ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 289

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
8 november 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Besluit (EU) 2019/1864 van de Raad van 24 oktober 2019 betreffende de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondstaat in verband met de onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 over de wijziging van de WTO-concessies van Zwitserland voor gekruid vlees

1

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1865 Van De Commissie van 6 juni 2019 tot rectificatie van de Roemeense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) ( 1 )

3

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1866 van de Commissie van 3 juli 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 om de overgangsregeling voor PRIIP-producenten die rechten van deelneming in fondsen van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad als onderliggende beleggingsoptie aanbieden op de verlengde vrijstellingstermijn, op grond van dat artikel af te stemmen ( 1 )

4

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1867 van de Commissie van 28 augustus 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van forfaitaire financiering

6

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1868 van de Commissie van 28 augustus 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 om de veiling van emissierechten in overeenstemming te brengen met de EU-ETS-regels voor de periode 2021-2030 en met de classificatie van emissierechten als financiële instrumenten overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

9

 

*

Verordening (EU) 2019/1869 van de Commissie van 7 november 2019 tot wijziging en rectificering van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan ongewenste stoffen in diervoeding ( 1 )

32

 

*

Verordening (EU) 2019/1870 van de Commissie van 7 november 2019 tot wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten aan erucazuur en waterstofcyanide in bepaalde levensmiddelen ( 1 )

37

 

*

Verordening (EU) 2019/1871 van de Commissie van 7 november 2019 betreffende actiedrempels voor niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Beschikking 2005/34/EG ( 1 )

41

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1872 van de Commissie van 7 november 2019 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de vermelding voor Japan op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie ( 1 )

47

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1873 van de Commissie van 7 november 2019 betreffende de procedures voor een gecoördineerde uitvoering, door de bevoegde autoriteiten, van verscherpte officiële controles aan grenscontroleposten van producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en samengestelde producten ( 1 )

50

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1874 van de Commissie van 6 november 2019 betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 7854)  ( 1 )

55

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie ( PB L 269 van 10.10.2013 )

59

 

*

Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/934 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de wijnbouwoppervlakten waar het alcoholgehalte mag worden verhoogd, de toegestane oenologische procedés en de beperkingen met betrekking tot de productie en de bewaring van wijnbouwproducten, het minimale alcoholpercentage voor bijproducten en de verwijdering van die producten, en de bekendmaking van OIV-dossiers ( PB L 149 van 7.6.2019 )

60

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1706 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad ( PB L 260 van 11.10.2019 )

61

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/1


BESLUIT (EU) 2019/1864 VAN DE RAAD

van 24 oktober 2019

betreffende de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondstaat in verband met de onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 over de wijziging van de WTO-concessies van Zwitserland voor gekruid vlees

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 5,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 6 december 2018 heeft de Raad de Commissie machtiging verleend tot het openen van onderhandelingen overeenkomstig artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (“GATT”) 1994 over passende compensatie naar aanleiding van de beslissing van Zwitserland om de tariefconcessie in lijst LIX — Zwitserland-Liechtenstein te wijzigen voor “vlees, alleen gekruid”.

(2)

De onderhandelingen zijn succesvol afgerond en op 17 juli 2019 is een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondstaat in verband met de onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 over wijziging van de WTO-concessies van Zwitserland voor gekruid vlees (“de overeenkomst”), geparafeerd.

(3)

Onderhavig besluit van de Raad heeft uitsluitend betrekking op het handelsbeleid van de Unie en geeft uitvoering aan een overeenkomst naar aanleiding van onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994, een recht van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

(4)

De overeenkomst moet derhalve worden ondertekend,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Unie, van de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondstaat in verband met de onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 over de wijziging van de WTO-concessies van Zwitserland voor gekruid vlees, onder voorbehoud van de sluiting van die overeenkomst (1).

Artikel 2

De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 24 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

A.-K. PEKONEN


(1)  De tekst van de overeenkomst zal samen met het besluit betreffende de sluiting ervan worden bekendgemaakt.


VERORDENINGEN

8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/3


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1865 VAN DE COMMISSIE

van 6 juni 2019

tot rectificatie van de Roemeense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (1), en met name artikel 111, lid 1, onder k),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Roemeense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie (2) bevat een fout in bijlage XVII, deel F, punt 2, onder g), wat betreft een zin met een tegengestelde betekenis.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 moet derhalve dienovereenkomstig worden gerectificeerd. Deze rectificatie heeft geen betrekking op de overige taalversies,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

(heeft geen betrekking op het Nederlands)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 juni 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/35 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot aanvulling van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 12 van 17.1.2015, blz. 1).


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/4


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1866 VAN DE COMMISSIE

van 3 juli 2019

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 om de overgangsregeling voor PRIIP-producenten die rechten van deelneming in fondsen van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad als onderliggende beleggingsoptie aanbieden op de verlengde vrijstellingstermijn, op grond van dat artikel af te stemmen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) (1), en met name artikel 8, lid 5, daarvan,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ingevolge artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1286/2014 zijn beheermaatschappijen als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), beleggingsmaatschappijen van artikel 27 daarvan en personen die advies verlenen over rechten van deelneming in icbe’s, of rechten van deelneming in icbe’s verkopen, als bedoeld in artikel 1, lid 2, daarvan van de verplichtingen op grond van deze verordening vrijgesteld tot 31 december 2019. Wanneer een lidstaat voorschriften betreffende het format en de inhoud van het essentiële-informatiedocument, als vastgesteld in de artikelen 78 tot en met 81 van Richtlijn 2009/65/EG, toepast op niet-icbe-fondsen die aan retailbeleggers worden aangeboden, geldt de vrijstelling in artikel 32, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1286/2014 voor beheermaatschappijen, beleggingsmaatschappijen en personen die retailbeleggers over rechten van deelneming in dergelijke fondsen advies verlenen of dergelijke rechten van deelneming verkopen. Met het oog op een consistente wettelijke overgangsregeling voor deze fondsen mogen producenten van verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (“PRIIP-producenten”) op grond van artikel 18, derde alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie (3) dergelijke in overeenstemming met deze artikelen opgesteld documenten blijven gebruiken tot en met 31 december 2019 indien ten minste één van de onderliggende beleggingsopties een icbe- of niet-icbe-fonds is.

(2)

Verordening (EU) nr. 1286/2014 is gewijzigd om de overgangsregelingen van artikel 32 daarvan te verlengen tot en met 31 december 2021 (4). Opdat PRIIP-producenten hun verplichtingen met zekerheid kunnen bepalen, moet de datum in artikel 18, derde alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(3)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Deze verordening is gebaseerd op ontwerpen van technische reguleringsnormen die bij de Commissie zijn ingediend door de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (Europese toezichthoudende autoriteiten of “ETA’s”).

(5)

De Europese toezichthoudende autoriteiten hebben geen open publieke raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, en hebben evenmin een analyse gemaakt van de mogelijke gerelateerde kosten en baten, aangezien er al een effectbeoordeling is uitgevoerd voor de technische reguleringsnormen in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653. Deze verordening wijzigt de inhoud van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 niet, noch schept zij nieuwe verplichtingen voor PRIIP’s-producenten of personen die advies verlenen over PRIIP’s of PRIIP’s verkopen, inclusief die van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1286/2014. De Europese toezichthoudende autoriteiten hebben het advies ingewonnen van de Stakeholdersgroep bankwezen die is opgericht overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5), de Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen die is opgericht overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6), en de Stakeholdergroep effecten en markten die is opgericht overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (7),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 18 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 wordt de derde alinea vervangen door het volgende:

“Artikel 14, lid 2, is van toepassing tot en met 31 december 2021.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 juli 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 352 van 9.12.2014, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’S) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (PB L 100 van 12.4.2017, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2019/1156 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het faciliteren van de grensoverschrijdende distributie van collectieve beleggingsfondsen en houdende wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 345/2013, (EU) nr. 346/2013 en (EU) nr. 1286/2014 (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 55).

(5)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

(6)  Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).

(7)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/6


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1867 VAN DE COMMISSIE

van 28 augustus 2019

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van forfaitaire financiering

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (1), en met name artikel 67, lid 5 bis,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het gebruik van de financiële middelen van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (“EFRO”), het Europees Sociaal Fonds (“ESF”), het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (“Elfpo”) en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (“EFMZV”) te vereenvoudigen en zowel de administratieve lasten als het foutenrisico te verminderen, is het passend een vast percentage vast te stellen voor de vergoeding van de kosten aan een of meer begunstigden van in het kader van technische bijstand ondersteunde concrete acties, zonder dat het percentage hoeft te worden gerechtvaardigd. Dat geldt ook voor gevallen waarin de managementautoriteit of het betaalorgaan of een andere instantie concrete acties inzake technische bijstand uitvoert.

(2)

Het vaste percentage is gebaseerd op de maxima en de werkelijke toewijzing voor technische bijstand in programma’s en op absorptiegegevens van eerdere programmeringsperioden. Het gebruik van forfaitaire vergoedingen heeft geen gevolgen voor de financiële toewijzing voor technische bijstand in de goedgekeurde programma’s. Forfaitaire vergoedingen kunnen ook worden gebruikt bij programma’s die door meer dan één fonds worden ondersteund, ook al ontvangt de prioriteit technische bijstand steun uit een ander fonds dan het fonds dat steun verleent voor andere prioriteiten dan technische bijstand in hetzelfde programma.

(3)

Om het financieel beheer binnen de bestaande programmeringsregelingen te vergemakkelijken, moet voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds en het EFMZV ook worden gespecificeerd dat de basis voor de toepassing van het percentage gevormd wordt door de subsidiabele uitgaven in het kader van andere prioriteitsassen dan de prioriteitsas technische bijstand van het programma waarbij deze forfaitaire vergoedingen worden toegepast. Dit vaste percentage mag dus niet worden gebruikt wanneer een programma uitsluitend technische bijstand dekt. Bovendien is voor de bovenvermelde fondsen geen wijziging van het programma vereist wanneer deze forfaitaire vergoedingen worden toegepast.

(4)

Er moet worden gespecificeerd dat de basis voor de toepassing van het vaste percentage wordt gevormd door de subsidiabele uitgaven waarvoor de managementautoriteit of het betrokken controleorgaan de beheersverificaties of, in het geval van het Elfpo, de relevante administratieve controles heeft voltooid.

(5)

Om het risico van dubbele financiering te vermijden wanneer de lidstaten van deze mogelijkheid gebruikmaken, mag de forfaitaire financiering alleen worden toegepast op uitgaven die na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode aan beheersverificatie zijn onderworpen. Om dezelfde reden mag de forfaitaire financiering voor het Elfpo alleen worden toegepast op uitgaven die vanaf het begin van het landbouwbegrotingsjaar, zoals bepaald in artikel 39 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2), dat ingaat op 16 oktober 2019 of van elk volgend landbouwbegrotingsjaar en vervolgens tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode, aan administratieve controles zijn onderworpen. Met het oog op goed financieel beheer moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de in de vorm van forfaitaire financiering vergoede bedragen worden berekend op basis van de wettige en regelmatige uitgaven voor projecten voor niet-technische bijstand.

(6)

Het mechanisme van forfaitaire financiering kan enkel worden gebruikt voor boekjaren die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet afgesloten zijn. Om — in het kader van artikel 9 en artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 — controles van de grondslag voor de berekening van de forfaitaire financiering mogelijk te maken, mag het mechanisme van forfaitaire financiering voor het Elfpo alleen worden gebruikt voor uitgaven vanaf het begin van het landbouwbegrotingsjaar dat ingaat op 16 oktober 2019 of vanaf enig daaropvolgend landbouwbegrotingsjaar.

(7)

Om een snelle toepassing van de in deze verordening vastgestelde maatregelen mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, zodat ze tijdig tijdens het lopende boekjaar — en voor het Elfpo tijdens het landbouwbegrotingsjaar dat ingaat op 16 oktober 2019 — kan worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt forfaitaire financiering vastgesteld voor de vergoeding door de managementautoriteit van de kosten van in het kader van de prioriteitsas technische bijstand gefinancierde concrete acties op initiatief van de lidstaten aan een of meer begunstigden binnen een programma.

2.   In het geval van het Elfpo stelt deze verordening forfaitaire financiering vast voor de vergoeding door het betaalorgaan of een ander orgaan zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van de kosten van concrete acties inzake technische bijstand op initiatief van de lidstaten aan een of meer begunstigden binnen een programma. Wanneer een betaalorgaan of een ander orgaan rechtstreeks concrete acties inzake technische bijstand onderneemt, kan de vergoeding van de kosten van deze concrete acties ook worden vastgesteld op basis van deze forfaitaire financiering.

Artikel 2

Forfaitaire financiering

1.   Het totale te vergoeden bedrag voor concrete acties die in het kader van de prioriteitsas technische bijstand van een programma worden gefinancierd, kan worden berekend als een vast percentage van de uitgaven voor concrete acties in het kader van andere prioriteitsassen van het programma dan de prioriteitsas technische bijstand. In het geval van het Elfpo kan technische bijstand worden berekend als een vast percentage van de uitgaven voor concrete acties in het kader van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling zoals bedoeld in titel III, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3).

2.   Dit vaste percentage wordt vastgesteld op 4 % voor door het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds of het Elfpo ondersteunde programma’s en op 6 % voor door het EFMZV ondersteunde programma’s. Voor door het EFRO ondersteunde programma’s in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” wordt het vaste percentage vastgesteld op 6 %. Het berekende bedrag kan aan één begunstigde worden vergoed of worden gesplitst om meer begunstigden te vergoeden.

3.   Alleen uitgaven die overeenkomstig artikel 125, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 na de inwerkingtreding van deze verordening aan beheersverificaties zijn onderworpen, kunnen worden opgenomen in de grondslag voor de berekening van het vaste percentage vanaf het boekjaar dat ingaat op 1 juli 2019 of vanaf enig daaropvolgend boekjaar. In het geval van het Elfpo mogen alleen uitgaven die aan administratieve controles zijn onderworpen overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vanaf het landbouwbegrotingsjaar dat op 16 oktober 2019 ingaat of vanaf een volgend landbouwbegrotingsjaar, worden opgenomen in de grondslag voor de berekening van het vaste percentage.

4.   Wanneer deze forfaitaire financiering wordt gebruikt, wordt deze uitsluitend toegepast tot het einde van de subsidiabiliteitsperiode voor de vergoeding van de kosten voor technische bijstand en, voor het Elfpo, gedurende het relevante landbouwbegrotingsjaar.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

(2)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(3)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/9


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1868 VAN DE COMMISSIE

van 28 augustus 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1031/2010 om de veiling van emissierechten in overeenstemming te brengen met de EU-ETS-regels voor de periode 2021-2030 en met de classificatie van emissierechten als financiële instrumenten overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (1), en met name artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, en artikel 10 bis, lid 8,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sinds 2012 worden emissierechten geveild overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie (2). De emissierechten worden door een gemeenschappelijk veilingplatform voor 25 lidstaten en 3 EER-EVA-staten en door een klein aantal “opt-out”-platforms geveild.

(2)

Richtlijn 2003/87/EG is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad (3) om vanaf 2021 via het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie (EU-ETS) kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen te bevorderen. De veiling van emissierechten is de algemene regel voor de van emissierechten gebleven waarbij het aandeel te veilen emissierechten 57 % van de totale hoeveelheid emissierechten moet zijn.

(3)

De bij Richtlijn (EU) 2018/410 ingevoerde nieuwe elementen in verband met de bepaling van de jaarlijks te veilen hoeveelheid emissierechten moeten in Verordening (EU) nr. 1031/2010 worden opgenomen. Er moet met name rekening worden gehouden met de mogelijkheid om de hoeveelheid te veilen emissierechten met maximaal 3 % van de totale hoeveelheid emissierechten te verminderen om de hoeveelheid kosteloos toe te wijzen emissierechten (buffer voor kosteloze toewijzing) te vergroten. Bovendien maakt de herziening van Richtlijn 2003/87/EG wijzigingen mogelijk in de jaarlijks te veilen hoeveelheden als gevolg van: vrijwillige annulering van emissierechten door de lidstaten in geval van sluiting van capaciteit voor de opwekking van elektriciteit; de herinvoering in het EU-ETS van installaties die minder dan 2 500 ton kooldioxide uitstoten; en de flexibiliteit tussen de ETS- en niet-ETS-sectoren om het de lidstaten gemakkelijker te maken de nationale reductiestreefcijfers in niet-ETS-sectoren te behalen zoals bepaald in artikel 6 van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (4).

(4)

Bij Richtlijn 2003/87/EG is het moderniseringsfonds opgericht om de energie-efficiëntie te verbeteren en de energiesystemen van bepaalde lidstaten te moderniseren, en is het innovatiefonds opgericht om investeringen in innovatieve technologieën te ondersteunen. Beide fondsen worden gefinancierd door de veiling van emissierechten op het gemeenschappelijk veilingplatform door de Europese Investeringsbank (EIB). Derhalve moet de EIB de veiler voor de twee fondsen worden zonder deel uit te maken van de gezamenlijke aanbestedingsprocedure voor het gemeenschappelijke veilingplatform. De desbetreffende hoeveelheden emissierechten moeten op dezelfde veilingen worden geveild als de hoeveelheden die de lidstaten en de EER-EVA-staten die aan het gemeenschappelijke veilingplatform deelnemen, veilen.

(5)

Met het oog op het moderniseringsfonds is in Richtlijn 2003/87/EG bepaald dat 2 % van de totale hoeveelheid emissierechten moeten worden geveild en dat de in aanmerking komende lidstaten daarnaast overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b), en artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG emissierechten aan dit fonds mogen toevoegen. Van de EIB wordt gevraagd te waarborgen dat die emissierechten in overeenstemming met de beginselen en modaliteiten van het veilingproces worden geveild, waarbij de gelijke verdeling van veilinghoeveelheden een belangrijk element is.

(6)

Teneinde de beschikbaarheid van fondsen voor innovatie in koolstofarme technologieën en de goede werking van de koolstofmarkt te waarborgen, moeten de hoeveelheden van het innovatiefonds in beginsel in gelijke jaarlijkse hoeveelheden worden geveild. De Commissie moet echter om de twee jaar de verdeling van voor het innovatiefonds te veilen emissierechten aanpassen en daarbij rekening houden met de resultaten van elke oproep tot het indienen van voorstellen. De eerste aanpassing moet uiterlijk op 30 juni 2022 plaatsvinden.

(7)

Om het mogelijk te maken dat een lidstaat in geval van sluiting van capaciteit voor de opwekking van elektriciteit op zijn grondgebied emissierechten uit zijn hoeveelheid te veilen rechten kan annuleren, moet een kennisgevingsprocedure worden ingesteld. De desbetreffende lidstaat moet de Commissie via een uniform model in kennis stellen van zijn voornemen emissierechten te annuleren waarbij bewijsstukken en informatie over de gesloten installatie, de geplande hoeveelheid en het tijdstip van de annulering worden verstrekt. Om de werking van de bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (5) ingestelde marktstabiliteitsreserve te behouden, moet de hoeveelheid van de annulering pas van de veilinghoeveelheden van de lidstaat worden afgetrokken nadat de aanpassingen uit hoofde van de marktstabiliteitsreserve voor het respectieve jaar zijn gedaan. Om de transparantie te waarborgen, moet de Commissie de overeenkomstig het model door de lidstaten verstrekte informatie bekendmaken, tenzij het om beschermde, vertrouwelijke informatie gaat.

(8)

Om de integriteit van de koolstofmarkt te versterken, worden emissierechten krachtens Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (6) sinds 2018 als financiële instrumenten geclassificeerd. Voorheen werden krachtens Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad (7) alleen derivaten van emissierechten als financiële instrumenten erkend. Door de nieuwe classificatie komt de spothandel op de secundaire markt voor emissierechten onder het toepassingsgebied van onder meer Richtlijn 2014/65/EU, Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (8), en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (9) te vallen. Het proces van het veilen van emissierechten (primaire markt) blijft echter uitsluitend het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 596/2014.

(9)

Om de veiling van emissierechten op het nieuwe regelgevingskader voor financiële markten af te stemmen, moet het systeem dat voor de bewaking en rapportage van veilingen is ingesteld, worden herzien. Aangezien het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 596/2014 is uitgebreid en ook op de veiling van emissierechten van toepassing is, zijn de functies van de bewaking en de preventie van marktmisbruik betreffende veilingen de verantwoordelijkheid van de bevoegde nationale autoriteiten. Krachtens Verordening (EU) nr. 596/2014 moeten de bevoegde nationale autoriteiten actief gevallen van marktmisbruik opsporen en onderzoeken. De noodzakelijke functies ter bewaking van veilingen moeten worden uitgevoerd door de veilingplatforms, de Commissie, de lidstaten en de bevoegde nationale autoriteiten en de bepalingen waarin de verplichting is vastgelegd een veilingtoezichthouder te benoemen, moeten worden geschrapt. Aangezien Verordening (EU) nr. 596/2014 rechtstreeks op veilingen van toepassing is, zijn bovendien de specifieke bepalingen over marktmisbruik van Verordening (EU) nr. 1031/2010 overbodig geworden en moeten deze worden geschrapt.

(10)

Om de bevoegde nationale autoriteiten die voor het toezicht op marktmisbruik verantwoordelijk zijn, op een kostenefficiënte en evenredige wijze van de benodigde meldingsgegevens te voorzien, moet Verordening (EU) nr. 1031/2010 de benodigde verplichtingen voor de melding van transacties weerspiegelen die in Verordening (EU) nr. 600/2014 zijn vastgelegd, en ervoor zorgen dat deze, wat de melding van veilingtransacties betreft, op veilingplatforms van toepassing zijn. Dit is nodig omdat bij Verordening (EU) nr. 596/2014 die nu op veilingen van toepassing is, geen op zichzelf staand mechanisme voor de melding van transacties is ingesteld, maar wordt teruggegrepen op de verzameling van gegevens krachtens Verordening (EU) nr. 600/2014.

(11)

Het is essentieel om een competitief aanbestedingsproces voor veilingplatforms te garanderen en om de relevante criteria dienovereenkomstig vast te stellen. Wat de door de succesvolle bieders te betalen vergoedingen betreft, moet het mogelijk zijn het huidige maximumvergoedingsniveau beperkt te verhogen indien de aanbestedingsprocedure hierin voorziet en de jaarlijks te veilen hoeveelheden als gevolg van de werking van de marktstabiliteitsreserve met meer dan 200 miljoen emissierechten worden verminderd.

(12)

Bij de aanbesteding van het gemeenschappelijke veilingplatform kan ervoor worden gezorgd dat de selectiecriteria ook worden uitgebreid tot gereglementeerde markten van energieproducten waar nog geen secundaire markt voor emissierechten tot stand is gebracht. Indien een dergelijke gereglementeerde markt wordt geselecteerd om veilingplatform te worden, moet worden vereist dat dit platform ten minste zestig handelsdagen vóór de eerste veiling in werking treedt. Dit is noodzakelijk om de prijs van de secundaire markt op het tijdstip van de veilingen (“reserveringsprijs”) vast te stellen in geval van annulering van veilingen en de vergoeding van de bieder vast te stellen, die is gekoppeld aan de vergelijkbare vergoeding die op de secundaire markt wordt betaald. Daarnaast moeten de Commissie en deelnemende lidstaten in omstandigheden die een zorgvuldige aanbestedende dienst niet kon voorzien, de huidige maximumduur van contracten van vijf jaar tot zeven jaar kunnen verlengen overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (10) (“het Financieel Reglement”). Om de marktomstandigheden te verifiëren en de nieuwe aanbestedingen tijdens de looptijd van het contract voor te bereiden, moet de Commissie overeenkomstig het Financieel Reglement een voorafgaande marktconsultatie kunnen uitvoeren.

(13)

Om het veilingproces te vereenvoudigen, moet de vaststelling van de jaarlijks te veilen hoeveelheden flexibeler worden, voor het geval wijzigingen van maximaal 50 000 emissierechten noodzakelijk zijn. Eventuele wijzigingen onder deze drempelwaarde mogen niet leiden tot een wijziging van het veilingvolume van het daaropvolgende jaar, tenzij een lidstaat daar uitdrukkelijk om verzoekt. Bovendien moet de procedure voor de vaststelling en bekendmaking van veilingkalenders worden vereenvoudigd in die zin dat de Commissie hierover niet langer advies hoeft te geven. De veilingkalender moet echter bekend worden gemaakt nadat de Commissie krachtens de overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen een intern besluit over de met de veilingkalender overeenkomende veilingtabel heeft genomen.

(14)

Om de hernieuwde aanwijzing van “opt-out”-platforms te vereenvoudigen, moet bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 uitsluitend worden gewijzigd voor wat betreft de opneming van nieuwe entiteiten op de lijst van “opt-out”-platforms, of wat betreft een hernieuwde opneming onder andere voorwaarden. Indien hetzelfde “opt-out”-platform onder dezelfde voorwaarden door zijn lidstaat wordt aangewezen, moet de opneming ervan derhalve onder dezelfde voorwaarden en verplichtingen als de eerste opneming worden verlengd zonder wijziging van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010. Hiertoe is wel een bevestiging van de lidstaat en de Commissie nodig dat aan de eisen van deze verordening en de doelstellingen van artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG is voldaan.

(15)

Om cumulatie van geannuleerde hoeveelheden in geval van meerdere geannuleerde veilingen te voorkomen, moet het mogelijk worden gemaakt de geannuleerde hoeveelheden gelijkmatig te verspreiden over die volgende veilingen die geen geannuleerde hoeveelheden van eerder geannuleerde veilingen bevatten.

(16)

Verordening (EU) nr. 1031/2010 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 1031/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 1 en 2 worden geschrapt;

b)

de punten 3 en 4 worden vervangen door:

“3.

“tweedaagse spot”: emissierechten die worden geveild en die op een overeengekomen tijdstip ten laatste op de tweede handelsdag na de dag van de veiling moeten worden geleverd;

4.

“vijfdaagse futures”: emissierechten die worden geveild en die op een overeengekomen dag ten laatste op de vijfde handelsdag na de dag van de veiling moeten worden geleverd;”;

c)

de punten 8, 9 en 10 worden vervangen door:

“8.

“beleggingsonderneming”: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (*);

9.

“kredietinstelling”: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (**);

10.

“financieel instrument”: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2014/65/EU;

(*)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349)."

(**)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).”"

d)

de punten 12, 13 en 14 worden vervangen door:

“12.

“moederonderneming”: hetzelfde als in artikel 2, punt 9, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (*);

13.

“dochteronderneming”: hetzelfde als in artikel 2, punt 10, van Richtlijn 2013/34/EU;

14.

“verbonden onderneming”: hetzelfde als in artikel 2, punt 12, van Richtlijn 2013/34/EU;

(*)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).”"

e)

de punten 17 tot en met 19 worden vervangen door:

“17.

“witwassen van geld”: hetzelfde als in artikel 1, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (*) in combinatie met artikel 1, leden 4 en 6, van die richtlijn;

18.

“financiering van terrorisme”: hetzelfde als in artikel 1, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 in combinatie met artikel 1, lid 6, van die richtlijn;

19.

“criminele activiteit”: hetzelfde als in artikel 3, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849;

(*)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).”;"

f)

punt 21 wordt vervangen door:

“21.

“aangewezen tegoedrekening”: één of meer typen tegoedrekening waarin de uit hoofde van artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde toepasselijke gedelegeerde handelingen voorzien met het oog op de deelname aan of de organisatie van het veilingproces, met inbegrip van de bewaring van als borg gedeponeerde emissierechten in afwachting van de levering daarvan overeenkomstig deze verordening;”;

g)

de punten 23 en 24 worden vervangen door:

“23.

“cliëntenonderzoeksmaatregelen”: hetzelfde als de cliëntenonderzoeksmaatregelen in artikel 13 van Richtlijn (EU) 2015/849 en de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen in de artikelen 18, 18 bis en 20 in combinatie met de artikelen 22 en 23 van die richtlijn;

24.

“uiteindelijk begunstigde”: hetzelfde als in artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849;”;

h)

de punten 26, 27 en 28 worden vervangen door:

“26.

“politiek prominente personen”: hetzelfde als in artikel 3, punt 9, van Richtlijn (EU) 2015/849;

27.

“marktmisbruik”: hetzelfde als in artikel 1 van Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*);

28.

“handel met voorwetenschap”: hetzelfde als in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 596/2014 en als verboden in artikel 14, onder a) en b), van die verordening;

(*)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).”;"

i)

het volgende punt 28 bis wordt ingevoegd:

“28 bis.

“wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap”: hetzelfde als in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 596/2014 en als verboden in artikel 14, onder c), van die verordening;”;

j)

de punten 29 en 30 worden vervangen door:

“29.

“voorwetenschap”: hetzelfde als in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 596/2014;

30.

“marktmanipulatie”: hetzelfde als in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 596/2014 en als verboden in artikel 15 van die verordening;”;

k)

punt 39 wordt vervangen door:

“39.

“gereglementeerde markt”: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 21, van Richtlijn 2014/65/EU;”;

l)

punt 41 wordt geschrapt;

m)

punt 42 wordt vervangen door:

“42.

“marktexploitant”: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/65/EU;”;

n)

in punt 43, worden de punten b) tot en met f) vervangen door:

“b)

voor de toepassing van artikel 18, lid 2, van deze verordening: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 55, onder a), van Richtlijn 2014/65/EU, met inachtneming van de eisen van artikel 5, lid 4, van die richtlijn;

c)

voor de toepassing van artikel 19, lid 2, van deze verordening met betrekking tot de in artikel 18, lid 1, onder b), van deze verordening bedoelde personen: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 55, onder a), van Richtlijn 2014/65/EU, met inachtneming van de eisen van artikel 5, lid 4, van die richtlijn;

d)

voor de toepassing van artikel 19, lid 2, van deze verordening met betrekking tot de in artikel 18, lid 1, onder c), van deze verordening bedoelde personen: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 43, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

e)

voor de toepassing van artikel 19, lid 2, van deze verordening met betrekking tot de in artikel 18, lid 1, onder d), van deze verordening bedoelde bedrijfsgroepen: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 55, onder a), van Richtlijn 2014/65/EU;

f)

voor de toepassing van artikel 35, leden 4, 5 en 6, van deze verordening: hetzelfde als in artikel 4, lid 1, punt 55, onder b), van Richtlijn 2014/65/EU;”;

o)

punt 44 wordt vervangen door:

“44.   exitstrategie: een of meer overeenkomstig de aanwijzingscontracten van het betrokken veilingplatform opgestelde documenten met de gedetailleerde maatregelen die zijn gepland om ervoor te zorgen dat:“”

a)

alle materiële en immateriële activa die voor de ononderbroken voortzetting van de veilingen en de goede werking van het veilingproces door de opvolger van het veilingplatform noodzakelijk zijn, worden overgedragen;

b)

alle informatie met betrekking tot het veilingproces wordt verschaft die noodzakelijk is voor de aanbestedingsprocedure voor de aanwijzing van de opvolger van het veilingplatform;

c)

de technische bijstand wordt geboden die het voor de aanbestedende instanties of de opvolger van het veilingplatform, of een combinatie van beide, mogelijk maakt de krachtens a) en b) verstrekte informatie te begrijpen, er toegang toe te hebben of er gebruik van te maken.”.

3)

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de derde alinea geschrapt;

b)

in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

“c)

het aantal emissierechten in gehele veelvouden van kavels van 500 emissierechten;”;

c)

lid 5 wordt vervangen door:

“5.   Het in ontvangst nemen, doorgeven en uitbrengen van een bieding door een beleggingsonderneming of kredietinstelling op een veilingplatform wordt geacht een beleggingsdienst in de zin van artikel 4, lid 1, punt 2, van Richtlijn 2014/65/EU te zijn.”.

4)

In artikel 7 worden de leden 7 en 8 vervangen door:

“7.   Vóór het begin van de veiling stelt het veilingplatform de wijze van toepassing van lid 6 vast, na raadpleging overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 5, van de desbetreffende aanbestedende dienst en na de in artikel 56 bedoelde bevoegde nationale autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld.

In de periode tussen twee biedingsintervallen op hetzelfde veilingplatform, kan dat veilingplatform die wijze van toepassing wijzigen. Het stelt de desbetreffende aanbestedende dienst overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 5, en de bevoegde nationale autoriteiten als bedoeld in artikel 56 daarvan onverwijld in kennis.

Het betrokken veilingplatform houdt daarbij zo veel mogelijk rekening met het advies van de desbetreffende aanbestedende dienst, zo dit is gegeven.

8.   Wanneer een veiling van onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten wordt geannuleerd, wordt het volume daarvan gelijkmatig verdeeld over de volgende vier veilingen die op hetzelfde veilingplatform zijn gepland. Indien de van geannuleerde veilingen afkomstige hoeveelheid van een lidstaat niet overeenkomstig de eerste zin gelijkmatig kan worden verdeeld, veilt de desbetreffende lidstaat die rechten in minder dan vier veilingen in hoeveelheden overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening.

Wanneer een veiling van onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten wordt geannuleerd, wordt het volume daarvan gelijkmatig verdeeld over de volgende twee veilingen die op hetzelfde veilingplatform zijn gepland. Indien de van geannuleerde veilingen afkomstige hoeveelheid van een lidstaat niet overeenkomstig de vorige zin gelijkmatig kan worden verdeeld, veilt de desbetreffende lidstaat die rechten in de eerstvolgende veiling in hoeveelheden overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deze verordening.

Indien een veiling die reeds hoeveelheden uit een eerdere geannuleerde veiling omvat, wordt geannuleerd, wordt het volume ervan gespreid overeenkomstig de eerste en tweede alinea vanaf de eerste veiling waarvoor geen andere aanpassingen wegens eerdere annuleringen gelden.”.

5)

In artikel 8 worden de leden 3 tot en met 6 vervangen door:

“3.   In uitzonderlijke omstandigheden kan een veilingplatform, na raadpleging van de Commissie, het tijdstip van een biedingsinterval wijzigen door alle personen voor wie dit gevolgen kan hebben, daarvan in kennis te stellen. Het desbetreffende veilingplatform houdt daarbij zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie, zo dit is gegeven.

4.   Uiterlijk vanaf de zesde veiling houdt het overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatform ten minste wekelijks een veiling van onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten en ten minste om de twee maanden een veiling van onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten.

Geen enkel ander veilingplatform houdt op meer dan twee dagen per week veilingen op dezelfde dag waarop een overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatform een veiling houdt. Ingeval het overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatform op meer dan twee dagen per week veilingen houdt, bepaalt het en maakt het bekend op welke twee dagen geen andere veilingen mogen worden gehouden. Dit doet het uiterlijk bij de in artikel 11 bedoelde vaststelling en bekendmaking.

5.   De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die moeten worden geveild op het veilingplatform dat overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening is aangewezen, wordt gelijkmatig verdeeld over de veilingen die in een gegeven jaar worden gehouden, met dien verstande dat de hoeveelheid die in de loop van de maand augustus wordt geveild, de helft bedraagt van de hoeveelheid die op veilingen in de andere maanden van het jaar wordt geveild.

De hoeveelheid onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die moeten worden geveild op het veilingplatform dat overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening is aangewezen, wordt in beginsel gelijkmatig verdeeld over de veilingen die in een gegeven jaar worden gehouden, met dien verstande dat de hoeveelheid die in de loop van de maand augustus wordt geveild, de helft bedraagt van de hoeveelheid die op veilingen in de andere maanden van het jaar wordt geveild.

Indien de jaarlijks te veilen hoeveelheid emissierechten van een lidstaat niet overeenkomstig artikel 6, lid 1, gelijkmatig in kavels van 500 emissierechten over de veilingen in een gegeven jaar kunnen worden verdeeld, verdeelt het desbetreffende veilingplatform die hoeveelheid over minder veilingsdagen, waarbij wordt gewaarborgd dat de hoeveelheid ten minste op kwartaalbasis wordt geveild.

6.   Aanvullende bepalingen over tijdstippen en frequentie van de veilingen die door andere dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms worden gehouden, zijn vervat in artikel 32.”.

6)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea wordt vervangen door:

“Onverminderd de toepassing van de in artikel 58 bedoelde regels in daarvoor in aanmerking komende gevallen, kan een veilingplatform een veiling annuleren als het goede verloop van die veiling wordt verstoord of dreigt te worden verstoord. De hoeveelheid emissierechten van de geannuleerde veilingen wordt overeenkomstig artikel 7, lid 8, verdeeld.”;

b)

de tweede en derde alinea worden geschrapt.

7)

In artikel 10 wordt de leden 1 tot en met 4 vervangen door:

“1.   De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die met ingang van 2019 in een gegeven kalenderjaar wordt geveild, is gelijk aan de overeenkomstig artikel 10, leden 1 en 1 bis, van die richtlijn vastgestelde hoeveelheid emissierechten.

2.   De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in een gegeven kalenderjaar door elke lidstaat moet worden geveild, wordt gebaseerd op de hoeveelheid emissierechten overeenkomstig lid 1 van dit artikel en het aandeel van de emissierechten van die lidstaat dat overeenkomstig artikel 10, lid 2, van die richtlijn is vastgesteld.

3.   Bij de vaststelling van de onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende hoeveelheid emissierechten die elke lidstaat overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel elk kalenderjaar moet veilen, wordt rekening gehouden met artikel 10 bis, lid 5 bis, van Richtlijn 2003/87/EG, de aanpassingen overeenkomstig artikel 1, leden 5 en 8, van Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad (*), de aanpassingen overeenkomstig artikel 10 quater, artikel 12, lid 4, en de artikelen 24, 27 en 27 bis van Richtlijn 2003/87/EG en overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (**).

4.   Onverminderd Besluit (EU) 2015/1814 wordt elke latere wijziging van de te veilen hoeveelheid emissierechten in een gegeven kalenderjaar verrekend in de hoeveelheid emissierechten die het daaropvolgende kalenderjaar wordt geveild.

In uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer de cumulatieve jaarlijkse waarde van dergelijke aanpassingen voor een bepaalde lidstaat niet meer dan 50 000 emissierechten bedraagt, mogen deze aanpassingen worden verrekend in de hoeveelheid emissierechten die in de daaropvolgende kalenderjaren wordt geveild, tenzij een lidstaat de Commissie uiterlijk op 30 april 2020 verzoekt deze drempelwaarde voor de periode vanaf 2021 niet voor deze lidstaat toe te passen.

Een hoeveelheid emissierechten die wegens de in artikel 6, lid 1, vereiste afronding in een gegeven kalenderjaar niet kan worden geveild, wordt verrekend met de hoeveelheid emissierechten die in het daaropvolgende kalenderjaar moet worden geveild.

(*)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1)."

(**)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).”."

8)

Artikel 11 wordt vervangen door:

Artikel 11

Kalender voor de afzonderlijke veilingen van onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms worden geveild

Na raadpleging van de Commissie stellen de overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms de veilingkalender vast, met inbegrip van de biedingsintervallen, de afzonderlijke hoeveelheden, de data van de veilingen alsook het veilingproduct en de betalings- en leveringsdata voor de onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die elk kalenderjaar in de afzonderlijke veilingen zullen worden geveild. De desbetreffende veilingplatforms maken de veilingkalender uiterlijk op 15 juli van het voorafgaande jaar of zo spoedig mogelijk daarna bekend, op voorwaarde dat de Commissie de centrale administrateur van het EU-transactielogboek (EUTL) de opdracht heeft gegeven de met de veilingkalender overeenkomende veilingtabel in het EUTL in te voeren overeenkomstig de krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen.”.

9)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)

aan lid 1, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

“Artikel 10, lid 4, is van toepassing op elke latere wijziging van de te veilen hoeveelheid emissierechten.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Voor elk kalenderjaar van een gegeven handelsperiode wordt de onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende hoeveelheid emissierechten die door elke lidstaat moet worden geveild, gebaseerd op de hoeveelheid emissierechten overeenkomstig lid 1 van dit artikel en het aandeel van de emissierechten van die lidstaat dat overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG is vastgesteld.”.

10)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Kalender voor de afzonderlijke veilingen van onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms worden geveild”;

b)

lid 1 wordt geschrapt;

c)

in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:

“2.   Na raadpleging van de Commissie stellen de overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms de veilingkalenders vast, met inbegrip van de biedingsintervallen, de afzonderlijke hoeveelheden, de data van de veilingen alsook het veilingproduct en de betalings- en leveringsdata voor de onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in de afzonderlijke veilingen voor elk kalenderjaar zullen worden geveild. De desbetreffende veilingplatforms maken de veilingkalender uiterlijk op 30 september van het voorafgaande jaar of zo spoedig mogelijk daarna bekend, op voorwaarde dat de Commissie de centrale administrateur van het EUTL de opdracht heeft gegeven de met de veilingkalender overeenkomende veilingtabel in het EUTL in te voeren overeenkomstig de krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen. Onverminderd de uiterste termijn voor de bekendmaking van de veilingkalender voor onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten overeenkomstig artikel 11 van deze verordening, mogen de desbetreffende veilingplatforms tegelijkertijd de veilingkalenders voor onder hoofdstuk II en onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten bepalen.”;

d)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

“3.   De overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms baseren hun vaststellingen en bekendmakingen uit hoofde van lid 2 van dit artikel op het door de Commissie krachtens artikel 3 sexies, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde besluit.

4.   De bepalingen betreffende de kalender voor de afzonderlijke veilingen van onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door andere dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms worden gehouden, worden vastgesteld en bekendgemaakt overeenkomstig artikel 32 van deze verordening.

Artikel 32 is ook van toepassing op veilingen die worden gehouden overeenkomstig artikel 30, lid 7, tweede alinea, door het veilingplatform dat overeenkomstig artikel 26, lid 1, is aangewezen.”.

11)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

de eventuele schorsing van een ander veilingplatform dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms, overeenkomstig de krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen;”;

ii)

punt f), wordt vervangen door:

“f)

de resterende emissierechten in de reserve voor nieuwkomers overeenkomstig artikel 10 bis, lid 7, van Richtlijn 2003/87/EG en emissierechten die niet overeenkomstig artikel 10 quater van die richtlijn zijn toegewezen;”;

iii)

punt j) wordt vervangen door:

“j)

het niet ter veiling brengen van emissierechten op grond van artikel 22, lid 5;”;

iv)

punt l) wordt vervangen door:

“l)

op grond van Besluit (EU) 2015/1814 noodzakelijke aanpassingen, die uiterlijk op 15 juli van een bepaald jaar of zo snel mogelijk daarna worden vastgesteld en bekendgemaakt;”;

v)

het volgende punt m) wordt toegevoegd:

“m)

annulering van emissierechten krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Wanneer bij deze verordening niet is bepaald hoe een wijziging moet worden geïmplementeerd, implementeert het betrokken veilingplatform die wijziging pas na raadpleging van de Commissie. Artikel 11 en artikel 13, lid 2, zijn van toepassing.”.

12)

Artikel 15 wordt vervangen door:

Artikel 15

Personen die rechtstreeks biedingen mogen uitbrengen in een veiling

Alleen personen die overeenkomstig artikel 18 gerechtigd zijn om een verzoek tot toelating om te bieden in te dienen en die overeenkomstig de artikelen 19 en 20 de toelating hebben om te bieden, mogen rechtstreeks biedingen uitbrengen in een veiling.”.

13)

Artikel 16, lid 2, tweede alinea, wordt vervangen door:

“Daarnaast kan een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform bieders de mogelijkheid bieden om via een specifieke verbinding met de elektronische interface toegang te hebben tot zijn veilingen.”.

14)

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1, onder b) en c), wordt vervangen door:

“b)

over een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2014/65/EU beschikkende beleggingsondernemingen die voor eigen rekening of voor cliënten biedingen uitbrengen;

c)

over een vergunning overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (*) beschikkende kredietinstellingen die voor eigen rekening of voor cliënten biedingen uitbrengen;

(*)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).”;"

b)

lid 2 wordt vervangen door:

“2.   Onverminderd de vrijstelling waarin artikel 2, lid 1, onder j), van Richtlijn 2014/65/EU voorziet, zijn onder die vrijstelling vallende personen aan wie overeenkomstig artikel 59 van deze verordening een vergunning is verleend, gerechtigd een aanvraag tot toelating in te dienen om hetzij voor eigen rekening, hetzij voor cliënten van hun hoofdbedrijf rechtstreeks biedingen uit te brengen in veilingen, mits een lidstaat waarin zij zijn gevestigd wetgeving heeft vastgesteld die de bevoegde nationale instantie van die lidstaat in staat stelt hen vergunning te verlenen om voor eigen rekening of voor cliënten van hun hoofdbedrijf biedingen uit te brengen.”;

c)

lid 3 wordt geschrapt;

d)

lid 6 wordt geschrapt.

15)

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt vervangen door:

“4.   De aanvraag tot toelating om te bieden, inclusief eventuele ondersteunende documenten, wordt op verzoek ter inzage gegeven aan de bevoegde nationale rechtshandhavingsinstanties van een lidstaat die een onderzoek uitvoeren als bedoeld in artikel 62, lid 3, onder e), en eventuele bevoegde instanties van de Unie die grensoverschrijdende onderzoeken uitvoeren.”;

b)

lid 6 wordt geschrapt.

16)

In artikel 21, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

“In dergelijke gevallen meldt het betrokken veilingplatform zulks overeenkomstig artikel 55, lid 2, van deze verordening aan de in artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde financiële-inlichtingeneenheid (FIE).”.

17)

In artikel 22 worden de leden 3 en 4 vervangen door:

“3.   Voor lidstaten die niet deelnemen aan gezamenlijke acties als bedoeld in artikel 26, lid 1, wijst de aanwijzende lidstaat de veiler, met inbegrip van elk daarmee verbonden clearingsysteem of afwikkelingssysteem, aan, zodat de nodige regelingen met de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms kunnen worden getroffen en ten uitvoer kunnen worden gelegd om de veiler in staat te stellen voor de aanwijzende lidstaat op dergelijke veilingplatforms emissierechten te veilen onder onderling overeengekomen voorwaarden, overeenkomstig artikel 30, lid 7, tweede alinea, en artikel 30, lid 8, eerste alinea.

4.   De lidstaten maken geen voorwetenschap bekend aan personen die werken voor een veiler, tenzij de persoon die werkt voor of optreedt namens de lidstaat dat doet op een “need-to-know”-basis in het kader van de normale uitoefening van zijn werk, beroep of functie en de betrokken lidstaat zich ervan heeft overtuigd dat de veiler passende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van handel met voorwetenschap of de wederrechtelijke mededeling van voorwetenschap door een persoon die voor een veiler werkt, in aanvulling op de maatregelen die zijn opgenomen in artikel 18, lid 8, en artikel 19, lid 10, van Verordening (EU) nr. 596/2014.”.

18)

De titel van hoofdstuk VI wordt geschrapt.

19)

De artikelen 24 en 25 worden vervangen door:

Artikel 24

Veiling van emissierechten voor het innovatiefonds en het moderniseringsfonds

1.   De Europese Investeringsbank (EIB) is, overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8, eerste alinea, en artikel 10 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG, de veilingmeester voor de vanaf 2021 op het overeenkomstig artikel 26, lid 1, eerste alinea, van deze verordening aangewezen veilingplatform te veilen emissierechten. Artikel 22, leden 2 en 4, artikel 23, lid 1, en artikel 52, lid 1, zijn van overeenkomstige toepassing op de EIB. Uiterlijk 15 dagen na het einde van de maand waarin veilingopbrengsten zijn gegenereerd, zorgt de EIB er als veiler voor dat deze veilingopbrengsten voor de toepassing van artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG op een bankrekening wordt gestort waarvan de Commissie de EIB in kennis heeft gesteld. Overeenkomstig de overeenkomst tussen de Commissie en de EIB uit hoofde van artikel 20, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/856 van de Commissie (*) mag de EIB alvorens uit te betalen aanvullende vergoedingen voor het houden en uitkeren van opbrengsten in mindering brengen.

2.   De overeenkomstig lid 1 jaarlijks te veilen hoeveelheid emissierechten wordt samen met de jaarlijks door de lidstaten die deelnemen aan de gezamenlijke actie overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening, te veilen emissierechten geveild en wordt overeenkomstig artikel 8, lid 5, van deze verordening gelijkmatig verdeeld.

3.   De hoeveelheid emissierechten krachtens artikel 10 bis, lid 8, van Richtlijn 2003/87/EG wordt in beginsel in de tienjarige periode vanaf 1 januari 2021 in gelijke jaarlijkse hoeveelheden geveild.

De Commissie evalueert de verdeling van de emissierechten die na het gunningsbesluit van elke oproep tot het indienen van voorstellen overeenkomstig de krachtens artikel 10 bis, lid 8, vierde alinea, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen nog moeten worden geveild. Een dergelijke evaluatie wordt om de twee jaar uitgevoerd, waarbij de eerste evaluatie uiterlijk op 30 juni 2022 plaatsvindt. Bij elke evaluatie wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de steun die voor toekomstige oproepen tot het indienen van voorstellen beschikbaar is, het maximumbedrag dat uit het innovatiefonds aan steun voor projectontwikkelingsbijstand beschikbaar is, het deel van het totale bedrag aan steun uit het innovatiefonds dat de Commissie voor de oproep tot het indienen van voorstellen voor kleinschalige projecten heeft gereserveerd, de steun die voor de geselecteerde projecten is voorzien, alsmede de uitbetaling en het terugvorderingspercentage.

Artikel 25

Procedure voor de annulering van emissierechten krachtens artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG

1.   Elke lidstaat die voornemens is in geval van sluiting van capaciteit voor de opwekking van elektriciteit op zijn grondgebied overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG emissierechten uit de totale hoeveelheid door hem te veilen emissierechten te annuleren, stelt de Commissie uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar volgende op het jaar van sluiting via het model dat in bijlage I bij deze verordening is vastgelegd, in kennis van zijn voornemen.

2.   Na eventuele aanpassingen overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1814 van de door de desbetreffende lidstaat te veilen hoeveelheid die overeenkomstig artikel 10 van deze verordening is vastgesteld, wordt de hoeveelheid overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG te annuleren emissierechten daarvan afgetrokken.

3.   De Commissie maakt de door de lidstaten verstrekte informatie overeenkomstig bijlage I bekend, met uitzondering van de in punt 6 van die bijlage bedoelde verslagen.

(*)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/856 van de Commissie van 26 februari 2019 houdende aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de werking van het innovatiefonds (PB L 140 van 28.5.2019, blz. 6).”."

20)

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt geschrapt;

b)

de leden 3 tot en met 6 worden vervangen door:

“3.   De in lid 1 bedoelde gezamenlijke aanbestedingsprocedure verloopt overeenkomstig artikel 165, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (*).

4.   De termijn waarvoor de in lid 1 bedoelde veilingplatforms worden aangewezen, bedraagt ten hoogste vijf jaar. Indien aan de voorwaarden van artikel 172, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 wordt voldaan, kunnen de lidstaten en de Commissie de maximumtermijn van de aanwijzing van het veilingplatform tot zeven jaar verlengen. Tijdens de looptijd van de overeenkomst mag de Commissie overeenkomstig artikel 166, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 een marktconsultatie uitvoeren om de marktomstandigheden te verifiëren en de nieuwe aanbestedingsprocedure voor te bereiden.

5.   De identiteit en de contactgegevens van de in lid 1 bedoelde veilingplatforms worden op de website van de Commissie bekendgemaakt.

6.   Lidstaten die zich bij gezamenlijke acties als bedoeld in lid 1 aansluiten na de inwerkingtreding van de gezamenlijke aanbestedingsovereenkomst tussen de Commissie en de aan die actie deelnemende lidstaten, aanvaarden de voorwaarden welke zijn overeengekomen door de Commissie en de lidstaten die zich vóór de inwerkingtreding van die overeenkomst bij de gezamenlijke actie aansluiten, alsook alle reeds in het kader van die overeenkomst vastgestelde besluiten.

Lidstaten die overeenkomstig artikel 30, lid 4, besluiten om niet aan de gezamenlijke actie als bedoeld in lid 1 van dit artikel deel te nemen, maar in plaats daarvan een eigen veilingplatform aan te wijzen, kan de status van waarnemer worden verleend onder de voorwaarden die in de gezamenlijke aanbestedingsovereenkomst worden overeengekomen door de aan de gezamenlijke actie als bedoeld in lid 1 deelnemende lidstaten en de Commissie, onverminderd eventueel toepasselijke regels inzake overheidsaanbestedingen.

(*)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).”."

21)

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten f) en g) worden vervangen door:

“f)

de verstrekking aan de Commissie van alle informatie over het verloop van de veilingen overeenkomstig artikel 53;

g)

het monitoren van de veilingen, de melding wanneer er vermoedens van witwassen van geld, financiering van terrorisme, criminele activiteiten of marktmisbruik bestaan en de toepassing van de eventueel vereiste corrigerende maatregelen of sancties, inclusief de voorziening in een buitengerechtelijk geschillenbeslechtingsmechanisme, overeenkomstig de artikelen 54 tot en met 59 en artikel 64, lid 1;”;

ii)

het volgende punt h) wordt toegevoegd:

“h)

verslaglegging, overeenkomstig artikel 36.”;

b)

lid 3 wordt vervangen door:

“3.   Binnen drie maanden vanaf de datum van de aanwijzing van het veilingplatform legt het platform de Commissie een gedetailleerde exitstrategie voor.”.

22)

Artikel 28 wordt geschrapt.

23)

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Door overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms voor de Commissie te verrichten diensten”;

b)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms verrichten voor de Commissie diensten in verband met technische bijstand in het kader van haar werkzaamheden betreffende:”;

c)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

de coördinatie van de veilingkalender voor bijlage III;”;

d)

de punten b) en c) worden geschrapt;

e)

punt d) wordt vervangen door:

“d)

de verslagen van de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG;”;

f)

punt f), wordt vervangen door:

“f)

eventuele toetsingen van deze verordening, van Richtlijn 2003/87/EG of van de op grond van artikel 19, lid 3, van die richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen die van invloed zijn op de werking van de koolstofmarkt, met inbegrip van de implementatie van de veilingen;”.

24)

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Aanwijzing van andere dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms”;

b)

lid 1 wordt vervangen door:

“1.   Elke lidstaat die niet deelneemt aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, kan een eigen veilingplatform aanwijzen voor de veiling van zijn aandeel in de hoeveelheid onder de hoofdstukken II en III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die moeten worden geveild als bedoeld in artikel 31, lid 1, van deze verordening.”;

c)

lid 2 wordt geschrapt;

d)

de leden 3, 4 en 5 worden vervangen door:

“3.   lidstaten die niet deelnemen aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, mogen voor de veiling overeenkomstig artikel 31, lid 1, hetzelfde veilingplatform of andere veilingplatforms aanwijzen.

4.   Elke lidstaat die niet deelneemt aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, stelt de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis van zijn besluit om niet deel te nemen aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, maar in plaats daarvan zijn eigen veilingplatform aan te wijzen overeenkomstig lid 1 van dit artikel.

5.   Elke lidstaat die niet deelneemt aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, kiest zijn eigen overeenkomstig lid 1 van dit artikel aangewezen veilingplatform door middel van een selectieprocedure die in overeenstemming is met de aanbestedingswetgeving van de Unie en/of van de lidstaat indien krachtens de wetgeving van de Unie, respectievelijk van de lidstaat een openbare aanbesteding vereist is. Met betrekking tot deze selectieprocedure gelden alle toepasselijke rechtsmiddelen en handhavingsprocedures waarin de wetgeving van de Unie en de wetgeving van de lidstaat voorzien.

Het in lid 1 bedoelde veilingplatform wordt aangewezen voor een termijn van ten hoogste drie jaar, die met ten hoogste twee jaar kan worden verlengd.

De aanwijzing van de in lid 1 bedoelde veilingplatforms geschiedt op voorwaarde dat het betrokken veilingplatform overeenkomstig lid 7 in bijlage III wordt opgenomen. De aanwijzing gaat pas in na de inwerkingtreding van de opneming van het betrokken veilingplatform in bijlage III overeenkomstig lid 7.”;

e)

lid 6 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Elke lidstaat die niet deelneemt aan de in artikel 26, lid 1, bedoelde gezamenlijke actie maar ervoor kiest om zijn eigen veilingplatform aan te wijzen overeenkomstig lid 1 van dit artikel, doet de Commissie een uitvoerige kennisgeving toekomen die alle hierna genoemde elementen bevat:”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

het veilingproduct en alle informatie die de Commissie nodig heeft om te beoordelen of de voorgestelde veilingkalender verenigbaar is met de huidige en geplande veilingkalender van de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms, en de andere veilingkalenders die worden voorgesteld door andere lidstaten die niet deelnemen aan de in artikel 26 bedoelde gezamenlijke actie maar ervoor kiezen om hun eigen veilingplatforms aan te wijzen;”;

f)

de leden 7 en 8 worden vervangen door:

“7.   Alle andere veilingplatforms dan die welke overeenkomstig artikel 26, lid 1, worden aangewezen, de hen aanwijzende lidstaten, de termijn waarvoor zij worden aangewezen en alle toepasselijke voorwaarden of verplichtingen worden opgenomen in bijlage III als aan de eisen van deze verordening en aan de doelstellingen van artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG is voldaan. De Commissie handelt alleen op basis van deze eisen en doelstellingen en houdt ten volle rekening met de door de desbetreffende lidstaat ingediende informatie.

Indien een lidstaat die zijn eigen veilingplatform heeft aangewezen, besluit onder dezelfde voorwaarden en verplichtingen hetzelfde veilingplatform aan te wijzen als opgenomen in de in de eerste alinea bedoelde lijst, blijft de opneming geldig indien die lidstaat en de Commissie bevestigen dat aan de eisen van deze verordening en aan de doelstellingen van artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG is voldaan. Hiertoe verstrekt de lidstaat de Commissie in het bijzonder een kennisgeving die de in lid 6 bedoelde informatie bevat, en deelt hij alle relevante informatie met de andere lidstaten. De Commissie informeert het publiek over de verlenging van de opneming.

Indien de in de eerste alinea bedoelde opneming niet plaatsvindt, maakt een lidstaat die niet deelneemt aan de in artikel 26, lid 1, bedoelde gezamenlijke actie maar ervoor kiest om overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn eigen veilingplatform aan te wijzen, in de periode van drie maanden na de inwerkingtreding van de in de eerste alinea bedoelde opneming gebruik van de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms voor het veilen van zijn aandeel van de emissierechten dat anders op het overeenkomstig lid 1 van dit artikel aan te wijzen veilingplatform zou zijn geveild.

Onverminderd lid 8 kan een lidstaat die niet deelneemt aan de in artikel 26, lid 1, bedoelde gezamenlijke actie maar ervoor kiest om overeenkomstig lid 1 van dit artikel zijn eigen veilingplatform aan te wijzen, toch deelnemen aan de gezamenlijke actie louter om gebruik te kunnen maken van de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms als bedoeld in de derde alinea. Zulke deelneming vindt plaats overeenkomstig artikel 26, lid 6, tweede alinea, en op de voorwaarden van de gezamenlijke aanbestedingsovereenkomst.

8.   Elke lidstaat die niet deelneemt aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, maar ervoor kiest zijn eigen veilingplatform aan te wijzen overeenkomstig lid 1 van dit artikel, kan zich bij de in artikel 26 bedoelde gezamenlijke actie aansluiten overeenkomstig artikel 26, lid 6.

De hoeveelheid emissierechten waarvan de veiling op een ander veilingplatform dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms was gepland, wordt gelijkmatig verdeeld over de op het betrokken overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatform gehouden veilingen;”.

25)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Taken van andere dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms”;

b)

in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Een op grond van artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform wordt echter vrijgesteld van de bepalingen van artikel 27, lid 1, onder c), en het legt de exitstrategie als bedoeld in artikel 27, lid 3, voor aan de aanwijzende lidstaat.”;

c)

lid 2 wordt geschrapt;

d)

lid 3 wordt vervangen door:

“De bepalingen over de veilingkalender van artikel 8, leden 1, 2 en 3, en de artikelen 9, 10, 12, 14 en 32 zijn van toepassing op de overeenkomstig artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatforms.”.

26)

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Veilingkalenders van alle andere dan de overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms”;

b)

de leden 1, 2, 3, 4 en 5 worden vervangen door:

“1.   De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die wordt geveild in de afzonderlijke veilingen die door een overeenkomstig artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatform worden gehouden, bedraagt ten hoogste 20 miljoen emissierechten en ten minste 3,5 miljoen emissierechten, tenzij de totale hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door de aanwijzende lidstaat in een gegeven kalenderjaar wordt geveild, minder dan 3,5 miljoen emissierechten bedraagt, in welk geval die emissierechten in één veiling per kalenderjaar worden geveild. De hoeveelheid onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die in een afzonderlijke veiling op die veilingplatforms wordt geveild, mag niet minder bedragen dan 1,5 miljoen emissierechten in de respectieve perioden van twaalf maanden wanneer overeenkomstig artikel 1, lid 5, van Besluit (EU) 2015/1814 een aantal emissierechten in mindering moet worden gebracht van de hoeveelheid te veilen emissierechten.

2.   De hoeveelheid onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die wordt geveild in de afzonderlijke veilingen die door een overeenkomstig artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatform worden gehouden, bedraagt ten hoogste 5 miljoen emissierechten en ten minste 2,5 miljoen emissierechten, tenzij de totale hoeveelheid onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door de aanwijzende lidstaat in een gegeven kalenderjaar wordt geveild, minder dan 2,5 miljoen emissierechten bedraagt, in welk geval die emissierechten in één veiling per kalenderjaar worden geveild.

3.   De totale hoeveelheid onder de hoofdstukken II en III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten die door alle overeenkomstig artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms tezamen wordt geveild, wordt gelijkmatig gespreid over het betrokken kalenderjaar, met dien verstande dat de hoeveelheid die op veilingen in de loop van de maand augustus wordt geveild, de helft bedraagt van de hoeveelheid die in de andere maanden van het jaar wordt geveild. Er wordt geacht aan deze eisen te zijn voldaan wanneer elk overeenkomstig artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform individueel aan deze eisen voldoet.

4.   Na raadpleging van de Commissie stellen de overeenkomstig artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms de veilingkalender vast, met inbegrip van de biedingsintervallen, de afzonderlijke hoeveelheden, de data van de veilingen alsook het veilingproduct en de betalings- en leveringsdata voor de emissierechten die elk jaar in afzonderlijke veilingen zullen worden geveild. De desbetreffende veilingplatforms bepalen hun vaststelling van de afzonderlijke te veilen emissierechten overeenkomstig de artikelen 10 en 12.

De desbetreffende veilingplatforms maken uiterlijk op 31 oktober van het voorafgaande jaar, of zo spoedig mogelijk daarna, de veilingkalender voor de onder hoofdstuk II van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten bekend, en uiterlijk op 15 juli van het voorafgaande jaar, of zo spoedig mogelijk daarna, de voor de onder hoofdstuk III van die richtlijn geldende kalenders, op voorwaarde dat de Commissie de centrale administrateur van het EUTL de opdracht heeft gegeven de met de veilingkalender overeenkomende veilingtabel in het EUTL in te voeren overeenkomstig de krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen. De betrokken veilingplatforms doen hun vaststelling en bekendmaking pas na de vaststelling en bekendmaking overeenkomstig artikel 11 en artikel 13, lid 2, van deze verordening door de overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatforms, tenzij een dergelijk veilingplatform nog niet is aangewezen. Onverminderd de uiterste termijn voor de bekendmaking van de veilingkalender voor onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten, mogen de desbetreffende veilingplatforms tegelijkertijd de veilingkalenders voor onder hoofdstuk II en onder hoofdstuk III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten bepalen.

De bekendgemaakte kalenders zijn in overeenstemming met alle relevante in bijlage III vermelde voorwaarden en verplichtingen.

5.   Wanneer een door een overeenkomstig artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform te houden veiling door dat veilingplatform wordt geannuleerd overeenkomstig artikel 7, lid 5 of lid 6, of artikel 9, wordt de te veilen hoeveelheid emissierechten hetzij overeenkomstig artikel 7, lid 8, verdeeld of, indien het betrokken veilingplatform in een bepaald kalenderjaar minder dan vier veilingen houdt, over de volgende twee voor dat veilingplatform geplande veilingen.”.

27)

Artikel 33 wordt geschrapt.

28)

De titel van hoofdstuk IX wordt vervangen door:

VEREISTEN VOOR DE AANWIJZING VAN DE VEILER EN DE VEILINGPLATFORMS”.

29)

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel wordt vervangen door:

Vereisten voor de aanwijzing van de veiler”;

b)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de inleidende zin wordt vervangen door:

“Bij de aanwijzing van een veiler houden de lidstaten rekening met de mate waarin de kandidaten:”;

ii)

punt b) wordt vervangen door:

“b)

in staat zijn de taken van een veiler tijdig en in overeenstemming met de hoogste professionele en kwaliteitsnormen te vervullen.”.

30)

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt een tweede alinea ingevoegd:

“Onverminderd de eerste alinea, mag, indien hierin in de aanbestedingsstukken voor de gezamenlijke aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 26, lid 1, is voorzien, een gereglementeerde markt waarvan de exploitant een groothandelsmarkt voor energie organiseert zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*), maar geen secundaire markt voor emissierechten of derivaten van emissierechten organiseert, aan de aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 26, lid 1, van deze verordening deelnemen. Indien een dergelijke gereglementeerde markt overeenkomstig artikel 26, lid 1, als veilingplatform wordt aangewezen en de exploitant daarvan op het moment van de bekendmaking van de aanbestedingsprocedure overeenkomstig artikel 26, lid 1, geen secundaire markt voor emissierechten of derivaten van emissierechten organiseert, verkrijgt die exploitant in dat geval een vergunning en organiseert hij uiterlijk zestig handelsdagen vóór de opening van het eerste biedingsinterval van het desbetreffende veilingplatform een secundaire markt voor emissierechten of derivaten van emissierechten.

(*)  Verordening (EU) nr. 1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 1).”;"

b)

in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

“b)

voorzien in volledige, eerlijke en billijke toegang tot de veilingen voor onder de regeling van de Unie vallende kmo’s en in toegang tot de veilingen voor kleine emittenten zoals omschreven in artikel 27, lid 1, artikel 27 bis, lid 1, en artikel 28 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG;”;

c)

in lid 4 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:

“4.   Een veilingplatform mag enkel worden aangewezen overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, van deze verordening wanneer de lidstaat waarin de kandidaat-gereglementeerde markt en haar marktexploitant gevestigd zijn, ervoor heeft gezorgd dat de nationale maatregelen ter omzetting van titel III van Richtlijn 2014/65/EU, voor zover relevant, op de veiling van tweedaagse spot of vijfdaagse futures van toepassing zijn.

Een veilingplatform wordt enkel overeenkomstig artikel 26, lid 1, en artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen nadat de lidstaat waarin de kandidaat-gereglementeerde markt en haar marktexploitant gevestigd zijn, ervoor heeft gezorgd dat de bevoegde autoriteiten van die lidstaat deze kunnen erkennen en toezicht op hen kunnen uitoefenen overeenkomstig de nationale maatregelen ter omzetting van titel VI van Richtlijn 2014/65/EU, voor zover relevant.”;

d)

de leden 5 en 6 worden vervangen door:

“5.   De in lid 4, tweede alinea, van dit artikel bedoelde, overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU aangewezen bevoegde nationale autoriteiten van de lidstaat nemen een besluit over de erkenning van een gereglementeerde markt die is aangewezen, of moet worden aangewezen, overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, van deze verordening, voor zover die gereglementeerde markt en haar marktexploitant voldoen aan het bepaalde in titel III van Richtlijn 2014/65/EU zoals omgezet in het nationale recht van hun lidstaat van vestiging overeenkomstig lid 4 van dit artikel. Het erkenningsbesluit wordt genomen overeenkomstig titel VI van Richtlijn 2014/65/EU zoals omgezet in het nationaal recht van hun lidstaat van vestiging overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

6.   De in lid 5 bedoelde bevoegde nationale autoriteiten handhaven een doeltreffend markttoezicht en treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de in dat lid bedoelde eisen wordt voldaan. Daartoe dienen zij in staat te zijn om hetzij rechtstreeks, hetzij met de assistentie van andere overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU aangewezen bevoegde nationale autoriteiten, de bevoegdheden uit te oefenen waarin de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 69 van die richtlijn met betrekking tot de in lid 4 van dit artikel bedoelde gereglementeerde markt en haar marktexploitant voorzien.

De lidstaat van elke in lid 5 bedoelde bevoegde nationale autoriteit zorgt ervoor dat de nationale maatregelen ter omzetting van de artikelen 70, 71 en 74 van Richtlijn 2014/65/EU van toepassing zijn op personen die verantwoordelijk zijn voor de niet-naleving van hun verplichtingen krachtens titel III van Richtlijn 2014/65/EU zoals omgezet in het nationale recht van hun lidstaat van vestiging overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

Voor de toepassing van dit lid zijn de nationale maatregelen ter omzetting van de artikelen 79 tot en met 87 van Richtlijn 2014/65/EU van toepassing op de samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten van verschillende lidstaten en met de Europese Autoriteit voor effecten en markten, opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (*).

(*)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).”"

31)

De titel van hoofdstuk X wordt vervangen door:

MELDING VAN TRANSACTIES”.

32)

Artikel 36 wordt vervangen door:

Artikel 36

Verplichting om transacties te melden

1.   Het veilingplatform meldt de volledige en nauwkeurige gegevens van elke op het platform uitgevoerde transactie die tot de overdracht van emissierechten aan de succesvolle bieders leidt, bij de overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU aangewezen bevoegde nationale autoriteit.

2.   De meldingen van de transacties overeenkomstig lid 1 worden zo snel mogelijk gedaan, ten laatste bij de sluiting van de handelsdag volgende op de desbetreffende transactie.

3.   Indien de succesvolle bieder een rechtspersoon is, gebruikt het veilingplatform bij de melding van de informatie om de succesvolle bieder te identificeren, zoals in lid 5 van dit artikel vereist, een identificatiecode van juridische entiteit als bedoeld in artikel 5 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/590 van de Commissie (*).

4.   Het veilingplatform is verantwoordelijk voor de volledigheid, nauwkeurigheid en tijdige indiening van de meldingen. Voor zover er gegevens van transacties zijn waar de veilingplatforms niet over beschikken, dienen de bieders en de veilers deze informatie bij het veilingplatform in.

Indien een transactiemelding fouten of omissies bevat, corrigeert het veilingplatform dat de transactie meldt, de informatie en dient het een gecorrigeerde melding in bij de bevoegde nationale autoriteit.

5.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde melding bevat in het bijzonder de naam van de emissierechten of derivaten van emissierechten, de gekochte hoeveelheid, de datum en het tijdstip van de verrichting, de transactieprijs, informatie om de succesvolle bieders te identificeren en, indien van toepassing, de cliënten namens wie de transactie is verricht.

De melding wordt opgesteld met behulp van de normen en formats die in Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/590 van de Commissie zijn vastgelegd, en bevat alle in bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/590 van de Commissie bedoelde relevante gegevens.

(*)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/590 van de Commissie van 28 juli 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen voor de melding van transacties aan de bevoegde autoriteiten (PB L 87 van 31.3.2017, blz. 449).”."

33)

De artikelen 37 tot en met 43 worden geschrapt.

34)

In artikel 44 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Het veilingplatform, met inbegrip van elk daarmee verbonden clearingsysteem of afwikkelingssysteem, maakt de betalingen van de bieders of eventuele rechtsopvolgers die voortvloeien uit de veiling van onder de hoofdstukken II en III van Richtlijn 2003/87/EG vallende emissierechten, over aan de veilers die de betrokken emissierechten hebben geveild.”.

35)

Artikel 46 wordt vervangen door:

Artikel 46

Overdracht van geveilde emissierechten

Door een veilingplatform geveilde emissierechten worden vóór de opening van een biedingsinterval door het register van de Unie overgedragen naar een aangewezen tegoedrekening, waarop zij door het als bewaarnemer optredende clearingsysteem of afwikkelingssysteem worden bewaard totdat de emissierechten overeenkomstig de resultaten van de veiling aan de succesvolle bieders of hun rechtsopvolgers worden geleverd, zoals bepaald in de toepasselijke, krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde gedelegeerde handelingen.”.

36)

Aan artikel 51, lid 1, wordt de volgende tweede alinea toegevoegd:

“Onverminderd de eerste alinea, mag, indien hierin in de aanbestedingsstukken voor de aanbestedingsprocedures overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 5, is voorzien, de exploitant van het veilingplatform de overeenkomstig artikel 52, lid 1, van deze verordening door de succesvolle bieders betaalde vergoedingen verhogen tot maximaal 120 % van de vergelijkbare standaardvergoedingen die de succesvolle kopers van emissierechten in de jaren waarin de veilinghoeveelheden overeenkomstig Besluit (EU) 2015/1814 met meer dan 200 miljoen emissierechten zijn verlaagd, op de secundaire markt hebben betaald.”.

37)

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:

“1.   Onverminderd lid 2 worden de kosten van de in artikel 27, lid 1, en artikel 31, bedoelde diensten betaald met door de bieders betaalde vergoedingen, met dien verstande dat eventuele kosten van de in artikel 22, leden 2 en 3, bedoelde regelingen tussen de veiler en het veilingplatform die de veiler in staat stellen voor de aanwijzende lidstaat emissierechten te veilen, maar exclusief de kosten van elk met het betrokken veilingplatform verbonden clearingsysteem of afwikkelingssysteem, worden gedragen door de veilende lidstaat.”;

b)

in lid 2 worden de eerste, de tweede en de derde alinea vervangen door:

“2.   Onverminderd de derde alinea kunnen de in artikel 26, lid 6, eerste alinea, bedoelde voorwaarden van de gezamenlijke aanbestedingsovereenkomst of het aanwijzingscontract van een veilingplatform overeenkomstig artikel 26, lid 1, afwijken van lid 1 van dit artikel door van lidstaten die de Commissie overeenkomstig artikel 30, lid 4, in kennis hebben gesteld van hun besluit om niet deel te nemen aan de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, maar vervolgens gebruikmaken van het overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatform, te verlangen aan het betrokken veilingplatform, inclusief (het) daarmee verbonden clearingsysteem (-systemen) en afwikkelingssysteem (-systemen), de kosten te betalen van de in artikel 27, lid 1, bedoelde diensten betreffende het aandeel van de emissierechten dat die lidstaat veilt vanaf de datum waarop die lidstaat aanvangt met veilen door middel van het overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatform tot de beëindiging of het verstrijken van de aanwijzingstermijn van dat veilingplatform.

Het voorgaande is eveneens van toepassing op lidstaten die zich niet binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de in artikel 26, lid 6, eerste alinea, bedoelde gezamenlijke aanbestedingsovereenkomst hebben aangesloten bij de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer een lidstaat zich na het verstrijken van de in artikel 30, lid 5, tweede alinea, bedoelde aanwijzingstermijn bij de gezamenlijke actie als bedoeld in artikel 26, lid 1, aansluit of wanneer hij gebruikmaakt van het overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatform om zijn aandeel van de emissierechten te veilen indien de in artikel 30, lid 7, bedoelde opneming van een overeenkomstig artikel 30, lid 6, aangemeld veilingplatform niet plaatsvindt.”;

c)

lid 3 wordt geschrapt.

38)

Artikel 53 wordt vervangen door:

Artikel 53

Toezicht op veilingen

1.   Tegen het einde van elke maand brengt het overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform verslag uit over het verloop van de veilingen die het in de voorafgaande maand heeft gehouden, met name wat betreft:

a)

eerlijke en open toegang;

b)

transparantie;

c)

prijsvorming;

d)

technische en operationele aspecten van de uitvoering van het contract waarbij het desbetreffende veilingplatform is aangewezen;

e)

de relatie tussen de veilingprocessen en de secundaire markt wat betreft de onder a) tot en met d) bedoelde informatie;

f)

eventuele aanwijzingen voor concurrentiebeperkend gedrag, marktmisbruik, witwassen van geld, financiering van terrorisme of criminele activiteiten waarvan het veilingplatform bij de uitvoering van zijn functies overeenkomstig artikel 27 of artikel 31, lid 1, kennis heeft gekregen;

g)

eventuele inbreuk op deze verordening of niet-nakoming van de doelstellingen van artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG waarvan het veilingplatform bij de uitvoering van zijn functies overeenkomstig artikel 27 of artikel 31, lid 1, van deze verordening kennis heeft gekregen;

h)

gevolgen van eventuele informatie die overeenkomstig de punten a) tot en met g) is gemeld.

Daarnaast verstrekt het veilingplatform uiterlijk op 31 januari van elk jaar een samenvatting en analyse van de maandelijkse verslagen van het voorgaande jaar.

2.   Het overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatform verstrekt de in lid 1 bedoelde verslagen aan de Commissie, de lidstaten die het platform hebben aangewezen, en de overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EU) nr. 596/2014 aangewezen bevoegde nationale autoriteit.

3.   De desbetreffende aanbestedende instanties houden toezicht op de uitvoering van de aanwijzingscontracten van de veilingplatforms. De lidstaten die overeenkomstig artikel 30, lid 1, een veilingplatform aanwijzen, stellen de Commissie in kennis van eventuele niet-nakoming van het aanwijzingscontract door het veilingplatform die significante gevolgen voor de veilingprocessen kan hebben.

4.   Overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG maakt de Commissie namens de lidstaten die aan de in artikel 26, lid 1, bedoelde gezamenlijke actie deelnemen, en de lidstaten die overeenkomstig artikel 30, lid 1, een veilingplatform aanwijzen, samenvattende verslagen bekend betreffende de in lid 1, onder a) tot en met h), van dit artikel opgenomen elementen.

5.   De veilers, de veilingplatforms en de bevoegde nationale autoriteiten die toezicht op hen uitoefenen, werken actief samen en verstrekken de Commissie desgevraagd alle informatie over de veilingen waarover zij beschikken en die redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor het toezicht op de veilingen.

6.   De bevoegde nationale autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en de bevoegde nationale autoriteiten die toezicht houden op personen aan wie overeenkomstig artikel 18, lid 2, vergunning is verleend om voor anderen biedingen uit te brengen, werken binnen hun bevoegdheden actief samen met de Commissie, zoals voor het toezicht op de veilingen redelijkerwijs noodzakelijk wordt geacht.

7.   Met betrekking tot de verplichtingen die de bevoegde nationale autoriteiten bij de leden 5 en 6 worden opgelegd, wordt rekening gehouden met het beroepsgeheim waartoe zij krachtens het recht van de Unie zijn gehouden.”.

39)

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, eerste alinea, wordt punt c) vervangen door:

“c)

de bewaking van de transacties van personen die overeenkomstig artikel 19, leden 1, 2 en 3, de toelating hebben om biedingen uit te brengen en de in artikel 3, lid 26, omschreven personen, door gebruik te maken van zijn systemen voor het aan het licht brengen van overtredingen van de onder b) bedoelde regels, onbillijke of niet-reguliere veilingomstandigheden of gedrag dat aanleiding kan geven tot marktmisbruik.”;

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

“a)

de bieder verzoeken om alle informatie als bedoeld in artikel 19, leden 2 en 3, en artikel 20, leden 5 en 7, ten behoeve van de bewaking van de relatie met die bieder vanaf het moment dat deze de toelating om in de veilingen te bieden heeft verkregen, zulks zo lang die relatie blijft bestaan en gedurende een periode van vijf jaar na de beëindiging ervan;”;

ii)

punt c) wordt vervangen door:

“c)

van personen die de toelating hebben om te bieden, verlangen dat zij het veilingplatform onverwijld in kennis stellen van elke wijziging in de overeenkomstig artikel 19, leden 2 en 3, en artikel 20, leden 5 en 7, overgelegde informatie.”.

40)

Artikel 55 wordt vervangen door:

Artikel 55

Melding van witwassen van geld, financiering van terrorisme en criminele activiteiten

1.   De in artikel 48, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde bevoegde nationale autoriteiten voeren controles uit en treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatform de eisen inzake klantenonderzoeksprocedures van artikel 19, lid 2, onder e), en artikel 20, lid 10, van deze verordening, de eisen inzake de verplichting toelating om op veilingen te bieden te weigeren, de eisen inzake de intrekking of opschorting van reeds verleende toelatingen om op veilingen te bieden overeenkomstig artikel 21, leden 1 en 2, van deze verordening, de eisen inzake bewaking en het bijhouden van dossiers van artikel 54 van deze verordening en de meldingsvoorschriften van de leden 2 en 3 van dit artikel naleeft.

De in de eerste alinea bedoelde bevoegde nationale autoriteiten beschikken over de bevoegdheden waarin de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 48, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 voorzien.

Een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform kan aansprakelijk worden gesteld voor inbreuken op artikel 20, leden 7 en 10, artikel 21, leden 1 en 2, en artikel 54 van deze verordening en de leden 2 en 3 van dit artikel. De nationale maatregelen ter omzetting van de artikelen 58 tot en met 62 van Richtlijn (EU) 2015/849 zijn in dit verband van toepassing.

2.   Elk overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform, en de directie en het personeel daarvan, verlenen hun volledige medewerking aan de FIE door onverwijld:

a)

de FIE uit eigen beweging in te lichten, inclusief door het doen van een melding, indien zij weten, vermoeden of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat geldmiddelen in verband met de veilingen — ongeacht het bedrag — opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden en door het in dergelijke gevallen onmiddellijk reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie;

b)

de FIE op haar verzoek rechtstreeks alle noodzakelijke informatie te verstrekken.

Alle verdachte transacties, met inbegrip van transactiepogingen, worden gemeld.

3.   De in lid 2 bedoelde informatie wordt toegezonden aan de FIE van de lidstaat op wiens grondgebied het betrokken veilingplatform is gelegen.

De voor de toezending van informatie uit hoofde van dit artikel verantwoordelijke persoon of personen wordt/worden aangewezen bij de nationale maatregelen ter omzetting van de in artikel 33, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde beleidslijnen en procedures op het gebied van het nalevingsbeheer en de communicatie.

4.   De lidstaat op wiens grondgebied zich een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, van deze verordening aangewezen veilingplatform bevindt, zorgt ervoor dat de nationale maatregelen ter omzetting van de artikelen 37 tot en met 39, artikel 42, artikel 45, lid 1, en artikel 46, van Richtlijn (EU) 2015/849 van toepassing zijn op het betrokken veilingplatform.”.

41)

In artikel 56 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   Een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, aangewezen veilingplatform doet overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 596/2014 en overeenkomstig de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 54 van Richtlijn 2014/65/EU bij bevoegde nationale autoriteiten melding van vermoedens van marktmisbruik of poging daartoe door personen die de toelating hebben om in de veilingen te bieden, of door personen namens wie een persoon die de toelating heeft om in de veilingen te bieden, handelt.

2.   Het betrokken veilingplatform stelt de Commissie in kennis van het feit dat het overeenkomstig lid 1 melding heeft gedaan, en vermeldt daarbij welke corrigerende maatregelen het heeft genomen of voornemens is te nemen om de in lid 1 bedoelde gedraging tegen te gaan.”.

42)

In artikel 57 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1.   Elk veilingplatform kan, na raadpleging van de Commissie en na haar advies te hebben verkregen, een maximumomvang voor biedingen of andere corrigerende maatregelen opleggen die nodig zijn om een feitelijk of potentieel onderkenbaar risico van marktmisbruik, witwassen van geld, financiering van terrorisme of andere criminele activiteiten alsook concurrentiebeperkend gedrag te beperken, mits dat risico door de invoering van een maximumomvang voor biedingen of andere corrigerende maatregelen daadwerkelijk wordt beperkt. De Commissie kan de betrokken lidstaten raadplegen en hun advies inwinnen over het door het betrokken veilingplatform gedane voorstel. Het betrokken veilingplatform houdt zo veel mogelijk rekening met het advies van de Commissie.

2.   De maximumomvang voor biedingen wordt uitgedrukt als percentage van de totale hoeveelheid emissierechten die in een gegeven veiling wordt geveild, of als percentage van de totale hoeveelheid emissierechten die in een gegeven jaar wordt geveild, naargelang welke mogelijkheid het meest geschikt is om het risico van marktmisbruik te ondervangen.”.

43)

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1 wordt punt b) geschrapt;

b)

in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

“b)

zij weigeren, met inachtneming van de nationale wetgeving ter omzetting van de artikelen 35 en 39 van Richtlijn (EU) 2015/849, om biedingen uit te brengen voor een cliënt indien zij goede redenen hebben om witwassen van geld, financiering van terrorisme, criminele activiteiten of marktmisbruik te vermoeden;”;

c)

in lid 3 wordt punt a) vervangen door:

“a)

zij verstrekken alle informatie die door een veilingplatform waarbij zij de toelating hebben om te bieden, met het oog op de vervulling van zijn taken uit hoofde van deze verordening wordt opgevraagd;”;

d)

in lid 5 wordt punt c) vervangen door:

“c)

zij voldoen aan de eisen van de nationale wetgeving waarin Richtlijn (EU) 2015/849 is omgezet;”.

44)

In artikel 60 wordt lid 2 geschrapt.

45)

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 1 en 2 worden vervangen door:

“1.   Een veilingplatform maakt de resultaten van elke veiling die het heeft gehouden, bekend en vermeldt daarbij ten minste de volgende informatie:

a)

de hoeveelheid geveilde emissierechten;

b)

de toewijzingsprijs in euro;

c)

de totale omvang van de uitgebrachte biedingen;

d)

het totale aantal bieders en het aantal succesvolle bieders;

e)

ingeval een veiling is geannuleerd, de veilingen waarnaar de betrokken hoeveelheid emissierechten wordt overgeheveld;

f)

de totale opbrengst van de veiling;

g)

in het geval van overeenkomstig artikel 26, lid 1, aangewezen veilingplatforms, de verdeling van de opbrengst over de lidstaten.

2.   Het veilingplatform maakt de resultaten van elke veiling die het heeft gehouden, zo spoedig mogelijk bekend. De in lid 1, onder a) en b), bedoelde informatie over de veilingresultaten wordt uiterlijk 5 minuten na de afsluiting van het biedingsinterval bekendgemaakt en de in lid 1, onder c) tot en met g), bedoelde informatie over de veilingresultaten wordt uiterlijk 15 minuten na de afsluiting van het biedingsinterval bekendgemaakt.”;

b)

in lid 3 wordt de inleidende zin vervangen door:

“Tegelijk met de bekendmaking op het veilingplatform van de in lid 1, onder a) en b), vermelde informatie overeenkomstig lid 2 stelt het veilingplatform elke succesvolle bieder die via zijn systemen een bieding heeft uitgebracht, in kennis van:”.

46)

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt f) wordt geschrapt;

ii)

punt g) wordt vervangen door:

“g)

bedrijfsgeheimen die zijn medegedeeld door personen die deelnemen aan een concurrerend aanbestedingsproces ter aanwijzing van een veilingplatform;”;

b)

lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt f) wordt geschrapt;

ii)

punt h) wordt geschrapt;

iii)

punt j), iii), wordt geschrapt;

c)

de leden 4 en 5 worden vervangen door:

“4.   De maatregelen die ervoor moeten zorgen dat vertrouwelijke informatie niet onrechtmatig openbaar wordt gemaakt, alsook de consequenties van een eventuele onrechtmatige openbaarmaking door een veilingplatform, met inbegrip van personen die onder contract voor het platform werken, worden in het aanwijzingscontract van het veilingplatform vermeld.

5.   Vertrouwelijke informatie verkregen door een veilingplatform, met inbegrip van personen die onder contract voor het platform werken, wordt uitsluitend gebruikt ter nakoming van zijn verplichtingen of ter uitvoering van zijn taken in samenhang met de veilingen.”;

d)

in lid 6 wordt de inleidende zin vervangen door:

“De leden 1 tot en met 5 beletten niet dat vertrouwelijke informatie wordt uitgewisseld tussen een veilingplatform en:”;

e)

lid 7 wordt vervangen door:

“7.   Alle personen die voor een veilingplatform werken of hebben gewerkt en bij de veilingen betrokken zijn, zijn gebonden door het beroepsgeheim en dragen er zorg voor dat vertrouwelijke informatie overeenkomstig dit artikel wordt beschermd.”.

47)

In artikel 63 wordt lid 1 vervangen door:

“1.   De schriftelijke informatie die door een veilingplatform uit hoofde van artikel 60, leden 1 en 3, of in het kader van zijn aanwijzingscontract wordt verstrekt en die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, is gesteld in een in internationale financiële kringen gebruikelijke taal.”.

48)

In artikel 64 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   De lidstaten waar het toezicht wordt uitgeoefend op een overeenkomstig artikel 26, lid 1, of artikel 30, lid 1, van deze verordening als veilingplatform aangewezen gereglementeerde markt of op de marktexploitant daarvan, zorgen ervoor dat alle besluiten van het in lid 1 van dit artikel bedoelde buitengerechtelijke klachtenbehandelingsmechanisme naar behoren worden gemotiveerd en dat daartegen beroep mogelijk is bij de rechter, zoals omschreven in artikel 74, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU. Dit recht op beroep doet geen afbreuk aan een eventueel recht om direct beroep in te stellen bij de rechterlijke instanties of bevoegde administratieve instanties zoals bepaald in de nationale maatregelen ter omzetting van artikel 74, lid 2, van Richtlijn 2014/65/EU.”.

49)

Bijlage I wordt vervangen door bijlage I bij deze verordening.

50)

Bijlage III wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

51)

Bijlage IV wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

(2)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(3)  Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3).

(4)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(5)  Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(7)  Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84).

(10)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 wordt vervangen door:

“BIJLAGE I

Model voor de kennisgeving van vrijwillige annulering door een lidstaat uit hoofde van artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG

 

Kennisgeving overeenkomstig artikel 12, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG

1.

Lidstaat en overheidsinstantie die de kennisgeving indient:

 

2.

Datum van de kennisgeving:

 

3.

Identificatie van de gesloten installatie voor de opwekking van elektriciteit (“installatie”) op het grondgebied van de lidstaat overeenkomstig de in het EUTL geregistreerde gegevens, vastgesteld bij de krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG goedgekeurd gedelegeerde handeling, met vermelding van de volgende gegevens:

 

a)

Naam van de installatie:

 

b)

Identificatiecode van de installatie in het EUTL:

 

c)

Naam van de exploitant van de installatie:

 

4.

Datum van sluiting van de installatie en intrekking van de vergunning voor broeikasgasemissie:

 

5.

Beschrijving en referentie van de aanvullende nationale maatregelen die de sluiting van de installatie tot gevolg hadden:

 

6.

Geverifieerde emissieverslagen van de installatie over de vijf jaar voorafgaande aan de sluiting:

 

7.

Totale hoeveelheid emissierechten die moet worden geannuleerd:

 

8.

Jaren waarover de emissierechten moeten worden geannuleerd:

 

9.

Exacte hoeveelheid emissierechten die in elk in punt 8 bedoeld jaar moet worden geannuleerd:

 


BIJLAGE II

Bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1031/2010 wordt als volgt gewijzigd:

1)

De titel wordt vervangen door:

“Andere veilingplatforms dan die welke overeenkomstig artikel 26, lid 1, worden aangewezen, de aanwijzende lidstaten en de toepasselijke voorwaarden of verplichtingen als bedoeld in artikel 30, lid 7”.

2)

De punten 1, 2 en 3 worden geschrapt.

3)

In punt 4, zesde rij (Verplichtingen), wordt punt 5 geschrapt.


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/32


VERORDENING (EU) 2019/1869 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2019

tot wijziging en rectificering van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten aan ongewenste stoffen in diervoeding

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (1), en met name artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2002/32/EG verbiedt het gebruik van producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en waarvan het gehalte aan ongewenste stoffen de in bijlage I bij die richtlijn vastgestelde maximumgehalten overschrijdt.

(2)

Uit de gegevens die van bevoegde autoriteiten en betrokken exploitanten van diervoederbedrijven zijn ontvangen, blijkt dat het algemene maximumgehalte van 2 mg/kg aan arseen in voedermiddelen van plantaardige oorsprong in de specifieke voedermiddelen leonardiet en turf niet haalbaar is. Daarom moet het maximum voor het totale gehalte aan arseen in deze voerdermiddelen worden verhoogd teneinde de levering te waarborgen. De verhoging heeft geen schadelijke gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, omdat het voor arseen vastgestelde maximumgehalte voor aanvullende diervoeders en volledige diervoeders ongewijzigd blijft.

(3)

Uit de van betrokken exploitanten van diervoederbedrijven ontvangen gegevens blijkt dat het algemene maximumgehalte van 30 mg/kg aan arseen in toevoegingsmiddelen voor diervoeding behorende tot de functionele groep “Verbindingen van sporenelementen” voor het sporenelement dimangaanchloridetrihydroxide niet haalbaar is. Daarom moet het maximumgehalte aan arseen in dimangaanchloridetrihydroxide worden verhoogd op basis van de gegevens die zijn verkregen door de analysemethode inductief gekoppelde massaspectrometrie (ICP-MS). Het EU-referentielaboratorium voor metalen en stikstofverbindingen heeft bevestigd dat deze methode correcte resultaten oplevert wat betreft de aanwezigheid van arseen in sporenelementen. Deze verhoging heeft geen schadelijke gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, omdat het vastgestelde maximumgehalte aan arseen voor aanvullende diervoeders en volledige diervoeders ongewijzigd blijft.

(4)

Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van de Europese Commissie heeft in samenwerking met de betrokken partijen bepaalde bevindingen betreffende fluor in koolzure algenkalk onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat de achtergrondconcentratie van fluor in koolzure algenkalk in sommige gevallen het vastgestelde maximumgehalte aan fluor in koolzure algenkalk overschrijdt. Daarom moet het maximumgehalte aan fluor in koolzure algenkalk worden verhoogd van 1 000 mg/kg naar 1 250 mg/kg. Deze verhoging heeft geen schadelijke gevolgen voor de diergezondheid of de volksgezondheid, omdat het maximumgehalte aan fluor voor aanvullende diervoeders en volledige diervoeders ongewijzigd blijft.

(5)

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG is bij Verordening (EU) 2017/2229 van de Commissie (2) met betrekking tot onder meer lood gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid is de volledige vermelding van lood vervangen. In deze vervanging is in de lijst van voedermiddelen waarop het maximumgehalte van 15 mg/kg van toepassing is het voedermiddel koolzure algenkalk per vergissing weggelaten. Bij Verordening (EU) 2017/2229 is ook een nieuw maximumgehalte voor lood in dikoperoxide vastgesteld. De IUPAC-benaming (Internationale Unie voor Zuivere en Toegepaste Chemie) van het toevoegingsmiddel is echter koper(I)oxide. Overeenkomstig de aanbeveling van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in haar advies over kopermonoxide (3) moet het toevoegingsmiddel koper(I)oxide worden genoemd, wat niet het geval was in de Engelse, Italiaanse en Slowaakse taalversies van deze verordening. Die fouten moeten worden gerectificeerd.

(6)

Bepaalde voedermiddelen die behoren tot de categorie “vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten” worden in de handel gebracht als brijvoer in blik voor de rechtstreekse voeding van honden en katten. Omdat dit brijvoer in blik de mengvoeders vervangt, moet voor dit brijvoer in blik hetzelfde maximumgehalte aan kwik gelden als het maximumgehalte dat geldt voor mengvoeders, aangezien deze wijziging geen negatieve gevolgen heeft voor de diergezondheid.

(7)

De EFSA heeft een wetenschappelijke verklaring aangenomen over de aanwezigheid van vrij gossypol in heel katoenzaad (4). De EFSA is tot de conclusie gekomen dat een actualisering van het wetenschappelijk advies betreffende de risico’s voor de diergezondheid van de aanwezigheid van gossypol als ongewenste stof in diervoeding niet noodzakelijk is. Rekening houdend met de in die verklaring genoemde aanwezigheidsgegevens moet een hoger maximumgehalte worden vastgesteld voor vrij gossypol in het voedermiddel katoenzaad. Deze verhoging heeft geen schadelijke gevolgen voor de diergezondheid, omdat het vastgestelde maximumgehalte aan vrij gossypol voor volledige diervoeders ongewijzigd blijft.

(8)

Bij Richtlijn 2002/32/EG is slechts voor bepaalde toevoegingsmiddelen in de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen” een maximumgehalte vastgesteld aan dioxinen, som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s en niet-dioxineachtige pcb’s. Uit recente bevindingen die zijn gemeld via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders, blijkt echter dat dioxinen en dioxineachtige pcb’s in grote mate aanwezig zijn in andere toevoegingsmiddelen voor diervoeding behorende tot die functionele groep. Daarom moet het maximumgehalte voor dioxinen en pcb’s worden vastgesteld voor alle toevoegingsmiddelen voor diervoeding die behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”. Die maximumgehalten moeten bovendien ook gelden wanneer dezelfde toevoegingsmiddelen voor diervoeding zijn toegestaan in de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen”.

(9)

Richtlijn 2002/32/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt gewijzigd en gerectificeerd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.

(2)  Verordening (EU) 2017/2229 van de Commissie van 4 december 2017 tot wijziging van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de maximumgehalten voor lood, kwik, melamine en decoquinaat (PB L 319 van 5.12.2017, blz. 6).

(3)  EFSA Journal 2015; 13(4):4057.

(4)  https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/epdf/10.2903/j.efsa.2017.4850


BIJLAGE

Bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Afdeling I, punt 1, “Arseen”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

“1.Arseen (1)

Voedermiddelen

2

 

met uitzondering van:

gemalen grasmeel, luzernemeel en klavermeel alsmede al dan niet gemelasseerde gedroogde suikerbietenpulp;

4

 

palmpitschilfers;

4 (2)

 

turf; leonardiet;

5 (2)

 

fosfaten, koolzure algenkalk;

10

 

calciumcarbonaat; koolzure magnesiavoederkalk (calciummagnesiumcarbonaat) (10); koolzure zeeschelpen;

15

 

magnesiumoxide; magnesiumcarbonaat;

20

 

vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten;

25 (2)

 

gemalen gedroogd zeewier en voedermiddelen op basis van zeewier.

40 (2)

 

Als tracer gebruikte ijzerpartikels.

50

 

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep “Verbindingen van sporenelementen”

30

 

met uitzondering van:

koper(II)sulfaat-pentahydraat; koper(II)carbonaat; dikoperchloridetrihydroxide; ijzer(II)carbonaat; dimangaanchloridetrihydroxide

50

 

zinkoxide; mangaanoxide; koperoxide.

100

 

Aanvullende diervoeders

4

 

met uitzondering van:

minerale diervoeders;

12

 

aanvullende diervoeders voor gezelschapsdieren die vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten en/of gemalen gedroogd zeewier en van zeewier afgeleide voedermiddelen bevatten;

10 (2)

 

formuleringen met langdurige afgifte voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en een concentratie sporenelementen die meer dan honderd keer hoger is dan het vastgestelde maximumgehalte voor volledige diervoeders.

30

 

Volledige diervoeders

2

 

met uitzondering van:

volledige diervoeders voor vis en pelsdieren;

10 (2)

 

volledige diervoeders voor gezelschapsdieren die vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten en/of gemalen gedroogd zeewier en van zeewier afgeleide voedermiddelen bevatten.

10 (2)”

2)

In afdeling I, punt 3, “Fluor”, wordt in de kolom “Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12%” het cijfer voor het maximumgehalte voor koolzure algenkalk vervangen door “1 250”.

3)

Afdeling I, punt 4, “Lood”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

“4. Lood (12)

Voedermiddelen

10

 

met uitzondering van:

groenvoeder (3);

30

 

fosfaten, koolzure algenkalk en koolzure zeeschelpen;

15

 

calciumcarbonaat; koolzure magnesiavoederkalk (calciummagnesiumcarbonaat) (10);

20

 

gist.

5

 

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groep “Verbindingen van sporenelementen”

100

 

met uitzondering van:

zinkoxide;

400

 

mangaan(II)oxide, ijzer(II)carbonaat, koper(II)carbonaat, koper(I)oxide.

200

 

Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”

30

 

met uitzondering van:

clinoptiloliet van vulkanische oorsprong; natroliet-fonoliet.

60

 

Voormengsels (6)

200

 

Aanvullende diervoeders

10

 

met uitzondering van:

minerale diervoeders;

15

 

formuleringen met langdurige afgifte voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel en een concentratie sporenelementen die meer dan honderd keer hoger is dan het vastgestelde maximumgehalte voor volledige diervoeders.

60

 

Volledige diervoeders

5”

4)

Afdeling I, punt 5, “Kwik”, wordt vervangen door:

Ongewenste stoffen

Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren

Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12 %

“5. Kwik (4)

Voedermiddelen

0,1

 

met uitzondering van:

vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten die bestemd zijn voor de productie van mengvoeders voor voedselproducerende dieren;

0,5

 

vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten die bestemd zijn voor de productie van mengvoeders voor honden, katten, siervissen en pelsdieren;

1,0 (13)

 

vis, andere waterdieren en daarvan afgeleide producten die bestemd zijn voor de productie van brijvoer in blik voor de rechtstreekse voeding van honden en katten;

0,3

 

calciumcarbonaat; koolzure magnesiavoederkalk (calciummagnesiumcarbonaat) (10).

0,3

 

Mengvoeders

0,1

 

met uitzondering van:

minerale diervoeders;

0,2

 

mengvoeders voor vis;

0,2

 

mengvoeders voor honden, katten, siervissen en pelsdieren.

0,3”

5)

In afdeling III, punt 1, “Vrij gossypol”, wordt in de kolom “Maximumgehalte in mg/kg (ppm) van diervoeder met een vochtgehalte van 12%” het cijfer voor het maximumgehalte voor katoenzaad vervangen door “6 000”.

6)

In afdeling V, punt 1, “Dioxine”, wordt in de kolom “Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren” de vierde vermelding betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeders kaoliniethoudende klei, vermiculiet, natroliet-fonoliet, synthetische calciumaluminaten en clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong, behorende tot de functionele groep “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”, vervangen door:

 

“Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen” (*1).

(*1)  Het maximumgehalte geldt ook voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeders behorende tot de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen” die ook behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”.”."

7)

In afdeling V, punt 2, “Som van dioxinen en dioxineachtige pcb’s”, wordt in de kolom “Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren” de vierde vermelding betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeders kaoliniethoudende klei, vermiculiet, natroliet-fonoliet, synthetische calciumaluminaten en clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong, behorende tot de functionele groep “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”, vervangen door:

 

“Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen” (*2).

(*2)  Het maximumgehalte geldt ook voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeders behorende tot de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen” die ook behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”.”."

8)

In afdeling V, punt 3, “Niet-dioxineachtige pcb’s”, wordt in de kolom “Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren” de vierde vermelding betreffende de toevoegingsmiddelen voor diervoeders kaoliniethoudende klei, vermiculiet, natroliet-fonoliet, synthetische calciumaluminaten en clinoptiloliet van sedimentaire oorsprong, behorende tot de functionele groep “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”, vervangen door:

 

“Toevoegingsmiddelen voor diervoeding, behorende tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen” (*3).

(*3)  Het maximumgehalte geldt ook voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeders behorende tot de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen” die ook behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”.”."


(*1)  Het maximumgehalte geldt ook voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeders behorende tot de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen” die ook behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”.”.

(*2)  Het maximumgehalte geldt ook voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeders behorende tot de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen” die ook behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”.”.

(*3)  Het maximumgehalte geldt ook voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeders behorende tot de functionele groepen “Stoffen ter bestrijding van radionucleïde contaminatie” en “Stoffen ter vermindering van de verontreiniging van diervoeders met mycotoxinen” die ook behoren tot de functionele groepen “Bindmiddelen” en “Antiklontermiddelen”.”.”


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/37


VERORDENING (EU) 2019/1870 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2019

tot wijziging en rectificatie van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft de maximumgehalten aan erucazuur en waterstofcyanide in bepaalde levensmiddelen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 315/93 van de Raad van 8 februari 1993 tot vaststelling van communautaire procedures inzake verontreinigingen in levensmiddelen (1), en met name artikel 2, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie (2) zijn de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen vastgesteld, met inbegrip van de maximumgehalten aan erucazuur in bepaalde levensmiddelen.

(2)

Op 21 september 2016 heeft het Panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een wetenschappelijk advies over erucazuur in diervoeders en levensmiddelen (3) uitgebracht. De EFSA heeft voor erucazuur een toelaatbare dagelijkse inname (TDI) van 7 mg/kg lichaamsgewicht per dag vastgesteld. De hoogste niveaus van blootstelling via de voeding zijn waargenomen bij zuigelingen en andere kinderen met blootstellingsniveaus boven de TDI. Dit kan wijzen op een risico voor jonge personen die in hoge mate aan erucazuur worden blootgesteld.

(3)

Uit gegevens betreffende de aanwezigheid van erucazuur in plantaardige oliën en vetten blijkt dat voor de meeste plantaardige oliën en vetten lagere gehalten kunnen worden bereikt door goede praktijken toe te passen, bijvoorbeeld door variëteiten met een laag gehalte aan erucazuur te gebruiken. Daarom moet het maximumgehalte voor plantaardige oliën, met uitzondering van camelinaolie, mosterdzaadolie en borageolie, worden verlaagd tot het gehalte dat in de Codex Alimentarius voor koolzaadolie met een laag erucazuurgehalte is vastgesteld (4).

(4)

Voor camelinaolie, mosterdzaadolie en borageolie is bewezen dat het niet mogelijk is lagere gehalten te bereiken door goede praktijken toe te passen, aangezien van deze soorten geen variëteiten bestaan waarvan de uit deze planten geëxtraheerde plantaardige oliën lagere gehalten aan erucazuur bevatten dan de voor de andere plantaardige oliën voorgestelde maximumgehalten. Om die reden en omdat deze oliën minder relevant zijn voor de menselijke blootstelling dan andere plantaardige oliën, moet het maximumgehalte aan erucazuur in camelinaolie, mosterdzaadolie en borageolie onveranderd blijven. Om de sluiting van kleine en micro-ondernemingen in bepaalde lidstaten te voorkomen, moet mosterdzaadolie die lokaal in kleine hoeveelheden wordt geproduceerd en geconsumeerd, met instemming van de bevoegde autoriteit worden vrijgesteld van de toepassing van het maximumgehalte.

(5)

Aangezien het maximumgehalte voor plantaardige oliën en vetten ook geldt voor plantaardige oliën die als ingrediënt in levensmiddelen worden gebruikt, hoeft er geen maximumgehalte aan erucazuur worden vastgesteld voor levensmiddelen die toegevoegde plantaardige oliën en vetten bevatten.

(6)

Gezien de hoge concentratie aan erucazuur in mosterd bestaat er een risico op significante blootstelling aan erucazuur door de consumptie van mosterd. Derhalve moet een maximumgehalte voor erucazuur in mosterd worden vastgesteld.

(7)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie (5) is reeds een maximumgehalte aan erucazuur in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding vastgesteld. Omwille van de duidelijkheid moet het in Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie vastgestelde maximumgehalte aan erucazuur in volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding worden geschrapt.

(8)

In Verordening (EU) 2017/1237 van de Commissie (6) is geen meeteenheid vastgesteld voor het maximumgehalte aan waterstofcyanide. Omwille van de rechtszekerheid moet deze fout worden gecorrigeerd.

(9)

Verordening (EG) nr. 1881/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 2

De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt gerectificeerd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

In de bijlage bij deze verordening vermelde levensmiddelen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig in de handel zijn gebracht, mogen in de handel blijven tot en met de datum van minimale houdbaarheid of de uiterste consumptiedatum van die levensmiddelen.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 37 van 13.2.1993, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

(3)  EFSA Journal 2016;14(11):4593.

(4)  Standard for named vegetable oils (CODEX STAN 210-1999), Codex Alimentarius.

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/127 van de Commissie van 25 september 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de bijzondere samenstellings- en informatievoorschriften betreffende volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding en wat betreft informatievoorschriften betreffende de voeding van zuigelingen en peuters (PB L 25 van 2.2.2016, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2017/1237 van de Commissie van 7 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1881/2006 wat betreft het maximumgehalte aan waterstofcyanide in voor de eindgebruikers in de handel gebrachte onverwerkte hele, vermalen, gemalen, gekraakte of fijngehakte abrikozenpitten (PB L 177 van 8.7.2017, blz. 36).


BIJLAGE I

In afdeling 8 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt punt 8.1 vervangen door:

Levensmiddelen(1)

Maximumgehalte (g/kg)

“8.1

Erucazuur, met inbegrip van erucazuur in vet

 

8.1.1

Plantaardige oliën en vetten die in de handel worden gebracht voor de eindverbruiker of voor gebruik als ingrediënt in levensmiddelen, met uitzondering van camelinaolie, mosterdzaadolie en borageolie

20,0

8.1.2

Camelinaolie, mosterdzaadolie (1) en borageolie

50,0

8.1.3

Mosterd (condiment)

35,0


(1)  Met instemming van de bevoegde autoriteit geldt het maximumgehalte niet voor lokaal geproduceerde en geconsumeerde mosterdzaadolie.”.


BIJLAGE II

In afdeling 8 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 wordt punt 8.3 vervangen door:

Levensmiddelen(1)

Maximumgehalte (mg/kg)

“8.3

Waterstofcyanide, inclusief waterstofcyanide in cyanogene glycosiden

 

8.3.1

Voor de eindgebruikers in de handel gebrachte onverwerkte hele, vermalen, gemalen, gekraakte of fijngehakte abrikozenpitten (1)  (2)

20,0


(1)  “Onverwerkte producten” zoals beschreven in Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1).

(2)  “In de handel brengen” en “eindverbruiker” zoals beschreven in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).”.


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/41


VERORDENING (EU) 2019/1871 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2019

betreffende actiedrempels voor niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Beschikking 2005/34/EG

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name artikel 18, artikel 19, lid 3, en artikel 24, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Indien dit voor de officiële controles van levensmiddelen van dierlijke oorsprong nodig is, kan de Commissie referentiewaarden (“actiedrempels”) vaststellen voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong waarvoor geen maximumwaarde voor residuen is vastgesteld. De actiedrempels moeten van toepassing zijn op uit derde landen ingevoerde levensmiddelen van dierlijke oorsprong en op in de Unie geproduceerde levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

(2)

Naar aanleiding van een verzoek van de Commissie heeft het EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen (Contam-panel van EFSA) richtsnoeren goedgekeurd betreffende methodologische beginselen en wetenschappelijke methoden waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de veiligheid van actiedrempels (“EFSA-richtsnoeren”) (2). De EFSA-richtsnoeren beschrijven een proces om te beoordelen of de analytische concentratie van een farmacologisch werkzame stof, die kan worden bepaald door officiële controlelaboratoria met behulp van een gevalideerde analysemethode, zodanig laag is dat de menselijke gezondheid afdoende wordt beschermd.

(3)

In de EFSA-richtsnoeren wordt nader bepaald in welke situaties de EFSA een stofspecifieke risicobeoordeling moet verrichten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009. Met name moeten, met het oog op een adequaat niveau van gezondheidsbescherming, stofspecifieke risicobeoordelingen worden uitgevoerd voor farmacologisch werkzame stoffen die aanleiding geven tot bloeddyscrasie (aplastische anemie) of allergie (met uitzondering van huidsensibilisatie) of voor stoffen die in hoge mate carcinogeen of anorganisch zijn.

(4)

Daarom moeten methodologische beginselen en wetenschappelijke methoden voor de beoordeling van de veiligheid van actiedrempels worden vastgesteld.

(5)

Beschikking 2002/657/EG (3) van de Commissie stelt de minimumeisen vast voor de prestaties van analysemethoden die worden gebruikt voor de opsporing van een beperkt aantal stoffen waarvan het gebruik in de Unie niet is toegestaan of specifiek is verboden. Deze minimaal vereiste prestatielimieten komen overeen met de gemiddelde grenswaarde waarboven de opsporing van een stof of de residuen ervan als methodologisch zinvol kan worden beschouwd. De minimaal vereiste prestatielimieten zijn van toepassing op de matrices in bijlage II bij die beschikking.

(6)

Krachtens Beschikking 2005/34/EG van de Commissie (4) moeten de minimaal vereiste prestatielimieten die in Besluit 2002/657/EG zijn vastgesteld, worden gebruikt als actiedrempels, ongeacht de levensmiddelenmatrix die is getest voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die uit derde landen worden ingevoerd. Levensmiddelen van dierlijke oorsprong die residuen van een farmacologisch werkzame stof bevatten in een concentratie gelijk aan of boven de actiedrempel, worden geacht niet aan de wetgeving van de Unie te voldoen, terwijl voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die concentraties onder de actiedrempels bevatten, geen verbod voor toelating tot de voedselketen mag gelden. Het vaststellen van actiedrempels mag echter niet als voorwendsel dienen om illegaal gebruik van verboden of niet-toegestane stoffen te vergoelijken. Daarom moet elk residu van dergelijke stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong als ongewenst worden beschouwd. De actiedrempels die zijn vastgesteld in Beschikking 2005/34/EG zijn uitsluitend gebaseerd op analytische overwegingen, waarbij rekening is gehouden met de laagste residuconcentratie die met een gevalideerde analysemethode kan worden opgespoord en bevestigd, zonder rekening te houden met het toxische potentieel van de betrokken stoffen.

(7)

Voor chlooramfenicol, malachietgroen en nitrofuranmetabolieten zijn actiedrempels vastgesteld in Beschikking 2005/34/EG. Voor deze stoffen concludeerde de EFSA echter dat overeenkomstig de EFSA-richtsnoeren in plaats van de standaardmethode voor risicobeoordeling een stofspecifieke risicobeoordeling nodig was. Daarom heeft het Contam-panel van EFSA op verzoek van de Commissie wetenschappelijke adviezen uitgebracht over chlooramfenicol in levensmiddelen en diervoeders (5), over nitrofuranen en metabolieten daarvan in levensmiddelen (6) en over malachietgroen in levensmiddelen (7).

(8)

Daarom moeten voor deze stoffen actiedrempels worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de analytische overwegingen als het toxische potentieel van deze stoffen. Gezien de onzekerheden die de EFSA heeft onderkend in haar risicobeoordelingen voor chlooramfenicol en de metabolieten van nitrofuran, moet de gevoeligheid van de analysemethoden worden verbeterd om de handhaving van de laagst mogelijke concentraties mogelijk te maken.

(9)

Het feit dat residuen van verboden of toegestane stoffen worden opgespoord, zelfs onder vastgestelde actiedrempels, kan wijzen op misbruik van deze stoffen. Voor dergelijke gevallen is in Verordening (EG) nr. 470/2009 bepaald dat de lidstaten, en in voorkomend geval de Commissie, vervolgmaatregelen moeten nemen. Daartoe moet informatie beschikbaar zijn voor de lidstaten en de Commissie via het systeem voor snelle waarschuwingen voor levensmiddelen en diervoeders (8).

(10)

Om officiële laboratoria in staat te stellen hun methoden aan de bijgewerkte actiedrempels voor chlooramfenicol, malachietgroen en nitrofuranmetabolieten aan te passen, moet worden voorzien in een termijn van drie jaar voordat de vastgestelde actiedrempels van toepassing worden.

(11)

Aangezien in deze verordening de bepalingen van Beschikking 2005/34/EG worden overgenomen, geactualiseerd en uitgebreid, moet Beschikking 2005/34/EG om redenen van rechtszekerheid worden ingetrokken.

(12)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Bij deze verordening worden vastgesteld:

a)

voorschriften voor het vaststellen van actiedrempels voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen waarvoor niet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 een maximumwaarde voor residuen is vastgesteld;

b)

methodologische beginselen en wetenschappelijke methoden voor de risicobeoordeling van de veiligheid van actiedrempels;

c)

actiedrempels voor residuen van bepaalde farmacologisch werkzame stoffen waarvoor niet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 470/2009 een maximumwaarde voor residuen is vastgesteld;

d)

specifieke voorschriften voor maatregelen bij geconstateerde aanwezigheid van een verboden of niet-toegelaten stof op een niveau hoger dan, gelijk aan of lager dan dat van de actiedrempel.

Artikel 2

Voorschriften voor de vaststelling van actiedrempels

De actiedrempels worden vastgesteld op het laagste niveau dat door de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad (9) aangewezen officiële controlelaboratoria kan worden vastgesteld.

De actiedrempels worden regelmatig opnieuw bezien om ervoor te zorgen dat deze overeenkomen met de laagst bereikbare niveaus, rekening houdend met de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen.

Bij het vaststellen of herzien van actiedrempels raadpleegt de Commissie de relevante Europese referentielaboratoria over de analysecapaciteiten van de nationale referentielaboratoria en officiële laboratoria met betrekking tot de laagste concentratie residuen, die kan worden opgespoord met een analysemethode die overeenkomstig de voorschriften van Besluit 2002/657/EG gevalideerd kan worden.

Artikel 3

Methodologische beginselen en wetenschappelijke methoden voor risicobeoordeling

1.   Bij de risicobeoordeling die bij de beoordeling van de veiligheid van actiedrempels wordt toegepast, wordt rekening gehouden met:

a)

het toxische potentieel en farmacologische werkzaamheid van de stof;

b)

inname van het residu via levensmiddelen.

2.   Voor de bepaling van het toxisch potentieel en de farmacologische werkzaamheid van de stof worden de volgende toxicologische screeningwaarden toegepast:

a)

voor stoffen van groep I, bestaande uit niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen waarvoor rechtstreeks bewijs van genotoxiciteit is of waarvoor een waarschuwing voor genotoxiciteit is afgegeven (uit kwantitatieve structuur-activiteitsrelaties of read-across) bestaat of waarvoor informatie over genotoxiciteit ontbreekt, en waarvan de genotoxiciteit derhalve niet kan worden uitgesloten: 0,0025 μg/kg lichaamsgewicht per dag;

b)

voor stoffen van groep II, bestaande uit niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen met farmacologische werking op het zenuwstelsel of het voortplantingssysteem, of corticoïden: 0,0042 µg/kg lichaamsgewicht per dag;

c)

voor stoffen van groep III, bestaande uit niet-toegestane farmacologisch werkzame stoffen met infectiewerende, ontstekingremmende en anti-parasitaire werking en andere farmacologisch werkzame stoffen: 0,22 µg/kg lichaamsgewicht per dag.

3.   De relevante inname van levensmiddelen moet worden bepaald op basis van voedselconsumptiecijfers, voedselconsumptiepatronen en de aanwezigheid van de stof in verschillende levensmiddelen.

4.   De veiligheid van actiedrempels wordt beoordeeld door na te gaan of de toxicologische screeningwaarde, gedeeld door de relevante voedselinname, hoger is dan of gelijk is aan de analysecapaciteit van de officiële controlelaboratoria, in welk geval de veiligheid van de actiedrempel op het niveau van de analysecapaciteit is gewaarborgd.

Artikel 4

Stofspecifieke risicobeoordeling

1.   Er wordt een verzoek aan de EFSA gedaan voor een stofspecifieke risicobeoordeling met betrekking tot de vraag of actiedrempels toereikend zijn om de menselijke gezondheid te beschermen, met name voor stoffen:

a)

die aanleiding geven tot bloeddyscrasie (aplastische anemie) of allergie (met uitzondering van huidsensibilisatie);

b)

die in hoge mate carcinogeen zijn;

c)

waarvoor genotoxiciteit niet kan worden uitgesloten, indien er experimenteel of ander bewijsmateriaal is dat het gebruik van de toxicologische screeningswaarde van 0,0025 μg/kg lichaamsgewicht per dag mogelijk niet voldoende bescherming van de gezondheid biedt.

2.   De Commissie dient, in voorkomend geval, bij de EFSA een verzoek in voor een stofspecifieke risicobeoordeling met betrekking tot de vraag of een actiedrempel afdoende is voor de bescherming van de menselijke gezondheid, indien de toepassing van de in artikel 3, lid 4, vastgestelde methode erop wijst dat de toxicologische screeningwaarde, gedeeld door de relevante voedselinname, lager is dan de analysecapaciteit van de officiële controlelaboratoria, en dat er op korte tot middellange termijn weinig of geen mogelijkheid tot aanzienlijke verbetering van de analysecapaciteit bestaat.

3.   Wanneer de stofspecifieke risicobeoordeling niet tot duidelijke conclusies leidt, omdat er onzekerheid bestaat over bepaalde aspecten van de toxicologische of blootstellingsbeoordeling, en er geen garanties beschikbaar zijn met betrekking tot de vraag of de laagste analyseerbare concentratie voldoende veilig is voor de consumenten, streven de Europese en nationale referentielaboratoria ernaar de gevoeligheid van de analysemethoden te verbeteren om lagere concentraties te kunnen opsporen, en moeten actiedrempels worden vastgesteld op niveaus die laag genoeg zijn om de verbetering van de laagst haalbare niveaus te stimuleren.

Artikel 5

Bekrachtiging van actiedrempels

Met het oog op de controle van levensmiddelen van dierlijke oorsprong op enkele residuen van stoffen waarvan het gebruik in de Unie verboden of niet toegestaan is, zijn de in de bijlage vastgestelde actiedrempels van toepassing, ongeacht de geteste levensmiddelenmatrix.

Levensmiddelen van dierlijke oorsprong die residuen van een farmacologisch werkzame stof bevatten in een concentratie gelijk aan of boven de actiedrempel, worden geacht niet aan de wetgeving van de Unie te voldoen en mogen niet in de voedselketen terechtkomen. Voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong die residuen van een farmacologisch werkzame stof in een concentratie beneden de actiedrempel bevatten, mag geen verbod voor toelating tot de voedselketen gelden.

Artikel 6

Informatie-uitwisseling en onderzoeken bij geconstateerde aanwezigheid van een verboden of niet-toegelaten stof

Wanneer uit de resultaten van officiële controles, met inbegrip van analytische tests, blijkt dat er sprake is van residuen van verboden of niet-toegestane stoffen op niveaus die hoger dan, gelijk aan of lager dan de actiedrempels zijn, verricht de bevoegde autoriteit de onderzoeken als bedoeld in artikel 137, leden 2 of 3, van Verordening (EU) 2017/625 en artikel 13, artikel 16, lid 2, en de artikelen 17, 22, 23 en 24 van Richtlijn 96/23/EG (10) om vast te stellen of er een illegale behandeling met een verboden of niet-toegelaten farmacologisch werkzame stof heeft plaatsgehad.

In geval van vastgestelde niet-naleving neemt de bevoegde autoriteit een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 138 van Verordening (EU) 2017/625, alsmede artikel 15, lid 3, en de artikelen 17, 23, 24 en 25 van Richtlijn 96/23/EG.

De bevoegde autoriteit houdt een overzicht van de bevindingen bij. Wanneer de resultaten van de officiële controles, met inbegrip van analytische tests op levensmiddelen van dierlijke oorsprong van dezelfde exploitant, een terugkerend patroon vertonen dat wijst op niet-naleving in verband met een of meer verboden of niet-toegestane stoffen van een bepaalde oorsprong, stelt de bevoegde autoriteit de Commissie en de andere lidstaten in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders daarvan in kennis.

Wanneer het terugkerende patroon ingevoerde levensmiddelen betreft, brengt de Commissie dit ter kennis van de bevoegde autoriteit van het land of de landen van oorsprong.

De lidstaten brengen via het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders verslag uit over de resultaten van de officiële controles, met inbegrip van analytische tests, waarin de aanwezigheid wordt bevestigd van een verboden of niet-toegestane stof op een niveau dat hoger is dan of gelijk is aan de actiedrempels.

Artikel 7

Intrekking van Beschikking 2005/34/EG

Beschikking 2005/34/EG wordt ingetrokken.

Artikel 8

Toepassing van actiedrempels

De in de bijlage bij deze verordening opgenomen actiedrempels zijn van toepassing met ingang van 28 november 2022.

Tot de in het eerste lid bedoelde datum zijn de in bijlage II bij Beschikking 2002/657/EG opgenomen minimaal vereiste prestatielimieten voor chlooramfenicol, nitrofuranmetabolieten en de som van malachietgroen en leucomalachietgroen van toepassing als actiedrempels voor uit derde landen ingevoerde levensmiddelen van dierlijke oorsprong en voor in de Unie geproduceerde levensmiddelen van dierlijke oorsprong.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11.

(2)  Bijgewerkte richtsnoeren over methodologische beginselen en wetenschappelijke methoden waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van actiedrempels voor niet-toegelaten farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong. EFSA Journal 2018;16(7):5332.

(3)  Beschikking 2002/657/EG van de Commissie van 14 augustus 2002 ter uitvoering van Richtlijn 96/23/EG van de Raad wat de prestaties van analysemethoden en de interpretatie van resultaten betreft (PB L 221 van 17.8.2002, blz. 8).

(4)  Beschikking 2005/34/EG van de Commissie van 11 januari 2005 tot vaststelling van geharmoniseerde normen voor analyses op bepaalde residuen in producten van dierlijke oorsprong die uit derde landen worden ingevoerd (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 61).

(5)  Contam-panel van EFSA (EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen), 2014. Scientific Opinion on Chloramphenicol in food and feed (“Wetenschappelijk advies over chlooramfenicol in levensmiddelen en diervoeders”). EFSA Journal 2014;12(11):3907, 145 blz. doi:10.2903/j.efsa.2014.3907.

(6)  Contam-panel van EFSA (EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen), 2015. Scientific Opinion on nitrofurans and their metabolites in food (“Wetenschappelijk advies over nitrofuranen en metabolieten daarvan in levensmiddelen”). EFSA Journal 2015;13(6):4140, 217 blz. doi:10.2903/j.efsa.2015.4140.

(7)  Contam-panel van EFSA (EFSA-panel voor contaminanten in de voedselketen), 2016. Scientific Opinion on malachite green in food (“Wetenschappelijk advies over malachietgroen in levensmiddelen”). EFSA Journal 2016;14(7):4530, 80 blz. doi:10.2903/j.efsa.2016.4530.

(8)  Verordening (EU) nr. 16/2011 van de Commissie van 10 januari 2011 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen voor het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders (PB L 6 van 11.1.2011, blz. 7).

(9)  Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (Verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(10)  Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10).


BIJLAGE

Actiedrempels

Stof

Actiedrempel

(µg/kg)

Overige bepalingen

Chlooramfenicol

0,15

 

Malachietgroen

0,5

0,5 µg/kg voor de som van malachietgroen en leucomalachietgroen

Nitrofuranen en metabolieten daarvan

0,5 (1)

0,5 µg/kg voor elk van de metabolieten van furazolidon (AOZ of 3-amino-2-oxazolidinon), furaltadon (AMOZ of 3-amino-5-methylmorpholino-2-oxazolidinon), nitrofurantoïne (AHD of 1-aminohydantoïne), nitrofurazon (SEM of semicarbazide) en nifursol (DNSH of 3,5-dinitrosalicylzuur-hydrazide)


(1)  Aangezien SEM van nature voorkomt in kreeft in niveaus die boven de actiedrempel liggen, zijn alleen niveaus van AOZ, AMOZ, AHD en DNSH boven de actiedrempel een duidelijke indicatie van illegaal gebruik van nitrofuranen en metabolieten daarvan. De actiedrempel van 0,5 µg/kg voor SEM in kreeft wordt alleen toegepast wanneer illegaal gebruik van nitrofurazon in kreeft is vastgesteld.


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/47


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1872 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2019

tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wat betreft de vermelding voor Japan op de lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit bepaalde pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in of doorgevoerd door de Unie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1), en met name artikel 8, inleidende zin, artikel 8, punt 1, eerste alinea, artikel 8, punt 4, en artikel 9, lid 4,

Gezien Richtlijn 2009/158/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (2), en met name artikel 23, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie (3) zijn de voorschriften vastgesteld inzake veterinaire certificering voor de invoer in en de doorvoer door de Unie, met inbegrip van de opslag tijdens de doorvoer, van pluimvee en pluimveeproducten (hierna “de producten” genoemd). In die verordening is bepaald dat de producten alleen mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Unie uit de derde landen, gebieden, zones of compartimenten die zijn opgenomen in de kolommen 1 en 3 van de tabel in bijlage I, deel 1, bij die verordening.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 798/2008 zijn ook de voorwaarden vastgesteld waaronder een derde land, gebied, zone of compartiment als vrij van hoogpathogene aviaire influenza (HPAI) mag worden beschouwd.

(3)

In bijlage I, deel 1, bij Verordening (EG) nr. 798/2008 is Japan opgenomen als derde land waaruit de invoer in en de doorvoer door de Unie van eieren en eiproducten vanuit het hele grondgebied zijn toegestaan.

(4)

Japan heeft ook om een vergunning voor de invoer in en de doorvoer door de Unie van vlees van pluimvee verzocht en heeft de desbetreffende informatie ingediend. De Commissie heeft in Japan een audit uitgevoerd om de veterinaire controles van voor uitvoer naar de Unie bestemd vlees van pluimvee te evalueren, waarvan het resultaat gunstig was. Als gevolg van een uitbraak van HPAI van subtype H5N6 in januari 2018 kon het land echter niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 798/2008 om als vrij van die ziekte te kunnen worden beschouwd en daarom kreeg het land geen vergunning voor dat product.

(5)

Het is inmiddels meer dan twaalf maanden geleden dat er HPAI op het grondgebied van Japan werd vastgesteld en het land kan nu overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 798/2008 als vrij van die ziekte worden beschouwd. Gezien de huidige epidemiologische situatie is het derhalve passend de vermelding voor Japan in de tabel in bijlage I, deel 1, bij Verordening (EG) nr. 798/2008 te wijzigen zodat dat derde land vlees van pluimvee mag invoeren in en doorvoeren door de Unie.

(6)

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 798/2008 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage I, deel 1, bij Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.

(2)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 74.

(3)  Verordening (EG) nr. 798/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 tot vaststelling van een lijst van derde landen, gebieden, zones of compartimenten waaruit pluimvee en pluimveeproducten mogen worden ingevoerd in en doorgevoerd door de Gemeenschap, en van de voorschriften inzake veterinaire certificering (PB L 226 van 23.8.2008, blz. 1).


BIJLAGE

In bijlage I, deel 1, van Verordening (EG) nr. 798/2008 wordt de vermelding voor Japan vervangen door:

ISO-code en naam van het derde land of gebied

Code van het derde land, het gebied, de zone of het compartiment

Omschrijving van het derde land, het gebied, de zone of het compartiment

Veterinair certificaat

Bijzondere voorwaarden

Bijzondere voorwaarden

Status t.a.v. bewaking aviaire influenza

Status t.a.v. vaccinatie aviaire influenza

Status salmonellabestrijding (6)

Model(len)

Aanvullende garanties

Uiterste datum (1)

Aanvangsdatum (2)

1

2

3

4

5

6

6A

6B

7

8

9

“JP — Japan

JP-0

Het hele land

EP, E

 

 

 

 

 

 

 

POU”

 

 

 

 

 

 

 


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/50


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1873 VAN DE COMMISSIE

van 7 november 2019

betreffende de procedures voor een gecoördineerde uitvoering, door de bevoegde autoriteiten, van verscherpte officiële controles aan grenscontroleposten van producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en samengestelde producten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (1), en met name artikel 65, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Verordening (EU) 2017/625 moeten bepaalde categorieën dieren en goederen vóór binnenkomst in de Unie aan grenscontroleposten aan systematische controles worden onderworpen.

(2)

Uit artikel 65, lid 4, van Verordening (EU) 2017/625 volgt dat in geval van een vermoeden van frauduleuze of bedrieglijke praktijken door een exploitant of van ernstige of herhaalde inbreuken op de in artikel 1, lid 2, van die verordening bedoelde regels, de officiële controles van zendingen met dezelfde oorsprong of toepassing die door de bevoegde autoriteiten aan de grenscontroleposten worden uitgevoerd, moeten worden verscherpt. Krachtens artikel 65, lid 5, van Verordening (EU) 2017/625 moeten de bevoegde autoriteiten de Commissie en de lidstaten via het in artikel 131 van die verordening bedoelde informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc) in kennis stellen van hun besluit om de officiële controles te verscherpen.

(3)

Om te zorgen voor een geharmoniseerde aanpak van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles van bepaalde goederen die de Unie binnenkomen, moeten gedetailleerde procedures voor de gecoördineerde uitvoering van die controles worden vastgesteld, met inbegrip van voorschriften met betrekking tot de rol van het Imsoc in dit verband. Om praktische redenen moet de gecoördineerde uitvoering van verscherpte controles aan de grenzen worden beperkt tot de categorieën zendingen waarvoor er een identificeerbare, in een lijst opgenomen inrichting van oorsprong is, d.w.z. zendingen producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en samengestelde producten.

(4)

Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 65, lid 5, van Verordening (EU) 2017/625 kennisgevingen van de bevoegde autoriteiten ontvangt, moet zij met name beoordelen of de niet-naleving is gebaseerd op vermoedelijke frauduleuze of bedrieglijke praktijken of op een potentieel ernstige of herhaalde inbreuk op de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde regels, bijvoorbeeld het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong die contaminanten bevatten of residuen van diergeneesmiddelen die de maximumwaarde voor residuen overschrijden, of van producten die niet aan Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (2) voldoen.

(5)

Om het risico op frauduleuze of bedrieglijke praktijken door het bij officiële controles aanbieden van kleine zendingen te beperken, moet het totale gewicht van conforme zendingen dat nodig is om de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles te beëindigen, ten minste tien keer zo groot zijn als het gewicht van de zending die aanvankelijk aanleiding heeft gegeven tot de maatregel. Om onaanvaardbare administratieve en financiële lasten voor de bevoegde autoriteiten en exploitanten te vermijden, moet er echter voor dat totaalgewicht van conforme zendingen dat nodig is om de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles te beëindigen een maximumwaarde worden vastgesteld.

(6)

Indien er tijdens de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles bij drie zendingen die de Unie binnenkomen sprake is van dezelfde soort inbreuk als in de kennisgeving overeenkomstig artikel 65, lid 5, van Verordening (EU) 2017/625 is vermeld, moet de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles worden gehandhaafd totdat de resultaten en acties van de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen bevredigend zijn. In dat geval moet de Commissie de bevoegde autoriteiten van de derde landen verzoeken de nodige onderzoeken en maatregelen te verrichten om de situatie in de inrichting van oorsprong te verhelpen en daarover bij de Commissie verslag uit te brengen.

(7)

Met het oog op de efficiëntie van het controlesysteem moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om bepaalde zendingen (namelijk zendingen waaraan om andere redenen dan de inbreuk waarvoor de gecoördineerde verscherpte officiële controles worden uitgevoerd, de toegang tot de Unie moet worden geweigerd) uit te sluiten van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles.

(8)

Aangezien Verordening (EU) 2017/625 van toepassing wordt op 14 december 2019, moet de onderhavige verordening met ingang van dezelfde datum worden toegepast.

(9)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening worden regels vastgesteld met betrekking tot de procedures voor een gecoördineerde uitvoering, door de bevoegde autoriteiten, van verscherpte officiële controles aan grenscontroleposten van producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en samengestelde producten die de Unie binnenkomen om in de handel te worden gebracht.

Artikel 2

Definitie

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “inrichting van oorsprong”: inrichtingen van oorsprong in derde landen, met inbegrip van vaartuigen van derde landen, die worden vermeld in lijsten die overeenkomstig de toepasselijke wetgeving van de Unie zijn opgesteld met betrekking tot de uitvoer van producten van dierlijke oorsprong, levende producten, dierlijke bijproducten en samengestelde producten.

Artikel 3

Aanleiding voor de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles

1.   Wanneer de bevoegde autoriteiten de Commissie en de andere lidstaten via het Imsoc in kennis stellen van hun besluit overeenkomstig artikel 65, lid 5, van Verordening (EU) 2017/625, vermelden zij de inrichting van oorsprong, de categorie goederen, met inbegrip van de beschrijving en de code van de in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (3) opgenomen gecombineerde nomenclatuur, en de inbreuk naar aanleiding waarvan een gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles moet worden uitgevoerd.

2.   Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving beoordeelt de Commissie of:

a)

de kennisgeving is gebaseerd op vermoedelijke frauduleuze of bedrieglijke praktijken of op een potentieel ernstige of herhaalde inbreuk op de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde regels;

b)

de kennisgeving verband houdt met een handeling of een nagelaten handeling waarvoor de inrichting van oorsprong van de betrokken zending verantwoordelijk is;

c)

de betrokken zending niet al onderworpen is aan de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles overeenkomstig deze verordening, en

d)

de betrokken zending niet voor dezelfde inbreuk als die welke is vermeld in de in lid 1 bedoelde kennisgeving onderworpen is aan overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4) of artikel 261 van Verordening (EU) 2016/429 (5) vastgestelde noodmaatregelen of aan overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EU) 2017/625 vastgestelde bijzondere maatregelen.

3.   De Commissie legt de uitkomst van haar in lid 2 bedoelde beoordeling in het Imsoc vast.

4.   Wanneer uit de in lid 2 bedoelde beoordeling blijkt dat aan de vereiste voorwaarden is voldaan, voeren de bevoegde autoriteiten in alle lidstaten gecoördineerde verscherpte officiële controles aan de grenscontroleposten uit.

Artikel 4

Procedures voor de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten aan de grenscontroleposten in alle lidstaten voeren de in artikel 49 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde overeenstemmingscontroles en materiële controles uit op elke zending die afkomstig is van dezelfde inrichting van oorsprong en dezelfde categorie goederen bevat, en voor dezelfde soort inbreuk, zoals opgegeven in het Imsoc overeenkomstig artikel 3, lid 1.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde controles worden de zendingen geselecteerd op basis van de in het Imsoc aangegeven codes van de gecombineerde nomenclatuur, overeenkomstig artikel 3, lid 1.

3.   Indien deze codes niet specifiek genoeg zijn om de categorie goederen nauwkeurig te identificeren, onderwerpen de bevoegde autoriteiten aan de grenscontroleposten enkel zendingen die op basis van deze codes zijn geselecteerd aan de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles indien zij overeenstemmen met de in artikel 3, lid 1, bedoelde omschrijving van de goederen.

4.   Als een bepaalde zending overeenkomstig lid 3 niet aan de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles wordt onderworpen, leggen de bevoegde autoriteiten de redenen daarvoor in het Imsoc vast.

Artikel 5

Opgelegde controles

1.   Indien tijdens de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles bij drie zendingen die de Unie binnenkomen sprake is van dezelfde soort inbreuk als in de kennisgeving overeenkomstig artikel 3, lid 1, is vermeld, wordt de bevoegde autoriteit van het derde land waar de inrichting van oorsprong van de niet-conforme zendingen is gevestigd door de Commissie verzocht om:

a)

het nodige onderzoek te verrichten om de redenen van de inbreuken vast te stellen (“opgelegde controles”);

b)

met betrekking tot de inrichting van herkomst een actieplan vast te stellen om de situatie op doeltreffende wijze te verhelpen, en

c)

verslag uit te brengen over de onder a) en b) bedoelde acties, met inbegrip van de resultaten van het actieplan.

2.   De Commissie houdt nauwlettend toezicht op de resultaten van de opgelegde controles en het actieplan en neemt verdere actie, met inbegrip van maatregelen overeenkomstig artikel 53 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en artikel 127, lid 4, van Verordening (EU) 2017/625, wanneer:

a)

de bevoegde autoriteit van het derde land geen passende actie neemt om de situatie op doeltreffende wijze te verhelpen, of

b)

de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet-conforme resultaten van de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles blijven melden.

Artikel 6

Beëindiging van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles

1.   De gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles eindigt:

a)

wanneer een bevoegde autoriteit besluit haar in artikel 3, lid 1, bedoelde kennisgeving in te trekken en de Commissie en de andere lidstaten daarvan via het Imsoc in kennis stelt, met vermelding van de redenen voor haar besluit, of

b)

wanneer:

i)

er naar aanleiding van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles door de bevoegde autoriteiten van de grenscontroleposten van de lidstaten, een ononderbroken reeks van ten minste tien bevredigende resultaten in het Imsoc is opgetekend, en

ii)

de onder i) bedoelde zendingen in totaal ten minste tien keer zoveel wegen als de zending waarop de in artikel 3, lid 1, bedoelde kennisgeving betrekking heeft, of, als dat minder is, 300 ton netto.

2.   Wanneer de Commissie echter om opgelegde controles zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder a), heeft verzocht, eindigt de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles wanneer:

a)

er in het Imsoc, in verband met de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles door de bevoegde autoriteiten van de grenscontroleposten van de lidstaten, een ononderbroken reeks van ten minste dertig bevredigende resultaten is opgetekend, en

b)

de bevoegde autoriteit van het derde land een bevredigend actieplan heeft vastgesteld zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b).

Artikel 7

Kosten van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles

De kosten van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles zijn voor rekening van de exploitant die verantwoordelijk is voor de zendingen waarop die controles betrekking hebben.

Artikel 8

Zendingen die zijn uitgesloten van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles

1.   De bevoegde autoriteiten mogen zendingen waaraan overeenkomstig artikel 66, lid 1, van Verordening (EU) 2017/625 de toegang tot de Unie moet worden geweigerd om andere redenen dan de inbreuk waarvoor de gecoördineerde, verscherpte officiële controles worden uitgevoerd, uitsluiten van de gecoördineerde uitvoering van verscherpte officiële controles.

2.   Als een bepaalde zending wordt uitgesloten van de gecoördineerde uitvoering van de verscherpte officiële controles overeenkomstig lid 1, leggen de bevoegde autoriteiten de redenen daarvoor in het Imsoc vast.

Artikel 9

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 november 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).

(3)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).


BESLUITEN

8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/55


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1874 VAN DE COMMISSIE

van 6 november 2019

betreffende de adequaatheid van de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China overeenkomstig Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 7854)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (1), en met name artikel 47, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG mogen lidstaten toestaan dat audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of door hen goedgekeurde auditkantoren, alsmede inspectie- of onderzoeksverslagen met betrekking tot de audits in kwestie, aan de bevoegde autoriteiten van een derde land worden overgedragen, op voorwaarde dat deze autoriteiten door de Commissie adequaat zijn verklaard en dat er tussen deze autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten op wederkerigheid gebaseerde werkregelingen zijn overeengekomen. De lidstaten hechten steeds meer belang aan een verdere ontwikkeling van samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China op het gebied van de wettelijke audit. In het licht hiervan moet worden vastgesteld of de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China voldoen aan de vereisten die voor die doeleinden adequaat zijn.

(2)

Een beslissing over de adequaatheid op grond van artikel 47, lid 3, van Richtlijn 2006/43/EG heeft geen betrekking op andere specifieke voorschriften voor de overdracht van audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, zoals de overeenkomst betreffende op wederkerigheid gebaseerde werkregelingen tussen de bevoegde autoriteiten van artikel 47, lid 1, onder d), van Richtlijn 2006/43/EG, of de voorschriften voor de overdracht van persoonsgegevens van artikel 47, lid 1, onder e), van die richtlijn.

(3)

Samenwerking bij de overdracht van audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, aan de bevoegde autoriteit van een derde land is een aangelegenheid van zwaarwegend algemeen belang bij de uitoefening van onafhankelijk publiek toezicht. In het kader van de in artikel 47, lid 2, van Richtlijn 2006/43/EG bedoelde werkregelingen moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten er bijgevolg zorg voor dragen dat de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China de overeenkomstig artikel 47, lid 1, van genoemde richtlijn overgedragen documenten alleen gebruiken voor de uitoefening van hun bevoegdheden op het gebied van publiek toezicht op, externe kwaliteitsborging van en onderzoek bij auditors en auditkantoren.

(4)

Wanneer inspecties of onderzoeken worden uitgevoerd, mogen wettelijke auditors en auditkantoren niet onder andere voorwaarden toegang verlenen tot hun audit- of andere documenten en deze aan de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China overdragen dan onder de voorwaarden in artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG en in dit besluit.

(5)

Onverminderd artikel 47, lid 4, van Richtlijn 2006/43/EG dienen de lidstaten erop toe te zien dat de contacten tussen de wettelijke auditors of auditkantoren die door henzelf en door de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China in het kader van het publieke toezicht op, de externe kwaliteitsborging van en het onderzoek bij wettelijke auditors en auditkantoren zijn toegelaten, via de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat verlopen.

(6)

Overeenkomstig artikel 47, lid 1, onder d), van Richtlijn 2006/43/EG kunnen de lidstaten toestaan dat audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of door hen goedgekeurde auditkantoren, alsmede inspectie- of onderzoeksverslagen, aan de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China worden overgedragen op voorwaarde dat de betrokken bevoegde autoriteiten werkafspraken hebben gemaakt.

(7)

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke werkafspraken tussen hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China worden gemaakt op basis van wederkerigheid en onder de voorwaarden van artikel 47, leden 1 en 2, van Richtlijn 2006/43/EG, inclusief de bescherming van alle beroepsgeheimen en commerciële belangen, met inbegrip van industriële en intellectuele-eigendomsrechten, in dergelijke documenten die betrekking hebben op de geaudite entiteiten of op de wettelijke auditors of auditkantoren van die geaudite entiteiten.

(8)

Indien bij het overdragen van audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, aan de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China persoonsgegevens worden doorgegeven, kan dat slechts rechtmatig gebeuren als aan de in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (2) vastgelegde voorwaarden voor internationale doorgifte van gegevens wordt voldaan. Daarom moeten de lidstaten er krachtens artikel 47, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/43/EG voor zorgen dat de doorgifte van persoonsgegevens tussen hun bevoegde autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China in overeenstemming is met alle toepasselijke beginselen en regels inzake gegevensbescherming en met name met de bepalingen van hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat in passende waarborgen voor de doorgifte van persoonsgegevens wordt voorzien, overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) 2016/679. Bovendien dienen de lidstaten erop toe te zien dat de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China persoonsgegevens in de overgebrachte documenten niet verder openbaar zullen maken zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten.

(9)

Het Ministry of Finance en de Securities Regulatory Commission (CSRC) van de Volksrepubliek China zijn, op grond van de Boekhoudwet, de Wet inzake gecertificeerde publieke accountants en de Effectenwet van de Volksrepubliek China, de twee publieke toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor het onderzoek van auditors en auditkantoren. Het Ministry of Finance is verantwoordelijk voor de afgifte van praktijkvergunningen aan accountantskantoren, de handhaving van accountingregels, de vaststelling van auditstandaarden, de uitvoering van inspecties en onderzoeken bij accountantskantoren en gecertificeerde publieke accountants, en het sluiten van regelgevende samenwerkingsovereenkomsten met betrekking tot het toezicht op het beroep van gecertificeerde publieke auditors. CSRC, onder auspiciën van de State Council, is verantwoordelijk voor de uitoefening van het toezicht op de effectenmarkt en voor de handhaving van de effectenwetgeving. CSRC is bevoegd tot het inspecteren van bedrijven die noteren aan de Shanghai Stock Exchange of de Shenzhen Stock Exchange en accountantskantoren die audits van deze beursgenoteerde bedrijven uitvoeren. CSRC is de verantwoordelijke autoriteit voor het toezicht op en het beheer van effecten die bij een van deze beide beurzen worden uitgegeven. Als toezichthouder is CSRC onder meer bevoegd voor het beheer van aangelegenheden inzake internationale samenwerking van de effecten- en futuressector. CSRC is bevoegd om een mechanisme voor samenwerking op het gebied van toezicht met overeenkomstige autoriteiten van andere rechtsgebieden in te stellen voor grensoverschrijdend toezicht op de effectenmarkten, inclusief samenwerking op het gebied van auditaangelegenheden.

(10)

Zowel het Ministry of Finance als CSRC zullen betrokken zijn bij de ondertekening van toekomstige bilaterale overeenkomsten voor de overdracht van auditdocumenten. Het Ministry of Finance neemt de leiding bij het sluiten van overeenkomsten met de lidstaten en beslist over deelname van CSCR aan onderhandelingen over en ondertekening van overeenkomsten, afhankelijk van het toepassingsgebied en de inhoud van de overeenkomsten. Huidige en voormalige medewerkers van het Ministry of Finance en CSRC moeten staats-, bedrijfs- en werkgeheimen die tijdens toezichtactiviteiten zijn verkregen vertrouwelijk behandelen en mogen dergelijke informatie niet gebruiken voor niet-gerelateerde aangelegenheden.

(11)

Krachtens de wet- en regelgeving van de Volksrepubliek China mogen het Ministry of Finance en CSRC aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten documenten overdragen die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG en op door hen bij dergelijke auditors en auditkantoren verrichte onderzoeken betrekking hebben.

(12)

Op basis daarvan en rekening houdend met het technisch advies van het Comité van Europese audit-instanties van artikel 30, lid 7, onder c), van Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) voldoen het ministerie van Financiën en CSRC aan vereisten die adequaat moeten worden verklaard voor de toepassing van artikel 47, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/43/EG.

(13)

Dit besluit laat de samenwerkingsregelingen van artikel 25, lid 4, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad onverlet (4).

(14)

Met overeenkomstig artikel 47, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2006/43/EG bereikte conclusies betreffende de adequaatheid van de vereisten waaraan door de bevoegde autoriteiten van een derde land moet worden voldaan, wordt niet vooruitgelopen op een mogelijk op grond van artikel 46, lid 2, van die richtlijn door de Commissie vastgesteld besluit betreffende de gelijkwaardigheid van het stelsel van publiek toezicht, het kwaliteitsborgingsstelsel en de onderzoeks- en sanctieregeling voor auditors en auditorganisaties van het betrokken derde land.

(15)

Doel van dit besluit is een doeltreffende samenwerking te faciliteren tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en die van de Volksrepubliek China. Het is de bedoeling deze autoriteiten in staat te stellen hun taken op het gebied van publiek toezicht, externe kwaliteitsborging en onderzoek te vervullen, en tegelijkertijd de rechten van de betrokken partijen te beschermen. Indien een bevoegde autoriteit besluit werkafspraken op basis van wederkerigheid met de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China te maken om de overdracht mogelijk te maken van auditdocumenten en andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, moet de betrokken lidstaat de Commissie in kennis stellen van de wederzijdse werkafspraken die met deze autoriteiten zijn gemaakt, zodat de Commissie kan beoordelen of de samenwerking in overeenstemming is met artikel 47 van Richtlijn 2006/43/EG.

(16)

Het uiteindelijke doel van de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China op het gebied van het toezicht op auditactiviteiten is te komen tot wederzijds vertrouwen in elkaars toezichtstelsels en tot een grotere convergentie van de kwaliteit van de audit. Een dergelijk wederzijds vertrouwen en een dergelijke grotere convergentie zouden gebaseerd zijn op de gelijkwaardigheid van audittoezichtstelsels van de Unie en van de Volksrepubliek China. Bijgevolg moeten overdrachten van audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren, alsmede van inspectie- of onderzoeksverslagen, de uitzondering worden.

(17)

Dit besluit weerspiegelt het feit dat de lidstaten steeds meer belang hechten aan een verdere ontwikkeling van de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China op het gebied van de wettelijke audit van jaarrekeningen als middel om de toegang van entiteiten uit de Unie tot de kapitaalmarkt van de Volksrepubliek China te vergemakkelijken en de kapitaalmarktactiviteiten in de lidstaten van ondernemingen die hun statutaire zetel in de Volksrepubliek China hebben te bevorderen.

(18)

Gezien het huidige gebrek aan praktische ervaring op het gebied van toezichtssamenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Volksrepubliek China moet dit besluit voor een beperkte periode van toepassing zijn.

(19)

Ondanks de tijdslimiet zal de Commissie, rekening houdend met de ervaring die tijdens de samenwerking tussen toezichthouders is opgedaan en ook op basis van de inbreng van de lidstaten, de marktontwikkelingen, de ontwikkeling van de toezicht- en regelgevingskaders en de doeltreffendheid van de samenwerking tussen toezichthouders regelmatig monitoren. De Commissie kan, indien door de relevante ontwikkelingen de adequaatheidsverklaring van dit besluit opnieuw moet worden beoordeeld, op elk moment vóór het verstrijken van de geldigheidsduur ervan een specifieke evaluatie van dit besluit uitvoeren. Een dergelijke herbeoordeling kan tot de intrekking van dit besluit leiden.

(20)

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op 20 mei 2019 advies uitgebracht.

(21)

De maatregelen in dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG ingestelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Ministry of Finance en de Securities Regulatory Commission van de Volksrepubliek China voldoen aan vereisten die in de zin van artikel 47, lid 1, onder c), van Richtlijn 2006/43/EG als adequaat worden aangemerkt voor de overdracht van audit- of andere documenten, alsmede van inspectie- en onderzoeksverslagen op grond van artikel 47, lid 1, van Richtlijn 2006/43/EG.

Artikel 2

Indien audit- of andere documenten die in het bezit zijn van wettelijke auditors of auditkantoren uitsluitend in het bezit zijn van een wettelijke auditor of een auditkantoor ingeschreven in het register van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de groepsauditor is geregistreerd, en indien de bevoegde autoriteit van de groepsauditor van een van de in artikel 1 bedoelde autoriteiten een overdrachtsverzoek heeft ontvangen, zorgen de lidstaten ervoor dat de documenten in kwestie pas aan de verzoekende bevoegde autoriteit worden overgedragen als de bevoegde autoriteit van eerstgenoemde lidstaat uitdrukkelijk met de overdracht heeft ingestemd.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing van 15 november 2019 tot en met 14 november 2024.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 6 november 2019.

Voor de Commissie

Valdis DOMBROVSKIS

Vicevoorzitter


(1)  PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87.

(2)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van entiteiten van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).

(4)  Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).


Rectificaties

8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/59


Rectificatie van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

(Publicatieblad van de Europese Unie L 269 van 10 oktober 2013)

Bladzijde 23, artikel 34, lid 7, inleidende zin:

in plaats van:

“7.   De douaneautoriteiten kunnen BTI-beschikkingen intrekken:”,

lezen:

“7.   De douaneautoriteiten trekken BTI-beschikkingen in:”.


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/60


Rectificatie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/934 van de Commissie van 12 maart 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de wijnbouwoppervlakten waar het alcoholgehalte mag worden verhoogd, de toegestane oenologische procedés en de beperkingen met betrekking tot de productie en de bewaring van wijnbouwproducten, het minimale alcoholpercentage voor bijproducten en de verwijdering van die producten, en de bekendmaking van OIV-dossiers

(Publicatieblad van de Europese Unie L 149 van 7 juni 2019)

Op bladzijde 9, in bijlage I, deel A, tabel 1, kolom 2 van lijn 2:

in plaats van:

“Met inachtneming van de voorwaarden in de dossiers 1.8 (1970), 2.4.4 (1988), 3.4.3 (1988) en 3.4.3.1 (1990) van de OIV-code inzake oenologische procedés.”,

lezen:

“Met inachtneming van de voorwaarden in de dossiers 1.8 (1970), 2.2.4 (1988), 3.4.3 (1988) en 3.4.3.1 (1990) van de OIV-code inzake oenologische procedés.”.

Op bladzijde 10, in bijlage I, deel A, tabel 1, kolom 2 van lijn 14, vierde zin:

in plaats van:

“Met inachtneming van de voorwaarden in de dossiers 2.1.3.1.3 (2010), 2.1.3.2.4 (2012), 3.1.1.4 (2010) en 3.1.2.3 (2012) van de OIV-code inzake oenologische procedés.”,

lezen:

“Met inachtneming van de voorwaarden in de dossiers 2.1.3.1.3 (2010), 2.1.3.2.4 (2012), 3.1.1.4 (2010) en 3.1.2.4 (2012) van de OIV-code inzake oenologische procedés.”.

Op bladzijde 16, in bijlage I, deel A, tabel 2, kolom 3 van lijn 5.13:

in plaats van:

“Dossier 2.1.22 (2009); 3.2.1 (2011); 3.2.12 (2009); 3.2.1 (2009)”,

lezen:

“Dossier 2.1.22 (2009); 3.2.1 (2011); 3.2.12 (2009)”.

Op bladzijde 16, in bijlage I, deel A, tabel 2, kolom 3 van lijn 5.14:

in plaats van:

“Dossier 2.1.23 (2009); 3.2.1 (2011); 3.2.13 (2009); 3.2.1 (2009)”,

lezen:

“Dossier 2.1.23 (2009); 3.2.1 (2011); 3.2.13 (2009)”.


8.11.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 289/61


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1706 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

(Publicatieblad van de Europese Unie L 260 van 11 oktober 2019)

Bladzijde 44, overweging 17:

in plaats van:

“De partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen. [De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.]”

lezen:

“De partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen. De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.”.

Bladzijde 44, artikel 1:

in plaats van:

“Naam van de onderneming

Plaats

“Wuxi Solead Technology Development Co., Ltd,

Xinjian Town””

lezen:

“Naam van de onderneming

Plaats

“Wuxi Solead Technology Development Co., Ltd,

Yixing City””