtuitvoering(en)” verwijst naar het type commerciële vluchtuitvoering dat met de ballon wordt verricht.

(3)  De informatie over de organisatie die verantwoordelijk is voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid moet de naam van de organisatie, het adres en de referentie van de goedkeuring omvatten.”.


BIJLAGE III

“BIJLAGE III

VOORSCHRIFTEN VOOR BEWIJZEN VAN BEVOEGDHEID ALS BALLONVAARDER

[DEEL‐BFCL]

SUBDEEL GEN

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

BFCL.001 Toepassingsgebied

In deze bijlage zijn de voorschriften vastgelegd voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid als ballonvaarder (BPL) en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten, en de voorwaarden voor de geldigheid en het gebruik ervan.

BFCL.005 Bevoegde autoriteit

Voor de toepassing van deze bijlage wordt onder bevoegde autoriteit een door de lidstaat aangewezen autoriteit verstaan waar een persoon om de afgifte van een BPL of de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten verzoekt.

BFCL.010 Klassen en groepen van ballonnen

Voor de toepassing van deze bijlage worden ballonnen ingedeeld in de volgende klassen en groepen:

a)

klasse “heteluchtballon”:

1)

groep A: capaciteit van de ballon tot 3 400 m3 (120 069 ft3);

2)

groep B: capaciteit van de ballon tussen 3 401 m3 (120 070 ft3) en 6 000 m3 (211 888 ft3);

3)

groep C: capaciteit van de ballon tussen 6 001 m3 (211 889 ft3) en 10 500 m3 (370 804 ft3);

4)

groep D: capaciteit van de ballon meer dan 10 500 m3 (370 804 ft3);

b)

klasse “gasballon”;

c)

klasse “gas-luchtballon”;

d)

klasse “hetelucht-luchtschip”.

BFCL.015 Aanvraag en afgifte, hernieuwde afgifte en verlenging van een BPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten

a)

Het volgende zal bij de bevoegde autoriteit worden aangevraagd in de vorm en op de wijze die door die bevoegde autoriteit is vastgesteld:

1)

de afgifte van een BPL en de bijbehorende bevoegdverklaringen;

2)

de verlenging van de bevoegdheden van een BPL;

3)

de afgifte van een certificaat van vlieginstructeur (voor ballonnen) (“FI(B)”);

4)

de afgifte, hernieuwde afgifte en verlenging van een certificaat van vliegexaminator (voor ballonnen) (“FE(B)”), en

5)

wijzigingen van het BPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten.

b)

Een onder a) bedoelde aanvraag gaat vergezeld van het bewijs dat de aanvrager voldoet aan de desbetreffende eisen van deze bijlage en bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

c)

Elke beperking of uitbreiding van de bevoegdheden die worden toegekend door een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat moet door de bevoegde autoriteit worden vermeld op het bewijs van bevoegdheid of het certificaat.

d)

Een persoon mag op geen enkel moment houder zijn van meer dan één BPL dat overeenkomstig deze bijlage is afgegeven.

e)

Houders van een bewijs van bevoegdheid dienen een als onder a) gespecificeerde aanvraag in bij de bevoegde autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waarin zijn of haar bewijzen van bevoegdheid zijn afgegeven overeenkomstig deze bijlage (deel‐BFCL) of bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976, naargelang het geval.

f)

Een houder van een BPL mag bij de door een andere lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit verzoeken om een wijziging van bevoegde autoriteit, maar in dat geval wordt de nieuwe bevoegde autoriteit bevoegd voor alle bewijzen van bevoegdheid waarvan hij houder is.

g)

Aanvragers verzoeken om de afgifte van een BPL en de bijbehorende bevoegdverklaringen, bevoegdheden en certificaten uiterlijk zes maanden nadat zij de vaardigheidstest of de bekwaamheidsbeoordeling met succes hebben voltooid.

BFCL.030 Praktische vaardigheidstest

Met uitzondering van de vaardigheidstest voor de bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen zoals gespecificeerd in BFCL.215, wordt een aanvrager van een vaardigheidstest zodra de opleiding is voltooid, aanbevolen door de ATO of DTO die verantwoordelijk is voor de opleiding van de aanvrager voor de test. De opleidingsgegevens worden door de ATO of DTO ter beschikking van de examinator gesteld.

BFCL.035 Vrijstelling van vliegtijd

Voor een aanvrager van een BPL of een bijbehorende bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat wordt alle vliegtijd tijdens solovluchten, dubbelbesturingsonderricht of als PIC op ballonnen meegeteld als onderdeel van de totale vereiste vliegtijd voor het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdheid, de bevoegdverklaring of het certificaat.

BFCL.045 Verplichting om documenten bij zich te hebben en te tonen

a)

Bij de uitoefening van de bevoegdheden van een BPL moeten de houders elk van de volgende documenten bij zich hebben:

1)

een geldig BPL;

2)

een geldig medisch certificaat;

3)

een persoonlijk identificatiedocument met zijn of haar foto;

4)

voldoende logboekgegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen van deze bijlage.

b)

Leerling-piloten moeten tijdens alle solovluchten in het bezit zijn van:

1)

de onder a), punten 2 en 3, gespecificeerde documenten, en

2)

een bewijs van de volgens BFCL.125, onder a), vereiste vergunning.

c)

Houders van een BPL of leerling-piloten moeten op verzoek van een bevoegd vertegenwoordiger van een bevoegde autoriteit onverwijld de onder a) of b) gespecificeerde documenten ter inspectie overhandigen.

BFCL.050 Vastleggen van vliegtijd

Houders van een BPL en leerling-piloten moeten op betrouwbare wijze alle gevlogen vluchten vastleggen in een vorm en op een wijze die door de bevoegde autoriteit zijn bepaald.

BFCL.065 Beperking van bevoegdheden van houders van een BPL die 70 jaar of ouder zijn voor commercieel passagiersvervoer met ballonnen

Een houder van een BPL die de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, mag niet fungeren als een ballonvaarder die betrokken is bij commercieel passagiersvervoer.

BFCL.070 Beperking, schorsing of intrekking van bewijzen van bevoegdheid, bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten

a)

Een BPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten die overeenkomstig deze bijlage zijn afgegeven, kunnen door de bevoegde autoriteit worden beperkt, geschorst of ingetrokken overeenkomstig de voorwaarden en procedures van bijlage VI (deel‐ARA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 als de houder van het BPL niet voldoet aan de essentiële eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139 of aan de eisen van deze bijlage en van bijlage II (deel‐BOP) bij deze verordening of van bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

b)

Houders van een BPL bezorgen het bewijs van bevoegdheid of het certificaat onmiddellijk terug aan de bevoegde autoriteit als hun bewijs van bevoegdheid, bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

SUBDEEL BPL

BEWIJS VAN BEVOEGDHEID ALS BALLONVAARDER (BPL)

BFCL.115 BPL — Bevoegdheden en voorwaarden

a)

Houders van een BPL hebben de bevoegdheden om als PIC op te treden op luchtballonnen:

1)

tijdens niet-commerciële vluchtuitvoeringen zonder vergoeding;

2)

tijdens commerciële vluchtvergoedingen als hij of zij houder is van een bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen overeenkomstig BFCL.215 van subdeel ADD van deze bijlage.

b)

Bij wijze van afwijking van het bepaalde onder a), punt 1, mag een houder van een BPL die bevoegdheden als instructeur of examinator heeft, een vergoeding ontvangen voor:

1)

het geven van vlieginstructie voor een BPL;

2)

het afnemen van vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven voor een BPL;

3)

de opleiding, toetsing en beoordeling met betrekking tot de bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten die bij een BPL horen.

c)

Houders van een BPL mogen BPL-bevoegdheden alleen uitoefenen als zij voldoen aan de toepasselijke eisen inzake recentheid en als zij beschikken over een geldig medisch certificaat dat past bij de uitgeoefende bevoegdheden.

BFCL.120 BPL — Minimumleeftijd

Een aanvrager van een BPL moet ten minste 16 jaar oud zijn.

BFCL.125 BPL — Leerling-piloot

a)

Een leerling-piloot mag niet solo vliegen, tenzij dat is toegestaan door en gebeurt onder toezicht van een vlieginstructeur voor ballonnen (FI(B)).

b)

Leerling-piloten moeten ten minste 14 jaar oud zijn om op solovluchten te worden toegelaten.

BFCL.130 BPL — Opleidingscursus en ervaringseisen

Een aanvrager van een BPL moet een opleidingscursus voltooien aan een ATO of DTO. De cursus moet zijn aangepast aan de gewenste bevoegdheden en bevat:

a)

theoretische kennis als gespecificeerd in BFCL.135, onder a);

b)

ten minste 16 uur vlieginstructie in een heteluchtballon uit groep A van die klasse of in een gasballon, waaronder ten minste:

1)

12 uur dubbelbesturingsonderricht,

2)

10 inflaties en 20 starts en landingen, en

3)

1 solovlucht onder toezicht met een vliegtijd van ten minste 30 minuten.

BFCL.135 BPL — Theorie-examen

a)

Theoretische kennis

Een kandidaat voor een BPL moet blijk geven van een niveau van theoriekennis dat toepasselijk is voor de gewenste bevoegdheden door het afleggen van examens over de volgende onderwerpen:

1)

algemene onderwerpen:

i)

luchtvaartwetgeving,

ii)

menselijke prestaties,

iii)

meteorologie,

iv)

communicatie, en

2)

specifieke onderwerpen over ballonnen:

i)

vluchtbeginselen,

ii)

vluchtuitvoeringsprocedures,

iii)

vluchtprestaties en –planning,

iv)

algemene kennis van luchtvaartuigen met betrekking tot ballonnen, en

v)

navigatie.

b)

Verantwoordelijkheden van de aanvrager

1)

De aanvrager legt de volledige reeks theorie-examens voor een BPL af onder de verantwoordelijkheid van dezelfde bevoegde autoriteit van de lidstaat.

2)

De aanvrager mag het theorie-examen pas afleggen als hij of zij wordt voorgedragen door de ATO of DTO die verantwoordelijk is voor zijn of haar opleiding, nadat hij of zij de toepasselijke onderdelen van de theorieopleiding op een bevredigend niveau heeft voltooid.

3)

De voordracht door een ATO of DTO blijft twaalf maanden geldig. Als de aanvrager er niet in slaagt om binnen die geldigheidsperiode ten minste één theorie-examen af te leggen, wordt de behoefte aan verdere opleiding bepaald door de ATO of DTO op basis van de behoeften van de aanvrager.

c)

Normen om te slagen

1)

Een aanvrager slaagt voor een onderdeel van het theorie-examen als hij of zij ten minste 75 % scoort van de punten die voor dat onderdeel kunnen worden behaald. Er worden geen strafpunten gegeven.

2)

Tenzij in deze bijlage anders is bepaald, wordt een aanvrager geacht het voor het BPL vereiste theorie-examen met succes te hebben afgelegd als hij of zij voor alle vereiste onderdelen is geslaagd binnen een periode van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van de kalendermaand waarin de aanvrager voor het eerst aan het examen deelnam.

3)

Een aanvrager moet alle onderdelen van het theorie-examen opnieuw afleggen als hij of zij voor een van de schriftelijke onderdelen niet is geslaagd na vier pogingen, of niet voor alle onderdelen is geslaagd binnen de in punt 2 vermelde periode.

4)

Alvorens opnieuw aan de theorie-examens deel te nemen, moet de aanvrager verdere opleiding volgen bij een ATO of DTO. De ATO of DTO bepaalt de omvang en de reikwijdte van de opleiding op basis van de behoeften van de aanvrager.

d)

Geldigheidsperiode

Het theorie-examen is 24 maanden geldig vanaf de dag waarop de aanvrager het examen met succes heeft afgelegd, overeenkomstig het bepaalde onder c), punt 2.

BFCL.140 BPL — Vrijstelling van theoriekennis

Kandidaten voor de afgifte van een BPL worden vrijgesteld van de eisen inzake theoriekennis van algemene onderwerpen als gespecificeerd in BFCL.135, onder a), punt 1, als zij:

a)

houder zijn van een bewijs van bevoegdheid overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976, of

b)

geslaagd zijn voor het theorie-examen voor een bewijs van bevoegdheid als gespecificeerd onder a), als dat is gebeurd binnen de in punt BFCL.135, onder d), gespecificeerde geldigheidsperiode.

BFCL.145 BPL — Praktische vaardigheidstest

a)

Aan de hand van een vaardigheidstest moet een aanvrager van een BPL blijk geven van de vaardigheid om, als PIC op een luchtballon, de relevante procedures en manoeuvres uit te voeren met een graad van vakbekwaamheid die past bij de gewenste bevoegdheden.

b)

De aanvrager legt de vaardigheidstest af in dezelfde klasse van luchtballonnen als waarin hij de opleiding heeft voltooid overeenkomstig punt BFCL.130 en, in het geval van heteluchtballonnen, in een ballon uit groep A van die klasse.

c)

De aanvrager moet geslaagd zijn voor het vereiste theorie-examen alvorens hij de vaardigheidstest voor de afgifte van een mag BPL afleggen.

d)

Normen om te slagen

1)

De vaardigheidstest bestaat uit verschillende onderdelen die de verschillende fasen van een ballonvlucht voorstellen.

2)

Als een aanvrager zakt voor een onderwerp van een onderdeel, zakt hij voor het volledige onderdeel. Als een aanvrager zakt voor slechts één onderdeel, moet hij alleen dat onderdeel opnieuw afleggen. Als een aanvrager zakt voor meer dan één onderdeel, moet hij de volledige test opnieuw afleggen.

3)

Als de aanvrager de test opnieuw moet afleggen overeenkomstig punt 2 en voor een onderdeel een onvoldoende haalt, met inbegrip van de onderdelen waarvoor een voldoende werd behaald bij een vorige poging, moet de aanvrager de volledige test opnieuw afleggen.

e)

Aanvragers die na twee pogingen niet slagen voor alle onderdelen van de test, moeten verdere praktijkopleiding volgen.

BFCL.150 BPL — Uitbreiding van bevoegdheden naar een andere klasse of groep van luchtballonnen

a)

De bevoegdheden van het BPL zijn beperkt tot de klasse van luchtballonnen waarin de in punt BFCL.145 gespecificeerde vaardigheidstest werd afgelegd en, in het geval van heteluchtballonnen, tot groep A van die klasse.

b)

In het geval van heteluchtballonnen worden de bevoegdheden van het BPL op aanvraag uitgebreid naar een andere groep binnen de klasse van heteluchtballonnen als de piloot ten minste:

1)

twee instructievluchten met een FI(B) in een luchtballon van de desbetreffende groep heeft afgelegd;

2)

de onderstaande vliegtijd als PIC op luchtballonnen heeft voltooid:

i)

ten minste 100 uur als de aanvraag bevoegdheden voor ballonnen van groep B betreft;

ii)

ten minste 200 uur als de aanvraag bevoegdheden voor ballonnen van groep C betreft;

iii)

ten minste 300 uur als de aanvraag bevoegdheden voor ballonnen van groep D betreft.

c)

Behalve voor de klasse van gas-luchtballonnen worden de bevoegdheden van het BPL op aanvraag uitgebreid naar een andere klasse van luchtballonnen of, in het geval van bevoegdheden voor de klasse van heteluchtballonnen, naar groep A van die klasse als de piloot in de desbetreffende klasse of groep van luchtballonnen:

1)

een opleidingscursus aan een ATO of DTO heeft voltooid, met inbegrip van:

i)

ten minste vijf instructievluchten met dubbele besturing, of

ii)

in het geval van een uitbreiding van heteluchtballonnen naar hetelucht-luchtschepen, ten minste vijf uur dubbelbesturingsonderricht, en

2)

een vaardigheidstest heeft afgelegd tijdens welke de piloot aan de FE(B) heeft aangetoond dat hij over een adequaat niveau van theoriekennis voor de nieuwe klasse beschikt wat betreft de volgende onderwerpen:

i)

vluchtbeginselen;

ii)

vluchtuitvoeringsprocedures;

iii)

vluchtprestaties en ‐planning;

iv)

algemene kennis van het luchtvaartuig met betrekking tot de klasse van luchtballonnen waarvoor de uitbreiding van bevoegdheden is aangevraagd.

d)

De voltooiing van de onder b), punt 1, en onder c), punt 1, bedoelde opleiding wordt geregistreerd in het logboek van de piloot en ondertekend door:

1)

in het geval onder b), punt 1, de verantwoordelijke instructeur voor de instructievluchten, en

2)

in het geval onder c), punt 1, het opleidingshoofd van de ATO of DTO die verantwoordelijk is voor de opleiding.

e)

De houder van een BPL oefent zijn of haar bevoegdheden in de klasse van gas-luchtballonnen alleen uit als hij of zij bevoegdheden heeft voor zowel de klasse van heteluchtballonnen als de klasse van gasballonnen.

BFCL.160 BPL — Eisen inzake recentheid

a)

Een houder van een BPL oefent de bevoegdheden van zijn of haar bewijs van bevoegdheid alleen uit als hij of zij in de desbetreffende klasse van luchtballonnen:

1)

ofwel:

i)

binnen 24 maanden voor de geplande vlucht ten minste zes uur vliegtijd als PIC heeft voltooid, waaronder 10 starts en landingen, als PIC of tijdens solo- of dubbelbesturingvluchten onder toezicht van een FI(B), en

ii)

binnen 48 maanden voor de geplande vlucht ten minste één opleidingsvlucht met een FI(B) heeft voltooid, ofwel

2)

binnen 24 maanden voor de geplande vlucht een bekwaamheidsproef overeenkomstig punt c) heeft afgelegd.

b)

Als de piloot gekwalificeerd is om met meer dan één klasse luchtballon te vliegen, moet hij of zij om zijn bevoegdheden in de andere klasse(n) uit te oefenen, niet alleen voldoen aan de eisen onder a) maar moet hij of zij bovendien gedurende de afgelopen 24 maanden in elke aanvullende klasse ten minste drie uur hebben gevlogen als PIC of solo- of dubbelsturingsvluchten onder toezicht van een FI(B) hebben uitgevoerd.

c)

Een houder van een BPL die niet voldoet aan de eisen onder a), punt 1, en, in voorkomend geval, onder b), moet vóór hij of zij de uitoefening van zijn of haar bevoegdheden hervat, slagen voor een bekwaamheidsproef met een FE(B) in een luchtballon uit de desbetreffende klasse.

d)

Nadat een houder van een BPL met de bevoegdheden om met heteluchtballonnen te vliegen heeft voldaan aan de eisen onder a), b) of c), naargelang het geval, mag hij of zij zijn of haar bevoegdheden alleen uitoefenen in heteluchtballonnen:

i)

van dezelfde groep waarin hij of zij de onder a), punt 1, ii), gespecificeerde opleidingsvlucht heeft uitgevoerd of de onder c) bedoelde bekwaamheidsproef heeft voltooid, of van een groep met een kleinere ballonomvang, of

ii)

van groep A als de piloot, overeenkomstig het bepaalde onder b), de onder a), punt 2, gespecificeerde opleidingsvlucht heeft voltooid in een andere klasse dan heteluchtballonnen.

e)

De dubbelbesturingsvluchten, de vluchten onder toezicht en de onder a), punt 1, en onder b) bedoelde opleidingsvluchten worden evenals de onder c) bedoelde bekwaamheidsproef geregistreerd in het logboek van de piloot en ondertekend door, in het geval onder a), punt 1, en onder b), de verantwoordelijke FI(B) en in het geval onder c), de verantwoordelijke FE(B).

f)

Een houder van een BPL die ook houder is van de bevoegdheden voor commerciële vluchtuitvoeringen als bedoeld in BFCL.215 van subdeel ADD van deze bijlage, wordt geacht te voldoen aan de eisen:

1)

onder a) en, in voorkomend geval, onder b) als hij of zij in de voorbije 24 maanden een bekwaamheidsproef overeenkomstig BFCL.215, onder d), punt 2, i), heeft afgelegd in de desbetreffende ballonklasse(n), of

2)

onder a), punt 1, ii), als hij of zij de opleidingsvlucht heeft voltooid overeenkomstig BFCL.215, onder d), punt 2, ii), in de desbetreffende ballonklasse.

In het geval van de klasse van heteluchtballonnen gelden de onder d) bedoelde beperkingen betreffende de bevoegdheden om met verschillende ballonklassen te vliegen, afhankelijk van de ballonklasse die is gebruikt om te voldoen aan de eisen onder f), punt 1 of 2.

SUBDEEL ADD

EXTRA BEVOEGDVERKLARINGEN

BFCL.200 Bevoegdverklaring voor verankerde vluchten met heteluchtballonnen

a)

Een houder van een BPL mag alleen verankerde vluchten met heteluchtballonnen uitvoeren als hij of zij overeenkomstig dit punt houder is van een bevoegdverklaring voor verankerde vluchten met heteluchtballonnen.

b)

Om een bevoegdverklaring voor verankerde vluchten met heteluchtballonnen te kunnen aanvragen, moet de kandidaat:

1)

houder zijn van bevoegdheden voor de klasse van heteluchtballonnen;

2)

ten minste twee verankerde instructievluchten met heteluchtballonnen hebben voltooid.

c)

De voltooiing van de opleiding voor verankerde vluchten met heteluchtballonnen wordt geregistreerd in het logboek en ondertekend door de voor de opleiding verantwoordelijke FI(B).

d)

Een piloot die houder is van een bevoegdverklaring voor verankerde vluchten met heteluchtballonnen oefent zijn of haar bevoegdheden alleen uit als hij of zij ten minste één verankerde vlucht met een heteluchtballon heeft uitgevoerd binnen 48 maanden voor de geplande vlucht of, indien hij of zij een dergelijke vlucht niet heeft uitgevoerd, als hij of zij een verankerde vlucht met een heteluchtballon heeft uitgevoerd met dubbelbesturing of solo onder toezicht van een FI(B). De voltooiing van een dubbelbesturings- of solovlucht onder toezicht wordt geregistreerd in het logboek en ondertekend door de FI(B).

BFCL.210 Bevoegdverklaring voor nachtvliegen

a)

Een houder van een BPL oefent de bevoegdheden van zijn of haar bewijs van bevoegdverklaring voor nachtvliegen in VFR-omstandigheden alleen uit als hij of zij houder is van een bevoegdverklaring voor nachtvliegen in overeenstemming met dit punt.

b)

Een aanvrager van een bevoegdverklaring voor nachtvliegen moet ten minste twee instructievluchten van elk ten minste één uur bij nacht hebben voltooid.

c)

De voltooiing van de opleiding voor een bevoegdverklaring voor nachtvliegen wordt geregistreerd in het logboek en ondertekend door de voor de opleiding verantwoordelijke FI(B).

BFCL.215 Bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen

a)

Een houder van een BPL oefent de bevoegdheden van zijn of haar bewijs van bevoegdheid voor commerciële vluchtuitvoeringen met luchtballonnen alleen uit als hij of zij houder is van een bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen in overeenstemming met dit punt.

b)

Een aanvrager van een bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen moet:

1)

de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;

2)

50 uur vliegtijd en 50 starts en landingen hebben voltooid als PIC op luchtballonnen;

3)

beschikken over de bevoegdheden voor de klasse van luchtballonnen waarin de bevoegdheden voor commerciële vluchtuitvoeringen zullen worden uitgevoerd, en

4)

een vaardigheidstest hebben afgelegd in de desbetreffende klasse van luchtballonnen, tijdens welke hij of zij de voor commerciële ballonvluchten vereiste vaardigheden aantoont aan een FE(B).

c)

De bevoegdheden voor commerciële vluchtuitvoeringen is beperkt tot de klasse van luchtballonnen waarin de vaardigheidstest overeenkomstig het bepaalde onder b), punt 3, is voltooid. De bevoegdheden worden op verzoek uitgebreid tot een andere luchtballonklasse als de aanvrager in die andere klasse voldoet aan het bepaalde onder b), punten 3 en 4.

d)

Een piloot die houder is van een bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen, oefent de bevoegdheden van die bevoegdverklaring alleen uit tijdens commerciële ballonvluchten met passagiers als hij of zij:

1)

binnen 180 dagen voor de geplande vlucht:

i)

ten minste drie vluchten heeft uitgevoerd als PIC op een luchtballon, waarvan ten minste één in een luchtballon van de desbetreffende klasse, of

ii)

één vlucht als PIC op een luchtballon van de desbetreffende klasse heeft uitgevoerd onder toezicht van een FI(B) die overeenkomstig dit punt is gekwalificeerd, en

2)

binnen 24 maanden voor de geplande vlucht:

i)

een bekwaamheidsproef in een luchtballon van de desbetreffende klasse heeft afgelegd tijdens welke hij of zij de voor commerciële ballonvluchten met passagiers vereiste vaardigheden heeft aangetoond aan een FE(B), of

ii)

bij een ATO of DTO een herhalingscursus heeft voltooid die is aangepast aan de voor commerciële ballonvluchten vereiste vaardigheden, met inbegrip van ten minste zes uur theoretisch onderricht en één opleidingsvlucht in een ballon van de desbetreffende klasse onder toezicht van een FI(B) die is gekwalificeerd voor commerciële ballonvluchten in overeenstemming met dit punt.

e)

Om de bevoegdheden van de bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen in alle luchtballonklassen te behouden, moet een piloot die houder is van een bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen met bevoegdheden die zijn uitgebreid tot meer dan één klasse van luchtballonnen, voldoen aan de vereisten onder d), punt 2, in ten minste één klasse van luchtballonnen.

f)

Een piloot die voldoet aan het vereiste onder d) en houder is van een bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen voor de klasse van heteluchtballonnen, oefent de bevoegdheden van die bevoegdverklaring in de klasse van heteluchtballonnen alleen uit in ballonnen die behoren tot:

i)

dezelfde groep van heteluchtballonnen waarin de onder d), punt 2, i), bedoelde bekwaamheidsproef of de onder d), punt 2, ii), bedoelde opleidingsvlucht zijn uitgevoerd, of

ii)

een groep van heteluchtballonnen met een kleinere ballonomvang.

g)

De voltooiing van de onder d), punt 1, ii), bedoelde vlucht onder toezicht, van de onder d), punt 2, i), bedoelde bekwaamheidsproef en de onder d), punt 2, ii), bedoelde herhalingscursus wordt geregistreerd in het logboek van de piloot en ondertekend door het hoofd opleiding van de ATO of DTO, of de FI(B) of FE(B) die verantwoordelijk is voor de opleidingscursus, het toezicht of de bekwaamheidsproef, naargelang het geval.

h)

Een piloot die een bekwaamheidsproef van de exploitant heeft afgelegd overeenkomstig BOP.ADD.315 van bijlage II (deel‐BOP) bij deze verordening wordt geacht te voldoen het vereiste onder d), punt 2, i).

SUBDEEL FI

VLIEGINSTRUCTEURS

Afdeling 1

Algemene voorschriften

BFCL.300 Certificaten als vlieginstructeur

a)   Algemeen

Een instructeur mag alleen vliegonderricht in een ballon geven als hij of zij:

1)

houder is van:

i)

een BPL met inbegrip van de bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten waarvoor vliegonderricht wordt gegeven, en

ii)

een certificaat van vlieginstructeur voor luchtballonnen (FI(B)) dat geschikt is voor de uit te voeren instructie en is afgegeven in overeenstemming met dit subdeel, en

2)

bevoegd is om tijdens het vliegonderricht op te treden als PIC van de luchtballon.

b)   Instructie buiten het grondgebied van de lidstaten

1)

In het geval van vliegonderricht dat wordt gegeven tijdens een overeenkomstig deze bijlage (deel‐BFCL) goedgekeurde opleidingscursus buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, geeft de bevoegde autoriteit, bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a), punt 1, een certificaat van vlieginstructeur af aan aanvragers die houder zijn van een bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder dat voldoet aan bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, voor zover die aanvragers:

i)

ten minste houder zijn van een bewijs van bevoegdheid met inbegrip van, indien van toepassing, bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten die gelijkwaardig zijn aan die waarvoor hij of zij bevoegd is om instructie te geven;

ii)

voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in dit subdeel ten behoeve van de afgifte van het FI(B)-certificaat met de relevante bevoegdheden van instructeur, en

iii)

aan de bevoegde autoriteit aantonen dat zij over passende kennis van de Europese regels inzake luchtvaartveiligheid beschikken, teneinde de bevoegdheden van instructeur te kunnen uitoefenen in overeenstemming met deze bijlage.

2)

Het certificaat wordt beperkt tot het geven van goedgekeurde vlieginstructie:

i)

buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, en

ii)

aan leerling-piloten die voldoende kennis hebben van de taal waarin de vlieginstructie wordt gegeven.

Afdeling 2

Certificaat van vlieginstructeur voor luchtballonnen — FI(B)

BFCL.315 FI(B)-certificaat — Bevoegdheden en voorwaarden

a)

Mits de aanvragers voldoen aan punt BFCL.320 en de volgende voorwaarden, wordt een FI(B)-certificaat afgegeven met bevoegdheden om vlieginstructie te geven voor:

1)

een BPL;

2)

de uitbreiding van bevoegdheden tot verdere klassen en groepen van luchtballonnen op voorwaarde dat de aanvrager ten minste 15 uur vliegtijd heeft voltooid als PIC in elke desbetreffende klasse;

3)

een bevoegdverklaring voor nachtvluchten of voor verankerde vluchten, op voorwaarde dat de aanvrager aan een ATO of DTO een specifieke opleiding heeft gekregen voor vlieginstructie voor de desbetreffende bevoegdverklaring, en

4)

een FI(B)-certificaat, op voorwaarde dat de aanvrager:

i)

ten minste 50 uur vlieginstructie heeft gegeven in luchtballonnen, en

ii)

overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit daartoe vastgestelde procedures, ten minste één uur vlieginstructie voor het FI(B)-certificaat heeft uitgevoerd onder toezicht en tot tevredenheid van een FI(B) die overeenkomstig deze alinea is gekwalificeerd en is benoemd door het hoofd opleiding van de ATO of DTO.

b)

De onder a) opgesomde bevoegdheden omvatten ook de bevoegdheden om vlieginstructie te geven voor:

1)

de afgifte van de desbetreffende bewijzen van bevoegdheid, bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten, en

2)

hernieuwde afgifte, verlenging of overeenstemming met de desbetreffende eisen inzake recentheid van deze bijlage, indien van toepassing.

BFCL.320 FI(B) — Toelatingseisen en vereisten

Een aanvrager van een FI(B)-certificaat:

a)

is ten minste 18 jaar;

b)

voldoet aan de eisen onder a), punt 1, i), en onder a), punt 2, van BFCL.300;

c)

heeft 75 vlieguren als PIC op luchtballonnen uitgevoerd;

d)

heeft aan een ATO of DTO een opleidingscursus voor instructeur voltooid overeenkomstig BFCL.330, en

e)

is geslaagd voor een bekwaamheidsbeoordeling overeenkomstig BFCL.345.

BFCL.325 Vakbekwaamheid en beoordeling van FI(B)’s

Aanvragers van een FI(B)-certificaat worden opgeleid om de volgende vakbekwaamheid te verwerven:

a)

voorbereiden van de benodigde middelen;

b)

creëren van een bevorderlijk leerklimaat;

c)

overdragen van kennis;

d)

integreren van “threat and error management” (TEM, omgaan met dreiging en onjuiste beoordelingen) en “crew resource management” (CRM, boordpersoneelsbeheer);

e)

indelen van tijd om de opleidingsdoelstellingen te bereiken;

f)

het leerproces bevorderen;

g)

beoordelen van de prestaties van de leerling;

h)

toezien op en beoordelen van de vorderingen;

i)

evalueren van opleidingssessies, en

j)

rapporteren van het resultaat.

BFCL.330 FI(B) — Opleiding

a)

Aanvragers van een FI(B)-certificaat moeten geslaagd zijn voor een specifieke toelatingsbeoordeling in een ATO of DTO tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvang van de opleiding, om te beoordelen of de aanvrager geschikt is om de opleiding te volgen.

b)

De FI(B)-opleidingscursus moet ten minste het volgende bevatten:

1)

de in punt BFCL.325 genoemde elementen;

2)

25 uur instructietechniek;

3)

12 uur theorieonderwijs, met inbegrip van voortgangstests, en

4)

drie uur vlieginstructie, met inbegrip van drie starts en landingen.

c)

Aanvragers die al houder zijn van een certificaat van instructeur in overeenstemming met bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 of bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, zijn volledig vrijgesteld van het vereiste onder b), punt 2.

BFCL.345 FI(B) — Bekwaamheidsbeoordeling

a)

Kandidaten voor de afgifte van een FI(B)-certificaat ondergaan een bekwaamheidsbeoordeling in een luchtballon teneinde aan een overeenkomstig punt BFCL.415, onder c), gekwalificeerde examinator te bewijzen dat zij bekwaam zijn om een leerling-piloot instructie te geven op het voor de afgifte van een BPL vereiste niveau.

b)

De beoordeling omvat:

1)

het aantonen van de vakbekwaamheid beschreven in BFCL.325 voor en na de vlucht en tijdens theorieonderwijs;

2)

mondelinge theorie-examens aan de grond, briefings voor en na de vlucht en demonstraties tijdens de vlucht in de desbetreffende klasse van luchtballonnen;

3)

oefeningen die adequaat zijn om de vakbekwaamheid van de instructeur te beoordelen.

BFCL.360 FI(B)-certificaat — Eisen inzake recentheid

a)

Een houder van een FI(B)-certificaat oefent de bevoegdheden van zijn of haar certificaat alleen uit als hij of zij:

1)

binnen drie jaar voorafgaand aan de geplande uitoefening van die bevoegdheden:

i)

een herhalingsopleiding als instructeur heeft voltooid bij een ATO, een DTO of een bevoegde autoriteit, tijdens welke de houder het nodige theorie-onderwijs krijgt voor de herhaling en de bijwerking van de kennis voor balloninstructeur;

ii)

ten minste zes uur vlieginstructie in luchtballonnen heeft gegeven als FI(B), en

2)

binnen de voorbije negen jaar en overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit daartoe vastgestelde procedures, ten minste één instructievlucht in een luchtballon heeft uitgevoerd als FI(B) onder toezicht en tot tevredenheid van een FI(B) die overeenkomstig BFCL.315, onder a), punt 4, is gekwalificeerd en is benoemd door het hoofd opleiding van een ATO of DTO.

b)

De vlieguren als FE(B) tijdens vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen worden volledig meegerekend voor het vereiste onder a), punt 1, ii).

c)

Als de houder van een FI(B)-certificaat niet is geslaagd voor de instructievlucht onder toezicht van de FI(B) in overeenstemming met het vereiste onder a), punt 2, mag hij of zij de bevoegdheden van het FI(B)-certificaat niet uitoefenen totdat hij of zij met succes een bekwaamheidsbeoordeling heeft ondergaan overeenkomstig punt BFCL.345.

d)

Om de uitoefening van de bevoegdheden van het FI(B)-certificaat te hervatten, moet een houder van een FI(B)-certificaat die niet voldoet aan alle vereisten onder a), voldoen aan het vereiste onder a), punt 1, i), en van BFCL.345.

SUBDEEL FE

VLIEGEXAMINATOREN

Afdeling 1

Algemene voorschriften

BFCL.400 Certificaat van vliegexaminator voor luchtballonnen

a)   Algemeen

Een examinator mag alleen vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen overeenkomstig deze bijlage uitvoeren als hij of zij:

1)

houder is van:

i)

een BPL met inbegrip van bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten waarvoor hij of zij is bevoegd om vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen af te nemen en waarvoor hij of zij is bevoegd om instructie te geven;

ii)

een FE(B)-certificaat met inbegrip van passende bevoegdheden voor de afgenomen vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen, afgegeven overeenkomstig dit subdeel;

2)

gemachtigd is om op te treden als PIC in een luchtballon tijdens de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling.

b)   Examen buiten het grondgebied van de lidstaten

1)

In het geval van vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven die worden afgenomen buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, geeft de bevoegde autoriteit, bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a), punt 1, een examinatorcertificaat af aan aanvragers die houder zijn van een bewijs van bevoegdheid als ballonvaarder dat voldoet aan bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, voor zover die aanvragers:

i)

ten minste houder zijn van een bewijs van bevoegdheid met inbegrip van, indien van toepassing, bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten die gelijkwaardig zijn aan die waarvoor hij of zij bevoegd is om vaardigheidstests of bekwaamheidsproeven af te nemen;

ii)

voldoen aan de eisen vastgesteld in dit subdeel ten behoeve van de afgifte van het desbetreffende certificaat voor examinatoren;

iii)

aan de bevoegde autoriteit aantonen dat zij over adequate kennis beschikken van de Europese regels inzake luchtvaartveiligheid om de bevoegdheden van examinator te kunnen uitoefenen in overeenstemming met deze bijlage.

2)

Het in punt 1 bedoelde certificaat is beperkt tot het uitvoeren van vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven:

i)

buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, en

ii)

van piloten die voldoende kennis hebben van de taal waarin de test/proef wordt afgenomen.

BFCL.405 Beperking van bevoegdheden in het geval van belangenverstrengeling

Het is examinatoren voor luchtballonnen niet toegestaan om:

a)

vaardigheidstests of bekwaamheidsbeoordelingen met het oog op de afgifte van een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat af te nemen van aanvragers aan wie zij meer dan 50 % van de vlieginstructie hebben gegeven die vereist is voor het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdverklaring of het certificaat in kwestie, of

b)

vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen af te nemen wanneer zij hun objectiviteit niet kunnen garanderen.

BFCL.410 Uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en bekwaamheidsbeoordelingen

a)

Tijdens het uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en bekwaamheidsbeoordelingen moet de examinator:

1)

waarborgen dat de communicatie met de aanvrager kan verlopen zonder taalbarrières;

2)

controleren of de aanvrager voldoet aan alle in deze bijlage vastgestelde eisen inzake kwalificatie, opleiding en ervaring voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdverklaring of het certificaat waarvoor de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling wordt afgenomen, en

3)

de kandidaat bewust maken van de gevolgen van het verstrekken van onvolledige, onnauwkeurige of valse informatie met betrekking tot zijn of haar opleiding en vliegervaring.

b)

Na het voltooien van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling:

1)

deelt de examinator de aanvrager het resultaat van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling mee;

2)

vermeldt de examinator, in het geval van een geslaagde bekwaamheidsbeoordeling voor een verlenging of hernieuwde afgifte, de nieuwe vervaldatum op het bewijs van bevoegdheid of het certificaat van de aanvrager, als de examinator speciaal daartoe is gemachtigd door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bewijs van bevoegdheid van de aanvrager;

3)

overhandigt de examinator de aanvrager een ondertekend verslag van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling en dient hij onverwijld kopieën van het verslag in bij de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bevoegdheidsbewijs van de aanvrager en bij de bevoegde autoriteit die het certificaat van examinator heeft afgegeven. Het verslag bevat:

i)

een verklaring dat de examinator informatie heeft ontvangen van de aanvrager met betrekking tot zijn of haar ervaring en instructie, en dat die ervaring en instructie in overeenstemming zijn met de toepasselijke eisen van deze bijlage;

ii)

bevestiging dat alle vereiste manoeuvres en oefeningen werden volbracht, evenals informatie over de mondelinge theorie-examens, indien van toepassing. Als de aanvrager voor een onderdeel niet is geslaagd, noteert de examinator de redenen voor die beoordeling;

iii)

het resultaat van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling;

iv)

een verklaring dat de examinator kennis heeft genomen van de nationale procedures en eisen van de bevoegde autoriteit van de aanvrager en deze heeft toegepast, indien de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bewijs van bevoegdheid van de aanvrager een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van de examinator heeft uitgereikt;

v)

een kopie van het certificaat van de examinator met vermelding van de reikwijdte van zijn of haar bevoegdheden als examinator in het geval van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen bij een aanvrager van wie de bevoegde autoriteit een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van de examinator heeft uitgereikt.

c)

Examinatoren bewaren de details van alle vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en bekwaamheidsbeoordelingen die zij hebben uitgevoerd, met inbegrip van de resultaten, gedurende vijf jaar.

d)

Op vraag van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het certificaat van de examinator of de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bevoegdheidsbewijs van de aanvrager, dient de examinator alle gegevens, rapporten en eventuele andere informatie in die vereist zijn met het oog op toezichtsactiviteiten.

Afdeling 2

Certificaat van vliegexaminator voor luchtballonnen — FE(B)

BFCL.415 FE(B) — Bevoegdheden en voorwaarden

Mits de aanvragers voldoen aan punt BFCL.420 en de volgende voorwaarden, wordt een FE(B)-certificaat afgegeven met bevoegdheden om:

a)

vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven voor het BPL en vaardigheidstests voor de uitbreiding van de bevoegdheden tot andere klassen van luchtballonnen af te nemen, op voorwaarde dat de aanvrager 250 uur vliegtijd als ballonvaarder heeft voltooid, waarvan 50 uur vlieginstructie die de volledige syllabus van een BPL-opleiding dekt;

b)

vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven voor de in punt BFCL.215 gespecificeerde bevoegdverklaring voor commerciële vluchtuitvoeringen af te nemen, op voorwaarde dat de aanvrager voldoet aan de onder a) vermelde eisen inzake ervaring en specifieke opleiding heeft gekregen tijdens een standaardisatiecursus voor examinatoren overeenkomstig punt BFCL.430;

c)

bekwaamheidsbeoordelingen voor de afgifte van een FI(B)-certificaat uit te voeren, op voorwaarde dat de aanvrager:

1)

350 uur vliegtijd als ballonvaarder heeft voltooid, waaronder vijf uur instructie aan een aanvrager van een FI(B)-certificaat;

2)

een specifieke opleiding heeft gekregen tijdens een standaardisatiecursus voor examinatoren overeenkomstig punt BFCL.430.

BFCL.420 FE(B)-certificaat — Toelatingseisen en vereisten

Een kandidaat voor een FE(B)-certificaat:

a)

voldoet aan de eisen onder a), punt 1, i), en punt 2, van BFCL.400;

b)

heeft de FE(B)-standaardisatiecursus overeenkomstig BFCL.430 voltooid;

c)

is geslaagd voor een bekwaamheidsbeoordeling overeenkomstig BFCL.445;

d)

heeft de relevante achtergrond in verband met de bevoegdheden van het FE(B)-certificaat aangetoond, en

e)

heeft aangetoond dat hij of zij gedurende de afgelopen drie jaar geen sancties heeft gekregen, waaronder de schorsing, beperking of intrekking van één van zijn of haar bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen of certificaten afgegeven in overeenstemming met deze bijlage, bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordneing (EU) 2018/1976 wegens niet-naleving van Verordening (EU) 2018/1139 en de bijbehorende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

BFCL.430 FE(B)-certificaat — Standaardisatiecursus

a)

Kandidaten voor een FE(B)-certificaat moeten een standaardisatiecursus volgen die wordt gegeven door de bevoegde autoriteit, of door een ATO of DTO en is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.

b)

De standaardisatiecursus is aangepast aan de gewenste bevoegdheden van vliegexaminator voor luchtballonnen, bestaat uit theorie- en praktijkonderricht en bevat ten minste het volgende:

1)

uitvoering van ten minste één vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling voor het BPL of de bijbehorende bevoegdverklaringen of certificaten;

2)

instructie over de toepasselijke eisen in deze bijlage en de toepasselijke eisen voor vluchtuitvoeringen, het uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en bekwaamheidsbeoordelingen, en de documentering en rapportering daarvan;

3)

een briefing over:

i)

nationale administratieve procedures;

ii)

eisen inzake de bescherming van persoonsgegevens;

iii)

aansprakelijkheid van de examinator;

iv)

ongevallenverzekering van de examinator;

v)

nationale vergoedingen, en

vi)

informatie over de toegang tot de in de punten i) tot en met v) vervatte informatie tijdens de uitvoering van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen van een aanvrager wiens bevoegde autoriteit een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van de examinator heeft afgegeven.

c)

Houders van een FE(B)-certificaat mogen geen vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of bekwaamheidsbeoordelingen afnemen van een aanvrager van wie de bevoegde autoriteit een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van de examinator heeft afgegeven, tenzij zij kennis hebben genomen van de meest recente beschikbare informatie over de desbetreffende nationale procedures van de bevoegde autoriteit van de aanvrager.

BFCL.445 FE(B)-certificaat — Bekwaamheidsbeoordeling

Een aanvrager die voor het eerst om de afgifte van een FE(B)-certificaat verzoekt, moet zijn of haar bekwaamheden als FE(B) bewijzen aan een inspecteur van de bevoegde autoriteit of aan een senior examinator die daartoe specifiek is gemachtigd door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het FE(B)-certificaat. Tijdens de bekwaamheidsbeoordeling legt de kandidaat een vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling af, met inbegrip van het briefen, het uitvoeren van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling en de beoordeling van de persoon van wie de test, proef of beoordeling wordt afgenomen, de nabeschouwing van de vlucht en het registreren van documentatie.

BFCL.460 FE(B)-certificaat — Geldigheid, verlenging en hernieuwde afgifte

a)

Een FE(B)-certificaat is vijf jaar geldig.

b)

Een FE(B)-certificaat wordt verlengd als de houder:

1)

gedurende de geldigheidsperiode van het FE(B)-certificaat een herhalingscursus voor examinatoren heeft voltooid die wordt georganiseerd door de bevoegde autoriteit, of door een ATO of DTO en door die bevoegde autoriteit is goedgekeurd, tijdens welke de houder het nodige theorie-onderwijs krijgt voor de herhaling en de bijwerking van de kennis voor ballonexaminatoren, en

2)

binnen de laatste 24 maanden voorafgaand aan het einde van de geldigheidsperiode van het certificaat één vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of bekwaamheidsbeoordeling heeft ondergaan onder toezicht en tot tevredenheid van een inspecteur van de bevoegde overheid of een examinator die specifiek daartoe gemachtigd is door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het FE(B)-certificaat.

c)

Een houder van een FE(B)-certificaat die ook houder is van een of meer examinatorcertificaten voor andere categorieën van luchtvaartuigen overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976, kan met de toestemming van de bevoegde autoriteit een gecombineerde verlenging van al zijn examinatorcertificaten verkrijgen.

d)

Als een FE(B)-certificaat is verlopen, moet de houder voldoen aan de eisen onder b), punt 1, en van BFCL.445 voordat hij of zij de uitoefening van de bevoegdheden van het certificaat mag hervatten.

e)

Een FE(B)-certificaat wordt alleen verlengd of hernieuwd afgegeven als de aanvrager aantoont dat hij of zij nog altijd voldoet aan de eisen van punt BFCL.410 en punt BFCL.420, onder d) en e).


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/57


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/358 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 wat betreft bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), en met name de artikelen 23, 27 en 31,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Commissie dient de nodige uitvoeringsbepalingen vast te stellen teneinde de eisen voor de afgifte van bevoegdheidsbewijzen voor zweefvliegen te bepalen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139, voor zover die luchtvaartuigen voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder b), i) en ii), van die verordening.

(2)

In het licht van de specifieke aard van de afgifte van bewijzen van bevoegdheid voor cockpitbemanning van zweefvliegtuigen, is er behoefte aan specifieke voorschriften en een afzonderlijke verordening inzake bevoegdheidsbewijzen voor zweefvliegen. Die eisen moeten gebaseerd zijn op de algemene regels voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan cockpitbemanning als vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (2). Die eisen moeten echter worden geherstructureerd en vereenvoudigd om ervoor te zorgen dat zij evenredig zijn en op een risicogebaseerde aanpak berusten en tegelijk te waarborgen dat zweefvliegtuigpiloten bekwaam zijn en blijven om hun activiteiten uit te voeren en hun verantwoordelijkheden uit te oefenen. Voorts moeten de voorschriften voor vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen worden aangepast om rekening te houden met de overdracht van de regels inzake bewijzen van bevoegdheid van Verordening (EU) nr. 1178/2011 naar Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie (3).

(3)

Overeenkomstig artikel 12, lid 2 bis, punt 3, van Verordening (EU) nr. 1178/2011 mogen de lidstaten tot en met 8 april 2020 nationale regels voor de afgifte van bevoegdheidsbewijzen blijven toepassen voor de toegang tot bepaalde basisbevoegdheden van piloten. Een aantal lidstaten hebben de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) meegedeeld dat het behoud van die nationale regels voor de afgifte van bevoegdheidsbewijzen, op grond waarvan leerling-piloten zonder toezicht beperkte bevoegdheden mogen uitoefenen en stapsgewijs basisbevoegdheden verwerven, als laagdrempelige en betaalbare toegang tot vliegen bevorderlijk is voor de luchtsport en activiteiten als recreatief piloot. De general aviation toegankelijker maken en promoten ligt in de lijn van de doelstellingen van het stappenplan van het EASA voor de general aviation, namelijk een meer evenredige, flexibele en proactieve regelgeving tot stand brengen (4). Om die redenen moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om de nationale regels voor de afgifte van bevoegdheidsbewijzen te handhaven overeenkomstig de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/430 van de Commissie (5) ingevoerde beginselen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen (SPL). De lidstaten moeten de Commissie en het EASA echter op de hoogte brengen wanneer zij degelijke toestemmingen verlenen. Zij dienen ook toe te zien op het gebruik van die mogelijkheid teneinde een aanvaardbaar niveau van luchtvaartveiligheid te handhaven.

(4)

Om een soepele overgang te waarborgen, moeten alle certificaten, toestemmingen en goedkeuringen die vóór de toepassingsdatum van Verordening (EU) nr. 1178/2011 en overeenkomstig die verordening aan piloten van zweefvliegtuigen zijn afgegeven, geldig blijven. Vóór de toepassingsdatum en overeenkomstig deze verordening afgegeven nationale bewijzen van bevoegdheid als zweefvlieger moeten worden omgezet in overeenkomstig deze verordening afgegeven bewijzen van bevoegdheid door middel van omzettingsverslagen die worden opgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in overleg met het EASA.

(5)

Voor opleidingen tot zweefvlieger die overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 werden aangevat vóór de toepassingsdatum van deze verordening moet volledige vrijstelling worden verleend omdat zij aan identieke of zelfs ruimere opleidingseisen beantwoorden dan de eisen waarin deze verordening voorziet. Voor opleidingen die vóór de toepassingsdatum van deze verordening werden aangevat overeenkomstig bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, moet vrijstelling worden verleend op basis van door de lidstaten opgestelde vrijstellingsverslagen.

(6)

De bestaande opleidingsorganisaties moeten voldoende tijd krijgen om hun opleidingsprogramma’s desgevallend aan te passen in het kader van de vereenvoudigde opleidingseisen.

(7)

De maatregelen waarin deze verordening voorziet, zijn gebaseerd op advies nr. 01/2019 (6) van het EASA overeenkomstig artikel 75, lid 2, onder b) en c), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127 van Verordening (EU) 2018/1139 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

“Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie van 14 december 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels inzake vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen en de afgifte van bewijzen van bevoegdheid voor cockpitbemanning van zweefvliegtuigen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad”.

2)

In artikel 1 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   In deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen en voor de afgifte en het behoud van bewijzen van bevoegdheid als piloot en de bijbehorende bevoegdverklaringen, bevoegdheden en certificaten voor zweefvliegtuigen, voor luchtvaartuigen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder b), i) en ii), van Verordening (EU) 2018/1139.”.

3)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities en, tenzij in dit artikel anders is bepaald, de definities van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1178/2011:”;

b)

punt 10 wordt vervangen door de volgende tekst:

“10.

“dryleaseovereenkomst”: een overeenkomst tussen ondernemingen krachtens welke een zweefvliegtuig wordt geëxploiteerd onder verantwoordelijkheid van de huurder;”;

c)

de volgende punten 11 tot en met 13 worden toegevoegd:

“11.

“nationaal bewijs van bevoegdheid”: een bewijs van bevoegdheid als piloot dat een lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving heeft afgegeven vóór de toepassingsdatum van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening of bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011;

12.

“deel-SFCL-bewijs van bevoegdheid”: een bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning dat voldoet aan de eisen van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening;

13.

“conversieverslag”: een verslag op basis waarvan een bewijs van bevoegdheid kan worden omgezet in een deel-SFCL-bewijs van bevoegdheid;”.

4)

De volgende artikelen 3 bis tot en met 3 quinquies worden ingevoegd na artikel 3:

Artikel 3 bis

Bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische keuring

1.   Onverminderd Gedelegeerde Verordening (EU) (*1) van de Commissie (*) dienen piloten van luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van deze verordening te voldoen aan de in bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening en in bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 vastgestelde technische voorschriften en administratieve procedures.

2.   Als uitzondering op de bevoegdheden van de houders van bewijzen van bevoegdheid als gedefinieerd in bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening, mogen houders van dergelijke bewijzen van bevoegdheid vluchten uitvoeren als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a) tot en met d), zonder te voldoen aan punt SFCL.115, onder a), punt 3, van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening.

3.   Een lidstaat mag toestaan dat leerling-piloten die een opleiding volgen voor het behalen van een bewijs van bevoegdheid voor zweefvliegen (SPL) maar die nog niet aan alle eisen voor de afgifte van een SPL overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening voldoen, zonder toezicht beperkte bevoegdheden uitoefenen indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het toepassingsgebied van de verleende bevoegdheden is gebaseerd op een door de lidstaat uitgevoerde veiligheidsrisicobeoordeling, rekening houdend met de opleiding die nodig is om het beoogde bekwaamheidsniveau van de piloot te bereiken;

b)

de bevoegdheden blijven beperkt tot:

i)

het nationale grondgebied van de lidstaat die toestemming verleent, of een deel daarvan, en

ii)

zweefvliegtuigen die geregistreerd zijn in de lidstaat die toestemming verleent;

c)

de houder van een toestemming die een aanvraag indient voor de afgifte van een SPL, krijgt op basis van een aanbeveling van een erkende opleidingsorganisatie (ATO) of een aangemelde opleidingsorganisatie (DTO) vrijstellingen voor de opleiding die hij heeft gevolgd;

d)

de lidstaat dient om de drie jaar verslagen en veiligheidsrisicobeoordelingen in bij de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA);

e)

de lidstaat houdt toezicht op het gebruik van de in het kader van deze alinea verleende toestemmingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van luchtvaartveiligheid te garanderen en passende maatregelen te nemen als er een verhoogd veiligheidsrisico of veiligheidsproblemen wordt geconstateerd.

Artikel 3 ter

Bestaande bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische certificaten

1.   Deel-FCL-bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten die vóór de toepassingsdatum van deze verordening door een lidstaat zijn verleend, worden geacht te zijn verleend overeenkomstig deze verordening. De lidstaten vervangen dergelijke bewijzen van bevoegdheid door bewijzen van bevoegdheid die voldoen aan het in bijlage VI (deel‐ARA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 vastgestelde formaat wanneer zij om administratieve redenen of op verzoek van een houder van een bewijs van bevoegdheid een bewijs van bevoegdheid hernieuwen.

2.   Een lidstaat die een bewijs van bevoegdheid en bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten afgeeft overeenkomstig lid 1, dient:

a)

alle tot dusver in deel‐FCL-bewijzen van bevoegdheid opgenomen bevoegdheden over te dragen naar het nieuwe formaat van bevoegdheidsbewijs;

b)

bevoegdverklaringen voor kunstvliegen die zijn afgegeven overeenkomstig punt FCL.800 van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 om te zetten in bevoegdheden voor geavanceerd kunstvliegen overeenkomstig punt SFCL.200, onder c), van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening;

c)

de geldigheidstermijn van een certificaat van vlieginstructeur en het daaraan gekoppelde deel‐FCL-bewijs van bevoegdheid in het logboek van de piloot of een gelijkwaardig document te erkennen. Na die vervaldatum mogen piloten slechts bevoegdheden als instructeur uitoefenen als zij voldoen aan punt SFCL.360 van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening.

3.   Houders van nationale bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegtuigen die vóór de toepassingsdatum van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening door een lidstaat zijn afgegeven, mogen de bevoegdheden van hun bevoegdheidsbewijs blijven uitoefenen tot en met 8 april 2021. Uiterlijk op die datum zetten de lidstaten die bewijzen van bevoegdheid om in deel-SFCL-bewijzen van bevoegdheid en bijbehorende bevoegdverklaringen, bevoegdheden en certificaten overeenkomstig de elementen uit het omzettingsverslag die voldoen aan de eisen van artikel 4, leden 4 en 5, van Verordening (EU) nr. 1178/2011.

4.   Nationale medische certificaten van piloten die gekoppeld zijn aan een bevoegdheidsbewijs als bedoeld in lid 2 van dit artikel en die door een lidstaat zijn afgegeven vóór de datum van toepassing van bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening blijven geldig tot de datum van hun volgende verlenging of tot 8 april 2021, indien dit eerder is. De verlenging van dergelijke medische certificaten moet voldoen aan de eisen van bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

Artikel 3 quater

Vrijstellingen voor opleidingen die vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn begonnen

1.   Met betrekking tot de afgifte van deel-SFCL-bewijzen van bevoegdheid en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij deze verordening, wordt opleiding die vóór de toepassingsdatum van deze verordening is begonnen overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) van Verordening (EU) nr. 1178/2011 geacht te voldoen aan de eisen van deze verordening.

2.   Voor opleiding die is begonnen vóór de toepassingsdatum van deze verordening of van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, overeenkomstig bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, wordt met het oog op de afgifte van deel-SFCL-bewijzen van bevoegdheid vrijstelling verleend op basis van een door de lidstaat in overleg met het EASA opgesteld vrijstellingsverslag.

3.   In het in lid 2 genoemde verslag wordt de reikwijdte van de opleiding beschreven en wordt aangegeven voor welke eisen uit deel-SFCL vrijstelling wordt verleend en, indien van toepassing, aan welke eisen de kandidaat moet voldoen om een deel-SFCL-bewijs van bevoegdheid te krijgen. Het verslag bevat kopieën van alle documenten die nodig zijn om de reikwijdte van de opleiding aan te tonen en kopieën van de nationale regels en procedures op basis waarvan de opleiding is aangevat.

Artikel 3 quinquies

Opleidingsorganisaties

1.   Opleidingsorganisaties voor het behalen van het bewijs van bevoegdheid als piloot als bedoeld in artikel 1, lid 1, van deze verordening moeten voldoen aan de eisen van artikel 10 bis van Verordening (EU) nr. 1178/2011.

2.   Opleidingsorganisaties als bedoeld in lid 1, die erkend zijn overeenkomstig bijlage VII (deel‐ORA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of die vóór de datum van toepassing van deze verordening een verklaring hebben ingediend overeenkomstig bijlage VIII (deel‐DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, passen hun opleidingsprogramma’s desgevallend uiterlijk op 8 april 2021 aan.

(*1)  Gedelegeerde Verordening (EU) van de Commissie van 4 maart 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)”."

5)

Bijlage I (deel‐DEF) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

6)

Bijlage II (deel‐SAO) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

7)

Bijlage III (deel‐SFCL) wordt toegevoegd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Ze is van toepassing met ingang van 8 april 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie van 14 december 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 326 van 20.12.2018, blz. 64).

(4)  https://www.easa.europa.eu/easa-and-you/general-aviation/general-aviation-road-map

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/430 van de Commissie van 18 maart 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 voor wat betreft de uitoefening van beperkte bevoegdheden zonder toezicht vóór de afgifte van een bevoegdheidsbewijs als recreatief vlieger (PB L 75 van 19.3.2019, blz. 66).

(6)  “Easier access for GA pilots to IFR flying & Revision of the balloon and sailplane licensing requirements” (Advies nr. 01/2019 (A) & (B) van 19.2.2019), zie https://www.easa.europa.eu/document-library/opinions


BIJLAGE I

Bijlage I “Definities (deel‐DEF)” van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De inleidende zin wordt vervangen door:

“Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities en, tenzij in deze bijlage anders is gedefinieerd, de definities van artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie en van punt FCL.010 van bijlage I (deel‐FCL) bij die verordening:”.

2)

Punt 13 wordt vervangen door:

“13.

“Nacht”: de periode tussen het einde van de burgerlijke avondschemering en het begin van de burgerlijke ochtendschemering. De burgerlijke schemering eindigt ’s avonds wanneer het centrum van de zonneschijf zes graden onder de horizon staat en begint ’s morgens wanneer het centrum van de zonneschijf zes graden onder de horizon staat;”.

3)

De volgende punten 14 tot en met 19 worden toegevoegd:

“14.

“Vaardigheidstest”: het aantonen van vaardigheden ten behoeve van de afgifte van een bewijs van bevoegdheid, een bevoegdverklaring of de uitbreiding van een bevoegdheid, met inbegrip van de eventuele vereiste mondelinge examens;

15.

“Bekwaamheidsbeoordeling”: het aantonen van vaardigheden, kennis en houding ten behoeve van de eerste afgifte, hernieuwde afgifte of verlenging van een certificaat van instructeur of examinator;

16.

“Vliegtijd”:

a)

voor zelfstartende zweefvliegtuigen en touring motor gliders (TMG) is dit de totale tijd vanaf het moment waarop een vliegtuig zich voor het eerst in beweging zet om op te stijgen tot het moment waarop het aan het eind van de vlucht uiteindelijk tot stilstand komt;

b)

voor zweefvliegtuigen is dit de totale tijd vanaf het moment waarop het zweefvliegtuig de aanloop begint voor het opstijgen tot het moment waarop het aan het eind van de vlucht uiteindelijk tot stilstand komt;

17.

“Bekwaamheidsproef”: het aantonen van vaardigheden om te voldoen aan de eisen inzake recentheid zoals vastgesteld in deze verordening, met inbegrip van het eventueel vereiste mondelinge examen;

18.

“Solovlucht”: een vlucht gedurende welke een leerling-piloot de enige inzittende is van een luchtvaartuig;

19.

“Overlandvlucht”: een vlucht met behulp van standaardnavigatieprocedures buiten het zicht of de door bevoegde autoriteit gedefinieerde afstand van het vertrekgebied.”.


BIJLAGE II

Bijlage II (deel‐SAO) van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Punt SAO.GEN.125 “Aanwijzing van de gezagvoerder” wordt vervangen door:

SAO.GEN.125 Aanwijzing van de gezagvoerder

De exploitant wijst een gezagvoerder aan die gekwalificeerd is om als gezagvoerder op te treden overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.”.


BIJLAGE III

De volgende bijlage III wordt toegevoegd na bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976:

“BIJLAGE III

EISEN VOOR DE AFGIFTE VAN BEVOEGDHEIDSBEWIJZEN VOOR DE BEMANNING VAN ZWEEFVLIEGTUIGEN

[DEEL‐SFCL]

SUBDEEL GEN

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

SFCL.001   Toepassingsgebied

In deze bijlage zijn de eisen vastgelegd voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid als zweefvliegtuigpiloot (SPL) en de daaraan gekoppelde bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten voor piloten van zweefvliegtuigen alsook de voorwaarden inzake de geldigheid en het gebruik ervan.

SFCL.005   Bevoegde autoriteit

In onderhavige bijlage is de bevoegde autoriteit een door de lidstaat aangewezen instantie waar een persoon een aanvraag indient voor een SPL of de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten.

SFCL.015   Aanvraag en afgifte, verlenging en hernieuwde afgifte van een SPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten

a)

Het volgende wordt bij de bevoegde autoriteit ingediend in de vorm en op de wijze die door die bevoegde autoriteit zijn vastgesteld:

1)

een aanvraag voor:

i)

de afgifte van een SPL en de daaraan gekoppelde bevoegdverklaringen;

ii)

de uitbreiding van de bevoegdheden van een SPL, met uitzondering van de bevoegdheden in de punten SFCL.115, onder a), punten 2 en 3, SFCL.155, SFCL.200 en SFCL.215;

iii)

de afgifte van een certificaat voor zweefvlieginstructeurs (FI(S));

iv)

de afgifte, verlenging en hernieuwde afgifte van een certificaat voor zweefvliegexaminatoren (FE(S));

v)

alle wijzigingen van de SPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten, m.u.v. de in punt ii) bedoelde bevoegdheden, en

2)

indien verplicht gesteld door de bevoegde autoriteit, een kopie van de relevante logboekgegevens als gespecificeerd in de punten SFCL.115, onder d), SFCL.155, onder b), SFCL.200, onder f), en SFCL.215, onder d).

b)

Een aanvraag als bedoeld onder a) gaat vergezeld van het bewijs dat de kandidaat voldoet aan de desbetreffende voorschriften van deze bijlage en bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

c)

Elke vorm van beperking of uitbreiding van de bevoegdheden die worden toegekend door een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat, moet door de bevoegde autoriteit worden bekrachtigd op het bewijs van bevoegdheid of het certificaat, behalve voor het verkrijgen van de onder a), punt 1, ii), genoemde bevoegdheden.

d)

Een persoon mag op geen enkel moment houder zijn van meer dan één SPL die overeenkomstig deze bijlage is afgegeven.

e)

Een houder van een bewijs van bevoegdheid dient de onder a) bedoelde aanvragen in bij de bevoegde autoriteit die is aangewezen door de lidstaat waar zijn of haar bewijs van bevoegdheid is afgegeven overeenkomstig deze bijlage (deel‐SFCL), bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395, naargelang het geval.

f)

Een houder van een SPL kan een wijziging van de bevoegde autoriteit aanvragen bij de door een andere lidstaat aangewezen bevoegde instantie, waarna de nieuwe bevoegde autoriteit bevoegd wordt voor alle bewijzen van bevoegdheid van die houder.

g)

Uiterlijk zes maanden nadat kandidaten zijn geslaagd voor de vaardigheidstest of beoordeling van vakbekwaamheid dienen zij hun aanvraag in voor de afgifte van een SPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten.

SFCL.030   Praktische vaardigheidstest

Kandidaten voor een vaardigheidstest worden, nadat zij hun opleiding hebben voltooid, voorgedragen voor de vaardigheidstest door de ATO of de DTO die verantwoordelijk is voor de door de kandidaten gevolgde opleiding. De opleidingsgegevens worden door de ATO of DTO ter beschikking gesteld van de examinator.

SFCL.035   Vrijstelling van vliegtijd

Kandidaten voor een SPL of een daarmee geassocieerde bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat worden volledig vrijgesteld van alle vliegtijd op solovluchten, met dubbelbesturingsonderricht of als PIC op zweefvliegtuigen als onderdeel van de totale vliegtijd die vereist is voor een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat.

SFCL.045   Verplichting om documenten bij zich te hebben en te tonen

a)

Houders van een SPL moeten bij de uitoefening van de bevoegdheden van een SPL-bevoegdheidsbewijs in het bezit zijn van:

1)

een geldige SPL;

2)

een geldig medisch certificaat;

3)

een persoonlijk identificatiedocument met zijn of haar foto;

4)

voldoende gegevens uit het logboek om aan te tonen dat aan de voorschriften van deze bijlage is voldaan.

b)

Leerling-piloten moeten op alle solo-overlandvluchten in het bezit zijn van:

1)

de onder a), punten 2 en 3, genoemde documenten;

2)

een bewijs van de in punt SFCL.125, onder a), vereiste vergunning.

c)

Houders van een SPL of leerling-piloten leggen op verzoek van een bevoegd vertegenwoordiger van een bevoegde autoriteit onverwijld de onder a) genoemde documenten ter inspectie over.

d)

In afwijking van het bepaalde onder a) en b) mogen de in die punten genoemde documenten worden bewaard op het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie voor vluchten die:

1)

binnen het zicht van het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie blijven, of

2)

binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde afstand van het luchtvaartterrein of de vluchtuitvoeringslocatie blijven.

SFCL.050   Vastleggen van vliegtijd

Houders van een SPL en leerling-piloten leggen in een betrouwbaar document de details van alle gevlogen vluchten vast op een manier die door de bevoegde autoriteit is bepaald.

SFCL.065   Beperking van bevoegdheden van houders van SPL die 70 jaar of ouder zijn voor commerciële vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen die passagiers vervoeren

Houders van een SPL die de leeftijd van 70 jaar hebben bereikt, mogen niet optreden als piloot van zweefvliegtuigen waarmee commerciële vluchtuitvoeringen met passagiers worden verricht.

SFCL.070   Intrekking, schorsing en beperking van bewijzen van bevoegdheid, bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten

a)

Een SPL en de bijbehorende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten die overeenkomstig deze bijlage zijn afgegeven, kunnen door de bevoegde autoriteit worden beperkt, geschorst of ingetrokken overeenkomstig de voorwaarden en procedures van bijlage VI (deel‐ARA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 indien een houder van een SPL niet voldoet aan de essentiële eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139, aan de eisen van deze bijlage en bijlage II (deel‐SAO) bij deze verordening of aan bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

b)

Houders van een SPL leveren hun bewijs van bevoegdheid of certificaat onmiddellijk in bij de bevoegde autoriteit als hun bewijs van bevoegdheid, bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

SUBDEEL SPL

BEWIJS VAN BEVOEGDHEID ALS ZWEEFVLIEGTUIGPILOOT (SPL)

SFCL.115   SPL — Bevoegdheden en voorwaarden

a)

Onder voorbehoud van de naleving van punt SFCL.150 zijn houders van een SPL bevoegd om als PIC op te treden in zweefvliegtuigen:

1)

zonder financiële tegenprestatie in niet-commerciële vluchtuitvoeringen;

2)

en passagiers te vervoeren indien zij:

i)

voldoen aan punt SFCL.160, onder e), en

ii)

ofwel:

A)

na de afgifte van de SPL ten minste 10 vlieguren hebben voltooid of 30 lanceringen of starts en landingen als PIC op zweefvliegtuigen hebben uitgevoerd en bovendien één trainingsvlucht hebben uitgevoerd tijdens welke houders aan een FI(S) de voor het vervoer van passagiers vereiste bekwaamheid moeten aantonen, of

B)

houder zijn van een FI(S)-certificaat overeenkomstig subdeel FI;

3)

in andere dan de in punt 1 genoemde vluchtuitvoeringen, indien zij:

i)

de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;

ii)

na de afgifte van het bewijs van bevoegdheid 75 vlieguren of 200 lanceringen of starts en landingen als PIC op zweefvliegtuigen hebben uitgevoerd.

b)

In afwijking van punt a) mogen houders van een SPL met bevoegdheden als instructeur of examinator een vergoeding ontvangen voor:

1)

het geven van vlieginstructie voor SPL;

2)

het afnemen van vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven voor SPL;

3)

de opleiding, het testen en de bekwaamheidsbeoordeling voor de bij een SPL horende bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten.

c)

Houders van een SPL oefenen de SPL-bevoegdheden slechts uit als zij voldoen aan de toepasselijke eisen inzake recentheid en als zij voor de uitgeoefende bevoegdheden over het passende medische certificaat beschikken.

d)

De voltooiing van de trainingsvlucht als omschreven onder a), punt 2, ii), A, wordt opgetekend in het logboek van de piloot en ondertekend door de instructeur die verantwoordelijk is voor de trainingsvlucht.

SFCL.120   SPL — Minimumleeftijd

Een kandidaat voor een SPL moet ten minste 16 jaar oud zijn.

SFCL.125   SPL — Leerling-piloten

a)

Leerling-piloten mogen niet solo vliegen, tenzij toegestaan door en onder toezicht van een FI(S).

b)

Leerling-piloten moeten ten minste 14 jaar oud zijn om toestemming te kunnen krijgen voor de uitvoering van solovluchten.

SFCL.130   SPL — Opleidingscursus en ervaringseisen

a)

Kandidaten voor een SPL volgen een volledige opleidingscursus aan een DTO of ATO. De cursus wordt afgestemd op de beoogde bevoegdheden en omvat:

1)

theoretische kennis als gespecificeerd in punt SFCL.135;

2)

ten minste 15 uur vlieginstructie in zweefvliegtuigen, met inbegrip van ten minste:

i)

10 uur dubbelbesturingsonderricht, met inbegrip van dubbelbesturingsonderricht als gespecificeerd in punt iv), A, of punt v), A, naargelang het geval;

ii)

twee uur solovliegtijd onder toezicht;

iii)

45 lanceringen of starts en landingen;

iv)

als de kandidaat bevoegdheden voor zweefvliegtuigen, uitgezonderd TMG’s, wil verwerven, ten minste zeven uur vlieginstructie in zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, met inbegrip van ten minste:

A)

drie uur dubbelbesturingsonderricht;

B)

ofwel:

a)

één solo-overlandvlucht van ten minste 50 km (27 NM), of

b)

één overlandvlucht met dubbele besturing van ten minste 100 km (55 NM) die, in afwijking van punt 2, iv), in een TMG mag worden uitgevoerd;

v)

als bevoegdheden voor TMG’s, worden gevraagd, ten minste zes uur vlieginstructie in TMG’s, met inbegrip van ten minste:

A)

vier uur dubbelbesturingsonderricht;

B)

één solo-overlandvlucht van ten minste 150 km (80 NM) in een TMG, gedurende welke één landing tot volledige stilstand op een ander luchtvaartterrein dan het luchtvaartterrein van vertrek wordt uitgevoerd.

b)

Kandidaten die houder zijn van een bewijs van bevoegdheid voor een andere categorie luchtvaartuig, met uitzondering van luchtballonnen, krijgen een vrijstelling van 10 % van de totale vliegtijd als PIC op dergelijke luchtvaartuigen, begrensd tot maximaal zeven uur. De toegekende vrijstelling omvat:

1)

in geen geval de eisen onder a), punt 2, ii), onder a), punt 2, iv), B, en onder a), punt 2, v), B, en

2)

met betrekking tot het bepaalde onder a), punt 2, iii), maximaal 10 lanceringen of starts en landingen.

SFCL.135   SPL — Theorie-examen

a)

Theoretische kennis

Een kandidaat voor een SPL moet blijk geven van een niveau van theoriekennis dat afgestemd is op de gewenste bevoegdheden door examens af te leggen over:

1)

algemene onderwerpen:

i)

luchtvaartwetgeving,

ii)

menselijke prestaties,

iii)

meteorologie,

iv)

communicatie;

2)

specifieke onderwerpen betreffende zweefvliegtuigen:

i)

vluchtbeginselen,

ii)

vluchtuitvoeringsprocedures,

iii)

vluchtprestaties en ‐planning,

iv)

algemene kennis over luchtvaartuigen in verband met zweefvliegtuigen,

v)

navigatie.

b)

Verantwoordelijkheden van de kandidaat

1)

Kandidaten leggen de volledige theorie-examenreeks voor een specifieke SPL af onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteit van dezelfde lidstaat.

2)

Kandidaten mogen het theorie-examen pas afleggen wanneer zij worden voorgedragen door de ATO of DTO die verantwoordelijk is voor hun opleiding en nadat zij de toepasselijke onderdelen van de theorieopleiding hebben voltooid op een bevredigend niveau.

3)

Een voordracht door de ATO of DTO blijft twaalf maanden geldig. Als een kandidaat binnen de voornoemde geldigheidsperiode niet ten minste één theorie-examen aflegt, wordt de behoefte aan verdere opleiding bepaald door de ATO of DTO op basis van de behoeften van de kandidaat.

c)

Normen om te slagen

1)

Een kandidaat slaagt voor een onderdeel van het schriftelijk theorie-examen wanneer hij ten minste 75 % scoort van de punten die voor dat examenonderdeel kunnen worden behaald. Er worden geen strafpunten gegeven.

2)

Tenzij anders bepaald in deze bijlage, wordt een kandidaat geacht geslaagd te zijn voor het vereiste theorie-examen voor de SPL als hij of zij voor alle verplichte onderdelen van het theorie-examen is geslaagd binnen een periode van 18 maanden, gerekend vanaf het einde van de kalendermaand waarin de kandidaat voor het eerst aan het examen deelnam.

3)

Indien hij of zij na vier pogingen niet voor elk afzonderlijk onderdeel van het schriftelijk theorie-examen een voldoende heeft behaald, of niet voor alle onderdelen een voldoende heeft behaald binnen de in punt 2 vermelde periode, moet een kandidaat alle onderdelen van het theorie-examen opnieuw afleggen.

4)

Alvorens opnieuw aan de theorie-examens deel te nemen, moet de kandidaat verdere opleiding volgen bij een ATO of DTO. De draagwijdte en inhoud van de vereiste opleiding worden bepaald door de ATO of DTO op basis van de behoeften van de kandidaat.

d)

Geldigheidsperiode

Een voldoende voor een theorie-examen blijft 24 maanden geldig, gerekend vanaf de dag waarop de kandidaat geslaagd is voor het theorie-examen overeenkomstig het bepaalde onder c), punt 2.

SFCL.140   SPL — Erkenning van theoretische kennis

Kandidaten voor een SPL worden vrijgesteld van de in punt SFCL.135, onder a), punt 1, gespecificeerde vereisten inzake theoretische kennis van gemeenschappelijke onderwerpen als zij:

a)

houder zijn van een bewijs van bevoegdheid overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395, of

b)

geslaagd zijn voor de theorie-examens voor een bevoegdheidsbewijs als gespecificeerd onder a), voor zover de in punt SFCL.135, onder d), gespecificeerde geldigheidstermijn niet is verstreken.

SFCL.145   SPL — Praktische vaardigheidstest

a)

Aan de hand van een vaardigheidstest moeten kandidaten voor een SPL aantonen dat zij over de vaardigheden beschikken om, als PIC in zweefvliegtuigen, de relevante procedures en manoeuvres uit te voeren met een voor de gewenste bevoegdheden passende graad van vakbekwaamheid.

b)

De kandidaten moeten de vaardigheidstest afleggen in een zweefvliegtuig, met uitzondering van TMG’s, afhankelijk van de gewenste bevoegdheden en mits de opleidingscursus overeenkomstig punt SFCL.130 de noodzakelijke opleidingsonderdelen voor het betreffende luchtvaartuig omvat. Een kandidaat die een opleidingscursus heeft voltooid die de verplichte opleidingsonderdelen voor zowel zweefvliegtuigen als TMG’s omvat, mag twee vaardigheidstests afleggen: één in een zweefvliegtuig, met uitzondering van TMG’s, en één in een TMG, om de bevoegdheden voor beide luchtvaartuigen te verwerven.

c)

Om een vaardigheidstest voor de afgifte van een SPL af te leggen, moet de kandidaat eerst de verplichte onderdelen van het theorie-examen afleggen.

d)

Normen om te slagen:

1)

de vaardigheidstest bestaat uit verschillende secties die alle verschillende fasen van een vlucht weerspiegelen;

2)

wanneer een kandidaat zakt voor een item van een sectie, zakt hij voor de volledige sectie. Als een kandidaat zakt voor slechts één sectie, moet hij of zij enkel die sectie opnieuw afleggen. Wanneer een kandidaat voor meer dan één sectie zakt, moet hij of zij de volledige test opnieuw afleggen;

3)

als de kandidaat de test opnieuw moet afleggen overeenkomstig punt 2 en voor bepaalde secties een onvoldoende haalt, met inbegrip van secties waarvoor hij of zij bij een eerdere poging een voldoende haalde, moet hij of zij de volledige test opnieuw afleggen.

e)

Kandidaten die na twee pogingen niet slagen voor alle secties van de test, moeten extra praktijkopleiding volgen.

SFCL.150   SPL — Bevoegdheden voor zweefvliegtuigen en TMG

a)

Als de vaardigheidstest zoals gespecificeerd in punt SFCL.145 is afgelegd in een zweefvliegtuig, met uitzondering van TMG’s, gelden de bevoegdheden van een SPL uitsluitend voor zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s.

b)

In het onder a) bedoelde geval worden de bevoegdheden van een SPL uitgebreid tot TMG’s indien een piloot:

1)

aan een ATO of DTO de in SFCL.130, onder a), punt 2, genoemde opleidingsonderdelen heeft voltooid;

2)

geslaagd is voor een vaardigheidstest om bewijs te leveren van een adequaat niveau van praktische vaardigheden in een TMG. Tijdens deze vaardigheidstest moet de kandidaat aan de examinator ook aantonen dat hij over een adequaat niveau van theoretische kennis van TMG’s beschikt over de volgende onderwerpen:

i)

vluchtbeginselen,

ii)

vluchtuitvoeringsprocedures,

iii)

vluchtprestaties en ‐planning;

iv)

algemene kennis inzake luchtvaartuigen, en

v)

navigatie.

c)

Houders van een overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) van Verordening (EU) nr. 1178/2011 afgegeven bewijs van bevoegdheid worden volledig vrijgesteld van de onder b) genoemde eisen, mits zij:

1)

een klassebevoegdverklaring voor TMG’s bezitten, of

2)

TMG-bevoegdheden bezitten en voldoen aan de eisen inzake recentheid van punt FCL.140.A van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

d)

Als de vaardigheidstest zoals gespecificeerd in punt SFCL.145, is afgelegd in een TMG, gelden de bevoegdheden van een SPL uitsluitend voor TMG’s.

e)

In het onder d) bedoelde geval worden de bevoegdheden van een SPL uitgebreid tot zweefvliegtuigen indien een piloot:

1)

aan een ATO of DTO de in SFCL.130, onder a), punt 2, iv), gespecificeerde opleidingsonderdelen heeft voltooid en ten minste 15 lanceringen en landingen in een zweefvliegtuig, met uitzondering van TMG’s, heeft uitgevoerd, en

2)

geslaagd is voor een vaardigheidstest om bewijs te leveren van een adequaat niveau van praktische vaardigheden in een zweefvliegtuig, met uitzondering van TMG’s. Tijdens deze vaardigheidstest moet de piloot aan de examinator ook aantonen dat hij over een adequaat niveau van theoretische kennis van zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, beschikt betreffende de volgende onderwerpen:

i)

vluchtbeginselen,

ii)

vluchtuitvoeringsprocedures,

iii)

vluchtprestaties en ‐planning;

iv)

algemene kennis inzake luchtvaartuigen, en

v)

navigatie.

f)

De voltooiing van de in onder b), punt 1, en onder e), punt 1, gespecificeerde opleiding wordt opgetekend in het logboek van de piloot en ondertekend door het hoofd opleiding van de ATO of DTO die verantwoordelijk is voor de opleiding.

SFCL.155   SPL — Lanceringsmethoden

a)

Houders van een SPL oefenen hun bevoegdheden alleen uit middels lanceringsmethoden waarvoor zij een specifieke opleiding hebben voltooid, hetzij tijdens de opleidingscursus overeenkomstig punt SFCL.130 of punt SFCL.150, onder e), punt 1, hetzij tijdens een aanvullende opleiding die na de afgifte van de SPL door een instructeur wordt gegeven. Die specifieke opleiding omvat het volgende:

1)

in het geval van lier- en autolanceringen: ten minste tien lanceringen met dubbelbesturingsonderricht, en vijf sololanceringen onder toezicht;

2)

in het geval van sleep- of zelfstart: ten minste vijf lanceringen met dubbelbesturingsonderricht en vijf sololanceringen onder toezicht. Bij zelfstart mag het dubbelbesturingsonderricht worden uitgevoerd in TMG’s;

3)

in het geval van bungeestart: ten minste drie lanceringen met dubbelbesturingsonderricht of solo onder toezicht, en

4)

voor andere lanceringsmethoden: de door de bevoegde autoriteit vereiste opleiding.

b)

De voltooiing van de onder a) gespecificeerde opleiding wordt opgetekend in het logboek van de piloot en ondertekend door het hoofd opleiding van de ATO of DTO of de instructeur die verantwoordelijk is voor de opleiding, naargelang het geval.

c)

Om de bevoegdheden voor elke lanceringsmethode te behouden en overeenkomstig de voorschriften onder a) en b), moeten houders van SPL de voorbije twee jaar minimaal vijf lanceringen hebben uitgevoerd, behalve in het geval van een bungeelancering, waarvoor zij slechts twee lanceringen moeten hebben uitgevoerd. Een zelflancering mag worden uitgevoerd door middel van een zelfstart, opstijgen in TMG’s of een combinatie van beide.

d)

Indien houders van een SPL niet voldoen aan de eisen onder c) voor de vernieuwing van hun bevoegdheden, voeren zij het vereiste extra aantal lanceringen uit met dubbelbesturing of solo onder toezicht van een instructeur.

SFCL.160   SPL — Eisen inzake recentheid

a)

Zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s

Houders van een SPL mogen hun SPL-bevoegdheden, met uitzondering van TMG’s, slechts uitoefenen indien zij in de laatste 24 maanden voor de geplande vlucht:

1)

met een zweefvliegtuig ten minste vijf uur vliegtijd als PIC, dan wel met dubbele besturing of solo onder het toezicht van een FI(S), hebben voltooid, waaronder met zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, ten minste:

i)

15 lanceringen en

ii)

twee trainingsvluchten met een FI(S), of

2)

geslaagd zijn voor een bekwaamheidsproef met een FE(S) op een zweefvliegtuig, met uitzondering van TMG’s; de bekwaamheidsproef is gebaseerd op de vaardigheidstest voor de SPL.

b)

TMG’s

Houders van een SPL mogen hun TMG-bevoegdheden slechts uitoefenen als zij in de laatste 24 maanden voor de geplande vlucht:

1)

ten minste twaalf vlieguren als PIC of met dubbele besturing of solo onder het toezicht van een FI(S) hebben voltooid, waaronder op TMG’s, ten minste:

i)

zes vlieguren;

ii)

twaalf starts en landingen, en

iii)

een trainingsvlucht met een instructeur met een totale vliegtijd van ten minste één uur hebben voltooid, of

2)

geslaagd zijn voor een bekwaamheidsproef met een examinator. De bekwaamheidsproef is gebaseerd op de vaardigheidstest als gespecificeerd in SFCL.150, onder b), punt 2.

c)

Houders van een SPL met bevoegdheden om met TMG’s te vliegen die ook houder zijn van een bewijs van bevoegdheid voor TMG’s overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, worden vrijgesteld van de naleving van punt b).

d)

De voltooiing van vluchten met de dubbele besturing, vluchten onder toezicht en de onder a), punt 1, en onder b), punt 1, gespecificeerde trainingsvluchten, alsmede de bekwaamheidsproeven als gespecificeerd onder a), punt 2, en onder b), punt 2, worden in het logboek van de piloot vermeld en ondertekend door de verantwoordelijke FI(S) in het geval onder a), punt 1, en onder b), punt 1, en door de verantwoordelijke FE(S) in het geval onder a), punt 2, en onder b), punt 2.

e)

Vervoer van passagiers

Houders van een SPL mogen alleen passagiers vervoeren als zij in de voorafgaande 90 dagen als PIC ten minste:

1)

drie lanceringen in zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, hebben uitgevoerd indien de passagiers in zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, worden vervoerd, of

2)

drie starts en landingen in TMG’s hebben uitgevoerd, indien de passagiers in een TMG worden vervoerd. Voor nachtelijk vervoer van passagiers in een TMG moet ten minste één van die starts en landingen tijdens de nacht plaatsvinden.

SUBDEEL ADD

AANVULLENDE BEVOEGDVERKLARINGEN EN BEVOEGDHEDEN

SFCL.200   Bevoegdheden voor kunstvliegen

a)

Houders van een SPL mogen alleen kunstvluchten uitvoeren in zweefvliegtuigen met uitgeschakelde motoren of, in het geval als bedoeld onder d) en e), met ingeschakelde motor als zij overeenkomstig dit punt over passende bevoegdheden voor kunstvliegen beschikken.

b)

Bevoegdheden voor basiskunstvliegen:

1)

geven de houder het recht kunstvluchten uit te voeren die beperkt zijn tot de volgende handelingen:

i)

45° in rechte lijn klimmen of duiken als kunstvliegenmanoeuvre,

ii)

inside loops,

iii)

wingover,

iv)

lazy eight,

v)

spins;

2)

opgenomen zijn in de bevoegdheden van een SPL nadat de piloot het volgende heeft voltooid:

i)

na afgifte van het bewijs van bevoegdheid ten minste 30 vlieguren of 120 lanceringen als PIC op zweefvliegtuigen;

ii)

een opleidingscursus aan een ATO of DTO, met inbegrip van:

A)

de op de te verwerven bevoegdheden afgestemde theoretische kennis;

B)

kunstvlieginstructies over de in punt 1 gespecificeerde manoeuvres.

c)

Bevoegdheden voor gevorderd kunstvliegen:

1)

verlenen de houder het recht om kunstvluchten uit te voeren die niet beperkt zijn tot de onder b), punt 1, bedoelde manoeuvres;

2)

worden opgenomen in de bevoegdheden van een SPL nadat de piloot:

i)

aan de eisen onder b), punt 2, i), heeft voldaan;

ii)

een opleidingscursus aan een ATO of DTO heeft voltooid, met inbegrip van:

A)

de op de te verwerven bevoegdheden afgestemde theoretische kennis;

B)

ten minste vijf uur of 20 instructievluchten voor kunstvliegen.

d)

De bevoegdheden voor basis- of gevorderd kunstvliegen omvatten kunstvluchten in zweefvliegtuigen met ingeschakelde motor indien de piloot zijn of haar opleidingscursus kunstvliegen in een gemotoriseerd zweefvlieg heeft gekregen tijdens de opleidingscursus overeenkomstig het bepaalde onder b), punt 2, ii), of onder c), punt 2, ii), naargelang het geval.

e)

De bevoegdheden van een SPL omvatten bevoegdheden voor gevorderd kunstvliegen met TMG’s met ingeschakelde motor indien een piloot ook een bevoegdverklaring voor kunstvliegen bezit overeenkomstig punt FCL.800 van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, die ook bevoegdheden voor kunstvliegen met TMG’s omvat.

f)

De voltooiing van de onder b), punt 2, ii), en onder c), punt 2, ii), gespecificeerde training naargelang het geval, en of de onder d) gespecificeerde training, wordt opgetekend in het logboek van de piloot en ondertekend door het hoofd opleiding van de ATO of DTO die verantwoordelijk is voor de training.

SFCL.205   Bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen en banners

a)

SPL-houders die bevoegdheden bezitten voor het vliegen met TMG’s, mogen slechts zweefvliegtuigen of banners slepen als zij overeenkomstig dit punt een passende bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners bezitten.

b)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen moeten het onderstaande hebben uitgevoerd:

1)

ten minste 30 vlieguren als PIC en 60 starts en landingen in TMG’s, na het behalen van de bevoegdheid voor TMG’s;

2)

een opleidingscursus aan een ATO of DTO, met inbegrip van:

i)

theoretische opleiding over operaties en ‐procedures voor het slepen van zweefvliegtuigen;

ii)

ten minste tien trainingsluchten waarbij een zweefvliegtuig wordt gesleept, waaronder vijf trainingsvluchten met dubbele besturing, en

iii)

in het geval de bevoegdheden van een SPL beperkt zijn tot TMG overeenkomstig punt SFCL.150, onder d), vijf vertrouwdmakingsvluchten in een zweefvliegtuig dat door een luchtvaartuig wordt gelanceerd.

c)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor het slepen van banners moeten het onderstaande hebben uitgevoerd:

1)

ten minste 100 vlieguren als PIC en 200 starts en landingen met TMG’s, na het behalen van de bevoegdheid voor TMG’s;

2)

een opleidingscursus aan een ATO of DTO, met inbegrip van:

i)

theoretische opleiding over operaties en ‐procedures voor het slepen van banners;

ii)

ten minste tien instructievluchten waarbij een banner wordt gesleept, waaronder vijf vluchten met dubbele besturing.

d)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners overeenkomstig dit punt die reeds houder zijn van een bevoegdverklaring voor het slepen van een zweefvliegtuig of een banner overeenkomstig punt FCL.805, onder b), van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of die voldoen aan alle vereisten voor de afgifte van die bevoegdverklaring, naargelang het geval:

1)

worden volledig vrijgesteld van de vereisten onder b) of c) voor het verkrijgen van een bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners, naargelang het geval, als hun desbetreffende bevoegdverklaring, als gespecificeerd onder d), voorziet in bevoegdheden om te slepen met TMG’s, of

2)

ten minste drie instructievluchten in TMG’s met dubbele besturing hebben voltooid die de volledige syllabus over het slepen van een zweefvliegtuig of banner bestrijken, naargelang het geval.

e)

De voltooiing van de onder b), punt 2, onder c), punt 2, en onder d), punt 2, gespecificeerde opleidingscursus wordt opgetekend in het logboek en ondertekend door het hoofd opleiding van de ATO of DTO, of de instructeur die verantwoordelijk is voor de training, naargelang het geval.

f)

Om de bevoegdheden van de bevoegdverklaringen voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners te mogen uitoefenen, moet de houder van de bevoegdverklaring de afgelopen twee jaar ten minste vijf sleepvluchten hebben uitgevoerd.

g)

Indien een houder van een bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners niet aan de eisen onder f) voldoet alvorens de uitoefening van zijn of haar bevoegdheden te hervatten, voert hij of zij de ontbrekende sleepvluchten uit onder toezicht van een instructeur.

SFCL.210   Bevoegdverklaring voor nachtvliegen met TMG’s

a)

Houders van een SPL met bevoegdheden om met TMG’s te vliegen mogen hun bevoegdheden voor TMG’s alleen 's nachts uitoefenen in VFR-omstandigheden als zij overeenkomstig dit punt een bevoegdverklaring voor nachtvliegen met TMG’s bezitten.

b)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor nachtvliegen met TMG’s volgen eerst een volledige opleidingscursus aan een ATO of DTO. De cursus omvat het volgende:

1)

theoretische opleiding over nachtvliegen volgens zichtvliegvoorschriften (VFR);

2)

ten minste vijf vlieguren in TMG’s 's nachts, waaronder ten minste drie uren dubbelbesturingsonderricht, met inbegrip van ten minste:

i)

één uur overlandnavigatie met ten minste één overlandvlucht met dubbele besturing van ten minste 50 km (27 NM);

ii)

vijf solostarts, en

iii)

vijf sololandingen tot volledige stilstand;

c)

Om de opleiding 's nachts te voltooien, moet de houder van een SPL eerst de voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid als privépiloot vereiste basisopleiding instrumentvliegen voltooien overeenkomstig de bepalingen van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011.

d)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor nachtvliegen met TMG overeenkomstig dit punt worden volledig vrijgesteld van de eisen onder b) en c) als zij houder zijn van een bevoegdverklaring voor nachtvliegen overeenkomstig punt FCL.810 van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of als zij aan alle eisen voor de afgifte van die bevoegdverklaring hebben voldaan.

SFCL.215   Bevoegdverklaring voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen

a)

Houders van een SPL gebruiken een zweefvliegtuig alleen in de wolken als:

1)

alle motoren zijn stilgelegd, en

2)

zij over bevoegdheden voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen beschikken.

b)

De bevoegdheden van een SPL omvatten de bevoegdheden voor wolkenvluchten als de piloot ten miste het volgende heeft voltooid:

1)

30 uur als PIC in zweefvliegtuigen na de verlening van de bevoegdheid;

2)

een opleidingscursus aan een ATO of DTO, met inbegrip van:

i)

theorieonderwijs;

ii)

ten minste twee uur dubbelbesturingsonderricht in zweefvliegtuigen met uitgeschakelde motor, waarbij het luchtvaartuig uitsluitend op basis van de instrumenten wordt bestuurd. Een maximum van 50 % van de dubbelbesturingsinstructie mag echter worden voltooid in gemotoriseerde TMG’s, op voorwaarde dat die trainingsvluchten onder VMC worden uitgevoerd.

c)

Om bevoegdheden voor wolkenvluchten met een zweefvliegtuig te verkrijgen, wordt een houder van een SPL die ook een basisinstrument-bevoegdverklaring (BIR) of een IR(A) bezit overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of die aan alle vereisten voor de afgifte van een van deze bevoegdverklaringen heeft voldaan:

1)

vrijgesteld van de eisen onder b), punt 2, i);

2)

in afwijking van het bepaalde onder b), punt 2, ii), verplicht ten minste één uur dubbelbesturingsonderricht in een zweefvliegtuig te volgen, waarbij dat vliegtuig uitsluitend aan de hand van instrumenten wordt bestuurd.

d)

De voltooiing van de onder b), punt 2, en onder c), punt 2, gespecificeerde opleidingscursus, naargelang het geval, wordt opgetekend in het logboek en ondertekend door het hoofd opleiding van de ATO of DTO dat verantwoordelijk is voor de training.

e)

Houders van SPL oefenen hun bevoegdheden voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen slechts uit indien zij gedurende de laatste twee jaar vóór de geplande wolkenvlucht ten minste één vlieguur, of vijf vluchten, hebben uitgevoerd als PIC die de bevoegdheden voor wolkenvluchten in zweefvliegtuigen uitoefent.

f)

Indien houders van een SPL met bevoegdheden voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen niet aan de vereisten onder e) voldoen en zij hun bevoegdheden voor wolkenvluchten met een zweefvliegtuig wensen te hervatten, dienen zij:

1)

te slagen voor een bekwaamheidsproef met een examinator, of

2)

met een FI(S) de extra vliegtijd of vluchten uit te voeren zoals vereist onder e).

g)

Houders van SPL voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen die ook een BIR of een IR(A) bezitten overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, worden volledig vrijgesteld van de vereisten onder e).

SUBDEEL FI

VLIEGINSTRUCTEURS

Afdeling 1

Algemene voorschriften

SFCL.300   Certificaat van vlieginstructeur

a)

Algemeen

Een instructeur mag alleen vlieginstructie geven in een zweefvliegtuig als hij of zij:

1)

in het bezit is van:

i)

een SPL met de bevoegdheden, bevoegdverklaringen en certificaten waarvoor hij of zij vlieginstructie dient te geven;

ii)

een certificaat van zweefvlieginstructeur (FI(S) dat geschikt is voor de te geven instructie en afgegeven is overeenkomstig dit subdeel;

2)

bevoegd is om tijdens de vlieginstructie te handelen als PIC van het zweefvliegtuig.

b)

Instructie buiten het grondgebied van de lidstaten

1)

In afwijking van het bepaalde onder a), punt 1, geeft de bevoegde autoriteit, in het geval vlieginstructie tijdens een overeenkomstig deze bijlage (deel‐SFCL) goedgekeurde opleidingscursus die plaatsvindt buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, een certificaat van vlieginstructeur af aan een kandidaat die houder is van een bewijs van bevoegdheid als piloot dat voldoet aan bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, als die kandidaat:

i)

houder is van ten minste een bewijs van bevoegdheid dat, voor zover relevant, bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten omvat die gelijkwaardig zijn aan die waarvoor hij of zij instructie mag geven;

ii)

voldoet aan de in dit subdeel vastgestelde eisen voor de afgifte van een FI(S)-certificaat met de relevante instructiebevoegdheden;

iii)

aan de bevoegde autoriteit aantoont dat hij of zij over passende kennis beschikt van de Europese regels inzake luchtvaartveiligheid om de bevoegdheden van instructeur overeenkomstig deze bijlage te kunnen uitoefenen.

2)

Het certificaat wordt beperkt tot het geven van vlieginstructie:

i)

buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago;

ii)

aan leerling-piloten die voldoende kennis hebben van de taal waarin de vlieginstructie wordt gegeven.

Afdeling 2

Certificaat van vlieginstructeur voor zweefvliegtuigen — FI(S)

SFCL.315   FI(S)-certificaat — Bevoegdheden en voorwaarden

a)

Mits kandidaten voldoen aan punt SFCL.320 en onder de volgende voorwaarden, wordt een FI(S)-certificaat afgegeven met bevoegdheden om vlieginstructie te geven voor:

1)

een SPL;

2)

extra bevoegdheden voor zweefvliegtuigen overeenkomstig punt SFCL.150, onder e);

3)

lanceringsmethoden overeenkomstig punt SFCL.155, op voorwaarde dat de kandidaat als PIC het volgende heeft uitgevoerd:

i)

in het geval van lancering door slepen, ten minste 30 lanceringen, of

ii)

in het geval van lancering middels een lier, ten minste 50 lanceringen;

4)

extra TMG-bevoegdheden overeenkomstig punt SFCL.150, onder b), op voorwaarde dat de kandidaat:

i)

als PIC ten minste 30 uren met TMG’s heeft gevolgen;

ii)

de in punt SFCL.330, onder b), punt 2, gespecificeerde opleidingen heeft voltooid;

iii)

zijn of haar bekwaamheid heeft aangetoond om op TMG’s instructie te geven aan een FI(S) die gekwalificeerd is overeenkomstig punt 7, en wordt aangesteld door het hoofd opleiding van de ATO of DTO;

5)

bevoegdheden voor kunstvliegen op basis- of gevorderd niveau, wolkenvluchten met zweefvliegtuigen of het slepen van zweefvliegtuigen of banners, op voorwaarde dat de kandidaat:

i)

in het geval van instructie voor kunstvliegen op basis- of gevorderd niveau, bevoegdheden bezit voor gevorderd kunstvliegen overeenkomstig punt SFCL.200, onder c);

ii)

Voor de relevante bevoegdheden of bevoegdverklaringen zijn of haar bekwaamheid heeft aangetoond om instructie te geven aan een FI(S) die gekwalificeerd is overeenkomstig het bepaalde onder a), punt 7, en wordt aangesteld door het hoofd opleiding van een ATO of DTO;

6)

TMG-nachtvluchten, op voorwaarde dat de kandidaat:

i)

voldoet aan de ervaringseisen voor nachtvliegen van SFCL.160, onder e), punt 2;

ii)

zijn of haar bekwaamheid om ’s nachts instructie te geven op TMG’s heeft aangetoond ten overstaan van een FI(S) die gekwalificeerd is overeenkomstig punt 7 en wordt aangesteld door het hoofd opleiding van een ATO of DTO;

7)

een FI(S)-certificaat, mits de kandidaat het volgende heeft voltooid:

i)

ten minste 50 uur of 150 lanceringen voor vlieginstructie in zweefvliegtuigen;

ii)

overeenkomstig de daartoe door de bevoegde autoriteiten vastgestelde procedures, heeft aangetoond dat hij of zij in staat is instructie te geven voor het FI(S)-certificaat ten overstaan van een FI(S) die gekwalificeerd is overeenkomstig deze paragraaf en die is voorgedragen door het hoofd opleiding van een ATO of een DTO.

b)

De onder a) genoemde bevoegdheden omvatten de bevoegdheden om vlieginstructie te geven voor:

1)

de afgifte van de betreffende bewijzen van bevoegdheid, bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten, en

2)

de bevestiging, verlenging of naleving van de relevante eisen inzake recentheid van deze bijlage, naargelang het geval.

SFCL.320   FI(S)-certificaat — Voorwaarden en eisen

Kandidaten voor een FI(S)-certificaat moeten:

a)

ten minste 18 jaar zijn;

b)

voldoen aan de eisen onder a), punt 1, i), en onder a), punt 2, van punt SCL.300;

c)

100 vlieguren en 200 lanceringen hebben uitgevoerd als PIC op zweefvliegtuigen;

d)

aan een ATO of DTO een opleidingscursus voor instructeurs hebben gevolgd overeenkomstig punt SFCL.330, en

e)

geslaagd zijn voor de beoordeling van de vakbekwaamheid overeenkomstig SFCL.345.

SFCL.325   FI(S)-bekwaamheden en beoordeling

Kandidaten voor een FI(S)-certificaat worden opgeleid om de volgende vakbekwaamheden te verwerven:

a)

het voorbereiden van voor de instructie benodigde middelen;

b)

een stimulerend leerklimaat scheppen;

c)

het overdragen van kennis;

d)

het integreren van risico- en foutenbeheer (threat and error management — TEM) en boordpersoneelsbeheer (CRM);

e)

timemanagement om de opleidingsdoelstellingen te bereiken;

f)

het leerproces bevorderen;

g)

het beoordelen van de prestaties van de leerling;

h)

het toezicht houden op en beoordelen van de vorderingen;

i)

het evalueren van opleidingssessies, en

j)

het rapporteren van resultaten.

SFCL.330   LAPL — Opleidingscursus

a)

Kandidaten voor een FI(S)-certificaat moeten eerst slagen voor een specifieke toelatingsproef aan een ATO of DTO, die tijdens de twaalf maanden voor de start van de opleiding wordt afgenomen om te beoordelen of de kandidaat geschikt is om de opleiding te volgen.

b)

De FI(S)-opleidingscursus omvat het volgende:

1)

in verband met zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s:

i)

de in punt SFCL.325 genoemde aspecten;

ii)

25 uur onderricht en leren;

iii)

30 uur theorieonderwijs en oefeningen, met inbegrip van voortgangstests;

iv)

ten minste zes uur, waarvan maximaal drie uur in TMG’s, of 20 lanceringen vlieginstructie;

2)

als de bevoegdheden van het FI(S)-certificaat de in punt SFCL.315, onder a), punten 4 en 6, gespecificeerde rechten omvatten, wordt dit aangevuld met ten minste zes uur dubbelbesturingsonderricht op TMG’s.

c)

Kandidaten die reeds houder zijn van een certificaat van instructeur overeenkomstig bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 of bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011, worden volledig vrijgesteld van de eisen onder b), punt 1, ii).

d)

Wanneer een piloot die houder is of is geweest van een FI(A), (H) of (As) een FI(S)-certificaat aanvraagt, wordt hij of zij vrijgesteld van 18 van de onder b), punt 1, iii), vereiste uren.

SFCL.345   FI(S) — Beoordeling van de bekwaamheid

a)

Kandidaten voor de afgifte van een FI(S)-certificaat moeten slagen voor een beoordeling van de bekwaamheid door aan een examinator die gekwalificeerd is overeenkomstig punt SFCL.415, onder c), aan te tonen dat zij bekwaam zijn om een leerling-piloot te instrueren tot het niveau dat vereist is voor de afgifte van een SPL.

b)

Die beoordeling omvat:

1)

het aantonen van de in SFCL.325 beschreven vakbekwaamheid voor en na de vlucht en tijdens theorieonderwijs;

2)

mondelinge theorie-examens op de grond, briefings voor en na de vlucht en demonstraties tijdens de vlucht in zweefvliegtuigen;

3)

oefeningen die adequaat zijn om de vakbekwaamheid van de instructeur te beoordelen.

c)

De beoordeling van de bekwaamheid voor de eerste afgifte van een FI(S)-certificaat wordt uitgevoerd in zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s.

SFCL.350   FI(S) — Beperkte bevoegdheden

a)

In de volgende gevallen worden de bevoegdheden van een FI(S) beperkt tot het uitvoeren van vlieginstructie onder toezicht van een FI(S) zonder beperkingen die voor dit doel door de ATO of DTO is aangeduid:

1)

voor de afgifte van een SPL;

2)

voor de uitbreiding van de bevoegdheden van een SPL met extra bevoegdheden voor zweefvliegtuigen of TMG’s overeenkomstig punt SFCL.150;

3)

voor de uitbreiding van de bevoegdheden van een SPL met aanvullende lanceringmethoden overeenkomstig punt SFCL.155, en

4)

voor bevoegdverklaringen voor kunstvliegen op basis- of gevorderd niveau, wolkenvluchten met zweefvliegtuigen of het slepen van zweefvliegtuigen of banners.

b)

Tijdens het geven van opleiding onder toezicht, overeenkomstig punt a), heeft de FI(S) niet de bevoegdheid om leerling-piloten toestemming te verlenen om eerste solovluchten en eerste solo-overlandvluchten uit te voeren.

c)

De onder a) en b) genoemde beperkingen worden van het FI(S)-certificaat geschrapt nadat de FI(S) ten minste 15 uur of 50 lanceringen vlieginstructie die alle fasen van een vlucht met een zweefvliegtuig bestrijkt, heeft voltooid. In het geval van een beperkte FI(S) die voldoet aan punt SFCL.330, onder b), punt 2, mogen 5 van die 15 uren worden voltooid in TMG’s en 15 van die 50 lanceringen worden vervangen door starts en landingen in TMG’s.

SFCL.360   FI(S)-certificaat — Eisen inzake recentheid

a)

Een houder van een FI(S)-certificaat oefent de bevoegdheden van zijn of haar certificaat alleen uit indien hij vóór de geplande uitoefening van die bevoegdheden:

1)

gedurende de voorbije drie jaar het volgende heeft voltooid:

i)

een herhalingsopleiding voor instructeurs aan een ATO, een DTO of bij een bevoegde autoriteit gedurende welke de houder theorieonderwijs volgt om de voor instructeurs van zweefvliegtuigen relevante kennis op te frissen en te actualiseren, en

ii)

bij het verstrekken van vlieginstructie als FI(S), ten minste:

A)

30 uur, of

B)

60 lanceringen of starts en landingen, en

2)

de voorbije negen jaar en overeenkomstig de daartoe door de bevoegde autoriteiten vastgestelde procedures, heeft aangetoond dat hij of zij in staat is op zweefvliegtuigen instructie te geven ten overstaan van een FI(S) die gekwalificeerd is overeenkomstig SFCL.315, onder a), punt 7, en die is voorgedragen door het hoofd opleiding van een ATO of een DTO.

b)

De uren die met een FE(S) worden gevlogen tijdens vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en beoordelingen van vakbekwaamheid, worden volledig in mindering gebracht van de verplichtingen uit hoofde van punt a), punt 1, ii).

c)

Indien de houder van het FI(S)-certificaat er niet in slaagt de instructievluchten onder toezicht en tot tevredenheid van de FI(S) te voltooien overeenkomstig punt a), punt 2, mag hij of zij de bevoegdheden van het FI(S)-certificaat niet uitoefenen voordat hij of zij met succes een beoordeling van de bekwaamheid overeenkomstig punt SFCL.345 heeft voltooid.

d)

Om de uitoefening van de bevoegdheden van het FI(S)-certificaat te hervatten, moet een houder van een FI(S)-certificaat die niet aan alle vereisten van paragraaf a) voldoet, voldoen aan de eisen van punt a), punt 1, i), en van punt SFCL.345.

SUBDEEL FE

VLIEGEXAMINATOREN

Afdeling 1

Algemene voorschriften

SFCL.400   Certificaten voor zweefvliegexaminatoren

a)

Algemeen

Een examinator mag slechts overeenkomstig deze bijlage vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van de vakbekwaamheid uitvoeren als hij of zij:

1)

in het bezit is van:

i)

een SPL met de bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten waarvoor hij bevoegd is om vaardigheidstest, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van de vakbekwaamheid af te nemen en met de bevoegdheden om daarover instructie te geven;

ii)

een FE(S)-certificaat met de overeenkomstig dit subdeel verleende passende bevoegdheden voor de uitgevoerde vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van de vakbekwaamheid;

2)

gekwalificeerd is om als PIC op te treden in een zweefvliegtuig tijdens een vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van de vakbekwaamheid.

b)

Examens die buiten het grondgebied van de lidstaten worden georganiseerd

1)

Als vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven worden georganiseerd buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Chicago verantwoordelijk zijn, geeft de bevoegde autoriteit, bij wijze van uitzondering op het bepaalde onder a), punt 1, een examinatorcertificaat af aan kandidaten die houder zijn van een bewijs van bevoegdheid als zweefvliegtuigpiloot dat voldoet aan bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago, voor zover die kandidaten:

i)

houder zijn van ten minste een bewijs van bevoegdheid dat, indien van toepassing, de bevoegdheden, bevoegdverklaringen of certificaten omvat die gelijkwaardig zijn aan die waarvoor hij of zij vaardigheidstests of bekwaamheidsproeven mag afnemen;

ii)

voldoen aan de eisen van dit subdeel met betrekking tot de afgifte van het relevante certificaat voor examinatoren;

iii)

aan de bevoegde autoriteit aantonen dat zij over adequate kennis beschikken van de EU-regels inzake luchtvaartveiligheid om de bevoegdheden van examinator overeenkomstig deze bijlage te kunnen uitoefenen.

2)

Het in punt 1 vermelde certificaat is beperkt tot het uitvoeren van vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven:

i)

buiten het grondgebied waarvoor de lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, en

ii)

van piloten die voldoende kennis hebben van de taal waarin de test/proef wordt afgenomen.

SFCL.405   Beperking van bevoegdheden in het geval van belangenverstrengeling

Het is een zweefvliegexaminator niet toegestaan:

a)

met het oog op de afgifte van een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat een vaardigheidstest of beoordeling van vakbekwaamheid af te nemen van een kandidaat aan wie hij of zij meer dan 50 % van de voor het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdverklaring of het certificaat in kwestie vereiste vlieginstructie heeft gegeven, of

b)

een vaardigheidstests, bekwaamheidsproef of beoordeling van de vakbekwaamheid af te nemen wanneer de examinator zijn of haar objectiviteit niet kan garanderen.

SFCL.410   Uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en beoordelingen van vakbekwaamheid

a)

Tijdens het uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en beoordelingen van vakbekwaamheid dient de examinator al het volgende te doen:

1)

ervoor zorgen dat de communicatie met de kandidaat zonder taalbarrières kan verlopen;

2)

controleren of de kandidaat voldoet aan alle in deze bijlage vastgestelde eisen inzake kwalificatie, opleiding en ervaring voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van het bewijs van bevoegdheid, de bevoegdheden, de bevoegdverklaring of het certificaat waarvoor de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van vakbekwaamheid wordt afgenomen;

3)

de kandidaat bewust maken van de gevolgen van het verstrekken van onvolledige, onnauwkeurige of valse informatie met betrekking tot zijn of haar opleiding en ervaring als piloot.

b)

Na het voltooien van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van vakbekwaamheid, dient de examinator voor het zweefvliegtuig:

1)

de kandidaat in kennis te stellen van de resultaten van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van vakbekwaamheid;

2)

in het geval van het slagen voor een beoordeling van vakbekwaamheid voor de verlenging of hernieuwde afgifte: de nieuwe vervaldatum aan te tekenen op het bewijs van bevoegdheid of certificaat van de kandidaat, indien de examinator daartoe machtiging heeft gekregen van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bewijs van bevoegdheid van de kandidaat;

3)

de kandidaat een ondertekend verslag te overhandigen van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van de vakbekwaamheid en onverwijld kopieën van het verslag in te dienen bij de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bevoegdheidsbewijs van de kandidaat, en bij de bevoegde autoriteit die het certificaat van examinator heeft afgegeven. Dat verslag bevat:

i)

een verklaring dat de examinator zweefvliegen informatie heeft ontvangen van de kandidaat met betrekking tot zijn ervaring en instructie, en dat die ervaring en instructie in overeenstemming zijn met de toepasselijke eisen van deze bijlage;

ii)

bevestiging dat alle vereiste manoeuvres en oefeningen werden volbracht, evenals informatie over de mondelinge theorie-examens, indien van toepassing. Indien de kandidaat voor een item van die categorieën niet geslaagd is, noteert de examinator de redenen voor die beoordeling;

iii)

het resultaat van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van vakbekwaamheid;

iv)

een verklaring dat de examinator zweefvliegen kennis heeft genomen van de nationale procedures en eisen van de bevoegde autoriteit van de kandidaat en deze heeft toegepast, indien de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bewijs van bevoegdheid van de kandidaat een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van examinator heeft uitgereikt;

v)

een kopie van het certificaat van de examinator zweefvliegen, met vermelding van de reikwijdte van diens bevoegdheden als examinator zweefvliegen, in het geval van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van vakbekwaamheid van een kandidaat waarvoor de bevoegde autoriteit een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van examinator heeft uitgereikt.

c)

Examinatoren zweefvliegen bewaren de gegevens van alle vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en beoordelingen van vakbekwaamheid die ze hebben uitgevoerd, met inbegrip van de resultaten, gedurende vijf jaar.

d)

Op vraag van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het certificaat van examinator zweefvliegen of de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het bevoegdheidsbewijs van de kandidaat, verstrekt de examinator zweefvliegen alle gegevens, rapporten en andere mogelijke informatie die voor toezichtsactiviteiten vereist zijn.

Afdeling 2

Certificaat van vliegexaminator voor zweefvliegtuigen — FE(S)

SFCL.415   FE(S)-certificaat — Bevoegdheden en voorwaarden

Mits de kandidaat punt SFCL.420 naleeft en onder de volgende voorwaarden, wordt een FE(S)-certificaat afgegeven met bevoegdheden voor het afnemen van:

a)

vaardigheidstests en bekwaamheidsproeven voor de SPL op voorwaarde dat de kandidaat ten minste 300 uur met zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, heeft gevlogen, waarvan ten minste 150 uur of 300 lanceringen vlieginstructie;

b)

vaardigheidstests voor de uitbreiding van de SPL-bevoegdheden naar TMG overeenkomstig punt SFCL.150, onder e), op voorwaarde dat de kandidaat 300 uur met zweefvliegtuigen heeft gevlogen, waarvan 50 uur vlieginstructie in TMG’s;

c)

beoordelingen van de vakbekwaamheid voor de afgifte van FI(S)-certificaten voor zweefvliegtuigen, op voorwaarde dat de kandidaat:

1)

ten minste 500 vlieguren in een zweefvliegtuig heeft voltooid, met inbegrip van, als de bevoegdheden van het FE(S)-certificaat worden uitgeoefend in:

i)

zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s, ten minste 10 uur of 30 lanceringen ter instructie van de kandidaat voor een FI(S)-certificaat voor zweefvliegtuigen, met uitzondering van TMG’s;

ii)

TMG’s, ten minste 10 uur of 30 starts en landingen ter instructie van de kandidaat voor een FI(S)-certificaat in TMG’s;

2)

een specifieke opleiding heeft genoten tijdens een standaardisatiecursus voor examinatoren overeenkomstig punt SFCL.430.

SFCL.420   FE(S)-certificaat — Voorwaarden en eisen

Een kandidaat voor een FE(S)-certificaat:

a)

voldoet aan de eisen onder a), punt 1, i), en onder a), punt 2, van punt SFCL.400;

b)

heeft de FE(S) standaardopleiding afgerond overeenkomstig punt SFCL.430;

c)

is geslaagd voor een beoordeling van de vakbekwaamheid overeenkomstig punt SFCL.445;

d)

toont aan over een relevante achtergrond te beschikken met betrekking tot de bevoegdheden van het FE(S)-certificaat, en

e)

toont aan dat hij de laatste drie jaar niet aan sancties onderworpen is geweest, met inbegrip van de schorsing, beperking of intrekking van een van zijn of haar bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen of certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig deze bijlage, overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395, vanwege de niet-naleving van Verordening (EU) 2018/1139 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen daarvan.

SFCL.430   FE(S)-certificaat — Standaardisatiecursus

a)

Kandidaten voor een FE(S)-certificaat volgen een standaardisatiecursus die wordt gegeven door de bevoegde autoriteit of die door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd maar wordt gegeven door een ATO of DTO.

b)

De standaardisatiecursus moet afgestemd zijn op de aangevraagde bevoegdheden van de examinator zweefvliegen en omvat theoretische en praktische instructie, waaronder ten minste:

1)

het uitvoeren van twee vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van de vakbekwaamheid voor de SPL of bijbehorende bevoegdverklaringen of certificaten;

2)

instructie over de toepasselijke eisen van deze bijlage en de toepasselijke eisen voor vluchtuitvoeringen, het uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven en beoordelingen van vakbekwaamheid, en het documenteren en rapporteren daarvan;

3)

een briefing over:

i)

nationale administratieve procedures;

ii)

voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens;

iii)

de aansprakelijkheid van de examinator;

iv)

de ongevallenverzekering van de examinator;

v)

nationale tarieven, en

vi)

informatie over de toegang tot de informatie in de punten i) tot en met v) bij het uitvoeren van vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van vakbekwaamheid van een kandidaat wiens bevoegde autoriteit niet de instantie is die het certificaat van examinator heeft uitgereikt.

c)

Een houder van een FE(S)-certificaat mag geen vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van vakbekwaamheid afnemen van een kandidaat wiens bevoegde autoriteit een andere is dan de bevoegde autoriteit die het certificaat van examinator heeft uitgereikt, tenzij hij of zij kennis heeft genomen van de recentste beschikbare informatie over de desbetreffende nationale procedures van de bevoegde autoriteit van de kandidaat.

SFCL.445   FE(S)-certificaat — Beoordeling van de vakbekwaamheid

Een kandidaat voor de eerste afgifte van een FE(S)-certificaat toont zijn of haar bekwaamheid als FE(S) aan ten overstaan van een inspecteur van de bevoegde autoriteit of een speciaal daartoe door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het FE(S)-certificaat gemachtigde senior examinator. Tijdens de beoordeling van de vakbekwaamheid voert de kandidaat een vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van de vakbekwaamheid uit, met inbegrip van de briefing, uitvoering van de vaardigheidstest, bekwaamheidsproef of beoordeling van vakbekwaamheid, en van de beoordeling van de persoon die aan de test, proef of beoordeling wordt onderworpen en de debriefing en registratie van documenten.

SFCL.460   FE(S)-certificaat — Geldigheid, hernieuwing en verlenging

a)

Een FE(S)-certificaat is vijf jaar geldig.

b)

Een FE(S)-certificaat wordt verlengd indien de houder:

1)

tijdens de geldigheidsperiode van het FE(S)-certificaat een herhalingscursus voor examinatoren heeft voltooid die is gegeven door hetzij de bevoegde autoriteit dan wel goedgekeurd door de bevoegde autoriteit maar gegeven door een ATO of DTO, tijdens welke de houder theoretische opleiding krijgt om de voor zweefvliegexaminatoren relevante kennis op te frissen en te actualiseren;

2)

in de laatste 24 maanden vóór het einde van de geldigheidsduur van het certificaat aan een inspecteur van de bevoegde autoriteit of aan een speciaal daartoe door de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het FE(S)-certificaat gemachtigde examinator de bekwaamheid heeft aangetoond om vaardigheidstests, bekwaamheidsproeven of beoordelingen van vakbekwaamheid uit te voeren.

c)

Een houder van een FE(S)-certificaat die ook houder is van één of meer certificaten van examinator voor andere luchtvaartuigcategorieën overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL) van Verordening (EU) nr. 1178/2011 of bijlage III (deel‐BFCL) van Verordening (EU) 2018/395, kan, in overleg met de bevoegde autoriteit, een gecombineerde verlenging van alle certificaten van examinator aanvragen.

d)

Als het FE(S)-certificaat is verlopen, moet de houder daarvan voldoen aan de eisen van punt b), punt 1, en van punt SFCL.445 voordat hij of zij de uitoefening van de bevoegdheden van het FE(S)-certificaat mag hervatten.

e)

Een FE(S)-certificaat wordt alleen hernieuwd of verlengd als de kandidaat aantoont dat hij te allen tijd voldoet aan de eisen van punt SFCL.410 alsmede aan de eisen van de punten SFCL.420, onder d) en e).

”.

5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/82


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/359 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1178/2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), en met name de artikelen 23 en 27,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie (2) zijn de eisen vastgesteld voor piloten die betrokken zijn bij de in artikel 2, lid 1, onder b), i) en ii), van Verordening (EU) 2018/1139 bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen.

(2)

Gezien het specifieke karakter van de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan bemanning van luchtballonnen en zweefvliegtuigen moeten specifieke eisen voor de afgifte van dergelijke bewijzen worden vastgelegd in afzonderlijke verordeningen, namelijk Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie (3) en Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie (4).

(3)

Tegelijkertijd moeten de eisen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan bestuurders van luchtballonnen en zweefvliegtuigen als omschreven in bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 worden geschrapt en moeten bepaalde eisen van bijlage I (deel‐FCL) die betrekking hebben op domeinoverschrijdende zaken, zoals vrijstellingsbepalingen tussen de bewijzen van bevoegdheid voor luchtballonnen en zweefvliegtuigen en die van andere luchtvaartuigcategorieën, worden herzien in het licht van de nieuwe eisen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan bestuurders van luchtballonnen en zweefvliegtuigen.

(4)

De eisen van bijlage IV (deel‐MED), bijlage VI (deel‐ARA), bijlage VII (deel‐ORA) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 moeten van toepassing blijven op de afgifte van bewijzen van bevoegdheid aan bemanning van luchtballonnen en zweefvliegtuigen.

(5)

Om de veiligheid van de luchtvaart verder te verbeteren, moeten piloten die betrokken zijn bij luchtvaartsport en vrijetijdsvliegen, worden aangemoedigd om de bevoegdheden te verkrijgen voor het vliegen volgens instrumentvliegregels (“IFR”). De bestaande regelgeving met betrekking tot IFR-bevoegdheden moet daarom worden aangepast door de invoering van de basisinstrumentbevoegdverklaring (“BIR”) in bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011. De BIR moet, wat de inhoud van hun opleiding en de reikwijdte van hun bevoegdheden betreft, specifiek worden afgestemd op de behoeften van piloten die zich bezig houden met luchtvaartsport en vrijetijdsvliegen.

(6)

Met de invoering van de BIR wordt de bevoegdverklaring voor “en-route”-instrumentvliegen (“EIR”) in FCL.825 van bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 overbodig en moet daarom worden geschrapt. De bestaande houders van een EIR moeten echter het recht blijven behouden om hun bevoegdheden uit te oefenen en moeten op basis van hun EIR vrijstellingen kunnen krijgen wanneer zij een BIR proberen te verkrijgen. Het moet ook mogelijk zijn om een lopende EIR-opleiding die begonnen is vóór de toepassing van deze verordening verder te zetten en af te ronden als een BIR-opleiding.

(7)

Op basis van de opgedane ervaring moet een technische actualisering van Verordening (EU) nr. 1178/2011 worden gemaakt, in het bijzonder op het gebied van de prestatiegebaseerde navigatie (Performance Based Navigation, PBN), opleidingen voor het voorkomen en herstellen van storingen (Upset Prevention and Recovery Training, UPRT) en instructeurs- en examinatorkwalificaties.

(8)

De maatregelen van deze verordening zijn gebaseerd op Advies nr. 01/2019 (5) van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart overeenkomstig artikel 75, lid 2, onder b), en artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 127 van Verordening (EU) 2018/1139 opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt vervangen door:

“Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening worden gedetailleerde regels vastgesteld voor:

a)

verschillende bevoegdverklaringen voor bevoegdheidsbewijzen als piloot, de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van bewijzen van bevoegdheid als piloot, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de houders van een bewijs van bevoegdheid als piloot, de voorwaarden voor de omzetting van bestaande nationale bewijzen van bevoegdheid als piloot en nationale bewijzen van bevoegdheid als boordwerktuigkundige in een bewijs van bevoegdheid als piloot;

b)

de certificering van personen die verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van vliegopleidingen of opleidingen in vluchtnabootsers en voor het beoordelen van de vaardigheid van piloten;

c)

verschillende medische certificaten van piloten, de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van medische certificaten, de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de houders van medische certificaten en de voorwaarden voor de omzetting van nationale medische certificaten in wederzijds erkende medische certificaten;

d)

de certificering van luchtvaartgeneeskundigen en de voorwaarden waaronder huisartsen mogen optreden als luchtvaartgeneeskundige;

e)

de periodieke luchtvaartmedische beoordeling van bemanningsleden, en de kwalificaties van personen die verantwoordelijk zijn voor die beoordeling;

f)

de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de attesten voor cabinebemanning, alsook de rechten en de verantwoordelijkheden van de houders van attesten voor cabinebemanning;

g)

de voorwaarden voor het afgeven, behouden, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van certificaten van organisaties voor de opleiding van piloten en luchtvaartgeneeskundige centra die zijn betrokken bij de kwalificatie en luchtvaartgeneeskundige beoordeling van boordpersoneel in de burgerluchtvaart;

h)

de eisen voor de certificering van vluchtnabootsers en voor organisaties die deze toestellen exploiteren en gebruiken;

i)

de eisen inzake administratieve organisatie en het beheersysteem waaraan de lidstaten, het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) en de organisaties moeten voldoen in verband met de regels onder a) tot en met h).

2.   De artikelen 11 ter en 11 quater van deze verordening en bijlage IV (deel‐MED), bijlage VI (deel‐ARA), bijlage VII (deel‐ORA) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij deze verordening zijn van toepassing op bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van luchtballonnen en zweefvliegtuigen.”.

2)

Artikel 2, lid 19, wordt vervangen door:

“19.

“vlieginstructeur”: een instructeur die de bevoegdheid heeft een opleiding te geven in een luchtvaartuig, in overeenstemming met subdeel J van bijlage I (deel‐FCL) bij deze verordening, subdeel FI van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 (*1) of subdeel FI van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 (*2);

(*1)  Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie van 13 maart 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met ballonnen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 71 van 14.3.2018, blz. 10)."

(*2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie van 14 december 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 326 van 20.12.2018, blz. 64).”."

3)

In artikel 4, lid 8, wordt “8 april 2021” vervangen door “8 september 2021”.

4)

Het volgende artikel 4 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 4 quater

Overgangsmaatregelen voor houders van een bevoegdverklaring voor “en-route”-instrumentvliegen

1.   Tot en met 8 september 2022 moeten houders van een bevoegdverklaring voor “en-route”-instrumentvliegen (“EIR”) als bepaald in FCL.825 van bijlage I (deel‐FCL):

a)

het recht hebben hun EIR-bevoegdheden uit te blijven oefenen;

b)

verlenging of hernieuwde afgifte van hun EIR krijgen overeenkomstig FCL.825, onder g), van Gedelegeerde Verordening (EU) van de Commissie (*3);

c)

het recht hebben op volledige vrijstelling van de opleidingseisen in FCL.835, onder c), punt 2, i) en ii), van bijlage I (deel‐FCL) wanneer zij een aanvraag indienen voor de afgifte van een basisinstrumentbevoegdverklaring (BIR) overeenkomstig FCL.835 van bijlage I (deel‐FCL), en

d)

volledige vrijstelling krijgen zoals voor EIR-houders is vastgesteld in bijlage I (deel‐FCL).

2.   Vanaf 8 september 2021 kunnen opleidingscursussen voor een in lid 1 bedoelde EIR die vóór die datum zijn begonnen, worden voortgezet en worden beschouwd als opleidingscursussen voor een BIR. Op basis van een beoordeling van de aanvrager bepaalt de erkende opleidingsorganisatie die verantwoordelijk is voor de BIR-opleidingscursus het aandeel van de EIR-opleiding dat wordt vrijgesteld voor de afgifte van de BIR.

3.   Aanvragers van een BIR die vóór 8 september 2021 houder zijn van een EIR of zijn geslaagd voor het theorie-examen voor een EIR overeenkomstig FCL.825, onder d), krijgen volledige vrijstelling van de eisen inzake het theorie-onderwijs en -examen van de BIR.

(*3)  Gedelegeerde Verordening (EU) van de Commissie van 4 maart 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad)”."

5)

Artikel 11 quater wordt vervangen door:

“Artikel 11 quarter

Overgangsmaatregelen

De lidstaten moeten:

a)

uiterlijk 8 april 2021 aan het EASA alle gegevens doorgeven met betrekking tot het toezicht op organisaties die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/395 en Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 opleidingen voor bewijzen van bevoegdheid als piloot verzorgen en waarvoor het EASA, overeenkomstig artikel 78 van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (*4), de bevoegde autoriteit;

b)

in samenwerking met het EASA certificeringsprocessen afronden die vóór 8 april 2020 zijn begonnen en het certificaat afgeven, waarna het EASA alle verantwoordelijkheden op zich neemt als bevoegde autoriteit voor die gecertificeerde organisaties.

(*4)  Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”."

6)

In artikel 12 wordt lid 2 bis geschrapt.

7)

In artikel 12, lid 4, wordt “20 juni 2020” vervangen door “zondag 20 juni 2021”.

8)

Bijlage I (deel‐FCL) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

9)

Bijlage IV (deel‐MED) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

10)

Bijlage VI (deel‐ARA) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage III bij deze verordening.

11)

Bijlage VII (deel‐ORA) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

12)

Bijlage VIII (deel‐DTO) wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage V bij deze verordening.

Artikel 2

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Deze verordening is van toepassing met ingang van 8 april 2020.

3.   In afwijking van lid 2 zijn de volgende bepalingen van toepassing met ingang van 8 september 2021:

a)

de punten 1, onder e), 4, onder b), 5 tot en met 7, 32, 34, 36, onder d), 40, onder a), 41, 42, 44, 46 tot en met 48, 52, onder f), 53, onder a) tot en met c), e) en f), 54, 55, 56, onder a) tot en met c), en 57 van bijlage I;

b)

punt b) van bijlage II;

c)

punt 10, onder d), ii) van bijlage III.

4.   In afwijking van lid 2 zijn artikel 1, punt 7, en punten 49, 53, onder d), 58, onder b), d) en e), van bijlage I van toepassing met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.

(2)  Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie van 13 maart 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met ballonnen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 71 van 14.3.2018, blz. 10).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie van 14 december 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 326 van 20.12.2018, blz. 64).

(5)  Gemakkelijkere toegang tot vliegen onder IFR voor GA-piloten & Herziening van de eisen voor de afgifte van bewijzen van bevoegdheid voor luchtballonnen en zweefvliegtuigen (Advies nr. 01/2019 (A) & (B), 19.2.2019), beschikbaar op: https://www.easa.europa.eu/document-library/opinions


BIJLAGE I

Bijlage I (deel‐FCL) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

FCL.010 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de definitie van “luchtschip” wordt vervangen door:

““Luchtschip”: een door een motor aangedreven luchtvaartuig dat lichter is dan de lucht, met uitzondering van luchtschepen met hete lucht, die als luchtballonnen worden beschouwd overeenkomstig artikel 2, lid 7, van Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie.”;

b)

de definitie van “vliegtijd” wordt vervangen door:

““Vliegtijd”:

 

voor vleugelvliegtuigen, gemotoriseerde zweefvliegtuigen en powered-lift luchtvaartuigen betekent dit de totale tijd vanaf het moment dat een luchtvaartuig zich voor het eerst in beweging zet met het doel om op te stijgen tot aan het moment dat het aan het eind van de vlucht uiteindelijk tot stilstand komt;

 

voor helikopters betekent dit de totale tijd vanaf het moment waarop de rotorbladen van een helikopter beginnen met draaien tot het moment waarop de helikopter uiteindelijk tot stilstand komt aan het eind van de vlucht en de rotorbladen worden stilgezet;

 

voor luchtschepen betekent dit de totale tijd vanaf het moment waarop een luchtschip wordt losgelaten van de mast met het doel om op te stijgen tot het moment dat het luchtschip op het eind van de vlucht uiteindelijk tot stilstand komt en is bevestigd aan de mast;”;

c)

de definitie van “gemotoriseerd zweefvliegtuig” wordt vervangen door:

““Gemotoriseerd zweefvliegtuig”: een met een of meer motoren uitgerust zweefvliegtuig dat, bij uitgeschakelde motoren, de eigenschappen heeft van een zweefvliegtuig.”;

d)

de definitie van “zelfstartend gemotoriseerd zweefvliegtuig (Touring motor glider — TMG)” wordt vervangen door:

““Zelfstartend gemotoriseerd zweefvliegtuig (Touring motor glider — TMG)”: tenzij anders bepaald volgens het certificeringsproces overeenkomstig bijlage I (deel‐21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012, een specifieke klasse van gemotoriseerde zweefvliegtuigen met een als één geheel gemonteerde, niet-intrekbare motor en een niet-intrekbare propeller. Het moet in staat zijn om met zijn motorvermogen te starten en te klimmen overeenkomstig het betreffende vlieghandboek.”;

e)

de volgende definities worden toegevoegd:

i)

““En-route IFR-vlucht”: de fase van een IFR-vlucht die begint na de voltooiing van een vertrekprocedure onder IFR en eindigt bij de aanvang van een naderingsprocedure onder IFR.”, en

ii)

““Vlucht met beperkt instrumentenpaneel”: vliegstandinterpretatie op basis van interpretaties van reserve-instrumenten na uitval van het voornaamste vliegstand- en koersreferentiesysteem.”;

f)

de volgende definities worden geschrapt:

 

“Klasse van luchtballon” en

 

“Groep van luchtballonnen”.

2)

FCL.015 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

Aanvragen voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van luchtvaartuigen en bijbehorende bevoegdverklaringen en certificaten en alle wijzigingen daarin moeten worden ingediend bij de bevoegde autoriteit in een vorm en op een wijze die door die autoriteit zijn vastgesteld. Bij de aanvraag moet een bewijs worden gevoegd dat de kandidaten voldoen aan de eisen voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van het bewijs van bevoegdheid of certificaat, evenals bijbehorende bevoegdverklaringen of aantekeningen, vastgesteld in deze bijlage (deel‐FCL) en in bijlage IV (deel‐MED).”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

Tenzij anders vermeld in deze bijlage, moet elke vorm van beperking of uitbreiding van de bevoegdheden die worden toegekend door een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat worden bekrachtigd op het bewijs van bevoegdheid of het certificaat door de bevoegde autoriteit.”;

c)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

Een houder van een bewijs van bevoegdheid dient aanvragen overeenkomstig punt a) in te dienen bij de bevoegde autoriteit die aangewezen is door de lidstaat waarin zijn of haar bewijs van bevoegdheid is afgegeven, naargelang het geval overeenkomstig deze bijlage (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie.”;

d)

de volgende punten e) en f) worden toegevoegd:

“e)

De houder van een bewijs van bevoegdheid dat overeenkomstig deze bijlage (deel‐FCL) is afgegeven, mag bij de bevoegde autoriteit die door een andere lidstaat is aangewezen een wijziging van bevoegde autoriteit aanvragen met betrekking tot alle bewijzen van bevoegdheid in zijn bezit, zoals gespecificeerd onder d).

f)

Voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid, bevoegdverklaring of certificaat moet de kandidaat uiterlijk zes maanden nadat hij de vaardigheidstest of vakbekwaamheidsbeoordeling heeft gehaald een aanvraag hebben ingediend.”.

3)

in FCL.020 wordt punt b) vervangen door:

“b)

Voor zijn of haar eerste solovlucht moet een leerling-piloot ten minste 16 jaar oud zijn.”.

4)

FCL.025, onder c), punt 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt i) wordt vervangen door:

“i)

gedurende een periode van 24 maanden voor de afgifte van een LAPL of een bewijs van bevoegdheid voor privépiloten;”;

b)

de punten ii) en iii) worden vervangen door:

“ii)

gedurende een periode van 36 maanden voor de afgifte van een bewijs van bevoegdheid als beroepspiloot of een bevoegdverklaring voor instrumentvliegen (IR);

iii)

voor onbepaalde duur voor een basisinstrumentbevoegdheidverklaring (BIR).

De perioden in punten i) en ii) worden geteld vanaf de dag waarop de kandidaten slagen voor het theorie-examen in overeenstemming met punt b), punt 2.”.

5)

Aan FCL.030 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c)

Voor de afgifte van een BIR moet een kandidaat voor een vaardigheidstest eerst alle opleidingsmodules hebben voltooid en door een ATO worden aanbevolen voor de vaardigheidstest. Zijn of haar opleidingsgegevens moeten door de ATO ter beschikking worden gesteld van de examinator.”.

6)

In FCL.035 wordt punt b) vervangen door:

“b)

Vrijstelling voor theoriekennis

1)

Kandidaten die zijn geslaagd voor het theorie-examen voor een bewijs van bevoegdheid als verkeerspiloot, hebben recht op vrijstelling van de vereisten voor het theorieonderwijs voor een LAPL, het bewijs van bevoegdheid als privépiloot, het bewijs van bevoegdheid als beroepspiloot en, behalve wat betreft helikopters, de IR en de BIR voor dezelfde categorie luchtvaartuigen.

2)

Kandidaten die zijn geslaagd voor het theorie-examen voor een bewijs van bevoegdheid als beroepspiloot, hebben recht op vrijstelling van de vereisten voor het theorieonderwijs voor:

i)

de LAPL in dezelfde categorie luchtvaartuigen;

ii)

het bewijs van bevoegdheid als privépiloot in dezelfde categorie luchtvaartuigen, en

iii)

het onderwerp “communicatie” voor de BIR. Deze vrijstelling omvat het IFR-deel van het onderwerp “communicatie” alleen als dat onderwerp is afgerond in overeenstemming met FCL.310, zoals van toepassing vanaf 20 december 2019.

3)

De houders van een IR of kandidaten die zijn geslaagd voor het theorie-examen met betrekking tot IR voor een categorie van luchtvaartuigen, hebben recht op vrijstelling ten behoeve van de vereisten voor het theorieonderwijs en het bijbehorende examen voor:

i)

de IR in een andere luchtvaartuigcategorie, en

ii)

de BIR.

4)

Houders van een bewijs van bevoegdheid als piloot hebben recht op vrijstelling ten behoeve van de vereisten voor het theorieonderwijs en het bijbehorende examen voor een bewijs van bevoegdheid in een andere categorie van luchtvaartuigen in overeenstemming met aanhangsel 1 van dit deel. De vrijstelling is ook van toepassing op kandidaten voor een bewijs van bevoegdheid als piloot die al met succes de theorie-examens hebben afgelegd voor de afgifte van dat bewijs van bevoegdheid als piloot in een andere categorie van luchtvaartuigen, op voorwaarde dat het theorie-examen binnen de geldigheidsperiode van FCL.025, onder c), valt.

5)

Bij wijze van uitzondering op punt b), punt 3, hebben houders van een IR(A) die een op vakbekwaamheid gebaseerde modulaire IR(A)-cursus hebben gevolgd, recht op volledige vrijstelling van het vereiste theorieonderwijs en ‐examen voor een IR voor een andere categorie luchtvaartuigen enkel wanneer zij tevens zijn geslaagd voor het theorieonderwijs en ‐examen voor het IFR-deel van de in FCL.720.A. onder b), punt 2, i), voorgeschreven cursus.”.

7)

FCL.055 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt d) wordt de inleidende zin vervangen door:

“d)

Specifieke eisen voor houders van een bevoegdverklaring instrumentvliegen (IR). Bij wijze van uitzondering op bovenstaande punten, moeten houders van een IR aantonen bekwaam te zijn de Engelse taal te gebruiken op een passend taalvaardigheidsniveau, zoals gedefinieerd in aanhangsel 2 van deze bijlage.”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

Het aantonen van de taalvaardigheid en het gebruik van de Engelse taal voor IR-houders moet gebeuren aan de hand van een beoordelingsmethode vastgelegd door een bevoegde autoriteit.”.

8)

FCL.060 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt geschrapt;

b)

in punt b) wordt de inleidende zin vervangen door:

“b)

Vleugelvliegtuigen, helikopters, powered-lift luchtvaartuigen en luchtschepen. Een bestuurder mag geen luchtvaartuig besturen voor commercieel luchttransport of het vervoer van passagiers:”.

9)

FCL.065 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

65 jaar. Houders van een bewijs van bevoegdheid als bestuurder die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, mogen niet fungeren als bestuurder van een luchtvaartuig dat betrokken is bij commercieel luchtvervoer.”;

b)

punt c) wordt geschrapt.

10)

FCL.100 wordt vervangen door:

FCL.100 LAPL — Minimumleeftijd

Kandidaten voor een LAPL voor vleugelvliegtuigen en helikopters moeten ten minste 17 jaar oud zijn.”.

11)

FCL.120 wordt vervangen door:

FCL.120 LAPL — Theorie-examen

Kandidaten voor een LAPL moeten blijk geven van een niveau van theoriekennis dat toepasselijk is voor de toegekende bevoegdheden door het afleggen van examens over de volgende onderwerpen:

a)

algemene onderwerpen:

luchtvaartwetgeving,

menselijke prestaties,

meteorologie,

communicatie, en

navigatie;

b)

specifieke onderwerpen betreffende de verschillende luchtvaartuigcategorieën:

beginselen van het vliegen,

operationele procedures,

vluchtprestaties en ‐planning, en

algemene kennis van het luchtvaartuig.”.

12)

In FCL.110.A wordt punt b) vervangen door:

“b)

Specifieke eisen voor kandidaten die houder zijn van een SPL die is afgegeven overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, met inbegrip van de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen. Kandidaten voor een LAPL(A) die houder zijn van een SPL met de bevoegdheden om TMG’s te vliegen, moeten ten minste 21 uur op TMG’s hebben gevlogen na de aantekening van de TMG-bevoegdheden en moeten voldoen aan de eisen van FCL.135.A, onder a), voor vleugelvliegtuigen.”.

13)

Aan FCL.135.A wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c)

Kandidaten voor de uitbreiding van bevoegdheden van de LAPL(A) naar TMG die ook houder zijn van een SPL in overeenstemming met bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, met inbegrip van de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen, krijgen volledige vrijstelling van de vereisten onder a).”.

14)

De secties 4 en 5 van subdeel B worden geschrapt.

15)

De titel van subdeel C wordt vervangen door:

BEWIJS VAN BEVOEGDHEID ALS PRIVÉPILOOT (PPL)”.

16)

FCL.200 wordt vervangen door:

FCL.200 Minimumleeftijd

Kandidaten voor een PPL moeten ten minste 17 jaar oud zijn.”.

17)

In FCL.210 worden de punten a) en b) vervangen door:

“a)

Kandidaten voor een PPL moeten een opleidingscursus voltooien aan een ATO of DTO.

b)

De cursus moet theoriekennis en vlieginstructie bevatten die toepasselijk zijn voor de bevoegdheden van de aangevraagde PPL.”.

18)

FCL.215 wordt vervangen door:

FCL.215 Theorie-examen

Kandidaten voor een PPL moeten blijk geven van een niveau van theoriekennis dat toepasselijk is voor de toegekende bevoegdheden door het afleggen van examens over de volgende onderwerpen:

a)

algemene onderwerpen:

luchtvaartwetgeving,

menselijke prestaties,

meteorologie,

communicatie, en

navigatie;

b)

specifieke onderwerpen betreffende de verschillende luchtvaartuigcategorieën:

beginselen van het vliegen,

operationele procedures,

vluchtprestaties en ‐planning, en

algemene kennis van het luchtvaartuig.”.

19)

FCL.235 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

Aan de hand van een vaardigheidstest moeten kandidaten voor een PPL blijk geven van de vaardigheid om als PIC in de toepasselijke luchtvaartuigcategorie op te treden, en van hun kennis van relevante procedures en manoeuvres met een graad van vakbekwaamheid passend bij de bevoegdheden die worden verleend.”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

Kandidaten voor de vaardigheidstest moeten vlieginstructie hebben gekregen in dezelfde klasse of hetzelfde type luchtvaartuig dat wordt gebruikt tijdens de vaardigheidstest.”.

20)

in FCL.210.A wordt punt c) als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“c)

Specifieke eisen voor kandidaten die houder zijn van een SPL afgegeven overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, met inbegrip van de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen. Kandidaten voor een PPL(A) die houders zijn van een SPL met de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen, moeten het onderstaande hebben voltooid:”;

b)

punt 1 wordt vervangen door:

1)

ten minste 24 uur vliegtijd in een TMG na aantekening van de TMG-bevoegdheden; en”.

21)

In FCL.210.As wordt punt b) vervangen door:

“b)

Kandidaten die houder zijn van een BPL afgegeven overeenkomstig bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en die gekwalificeerd zijn om met luchtschepen met hete lucht te vliegen, krijgen een vrijstelling van 10 % van hun totale vliegtijd als PIC op dergelijke luchtschepen begrensd tot een maximum van 5 uur.”.

22)

In subdeel C worden de secties 5 en 6 geschrapt.

23)

FCL.600 wordt vervangen door:

FCL.600 IR — Algemeen

Behalve als voorzien in FCL.835 mogen vliegbewegingen onder IFR op een vleugelvliegtuig, helikopter, luchtschip of powered-lift luchtvaartuig enkel worden uitgevoerd door houders van een PPL, CPL, MPL en ATPL met een IR die toepasselijk is voor de luchtvaartuigcategorie of, indien de toepasselijke IR voor de luchtvaartuigcategorie niet beschikbaar is, enkel tijdens vaardigheidstests of dubbelbesturingsonderricht.”.

24)

Aan FCL.620 wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c)

Kandidaten die een vaardigheidstest voor een meermotorige IR hebben voltooid in een éénpiloot-gecertificeerd meermotorig vleugelvliegtuig waarvoor een klassebevoegdverklaring is vereist, ontvangen ook een eenmotorige IR voor de klasse- of typebevoegdverklaringen voor eenmotorige vleugelvliegtuigen waarover zij beschikken.”.

25)

In FCL.700 wordt punt a) vervangen door:

“a)

Houders van een bewijs van bevoegdheid mogen enkel als bestuurder van een luchtvaartuig optreden wanneer zij in het bezit zijn van een geldige en passende klasse- of typebevoegdverklaring, tenzij een van de volgende situaties van toepassing is:

1)

wanneer zij de bevoegdheden van een LAPL uitoefenen;

2)

wanneer zij een vaardigheidstest of bekwaamheidsproef afleggen voor de verlenging van een klasse- of typebevoegdverklaring;

3)

wanneer zij vlieginstructie krijgen;

4)

wanneer zij houder zijn van een bevoegdverklaring voor testvliegen afgegeven overeenkomstig FCL.820.”.

26)

Aan FCL.725 wordt het volgende punt f) toegevoegd:

“f)

Kandidaten voor een klassebevoegdverklaring voor TMG’s die ook houder zijn van een SPL in overeenstemming met bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, met inbegrip van de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen, krijgen volledige vrijstelling van de vereisten onder a), b) en c).”.

27)

FCL.740.A wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder a) wordt punt 4 vervangen door:

“4)

De verlenging van een BIR of een IR(A), indien men daar houder van is, kan worden gecombineerd met een bekwaamheidsproef voor de verlenging van een klasse- of typebevoegdverklaring.”;

b)

onder b) wordt punt 1 vervangen door:

“1)

Klassebevoegdverklaring voor vleugelvliegtuigen met enkele zuigermotoren en klassebevoegdverklaringen voor TMG’s. Voor de verlenging van een klassebevoegdverklaring voor een éénvlieger-gecertificeerd vleugelvliegtuig met enkele zuigermotor of TMG moeten de kandidaten:”;

c)

onder b) wordt het volgende punt 5 toegevoegd:

“5)

De bekwaamheidsproef voor de verlenging van een klassebevoegdverklaring voor éénpiloot-gecertificeerde eenmotorige vleugelvliegtuigen kan worden gecombineerd met de bekwaamheidsproef voor de verlenging van een BIR overeenkomstig FCL.835, onder g), punt 8.”.

28)

FCL.800 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

Houders van een bewijs van bevoegdheid met de bevoegdheid om met vleugelvliegtuigen of TMG’s te vliegen mogen enkel stuntvluchten uitvoeren als ze houder zijn van een bevoegdverklaring voor stuntvliegen in overeenstemming met dit punt.”;

b)

onder b) wordt punt 1 vervangen door:

“1)

ten minste 30 uur vliegtijd als PIC in vleugelvliegtuigen of TMG’s na afgifte van het bewijs van bevoegdheid;”;

c)

onder b) wordt punt 2, ii), vervangen door:

“ii)

ten minste 5 uur instructie in stuntvliegen in vleugelvliegtuigen of TMG’s met motorvermogen.”;

d)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

De bevoegdheden van de bevoegdverklaring voor stuntvliegen zijn beperkt tot stuntvliegen in vleugelvliegtuigen of TMG’s met motorvermogen, afhankelijk van in welk luchtvaartuig is voldaan aan de vereisten onder b), punt 1 en punt 2, ii). Deze beperking wordt op aanvraag opgeheven indien een bestuurder met goed gevolg ten minste drie instructievluchten met dubbele besturing in vleugelvliegtuigen of TMG’s met motorvermogen, naargelang het geval, heeft uitgevoerd over de volledige syllabus stuntvliegen.”;

e)

het volgende punt d) wordt toegevoegd:

“d)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor stuntvliegen die ook houder zijn van een klassebevoegdverklaring voor TMG’s en geavanceerde bevoegdheden hebben voor stuntvliegen in zweefvliegtuigen met bevoegdheden als gespecificeerd in SFCL.200, onder d), van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie:

1)

worden vrijgesteld van een bevoegdverklaring voor stuntvliegen die beperkt is tot vleugelvliegtuigen, als bepaald onder c), indien zij in vleugelvliegtuigen hebben voldaan aan de eisen onder b), punt 1 en punt 2, ii), of

2)

worden volledig vrijgesteld van de vereisten onder b) voor de afgifte van een bevoegdverklaring voor stuntvliegen beperkt tot TMG’s met motorvermogen. Deze beperking wordt op aanvraag opgeheven indien de bestuurder de onder c) gespecificeerde opleiding heeft voltooid.”.

29)

FCL.805 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder b) wordt punt 2, iii), vervangen door:

“iii)

uitgezonderd voor houders van een SPL overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij de Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, vijf familiarisatievluchten in een zweefvliegtuig dat wordt gelanceerd door een luchtvaartuig.”;

b)

het volgende punt g) wordt toegevoegd:

“g)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners met TMG’s overeenkomstig dit punt krijgen volledige vrijstelling van de vereisten onder b) of c), naargelang het geval, indien zij houder zijn van een bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen of banners overeenkomstig SFCL.205 van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, indien van toepassing, of indien zij aan alle vereisten voor de afgifte van die bevoegdverklaring hebben voldaan.”.

30)

FCL.810 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt 1 wordt vervangen door:

“1)

Aanvragers moeten binnen een periode van maximaal zes maanden een opleidingscursus hebben voltooid bij een DTO of een ATO om de bevoegdheden van een LAPL of een PPL voor vleugelvliegtuigen, TMG’s of luchtschepen in VFR-omstandigheden tijdens de nacht uit te oefenen. De cursus moet het volgende omvatten:”;

ii)

het volgende punt 4 wordt toegevoegd:

“4)

Kandidaten voor een bevoegdverklaring voor nachtvliegen voor vleugelvliegtuigen of TMG’s overeenkomstig dit punt krijgen volledige vrijstelling van de vereisten in punten 1 en 2, indien zij houder zijn van bevoegdverklaring voor nachtvliegen voor TMG’s overeenkomstig SFCL.210 van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie of indien zij aan alle vereisten voor de afgifte van die bevoegdverklaring hebben voldaan.”;

b)

punt c) wordt geschrapt;

31)

In FCL.815 wordt de inleidende zin van punt a) vervangen door:

“a)

Bevoegdheden. Houders van een bevoegdverklaring voor het vliegen in bergachtige gebieden zijn bevoegd om met vleugelvliegtuigen of TMG’s naar en van oppervlakken te vliegen waarvoor een dergelijke bevoegdverklaring vereist is door de bevoegde autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen.

Houders van een LAPL of een PPL met bevoegdheden om te vliegen met vleugelvliegtuigen of TMG’s kunnen de initiële bevoegdverklaring voor het vliegen in bergachtige gebieden verkrijgen op:”.

32)

FCL.825 wordt geschrapt.

33)

FCL.830 wordt geschrapt.

34)

Het volgende punt FCL.835 wordt ingevoegd:

FCL.835 Basisinstrumentenbevoegdverklaring (BIR)

a)

Bevoegdheden en voorwaarden

1)

Houders van een BIR zijn bevoegd om onder IFR te vliegen met éénpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen waarvoor zij klassebevoegdverklaringen hebben, met uitzondering van vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen en vleugelvliegtuigvarianten indien op basis van vluchtgeschiktheidsgegevens is vastgesteld dat hiervoor een IR vereist is.

2)

Bevoegdheden van een BIR mogen enkel worden uitgeoefend overeenkomstig FCL.205.A.

3)

Bevoegdheden van een BIR mogen enkel ’s nachts worden uitgeoefend indien de piloot houder is van een bevoegdverklaring voor nachtvliegen overeenkomstig FCL.810.

4)

De bevoegdheden van een meermotorige BIR zijn ook geldig op eenmotorige vleugelvliegtuigen waarvoor de piloot een geldige eenmotorige-klassebevoegdverklaring bezit.

5)

Voor uitoefening van de bevoegdheden van een BIR moet aan alle onderstaande voorwaarden worden voldaan:

i)

de beslissingshoogte (DH) of de minimumdalingshoogte (MDH) die gebruikt wordt voor de vluchtuitvoeringsminima van het luchtvaartterrein, moet ten minste 200 ft groter zijn dan wat anders zou zijn berekend overeenkomstig “NCO.OP.110 Vluchtuitvoeringsminima voor luchtvaartterreinen — vleugelvliegtuigen en helikopters” en “NCO.OP.111 Vluchtuitvoeringsminima voor luchtvaartterreinen — NPA, APV, CAT I-vluchtuitvoeringen” van bijlage VII bij Verordening (EU) Nr. 965/2012, en

ii)

het zicht voor vluchtuitvoeringsminima mag niet minder zijn dan 1 500 m;

iii)

de gezagvoerder zal geen vlucht onder IFR aanvangen of een overgang van VFR naar IFR ondernemen, tenzij:

A)

op het luchtvaartterrein van vertrek het zicht ten minste 1 500 m is en de wolkenbasis op ten minste 600 ft ligt, of op het gepubliceerde circuitminimum dat van toepassing is op de categorie vleugelvliegtuigen, afhankelijk van welke waarde het grootste is, en

B)

de beschikbare actuele meteorologische informatie op het luchtvaartterrein van bestemming en op ieder uitwijkluchtvaartterrein aangeeft dat voor de periode van 1 uur vóór tot 1 uur na de verwachte aankomsttijd, of van de werkelijke vertrektijd tot 1 uur na de verwachte aankomsttijd, afhankelijk van welke periode korter is, het zicht ten minste 1 500 m is en de wolkenbasis op ten minste 600 ft of op het gepubliceerde circuitminimum dat van toepassing is op de categorie vleugelvliegtuigen ligt, of op de DH/MDH verhoogd met 200 ft overeenkomstig punt i), afhankelijk van welke waarde het grootste is.

b)

Toelatingseisen. Kandidaten voor de BIR moeten ten minste houder zijn van een PPL(A).

c)

Opleiding. Kandidaten voor de BIR moeten het volgende hebben voltooid bij een ATO:

1)

theorieonderwijs overeenkomstig FCL.615, onder a), en

2)

vlieginstructie die de volgende instrumentvlieginstructiemodules omvat:

i)

module 1 — de kernvliegopleidingsmodule voor vluchtbedieningsvaardigheden door zich enkel te baseren op instrumenten;

ii)

module 2 — de toegepaste vliegopleidingsmodule voor IFR-vertrekprocedures, wachtprocedures, 2D- en 3D-naderingsprocedures;

iii)

module 3 — de toegepaste vliegopleidingsmodule voor IFR-vliegprocedures “en route”, en

iv)

module 4 — indien de kandidaat een meermotorige BIR wil halen, moet de toegepaste vliegopleidingsmodule met één uitgeschakelde motor asymmetrische instrumentnadering en doorstartprocedures omvatten, en

3)

vlieginstructie die voldoet aan de volgende eisen:

i)

de module die gespecificeerd wordt onder c), punt 2, i), moet als eerste worden voltooid. De modules die gespecificeerd worden onder c), punt 2, ii), en onder c), punt 2, iii), en indien van toepassing onder c), punt 2, iv), kunnen worden voltooid in een door de kandidaat gekozen volgorde;

ii)

de modules die worden gespecificeerd onder c), punt 2, mogen worden voltooid in vleugelvliegtuigen, FSTD’s of een combinatie daarvan. De kandidaat moet in ieder geval opgeleid worden in het vleugelvliegtuig dat voor de vaardigheidstest wordt gebruikt;

iii)

de modules die gespecificeerd worden onder c), punt 2, i), ii) en iv), mogen buiten een ATO worden aangevangen, maar moeten aan een ATO worden voltooid. De module die gespecificeerd wordt onder c), punt 2, iii), mag buiten een ATO worden voltooid;

iv)

voordat de module die gespecificeerd wordt onder c), punt 2, iv), wordt aangevangen, moet een bestuurder die niet in het bezit is van een klasse- of typebevoegdverklaring voor een meermotorig vleugelvliegtuig, de meermotorige opleiding hebben gevolgd conform subdeel H van deze bijlage (deel‐FCL).

d)

Theoriekennis. Alvorens de vaardigheidstest wordt afgenomen, moeten kandidaten door het afleggen van examens over de in FCL.615, onder b), genoemde onderwerpen aantonen dat zij beschikken over een niveau van theoriekennis dat toepasselijk is voor de bevoegdheden die worden verleend. De theorie-examens moeten bestaan uit één examenonderdeel voor elke module zoals gespecificeerd onder c), punt 2, i), ii) en iii).

e)

Vaardigheidstest. Na afronding van de onder c) gespecificeerde opleidingscursus moeten de kandidaten slagen voor een in een vleugelvliegtuig afgenomen vaardigheidstest conform aanhangsel 7 van deze bijlage. Voor een meermotorige BIR wordt de vaardigheidstest afgenomen in een meermotorig vleugelvliegtuig. Voor een eenmotorige BIR wordt de vaardigheidstest afgenomen in een eenmotorig vleugelvliegtuig. Een meermotorig vleugelvliegtuig met stuwkracht op de hartlijn zal ten behoeve van dit punt worden beschouwd als een eenmotorig vleugelvliegtuig.

f)

In afwijking van punt d) moeten houders van een eenmotorige BIR die tevens houder zijn van een meermotorige klassebevoegdverklaring en die voor het eerst een meermotorige BIR wensen te verkrijgen, een opleiding aan een ATO afronden die de onder c), punt 2, iv), gespecificeerde opleiding omvat en slagen voor de onder e) bedoelde vaardigheidstest.

g)

Geldigheid, verlenging en hernieuwde afgifte.

1)

Een BIR is één jaar geldig.

2)

Kandidaten voor verlenging van een BIR moeten:

i)

binnen de periode van drie maanden die onmiddellijk voorafgaat aan de vervaldatum van de bevoegdverklaring, slagen voor een bekwaamheidsproef in overeenstemming met bijlage 9 van dit deel, of

ii)

binnen de geldigheidsperiode van de bevoegdverklaring 6 uur vliegtijd onder IFR als PIC volbrengen, waaronder drie instrumentnaderingsprocedures, en een trainingsvlucht van ten minste 1 uur met een voor het verzorgen van een BIR-opleiding bevoegde instructeur volbrengen.

3)

Voor elke tweede verlenging die daarop volgt, moet de houder van een BIR slagen voor een bekwaamheidsproef overeenkomstig punt 2, i), in een vleugelvliegtuig.

4)

Als een bestuurder ervoor kiest vroeger dan bepaald onder g), punt 2, i), te voldoen aan de verlengingseisen in dat punt, begint de nieuwe geldigheidsperiode vanaf de datum van de bekwaamheidsproef.

5)

Kandidaten die niet slagen voor de relevante onderdelen van een BIR-bekwaamheidsproef vóór de vervaldatum van de BIR, mogen de bevoegdheden van de BIR niet uitoefenen tot ze zijn geslaagd voor de bekwaamheidsproef.

6)

Indien een BIR is verlopen, moeten kandidaten om hun bevoegdheden te hernieuwen:

i)

indien nodig om het vereiste bekwaamheidsniveau te halen, een herhalingsopleiding voltooien bij een ATO of, indien de BIR drie jaar of minder is verlopen, bij een instructeur die bevoegd is voor het verzorgen van BIR-opleiding, en

ii)

slagen voor een bekwaamheidsproef in een vleugelvliegtuig.

7)

Voor een meermotorige BIR moeten de bekwaamheidsproef voor verlenging of hernieuwde afgifte en de onder g), punt 2, ii), voorgeschreven vliegopleiding in een meermotorig vleugelvliegtuig worden uitgevoerd.

8)

De bekwaamheidsproef voor verlenging of hernieuwde afgifte van een BIR kan worden gecombineerd met een bekwaamheidsproef voor de verlenging of hernieuwde afgifte van een klassebevoegdverklaring voor éénpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen waarin BIR-bevoegdheden mogen worden uitgeoefend overeenkomstig FCL.835, onder a), punt 1.

h)

Kandidaten voor een BIR die houder zijn van een PPL of CPL die conform bijlage I (deel‐FCL) afgegeven is, en van een geldige IR(A) die overeenkomstig de eisen van bijlage I bij het Verdrag van Chicago door een derde land afgegeven is, kunnen volledig worden vrijgesteld van de opleiding waar in punt c), punt 2, naar wordt verwezen. Voor het verkrijgen van de BIR moeten kandidaten:

1)

met goed gevolg de onder e) bedoelde vaardigheidstest hebben voltooid;

2)

tijdens de vaardigheidstest ten overstaan van de examinator mondeling aantonen dat zij een adequaat niveau van theoriekennis omtrent luchtvaartwetgeving, meteorologie en vluchtplanning en ‐prestaties hebben verworven, en

3)

ten minste 25 uur vliegervaring hebben onder IFR als PIC op vleugelvliegtuigen.

i)

De houder van een IR is volledig vrijgesteld van het vereiste onder c), punt 2.”.

35)

In FCL.915, onder c), wordt punt 1 wordt vervangen door:

“c)

Vrijstelling ten behoeve van verdere certificaten als instructeur en verlenging:

1)

Volledige vrijstelling van de instructietechnieken kan worden verleend aan:

i)

houders van een certificaat als instructeur die verdere certificaten als instructeur aanvragen, alsmede

ii)

kandidaten voor een certificaat als instructeur die reeds houder zijn van een certificaat van instructeur overeenkomstig bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie.”.

36)

FCL.905.FI wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

een PPL en een LAPL in de desbetreffende luchtvaartuigcategorie;”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

klasse- en typebevoegdverklaringen voor éénpiloot-gecertificeerde luchtvaartuigen, uitgezonderd éénpiloot-gecertificeerde complexe vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen;”;

c)

punt g) wordt vervangen door:

“g)

een bevoegdverklaring voor slepen of stuntvliegen, op voorwaarde dat de FI houder is van dergelijke bevoegdheden en de bekwaamheid tot het geven van instructie voor die bevoegdverklaring heeft aangetoond ten overstaan van een FI die is gekwalificeerd conform punt j);”;

d)

punt h) wordt vervangen door:

“h)

een BIR of een IR in de betreffende luchtvaartuigcategorie, voor zover de FI aan de volgende voorwaarden voldoet:

1)

hij heeft als leerling-piloot de IRI-opleidingscursus afgerond en is geslaagd voor de beoordeling van vakbekwaamheid voor het IRI-certificaat;

2)

hij voldoet aan FCL.915.CRI, onder a), FCL.930.CRI en FCL.935 in het geval van meermotorige vleugelvliegtuigen, en aan FCL.910.TRI, onder c), punt 1, en FCL.915.TRI, onder d), punt 2, in het geval van meermotorige helikopters;

Als aanvulling op de voorwaarden 1 en 2:

3)

indien de FI tijdens een erkende opleidingscursus aan een ATO opleidingen verzorgt in FSTD’s of toezicht houdt op de SPIC-instructievluchten die onder IFR plaatsvinden, moet de FI ten minste 50 uur onder IFR hebben gevlogen na afgifte van de BIR of de IR, waarvan maximaal 10 uur simulatortijd in een FFS, een FTD 2/3 of een FNPT II mag zijn;

4)

indien de FI opleidingen verzorgt in een luchtvaartuig, moet hij ten minste 200 uur vliegtijd onder IFR hebben volbracht, waaronder ten hoogste 50 uur simulatortijd in een FFS, een FTD 2/3 of FNPT II.”;

e)

onder j) wordt punt 1 vervangen door:

“1)

zij ten minste 500 uur vlieginstructie in de betreffende luchtvaartuigcategorie hebben volbracht,”.

37)

FCL.910.FI wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt 1 wordt vervangen door:

“1)

afgifte van de PPL en LAPL;”;

ii)

punt 3 wordt vervangen door:

“3)

voor klasse- en typebevoegdverklaringen voor éénpiloot-gecertificeerde eenmotorige luchtvaartuigen, uitgezonderd éénpiloot-gecertificeerde complexe vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen;”;

b)

onder c) wordt punt 3 vervangen door:

“3)

voor de FI(As), 15 uur of 50 starts als vlieginstructie over de volledige opleidingssyllabus voor de afgifte van een PPL(As).”.

38)

In FCL.915.FI worden punten e) en f) geschrapt.

39)

In FCL.930.FI wordt punt b) als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt vervangen door:

“2)

ten minste 100 uur theorieonderwijs, met inbegrip van voortgangstests;”;

b)

punt 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt ii) wordt vervangen door:

“ii)

in geval van een FI(As), ten minste 20 uur vlieginstructie, waarvan 15 uur dubbelbesturingsonderricht.”;

ii)

punten iii), iv) en v) worden geschrapt;

c)

punt 4 wordt vervangen door:

“4)

Kandidaten voor een FI-certificaat in een andere luchtvaartuigcategorie die houder zijn of zijn geweest van een FI(A), (H) of (As), krijgen 55 uur vrijstelling met betrekking tot de eis onder b), punt 2.”.

40)

In FCL.940.FI wordt punt a) als volgt gewijzigd:

a)

punt 1, i), A, wordt vervangen door:

“A)

in het geval van een FI(A) en een FI(H), ten minste 50 uur vlieginstructie in de betreffende luchtvaartuigcategorie als FI’s, TRI’s, CRI’s, IRI’s, MI’s of examinatoren. Als de bevoegdheden om instructie te geven voor de BIR en de IR moeten worden verlengd, moeten 10 van deze 50 uur vlieginstructie zijn voor een BIR of een IR en volbracht zijn in de twaalf maanden voorafgaand aan de vervaldatum van het FI-certificaat;”;

b)

punt 1, i), C en D, worden geschrapt;

c)

punt 2 wordt vervangen door:

“2)

Voor ten minste om de andere verlenging die daarop volgt in het geval van een FI(A) of FI(H), of elke derde verlenging in het geval van een FI(As), moeten houders van het desbetreffende FI-certificaat slagen voor een beoordeling van de vakbekwaamheid in overeenstemming met FCL.935.”.

41)

In FCL.905.TRI wordt punt a) vervangen door:

“a)

de verlenging en hernieuwde afgifte van een IR, op voorwaarde dat de TRI houder is van een geldige IR;”.

42)

In FCL.905.IRI wordt punt a) vervangen door:

“a)

De bevoegdheden van IRI’s zijn het geven van instructie voor de afgifte, verlenging en hernieuwde afgifte van een BIR en een IR in de desbetreffende luchtvaartuigcategorie.”.

43)

FCL.915.IRI wordt vervangen door:

FCL.915.IRI

Kandidaten voor een IRI-certificaat moeten:

a)

in het geval van een IRI(A):

1)

om opleidingen te verzorgen in FSTD’s tijdens een erkende opleidingscursus aan een ATO, ten minste 200 uur hebben gevlogen onder IFR na de afgifte van de BIR of de IR, waarvan ten minste 50 uur in vleugelvliegtuigen;

2)

om opleidingen te verzorgen in een vleugelvliegtuig, ten minste 800 uur hebben gevlogen onder IFR, waarvan ten minste 400 uur in vleugelvliegtuigen;

3)

om een aanvraag in te dienen voor een IRI(A) voor meermotorige vleugelvliegtuigen, voldoen aan de eisen van FCL.915.CRI, onder a), FCL.930.CRI en FCL.935;

b)

voor een IRI(H):

1)

om opleidingen te verzorgen in FSTD’s tijdens een erkende opleidingscursus aan een ATO, ten minste 125 uur hebben gevlogen onder IFR na de afgifte van de IR, waarvan ten minste 65 uur instrumentvliegtijd in helikopters;

2)

om opleidingen te verzorgen in een helikopter, ten minste 500 uur hebben gevlogen onder IFR, waarvan ten minste 250 uur instrumentvliegtijd in helikopters, en

3)

om een aanvraag in te dienen voor een IRI(H) voor meermotorige helikopters, voldoen aan de eisen van FCL.905.FI, onder h), punt 2;

c)

kandidaten voor een IRI(As)-certificaat moeten ten minste 300 uur hebben gevlogen onder IFR, waarvan ten minste 100 uur instrumentvliegtijd in luchtschepen.”.

44)

In FCL.905.STI, onder a), wordt punt 2 vervangen door:

“2)

de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van een BIR en een IR en een klasse- of typebevoegdverklaring voor éénpiloot-gecertificeerde luchtvaartuigen, behalve voor complexe éénpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen.”.

45)

In FCL.1005.FE worden punten d) en e) geschrapt.

46)

In FCL.1005.TRE, onder a), wordt punt 2 vervangen door:

“2)

bekwaamheidsproeven voor de verlenging of hernieuwde afgifte van typebevoegdverklaringen en IR’s;”.

47)

in FCL.1005.CRE, onder b), wordt punt 4 vervangen door:

“4)

verlenging en hernieuwde afgifte van BIR’s, op voorwaarde dat de CRE het volgende heeft voltooid:

i)

1 500 vlieguren als bestuurder van vleugelvliegtuigen, en

ii)

450 uur vliegtijd onder IFR, en”.

48)

FCL.1005.IRE wordt vervangen door:

FCL.1005.IRE IRE — Bevoegdheden

Houders van een certificaat van examinator instrumentvliegen (IRE) zijn bevoegd tot het afnemen van vaardigheidstests voor de afgifte en bekwaamheidsproeven voor de verlenging of hernieuwde afgifte, van BIR’s of IR’s.”.

49)

In FCL.1010.SFE, onder a), worden punten 1 en 2 als volgt gewijzigd:

“a)

SFE(A)

Kandidaten voor een SFE(A)-certificaat moeten voldoen aan alle volgende voorwaarden:

1)

in het geval van meerpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen:

i)

houder zijn of geweest zijn van een ATPL(A) en een typebevoegdverklaring;

ii)

een SFI(A)-certificaat voor het betreffende type vleugelvliegtuig, en

iii)

ten minste 1 500 uur vliegtijd hebben als bestuurder van meerpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen;

2)

in het geval van éénpiloot-gecertificeerde complexe vleugelvliegtuigen met groot prestatievermogen:

i)

houder zijn of geweest zijn van een CPL(A) of een ATPL(A) en een typebevoegdverklaring;

ii)

een SFI(A)-certificaat voor het betreffende type of de betreffende klasse vleugelvliegtuig, en

iii)

ten minste 500 uur hebben gevlogen als bestuurder van éénpiloot-gecertificeerde vleugelvliegtuigen;”.

50)

In FCL.1005.FIE wordt punt c) als volgt gewijzigd:

“c)

FIE(As). De bevoegdheden van een FIE voor luchtschepen omvatten het afnemen van beoordelingen van vakbekwaamheid voor de afgifte, verlenging of hernieuwde afgifte van certificaten als instructeur voor luchtschepen, op voorwaarde dat de FIE houder is van het betreffende certificaat van instructeur.”.

51)

In FCL.1010.FIE worden de punten d) en e) geschrapt.

52)

Aanhangsel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 1 wordt vervangen door:

“1.

LAPL en PPL”;

b)

de punten 1.1 en 1.2 worden vervangen door:

“1.1.

Voor de afgifte van een LAPL wordt de houder van een LAPL in een andere categorie van luchtvaartuigen volledig vrijgesteld ten behoeve van de eisen inzake theoriekennis van de algemene onderwerpen vastgelegd in FCL.120, onder a).

1.2.

Voor de afgifte van een LAPL of een PPL worden de houders van een PPL, CPL of ATPL in een andere luchtvaartuigcategorie vrijgesteld ten behoeve van de eisen inzake theoriekennis van de algemene onderwerpen vastgesteld in FCL.215, onder a). Deze vrijstelling geldt ook voor kandidaten voor een LAPL of een PPL die houders zijn van een BPL afgegeven overeenkomstig bijlage III (deel‐FCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of een SPL afgegeven overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, met uitzondering van het onderwerp “navigatie”, waarvoor geen vrijstelling geldt.”;

c)

punt 1.2, onder a), wordt geschrapt;

d)

punt 1.3 wordt vervangen door:

“1.3.

Voor de afgifte van een PPL, wordt de houder van een LAPL in dezelfde categorie van luchtvaartuigen volledig vrijgesteld ten behoeve van de eisen inzake theorieonderwijs en de exameneisen.”;

e)

punt 1.4 wordt vervangen door:

“1.4.

In afwijking van punt 1.2 moet de houder van een SPL die overeenkomstig bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 is afgegeven met de bevoegdheden om met TMG’s te vliegen, voor de afgifte van een LAPL(A) aantonen dat hij over een passend niveau van theoriekennis beschikt voor de klasse eenmotorige zuigervliegtuigen (land), overeenkomstig FCL.135A, onder a), punt 2.”;

f)

punt 4.1 wordt vervangen door:

“4.1.

Kandidaten voor een IR of een BIR die zijn geslaagd voor de toepasselijke theorie-examens voor een CPL in dezelfde luchtvaartuigcategorie, worden vrijgesteld van de theorievereisten in de volgende onderwerpen:

menselijke prestaties,

meteorologie.”.

53)

Aanhangsel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in hoofdstuk A wordt de alinea die volgt op punt 9, onder f), punt 3, ii), vervangen door:

“Kandidaten die houder zijn van een BIR of een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen, krijgen voor de vereiste instrumentinstructietijd een vrijstelling tot hoogstens 10 uur. Uitgevoerde uren in een BITD tellen niet mee.”;

b)

in hoofdstuk C wordt de alinea die volgt op punt 8, onder e), punt 2, ii), vervangen door:

“Kandidaten die houder zijn van een BIR of een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen, krijgen voor de vereiste instrumentinstructietijd een vrijstelling tot hoogstens 10 uur. Uitgevoerde uren in een BITD tellen niet mee, en”:

c)

in hoofdstuk D, punt 8, wordt punt e) vervangen door:

“e)

10 uur instructie instrumentvliegen, waarvan hoogstens 5 uur simulatortijd mag zijn in een FNPT I, FTD 2, FNPT II of FFS. Kandidaten die houder zijn van een BIR of een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen, krijgen voor de vereiste instrumentinstructietijd een vrijstelling tot hoogstens 10 uur. Uitgevoerde uren in een BITD tellen niet mee;”;

d)

in hoofdstuk E, punt 3, wordt punt a) vervangen door:

“a)

150 uur hebben gevlogen; waarvan 50 uur als PIC in vleugvliegtuigen met inbegrip van 10 uur overlandvluchten.

Behalve voor de eis van 50 uur als PIC in vleugelvliegtuigen kunnen uren als PIC in andere categorieën luchtvaartuigen in de volgende gevallen worden meegerekend voor de 150 uur vliegtijd:

1)

20 uur in helikopters, als de kandidaten houder zijn van een PPL(H);

2)

50 uur in helikopters, als de kandidaten houder zijn van een CPL(H);

3)

10 uur in TMG’s of zweefvliegtuigen;

4)

20 uur in luchtschepen, als de kandidaten houder zijn van een PPL(As);

5)

50 uur in luchtschepen, als de kandidaten houder zijn van een CPL(As).”;

e)

in hoofdstuk E wordt punt 9 vervangen door:

“9.

Kandidaten die houder zijn van een geldige IR(A), worden vrijgesteld van het dubbelbesturingsonderricht in instrumentvliegen. Kandidaten die houder zijn van een geldige IR(H), mogen voor maximaal 5 uur worden vrijgesteld van het dubbelbesturingsonderricht in instrumentvliegen, op voorwaarde dat ten minste 5 uur dubbelbesturingsonderricht in instrumentvliegen in een vleugelvliegtuig wordt gegeven. Kandidaten die houder zijn van een BIR of een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen, krijgen voor de vereiste instrumentinstructietijd een vrijstelling tot hoogstens 10 uur.”;

f)

in hoofdstuk E, punt 12, wordt punt c) vervangen door:

“c)

10 uur instructie instrumentvliegen, waarvan hoogstens 5 uur simulatortijd mag zijn in een FNPT I of FNPT II of FFS. Kandidaten die houder zijn van een BIR of een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen, krijgen voor de vereiste instrumentinstructietijd een vrijstelling tot hoogstens 10 uur. Uitgevoerde uren in een BITD tellen niet mee;”.

54)

In aanhangsel 6 wordt hoofdstuk A als volgt gewijzigd:

a)

punt 2 wordt vervangen door:

“2.

Kandidaten voor een modulaire IR(A)-opleiding moeten houder zijn van een PPL(A) of een CPL(A). Kandidaten voor de module procedurevliegen op instrumenten, die niet in het bezit zijn van een CPL(A), moeten houder zijn van een BIR of van een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen.”;

b)

punt 10.1 wordt vervangen door:

“10.1.

Houders van een CPL(A), van een BIR of van een opleidingsgetuigschrift voor de module elementair instrumentvliegen kunnen voor de in de punten 7 en 8 hierboven vereiste hoeveelheid opleiding, tot hoogstens 10 uur worden vrijgesteld”.

55)

In aanhangsel 6 wordt hoofdstuk Aa als volgt gewijzigd:

a)

de punten 9 en 10 worden hernummerd tot punten 11 en 12;

b)

de volgende punten 9 en 10 worden toegevoegd:

“9.

Kandidaten voor de op vakbekwaamheid gebaseerde modulaire IR(A) die houder zijn van een BIR in overeenstemming met FCL.835 en die ten minste 10 uur instrumentvliegtijd in opleiding aan een ATO hebben voltooid, kunnen een vrijstelling krijgen ten behoeve van de in punt 4 genoemde opleiding, op voorwaarde dat alle op vakbekwaamheid gebaseerde onderwerpen van de instrumentbevoegdverklaring in die BIR-opleiding zijn opgenomen en zijn beoordeeld door de ATO die de op vakbekwaamheid gebaseerde modulaire vliegopleiding verzorgt.

10.

Kandidaten voor de op vakbekwaamheid gebaseerde modulaire IR(A) die houder zijn van een BIR en ten minste 50 uur vliegervaring hebben onder IFR als PIC op vleugelvliegtuigen, moeten:

a)

bij een ATO:

i)

blijk hebben gegeven van een aanvaardbaar niveau van de theoriekennis inzake de op vakbekwaamheid gebaseerde bevoegdverklaring instrumentvliegen;

ii)

de geschikte vliegopleiding volgen voor het verlengen van IFR-bevoegdheden in overeenstemming met FCL.605.IR, onder a);

b)

na voltooiing van het bepaalde onder a):

i)

slagen voor de vaardigheidstest voor de IR(A) overeenkomstig aanhangsel 7;

ii)

tijdens de vaardigheidstest ten overstaan van de examinator mondeling aantonen dat zij een adequaat niveau van theoriekennis omtrent luchtvaartwetgeving, meteorologie en vluchtplanning en ‐prestaties hebben verworven.”.

56)

Aanhangsel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door “BIR- en IR-vaardigheidstest”;

b)

punt 1 wordt vervangen door:

“1.

Kandidaten moeten instructie hebben genoten op hetzelfde type of dezelfde klasse luchtvaartuig dat bij de test zal worden gebruikt en dat naar behoren is uitgerust voor opleidings- en testdoeleinden.”;

c)

punt 9 wordt vervangen door:

“9.

Kandidaten delen de verrichte controles en werkzaamheden mee aan de examinator, daarbij inbegrepen de identificatie van radiofaciliteiten. Controles worden uitgevoerd overeenkomstig de geautoriseerde checklist voor het vliegtuig waarop de test wordt afgenomen. Tijdens de vluchtvoorbereiding voor de test moeten kandidaten de vermogensinstellingen en snelheden vaststellen. De kandidaten moeten de prestatiegegevens voor de start, nadering en landing berekenen conform het exploitatiehandboek of vlieghandboek voor het gebruikte luchtvaartuig.”;

d)

in punt 11 wordt aan het einde van de tabel voor “vleugelvliegtuigen” de tekst van voetnoot (+ +) vervangen door:

“(++)

Om PBN-bevoegdheden vast te stellen moet één nadering in hetzij sectie 4, hetzij sectie 5 een RNP APCH zijn. Wanneer een RNP APCH niet haalbaar is, moet de nadering worden uitgevoerd in een naar behoren uitgeruste FSTD.”;

e)

in punt 11 wordt aan het einde van de tabel voor “helikopters” de tekst van voetnoot (+) vervangen door:

“(+)

Om PBN-bevoegdheden vast te stellen, moet één nadering in hetzij sectie 4, hetzij sectie 5 een RNP APCH zijn. Wanneer een RNP APCH niet haalbaar is, moet de nadering worden uitgevoerd in een naar behoren uitgeruste FSTD.”.

57)

Fe titel van aanhangsel 9 wordt vervangen door “Opleiding, vaardigheidstest en bekwaamheidsproef voor MPL, ATPL, type- en klassebevoegdverklaringen en bekwaamheidsproef voor de BIR en IR”.

58)

Aanhangsel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in punt 5 van deel B wordt punt 1 vervangen door:

“1)

Om PBN-bevoegdheden vast te stellen of in stand te houden, moet één nadering een RNP APCH zijn. Wanneer een RNP APCH niet haalbaar is, moet de nadering worden uitgevoerd in een naar behoren uitgeruste FSTD.

In afwijking van bovenstaand punt, mogen de PBN-bevoegdheden van de piloot geen RNP APCH-oefeningen omvatten in gevallen waarin een bekwaamheidsproef voor de verlenging van PBN-bevoegdheden geen RNP APCH-oefening bevat. Deze beperking wordt opgeheven als de piloot een bekwaamheidsproef met inbegrip van een RNP APCH-oefening heeft afgelegd.”;

b)

in punt 6 van deel B wordt punt d) vervangen door:

“d)

Wanneer de letter “M” in de kolom voor de vaardigheidstest/bekwaamheidsproef staat, betekent dit dat het hier een verplichte oefening betreft of een keuze daar waar meer dan één oefening voorkomt.”;

c)

in punt 6 van deel B wordt punt j) vervangen door:

“j)

Om PBN-bevoegdheden vast te stellen of in stand te houden moet één nadering een RNP APCH zijn. Wanneer een RNP APCH niet haalbaar is, moet de nadering worden uitgevoerd in een naar behoren uitgeruste FSTD.

In afwijking van bovenstaand punt, mogen de PBN-bevoegdheden van de piloot geen RNP APCH-oefeningen omvatten in gevallen waarin een bekwaamheidsproef voor de verlenging van PBN-bevoegdheden geen RNP APCH-oefening bevat. Deze beperking wordt opgeheven indien de piloot een bekwaamheidsproef met inbegrip van een RNP APCH-oefening heeft afgelegd.”;

d)

in punt 6 van deel B wordt in de tabel na punt j) de rij voor oefening 3.8.3.4 vervangen door:

“3.8.3.4*

Handmatig, met een motor gesimuleerd buiten werking tijdens de eindnadering, ofwel tot aan het landingsdoelpunt ofwel gedurende de volledige afgebroken-naderingsprocedure (voor zover van toepassing), beginnend:

i)

vóór het passeren van 1 000 voet boven het luchtvaartterrein, alsmede

ii)

na het passeren van 1 000 voet boven het luchtvaartterrein.

In vleugelvliegtuigen die niet als transportvliegtuig (JAR/FAR 25) of als commutervliegtuig (SFAR 23) gecertificeerd zijn, moet de nadering met gesimuleerde motorstoring en de daaropvolgende doorstart worden begonnen in samenhang met de 2D-nadering, zoals bepaald in punt 3.8.4. De doorstart moet worden aangevangen bij het bereiken van de gepubliceerde hindernisvrije altitude/hoogte (OCH/A), echter niet na het bereiken van een MDH/A van 500 voet boven de baandrempelhoogte. In vleugelvliegtuigen met dezelfde prestatie als een transportvliegtuig betreffende startmassa en luchtdichtheidshoogte kan de instructeur de motorstoring simuleren conform oefening 3.8.3.4.

P --->

--->

 

M”

 

e)

in punt 6 van deel B wordt in de tabel na punt j) de rij voor oefening 3.8.3.5 geschrapt;

f)

in deel C wordt het volgende punt 8a) ingevoegd:

“8a)

Om PBN-bevoegdheden vast te stellen of in stand te houden, moet één nadering een RNP APCH zijn. Wanneer een RNP APCH niet haalbaar is, moet de nadering worden uitgevoerd in een naar behoren uitgeruste FSTD.

In afwijking van bovenstaand punt, mogen de PBN-bevoegdheden van de piloot geen RNP APCH-oefeningen omvatten in gevallen waarin een bekwaamheidsproef voor de verlenging van PBN-bevoegdheden geen RNP APCH-oefening bevat. Deze beperking wordt opgeheven indien de piloot een bekwaamheidsproef met inbegrip van een RNP APCH-oefening heeft afgelegd.”.


BIJLAGE II

MED.A.030 in bijlage IV (deel‐MED) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt c) wordt vervangen door:

“c)

Voor het uitoefenen van de bevoegdheden van:

1)

een bewijs van bevoegdheid voor het besturen van lichte vliegtuigen (LAPL), een bewijs van bevoegdheid als bestuurder van luchtballonnen (BPL), afgegeven in overeenstemming met bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie, of een bewijs van bevoegdheid als zweefvlieger (SPL), afgegeven in overeenstemming met bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, moet de piloot minstens houder zijn van een geldig medisch certificaat voor LAPL;

2)

een bewijs van bevoegdheid als privépiloot (PPL) moet de piloot minstens houder zijn van een geldig medisch certificaat van klasse 2;

3)

een BPL met betrekking op:

i)

commerciële ballonvluchten met passagiers moet de bestuurder minstens houder zijn van een geldig medisch certificaat van klasse 2;

ii)

commerciële exploitatie anders dan commerciële ballonvluchten met passagiers met meer dan vier personen aan boord van het luchtvaartuig moet de bestuurder minstens houder zijn van een geldig medisch certificaat van klasse 2;

4)

een SPL met betrekking op andere dan de in artikel 3, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie gespecificeerde commerciële vluchtuitvoeringen met zweefvliegtuigen moet de piloot minstens houder zijn van een geldig medisch certificaat van klasse 2;

5)

een bewijs van bevoegdheid als beroepspiloot (CPL), meerpiloot (MPL) of verkeerspiloot (ATPL) moet de piloot houder zijn van een geldig medisch certificaat van klasse 1.”.

b)

Punt e) wordt vervangen door:

“e)

Indien aan een PPL een bevoegdverklaring voor instrumentvliegen of basisinstrumentvliegen wordt toegevoegd, moet de houder van het bewijs van bevoegdheid audiometrische onderzoeken met zuivere tonen ondergaan in overeenstemming met de periodiciteit en de norm die voorgeschreven is voor houders van medische certificaten van klasse 1.”.


BIJLAGE III

Bijlage VI (deel‐ARA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie wordt als volgt gewijzigd:

1)

In ARA.GEN.220 wordt punt b) vervangen door:

“b)

De bevoegde autoriteit stelt een lijst op van alle organisatiecertificaten, FSTD-kwalificatiecertificaten en bewijzen van bevoegdheid voor personeel, certificaten en attesten die zij heeft afgegeven, DTO-verklaringen die zij heeft ontvangen en DTO-opleidingsprogramma’s die zij op overeenstemming met bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie heeft getoetst of heeft goedgekeurd, en actualiseert die lijst.”.

2)

ARA.GEN.350 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin van punt d bis) wordt vervangen door:

“d bis)

In afwijking van het bepaalde onder a) tot en met d) dient de bevoegde autoriteit, als zij bij het toezicht of op enige andere wijze bewijzen vindt waaruit blijkt dat de essentiële eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139, de eisen van bijlage I (deel‐FCL) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij deze verordening of de eisen van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie niet door een DTO worden nageleefd:”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

Indien de autoriteit van een lidstaat die handelt overeenkomstig ARA.GEN.300, onder d), vaststelt dat de essentiële eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139, de eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage VII (deel‐ORA) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij deze verordening, of de eisen van bijlage III (deel‐BFCL) van Verordening (EU) 2018/395 en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie niet worden nageleefd door een organisatie die werd gecertificeerd door of die een verklaring heeft afgelegd aan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of het Agentschap, dient zij, onverminderd aanvullende handhavingsmaatregelen, die bevoegde autoriteit in kennis te stellen van die niet-naleving.”.

3)

In ARA.GEN.360 wordt punt a) vervangen door:

“a)

Bij ontvangst van een verzoek van een houder van een bewijs van bevoegdheid om van bevoegde autoriteit te veranderen als gespecificeerd in FCL.015, onder e), van bijlage I (deel‐FCL), BFCL.015, onder te, van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of SFCL.015, onder f), van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie vraagt de ontvangende bevoegde autoriteit aan de bevoegde autoriteit van de houder van het bewijs van bevoegdheid om onverwijld al het volgende te verstrekken:

1)

een controle van het bewijs van bevoegdheid;

2)

afschriften van de medische gegevens van de houder van het bewijs van bevoegdheid die door die bevoegde autoriteit worden bijgehouden overeenkomstig ARA.GEN.220 en ARA.MED.150. De medische gegevens worden overgedragen overeenkomstig MED.A.015 van bijlage IV (deel‐MED) en omvatten een samenvatting van de relevante medische geschiedenis van de aanvrager, geverifieerd en ondertekend door de medische beoordelaar.”.

4)

Aan ARA.FCL.200 wordt het volgende punt e) toegevoegd:

“e)

Instructeurs voor FI(B)- of FI(S)-certificaten: De bevoegde autoriteit stelt passende procedures op voor de uitvoering van de oefenvluchten onder toezicht als bepaald in:

1)

BFCL.315, onder a), punt 5, ii), en BFCL.360, onder a), punt 2, van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie, en

2)

SFCL.315, onder a), punt 7, ii), en SFCL.360, onder a), punt 2, van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie;”.

5)

In ARA.FCL.250, onder a), wordt punt 3 vervangen door:

“3)

de houder van het bewijs van bevoegdheid voldoet niet langer aan de toepasselijke eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie;”.

6)

In ARA.FCL.300 wordt punt a) vervangen door:

“a)

De bevoegde autoriteit dient de nodige regelingen en procedures in te voeren om aanvragers in staat te stellen theorie-examens af te leggen overeenkomstig de toepasselijke eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie of bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie.”.

7)

Na ARO.ATO.105 wordt het volgende punt ARA.ATO.110 ingevoegd:

ARA.ATO.110 Goedkeuring van minimumuitrustingslijsten

Wanneer de bevoegde autoriteit een aanvraag ontvangt voor goedkeuring van een minimumuitrustingslijst als bedoeld in ORO.MLR.105 van bijlage III (deel‐ORO) en NCC.GEN.101 van bijlage VI (deel‐NCC) bij Verordening (EU) nr. 965/2012, handelt zij overeenkomstig ARO.OPS.205 van bijlage II (deel‐ARO) van die verordening.”.

8)

In ARA.DTO.100 wordt punt b) vervangen door:

“b)

Als de vereiste informatie ontbreekt of als de verklaring informatie bevat waaruit blijkt dat de essentiële eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139, de eisen van bijlage I (deel‐FCL) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij deze verordening, of de eisen van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie niet worden nageleefd, treedt de bevoegde autoriteit op overeenkomstig ARA.GEN.350, onder d bis).”.

9)

In ARA.DTO.110 wordt punt a) vervangen door:

“a)

Als de bevoegde autoriteit overeenkomstig DTO.GEN.115, onder c), van bijlage VIII (deel‐DTO) de opleidingsprogramma’s van een DTO heeft ontvangen of in kennis is gesteld van een wijziging daarvan, of overeenkomstig DTO.GEN.230, onder c), van die bijlage een aanvraag heeft ontvangen voor de goedkeuring van ingediende opleidingsprogramma’s, controleert zij of die opleidingsprogramma’s in overeenstemming zijn met de eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, waar van toepassing;”.

10)

Aanhangsel I wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin na de titel “Bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning” wordt vervangen door:

“Het door een lidstaat overeenkomstig bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie afgegeven bewijs van bevoegdheid voor cockpitbemanning moet in overeenstemming zijn met de volgende specificaties:”;

b)

onder a), punt 1, wordt punt III vervangen door:

“III)

serienummer van het bewijs van bevoegdheid, te beginnen met de VN-landcode van de staat die het bewijs van bevoegdheid afgeeft, gevolgd door “FCL”, “BFCL” of “SFCL” naargelang welke van toepassing is, en een code bestaande uit Arabische cijfers en/of Latijnse letters;”;

c)

onder a), punt 2, wordt punt XII vervangen door:

“XII)

bevoegdverklaringen, certificaten en in het geval van luchtballonen en zweefvliegtuigen, bevoegdheden: klassecertificaten, typecertificaten, certificaten van instructeur enz., met vervaldatum, naargelang welke van toepassing is. Bevoegdheden inzake radiotelefonie (R/T) mogen op het bewijs van bevoegdheid of op een afzonderlijk certificaat worden vermeld;”;

d)

het model na punt c) met de titel “Schutblad” (EASA-formulier 141 uitgave 2) wordt als volgt gewijzigd:

i)

de zin “Afgegeven overeenkomstig deel‐FCL” wordt vervangen door:

“Afgegeven overeenkomstig deel‐FCL/ deel‐BFCL/ deel‐SFCL (termen die niet van toepassing zijn moeten worden verwijderd)”;

ii)

de zin “Dit bewijs van bevoegdheid voldoet aan de ICAO-normen, met uitzondering van de LAPL-rechten en de EIR-rechten” wordt vervangen door:

“Dit bewijs van bevoegdheid voldoet aan de ICAO-normen, met uitzondering van de LAPL-bevoegdheden en de BIR-bevoegdheden of wanneer het samengaat met een medisch certificaat voor LAPL”;

e)

in het model na de titel “Bladzijde 2” wordt de zin “Het serienummer van het bewijs van bevoegdheid moet altijd beginnen met de VN-landcode van de staat die het bewijs van bevoegdheid afgeeft, gevolgd door “FCL.”” (opmerking houdt verband met veld III — Nummer van het bewijs van bevoegdheid) vervangen door:

“Het serienummer van het bewijs van bevoegdheid moet altijd beginnen met de VN-landcode van de staat die het bewijs van bevoegdheid afgeeft, gevolgd door “FCL“, “BFCL” of “SFCL”, afhankelijk van wat van toepassing is.”;

f)

het model na de titel “Bladzijde 3” wordt als volgt gewijzigd:

i)

de zin “Afkortingen worden gebruikt zoals in deel‐FCL (bv. PPL(H), ATPL(A) enz.)” (tekst houdt verband met veld II — Benaming van het bewijs van bevoegdheid, datum van eerste afgifte en landcode) wordt vervangen door:

“Afkortingen worden gebruikt zoals die in deel‐FCL (bv. PPL(H), ATPL(A) enz.), deel‐BFCL en deel‐SFCL”;

ii)

na de zinsnede “In het geval van LAPL: LAPL niet afgegeven overeenkomstig ICAO-normen” (tekst houdt verband met veld XIII — Opmerkingen) wordt de volgende tekst toegevoegd:

“In het geval van SPL, met uitzondering van de in artikel 3 ter, punt 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie bedoelde gevallen: Bevoegdheden voor stuntvliegen en wolkenvluchten met zweefvliegtuigen en voor lanceringsmethoden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig SFCL.155, SFCL.200 en SFCL.215 van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, afhankelijk van welke van toepassing is.”.

11)

Aanhangsel III wordt vervangen door:

CERTIFICAAT VOOR ERKENDE OPLEIDINGSORGANISATIES (ATO’s)

Europese Unie (*)

Bevoegde autoriteit

CERTIFICAAT VAN ERKENDE OPLEIDINGSORGANISATIE

[NUMMER/REFERENTIE CERTIFICAAT]

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie [en Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie/Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie (AANPASSEN AAN WELKE VAN TOEPASSING IS)] en onder de hieronder vermelde voorwaarden, verklaart de [bevoegde autoriteit] hierbij dat:

[NAAM OPLEIDINGSORGANISATIE]

[ADRES OPLEIDINGSORGANISATIE]

als opleidingsorganisatie is gecertificeerd overeenkomstig deel‐ORA met het recht om deel‐FCL-opleidingscursussen te verzorgen, met inbegrip van het gebruik van FSTD’s als bedoeld in de bijgevoegde erkenning voor opleidingscursussen/deel‐BFCL-opleidingscursussen/deel‐SFCL-opleidingscursussen [AANPASSEN AAN WELKE VAN TOEPASSING IS].

VOORWAARDEN:

Dit certificaat is beperkt tot de bevoegdheden en het toepassingsgebied van opleidingscursussen, met inbegrip van het gebruik van FSTD’s als bedoeld in de bijgevoegde erkenning voor opleidingscursussen.

Dit certificaat is geldig zolang de erkende organisatie voldoet aan het bepaalde in deel‐ORA, deel‐FCL, deel‐BFCL, deel‐SFCL [AANPASSEN AAN WAT VAN TOEPASSING IS] en in andere geldende voorschriften.

Mits aan de voornoemde voorwaarden is voldaan, blijft dit certificaat geldig tenzij hiervan afstand is gedaan, of het is vervangen, beperkt, geschorst of ingetrokken.

Datum van afgifte:

Handtekening:

[Bevoegde autoriteit]

(*)

“Europese Unie” schrappen voor niet-EU-lidstaten

EASA-formulier 143 uitgave 2 — bladzijde 1 van 2

CERTIFICAAT VAN ERKENDE OPLEIDINGSORGANISATIE

ERKENNING VOOR OPLEIDINGSCURSUSSEN

Aanhangsel bij ATO-certificaat nummer:

[NUMMER/REFERENTIE CERTIFICAAT]

[NAAM OPLEIDINGSORGANISATIE]

heeft de bevoegdheid verkregen om de volgende deel‐FCL-/deel‐BFCL/deel‐SFCL-opleidingscursussen [AANPASSEN AAN WELKE VAN TOEPASSING IS] te verzorgen en te geven en om gebruik te maken van de volgende FSTD’s:

Opleidingscursus

Gebruikte FSTD(“s), inclusief lettercode (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze erkenning voor opleidingscursussen is geldig zolang:

a)

de ATO geen afstand heeft gedaan van het ATO-certificaat, of dit is vervangen, beperkt, geschorst of ingetrokken, en

b)

alle vluchtuitvoeringen plaatsvinden in overeenstemming met deel‐ORA, deel‐FCL, deel‐BFCL, deel‐SFCL [AANPASSEN AAN WELK VAN TOEPASSING IS], andere geldende voorschriften en, indien van toepassing, met de procedures die zijn vastgelegd in de documentatie van de organisatie zoals voorgeschreven in deel‐ORA.

Datum van afgifte:

Handtekening: [Bevoegde autoriteit]

Voor de lidstaat/het EASA

EASA-formulier 143 uitgave 2 — bladzijde 2 van 2”.

12)

Aanhangsel VIII wordt vervangen door:

Goedkeuring van het opleidingsprogramma

van een gedeclareerde opleidingsorganisatie (DTO)

Europese Unie (*)

Bevoegde autoriteit

Afgevende instantie:

Naam van de DTO:

DTO-referentienummer:

 

Goedgekeurd(e) opleidingsprogramma(“s):

Standaardisatie examinator — FE(S), FE(B) (**)

Herhalingsseminar examinator — FE(S), FE(B) (**)

Referentie van het document:

Opmerkingen:

Het (de) bovengenoemde opleidingsprogramma(“s) is (zijn) gecontroleerd door de bovengenoemde bevoegde autoriteit en conform de eisen van bijlage I (deel‐FCL) van Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie, bijlage III (deel‐BFCL) van Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie bevonden.

Datum van afgifte:

Handtekening: [bevoegde autoriteit]

(*)

“Europese Unie”schrappen voor niet-EU-lidstaten.

(**)

Aanpassen naargelang het geval.

EASA-formulier XXX uitgave 2 — Bladzijde 1/1”.


(1)  Zoals aangegeven in het kwalificatiecertificaat.


BIJLAGE IV

Bijlage VII (deel‐ORA) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

ORA.ATO.110 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder b) wordt punt 1 vervangen door:

“1)

ervoor zorgen dat de aangeboden opleiding in overeenstemming is met bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie, bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, naargelang welke van toepassing is, en, wat opleidingen voor testvliegen betreft, dat de desbetreffende eisen van bijlage I (deel‐21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012 en het opleidingsprogramma werden vastgesteld;”;

b)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

Vlieginstructeurs en instructeurs vluchtnabootsing moeten in het bezit zijn van de door bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie voorgeschreven kwalificaties voor het gegeven type van de opleiding.”.

2)

In ORA.ATO.125 wordt punt b) vervangen door:

“b)

Het opleidingsprogramma dient te voldoen aan de eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie, bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976, naargelang het geval, en, wat opleidingen voor testvliegen betreft, aan de ter zake geldende eisen van bijlage I (deel‐21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012.”.


BIJLAGE V

Bijlage VIII (deel‐DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

DTO.GEN.110 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder a) worden punten 3 en 4 vervangen door:

“3)

voor zweefvliegtuigen, overeenkomstig de eisen van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie:

a)

theorieonderwijs voor de SPL;

b)

vlieginstructie voor de SPL;

c)

opleiding voor de uitbreiding van bevoegdheden naar zweefvliegtuigen of TMG’s overeenkomstig SFCL.150;

d)

opleiding voor aanvullende lanceringsmethoden overeenkomstig SFCL.155;

e)

opleiding voor aanvullende bevoegdverklaringen en bevoegdheden: bevoegdheden voor kunstvliegen en geavanceerd kunstvliegen, bevoegdverklaring voor het slepen van zweefvliegtuigen en banners, bevoegdverklaring voor nachtvliegen met TMG’s en bevoegdheden voor wolkenvluchten met zweefvliegtuigen;

f)

opleiding voor het certificaat als vlieginstructeur voor zweefvliegtuigen (FI (S));

g)

FI(S)-herhalingscursus;

4)

voor luchtballonen, overeenkomstig de eisen van bijlage III (deel‐BFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie:

a)

theorieonderwijs voor de BPL;

b)

vlieginstructie voor de BPL;

c)

opleiding voor klasse- of groepuitbreiding overeenkomstig BFCL.150;

d)

opleiding voor aanvullende bevoegdverklaringen: bevoegdverklaring voor verankerde heteluchtballonvluchten, nachtvliegen en commerciële vluchtuitvoeringen;

g)

opleiding voor het certificaat als vlieginstructeur voor luchtballonen (FI (B));

h)

FI(B)-herhalingscursus;”;

b)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

Een DTO is gerechtigd om ook de in BFCL.430 en BFCL.460, onder b), punt 1, van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie genoemde standaardisatiecursussen voor examinator voor FE(B) en de in SFCL.430 en SFCL.460, onder b), punt 1, van bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie genoemde standaardisatiecursussen voor examinator voor FE(S) te verstrekken, op voorwaarde dat die DTO overeenkomstig DTO.GEN.115 een verklaring heeft ingediend en de bevoegde autoriteit het opleidingsprogramma overeenkomstig DTO.GEN.230, onder c), heeft goedgekeurd.”.

2)

In DTO.GEN.115, onder a), wordt punt 8 vervangen door:

“8)

een verklaring waarin wordt bevestigd dat de DTO voldoet en gedurende alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft, zal blijven voldoen aan de essentiële vereisten van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139, aan de vereisten van bijlage I (deel‐FCL) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij deze Verordening en aan de vereisten van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie.”.

3)

DTO.GEN.210 wordt als volgt gewijzigd:

a)

onder a), punt 2, wordt punt i) vervangen door:

“i)

de conformiteit van de verstrekte opleiding met de vereisten van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie en het opleidingsprogramma van de DTO;”;

b)

punt e) wordt vervangen door:

“e)

Vlieginstructeurs en instructeurs vluchtnabootsing moeten beschikken over de volgens bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie vereiste kwalificaties voor het type opleiding dat wordt gegeven.”.

4)

DTO.GEN.230 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

De opleidingsprogramma’s moeten voldoen aan de eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, naargelang het geval.”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

Een DTO is alleen gerechtigd om de in DTO.GEN.110, onder b), genoemde opleiding te verstrekken wanneer de bevoegde autoriteit voor haar opleidingsprogramma voor die opleiding en de eventuele wijzigingen daarvan, na aanvraag door de DTO, een goedkeuring heeft afgegeven overeenkomstig ARA.DTO.110, waarin wordt bevestigd dat het opleidingsprogramma en de eventuele wijzigingen daarvan voldoen aan de eisen van bijlage I (deel‐FCL), bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie, naargelang het geval. Een DTO dient een dergelijke goedkeuring aan te vragen door indiening van haar verklaring overeenkomstig DTO.GEN.115.”.

5)

In aanhangsel 1 wordt deel 9 van het verklaringsformulier vervangen door:

“9.

Verklaring

De DTO heeft een veiligheidsbeleid opgesteld overeenkomstig bijlage VIII (deel‐DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie en met name DTO.GEN.210, onder a), punt 1, ii), en past dat beleid toe tijdens alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft.

De DTO voldoet en zal tijdens alle opleidingsactiviteiten waarop de verklaring betrekking heeft, blijven voldoen aan de essentiële eisen van bijlage IV bij Verordening (EU) 2018/1139 en de vereisten van bijlage I (deel‐FCL) en bijlage VIII (deel‐DTO) bij Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie en de vereisten van bijlage III (deel‐BFCL) bij Verordening (EU) 2018/395 van de Commissie en bijlage III (deel‐SFCL) bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1976 van de Commissie.

Wij bevestigen dat alle informatie in deze verklaring, met inbegrip van de bijlagen (indien van toepassing), volledig en correct is.

Naam, datum en handtekening van de vertegenwoordiger van de DTO.

Naam, datum en handtekening van het hoofd opleiding van de DTO”


RICHTLIJNEN

5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/109


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/360 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in geplatineerde platinaelektroden voor gebruik bij bepaalde metingen van geleidbaarheid

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2011/65/EU zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht, geen van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen gevaarlijke stoffen bevat. Die beperking geldt niet voor bepaalde vrijgestelde toepassingen die specifiek zijn voor medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur en die zijn opgenomen in bijlage IV bij die richtlijn.

(2)

De categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Lood is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU, als stof waarvoor beperkingen gelden.

(4)

De Commissie heeft bij Gedelegeerde Richtlijn 2014/73/EU (2) vrijstelling verleend voor het gebruik van lood in geplatineerde platinaelektroden voor gebruik bij metingen van geleidbaarheid onder bepaalde omstandigheden (“de vrijstelling”), door de desbetreffende toepassingen in bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU op te nemen. De vrijstelling zou overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van die richtlijn op 31 december 2018 vervallen.

(5)

Op 30 juni 2017 heeft de Commissie een aanvraag om verlenging van de vrijstelling (“het verlengingsverzoek”) ontvangen, dat wil zeggen binnen de in artikel 5, lid 5, van Richtlijn 2011/65/EU vastgestelde termijn. Overeenkomstig die bepaling blijft de vrijstelling geldig tot een besluit over het verlengingsverzoek is vastgesteld.

(6)

Bij de beoordeling van het verlengingsverzoek zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU.

(7)

Loodhoudende geplatineerde platinaelektroden worden gebruikt in gespecialiseerde instrumenten voor metingen die bepaalde meeteigenschappen vereisen zoals een groot meetbereik, hoge nauwkeurigheid of een hoge betrouwbaarheid voor hoge concentraties van zuren en basen.

(8)

Door het gebrek aan betrouwbare vervangende stoffen is het momenteel voor bepaalde meetinstrumenten wetenschappelijk en technisch niet haalbaar om lood in de desbetreffende toepassingen te vervangen of te verwijderen. De verlenging van de vrijstelling is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) en zwakt de door die verordening geboden milieu- en gezondheidsbescherming derhalve niet af.

(9)

Het is dus passend de verlenging van de vrijstelling te verlenen.

(10)

De vrijstelling moet worden verlengd voor de maximale duur van zeven jaar tot en met 31 december 2025, overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervangende stof te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(11)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten moeten uiterlijk op 31 maart 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Gedelegeerde Richtlijn 2014/73/EU van de Commissie van 13 maart 2014 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in geplatineerde platinaelektroden voor gebruik bij metingen van geleidbaarheid (PB L 148 van 20.5.2014, blz. 80).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU wordt punt 37 vervangen door:

“37..

Lood in geplatineerde platinaelektroden voor gebruik bij metingen van geleidbaarheid onder ten minste een van de volgende omstandigheden:

a)

een groot meetbereik waarbij de geleidbaarheid meer dan één orde van grootte overspant (bv. tussen 0,1 mS/m en 5 mS/m) in laboratoriumtoepassingen voor onbekende concentraties;

b)

metingen van oplossingen waarbij een nauwkeurigheid van ± 1 % van het bereik van de proef en grote corrosiebestendigheid van de elektrode vereist zijn voor een van de volgende:

i)

oplossingen met een zuurgraad < pH 1;

ii)

oplossingen met een alkaliniteit > pH 13;

iii)

bijtende oplossingen die halogeengas bevatten;

c)

metingen van een geleidbaarheid van meer dan 100 mS/m die moet worden uitgevoerd met draagbare instrumenten.

 

Vervalt op 31 december 2025.”


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/112


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/361 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor zeswaardig chroom als corrosiewering in het koolstofstalen koelsysteem van absorptiekoelkasten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2011/65/EU zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht, geen van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen gevaarlijke stoffen bevat. Die beperking geldt niet voor de vrijgestelde toepassingen die zijn vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

(2)

De categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Zeswaardig chroom is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU, als stof waarvoor beperkingen gelden.

(4)

In bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU is een vrijstelling opgenomen van de beperking voor het gebruik van zeswaardig chroom als corrosiewering in het koolstofstalen koelsysteem van absorptiekoelkasten tot 0,75 gewichtsprocent in de koeloplossing (“de vrijstelling”). Voor de categorieën 1 tot en met 7 en 10 zou de vrijstelling overeenkomstig artikel 5, lid 2, tweede alinea, van die richtlijn op 21 juli 2016 vervallen.

(5)

Op 20 januari 2015 heeft de Commissie een aanvraag om verlenging van de vrijstelling (“het verlengingsverzoek”) ontvangen, dat wil zeggen binnen de in artikel 5, lid 5, van Richtlijn 2011/65/EU vastgestelde termijn. Overeenkomstig die bepaling blijft de vrijstelling geldig tot een besluit over het verlengingsverzoek is vastgesteld.

(6)

Bij de beoordeling van het verlengingsverzoek zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU. De evaluatie, waarin rekening is gehouden met de besluiten van de Commissie betreffende vergunningen voor het in de handel brengen voor gebruik en/of voor het gebruik van stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 (2), heeft geleid tot de conclusie dat de huidige vrijstelling voor de categorieën 1 tot en met 7 en 10 moet worden opgesplitst in twee subpunten waarvan de formulering de wetenschappelijke en technische vooruitgang wat de vervanging van zeswaardig chroom betreft duidelijk weerspiegelt, en die verschilt naargelang van de aard van de toepassing.

(7)

Zeswaardig chroom (Cr(VI)) wordt gebruikt als corrosiewerend middel in het koolstofstalen koelsysteem van absorptiekoelkasten. Het wordt gebruikt om een laag aan de binnenkant van de stalen buizen te vormen om deze te beschermen tegen de koeloplossing, die bijtend ammoniak bevat.

(8)

Voor onder de huidige vrijstelling vallende toepassingen met een elektrisch ingangsvermogen ≥ 75 W en systemen die volledig met niet-elektrische verwarmingseenheden werken (wat overeenkomt met toepassingen met een hoge boilertemperatuur), is de vervanging of verwijdering van zeswaardig chroom wetenschappelijk en technisch nog altijd niet haalbaar vanwege het ontbreken van betrouwbare vervangende stoffen. Een vrijstelling voor deze toepassingen is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3) en zwakt de door die verordening geboden milieu- en gezondheidsbescherming derhalve niet af.

(9)

Daarom moet de gevraagde verlenging voor toepassingen die gebruikmaken van hoge boilertemperaturen overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2011/65/EU tot en met 21 juli 2021 worden verleend. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervangende stof te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(10)

Toepassingen met een elektrisch ingangsvermogen < 75 W (wat overeenkomt met toepassingen met een lage boilertemperatuur) die momenteel onder de vrijstelling vallen, voldoen niet langer aan de verlengingsvoorwaarden van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2011/65/EU, en het verlengingsverzoek moet derhalve worden afgewezen. Overeenkomstig artikel 5, lid 6, van die richtlijn moet de vrijstelling voor die toepassingen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn vervallen.

(11)

Voor de categorieën 8, 9 en 11 blijft de huidige vrijstelling gelden gedurende de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2011/65/EU vastgestelde perioden. De vervaldata moeten omwille van de juridische duidelijkheid worden gespecificeerd in bijlage III bij die richtlijn.

(12)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten moeten uiterlijk op 31 maart 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Samenvatting van de besluiten van de Europese Commissie betreffende autorisaties voor het in de handel brengen voor gebruik en/of het gebruik van stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIV bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) (PB C 48 van 15.2.2017, blz. 9).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt punt 9 vervangen door:

“9

Zeswaardig chroom als corrosiewering in het koolstofstalen koelsysteem van absorptiekoelkasten tot 0,75 gewichtsprocent in de koeloplossing

Geldt voor de categorieën 8, 9 en 11 en vervalt op:

21 juli 2021 voor de categorieën 8 en 9 met uitzondering van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en industriële meet- en regelapparatuur;

21 juli 2023 voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van categorie 8;

21 juli 2024 voor industriële meet- en regelapparatuur van categorie 9, en voor categorie 11.

9(a)-I

Tot 0,75 gewichtsprocent zeswaardig chroom, gebruikt als corrosiewering in de koeloplossing voor koolstofstalen koelsystemen van absorptiekoelkasten (met inbegrip van minibars) die zijn ontworpen om volledig of gedeeltelijk met elektrische verwarmingseenheden te werken, met een gemiddeld gebruikt elektrisch ingangsvermogen < 75 W bij constante bedrijfsomstandigheden

Geldt voor de categorieën 1 tot en met 7 en 10 en vervalt op 5 maart 2021.

9(a)-II

Tot 0,75 gewichtsprocent zeswaardig chroom, gebruikt als corrosiewering in de koeloplossing voor koolstofstalen koelsystemen van absorptiekoelsystemen:

die zijn ontworpen om volledig of gedeeltelijk met een elektrische verwarmingseenheid te werken, met een gemiddeld gebruikt elektrisch ingangsvermogen van ≥ 75 W bij constante bedrijfsomstandigheden;

die zijn ontworpen om volledig met niet-elektrische verwarmingseenheden te werken.

Geldt voor de categorieën 1 tot en met 7 en 10, en vervalt op 21 juli 2021.”


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/116


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/362 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken wat betreft de vrijstelling voor zeswaardig chroom als anticorrosiemiddel in het koolstofstalen koelsysteem in absorptiekoelkasten in kampeerauto’s

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (1), en met name artikel 4, lid 2, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 2000/53/EG moeten de lidstaten het gebruik van lood, kwik, cadmium en zeswaardig chroom verbieden in materialen en onderdelen van voertuigen die na 1 juli 2003 in de handel worden gebracht.

(2)

Bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG bevat een lijst van materialen en onderdelen van voertuigen die van het bij artikel 4, lid 2, onder a), van die richtlijn vastgestelde verbod zijn vrijgesteld. De formulering van vrijstelling 14 met betrekking tot het gebruik van zeswaardig chroom moet omwille van de coherentie in overeenstemming worden gebracht met die van soortgelijke vrijstellingen voor het gebruik van zeswaardig chroom in Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) en Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3).

(3)

De beoordeling van vrijstelling 14 in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang heeft tot de conclusie geleid dat voor zeswaardig chroom geschikte alternatieve stoffen beschikbaar zijn geworden, maar dat deze nog niet in producten kunnen worden gebruikt. Er kunnen naar verwachting in de toekomst geschikte alternatieven voor het gebruik van zeswaardig chroom beschikbaar worden. Het is dan ook passend de huidige vrijstelling in drie subpunten op te splitsen en voor twee subpunten van de vrijstelling een vervaldatum vast te stellen.

(4)

Richtlijn 2000/53/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 5 april 2020 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.

(2)  Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).

(3)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG wordt vermelding 14 vervangen door:

“14. Zeswaardig chroom als anticorrosiemiddel in het koolstofstalen koelsysteem in absorptiekoelkasten tot 0,75 gewichtsprocent in de koeloplossing:

i)

ontworpen om volledig of gedeeltelijk met een elektrische verwarmingseenheid te werken, met een gemiddeld gebruikt elektrisch ingangsvermogen van minder dan 75 W bij constante bedrijfsomstandigheden;

ii)

ontworpen om volledig of gedeeltelijk met een elektrische verwarmingseenheid te werken, met een gemiddeld gebruikt elektrisch ingangsvermogen van minstens 75 W bij constante bedrijfsomstandigheden;

iii)

ontworpen om volledig met een niet-elektrische verwarmingseenheid te werken.

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2020 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2026 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X”


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/119


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/363 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken wat betreft bepaalde vrijstellingen voor lood en loodverbindingen in onderdelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (1), en met name artikel 4, lid 2, onder b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 4, lid 2, onder a), van Richtlijn 2000/53/EG moeten de lidstaten het gebruik van lood, kwik, cadmium en zeswaardig chroom verbieden in materialen en onderdelen van voertuigen die na 1 juli 2003 in de handel worden gebracht.

(2)

Bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG bevat een lijst van materialen en onderdelen van voertuigen die van het bij artikel 4, lid 2, onder a), van die richtlijn vastgestelde verbod zijn vrijgesteld. Op grond van bijlage II moeten de vrijstellingen 8 e), 8 f) b) en 8 g) in 2019 worden herzien. Vrijstelling 8 j) moet ook opnieuw worden beoordeeld in het licht van de recentste informatie over de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

(3)

Een beoordeling van de vrijstellingen 8 e) en 8 g) in het licht van die informatie heeft tot de conclusie geleid dat er momenteel geen geschikte alternatieven zijn voor het gebruik van lood voor de materialen en onderdelen waarop die vrijstellingen van toepassing zijn. Er moet derhalve een nieuwe datum worden vastgesteld waarop die vrijstellingen moeten worden herzien. Het toepassingsgebied van vrijstelling 8 g) moet echter worden beperkt. Om de automobielindustrie in staat te stellen zich aan deze wijzigingen aan te passen, moet het huidige toepassingsgebied van vrijstelling 8 g) worden gehandhaafd voor voertuigen met typegoedkeuring die vóór 1 oktober 2022 is verleend, terwijl de beperking van het toepassingsgebied van die vrijstelling moet gelden voor voertuigen met typegoedkeuring vanaf die datum.

(4)

De beoordeling van vrijstelling 8 f) b) leidt tot de conclusie dat het gebruik van lood in de toepassingen waarop die vrijstelling betrekking heeft, niet mag worden verlengd omdat er alternatieven voor het gebruik van lood in die toepassingen bestaan.

(5)

De beoordeling van vrijstelling 8 j) voor het gebruik van lood in soldeer op gelamineerd glas heeft tot de conclusie geleid dat er voor sommige toepassingen alternatieven voor het gebruik van lood in soldeer op gelamineerd glas bestaan. Voor bepaalde ruiten en toepassingen is het echter niet zeker dat er op dit moment geschikte alternatieven voor het gebruik van lood bestaan. Daarom is het passend om voor die ruiten en toepassingen een nieuwe, beperktere vrijstelling 8 k) vast te stellen.

(6)

Vrijstelling 8 j) geldt alleen voor voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2020. Om ervoor te zorgen dat ruiten en toepassingen waarvoor het niet zeker is dat er op dit moment geschikte alternatieven voor het gebruik van lood bestaan, vrijgesteld blijven van het verbod op het gebruik van lood, moet de nieuwe vrijstelling 8 k) zo snel mogelijk worden toegepast. Deze richtlijn dient derhalve met spoed in werking te treden.

(7)

Richtlijn 2000/53/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 5 april 2020 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.


BIJLAGE

Bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Vermelding 8 e) wordt vervangen door:

“8 e) Lood in soldeer met een hoog smeltpunt (d.w.z. loodlegeringen met ten minste 85 gewichtsprocent lood)

(2)

X”

2)

Vermelding 8 f) b) wordt vervangen door:

“8 f) b) Lood in andere flexibele penconnectorsystemen dan het pasvlak van kabelboomconnectoren

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2024 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X”

3)

Vermelding 8 g) wordt vervangen door:

“8 g) i) Lood in soldeer voor de totstandbrenging van een haalbare elektrische verbinding tussen een halfgeleider-die en een drager in “flip chip”-behuizingen voor geïntegreerde schakelingen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 oktober 2022 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

8 g) ii) Lood in soldeer voor de totstandbrenging van een haalbare elektrische verbinding tussen de halfgeleider-die en de drager in “flip chip”-behuizingen voor geïntegreerde schakelingen waarbij die elektrische verbinding bestaat uit:

i)

een halfgeleidertechnologieknoop van 90 nm of groter;

ii)

een enkele die van 300 mm2 of groter, in om het even welke halfgeleidertechnologieknoop;

iii)

pakketten gestapelde die’s van 300 mm2 of groter, of “silicon interposers” van 300 mm2 of groter.

(2)

Geldig voor voertuigen met typegoedkeuring vanaf 1 oktober 2022 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X”

4)

De volgende vermelding 8 k) wordt ingevoegd:

“8 k) Solderen van verwarmingstoepassingen met een verwarmingsstroom van 0,5 A of meer per betrokken soldeerverbinding met een enkele ruit van gelamineerd glas met een dikte van ten hoogste 2,1 mm. Deze vrijstelling geldt niet voor het solderen aan contactpunten in de tussenlaag van polymeer.

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2024 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X(4)”


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/122


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/364 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor het gebruik van cadmium in bepaalde stralingstolerante videocamerabuizen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2011/65/EU zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht, geen van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen gevaarlijke stoffen bevat. Die beperking geldt niet voor bepaalde vrijgestelde toepassingen die specifiek zijn voor medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur en die zijn opgenomen in bijlage IV bij die richtlijn.

(2)

De categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Cadmium is opgenomen in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU, als stof waarvoor beperkingen gelden.

(4)

Op 3 december 2015 heeft de Commissie een overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Richtlijn 2011/65/EU ingediende aanvraag ontvangen voor een in de lijst in bijlage IV bij die richtlijn op te nemen vrijstelling voor het gebruik van cadmium in bepaalde stralingstolerante videocamerabuizen (“de gevraagde vrijstelling”).

(5)

Bij de beoordeling van de aanvraag zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU.

(6)

Cadmium in videocamerabuizen is noodzakelijk om een bevredigende stralingstolerantie te bereiken en bevredigende optische prestaties van videocamera’s die in een omgeving met een hoge blootstelling aan straling worden gebruikt, zoals in kerncentrales en opwerkingsinstallaties voor nucleair afval.

(7)

Er zijn momenteel geen cadmiumvrije alternatieven op de markt die de noodzakelijke combinatie van optische prestaties en voldoende stralingsweerstand bieden.

(8)

Door het gebrek aan vervangende stoffen is het bij bepaalde videocamerabuizen wetenschappelijk en technisch niet haalbaar om cadmium te vervangen of te verwijderen. De vrijstelling is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2) en zwakt de door die verordening geboden milieu- en gezondheidsbescherming derhalve niet af.

(9)

Het is daarom passend de gevraagde vrijstelling te verlenen door de toepassingen waarop deze betrekking heeft, voor wat elektrische en elektronische apparatuur van categorie 9 betreft, op te nemen in bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU.

(10)

De gevraagde vrijstelling moet worden verleend voor een periode van zeven jaar met ingang van 5 maart 2020, overeenkomstig artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervangende stof te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(11)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten moeten uiterlijk op 31 augustus 2020 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 september 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU wordt het volgende punt 44 toegevoegd:

“44.

Cadmium in stralingstolerante videocamerabuizen, ontworpen voor camera’s met een resolutie in het midden van het beeld van meer dan 450 tv-lijnen die worden gebruikt in omgevingen met een blootstelling aan ioniserende straling van meer dan 100 Gy/uur en een totale dosis van meer dan 100 kGy.

 

Geldt voor categorie 9. Vervalt op 31 maart 2027.”.


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/125


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/365 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in soldeer en afwerkingen van uiteinden voor gebruik in bepaald handgereedschap met verbrandingsmotoren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Richtlijn 2011/65/EU zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht, geen van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen gevaarlijke stoffen bevat. Die beperking geldt niet voor de vrijgestelde toepassingen die zijn vermeld in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU.

(2)

De categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Lood is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU, als stof waarvoor beperkingen gelden.

(4)

De Commissie heeft bij Gedelegeerde Richtlijn 2014/72/EU (2) vrijstelling verleend voor het gebruik van lood in soldeer en afwerkingen van de uiteinden van elektrische en elektronische componenten en afwerkingen van printplaten voor gebruik in ontstekingsmodules en andere elektrische en elektronische regelsystemen voor motoren, die om technische redenen rechtstreeks op of in het carter of de cilinder van handgereedschap met verbrandingsmotoren (klassen SH:1, SH:2, SH:3 van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (3)) (“de vrijstelling”) moeten worden gemonteerd, door die toepassingen in bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU op te nemen. De vrijstelling zou voor de categorieën 1 tot en met 7 en 10 overeenkomstig artikel 5, lid 2, tweede alinea, van die richtlijn op 31 december 2018 vervallen.

(5)

Op 30 juni 2017 heeft de Commissie een aanvraag om verlenging van de vrijstelling voor de categorieën 6 en11 (“het verlengingsverzoek”) ontvangen, dat wil zeggen binnen de in artikel 5, lid 5, van Richtlijn 2011/65/EU vastgestelde termijn. Overeenkomstig die bepaling blijft de vrijstelling geldig tot een besluit over het verlengingsverzoek is vastgesteld.

(6)

Bij de beoordeling van het verlengingsverzoek zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU.

(7)

Lood is een gangbaar legeringselement in soldeermateriaal om het smeltpunt te beheersen. Alternatieve materialen ter vervanging van de stof waarvoor beperkingen gelden, zijn met succes getest. Er is echter extra tijd nodig om de betrouwbaarheid van de loodvrije producten te bevestigen.

(8)

Momenteel zijn er geen loodvrije alternatieven op de markt beschikbaar die voldoende betrouwbaarheid bieden voor de onder de vrijstelling vallende toepassingen.

(9)

Door het gebrek aan betrouwbare vervangende stoffen is het momenteel voor bepaald handgereedschap met verbrandingsmotoren wetenschappelijk en technisch niet haalbaar om lood te vervangen of te verwijderen. Het is derhalve passend de vrijstelling te verlengen. De verlenging van de vrijstelling is in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4) en zwakt de door die verordening geboden milieu- en gezondheidsbescherming derhalve niet af.

(10)

De vrijstelling voor de categorieën 1 tot en met 7, 10 en 11 moet worden verlengd tot en met 31 maart 2022, overeenkomstig artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervangende stof te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(11)

Voor de categorieën 8 en 9 blijft de huidige vrijstelling gelden gedurende de in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2011/65/EU vastgestelde perioden. De vervaldata moeten omwille van de juridische duidelijkheid worden gespecificeerd in bijlage III bij die richtlijn.

(12)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten moeten uiterlijk op 31 maart 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 april 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Gedelegeerde Richtlijn 2014/72/EU van de Commissie van 13 maart 2014 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in soldeer en afwerkingen van de uiteinden van elektrische en elektronische componenten en afwerkingen van printplaten voor gebruik in ontstekingsmodules en andere elektrische en elektronische regelsystemen voor motoren (PB L 148 van 20.5.2014, blz. 78).

(3)  Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1). Richtlijn 97/68/EG is ingetrokken bij Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage III bij Richtlijn 2011/65/EU wordt punt 41 vervangen door:

“41

Lood in soldeer en afwerkingen van de uiteinden van elektrische en elektronische componenten en afwerkingen van printplaten voor gebruik in ontstekingsmodules en andere elektrische en elektronische regelsystemen voor motoren, die om technische redenen rechtstreeks op of in het carter of de cilinder van handgereedschap met verbrandingsmotoren (klassen SH:1, SH:2, SH:3 van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad  (*1)) moeten worden gemonteerd

Geldt voor alle categorieën en vervalt op:

31 maart 2022 voor de categorieën 1 tot en met 7, 10 en 11;

21 juli 2021 voor de categorieën 8 en 9 met uitzondering van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en industriële meet- en regelapparatuur;

21 juli 2023 voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek van categorie 8;

21 juli 2024 voor industriële meet- en regelapparatuur van categorie 9.


(*1)  Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1).”.


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/129


GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/366 VAN DE COMMISSIE

van 17 december 2019

tot wijziging, met het oog op de aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood als thermische stabilisator in polyvinylchloride dat wordt gebruikt in bepaalde medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek voor de analyse van bloed, andere lichaamsvloeistoffen en lichaamsgassen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (1), en met name artikel 5, lid 1, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2011/65/EU zijn de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat elektrische en elektronische apparatuur die in de handel wordt gebracht, geen van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen gevaarlijke stoffen bevat. Die beperking geldt niet voor bepaalde vrijgestelde toepassingen die specifiek zijn voor medische hulpmiddelen en meet- en regelapparatuur en die zijn opgenomen in bijlage IV bij die richtlijn.

(2)

De categorieën elektrische en elektronische apparatuur waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, zijn opgenomen in de lijst in bijlage I bij die richtlijn.

(3)

Lood is opgenomen in de lijst in bijlage II bij Richtlijn 2011/65/EU als stof waarvoor beperkingen gelden.

(4)

Bij Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2015/573 (2) heeft de Commissie een vrijstelling verleend voor het gebruik van lood als thermische stabilisator in polyvinylchloride (pvc) dat wordt gebruikt als basismateriaal in amperometrische, potentiometrische en conductometrische elektrochemische sensoren, die worden gebruikt in medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek voor de analyse van bloed, lichaamsvloeistoffen en lichaamsgassen (“de vrijstelling”), door die toepassing op te nemen in bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU. De vrijstelling zou overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van die richtlijn op 31 december 2018 vervallen.

(5)

Op 25 mei 2017 heeft de Commissie een aanvraag om verlenging van de vrijstelling (“het verlengingsverzoek”) ontvangen, dat wil zeggen binnen de in artikel 5, lid 5, van Richtlijn 2011/65/EU vastgestelde termijn. Overeenkomstig die bepaling blijft de vrijstelling geldig tot een besluit over het verlengingsverzoek is vastgesteld.

(6)

Bij de beoordeling van het verlengingsverzoek zijn belanghebbenden geraadpleegd overeenkomstig artikel 5, lid 7, van Richtlijn 2011/65/EU.

(7)

Lood in de pvc-sensorkaart van de desbetreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (bloedanalysatoren) verbetert de prestaties van de sensoren, hetgeen nodig is om de in de productpublicaties geclaimde optimale prestaties van het hulpmiddel te bereiken wat de analytische betrouwbaarheid betreft, zodat wordt voldaan aan de eisen die zijn vastgesteld in Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad (3).

(8)

Hoewel er op de markt loodvrije technologieën voor bepaalde analysatoren van andere fabrikanten beschikbaar zijn, is voor het testen van de betrouwbaarheid van vervangende stoffen voor de specifieke toepassing waarvoor het huidige verlengingsverzoek geldt, extra tijd nodig.

(9)

Door de vrijstelling te beëindigen, zou naar verwachting worden vermeden dat in totaal 157 kg lood in de Unie in de handel wordt gebracht. Hierdoor wordt het echter tegelijkertijd noodzakelijk om het volledige diagnoseapparaat te vervangen, wat naar verwachting zal leiden tot het ontstaan van 112 000 kg vroegtijdig afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Bovendien zou dit leiden tot aanzienlijke sociaaleconomische gevolgen voor de zorgverstrekkers die de betrokken apparaten gebruiken.

(10)

De vrijstelling zwakt de door Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (4) geboden milieu- en gezondheidsbescherming niet af. In het licht van de in Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde beperkingsprocedure inzake lood in pvc, moet de vrijstelling worden verleend voor een korte geldigheidsperiode van twee jaar teneinde een volledige afstemming met die verordening te waarborgen zodra de desbetreffende beperkingsprocedure is afgerond.

(11)

Het is derhalve passend de verlenging van de vrijstelling te verlenen.

(12)

De vrijstelling betreft elektrische en elektronische apparatuur van categorie 8 waarop Richtlijn 2011/65/EU van toepassing is, en moet worden verlengd voor een periode van twee jaar met ingang van 5 maart 2020, overeenkomstig artikel 5, lid 2, derde alinea, van Richtlijn 2011/65/EU. Gezien de resultaten van de lopende inspanningen om een betrouwbare vervangende stof te vinden, is het onwaarschijnlijk dat de duur van de vrijstelling negatieve gevolgen voor de innovatie zal hebben.

(13)

Richtlijn 2011/65/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten moeten uiterlijk op 31 maart 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekendmaken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van 1 april 2021.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88.

(2)  Gedelegeerde Richtlijn (EU) 2015/573 van de Commissie van 30 januari 2015 tot wijziging, met het oog op aanpassing aan de technische vooruitgang, van bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een vrijstelling voor lood in polyvinylchloride sensoren in medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 94 van 10.4.2015, blz. 4).

(3)  Richtlijn 98/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek (PB L 331 van 7.12.1998, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage IV bij Richtlijn 2011/65/EU wordt punt 41 vervangen door:

“41.

Lood als thermische stabilisator in polyvinylchloride (pvc) dat wordt gebruikt als basismateriaal in amperometrische, potentiometrische en conductometrische elektrochemische sensoren, die worden gebruikt in medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek voor de analyse van bloed, lichaamsvloeistoffen en lichaamsgassen.

 

Vervalt op 31 maart 2022.”.


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/132


RICHTLIJN (EU) 2020/367 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot wijziging van bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de vaststelling van bepalingsmethoden voor de schadelijke effecten van omgevingslawaai betreft

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (1), en met name artikel 12,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG wordt verwezen naar dosis/effectrelaties die in de bijlage zullen worden opgenomen in het kader van de aanpassing ervan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

(2)

De kwalitatief hoogwaardige en statistisch relevante informatie die ten tijde van de vaststelling van deze richtlijn kon worden gebruikt, was de informatie van de richtsnoeren Environmental Noise Guidelines for the European Region van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (2), die dosis/effectrelaties voor schadelijke effecten van de blootstelling aan omgevingslawaai bevatte. Bijgevolg moeten de dosis/effectrelaties die in bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG worden opgenomen, op die richtsnoeren zijn gebaseerd. De WHO-studies waren, met name wat statistische significantie betreft, gebaseerd op representatieve populaties, en de resultaten van de beoordelingsmethoden worden bijgevolg als relevant beschouwd wanneer zij op representatieve populaties worden toegepast.

(3)

Naast de dosis/effectrelaties die in het kader van de WHO zijn ontwikkeld, zouden uit andere studies effecten van een andere aard of omvang kunnen blijken, met name wat betreft de effecten van lawaai door wegverkeer, treinverkeer en vliegtuigen betreft onder plaatselijke omstandigheden in specifieke landen. Alternatieve dosis/effectrelaties die in dergelijke studies worden vastgesteld, zouden kunnen worden gebruikt, mits zij zijn gebaseerd op kwalitatief hoogwaardige en statistisch significante studies.

(4)

Momenteel is slechts geringe kennis beschikbaar over de schadelijke effecten van industrieel lawaai en het is derhalve niet mogelijk om een gemeenschappelijke methode voor de bepaling ervan te ontwikkelen. Landenspecifieke kenmerken zijn evenmin in studies beoordeeld en derhalve niet in de bijlage opgenomen. Hoewel er verbanden zijn aangetoond tussen omgevingslawaai en de hierna vermelde schadelijke effecten, bestaan er op dit moment onvoldoende aanwijzingen om een gemeenschappelijke methode vast te stellen voor de bepaling van die schadelijke effecten: beroerte, hoge bloeddruk, diabetes en andere gevolgen voor de stofwisseling, cognitieve stoornissen bij kinderen, geestelijke gesteldheid en welzijn, gehoorbeschadiging, tinnitus en afwijkingen bij de geboorte. Tot slot is het verband tussen lawaai van trein- en vliegverkeer en ischemische hartziekte vastgesteld, maar het is te vroeg om het verhoogde risico op ischemische hartziekte als gevolg van deze twee bronnen te kwantificeren.

(5)

Richtlijn 2002/49/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(6)

De in deze richtlijn vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het ingevolge artikel 13 van Richtlijn 2002/49/EG opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage III bij Richtlijn 2002/49/EG wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2021 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

Virginijus SINKEVIČIUS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12.

(2)  Environmental Noise Guidelines for the European Region, Wereldgezondheidsorganisatie 2018, ISBN 978 92 890 5356 3.


BIJLAGE

“BIJLAGE III

BEPALINGSMETHODEN VOOR GEZONDHEIDSEFFECTEN

(bedoeld in artikel 6, lid 3)

1.   Reeks schadelijke effecten

Voor de bepaling van schadelijke effecten worden het volgende in aanmerking genomen:

ischemische hartziekten vallend onder codes BA40 tot en met BA6Z van de internationale classificatie ICD-11 van de Wereldgezondheidsorganisatie (IHD);

hoge mate van hinder (HA);

hoge mate van slaapverstoring (HSD).

2.   Berekening van schadelijke effecten

De schadelijke effecten worden berekend door middel van een van de volgende formules:

het relatieve risico (RR) van het schadelijke effect:

Image 1

het absolute risico (AR) van het schadelijke effect:

Image 2

2.1.   IHD

Voor de berekening van het RR, wat het schadelijke effect IHD betreft en met betrekking tot de incidentie (i), wordt de volgende dosis/effectrelatie gebruikt:

Image 3

voor wegverkeerslawaai.

2.2.   HA

Voor de berekening van het AR, wat het schadelijke effect HA betreft, wordt de volgende dosis/effectrelatie gebruikt:

Image 4

voor wegverkeerslawaai;

Image 5

voor spoorweglawaai;

Image 6

voor vliegtuiglawaai.

2.3.   HSD

Voor de berekening van het AR, wat het schadelijke effect HSD betreft, wordt de volgende dosis/effectrelatie gebruikt:

Image 7

voor wegverkeerslawaai;

Image 8

voor spoorweglawaai;

Image 9

voor vliegtuiglawaai.

3.   Bepaling van schadelijke effecten

3.1.   De blootstelling van de bevolking wordt voor elke lawaaibron en elk schadelijk effect afzonderlijk bepaald. Wanneer dezelfde personen tegelijkertijd aan verschillende lawaaibronnen worden blootgesteld, mogen de schadelijke effecten — in het algemeen — niet worden gecumuleerd. Die effecten kunnen evenwel met elkaar worden vergeleken, om het relatieve belang van elke lawaaibron te kunnen bepalen.

3.2.   Bepaling voor IHD

3.2.1.   Wat IHD in geval van spoorweg- of vliegtuiglawaai betreft, wordt de bevolking die wordt blootgesteld aan een niveau van Lden boven het adequate niveau, naar schatting blootgesteld aan een verhoogd risico op IHD, maar het exacte aantal N gevallen IHD kan niet worden berekend.

3.2.2.   Wat IHD in geval van lawaai van wegverkeer betreft, wordt het aandeel van de gevallen van specifieke schadelijke effecten in de bevolking die wordt blootgesteld aan een RR dat volgens de berekening wordt veroorzaakt door omgevingslawaai, afgeleid, voor lawaaibron x (weg), schadelijk effect y (IHD), en incidentie i, door:

Image 10

Waarbij

PAFx,y = de aan de bevolking toe te schrijven fractie,

de reeks j lawaaibereiken bestaat uit enkele bereiken van maximaal 5 dB (bv.: 50-51 dB, 51-52 dB, 52-53 dB etc. of 50-54 dB, 55-59 dB, 60-64 dB enz.),

pj = het aandeel van de totale bevolking P in het beoordeelde gebied dat wordt blootgesteld aan het je blootstellingsbereik, dat wordt geassocieerd met een bepaald RR van een specifiek schadelijk effect RRj,x,y . RRj,x,y wordt berekend met de in punt 2 van deze bijlage beschreven formules, bij de centrale waarde van elk lawaaibereik (bv.: afhankelijk van de beschikbare gegevens, bij 50,5 dB voor het lawaaibereik van 50-51 dB, of bij 52 dB voor het lawaaibereik 50-54 dB).

3.2.3.   Wat IHD in geval van lawaai van wegverkeer betreft, is het totale aantal N gevallen IHD (personen die schadelijk effect y ondergaan; aantal toe te schrijven gevallen) vanwege bron x dus:

Nx,y = PAFx,y,i * Iy * P (Formule 11)

voor wegverkeer

Waarbij

PAFx,y,i wordt berekend voor incidentie i,

Iy = de incidentie van IHD in het te beoordelen gebied, die kan worden verkregen uit statistieken over de gezondheid van de desbetreffende regio of het desbetreffende land,

P = totale bevolking van het te beoordelen gebied (de som van de bevolking in de verschillende lawaaibereiken).

3.3.   Wat HA en HSD in geval van lawaai van wegverkeer, treinverkeer en vliegtuigen betreft, is het totale aantal N personen die schadelijk effect y ondergaan (aantal toe te schrijven gevallen) vanwege bron x, voor elke combinatie van lawaaibron x (wegverkeer, treinverkeer of vliegtuigen) en schadelijk effect y (HA, HSD), dus:

Image 11

Waarbij

ARx,y = het AR van het desbetreffende schadelijke effect (HA, HSD), en wordt berekend met de in punt 2 van deze bijlage beschreven formules, bij de centrale waarde van elk lawaaibereik (bv.: afhankelijk van de beschikbare gegevens, bij 50,5 dB voor het lawaaibereik van 50-51 dB, of bij 52 dB voor het lawaaibereik 50-54 dB),

nj = het aantal personen dat wordt blootgesteld aan het je blootstellingsbereik.

4.   Toekomstige herziening

De dosis/effectrelaties die in het kader van toekomstige herzieningen van deze bijlage zullen worden opgenomen, hebben vooral betrekking op:

de relatie tussen hinder en Lden voor industrielawaai, en

de relatie tussen slaapverstoring en Lnight voor industrielawaai.

Indien nodig kunnen er speciale dosis/effectrelaties worden voorgelegd voor

woningen met een speciale isolatie tegen lawaai als gedefinieerd in bijlage VI;

woningen met een rustige gevel als gedefinieerd in bijlage VI;

verschillende klimaten/verschillende culturen;

kwetsbare bevolkingsgroepen;

tonaal industrieel lawaai;

industrieel lawaai met een impulskarakter en andere speciale gevallen.


BESLUITEN

5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/137


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/368 VAN DE COMMISSIE

van 3 maart 2020

tot goedkeuring van het programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in bepaalde gebieden van Slowakije

(kennisgeving geschied onder nummer C(2020) 1157)

(Slechts de tekst in de Slowaakse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/60/EG van de Raad van 27 juni 2002 houdende vaststelling van specifieke bepalingen voor de bestrijding van Afrikaanse varkenspest en houdende wijziging van Richtlijn 92/119/EEG met betrekking tot besmettelijke varkensverlamming (Teschenerziekte) en Afrikaanse varkenspest (1), en met name artikel 16, lid 1, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2002/60/EG zijn de te treffen minimummaatregelen van de Unie ter bestrijding van Afrikaanse varkenspest vastgesteld, met inbegrip van de bij bevestiging van een geval van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens toe te passen maatregelen.

(2)

Daarnaast zijn bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie (2) maatregelen op het gebied van de diergezondheid vastgesteld in verband met Afrikaanse varkenspest in de lidstaten of in gebieden daarvan als vermeld in de bijlage bij die verordening (“de betrokken lidstaten”), en in alle lidstaten, wat verplaatsingen van wilde varkens en informatieverplichtingen betreft. In de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU zijn bepaalde gebieden in de betrokken lidstaten afgebakend en in lijsten opgenomen, waaronder een lijst met gebieden met een hoog risico, waarbij het onderscheid tussen de verschillende risiconiveaus wordt gemaakt op basis van de epidemiologische situatie van die ziekte. Die bijlage is verscheidene keren gewijzigd om rekening te houden met veranderingen in de epidemiologische situatie ten aanzien van Afrikaanse varkenspest in de Unie die in die bijlage moesten worden weerspiegeld.

(3)

In 2019 heeft Slowakije de Commissie in kennis gesteld van gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens en de in Richtlijn 2002/60/EG voorgeschreven maatregelen ter bestrijding van de ziekte naar behoren getroffen.

(4)

In het licht van de huidige epidemiologische situatie en overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2002/60/EG heeft Slowakije op 27 november 2019 bij de Commissie een programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest (hierna “het uitroeiingsprogramma” genoemd) ingediend.

(5)

De bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU is laatstelijk bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/46 van de Commissie (3) gewijzigd, onder meer om rekening te houden met de gevallen van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in Slowakije, en de besmette gebieden in Slowakije zijn nu ook in de delen I en II van die bijlage opgenomen.

(6)

Het door Slowakije ingediende uitroeiingsprogramma is door de Commissie onderzocht en blijkt aan de vereisten van artikel 16 van Richtlijn 2002/60/EG te voldoen. Het uitroeiingsprogramma moet derhalve dienovereenkomstig worden goedgekeurd.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het op 27 november 2019 door Slowakije overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Richtlijn 2002/60/EG ingediende programma voor de uitroeiing van Afrikaanse varkenspest bij wilde varkens in de in de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU bedoelde gebieden wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Slowakije doet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die voor de uitvoering van het uitroeiingsprogramma nodig zijn binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum van vaststelling van dit besluit in werking treden.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 3 maart 2020.

Voor de Commissie

Stella KYRIAKIDES

Lid van de Commissie


(1)  PB L 192 van 20.7.2002, blz. 27.

(2)  Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU van de Commissie van 9 oktober 2014 betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit 2014/178/EU (PB L 295 van 11.10.2014, blz. 63).

(3)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/46 van de Commissie van 20 januari 2020 tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsbesluit 2014/709/EU betreffende maatregelen op het gebied van de diergezondheid in verband met Afrikaanse varkenspest in sommige lidstaten (PB L 16 van 21.1.2020, blz. 9).


5.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 67/139


BESLUIT (EU) 2020/369 VAN DE COMMISSIE

van 4 maart 2020

tot machtiging van verenigingen die op Unieniveau belangen van consumenten en het bedrijfsleven behartigen, om een externe waarschuwing te doen uitgaan, overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/2394 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 betreffende samenwerking tussen de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2006/2004 (1), en met name artikel 27, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) 2017/2394 zijn bepalingen vastgesteld inzake de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten die door de lidstaten zijn aangewezen als verantwoordelijk voor de handhaving van de Uniewetgeving ter bescherming van de consumentenbelangen.

(2)

Op grond van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2394 moet de Commissie verenigingen die op Unieniveau belangen van consumenten en, waar passend, van het bedrijfsleven behartigen, machtigen om een “externe waarschuwing” te doen uitgaan over vermoede inbreuken die onder deze verordening vallen.

(3)

De verenigingen waarop dit besluit betrekking heeft, zijn actief op Unieniveau en hebben blijk gegeven van hun belangstelling om deel te nemen aan het mechanisme voor externe waarschuwing. Deze verenigingen zijn geregistreerd in het transparantieregister en onderschrijven derhalve de gedragscode die is opgenomen in bijlage III bij het Akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid (2).

(4)

Verordening (EU) 2017/2394 is van toepassing met ingang van 17 januari 2020. Dit besluit moet daarom van toepassing zijn met ingang van de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, zodat de betrokken organisaties zo spoedig mogelijk aan het mechanisme voor externe waarschuwing kunnen deelnemen.

(5)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2394 is met de lidstaten overlegd over de verenigingen die onder dit besluit vallen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende verenigingen worden op grond van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) 2017/2394 gemachtigd om een externe waarschuwing te doen uitgaan:

a)

het Europees Bureau van Consumentenverenigingen (BEUC), identificatienummer in het transparantieregister: 9505781573-45;

b)

de Confederatie van Gezinsorganisaties in de Europese Unie (COFACE), identificatienummer in het transparantieregister: 93283396780-85;

c)

de Europese Gemeenschap van Verbruikerscoöperaties (EUROCOOP), identificatienummer in het transparantieregister: 3819438251-87.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 4 maart 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 345 van 27.12.2017, blz. 1.

(2)  PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11.