ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 320

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
11 december 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU en de Verordeningen (EU) nr. 596/2014 en (EU) 2017/1129 wat de bevordering van het gebruik van mkb-groeimarkten betreft ( 1 )

1

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2116 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979 ( 1 )

11

 

*

Verordening (EU) 2019/2117 van de Commissie van 29 november 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer

13

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2118 van de Commissie van 10 december 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1693 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

115

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/2119 van de Raad van 21 november 2019 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de derde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Minamata inzake kwik, in verband met de goedkeuring van een besluit tot vaststelling van grenswaarden voor kwikafval, als bedoeld in artikel 11, lid 2, van dat verdrag

117

 

*

Besluit (EU) 2019/2120 van de Commissie van 24 juni 2019 betreffende steunmaatregel SA.33078 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd ten gunste van JCDecaux Belgium Publicité (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4466)  ( 1 )

119

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1198 van de Commissie van 12 juli 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op tafel- en keukengerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 ( PB L 189 van 15.7.2019 )

159

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/1


VERORDENING (EU) 2019/2115 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 27 november 2019

tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU en de Verordeningen (EU) nr. 596/2014 en (EU) 2017/1129 wat de bevordering van het gebruik van mkb-groeimarkten betreft

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het initiatief voor de kapitaalmarktenunie beoogt de afhankelijkheid van bankleningen te verminderen, de marktgebaseerde financieringsbronnen voor het midden- en kleinbedrijf (hierna: het mkb; ook wel kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) genoemd) te diversifiëren, en de uitgifte van mkb-obligaties en mkb-aandelen op publieke markten te stimuleren. In de Unie gevestigde ondernemingen die op handelsplatformen kapitaal willen aantrekken, worden geconfronteerd met hoge eenmalige of doorlopende openbaarmakings- en nalevingskosten die hen kunnen ontmoedigen om ooit toelating tot de handel op een handelsplatform in de Unie te verkrijgen. Voorts hebben door mkb-ondernemingen uitgegeven aandelen op handelsplatformen in de Unie vaak te kampen met lagere liquiditeit en hogere volatiliteit, waardoor de kapitaalkosten stijgen en die financieringsbron te belastend wordt. Een horizontaal Uniebeleid voor het mkb in dat verband is daarom essentieel. Dit beleid moet inclusief, coherent en effectief zijn, en moet rekening houden met de verscheidenheid aan mkb-ondernemingen en hun respectieve behoeften.

(2)

Bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) is een nieuw soort handelsplatform ingesteld, de mkb-groeimarkt, zijnde een subcategorie van de multilaterale handelsfaciliteiten (multilateral trading facilities; hierna: MTF’s), om het mkb een vlottere toegang tot kapitaal te bieden, het in staat te stellen te groeien, en ook de verdere ontwikkeling te bevorderen van gespecialiseerde markten die op de behoeften van uitgevende instellingen uit het mkb met groeipotentieel willen inspelen. Al in Richtlijn 2014/65/EU luidde het dat “[e]r vooral aandacht [moet] worden besteed aan hoe de toekomstige regelgeving het gebruik van deze markt verder kan bevorderen en deze aantrekkelijk kan maken voor investeerders, de administratieve lasten kan verlichten en het mkb verder kan stimuleren om via mkb-groeimarkten toegang te krijgen tot de kapitaalmarkten”. In zijn advies over het Commissievoorstel voor deze wijzigingsverordening heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité in herinnering gebracht dat het lage niveau van communicatie alsook bureaucratie aanzienlijke belemmeringen vormen, en dat er veel meer moet worden gedaan om die obstakels uit de weg te ruimen. Voorts merkte het advies op dat de communicatie gericht moet zijn op het einde van de keten, het mkb zelf, door onder meer mkb-verenigingen, sociale partners en kamers van koophandel erbij te betrekken.

(3)

Voor instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven, blijken echter betrekkelijk weinig versoepelingen van de regelgeving te bestaan in vergelijking met instellingen die financiële instrumenten uitgeven die zijn toegelaten tot de handel op andere MTF’s of op gereglementeerde markten. De meeste verplichtingen in Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn op dezelfde wijze van toepassing op alle uitgevende instellingen, ongeacht hun omvang of het handelsplatform waar hun financiële instrumenten tot de handel zijn toegelaten. Die geringe differentiatie tussen instellingen die financiële instrumenten uitgeven die zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt en die op andere MTF’s werkt ontmoedigend voor MTF’s die zich als mkb-groeimarkt willen laten registreren, wat blijkt uit het feit dat de status van mkb-groeimarkt tot op heden niet erg gewild is. Daarom moeten er verdere, proportionele versoepelingen worden ingevoerd om het gebruik van mkb-groeimarkten te stimuleren. Het gebruik van mkb-groeimarkten moet actief worden gestimuleerd. Veel mkb-ondernemingen zijn nog altijd niet op de hoogte van het bestaan van de mkb-groeimarkten als een nieuwe categorie handelsplatformen.

(4)

Mkb-groeimarkten moeten aantrekkelijker worden gemaakt door de nalevingskosten en de administratieve lasten voor instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven omlaag te brengen. Om op gereglementeerde markten de hoogste nalevingsnormen te handhaven, moeten de in deze verordening opgenomen maatregelen worden beperkt tot op mkb-groeimarkten genoteerde ondernemingen, ongeacht het feit dat niet alle mkb-ondernemingen op mkb-groeimarkten zijn genoteerd en dat niet alle op mkb-groeimarkten genoteerde ondernemingen mkb-ondernemingen zijn. Op grond van Richtlijn 2014/65/EU kunnen maximaal 50 % van de instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven niet-mkb-ondernemingen zijn, wil de winstgevendheid van het bedrijfsmodel van de mkb-groeimarkten gehandhaafd blijven door middel van, onder meer, liquiditeit in effecten van niet-mkb-ondernemingen. Gezien de risico’s van het toepassen van verschillende regelingen op uitgevende instellingen die op hetzelfde soort handelsplatform — namelijk mkb-groeimarkten — genoteerd zijn, mogen de in deze verordening vastgestelde maatregelen niet beperkt blijven tot uitgevende mbk-instellingen. Ter wille van de consistentie voor uitgevende instellingen en de duidelijkheid voor beleggers moet de beperking van nalevingskosten en administratieve lasten gelden voor alle instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven, ongeacht hun marktkapitalisatie.

(5)

Het succes van een mkb-groeimarkt mag niet louter worden afgemeten aan het aantal daarop genoteerde vennootschappen, maar veeleer aan het groeipercentage van die vennootschappen. De aandacht moet scherper gericht worden op mkb-ondernemingen — de uiteindelijke begunstigden van deze verordening — en op hun behoeften. Minder bureaucratie is een onontbeerlijke stap in dat proces, maar ook andere stappen moeten worden ondernomen. De rechtstreeks voor mkb-ondernemingen beschikbare informatie over financieringsmogelijkheden moet worden verbeterd opdat zij zich krachtiger kunnen ontwikkelen. Versoepelingen van de regelgeving moeten ten goede komen aan kleinere ondernemingen met een groeipotentieel.

(6)

Volgens artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 596/2014 is sprake van wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap als een persoon die over voorwetenschap beschikt, die voorwetenschap bekendmaakt aan enige andere persoon, tenzij de bekendmaking plaatsvindt uit hoofde van de normale uitoefening van werk, beroep of functie. Op grond van artikel 11, lid 4, van die verordening wordt een openbaarmaking van voorwetenschap in het kader van een marktpeiling geacht te hebben plaatsgevonden in de normale uitoefening van iemands werk, beroep of functie indien de openbaarmakende marktdeelnemer zich houdt aan bepaalde verplichtingen uit hoofde van het marktpeilingskader. Een marktpeiling omvat de communicatie van informatie, voorafgaand aan de bekendmaking van een transactie, teneinde de belangstelling van potentiële beleggers in een mogelijke transactie en de daarmee verband houdende voorwaarden wat betreft de mogelijke omvang en beprijzing te peilen, aan een of meerdere potentiële beleggers. Tijdens de onderhandelingsfase van een aanbieding van effecten aan gekwalificeerde beleggers (onderhandse plaatsing) gaan uitgevende instellingen op een mkb-groeimarkt gesprekken aan met een beperkt aantal potentiële gekwalificeerde beleggers in de zin van Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad (5) om met hen te onderhandelen over alle contractvoorwaarden van de transactie.

De communicatie van informatie tijdens die onderhandelingsfase beoogt de transactie als geheel te structureren en tot een goed einde te brengen, en is niet bedoeld om de belangstelling van potentiële beleggers voor een van tevoren bepaalde transactie te peilen. De regeling van marktpeilingen voor de onderhandse plaatsing van obligaties kan soms bezwaarlijk zijn, en zowel uitgevende instellingen als beleggers ontmoedigen om gesprekken over deze transacties aan te gaan. Om de onderhandse plaatsing van obligaties op mkb-groeimarkten aantrekkelijker te maken, moet de openbaarmaking van voorwetenschap aan gekwalificeerde beleggers voor dit soort transacties worden geacht te hebben plaatsgevonden uit hoofde van de normale uitoefening van het werk, het beroep of de functie van een persoon, en moet die openbaarmaking worden uitgezonderd van de marktpeilingsregeling, mits een passende geheimhoudingsovereenkomst voorhanden is.

(7)

Enige liquiditeit in de aandelen van een uitgevende instelling kan worden bewerkstelligd via liquiditeitsmechanismen als market-making-regelingen of liquiditeitscontracten. Een market-making-regeling betreft een overeenkomst tussen een marktexploitant en een derde die zich ertoe verbindt de liquiditeit in bepaalde aandelen op peil te houden, en in ruil daarvoor korting op handelsvergoedingen krijgt. Een liquiditeitscontract betreft een overeenkomst tussen een uitgevende instelling en een derde die zich ertoe verbindt te zorgen voor liquiditeit in de aandelen van de uitgevende instelling, en namens de uitgevende instelling. Om de marktintegriteit ten volle te bewaren, moeten liquiditeitscontracten onder een aantal voorwaarden beschikbaar zijn voor alle instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven.

Niet alle bevoegde autoriteiten hebben overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 geaccepteerde marktpraktijken ten aanzien van liquiditeitscontracten vastgesteld, waardoor niet alle instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven in de Unie momenteel toegang hebben tot liquiditeitsregelingen. Het ontbreken van liquiditeitsregelingen kan een belemmering vormen voor de goede ontwikkeling van mkb-groeimarkten. Er moet dan ook een Uniekader tot stand worden gebracht dat instellingen die tot mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven, in staat stelt een liquiditeitscontract met een liquiditeitsverschaffer te sluiten indien op nationaal niveau geen geaccepteerde marktpraktijk is vastgesteld. Krachtens een dergelijk Uniekader zou een persoon die een liquiditeitscontract met een liquiditeitsverschaffer aangaat, niet worden geacht zich bezig te houden met marktmanipulatie. Het is evenwel essentieel dat het voorgestelde Uniekader inzake liquiditeitscontracten voor mkb-groeimarkten niet in de plaats komt van bestaande of toekomstige geaccepteerde nationale marktpraktijken, maar deze slechts aanvult. Voorts is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid behouden geaccepteerde marktpraktijken voor liquiditeitscontracten vast te stellen, om zodoende de voorwaarden ervan af te stemmen op de plaatselijke omstandigheden, dan wel dergelijke overeenkomsten uit te breiden tot andere niet-liquide effecten dan op handelsplatformen tot de handel toegelaten aandelen.

(8)

Ter wille van consistente harmonisering van het voorgestelde Uniekader voor liquiditeitscontracten moet de Commissie op grond van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en overeenkomstig artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 bij gedelegeerde handelingen overgaan tot de vaststelling van technische reguleringsnormen, met een voor dit soort contracten te gebruiken model dat is ontwikkeld door de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6) opgerichte Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten; ESMA).

(9)

Overeenkomstig artikel 17, lid 4, van Verordening (EU) nr. 596/2014 kunnen uitgevende instellingen besluiten de openbaarmaking van voorwetenschap uit te stellen indien de rechtmatige belangen van de uitgevende instellingen waarschijnlijk zullen worden geschaad, indien het uitstel het publiek allicht niet zal misleiden en indien de uitgevende instellingen de vertrouwelijkheid van de informatie kunnen garanderen. De uitgevende instellingen moeten de bevoegde autoriteit daarvan evenwel op te hoogte stellen en de redenen voor het besluit tot uitstel schriftelijk toelichten. Die kennisgevingsverplichting kan belastend zijn indien ze wordt opgelegd aan uitgevende instellingen wier financiële instrumenten uitsluitend zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt. Een lichtere eis voor zulke uitgevende instellingen, waarbij zij worden verplicht om de redenen voor het uitstel alleen op verzoek van de bevoegde autoriteit toe te lichten, zou de administratieve lasten voor uitgevende instellingen verminderen zonder een significante invloed te hebben op de mogelijkheden van de bevoegde autoriteit om toe te zien op de openbaarmaking van voorwetenschap, mits de bevoegde autoriteit nog steeds in kennis wordt gesteld van het besluit tot uitstel en mits zij een onderzoek kan instellen als zij twijfel heeft over dat besluit.

(10)

De huidige, minder stringente vereiste voor instellingen die tot een mkb-groeimarkt toegelaten financiële instrumenten uitgeven om overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) nr. 596/2014 alleen op verzoek van de bevoegde autoriteit een lijst van insiders op te stellen, heeft in de praktijk weinig effect omdat die uitgevende instellingen nog steeds onderworpen zijn aan de voorschriften inzake de doorlopende monitoring van de personen die in de context van lopende projecten als insiders kunnen worden aangemerkt. Het bestaande voorschrift moet dan ook worden vervangen door de mogelijkheid voor instellingen die tot een mkb-groeimarkt toegelaten financiële instrumenten uitgeven om alleen een lijst van personen bij te houden die in de normale uitoefening van hun functie regelmatig toegang hebben tot voorwetenschap, zoals directeuren, leden van bestuursraden of interne adviseurs. Het zou voor instellingen die tot een mkb-groeimarkt toegelaten financiële instrumenten uitgeven ook belastend zijn om de in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 van de Commissie (7) vastgestelde lijsten van personen met voorwetenschap (lijsten van insiders) onmiddellijk te moeten bijwerken. Aangezien sommige lidstaten echter van mening zijn dat lijsten van personen met voorwetenschap (lijsten van insiders) belangrijk zijn om een hoger niveau van marktintegriteit te bereiken, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen instellingen die tot een mkb-groeimarkt toegelaten financiële instrumenten uitgeven te verplichten uitgebreidere lijsten van personen met voorwetenschap (lijsten van insiders) te verstrekken waarop alle personen zijn opgenomen die toegang hebben tot voorwetenschap. Aangezien het mkb echter niet meer dan proportionele administratieve lasten mogen worden opgelegd, moeten die uitgebreidere lijsten evenwel een beperktere administratieve last inhouden dan volledige lijsten van personen met voorwetenschap (lijsten van insiders).

(11)

Het is essentieel dat duidelijk wordt gemaakt dat de verplichting om lijsten van insiders op te stellen, geldt voor zowel uitgevende instellingen als personen die namens hen of voor hun rekening handelen. De verantwoordelijkheden van personen die handelen namens of voor rekening van de uitgevende instelling met betrekking tot het opstellen van de lijsten van insiders moeten worden verduidelijkt ter voorkoming van uiteenlopende interpretaties en praktijken in de Unie. De desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) nr. 596/2014 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Op grond van artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 596/2014 moeten uitgevende instellingen en deelnemers aan de emissierechtenmarkt informatie over transacties die zijn verricht door personen met leidinggevende verantwoordelijkheid en door nauw verbonden personen, binnen drie werkdagen na de transactie openbaar maken. Personen met leidinggevende verantwoordelijkheid en nauw verbonden personen moeten hun transacties binnen dezelfde termijn aan de uitgevende instelling of aan de deelnemer aan de emissierechtenmarkt mededelen. Indien uitgevende instellingen en deelnemers aan de emissierechtenmarkt door personen met leidinggevende verantwoordelijkheid of door nauw verbonden personen op een laat tijdstip in kennis worden gesteld van de door die personen verrichte transacties, is het voor de uitgevende instellingen of de deelnemers aan de emissierechtenmarkt technisch moeilijk om de termijn van drie dagen in acht te nemen, hetgeen aanleiding kan geven tot aansprakelijkheidskwesties. Uitgevende instellingen en deelnemers aan de emissierechtenmarkt moeten daarom de mogelijkheid hebben transacties openbaar te maken binnen twee werkdagen nadat zij door de personen met leidinggevende verantwoordelijkheid of de nauw verbonden personen van die transacties in kennis zijn gesteld.

(13)

Krachtens Verordening (EU) 2017/1129 is een uitgevende instelling onder bepaalde voorwaarden niet gehouden een prospectus te publiceren in het geval van effecten aangeboden bij een overname middels een openbaar aanbod tot ruil en in het geval van effecten die worden aangeboden of toegewezen dan wel toe te wijzen zijn bij een fusie of splitsing. In plaats daarvan moet een document met minimale informatie over de transactie en het effect daarvan op de uitgevende instelling ter beschikking van het publiek worden gesteld. Er bestaat geen unierechtelijke vereiste voor een nationale bevoegde autoriteit om zo'n document te toetsen of goed te keuren vóór de publicatie ervan, en de inhoud ervan is beperkter dan die van een prospectus. Een dergelijke vrijstelling kan als onbedoeld effect hebben dat een niet-beursgenoteerde onderneming in bepaalde omstandigheden een initiële toelating van haar aandelen tot de handel op een gereglementeerde markt kan uitvoeren zonder een prospectus te vervaardigen. Zulks onthoudt beleggers de nuttige informatie die in een prospectus staat, terwijl de aan de markt verstrekte informatie onttrokken wordt aan iedere toetsing door een nationale bevoegde autoriteit. Daarom is het passend een niet-beursgenoteerde onderneming die om toelating tot de handel op een gereglementeerde markt verzoekt na een openbaar aanbod tot ruil, een fusie of een splitsing, te verplichten een prospectus te publiceren.

(14)

Artikel 14 van Verordening (EU) 2017/1129 staat het gebruik van een vereenvoudigd prospectus momenteel niet toe voor uitgevende instellingen waarvan de effecten gedurende ten minste de laatste 18 maanden zonder onderbreking tot de handel op een gereglementeerde markt of een mkb-groeimarkt toegelaten zijn geweest en die effecten willen uitgeven die fungibel zijn met eerder uitgegeven effecten. Daarom moet artikel 14 van die verordening worden gewijzigd opdat uitgevende instellingen de vereenvoudigde prospectus kunnen gebruiken.

(15)

Mkb-groeimarkten mogen niet als laatste stap in het opschalingsproces van uitgevende instellingen worden beschouwd en moeten integendeel succesvolle ondernemingen in staat stellen door te groeien en op een goede dag de stap te zetten naar een gereglementeerde markt om te genieten van meer liquiditeit en een groter aantal beleggers. Om de overgang van een mkb-groeimarkt naar een gereglementeerde markt te vergemakkelijken, moeten groeiende ondernemingen de vereenvoudigde openbaarmakingsregeling als beschreven in artikel 14 van Verordening (EU) 2017/1129 kunnen gebruiken voor toelating om te handelen op een gereglementeerde markt van effecten die fungibel zijn met eerder uitgegeven effecten, op voorwaarde dat die ondernemingen effecten aan het publiek hebben aangeboden die reeds gedurende ten minste twee jaar zonder onderbreking tot de handel op een mkb-groeimarkt toegelaten zijn geweest en die gedurende die periode, volledig aan de meldings- en openbaarmakingsverplichtingen hebben voldaan. Een tweejarige periode moet uitgevende instellingen in staat stellen voldoende reputatie op te bouwen en de markt te voorzien van informatie over hun financiële prestaties en verslagleggingsverplichtingen krachtens Richtlijn 2014/65/EU.

(16)

Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (8) legt instellingen die op mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven geen verplichting op om hun jaarrekeningen te publiceren conform internationale standaarden voor financiële verslaglegging. Om te voorkomen dat wordt afgeweken van de normen voor gereglementeerde markten, moeten instellingen die op mkb-groeimarkten toegelaten financiële instrumenten uitgeven die willen gebruikmaken van de in artikel 14 van Verordening (EU) 2017/1129 uiteengezette vereenvoudigde openbaarmakingsregeling voor de toelating van hun effecten tot de handel op een gereglementeerde markt, evenwel in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1606/2002 hun meest recente jaarrekening, die vergelijkende informatie voor het voorgaande jaar bevat, opstellen, voor zover zij verplicht zouden zijn geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen ten gevolge van de toepassing van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) na de toelating van hun financiële instrumenten tot de handel op een gereglementeerde markt. Indien de toepassing van die richtlijn uitgevende instellingen niet zou verplichten dergelijke jaarrekeningen op te stellen, moeten zij voldoen aan de nationale wetgeving van de lidstaat waar zij zijn opgericht.

(17)

Het doel van deze verordening strookt met de doelstellingen van het EU-groeiprospectus, zoals beschreven in artikel 15 van Verordening (EU) 2017/1129. Het EU-groeiprospectus is kort en kan daarom goedkoper worden vervaardigd, waardoor de kosten voor het mkb lager uitvallen. Mkb-ondernemingen moeten ervoor kunnen kiezen het EU-groeiprospectus te gebruiken. De huidige definities van mkb-ondernemingen in Verordening (EU) 2017/1129 kunnen te restrictief zijn, vooral voor uitgevende instellingen die toelating tot de handel op een mkb-groeimarkt willen verkrijgen en die doorgaans groter zijn dan traditionele mkb-ondernemingen. Bijgevolg zouden kleinere uitgevende instellingen het EU-groeiprospectus niet kunnen gebruiken bij aanbiedingen aan het publiek die onmiddellijk worden gevolgd door een initiële toelating tot de handel op een mkb-groeimarkt, ook niet indien hun beurswaarde na hun toelating tot de handel lager is dan 200 000 000 EUR. Daarom moet Verordening (EU) 2017/1129 worden gewijzigd opdat uitgevende instellingen met een beurswaarde van minder dan ongeveer 200 000 000 EUR die een initiële aanbieding aan het publiek willen doen, een EU-groeiprospectus kunnen opstellen.

(18)

Gezien het belang van het mkb voor de werking van de economie van de Unie moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het effect van het Unierecht inzake financiële diensten op de financiering van het mkb. Daartoe moet de Commissie bij de beoordeling van rechtshandelingen die van invloed zijn op de financiering van beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde mkb-ondernemingen, regulerings- of administratieve obstakels, ook in verband met onderzoek, die investeringen in het mkb beperken of zelfs voorkomen, analyseren. Hierbij moet de Commissie de ontwikkeling van kapitaalstromen naar het mkb beoordelen en streven naar regels die de financiering van het mkb stimuleren.

(19)

Richtlijn 2014/65/EU en de Verordeningen (EU) nr. 596/2014 en (EU) 2017/1129 moeten dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(20)

Deze verordening moet van toepassing zijn met ingang van 31 december 2019. Artikel 1 moet evenwel van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 596/2014

Verordening (EU) nr. 596/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 11 wordt het volgende lid ingevoegd:

“1 bis.   Wanneer een aanbieding van effecten uitsluitend gericht is tot gekwalificeerde beleggers in de zin van artikel 2, onder e), van Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad (*1), vormt mededeling van informatie aan bedoelde gekwalificeerde beleggers geen marktpeiling indien deze geschiedt met het oog op onderhandelingen over de contractvoorwaarden van hun deelneming aan een uitgifte van obligaties door een uitgevende instelling waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de handel op een handelsplatform, of door een derde die namens of voor rekening van deze uitgevende instelling optreedt. Een dergelijke mededeling van informatie wordt geacht te zijn gedaan uit hoofde van de normale uitoefening van iemands werk, beroep of functie zoals bepaald in artikel 10, lid 1, van onderhavige verordening en vormt derhalve geen onrechtmatige openbaarmaking van voorwetenschap. Die uitgevende instelling of eenieder die namens of voor rekening van die uitgevende instelling optreedt, ziet erop toe dat gekwalificeerde beleggers die de informatie ontvangen, op de hoogte zijn van de daarmee samenhangende verplichtingen uit hoofde van de wet- en regelgeving, en dat ook schriftelijk verklaren, alsook van de sancties die verbonden zijn aan handel met voorwetenschap en aan onrechtmatige openbaarmaking van voorwetenschap.50

(*1)  Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).”."

2)

Aan artikel 13 worden de volgende leden toegevoegd:

“12.   Onverminderd geaccepteerde marktparktijken die zich conform de leden 1 tot en met 11 van dit artikel hebben ontwikkeld, mag een uitgevende instelling van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt, een liquiditeitscontract voor haar aandelen sluiten indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de voorwaarden van het liquiditeitscontract voldoen aan de in lid 2 van dit artikel en in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/908 van de Commissie (*2) vastgestelde criteria;

b)

het liquiditeitscontract wordt opgesteld overeenkomstig het in lid 13 van dit artikel bedoelde Uniemodel;

c)

de liquiditeitsverschaffer is overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU terdege gemachtigd door de bevoegde autoriteit en is als marktlid geregistreerd bij de marktexploitant of de beleggingsonderneming die de mkb-groeimarkt exploiteert;

d)

de marktexploitant of de beleggingsonderneming die de mkb-groeimarkt exploiteert, verklaart schriftelijk aan de uitgevende instelling, een kopie van het liquiditeitscontract te hebben ontvangen en met de voorwaarden van dat contract in te stemmen.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde uitgevende instelling kan te allen tijde aantonen dat doorlopend wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder het contract werd gesloten. Die uitgevende instelling en de marktexploitant of de beleggingsonderneming die de mkb-groeimarkt exploiteert, verstrekken de bevoegde autoriteiten desgevraagd een kopie van het liquiditeitscontract.

13.   ESMA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen om een model voor het sluiten van een liquiditeitscontract overeenkomstig lid 12 op te stellen, om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in lid 2 bedoelde criteria, waaronder die inzake transparantie van de markt en de uitvoering van de liquiditeitsverschaffing.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 september 2020 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(*2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/908 van de Commissie van 26 februari 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende de criteria, de procedure en de vereisten voor de vaststelling van een geaccepteerde marktpraktijk en de voorwaarden voor het handhaven, stopzetten of wijzigen van de acceptatievoorwaarden daarvan (PB L 153 van 10.6.2016, blz. 3).”."

3)

Aan artikel 17, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de derde alinea van dit lid, verstrekt een uitgevende instelling waarvan de financiële instrumenten uitsluitend tot de handel op een mkb-groeimarkt zijn toegelaten, de krachtens lid 3 omschreven bevoegde autoriteit slechts op verzoek een schriftelijke toelichting. Zolang de uitgevende instelling haar besluit tot uitstel kan rechtvaardigen, is zij niet verplicht die toelichting te registreren.”.

4)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   Uitgevende instellingen en personen die namens hen of voor hun rekening handelen:

a)

stellen ieder een lijst op van de personen die toegang hebben tot voorwetenschap en die bij hen op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn of anderszins taken verrichten in het kader waarvan zij toegang hebben tot voorwetenschap, zoals adviseurs, accountants of ratingbureaus (lijst van insiders);

b)

werken ieder de lijst van insiders meteen bij overeenkomstig lid 4, en

c)

verstrekken ieder de lijst van insiders desgevraagd zo snel mogelijk aan de bevoegde autoriteit.

2.   Uitgevende instellingen en personen die namens hen of voor hun rekening handelen, nemen alle redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen op de lijst van insiders schriftelijk de wettelijke en regulerende taken erkennen die hun activiteiten met zich meebrengen, alsook op de hoogte zijn van de sancties die van toepassing zijn op handel met voorwetenschap en het wederrechtelijk mededelen van voorwetenschap.

Indien een andere persoon door de uitgevende instelling wordt gevraagd een lijst van insiders op te stellen en bij te werken, blijft de uitgevende instelling volledig verantwoordelijk voor het naleven van de in dit artikel bedoelde verplichting. De uitgevende instelling behoudt te allen tijde recht op toegang tot de lijst van insiders die door de andere persoon is opgesteld.”;

b)

de leden 4, 5 en 6 worden vervangen door:

“4.   Uitgevende instellingen en personen die namens hen of voor hun rekening handelen, werken ieder in de volgende omstandigheden hun lijst van insiders meteen bij, met vermelding van de datum waarop dit geschiedt:

a)

indien er zich een wijziging voordoet in de reden waarom een persoon op de lijst van insiders staat;

b)

indien een nieuwe persoon toegang tot voorwetenschap heeft en daarom aan de lijst van insiders moet worden toegevoegd;

c)

indien een persoon niet langer toegang tot voorwetenschap heeft.

Elke bijwerking vermeldt de datum en het tijdstip waarop de wijziging die tot de bijwerking heeft geleid, plaatsvond.

5.   Uitgevende instellingen en personen die namens hen of voor hun rekening handelen, bewaren ieder hun lijst van insiders ten minste vijf jaar nadat deze is opgesteld of bijgewerkt.

6.   Uitgevende instellingen waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt, mogen op hun lijsten van insiders alleen personen opnemen die door de aard van hun functie of positie bij de uitgevende instelling regelmatig toegang tot voorwetenschap hebben.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid, en indien dit op grond van specifieke bekommernissen inzake nationale marktintegriteit gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten van uitgevende instellingen waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de handel op een mkb-groeimarkt, eisen om alle in lid 1, onder a), bedoelde personen op hun lijsten van insiders op te nemen. Die lijsten bevatten informatie als gespecificeerd in het door ESMA op grond van de vierde alinea van dit lid vastgestelde model.

De in de eerste en de tweede alinea van dit lid bedoelde lijsten van insiders worden op haar verzoek zo snel mogelijk aan de bevoegde autoriteit ter beschikking gesteld.

ESMA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op voor het bepalen van het precieze model van de lijsten van insiders als bedoeld in de tweede alinea van dit lid. Het model van de lijsten van insiders moet proportioneel zijn en een beperktere administratieve last inhouden dan het in lid 9 bedoelde model van de lijsten van insiders.

ESMA legt die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 1 september 2020 aan de Commissie voor.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de vierde alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010.”.

5)

In artikel 19, lid 3, wordt de eerste alinea vervangen door:

“3.   De uitgevende instelling of de deelnemer aan de emissierechtenmarkt maakt de informatie die vervat ligt in een in lid 1 bedoelde kennisgeving binnen twee werkdagen na ontvangst van die kennisgeving openbaar.”.

6)

In artikel 35 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De in artikel 6, leden 5 en 6, artikel 12, lid 5, artikel 17, lid 2, derde alinea, artikel 17, lid 3, artikel 19, leden 13 en 14, en artikel 38 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 31 december 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van een termijn tegen verlenging verzet.”.

Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/1129

Verordening (EU) 2017/1129 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 worden de volgende leden ingevoegd:

“6 bis.   De in lid 4, onder f), en in lid 5, onder e), vervatte vrijstellingen gelden uitsluitend voor effecten met een aandelenkarakter en enkel in de volgende gevallen:

a)

de aangeboden effecten met een aandelenkarakter zijn fungibel met bestaande effecten die reeds vóór de overname en de daarmee verbonden transactie tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, en de overname wordt niet beschouwd als een omgekeerde overname in de zin van alinea B19 van de bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (*3) goedgekeurde internationale standaard voor financiële verslaglegging (IFRS) 3, Business Combinations, of

b)

de toezichthoudende autoriteit die, in voorkomend geval, bevoegd is om het biedingsdocument krachtens Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad (*4) te herzien, heeft voorafgaande goedkeuring verleend voor het in lid 4, onder f), of in lid 5, onder e), van dit artikel bedoelde document.

6 ter.   De in lid 4, onder g), en in lid 5, onder f), vervatte vrijstellingen gelden uitsluitend voor effecten met een aandelenkarakter waarvan de transactie niet wordt beschouwd als een omgekeerde overname in de zin van alinea B19 van IFRS 3, Business Combinations, en enkel in de volgende gevallen:

a)

de effecten met een aandelenkarakter van de overnemende entiteit waren reeds vóór de transactie tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten;

b)

de effecten met een aandelenkarakter van de entiteiten die gesplitst worden, waren reeds vóór de transactie tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten.

(*3)  Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1)."

(*4)  Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12).”."

2)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

onverminderd artikel 1, lid 5, uitgevende instellingen waarvan effecten met een aandelenkarakter reeds gedurende ten minste de laatste 18 maanden zonder onderbreking tot de handel op een gereglementeerde markt of een mkb-groeimarkt waren toegelaten, en die effecten zonder aandelenkarakter uitgeven, of effecten welke toegang geven tot effecten met een aandelenkarakter die fungibel zijn met de bestaande effecten met een aandelenkarakter van de uitgevende instelling die al toegelaten zijn tot de handel;”;

ii)

het volgende punt wordt toegevoegd:

“d)

uitgevende instellingen waarvan de effecten zonder onderbreking gedurende ten minste twee jaar aan het publiek zijn aangeboden en toegelaten zijn tot een mkb-groeimarkt, en die gedurende de periode waarin zij tot de handel waren toegelaten, volledig voldaan hebben aan de meldings- en openbaarmakingsverplichtingen en die toegang willen krijgen tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten die fungibel zijn met bestaande effecten die al eerder zijn uitgegeven.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

aan de tweede alinea wordt de volgende zin toegevoegd:

“De in dit artikel, lid 1, eerste alinea, onder d), bedoelde uitgevende instellingen en die na de toelating van hun effecten tot de handel op een gereglementeerde markt verplicht zijn geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (*5), verzamelen de meest recente financiële informatie op grond van lid 3, tweede alinea, onder a), van dit artikel — die in het vereenvoudigde prospectus informatie bevat die een vergelijking maakt met het voorgaande jaar — overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (*6).

(*5)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19)."

(*6)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).”;"

ii)

de volgende alinea’s worden toegevoegd:

“De in dit artikel, lid 1, eerste alinea, onder d), bedoelde uitgevende instellingen die na de toelating van hun effecten tot de handel op een gereglementeerde markt niet verplicht zijn geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU, verzamelen de meest recente financiële informatie op grond van lid 3, tweede alinea, onder a), van dit artikel — die in het vereenvoudigde prospectus informatie bevat die een vergelijking maakt met het voorgaande jaar — overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waar de uitgevende instelling is opgericht.

Uitgevende instellingen uit derde landen waarvan de effecten tot de handel op een mkb-groeimarkt zijn toegelaten, verzamelen de meest recente financiële informatie op grond van lid 3, tweede alinea, onder a), van dit artikel — die in het vereenvoudigde prospectus informatie bevat waarin een vergelijking met het voorgaande jaar wordt gemaakt — overeenkomstig hun nationale standaarden voor jaarrekeningen, op voorwaarde dat die standaarden gelijkwaardig zijn aan Verordening (EG) nr. 1606/2002. Indien die nationale standaarden voor jaarrekeningen land niet gelijkwaardig zijn aan de internationale standaarden voor financiële verslaglegging, wordt de financiële informatie aangepast op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002.”;

c)

in lid 3, tweede alinea, wordt punt e) vervangen door:

“e)

voor effecten met een aandelenkarakter, met inbegrip van effecten die toegang geven tot effecten met een aandelenkarakter, de verklaring inzake het werkkapitaal, het overzicht van de kapitalisatie en de schuldenlast, een openbaarmaking van relevante belangenconflicten en transacties met verbonden partijen, belangrijke aandeelhouders en, in voorkomend geval, pro forma financiële informatie.”.

3)

In artikel 15, lid 1, eerste alinea, wordt het volgende punt ingevoegd:

“c bis)

andere uitgevende instellingen dan mkb-ondernemingen, die aandelen aanbieden aan het publiek en tegelijk een verzoek indienen om die aandelen tot de handel op een mkb-groeimarkt toe te laten, op voorwaarde dat die uitgevende instellingen geen aandelen hebben die reeds tot de handel op een mkb-groeimarkt zijn toegelaten en dat de gecombineerde waarde van de twee volgende componenten lager is dan 200 000 000 EUR:

i)

de uiteindelijke verkoopkoers, of de maximumprijs in het in artikel 17, lid 1, onder b), i), bedoelde geval;

ii)

het totale aantal aandelen die in omloop zijn onmiddellijk na de aanbieding van de aandelen aan het publiek, berekend ofwel op basis van het bedrag van de aan het publiek aangeboden aandelen, ofwel, in het in artikel 17, lid 1, onder b), i), bedoelde geval, op basis van het maximumbedrag van de aan het publiek aangeboden aandelen.”.

4)

In bijlage V wordt punt II vervangen door:

“II.

Verklaring inzake de kapitalisatie en de schuldenlast (alleen voor effecten met aandelenkarakter die worden uitgegeven door ondernemingen met een beurswaarde van meer dan 200 000 000 EUR) en verklaring over het werkkapitaal (alleen voor effecten met een aandelenkarakter).

Het doel is dat informatie wordt verstrekt over de kapitalisatie en de schuldenlast van de uitgevende instelling, evenals informatie over de vraag of het werkkapitaal volstaat om aan de huidige behoeften van de uitgevende instelling te voldoen of, indien dit niet het geval is, hoe de uitgevende instelling voorstelt in het benodigde extra werkkapitaal te voorzien.”.

Artikel 3

Wijziging van Richtlijn 2014/65/EU

Aan artikel 33 van Richtlijn 2014/65/EU wordt het volgende lid toegevoegd:

“9.   De Commissie richt uiterlijk op 1 juli 2020 een deskundigengroep van belanghebbenden op om toe te zien op de werking en het succes van mkb-groeimarkten. Uiterlijk op 1 juli 2021 publiceert de deskundigengroep van belanghebbenden een verslag over haar conclusies.”.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 31 december 2019. Artikel 1 is evenwel van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 27 november 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D. M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

T. TUPPURAINEN


(1)  PB C 440 van 6.12.2018, blz. 79.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2019 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 8 november 2019.

(3)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(4)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).

(6)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/347 van de Commissie van 10 maart 2016 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de precieze indeling van lijsten van personen met voorwetenschap en voor het bijwerken van lijsten van personen met voorwetenschap overeenkomstig Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 49).

(8)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2116 VAN DE COMMISSIE

van 28 november 2019

tot vaststelling van het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 531/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (1), en met name artikel 6 sexies, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 531/2012 mogen binnenlandse roamingaanbieders, met ingang van 15 juni 2017, roamende klanten in eender welke lidstaat geen toeslag bovenop de binnenlandse retailprijs in rekening brengen voor ontvangen gereguleerde roaminggesprekken, wanneer dergelijke gesprekken binnen de voor het beleid inzake redelijk gebruik toegestane grenzen zijn.

(2)

Verordening (EU) nr. 531/2012 beperkt de toeslag voor het ontvangen van gereguleerde roaminggesprekken tot het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie.

(3)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979 van de Commissie (2) is, op basis van de waarden van de gegevens van 1 juli 2018, het in 2019 toe te passen gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie vastgesteld.

(4)

Het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie heeft de Commissie van bijgewerkte informatie voorzien die het heeft verzameld bij de nationale regelgevende instanties van de lidstaten, betreffende het maximale niveau van de tarieven voor mobiele afgifte dat zij overeenkomstig de artikelen 7 en 16 van Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en artikel 13 van Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) in elke nationale markt voor gespreksafgifte op wholesaleniveau aan afzonderlijke mobiele netwerken hebben opgelegd, en betreffende het totale aantal abonnees in de lidstaten.

(5)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 531/2012 heeft de Commissie het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie berekend door het maximale tarief voor mobiele afgifte in een bepaalde lidstaat te vermenigvuldigen met het totale aantal abonnees in die lidstaat, die berekening voor alle lidstaten te herhalen en vervolgens de verkregen som te delen door het totale aantal abonnees in alle lidstaten, op basis van de waarden van de gegevens van 1 juli 2019. Voor staten die niet tot de eurozone behoren, is de toepasselijke wisselkoers het gemiddelde voor het tweede kwartaal van 2019 uit de database van de Europese Centrale Bank.

(6)

De in Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979 vastgestelde waarde van het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie moet derhalve worden bijgewerkt.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979 moet derhalve worden ingetrokken.

(8)

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 531/2012 moet de Commissie het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie zoals vastgesteld in deze uitvoeringsverordening jaarlijks evalueren.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor communicatie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie wordt vastgesteld op 0,0079 EUR per minuut.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 172 van 30.6.2012, blz. 10.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1979 van de Commissie van 13 december 2018 tot vaststelling van het gewogen gemiddelde van de maximale tarieven voor mobiele afgifte in de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/2311 (PB L 317 van 14.12.2018, blz. 10).

(3)  Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en ‐diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33).

(4)  Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7).


11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/13


VERORDENING (EU) 2019/2117 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2019

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (1), en met name artikel 19, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 338/97 reguleert de handel in de dier- en plantensoorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening. De soorten die in de bijlage zijn opgenomen, omvatten de soorten die zijn opgenomen in de bijlagen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) (“de overeenkomst”), alsmede soorten waarvan de staat van instandhouding controle op of monitoring van het handelsverkeer van, naar en binnen de Unie vereist.

(2)

Op de 18e vergadering van de Conferentie van de Partijen bij de overeenkomst, gehouden te Genève, Zwitserland, van 17 tot en met 28 augustus 2019 (“CoP 18”), zijn enkele wijzigingen aangebracht in de bijlagen bij de overeenkomst. Deze wijzigingen moeten worden weerspiegeld in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 338/97.

(3)

De volgende taxa waren opgenomen in bijlage I bij de overeenkomst en moeten worden opgenomen in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 338/97: Ceratophora erdeleni, Ceratophora karu, Ceratophora tennentii, Cophotis ceylanica, Cophotis dumbara, Gonatodes daudini, Achillides chikae hermeli en Parides burchellanus.

(4)

De volgende soorten zijn overgebracht van bijlage II naar bijlage I bij de overeenkomst en moeten worden geschrapt uit bijlage B en worden opgenomen in bijlage A bij Verordening (EG) nr. 338/97: Aonyx cinerea, Lutrogale perspicillata, Balearica pavonina, Cuora bourreti, Cuora picturata, Mauremys annamensis en Geochelone elegans. Malacochersus tornieri werd overgebracht van bijlage II naar bijlage I bij de overeenkomst; de soort is reeds opgenomen in bijlage A en alleen de verwijzing naar de desbetreffende bijlage bij de overeenkomst moet worden gewijzigd.

(5)

De volgende taxa zijn overgebracht van bijlage I naar bijlage II bij de overeenkomst en moeten worden geschrapt uit bijlage A en worden opgenomen in bijlage B bij Verordening (EG) nr. 338/97: Vicugna vicugna (populatie in de provincie Salta, Argentinië, met annotatie), Leporillus conditor, Pseudomys fieldi praeconis (met wijziging nomenclatuur naar Pseudomys fieldi), Xeromys myoides, Zyzomys pedunculatus, Dasyornis broadbenti litoralis, Dasyornis longirostris en Crocodylus acutus (populatie in Mexico, met annotatie).

(6)

De volgende familie, geslachten en soorten waren opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst en moeten worden toegevoegd aan bijlage B bij Verordening (EG) nr. 338/97: Giraffa camelopardalis, Syrmaticus reevesii, Ceratophora aspera (met annotatie), Ceratophora stoddartii (met annotatie), Lyriocephalus scutatus (met annotatie), Goniurosaurus spp., (met annotatie), Gekko gecko, Paroedura androyensis, Ctenosaura spp. (vier soorten van dit geslacht waren eerder opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst en zijn thans als deel van het geslacht vermeld), Pseudocerastes urarachnoides, Echinotriton chinhaiensis, Echinotriton maxiquadratus, Paramesotriton spp. (één soort van dit geslacht was eerder opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst en is thans als deel van het geslacht vermeld), Tylototriton spp., Isurus oxyrinchus, Isurus paucus, Glaucostegus spp., Rhinidae spp., Holothuria fuscogilva (met vertraagde uitvoering), Holothuria nobilis (met vertraagde uitvoering), Holothuria whitmaei (met vertraagde uitvoering), Poecilotheria spp., Widdringtonia whytei, Pterocarpus tinctorius (met annotatie), Cedrela spp. (met annotatie en met vertraagde uitvoering).

(7)

Syrmaticus reevesii, Ctenosaura quinquecarinata, Paramesotriton spp. en Tylototriton spp., die tot dusver waren opgenomen in bijlage D bij Verordening (EG) nr. 338/97, moeten uit die bijlage worden geschrapt nu zij bij de CoP 18 zijn opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst.

(8)

Het onderdeel inzake interpretatie van de bijlagen bij de overeenkomst is gewijzigd en een aantal annotaties met betrekking tot verschillende taxa die in de bijlagen bij de overeenkomst zijn opgenomen, zijn tijdens de CoP 18 goedgekeurd of gewijzigd en moeten ook worden weerspiegeld in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 338/97.

a)

De volgende annotaties werden opgenomen:

een annotatie voor de in bijlage II bij de overeenkomst opgenomen species Saiga tatarica en Saiga borealis, en

de annotatie # 17 (ter vervanging van annotatie # 5) voor de soort Pericopsis elata die is opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst.

b)

De volgende annotaties werden gewijzigd:

de annotatie voor de in bijlage II bij de overeenkomst vermelde soort Vicugna vicugna,

de annotatie # 4 f) voor de in bijlage II bij de overeenkomst opgenomen soort Aloe ferox,

de annotatie # 16 voor de vermelding van Adansonia grandidieri in biljage II bij de overeenkomst, en

de annotatie # 15 voor de opname in de lijst in bijlage II bij de overeenkomst van het geslacht Dalbergia spp. en de soorten Guibourtia deniusei, Guibourtia pellegriniana, Guibourtia tessmannii.

(9)

In de “Opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D” moeten definities worden opgenomen van de termen “Afgewerkte muziekinstrumenten”, “Afgewerkte accessoires voor muziekinstrumenten”, “Afgewerkte onderdelen van muziekinstrumenten”, “Verzending” en “Bewerkt hout”, aangezien deze definities op de CoP 18 zijn aangenomen.

(10)

De volgende soorten zijn onlangs in bijlage III bij de overeenkomst opgenomen: Sphaerodactylus armasi, Sphaerodactylus celicara, Sphaerodactylus dimorphicus, Sphaerodactylus intermedius, Sphaerodactylus nigropunctatus alayoi, Sphaerodactylus nigropunctatus granti, Sphaerodactylus nigropunctatus lissodesmus, Sphaerodactylus nigropunctatus ocujal, Sphaerodactylus nigropunctatus strategus, Sphaerodactylus notatus atactus, Sphaerodactylus oliveri, Sphaerodactylus pimienta, Sphaerodactylus ruibali, Sphaerodactylus siboney, Sphaerodactylus torrei, Anolis agueroi, Anolis baracoae, Anolis barbatus, Anolis chamaeleonides, Anolis equestris, Anolis guamuhaya, Anolis luteogularis, Anolis pigmaequestris, Anolis porcus, alle op verzoek van Cuba. Deze soorten moeten daarom worden opgenomen in bijlage C bij Verordening (EG) nr. 338/97.

(11)

De volgende soorten zijn onlangs uit bijlage III bij de overeenkomst geschrapt: Galictis vittata, Bassaricyon gabbii, Bassariscus sumichrasti, Cabassous centralis, Choloepus hoffmanni, Sciurus deppei en Crax rubra (enkel de populatie in Costa Rica), alle op verzoek van Costa Rica. De verwijzing naar Costa Rica onder Crax rubra en naar deze andere soorten moet derhalve uit bijlage C bij Verordening (EG) nr. 338/97 worden geschrapt.

(12)

De Unie heeft geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van een van deze wijzigingen.

(13)

Op de CoP 18 zijn nieuwe nomenclatuurreferenties voor dieren en planten aangenomen, die met name betrekking hebben op een aantal soorten van het geslacht Ovis en op verscheidene soorten die behoren tot de familie van de Felidae. Deze wijzigingen moeten worden weerspiegeld in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 338/97, met handhaving van de momenteel geldende strengere EU-maatregelen voor de invoer van de soorten die eerder als Ovis ammon zijn aangeduid, overeenkomstig bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie (2).

(14)

Bepaalde namen van bepaalde soorten (zowel in het Nederlands als in het Latijn) moeten worden gecorrigeerd om rekening te houden met de huidige praktijk bij het gebruik ervan.

(15)

Verdere correcties moeten worden aangebracht in bestaande annotaties, met name de annotatie “(mogelijk uitgestorven)” moet worden geschrapt uit de vermelding van vier soorten, in overeenstemming met de op de CoP 17 aangebrachte wijzigingen.

(16)

Gezien de hoeveelheid wijzigingen verdient het ter wille van de duidelijkheid aanbeveling de bijlage bij Verordening (EG) nr. 338/97 geheel te vervangen.

(17)

Verordening (EG) nr. 338/97 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

Artikel XV, lid 1, onder c), van de overeenkomst bepaalt: “De tijdens een vergadering [van de Conferentie der Partijen] aangenomen wijzigingen worden 90 dagen na deze vergadering van kracht voor alle Partijen”. Teneinde deze termijn na te leven en de tijdige inwerkingtreding van de wijzigingen in de bijlage bij deze verordening te waarborgen, dient deze verordening in werking te treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan.

(19)

De bepalingen van deze verordening zijn in overeenstemming met het advies van het krachtens artikel 18, lid 1, van Verordening (EG) nr. 338/97 ingestelde Comité voor de handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 338/97 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 61 van 3.3.1997, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 166 van 19.6.2006, blz. 1).


BIJLAGE […]

Opmerkingen over de interpretatie van de bijlagen A, B, C en D

1.   

De in de bijlagen A, B, C en D opgenomen soorten worden aangeduid:

a)

met de naam van de soort, of

b)

met de verzamelnaam der soorten die behoren tot een hoger taxon of een aangegeven deel daarvan.

2.   

De afkorting “spp.” dient ter aanduiding van alle soorten van een hoger taxon.

3.   

Andere verwijzingen naar taxa van een hogere categorie dan de soort worden uitsluitend ter informatie of classificatie gegeven.

4.   

Vetgedrukte soorten in bijlage A zijn daarin opgenomen overeenkomstig hun bescherming uit hoofde van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) of Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (2).

5.   

De volgende afkortingen worden gebruikt ter aanduiding van subspecifieke plantentaxa:

a)

“ssp.” ter aanduiding van een ondersoort (subspecies);

b)

“var.” ter aanduiding van een variëteit (varietas), en

c)

“fa.” ter aanduiding van een vorm (forma).

6.   

De tekens “(I)”, “(II)” en “(III)” achter de naam van een soort of hoger taxon verwijzen naar de bijlagen bij de overeenkomst waarin de betrokken soorten zijn opgenomen, zoals aangegeven in de opmerkingen 7, 8 en 9. Indien geen van deze tekens is aangebracht, zijn de betrokken soorten niet in de bijlagen bij de overeenkomst opgenomen.

7.   

(I) achter de naam van een soort of hoger taxon betekent dat die soort of dat hogere taxon is opgenomen in bijlage I bij de overeenkomst.

8.   

(II) achter de naam van een soort of hoger taxon betekent dat die soort of dat hogere taxon is opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst.

9.   

(III) achter de naam van een soort of hoger taxon betekent dat die soort of dat hogere taxon is opgenomen in bijlage III bij de overeenkomst. In dat geval wordt tevens het land aangegeven met betrekking waartoe de soort of het hogere taxon in bijlage III is opgenomen.

10.   

Onder “cultivar” wordt, overeenkomstig de definitie in de 8e editie van de International Code of Nomenclature for Cultivated Plants, een verzameling planten verstaan die a) geselecteerd is op een bepaald kenmerk of een bepaalde combinatie van kenmerken, b) wat deze kenmerken betreft onderscheidbaar, uniform en stabiel is, en c) bij toepassing van passende vermeerderingsmethoden deze kenmerken behoudt. Geen nieuw cultivar-taxon kan als zodanig worden erkend alvorens de categorische naam en omschrijving ervan officieel zijn gepubliceerd in de meest recente editie van de International Code of Nomenclature for Cultivated Plants.

11.   

Hybriden kunnen uitdrukkelijk in de bijlagen worden opgenomen, doch uitsluitend indien zij in de vrije natuur onderscheidbare, stabiele populaties vormen. Op hybride dieren die in de laatste vier vooroudergeneraties van de lijn één of meer specimens van enige in bijlage A of B opgenomen soort tellen, is deze verordening van toepassing alsof zij tot die soort zelf behoorden, zelfs indien de betrokken hybride niet uitdrukkelijk in de bijlage(n) is opgenomen.

12.   

Wanneer een soort in bijlage A, B of C is opgenomen, zijn het hele dier of de hele plant, al dan niet levend, en alle delen en producten van die soort tevens daarin opgenomen. Met betrekking tot de in bijlage C opgenomen diersoorten en de in de bijlagen B of C opgenomen plantensoorten geldt dat ook alle delen en producten van de soort in dezelfde bijlage zijn opgenomen, tenzij voor die soort door middel van een annotatie is aangegeven dat alleen specifieke delen en producten daarin zijn opgenomen. Overeenkomstig artikel 2, onder t), dient het teken “#”, gevolgd door een cijfer, achter de naam van een in bijlage B of C opgenomen soort of hoger taxon om delen of producten te omschrijven die in dit verband ter fine van deze verordening zijn vermeld, als volgt:

#1

Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:

a)

zaden, sporen en pollen (met inbegrip van pollinia);

b)

in vitro zaailing- en weefselculturen op een vaste of vloeibare voedingsbodem die in steriele recipiënten worden getransporteerd;

c)

afgesneden bloemen van kunstmatig gekweekte planten, en

d)

vruchten en delen en producten daarvan van kunstmatig gekweekte planten van het genus Vanilla.

#2

Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:

a)

zaden en pollen, en

b)

verpakte eindproducten die zijn klaargemaakt voor de detailhandel.

#3

Ter omschrijving van complete en versneden wortels en delen van wortels, maar niet van verwerkte delen of producten zoals poeders, pillen, extracten, tonica, theeën en snoepjes.

#4

Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:

a)

zaden (met inbegrip van zaadhulsels van Orchidaceae), sporen en pollen (met inbegrip van pollinia). De uitzondering is niet van toepassing op uit Mexico uitgevoerde zaden van Cactaceae spp. en op uit Madagaskar uitgevoerde zaden van Beccariophoenix madagascariensis en Dypsis decaryi;

b)

in vitro, zaailing- en weefselculturen op een vaste of vloeibare voedingsbodem die in steriele recipiënten worden getransporteerd;

c)

afgesneden bloemen van kunstmatig gekweekte planten;

d)

vruchten en delen en producten daarvan van verwilderde of kunstmatig gekweekte planten van het genus Vanilla (Orchidaceae) en van de familie Cactaceae;

e)

stengels, bloemen en delen en producten daarvan van verwilderde of kunstmatig gekweekte planten van de geslachten Opuntia subgenus Opuntia en Selenicereus (Cactaceae), en

f)

verpakte eindproducten van Aloe ferox en Euphorbia antisyphilitica die zijn klaargemaakt voor de detailhandel.

#5

Ter omschrijving van stammen of blokken, planken en vellen fineer.

#6

Ter omschrijving van stammen of blokken, planken, vellen fineer en gelaagd/geplakt hout.

#7

Ter omschrijving van stammen of blokken, houtspanen, poeders en extracten.

#8

Ter omschrijving van ondergrondse delen (d.w.z. wortels, wortelstokken): compleet, in stukken of in poedervorm.

#9

Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van die waarop een etiket is aangebracht met de vermelding “Produced from Hoodia spp. material obtained through controlled harvesting and production under the terms of an agreement with the relevant Cites Management Authority of [Botswana under agreement No. BW/xxxxxx] [Namibia under agreement No. NA/xxxxxx] [South Africa under agreement No. ZA/xxxxxx]”.

#10

Ter omschrijving van stammen of blokken, planken en vellen fineer, met inbegrip van niet-afgewerkte houten artikelen bestemd voor de fabricage van strijkstokken voor muziekinstrumenten.

#11

Ter omschrijving van stammen of blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout, poeders en extracten. Verpakte eindproducten die dergelijke extracten als ingrediënt hebben, met inbegrip van parfums, worden niet geacht onder deze annotatie te vallen.

#12

Ter omschrijving van stammen of blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en extracten. Verpakte eindproducten die dergelijke extracten als ingrediënt hebben, met inbegrip van parfums, worden niet geacht onder deze annotatie te vallen.

#13

Ter omschrijving van de zaadkern (ook “endosperm”, “kokosvlees” of “kopra” genoemd) en alle daarvan afgeleide producten.

#14

Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:

a)

zaden en pollen;

b)

in vitro zaailing- en weefselculturen op een vaste of vloeibare voedingsbodem die in steriele recipiënten worden getransporteerd;

c)

vruchten;

d)

bladeren;

e)

afgewerkt agarhoutpoeder, met inbegrip van alle vormen van compactpoeder, en

f)

verpakte eindproducten die zijn klaargemaakt voor de detailhandel, deze vrijstelling geldt niet voor spaanders, kralen, bidsnoerkralen en snijwerk.

#15

Ter omschrijving van alle delen en producten, met uitzondering van:

a)

bladeren, bloemen, pollen, vruchten en zaden;

b)

eindproducten met een maximaal gewicht van hout van de in de lijst opgenomen soorten tot 10 kg per zending;

c)

afgewerkte muziekinstrumenten, afgewerkte onderdelen van muziekinstrumenten en afgewerkte accessoires voor muziekinstrumenten;

d)

delen en producten van Dalbergia cochinchinensis die onder annotatie #4 vallen;

e)

delen en producten van Dalbergia spp. van oorsprong en uitgevoerd uit Mexico die onder annotatie #6 vallen;

#16

Ter omschrijving van zaden, vruchten en oliën;

#17

Stammen of blokken, planken, vellen fineer, gelaagd/geplakt hout en bewerkt hout.

13.   

De onderstaande termen en uitdrukkingen uit de annotaties in deze bijlagen worden als volgt gedefinieerd:

Extract

Alle stoffen die direct via natuurkundige of scheikundige middelen uit plantaardig materiaal zijn verkregen, ongeacht het productieproces. Een extract kan vast zijn (bv. kristallen, hars, fijne of grove deeltjes), halfvast (bv. gommen, was) of vloeibaar (bv. oplossingen, tincturen, olie en essentiële oliën).

Afgewerkte muziekinstrumenten

Een muziekinstrument (als vermeld in hoofdstuk 92 van het geharmoniseerd systeem van de Werelddouaneorganisatie; muziekinstrumenten, delen en toebehoren van muziekinstrumenten) dat direct bespeeld kan worden of enkel de installatie van onderdelen benodigt om het te kunnen bespelen. Hieronder vallen antieke instrumenten (zoals gedefinieerd in de codes 97.05 en 97.06 van het geharmoniseerd systeem; Kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten).

Afgewerkte accessoires voor muziekinstrumenten

Een accessoire voor een muziekinstrument (als vermeld in hoofdstuk 92 van het geharmoniseerd systeem van de Werelddouaneorganisatie; muziekinstrumenten, delen en toebehoren van muziekinstrumenten) dat losstaat van het muziekinstrument en specifiek is ontworpen of gevormd om expliciet te worden gebruikt in combinatie met een instrument, en waarvoor geen verdere wijzigingen hoeven te worden aangebracht.

Afgewerkte onderdelen voor muziekinstrumenten

Een onderdeel (als vermeld in hoofdstuk 92 van het geharmoniseerd systeem van de Werelddouaneorganisatie; muziekinstrumenten, delen en toebehoren van muziekinstrumenten) van een muziekinstrument dat klaar is om te worden geïnstalleerd en dat specifiek is ontworpen en gevormd om expliciet te worden gebruikt in combinatie met het instrument om het bespeelbaar te maken.

Verpakte eindproducten die zijn klaargemaakt voor de detailhandel

Producten die afzonderlijk of in bulk worden vervoerd en geen verdere verwerking vergen, die verpakt en geëtiketteerd zijn voor eindgebruik of voor de detailhandel in een toestand die geschikt is om door het publiek te worden gekocht of gebruikt.

Poeder

Een droge, vaste stof in de vorm van fijne of grove deeltjes.

Zending

Vracht die wordt vervoerd onder de voorwaarden van één cognossement of luchtvrachtbrief, ongeacht de hoeveelheid of het aantal containers of colli; of voorwerpen die worden gedragen, vervoerd of die zijn opgenomen in persoonlijke bagage.

10 kg per zending

Voor de term “10 kg per zending” moet de grenswaarde van 10 kg worden geïnterpreteerd als betrekking hebbend op het gewicht van de afzonderlijke porties van elke zending van hout van de betrokken soort. Met andere woorden, de grens van 10 kg moet worden beoordeeld aan de hand van het gewicht van de afzonderlijke porties hout van de soorten Dalbergia/Guibourtia in elk artikel van de zending, in plaats van aan de hand van het totale gewicht van de zending.

Bewerkt hout

Omschreven in code 44.09 van het geharmoniseerd systeem. Hout (niet-ineengezette plankjes voor parketvloeren daaronder begrepen), waarvan ten minste één zijde of uiteinde over de gehele lengte is geprofileerd (geploegd, van sponningen voorzien, afgerond met V-verbinding of dergelijke), ook indien geschaafd, geschuurd of in de lengte verbonden.

Houtspaanders

Hout dat tot kleine stukjes is verkleind.

14.   

Aangezien voor geen van de in bijlage A opgenomen plantensoorten of hogere plantentaxa door middel van een annotatie is aangegeven dat op hybriden daarvan artikel 4, lid 1, van toepassing is, betekent dit dat kunstmatig gekweekte hybriden van een of meer van deze soorten of taxa verhandeld mogen worden met een certificaat van kunstmatige kweek, en dat zaden en pollen (met inbegrip van pollinia), afgesneden bloemen en in steriele recipiënten vervoerde in vitro zaailing- en weefselculturen op een vaste of vloeibare voedingsbodem van deze hybriden niet onder deze verordening vallen.

15.   

Urine, feces en grijze amber die excretieproducten zijn welke werden verkregen zonder dat het dier in kwestie werd gemanipuleerd, vallen niet onder deze verordening.

16.   

Wat de in bijlage D opgenomen diersoorten betreft, is deze verordening alleen van toepassing op levende specimens en complete of in essentie complete dode specimens, behalve voor de taxa die als volgt zijn geannoteerd om aan te geven dat die bepalingen ook gelden voor andere delen en producten:

§ 1

Complete of in essentie complete, al dan niet gelooide huiden.

17.   

Wat de in bijlage D opgenomen plantensoorten betreft, is deze verordening alleen van toepassing op levende specimens, behalve voor de taxa die als volgt zijn geannoteerd om aan te geven dat de desbetreffende bepalingen ook gelden voor andere delen en producten:

§ 3

Gedroogde en verse planten, zo nodig met inbegrip van: bladeren, wortels/stammen, stengels/stammen, zaden/sporen, schors en vruchten.

§ 4

Stammen of blokken, planken en vellen fineer.

 

Bijlage A

Bijlage B

Bijlage C

Gewone naam

FAUNA

CHORDATA (CHORDADIEREN)

MAMMALIA

 

 

 

Zoogdieren

ARTIODACTYLA

 

 

 

Evenhoevigen

Antilocapridae

 

 

 

Gaffelantilopen

 

Antilocapra americana (I) (Alleen de populatie in Mexico; geen enkele andere populatie is in de bijlagen bij deze verordening opgenomen)

 

 

Gaffelantiloop (populatie in Mexico)

Bovidae

 

 

 

Holhoornigen

 

Addax nasomaculatus (I)

 

 

Addax of Mendes-antiloop

 

 

Ammotragus lervia (II)

 

Manenschaap

 

 

 

Antilope cervicapra (III Nepal/Pakistan)

Indische antiloop

 

Bos gaurus (I) (Omvat niet de gedomesticeerde vorm die Bos frontalis wordt genoemd, waarop deze verordening niet van toepassing is)

 

 

Gaur

 

Bos mutus (I) (Omvat niet de gedomesticeerde vorm die Bos grunniens wordt genoemd, waarop deze verordening niet van toepassing is)

 

 

Wilde jak

 

Bos sauveli (I)

 

 

Kouprey

 

 

 

Boselaphus tragocamelus (III Pakistan)

Nijlgau of nilgai

 

 

 

Bubalus arnee (III Nepal) (Omvat niet de gedomesticeerde vorm die Bubalus bubalis wordt genoemd, waarop deze verordening niet van toepassing is)

Aziatische wilde buffel of waterbuffel

 

Bubalus depressicornis (I)

 

 

Laaglandbuffel

 

Bubalus mindorensis (I)

 

 

Tamarou

 

Bubalus quarlesi (I)

 

 

Berganoa

 

 

Budorcas taxicolor (II)

 

Takin

 

Capra falconeri (I)

 

 

Schroefhoorngeit

 

 

Capra caucasica (II)

 

West-Kaukasische toer of Koebantoer

 

 

 

Capra hircus aegagrus (III Pakistan) (Op specimens van de gedomesticeerde vorm is deze verordening niet van toepassing)

Wilde geit

 

 

 

Capra sibirica (III Pakistan)

Siberische steenbok

 

Capricornis milneedwardsii (I)

 

 

Chinese bosgems

 

Capricornis rubidus (I)

 

 

Rode bosgems

 

Capricornis sumatraensis (I)

 

 

Sumatraanse bosgems

 

Capricornis thar (I)

 

 

Himalaya-bosgems

 

 

Cephalophus brookei (II)

 

Brooke’s duiker

 

 

Cephalophus dorsalis (II)

 

Zwartrugduiker

 

Cephalophus jentinki (I)

 

 

Jentink’s duiker

 

 

Cephalophus ogilbyi (II)

 

Ogilby’s duiker

 

 

Cephalophus silvicultor (II)

 

Geelrugduiker

 

 

Cephalophus zebra (II)

 

Zebraduiker

 

 

Damaliscus pygargus pygargus (II)

 

Bontebok

 

 

 

Gazella bennettii (III Pakistan)

Indische gazelle

 

Gazella cuvieri (I)

 

 

Cuvier’s gazelle

 

 

 

Gazella dorcas (III Algerije/Tunesië)

Dorcasgazelle

 

Gazella leptoceros (I)

 

 

Duingazelle

 

Hippotragus niger variani (I)

 

 

Reuzenpaardantiloop

 

 

Kobus leche (II)

 

Litschie-waterbok

 

Naemorhedus baileyi (I)

 

 

Rode goral

 

Naemorhedus caudatus (I)

 

 

Langstaartgoral

 

Naemorhedus goral (I)

 

 

Gewone goral

 

Naemorhedus griseus (I)

 

 

Grijze goral

 

Nanger dama (I)

 

 

Damagazelle

 

Oryx dammah (I)

 

 

Algazelle

 

Oryx leucoryx (I)

 

 

Arabische oryx

 

 

Ovis ammon (II)

 

Altai argali

 

 

Ovis arabica (II)

 

Arabische wilde schapen

 

 

Ovis bochariensis (II)

 

Bukhara oerial

 

 

Ovis canadensis (II) (Alleen de populatie in Mexico; geen enkele andere populatie is in de bijlagen bij deze verordening opgenomen)

 

Dikhoornschaap (Mexicaanse populatie)

 

 

Ovis collium (II)  (*1)

 

Kazakhstan argali

 

 

Ovis cycloceros (II)

 

Afghaanse oerial

 

 

Ovis darwini (II)  (*1)

 

Gobi argali

 

Ovis gmelini (I) (populatie in Cyprus)

 

 

Anatolische schapen

 

Ovis hodgsonii (I)

 

 

Tibetaanse argali

 

 

Ovis jubata (II)  (*1)

 

Shansi argali

 

 

Ovis karelini (II)  (*1)

 

Tianshan argali

 

Ovis nigrimontana (I)

 

 

Karatau argali

 

 

Ovis polii (II)  (*1)

 

Marco Polo argali

 

 

Ovis punjabiensis (II)

 

Punjab oerial

 

 

Ovis severtzovi (II)  (*1)

 

Severtzov’s agali

 

Ovis vignei (I)

 

 

Ladakh-oerial

 

Pantholops hodgsonii (I)

 

 

Tibetaanse antiloop

 

 

Philantomba monticola (II)

 

Blauwe duiker

 

 

 

Pseudois nayaur (III Pakistan)

Blauwschaap, naur of bharal

 

Pseudoryx nghetinhensis (I)

 

 

Saola of Aziatische eenhoorn

 

Rupicapra pyrenaica ornata (II)

 

 

Apennijnengems

 

 

Saiga borealis (II) (Een nulquotum voor wilde soorten die voor commerciële doeleinden worden verhandeld)

 

Mongoolse saiga-antiloop

 

 

Saiga tatarica (II) (Er is een exportquotum van nul vastgesteld voor voor commerciële doeleinden aan de natuur onttrokken specimens)

 

Saiga-antiloop

 

 

 

Tetracerus quadricornis (III Nepal)

Vierhoornantiloop

Camelidae

 

 

 

Kameelachtigen

 

 

Lama guanicoe (II)

 

Guanaco

 

Vicugna vicugna (I) (Met uitzondering van de populiaties in: Argentinië [de populaties in de provincies Jujuy, Catamarca en Salta, en de halfwilde populaties in de provincies Jujuy, Salta, Catamarca, La Rioja en San Juan]; Bolivia [de hele populatie]; Chili [populaties in de regio Tarapacá en de regio Arica en Parinacota]; Ecuador [de hele populatie] en Peru [de hele populatie]; deze populaties zijn opgenomen in bijlage B)

Vicugna vicugna (II) (Uitsluitend de populaties in: Argentinië [de populaties in de provincies Jujuy, Catamarca en Salta, en de halfwilde populaties in de provincies Jujuy, Salta, Catamarca, La Rioja en San Juan]; Bolivia [de hele populatie]; Chili [populaties in de regio Tarapacá en de regio Arica en Parinacota]; Ecuador [de hele populatie] en Peru [de hele populatie]; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage A.  (3)

 

Vicuña

Cervidae

 

 

 

Herten

 

Axis calamianensis (I)

 

 

Filipijns zwijnshert

 

Axis kuhlii (I)

 

 

Bawean-zwijnshert

 

 

 

Axis porcinus (III Pakistan (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen ondersoort))

Zwijnshert of varkenshert

 

Axis porcinus annamiticus (I)

 

 

Annam-zwijnshert

 

Blastocerus dichotomus (I)

 

 

Moerashert

 

 

Cervus elaphus bactrianus (II)

 

Afghaans edelhert

 

 

 

Cervus elaphus barbarus (III Algerije/Tunesië)

Noord-Afrikaans edelhert

 

Cervus elaphus hanglu (I)

 

 

Kasjmir-edelhert

 

Dama dama mesopotamica (I)

 

 

Iraans damhert

 

Hippocamelus spp. (I)

 

 

Andesherten

 

 

 

Mazama temama cerasina (III Guatemala)

Midden-Amerikaans spieshert

 

Muntiacus crinifrons (I)

 

 

Zwarte muntjak

 

Muntiacus vuquangensis (I)

 

 

Indochinese muntjak

 

 

 

Odocoileus virginianus mayensis (III Guatemala)

Guatemalteeks waaierstaarthert

 

Ozotoceros bezoarticus (I)

 

 

Pampahert

 

 

Pudu mephistophiles (II)

 

Ecuadoraanse poedoe

 

Pudu puda (I)

 

 

Chileense poedoe

 

Rucervus duvaucelii (I)

 

 

Barasingha

 

Rucervus eldii (I)

 

 

Lierhert

Giraffidae

 

Giraffa camelopardalis (II)

 

Giraffes

Giraf

Hippopotamidae

 

 

 

Nijlpaarden

 

 

Hexaprotodon liberiensis (II)

 

Dwergnijlpaard

 

 

Hippopotamus amphibius (II)

 

Nijlpaard

Moschidae

 

 

 

Muskusherten

 

Moschus spp. (I) (Alleen de populaties in Afghanistan, Bhutan, India, Myanmar, Nepal en Pakistan; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

Moschus spp. (II) (Met uitzondering van de populaties in Afghanistan, Bhutan, India, Myanmar, Nepal en Pakistan, die in bijlage A zijn opgenomen)

 

Muskusherten

Suidae

 

 

 

Varkens

 

Babyrousa babyrussa (I)

 

 

Gouden babiroessa of hertzwijn

 

Babyrousa bolabatuensis (I)

 

 

Bola Batu-babiroessa

 

Babyrousa celebensis (I)

 

 

Sulawesi-babiroessa

 

Babyrousa togeanensis (I)

 

 

Malenge- of Togian-babiroessa

 

Sus salvanius (I)

 

 

Dwergzwijn

Tayassuidae

 

 

 

Pecari’s

 

 

Tayassuidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en met uitzondering van de populaties van Pecari tajacu in Mexico en de Verenigde Staten, die niet in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen)

 

Pecari’s

 

Catagonus wagneri (I)

 

 

Chaco-pecari

CARNIVORA

 

 

 

 

Ailuridae

 

 

 

 

 

Ailurus fulgens (I)

 

 

Kleine panda

Canidae

 

 

 

Hondachtigen

 

 

 

Canis aureus (III India)

Goudjakhals

 

Canis lupus (I/II)

(Alle populaties behalve die in Spanje ten noorden van de Duero en die in Griekenland ten noorden van de 39e breedtegraad. De populaties in Bhutan, India, Nepal en Pakistan zijn opgenomen in bijlage I; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage II. Uitgesloten zijn de gedomesticeerde vorm en de dingo die zijn vermeld als Canis lupus familiaris en Canis lupus dingo)

Canis lupus (II) (Populaties in Spanje ten noorden van de Duero en populaties in Griekenland ten noorden van de 39e breedtegraad. Uitgesloten zijn de gedomesticeerde vorm en de dingo die respectievelijk Canis lupus familiaris en Canis lupus dingo worden genoemd)

 

Wolf

 

Canis simensis

 

 

Ethiopische wolf

 

 

Cerdocyon thous (II)

 

Krabbenetende vos

 

 

Chrysocyon brachyurus (II)

 

Manenwolf

 

 

Cuon alpinus (II)

 

Aziatische boshond of dhole

 

 

Lycalopex culpaeus (II)

 

Andes-jakhalsvos

 

 

Lycalopex fulvipes (II)

 

Darwinvos

 

 

Lycalopex griseus (II)

 

Argentijnse jakhalsvos

 

 

Lycalopex gymnocercus (II)

 

Pampajakhalsvos

 

Speothos venaticus (I)

 

 

Zuid-Amerikaanse boshond

 

 

 

Vulpes bengalensis (III India)

Bengaalse vos

 

 

Vulpes cana (II)

 

Grijze vos

 

 

Vulpes zerda (II)

 

Fennek

Eupleridae

 

 

 

Madagaskar-civetkatten

 

 

Cryptoprocta ferox (II)

 

Fretkat of fossa

 

 

Eupleres goudotii (II)

 

Mierencivetkat of kleine falanoek

 

 

Fossa fossana (II)

 

Fanaloka of grote falanoek

Felidae

 

 

 

Katachtigen

 

 

Felidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species. Op specimens van de gedomesticeerde vorm is deze verordening niet van toepassing. Voor de Afrikaanse populaties van Panthera leo zijn de volgende voorwaarden van toepassing: Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht van beenderen, stukken van beenderen, producten van beenderen, klauwen, skeletten, schedels en tanden.

Voor beenderen, stukken van beenderen, producten van beenderen, klauwen, skeletten, schedels en tanden die afkomstig zijn van fokkerijactiviteiten in gevangenschap in Zuid-Afrika zullen jaarlijkse exportquota worden vastgesteld die jaarlijks aan het Cites-secretariaat zullen worden meegedeeld.)

 

Katachtigen

 

Acinonyx jubatus (I) (De volgende jaarlijkse exportquota voor levende specimens en jachttrofeeën zijn vastgesteld: Botswana: 5; Namibië: 150; Zimbabwe: 50. Voor de handel in deze specimens gelden de bepalingen van artikel 4, lid 1.

 

 

Jachtluipaard of cheetah

 

Caracal caracal (I) (Alleen de populatie in Azië; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Aziatische caracal

 

Catopuma temminckii (I)

 

 

Aziatische goudkat

 

Felis nigripes (I)

 

 

Zwartvoetkat

 

Felis silvestris (II)

 

 

Wilde kat

 

Herpailurus yagouaroundi (I) (Alleen de populaties in Midden- en Noord-Amerika; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Jaguarundi

 

Leopardus geoffroyi (I)

 

 

Geoffroys kat

 

Leopardus guttulus (I)

 

 

Zuidelijke tijgerkat

 

Leopardus jacobita (I)

 

 

Bergkat

 

Leopardus pardalis (I)

 

 

Ocelot

 

Leopardus tigrinus (I)

 

 

Oncilla of Amerikaanse tijgerkat

 

Leopardus wiedii (I)

 

 

Margay

 

Lynx lynx (II)

 

 

Euraziatische lynx

 

Lynx pardinus (I)

 

 

Pardellynx

 

Neofelis diardi (I)

 

 

Soenda-nevelplanter

 

Neofelis nebulosa (I)

 

 

Nevelpanter

 

Panthera leo (I) (Alleen de populatie in India; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Aziatische leeuw

 

Panthera onca (I)

 

 

Jaguar

 

Panthera pardus (I)

 

 

Luipaard

 

Panthera tigris (I)

 

 

Tijger

 

Panthera uncia (I)

 

 

Sneeuwpanter

 

Pardofelis marmorata (I)

 

 

Marmerkat

 

Prionailurus bengalensis bengalensis (I) (Alleen de populaties in Bangladesh, India en Thailand; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Bengaalse kat

 

Prionailurus iriomotensis (II)

 

 

Iriomote-kat

 

Prionailurus planiceps (I)

 

 

Platkopkat

 

Prionailurus rubiginosus (I) (Alleen de populatie in India; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Roestkat

 

Puma concolor (I) (Alleen de populaties van Costa Rica en Panama; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Costa Ricaanse poema

Herpestidae

 

 

 

Mangoesten

 

 

 

Herpestes edwardsi (III India/Pakistan)

Indische grijze mangoest

 

 

 

Herpestes fuscus (III India)

Indische bruine mangoest

 

 

 

Herpestes javanicus (III Pakistan)

Indische mangoest

 

 

 

Herpestes javanicus auropunctatus (III India)

Indische mangoest

 

 

 

Herpestes smithii (III India)

Rode mangoest

 

 

 

Herpestes urva (III India)

Krabbenmangoest

 

 

 

Herpestes vitticollis (III India)

Gestreepte mangoest

Hyaenidae

 

 

 

Hyena’s

 

 

 

Hyaena hyaena (III Pakistan)

Gestreepte hyena

 

 

 

Proteles cristata (III Botswana)

Aardwolf

Mephitidae

 

 

 

Stinkdieren

 

 

Conepatus humboldtii (II)

 

Patagonische varkenssnuitskunk

Mustelidae

 

 

 

Marterachtigen

Lutrinae

 

 

 

Otters

 

 

Lutrinae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Otters

 

Aonyx capensis microdon (I) (Alleen de populaties in Kameroen en Nigeria; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage B)

 

 

Afrikaanse of Kaapse otter

 

Aonyx cinerea (I)

 

 

Kleinklauwotter

 

Enhydra lutris nereis (I)

 

 

Zuidelijke zeeotter

 

Lontra felina (I)

 

 

Chungungo-otter

 

Lontra longicaudis (I)

 

 

Langstaartotter

 

Lontra provocax (I)

 

 

Zuidelijke rivierotter

 

Lutra lutra (I)

 

 

Euraziatische otter

 

Lutra nippon (I)

 

 

Japanse otter

 

Lutrogale perspicillata (I)

 

 

Slanke otter

 

Pteronura brasiliensis (I)

 

 

Reuzenotter

Mustelinae

 

 

 

Marters en wezels

 

 

 

Eira barbara (III Honduras)

Tayra

 

 

 

Martes flavigula (III India)

Maleise bonte marter

 

 

 

Martes foina intermedia (III India)

Indiase steenmarter

 

 

 

Martes gwatkinsii (III India)

Zuid-Indiase marter

 

 

 

Mellivora capensis (III Botswana)

Honingdas of ratel

 

Mustela nigripes (I)

 

 

Zwartvoetbunzing

Odobenidae

 

 

 

Walrussen

 

 

Odobenus rosmarus (III Canada)

 

Walrussen

Otariidae

 

 

 

Pelsrobben

 

 

Arctocephalus spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species.)

 

Pelsrobben

 

Arctocephalus philippii (II)

 

 

Juan Fernandez-pelsrob

 

Arctocephalus townsendi (I)

 

 

Guadeloupe-pelsrob

Phocidae

 

 

 

Zeehonden, robben

 

 

Mirounga leonina (II)

 

Zuidelijke zeeolifant

 

Monachus spp. (I)

 

 

Monniksrobben

Procyonidae

 

 

 

Wasbeerachtigen

 

 

 

Nasua narica (III Honduras)

Neusbeer

 

 

 

Nasua nasua solitaria (III Uruguay)

Zuid-Braziliaanse neusbeer

 

 

 

Potos flavus (III Honduras)

Rolstaartbeer

Ursidae

 

 

 

Beren

 

 

Ursidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Beren

 

Ailuropoda melanoleuca (I)

 

 

Grote panda

 

Helarctos malayanus (I)

 

 

Maleise beer

 

Melursus ursinus (I)

 

 

Lippenbeer

 

Tremarctos ornatus (I)

 

 

Brilbeer

 

Ursus arctos (I/II) (Alleen de populaties in Bhutan, China, Mexico en Mongolië en de ondersoort Ursus arctos isabellinus zijn opgenomen in bijlage I; alle andere populaties en ondersoorten zijn opgenomen in bijlage II.)

 

 

Bruine beer

 

Ursus thibetanus (I)

 

 

Kraagbeer of Aziatische zwarte beer

Viverridae

 

 

 

Echte civetkatten

 

 

 

Arctictis binturong (III India)

Binturong

 

 

 

Civettictis civetta (III Botswana)

Afrikaanse civetkat

 

 

Cynogale bennettii (II)

 

Ottercivetkat

 

 

Hemigalus derbyanus (II)

 

Bandcivetkat

 

 

 

Paguma larvata (III India)

Gemaskerde larvenroller

 

 

 

Paradoxurus hermaphroditus (III India)

Loeak

 

 

 

Paradoxurus jerdoni (III India)

Jerdons palmcivetkat

 

 

Prionodon linsang (II)

 

Gestreepte linsang

 

Prionodon pardicolor (I)

 

 

Gevlekte linsang

 

 

 

Viverra civettina (III India)

Grote gevlekte civetkat

 

 

 

Viverra zibetha (III India)

Aziatische civetkat

 

 

 

Viverricula indica (III India)

Kleine civetkat

CETACEA

 

 

 

Walvisachtigen

 

CETACEA spp. (I/II)  (4)

 

 

Walvisachtigen

CHIROPTERA

 

 

 

Vleermuizen

Phyllostomidae

 

 

 

Bladneusvleermuizen

 

 

 

Platyrrhinus lineatus (III Uruguay)

Witstreepvampier

Pteropodidae

 

 

 

Vliegende honden

 

 

Acerodon spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Schijnkalongs

 

Acerodon jubatus (I)

 

 

Filipijnse vliegende hond

 

 

Pteropus spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en met uitzondering van Pteropus brunneus.)

 

Schijnkalongs

 

Pteropus insularis (I)

 

 

Vliegende hond van Truk

 

Pteropus livingstonii (II)

 

 

Vliegende hond van de Comoren

 

Pteropus loochoensis (I)

 

 

Japanse vliegende hond

 

Pteropus mariannus (I)

 

 

Vliegende hond van de Marianen

 

Pteropus molossinus (I)

 

 

Vliegende hond van Pohnpei

 

Pteropus pelewensis (I)

 

 

Vliegende hond van Palau

 

Pteropus pilosus (I)

 

 

Grote vliegende hond van Palau

 

Pteropus rodricensis (II)

 

 

Vliegende hond van Rodriguez

 

Pteropus samoensis (I)

 

 

Vliegende hond van Samoa

 

Pteropus tonganus (I)

 

 

Pacifische vliegende hond

 

Pteropus ualanus (I)

 

 

Vliegende hond van Kosrae

 

Pteropus voeltzkowi (II)

 

 

Vliegende hond van Pemba

 

Pteropus yapensis (I)

 

 

Vliegende hond van Yap

CINGULATA

 

 

 

Gordeldierachtigen

Dasypodidae

 

 

 

Gordeldieren

 

 

 

Cabassous tatouay (III Uruguay)

Zuid-Amerikaans kaalstaartgordeldier

 

 

Chaetophractus nationi (II) (Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld. Alle specimens worden beschouwd als specimens van een soort van bijlage A en op de handel daarin is de desbetreffende regelgeving van toepassing.)

 

Boliviaans harig gordeldier

 

Priodontes maximus (I)

 

 

Reuzengordeldier

DASYUROMORPHIA

 

 

 

Roofbuideldieren

Dasyuridae

 

 

 

Echte roofbuideldieren

 

Sminthopsis longicaudata (I)

 

 

Langstaartsmalvoetbuidelmuis

 

Sminthopsis psammophila (I)

 

 

Smalvoetbuidelmuis

DIPROTODONTIA

 

 

 

Klimbuideldieren, wombats en kangoeroes

Macropodidae

 

 

 

Kangoeroes en wallaby’s

 

 

Dendrolagus inustus (II)

 

Bruine boomkangoeroe

 

 

Dendrolagus ursinus (II)

 

Zwarte boomkangoeroe

 

Lagorchestes hirsutus (I)

 

 

Westelijke haaskangoeroe

 

Lagostrophus fasciatus (I)

 

 

Gestreepte haaskangoeroe

 

Onychogalea fraenata (I)

 

 

Geteugelde spoorstaartkangoeroe

Phalangeridae

 

 

 

Koeskoezen

 

 

Phalanger intercastellanus (II)

 

Oostelijke koeskoes

 

 

Phalanger mimicus (II)

 

Zuidelijke koeskoes

 

 

Phalanger orientalis (II)

 

Grijze koeskoes

 

 

Spilocuscus kraemeri (II)

 

Krämers koeskoes

 

 

Spilocuscus maculatus (II)

 

Gevlekte koeskoes

 

 

Spilocuscus papuensis (II)

 

Papoea-koeskoes

Potoroidae

 

 

 

Ratkangoeroes

 

Bettongia spp. (I)

 

 

Buidelkonijnen

Vombatidae

 

 

 

Wombats

 

Lasiorhinus krefftii (I)

 

 

Breedkopwombat

LAGOMORPHA

 

 

 

Haasachtigen

Leporidae

 

 

 

Hazen en konijnen

 

Caprolagus hispidus (I)

 

 

Borstelige haas of Assam-konijn

 

Romerolagus diazi (I)

 

 

Vulkaankonijn

MONOTREMATA

 

 

 

Eierleggende zoogdieren

Tachyglossidae

 

 

 

Mierenegels

 

 

Zaglossus spp. (II)

 

Vachtegels

PERAMELEMORPHIA

 

 

 

 

Peramelidae

 

 

 

Echte buideldassen

 

Perameles bougainville (I)

 

 

Gestreepte spitsneusbuideldas

Thylacomyidae

 

 

 

Langoorbuideldassen

 

Macrotis lagotis (I)

 

 

Grote langoorbuideldas

PERISSODACTYLA

 

 

 

Onevenhoevigen

Equidae

 

 

 

Paardachtigen

 

Equus africanus (I) ((Omvat niet de gedomesticeerde vorm die Equus asinus wordt genoemd, waarop deze verordening niet van toepassing is)

 

 

Wilde ezel

 

Equus grevyi (I)

 

 

Grevyzebra

 

Equus hemionus (I/II) (De soort is opgenomen in bijlage II maar de ondersoorten Equus hemionus hemionus en Equus hemionus khur zijn opgenomen in bijlage I)

 

 

Koelan

 

Equus kiang (II)

 

 

Kiang

 

Equus przewalskii (I)

 

 

Przewalskipaard

 

 

Equus zebra hartmannae (II)

 

Hartmanns bergzebra

 

 

Equus zebra zebra (II)

 

Kaapse bergzebra

Rhinocerotidae

 

 

 

Neushoorns

 

Rhinocerotidae spp. (I) (Met uitzondering van de in bijlage B opgenomen ondersoort)

 

 

Neushoorns

 

 

Ceratotherium simum simum (II) (Alleen de populaties in Eswatini en Zuid-Afrika; alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage A. Uitsluitend met het oog op het toestaan van internationaal verkeer van levende dieren, voor zover daaraan een passende en aanvaardbare bestemming is gegeven, alsook handel in jachttrofeeën. Alle andere specimens worden als specimens van een soort van bijlage A beschouwd en op de handel daarin is de desbetreffende regelgeving van toepassing.)

 

Zuidelijke breedlipneushoorn

Tapiridae

 

 

 

Tapirs

 

Tapiridae spp. (I) (Met uitzondering van de in bijlage B opgenomen subspecies)

 

 

Tapirs

 

 

Tapirus terrestris (II)

 

Zuid-Amerikaanse tapir

PHOLIDOTA

 

 

 

Schubdierachtigen

Manidae

 

 

 

Schubdieren

 

 

Manis spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Schubdieren

 

Manis crassicaudata (I)

 

 

Indisch schubdier

 

Manis culionensis (I)

 

 

Palawanschubdier

 

Manis gigantea (I)

 

 

Reuzenschubdier

 

Manis javanica (I)

 

 

Javaans schubdier

 

Manis pentadactyla (I)

 

 

Chinees schubdier

 

Manis temminckii (I)

 

 

Temmincks schubdier

 

Manis tetradactyla (I)

 

 

Langstaartschubdier

 

Manis tricuspis (I)

 

 

Afrikaans boomschubdier

PILOSA

 

 

 

Luiaarden en miereneters

Bradypodidae

 

 

 

Drievingerluiaards

 

 

Bradypus pygmaeus (II)

 

Escudo-eilandluiaard

 

 

Bradypus variegatus (II)

 

Westelijke drievingerluiaard

Myrmecophagidae

 

 

 

Miereneters

 

 

Myrmecophaga tridactyla (II)

 

Reuzenmiereneter

 

 

 

Tamandua mexicana (III Guatemala)

Boommiereneter

PRIMATES

 

 

 

Opperdieren of primaten

 

 

PRIMATES spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Opperdieren of primaten

Atelidae

 

 

 

Grijpstaartapen

 

Alouatta coibensis (I)

 

 

Coiba-brulaap

 

Alouatta palliata (I)

 

 

Mantelbrulaap

 

Alouatta pigra (I)

 

 

Guatemalteekse brulaap

 

Ateles geoffroyi frontatus (I)

 

 

Zwarthandslingeraap

 

Ateles geoffroyi ornatus (I)

 

 

Roodbuikslingeraap

 

Brachyteles arachnoides (I)

 

 

Spinaap

 

Brachyteles hypoxanthus (I)

 

 

Gele spinaap of gele muriqui

 

Oreonax flavicauda (I)

 

 

Geelstaartwolaap

Cebidae

 

 

 

Klauwaapjes

 

Callimico goeldii (I)

 

 

Springtamarin

 

Callithrix aurita (I)

 

 

Witoorpenseelaapje

 

Callithrix flaviceps (I)

 

 

Geelkoppenseelaapje

 

Leontopithecus spp. (I)

 

 

Leeuwaapjes

 

Saguinus bicolor (I)

 

 

Mantelaapje

 

Saguinus geoffroyi (I)

 

 

Geoffroy’s tamarin

 

Saguinus leucopus (I)

 

 

Witvoettamarin

 

Saguinus martinsi (I)

 

 

Martins” mantelaapje

 

Saguinus oedipus (I)

 

 

Pinché-aapje

 

Saimiri oerstedii (I)

 

 

Geel doodshoofdaapje

Cercopithecidae

 

 

 

Smalneusapen excl. mensapen

 

Cercocebus galeritus (I)

 

 

Kuifmangabey

 

Cercopithecus diana (I)

 

 

Dianameerkat

 

Cercopithecus roloway (I)

 

 

Roloway-meerkat

 

Cercopithecus solatus (II)

 

 

Zonstaartmeerkat

 

Colobus satanas (II)

 

 

Zwarte franjeaap

 

Macaca silenus (I)

 

 

Baardaap

 

Macaca sylvanus (I)

 

 

Berberaap

 

Mandrillus leucophaeus (I)

 

 

Dril

 

Mandrillus sphinx (I)

 

 

Mandril

 

Nasalis larvatus (I)

 

 

Neusaap

 

Piliocolobus foai (II)

 

 

Centraal-Afrikaanse rode franjeaap

 

Piliocolobus gordonorum (II)

 

 

Uzungwa-franjeaap

 

Piliocolobus kirkii (I)

 

 

Zanzibar-franjeaap

 

Piliocolobus pennantii (II)

 

 

Pennant’s franjeaap

 

Piliocolobus preussi (II)

 

 

Preuss' franjeaap

 

Piliocolobus rufomitratus (I)

 

 

Tana-franjeaap

 

Piliocolobus tephrosceles (II)

 

 

Oegandese rode franjeaap

 

Piliocolobus tholloni (II)

 

 

Thollon’s franjeaap

 

Presbytis potenziani (I)

 

 

Mentawai-langoer

 

Pygathrix spp. (I)

 

 

Doeklangoeren

 

Rhinopithecus spp. (I)

 

 

Stompneusapen

 

Semnopithecus ajax (I)

 

 

Kasjmir-hoelman

 

Semnopithecus dussumieri (I)

 

 

Dussumiers hoelman

 

Semnopithecus entellus (I)

 

 

Hoelman

 

Semnopithecus hector (I)

 

 

Tarai-hoelman

 

Semnopithecus hypoleucos (I)

 

 

Zwartvoethoelman

 

Semnopithecus priam (I)

 

 

Ceylon-hoelman

 

Semnopithecus schistaceus (I)

 

 

Berghoelman

 

Simias concolor (I)

 

 

Simakobou

 

Trachypithecus delacouri (II)

 

 

Delacour’s langoer

 

Trachypithecus francoisi (II)

 

 

Tonkin-langoer

 

Trachypithecus geei (I)

 

 

Gee’s golden langoer

 

Trachypithecus hatinhensis (II)

 

 

Ha tinh-langoer

 

Trachypithecus johnii (II)

 

 

Nilgiri-langoer

 

Trachypithecus laotum (II)

 

 

Laos-langoer of witbrauwlangoer

 

Trachypithecus pileatus (I)

 

 

Kuiflangoer

 

Trachypithecus poliocephalus (II)

 

 

Witkoplangoer

 

Trachypithecus shortridgei (I)

 

 

Shortridge’s langoer

Cheirogaleidae

 

 

 

Dwerg- en katmaki’s

 

Cheirogaleidae spp. (I)

 

 

Dwergmaki’s, katmaki’s

Daubentoniidae

 

 

 

Vingerdieren

 

Daubentonia madagascariensis (I)

 

 

Vingerdieren

Hominidae

 

 

 

Echte mensapen

 

Gorilla beringei (I)

 

 

Oostelijke gorilla

 

Gorilla gorilla (I)

 

 

Westelijke gorilla

 

Pan spp. (I)

 

 

Chimpansee en Bonobo

 

Pongo abelii (I)

 

 

Sumatraanse orang-oetan

 

Pongo pygmaeus (I)

 

 

Borneose orang-oetan

Hylobatidae

 

 

 

Gibbons

 

Hylobatidae spp. (I)

 

 

Gibbons

Indriidae

 

 

 

Indri’s, sifaka’s en wolmaki’s

 

Indriidae spp. (I)

 

 

Indri’s, sifaka’s en wolmaki’s

Lemuridae

 

 

 

Maki’s

 

Lemuridae spp. (I)

 

 

Maki’s

Lepilemuridae

 

 

 

Wezelmaki’s

 

Lepilemuridae spp. (I)

 

 

Wezelmaki’s

Lorisidae

 

 

 

Lori’s

 

Nycticebus spp. (I)

 

 

Plompe lori’s

Pitheciidae

 

 

 

Sakiachtigen

 

Cacajao spp. (I)

 

 

Oeakari’s

 

Callicebus barbarabrownae (II)

 

 

Noord-Bahiaanse blonde springaap

 

Callicebus melanochir (II)

 

 

Zwarthandspringaap

 

Callicebus nigrifrons (II)

 

 

Zwartkopspringaap

 

Callicebus personatus (II)

 

 

Zwartkopspringaap

 

Chiropotes albinasus (I)

 

 

Witneussaki

Tarsiidae

 

 

 

Spookdiertjes

 

Tarsius spp. (II)

 

 

Spookdiertjes

PROBOSCIDEA

 

 

 

Slurfdieren

Elephantidae

 

 

 

Olifanten

 

Elephas maximus (I)

 

 

Aziatische olifant

 

Loxodonta africana (I) (Met uitzondering van de populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe, die zijn opgenomen in bijlage B)

Loxodonta africana (II)

(Alleen de populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe  (5); alle andere populaties zijn opgenomen in bijlage A)

 

Afrikaanse olifant

RODENTIA

 

 

 

Knaagdieren

Chinchillidae

 

 

 

Chinchilla’s

 

Chinchilla spp. (I) (Op specimens van de gedomesticeerde vorm is deze verordening niet van toepassing.)

 

 

Chinchilla’s

Cuniculidae

 

 

 

Paca’s

 

 

 

Cuniculus paca (III Honduras)

Laaglandpaca

Dasyproctidae

 

 

 

Agoeti’s

 

 

 

Dasyprocta punctata (III Honduras)

Midden-Amerikaanse agoeti

Erethizontidae

 

 

 

Boomstekelvarkens

 

 

 

Sphiggurus mexicanus (III Honduras)

Mexicaans boomstekelvarken

 

 

 

Sphiggurus spinosus (III Uruguay)

Paraguayaans boomstekelvarken

Hystricidae

 

 

 

Stekelvarkens

 

Hystrix cristata

 

 

Stekelvarken

Muridae

 

 

 

Muizen en ratten

 

 

Leporillus conditor (II)

 

Langoorhaasrat

 

 

Pseudomys fieldi (II)

 

Vale schijnmuis

 

 

Xeromys myoides (II)

 

Onechte waterrat

 

 

Zyzomys pedunculatus (II)

 

Macdonnells rotsrat

Sciuridae

 

 

 

Eekhoorns

 

Cynomys mexicanus (I)

 

 

Mexicaanse prairiehond

 

 

 

Marmota caudata (III India)

Langstaartmarmot

 

 

 

Marmota himalayana (III India)

Himalaya-marmot

 

 

Ratufa spp. (II)

 

Reuzeneekhoorns

SCANDENTIA

 

 

 

Boomspitsmuizen

 

 

SCANDENTIA spp. (II)

 

Boomspitsmuizen

SIRENIA

 

 

 

Zeekoeien

Dugongidae

 

 

 

Doejong

 

Dugong dugon (I)

 

 

Doejong

Trichechidae

 

 

 

Lamantijnen

 

Trichechus inunguis (I)

 

 

 

 

Trichechus manatus (I)

 

 

 

 

Trichechus senegalensis (I)

 

 

 

AVES

 

 

 

Vogels

ANSERIFORMES

 

 

 

Eendachtigen

Anatidae

 

 

 

Eenden, ganzen en zwanen

 

Anas aucklandica (I)

 

 

Auckland-taling

 

 

Anas bernieri (II)

 

Madagaskar-eend

 

Anas chlorotis (I)

 

 

Nieuw-Zeelandse bruine taling

 

 

Anas formosa (II)

 

Baikal-taling

 

Anas laysanensis (I)

 

 

Laysan-taling

 

Anas nesiotis (I)

 

 

Campbell Island-taling

 

Anas querquedula

 

 

Zomertaling

 

Asarcornis scutulata (I)

 

 

Witvleugelboseend

 

Aythya innotata

 

 

Madagaskar-witoogeend

 

Aythya nyroca

 

 

Witoogeend

 

Branta canadensis leucopareia (I)

 

 

Canadese gans (ondersoort van de Aleoeten)

 

Branta ruficollis (II)

 

 

Roodhalsgans

 

Branta sandvicensis (I)

 

 

Hawaii-gans

 

 

Coscoroba coscoroba (II)

 

Coscoroba

 

 

Cygnus melancoryphus (II)

 

Zwarthalszwaan

 

 

Dendrocygna arborea (II)

 

West-Indische fluiteend

 

 

 

Dendrocygna autumnalis (III Honduras)

Zwartbuikfluiteend

 

 

 

Dendrocygna bicolor (III Honduras)

Rosse fluiteend

 

Mergus octosetaceus

 

 

Braziliaanse zaagbek

 

Oxyura leucocephala (II)

 

 

Witkopeend

 

Rhodonessa caryophyllacea (I)

 

 

Rozekopeend

 

 

Sarkidiornis melanotos (II)

 

Knobbeleend

 

Tadorna cristata

 

 

Kuifcasarca

APODIFORMES

 

 

 

Salanganen, gierzwaluwen en kolobries

Trochilidae

 

 

 

Kolibries

 

 

Trochilidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Kolibries

 

Glaucis dohrnii (I)

 

 

Bronsstaartheremietkolibrie

CHARADRIIFORMES

 

 

 

Steltlopers, meeuwen, sterns en alken

Burhinidae

 

 

 

Grielen

 

 

 

Burhinus bistriatus (III Guatemala)

Caribische griel

Laridae

 

 

 

Meeuwen en sterns

 

Larus relictus (I)

 

 

Mongoolse zwartkopmeeuw

Scolopacidae

 

 

 

Snippen, wulpen, ruiters en strandlopers

 

Numenius borealis (I)

 

 

Arctische wulp

 

Numenius tenuirostris (I)

 

 

Dunbekwulp

 

Tringa guttifer (I)

 

 

Gevlekte groenpootruiter

CICONIIFORMES

 

 

 

Reigers, ooievaars, ibissen en flamingo’s

Ardeidae

 

 

 

Reigers

 

Ardea alba

 

 

Grote zilverreiger

 

Bubulcus ibis

 

 

Koereiger

 

Egretta garzetta

 

 

Kleine zilverreiger

Balaenicipitidae

 

 

 

Schoenbekooievaars

 

 

Balaeniceps rex (II)

 

Schoenbekooievaar

Ciconiidae

 

 

 

Ooievaars

 

Ciconia boyciana (I)

 

 

Zwartsnavelooievaar

 

Ciconia nigra (II)

 

 

Zwarte ooievaar

 

Ciconia stormi

 

 

Storms ooievaar

 

Jabiru mycteria (I)

 

 

Jabiru

 

Leptoptilos dubius

 

 

Argala-maraboe of Indische maraboe

 

Mycteria cinerea (I)

 

 

Maleise nimmerzat

Phoenicopteridae

 

 

 

Flamingo’s

 

 

Phoenicopteridae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Flamingo’s

 

Phoenicopterus ruber (II)

 

 

Rode flamingo

Threskiornithidae

 

 

 

Ibissen en lepelaars

 

 

Eudocimus ruber (II)

 

Rode ibis

 

Geronticus calvus (II)

 

 

Kaapse ibis

 

Geronticus eremita (I)

 

 

Kaalkopibis of heremietibis

 

Nipponia nippon (I)

 

 

Japanse kuifibis

 

Platalea leucorodia (II)

 

 

Lepelaar

 

Pseudibis gigantea

 

 

Reuzenibis

COLUMBIFORMES

 

 

 

Duifachtigen

Columbidae

 

 

 

Duiven

 

Caloenas nicobarica (I)

 

 

Manenduif

 

Claravis godefrida

 

 

Purperbandgrondduif

 

Columba livia

 

 

Rotsduif

 

Ducula mindorensis (I)

 

 

Mindoro-muskaatduif

 

 

Gallicolumba luzonica (II)

 

Luzon-dolksteekduif

 

 

Goura spp. (II)

 

Kroonduiven

 

Leptotila wellsi

 

 

Grenada-loopduif

 

 

 

Nesoenas mayeri (III Mauritius)

Mauritius-duif

 

Streptopelia turtur

 

 

Tortel

CORACIIFORMES

 

 

 

Scharrelvogels

Bucerotidae

 

 

 

Neushoornvogels

 

 

Aceros spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Neushoornvogels

 

Aceros nipalensis (I)

 

 

Himalaya-jaarvogel

 

 

Anorrhinus spp. (II)

 

Neushoornvogels

 

 

Anthracoceros spp. (II)

 

Neushoornvogels

 

 

Berenicornis spp. (II)

 

Neushoornvogels

 

 

Buceros spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Neushoornvogels

 

Buceros bicornis (I)

 

 

Dubbelhoornige neushoornvogel

 

 

Penelopides spp. (II)

 

Neushoornvogels

 

Rhinoplax vigil (I)

 

 

Gehelmde neushoornvogel

 

 

Rhyticeros spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Neushoornvogels

 

Rhyticeros subruficollis (I)

 

 

Kleine jaarvogel

CUCULIFORMES

 

 

 

Koekoekachtigen

Musophagidae

 

 

 

Toerako’s

 

 

Tauraco spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Toerako’s

 

Tauraco bannermani (II)

 

 

Bannermans toerako

FALCONIFORMES

 

 

 

Dagroofvogels

 

 

FALCONIFORMES spp. (II)

Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen subspecies; met uitzondering van één soort van de familie van de Cathartidae, opgenomen in bijlage C; de overige species van die familie zijn niet in de bijlagen bij deze verordening opgenomen; en met uitzondering van Caracara lutosa)

 

Dagroofvogels

Accipitridae

 

 

 

Haviken, arenden en gieren

 

Accipiter brevipes (II)

 

 

Balkansperwer

 

Accipiter gentilis (II)

 

 

Havik

 

Accipiter nisus (II)

 

 

Sperwer

 

Aegypius monachus (II)

 

 

Monniksgier

 

Aquila adalberti (I)

 

 

Spaanse keizersarend

 

Aquila chrysaetos (II)

 

 

Steenarend

 

Aquila clanga (II)

 

 

Bastaardarend

 

Aquila heliaca (I)

 

 

Keizersarend

 

Aquila pomarina (II)

 

 

Schreeuwarend

 

Buteo buteo (II)

 

 

Buizerd

 

Buteo lagopus (II)

 

 

Ruigpootbuizerd

 

Buteo rufinus (II)

 

 

Arendbuizerd

 

Chondrohierax uncinatus wilsonii (I)

 

 

Cubaanse langsnavelwouw

 

Circaetus gallicus (II)

 

 

Slangenarend

 

Circus aeruginosus (II)

 

 

Bruine kiekendief

 

Circus cyaneus (II)

 

 

Blauwe kiekendief

 

Circus macrourus (II)

 

 

Steppekiekendief

 

Circus pygargus (II)

 

 

Grauwe kiekendief

 

Elanus caeruleus (II)

 

 

Grijze wouw

 

Eutriorchis astur (II)

 

 

Madagaskar-slangenarend

 

Gypaetus barbatus (II)

 

 

Lammergier

 

Gyps fulvus (II)

 

 

Vale gier

 

Haliaeetus spp. (I/II) (Haliaeetus albicilla is opgenomen in bijlage I; de andere soorten zijn opgenomen in bijlage II)

 

 

Zeearenden

 

Harpia harpyja (I)

 

 

Harpij

 

Hieraaetus fasciatus (II)

 

 

Havikarend

 

Hieraaetus pennatus (II)

 

 

Dwergarend

 

Leucopternis occidentalis (II)

 

 

Salvins bonte buizerd

 

Milvus migrans (II) (Met uitzondering van Milvus migrans lineatus die in bijlage B is opgenomen)

 

 

Zwarte wouw

 

Milvus milvus (II)

 

 

Rode wouw

 

Neophron percnopterus (II)

 

 

Aasgier

 

Pernis apivorus (II)

 

 

Wespendief

 

Pithecophaga jefferyi (I)

 

 

Apenarend

Cathartidae

 

 

 

Gieren van de Nieuwe Wereld

 

Gymnogyps californianus (I)

 

 

Californische condor

 

 

 

Sarcoramphus papa (III Honduras)

Koningsgier

 

Vultur gryphus (I)

 

 

Andes-condor

Falconidae

 

 

 

Valken

 

Falco araeus (I)

 

 

Seychellen-torenvalk

 

Falco biarmicus (II)

 

 

Lannervalk

 

Falco cherrug (II)

 

 

Sakervalk

 

Falco columbarius (II)

 

 

Smelleken

 

Falco eleonorae (II)

 

 

Eleonora’s valk

 

Falco jugger (I)

 

 

Indische lannervalk

 

Falco naumanni (II)

 

 

Kleine torenvalk

 

Falco newtoni (I) (Alleen de populatie op de Seychellen)

 

 

Madagaskar-torenvalk

 

Falco pelegrinoides (I)

 

 

Barbarijse valk

 

Falco peregrinus (I)

 

 

Slechtvalk

 

Falco punctatus (I)

 

 

Mauritius-torenvalk

 

Falco rusticolus (I)

 

 

Giervalk

 

Falco subbuteo (II)

 

 

Boomvalk

 

Falco tinnunculus (II)

 

 

Torenvalk

 

Falco vespertinus (II)

 

 

Roodpootvalk

Pandionidae

 

 

 

Visarenden

 

Pandion haliaetus (II)

 

 

Visarend

GALLIFORMES

 

 

 

Hoenderachtigen

Cracidae

 

 

 

Hokko’s en sjakohoenders

 

Crax alberti (III Colombia)

 

 

Blauwknobbelhokko

 

Crax blumenbachii (I)

 

 

Roodsnavelhokko

 

 

 

Crax daubentoni (III Colombia)

Geelknobbelhokko

 

 

Crax fasciolata

 

Maskerhokko

 

 

 

Crax globulosa (III Colombia)

Knobbelhokko

 

 

 

Crax rubra (III Colombia/Guatemala/Honduras)

Bruine hokko

 

Mitu mitu (I)

 

 

Mesbekpauwies

 

Oreophasis derbianus (I)

 

 

Gehoornde goean

 

 

 

Ortalis vetula (III Guatemala/Honduras)

Bruine chachalaca

 

 

 

Pauxi pauxi (III Colombia)

Helmhokko

 

Penelope albipennis (I)

 

 

Witvleugelgoean

 

 

 

Penelope purpurascens (III Honduras)

Kuifsjakohoen

 

 

 

Penelopina nigra (III Guatemala)

Berggoean

 

Pipile jacutinga (I)

 

 

Spix' fluitgoean

 

Pipile pipile (I)

 

 

Trinidad-blauwkeelgoean

Megapodiidae

 

 

 

Grootpoothoenders

 

Macrocephalon maleo (I)

 

 

Hamerhoen

Phasianidae

 

 

 

Fazantachtigen

 

 

Argusianus argus (II)

 

Argusfazant

 

Catreus wallichii (I)

 

 

Wallichs fazant

 

Colinus virginianus ridgwayi (I)

 

 

Noordwest-Mexicaanse boomkwartel

 

Crossoptilon crossoptilon (I)

 

 

Witte oorfazant

 

Crossoptilon mantchuricum (I)

 

 

Bruine oorfazant

 

 

Gallus sonneratii (II)

 

Sonnerats hoen

 

 

Ithaginis cruentus (II)

 

Bloedfazant

 

Lophophorus impejanus (I)

 

 

Himalaya-glansfazant

 

Lophophorus lhuysii (I)

 

 

Chinese glansfazant

 

Lophophorus sclateri (I)

 

 

Sclaters glansfazant

 

Lophura edwardsi (I)

 

 

Edwards' fazant

 

 

Lophura hatinhensis

 

Vietnamese vuurrugfazant

 

 

 

Lophura leucomelanos (III Pakistan)

Nepalfazant

 

Lophura swinhoii (I)

 

 

Swinhoe’s fazant

 

 

 

Meleagris ocellata (III Guatemala)

Pauwkalkoen

 

Odontophorus strophium

 

 

Witkeeltandkwartel

 

Ophrysia superciliosa

 

 

Himalaya-patrijs

 

 

 

Pavo cristatus (III Pakistan)

Blauwe pauw

 

 

Pavo muticus (II)

 

Groene pauw

 

 

Polyplectron bicalcaratum (II)

 

Spiegelpauw

 

 

Polyplectron germaini (II)

 

Germains spiegelpauw

 

 

Polyplectron malacense (II)

 

Maleise spiegelpauw

 

Polyplectron napoleonis (I)

 

 

Palawan-spiegelpauw

 

 

Polyplectron schleiermacheri (II)

 

Schleiermachers pauwfazant

 

 

 

Pucrasia macrolopha (III Pakistan)

Koklasfazant

 

Rheinardia ocellata (I)

 

 

Gekuifde argusfazant

 

Syrmaticus ellioti (I)

 

 

Elliots fazant

 

Syrmaticus humiae (I)

 

 

Humes fazant

 

Syrmaticus mikado (I)

 

 

Mikadofazant

 

 

Syrmaticus reevesii (II)

 

Koningsfazant

 

Tetraogallus caspius (I)

 

 

Kaspisch berghoen

 

Tetraogallus tibetanus (I)

 

 

Tibetaans berghoen

 

Tragopan blythii (I)

 

 

Blyths saterhoen

 

Tragopan caboti (I)

 

 

Cabots saterhoen

 

Tragopan melanocephalus (I)

 

 

Westelijk saterhoen

 

 

 

Tragopan satyra (III Nepal)

Rood saterhoen

 

 

Tympanuchus cupido attwateri (II)

 

Attwaters prairiehoen

GRUIFORMES

 

 

 

Kraanvogels en rallen

Gruidae

 

 

 

Kraanvogels

 

 

Gruidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species))

 

Kraanvogels

 

Balearica pavonina (I)

 

 

Zwarte kroonkraanvogel

 

Grus americana (I)

 

 

Trompetkraanvogel

 

Grus canadensis (I/II) (De soort is opgenomen in bijlage II, maar de ondersoorten Grus canadensis nesiotes en Grus canadensis pulla zijn opgenomen in bijlage I)

 

 

Canadese kraanvogel

 

Grus grus (II)

 

 

Kraanvogel

 

Grus japonensis (I)

 

 

Chinese kraanvogel

 

Grus leucogeranus (I)

 

 

Siberische witte kraanvogel

 

Grus monacha (I)

 

 

Monnikskraanvogel

 

Grus nigricollis (I)

 

 

Zwarthalskraanvogel

 

Grus vipio (I)

 

 

Withalskraanvogel

Otididae

 

 

 

Trappen

 

 

Otididae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Trappen

 

Ardeotis nigriceps (I)

 

 

Indische trap

 

Chlamydotis macqueenii (I)

 

 

Macqueen’s kraagtrap

 

Chlamydotis undulata (I)

 

 

Kraagtrap

 

Houbaropsis bengalensis (I)

 

 

Baardtrap

 

Otis tarda (II)

 

 

Grote trap

 

Sypheotides indicus (II)

 

 

Kleine Indische trap

 

Tetrax tetrax (II)

 

 

Kleine trap

Rallidae

 

 

 

Rallen

 

Gallirallus sylvestris (I)

 

 

Lord Howe-ral

Rhynochetidae

 

 

 

Kagoes

 

Rhynochetos jubatus (I)

 

 

Kagoes

PASSERIFORMES

 

 

 

Zangvogels

Atrichornithidae

 

 

 

Doornkruipers

 

Atrichornis clamosus (I)

 

 

West-Australische doornkruiper

Cotingidae

 

 

 

Cotinga’s

 

 

 

Cephalopterus ornatus (III Colombia)

Amazone-parasolvogel

 

 

 

Cephalopterus penduliger (III Colombia)

Ecuadoraanse parasolvogel

 

Cotinga maculata (I)

 

 

Halsbandcotinga

 

 

Rupicola spp. (II)

 

Rotshanen

 

Xipholena atropurpurea (I)

 

 

Zwartpurperen cotinga

Emberizidae

 

 

 

Gorzen

 

 

Gubernatrix cristata (II)

 

Groene kardinaal

 

 

Paroaria capitata (II)

 

Geelsnavelkardinaal

 

 

Paroaria coronata (II)

 

Roodkuifkardinaal

 

 

Tangara fastuosa (II)

 

Veelkleurige tangara

Estrildidae

 

 

 

Astrilden

 

 

Amandava formosa (II)

 

Olijfastrilde

 

 

Lonchura fuscata

 

Bruine rijstvogel

 

 

Lonchura oryzivora (II)

 

Rijstvogel

 

 

Poephila cincta cincta (II)

 

Gordelamadine

Fringillidae

 

 

 

Vinken

 

Carduelis cucullata (I)

 

 

Kapoetsensijs

 

 

Carduelis yarrellii (II)

 

Geelwangsijs

Hirundinidae

 

 

 

Zwaluwen

 

Pseudochelidon sirintarae (I)

 

 

Siantara-zwaluw

Icteridae

 

 

 

Troepialen

 

Xanthopsar flavus (I)

 

 

Saffraantroepiaal

Meliphagidae

 

 

 

Honingeters

 

 

Lichenostomus melanops cassidix (II)

 

Helmhoningeter

Muscicapidae

 

 

 

Vliegenvangers

 

Acrocephalus rodericanus (III Mauritius)

 

 

Rodriguez-struikzanger

 

 

Cyornis ruckii (II)

 

Ruecks niltava

 

 

Dasyornis broadbenti litoralis (II)

 

Borstelvogel

 

 

Dasyornis longirostris (II)

 

Westelijke borstelvogel

 

 

Garrulax canorus (II)

 

Witbrauwlijstergaai

 

 

Garrulax taewanus (II)

 

Taiwanese lijstergaai

 

 

Leiothrix argentauris (II)

 

Zilveroortimalia

 

 

Leiothrix lutea (II)

 

Japanse nachtegaal

 

 

Liocichla omeiensis (II)

 

Omei-timalia

 

Picathartes gymnocephalus (I)

 

 

Witnekkaalkopkraai

 

Picathartes oreas (I)

 

 

Grijsnekkaalkopkraai

 

 

 

Terpsiphone bourbonnensis (III Mauritius)

Mascarenen-paradijsvliegenvanger

Paradisaeidae

 

 

 

Paradijsvogels

 

 

Paradisaeidae spp. (II)

 

Paradijsvogels

Pittidae

 

 

 

Pitta’s

 

 

Pitta guajana (II)

 

Blauwstaartpitta

 

Pitta gurneyi (I)

 

 

Gurneys pitta

 

Pitta kochi (I)

 

 

Kochs pitta

 

 

Pitta nympha (II)

 

Chinese pitta

Pycnonotidae

 

 

 

Buulbuuls

 

 

Pycnonotus zeylanicus (II)

 

Geelkruinbuulbuul

Sturnidae

 

 

 

Spreeuwen

 

 

Gracula religiosa (II)

 

Beo

 

Leucopsar rothschildi (I)

 

 

Bali-spreeuw

Zosteropidae

 

 

 

Brilvogels

 

Zosterops albogularis (I)

 

 

Witkeelbrilvogel

PELECANIFORMES

 

 

 

Pelikaanachtigen

Fregatidae

 

 

 

Fregatvogels

 

Fregata andrewsi (I)

 

 

Witbuikfregatvogel

Pelecanidae

 

 

 

Pelikanen

 

Pelecanus crispus (I)

 

 

Kroeskoppelikaan

Sulidae

 

 

 

Jan-van-genten

 

Papasula abbotti (I)

 

 

Abbotts gent

PICIFORMES

 

 

 

Spechtachtigen

Capitonidae

 

 

 

Baardvogels

 

 

 

Semnornis ramphastinus (III Colombia)

Toekanbaardvogel

Picidae

 

 

 

Spechten

 

Dryocopus javensis richardsi (I)

 

 

Witbuikspecht

Ramphastidae

 

 

 

Toekans

 

 

 

Baillonius bailloni (III Argentina)

Goudtoekan

 

 

Pteroglossus aracari (II)

 

Zwarte toekan

 

 

 

Pteroglossus castanotis (III Argentina)

Buinoorarassari

 

 

Pteroglossus viridis (II)

 

Groene arassari

 

 

 

Ramphastos dicolorus (III Argentina)

Roodborsttoekan

 

 

Ramphastos sulfuratus (II)

 

Zwavelborsttoekan

 

 

Ramphastos toco (II)

 

Reuzentoekan

 

 

Ramphastos tucanus (II)

 

Roodsnaveltoekan

 

 

Ramphastos vitellinus (II)

 

Groefsnaveltoekan

 

 

 

Selenidera maculirostris (III Argentina)

Vleksnavelpepervreter

PODICIPEDIFORMES

 

 

 

Fuutachtigen

Podicipedidae

 

 

 

Futen

 

Podilymbus gigas (I)

 

 

Atitlan-fuut

PROCELLARIIFORMES

 

 

 

Stormvogelachtigen

Diomedeidae

 

 

 

Albatrossen

 

Phoebastria albatrus (I)

 

 

Stellers albatros

PSITTACIFORMES

 

 

 

Papegaaiachtigen

 

 

PSITTACIFORMES spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en met uitzondering van Agapornis roseicollis, Melopsittacus undulatus, Nymphicus hollandicus en Psittacula krameri, die niet in de bijlagen bij deze verordening zijn opgenomen)

 

Papegaaiachtigen

Cacatuidae

 

 

 

Kaketoes

 

Cacatua goffiniana (I)

 

 

Goffins kaketoe

 

Cacatua haematuropygia (I)

 

 

Filipijnse kaketoe

 

Cacatua moluccensis (I)

 

 

Molukken-kaketoe

 

Cacatua sulphurea (I)

 

 

Kleine geelkuifkaketoe

 

Probosciger aterrimus (I)

 

 

Palmkaketoe

Loriidae

 

 

 

Lori’s

 

Eos histrio (I)

 

 

Diadeemlori

 

Vini spp. (I/II) (Vini ultramarina is opgenomen in bijlage I, de andere soorten zijn opgenomen in bijlage II)

 

 

Vinilori’s

Psittacidae

 

 

 

Papegaaien en parkieten

 

Amazona arausiaca (I)

 

 

Roodkeelamazone

 

Amazona auropalliata (I)

 

 

Geelnekamazone

 

Amazona barbadensis (I)

 

 

Geelvleugelamazone

 

Amazona brasiliensis (I)

 

 

Roodstaartamazone

 

Amazona finschi (I)

 

 

Finchs amazone

 

Amazona guildingii (I)

 

 

Sint Vincent- of koningsamazone

 

Amazona imperialis (I)

 

 

Keizeramazone

 

Amazona leucocephala (I)

 

 

Cubaanse amazone

 

Amazona oratrix (I)

 

 

Geelkopamazone

 

Amazona pretrei (I)

 

 

Roodbrilamazone

 

Amazona rhodocorytha (I)

 

 

Roodkruinamazone

 

Amazona tucumana (I)

 

 

Tucuman-amazone

 

Amazona versicolor (I)

 

 

Sint Lucia-amazone

 

Amazona vinacea (I)

 

 

Wijnkleurige amazone

 

Amazona viridigenalis (I)

 

 

Groenwangamazone

 

Amazona vittata (I)

 

 

Portoricaanse amazone

 

Anodorhynchus spp. (I)

 

 

Hyacinthara’s

 

Ara ambiguus (I)

 

 

Buffons ara

 

Ara glaucogularis (I)

 

 

Blauwkeelara

 

Ara macao (I)

 

 

Geelvleugelara

 

Ara militaris (I)

 

 

Soldatenara

 

Ara rubrogenys (I)

 

 

Roodwangara

 

Cyanopsitta spixii (I)

 

 

Spix' ara

 

Cyanoramphus cookii (I)

 

 

De Norfolkkakariki

 

Cyanoramphus forbesi (I)

 

 

Geelvoorhoofdkakariki

 

Cyanoramphus novaezelandiae (I)

 

 

Roodvoorhoofdkakariki

 

Cyanoramphus saisseti (I)

 

 

Nieuw-Caledonische kakariki

 

Cyclopsitta diophthalma coxeni (I)

 

 

Coxens dubbeloogvijgpapegaai

 

Eunymphicus cornutus (I)

 

 

Hoornparkiet

 

Guarouba guarouba (I)

 

 

Goudparkiet

 

Neophema chrysogaster (I)

 

 

Oranjebuikparkiet

 

Ognorhynchus icterotis (I)

 

 

Geeloorparkiet

 

Pezoporus occidentalis (I)

 

 

Australische nachtpapegaai

 

Pezoporus wallicus (I)

 

 

Grondpapegaai

 

Pionopsitta pileata (I)

 

 

Roodkappapegaai

 

Primolius couloni (I)

 

 

Blauwkopara

 

Primolius maracana (I)

 

 

Illigers ara

 

Psephotus chrysopterygius (I)

 

 

Goudschouderparkiet

 

Psephotus dissimilis (I)

 

 

Kapparkiet

 

Psephotus pulcherrimus (I)

 

 

Paradijsparkiet

 

Psittacula echo (I)

 

 

Mauritius-papegaai

 

Psittacus erithacus (I)

 

 

Grijze roodstaartpapegaai

 

Pyrrhura cruentata (I)

 

 

Blauwkeelconure

 

Rhynchopsitta spp. (I)

 

 

Dikbekpapegaaien

 

Strigops habroptilus (I)

 

 

Kakapo of uilpapegaai

RHEIFORMES

 

 

 

Nandoes

Rheidae

 

 

 

Nandoes

 

Pterocnemia pennata (I) ((Met uitzondering van Pterocnemia pennata pennata, die in bijlage B is opgenomen.)

 

 

Darwins nandoe

 

 

Pterocnemia pennata pennata (II)

 

Darwins nandoe

 

 

Rhea americana (II)

 

Nandoe

SPHENISCIFORMES

 

 

 

Pinguïns

Spheniscidae

 

 

 

Pinguïns

 

 

Spheniscus demersus (II)

 

Zwartvoetpinguin

 

Spheniscus humboldti (I)

 

 

Humboldtpinguin

STRIGIFORMES

 

 

 

Uilen

 

 

STRIGIFORMES spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en met uitzondering van Sceloglaux albifacies)

 

Uilen

Strigidae

 

 

 

Uilen

 

Aegolius funereus (II)

 

 

Ruigpootuil

 

Asio flammeus (II)

 

 

Velduil

 

Asio otus (II)

 

 

Ransuil

 

Athene noctua (II)

 

 

Steenuil

 

Bubo bubo (II) (Met uitzondering van Bubo bubo bengalensis, die in bijlage B is opgenomen)

 

 

Oehoe

 

Glaucidium passerinum (II)

 

 

Dwerguil

 

Heteroglaux blewitti (I)

 

 

Bossteenuil

 

Mimizuku gurneyi (I)

 

 

Grote dwergooruil

 

Ninox natalis (I)

 

 

Christmas Island-valkuil

 

Nyctea scandiaca (II)

 

 

Sneeuwuil

 

Otus ireneae (II)

 

 

Sokoke-dwergooruil

 

Otus scops (II)

 

 

Dwergooruil

 

Strix aluco (II)

 

 

Bosuil

 

Strix nebulosa (II)

 

 

Laplanduil

 

Strix uralensis (II) (Met uitzondering van Strix uralensis davidi die in bijlage B is opgenomen)

 

 

Oeraluil

 

Surnia ulula (II)

 

 

Sperweruil

Tytonidae

 

 

 

Kerkuilen

 

Tyto alba (II)

 

 

Kerkuil

 

Tyto soumagnei (I)

 

 

Madagaskar-grasuil

STRUTHIONIFORMES

 

 

 

Struisvogels

Struthionidae

 

 

 

Struisvogels

 

Struthio camelus (I) (Alleen de populaties in Algerije, Burkina Faso, Kameroen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Marokko, Niger, Nigeria, Senegal en Soedan; geen enkele andere populatie is in de bijlagen bij deze verordening opgenomen.)

 

 

Struisvogel

TINAMIFORMES

 

 

 

Tinamoes of stuithoenders

Tinamidae

 

 

 

Tinamoes of stuithoenders

 

Tinamus solitarius (I)

 

 

Kluizenaarstuithoen

TROGONIFORMES

 

 

 

Trogons

Trogonidae

 

 

 

Trogons

 

Pharomachrus mocinno (I)

 

 

Quetzal

REPTILIA

 

 

 

Reptielen

CROCODYLIA

 

 

 

Krokodilachtigen

 

 

CROCODYLIA spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Krokodilachtigen

Alligatoridae

 

 

 

Alligators en kaaimannen

 

Alligator sinensis (I)

 

 

Chinese alligator

 

Caiman crocodilus apaporiensis (I)

 

 

Apaporis-brilkaaiman

 

Caiman latirostris (I) (Met uitzondering van de populatie in Argentinië, die is opgenomen in bijlage B)

 

 

Breedsnuitkaaiman

 

Melanosuchus niger (I) (Met uitzondering van de populatie in Brazilië, die is opgenomen in bijlage B, en de populatie in Ecuador, die is opgenomen in bijlage B en waarvoor het jaarlijks exportquotum vastgesteld blijft op nul totdat door het Cites-secretariaat en de Crocodile Specialist Group van IUCN/SSC een jaarlijks exportquotum is goedgekeurd)

 

 

Zwarte kaaiman

Crocodylidae

 

 

 

Krokodillen

 

Crocodylus acutus (I) (Met uitzondering van de populatie in het geïntegreerde beheersgebied van mangroves van de baai van Cispata, Tinajones, La Balsa en de omliggende gebieden, in het departement Córdoba in Colombia, en de populatie in Cuba, die zijn opgenomen in bijlage B, en de populatie in Mexico, die zijn opgenomen in bijlage B en waarvoor een exportquotum van nul vastgesteld voor voor commerciële doeleinden aan de natuur onttrokken specimens)

 

 

Spitssnuitkrokodil

 

Crocodylus cataphractus (I)

 

 

Pantserkrokodil

 

Crocodylus intermedius (I)

 

 

Orinoco-krokodil

 

Crocodylus mindorensis (I)

 

 

Filipijnse krokodil

 

Crocodylus moreletii (I) (Met uitzondering van de populatie in Belize die in bijlage B is opgenomen, met een nulquotum voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden worden verhandeld, en de populatie in Mexico die in bijlage B is opgenomen)

 

 

Bultkrokodil

 

Crocodylus niloticus (I) (Met uitzondering van de populaties in Botswana, Egypte [met een nulquotum voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden worden verhandeld], Ethiopia, Kenya, Madagascar, Malawi, Mozambique, Namibia, South Africa, Uganda, the United Republic of Tanzania [[waarvoor een jaarlijks exportquotum is vastgesteld van ten hoogste 1600 aan de natuur onttrokken specimens, inclusief jachttrofeeën, naast de van ranching afkomstige specimens], Zambia en Zimbabwe; deze populaties zijn opgenomen in bijlage B.)

 

 

Nijlkrokodil

 

Crocodylus palustris (I)

 

 

Moeraskrokodil

 

Crocodylus porosus (I) (Met uitzondering van de populaties in Australië, Indonesië, Maleisië [voor de populatie in Maleisië is de onttrekking aan de natuur beperkt tot de staat Sarawak en geldt voor de overige staten van Maleisië (Sabah en West-Maleisië) een nulquotum voor aan de natuur onttrokken specimens; dit nulquotum kan enkel met de goedkeuring van de Cites-partijen worden gewijzigd] en Papoea-Nieuw-Guinea, die zijn opgenomen in bijlage B

 

 

Zeekrokodil

 

Crocodylus rhombifer (I)

 

 

Cubaanse of ruitkrokodil

 

Crocodylus siamensis (I)

 

 

Siamese krokodil

 

Osteolaemus tetraspis (I)

 

 

Breedvoorhoofdkrokodil

 

Tomistoma schlegelii (I)

 

 

Onechte gaviaal

Gavialidae

 

 

 

Gavialen

 

Gavialis gangeticus (I)

 

 

Ganges-gaviaal

RHYNCHOCEPHALIA

 

 

 

Brughagedisachtigen

Sphenodontidae

 

 

 

Brughagedissen

 

Sphenodon spp. (I)

 

 

Brughagedissen

SAURIA

 

 

 

Hagedissen

Agamidae

 

 

 

Agamen

 

 

Ceratophora aspera (II) (Exportquotum van nul voor voor commerciële doeleinden aan de natuur onttrokken specimens

 

Korthoornpadhagedis

 

Ceratophora erdeleni (I)

 

 

Erdelen’s padhagedis

 

Ceratophora karu (I)

 

 

Karu’s (pad)hagedis

 

 

Ceratophora stoddartii (II) (Exportquotum van nul voor voor commerciële doeleinden aan de natuur onttrokken specimens)

 

Neushoornhagedis

 

Ceratophora tennentii (I)

 

 

Tennent’s leaf — nosed hagedis

 

Cophotis ceylanica (I)

 

 

Korthoornpadhagedis

 

Cophotis dumbara (I)

 

 

Knuckles korthoornpadhagedis

 

 

Lyriocephalus scutatus (II) (Exportquotum van nul voor voor commerciële doeleinden aan de natuur onttrokken specimens)

 

Lierkopagame

 

 

Saara spp. (II)

 

 

 

 

Uromastyx spp. (II)

 

Doornstaartagamen

Anguidae

 

 

 

Hazelwormen

 

 

Abronia spp. (II) (met uitzondering van de in bijlage A opgenomen soorten. Er is een exportquotum van nul vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens van Abronia aurita, A. gaiophantasma, A. montecristoi, A. salvadorensis en A. vasconcelosii))

 

Hazelwormen

 

Abronia anzuetoi (I)

 

 

 

 

Abronia campbelli (I)

 

 

 

 

Abronia fimbriata (I)

 

 

 

 

Abronia frosti (I)

 

 

 

 

Abronia meledona (I)

 

 

 

Chamaeleonidae

 

 

 

Echte kameleons

 

 

Archaius spp. (II)

 

 

 

 

Bradypodion spp. (II)

 

Kortstaartdwergkameleons

 

 

Brookesia spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Kortstaartdwergkameleons

 

Brookesia perarmata (I)

 

 

Pantserdwergkameleon

 

 

Calumma spp. (II)

 

Madagaskar-kameleons

 

 

Chamaeleo spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Echte kameleons

 

Chamaeleo chamaeleon (II)

 

 

Gewone kameleon

 

 

Furcifer spp. (II)

 

Madagaskar-kameleons

 

 

Kinyongia spp. (II)

 

Dwergkameleons

 

 

Nadzikambia spp. (II)

 

Dwergkameleons

 

 

Palleon spp. (II)

 

 

 

 

Rhampholeon spp. (II)

 

Pygmy chamaeleons

 

 

Rieppeleon spp. (II)

 

Pygmy chamaeleons

 

 

Trioceros spp. (II)

 

 

Cordylidae

 

 

 

Doornstaartagamen

 

 

Cordylus spp. (II)

 

Echte gordelstaarthagedissen

 

 

Hemicordylus spp. (II)

 

 

 

 

Karusaurus spp. (II)

 

 

 

 

Namazonurus spp. (II)

 

 

 

 

Ninurta spp. (II)

 

 

 

 

Ouroborus spp. (II)

 

 

 

 

Pseudocordylus spp. (II)

 

 

 

 

Smaug spp. (II)

 

 

Eublepharidae

 

 

 

Gekko’s met beweegbaar ooglid

 

 

Goniurosaurus spp. (II) (met uitzondering van inheemse species uit Japan)

 

Tijgergekko’s

Gekkonidae

 

 

 

Gekko’s

 

Cnemaspis psychedelica (I)

 

 

Psychedelic rock gecko

 

 

 

Dactylocnemis spp. (III Nieuw-Zeeland)

 

 

 

Gekko gecko (II)

 

Tokeh

 

Gonatodes daudini (I)

 

 

Grenadines gekko met klauwen

 

 

 

Hoplodactylus spp. (III Nieuw-Zeeland)

Nieuw-Zeelandse gekko’s

 

Lygodactylus williamsi (I)

 

 

Azuurblauwe daggekko

 

 

 

Mokopirirakau spp. (III Nieuw-Zeeland)

 

 

 

Nactus serpensinsula (II)

 

Slangeneiland-gekko

 

 

Naultinus spp. (II)

 

Nieuw-Zeelandse boomgekko’s

 

 

Paroedura androyensis (II)

 

Granddidier’s Madagascargrondgekko

 

 

Paroedura masobe (II)

 

Masobe gecko

 

 

Phelsuma spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Daggekko’s

 

Phelsuma guentheri (II)

 

 

Round Island-daggekko

 

 

Rhoptropella spp. (II)

 

 

 

 

 

Sphaerodactylus armasi (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus celicara (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus dimorphicus (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus intermedius (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus nigropunctatus alayoi (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus nigropunctatus granti (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus nigropunctatus lissodesmus (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus nigropunctatus ocujal (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus nigropunctatus strategus (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus notatus atactus (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus oliveri (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus pimienta (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus ruibali (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus siboney (III Cuba)

 

 

 

 

Sphaerodactylus torrei (III Cuba)

 

 

 

 

Toropuku spp. (III Nieuw Zeeland)

 

 

 

 

Tukutuku spp. (III Nieuw Zeeland)

 

 

 

Uroplatus spp. (II)

 

Platstaartgekko’s

 

 

 

Woodworthia spp. (III Nieuw Zeeland)

 

Helodermatidae

 

 

 

Korsthagedissen

 

 

Heloderma spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen ondersoort)

 

Korsthagedissen

 

Heloderma horridum charlesbogerti (I)

 

 

Guatemalteekse korsthagedis

Iguanidae

 

 

 

Leguanen

 

 

Amblyrhynchus cristatus (II)

 

Galapagos-zeeleguaan

 

Brachylophus spp. (I)

 

 

Fiji-leguanen

 

 

Conolophus spp. (II)

 

Galapagos-landleguanen

 

 

Ctenosaura spp. (II)

 

Spiny-tailed iguanas

 

Cyclura spp. (I)

 

 

Ringstaartleguanen

 

 

Iguana spp. (II)

 

Leguanen

 

 

Phrynosoma blainvillii (II)

 

Blaineville’s padhagedis

 

 

Phrynosoma cerroense (II)

 

Phrynosoma coronatum

 

 

Phrynosoma coronatum (II)

 

Californische padhagedis

 

 

Phrynosoma wigginsi (II)

 

Californische padhagedis

 

Sauromalus varius (I)

 

 

San Esteban-chuckwalla

Lacertidae

 

 

 

Echte hagedissen

 

Gallotia simonyi (I)

 

 

Simony’s hagedis

 

Podarcis lilfordi (II)

 

 

Balearen-hagedis

 

Podarcis pityusensis (II)

 

 

Pityusen-hagedis

Lanthanotidae

 

 

 

Dove varanen

 

 

Lanthanotidae spp. (II) (Er is een exportquotum van nul vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht)

 

 

Polychrotidae

 

 

 

Anoles

 

 

 

Anolis agueroi (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis baracoae (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis barbatus (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis chamaeleonides (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis equestris (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis guamuhaya (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis luteogularis (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis pigmaequestris (III Cuba)

 

 

 

 

Anolis porcus (III Cuba)

 

Scincidae

 

 

 

Skinks

 

 

Corucia zebrata (II)

 

Grijpstaartskink

Teiidae

 

 

 

Krokodilstaarthagedissen en teju’s

 

 

Crocodilurus amazonicus (II)

 

Krokodilstaarthagedis

 

 

Dracaena spp. (II)

 

Kaaimanteju’s

 

 

Salvator spp. (II)

 

 

 

 

Tupinambis spp.(II)

 

Reuzenteju’s

Varanidae

 

 

 

Varanen

 

 

Varanus spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Varanen

 

Varanus bengalensis (I)

 

 

Bengaalse varaan

 

Varanus flavescens (I)

 

 

Gele varaan

 

Varanus griseus (I)

 

 

Woestijnvaraan

 

Varanus komodoensis (I)

 

 

Komodo-varaan

 

Varanus nebulosus (I)

 

 

Nevelvaraan

 

Varanus olivaceus (II)

 

 

Grays varaan

Xenosauridae

 

 

 

Knobbelhagedissen

 

Shinisaurus crocodilurus (I)

 

 

Knobbelhagedissen

SERPENTES

 

 

 

Slangen

Boidae

 

 

 

Boa’s

 

 

Boidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Boa’s

 

Acrantophis spp. (I)

 

 

Madagaskar-boa’s

 

Boa constrictor occidentalis (I)

 

 

Argentijnse boa constrictor

 

Epicrates inornatus (I)

 

 

Gewone slanke boa

 

Epicrates monensis (I)

 

 

Mona-boa

 

Epicrates subflavus (I)

 

 

Gele slanke boa

 

Eryx jaculus (II)

 

 

Kleine zandboa

 

Sanzinia madagascariensis (I)

 

 

Madagaskar-hondskopboa

Bolyeriidae

 

 

 

Round Island-boa’s

 

 

Bolyeriidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Round Island-boa’s

 

Bolyeria multocarinata (I)

 

 

Round Island-boa

 

Casarea dussumieri (I)

 

 

Dussumiers boa

Colubridae

 

 

 

Ringslangen

 

 

 

Atretium schistosum (III India)

Indiase kielrugslang

 

 

 

Cerberus rynchops (III India)

Hondskopwaterslang

 

 

Clelia clelia (II)

 

Mussurana

 

 

Cyclagras gigas (II)

 

Reuzenwaterslang

 

 

Elachistodon westermanni (II)

 

Indische eierslang

 

 

Ptyas mucosus (II)

 

Oosterse rattenslang

 

 

 

Xenochrophis piscator (III India)

Visslang

 

 

 

Xenochrophis schnurrenbergeri (III India)

 

 

 

 

Xenochrophis tytleri (III India)

 

Elapidae

 

 

 

Cobra’s en koraalslangen

 

 

Hoplocephalus bungaroides (II)

 

Breedkopslang

 

 

 

Micrurus diastema (III Honduras)

Atlantische koraalslang

 

 

 

Micrurus nigrocinctus (III Honduras)

Midden-Amerikaanse koraalslang

 

 

 

Micrurus ruatanus (III Honduras)

 

 

 

Naja atra (II)

 

Chinese brilslang

 

 

Naja kaouthia (II)

 

Indiase brilslang

 

 

Naja mandalayensis (II)

 

Burmese brilslang

 

 

Naja naja (II)

 

Brilslang of cobra

 

 

Naja oxiana (II)

 

Centraal-Aziatische brilslang

 

 

Naja philippinensis (II)

 

Filipijnse brilslang

 

 

Naja sagittifera (II)

 

Andamanen-brilslang

 

 

Naja samarensis (II)

 

Samar-brilslang

 

 

Naja siamensis (II)

 

Indochinese brilslang

 

 

Naja sputatrix (II)

 

Spuwende brilslang

 

 

Naja sumatrana (II)

 

Sumatraanse brilslang

 

 

Ophiophagus hannah (II)

 

Koningscobra

Loxocemidae

 

 

 

Spitskoppythons

 

 

Loxocemidae spp. (II)

 

Spitskoppythons

Pythonidae

 

 

 

Pythons

 

 

Pythonidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen ondersoort)

 

Pythons

 

Python molurus molurus (I)

 

 

Tijgerpython

Tropidophiidae

 

 

 

Bosslangen

 

 

Tropidophiidae spp. (II)

 

Bosslangen

Viperidae

 

 

 

Adders

 

 

Atheris desaixi (II)

 

Mt. Kenya bush viper

 

 

Bitis worthingtoni (II)

 

Kenya horned viper

 

 

 

Crotalus durissus (III Honduras)

Zuid-Amerikaanse ratelslang

 

 

Crotalus durissus unicolor

 

Aruba-ratelslang

 

 

 

Daboia russelii (III India)

Russells adder

 

 

Pseudocerastes urarachnoides (II)

 

Spinstaartadder

 

 

Trimeresurus mangshanensis (II)

 

Mangshan groefkopadder

 

Vipera latifii

 

 

Latifi’s adder

 

Vipera ursinii (I) (Uitsluitend de populatie in Europa, met uitzondering van het grondgebied van de voormalige USSR; laatstgenoemde populaties zijn niet in de bijlagen bij deze verordening opgenomen.)

 

 

Spitssnuitadder

 

 

Vipera wagneri (II)

 

Wagners adder

TESTUDINES

 

 

 

Schildpadden

Carettochelyidae

 

 

 

Nieuw-Guinese tweeklauwschildpadden

 

 

Carettochelys insculpta (II)

 

Nieuw-Guinese tweeklauwschildpad

Chelidae

 

 

 

Slangenhalsschildpadden

 

 

Chelodina mccordi (II) ((Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens.)

 

Slangenhalsschildpad

 

Pseudemydura umbrina (I)

 

 

Onechte spitskopschildpad

Cheloniidae

 

 

 

Zeeschildpadden

 

Cheloniidae spp. (I)

 

 

Zeeschildpadden

Chelydridae

 

 

 

Bijtschildpadden

 

 

 

Chelydra serpentina (III Verenigde Staten van Amerika)

 

 

 

 

Macrochelys temminckii (III Verenigde Staten van Amerika)

Alligatorschildpad of gierschildpad

Dermatemydidae

 

 

 

Tabasco-schildpadden

 

 

Dermatemys mawii (II)

 

Tabasco-schildpadden

Dermochelyidae

 

 

 

Lederschildpadden

 

Dermochelys coriacea (I)

 

 

Lederschildpadden

Emydidae

 

 

 

Doos- en moerasschildpadden

 

 

Chrysemys picta (Enkel levende specimens)

 

Westelijke sierschildpad

 

 

Clemmys guttata (II)

 

Druppelschildpad

 

 

Emydoidea blandingii (II)

 

Amerikaanse moerasschildpad

 

 

Glyptemys insculpta (II)

 

Amerikaanse bosschildpad

 

Glyptemys muhlenbergii (I)

 

 

Muhlenbergs schildpad

 

 

 

Graptemys spp. (III Verenigde Staten van Amerika)

Zaagrug- of landkaartschildpadden

 

 

Malaclemys terrapin (II)

 

Diamantrugschildpad

 

 

Terrapene spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Doosschildpadden

 

Terrapene coahuila (I)

 

 

Mexicaanse doosschildpad

Geoemydidae

 

 

 

Aardschildpadachtigen

 

Batagur affinis (I)

 

 

Zuidelijke rivierschildpad

 

Batagur baska (I)

 

 

Batagur of tuntong

 

 

Batagur borneoensis (II) ((Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

 

 

 

Batagur dhongoka (II)

 

 

 

 

Batagur kachuga (II)

 

 

 

 

Batagur trivittata (II) (Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

 

 

 

Cuora spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species, is er een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor Cuora aurocapitata, C. flavomarginata, C. galbinifrons, C. mccordi, C. mouhotii, C. pani, C. trifasciata, C. yunnanensis en C. zhoui voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

Aziatische doosschildpadden

 

Cuora bourreti (I)

 

 

Bourrets doosschildpad

 

Cuora picturata (I)

 

 

Achterindische doosschildpad

 

 

Cyclemys spp. (II)

 

Doornschildpadden

 

Geoclemys hamiltonii (I)

 

 

Driekielstraalschildpad

 

 

Geoemyda japonica (II)

 

Japanse aardschildpad

 

 

Geoemyda spengleri (II)

 

Spenglers aardschildpad

 

 

Hardella thurjii (II)

 

Diadeemschildpad

 

 

Heosemys annandalii (II) (Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

Tempelschildpad

 

 

Heosemys depressa (II) (Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

Arakan-aardschildpad

 

 

Heosemys grandis (II)

 

Reuzenaardschildpad

 

 

Heosemys spinosa (II)

 

Gestekelde aardschildpad

 

 

Leucocephalon yuwonoi (II)

 

Sulawesi-aardschildpad

 

 

Malayemys macrocephala (II)

 

Maleisische slakkeneter

 

 

Malayemys subtrijuga (II)

 

Rijstveldschildpad

 

Mauremys annamensis (I)

 

 

Annamese schildpad

 

 

 

Mauremys iversoni (III China)

Iversons moerasschildpad

 

 

 

 

 

 

 

Mauremys japonica (II)

 

Japanse waterschildpad of Japanse beekschildpad

 

 

 

Mauremys megalocephala (III China)

Grootkopdriekielschildpad

 

 

Mauremys mutica (II)

 

Gele moerasschildpad

 

 

Mauremys nigricans (II)

 

Kwantung-moerasschildpad of Chinese roodkeelschildpad

 

 

 

Mauremys pritchardi (III China)

Pritchard’s moerasschildpad

 

 

 

Mauremys reevesii (III China)

Chinese driekielschildpad

 

 

 

Mauremys sinensis (III China)

Chinese streepnekschildpad

 

Melanochelys tricarinata (I)

 

 

Driekielaardschildpad

 

 

Melanochelys trijuga (II)

 

Zwartbuikaardschildpad

 

Morenia ocellata (I)

 

 

Achterindische pauwoogmoerasschildpad

 

 

Morenia petersi (II)

 

Voorindische pauwoogschildpad

 

 

Notochelys platynota (II)

 

Maleise platrugschildpad

 

 

 

Ocadia glyphistoma (III China)

Gleufbek-streepnekschildpad

 

 

 

Ocadia philippeni (III China)

Philippen’s streepnekschildpad

 

 

Orlitia borneensis (II) (Er is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

Borneo-rivierschildpad

 

 

Pangshura spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Dakschildpadden

 

Pangshura tecta (I)

 

 

Indische dakschildpad

 

 

Sacalia bealei (II)

 

Beal’s pauwoogschildpad

 

 

 

Sacalia pseudocellata (III China)

Chinese schijnoogschildpad

 

 

Sacalia quadriocellata (II)

 

Vieroogschildpad

 

 

Siebenrockiella crassicollis (II)

 

Zwarte dikkopschildpad

 

 

Siebenrockiella leytensis (II)

 

Filipijnse aardschildpad

 

 

Vijayachelys silvatica (II)

 

Geelkopaardschildpad of roodkopaardschildpad

Platysternidae

 

 

 

Grootkopschildpadden

 

Platysternidae spp. (I)

 

 

Grootkopschildpadden

Podocnemididae

 

 

 

Scheenplaatschildpadden

 

 

Erymnochelys madagascariensis (II)

 

Madagaskar-scheenplaatschildpad

 

 

Peltocephalus dumerilianus (II)

 

Zuid-Amerikaanse grootkopschildpad

 

 

Podocnemis spp. (II)

 

Zuid-Amerikaanse scheenplaatschildpadden

Testudinidae

 

 

 

Landschildpadden

 

 

Testudinidae spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species; voor Geochelone sulcata is een jaarlijks exportquotum van nul exemplaren vastgesteld voor aan de natuur onttrokken specimens die voor overwegend commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.)

 

Landschildpadden

 

Astrochelys radiata (I)

 

 

Stralenschildpad

 

Astrochelys yniphora (I)

 

 

Madagaskar-schildpad

 

Chelonoidis niger (I)

 

 

Galapagos-landschildpad

 

Geochelone elegans (I)

 

 

Sterschildpad

 

Geochelone platynota (I)

 

 

Birmese stralenschildpad

 

Gopherus flavomarginatus (I)

 

 

Mexicaanse reuzengofferschildpad

 

Malacochersus tornieri (I)

 

 

Pannenkoekschildpad

 

Psammobates geometricus (I)

 

 

Geometrische landschildpad

 

Pyxis arachnoides (I)

 

 

Madagaskar-spinschildpad

 

Pyxis planicauda (I)

 

 

Madagaskar-platstaartschildpad

 

Testudo graeca (II)

 

 

Moorse landschildpad

 

Testudo hermanni (II)

 

 

Griekse landschildpad

 

Testudo kleinmanni (I)

 

 

Kleinmanns landschildpad

 

Testudo marginata (II)

 

 

Klokschildpad

Trionychidae

 

 

 

Drieklauw- en weekschildpadden

 

 

Amyda cartilaginea (II)

 

Zuidoost-Aziatische weekschildpad

 

 

 

Apalone ferox (III Verenigde Staten van Amerika)

 

 

 

 

Apalone mutica (III Verenigde Staten van Amerika)

 

 

 

 

Apalone spinifera (III Verenigde Staten van Amerika) (met uitzondering van de in bijlage A opgenomen ondersoort)

 

 

Apalone spinifera atra (I)

 

 

Zwarte drieklauwschildpad

 

 

Chitra spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Smalkopweekschildpadden

 

Chitra chitra (I)

 

 

Aziatische smalkopweekschildpad

 

Chitra vandijki (I)

 

 

Birmese smalkopweekschildpad

 

 

Cyclanorbis elegans (II)

 

Rugvlekweekschildpad

 

 

Cyclanorbis senegalensis (II)

 

Senegalese weekschildpad

 

 

Cycloderma aubryi (II)

 

Roodrugweekschildpad

 

 

Cycloderma frenatum (II)

 

Grijsrugweekschildpad

 

 

Dogania subplana (II)

 

Maleise weekschildpad

 

 

Lissemys ceylonensis (II)

 

Lissemys ceylonensis

 

 

Lissemys punctata (II)

 

Indische klepweekschildpad

 

 

Lissemys scutata (II)

 

Birmese klepweekschildpad

 

 

Nilssonia formosa (II)

 

Birmese drieklauw

 

Nilssonia gangetica (I)

 

 

Ganges-drieklauwschildpad

 

Nilssonia hurum (I)

 

 

Indiase pauwoogweekschildpad

 

 

Nilssonia leithii (II)

 

Leith’s drieklauwschildpad

 

Nilssonia nigricans (I)

 

 

Zwarte drieklauwschildpad

 

 

Palea steindachneri (II)

 

Halskwabweekschildpad

 

 

Pelochelys spp. (II)

 

Reuzenweekschildpadden

 

 

Pelodiscus axenaria (II)

 

Hunan-weekschildpad

 

 

Pelodiscus maackii (II)

 

Amoer-weekschildpad

 

 

Pelodiscus parviformis (II)

 

Chinese weekschildpad

 

 

Rafetus euphraticus (II)

 

Eufraat-drieklauw

 

 

Rafetus swinhoei (II)

 

Yangtze-weekschildpad

 

 

Trionyx triunguis (II)

 

Afrikaanse drieklauw

AMPHIBIA

 

 

 

Amfibieën

ANURA

 

 

 

Kikkers en padden

Aromobatidae

 

 

 

Aromobatidae

 

 

Allobates femoralis (II)

 

Dijvlekgifkikker

 

 

Allobates hodli (II)

 

 

 

 

Allobates myersi (II)

 

Myers” gifkikker

 

 

Allobates zaparo (II)

 

Zaparo-gifkikker

 

 

Anomaloglossus rufulus (II)

 

Chimanta poison frog

Bufonidae

 

 

 

Padden

 

Altiphrynoides spp. (I)

 

 

Malcolm’s Ethiopische padden

 

Amietophrynus channingi (I)

 

 

 

 

Amietophrynus superciliaris (I)

 

 

Wenkbrauwpad

 

Atelopus zeteki (I)

 

 

Bonte klompvoetkikker

 

Incilius periglenes (I)

 

 

Gouden pad

 

Nectophrynoides spp. (I)

 

 

Levendbarende padden

 

Nimbaphrynoides spp. (I)

 

 

Nimba-padden

Calyptocephalellidae

 

 

 

 

 

 

 

Calyptocephalella gayi (III Chile)

Helmkop

Conrauidae

 

 

 

Kikkers

 

 

Conraua goliath

 

Goliathkikker

Dendrobatidae

 

 

 

Gifkikkers

 

 

Adelphobates spp. (II)

 

 

 

 

Ameerega spp. (II)

 

 

 

 

Andinobates spp. (II)

 

 

 

 

Dendrobates spp. (II)

 

Boomgifkikkers

 

 

Epipedobates spp. (II)

 

Boomgifkikkers

 

 

Excidobates spp. (II)

 

 

 

 

Hyloxalus azureiventris (II)

 

Blauwbuikgifkikker

 

 

Minyobates spp. (II)

 

Minyobates steyermarki

 

 

Oophaga spp. (II)

 

 

 

 

Phyllobates spp. (II)

 

Boomgifkikkers

 

 

Ranitomeya spp. (II)

 

 

Dicroglossidae

 

 

 

Kikkers

 

 

Euphlyctis hexadactylus (II)

 

Zesteenkikker

 

 

Hoplobatrachus tigerinus (II)

 

Tijgerkikker

Hylidae

 

 

 

Boomkikkers

 

 

Agalychnis spp. (II)

 

 

Mantellidae

 

 

 

Gouden prachtkikkers

 

 

Mantella spp. (II)

 

Gouden prachtkikkers

Microhylidae

 

 

 

Tomaatkikkers

 

 

Dyscophus antongilii (II)

 

Tomaatkikker

 

 

Dyscophus guineti (II)

 

False tomato frog

 

 

Dyscophus insularis (II)

 

Antsouhy tomato frog

 

 

Scaphiophryne boribory (II)

 

Green marbled burrowing frog

 

 

Scaphiophryne gottlebei (II)

 

Gottlebes smalbekkikker

 

 

Scaphiophryne marmorata (II)

 

Green marbled burrowing frog

 

 

Scaphiophryne spinosa (II)

 

Green marbled burrowing frog

Myobatrachidae

 

 

 

Australische fluitkikkers

 

 

Rheobatrachus spp. (II) (Met uitzondering van Rheobatrachus silus en Rheobatrachus vitellinus)

 

Australische fluitkikker

Telmatobiidae

 

 

 

Water frogs

 

Telmatobius culeus (I)

 

 

Titicacakikker

CAUDATA

 

 

 

Salamanders

Ambystomatidae

 

 

 

Axolotls

 

 

Ambystoma dumerilii (II)

 

Achaque

 

 

Ambystoma mexicanum (II)

 

Axolotl

Cryptobranchidae

 

 

 

Reuzensalamanders

 

Andrias spp. (I)

 

 

Reuzensalamanders

 

 

 

Cryptobranchus alleganiensis (III Verenigde Staten van Amerika)

Modderduivel

Hynobiidae

 

 

 

Aziatische salamanders

 

 

 

Hynobius amjiensis (III China)

 

Salamandridae

 

 

 

Echte salamanders

 

 

Echinotriton chinhaiensis (II)

 

Chinhai salamander

 

 

Echinotriton maxiquadratus (II)

 

Bergsalamander

 

Neurergus kaiseri (I)

 

 

Luristan-beeksalamander

 

 

Paramesotriton spp. (II)

 

Wrattensalamanders

 

 

 

Salamandra algira (III Algerije)

 

 

 

Tylototriton spp. (II)

 

Krokodilsalamanders

ELASMOBRANCHII

 

 

 

Kraakbeenvissen

CARCHARHINIFORMES

 

 

 

Grondhaaien

Carcharhinidae

 

 

 

Requiemhaaien of menshaaien of roofhaaien

 

 

Carcharhinus falciformis (II)

 

Zijdehaai

 

 

Carcharhinus longimanus (II)

 

Oceanische witpunthaai

Sphyrnidae

 

 

 

Hamerhaaien

 

 

Sphyrna lewini (II)

 

Geschulpte hamerhaai

 

 

Sphyrna mokarran (II)

 

Grote hamerhaai

 

 

Sphyrna zygaena (II)

 

Gladde hamerhaai

LAMNIFORMES

 

 

 

Haringhaaiachtigen

Alopiidae

 

 

 

Voshaaien

 

 

Alopias spp. (II)

 

Voshaaien

Cetorhinidae

 

 

 

Reuzenhaaien

 

 

Cetorhinus maximus (II)

 

Reuzenhaai

Lamnidae

 

 

 

Makreelhaaien

 

 

Carcharodon carcharias (II)

 

Mensenhaai

 

 

Isurus oxyrinchus (II)

 

Makreelhaai

 

 

Isurus paucus (II)

 

Langvinmakreelhaai

 

 

Lamna nasus (II)

 

Haringhaai of neushaai

MYLIOBATIFORMES

 

 

 

 

Myliobatidae

 

 

 

Adelaarsroggen

 

 

Manta spp. (II)

 

Manta roggen

 

 

Mobula spp. (II)

 

Duivelsroggen

Potamotrygonidae

 

 

 

Zoetwaterroggen

 

 

 

Paratrygon aiereba (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon spp. (III Brazilië) (populatie in Brazilië)

 

 

 

 

Potamotrygon constellata (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon magdalenae (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon motoro (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon orbignyi (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon schroederi (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon scobina (III Colombia)

 

 

 

 

Potamotrygon yepezi (III Colombia)

 

ORECTOLOBIFORMES

 

 

 

Bakerhaaien

Rhincodontidae

 

 

 

Walvishaaien

 

 

Rhincodon typus (II)

 

Walvishaai

PRISTIFORMES

 

 

 

 

Pristidae

 

 

 

Zaagvissen

 

Pristidae spp. (I)

 

 

Zaagvissen

RHINOPRISTIFORMES

 

 

 

 

Glaucostegidae

 

 

 

Reuzenvioolroggen

 

 

Glaucostegus spp. (II)

 

Reuzenvioolrog

Rhinidae

 

 

 

Kegroggen

 

 

Rhinidae spp. (II)

 

Kegroggen

ACTINOPTERI

 

 

 

Vissen

ACIPENSERIFORMES

 

 

 

Steurachtigen

 

 

ACIPENSERIFORMES spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Steurachtigen

Acipenseridae

 

 

 

Steuren

 

Acipenser brevirostrum (I)

 

 

Kortsnuitsteur

 

Acipenser sturio (I)

 

 

Gewone steur

ANGUILLIFORMES

 

 

 

Palingachtigen

Anguillidae

 

 

 

Palingen

 

 

Anguilla anguilla (II)

 

Europese paling of aal

CYPRINIFORMES

 

 

 

Karperachtigen

Catostomidae

 

 

 

Zuigkarpers

 

Chasmistes cujus (I)

 

 

Zuigkarpers

Cyprinidae

 

 

 

Echte karpers

 

 

Caecobarbus geertsii (II)

 

Afrikaanse blinde barbeel

 

Probarbus jullieni (I)

 

 

Julliens barbeel

OSTEOGLOSSIFORMES

 

 

 

Beentongvissen

Arapaimidae

 

 

 

Beentongvissen

 

 

Arapaima gigas (II)

 

Arapaima

Osteoglossidae

 

 

 

Echte beentongvissen

 

Scleropages formosus (I)

 

 

Aziatische beentongvis

 

Scleropages inscriptus

 

 

 

PERCIFORMES

 

 

 

Baarsachtigen

Labridae

 

 

 

Lipvissen

 

 

Cheilinus undulatus (II)

 

Napoleonvis

Pomacanthidae

 

 

 

Engel- of keizersvissen

 

 

Holacanthus clarionensis (II)

 

Clarion angelfish

Sciaenidae

 

 

 

Ombervissen

 

Totoaba macdonaldi (I)

 

 

Macdonalds trommelvis

SILURIFORMES

 

 

 

Meervalachtigen

Pangasiidae

 

 

 

Reuzenmeervallen

 

Pangasianodon gigas (I)

 

 

Reuzenmeerval

Loricariidae

 

 

 

Harnasmeervallen

 

 

 

Hypancistrus zebra (III Brazil)

 

SYNGNATHIFORMES

 

 

 

Zeenaaldachtigen

Syngnathidae

 

 

 

Zeenaalden en zeepaardjes

 

 

Hippocampus spp. (II)

 

Zeepaardjes

DIPNEUSTI

 

 

 

Kwastvinnige vissen

CERATODONTIFORMES

 

 

 

Australische longvissen

Ceratodontidae

 

 

 

Australische longvissen

 

 

Neoceratodus forsteri (II)

 

Australische longvis

COELACANTHI

 

 

 

Coelacanten

COELACANTHIFORMES

 

 

 

Coelacantachtigen

Latimeriidae

 

 

 

Coelacanten

 

Latimeria spp. (I)

 

 

Coelacanten

ECHINODERMATA (STEKELHUIDIGEN)

HOLOTHUROIDEA

 

 

 

Zeekomkommers

ASPIDOCHIROTIDA

 

 

 

Zeekomkommers

Stichopodidae

 

 

 

Zeekomkommers

 

 

 

Isostichopus fuscus (III Ecuador)

Bruine zeekomkommer

HOLOTHURIIDA

 

 

 

 

Holothuriidae

 

 

 

Teatfishes, zeekomkommers

 

 

Holothuria fuscogilva (II) (Deze vermelding treedt in werking op 28 augustus 2020)

 

Teatfish

 

 

Holothuria nobilis (II) (Deze vermelding treedt in werking op 28 augustus 2020)

 

 

 

 

Holothuria whitmaei (II) (Deze vermelding treedt in werking op 28 augustus 2020)

 

 

ARTHROPODA (GELEEDPOTIGEN)

ARACHNIDA

 

 

 

Spinachtigen

ARANEAE

 

 

 

Spinnen

Theraphosidae

 

 

 

Vogelspinnen

 

 

Aphonopelma albiceps (II)

 

 

 

 

Aphonopelma pallidum (II)

 

Mexicaanse grijze tarantula

 

 

Brachypelma spp. (II)

 

Vogelspinnen

 

 

Poecilotheria spp. (II)

 

Tijgerspinnen

SCORPIONES

 

 

 

Schorpioenen

Scorpionidae

 

 

 

Schorpioenen

 

 

Pandinus camerounensis (II)

 

 

 

 

Pandinus dictator (II)

 

 

 

 

Pandinus gambiensis (II)

 

Senegalese reuzenschorpioen

 

 

Pandinus imperator (II)

 

Keizerschorpioen

 

 

Pandinus roeseli (II)

 

 

INSECTA

 

 

 

Insecten

COLEOPTERA

 

 

 

Kevers

Lucanidae

 

 

 

Vliegende herten

 

 

 

Colophon spp. (III Zuid-Afrika)

Kaapse vliegende herten

Scarabaeidae

 

 

 

Bladsprietkevers

 

 

Dynastes satanas (II)

 

Satanaskever

LEPIDOPTERA

 

 

 

Vlinders en motten

Nymphalidae

 

 

 

Schoenlappers

 

 

 

Agrias amydon boliviensis (III Bolivia)

 

 

 

 

Morpho godartii lachaumei (III Bolivia)

 

 

 

 

Prepona praeneste buckleyana (III Bolivia)

 

Papilionidae

 

 

 

Pages en pauwogen

 

Achillides chikae chikae (I)

 

 

Luzon-pauwoog

 

Achillides chikae hermeli (I)

 

 

Mindoro-pauwoog

 

 

Atrophaneura jophon (II)

 

Sri Lanka-roospage

 

 

Atrophaneura palu

 

Palu-roospage

 

 

Atrophaneura pandiyana (II)

 

Malabar-roospage

 

 

Bhutanitis spp. (II)

 

Bhutan-koninginnenpages

 

 

Graphium sandawanum

 

Apo-koninginnenpage

 

 

Graphium stresemanni

 

Seram-koninginnenpage

 

 

Ornithoptera spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)

 

Vogelvleugelvlinders

 

Ornithoptera alexandrae (I)

 

 

Alexandra’s vogelvleugelvlinder

 

 

Papilio benguetanus Filipijnse pauwoog

 

 

 

 

Papilio esperanza Oaxaca-pauwoog

 

 

 

Papilio homerus (I)

 

 

Homeruspauwoog

 

Papilio hospiton (II)

 

 

Corsicaanse pauwoog

 

 

Papilio morondavana

 

Madagaskar-keizerpauwoog

 

 

Papilio neumoegeni Sumba-pauwoog

 

 

 

 

Parides ascanius

 

Rio de Janeiro-pauwoog

 

 

Parides hahneli

 

Hahnels Amazone-pauwoog

 

Parides burchellanus (I)

 

 

Rivierpauwoog

 

Parnassius apollo (II)

 

 

Apollovlinder

 

 

Teinopalpus spp. (II)

 

Kaiser-I-hindvlinders

 

 

Trogonoptera spp. (II)

 

Vogelvleugelvlinders

 

 

Troides spp. (II)

 

Vogelvleugelvlinders

ANNELIDA (GELEDE WORMEN)

HIRUDINOIDEA

 

 

 

Bloedzuigers

ARHYNCHOBDELLIDA

 

 

 

 

Hirudinidae

 

 

 

Bloedzuigers

 

 

Hirudo medicinalis (II)

 

Noordelijke medicinale bloedzuiger

 

 

Hirudo verbana (II)

 

Zuidelijke medicinale bloedzuiger

MOLLUSCA (WEEKDIEREN)

BIVALVIA

 

 

 

Tweekleppigen

MYTILOIDA

 

 

 

Zeemossels

Mytilidae

 

 

 

Echte mossels

 

 

Lithophaga lithophaga (II)

 

Steenboorder

UNIONOIDA

 

 

 

Zoetwatermossels

Unionidae

 

 

 

Echte zoetwatermossels

 

Conradilla caelata (I)

 

 

Vogelvleugelparelmossel

 

 

Cyprogenia aberti (II)

 

Westelijke waaierschelp

 

Dromus dromas (I)

 

 

Dromedarisparelmossel

 

Epioblasma curtisii (I)

 

 

Curtis' parelmossel

 

Epioblasma florentina (I)

 

 

Geelbloesemparelmossel

 

Epioblasma sampsonii (I)

 

 

Sampsons parelmossel

 

Epioblasma sulcata perobliqua (I)

 

 

Purperen kattenpootmossel

 

Epioblasma torulosa gubernaculum (I)

 

 

Groenbloesemparelmossel

 

 

Epioblasma torulosa rangiana (II)

 

Taanbloesemparelmossel

 

Epioblasma torulosa torulosa (I)

 

 

Knobbelbloesemparelmossel

 

Epioblasma turgidula (I)

 

 

Zwelbloesemparelmossel

 

Epioblasma walkeri (I)

 

 

Bruinbloesemparelmossel

 

Fusconaia cuneolus (I)

 

 

Fijnstraal-varkensteenparelmossel

 

Fusconaia edgariana (I)

 

 

Glanzende varkensteenparelmossel

 

Lampsilis higginsii (I)

 

 

Higgins' oogparelmossel

 

Lampsilis orbiculata orbiculata (I)

 

 

Roze slijkmossel

 

Lampsilis satur (I)

 

 

Gewone boekparelmossel

 

Lampsilis virescens (I)

 

 

Alabama-lampmossel

 

Plethobasus cicatricosus (I)

 

 

Witte wrattenrugparelmossel

 

Plethobasus cooperianus (I)

 

 

Oranjevoetpuistmossel

 

 

Pleurobema clava (II)

 

Klompschelpparelmossel

 

Pleurobema plenum (I)

 

 

Ruige varkensteenparelmossel

 

Potamilus capax (I)

 

 

Dikboekparelmossel

 

Quadrula intermedia (I)

 

 

Cumberland-apensnoetparelmossel

 

Quadrula sparsa (I)

 

 

Appalachen-apensnoetparelmossel

 

Toxolasma cylindrella (I)

 

 

Bleke lilliputparelmossel

 

Unio nickliniana (I)

 

 

Nicklins parelmossel

 

Unio tampicoensis tecomatensis (I)

 

 

Tampico-parelmossel

 

Villosa trabalis (I)

 

 

Cumberland-boonparelmossel

VENEROIDA

 

 

 

 

Tridacnidae

 

 

 

Doopvontschelpen

 

 

Tridacnidae spp. (II)

 

Doopvontschelpen

CEPHALOPODA

 

 

 

 

NAUTILIDA

 

 

 

 

Nautilidae

 

 

 

Nautilussen

 

 

Nautilidae spp. (II)

 

Nautilussen

GASTROPODA

 

 

 

Buikpotigen of slakken

MESOGASTROPODA

 

 

 

 

Strombidae

 

 

 

Kroonslakken

 

 

Strombus gigas (II)

 

Karko of roze vleugelhoorn

STYLOMMATOPHORA

 

 

 

 

Achatinellidae

 

 

 

Hawaï-boomslakken

 

Achatinella spp. (I)

 

 

Kleine agaatslakken

Camaenidae

 

 

 

Groenslakken

 

 

Papustyla pulcherrima (II)

 

Groenslak

Cepolidae

 

 

 

 

 

Polymita spp. (I)

 

 

Cuban landsnails

CNIDARIA (HOLTEDIEREN)

ANTHOZOA

 

 

 

Koralen en zeeanemonen

ANTIPATHARIA

 

 

 

Doornkoralen

 

 

ANTIPATHARIA spp. (II)

 

Doornkoralen

GORGONACEAE

 

 

 

Hoornkoralen

Coralliidae

 

 

 

Bloedkoralen

 

 

 

Corallium elatius (III China)

 

 

 

 

Corallium japonicum (III China)

 

 

 

 

Corallium konjoi (III China)

 

 

 

 

Corallium secundum (III China)

 

HELIOPORACEA

 

 

 

 

Helioporidae

 

 

 

Blauwe koralen

 

 

Helioporidae spp. (II) (Omvat uitsluitend de soort Heliopora coerulea)  (6)

 

Blauwe koralen

SCLERACTINIA

 

 

 

 

 

 

SCLERACTINIA spp. (II)  (6)

 

Echte koralen

STOLONIFERA

 

 

 

Buiskoralen

Tubiporidae

 

 

 

Orgelpijpkoralen

 

 

Tubiporidae spp. (II)  (6)

 

Orgelpijpkoralen

HYDROZOA

 

 

 

Poliepen

MILLEPORINA

 

 

 

 

Milleporidae

 

 

 

Brandkoralen of vuurkoralen

 

 

Milleporidae spp. (II)  (6)

 

Brandkoralen of vuurkoralen

STYLASTERINA

 

 

 

 

Stylasteridae

 

 

 

Kantkoralen

 

 

Stylasteridae spp. (II)  (6)

 

Kantkoralen

FLORA (PLANTEN)

AGAVACEAE

 

 

 

Agavefamilie

 

Agave parviflora (I)

 

 

Santa Cruz-streepagave

 

 

Agave victoriae-reginae (II) #4

 

Koningin Victoria-agave

 

 

Nolina interrata (II)

 

San Diego-berengras

 

 

Yucca queretaroensis (II)

 

Queretaro yucca

AMARYLLIDACEAE

 

 

 

Narcisfamilie

 

 

Galanthus spp. (II) #4

 

Sneeuwklokjes

 

 

Sternbergia spp. (II) #4

 

Leliën des velds

ANACARDIACEAE

 

 

 

Pruikenboomfamilie

 

 

Operculicarya decaryi (II)

 

Jabihy

 

 

Operculicarya hyphaenoides (II)

 

Jabihy

 

 

Operculicarya pachypus (II)

 

Tabily

APOCYNACEAE

 

 

 

 

 

 

Hoodia spp. (II) #9

 

Hoodia’s

 

 

Pachypodium spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species) #4

 

Madagaskar-palmen

 

Pachypodium ambongense (I)

 

 

 

 

Pachypodium baronii (I)

 

 

 

 

Pachypodium decaryi (I)

 

 

 

 

 

Rauvolfia serpentina (II) #2

 

Slangenwortel-duivelspeper

ARALIACEAE

 

 

 

Klimopfamilie

 

 

Panax ginseng (II) (Alleen de populatie in de Russische Federatie; geen andere populatie is in de bijlagen bij deze verordening opgenomen) #3

 

Ginseng

 

 

Panax quinquefolius (II) #3

 

Amerikaanse ginseng

ARAUCARIACEAE

 

 

 

Araucariafamilie

 

Araucaria araucana (I)

 

 

Apenverdriet

ASPARAGACEAE

 

 

 

 

 

 

Beaucarnea spp. (II)

 

Olifantspoot

BERBERIDACEAE

 

 

 

Berberisfamilie

 

 

Podophyllum hexandrum (II) #2

 

Indische alruinwortel

BROMELIACEAE

 

 

 

Bromeliafamilie

 

 

Tillandsia harrisii (II) #4

 

Harris' tillandsia

 

 

Tillandsia kammii (II) #4

 

Kamms tillandsia

 

 

Tillandsia xerographica (II) (7) #4

 

Xerografie-tillandsia

CACTACEAE

 

 

 

Cactusfamilie

 

 

CACTACEAE spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en Pereskia spp., Pereskiopsis spp. en Quiabentia spp.)  (8) #4

 

Cactusfamilie

 

Ariocarpus spp. (I)

 

 

Levendesteencactussen

 

Astrophytum asterias (I)

 

 

Stercactus

 

Aztekium ritteri (I)

 

 

Aztekencactus

 

Coryphantha werdermannii (I)

 

 

Zwijnspeldenkussen

 

Discocactus spp. (I)

 

 

Schijfcactussen

 

Echinocereus ferrerianus ssp. lindsayorum (I)

 

 

Lindsays egelcactus

 

Echinocereus schmollii (I)

 

 

Lamsstaartcactus

 

Escobaria minima (I)

 

 

Nellie Cory’s cactus

 

Escobaria sneedii (I)

 

 

Sneeds speldenkussen

 

Mammillaria pectinifera (I) (Omvat ssp. solisioides)

 

 

Biggencactus

 

Melocactus conoideus (I)

 

 

Kegelvormige Turksemutscactus

 

Melocactus deinacanthus (I)

 

 

Prachtborstelige Turksemutscactus

 

Melocactus glaucescens (I)

 

 

Wollige wassteel-Turksemutscactus

 

Melocactus paucispinus (I)

 

 

Geringstekelige Turksemutscactus

 

Obregonia denegrii (I)

 

 

Artisjokcactus

 

Pachycereus militaris (I)

 

 

Teddybeercactus

 

Pediocactus bradyi (I)

 

 

Brady’s speldenkussen

 

Pediocactus knowltonii (I)

 

 

Knowltons cactus

 

Pediocactus paradinei (I)

 

 

Paradines cactus

 

Pediocactus peeblesianus (I)

 

 

Peebles' navajocactus

 

Pediocactus sileri (I)

 

 

Silers speldenkussen

 

Pelecyphora spp. (I)

 

 

Bijltjescactussen

 

Sclerocactus blainei (I)

 

 

Blaine’s fishhook cactus

 

Sclerocactus brevihamatus ssp. tobuschii (I)

 

 

Tobuschs vishaakcactus

 

Sclerocactus brevispinus (I)

 

 

Pariette cactus

 

Sclerocactus cloverae (I)

 

 

New Mexico fishhook cactus

 

Sclerocactus erectocentrus (I)

 

 

Acuña-cactus

 

Sclerocactus glaucus (I)

 

 

Colorado hookless cactus

 

Sclerocactus mariposensis (I)

 

 

Lloyds vlindercactus

 

Sclerocactus mesae-verdae (I)

 

 

Mesa Verde-cactus

 

Sclerocactus nyensis (I)

 

 

Tonopah-vishaakcactus

 

Sclerocactus papyracanthus (I)

 

 

Papierstekelvishaakcactus

 

Sclerocactus pubispinus (I)

 

 

Great Basin-vishaakcactus

 

Sclerocactus sileri (I)

 

 

Siler’s fishhook cactus

 

Sclerocactus wetlandicus (I)

 

 

Unita Basin hookless cactus

 

Sclerocactus wrightiae (I)

 

 

Wrights vishaakcactus

 

Strombocactus spp. (I)

 

 

Tolcactussen

 

Turbinicarpus spp. (I)

 

 

Turbinecactussen

 

Uebelmannia spp. (I)

 

 

Uebelmanns cactussen

CARYOCARACEAE

 

 

 

Caryocarfamilie

 

 

Caryocar costaricense (II) #4

 

Knoflookboom

COMPOSITAE (ASTERACEAE)

 

 

 

Asterfamilie (composieten)

 

Saussurea costus (I) (ook S. lappa, Aucklandia lappa of A. costus genoemd)

 

 

COST, kutki of kuth

CUCURBITACEAE

 

 

 

Komkommerfamilie

 

 

Zygosicyos pubescens (II) (Ook Xerosicyos pubescens genoemd)

 

Tobory

 

 

Zygosicyos tripartitus (II)

 

Betoboky

CUPRESSACEAE

 

 

 

Cipresfamilie

 

Fitzroya cupressoides (I)

 

 

Alerce

 

Pilgerodendron uviferum (I)

 

 

Chileense cipres

 

 

Widdringtonia whytei (II)

 

Mulanje-cipres

CYATHEACEAE

 

 

 

Cyatheafamilie (boomvarens)

 

 

Cyathea spp. (II) #4

 

Cyatheafamilie (boomvarens)

CYCADACEAE

 

 

 

Cycaspalmen

 

 

CYCADACEAE spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species) #4

 

Cycaspalmen

 

Cycas beddomei (I)

 

 

Beddome’s cycad

DICKSONIACEAE

 

 

 

Cyatheafamilie (boomvarens)

 

 

Cibotium barometz (II) #4

 

 

 

 

Dicksonia spp. (II) (Alleen de Amerikaanse populaties; geen enkele andere populatie is in de bijlagen bij deze verordening opgenomen. Dit omvat de synonymen Dicksonia berteriana, D. externa, D. sellowiana en D. stuebelii) #4

 

Cyatheafamilie (boomvarens)

DIDIEREACEAE

 

 

 

Didiereafamilie

 

 

DIDIEREACEAE spp. (II) #4

 

Madagaskar-boomvarens, aluaudia’s

DIOSCOREACEAE

 

 

 

Yamswortelfamilie

 

 

Dioscorea deltoidea (II) #4

 

DROSERACEAE

DROSERACEAE

 

 

 

Zonnedauwfamilie

 

 

Dionaea muscipula (II) #4

 

Venusvliegenval

EBENACEAE

 

 

 

Ebbenhoutfamilie

 

 

Diospyros spp. (II) (Alleen de populaties in Madagascar; geen andere populatie is in de bijlagen bij deze verordening opgenomen) #5

 

 

EUPHORBIACEAE

 

 

 

Wolfsmelkfamilie

 

 

Euphorbia spp. (II) #4

(Uitsluitend succulente species, met uitzondering van:

1)

Euphorbia misera;

2)

kunstmatig gekweekte specimens van cultivars van Euphorbia trigona;

3)

kunstmatig gekweekte specimens van Euphorbia lactea die op een kunstmatig gekweekte onderstam van Euphorbia neriifolia zijn geënt, mits zij:

kamvormig of

waaiervormig of

kleurmutanten zijn;

4)

kunstmatig gekweekte specimens van cultivars van Euphorbia“Milii”, mits zij:

gemakkelijk als kunstmatig gekweekte specimens herkenbaar zijn, en

in partijen van 100 of meer planten in de Unie worden binnengebracht of uit de Unie worden (her)uitgevoerd;

op bovengenoemde categorieën is deze verordening niet van toepassing, en

5)

de in bijlage A opgenomen species.

 

Euphorbia’s of wolfsmelken

 

Euphorbia ambovombensis (I)

 

 

 

 

Euphorbia capsaintemariensis (I)

 

 

 

 

Euphorbia cremersii (I) (Met inbegrip van de vorm viridifolia en de variëteit rakotozafyi)

 

 

 

 

Euphorbia cylindrifolia (I) (Met inbegrip van de ssp. tuberifera)

 

 

 

 

Euphorbia decaryi (I) (Met inbegrip van de variëteiten ampanihyensis, robinsonii en sprirosticha)

 

 

 

 

Euphorbia francoisii (I)

 

 

 

 

Euphorbia handiensis (II)

 

 

 

 

Euphorbia lambii (II)

 

 

 

 

Euphorbia moratii (I) (Met inbegrip van de variëteiten antsingiensis, bemarahensis en multiflora)

 

 

 

 

Euphorbia parvicyathophora (I)

 

 

 

 

Euphorbia quartziticola (I)

 

 

 

 

Euphorbia stygiana (II)

 

 

 

 

Euphorbia tulearensis (I)

 

 

 

FAGACEAE

 

 

 

Napjesdragersfamilie (beuken, eiken)

 

 

 

Quercus mongolica (III Russische Federatie) #5

Mongoolse eik

FOUQUIERIACEAE

 

 

 

Fouquieriafamilie

 

 

Fouquieria columnaris (II) #4

 

Flesboom, boojumboom of grote waskaars

 

Fouquieria fasciculata (I)

 

 

Ocotillo

 

Fouquieria purpusii (I)

 

 

 

GNETACEAE

 

 

 

Gnetumfamilie

 

 

 

Gnetum montanum (III Nepal) #1

 

JUGLANDACEAE

 

 

 

Okkernootfamilie

 

 

Oreomunnea pterocarpa (II) #4

 

Caribische walnoot

LAURACEAE

 

 

 

Laurierfamilie

 

 

Aniba rosaeodora (II) (ook A. duckei genoemd) #12

 

Braziliaans rozenhout

LEGUMINOSAE (FABACEAE)

 

 

 

Vlinderbloemigen

 

 

Dalbergia spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species) #15

 

 

 

Dalbergia nigra (I)

 

 

Braziliaans rozenhout

 

 

 

Dipteryx panamensis (III Costa Rica/Nicaragua)

Amandelboom

 

 

Guibourtia demeusei (II) #15

 

Red bubinga

 

 

Guibourtia pellegriniana (II) #15

 

Rose bubinga, kevazingo

 

 

Guibourtia tessmannii (II) #15

 

Rose bubinga, kevazingo

 

 

Paubrasilia echinata (II) #10

 

Brazielhout of pernambuk

 

 

Pericopsis elata (II) #17

 

Afrormosia of Afrikaans teak

 

 

Platymiscium parviflorum (II) #4

 

Christobal of ñambar

 

 

Pterocarpus erinaceus (II)

 

African rosewood, Senegalese rosewood, kosso

 

 

Pterocarpus santalinus (II) #7

 

Rood sandelhout

 

 

Pterocarpus tinctorius (II) #6

 

Afrikaans padoek

 

 

Senna meridionalis (II)

 

Taraby

LILIACEAE

 

 

 

Leliefamilie

 

 

Aloe spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en Aloe vera, ook genoemd Aloe barbadensis, die niet in de bijlagen is opgenomen) #4

 

Aloë's

 

Aloe albida (I)

 

 

 

 

Aloe albiflora (I)

 

 

 

 

Aloe alfredii (I)

 

 

 

 

Aloe bakeri (I)

 

 

 

 

Aloe bellatula (I)

 

 

 

 

Aloe calcairophila (I)

 

 

 

 

Aloe compressa (I) (Met inbegrip van de variëteiten paucituberculata, rugosquamosa en schistophila)

 

 

 

 

Aloe delphinensis (I)

 

 

 

 

Aloe descoingsii (I)

 

 

 

 

Aloe fragilis (I)

 

 

 

 

Aloe haworthioides (I) (Met inbegrip van de variëteit aurantiaca)

 

 

 

 

Aloe helenae (I)

 

 

 

 

Aloe laeta (I) (Met inbegrip van de variëteit maniaensis)

 

 

 

 

Aloe parallelifolia (I)

 

 

 

 

Aloe parvula (I)

 

 

 

 

Aloe pillansii (I)

 

 

 

 

Aloe polyphylla (I)

 

 

 

 

Aloe rauhii (I)

 

 

 

 

Aloe suzannae (I)

 

 

 

 

Aloe versicolor (I)

 

 

 

 

Aloe vossii (I)

 

 

 

MAGNOLIACEAE

 

 

 

Tulpenboomfamilie

 

 

 

Magnolia liliifera var. obovata (III Nepal) #1

Safan

MALVACEAE

 

 

 

 

 

 

Adansonia grandidieri (II) #16

 

Baobab van Grandidier

MELIACEAE

 

 

 

Mahoniefamilie

 

 

Cedrela spp. #6 (Neotropische populaties, deze opneming treedt in werking op 28 augustus 2020)

 

 

 

 

 

Cedrela fissilis (III Bolivia, Brazil) #5 (tot 27 augustus 2020)

 

 

 

 

Cedrela lilloi (III Bolivia, Brazil) #5 (tot 27 augustus 2020)

 

 

 

 

Cedrela odorata (III Bolivia/Brazil. Daarnaast hebben de volgende landen hun inheemse populaties opgenomen: Colombia, Guatemala en Peru) #5 (tot 27 augustus 2020)

Spaanse ceder

 

 

Swietenia humilis (II) #4

 

Mexicaanse mahonieboom

 

 

Swietenia macrophylla (II) (Neotropische populatie — omvat Midden- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied) #6

 

Braziliaanse mahonieboom

 

 

Swietenia mahagoni (II) #5

 

Cubaanse mahonieboom

NEPENTHACEAE

 

 

 

Bekerplantenfamilie

 

 

Nepenthes spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species) #4

 

Bekerplanten

 

Nepenthes khasiana (I)

 

 

Indiase bekerplant

 

Nepenthes rajah (I)

 

 

Reuzenbekerplant

OLEACEAE

 

 

 

Olijfbomen, essen

 

 

 

Fraxinus mandshurica (III Russische Federatie) #5

Mantsjoerije-es

ORCHIDACEAE

 

 

 

Orchideeën

 

 

ORCHIDACEAE spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species)  (9) #4

 

Orchideeën

 

Voor alle hierna genoemde orchideeënsoorten van bijlage A is deze verordening niet van toepassing op zaailing- of weefselculturen indien deze:

in vitro zijn verkregen op een vaste of vloeibare voedingsbodem;

voldoen aan de definitie van “kunstmatig gekweekt” overeenkomstig artikel 56 van Verordening (EG) nr. 865/2006, van de Commissie  (10), en

bij het binnenbrengen in de Unie of bij de (weder)uitvoer uit de Unie in steriele recipiënten worden getransporteerd.

 

 

 

 

Aerangis ellisii (I)

 

 

 

 

Cattleya jongheana (I)

 

 

 

 

Cattleya lobata (I)

 

 

 

 

Cephalanthera cucullata (II)

 

 

Kretenzisch nieskruid

 

Cypripedium calceolus (II)

 

 

Vrouwenschoentje

 

Dendrobium cruentum (I)

 

 

 

 

Goodyera macrophylla (II)

 

 

Madeira-netbladorchidee

 

Liparis loeselii (II)

 

 

Groenknolorchis

 

Mexipedium xerophyticum (I)

 

 

 

 

Ophrys argolica (II)

 

 

Geoogde bijenorchis

 

Ophrys lunulata (II)

 

 

Halvemaanorchidee

 

Orchis scopulorum (II)

 

 

Madeira-orchis

 

Paphiopedilum spp. (I)

 

 

Venusschoentjes

 

Peristeria elata (I)

 

 

Heiligegeestorchidee

 

Phragmipedium spp. (I)

 

 

Zuid-Amerikaanse pantoffelorchideeën

 

Renanthera imschootiana (I)

 

 

Rode Vanda-orchidee

 

Spiranthes aestivalis (II)

 

 

Zomerschroeforchis

OROBANCHACEAE

 

 

 

Bremraapfamilie

 

 

Cistanche deserticola (II) #4

 

Woestijnbremraap

PALMAE (ARECACEAE)

 

 

 

Palmenfamilie

 

 

Beccariophoenix madagascariensis (II) #4

 

Manaranopalm

 

 

Dypsis decaryi (II) #4

 

Triangle palm

 

Dypsis decipiens (I)

 

 

Vlinderpalm

 

 

Lemurophoenix halleuxii (II)

 

Rode makipalm

 

 

 

Lodoicea maldivica (III Seychellen) #13

Coco de mer

 

 

Marojejya darianii (II)

 

Grootbladpalm

 

 

Ravenea louvelii (II)

 

Madagaskar-palm

 

 

Ravenea rivularis (II)

 

Majesteitpalm

 

 

Satranala decussilvae (II)

 

Satranabepalm

 

 

Voanioala gerardii (II)

 

Boskokosnoot

PAPAVERACEAE

 

 

 

Papaverfamilie

 

 

 

Meconopsis regia (III Nepal) #1

Himalaya-klaproos

PASSIFLORACEAE

 

 

 

Passiebloemfamilie

 

 

Adenia firingalavensis (II)

 

Adenia firingalavensis

 

 

Adenia olaboensis (II)

 

Vahisasety

 

 

Adenia subsessilifolia (II)

 

Adenia subsessilifolia

PEDALIACEAE

 

 

 

Pedaliacea

 

 

Uncarina grandidieri (II)

 

Uncarina

 

 

Uncarina stellulifera (II)

 

Uncarina

PINACEAE

 

 

 

Dennenfamilie

 

Abies guatemalensis (I)

 

 

Guatemala-spar

 

 

 

Pinus koraiensis (III Russische Federatie) #5

 

PODOCARPACEAE

 

 

 

Podocarpusfamilie

 

 

 

Podocarpus neriifolius (III Nepal) #1

Geelhoutden

 

Podocarpus parlatorei (I)

 

 

Parlatore’s podocarpus

PORTULACACEAE

 

 

 

Posteleinfamilie

 

 

Anacampseros spp. (II) #4

 

Postelein

 

 

Avonia spp. (II) #4

 

 

 

 

Lewisia serrata (II) #4

 

Maguires bitterwortel

PRIMULACEAE

 

 

 

Sleutelbloemfamilie

 

 

Cyclamen spp(II)  (11) #4

 

Cyclamens

RANUNCULACEAE

 

 

 

Ranonkelfamilie

 

 

Adonis vernalis (II) #2

 

Voorjaarsadonis

 

 

Hydrastis canadensis (II) #8

 

Goudzegel of Canadese geelwortel

ROSACEAE

 

 

 

Rozenfamilie

 

 

Prunus africana (II) #4

 

Afrikaanse kers of roodstinkhout

RUBIACEAE

 

 

 

Ayugue

 

Balmea stormiae (I)

 

 

Ayugue

SANTALACEAE

 

 

 

 

 

 

Sandelhoutfamilie Osyris lanceolata (II) (Alleen de populaties in Burundi, Ethiopië, Kenia, Rwanda, Uganda en de Verenigde Republiek Tanzania; geen andere populatie is in de bijlagen opgenomen) #2

 

Oost-Afrikaans sandelhout

SARRACENIACEAE

 

 

 

Trompetbekerplantenfamilie

 

 

Sarracenia spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species) #4

 

Trompetbekerplanten

 

Sarracenia oreophila (I)

 

 

Groene trompetbekerplant

 

Sarracenia rubra ssp. alabamensis (I)

 

 

Alabama-trompetbekerplant

 

Sarracenia rubra ssp. jonesii (I)

 

 

Zoete bergtrompetbekerplant

SCROPHULARIACEAE

 

 

 

Helmkruidfamilie

 

 

Picrorhiza kurrooa (II) (met uitsluiting van Picrorhiza scrophulariiflora) #2

 

Katki

STANGERIACEAE

 

 

 

Stangeriafamilie

 

 

Bowenia spp. (II) #4

 

Cycaspalmen

 

Stangeria eriopus (I)

 

 

Hottentottenhoofd

TAXACEAE

 

 

 

Taxusfamilie

 

 

Taxus chinensis en de infraspecifieke taxa van deze soort (II) #2

 

Chinese taxus

 

 

Taxus cuspidata en de infraspecifieke taxa van deze soor (II)  (12) #2

 

Japanse taxus

 

 

Taxus fuana en de infraspecifieke taxa van deze soort (II) #2

 

Tibetaanse taxus

 

 

Taxus sumatrana en de infraspecifieke taxa van deze soort (II) #2

 

Sumatraanse taxus

 

 

Taxus wallichiana (II) #2

 

Himalaya-taxus

THYMELAEACEAE (AQUILARIACEAE)

 

 

 

Peperboompjesfamilie

 

 

Aquilaria spp. (II) #14

 

Agarhout

 

 

Gonystylus spp. (II) #4

 

Ramin

 

 

Gyrinops spp. (II) #14

 

Agarhout

TROCHODENDRACEAE (TETRACENTRACEAE)

 

 

 

Tetracentronfamilie

 

 

 

Tetracentron sinense (III Nepal) #1

 

VALERIANACEAE

 

 

 

Valeriaanfamilie

 

 

Nardostachys grandiflora (II) #2

 

 

VITACEAE

 

 

 

Wijnstokfamilie

 

 

Cyphostemma elephantopus (II)

 

Lazampasika

 

 

Cyphostemma laza (II)

 

Laza

 

 

Cyphostemma montagnacii (II)

 

Lazambohitra

WELWITSCHIACEAE

 

 

 

Welwitschiafamilie

 

 

Welwitschia mirabilis (II) #4

 

Welwitschia

ZAMIACEAE

 

 

 

Cycaspalmen

 

 

ZAMIACEAE spp. (II) (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species) #4

 

Cycaspalmen

 

Ceratozamia spp. (I)

 

 

Hoornkegelpalmen

 

Encephalartos spp. (I)

 

 

Broodbomen

 

Microcycas calocoma (I)

 

 

Kurkpalm

 

Zamia restrepoi (I)

 

 

 

ZINGIBERACEAE

 

 

 

Gemberfamilie

 

 

Hedychium philippinense (II) #4

 

Filipijnse guirlande of gemberlelie

 

 

Siphonochilus aethiopicus (II) (Populaties in Mozambique, Eswatini, Zuid-Afrika en Zimbabwe)

 

Natal ginger

ZYGOPHYLLACEAE

 

 

 

Pokhoutfamilie

 

 

Bulnesia sarmientoi (II) #11

 

Gayak

 

 

Guaiacum spp. (II) #2

 

Pokhoutfamilie

 

Bijlage D

Gewone naam

FAUNA

CHORDATA (CHORDADIEREN)

MAMMALIA

 

Zoogdieren

CARNIVORA

 

 

Canidae

 

Hondachtigen

 

Vulpes vulpes griffithi (III India) §1

Griffiths vos

 

Vulpes vulpes montana (III India) §1

Griffiths vos

 

Vulpes vulpes pusilla (III India) §1

Griffiths vos

Mustelidae

 

Marterachtigen

 

Mustela altaica (III India) §1

Bergwezel

 

Mustela erminea ferghanae (III India) §1

Indische bergwezel

 

Mustela kathiah (III India) §1

Geelbuikwezel

 

Mustela sibirica (III India) §1

Siberische wezel

DIPROTODONTIA

 

Klimbuideldieren, wombats en kangoeroes

Macropodidae

 

Kangoeroes en wallaby’s

 

Dendrolagus dorianus

Doria’s boomkangoeroe

 

Dendrolagus goodfellowi

Goodfellows boomkangoeroe

 

Dendrolagus matschiei

Matschies boomkangoeroe

 

Dendrolagus pulcherrimus

Goudmantelboomkangoeroe

 

Dendrolagus stellarum

Seri’s tree-kangaroo

AVES

 

Vogels

ANSERIFORMES

 

Eendachtigen

Anatidae

 

Eenden, ganzen en zwanen

 

Anas melleri

Mellers eend

COLUMBIFORMES

 

Duifachtigen

Columbidae

 

Duiven

 

Columba oenops

Salvins duif

 

Didunculus strigirostris

Tandduif

 

Ducula pickeringii

Pickerings muskaatduif

 

Gallicolumba crinigera

Bartletts dolksteenduif

 

Ptilinopus marchei

Marche’s jufferduif

 

Turacoena modesta

Timorese zwarte duif

GALLIFORMES

 

Hoenderachtigen

Cracidae Hokko’s en sjakohoenders

 

Hokko’s

 

Crax alector

Gewone of zwarte hokko

 

Pauxi unicornis

Hoornhokko

 

Penelope pileata

Witkuifsjakohoen

Megapodiidae

 

Grootpoothoenders

 

Eulipoa wallacei

Moluks boshoen

Phasianidae

 

Fazantachtigen

 

Arborophila gingica

Rickets bospatrijs

 

Lophura bulweri

Bulwers vuurrugfazant

 

Lophura diardi

Siamese vuurrugfazant

 

Lophura inornata

Salvadori’s vuurrugfazant

PASSERIFORMES

 

Zangvogels

Bombycillidae

 

Pestvogels

 

Bombycilla japonica

Japanse pestvogel

Corvidae

 

Kraaiachtigen

 

Cyanocorax caeruleus

Azuurblauwe gaai

 

Cyanocorax dickeyi

Kroongaai

Cotingidae

 

Cotinga’s

 

Procnias nudicollis

Naaktkeelklokvogel

Emberizidae

 

Gorzen

 

Dacnis nigripes

Zwartpootpitpit

 

Sporophila falcirostris

Temmincks dikbekje

 

Sporophila frontalis

Reuzendikbekje

 

Sporophila hypochroma

Roodstuitdikbekje

 

Sporophila palustris

Moerasdikbekje

Estrildidae

 

Astrilden

 

Amandava amandava

Tijgervink

 

Cryptospiza reichenovii

Reichenows bergastrilde

 

Erythrura coloria

Mindanao-papegaaiamadine

 

Erythrura viridifacies

Manilla-papegaaiamadine

 

Estrilda quartinia (Vaak verhandeld onder de naam Estrilda melanotis)

Geelsnavelastrilde

 

Hypargos niveoguttatus

Rode druppelastrilde

 

Lonchura griseicapilla

Witkruinnon

 

Lonchura punctulata

Muskaatvink

 

Lonchura stygia

Zwarte rietvink

Fringillidae

 

Vinken

 

Carduelis ambigua

Yunnan-groenling

 

Carduelis atrata

Zwarte sijs

 

Kozlowia roborowskii

Tibetaanse roodmus

 

Pyrrhula erythaca

Grijskopgoudvink

 

Serinus canicollis

Geelkruinkanarie

 

Serinus citrinelloides hypostictus (Vaak verhandeld onder de naam Serinus citrinelloides)

Oost-Afrikaanse dunbekkanarie

Icteridae

 

Troepialen

 

Sturnella militaris

Zwartkopsoldatenspreeuw

Muscicapidae

 

Vliegenvangers en lijsters

 

Cochoa azurea

Javaanse blauwe cochoa

 

Cochoa purpurea

Purpercochoa

 

Garrulax formosus

Roodvleugellijstergaai

 

Garrulax galbanus

Geelbuiklijstergaai

 

Garrulax milnei

Roodstaartlijstergaai

 

Niltava davidi

Père Davids niltava

 

Stachyris whiteheadi

Whiteheads boomtimalia

 

Swynnertonia swynnertoni (Ook Pogonicichla swynnertoni genoemd)

Swynnertons sterrenpaapje

 

Turdus dissimilis

Zwartborstlijster

Pittidae

 

Pitta’s

 

Pitta nipalensis

Blauwnekpitta

 

Pitta steerii

Steeres pitta

Sittidae

 

Boomklevers

 

Sitta magna

Reuzenboomklever

 

Sitta yunnanensis

Yunnan-boomklever

Sturnidae

 

Spreeuwen

 

Lamprotornis regius

Koningsglansspreeuw

 

Mino dumontii

Papoea-maina

 

Sturnus erythropygius

Andamanen-spreeuw

REPTILIA

 

Reptielen

SAURIA

 

Hagedissen

Agamidae

 

Agamen

 

Physignathus cocincinus

Chinese wateragaam

Gekkonidae

 

Gekko’s

 

Rhacodactylus auriculatus

Ruwe reuzengekko

 

Rhacodactylus ciliatus

Gestekelde reuzengekko

 

Rhacodactylus leachianus

Nieuw-Caledonische reuzengekko

 

Teratoscincus microlepis

Kleinschubbige wondergekko

 

Teratoscincus scincus

Spookgekko

Gerrhosauridae

 

Doornstaartagamen

 

Zonosaurus karsteni

Karstens gordelhagedis

 

Zonosaurus quadrilineatus

Vierstreepgordelhagedis

Scincidae

 

Skinks

 

Tribolonotus gracilis

Sierlijke helmskink of roodoogkrokodilskink

 

Tribolonotus novaeguineae

Nieuw-Guinese helmskink

SERPENTES

 

Slangen

Colubridae

 

Ringslangen

 

Elaphe carinata §1

Taiwanese stinkslang

 

Elaphe radiata §1

Sterrattenslang

 

Elaphe taeniura §1

Taiwanese rattenslang

 

Enhydris bocourti §1

Bocourts waterslang

 

Homalopsis buccata §1

Mopsneusslang

 

Langaha nasuta

Madagaskar-bladneusslang

 

Leioheterodon madagascariensis

Madagaskar-haakneusslang

 

Ptyas korros §1

Geelbuikrattenslang

 

Rhabdophis subminiatus §1

Giftige waterslang

Hydrophiidae

 

Zeeslangen

 

Lapemis curtus (Omvat ook Lapemis hardwickii) §1

Logge zeeslang

Viperidae

 

Adders

 

Calloselasma rhodostoma §1

Maleise mocassinslang

AMPHIBIA

 

Amfibieën

ANURA

 

Kikkers en padden

Dicroglossidae

 

Kikkers

 

Limnonectes macrodon

Javaanse reuzenkikker of groottandkikker

Hylidae

 

Boomkikkers

 

Phyllomedusa sauvagii

Wasmakikikker

Leptodactylidae

 

Fluitkikkers

 

Leptodactylus laticeps

Santa Fe-fluitkikker

Ranidae

 

Kikkers

 

Pelophylax shqiperica

Albanese poelkikker

CAUDATA

 

Salamanders

Hynobiidae

 

Aziatische salamanders

 

Ranodon sibiricus

Siberische kikkertandsalamander of Semirechensk-salamander

Plethodontidae

 

Longloze salamanders

 

Bolitoglossa dofleini

Reuzenpalmsalamander

Salamandridae

 

Echte salamanders

 

Cynops ensicauda

Zwaardstaartsalamander

 

Echinotriton andersoni

Anderson’s krokodilsalamander

 

Laotriton laoensis

Lipsalamander

 

Liangshantriton taliangensis

 

ACTINOPTERYGII

 

Vissen

PERCIFORMES

 

Baarsachtigen

Apogonidae

 

 

 

Pterapogon kauderni

Kardinaalbaars

ARTHROPODA (GELEEDPOTIGEN)

INSECTA

 

Insecten

LEPIDOPTERA

 

Vlinders en motten

Papilionidae

 

Pages en pauwogen

 

Baronia brevicornis

Mexicaanse of kortsprietbaronia

 

Papilio grosesmithi

Madagaskar-pauwoog

 

Papilio maraho

Breedstaartpauwoog

MOLLUSCA (WEEKDIEREN)

GASTROPODA

 

Buikpotigen of slakken

Haliotidae Zeeoren

 

 

 

Haliotis midae

Midasoor

FLORA

AGAVACEAE

 

Agavefamilie

 

Calibanus hookeri

Mexicaanse rolsteenagave of sacamecate

 

Dasylirion longissimum

Berengras

ARACEAE

 

Aronskelkfamilie

 

Arisaema dracontium

Groenedraakaronskelk

 

Arisaema erubescens

Lichtrode aronskelk

 

Arisaema galeatum

Gehelmde aronskelk

 

Arisaema nepenthoides

 

 

Arisaema sikokianum

Japanse cobralelie

 

Arisaema thunbergii var. urashima

Urashima-aronskelk

 

Arisaema tortuosum

Zweepkoordcobralelie

 

Biarum davisii ssp. marmarisense

Davis” marmeraronskelk

 

Biarum ditschianum

Arfakaronskelk

COMPOSITAE (ASTERACEAE)

 

Asterfamilie (composieten)

 

Arnica montana §3

Valkruid of wolverlei

 

Othonna cacalioides

Cacaliamadeliefje

 

Othonna clavifolia

Sleutelbladmadeliefje

 

Othonna hallii

Van Halls madeliefje

 

Othonna herrei

Herres madeliefje

 

Othonna lepidocaulis

Schubsteelmadeliefje

 

Othonna retrorsa

Treurmadeliefje

ERICACEAE

 

Heidefamilie

 

Arctostaphylos uva-ursi §3

Berendruif

GENTIANACEAE

 

Gentiaanfamilie

 

Gentiana lutea §3

Gele gentiaan

LILIACEAE

 

Leliefamilie

 

Trillium pusillum

Dwergdrieblad

 

Trillium rugelii

Stinkend drieblad

 

Trillium sessile

Aronskelkboslelie of paddenschaduw

LYCOPODIACEAE

 

Wolfsklauwfamilie

 

Lycopodium clavatum §3

Grote wolfsklauw

MELIACEAE

 

Mahoniefamilie

 

Cedrela montana §4 (tot 27 augustus 2020)

 

 

Cedrela oaxacensis §4 (tot 27 augustus 2020)

 

 

Cedrela salvadorensis §4 (tot 27 augustus 2020)

 

 

Cedrela tonduzii §4 (tot 27 augustus 2020)

 

MENYANTHACEAE

 

Watergentiaanfamilie

 

Menyanthes trifoliata §3

Waterdrieblad

PARMELIACEAE

 

Parmeliakorstmossen

 

Cetraria islandica §3

IJslands mos

PASSIFLORACEAE

 

Passiebloemfamilie

 

Adenia glauca

Woestijnroos

 

Adenia pechuelli

Woestijnroos

PEDALIACEAE

 

Sesamfamilie, duivelsklauw

 

Harpagophytum spp. §3

Duivelsklauw

PORTULACACEAE

 

Posteleinfamilie

 

Ceraria carrissoana

Angolese postelein

 

Ceraria fruticulosa

Heesterpostelein

SELAGINELLACEAE

 

Selaginellafamilie

 

Selaginella lepidophylla

(Valse) Roos van Jericho


(1)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

(2)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

(*1)  Dit taxon wordt in bijlage XIII bij Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie Ovis ammon genoemd.

(3)  

Deze annotatie heeft uitsluitend tot doel de internationale handel in vezels van vicuñas (Vicugna vicugna) en daarvan afgeleide producten enkel mogelijk te maken wanneer de vezels afkomstig zijn van het scheren van levende vicuñas. De handel in van de vezel afgeleide producten kan slechts plaatsvinden in overeenstemming met de volgende bepalingen:

a)

Elke persoon of entiteit die vezels van vicuña produceert voor de vervaardiging van weefsels en kleding moet van de bevoegde overheden van het land van oorsprong toelating vragen [Landen van oorsprong: De landen waar de soort voorkomt, te weten Argentinië, Bolivia, Chili, Ecuador en Peru] om het opschrift, het merk of het logo “vicuña” gevolgd door de naam van het land van oorsprong te voeren, die zijn aangenomen door de staten waar de soort voorkomt en die partij zijn bij de Convenio para la Conservación y Manejo de la Vicuña.

b)

Weefsels en kleding die in de handel worden gebracht moeten overeenkomstig de volgende bepalingen worden gemerkt of geïdentificeerd:

i)

Voor de internationale handel in weefsels uit vezels van levend geschoren vicuñas, ongeacht het feit of het weefsel werd vervaardigd in de staten waar de soort voorkomt of daarbuiten, moet het opschrift, het merk of het logo worden gebruikt zodat het land van oorsprong kan worden bepaald. Het opschrift, het merk of het logo VICUÑA [LAND VAN OORSPRONG] moet als volgt worden vormgegeven:

Image 1

Het opschrift, het merk of het logo moet op de achterkant van het weefsel zijn aangebracht. Bovendien moeten de zelfkanten van het weefsel zijn voorzien van het opschrift VICUÑA [LAND VAN OORSPRONG].

ii)

Voor de internationale handel in kleding uit vezels van levend geschoren vicuñas, ongeacht het feit of de kleding werd vervaardigd in de staten waar de soort voorkomt of daarbuiten, moet het in punt b) i) bedoelde opschrift, merk of logo worden gebruikt. Dit opschrift, merk of logo moet op een etiket in de kleding zelf zijn aangebracht. Indien de kleding is vervaardigd buiten het land van oorsprong moet, behalve het onder b) i) bedoelde opschrift, merk of logo, tevens de naam worden aangegeven van het land waar de kleding is vervaardigd.

c)

Voor de internationale handel in artefacten uit vezels van levend geschoren vicuñas die zijn vervaardigd in de staten waar de soort voorkomt, moet het hieronder beschreven opschrift, merk of logo VICUÑA [LAND VAN OORSPRONG] — ARTESANÍA worden gebruikt:

Image 2

d)

Indien voor de vervaardiging van weefsels en kleding vezels van levend geschoren vicuñas uit verschillende landen van oorsprong zijn gebruikt, moet voor elk land van oorsprong van de vezels het onder b) i en ii) beschreven opschrift, merk of logo worden gebruikt.

e)

Alle andere specimens worden als specimens van een soort van bijlage I beschouwd en de handel daarin wordt dienovereenkomstig gereguleerd.

(4)  Alle soorten zijn opgenomen in bijlage II bij de overeenkomst, met uitzondering van Balaena mysticetus, Eubalaena spp., Balaenoptera acutorostrata (met uitzondering van de West-Groenlandse populatie), Balaenoptera bonaerensis, Balaenoptera borealis, Balaenoptera edeni, Balaenoptera musculus, Balaenoptera omurai, Balaenoptera physalus, Megaptera novaeangliae, Orcaella brevirostris, Orcaella heinsohni, Sotalia spp., Sousa spp., Eschrichtius robustus, Lipotes vexillifer, Caperea marginata, Neophocaena asiaeorientalis, Neophocaena phocaenoides, Phocoena sinus, Physeter macrocephalus, Platanista spp., Berardius spp., Hyperoodon spp., die zijn opgenomen in bijlage I. Specimens van de in bijlage II bij de overeenkomst vermelde soorten die door Groenlanders krachtens een door de betrokken bevoegde autoriteit verleende vergunning werden gevangen, met inbegrip van de producten en derivaten daarvan maar met uitzondering van de voor commerciële doeleinden bestemde vleesproducten, worden behandeld als vallend onder bijlage B. Er wordt een jaarlijks exportquotum van nul vastgesteld voor levende specimens van Tursiops truncatus afkomstig van de populatie van de Zwarte Zee die aan de natuur werden onttrokken en voor overwegend commerciële doeleinden in de handel worden gebracht.

(5)  Populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe (opgenomen in bijlage B):

Uitsluitend met het oog op het toestaan van: a) niet-commercieel verkeer van jachttrofeeën; b) verkeer van levende dieren met een passende en aanvaardbare bestemming als omschreven in Resolution Conf. 11.20 (REv. CoP18) voor Botswana en Zimbabwe en ten behoeve van instandhoudingsprogramma’s in situ voor Namibië en Zuid-Afrika; c) handel in huiden; d) handel in haar; e) handel in lederwaren: commercieel en niet-commercieel verkeer in het geval van Botswana, Namibië en Zuid-Afrika en niet-commercieel verkeer in het geval van Zimbabwe; f) niet-commercieel verkeer van individueel gemerkte en gecertificeerde, in afgewerkte sieraden verwerkte ekipa’s voor Namibië en niet-commercieel verkeer van ivoorsnijwerk voor Zimbabwe; g) handel in geregistreerd onbewerkt ivoor (voor Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe: complete slagtanden en stukken), voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan: i) uitsluitend geregistreerde voorraden die eigendom zijn van de overheid en afkomstig zijn uit het betrokken land (met uitsluiting van in beslag genomen ivoor en ivoor van onbekende herkomst); ii) uitsluitend naar handelspartners waarvan door het Secretariaat in overleg met het Permanent Comité is vastgesteld dat zij over adequate nationale wetgeving en adequate interne mechanismen voor controle op de handel beschikken om te garanderen dat het ingevoerde ivoor niet wordt wederuitgevoerd en wordt beheerd conform alle eisen van Resoluition Conf. 10.10 (als herzien door CoP18) inzake de binnenlandse verwerking en handel; iii) niet alvorens het Secretariaat de toekomstige invoerende landen en de geregistreerde voorraden in overheidsbezit heeft gecontroleerd; iv) onbewerkt ivoor in het kader van de voorwaardelijke verkoop van geregistreerde ivoorvoorraden die eigendom zijn van de overheid, zoals overeengekomen op CdP12, ten belope van 20 000 kg (Botswana), 10 000 kg (Namibië) resp. 30 000 kg (Zuid-Afrika); v) bovenop de op CdP12 overeengekomen hoeveelheden mag ivoor in overheidsbezit van Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe, voor zover het vóór 31 januari 2007 werd geregistreerd en door het Secretariaat is gecontroleerd, samen met het hiervoor onder g), iv), bedoeld ivoor worden verhandeld en verzonden in het kader van één enkele transactie per bestemming onder streng toezicht van het Secretariaat; vi) de opbrengst van de verkoop wordt uitsluitend gebruikt voor programma’s ter instandhouding van de olifant en voor het behoud en de ontwikkeling van gemeenschappen in of grenzend aan het verspreidingsgebied van de olifant; en vii) de onder g), v), bedoelde extra hoeveelheden worden alleen verhandeld nadat het Permanent Comité heeft bevestigd dat aan bovenvermelde voorwaarden is voldaan; h) er worden aan de Conferentie der Partijen geen verdere voorstellen tot toelating van handel in olifantenivoor afkomstig van reeds in bijlage B opgenomen populaties voorgelegd voor de periode die aanvangt met CdP14 en eindigt negen jaar na het tijdstip van de ene verkoop van ivoor die plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde onder g), i), g), ii), g), iii), g), vi) en g), vii). Dergelijke verdere voorstellen worden voorts behandeld overeenkomstig de Besluiten 14.77 en 14.78 (Rev. CdP15). Op voorstel van het Secretariaat kan het Permanent Comité besluiten dit handelsverkeer geheel of gedeeltelijk stop te zetten indien de uitvoerende of invoerende landen de regels niet naleven of indien wordt aangetoond dat dit verkeer schadelijke gevolgen heeft voor andere olifantenpopulaties. Alle andere specimens dienen als specimens van een soort van bijlage A te worden beschouwd en de handel daarin dient in overeenstemming daarmee te worden gereguleerd.

(6)  Deze Verordening is niet van toepassing op:

 

Fossielen;

 

Koraalzand, dat wil zeggen, materiaal dat volledig of gedeeltelijk bestaat uit fijngemalen stukken dood koraal met een doorsnede van maximaal 2 mm, dat niet identificeerbaar is op het niveau van het geslacht, en dat onder andere ook de resten van Foraminifera, schelpen van weekdieren, pantsers van schaaldieren en kalkalgen kan bevatten;

 

koraalfragmenten (met inbegrip van grind en puin), dat wil zeggen, stukken gebroken vingervormig dood koraal en ander materiaal van 2 tot 30 mm min welke richting dan ook gemeten, dat niet identificeerbaar is op het niveau van het geslacht..

(7)  Het verhandelen van specimens met oorsprongscode A is alleen toegestaan als de verhandelde specimens laagtebladeren (catafyllen) hebben.

(8)  Op kunstmatig gekweekte specimens van de volgende hybriden en/of cultivars zijn de bepalingen van de verordening niet van toepassing:

 

Hatiora x graeseri

 

Schlumbergera x buckleyi

 

Schlumbergera russelliana x Schlumbergera truncata

 

Schlumbergera orssichiana x Schlumbergera truncata

 

Schlumbergera opuntioides x Schlumbergera truncata

 

Schlumbergera truncata (cultivars)

 

Cactaceae spp.: de kleurmutanten die zijn geënt op de volgende onderstammen: Harrisia“Jusbertii”, Hylocereus trigonus of Hylocereus undatus

 

Opuntia microdasys (cultivars)

(9)  Op kunstmatig gekweekte specimens van hybriden van Cymbidium, Dendrobium, Phalaenopsis en Vanda zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing, indien zij gemakkelijk als kunstmatig gekweekte specimens kunnen worden herkend en geen tekenen vertonen dat zij aan de wilde natuur zijn onttrokken, zoals mechanische schade of sterke uitdroging als gevolg van het verzamelen, onregelmatige groei en heterogeniteit qua grootte en vorm binnen hetzelfde taxon en dezelfde partij, aan de bladeren klevende algen of andere epifyllen of door insecten of andere organismen veroorzaakte schade, en

a)

indien zij in niet-bloeiende toestand worden verzonden, dienen de specimens te worden verhandeld in zendingen die bestaan uit individuele recipiënten (bijvoorbeeld pakken, dozen, kratten of afzonderlijke laadborden met CC-containers) met telkens 20 of meer exemplaren van dezelfde hybride vorm; de planten in elke recipiënt dienen een hoge mate van uniformiteit te vertonen en in goede gezondheid te verkeren; en de zendingen dienen vergezeld te gaan van documentatie, zoals een factuur, waarin het aantal planten van elke hybride vorm duidelijk is aangegeven, of

b)

indien zij in bloeiende toestand worden verzonden, met ten minste één volledig geopende bloem per specimen, is geen minimumaantal specimens per zending vereist maar dienen de specimens op professionele wijze te zijn klaargemaakt voor de detailverkoop, bijvoorbeeld door het aanbrengen van gedrukte etiketten of het gebruik van bedrukte verpakkingen waarop de naam van de hybride en die van het land van laatste verwerking zijn vermeld. Deze informatie dient duidelijk zichtbaar te zijn en een vlotte controle mogelijk te maken.

Planten die niet duidelijk voor deze vrijstelling in aanmerking komen, moeten vergezeld gaan van de passende Cites-documenten.

(10)  Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PB L 166 van 19.6.2006, blz. 1).

(11)  Op kunstmatig gekweekte specimens van cultivars van Cyclamen persicum zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing. Deze vrijstelling geldt evenwel niet voor als slapende knollen verhandelde specimens.

(12)  Op levende, kunstmatig gekweekte hybriden en cultivars van Taxus cuspidata in potten of andere kleine recipiënten, deel uitmakend van een zending die vergezeld gaat van een etiket of document waarop de naam van het taxon of de taxa en de tekst “artificially propagated/kunstmatig gekweekt” zijn vermeld, zijn de bepalingen van deze verordening niet van toepassing.


11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/115


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/2118 VAN DE COMMISSIE

van 10 december 2019

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1693 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1693 van de Commissie tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (2) is op 10 oktober 2019 bekendgemaakt.

(2)

In bijlage I bij de verordening zoals bekendgemaakt ontbraken de aanvullende Taric-codes. Daarom moet bijlage I worden gewijzigd om de ontbrekende aanvullende Taric-codes toe te voegen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De tabel in bijlage I wordt vervangen door:

“Naam

Aanvullende Taric-code

Dongfeng Automobile Chassis System Co., Ltd (ook “Dongfeng Automotive Wheel Co., Ltd” genoemd)

C511

Hangzhou Forlong Impex Co., Ltd

C512

Hangzhou Xingjie Auto Parts Manufacturing Co., Ltd

C513

Jiaxing Henko Auto Spare Parts Co., Ltd

C514

Jining Junda Machinery Manufacturing Co., Ltd

C515

Nantong Tuenz Corporate Co., Ltd

C516

Ningbo Luxiang Autoparts Manufacturing Co., Ltd

C517

Shandong Zhengshang Wheel Technology Co., Ltd

C518

Shandong Zhengyu Wheel Group Co., Ltd

C519

Xiamen Sunrise Group Co., Ltd

C520

Yantai Leeway Electromechanical Equipment Co., Ltd

C521

Yongkang Yuefei Wheel Co., Ltd

C522

Zhejiang Jingu Co., Ltd

C523

Zhejiang Fengchi Mechanical Co., Ltd

C524

Zhengxing Wheel Group Co., Ltd

C525

Zhenjiang R&D Auto Parts Co., Ltd

C526”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 december 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 259 van 10.10.2019, blz. 15.


BESLUITEN

11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/117


BESLUIT (EU) 2019/2119 VAN DE RAAD

van 21 november 2019

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de derde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Minamata inzake kwik, in verband met de goedkeuring van een besluit tot vaststelling van grenswaarden voor kwikafval, als bedoeld in artikel 11, lid 2, van dat verdrag

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag van Minamata inzake kwik (1) (hierna “het verdrag” genoemd) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2017/939 van de Raad (2) en is op 16 augustus 2017 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig Besluit MC-1/1 betreffende het reglement van orde dat de Conferentie van de partijen bij het verdrag op haar eerste vergadering heeft vastgesteld, dienen de partijen alles in het werk te stellen om over alle inhoudelijke aangelegenheden bij consensus overeenstemming te bereiken.

(3)

De Conferentie van de partijen bij het verdrag zal naar verwachting tijdens haar derde vergadering, die plaatsvindt van 25 tot en met 29 november 2019 (COP3), een besluit goedkeuren (hierna “het voorgestelde besluit” genoemd) inzake grenswaarden voor kwikafval, zoals bedoeld in artikel 11, lid 2, van het verdrag, waardoor het toepassingsgebied van artikel 11 (Kwikafval) van het verdrag betreffende afvalstoffen zal worden omschreven. Kwikafval dat onder artikel 11, lid 2, van het verdrag zou vallen, moet krachtens artikel 11, lid 3, van het verdrag op milieuverantwoorde wijze wordt beheerd. Elke krachtens artikel 11, lid 2, van het verdrag vastgestelde grenswaarde, ook voor met kwik of kwikverbindingen verontreinigd afval, dient derhalve te worden vastgesteld op een niveau dat ervoor zorgt dat al dergelijk afval dat gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, op milieuverantwoorde wijze wordt beheerd.

(4)

Het vaststellen van een namens de Unie op de COP3 bij het verdrag in te nemen standpunt is nodig omdat het voorgestelde besluit, indien vastgesteld, rechtsgevolgen heeft, aangezien de partijen bij het verdrag maatregelen zullen moeten nemen om het verdrag op nationaal of regionaal niveau, of op beide, uit te voeren.

(5)

De Unie heeft in aanzienlijke mate bijgedragen aan het tot stand komen van de bepalingen inzake afvalstoffen van het verdrag en aan de intersessionele werkzaamheden van de deskundigen die zijn gestart bij Besluit MC-2/2, dat door de Conferentie van de partijen bij het verdrag tijdens haar tweede vergadering is goedgekeurd, die aanleiding hebben gegeven tot het voorgestelde besluit.

(6)

Het acquis van de Unie vereist reeds dat al het in artikel 11, lid 2, van het verdrag bedoelde kwikafval, ongeacht het kwikgehalte van dergelijk afval, wordt beheerd zonder gevaar op te leveren voor de gezondheid van de mens en zonder nadelige gevolgen voor het milieu.

(7)

De Unie mag de vaststelling van een besluit op de COP3 uitsluitend steunen indien dat besluit in overeenstemming is met het acquis van de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen op de derde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Minamata inzake kwik (COP3) houdt in dat steun wordt gegeven aan de vaststelling van een besluit inzake grenswaarden voor kwikafval dat in overeenstemming is met het acquis van de Unie.

Artikel 2

In het licht van ontwikkelingen tijdens COP3 kunnen vertegenwoordigers van de Unie instemmen met een verfijning van het in lid 1 bedoelde standpunt, voor zover dat in overeenstemming is met het acquis van de Unie, in overleg met de lidstaten tijdens coördinatievergaderingen ter plaatse, zonder nader besluit van de Raad.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 21 november 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

H. KOSONEN


(1)  PB L 142 van 2.6.2017, blz. 6.

(2)  Besluit (EU) 2017/939 van de Raad van 11 mei 2017 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Verdrag van Minamata inzake kwik (PB L 142 van 2.6.2017, blz. 4).


11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/119


BESLUIT (EU) 2019/2120 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2019

betreffende steunmaatregel SA.33078 (2015/C) (ex 2015/NN) door België ten uitvoer gelegd ten gunste van JCDecaux Belgium Publicité

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4466)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben uitgenodigd hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 19 april 2011, geregistreerd op 26 april 2011, heeft de Commissie een klacht van Clear Channel Belgium (hierna “CCB”) tegen de Belgische Staat ontvangen met betrekking tot de vermeende toekenning van onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun aan haar concurrent JCDecaux Street Furniture Belgium (hierna “JCD”), voorheen JCDecaux Belgium Publicité SA.

(2)

Op 29 mei 2013 heeft de Commissie een tweede klacht betreffende de vermeende toekenning van onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun aan JCD ontvangen. De klager (hierna “de tweede klager”) heeft verzocht zijn naam niet openbaar te maken.

(3)

Bij brief van 24 maart 2015 heeft de Commissie België in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in te leiden ten aanzien van die vermeende steunmaatregelen.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure (hierna “het inleidingsbesluit”) is op 19 juni 2015 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken vermeende steunmaatregelen in te dienen.

(5)

België heeft zijn opmerkingen ingediend op 21 juli 2015. De Commissie heeft op 16 juli 2015 de schriftelijke opmerkingen van CCB ontvangen, en op 17 juli 2015 die van de tweede klager die wenst dat zijn naam niet openbaar wordt gemaakt en die van JCD. De Commissie heeft bij brieven van 24 juli en 13 augustus 2015 de opmerkingen van de belanghebbenden over het inleidingsbesluit doorgezonden aan België. Zij heeft de opmerkingen van België over die opmerkingen ontvangen bij brief van 2 oktober 2015.

(6)

Daarnaast hebben aanvullende besprekingen en uitwisselingen plaatsgevonden met de Belgische autoriteiten, JCD en CCB. In dit verband heeft de Commissie op 15 april 2016 België en de belanghebbenden een verzoek om informatie toegezonden. België heeft op 20 juni 2016 geantwoord op het verzoek om informatie en heeft verdere opmerkingen doen toekomen op 26 januari 2017, 20 februari 2017, 20 maart 2017 en 23 januari 2019.

(7)

CCB heeft verdere opmerkingen doen toekomen op 1 december 2015, 23 mei 2016, 20 september 2016 en 24 maart 2017. JCD heeft verdere opmerkingen doen toekomen op 12 oktober 2015, 29 maart 2016, 15 juli 2016 en 16 mei 2017.

(8)

De opmerkingen die CCB op 16 juli 2015 over het inleidingsbesluit heeft ingediend, bevatten een bijkomende klacht tegen JCD.

2.   BESCHRIJVING VAN DE KLACHTEN

2.1.   De klager CCB en de vermeende begunstigde van de steun JCD

(9)

CCB en JCD zijn twee van de belangrijkste spelers in de sector buitenreclame in België. Beide vennootschappen behoren tot internationale groepen die actief zijn in de sector buitenreclame op groot en klein formaat.

(10)

CCB is een dochteronderneming van de internationale groep CC Media Holding, die Clear Channel Communication Inc. in handen heeft, een multinational met hoofdkantoor in de Verenigde Staten en die aanwezig is in 28 landen in Europa, Azië-Stille Oceaan en Latijns-Amerika. In België exploiteert CCB duizenden kleine en grote reclame-installaties; voorts is zij actief op het gebied van de levering en het beheer van stadsmeubilair en fietsverhuursystemen met zelfbediening.

(11)

JCD is de Belgische dochteronderneming van de vennootschap naar Frans recht JCDecaux SA, een wereldspeler in de sectoren buitenreclame, levering, plaatsing en onderhoud van stadsmeubilair en levering en beheer van fietsverhuursystemen met zelfbediening.

(12)

De door CCB ingediende klacht waarop dit besluit betrekking heeft (3), heeft betrekking op de twee onderdelen die hieronder worden beschreven. De door de tweede klager ingediende klacht heeft uitsluitend betrekking op het tweede onderdeel.

2.2.   Onderdeel reclame-installaties van het contract van 1984

2.2.1.   Achtergrond

(13)

De Stad Brussel (4) en JCD hebben twee contracten gesloten betreffende de plaatsing van reclame-installaties in de Stad Brussel, het ene in 1984 en het andere in 1999. Beide contracten hebben betrekking op de plaatsing van stadsmeubilair, waarbij de vergoeding voor JCD erin bestaat dat zij reclame-installaties van ongeveer 2 m2 mag plaatsen, waarop reclame kan worden aangebracht (één of twee reclamezijden en zelfs zes zijden voor installaties met aan beide zijden een rolsysteem). Kenmerkend voor buitenreclame op klein formaat in België is dat borden van klein formaat doorgaans in stadsmeubilair worden geïntegreerd.

(14)

De twee contracten waarop de klacht betrekking heeft, hebben verschillende kenmerken, die hieronder worden beschreven.

(15)

Het contract van 16 juli 1984 (hierna “het contract van 1984”), met een duur van 15 jaar, voorzag erin dat JCD bushokjes met reclame en stadsmeubilair (“mupi’s” genaamd) zou plaatsen en mocht exploiteren (een “mupi” is een installatie met twee zijden, waarvan één zijde voor de Stad Brussel is bestemd en de andere zijde door JCD mag worden geëxploiteerd voor het aanbrengen van reclame) onder de volgende voorwaarden:

i)

het contract voorzag niet in de betaling van huur, gebruiksvergoedingen of retributies door JCD aan de Stad Brussel voor de borden die aan JCD toebehoorden, maar JCD moest de Stad Brussel een aantal voordelen in natura aanbieden: kosteloze terbeschikkingstelling van papiermanden, openbaar sanitair en elektronische kranten, realisatie van een algemeen plan, een toeristisch plan en een plan van de hotels, alsook van een plan van de trottoirs van de Stad Brussel;

ii)

elke installatie mocht gedurende 15 jaar worden geëxploiteerd en mocht over de hele duur van het contract van 1984 (ook 15 jaar, van 1984 tot 1999) worden geplaatst. Bijgevolg mocht in 1999, bij afloop van het contract van 1984, een groot aantal reclame-installaties die onder het contract van 1984 vielen, nog worden geëxploiteerd tot het einde van hun exploitatieperiode van 15 jaar.

(16)

Het contract van 14 oktober 1999 (hierna “het contract van 1999”) heeft het contract van 1984 vervangen na een door JCD gewonnen aanbesteding van de Stad Brussel voor de verwerving, de plaatsing, het onderhoud en het beheer van stadsmeubilair voor informatiedoeleinden, bushokjes en uithangborden, waarvan een deel voor reclamedoeleinden mag worden gebruikt.

(17)

Het contract van 1999 had betrekking op soortgelijk meubilair als dat van het contract van 1984, maar dit nieuwe contract (met een duur van 15 jaar) voorzag in de volgende voorwaarden:

i)

het nieuwe stadsmeubilair waarop dit contract betrekking had, zou eigendom zijn van de Stad Brussel (5) en JCD zou een maandelijkse huur betalen om het voor reclamedoeleinden te mogen gebruiken;

ii)

alle oude stadsmeubilair dat op grond van eerdere aanbestedingen tussen de Stad Brussel en JCD was geïnstalleerd, moest door JCD worden weggehaald. Voor het onder het contract van 1984 vallende stadsmeubilair waarvan de exploitatieperiode van 15 jaar nog steeds liep, waren in een bij het contract van 1999 gevoegd tijdschema (hierna “bijlage 10”) de precieze data vastgesteld waarop de verschillende borden moesten worden verwijderd (tussen 1999 en 2010). Bijlage 10 bevatte een lijst van 282 bushokjes en 198 reclame-installaties die onder het contract van 1984 bleven vallen, met vermelding van hun locatie en de respectieve data waarop ze moesten worden weggehaald.

2.2.2.   Voorwerp van de klacht

(18)

Volgens CCB heeft JCD onverenigbare steun ontvangen door bepaalde installaties van het contract van 1984 na de in het contract van 1999 vastgestelde datum van ontmanteling verder te exploiteren zonder huur of belastingen aan de Stad Brussel te betalen.

2.3.   Onderdeel Villo!

2.3.1.   Achtergrond

(19)

Om op zijn grondgebied zachte mobiliteit aan te bieden, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest besloten een geautomatiseerd fietsverhuursysteem met zelfbediening op het openbaar domein in te voeren.

(20)

Het Gewest heeft hiertoe op 15 maart 2008 een aanbesteding uitgeschreven, die op 13 november 2008 door JCD werd gewonnen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft op 5 december 2008 met JCD een overeenkomst van openbaredienstconcessie voor de exploitatie van het geautomatiseerde fietsverhuursysteem Villo op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gesloten (hierna “de Villo-overeenkomst”), voor een totale duur van 15 jaar (in 2011 met twee jaar verlengd vanwege vertragingen in de uitvoering van de overeenkomst). Die overeenkomst voorzag in het volgende:

i)

de installatie en het beheer van een geautomatiseerd fietsverhuursysteem (2 500 fietsen op 200 stallingen in een eerste fase, die op 16 november 2009 inging, uit te breiden tot 5000 fietsen in een tweede fase vanaf 2011), voor een totale duur van 15 jaar (tot in 2026);

ii)

het beheer en de exploitatie van reclame-installaties om het fietsverhuursysteem te financieren in aanvulling op de betalingen van de klanten. In dit verband exploiteert JCD in de fietsenstallingen geïntegreerde reclame-installaties, alsook reclame-installaties die los staan van die stallingen (in hoofdzaak reclameruimten van 2 m2 en ook van 8 m2).

(21)

De totale geraamde omzet van de concessie over haar volledige looptijd bedraagt ongeveer [100-150] miljoen EUR (ongeveer [30-40] % van de inkomsten komt van de gebruikers en de rest van reclame).

(22)

In het kader van de onderhandeling over de Villo-overeenkomst heeft het Gewest daarenboven aan JCD bepaalde financiële maatregelen toegekend die niet in de aanbesteding waren opgenomen (6):

i)

een vrijstelling van de retributie voor ingebruikneming van het openbaar domein van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de reclame-installaties van 8 m2. Het maximumbedrag van deze vrijstelling bedraagt [50 000-150 000] EUR/jaar (7);

ii)

een hardheidsclausule betreffende de gewestelijke belastingen (neutralisatie van de wijzigingen van de gewestelijke belastingen): het principe is dat als de gewestelijke belastingen stijgen, JCD kan worden vergoed voor die verhoging. Die clausule is evenwel nooit toegepast;

iii)

een prijsherzieningsclausule betreffende de gemeentebelastingen (neutralisatie van de verhoging van de gemeentebelastingen): het principe is dat als de gemeentebelastingen stijgen tot boven 75 EUR/m2, JCD wordt vergoed voor die verhoging. De Belgische autoriteiten gingen er aanvankelijk van uit dat de vergoeding waarin die clausule voorziet, ten hoogste [250 000-350 000] EUR per jaar zou kunnen bedragen (8).

2.3.2.   Voorwerp van de klacht

(23)

Volgens CCB en de tweede klager heeft JCD staatssteun ontvangen via de financiering van de Villo-concessie.

(24)

Volgens de klagers vormt het geheel van financieringsmaatregelen (exploitatie van de reclame-installaties en bijkomende maatregelen ten gunste van JCD) staatssteun.

(25)

Bovendien zou die staatssteun niet als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd op basis van de regels van de Unie inzake compensatie voor de openbare dienst en met name Besluit 2012/21/EU van de Commissie (9) (hierna “het DAEB-besluit van 2012”), voor zover JCD een zeer significante overcompensatie zou hebben ontvangen (met name omdat aan JCD een te hoog aantal reclame-installaties zou zijn toegekend).

3.   ANALYSE VAN HET ONDERDEEL RECLAME-INSTALLATIES VAN HET CONTRACT VAN 1984

3.1.   Redenen voor het inleiden van de procedure

(26)

De Commissie was van oordeel dat de exploitatie door JCD van bepaalde reclame-installaties op het grondgebied van de Stad Brussel die onder het contract van 1984 vielen en na hun geplande data van weghaling (zoals vastgesteld in bijlage 10 bij het contract van 1999) behouden bleven, voldeed aan de cumulatieve criteria voor staatssteun en dat die maatregel bijgevolg staatssteun vormde in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(27)

Aangezien geen van de vereiste voorwaarden om de steun verenigbaar te verklaren a priori vervuld leek te zijn, heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden.

3.2.   Door de belanghebbenden over het inleidingsbesluit ingediende opmerkingen

(28)

De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van CCB en JCD, die hieronder worden samengevat.

3.2.1.   Door CCB ingediende opmerkingen

(29)

Als reactie op het inleidingsbesluit geeft CCB aan het eens te zijn met de analyse van de Commissie dat de exploitatie door JCD van meerdere reclame-installaties die op grond van het contract van 1984 op het grondgebied van de Stad Brussel zijn geplaatst en na hun geplande data van weghaling zijn behouden zonder betaling van huur of belasting, staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en onverenigbaar is met de interne markt.

(30)

Voorts geeft CCB aan het eens te zijn met het standpunt van de Commissie dat er ernstige twijfels bestaan omtrent het bestaan en de relevantie van het compensatiemechanisme dat de Belgische autoriteiten aanvoeren om het behoud van de betwiste installaties na hun geplande data van weghaling te rechtvaardigen. Volgens CCB verstrekken de Belgische autoriteiten geen bewijsmateriaal waaruit blijkt dat dit compensatiemechanisme formeel is ingevoerd vóór het onrechtmatige behoud van de betwiste installaties.

(31)

CCB benadrukt dat het voordeel dat JCD zou hebben verkregen via de exploitatie van de installaties van 1984 na hun geplande data van weghaling meer dan 2 150 000 EUR (zonder rente) bedraagt. CCB baseert zich op twee deurwaardersexploten die op haar verzoek op 3 december 2007 en 21 december 2009 zijn opgesteld, en waarin een stand van zaken wordt gegeven van het stadsmeubilair dat in het kader van het contract van 1984 was geplaatst en er op die data nog steeds stond. CCB geeft ook aan dat het feit dat de Belgische autoriteiten zelf zich baseren op die deurwaardersexploten die op verzoek van CCB zijn opgesteld (zie punt 3.3.2), aantoont dat er geen nauwkeurige controle heeft plaatsgevonden van de installaties die na de aanvankelijk vastgestelde data behouden bleven, en dat bij gebrek aan tegenbewijs van de Belgische autoriteiten het aantal voor de berekening van het aan JCD verleende voordeel in aanmerking te nemen installaties 86 bedraagt, ofwel 119 reclamezijden.

(32)

Ten slotte sluit CCB zich aan bij de analyse van de Commissie dat vanaf 2002 belastingen verschuldigd waren op de reclame-installaties, ongeacht het contract van oorsprong. Door de vroegtijdige weghaling van een onder het contract van 1984 vallende installatie zou JCD bijgevolg geen enkele besparing van belastingen verliezen, omdat die belastingen hoe dan ook verschuldigd zouden zijn op die installaties als ze waren behouden, waardoor met name het argument van een compensatie tussen de vroegtijdige en de laattijdige weghalingen geen hout zou snijden, voor zover het om die belastingen gaat. CCB herhaalt voorts haar stelling dat die belastingvrijstellingen ten gunste van JCD belangrijke concurrentieverstoringen op de Belgische markt voor buitenreclame veroorzaakten en tot een concurrentienadeel leidden, omdat de concurrenten van JCD, waaronder CCB, de belastingen op reclame hebben moeten betalen voor de installaties die zij op het grondgebied van de Stad Brussel exploiteren.

(33)

CCB merkt op dat het Hof van Beroep Brussel in een arrest van 29 april 2016 heeft geoordeeld dat JCD de in bijlage 10 bij het bijzonder bestek van de aanbesteding van 1999 vastgestelde data van weghaling niet in acht heeft genomen en gedurende meerdere jaren zonder recht noch titel tal van reclame-installaties op het openbaar domein van de Stad Brussel heeft geëxploiteerd (10). CCB merkt eveneens op dat het Hof van Beroep Brussel het door JCD aangevoerde argument van de compensatie tussen de vroegtijdige en de laattijdige weghalingen heeft verworpen.

(34)

CCB is van mening dat de reclame-inkomsten uit de commerciële exploitatie van de reclame-installaties die na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling behouden bleven, ook staatsmiddelen kunnen vormen, omdat de staat die installaties zelf zou kunnen exploiteren.

(35)

In de op 16 juli 2015 ingediende opmerkingen over het inleidingsbesluit heeft CCB een bijkomende klacht tegen JCD ingediend betreffende belastingen op de onder het contract van 1999 vallende installaties die JCD niet heeft betaald aan de Belgische Staat.

3.2.2.   Door JCD ingediende opmerkingen

(36)

In haar opmerkingen over het inleidingsbesluit van 17 juli 2015 wijst JCD erop dat de overheid (in dit geval de Stad Brussel) verplicht is het economische evenwicht te bewaren van de contracten waarbij zij partij is. Volgens JCD heeft de Stad Brussel echter, om de uit de vroegtijdige weghaling van de betrokken installaties voortvloeiende verliezen aan reclame-inkomsten te compenseren en het economische evenwicht van het contract van 1984 te garanderen, logischerwijs toegestaan dat een gelijkwaardig aantal andere onder het contract van 1984 vallende installaties na hun geplande datum van weghaling werden behouden en geëxploiteerd. JCD stelt in dit verband dat het bestaan van de compensatie niet kan worden betwist en blijkt uit verschillende bewijselementen, waaronder talrijke opmerkingen en documenten van de Stad Brussel in het kader van het vooronderzoek.

(37)

Volgens JCD was de exploitatie van de betrokken reclame-installaties nooit geregeld in het contract van 1999 en is een deel van het stadsmeubilair behouden in het kader van de uitvoering van het contract van 1984 zonder enige overdracht van staatsmiddelen. Het behoud van het betrokken stadsmeubilair is neutraal op het vlak van staatsmiddelen omdat het een tegenprestatie is voor de vroegtijdige weghaling van ander stadsmeubilair dat onder hetzelfde contract viel.

(38)

Volgens JCD vloeit uit het principe van de compensatie juist voort dat de exploitatie voor reclamedoeleinden van het stadsmeubilair dat na de termijn is behouden, onder dezelfde regeling moet vallen als de regeling die van toepassing is op de vroegtijdig weggehaalde installaties, d.w.z. het contract van 1984.

(39)

JCD betwist dan ook dat zij zou hebben geprofiteerd van een selectief voordeel door een overdracht van staatsmiddelen in het kader van contracten die regelmatig worden gesloten met de Stad Brussel. JCD is van mening dat zij geen enkele besparing heeft genoten op het vlak van uit hoofde van het contract van 1999 verschuldigde huur en belastingen en dat die diensten een openbaredienstverleningstaak betroffen.

(40)

Met name de vrijstelling van de betaling van huur wordt volgens JCD verklaard door het compensatiemechanisme dat door het contract van 1984 wordt geregeld.

(41)

Met betrekking tot de belastingvrijstelling zou het standpunt van de Stad Brussel om alleen voor de contracten voor stadsmeubilair geen belastingen in te kohieren — en wél voor reclame-installaties — perfect coherent zijn om het economische evenwicht van de genoemde contracten te bewaren, aangezien noch de onder het contract van 1984 vallende installaties, noch de onder het contract van 1999 vallende installaties aan een belasting waren onderworpen, en dit ongeacht de vaststelling van een belastingreglement door de Stad Brussel in 2002.

(42)

Volgens JCD heeft de Stad Brussel namelijk pas voor het financiële dienstjaar 2002 een eerste belastingreglement inzake tijdelijke reclame in de openbare ruimte aangenomen (belastingreglement van 17 oktober 2001), terwijl het contract van 1984 in 1999 afliep. Die belasting zou bijgevolg niet van toepassing zijn op de exploitatie voor reclamedoeleinden van de onder het contract van 1984 vallende installaties, zelfs bij voortzetting daarvan in het dienstjaar 2002 en volgende. Volgens JCD kan het feit dat voor die installaties geen belastingen zijn ingekohierd, geen selectief voordeel ten gunste van de medecontractant vormen, voor zover het een algemeen beginsel weerspiegelt dat geen aanleiding heeft gegeven tot een gunstigere behandeling van JCD ten opzichte van ondernemingen die zich in een vergelijkbare situatie zouden bevinden, en kan het bijgevolg niet worden aangevoerd als grondslag voor het bestaan van staatssteun.

(43)

In de theoretische veronderstelling dat een belasting van toepassing zou zijn geworden op dit contract, had er bovendien een herziening van de voorwaarden van het contract van 1984 moeten plaatsvinden, zoals bepaald in dat contract.

(44)

De exploitatie voor reclamedoeleinden van de onder het contract van 1999 vallende installaties zou volgens JCD evenmin aan een belasting op reclame onderworpen zijn. Het door de Stad Brussel in 2002 aangenomen belastingreglement inzake reclame zou namelijk niet van toepassing zijn omdat JCD reeds een maandelijkse huur betaalt voor het gebruik van de borden voor reclamedoeleinden, wat op grond van het contract van 1999 de enige last is die op de exploitatie voor reclamedoeleinden van de installaties rust. In dat belastingreglement worden overigens de reclame-installaties van de Stad Brussel en dus de onder het contract van 1999 vallende installaties uitdrukkelijk vrijgesteld.

(45)

Ter ondersteuning van die argumenten verstrekt JCD de Commissie twee vonnissen van 4 november 2016, waarin de Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel heeft geoordeeld dat JCD de gemeentebelasting op reclame niet verschuldigd was voor de reclame-installaties die in uitvoering van de op 14 oktober 1999 aan JCD toegewezen aanbesteding op het grondgebied van de Stad Brussel waren geplaatst en die aan de Stad Brussel toebehoren. Bij die vonnissen is de terugbetaling gelast van de bedragen die voor de dienstjaren 2009 tot en met 2012 zouden zijn betaald.

(46)

JCD stelt dat in de veronderstelling dat het bovenvermelde compensatiemechanisme een mogelijke disbalans ten gunste van JCD inhield, die hypothetische disbalans miniem was en dus de concurrentiepositie van JCD ten opzichte van haar concurrenten niet heeft kunnen versterken.

(47)

Volgens JCD had die hypothetische disbalans de penetratie van die markten voor in andere lidstaten gevestigde ondernemingen met name niet kunnen bemoeilijken. JCD wijst er voorts op dat de Commissie reeds heeft geoordeeld dat bepaalde maatregelen slechts lokale effecten hadden en het handelsverkeer tussen de lidstaten dus niet ongunstig beïnvloedden.

3.3.   Door België ingediende opmerkingen

3.3.1.   Door België over het inleidingsbesluit ingediende opmerkingen

(48)

De Belgische autoriteiten erkennen dat JCD de exploitatie van bepaalde onder het contract van 1984 vallende borden na de in het contract van 1999 geplande datum van ontmanteling, zoals vastgesteld in bijlage 10, heeft voortgezet. Voor die reclame-installaties betaalde JCD noch huur, noch belastingen aan de Stad Brussel, terwijl voor de onder het contract van 1999 vallende borden wél huur werd betaald vanaf het begin van het contract en ook belastingen werden ingekohierd, maar pas vanaf 2009 (11). Die situatie heeft geduurd tot in augustus 2011. Toen zijn de laatste installaties ontmanteld.

(49)

De Belgische autoriteiten betwisten niet dat de maatregelen hun (en met name aan de Stad Brussel) kunnen worden toegerekend. Zij voeren zelfs aan dat zij het behoud van installaties van het contract van 1984 na de in bijlage 10 vastgestelde datum hebben aanvaard teneinde het evenwicht van het contract met JCD te bewaren, voor zover andere installaties op verzoek van de Stad Brussel vroegtijdig waren weggehaald om andere types installaties, met name nieuw stadsmeubilair in art nouveau-stijl, te plaatsen die om met name esthetische redenen de voorkeur genoten.

(50)

De Belgische autoriteiten zijn van mening dat JCD door die vroegtijdige weghaling verlies leed, omdat zij afstand zou hebben gedaan van installaties waarvoor zij tot de in bijlage 10 voor de weghaling vastgestelde datum geen huur of belastingen hoefde te betalen, en dat het ter compensatie van dat verlies aanvaardbaar was dat andere installaties langer dan gepland behouden bleven, zonder dat daarvoor huur of belastingen waren verschuldigd.

(51)

De Belgische autoriteiten erkennen dat JCD over het geheel genomen een economisch voordeel heeft genoten, maar uitsluitend vanwege een disbalans tussen het aantal installaties dat vroegtijdig (vóór hun geplande datum van weghaling) werd weggehaald en het aantal installaties dat na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling behouden bleef. Artikel 4.5 van de in 1984 tussen de Stad Brussel en JCD gesloten overeenkomst voorzag voor de uithangborden en de bushokjes in een vrijstelling van de betaling van huur, gebruiksvergoedingen en retributies. Volgens de Belgische autoriteiten moet die vrijstelling worden geanalyseerd rekening houdend met het feit dat de Stad Brussel ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst geen enkel reglement inzake belasting op reclameborden had aangenomen.

(52)

Volgens de Belgische autoriteiten heeft JCD enerzijds afgezien van een besparing op het vlak van huur en belastingen door te aanvaarden dat installaties vroegtijdig werden weggehaald, en anderzijds geprofiteerd van een besparing op het vlak van huur en belastingen doordat installaties na de geplande data van weghaling behouden bleven. Volgens de Belgische autoriteiten zou JCD, blijkens de berekening van het verschil tussen de verloren besparingen door de vroegtijdige weghalingen en de extra besparingen door het behoud van de installaties na de in bijlage 10 vastgestelde data, tussen december 1999 en 2011 slechts een financieel voordeel van ten hoogste [100 000-150 000] EUR hebben genoten.

(53)

In dit verband hebben de Belgische autoriteiten aangevoerd dat de maatregel gemakkelijk onder Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie (12) (hierna “de de-minimisverordening van 2006”) zou kunnen vallen. In die verordening is namelijk bepaald dat bepaalde steun voor een klein bedrag (minder dan 200 000 EUR over een periode van drie belastingjaren) wordt geacht geen gevolgen voor het handelsverkeer tussen de lidstaten te hebben en dus niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU te voldoen.

(54)

De Belgische autoriteiten verstrekken voorts toelichtingen betreffende bepaalde beweringen van CCB waarop het inleidingsbesluit betrekking heeft. Ten eerste zou de basisschatting van CCB (86 installaties) fout zijn, aangezien in de deurwaardersexploten van CCB (zie overweging 31) sprake is van 80 installaties. Voorts heeft CCB bepaalde installaties verkeerdelijk beschreven als bushokjes terwijl het om informatieborden voor de stad gaat. Ten tweede zou CCB, wat de schatting van het bedrag van de huur betreft, de huur fout indexeren, aangezien die volgens de Stad Brussel moet worden geïndexeerd op de verjaardag van het contract (13). Ten derde zouden er fouten zitten in de schatting door CCB van het bedrag van de door JCD verschuldigde belastingen.

3.3.2.   Opmerkingen van België bij de opmerkingen van de belanghebbenden

(55)

In de schriftelijke opmerkingen van 2 oktober 2015 preciseren de Belgische autoriteiten dat de niet-invordering door de Stad Brussel van de door JCD uit hoofde van het contract van 1999 verschuldigde belastingen, terwijl gerechtelijke procedures aan de gang waren, niet voortvloeit uit een door de Stad Brussel verleende gunst, maar uit de toepassing van de Belgische wet en de arresten van Belgische hoven volgens welke de gemeentelijke overheidsdiensten niet mochten overgaan tot een beslag of de invordering van een belasting voor het deel van de belasting dat uitkomt boven het onbetwistbaar verschuldigde bedrag. Wanneer een beroep betrekking heeft op de integrale belasting, zoals het door JCD ingestelde beroep, is een beslag of een invordering onmogelijk. Die situatie impliceert niet dat de belastingplichtige die een gerechtelijke procedure inleidt, wordt vrijgesteld van de belasting, zoals CCB beweert. Voorts moeten de belastingen, ook al worden ze betwist, uit boekhoudkundig oogpunt als exploitatiekosten worden opgenomen. Er kan dus geen staatssteun voortvloeien uit de niet-invordering door de Stad Brussel van de belastingen ten laste van JCD waarvoor gerechtelijke procedures lopen.

(56)

In de schriftelijke opmerkingen van 20 juni 2016 als antwoord op de vragen van de diensten van de Commissie in hun brief van 15 april 2016 hebben de Belgische autoriteiten bevestigd dat de Stad Brussel pas vanaf het dienstjaar 2009 belasting is beginnen te heffen op de reclame-installaties die waren geplaatst in uitvoering van de op 14 oktober 1999 gegunde opdracht. Sinds het belastingreglement van 17 oktober 2001 inzake publiciteit van tijdelijke aard in openbare ruimten heft de Stad Brussel evenwel een belasting op publicitaire aankondigingen van tijdelijke aard in openbare ruimten en voorziet zij uitsluitend voor haar eigen aankondigingen in een belastingvrijstelling (14). De Belgische autoriteiten merken op dat de voor de reclame-installaties geldende belastingreglementen pas op 1 januari 2002 voor het eerst in werking zijn getreden, zodat voor 2001 geen belasting was verschuldigd, en verklaren dat die belastingreglementen van toepassing zijn op de onder het contract van 1999 vallende installaties.

(57)

Zij preciseren voorts dat de Stad Brussel voor de dienstjaren 2002 tot en met 2008 de met die belastingen overeenstemmende bedragen niet heeft geïnd. Die situatie vloeit voort uit het feit dat de Stad Brussel er aanvankelijk van uitging dat de in uitvoering van de aanbesteding van 1999 geplaatste installaties die haar toebehoorden en door JCD werden geëxploiteerd, niet belastbaar waren, op grond van de belastingvrijstelling van artikel 5 van het belastingreglement van 17 oktober 2001 die uitsluitend gold voor de eigen aankondigingen van de Stad Brussel. Bovendien is in het belastingreglement van 18 december 2006 en in de latere belastingreglementen een vrijstelling ingevoerd die specifiek bedoeld was voor de reclame-installaties van de Stad Brussel of van organismen gecreëerd of gefinancierd door of ondergeschikt aan de Stad Brussel.

(58)

De eerste kohieren dateren van 29 juli 2011 en hadden betrekking op het dienstjaar 2009. Op grond van artikel 6 van de wet van 24 december 1996, die sindsdien is ingetrokken bij een ordonnantie van 3 april 2014, was het niet mogelijk de belasting met terugwerkende kracht toe te passen voor een periode van meer dan drie jaar te rekenen vanaf 1 januari van het dienstjaar.

(59)

De Belgische autoriteiten verklaren dat de Stad Brussel heeft besloten de vrijstelling niet langer toe te passen, omdat zij meende dat een vrijstelling van de reclame-installaties om de loutere reden dat ze toebehoorden aan de Stad Brussel, terwijl zij niet de exploitant daarvan was, een onbillijkheid creëerde ten opzichte van de exploitanten van andere reclame-installaties. Volgens de Stad Brussel kon een vrijstelling voor reclame-installaties voor eigen gebruik of voor gebruik door organismen gecreëerd of gefinancierd door of ondergeschikt aan haar weliswaar worden gerechtvaardigd, maar was dit niet het geval voor reclame-installaties die worden geëxploiteerd door een derde en, in het bijzonder, door een commerciële onderneming die actief is in de sector buitenreclame.

(60)

De vrijstelling van het belastingreglement strekte er namelijk toe te voorkomen dat de Stad Brussel zichzelf zou moeten belasten, wat haar geen aanvullende ontvangsten zou hebben opgeleverd en haar afdeling financiën meer administratief werk zou hebben opgeleverd, terwijl een belastingreglement juist bedoeld is om de belastingautoriteit in staat te stellen zich aanvullende financiële middelen te verschaffen. Zoals gepreciseerd in de opmerkingen van de Belgische autoriteiten van 20 februari 2017 in antwoord op de aanvullende vragen van de Commissie van 14 februari 2017, heeft de Stad Brussel echter nooit zelf reclame-installaties geëxploiteerd. Die exploitatie heeft altijd plaatsgevonden met tussenkomst van derden. De enige reclame-installaties die aan de Stad Brussel toebehoren, zijn die waarop de op 14 oktober 1999 aan JCD gegunde overheidsopdracht betrekking had. Aan het einde van het contract van 1999 is een nieuwe aanbesteding uitgeschreven, die gewonnen is door CCB, de huidige opdrachtnemer. Op basis van het momenteel geldende contract betaalt CCB huur voor de reclame-installaties, alsook toepasselijke belastingen.

(61)

De Belgische autoriteiten geven aan dat de exploitanten die hun eigen installaties gebruiken, alleen de verschuldigde belastingen betalen en dat de huur voor het gebruik van de reclame-installaties bovenop die belastingen komt wanneer de installaties aan de Stad Brussel toebehoren. De huur vervangt in geen geval de belastingen op dergelijke installaties. De huur is namelijk de tegenprestatie voor het recht om de aan de Stad Brussel toebehorende installaties te exploiteren. Wanneer geen huur wordt betaald, zouden de exploitanten beschikken over een kosteloze exploitatie van de installaties van de Stad Brussel, terwijl die de kosten van de aanschaf van de installaties heeft moeten dragen. Het is dus logisch dat zij huur moeten betalen. De exploitanten die daarentegen geen installaties van de Stad Brussel exploiteren, moeten de volledige investering voor de fabricage of de aanschaf van de reclame-installaties op zich nemen.

(62)

De Belgische autoriteiten leggen uit dat de Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel in twee vonnissen van 4 november 2016 heeft geoordeeld dat JCD op grond van artikel 9 van de belastingreglementen voor de jaren 2009-2012 de gemeentebelasting op reclame niet verschuldigd was voor de reclame-installaties die in uitvoering van de op 14 oktober 1999 aan JCD toegewezen aanbesteding op het grondgebied van de Stad Brussel waren geplaatst en die aan de Stad Brussel toebehoren. Bij die vonnissen is daarom de terugbetaling gelast van de bedragen die voor de dienstjaren 2009 tot en met 2012 zouden zijn betaald.

(63)

De Belgische autoriteiten bevestigen ook dat de Stad Brussel hoger beroep heeft ingesteld tegen de twee vonnissen van 4 november 2016, die respectievelijk betrekking hadden op de dienstjaren 2009-2010 en de dienstjaren 2011-2012. In de procedure in hoger beroep, die nog steeds loopt, heeft de Stad Brussel aangevoerd dat de interpretatie die de Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel aan artikel 9 van het belastingreglement heeft gegeven, namelijk dat op grond daarvan JCD van de belasting kon worden vrijgesteld, vragen deed rijzen over de verenigbaarheid ervan met de artikelen 106 en 107 VWEU.

(64)

De Stad Brussel heeft daarentegen geen enkel kohier opgesteld voor de belastingen verschuldigd op de onder het contract van 1984 vallende reclame-installaties die behouden bleven na de geplande datum van weghaling.

(65)

De Belgische autoriteiten verklaren dat zij voor de periode gaande van 1 januari 2002 tot en met 21 augustus 2010 niet in de mogelijkheid verkeren het bedrag op te geven van de huur en niet-betaalde belastingen op de installaties die behouden bleven na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling.

3.4.   Beoordeling van de maatregelen

3.4.1.   Het onderdeel installaties van het contract van 1984: voorwerp van dit besluit

(66)

De analyse van de Commissie heeft uitsluitend betrekking op het behoud van de installaties van 1984 na het verstrijken van hun exploitatieperiode en heeft geen betrekking op het contract van 1984 zelf. Dat wordt met name gerechtvaardigd door het feit dat de Commissie overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (15) na het verstrijken van de verjaringstermijn van tien jaar geen terugvordering van verleende steun kan gelasten.

(67)

De onder het contract van 1984 vallende installaties konden tot afloop van de geldigheidsduur van dat contract (d.w.z. tot in 1999) worden geplaatst en gedurende 15 jaar worden geëxploiteerd (d.w.z. eventueel tot in 2014). Alle steun die uit hoofde van het contract van 1984 met betrekking tot die installaties is verleend (aangenomen dat aan alle cumulatieve voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU is voldaan), zou dus pas kunnen zijn verleend op het tijdstip waarop JCD van de Brusselse autoriteiten de vergunning zou hebben gekregen om de betrokken installatie te plaatsen, dus vóór 1999, het jaar waarin dat contract afliep. Alle eventuele steun ten gunste van JCD zou dus meer dan tien jaar vóór het eerste verzoek om informatie van de Commissie aan de Belgische autoriteiten, in casu 15 september 2011, zijn verleend.

(68)

Wat daarentegen het behoud betreft van de onder het contract van 1984 vallende installaties zonder betaling van huur en belastingen na de in bijlage 10 bij het contract van 1999 vastgestelde datum, zou eventuele steun ten gunste van JCD in die omstandigheden zijn verleend op het tijdstip van de (stilzwijgende) toestemming van de Brusselse autoriteiten om het in die bijlage vastgestelde tijdschema niet na te leven. De hiernavolgende analyse van de Commissie heeft uitsluitend betrekking op de mate waarin het behoud van de onder het contract van 1984 vallende installaties na de in bijlage 10 vastgestelde datum staatssteun ten gunste van JCD impliceert die na 15 september 2001 zou zijn verkregen (d.w.z. binnen de in artikel 17 van Verordening (EU) 2015/1589 vastgestelde verjaringstermijn).

(69)

Dit besluit heeft evenmin betrekking op een analyse van de kwalificatie als staatssteun van de vrijstelling van de door JCD aan de Belgische Staat verschuldigde belastingen op de onder het contract van 1999 vallende installaties, die geen deel uitmaakte van het inleidingsbesluit.

3.4.2.   Staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(70)

In artikel 107, lid 1, VWEU is bepaald dat steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(71)

Volgens vaste rechtspraak kan een maatregel slechts als steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden aangemerkt indien alle in die bepaling neergelegde voorwaarden zijn vervuld: i) de maatregel is toerekenbaar aan de staat en wordt bekostigd met staatsmiddelen; ii) de maatregel kent een selectief economisch voordeel toe aan de begunstigde; iii) de maatregel vervalst de mededinging of dreigt de mededinging te vervalsen; iv) de maatregel kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden (16).

3.4.2.1.   Toerekenbaarheid en staatsmiddelen

(72)

Een maatregel kan slechts staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, als die door de staat is verleend of met staatsmiddelen is bekostigd. Staatsmiddelen omvatten alle overheidsmiddelen (17), waaronder middelen van lichamen binnen de staat (gedecentraliseerde, federatieve, gewestelijke of andere) (18).

(73)

Direct of indirect met staatsmiddelen bekostigde voordelen kunnen als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden beschouwd. Staatsmiddelen kunnen in negatieve vorm aanwezig zijn, met name wanneer de autoriteiten inkomsten derven. Het is vaste rechtspraak dat het afzien van financiële middelen die anders terug hadden moeten vallen in de begroting van de staat, een overdracht van staatsmiddelen vormt. Ook overheidsmaatregelen die de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken, kunnen staatsmiddelen vormen (19).

Toerekenbaarheid

(74)

De Belgische autoriteiten betwisten niet dat de maatregel hun (en met name aan de Stad Brussel) kan worden toegerekend. Zij voeren namelijk zelfs aan dat zij het behoud van onder het contract van 1984 vallende installaties na de in bijlage 10 vastgestelde datum hebben aanvaard om het evenwicht van het contract met JCD te bewaren, voor zover andere installaties op verzoek van de Stad Brussel vroegtijdig waren weggehaald om andere types installaties te plaatsen die om met name esthetische redenen de voorkeur genoten (zie overweging 49).

Staatsmiddelen

(75)

De Belgische autoriteiten erkennen ook dat het behoud van de installaties na de in bijlage 10 vastgestelde data impliceert dat de Stad Brussel inkomsten derft doordat op die installaties, die normaliter zouden zijn vervangen door installaties die vielen onder het contract van 1992, dat voorzag in de betaling van huur en belastingen, geen huur en belastingen worden geïnd.

(76)

Er wordt dus niet betwist dat het behoud door JCD van de installaties van 1984 na de in bijlage 10 vastgestelde data aan de Belgische Staat kan worden toegerekend en dat dit impliceerde dat de Belgische Staat afzag van staatsmiddelen. De standpunten van de Commissie en de Belgische Staat over de berekening van deze staatsmiddelen (d.w.z. het bedrag van de huur en belastingen waarvan de Stad Brussel heeft afgezien) lopen echter uiteen (zie punt 3.4.5).

(77)

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat die maatregel een overdracht van staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.

(78)

Zoals aangegeven in overweging 34 is CCB in haar schriftelijke opmerkingen van mening dat de reclame-inkomsten uit de commerciële exploitatie van de reclame-installaties die na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling behouden bleven, ook staatsmiddelen kunnen vormen omdat de staat die installaties zelf zou kunnen exploiteren.

(79)

De Commissie is om te beginnen van oordeel dat de door JCD ontvangen reclame-inkomsten duidelijk geen staatsmiddelen vormen, voor zover ze voortkomen uit particuliere contracten tussen JCD en haar klanten, waarbij de staat helemaal niet betrokken is.

(80)

Voorts kan niet worden aangenomen dat de Stad Brussel van staatsmiddelen afziet louter omdat zij zich niet zelf toelegt op de ene of de andere economische activiteit. Een dergelijke benadering van staatsmiddelen zou buitensporig ruim zijn en eraan in de weg staan dat de staat op zijn grondgebied activiteiten toestaat zonder vooraf te onderzoeken of hij de activiteit niet zelf zou kunnen uitoefenen.

(81)

Bovendien zou het weliswaar in theorie mogelijk zijn dat een overheid zich op een bepaalde economische activiteit toelegt, maar dit is duidelijk niet haar kerntaak en zij beschikt a priori niet over de knowhow noch de competenties en technische middelen voor een dergelijke activiteit. In casu kan bijvoorbeeld worden opgemerkt dat reclamecontracten doorgaans nationaal zijn. De Stad Brussel zou niet de middelen hebben om over dergelijke contracten te onderhandelen omdat zij alleen bevoegd zou zijn voor de borden die zij zou bezitten op het grondgebied van Stad Brussel. Haar eventuele capaciteit om met deze borden inkomsten te genereren zou dus niet kunnen worden vergeleken met die van JCDecaux.

3.4.2.2.   Economisch voordeel

(82)

Een voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is elk economisch voordeel dat een onderneming onder normale marktvoorwaarden, d.w.z. zonder overheidsmaatregel, niet zou hebben verkregen (20). Alleen de gevolgen van de maatregel voor de onderneming zijn relevant, niet de oorzaken of doeleinden van de overheidsmaatregel (21).

(83)

Volgens het Hof van Justitie is er sprake van een voordeel als de financiële situatie van een onderneming verbeterd is als gevolg van de overheidsmaatregel, en omvat een voordeel dus niet alleen positieve prestaties, maar ook overheidsmaatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken (22).

(84)

In casu heeft JCD sinds 1999 en naarmate de vergunningen op grond van het contract van 1984 verstreken, de exploitatie van de reclame-installaties op het grondgebied van de Stad Brussel voortgezet zonder daarvoor huur of belastingen te betalen, terwijl die installaties volgens het contract van 1999 hadden moeten worden weggehaald en de exploitatie van nieuwe reclame-installaties ter vervanging daarvan krachtens datzelfde contract van 1999 impliceerde dat huur en belastingen werden betaald.

(85)

De Belgische autoriteiten erkennen dat JCD over het geheel genomen een economisch voordeel heeft genoten, maar uitsluitend vanwege een disbalans tussen het aantal installaties dat vroegtijdig (vóór de geplande datum van weghaling) werd weggehaald en het aantal installaties dat na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling behouden bleef. Zelfs in de veronderstelling dat de Commissie dit standpunt deelt (quod non), zou het bestaan van een voordeel in elk geval zijn aangetoond.

(86)

De Commissie merkt om te beginnen op dat de Belgische autoriteiten het beginsel van het bestaan van een voordeel aanvaarden, maar er louter de omvang van betwisten.

(87)

Daarenboven beschouwen de Belgische autoriteiten de maatregel als een aan JCD verleende compensatie voor het nadeel van de vroegtijdige weghaling van een bepaald aantal installaties. In dat verband verwijst de Commissie naar de zaak C-211/15 P, Orange/Commissie (23), waarin het Hof van Justitie het standpunt van het Gerecht (24) en de advocaat-generaal (25) heeft bevestigd dat zelfs een aan een onderneming toegekende lastenverlichting waardoor een einde wordt gemaakt aan uit een afwijkende regeling voortvloeiende bijkomende lasten waaraan concurrerende ondernemingen ontsnappen, staatssteun vormt (26). De enige compensaties met een overdracht van staatsmiddelen die aan de kwalificatie van staatssteun ontsnappen, zijn de compensaties voor de openbare dienst die conform de Altmark-rechtspraak zijn toegekend (27).

(88)

Het contract van 1984 en het contract van 1999 zijn zuiver commerciële contracten en op grond van de bepalingen daarvan wordt JCD niet met een openbare dienst belast. De Altmark-rechtspraak, die betrekking heeft op compensaties voor het verrichten van een openbare dienst, is dus niet van toepassing.

(89)

Op basis hiervan lijkt het er dus op dat de compensatie waarop de Belgische autoriteiten zich beroepen, in de veronderstelling dat die inderdaad bedoeld is om het nadeel van een mogelijke verplichting tot vroegtijdige weghaling van bepaalde installaties te compenseren, noodzakelijkerwijs een voordeel voor JCD impliceert. Deze conclusie gaat nog meer op omdat in casu moeilijk kan worden aangenomen dat JCD een structureel nadeel heeft geleden, omdat JCD uit eigen beweging heeft aanvaard om die installaties weg te halen en de Belgische autoriteiten overigens zelf hebben erkend dat de betrokken compensatie verder ging dan nodig was op grond van het veronderstelde nadeel.

(90)

Deze argumentatie is ook coherent met punt 69 van de mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” (28) (hierna “de mededeling betreffende het begrip staatssteun”), waarin het volgende wordt onderstreept: “Kosten die voortvloeien uit door de Staat opgelegde wettelijke verplichtingen (29) , kunnen in beginsel worden beschouwd als verband houdende met de inherente kosten van de economische activiteit, zodat met eventuele compensaties voor die kosten een voordeel aan de onderneming wordt verleend (30) . Dit betekent dat het bestaan van een voordeel in beginsel niet valt uit te sluiten wanneer het voordeel niet verder gaat dan een compensatie van kosten voortvloeiend uit het opleggen van een wettelijke verplichting. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de onderneming wordt bevrijd van de kosten die zij niet had moeten maken indien er geen uit de overheidsmaatregel voortvloeiende prikkel was geweest, omdat de onderneming zonder deze prikkel haar activiteit anders had gestructureerd (31) . Evenmin valt het bestaan van een voordeel uit te sluiten indien een maatregel lasten van een andere aard compenseert die geen verband houden met die maatregel (32).”.

(91)

In casu is het evenmin echt mogelijk om de vroegtijdige vervanging van de installaties van 1984 gelijk te stellen met een reglementaire verplichting, omdat JCD uit eigen beweging heeft aanvaard om die installaties te verwijderen, maar uit punt 69 van de mededeling betreffende het begrip staatssteun volgt dat zelfs als de verwijdering van de installaties het gevolg was geweest van een reglementaire verplichting, de compensatie van die vroegtijdige vervanging een voordeel zou hebben geïmpliceerd.

(92)

Ook moet worden opgemerkt dat in punt 71 van de mededeling betreffende het begrip staatssteun aan het volgende wordt herinnerd: “Het bestaan van een voordeel is uitgesloten in het geval van de terugbetaling van onverschuldigde belastingen (33) , van een verplichting voor de nationale autoriteiten om schade te vergoeden die zij aan bepaalde ondernemingen hebben veroorzaakt (34) of de betaling van een schadevergoeding bij onteigening (35).”.

(93)

In casu is echter geen sprake van een van deze twee gevallen. Niets laat toe aan te nemen dat de Belgische autoriteiten JCD schade zouden hebben berokkend die zij zouden moeten vergoeden. JCD heeft uit eigen beweging aanvaard om bepaalde installaties van 1984 te verwijderen en op goede gronden kan worden verondersteld dat JCD dit heeft aanvaard omdat zij er globaal genomen voordeel uit haalde.

(94)

Ten slotte plaatst de Commissie vraagtekens bij de mogelijkheid om die compensatie te beschouwen als een normaal gedrag van een marktdeelnemer, wat eventueel het bestaan van een voordeel zou kunnen uitsluiten. Er kan echter niet worden aangenomen dat de Stad Brussel zich in casu heeft gedragen als een marktdeelnemer. Er is namelijk aangetoond dat het aangevoerde akkoord over compensatie niet formeel vastgelegd is noch gecontroleerd is (wat overigens verklaart waarom er volgens de Belgische autoriteiten zelf een discrepantie is tussen het aantal weggehaalde en vroegtijdig vervangen installaties). Geen enkel aan de Commissie verstrekt element wijst erop dat hierover enige vorm van onderhandeling tussen de Stad Brussel en JCD heeft plaatsgevonden. Geen enkel element wijst op het bestaan van een vergelijkende analyse, door de Stad Brussel, van de werkelijke inkomstenderving door JCD ten gevolge van de vroegtijdige vervangingen van bepaalde onder het contract van 1984 vallende installaties en de winst behaald uit het behoud van andere, onder hetzelfde contract vallende installaties, die overigens volledig afgeschreven zijn (de kosten van deze borden zijn namelijk logischerwijs volledig terugbetaald — met inbegrip van de marge van JCD — door hun exploitatie gedurende de wettelijke duur van het contract van 1984). Het totale gebrek aan analyse, aan een contract en aan controle sluit uit dat dit gedrag van de Stad Brussel strookt met het beginsel van een particuliere marktdeelnemer in een markteconomie.

(95)

Het argument van de Commissie over het bestaan van een voordeel is overigens bevestigd in een arrest van het Hof van Beroep Brussel van 29 april 2016 (36). Het Hof van Beroep Brussel verwerpt in dat arrest het beroep van JCD en bevestigt het vonnis dat de Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel op 13 december 2010 heeft gewezen. Het Hof van Beroep Brussel bevestigt namelijk dat JCD de in bijlage 10 bij het contract van 1999 vastgestelde data van weghaling niet in acht heeft genomen en derhalve zonder recht noch titel tal van reclame-installaties op het openbaar domein van de Stad Brussel heeft geëxploiteerd. JCD heeft dus objectief onrechtmatige handelingen gesteld die strijdig zijn met de eerlijke handelspraktijken, omdat de exploitatie in haar netwerk van reclame-installaties die er niet (meer) mochten zijn JCD een onrechtmatig concurrentievoordeel verschaft waardoor zij adverteerders kon wegkapen bij haar concurrent CCB. In dit verband gelast het Hof van Beroep Brussel de staking van die onrechtmatige praktijken en is het van oordeel dat de ontmanteling van de reclame-installaties die zonder recht noch titel worden geëxploiteerd, een noodzakelijke handeling is om de onrechtmatige praktijk stop te zetten.

(96)

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat het behoud en de exploitatie door JCD tussen 1999 en 2011 van een aantal onder het contract van 1984 vallende reclame-installaties op het grondgebied van de Stad Brussel na de in bijlage 10 bij het contract van 1999 vastgestelde datum van weghaling, zonder betaling van huur of belastingen, tot gevolg hebben gehad dat de lasten die JCD normaliter had moeten dragen in de uitoefening van haar activiteit, verminderden en een economisch voordeel vormen.

3.4.2.3.   Selectiviteit

(97)

Om als staatssteun te worden aangemerkt, moet een maatregel selectief zijn, d.w.z. bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU (37). Bijgevolg vallen alleen maatregelen die ondernemingen op een selectieve manier begunstigen, onder het begrip steun.

(98)

Om te beginnen kan worden opgemerkt dat de Belgische autoriteiten de selectiviteit van de maatregel (het behoud van de installaties van 1984 zonder betaling van huur of belastingen na het verstrijken van hun in bijlage 10 vastgestelde exploitatieperiode) niet betwisten.

(99)

De Belgische autoriteiten hebben namelijk uitgelegd dat de maatregel een aan JCD verleende compensatie is voor de vroegtijdige weghaling van bepaalde installaties en een dergelijke maatregel is in wezen een individuele maatregel, en in dit kader geeft de vaststelling van een economisch voordeel (zie punt 3.4.2.2) normaliter aanleiding tot een vermoeden van selectiviteit. Omdat niets op het tegendeel wijst, is dit vermoeden in casu van toepassing en volstaat het om de maatregel selectief te verklaren.

(100)

Er kan ook worden opgemerkt dat het niet mogelijk is om aan te nemen dat de maatregel niet selectief is louter omdat JCD zich in een unieke juridische en feitelijke situatie bevindt ten gevolge van het feit dat zij de enige is die van de maatregel kan profiteren, aangezien zij de enige is die beschikt over de onder het contract van 1984 vallende installaties.

(101)

In het reeds aangehaalde Orangearrest heeft het Hof van Justitie namelijk het standpunt van het Gerecht (38) bevestigd dat “[…] het criterium van vergelijking van de begunstigde met andere marktdeelnemers die zich, gelet op de door die maatregel nagestreefde doelstelling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden, berust op en wordt gerechtvaardigd door het kader waarbinnen het selectieve karakter van maatregelen die potentieel algemeen van toepassing zijn, wordt beoordeeld, en derhalve niet relevant is wanneer het, zoals in casu, gaat om het beoordelen van het selectieve karakter van een ad-hocmaatregel die slechts betrekking heeft op één onderneming […]”.

(102)

In casu is het overduidelijk dat het behoud van de installaties een ad-hocmaatregel zonder algemene draagwijdte is, die dus duidelijk selectief is.

3.4.2.4.   Vervalsing van de mededinging en gevolgen voor het handelsverkeer tussen de lidstaten

(103)

Overheidssteun voor ondernemingen vormt slechts staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, als daardoor de mededinging wordt vervalst of dreigt te worden vervalst en alleen voor zover die steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

Vervalsing van de mededinging

(104)

Een door de staat toegekende steunmaatregel wordt geacht de mededinging te vervalsen of het risico daartoe in te houden wanneer daarmee de concurrentiepositie van de begunstigde onderneming ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen wordt versterkt (39).

(105)

Het is voldoende dat er op het moment van inwerkingtreding van een steunmaatregel op de betrokken markt daadwerkelijk een situatie van concurrentie bestaat om te kunnen spreken van een maatregel van de staat of een met staatsmiddelen bekostigde maatregel die het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalsen (40). Een vervalsing van de mededinging wordt dus vermoed zodra de staat een financieel voordeel verleent aan een onderneming in een geliberaliseerde sector waar er concurrentie is of kan zijn.

(106)

Aangezien JCD actief is op een markt waarop verschillende ondernemingen van de sector met elkaar concurreren (de markt voor buitenreclame op klein formaat), zou de toekenning of het voordeel van steun ten gunste van één van de aanwezige spelers gevolgen hebben waardoor de mededinging kan worden vervalst.

Gevolgen voor het handelsverkeer tussen de lidstaten

(107)

In de rechtspraak van de Unierechter is vastgesteld dat elke vorm van steunverlening aan een onderneming die op de interne markt actief is, het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden (41).

(108)

Volgens vaste rechtspraak is de Commissie niet verplicht een economische analyse te verrichten van de werkelijke situatie op de betrokken markten, het marktaandeel van de ondernemingen die de steun ontvangen, de positie van de concurrerende ondernemingen of de handelsstromen tussen de lidstaten (42). In het geval van onrechtmatig toegekende steun is de Commissie niet verplicht de werkelijke invloed van die steun op de mededinging en het handelsverkeer aan te tonen.

(109)

De betrokken maatregel (behoud van reclame-installaties zonder betaling van huur of belastingen na de in bijlage 10 vastgestelde data) ten gunste van JCD versterkt haar positie op de markt voor reclame-installaties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en maakt het voor in andere lidstaten gevestigde ondernemingen moeilijker om die markt te penetreren (43). De Commissie stelt daarenboven vast dat in casu zowel JCD als CCB actief is in andere lidstaten van de Europese Unie (44). Bovendien moet worden beklemtoond dat de adverteerders vaak internationale groepen zijn die in veel landen actief zijn en dat in bepaalde gevallen de reclamecampagnes zelf een internationale dimensie hebben.

(110)

De maatregel kan dus gevolgen hebben voor het handelsverkeer tussen de lidstaten.

(111)

Opgemerkt zij evenwel dat de Belgische autoriteiten erkennen dat er sprake is van een voordeel ten gunste van JCD, maar van mening zijn dat een beroep kan worden gedaan op de de-minimisverordening van 2006.

(112)

Hun redenering berust op een berekening van het bedrag van dit voordeel waarbij wordt uitgegaan van een logica van compensatie tussen laattijdig en vroegtijdig weggehaalde installaties.

(113)

De Belgische autoriteiten zijn namelijk van mening (zie de overwegingen 51-52) dat JCD over het geheel genomen een economisch voordeel heeft genoten, maar uitsluitend vanwege een disbalans tussen het aantal installaties dat vroegtijdig, vóór de geplande datum van weghaling, is weggehaald en het aantal installaties dat na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling behouden bleef. Volgens hen heeft JCD, op basis van een tussen de partijen overeengekomen compensatiemechanisme, enerzijds afstand gedaan van een besparing op het vlak van huur en belastingen door te aanvaarden installaties vroegtijdig te verwijderen, terwijl zij anderzijds een besparing op het vlak van huur en belastingen heeft genoten doordat installaties na de geplande datum van weghaling behouden bleven.

(114)

Volgens de Belgische autoriteiten zou JCD, blijkens de berekening van het verschil tussen de besparingen waarvan JCD door de vroegtijdige weghalingen heeft afgezien en de bijkomende besparingen die zij heeft genoten doordat zij installaties langer heeft behouden dan in bijlage 10 was gepland, tussen december 1999 en 2011 slechts een beperkt financieel voordeel van ten hoogste [100 000-150 000] EUR hebben genoten.

(115)

Voor zover de Belgische autoriteiten van mening zijn dat het aan JCD verleende voordeel niet meer zou kunnen bedragen dan [100 000-150 000] EUR, voeren zij aan dat de maatregel met gemak onder het toepassingsgebied van de de-minimisverordening van 2006 zou kunnen vallen.

(116)

In dit verband moet in dit stadium worden opgemerkt dat er voor de beoordeelde periode eigenlijk twee de-minimisverordeningen relevant zijn:

a)

Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (hierna “de de-minimisverordening van 2001”), geldig van februari 2001 tot en met 31 december 2006, waarin is bepaald dat bepaalde steun voor een klein bedrag (minder dan 100 000 EUR over een periode van drie belastingjaren) wordt geacht geen gevolgen te hebben voor het handelsverkeer tussen de lidstaten, en dus niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoet;

b)

de de-minimisverordening van 2006, geldig van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013, waarin is bepaald dat bepaalde steun voor een klein bedrag (minder dan 200 000 EUR over een periode van drie belastingjaren) wordt geacht geen gevolgen voor het handelsverkeer tussen de lidstaten te hebben, en dus niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, VWEU voldoet.

(117)

Om te beginnen is de Commissie van oordeel, zoals uitgelegd in punt 3.4.2.2, dat het voordeel groter is dan door de Belgische autoriteiten wordt aangenomen, aangezien bij de berekening van dit voordeel rekening moet worden gehouden met alle huur en belastingen die JCD niet heeft betaald op de langer behouden reclame-installaties. Opgemerkt zij dat de Commissie het totale voordeel dat aan JCD is verleend, niet exact kan berekenen, omdat de Belgische autoriteiten weigeren die informatie te verstrekken, maar het bedrag van de aan JCD verleende steun is in elk geval hoger dan 200 000 EUR. De de-minimisverordeningen zijn dus niet van toepassing en de Commissie kan het argument van de Belgische autoriteiten niet aanvaarden.

(118)

Zelfs als een van de de-minimisverordeningen van toepassing was (quod non), merkt de Commissie ook op dat de controlevoorwaarden die in artikel 3 van de de-minimisverordening van 2001 en artikel 3 van de de-minimisverordening van 2006 zijn vastgesteld, in elk geval niet zijn vervuld. De Belgische autoriteiten hebben de regeling namelijk niet echt bij aanvang als een de-minimissteun beschouwd en hebben dus geen van de in die verordeningen vastgestelde maatregelen genomen.

(119)

De maatregel voldoet evenmin aan de transparantievoorwaarden die in artikel 2, lid 4, van de de-minimisverordening van 2006 zijn vastgesteld, namelijk: “Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan, ongeacht de vorm ervan, het bruto-subsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd (hiernatransparante steungenoemd).” In casu hebben de Belgische autoriteiten geen enkel document overgelegd dat zou kunnen wijzen op het bestaan van een berekening die voorafging aan de toekenning van de steunmaatregel, noch op een specifieke controle van het evenwicht tussen de vroegtijdige en de laattijdige weghalingen, wat de basis is waarop de Belgische autoriteiten het steunbedrag van [100 000-150 000] EUR hebben berekend.

(120)

Bijgevolg kan de betrokken steun niet onder het toepassingsgebied van de de-minimisverordening vallen.

(121)

De Commissie concludeert dat de maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

3.4.2.5.   Conclusie

(122)

Gelet op hetgeen voorafgaat, concludeert de Commissie dat het behoud van de onder het contract van 1984 vallende installaties na hun geplande datum van weghaling impliceert dat aan JCD staatssteun werd toegekend die uit twee onderdelen bestond (huur en belastingen).

3.4.3.   Rechtmatigheid van de steun

(123)

De Commissie stelt vast dat de maatregel waarop dit onderdeel van de klacht betrekking heeft en die staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, niet overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU is aangemeld.

(124)

De Belgische autoriteiten hebben geen rechtvaardiging voor een vrijstelling van aanmelding aangevoerd en bijgevolg is de maatregel onrechtmatig.

3.4.4.   Verenigbaarheid met de interne markt

(125)

Voor zover de exploitatie door JCD van bepaalde reclame-installaties die in uitvoering van het contract van 1984 op het grondgebied van de Stad Brussel zijn geplaatst, na hun geplande datum van weghaling (zoals vastgesteld in bijlage 10 bij het contract van 1999) staatssteun impliceert in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, moet worden nagegaan of die maatregelen als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd.

(126)

Steunmaatregelen van een staat kunnen verenigbaar met de interne markt worden verklaard op grond van de afwijkingen waarin artikel 106, lid 2, en artikel 107, leden 2 en 3, VWEU voorzien. De Belgische autoriteiten hebben echter geen enkel argument aangevoerd dat aantoont dat een van die afwijkingen in casu van toepassing is.

(127)

De Commissie wijst er om te beginnen op dat het aan de lidstaat is om aan te tonen dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt. De Belgische autoriteiten hebben echter geen enkel argument aangevoerd voor de verenigbaarheid van de betrokken maatregelen. De afwijkingen waarin artikel 107, lid 2, en artikel 107, lid 3, onder a) tot en met d), VWEU voorzien, zijn in casu niet van toepassing, aangezien de betrokken maatregel niet wordt gerechtvaardigd door de doelstellingen die in die bepalingen worden genoemd.

(128)

Ten slotte zijn de contracten van 1984 en 1999 zuiver commerciële contracten en wordt JCD volgens de voorwaarden daarvan niet met een openbare dienst belast. De afwijking waarin artikel 106, lid 2, VWEU met betrekking tot compensaties voor het verrichten van een openbare dienst voorziet, is dus niet van toepassing.

(129)

De Commissie is dus van oordeel dat het behoud van onder het contract van 1984 vallende installaties na de in bijlage 10 bij het contract van 1999 vastgestelde datum van weghaling, zonder betaling van huur of belastingen, tot gevolg had dat de lasten die JCD normaliter bij de uitoefening van haar activiteit zou moeten dragen, werden verminderd, en dat de maatregel bijgevolg als exploitatiesteun moet worden beschouwd die niet verenigbaar is met de interne markt.

(130)

Gelet op de bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat JCD door het behoud van onder het contract van 1984 vallende installaties na de in bijlage 10 bij het contract van 1999 vastgestelde datum van weghaling, zonder betaling van huur of belastingen, onrechtmatige staatssteun heeft genoten die onverenigbaar is met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Die steun moet worden teruggevorderd voor zover de terugvordering niet is verjaard uit hoofde van artikel 17 van Verordening (EU) 2015/1589.

3.4.5.   Bedrag van de onverenigbare steun

(131)

Het algemene beginsel dat voor de berekening van het bedrag van de onverenigbare steun wordt toegepast, bestaat erin het bedrag te ramen van de huur en belastingen die de Stad Brussel had moeten innen als de maatregel niet was genomen.

(132)

De Commissie is van oordeel dat de berekening van het bedrag van de onverenigbare steun moet gebeuren voor elke onder het contract van 1984 vallende installatie die na 15 september 2001 (45) is behouden, waarbij wordt uitgegaan van de uit hoofde van het contract van 1999 verschuldigde huurgelden en de belastingen die in de regel voor reclame-installaties van toepassing zijn (46) tussen de aanvankelijk voor de weghaling vastgestelde datum (47) (indien die na 15 september 2001 valt) of 15 september 2001 (indien de aanvankelijk voor de weghaling vastgestelde datum vóór 15 september 2001 viel) en de datum waarop de weghaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

(133)

Zoals aangegeven in de overwegingen 111-114, komen de Belgische autoriteiten tot de conclusie dat het bedrag van de mogelijk aan JCD toegekende steun [100 000-150 000] EUR zou bedragen, waarbij zij zich baseren op een compensatie tussen onder het contract van 1984 vallende installaties die langer zijn behouden en vroegtijdig weggehaalde installaties. De berekening van de Belgische autoriteiten is gebaseerd op deurwaardersexploten van 3 december 2007 en 21 december 2009 die op verzoek van CCB zijn opgesteld. De Belgische autoriteiten zijn van mening dat die deurwaardersexploten aantonen dat de installaties die vóór de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling waren weggehaald, in 2007 meer reclamezijden telden dan de installaties die na de in bijlage 10 vastgestelde datum van weghaling behouden bleven. Alleen het deurwaardersexploot van 21 december 2009 dat op verzoek van CCB is opgesteld, zou aantonen dat de balans naar JCD was doorgeslagen. De Belgische autoriteiten zijn van mening dat JCD daardoor bij de uitvoering van de aanbesteding weliswaar enig voordeel kan hebben genoten, maar dat dit voordeel slechts voor de dienstjaren 2007 tot 2011 hoeft te worden berekend zonder risico van bevoordeling van JCD.

(134)

Zoals uitgelegd in punt 3.4.2.2, is de Commissie van oordeel dat de argumentatie van de Belgische autoriteiten op basis van een compensatiemechanisme ongegrond is en dat het aan JCDecaux verleende voordeel overeenstemt met alle besparingen die de onderneming heeft gerealiseerd door de voortzetting van de exploitatie van de onder het contract van 1984 vallende installaties, in plaats van de vervanging van die installaties door installaties die conform het contract van 1999 waren.

(135)

Het argument van de Commissie op dit punt is overigens bevestigd in een arrest van het Hof van Beroep Brussel van 29 april 2016 (48). In dat arrest bevestigt het Hof van Beroep dat JCD de in bijlage 10 bij het contract van 1999 vastgestelde data van weghaling niet in acht heeft genomen en derhalve zonder recht noch titel tal van reclame-installaties op het openbaar domein van de Stad Brussel heeft geëxploiteerd.

(136)

Meer bepaald verwerpt het Hof van Beroep het idee van een compensatiemechanisme zoals dat door de Belgische autoriteiten wordt aangevoerd voor het oude meubilair dat na de geplande datum van weghaling behouden zou zijn gebleven in ruil voor de vroegtijdige vervanging van oud meubilair, omdat een dergelijk mechanisme niet was gepland of toegestaan in het contract van 1984. Het Hof van Beroep bevestigt dat uit geen enkel stuk blijkt dat JCD na de toewijzing van de aanbesteding van 1999 de uitdrukkelijke goedkeuring van de Stad Brussel heeft gekregen voor een “omwisseling” van reclame-installaties. Het Hof van Beroep verwerpt het beroep en bevestigt het vonnis dat de Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel op 13 december 2010 heeft gewezen. Het bevestigt dat JCD, door zonder recht noch titel reclame-installaties te exploiteren op het openbaar domein van de Stad Brussel, objectief onrechtmatige handelingen heeft gesteld die strijdig zijn met de eerlijke handelspraktijken, omdat de exploitatie in haar netwerk van reclame-installaties die er niet (meer) mochten zijn, JCD een onrechtmatig concurrentievoordeel verschaft waardoor zij adverteerders kon wegkapen bij haar concurrent CCB.

(137)

De Commissie is bijgevolg van oordeel dat de berekening van het bedrag van de onverenigbare steun alleen mag worden gebaseerd op de huur en belastingen die niet zijn geïnd op de laattijdig weggehaalde installaties, zonder toepassing van enige compensatielogica. Daarvoor moeten de Belgische autoriteiten voor elke betrokken installatie en elke relevante periode de bestaande huur in aanmerking nemen en de belastingen die voor een installatie van dezelfde oppervlakte voortvloeien uit de belastingreglementen van 2001 en daarna.

(138)

In dit verband is bij het belastingreglement van 17 oktober 2001 inzake publiciteit van tijdelijke aard in openbare ruimten voor de dienstjaren 2002 tot en met 2006 een belasting op publicitaire aankondigingen van tijdelijke aard in openbare ruimten ingevoerd. De Stad Brussel heeft ook het belastingreglement van 18 december 2006 aangenomen, dat voorzag in dezelfde belasting voor het dienstjaar 2007. Vanaf het dienstjaar 2008 heeft de Stad Brussel een belasting specifiek op de reclame-inrichtingen ingevoerd (49)

(139)

De Commissie is van oordeel dat de belastingreglementen inzake reclame-inrichtingen automatisch van toepassing hadden moeten zijn op de onder het contract van 1984 vallende installaties die laattijdig zijn weggehaald en dat de belastingvrijstelling waarin die reglementen voorzien voor de laattijdig weggehaalde installaties van 1984 een afwijking van het referentiestelsel is.

(140)

Opgemerkt zij dat de Stad Brussel aanvankelijk van mening was dat de installaties die waren geplaatst in uitvoering van de aanbesteding van 1999 en die haar toebehoorden, krachtens een belastingvrijstelling voor de aankondigingen van de Stad Brussel (50) waarin het belastingreglement van 17 oktober 2001 voorzag, niet belastbaar waren, wat in tegenspraak zou kunnen lijken met het standpunt van de Commissie in overweging 139. In artikel 9 van het belastingreglement van 17 december 2007, en daarna in de belastingreglementen van 15 december 2008, 9 november 2009, 20 december 2010 en 5 december 2011, is namelijk vervolgens een vrijstellingsbepaling specifiek voor de reclame-inrichtingen van de Stad Brussel ingevoerd (51).

(141)

De Belgische autoriteiten hebben echter ook aangegeven dat de Stad Brussel later heeft besloten dat een belastingvrijstelling van de reclame-installaties om de loutere reden dat ze toebehoorden aan de Stad Brussel, terwijl zij niet de exploitant daarvan was, een onbillijkheid creëerde ten opzichte van de exploitanten van andere reclame-installaties. Zij heeft bijgevolg besloten belastingen te innen op de onder het contract van 1999 vallende installaties en de eerste kohieren dateren van 29 juli 2011 en hadden betrekking op het dienstjaar 2009. De Belgische autoriteiten hebben uitgelegd dat het op grond van artikel 6 van de wet van 24 december 1996, die sindsdien is ingetrokken bij een ordonnantie van 3 april 2014, niet mogelijk was de belasting met terugwerkende kracht toe te passen voor een periode van meer dan drie jaar te rekenen vanaf 1 januari van het dienstjaar.

(142)

Op basis van de door de Belgische autoriteiten voorgestelde redenering is de Commissie van oordeel dat de belastingen op de reclame-inrichtingen normaliter van toepassing zouden zijn op de onder het contract van 1999 vallende installaties en dat er dus geen tegenstrijdigheid is met haar standpunt dat ook op de laattijdig weggehaalde installaties van 1984 belastingen zouden moeten worden geheven.

(143)

De Commissie merkt in dit verband op dat in de twee vonnissen van 4 november 2016 van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel, waarin wordt vastgesteld dat JCD de gemeentebelasting op reclame niet verschuldigd is voor de reclame-installaties die aan de Stad Brussel toebehoren in uitvoering van de op 14 oktober 1999 aan JCD gegunde opdracht, de kwestie van de verenigbaarheid met de staatssteunregels niet aan bod komt.

(144)

De berekening van het bedrag van de door JCD bespaarde huur en belastingen is niet bijzonder moeilijk en de Belgische autoriteiten hebben die berekening al gedeeltelijk gemaakt in het kader van hun argumentatie in verband met de de-minimisverordening (zie de overwegingen 52-53). De Belgische autoriteiten hebben de Commissie echter geen schatting van het totale steunbedrag verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de Commissie. CCB heeft van haar kant een schatting ingediend van het bedrag van de terug te vorderen steun, die ongeveer 2 miljoen EUR bedraagt.

4.   ANALYSE VAN HET ONDERDEEL VILLO!

4.1.   Redenen om de procedure in te leiden

(145)

In het inleidingsbesluit was de Commissie was van oordeel dat wat betreft de bijkomende maatregelen (de vrijstelling van bepaalde retributies of de neutralisering van bepaalde belastingen op gemeentelijk en gewestelijk niveau (zie overweging 22), verbonden aan de exploitatie van de concessie van de openbare dienst Villo in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest door JCD, de cumulatieve criteria met betrekking tot staatssteun vervuld waren en dat die maatregelen dus staatssteun vormden in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(146)

Met name het argument van de Belgische autoriteiten dat die maatregelen op basis van de Altmark-rechtspraak aan die kwalificatie zouden kunnen ontsnappen aangezien JCD door middel van een transparante aanbesteding was geselecteerd, leek in casu niet van toepassing omdat die bijkomende maatregelen geen deel uitmaakten van die aanbesteding: zij waren immers na de aanbesteding toegekend in het kader van de onderhandelingen over de Villo-concessie. Volgens de Belgische autoriteiten bedragen die bijkomende maatregelen ten hoogste ongeveer [400 000-500 000] EUR per jaar (zie overweging 22).

(147)

Voorts had de Commissie ernstige twijfels over de verenigbaarheid van de bijkomende maatregelen met Beschikking 2005/842/EG van de Commissie (52) (hierna “de DAEB-beschikking van 2005” genoemd) en het DAEB-besluit van 2012, die door de Belgische autoriteiten worden aangevoerd. De Commissie betwijfelde met name of de controles van de concessie die door de Belgische autoriteiten worden verricht (waarbij de kosten van de opdracht maar niet de inkomsten op gedetailleerde wijze werden gevolgd), volstonden om elke overcompensatie te voorkomen. De Commissie twijfelde ook volgens welke precieze regels de reclame-inkomsten van de door JCD op nationaal niveau onderhandelde contracten in de analytische boekhouding van JCD aan de Villo-concessie werden toegewezen.

(148)

Om al de bovengenoemde redenen heeft de Commissie besloten de in artikel 108, lid 2, VWEU bedoelde procedure in te leiden ten aanzien van de desbetreffende maatregel en heeft zij de Belgische autoriteiten en elke belanghebbende partij verzocht haar relevante inlichtingen en opmerkingen over die maatregel te verstrekken.

4.2.   Opmerkingen van belanghebbenden over het inleidingsbesluit

(149)

De Commissie heeft van verschillende belanghebbenden (CCB, JCD en een belanghebbende derde die anoniem wilde blijven) opmerkingen ontvangen die hieronder worden samengevat.

4.2.1.   Opmerkingen van CCB

(150)

De Commissie heeft opmerkingen van CCB ontvangen bij brief van 16 juli 2015.

(151)

CCB is van mening dat JCD bij de exploitatie van de Villo-concessie staatssteun heeft ontvangen en voert argumenten aan met name wat de criteria van staatsmiddelen en voordeel betreft.

4.2.1.1.   Staatsmiddelen

(152)

Door JCD het recht te verlenen om het openbare domein voor reclamedoeleinden te gebruiken en te exploiteren (zie de overwegingen 19 tot en met 22) zonder daarvoor betaling van een tegenprestatie te vragen, hebben de Belgische autoriteiten van overheidsinkomsten afgezien en hebben zij JCD een economisch voordeel verschaft dat staatssteun vormt (53).

4.2.1.2.   Voordeel

(153)

Volgens CCB voldoet de aan JCD verleende compensatie aan geen enkele van de door het Altmark-arrest vastgestelde criteria.

Eerste criterium van het Altmark-arrest

(154)

Volgens CCB vormt de exploitatie van de Villo-dienst geen taak van openbaredienstverlening die een onderneming, indien zij zich door haar eigen commerciële belangen zou laten leiden, niet zonder compensatie, of niet in dezelfde mate of onder dezelfde voorwaarden, zou leveren (54). Zij verwijst daarbij naar talrijke andere Europese steden waar geautomatiseerde fietsverhuurdiensten al op bevredigende wijze onder commerciële voorwaarden worden geleverd (55).

Tweede criterium van het Altmark-arrest

(155)

Uit het bestek blijkt dat belangrijke onderdelen zoals de duur van de concessie, de regels voor de financiering van de dienst en de deelname van de concessiegever aan de financiering van de dienst zeer vaag gedefinieerd waren (56) en dat de voornaamste parameters van het systeem voor de financiering van de dienst hierin bijgevolg niet op duidelijke en transparante wijze waren vastgesteld.

Derde criterium van het Altmark-arrest

(156)

Volgens CCB is er geen controle geweest, noch vooraf, noch achteraf, van de omvang van de in het kader van de Villo-concessie aan JCD verleende voordelen en blijft de precieze financiële impact van de aan JCD verleende belastingvrijstellingen onbekend. Bijgevolg kan de afwezigheid van overcompensatie niet worden gegarandeerd.

Vierde criterium van het Altmark-arrest

(157)

CCB constateert dat de toekenning van de Villo-concessie aan JCD heeft plaatsgevonden na een onderhandelingsprocedure met bekendmaking, die slechts in uitzonderlijke gevallen toereikend kan worden geacht om aan het vierde criterium van het Altmark-arrest te voldoen. Aangezien er na de aanbesteding bijkomende maatregelen met betrekking tot essentiële onderdelen van de concessie zijn genomen (zoals de toekenning van vrijstellingen van gemeentebelastingen), kan volgens CCB niet worden geconcludeerd dat met die aanbesteding de exploitant kan worden geselecteerd die de dienst van algemeen economisch belang tegen de laagste kost levert.

4.2.1.3.   Verenigbaarheid

(158)

De conclusie van de Commissie in het inleidingsbesluit dat de verenigbaarheid van de maatregelen moet worden onderzocht in het licht van het DAEB-besluit van 2012, wordt door CCB betwist.

Toepasselijkheid van het DAEB-besluit van 2012

(159)

CCB voert aan dat de in het kader van de exploitatie van de Villo-concessie aan JCD verleende compensaties tientallen miljoenen EUR per jaar bedragen, dus meer dan de drempel van 15 miljoen EUR per jaar die de toepasselijkheid van het DAEB-besluit van 2012 bepaalt (57). CCB is met name van mening dat naast de reclame-inkomsten, de door de gebruikers betaalde tarieven en de vrijstellingen van belastingen en retributies, eveneens rekening moet worden gehouden met de voordelen die aan JCD zijn toegekend wegens de vrijstelling van betaling van een vergoeding voor het gebruik en de exploitatie van het openbaar domein voor reclamedoeleinden.

Naleving van de vereisten van het DAEB-besluit van 2012

(160)

CCB voert verder aan dat in casu niet voldaan is aan verschillende voorwaarden van het DAEB-besluit van 2012.

(161)

Opdracht: CCB betwist dat de voorwaarden van de opdracht als gedefinieerd in artikel 4 van het DAEB-besluit van 2012 vervuld zijn. De ordonnantie van 25 november 2010 waarbij de exploitatie van de openbare dienst Villo wordt geregeld, werd ongeveer twee jaar na de toekenning van de Villo-concessie aangenomen (58). Voorts werd de Villo-overeenkomst tot 17 jaar en vier maanden verlengd, hoewel de duur in de Villo-overeenkomst op 15 jaar was vastgesteld. CCB betwist dat die duur gerechtvaardigd was door de omvang van de vereiste investeringen, zoals beschreven in overweging 99 van het inleidingsbesluit. Volgens CCB blijkt uit de jaarrekeningen van JCD dat de kosten voor de in het kader van het Villo-systeem in gebruik gestelde fietsen tegen een percentage van 20 % per jaar worden afgeschreven, hetgeen betekent dat de fietsen vijf jaar na hun installatie volledig zijn afgeschreven.

(162)

Compensatie: het compensatiemechanisme en de parameters voor de berekening, de controle en de herziening van de compensatie worden niet op toereikende wijze beschreven. Dienaangaande is CCB, wat de toewijzing van reclame-inkomsten betreft, van mening dat de Belgische autoriteiten rekening moeten houden met het Gross Rating Point (GRP) (59) van de reclamezijden van Villo, en niet met de gemiddelde inkomsten uit het totaal van de door JCD in het kader van haar netwerken geëxploiteerde zijden. Met betrekking tot de voor de berekening van de compensatie in aanmerking te nemen kosten merkt CCB op dat het volgens artikel 5 van het DAEB-besluit van 2012 uitsluitend gaat om de “kosten die voor het beheer van de dienst van algemeen economisch belang worden gemaakt”, een definitie waarin eventuele kosten met betrekking tot het opstellen en het exploiteren van reclame-installaties uitgesloten zijn.

(163)

Controle van de afwezigheid van overcompensatie: zoals hierboven vermeld (zie overweging 156), bestaat er volgens CCB geen enkele controle op de afwezigheid van overcompensatie van JCD in het kader van de exploitatie van de Villo-concessie. Voorts zou JCD volgens de berekeningen van CCB een aanzienlijke overcompensatie hebben ontvangen.

4.2.1.4.   Bedragen van de compensaties

(164)

CCB betwist de uit de vrijstelling van gemeentebelastingen voortvloeiende bedragen zoals vermeld in het inleidingsbesluit. Volgens CCB zijn die vrijstellingen sinds de volledige exploitatie van de Villo-concessie in 2014 aanzienlijk toegenomen en bedragen zij ten minste 650 000 EUR per jaar, hetgeen dus veel meer is dan het beoogde maximum van [250 000-350 000] EUR per jaar (zie overweging 22).

(165)

Verder is CCB van mening dat de kosteloze exploitatie van de reclame-installaties op zich staatssteun vormt. CCB voert aan dat de waarde van elke reclamezijde moet worden berekend en concludeert, verwijzend naar een contract dat zijzelf met de stad Antwerpen heeft gesloten, dat de vrijstelling van betalingen ten gunste van JCD overeenstemt met een steun van nagenoeg 8 miljoen EUR per jaar.

4.2.2.   Opmerkingen van de tweede klager

(166)

De Commissie heeft op 17 juli 2015 opmerkingen van een anonieme derde ontvangen. Deze is ook van mening dat op basis van de Villo-overeenkomst staatssteun aan JCD wordt verleend.

(167)

De anonieme derde betwist met name dat in deze zaak aan de voorwaarden van het Altmark-arrest is voldaan omdat de parameters voor de compensatie niet vooraf op objectieve en transparante wijze zijn vastgesteld. Er is bovendien geen controlesysteem opgezet om overcompensatie te voorkomen, waardoor mogelijke verenigbaarheid op basis van het DAEB-besluit van 2012 moet worden uitgesloten.

(168)

Ten slotte verzet de anonieme derde zich “stellig” tegen het standpunt van de Belgische autoriteiten dat er voor het toewijzen van reclame-inkomsten aan de Villo-zijden een zo belangrijke verdeelsleutel als het GRP zou bestaan (zie overweging 196).

4.2.3.   Opmerkingen van JCD

(169)

JCD heeft haar opmerkingen over het inleidingsbesluit bij de Commissie ingediend bij brief van 17 juli 2015.

4.2.3.1.   Aanwezigheid van staatssteun

(170)

Volgens JCD wordt de Villo-overeenkomst uitsluitend gefinancierd met particuliere middelen en levert dit haar geen economisch voordeel op. Bijgevolg houdt de Villo-overeenkomst geen staatssteun in. De enige publieke middelen die in casu betrokken zouden zijn, vloeien voort uit de vrijstelling van gewestelijke retributies en de clausules inzake prijsherziening in de overeenkomsten met de gemeenten. Volgens JCD moeten die maatregelen worden beschouwd als compensaties voor de openbare dienst waarop de Altmark-rechtspraak van toepassing is. JCD voert met name de volgende argumenten aan:

Eerste criterium van het Altmark-arrest

(171)

Volgens de ordonnantie tot regeling van de exploitatie van de dienst die bij de Villo-overeenkomst wordt geleverd, heeft die dienst betrekking op “de organisatie van een geautomatiseerd fietsverhuursysteem ten behoeve van het personenvervoer op het volledige grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”. JCD is van mening dat de verplichtingen van die dienst hoofdzakelijk erin bestaan een netwerk voor de verhuur van fietsen op te zetten dat doorlopend toegankelijk is voor de gehele bevolking tegen een aantrekkelijk tarief en waarbij verplichtingen worden ingevoerd met betrekking tot het onderhoud van het netwerk, bijvoorbeeld wat de aanwezigheid op het terrein en de vervanging van defecte fietsen betreft. Zo levert het naleven van het criterium van verrichting van openbaredienstverplichtingen volgens JCD in casu geen moeilijkheden op.

Tweede criterium van het Altmark-arrest

(172)

JCD merkt op dat de verplichting om de parameters voor de compensatie vooraf te bepalen niet betekent dat die compensatie door middel van een specifieke formule moet worden berekend. In casu zijn de voornaamste parameters van het financieringssysteem op objectieve en transparante wijze opgesomd in het bestek, dat onder meer voorziet in het volgende:

i)

de concessiehouder draagt het exploitatierisico;

ii)

de voorkeur van de concessiegever voor een inschrijving waarvoor geen financiële bijdrage van het Gewest is vereist, en

iii)

het Gewest verleent geen financiële bijstand op forfaitaire en terugkerende basis.

(173)

JCD is ook van mening dat het aan de hand van de wijze waarop de vrijstelling van gewestelijke retributies wordt verleend, mogelijk is het bedrag daarvan vooraf nauwkeurig te berekenen door het vaste bedrag van de retributie te vermenigvuldigen met het aantal geplaatste installaties.

(174)

Wat de clausules inzake herziening van de prijzen betreft, zijn de financiële gevolgen daarvan vooraf bekend aangezien hiermee beoogd wordt de stijging van de gemeentebelastingen te compenseren, afgezien van het feit dat het natuurlijk onmogelijk was de evolutie van die belastingen vooraf in te schatten.

Derde criterium van het Altmark-arrest

(175)

Volgens JCD kan er geen sprake zijn van overcompensatie om de volgende redenen:

i)

de vrijstelling van retributie voor het gebruik van het gewestelijk openbaar domein voor reclamedoeleinden is verleend als tegenprestatie voor het aanvaarden van een aanzienlijker inkomstenverlies ten gevolge van de vermindering van het aantal reclame-installaties die ter uitvoering van de Villo-overeenkomst mogen worden geplaatst;

ii)

de met de gemeenten gesloten clausules voor de prijsherziening beoogden alleen het evenwicht te beschermen van het contract dat aanvankelijk was overeengekomen in de Villo-overeenkomst en hadden een zeer beperkte financiële impact: minder dan [0-50 000] EUR voor het dienstjaar 2013 en minder dan [0 -50 000] EUR voor het dienstjaar 2014;

iii)

de clausule om de wijzigingen van de gewestbelastingen te neutraliseren is een gewone clausule waarvan nooit gebruik is gemaakt;

iv)

de Villo-overeenkomst is onderworpen aan een strenge controle door de Belgische autoriteiten: het aantal reclame-installaties dat in het kader van de concessie kan worden geplaatst, is nauwkeurig door de Villo-overeenkomst omschreven; de overeenkomst voorziet in strenge verplichtingen voor de operationele werking van het systeem; JCD is verplicht de autoriteiten van het Gewest informatie te verstrekken met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst; JCD is krachtens de overeenkomst verplicht het beheerscomité een jaarverslag te bezorgen met de gebruiksgegevens van het systeem; het beheerscomité stelt om de drie jaar een verslag op over de technische en technologische staat van de fietsvloot; en de ordonnantie tot regeling van de exploitatie van de bij de Villo-overeenkomst verleende dienst voorziet in een jaarlijkse controle op de uitvoering van de concessieovereenkomst door de regering en het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voorts wordt de niet-naleving door JCD van de geldende wetten en van de ethische regels inzake reclame krachtens artikel 21 van de Villo-overeenkomst bestraft met een boete van 4 000 EUR per dag;

v)

de Villo-overeenkomst leidt tot verliezen.

Vierde criterium van het Altmark-arrest

(176)

Volgens JCD was de aanbestedingsprocedure die tot de sluiting van de Villo-overeenkomst heeft geleid, open, transparant en niet-discriminerend en bestaat er geen twijfel over dat het Gewest gekozen heeft voor de kandidaat die in staat is de openbare dienst tegen de laagste prijs voor de gemeenschap te leveren, aangezien het bod van JCD, zelfs rekening houdend met de bijkomende maatregelen die na de aanbestedingsprocedure zijn genomen, nog steeds het voordeligst is.

4.2.3.2.   Verenigbaarheid

(177)

Indien de Commissie zou concluderen dat de vrijstelling van de gewestelijke retributies en de prijsherzieningsclausules staatssteun vormen, betoogt JCD dat die verenigbaar zijn met de interne markt op grond van het DAEB-besluit van 2012.

Toepasselijkheid van het DAEB-besluit van 2012

(178)

Krachtens artikel 2, lid 1, onder a), van het DAEB-besluit van 2012 is de toepassing ervan beperkt tot steun ten belope van maximaal 15 miljoen EUR per jaar. Volgens JCD wordt een compensatie van openbare dienst gedefinieerd als elk voordeel dat op publieke middelen wordt verleend en mogen de reclame-inkomsten alsmede de betalingen van de gebruikers niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van die bepaling. Bijgevolg ligt volgens JCD het jaarlijks bedrag van de beweerde steun in dit geval ver onder die drempel en is het DAEB-besluit dus van toepassing.

Naleving van de vereisten van het DAEB-besluit van 2012

(179)

JCD is van mening dat de Villo-overeenkomst de bepalingen van het DAEB-besluit van 2012 naleeft en voert daartoe de volgende argumenten aan.

(180)

Opdracht: JCD haalt overweging 73 van het inleidingsbesluit aan en betoogt dat de openbaredienstverplichtingen die op de exploitant van de concessie rusten, vastgesteld zijn in de Villo-overeenkomst en in de door het parlement van het Gewest aangenomen ordonnantie van 25 november 2010.

(181)

Wat de duur van de opdracht betreft, is de termijn van 15 jaar volgens JCD gerechtvaardigd gelet op de omvang van de noodzakelijke investeringen. De inrichting van de stations en de levering van de fietsen vereisen aanzienlijke investeringen terwijl de Villo-overeenkomst het aantal reclame-installaties dat mag worden geplaatst en de indexering van de gebruikerstarieven beperkt. Voorts merkt JCD op dat de DAEB-beschikking van 2005, die ten tijde van de sluiting van de Villo-overeenkomst van toepassing was, geen bepaling bevat die betrekking heeft op de duur van de desbetreffende concessie.

(182)

Volgens JCD was het in casu niet nodig in de opdracht regels voor de terugvordering van eventuele overcompensatie op te nemen aangezien elk risico op overcompensatie vanaf de sluiting van de Villo-overeenkomst uitgesloten was, onder meer omdat de overeenkomst op basis van een open, transparante en niet-discriminerende aanbestedingsprocedure werd toegekend.

(183)

Compensatie: JCD merkt op dat voor zover de exploitatie van de concessie tot op heden verliesgevend is geweest, er geen sprake kan zijn geweest van overcompensatie. Het is dus niet nodig de exploitatiemarge van JCD te berekenen om na te gaan of die als redelijk kan worden aangemerkt en er hoeft dus niet te worden nagegaan of de referentiewaarde die gebruikt is om het bestaan van overcompensatie te kunnen uitsluiten, overschat is.

(184)

Wat de toewijzing van de reclame-inkomsten uit de Villo-overeenkomst betreft, merkt JCD op dat zij de waarde van de geplaatste installaties bepaalt op basis van de dekking van de bevolking, de prestaties inzake bereikt publiek en het aantal reclamezijden, zonder de contractuele oorsprong van die reclamezijden in aanmerking te nemen en rekening houdend met de concurrentiesituatie en de lokalisering ervan in een strategisch belangrijke stad. Volgens JCD heeft het geen zin de reële waarde uitsluitend op basis van het GRP te bepalen, zoals CCB aanvoert (zie overweging 162), aangezien adverteerders die een nationale dekking zoeken geen belangstelling hebben voor één enkele verkochte reclamezijde (zelfs met een zeer hoog GRP).

(185)

Controle van de compensatie: Volgens JCD kan met de operationele controles waarin de Villo-overeenkomst voorziet (zie overweging 175, onder iv)), wel degelijk de afwezigheid van overcompensatie worden gegarandeerd.

4.2.3.3.   Bedrag van de compensaties

(186)

Wat de vrijstelling van retributies voor het gebruik van het gewestelijk openbaar domein betreft, verduidelijkt JCD dat zij in het kader van de onderhandelingen die aan de sluiting van de Villo-overeenkomst voorafgingen, aanvaard heeft het aantal in het kader van de concessie voor openbare dienst te plaatsen reclame-installaties te verminderen ten opzichte van wat zij in haar offerte had voorgesteld.

(187)

Het aantal losstaande installaties van 2 m2 en het aantal installaties van 8 m2 werd met 25 eenheden verminderd. Als tegenprestatie hiervoor heeft het Gewest JCD een vrijstelling van retributie voor het gebruik van het gewestelijk openbaar domein verleend voor de krachtens de Villo-overeenkomst geplaatste installaties van 8 m2.

(188)

Die vrijstelling bedraagt maximaal [50 000-150 000] EUR per jaar (zie overweging 22).

(189)

Wat de neutralisering van wijzigingen van gemeentebelastingen betreft, verduidelijkt JCD dat de financiële repercussies daarvan in de praktijk zeer beperkt zijn. Zij zijn afhankelijk van de inkohiering van de betrokken belastingen en de facturering door JCD. De retributies die JCD in haar facturen heeft aangerekend door de toepassing van de prijsherzieningsclausules, zouden in de praktijk tot 2017 minder dan [0-50 000] EUR per jaar belopen hebben.

4.3.   Opmerkingen van België

4.3.1.   Opmerkingen van België over het inleidingsbesluit

(190)

De Belgische autoriteiten hebben hun opmerkingen over het inleidingsbesluit ingediend bij brief van 21 mei 2015.

4.3.1.1.   Aanwezigheid van staatssteun

(191)

De Belgische autoriteiten hebben hun oorspronkelijke standpunt bevestigd dat de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst met JCD voorziet, aan alle Altmark-criteria voldoen en dat die maatregelen derhalve geen staatssteun vormen.

(192)

Zij voeren met name de volgende argumenten aan:

Eerste criterium van het Altmark-arrest

(193)

Door de promotie van een milieuvriendelijk vervoermiddel dat een antwoord biedt op de mobiliteitsproblemen in Brussel, worden bij de terbeschikkingstelling aan het publiek van een geautomatiseerd systeem voor de verhuur van fietsen onbetwistbaar doelstellingen van algemeen belang nagestreefd.

Tweede criterium van het Altmark-arrest

(194)

Volgens de Belgische autoriteiten bevatte het bestek op basis waarvan JCD en CCB hun gedetailleerde offerte hebben opgesteld, de voornaamste parameters van het financieringssysteem:

i)

de inkomsten van het systeem die volledig van particuliere oorsprong zijn;

ii)

geen enkele directe subsidie of directe compensatie voor de verliezen van de concessie, en

iii)

het exploitatierisico dat volledig door de concessiehouder wordt gedragen.

Derde criterium van het Altmark-arrest

(195)

De Belgische autoriteiten zijn in de eerste plaats van mening dat de gunning van de concessie plaatsvond op basis van een open, transparante en niet-discriminerende openbare aanbesteding, hetgeen doet vermoeden dat er geen sprake is van overcompensatie. Voor zover het Gewest de betaling van een directe compensatie als tegenprestatie voor de concessie uitdrukkelijk heeft uitgesloten, kan wegens de open, transparante en niet-discriminerende aard van de procedure noodzakelijkerwijs elk risico op overcompensatie worden uitgesloten.

(196)

In de tweede plaats hebben de financiële maatregelen waarin de concessie voorziet geen aanleiding gegeven tot overcompensatie voor JCD. De Belgische autoriteiten maken de volgende opmerkingen:

i)

de vrijstelling van retributies voor het gebruik van het openbaar domein van het Gewest die JCD genoot, voor een maximaal bedrag van [50 000-150 000] EUR per jaar, dekte slechts een klein gedeelte van de totale kosten voor de exploitatie van de concessie en bedroeg [0-5] % van die kosten in 2012;

ii)

de neutralisering van de eventuele toekomstige wijzigingen van de gewestbelastingen (zie overweging 22) is een gewone clausule in langlopende concessieovereenkomsten, die met name gerechtvaardigd wordt door de autonome fiscale bevoegdheid van het Gewest en door het feit dat niet in een compensatie wordt voorzien in geval van verliezen bij de exploitatie van de concessie. Er heeft in casu geen verhoging van de gewestbelastingen en lasten plaatsgevonden en de clausule inzake neutralisering is dus nooit toegepast;

iii)

de prijsherzieningsclausules in de bilaterale overeenkomsten met de gemeenten (zie overweging 22) voorzien alleen maar in een onafhankelijk correctiemechanisme om het evenwicht van het contract te garanderen en hebben geen invloed op het niveau van de gemeentebelasting dat de gemeenten vrij kunnen blijven herzien. Zoals uiteengezet in overweging 82 van het inleidingsbesluit zou die neutralisering overeenstemmen met een maximaal bedrag van [50 000-100 000] EUR tot [250 000-350 000] EUR, afhankelijk van het tarief dat voor de vergelijking in aanmerking wordt genomen.

iv)

wat de toewijzing van de reclame-inkomsten betreft, past JCD op elk contract een waarderingscoëfficiënt toe die overeenstemt met de toegevoegde waarde ten opzichte van het gemiddelde inkomen per zijde, een methode die in overeenstemming is met de jongste ontwikkelingen op dat gebied, en

v)

de concessieovereenkomst wordt aan een systematische controle onderworpen. Enerzijds wordt op de goede uitvoering van de overeenkomst toegezien door een beheerscomité (60) en een begeleidingscomité, die van JCD elk jaar een verslag over de exploitatie van het systeem ontvangen. Anderzijds voorziet de ordonnantie van 25 november 2010 in een jaarlijkse controle van de uitvoering van de concessieovereenkomst door de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en door het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Vierde criterium van het Altmark-arrest

(197)

Volgens de Belgische autoriteiten is de Villo-concessie aan JCD gegund na een open, transparante en niet-discriminerende procedure. De financiële maatregelen die na de aanbesteding zijn toegevoegd (zie overweging 22), hadden alleen tot doel de vermindering van de verwachte reclame-inkomsten te compenseren en het evenwicht van het contract te bewaren voor de toekomst.

4.3.1.2.   Verenigbaarheid

(198)

Indien zou worden aangenomen dat de maatregelen van de Villo-overeenkomst staatssteun vormen, zouden die maatregelen volgens de Belgische autoriteiten op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU verenigbaar met de interne markt kunnen zijn, gelet op het volgende:

i)

doordat een milieuvriendelijk vervoermiddel als alternatief voor de auto wordt bevorderd, vormt de levering van fietsen voor een fietsdeelsysteem een welomschreven doel van gemeenschappelijk belang;

ii)

de bijna integraal met particuliere middelen verrichte financiering van de concessie is passend en evenredig en heeft een stimulerend effect, en

iii)

de concurrentieverstoringen en de gevolgen voor het handelsverkeer zijn beperkt omdat de concessie het resultaat is van een effectieve en transparante aanbesteding die een zuiver lokaal bereik heeft.

4.3.2.   Opmerkingen van België over de opmerkingen van belanghebbenden

(199)

De Belgische autoriteiten hebben hun opmerkingen bij de opmerkingen van de belanghebbenden ingediend bij brief van 2 oktober 2015.

(200)

De Belgische autoriteiten verwerpen de argumenten van de klagers. Zij voeren aan dat de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet aan alle criteria van het Altmark-arrest voldoen en derhalve geen staatssteun vormen. Subsidiair stellen de Belgische autoriteiten dat de maatregelen verenigbaar zijn met de interne markt op basis van:

i)

artikel 107, lid 3, onder c), VWEU, en

ii)

het DAEB-besluit van 2012.

4.3.2.1.   Aanwezigheid van staatssteun

(201)

Terwijl CCB aanvoert dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest JCD het recht zou hebben verleend om het openbare domein voor reclamedoeleinden te gebruiken en te exploiteren zonder daarvoor een tegenprestatie te vragen, verwerpen de Belgische autoriteiten die stelling en voeren zij aan dat de tegenprestatie voor de exploitatie van de reclame-installaties de openbare dienst van fietsverhuur is, zoals bepaald is in de aanbesteding.

(202)

Voorts bevestigen de Belgische autoriteiten het standpunt dat zij in hun brief van 21 mei 2015 hebben ingenomen, namelijk dat in casu aan de Altmark-criteria is voldaan (zie de overwegingen 191 tot en met 197). Zij voeren nieuwe argumenten aan met betrekking tot de eerste twee criteria van het Altmark-arrest (zie de overwegingen 203 en 204).

Eerste criterium van het Altmark-arrest

(203)

Volgens de Belgische autoriteiten is de stelling van CCB dat een met het Villo-systeem vergelijkbare dienst voor fietsverhuur reeds in andere Europese steden wordt geleverd zonder dat die uitdrukkelijk als dienst van algemeen economisch belang is omschreven, in casu niet relevant. Zij merken op dat het begrip dienst van algemeen economisch belang een relatief begrip is dat afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden in elke zaak. In casu heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bijvoorbeeld af te rekenen met een bijzonder sterke autodruk, hetgeen ambitieuze en efficiënte maatregelen vereist. In het gegeven voorbeeld met betrekking tot de stad Antwerpen constateren de Belgische autoriteiten dat de desbetreffende exploitant (CCB) een directe subsidie ontvangt.

Tweede criterium van het Altmark-arrest

(204)

Indien de financieringswijze nauwkeurig moest worden vastgesteld vanaf de aankondiging van de opdracht, zou de aanbesteding volgens de Belgische autoriteiten al haar nut verliezen aangezien de gegadigden geen enkele manoeuvreerruimte zouden hebben. De Belgische autoriteiten bevestigen hun standpunt dat de parameters voor de financiering van de dienst door het bestek op objectieve en transparante wijze zijn bepaald (zie overweging 194).

4.3.2.2.   Verenigbaarheid

Toepasselijkheid van het DAEB-besluit van 2012

(205)

Hoewel de Belgische autoriteiten zich niet aansluiten bij de waardebepaling van eventuele steun, zijn zij van mening dat het totale bedrag van de beweerde steun in elk geval ruim onder 15 miljoen EUR blijft, aangezien de zuiver particuliere inkomsten (zoals de reclame-inkomsten) niet in de berekening van de steun worden opgenomen. Bijgevolg valt het jaarlijkse bedrag van de beweerde steun volgens de Belgische autoriteiten wel degelijk binnen het toepassingsgebied van het DAEB-besluit van 2012.

Naleving van de voorwaarden van het DAEB-besluit van 2012

(206)

Wat de verlenging van de looptijd van de concessie betreft (zie overweging 161), gaat het volgens de Belgische autoriteiten om een aanpassing van de duur van de eerste fase aan de duur van de tweede fase (zie overweging 20). Die aanpassing is om verschillende redenen te rechtvaardigen: een langere duur dan voorzien voor de verschillende vereiste procedures, de wil om met het oog op een goed beheer de twee fasen op elkaar af te stemmen, de noodzaak om de vermindering van het aantal reclame-installaties te compenseren, het streven om de burgers gedurende een voldoende lange termijn een openbare dienst te verlenen.

(207)

Volgens de Belgische autoriteiten is de Villo-concessie aan JCD toegekend door middel van een duidelijke en uitdrukkelijke opdracht waarin de parameters voor de compensatie zijn vastgesteld en waarmee elke overcompensatie kan worden vermeden (zie de overwegingen 193-197).

Artikel 107, lid 3, onder c), VWEU

(208)

De Belgische autoriteiten bevestigen de positie die zij in de brief van 21 mei 2015 hebben ingenomen (zie overweging 198) dat de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet verenigbaar met de interne markt kunnen worden geacht op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU om de volgende redenen:

i)

het leveren van fietsen voor een fietsdeelsysteem vormt een welomschreven doelstelling van gemeenschappelijk belang;

ii)

de overeenkomst is ontworpen als een passend en evenredig instrument dat een stimulerend effect heeft;

iii)

de concurrentieverstoringen en de gevolgen voor het handelsverkeer zijn beperkt.

4.4.   Aanvullende opmerkingen van de belanghebbenden

4.4.1.   Aanvullende opmerkingen van CCB

(209)

Volgens CCB zijn de kosten die JCD bij de uitvoering van de Villo-overeenkomst heeft gemaakt aanzienlijk lager dan wat aanvankelijk was aangegeven en dus lager dan de kosten die de Belgische autoriteiten hebben aangehaald om de afwezigheid van overcompensatie aan te tonen:

i)

JCD heeft geprofiteerd van een vermindering van het aantal voor gebruik aan te bieden fietsen van 5 000 tot 4 500;

ii)

JCD heeft dankzij het aanhangsel bij de Villo-overeenkomst een aanzienlijke besparing kunnen realiseren, waardoor het aantal te installeren fietsstations wordt verminderd van 400 tot 360;

iii)

het aantal door Villo geregistreerde fietstrajecten is in 2015 met 150 000 gedaald ten opzichte van 2014.

(210)

CCB heeft een berekening gemaakt van de reclame-inkomsten die JCD uit de uitvoering van de Villo-overeenkomst heeft gehaald. Zij heeft daarvoor de reclame-installaties opgelijst naargelang van de datum van plaatsing en de plaats van opstelling en heeft vervolgens het aantal door JCD geëxploiteerde reclamezijden berekend en ten slotte ook de officiële tarieven van JCD voor haar netwerk in Brussel toegepast alsmede de gebruikelijke kortingen die in de sector van de buitenreclame voor dit soort installaties worden verleend. Volgens die berekeningen heeft JCD de betrokken reclame-inkomsten aanzienlijk onderschat.

(211)

CCB concludeert dat JCD tussen mei 2009 en februari 2017 een overcompensatie van 27,3 miljoen EUR ontvangen heeft.

(212)

Aangezien overcompensatie niet wordt gecontroleerd (zie overweging 163), meent CCB dat een controlesysteem moet worden ingevoerd om jaarlijks te kunnen nagaan of de concessiehouder een overcompensatie ontvangt en om de geconstateerde overcompensatie indien nodig te corrigeren. Die controle moet door een onafhankelijke derde worden verricht.

(213)

CCB is voorts van mening dat de controle op het ontbreken van overcompensatie gebaseerd moet zijn op een redelijke winst die berekend wordt in verhouding tot de kosten van de dienst van algemeen economisch belang, en niet in verhouding tot de gegenereerde inkomsten.

4.4.2.   Aanvullende opmerkingen van JCD

(214)

Met betrekking tot het gebruik van het GRP om de door de Villo-overeenkomst gegenereerde reclame-inkomsten vast te stellen (zie de overwegingen 162 en 184) heeft JCD verduidelijkt dat dit wel degelijk een van de gebruikte criteria was om de waarde van reclamenetwerken te bepalen. Volgens JCD is de theoretische GRP-index voor reclame-installaties echter niet toereikend om de waarde van een contractuele regeling te schatten. JCD waardeert de installaties die in het kader van elk contract zijn geplaatst op basis van een gemiddeld inkomen per zijde, berekend op een nationale basis, waarop een correctiecoëfficiënt wordt toegepast die afhankelijk is van verschillende factoren, met name het GRP van de zijden, de lokalisering ervan in een strategisch belangrijke stad voor adverteerders, maar ook de intensiteit van de reclamedruk die variabel is van stad tot stad, en de concurrentiesituatie.

(215)

JCD wijst op de beperkte relevantie van het GRP maar merkt op dat de vergelijking van het GRP met de prijs per zijde tussen haar grootste nationale netwerk en haar grootste Brusselse netwerk verhoogde waarden van respectievelijk [10-20] % en [20-30] % oplevert die vergelijkbaar zijn met de correctiecoëfficiënt voor de in het kader van de Villo-overeenkomst geëxploiteerde zijden, die [20-30] % bedraagt.

(216)

Met betrekking tot de kosten die zij bij de exploitatie van de Villo-overeenkomst heeft gemaakt, is JCD van mening dat de bedragen waartoe CCB is gekomen, niet met de werkelijkheid overeenstemmen, hetgeen als volgt te verklaren is:

i)

het feit dat de methode van CCB geen rekening houdt met de investeringen die noodzakelijk zijn voor het opzetten van de nodige infrastructuur bij de aanvang van de concessie;

ii)

het gebruik door CCB van een kostprijs van 1 450 EUR per fiets per jaar, een bedrag dat in de offerte van JCD werd voorgesteld en dus op ramingen was gebaseerd.

(217)

JCD erkent geenszins de door CCB naar voren geschoven bedragen met betrekking tot de neutralisering van de gemeentebelastingen (zie overweging 164). Volgens JCD is het verschil tussen de door CCB geraamde bedragen en de reële bedragen te verklaren als volgt:

i)

het gebruik van onjuiste tarieven: anders dan in de berekeningen van CCB zijn er slechts enkele gemeenten die op de reclame-installaties een jaarlijks belastingtarief van meer dan 75 EUR per ontrollende m2 toepassen;

ii)

de toepassing van het mechanisme op niet betrokken gemeenten: CCB lijkt het herzieningsmechanisme te hebben toegepast op de gemeenten Etterbeek, Schaarbeek en Sint-Joost terwijl die clausule niet in de bilaterale overeenkomsten met die gemeenten is opgenomen;

iii)

de automatische toepassing van het mechanisme: in de praktijk ontvangt JCD de bedragen in het kader van het herzieningsmechanisme pas nadat zij de retributie aan de gemeenten heeft vereffend. Er kan enige tijd verlopen tussen de plaatsing en de exploitatie van de reclame-installaties en het ogenblik waarop JCD de bedragen op basis van de herzieningsclausules verkrijgt.

(218)

Wat het bedrag aan reclame-inkomsten betreft, onderschat CCB de door JCD toegepaste kortingen: het kortingspercentage ligt veeleer rond [60-70] % dan rond 40 %. Indien het passende kortingspercentage wordt toegepast, zouden de reclame-inkomsten veel lager — bijna de helft lager — liggen dan de door CCB verstrekte ramingen.

(219)

JCD betwist eveneens het door CCB naar voren geschoven bedrag met betrekking tot de kosteloze exploitatie van de reclame-installaties (zie overweging 165). Volgens JCD houdt CCB geen rekening met het feit dat de exploitatie van de reclame-installaties waarin de Villo-overeenkomst voorziet, onlosmakelijk verbonden is met de levering van de openbare dienst van fietsverhuur. De reclame-inkomsten zijn immers bestemd voor de financiering van de openbare dienst.

(220)

JCD betoogt dat bij de financiering van de Villo-concessie rekening wordt gehouden met de exploitatie van de reclame-installaties aangezien zij de Villo-installaties exploiteert als tegenprestatie voor de aanzienlijke kosten die de levering van de openbare dienst van fietsverhuur met zich brengt.

4.5.   Aanvullende opmerkingen van België

(221)

Met betrekking tot de looptijd van de Villo-overeenkomst (zie overweging 161) merken de Belgische autoriteiten eveneens op dat de DAEB-beschikking van 2005, die ten tijde van de sluiting van de Villo-overeenkomst van toepassing was, geen bepaling bevatte om de duur van de levering van de openbare dienst te beperken (zie overweging 181). Voorts was volgens de Belgische autoriteiten de verlenging van de duur van de Villo-concessie op basis van het aanhangsel gerechtvaardigd om drie redenen:

i)

omstandigheden buiten de wil van de partijen die de uitvoering van de overeenkomst hebben vertraagd;

ii)

de wil om de twee fasen van de Villo-overeenkomst op elkaar af te stemmen: de twee fasen van de overeenkomst waren aanvankelijk vastgesteld voor een duur van vijftien jaar, hoewel ze op verschillende ogenblikken van start zijn gegaan. Die omstandigheid zou in de praktijk tot twee verschillende vervaldata hebben geleid voor fase 1 en fase 2 (zoals aangegeven in de preambule van het aanhangsel);

iii)

de vermindering van het aantal door JCD geëxploiteerde reclame-installaties ten gevolge van het aanhangsel bij de Villo-overeenkomst.

4.6.   Tweede aanhangsel bij de Villo-overeenkomst

(222)

Op 29 maart 2018 is door de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en JCD een aanhangsel bij de Villo-overeenkomst ondertekend. Dat aanhangsel is ingevoerd om een nauwkeuriger en regelmatiger controle te kunnen verrichten op het ontbreken van overcompensatie.

(223)

Volgens het aanhangsel moeten de resultaten van de gescheiden analytische boekhouding van JCD naar het Gewest worden gezonden. In die resultaten worden de inkomsten van de Villo-concessie vermeld, met een onderscheid tussen de inkomsten uit de betalingen van de gebruikers, de reclame-inkomsten, de vrijstelling van gewestelijke retributie en de neutralisering van de verhoging van gemeentebelastingen. Ook de kosten van de concessie worden vermeld, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de exploitatiekosten, de beheerskosten en de afschrijving van de investeringen met betrekking tot de Villo-dienst.

(224)

Volgens het aanhangsel onderzoekt de commissaris die belast is met de controle van de jaarrekeningen van JCD (de financiële commissaris) elk jaar of de beginselen inzake gescheiden boekhouding die door JCD worden toegepast in overeenstemming zijn met het DAEB-besluit van 2012. Elk jaar worden de resultaten van de gescheiden boekhouding, na controle door de financiële commissaris, doorgezonden aan de revisor.

(225)

Elk jaar onderzoekt de revisor of de ratio van de gecumuleerde jaarlijkse exploitatieresultaten (EBIT) gedeeld door de gecumuleerde jaarlijkse kosten (sinds 2009) met betrekking tot de exploitatie van de Villo-concessie de drempel van [10-20] % niet overschrijdt (61). Wanneer die drempel wordt overschreden, en binnen de grenzen van die overschrijding, wordt het bedrag van de gewestelijke retributie waarvan JCD is vrijgesteld, verhoogd met het bedrag dat voortvloeit uit de effecten van de maatregelen ten gevolge van de gemeentebelastingen, met terugwerkende kracht voor het voorgaande jaar geheel of gedeeltelijk betaald.

(226)

In het aanhangsel wordt eveneens bepaald dat de financiële commissaris het ontbreken van overcompensatie voor de periode 2009-2017 controleert volgens die methode en een compilatieverslag opstelt voor het beheerscomité. Het verslag moet zo spoedig mogelijk na de ondertekening van dat aanhangsel worden opgesteld.

4.7.   Beoordeling van de maatregelen vóór het tweede aanhangsel

(227)

De Commissie maakt in haar beoordeling een onderscheid tussen de perioden vóór en na het aanhangsel (zie overweging 222).

4.7.1.   Staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(228)

De criteria op basis waarvan het bestaan van staatssteun kan worden vastgesteld, zijn beschreven in de overwegingen 70 en 71. In de overwegingen 229 tot en met 249 wordt nagegaan of aan die criteria is voldaan voor elk van de maatregelen: de vrijstelling van de gewestelijke retributies voor het gebruik van het openbare domein, de neutralisering van de verhoging van de gemeentebelastingen en de clausule inzake onvoorspelbaarheid van de gewestbelastingen (zie overweging 22).

4.7.1.1.   Toerekenbaarheid en staatsmiddelen

(229)

De criteria op basis waarvan de toerekenbaarheid en het bestaan van staatsmiddelen kunnen worden vastgesteld, zijn beschreven in de overwegingen 72 en 73.

Toerekenbaarheid

(230)

Dat de Villo-overeenkomst door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is toegekend en dat het Gewest na de toekenning daarvan de bijkomende maatregelen heeft verleend, wordt niet betwist (zie de overwegingen 19-22). De bestreden maatregelen kunnen dan ook worden toegerekend aan de staat.

Staatsmiddelen

(231)

De verliezen aan inkomsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, alsook voor de verschillende gemeenten die tot het grondgebied van het Gewest behoren, ten gevolge van de bestreden maatregelen vormen een inkomstenderving voor de overheid en zijn dus in die mate aan JCD overgedragen staatsmiddelen.

(232)

De betrokken staatsmiddelen zijn meer bepaald i) de inkomstenderving ten gevolge van de vrijstelling van retributie voor het gebruik van het openbare domein van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake reclame-installaties van 8 m2, hetgeen een maximaal bedrag van [50 000-150 000] EUR per jaar vertegenwoordigt; ii) het verlies aan inkomsten ten gevolge van de neutralisering van een eventuele verhoging van de gewestbelastingen, dat gelijk is aan het bedrag dat voortvloeit uit die verhoging; en iii) het verlies aan inkomsten ten gevolge van de neutralisering van een eventuele verhoging van de gemeentebelastingen, dat gelijk is aan het bedrag dat voortvloeit uit die verhoging en dat een maximaal bedrag van [250 000-350 000] EUR per jaar vertegenwoordigt (zie overweging 22).

(233)

Het systeem voor fietsverhuur Villo wordt eveneens gefinancierd door het beheer en de exploitatie van reclame-installaties, aangevuld met betalingen van klanten. De reclame-inkomsten en de betalingen door gebruikers van de concessie zijn zuiver particuliere middelen die niet kunnen worden aangemerkt als staatsmiddelen.

(234)

De Commissie is van oordeel dat de reclame-inkomsten die JCD ontvangt, duidelijk geen staatsmiddelen vormen voor zover die inkomsten voortvloeien uit particuliere contracten tussen JCD en haar klanten waarin de staat geen rol speelt.

(235)

Voorts kan niet worden aangenomen dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van overheidsmiddelen afziet louter omdat zij zich niet zelf toelegt op de ene of de andere economische activiteit. Een dergelijke benadering van staatsmiddelen zou buitensporig ruim zijn en eraan in de weg staan dat de staat op zijn grondgebied activiteiten toestaat zonder vooraf te onderzoeken of hij de activiteit niet zelf zou kunnen uitoefenen.

4.7.1.2.   Bestaan van een economisch voordeel

(236)

De criteria op basis waarvan het bestaan van een economisch voordeel kan worden vastgesteld, zijn beschreven in de overwegingen 82 en 83.

(237)

In casu bieden de vrijstelling van de gewestbelastingen en de neutralisering van de verhoging van de gemeentebelastingen JCD de mogelijkheid om kosten te ontwijken die normalerwijze ten laste van haar eigen financiële middelen waren gekomen, en kan dit haar wel degelijk een voordeel verschaffen.

(238)

De Belgische autoriteiten zijn echter van mening dat de bijkomende maatregelen moeten worden beschouwd als compensaties voor de openbare dienst, waarop de rechtspraak van het Altmark-arrest wordt toegepast.

(239)

In het Altmark-arrest heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie verduidelijkt dat de compensatie die met staatsmiddelen wordt verleend voor de levering van een dienst van algemeen economisch belang, geen voordeel vormt indien aan vier cumulatieve voorwaarden is voldaan (62):

i)

de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van verplichtingen van openbare dienst en die verplichtingen moeten duidelijk omschreven zijn;

ii)

de parameters voor de berekening van de compensatie moeten vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld;

iii)

de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten voor de uitvoering van openbaredienstverplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen;

iv)

wanneer de met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen te belasten onderneming niet wordt gekozen in het kader van een openbare aanbesteding waarbij de inschrijver kan worden geselecteerd welke die diensten tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kan leveren, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld op basis van een analyse van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde en afdoende uitgeruste onderneming zou hebben gemaakt om die verplichtingen uit te voeren.

(240)

Met betrekking tot het tweede Altmark-criterium merkt de Commissie op dat de financiële impact voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van de bijkomende maatregelen, die pas na de aanbesteding in de overeenkomst zijn opgenomen, en met name van een maatregel als het neutraliseren van de verhoging van de gemeentebelastingen, niet bekend was op het tijdstip waarop die maatregel werd toegekend, aangezien zij volledig afhankelijk is van de toekomstige ontwikkeling van de gemeentebelastingen. Aangezien de maximale financiële impact van deze maatregel niet beperkt is, acht de Commissie die niet volledig transparant.

(241)

Met betrekking tot het derde Altmark-criterium is ten tijde van de toekenning van de onderzochte bijkomende maatregelen niet vooraf geverifieerd of de bij de exploitatie van de concessie door JCD ontvangen compensatie niet hoger zou zijn dan nodig is om de kosten voor de uitvoering van de daaruit voortvloeiende verplichtingen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de desbetreffende opbrengsten alsmede met een redelijke winst voor de uitvoering van die verplichtingen.

(242)

Ten slotte is de Commissie met betrekking tot het vierde Altmark-criterium van mening dat het door de toevoeging van een aantal maatregelen na de aanbesteding niet duidelijk is of de doelstelling van die aanbesteding in de geest van het Altmark-arrest, namelijk de selectie van de exploitant die de dienst tegen de laagste kosten voor de gemeenschap kan leveren, als bereikt kan worden beschouwd. Aangezien niet alle compensatiemaatregelen in de betrokken aanbesteding zijn opgenomen, kan immers moeilijk worden geconcludeerd dat een dergelijke aanbesteding de mogelijkheid inhoudt de exploitant te selecteren die de dienst van algemeen economisch belang tegen de laagste prijs kan leveren, zelfs al is de aanbestedingsprocedure op zich transparant.

(243)

Om de in de overwegingen 240-242 genoemde redenen is de Commissie van oordeel dat in casu niet aan de voorwaarden van de Altmark-rechtspraak is voldaan en dat door de overdracht van bijkomende staatsmiddelen waartoe na de aanbesteding is besloten, bijgevolg wel degelijk een economisch voordeel aan JCD is verleend.

(244)

Wat de berekening van het bedrag van dit voordeel betreft, waren de Belgische autoriteiten aanvankelijk van mening dat de neutralisering van gemeentebelastingen ten hoogste ongeveer [50 000-100 000] EUR per jaar zou vertegenwoordigen. In die berekening werd echter rekening gehouden met het feit dat de gemeenten op overheidsdiensten over het algemeen een verlaagd belastingtarief toepassen ten aanzien van commerciële exploitanten, die tegen een hoger standaardtarief worden belast. De Belgische autoriteiten rekenen als voordeel alleen het verschil aan tussen het gunstiger belastingtarief dat over het algemeen aan overheidsdiensten wordt verleend en de in het kader van de Villo-concessie daadwerkelijk op JCD toegepaste heffing. De Commissie is echter van oordeel dat het daadwerkelijk aan JCD toegekende voordeel overeenstemt met het verschil tussen het standaardtarief en het op JCD toegepaste tarief. Dat voordeel zou volgens de initiële berekeningen van de Belgische autoriteiten maximaal [250 000-350 000] EUR per jaar kunnen bedragen (63).

(245)

In totaal zou JCD een voordeel van maximaal [400 000-500 000] EUR per jaar genieten ([50 000-150 000] EUR voor de vrijstelling van retributie voor gebruik van het openbare domein van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en [250 000-350 000] EUR voor de toepassing van de prijsherzieningsclausule met betrekking tot de gemeentebelastingen, zie overweging 22).

4.7.1.3.   Selectiviteit

(246)

De criteria op basis waarvan de selectiviteit van een maatregel kan worden vastgesteld, zijn beschreven in overweging 97.

(247)

Aangezien de bestreden maatregelen individuele steunmaatregelen vormen, kan op basis van de vaststelling van een economisch voordeel (zie de overwegingen 236 tot en met 245) voor die maatregelen worden aangenomen dat er sprake is van selectiviteit (64). Bij gebrek aan enig bewijs voor het tegendeel, is dit vermoeden in casu van toepassing en voldoende om de maatregelen als selectief te beschouwen.

4.7.1.4.   Concurrentieverstoring en gevolgen voor het handelsverkeer tussen lidstaten

(248)

Om dezelfde redenen als die welke in de overwegingen 103-121 zijn ontwikkeld, hebben de voor de Villo-concessie aan JCD verleende bijkomende maatregelen gevolgen die de concurrentie kunnen vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

4.7.1.5.   Conclusie over het bestaan van staatssteun

(249)

Op basis van de voorgaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat met betrekking tot de bijkomende maatregelen in verband met de exploitatie van de openbaredienstconcessie Villo door JCD in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, aan de cumulatieve criteria voor staatssteun is voldaan en dat die maatregelen bijgevolg staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

4.7.2.   Rechtmatigheid van de steun

(250)

De Commissie stelt vast dat de bijkomende maatregelen waarop dit onderdeel van de klacht betrekking heeft, die staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, niet overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU zijn aangemeld.

(251)

De Belgische autoriteiten zijn echter van mening dat, indien die maatregelen staatssteun vormen, het gaat om compensaties voor de openbare dienst die verenigbaar zijn met de interne markt op grond van het ten tijde van de feiten toepasselijke DAEB-besluit (ten tijde van de toekenning van die maatregelen was de geldende tekst de DAEB-beschikking van 2005, die vervangen is door het DAEB-besluit van 2012). De twee teksten voorzien in een vrijstelling van aanmelding voor maatregelen die aan de verenigbaarheidsvoorwaarden voldoen (65).

(252)

Om de maatregelen verenigbaar te kunnen verklaren, is het voldoende dat zij voldoen aan de voorwaarden van de DAEB-beschikking van 2005, die van toepassing was ten tijde van de toekenning van de maatregelen. De verenigbaarheid met de DAEB-beschikking van 2005 wordt hieronder onderzocht.

4.7.3.   Verenigbaarheid van de steun op grond van de DAEB-beschikking van 2005

4.7.3.1.   Toepassingsgebied

(253)

De DAEB-beschikking van 2005 is alleen van toepassing op diensten die als diensten van algemeen economisch belang kunnen worden omschreven. Uit de rechtspraak volgt dat aangezien er op het niveau van de Unie geen sectorale reglementering voor die aangelegenheid bestaat, de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken met betrekking tot de omschrijving van de diensten die als diensten van algemeen economisch belang kunnen worden aangemerkt, waarbij de Commissie erop moet toezien dat er geen kennelijke fouten worden gemaakt.

(254)

In casu is er volgens de Commissie geen sprake van kennelijke fout voor zover de dienst beantwoordt aan een behoefte van de burgers waaraan zonder ingrijpen van de overheid niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn voldaan (het door de gebruikers betaalde bedrag is bijvoorbeeld ontoereikend om de kosten van de dienst te dekken). Voorts zij ook opgemerkt dat het Belgische Grondwettelijk Hof, dat zich over die vraag moest buigen, het karakter van openbare dienst van het geautomatiseerde systeem voor fietsverhuur Villo heeft bevestigd (66).

(255)

Volgens artikel 2, lid 1, onder a), van de DAEB-beschikking van 2005 is die beschikking van toepassing op staatssteun die is toegekend als compensatie voor een openbare dienst en die jaarlijks minder dan 30 miljoen EUR bedraagt, en die is toegekend aan ondernemingen met een gemiddelde jaaromzet, alle werkzaamheden bijeengenomen, vóór belasting, van minder dan 100 miljoen EUR gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de dienst van algemeen economisch belang is toegewezen.

(256)

Het totaalbedrag van de aan JCD verleende steun, in de vorm van de vrijstelling van retributie voor het gebruik van het openbare domein en de neutralisering van de verhoging van de gemeentebelastingen, ligt ruim onder de drempel van 30 miljoen EUR per jaar en bedraagt volgens de ramingen van de Belgische autoriteiten maximaal [400 000-500 000] EUR per jaar (zie overweging 245). Bovendien lag de jaaromzet in de jaren 2006-2007ver onder 100 miljoen EUR. De DAEB-beschikking van 2005 is om die redenen dus van toepassing.

4.7.3.2.   Naleving van de vereisten

(257)

Artikel 4 van de DAEB-beschikking van 2005 stelt als voorwaarde dat de betrokken onderneming “met de verantwoordelijkheid voor het beheer van de dienst van algemeen economisch belang wordt belast door middel van één of meer besluiten, waarvan de vorm door elke lidstaat kan worden bepaald. In dat besluit of in die besluiten wordt met name vermeld: […] e) de regelingen om overcompensatie te vermijden en terug te vorderen.”

(258)

In de opdracht van JCD is een duidelijke en expliciete beschrijving van regelingen om eventuele overcompensaties terug te vorderen en om die overcompensaties te vermijden pas opgenomen vanaf 29 maart 2018 met de goedkeuring van het tweede aanhangsel bij de Villo-overeenkomst (zie overweging 222-226). Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat dit vereiste van de DAEB-beschikking van 2005 niet is nageleefd en dat op grond van de DAEB-beschikking van 2005 de betrokken steun niet verenigbaar is met de interne markt.

4.7.4.   Verenigbaarheid van de steun op grond van het DAEB-besluit van 2012

4.7.4.1.   Toepassingsgebied

(259)

Artikel 10, onder b), van het DAEB-besluit van 2012 bepaalt: “vóór de inwerkingtreding van dit besluit van kracht geworden steunmaatregelen die overeenkomstig Beschikking 2005/842/EG niet verenigbaar waren met de interne markt noch waren vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, maar die aan de in het onderhavige besluit vastgestelde voorwaarden voldoen, zijn verenigbaar met de interne markt en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting.” Gelet op het bovenstaande moet de steun volgens de Commissie dus onderzocht worden op grond van het DAEB-besluit van 2012.

(260)

Zoals toegelicht in de overwegingen 253 en 254, is de Commissie van oordeel dat de dienst van algemeen economisch belang niet kennelijk onjuist is omschreven. Volgens artikel 2, lid 1, onder a), van het DAEB-besluit van 2012 is dit besluit van toepassing op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst ten belope van maximaal 15 miljoen EUR per jaar. Het totaalbedrag van de aan JCD verleende steun ligt volgens de ramingen van de Belgische autoriteiten ruim onder die drempel (zie overweging 245). Het DAEB-besluit van 2012 is om die redenen dus van toepassing.

4.7.4.2.   Naleving van de vereisten

(261)

Artikel 4 van het DAEB-besluit van 2012 (zoals in de DAEB-beschikking van 2005) stelt als voorwaarde dat de onderneming “met het beheer van de dienst van algemeen economisch belang [wordt] belast door middel van één of meer besluiten, waarvan de vorm door elke lidstaat kan worden bepaald. In dat besluit of in die besluiten wordt met name vermeld: […] e) de regelingen om overcompensatie te vermijden en terug te vorderen.”

(262)

Zoals toegelicht in overweging 258, is de Commissie van oordeel dat dit vereiste van het DAEB-besluit niet is nageleefd en dat de betrokken steun op grond van het DAEB-besluit van 2012 niet verenigbaar is met de interne markt.

4.7.5.   Verenigbaarheid van de steun op grond van de DAEB-kaderregeling van 2012

4.7.5.1.   Toepassingsgebied

(263)

Punt 7 van de mededeling van de Commissie betreffende de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (67) (hierna “de DAEB-kaderregeling van 2012” genoemd) luidt als volgt: “De in deze mededeling uiteengezette beginselen zijn alleen van toepassing op compensatie voor de openbare dienst voor zover deze staatssteun vormt die niet onder de toepassing valt van [het DAEB-besluit van 2012].” Gelet op het bovenstaande moet de steun volgens de Commissie dus geanalyseerd worden op grond van de DAEB-kaderregeling van 2012.

(264)

Luidens punt 69 van de DAEB-kaderregeling van 2012 zal de Commissie “de in deze mededeling uiteengezette beginselen toepassen op onrechtmatige steun waarover zij een besluit neemt na 31 januari 2012, zelfs indien de steun vóór die datum werd toegekend”. De DAEB-kaderregeling van 2012 is dus van toepassing vanaf de aanvang van de Villo-concessie.

4.7.5.2.   Naleving van de vereisten

(265)

De Commissie zal nagaan of de steun verenigbaar is met de voorwaarden van deel 2 van de DAEB-kaderregeling, rekening houdend met het feit dat volgens punt 61 van de kaderregeling “[d]e punten 14, 19, 20, 24, 39, 51 tot en met 59, en 60, onder a), […] niet van toepassing [zijn] op steun die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, van [het DAEB-besluit van 2012]”. Zoals hierboven is aangetoond (zie overweging 260), voldoet de betrokken steun aan die voorwaarden.

Reële dienst van algemeen economisch belang

(266)

Punt 12 van de DAEB-kaderregeling van 2012 luidt als volgt: “De steun wordt verleend voor een reële […] dienst van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, van het Verdrag.” Volgens de Commissie stemt de exploitatie van de Villo-overeenkomst overeen met een reële dienst van algemeen economisch belang (zie de overwegingen 253 en 254).

Noodzaak van een opdracht waarin de openbaredienstverplichtingen en de wijze van berekening van de compensatie worden vastgelegd

(267)

Punt 15 van de DAEB-kaderregeling van 2012 luidt als volgt: “De betrokken onderneming moet met de verantwoordelijkheid voor het beheer van de dienst van algemeen economisch belang worden belast door middel van een of meer besluiten, waarvan de vorm door elke lidstaat kan worden bepaald.” Volgens punt 16 moet in dat besluit of die besluiten met name de inhoud en de duur van de openbaredienstverplichtingen worden aangegeven, de onderneming waaraan die verplichtingen worden toegewezen, en, in voorkomend geval, het betrokken grondgebied, de aard van alle uitsluitende of bijzondere rechten die aan de onderneming zijn verleend, de beschrijving van het compensatiemechanisme en de parameters voor berekening, monitoring en herziening van de compensatie, en de regelingen om overcompensatie te vermijden en terug te betalen.

(268)

De Villo-concessie is in de Villo-overeenkomst door de Belgische autoriteiten omschreven als een concessie van openbaredienstverlening. Voorts heeft het parlement van het Gewest op 25 november 2010 een ordonnantie vastgesteld waarbij de exploitatie van de openbare dienst Villo wordt geregeld.

(269)

In de Villo-overeenkomst wordt de openbare dienst omschreven als de terbeschikkingstelling van een geautomatiseerd systeem voor fietsverhuur over het hele grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, op kosten en op eigen risico van de concessiehouder, onder het gezag van de regering en onder de door de regering vastgestelde minimumvoorwaarden. De openbaredienstverplichtingen die op de exploitant van de concessie rusten, worden daarin omschreven. De overeenkomst beschrijft de aard, het geografisch bereik en de werking van de dienst. Verder wordt de tarifering omschreven die op de gebruikers van toepassing is.

(270)

Duur van de opdracht: de duur van de concessie is vastgesteld op 15 jaar en is verlengd met twee jaar en vier maanden (zie overweging 161) door middel van een aanhangsel bij de concessie van 9 juni 2011. Die duur wordt gerechtvaardigd door de omvang van de nodige investeringen. Dat wordt met name geïllustreerd door het feit dat JCD aanzienlijke economische verliezen heeft geleden en pas winst heeft geboekt vanaf 2016 (zie tabel 1 hieronder).

(271)

Parameters voor compensatie: de parameters voor de compensatie met betrekking tot de onderzochte steunmaatregelen (bijkomende maatregelen) zijn duidelijk omschreven in de Villo-overeenkomst.

(272)

Controle van de afwezigheid van overcompensatie: de invoering van een controle op het ontbreken van overcompensatie is een verenigbaarheidsvoorwaarde zowel in het DAEB-besluit van 2012 (zie artikel 4, onder e)) als in de DAEB-kaderregeling van 2012 (zie punt 16, onder e)). De Commissie heeft in overweging 262 geconcludeerd dat het vereiste van artikel 4, onder e), van het DAEB-besluit van 2012 in casu niet is nageleefd. Uit de controles van de financiële commissaris, namelijk het auditkantoor KPMG, volgt echter dat er in de periode 2009-2017 geen sprake is geweest van daadwerkelijke overcompensatie (zie tabel 1 hieronder).

Image 3

(273)

CCB heeft een aantal opmerkingen ingediend over de controle op het ontbreken van overcompensatie.

(274)

CCB is van mening dat de kosten met betrekking tot de plaatsing en de exploitatie van de reclame-installaties niet in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de aan JCD verleende compensatie (zie overweging 162). Bovendien stelt CCB dat de kosteloze exploitatie van het openbare domein voor reclamedoeleinden (hetgeen zij de vrijstelling van retributie voor het gebruik van het gemeentelijke openbare domein noemt) gekwantificeerd moet worden in verhouding tot de waarde van de reclame-installaties (zie overweging 165).

(275)

De Commissie is van oordeel dat de reclame-installaties in aanmerking moeten worden genomen voor de controle op overcompensatie. Zij doet dat door de kosten voor de reclame-installaties en de inkomsten die hierdoor gegenereerd worden, in aanmerking te nemen. Het is in dit verband niet noodzakelijk gebruik te maken van een waardebepaling van de zijden, die zelf afhankelijk zou zijn van de kosten en de inkomsten die uit dergelijke installaties kunnen voortvloeien (zie tabel 1 hierboven). Indien de reclame-installaties een exploitatiewaarde hebben die uitstijgt boven hetgeen noodzakelijk is om de door de exploitatie van de Villo-concessie veroorzaakte kosten te dragen, moet die onevenwichtigheid met die berekening leiden tot de constatering van een overcompensatie.

(276)

CCB betwist het bedrag van de toegekende steun die voortvloeit uit de vrijstelling van de gemeentebelastingen (zie overweging 164). JCD heeft gewezen op een aantal fouten in de berekeningen van CCB (zie overweging 217). De Commissie merkt echter op dat zelfs indien rekening wordt gehouden met het steunbedrag van 650 000 EUR per jaar zoals CCB heeft geconstateerd, de openbare opdracht in haar geheel deficitair zou blijven voor de periode 2009-2017.

(277)

Met betrekking tot de bewering van CCB dat de door JCD gedragen kosten bij de exploitatie van de Villo-concessie aanzienlijk lager liggen dan die welke zij aanvankelijk had gedeclareerd (zie overweging 209), is het voldoende te constateren dat de controle op het ontbreken van overcompensatie gebaseerd is op de door JCD gedragen reële kosten en niet op prognoses of ramingen.

(278)

De Commissie concludeert bijgevolg dat JCD tussen 2009 en 2017 geen overcompensatie heeft ontvangen voor het verzorgen van de dienst van algemeen economisch belang Villo.

(279)

De Commissie is van oordeel dat een mechanisme voor controle op het ontbreken van overcompensatie enkel absoluut noodzakelijk is om een steunmaatregel verenigbaar te verklaren op grond van het DAEB-besluit van 2012, omdat in zulk geval de staat verantwoordelijk is voor de controle op het ontbreken van overcompensatie, alsook, voor zover het aangemelde maatregelen betreft, om een steunmaatregel verenigbaar te verklaren op grond van de DAEB-kaderregeling van 2012, omdat in zulk een geval dat controlemechanisme voor de Commissie de basis vormt om de mogelijkheid van een toekomstige overcompensatie uit te sluiten en de Commissie achteraf geen controle verricht. Wanneer de Commissie het ontbreken van overcompensatie achteraf controleert, verliest dit formele criterium zijn doel, namelijk een potentiële overcompensatie te voorkomen. In het geval van een controle achteraf door de Commissie moet elke geconstateerde overcompensatie worden teruggevorderd ongeacht of er al dan niet een controle bestaat, en omgekeerd volstaat het ontbreken van overcompensatie om in dit verband te voldoen aan de verenigbaarheidsvereisten van de DAEB-kaderregeling van 2012.

(280)

In casu is de Commissie immers van oordeel dat een onvolledige controle door de lidstaat in het verleden wanneer er geen sprake is van overcompensatie, minder van belang is voor zover de doelstelling van die voorwaarde (het ontbreken van overcompensatie) bereikt wordt. Opgemerkt zij dat in de gevallen waarin de Commissie negatieve besluiten heeft genomen en de terugvordering van de compensatie voor openbaredienstverlening heeft gelast (zonder dat er sprake is van een kennelijke fout in de omschrijving van de openbare dienst), die terugvorderingen slechts betrekking hadden op de overcompensatie zoals die door de Commissie was berekend en dat ongeacht de kwaliteit van de controle waarin de lidstaat had voorzien (68). In al die gevallen bestond er geen controle op de overcompensatie door de lidstaat of ging het om een gebrekkige controle (waardoor er overcompensatie ontstond). In een dergelijke situatie zou het alternatief zijn geweest de terugvordering te gelasten van alle aan de exploitant van de openbare dienst toegekende compensaties voor die dienst, ook al had die exploitant de openbare dienst geleverd, en dat uitsluitend op basis van het ontbreken van een bevredigend controlemechanisme, ongeacht het reële bedrag van de overcompensatie.

(281)

Een dergelijke aanpak zou in abstracto kunnen leiden tot de terugvordering van alle compensaties voor openbaredienstverlening die aan een exploitant zijn toegekend zonder dat er sprake is van overcompensatie. Volgens de Commissie zou een dergelijk alternatief strijdig zijn met de beginselen van het VWEU inzake de belangrijke rol van de dienst van algemeen economisch belang in de Europese Unie, en met name met artikel 14 VWEU volgens hetwelk de Unie er zorg voor draagt dat de diensten van algemeen economisch belang functioneren op basis van beginselen en voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen.

(282)

De Commissie is dus van oordeel dat de voorwaarde van de controle van de afwezigheid van overcompensatie in casu kan worden beschouwd als vervuld.

Naleving van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie (69)

(283)

Punt 18 van de DAEB-kaderregeling van 2012 luidt als volgt: “Steun wordt alleen als verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 106, lid 2, van het Verdrag beschouwd wanneer de onderneming, in voorkomend geval, Richtlijn 2006/111/EG in acht neemt. […]

(284)

Wat de gescheiden boekhouding betreft, bestond er enige onzekerheid over de analytische boekhouding van JCD, met name over de manier waarop de inkomsten die gegenereerd worden door op nationaal niveau onderhandelde contracten, toegewezen worden aan de installaties die deel uitmaken van de Villo-overeenkomst (zie overweging 184). Na de goedkeuring van het tweede aanhangsel bij de Villo-overeenkomst (zie punt 4.6), worden de beginselen van gescheiden boekhouding die JCD elk jaar toepast, door de financiële commissaris gecontroleerd. Die controle is ook verricht voor de gehele voorbije periode (2009-2017) en na de toelichting door de Belgische autoriteiten en JCD (zie de overwegingen 196, 214 en 215) is de Commissie van oordeel dat het systeem van analytische boekhouding voldoet aan de vereisten van Richtlijn 2006/111/EG en dat het ontbreken van overcompensatie (zie tabel 1 hierboven) wordt gecontroleerd op basis van een passende gescheiden boekhouding.

Afwezigheid van overcompensatie

(285)

Punt 49 van de DAEB-kaderregeling van 2012 luidt: “De lidstaten zorgen ervoor dat […] ondernemingen geen compensatie ontvangen die hoger uitkomt dan het in overeenstemming hiermee bepaalde bedrag overeenkomstig de in dit deel uiteengezette voorwaarden.”

(286)

Zoals uiteengezet in overweging 272 heeft JCD voor de afgelopen periode geen overcompensatie ontvangen.

Conclusie

(287)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de in het kader van de Villo-overeenkomst aan JCD verleende steunmaatregelen verenigbaar zijn met de interne markt op grond van de DAEB-kaderregeling van 2012 voor de periode van de Villo-concessie die voorafgaat aan de goedkeuring van het tweede aanhangsel, dat wil zeggen van 5 december 2008 tot 29 maart 2018.

4.8.   Beoordeling van de maatregelen na het tweede aanhangsel

4.8.1.   Staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

(288)

Aangezien het tweede aanhangsel de in het kader van de Villo-overeenkomst aan JCD verleende maatregelen niet wijzigt, blijft de beoordeling van de Commissie met betrekking tot het bestaan van staatssteun (zie de overwegingen 229 tot en met 249) ongewijzigd.

4.8.2.   Verenigbaarheid van de steun op grond van het DAEB-besluit van 2012

(289)

Het tweede aanhangsel corrigeert de in de voorgaande opdracht geconstateerde gebreken (zie overweging 262) en voorziet in een duidelijke en expliciete beschrijving van de regelingen voor de terugvordering van eventuele overcompensaties, alsmede in middelen om overcompensatie te vermijden.

(290)

Dienaangaande schrijft Artikel 6 van het DAEB-besluit van 2012 het volgende voor: “De lidstaten zorgen ervoor […] dat de onderneming geen compensatie ontvangt die het overeenkomstig artikel 5 bepaalde bedrag [compensatiebedrag dat niet hoger is dan hetgeen nodig is ter dekking van de nettokosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, met inbegrip van een redelijke winst] overschrijdt. De lidstaten leggen de Commissie, op haar verzoek, het nodige bewijsmateriaal over. Zij voeren regelmatige controles uit, of laten deze uitvoeren, ten minste om de drie jaar gedurende de periode waarvoor de onderneming met het beheer van de dienst van algemeen economisch belang is belast, en aan het einde van die periode.”

(291)

Artikel 6 schrijft verder voor dat “wanneer een onderneming compensatie heeft ontvangen die het overeenkomstig artikel 5 bepaalde bedrag overschrijdt, […] de lidstaat van de betrokken onderneming [eist] dat deze alle ontvangen overcompensatie terugbetaalt”.

(292)

Krachtens het tweede aanhangsel moet een revisor elk jaar controleren of het bedrag van de compensatie niet hoger is dan hetgeen noodzakelijk is voor de uitoefening van de openbare dienst, met inbegrip van een redelijke winst. In geval van overschrijding van de drempel wordt het teveel ontvangen bedrag door JCD retroactief terugbetaald (zie overweging 225).

(293)

Om de redenen die uiteengezet zijn in de overwegingen 289 tot en met 292, concludeert de Commissie dat de in het kader van de Villo-overeenkomst aan JCD verleende steunmaatregelen vanaf de goedkeuring van het tweede aanhangsel verenigbaar zijn met de interne markt op grond van het DAEB-besluit van 2012.

(294)

Er zij opgemerkt dat die controle gebaseerd is op een vergelijking van de winst op de kosten met een referentiemarge van [10-20] %, die in overeenstemming is met een op basis van de argumentering met CCB en JCD redelijk te achten standaardmarge op de inkomsten van [10-20] % (70). Rekening houdend met de opmerkingen van CCB (zie overweging 213) is de voorkeur gegeven aan een marge op de kosten boven een marge op de inkomsten.

5.   TERUGVORDERING VAN DE ONVERENIGBARE STEUN BETREFFENDE HET ONDERDEEL RECLAME-INSTALLATIES VAN HET CONTRACT VAN 1984

(295)

Overeenkomstig het VWEU is de Commissie bevoegd, wanneer zij vaststelt dat een steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt, te besluiten dat de betrokken lidstaat de steun moet intrekken of wijzigen (71). Nog steeds volgens die vaste rechtspraak moet de verplichting die op een lidstaat rust om een door de Commissie als onverenigbaar met de interne markt aangemerkte steunmaatregel in te trekken, ertoe leiden dat de vroegere toestand wordt hersteld (72).

(296)

In dat verband hebben de rechterlijke instanties van de Unie geoordeeld dat die doelstelling wordt bereikt wanneer de begunstigde de bedragen van de onrechtmatig verleende steun heeft terugbetaald. Door die terugbetaling verliest de begunstigde immers het voordeel dat hij op de interne markt ten opzichte van zijn concurrenten genoot en wordt de toestand van vóór de steunverlening hersteld (73).

(297)

Overeenkomstig die rechtspraak bepaalt artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) 2015/1589: “Indien negatieve besluiten worden genomen in gevallen van onrechtmatige steun besluit de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen.”.

(298)

Aangezien de betrokken maatregelen in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU ten uitvoer zijn gelegd en als onrechtmatige en onverenigbare steun worden beschouwd, moeten zij worden teruggevorderd om de toestand te herstellen die voor de toekenning ervan op de markt bestond. De terugvordering moet betrekking hebben op de periode vanaf de terbeschikkingstelling van de steun aan de begunstigde tot de daadwerkelijke terugbetaling ervan, volgens de in de overwegingen 131-141 bepaalde methode. De terug te vorderen bedragen dienen rente te omvatten die wordt berekend over de periode tot de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

6.   SAMENVATTING VAN DE CONCLUSIES

6.1.   Onderdeel reclame-installaties van het contract van 1984

(299)

De Commissie is van oordeel dat met betrekking tot de exploitatie van bepaalde reclame-installaties door JCD die in uitvoering van het contract van 1984 op het grondgebied van de Stad Brussel zijn geplaatst en daar zonder betaling van huur of belasting zijn behouden na de datum van weghaling als bepaald in bijlage 10 bij het contract van 1999, aan de cumulatieve criteria met betrekking tot staatssteunmaatregelen is voldaan en dat die maatregel bijgevolg staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(300)

Wat de rechtmatigheid van de steunmaatregel betreft, constateert de Commissie dat de maatregel waarop dit onderdeel van de klacht betrekking heeft, die staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt, niet is aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU en ten uitvoer is gelegd. Het gaat derhalve om onrechtmatige steun.

(301)

De Commissie is eveneens van oordeel dat die steunmaatregel onverenigbaar is met de interne markt en derhalve aanleiding moet geven tot een terugvordering van de steun, hoofdsom en rente inbegrepen, overeenkomstig de rechtspraak “CELF” van het Hof van Justitie (74).

6.2.   Onderdeel Villo!

(302)

De Commissie is van oordeel dat de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet, staatssteun vormen op grond van artikel 107, lid 1, VWEU.

(303)

De maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet, zijn echter verenigbaar met de interne markt op grond van artikel 106, lid 2, VWEU.

(304)

Wat betreft de periode vanaf de aanvang van de concessie op 5 december 2008 tot de ondertekening van het tweede aanhangsel op 29 maart 2018 (zie punt 4.6), is de Commissie van oordeel dat de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet, voldoen aan de vereisten van de DAEB-kaderregeling van 2012 (zie punt 4.7). Zij hoeven dus geen aanleiding te geven tot terugvordering, ook al gaat het om onrechtmatige steun aangezien die niet is aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU.

(305)

Wat betreft de periode vanaf de ondertekening van het tweede aanhangsel tot het einde van de concessie op 16 september 2026, is de Commissie van oordeel dat aan de voorwaarden van het DAEB-besluit van 2012 is voldaan indien de in dat aanhangsel bepaalde voorwaarden (zie punt 4.8) strikt worden nageleefd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun ten belope van een bedrag dat overeenstemt met de niet betaalde huur en belastingen over de reclame-installaties die ter uitvoering van het contract van 1984 op het grondgebied van de Stad Brussel zijn geplaatst en daar na de datum van weghaling als bepaald in bijlage 10 bij het contract van 1999 zijn behouden, welke België tussen 15 september 2001 en 21 augustus 2010 in strijd met artikel 108, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie onrechtmatig aan JCD heeft verleend, is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

1)   België dient de in artikel 1 bedoelde steun van de begunstigde terug te vorderen.

2)   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop zij aan de begunstigde ter beschikking zijn gesteld, tot aan de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3)   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (75).

Artikel 3

1)   De terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

2)   België zorgt ervoor dat onderhavig besluit binnen vier maanden vanaf de datum van kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4

1)   Binnen twee maanden na kennisgeving van onderhavig besluit verstrekt België de volgende informatie aan de Commissie:

a)

het totaalbedrag (hoofdsom en rente) dat van de begunstigde zal worden teruggevorderd;

b)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en voorgenomen maatregelen om aan onderhavig besluit te voldoen;

c)

bescheiden waaruit blijkt dat de begunstigde is aangemaand om de steun terug te betalen.

2)   België houdt de Commissie op de hoogte van de vooruitgang inzake nationale maatregelen die zijn genomen om onderhavig besluit ten uitvoer te leggen, en dit tot de in artikel 1 bedoelde steun volledig is terugbetaald. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld alle inlichtingen over de reeds genomen en voorgenomen maatregelen om aan onderhavig besluit te voldoen. Het verstrekt eveneens nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigde terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 5

1)   De maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet, vormen staatssteun op grond van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2)   Wat betreft de periode vanaf 5 december 2008, de datum van ondertekening van de Villo-overeenkomst, tot 29 maart 2018, de datum van ondertekening van het tweede aanhangsel bij de Villo-overeenkomst, voldoen de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet, aan de vereisten van de DAEB-kaderregeling van 2012 (76) en zijn zij verenigbaar met de interne markt. Die steunmaatregelen zijn onrechtmatig omdat zij niet zijn aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, VWEU.

3)   Wat betreft de periode vanaf 29 maart 2018, de datum van ondertekening van het tweede aanhangsel, tot en met 26 september 2026, het einde van de concessie, voldoen de maatregelen waarin de Villo-overeenkomst voorziet, aan de voorwaarden van het DAEB-besluit van 2012 (77) en zijn zij verenigbaar met de interne markt indien de in het tweede aanhangsel bij de Villo-overeenkomst bepaalde voorwaarden strikt worden nageleefd.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2019.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 203 van 19.6.2015, blz. 12.

(2)  Ibidem.

(3)  Dit besluit heeft geen betrekking op de in overweging 8 vermelde aanvullende klacht van CCB, die verband houdt met de onder het contract van 1999 vallende installaties en geen deel uitmaakte van de formele onderzoeksprocedure (zie ook overweging 69).

(4)  Stad Brussel is de officiële benaming van de gemeente die zich in het centrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt. De Stad Brussel is omringd door 18 gemeenten die nauw geïntegreerd zijn en die samen één grote administratieve entiteit vormen, namelijk het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft een regering en een parlement. Het gaat om een stedelijk geheel met ongeveer 1 200 000 inwoners, waarvan de delen één arrondissement vormen dat als Brussel bekendstaat.

(5)  Tegen betaling van een forfaitaire nettoprijs per geleverd, volledig uitgerust, geïnstalleerd en operationeel product.

(6)  Die maatregelen zijn opgenomen in een op 9 juni 2011 ondertekend aanhangsel bij de Villo-overeenkomst.

(7)  De retributie bedraagt […] EUR per installatie per jaar. Het maximumbedrag van de retributie die JCD zonder de vrijstelling had moeten betalen, bedraagt [50 000-150 000] EUR ([…] installaties van 8 m2 * […] EUR per installatie).

(8)  Zie overweging 82 van het inleidingsbesluit.

(9)  Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3).

(10)  Arrest van het Hof van Beroep Brussel van 29 april 2016 (9de kamer) in het kader van zaak 2011/AR/140. Het Hof van Beroep Brussel heeft het argument van de omwisseling van stadsmeubilair verworpen en heeft gepreciseerd dat in de contracten van 1984 en 1999 geen omwisseling was gepland of toegestaan, en dat de omwisseling evenmin was goedgekeurd door de Stad Brussel na de sluiting van het contract van 1999.

(11)  De Stad Brussel heeft in oktober 2001 haar eerste reglement over de privatieve ingebruikneming van het openbaar domein voor commerciële doeleinden aangenomen, dat in januari 2002 in werking is getreden (belastingreglement van 17 oktober 2001, belasting op publiciteit van tijdelijke aard in openbare ruimten), maar de Belgische autoriteiten zouden pas vanaf het dienstjaar 2009 belastingen op de installaties van 1999 hebben geheven.

(12)  Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 5), van toepassing op het tijdstip waarop de steun is toegekend.

(13)  In artikel 12 van het contract van 1999 is de formule voor de variatie in de huurprijzen vastgesteld en is gepreciseerd dat de aanbestedende dienst de variatieformule (indexering op de verjaardag van het contract) accepteert. In datzelfde artikel zijn de basisgegevens voor de berekening van de maandelijkse huur aangegeven.

(14)  Artikel 5 van het belastingreglement van 17 oktober 2001 voorzag met name in een belastingvrijstelling voor de “aankondigingen die gedaan worden door de Stad of door organismen die door haar opgericht werden of gefinancierd worden of van haar afhankelijk zijn”.

(15)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).

(16)  Arrest van het Hof van Justitie van 2 september 2010, Commissie/Deutsche Post, in zaak C-399/08 P, ECLI:EU:C:2010:481, punt 39 en de aldaar geciteerde rechtspraak, arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2016, Commissie/Hansestadt Lübeck, in zaak C-524/14 P, ECLI:EU:C:2016:971, punt 40, alsook arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group, in gevoegde zaken C-20/15 P en C-21/15 P, ECLI:EU:C:2016:981, punt 53, en arrest van het Hof van Justitie van 20 september 2017, Commissie/Frucona Kosice, in zaak C-300/16 P, ECLI:EU:C:2017:706, punt 19.

(17)  Arrest van het Gerecht van 12 december 1996, Compagnie nationale Air France/Commissie van de Europese Gemeenschappen, in zaak T-358/94, ECLI:EU:T:1996:194, punt 56.

(18)  Arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 1987, Duitsland/Commissie, in zaak C-248/84, ECLI:EU:C:1987:437, punt 17, en arrest van het Gerecht van 6 maart 2002, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava, in gevoegde zaken T-92/00, en Ramondín SA en Ramondín Cápsulas SA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, en T-103/00, ECLI:EU:T:2002:61, punt 57.

(19)  Arrest van het Hof van Justitie van 16 mei 2000, Frankrijk/Ladbroke Racing en Commissie, in zaak C-83/98 P, ECLI:EU:C:2000:248, punten 48 tot en met 51. Arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2015, Eventech, in zaak C-518/13, ECLI:EU:C:2015:9, punt 33.

(20)  Arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1996, SFEI e.a., in zaak C-39/94, ECLI:EU:C.1996:285, punt 60, en arrest van het Hof van Justitie van 29 april 1999, Spanje/Commissie, in zaak C-342/96, ECLI:EU:C:1999:210, punt 41.

(21)  Arrest van het Hof van Justitie van 2 juli 1974, Italië/Commissie, in zaak 173/73, ECLI:EU:C:1974:71, punt 13.

(22)  Arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline, in zaak C-143/99, ECLI:EU:C:2001:598, en ook het arrest van het Hof van Justitie van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, in zaak C-301/87, ECLI:EU:C:1990:67, punt 41.

(23)  Arrest van het Hof van Justitie van 26 oktober 2016, Orange/Commissie, in zaak C-211/15 P, ECLI:EU:C:2016:798.

(24)  Arrest van het Gerecht van 26 februari 2015, Orange/Commissie, in zaak T-385/12, ECLI:EU:T:2015:117.

(25)  Conclusie van advocaat-generaal Wahl van 4 februari 2016, Orange/Commissie, ECLI:EU:C:2016:78.

(26)  Arrest van het Hof van Justitie van 26 oktober 2016, Orange/Commissie, in zaak C-211/15 P, ECLI:EU:C:2016:798, punten 41- 44.

(27)  Arrest van het Hof van Justitie van 26 oktober 2016, Orange/Commissie, in zaak C-211/15 P, ECLI:EU:C:2016:798, punt 44.

(28)  Mededeling van de Commissie van 19 juli 2016 betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1).

(29)  Wat de landbouwsector betreft, zouden voorbeelden van het opleggen van een wettelijke verplichting veterinaire of voedselveiligheidscontroles en testen zijn die aan de landbouwproducenten worden opgelegd. Daarentegen worden controles en testen die worden uitgevoerd en gefinancierd door overheidsinstanties en die niet wettelijk verplicht uit te voeren zijn of door de landbouwproducenten moeten worden gefinancierd, niet beschouwd als aan de ondernemingen opgelegde wettelijke verplichtingen. Zie het besluit van de Commissie van 18 september 2015 inzake staatssteun SA.35484, melkkwaliteitstests in het kader van de wet melk en vetten, en het besluit van de Commissie van 4 april 2016 inzake staatssteun SA.35484, algemene activiteiten ter bescherming van de gezondheid in verband met de wet melk en vetten.

(30)  Arrest van het Gerecht van 25 maart 2015, België/Commissie, in zaak T-538/11, ECLI:EU:T:2015:188, punten 74-78.

(31)  Indien een onderneming bijvoorbeeld subsidie ontvangt om een investering in een steungebied te doen, kan niet worden aangevoerd dat hiermee niet de kosten zouden worden verlicht die normaal gesproken in het budget van de onderneming zouden zijn opgenomen, aangezien de onderneming zónder de subsidie de investering niet had uitgevoerd.

(32)  Arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2011, France Télécom/Commissie, in zaak C-81/10 P, ECLI:EU:C:2011:811, punten 43-50. Dit geldt logischerwijs ook voor een maatregel die een onderneming bevrijdt van de kosten om de status van ambtenaren te vervangen door een status van werknemers die vergelijkbaar is met die van de medewerkers van haar concurrenten. In dat geval zou de betrokken onderneming daarmee een voordeel verleend krijgen (hierover bestond er voordien enige onzekerheid na het arrest van het Gerecht van 16 maart 2004, Danske Busvognmænd/Commissie, in zaak T-157/01, ECLI:EU:T:2004:76, punt 57). Zie over de compensatie voor gestrande kosten ook het arrest van het Gerecht van 11 februari 2009, Iride SpA en Iride Energia SpA/Commissie, in zaak T-25/07, ECLI:EU:T:2009:33, punten 46-56.

(33)  Arrest van het Hof van Justitie van 27 maart 1980, Italiaanse Administratie van de Staatsfinanciën/Denkavit italiana, in zaak 61/79, ECLI:EU:C:1980:100, punten 29-32.

(34)  Arrest van het Hof van Justitie van 27 september 1988, Asteris AE e.a./Helleense Republiek en Europese Economische Gemeenschap, in gevoegde zaken C-106/87 tot C-120/87, ECLI:EU:C:1988:457, punten 23 en 24.

(35)  Arrest van het Gerecht van 1 juli 2010, Nuova Terni Industrie Chimiche/Commissie, in zaak T-64/08, ECLI:EU:T:2010:270, punten 59-63, 140 en 141 (waar wordt duidelijk gemaakt dat met de betaling van een schadevergoeding bij onteigening geen voordeel wordt verleend, maar dat wanneer die vergoeding achteraf wordt verlengd dit staatssteun kan vormen).

(36)  Arrest van het Hof van Beroep Brussel van 29 april 2016 (9de kamer) in het kader van zaak 2011/AR/140.

(37)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 december 2005, Italië/Commissie, in zaak C-66/02, ECLI:EU:C:2005:768, punt 94.

(38)  Arrest van het Gerecht van 6 februari 2016, Orange/Commissie, in zaak T-385/12, ECLI:EU:T:2015:117.

(39)  Arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1980, Philip Morris/Commissie, in zaak 730/79, ECLI:EU:C:1980:209, punt 11, en arrest van het Gerecht van 15 juni 2000, Alzetta e.a/Commissie, in gevoegde zaken T-298/97, T-312/97, T-313/97, T-315/97, T-600/97 tot en met T-607/97, T-1/98, T-3/98 tot en met T-6/98 en T-23/98, ECLI:EU:T:2000:151, punt 80.

(40)  Arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019, Fallimento Traghetti del Mediterraneo, in zaak C-387/17, ECLI:EU:C:2019:51, punt 40.

(41)  Arrest van het Gerecht van 4 april 2001, Regione autonoma Friuli-Venezia Giulia/Commissie, in zaak T-288/97, ECLI:EU:T:1999:125, punt 41.

(42)  Arrest van het Hof van Justitie van 8 september 2011, Commissie/Nederland, in zaak C-279/08 P, ECLI:EU:C:2011:551, punt 131.

(43)  Zie in die zin het arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2013, Libert e.a., in gevoegde zaken C-197/11 en C-203/11, ECLI:EU:C:2013:288.

(44)  Zo is de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de Villo-concessie uitgeschreven aanbesteding in het Publicatieblad van de Europese Unie gepubliceerd.

(45)  Op grond van de verjaringstermijn van tien jaar is terugvordering verboden vóór 15 september 2001.

(46)  Voor de berekening van het bedrag van de onverenigbare steun met betrekking tot de belasting moet worden uitgegaan van de artikelen 3, 4 en 5 van het reglement van 17 oktober 2001, de artikelen 4 tot en met 7 van het reglement van 18 december 2006 en de artikelen 4, 5 en 6 van de belastingreglementen van 17 december 2007, 15 december 2008, 9 november 2009, 20 december 2010 en 5 december 2011.

(47)  Die data zijn vermeld in bijlage 10.

(48)  Arrest van het Hof van Beroep Brussel van 29 april 2016 (9de kamer) in het kader van zaak 2011/AR/140.

(49)  Belastingreglementen van 17 december 2007, 15 december 2008, 9 november 2009, 20 december 2010 en 5 december 2011. In artikel 2 van die reglementen is het volgende bepaald: “De reclame-inrichtingen die in dit reglement geviseerd worden zijn de publicitaire inrichtingen, de tijdelijke publicitaire inrichtingen, de publicitaire voertuigen en de publicitaire stands.” De artikelen 4, 5 en 6 hadden betrekking op de berekening van de belasting. In artikel 4 (Belasting op de publicitaire inrichtingen) is met name het volgende bepaald:

a)

“Het belastingtarief voor publicitaire inrichtingen bedraagt 150,00 EUR per dienstjaar per m2.

b)

§1. Het belastingtarief voor publicitaire inrichtingen die uitsluitend bestemd zijn voor publiciteit met culturele, sociale, sportieve doeleinden en gelijkstelbare publiciteit met inbegrip van de publiciteit voor films, artistieke creaties en het ter kennis brengen van de organisatie van beurzen, congressen, salons of circussen bedraagt 50,00 EUR per dienstjaar per m2.

§2. Nochtans, indien meer dan 1/7 van de zichtbare publicitaire oppervlakte gebruikt wordt voor vermeldingen, namen of logo’s van commerciële aard, dan worden de publicitaire inrichtingen die uitsluitend bestemd zijn voor publiciteit met culturele, sociale, sportieve doeleinden en gelijkstelbare publiciteit met inbegrip van de publiciteit voor films, artistieke creaties en het ter kennis brengen van de organisatie van beurzen, congressen, salons of circussen belast aan het tarief voorzien in punt a) van dit artikel.

c)

De belasting is verschuldigd voor het hele dienstjaar wat ook de datum van installatie of wegnemen van de betrokken publicitaire inrichting is.”

In artikel 5 (Belasting op de tijdelijke publicitaire inrichtingen) is met name het volgende bepaald: […]

In artikel 6 (Gemeenschappelijke bepalingen voor de artikelen 4 en 5) is het volgende bepaald:

a)

De belasting is verschuldigd per publicitaire inrichting.

b)

§1. Voor de berekening van de belasting, wordt elke fractie van m2 geteld voor een volledige m2.

§2. Als uitzondering op §1, gebeurt de taxatie voor publicitaire inrichtingen van minder dan 4 m2, per schijf of fractie van 0,25 m2 tegen het tarief vastgesteld per m2 gedeeld door 4.

c)

Voor de publicitaire inrichtingen uitgerust met meerdere publicitaire kanten, wordt het belastingtarief vermenigvuldigd met het aantal publicitaire kanten.

a.

Voor de publicitaire inrichtingen uitgerust met een systeem dat de opeenvolging of het defileren van meerdere publicitaire boodschappen langs één zelfde kant toelaat, wordt het belastingtarief verdubbeld.

d)

Indien de oppervlakte van de publicitaire inrichting verschilt van de zichtbare publicitaire oppervlakte, wordt de taks berekend op basis van de zichtbare publicitaire oppervlakte.

(50)  Artikel 5 bepaalde onder meer het volgende: “Worden door onderhavig reglement vrijgesteld van de belasting: — de aankondigingen die gedaan worden door de Stad of door organismen die door haar opgericht werden of gefinancierd worden of van haar afhankelijk zijn. […]” Zoals gepreciseerd in de opmerkingen van de Belgische autoriteiten van 20 februari 2017 in antwoord op de aanvullende vragen van de Commissie van 14 februari 2017, heeft de Stad Brussel nooit zelf reclame-installaties geëxploiteerd. Voor die exploitatie is steeds een beroep gedaan op derden. De enige reclame-installaties die aan de Stad Brussel toebehoren, zijn die welke het voorwerp uitmaken van de op 14 oktober 1999 gegunde overheidsopdracht, die aan het einde van de termijn verlengd is. De huidige opdrachtnemer, namelijk CCB, betaalt huur voor de reclame-installaties alsook de toepasselijke belastingen.

(51)  Artikel 9 van het belastingreglement van 17 december 2007 voorziet uitdrukkelijk in een vrijstelling voor de publicitaire inrichtingen van de Stad of organismen gecreëerd door, of ondergeschikt aan de Stad.

(52)  Beschikking 2005/842/EG van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (PB L 312 van 29.11.2005, blz. 67).

(53)  Zie punt 33 van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4).

(54)  Ibidem, punt 47.

(55)  Barcelona en Antwerpen worden als voorbeeld genoemd.

(56)  Wat de financiering betreft, vermeldde het bestek bijvoorbeeld dat de concessiegever openstaat voor verschillende financieringswijzen.

(57)  Zie artikel 2, lid 1, onder a), van het DAEB-besluit van 2012.

(58)  Ordonnantie van 25 november 2010 tot regeling van de uitbating van een openbaar geautomatiseerd fietsverhuursysteem, Belgisch Staatsblad van 7.12.2010, artikel 2.

(59)  Het GRP is een index voor de meting van de commerciële waarde van een reclamezijde op basis van het vermogen om zo veel mogelijk consumenten te bereiken en de frequentie van de visuele contacten tussen die zijde en de geviseerde consument.

(60)  Het beheerscomité is ingesteld bij artikel 6 van de Villo-overeenkomst en is paritair samengesteld uit ten minste twee leden die door de minister voor Mobiliteit zijn aangewezen uit Brussel Mobiliteit en ten minste twee leden die door JCD zijn aangewezen.

(61)  Overeenstemmend met een standaardratio van [10-20] % op de inkomsten.

(62)  Arrest van het Hof van Justitie van 24 juli 2003, in zaak C-280/00 Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, ECLI:EU:C:2003:415, punten 87-95.

(63)  Zie overweging 82 van het inleidingsbesluit.

(64)  Arrest van het Hof van Justitie van 4 juni 2005, Commissie/MOL, C-15/14 P, ECLI:EU:C:2015:362, punt 60; arrest van het Hof van Justitie van 30 juni 2006, België/Commissie, in zaak C-270/15 P, ECLI:EU:C:2016:489, punt 49; arrest van het Gerecht van 13 december 2017, Griekenland/Commissie, in zaak T-314/15, ECLI:EU:T:2017:903, punt 79.

(65)  Zie artikel 3 van de DAEB-beschikking van 2005 alsmede van het DAEB-besluit van 2012.

(66)  Zie arrest 68/2012 van het Belgische Grondwettelijk Hof van 31 mei 2012.

(67)  PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4.

(68)  Zie in die context met name het besluit van 25 januari 2012 in zaak SA.14588 alsmede het besluit van 10 juli 2018 in zaak SA.37977.

(69)  Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17).

(70)  Zie ook overweging 109 van het inleidingsbesluit.

(71)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 juli 1973, Commissie/Duitsland, in zaak 70/72, ECLI:EU:C:1973:87, punt 13.

(72)  Arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1990, België/Commissie, in zaak C-142/87, ECLI:EU:C:1990:125, punt 66.

(73)  Arrest van het Hof van Justitie van 17 juni 1999, België/Commissie, in zaak C-75/97, ECLI:EU:C:1999:311, punten 64 en 65.

(74)  Arrest van het Hof van Justitie van 12 februari 2008, CELF en Ministre de la Culture et de la Communication (CELF I”), in zaak C-199/06, ECLI:EU:C:2009:79.

(75)  Verordening (EG) nr 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(76)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4).

(77)  Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB L 7 van 11.1.2012, blz. 3).


Rectificaties

11.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 320/159


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1198 van de Commissie van 12 juli 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op tafel- en keukengerei van keramiek van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036

(Publicatieblad van de Europese Unie L 189 van 15 juli 2019)

Bladzijde 52, artikel 2, onder a):

in plaats van:

“hij het in lid 1 beschreven product tijdens de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 (tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek) niet naar de Unie heeft uitgevoerd;”,

lezen:

“hij het in artikel 1, lid 1, beschreven product tijdens de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 (tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek) niet naar de Unie heeft uitgevoerd;”.