ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 260

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
11 oktober 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1701 van de Commissie van 23 juli 2019 tot wijziging van de bijlagen I en V bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen ( 1 )

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1702 van de Commissie van 1 augustus 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van de lijst van prioritaire plaagorganismen

8

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1703 van de Commissie van 4 oktober 2019 tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (Cidre de Normandie/Cidre normand (BGA))

11

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1704 van de Commissie van 9 oktober 2019 tot toevoeging aan de vangstquota voor 2019 van bepaalde hoeveelheden die in 2018 op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn ingehouden

13

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1705 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 wat betreft de termijnen waarbinnen het Verenigd Koninkrijk zou moeten voldoen aan de voorwaarden om voor financiering door de Unie in aanmerking te komen na zijn terugtrekking uit de Unie

40

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1706 van de Commissie van 10 oktober 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

42

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/1707 van de Raad van 17 juni 2019 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Handelscomité dat is opgericht bij de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds, met betrekking tot een aanbeveling voor bepaalde wijzigingen van de overeenkomst teneinde rekening te houden met de toetreding van Samoa en met toekomstige toetredingen van andere eilandstaten in de Stille Oceaan

45

 

*

Besluit (EU) 2019/1708 van de Raad van 7 oktober 2019 tot vaststelling van het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt aangaande de vaststelling van een besluit tot verlenging van een WTO-ontheffing op grond waarvan de Verenigde Staten in een preferentiële tariefbehandeling mogen voorzien krachtens de Caribbean Basin Economic Recovery Act (CBERA) van de VS

48

 

*

Besluit (EU) 2019/1709 van de Raad van 7 oktober 2019 tot vaststelling van het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt aangaande de vaststelling van een besluit tot verlenging van een WTO-ontheffing op grond waarvan ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO in een preferentiële tariefbehandeling mogen voorzien voor producten van minst ontwikkelde landen

50

 

*

Besluit (EU) 2019/1710 van de Raad van 7 oktober 2019 tot benoeming van drie leden en drie plaatsvervangers van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

52

 

*

Besluit (EU) 2019/1711 van de Raad van 7 oktober 2019 tot benoeming van twee leden en drie plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

54

 

*

Besluit (EU) 2019/1712 Van De Commissie van 20 juli 2018 inzake de overheidslening SA.29198 — (2010/C) (ex 2009/NN) door Slowakije verstrektaan Železničná Spoločnosť Cargo Slovakia, a.s. (ZSSK Cargo) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4723) ( 1 )

56

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1713 van de Commissie van 9 oktober 2019 tot vaststelling van het formaat van de informatie die de lidstaten beschikbaar moeten stellen met het oog op de verslaglegging over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 7133) ( 1 )

65

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Besluit (GBVB) 2019/1672 van de Raad van 4 oktober 2019 inzake een optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van het verificatie- en inspectiemechanisme van de Verenigde Naties in Jemen ( PB L 256 van 7.10.2019 )

69

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1701 van de Commissie

van 23 juli 2019

tot wijziging van de bijlagen I en V bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (1), en met name artikel 23, lid 4, onder a) en b),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 649/2012, die op 4 juli 2012 is vastgesteld, is uitvoering gegeven aan het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (2) (hierna “het Verdrag van Rotterdam” genoemd). Die verordening is een herschikking van Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad (3), die zij met ingang van 1 maart 2014 heeft vervangen. Verordening (EG) nr. 689/2008 werd gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 73/2013 van de Commissie (4), die op 25 januari 2013 was vastgesteld, maar pas op 1 april 2013 van toepassing werd. De in Verordening (EU) nr. 73/2013 opgenomen wijzigingen zijn niet correct in Verordening (EU) nr. 649/2012 tot uitdrukking gekomen. Om te zorgen voor juridische duidelijkheid en samenhang moeten daarom de in Verordening (EU) nr. 73/2013 opgenomen wijzigingen formeel tot uitdrukking komen in de bijlagen bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(2)

Bij Beschikking 2008/934/EG (5) heeft de Commissie besloten acetochloor, asulam, chloorpicrine en propargite niet als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (6) op te nemen, met als gevolg dat die stoffen niet in bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt en bijgevolg aan de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moeten worden toegevoegd. De toevoeging van acetochloor, asulam, chloorpicrine en propargite aan bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 werd echter opgeschort naar aanleiding van een nieuwe aanvraag tot opneming van die stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, ingediend overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie (7). Die nieuwe aanvraag heeft geleid tot de vaststelling van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1372/2011 (8), (EU) nr. 1045/2011 (9), (EU) nr. 1381/2011 (10) en (EU) nr. 943/2011 (11), waarbij de Commissie respectievelijk heeft besloten de stoffen acetochloor, asulam, chloorpicrine en propargite niet goed te keuren als werkzame stoffen krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (12), met als gevolg dat het verbod op het gebruik ervan in bestrijdingsmiddelen gehandhaafd blijft. De stoffen acetochloor, asulam, chloorpicrine en propargite moeten daarom worden toegevoegd aan de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(3)

Bij Beschikking 2008/934/EG heeft de Commissie besloten de stof flufenoxuron niet op te nemen als werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG en bij Besluit 2012/77/EU (13) heeft zij besloten om die stof niet op te nemen als werkzame stof in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) voor productsoort 18. Daarom is het gebruik van flufenoxuron in bestrijdingsmiddelen aan strenge beperkingen onderworpen en moet de stof worden toegevoegd aan de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012. De toevoeging van flufenoxuron aan bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 werd echter opgeschort naar aanleiding van een nieuwe aanvraag tot opneming van die stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, ingediend overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 33/2008. Die nieuwe aanvraag heeft geleid tot de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 942/2011 (15), waarbij de Commissie heeft besloten flufenoxuron niet goed te keuren als werkzame stof overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009. De stof flufenoxuron moet daarom worden toegevoegd aan de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(4)

Bij Besluit 2012/257/EU (16) heeft de Commissie besloten de stof naled niet op te nemen voor productsoort 18 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG en bij Beschikking 2005/788/EG (17) heeft zij besloten die stof niet op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG. Naled mag daarom niet in bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en moet bijgevolg worden toegevoegd aan de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(5)

Bij de Beschikkingen 2009/65/EG (18), 2009/859/EG (19) en 2008/769/EG (20) heeft de Commissie respectievelijk besloten om 2-naftyloxyazijnzuur, difenylamine en propanil niet als werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG op te nemen. Die stoffen mogen daarom niet in bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en moeten bijgevolg worden toegevoegd aan de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012. De toevoeging van 2-naftyloxyazijnzuur, difenylamine en propanil aan bijlage I, deel 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012 werd echter opgeschort naar aanleiding van een nieuwe aanvraag tot opneming in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, ingediend overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 33/2008. Die nieuwe aanvraag heeft geleid tot de vaststelling van de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1127/2011 (21), (EU) nr. 578/2012 (22) en (EU) nr. 1078/2011 (23), waarbij de Commissie respectievelijk heeft besloten de stoffen 2-naftyloxyazijnzuur, difenylamine en propanil niet goed te keuren als werkzame stoffen krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009, met als gevolg dat het verbod op het gebruik ervan in bestrijdingsmiddelen gehandhaafd blijft. De stoffen 2-naftyloxyazijnzuur, difenylamine en propanil moeten daarom worden toegevoegd aan de lijst van chemische stoffen in bijlage I, deel 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(6)

De vermelding voor dichloorvos in de lijsten van chemische stoffen in bijlage I, delen 1 en 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012 moet worden gewijzigd om rekening te houden met Besluit 2012/254/EU van de Commissie (24), waarbij is besloten dichloorvos niet op te nemen in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG, met als gevolg dat dichloorvos niet in bestrijdingsmiddelen mag worden gebruikt.

(7)

Bij de Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 582/2012 (25) en (EU) nr. 359/2012 (26) heeft de Commissie respectievelijk de stoffen bifenthrin en metam goedgekeurd, met als gevolg dat het gebruik van die stoffen in bestrijdingsmiddelen niet langer verboden is. De stoffen bifenthrin en metam moeten derhalve worden geschrapt uit bijlage I, deel 1, bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(8)

Tijdens de vijfde vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam in juni 2011 heeft deze conferentie besloten de stoffen alachloor, aldicarb en endosulfan in bijlage III bij dat verdrag op te nemen, met als gevolg dat die stoffen onder de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming in het kader van dat verdrag gingen vallen. Zij worden daarom geschrapt uit de lijst van chemische stoffen in bijlage I, deel 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012 en worden toegevoegd aan de lijst van chemische stoffen in deel 3 van die bijlage.

(9)

De stof cyaanamide moet worden geschrapt uit bijlage I, deel 2, bij Verordening (EU) nr. 649/2012 aangezien er bewijzen zijn geleverd waaruit blijkt dat Beschikking 2008/745/EG van de Commissie (27), waarbij is besloten cyaanamide niet op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG, niet neerkomt op een strenge beperking van het gebruik van de stof op het niveau van de categorie “bestrijdingsmiddel”, in aanmerking nemend dat cyaanamide belangrijke toepassingen kent in de subcategorie “andere bestrijdingsmiddelen met inbegrip van biociden”. Cyaanamide is geïdentificeerd en aangemeld voor beoordeling in het kader van Richtlijn 98/8/EG. Biociden die cyaanamide bevatten mogen dus door de lidstaten verder worden toestaan overeenkomstig hun nationale voorschriften, tot in het kader van die richtlijn een besluit is genomen.

(10)

Naar aanleiding van het besluit dat op grond van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen is genomen om de stof endosulfan in de lijst in bijlage A, deel 1, bij dat verdrag te vermelden, is die stof opgenomen in bijlage I, deel A, bij Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad (28). Endosulfan moet derhalve worden toegevoegd aan bijlage V, deel 1, bij Verordening (EU) nr. 649/2012.

(11)

Verordening (EU) nr. 649/2012 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(12)

Aangezien de betrokken autoriteiten en marktdeelnemers de in deze verordening vastgestelde wijzigingen in de praktijk reeds hebben uitgevoerd in de veronderstelling dat Verordening (EU) nr. 649/2012 al gewijzigd zou zijn bij Verordening (EU) nr. 73/2013 van de Commissie, moeten die wijzigingen met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 maart 2014, de datum waarop Verordening (EU) nr. 649/2012 van toepassing werd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 649/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

2.

Bijlage V wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 maart 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 juli 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60.

(2)  PB L 63 van 6.3.2003, blz. 29.

(3)  Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 204 van 31.7.2008, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) nr. 73/2013 van de Commissie van 25 januari 2013 tot wijziging van de bijlagen I en V bij Verordening (EG) nr. 689/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 26 van 26.1.2013, blz. 11).

(5)  Beschikking 2008/934/EG van de Commissie van 5 december 2008 betreffende de niet-opneming van bepaalde werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stoffen bevatten (PB L 333 van 11.12.2008, blz. 11).

(6)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(7)  Verordening (EG) nr. 33/2008 van de Commissie van 17 januari 2008 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad met betrekking tot een normale en een versnelde procedure voor de beoordeling van werkzame stoffen die deel uitmaakten van het in artikel 8, lid 2, van die richtlijn bedoelde werkprogramma, maar niet in bijlage I ervan zijn opgenomen (PB L 15 van 18.1.2008, blz. 5).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1372/2011 van de Commissie van 21 december 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof acetochloor, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie (PB L 341 van 22.12.2011, blz. 45).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1045/2011 van de Commissie van 19 oktober 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof asulam overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 23).

(10)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1381/2011 van de Commissie van 22 december 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof chloorpicrine overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie (PB L 343 van 23.12.2011, blz. 26).

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 943/2011 van de Commissie van 22 september 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof propargite overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie (PB L 246 van 23.9.2011, blz. 16).

(12)  Verordening (EG) Nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

(13)  Besluit 2012/77/EU van de Commissie van 9 februari 2012 betreffende de niet-opneming van flufenoxuron voor productsoort 18 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 38 van 11.2.2012, blz. 47).

(14)  Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1).

(15)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 942/2011 van de Commissie van 22 september 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof flufenoxuron overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Beschikking 2008/934/EG van de Commissie (PB L 246 van 23.9.2011, blz. 13).

(16)  Besluit 2012/257/EU van de Commissie van 11 mei 2012 betreffende de niet-opneming van naled voor productsoort 18 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 126 van 15.5.2012, blz. 12).

(17)  Beschikking 2005/788/EG van de Commissie van 11 november 2005 betreffende de niet-opneming van naled in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelating voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 296 van 12.11.2005, blz. 41).

(18)  Beschikking 2009/65/EG van de Commissie van 26 januari 2009 betreffende de niet-opneming van 2-naftyloxyazijnzuur in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 23 van 27.1.2009, blz. 33).

(19)  Beschikking 2009/859/EG van de Commissie van 30 november 2009 betreffende de niet-opneming van difenylamine in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 314 van 1.12.2009, blz. 79).

(20)  Beschikking 2008/769/EG van de Commissie van 30 september 2008 betreffende de niet-opneming van propanil in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 263 van 2.10.2008, blz. 14).

(21)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1127/2011 van de Commissie van 7 november 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof 2-naftyloxyazijnzuur overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 289 van 8.11.2011, blz. 26).

(22)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 578/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof difenylamine overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 171 van 30.6.2012, blz. 2).

(23)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1078/2011 van de Commissie van 25 oktober 2011 tot niet-goedkeuring van de werkzame stof propanil overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 279 van 26.10.2011, blz. 1).

(24)  Besluit 2012/254/EU van de Commissie van 10 mei 2012 betreffende de niet-opneming van dichloorvos voor productsoort 18 in bijlage I, IA of IB bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (PB L 125 van 12.5.2012, blz. 53).

(25)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 582/2012 van de Commissie van 2 juli 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof bifenthrin overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 173 van 3.7.2012, blz. 3).

(26)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 359/2012 van de Commissie van 25 april 2012 tot goedkeuring van de werkzame stof metam overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB L 114 van 26.4.2012, blz. 1).

(27)  Beschikking 2008/745/EG van de Commissie van 18 september 2008 betreffende de niet-opneming van cyaanamide in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en de intrekking van de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze stof bevatten (PB L 251 van 19.9.2008, blz. 45).

(28)  Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7).


BIJLAGE I

Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 649/2012 wordt als volgt gewijzigd:

1.   

Deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermeldingen voor alachloor en aldicarb worden vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code (***)

Subcategorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

“Alachloor (#)

15972-60-8

240-110-8

ex 2924 25 00

p(1)

v

 

Aldicarb (#)

116-06-3

204-123-2

ex 2930 80 00

p(1)-p(2)

v-v”;

 

b)

de vermelding voor dichloorvos wordt vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code (***)

Subcategorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

“Dichloorvos (+)

62-73-7

200-547-7

ex 2919 90 00

p(1)-p(2)

v-v”;

 

c)

de vermeldingen voor bifenthrin en metam worden geschrapt;

d)

de volgende vermeldingen worden in alfabetische volgorde ingevoegd of toegevoegd:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code (***)

Subcategorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

Landen waarvoor geen kennisgeving vereist is

“Acetochloor (+)

34256-82-1

251-899-3

ex 2924 29 70

p(1)

v

 

Asulam (+)

3337-71-1

2302-17-2

222-077-1

218-953-8

ex 2935 90 90

p(1)

v

 

Chloorpicrine (+)

76-06-2

200-930-9

ex 2904 91 00

p(1)

v

 

Flufenoxuron (+)

101463-69-8

417-680-3

ex 2924 21 00

p(1)-p(2)

v-sb

 

Naled (+)

300-76-5

206-098-3

ex 2919 90 00

p(1)-p(2)

v-v

 

Propargite (+)

2312-35-8

219-006-1

ex 2920 90 70

p(1)

v”.

 

2.   

Deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de vermelding voor dichloorvos wordt vervangen door:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code (***)

Categorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

“Dichloorvos

62-73-7

200-547-7

ex 2919 90 00

p

v”;

b)

de vermeldingen voor alachloor, aldicarb, cyaanamide en endosulfan worden geschrapt;

c)

de volgende vermeldingen worden in alfabetische volgorde ingevoegd of toegevoegd:

Chemische stof

CAS-nummer

Einecs-nummer

GN-code (***)

Categorie (*)

Gebruiksbeperking (**)

“2-Naftyloxyazijnzuur

120-23-0

204-380-0

ex 2918 99 90

p

v

Acetochloor

34256-82-1

251-899-3

ex 2924 29 70

p

v

Asulam

3337-71-1

2302-17-2

222-077-1

218-953-8

ex 2935 90 90

p

v

Chloorpicrine

76-06-2

200-930-9

ex 2904 91 00

p

v

Difenylamine

122-39-4

204-539-4

ex 2921 44 00

p

v

Flufenoxuron

101463-69-8

417-680-3

ex 2924 21 00

p

sb

Naled

300-76-5

206-098-3

ex 2919 90 00

p

v

Propanil

709-98-8

211-914-6

ex 2924 29 70

p

v

Propargite

2312-35-8

219-006-1

ex 2920 90 70

p

v”.

3.   

In deel 3 worden de volgende vermeldingen in alfabetische volgorde ingevoegd:

Chemische stof

Relevant(e) CAS-nummer(s)

HS-code

Zuivere stof (**)

HS-code

Mengsels die een dergelijke stof bevatten (**)

Categorie

“Alachloor

15972-60-8

2924.25

3808.93

Bestrijdingsmiddel

Aldicarb

116-06-3

2930.80

3808.91

Bestrijdingsmiddel

Endosulfan

115-29-7

2920.30

3808.91

Bestrijdingsmiddel”.


BIJLAGE II

In bijlage V, deel 1, bij Verordening (EU) nr. 649/2012 wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Beschrijving van chemische stof/artikel waarvoor een uitvoerverbod geldt

Eventuele nadere bijzonderheden (bv. naam van de chemische stof, Einecs-nummer, CAS-nummer enz.)

 

“Endosulfan

EG-nr. 204-079-4

CAS-nr. 115-29-7

GN-code 2920 30 00 ”.


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/8


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1702 VAN DE COMMISSIE

van 1 augustus 2019

tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van de lijst van prioritaire plaagorganismen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 is de Commissie bevoegd een lijst van prioritaire plaagorganismen op te stellen.

(2)

Prioritaire plaagorganismen zijn EU-quarantaineorganismen die aan elk van volgende criteria voldoen: ten eerste is van de prioritaire plaagorganismen niet bekend dat ze aanwezig zijn op het grondgebied van de Unie, of bekend dat ze in een beperkt deel van dat grondgebied of als onregelmatige, geïsoleerde en zeldzame gevallen op dat grondgebied aanwezig zijn; ten tweede zijn de mogelijke economische, sociale en milieugevolgen van deze plaagorganismen voor het grondgebied van de Unie het meest ernstig; ten derde zijn ze in de lijst van prioritaire plaagorganismen opgenomen.

(3)

De Commissie heeft een beoordeling uitgevoerd om te bepalen welke plaagorganismen in de lijst van prioritaire plaagorganismen moeten worden opgenomen. Die beoordeling is gebaseerd op een methode die door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid is ontwikkeld.

(4)

Die methode omvat samengestelde indicatoren en een analyse op basis van meerdere criteria. Er wordt bij die methode rekening gehouden met de waarschijnlijkheid van de verspreiding, vestiging en gevolgen van de voor het grondgebied van de Unie beoordeelde plaagorganismen. Ook wordt bij die methode rekening gehouden met de in bijlage I, deel 1, punt 2, en deel 2, bij Verordening (EU) 2016/2031 opgenomen criteria, die betrekking hebben op de economische, de sociale en de milieudimensie.

(5)

Bij de beoordeling is rekening gehouden met de resultaten van de door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid toegepaste methode en met de via het portaal voor betere regelgeving gehouden openbare raadpleging. Op basis van die beoordeling werd geconcludeerd dat er twintig plaagorganismen zijn waarvan de mogelijke economische, ecologische of sociale gevolgen voor het grondgebied van de Unie het meest ernstig worden geacht.

(6)

Bovendien is van die plaagorganismen niet bekend dat ze aanwezig zijn op het grondgebied van de Unie, of bekend dat ze in een beperkt deel van dat grondgebied of als onregelmatige, geïsoleerde en zeldzame gevallen op dat grondgebied aanwezig zijn.

(7)

Het is daarom passend die plaagorganismen in de bijlage bij deze verordening op te nemen.

(8)

Om een consistente toepassing van alle voorschriften betreffende EU-quarantaineorganismen te waarborgen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van dezelfde datum als Verordening (EU) 2016/2031, dat wil zeggen met ingang van 14 december 2019,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Lijst van prioritaire plaagorganismen

De lijst van prioritaire plaagorganismen, als bedoeld in artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031, is in de bijlage bij deze verordening opgenomen.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 augustus 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4.


BIJLAGE

Lijst van prioritaire plaagorganismen

 

Agrilus anxius (Gory)

 

Agrilus planipennis (Fairmaire)

 

Anastrepha ludens (Loew)

 

Anoplophora chinensis (Thomson)

 

Anoplophora glabripennis (Motschulsky)

 

Anthonomus eugenii (Cano)

 

Aromia bungii (Faldermann)

 

Bactericera cockerelli (Sulc.)

 

Bactrocera dorsalis (Hendel)

 

Bactrocera zonata (Saunders)

 

Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Bührer) (Nickle et al.)

 

Candidatus Liberibacter spp., de veroorzaker van Huanglongbing-ziekte bij citrusvruchten/citrus greening

 

Conotrachelus nenuphar (Herbst)

 

Dendrolimus sibiricus (Tschetverikov)

 

Phyllosticta citricarpa (McAlpine) (Van der Aa)

 

Popillia japonica (Newman)

 

Rhagoletis pomonella (Walsh)

 

Spodoptera frugiperda (Smith)

 

Thaumatotibia leucotreta (Meyrick)

 

Xylella fastidiosa (Wells et al.)


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/11


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1703 VAN DE COMMISSIE

van 4 oktober 2019

tot goedkeuring van een niet-minimale wijziging van het productdossier van een naam die is opgenomen in het register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen (“Cidre de Normandie”/“Cidre normand” (BGA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (1), en met name artikel 52, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft de Commissie zich gebogen over de aanvraag van Frankrijk tot goedkeuring van een wijziging van het productdossier van de beschermde geografische aanduiding “Cidre de Normandie”/“Cidre normand”, die bij Verordening (EG) nr. 2446/2000 van de Commissie (2) is geregistreerd.

(2)

Aangezien de betrokken wijziging niet minimaal is in de zin van artikel 53, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012, heeft de Commissie de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van die verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 heeft ontvangen, moet de wijziging van het productdossier worden goedgekeurd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het productdossier met betrekking tot de naam “Cidre de Normandie”/“Cidre normand” (BGA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 oktober 2019.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 2446/2000 van de Commissie van 6 november 2000 tot aanvulling van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2400/96 betreffende de inschrijving van bepaalde benamingen in het “Register van beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde geografische aanduidingen” bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 281 van 7.11.2000, blz. 12).

(3)  PB C 186 van 3.6.2019, blz. 4.


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/13


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1704 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

tot toevoeging aan de vangstquota voor 2019 van bepaalde hoeveelheden die in 2018 op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn ingehouden

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (1), en met name artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 kunnen de lidstaten de Commissie vóór 31 oktober van het jaar waarvoor het aan hen toegewezen vangstquotum geldt, verzoeken een gedeelte van hun quotum, dat ten hoogste 10 % mag bedragen, over te dragen naar het volgende jaar.

(2)

In de Verordeningen (EU) 2016/2285 (2), (EU) 2017/1970 (3), (EU) 2017/2360 (4) en (EU) 2018/120 (5) van de Raad zijn voor 2018 vangstquota voor bepaalde bestanden vastgesteld en is gespecificeerd op welke bestanden de in Verordening (EG) nr. 847/96 bedoelde maatregelen kunnen worden toegepast.

(3)

Bij de Verordeningen (EU) 2018/1628 (6), (EU) 2018/2025 (7), (EU) 2018/2058 (8) en (EU) 2019/124 (9) van de Raad zijn voor 2019 vangstquota voor bepaalde bestanden vastgesteld.

(4)

Sommige lidstaten hebben vóór 31 oktober 2018 op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 verzocht een gedeelte van hun quota voor 2018 voor de in de bijlage bij deze verordening genoemde bestanden in te houden en naar het volgende jaar over te dragen. Met inachtneming van de in die verordening vermelde grenzen moeten de quota voor 2019 worden verhoogd met de ingehouden hoeveelheden.

(5)

Met het oog op deze flexibiliteitsexercitie zijn de ontvankelijkheid van de verzochte bestandsoverdrachten en de exploitatiesituatie van deze bestanden geverifieerd en in aanmerking genomen. Derhalve kunnen deze bestanden het voorwerp uitmaken van een overdracht van de ingehouden quota van 2018 naar 2019 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96.

(6)

Daar waar bepaalde lidstaten hadden verzocht dat een deel van hun quota voor 2018 voor de bestanden gaffelkabeljauw zouden worden ingehouden en naar het volgende jaar zouden worden overgedragen, is in Verordening (EU) 2018/2025 geen totale toegestane vangst voor gaffelkabeljauw in de ICES-deelgebieden 1 tot en met 10, 12 en 14 vastgesteld. Bijgevolg zijn de voor de bestanden gaffelkabeljauw ingehouden quota voor 2018 niet overdraagbaar.

(7)

Ter voorkoming van buitensporige flexibiliteit die het beginsel van rationele en verantwoorde exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondermijnen, de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid zou belemmeren en de biologische situatie van de bestanden zou schaden, wordt voor de in de bijlage bij deze verordening genoemde bestanden de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) uitgesloten. Evenzo geldt dat wanneer een lidstaat voor een bepaald bestand van de jaarflexibiliteit uit hoofde van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft gebruikgemaakt, geen andere flexibiliteit met betrekking tot de overdracht van onbenutte vangstmogelijkheden voor dat bestand mag gelden, en het betrokken bestand dus van het toepassingsgebied van deze verordening is uitgesloten.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de visserij en de aquacultuur,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De vangstquota die voor 2019 zijn vastgesteld in de Verordeningen (EU) 2018/1628, (EU) 2018/2025, (EU) 2018/2058 en (EU) 2019/124, worden overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening verhoogd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(2)  Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad van 12 december 2016 tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen en tot wijziging van Verordening (EU) 2016/72 (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 32).

(3)  Verordening (EU) 2017/1970 van de Raad van 27 oktober 2017 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van de Verordening (EU) 2017/127 (PB L 281 van 31.10.2017, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2017/2360 van de Raad van 11 december 2017 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee (PB L 337 van 19.12.2017, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2018/120 van de Raad van 23 januari 2018 tot vaststelling, voor 2018, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/127 (PB L 27 van 31.1.2018, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2018/1628 van de Raad van 30 oktober 2018 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/120 met betrekking tot bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren (PB L 272 van 31.10.2018, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2018/2025 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen (PB L 325 van 20.12.2018, blz. 7).

(8)  Verordening (EU) 2018/2058 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee (PB L 329 van 27.12.2018, blz. 8).

(9)  Verordening (EU) 2019/124 van de Raad van 30 januari 2019 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 29 van 31.1.2019, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).


BIJLAGE

Code lidstaat

Code bestand

Soort

Naam van het gebied

Definitief quotum 2018 (1) (in ton)

Vangsten 2018 (in ton)

Vangsten bijzondere voorwaarden (2) 2018 (in ton)

Percentage definitief quotum

Overgedragen hoeveelheid (in ton)

DE

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

120,144

0

0

0

12,014

DE

BSF/56712-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5, 6, 7 en 12

32,400

0

0

0

3,240

DE

COD/03AN.

Kabeljauw

Skagerrak

171,625

86,169

0

50,21

17,163

DE

COD/2A3AX4

Kabeljauw

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

2898,766

458,771

1056,726

52,28

289,877

DE

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

30,434

0

0

0

3,043

DE

HAD/*2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a (bijzondere voorwaarde voor HAD/5BC6A.)

0,650

0

0

0

0,065

DE

HAD/03A.

Schelvis

3a

142,739

31,533

0

22,09

14,274

DE

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

987,251

56,378

315,842

37,70

98,725

DE

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b en 6a

6,586

0

0

0

0,659

DE

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

43,847

0

0

0

4,385

DE

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

545,495

0

0

0

54,550

DE

HER/*04-C.

Haring

Wateren van de Unie van 4 (bijzondere voorwaarde voor HER/03A.)

179,400

144,000

0

80,27

17,940

DE

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° NB (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

341,230

0

0

0

34,123

DE

HER/03A.

Haring

3a

357,859

174,900

144,000

89,11

35,786

DE

HER/03A-BC

Haring

3a

56,610

30,932

0

54,64

5,661

DE

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

1982,020

1921,308

0,334

96,95

60,378

DE

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

58,504

56,524

0

96,62

1,980

DE

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

4033,980

3951,238

0

97,95

82,742

DE

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

11743,415

10818,525

0

92,12

924,890

DE

HER/7G-K.

Haring

7g, 7h, 7j en 7k

0,021

0

0

0

0,002

DE

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

27,042

7,664

0

28,34

2,704

DE

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

2,000

0

0

0

0,200

DE

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

303,514

63,099

7,664

23,31

30,351

DE

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

22,000

18,401

0

83,64

2,200

DE

LEZ/07.

Scharretongen

7

2,200

0

0

0

0,220

DE

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

7,776

1,119

0

14,39

0,778

DE

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

112,700

0

0

0

11,270

DE

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

1898,800

0

0

0

189,880

DE

MAC/*8ABD.

Makreel

8a, 8b en 8d (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

437,478

420,736

0

96,17

16,742

DE

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

86,980

0

0

0

8,698

DE

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

1938,700

0,379

0

0,02

193,870

DE

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

2746,000

2719,445

3,802

99,17

22,753

DE

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

437,931

0

420,736

96,07

17,195

DE

NEP/03A.

Langoustine

3a

26,642

5,936

0

22,28

2,664

DE

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

886,670

542,044

0

61,13

88,667

DE

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

68,440

8,464

0

12,37

6,844

DE

PLE/03AS.

Schol

Kattegat

17,530

0,756

0

4,31

1,753

DE

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

6827,053

2616,898

9,710

38,47

682,705

DE

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

1600,393

1445,913

0

90,35

154,480

DE

POK/2C3A4.

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

9029,725

8179,973

0

90,59

849,752

DE

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

247,750

0,479

0

0,19

24,775

DE

RHG/5B67-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

0,066

0

0

0

0,007

DE

RHG/8X14-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

0,157

0

0

0

0,016

DE

RNG/*5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

1,570

0

0

0

0,157

DE

RNG/*8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

0,660

0

0

0

0,066

DE

RNG/5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

6,600

0

0

0

0,660

DE

RNG/8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14

15,700

0

0

0

1,570

DE

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

1129,161

722,721

0

64,01

112,916

DE

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

15,808

15,416

0

97,52

0,392

DE

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

16698,104

15228,701

0

91,20

1469,403

DE

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

4108,273

1072,776

0

26,11

410,827

DE

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

448,597

60,439

38,781

22,12

44,860

DE

WHG/56-14

Wijting

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

0,110

0

0

0

0,011

DK

COD/03AN.

Kabeljauw

Skagerrak

6883,142

4221,317

0

61,33

688,314

DK

COD/2A3AX4

Kabeljauw

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

7783,297

2030,700

3460,877

70,56

778,330

DK

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

17,778

0,001

0

0,01

1,778

DK

HAD/03A.

Schelvis

3a

2282,198

563,786

0

24,70

228,220

DK

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

1796,523

264,354

853,336

62,21

179,652

DK

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b en 6a

1,330

0,750

0

56,39

0,133

DK

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

926,369

0

0

0

92,637

DK

HER/*04-C.

Haring

Wateren van de Unie van 4 (bijzondere voorwaarde voor HER/03A.)

8929,906

8328,257

0

93,26

601,649

DK

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° NB (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

2491,158

0

0

0

249,116

DK

HER/03A.

Haring

3a

12586,905

1744,028

8328,257

80,02

1258,691

DK

HER/03A-BC

Haring

3a

6315,259

364,862

0

5,78

631,526

DK

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

17810,134

17051,626

0

95,74

758,508

DK

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

10385,789

8549,477

0

82,32

1038,579

DK

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

13158,086

11848,401

0

90,05

1309,685

DK

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

130414,230

114965,013

753,001

88,73

13041,423

DK

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

938,480

2,035

0

0,22

93,848

DK

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

235,928

0

0

0

23,593

DK

HKE/03A.

Heek

3a

1714,839

568,439

0

33,15

171,484

DK

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

2363,106

560,737

0

23,73

236,311

DK

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

3,104

2,600

0

83,76

0,310

DK

JAX/*4BC7D

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 4b, 4c en 7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

539,480

0

0

0

53,948

DK

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

11398,686

6051,438

0

53,09

1139,869

DK

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

63,774

44,271

0

69,42

6,377

DK

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

2405,000

0

0

0

240,500

DK

MAC/*2A6.

Makreel

6, internationale wateren van 2a, (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

11190,000

3984,698

0

35,61

1119,000

DK

MAC/*3A4BC

Makreel

3a en 4bc (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

2028,762

762,531

0

37,59

202,876

DK

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

2554,430

0

0

0

255,443

DK

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

2456,000

0

0

0

245,600

DK

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

13930,055

9122,582

4747,229

99,57

60,244

DK

MAC/2A4A-N.

Makreel

Noorse wateren van 2a en 4a

12539,676

12529,570

0

99,92

10,106

DK

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

4298,986

4225,523

0

98,29

73,463

DK

NEP/03A.

Langoustine

3a

9645,632

5138,748

0

53,28

964,563

DK

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

1394,844

58,896

0

4,22

139,484

DK

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

13514,240

4362,259

0

32,28

1351,424

DK

PLE/03AS.

Schol

Kattegat

1549,490

479,366

0

30,94

154,949

DK

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

23678,404

4887,871

4781,723

40,84

2367,840

DK

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

5405,970

2402,417

0

44,44

540,597

DK

POK/2C3A4.

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

7755,811

6844,467

0

88,25

775,581

DK

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

1,605

1,268

0

79,00

0,161

DK

SOL/24-C

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

679,100

367,357

0

54,09

67,910

DK

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

421,819

353,840

0

83,88

42,182

DK

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

27307,558

24577,085

0

90,00

2730,473

DK

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

541,606

0

0

0

54,161

DK

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

1953,310

171,491

67,004

12,21

195,331

DK

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7g, 7h, 7j en 7k

1,000

0,794

0

79,40

0,100

EE

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

18,880

0

0

0

1,888

EE

HER/03D.RG

Haring

Deelsector 28.1

13170,008

12520,836

0

95,07

649,172

EE

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

26957,499

22205,217

0

82,37

2695,750

EE

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

31084,876

29625,552

0

95,31

1459,324

ES

ALF/3X14

Beryx spp.

Wateren van de Unie en internationale wateren van 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 14

80,320

72,044

0

89,70

8,032

ES

ANE/08.

Ansjovis

8

27753,493

27614,827

0

99,50

138,666

ES

ANF/8C3411

Zeeduivel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

3582,444

1536,966

0

42,90

358,244

ES

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

396,998

134,928

0

33,99

39,700

ES

BSF/56712-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5, 6, 7 en 12

295,428

258,682

0

87,56

29,543

ES

BSF/8910-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9 en 10

74,478

66,582

0

89,40

7,448

ES

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

68,535

30,194

0

44,06

6,854

ES

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b en 6a

31,107

27,332

0

87,86

3,111

ES

HER/*25B-F.

Haring

2, 5b ten noorden van 62° NB (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

5,000

0

0

0

0,500

ES

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

35,432

0

0

0

3,543

ES

HKE/*57-14

Heek

6 en 7; Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor HKE/8ABDE.)

4219,400

2378,000

0

56,36

421,940

ES

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

3325,230

216,000

0

6,50

332,523

ES

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

14913,441

8889,383

2378,000

75,55

1491,344

ES

HKE/8C3411

Heek

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

7591,567

6466,076

0

85,17

759,157

ES

JAX/*08C

Horsmakreel

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/09.)

2323,177

2090,000

0

89,96

232,318

ES

JAX/*08C2.

Horsmakreel en bijvangsten

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

8227,267

7400,000

0

89,94

822,727

ES

JAX/*09.

Horsmakreel

9 (bijzondere voorwaarde voor JAX/08C.)

784,528

0

0

0

78,453

ES

JAX/08C.

Horsmakreel

8c

15692,080

12235,671

0

77,97

1569,208

ES

JAX/09.

Horsmakreel

9

24863,885

16575,953

2090,000

75,07

2486,389

ES

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

9789,557

477,878

7400,000

80,47

978,956

ES

LEZ/*8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor LEZ/07.)

836,250

37,834

0

4,52

83,625

ES

LEZ/56-14

Scharretongen

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

688,040

323,245

0

46,98

68,804

ES

LEZ/8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e

551,524

507,491

0

92,02

44,033

ES

LEZ/8C3411

Scharretongen

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

1349,508

847,038

0

62,77

134,951

ES

MAC/*08B.

Makreel

8b (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

2936,352

0

0

0

293,635

ES

MAC/*8ABD.

Makreel

8a, 8b en 8d (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

8741,172

0

0

0

874,117

ES

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

1511,801

1311,468

0

86,75

151,180

ES

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

30008,507

28784,005

0

95,92

1224,502

ES

NEP/07.

Langoustine

7

1693,642

27,263

158,375

10,96

169,364

ES

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

109,962

0,061

0

0,06

10,996

ES

NEP/8ABDE.

Langoustine

8a, 8b, 8d en 8e

36,451

0

0

0

3,645

ES

OTH/*08C2

Bijvangsten van evervissen en wijting

8c (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

284,008

0

0

0

28,401

ES

OTH/*2A-14

Bijvangsten van evervissen, schelvis, wijting en makreel

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

568,015

0

0

0

56,802

ES

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

19,288

6,772

0

35,11

1,929

ES

RHG/5B67-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

0,500

0

0

0

0,050

ES

RHG/8X14-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

15,080

0

0

0

1,508

ES

RNG/*5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

153,200

0

0

0

15,320

ES

RNG/*8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

5,780

0

0

0

0,578

ES

RNG/5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

396,891

285,910

0

72,04

39,689

ES

RNG/8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14

2289,293

924,220

0

40,37

228,929

ES

SBR/09-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 9

101,722

30,106

11,496

40,90

10,172

ES

SBR/10-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 10

5,557

0

0

0

0,556

ES

SBR/678-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6, 7 en 8

115,150

107,872

0

93,68

7,278

ES

SOL/8AB.

Tong

8a en 8b

8,132

7,837

0

96,37

0,295

ES

WHB/*05-F.

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

1343,510

0

0

0

134,351

ES

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

853,297

766,876

0

89,87

85,330

ES

WHB/8C3411

Blauwe wijting

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

47848,098

21175,883

0

44,26

4784,810

ES

WHG/56-14

Wijting

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

0,031

0

0

0

0,003

FI

HER/30/31.

Haring

Deelsectoren 30-31

92351,839

80970,999

0

87,68

9235,184

FI

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

54745,026

45908,600

0

83,86

5474,503

FR

ALF/3X14

Beryx spp.

Wateren van de Unie en internationale wateren van 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 14

18,900

14,757

0

78,08

1,890

FR

ANE/08.

Ansjovis

8

5609,698

3141,550

0

56

560,970

FR

ANF/8C3411

Zeeduivel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

58,878

28,689

0

48,73

5,888

FR

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

8776,985

1324,221

0

15,09

877,699

FR

BSF/56712-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5, 6, 7 en 12

2425,944

1605,352

0

66,17

242,594

FR

BSF/8910-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9 en 10

25,922

9,735

0

37,55

2,592

FR

COD/07A.

Kabeljauw

7a

25,711

0

0

0

2,571

FR

COD/07D.

Kabeljauw

7d

1642,038

35,052

0

2,13

164,204

FR

COD/2A3AX4

Kabeljauw

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

1603,130

588,390

0

36,70

160,313

FR

COD/7XAD34

Kabeljauw

7b, 7c, 7e-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

2202,064

519,775

0

23,60

220,206

FR

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

363,442

189,970

0

52,27

36,344

FR

HAD/*2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a (bijzondere voorwaarde voor HAD/5BC6A.)

27,740

0

0

0

2,774

FR

HAD/07A.

Schelvis

7a

201,850

0

0

0

20,185

FR

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

920,140

203,465

0

22,11

92,014

FR

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b en 6a

269,542

66,170

0

24,55

26,954

FR

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

599,411

0

0

0

59,941

FR

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

9065,005

3051,996

0

33,67

906,501

FR

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° NB (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

59,000

0

0

0

5,900

FR

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

0,200

0

0

0

0,020

FR

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

54,328

0

0

0

5,433

FR

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

19509,994

17531,200

0

89,86

1950,999

FR

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

17904,656

10731,228

3051,996

76,98

1790,466

FR

HER/7G-K.

Haring

7g, 7h, 7j en 7k

680,299

2,006

0

0,29

68,030

FR

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

52,277

0

0

0

5,228

FR

HKE/*57-14

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor HKE/8ABDE.)

7601,051

0

0

0

760,105

FR

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

3326,972

0

0

0

332,697

FR

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

2978,608

2691,260

0

90,35

287,348

FR

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

29082,551

19815,129

0

68,13

2908,255

FR

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

32401,216

16408,122

0

50,64

3240,122

FR

HKE/8C3411

Heek

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

341,118

59,875

0

17,55

34,112

FR

JAX/08C.

Horsmakreel

8c

271,524

1,303

0

0,48

27,152

FR

LEZ/*8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor LEZ/07.)

1402,705

686,214

0

48,92

140,271

FR

LEZ/07.

Scharretongen

7

5361,809

3441,945

686,214

76,99

536,181

FR

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

81,961

69,068

0

84,27

8,196

FR

LEZ/56-14

Scharretongen

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

2644,947

117,242

0

4,43

264,495

FR

LEZ/8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e

805,879

717,271

0

89

80,588

FR

LEZ/8C3411

Scharretongen

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

49,972

1,468

0

2,94

4,997

FR

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

248,100

0

0

0

24,810

FR

MAC/*08B.

Makreel

8b (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

19,312

0

0

0

1,931

FR

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

1264,400

0

0

0

126,440

FR

MAC/*8ABD.

Makreel

8a, 8b en 8d (bijzondere voorwaarde voor MAC/8C3411)

58,355

0

0

0

5,836

FR

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

252,800

0

0

0

25,280

FR

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

1292,800

0

0

0

129,280

FR

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

232,094

107,926

0

46,50

23,209

FR

NEP/*07U16

Langoustine

Functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7 (bijzondere voorwaarde voor NEP/07.)

118,556

0

0

0

11,856

FR

NEP/07.

Langoustine

7

7742,863

285,176

0

3,68

774,286

FR

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

162,840

71,701

0

44,03

16,284

FR

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

112,769

0

0

0

11,277

FR

NEP/8ABDE.

Langoustine

8a, 8b, 8d en 8e

4005,488

2172,779

0

54,25

400,549

FR

PLE/07A.

Schol

7a

21,334

0

0

0

2,133

FR

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

1364,114

112,278

0

8,23

136,411

FR

PLE/7DE.

Schol

7d en 7e

5908,607

2288,899

0

38,74

590,861

FR

POK/2C3A4.

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

24225,974

13434,241

0

55,45

2422,597

FR

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

6204,164

3652,773

0

58,88

620,416

FR

RNG/*5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

7,891

0

0

0

0,789

FR

RNG/*8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

285,718

0

0

0

28,572

FR

RNG/5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

2857,182

173,520

7,392

6,33

285,718

FR

RNG/8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14

78,911

0,007

0,22

0,29

7,891

FR

SBR/678-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6, 7 en 8

23,448

23,234

0

99,09

0,214

FR

SOL/07E.

Tong

7e

334,045

216,604

0

64,84

33,405

FR

SOL/7FG.

Tong

7f en 7g

65,428

44,107

0

67,41

6,543

FR

SOL/8AB.

Tong

8a en 8b

3585,061

3164,801

0

88,28

358,506

FR

WHB/*05-F

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

3601,250

1266,963

0

35,18

360,125

FR

WHG/07A.

Wijting

7a

3,332

0

0

0

0,333

FR

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

3083,670

917,760

0

29,76

308,367

FR

WHG/56-14

Wijting

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

17,371

1,872

0

10,78

1,737

FR

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7g, 7h, 7j en 7k

15439,494

6385,566

0

41,36

1543,949

IE

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

33,345

0

0

0

3,335

IE

BSF/56712-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5, 6, 7 en 12

2,011

0

0

0

0,201

IE

COD/07A.

Kabeljauw

7a

467,076

106,470

0

22,80

46,708

IE

COD/7XAD34

Kabeljauw

7b, 7c, 7e-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

837,095

729,354

0

87,13

83,710

IE

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

1,128

0

0

0

0,113

IE

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

2698,699

2428,484

0

89,99

269,870

IE

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

572,884

515,034

0

89,90

57,288

IE

HER/7G-K.

Haring

7g, 7h, 7j en 7k

10179,707

4187,598

0

41,14

1017,971

IE

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

28162,832

25347,148

0

90

2815,684

IE

LEZ/07.

Scharretongen

7

2487,151

2239,119

0

90,03

248,032

IE

LEZ/56-14

Scharretongen

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

822,448

740,908

0

90,09

81,540

IE

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

6399,754

0

0

0

639,975

IE

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

47004,647

24566,516

0

52,26

4700,465

IE

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

6523,620

0

0

0

652,362

IE

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

188,645

65,099

0

34,51

18,865

IE

PLE/07A.

Schol

7a

1334,634

320,468

0

24,01

133,463

IE

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

365,688

231,486

0

63,30

36,569

IE

RHG/5B67-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

2,030

0

0

0

0,203

IE

RHG/8X14-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

0,030

0

0

0

0,003

IE

RNG/5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

33,100

0,006

0

0,02

3,310

IE

RNG/8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14

3,455

0

0

0

0,346

IE

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

54899,543

49902,733

0

90,90

4996,810

IE

WHG/07A.

Wijting

7a

50,595

43,540

0

86,06

5,060

IE

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7g, 7h, 7j en 7k

6977,282

4633,955

0

66,41

697,728

NL

COD/03AN.

Kabeljauw

Skagerrak

75,010

57,875

0

77,16

7,501

NL

COD/07A.

Kabeljauw

7a

2,000

0

0

0

0,200

NL

COD/07D.

Kabeljauw

7d

48,615

8,135

0

16,73

4,862

NL

COD/2A3AX4

Kabeljauw

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

1690,786

345,580

130,330

28,15

169,079

NL

COD/7XAD34

Kabeljauw

7b, 7c, 7e-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

1,016

0,456

0

44,88

0,102

NL

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

2,625

1,474

0

56,15

0,263

NL

HAD/03A.

Schelvis

3a

4,056

3,968

0

97,83

0,088

NL

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

194,495

49,814

50,640

51,65

19,450

NL

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8,9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

7,410

7,338

0

99,03

0,072

NL

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

4368,591

3642,760

503,600

94,91

222,231

NL

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

103,262

32,390

0

31,37

10,326

NL

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

83660,191

78157,441

0

93,42

5502,750

NL

HER/7G-K.

Haring

7g, 7h, 7j en 7k

829,198

438,964

0

52,94

82,920

NL

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

125,105

39,437

8,958

38,68

12,511

NL

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

1484,812

429,868

0

28,95

148,481

NL

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

42,278

0

0

0

4,228

NL

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

36350,487

25344,290

2414,244

76,36

3635,049

NL

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

13,520

4,324

0

31,98

1,352

NL

MAC/2CX14-

Makreel

6, 7, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 2a, 12 en 14

26986,657

13030,288

12579,712

94,90

1376,657

NL

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

358,677

0

356,478

99,39

2,199

NL

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

1164,977

826,308

0

70,93

116,498

NL

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

2578,720

1526,370

0

59,19

257,872

NL

PLE/07A.

Schol

7a

0,995

0

0

0

0,100

NL

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

51466,950

22658,378

0

44,03

5146,695

NL

PLE/7DE.

Schol

7d en 7e

105,249

94,435

0

89,73

10,525

NL

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

117,145

100,261

0

85,59

11,715

NL

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

12852,955

8335,970

0

64,86

1285,296

NL

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

40,647

40,574

0

99,82

0,073

NL

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

1188,600

647,804

1,364

54,62

118,860

NL

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7g, 7h, 7j en 7k

553,243

494,265

0

89,34

55,324

PL

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

58775,811

49537,492

0

84,28

5877,581

PL

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

77568,491

74151,750

0

95,60

3416,741

PT

ANF/8C3411

Zeeduivel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

726,896

435,799

0

59,95

72,690

PT

BSF/8910-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9 en 10

3267,934

1827,440

0

55,92

326,793

PT

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

0,431

0

0

0

0,043

PT

HKE/8C3411

Heek

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

2474,241

1741,283

0

70,38

247,424

PT

JAX/08C.

Horsmakreel

8c

1549,963

532,237

0

34,34

154,996

PT

JAX/09.

Horsmakreel

9

38774,125

19225,896

0

49,58

3877,413

PT

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

0,402

0

0

0

0,040

PT

LEZ/8C3411

Scharretongen

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

101,084

90,764

0

89,79

10,108

PT

MAC/8C3411

Makreel

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

5704,935

4924,715

0

86,32

570,494

PT

SBR/09-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 9

71,122

68,156

0,018

95,86

2,948

PT

SBR/10-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 10

531,232

447,739

0

84,28

53,123

PT

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

1,455

0

0

0

0,146

PT

WHB/8C3411

Blauwe wijting

8c, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

11796,303

3800,215

0

32,22

1179,630

SE

COD/03AN.

Kabeljauw

Skagerrak

1166,102

670,240

0

57,48

116,610

SE

COD/2A3AX4

Kabeljauw

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

53,451

38,929

0

72,83

5,345

SE

HAD/03A.

Schelvis

3a

268,679

142,556

0

53,06

26,868

SE

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

183,231

8,009

0

4,37

18,323

SE

HER/03A.

Haring

3a

31381,211

17325,858

11832,339

92,92

2223,014

SE

HER/03A-BC

Haring

3a

1016,770

56,020

0

5,51

101,677

SE

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

485,797

0

445,006

91,60

40,791

SE

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

150,764

123,430

0

81,87

15,076

SE

HER/30/31.

Haring

Deelsectoren 30-31

18918,855

16508,830

0

87,26

1891,886

SE

HER/3D-R30

Haring

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

74627,970

68722,415

0

92,09

5905,555

SE

HER/4AB.

Haring

Wateren van de Unie en Noorse wateren van 4 ten noorden van 53° 30′ N.B.

7343,533

6646,200

19,179

90,77

678,154

SE

HKE/03A.

Heek

3a

274,946

78,758

0

28,64

27,495

SE

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

112,694

0

0

0

11,269

SE

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

4170,545

3693,855

366,487

97,36

110,203

SE

NEP/03A.

Langoustine

3a

3451,775

1860,111

0

53,89

345,178

SE

PLE/03AN.

Schol

Skagerrak

718,510

79,231

0

11,03

71,851

SE

PLE/03AS.

Schol

Kattegat

173,750

51,410

0

29,59

17,375

SE

PLE/3BCD-C

Schol

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

147,281

37,491

0

25,46

14,728

SE

POK/2C3A4.

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

660,527

555,178

0

84,05

66,053

SE

SOL/3ABC24

Tong

3a; wateren van de Unie van de deelsectoren 22-24

28,978

16,027

0

55,31

2,898

SE

SPR/3BCD-C

Sprot

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

53773,703

49133,279

0

91,37

4640,424

SE

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

44,306

33,953

0

76,63

4,431

SE

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

15,320

3,465

0

22,62

1,532

UK

ALF/3X14

Beryx spp.

Wateren van de Unie en internationale wateren van 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 14

5,411

0,612

0

11,31

0,541

UK

BLI/5B67-

Blauwe leng

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

2233,992

736,689

0

32,98

223,399

UK

BSF/56712-

Zwarte haarstaartvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5, 6, 7 en 12

167,739

65,445

0

39,02

16,774

UK

COD/07A.

Kabeljauw

7a

205,556

128,097

0

62,32

20,556

UK

COD/07D.

Kabeljauw

7d

185,868

38,817

0

20,88

18,587

UK

COD/2A3AX4

Kabeljauw

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

23416,836

19321,906

1804,817

90,22

2290,113

UK

COD/7XAD34

Kabeljauw

7b, 7c, 7e-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

248,249

132,517

0

53,38

24,825

UK

GHL/2A-C46

Groenlandse heilbot/zwarte heilbot

Wateren van de Unie van 2a en 4; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b en 6

1071,439

65,285

0

6,09

107,144

UK

HAD/*2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a (bijzondere voorwaarde voor HAD/5BC6A.)

391,190

0

0

0

39,119

UK

HAD/07 A.

Schelvis

7a

1810,143

1584,939

0

87,56

181,014

UK

HAD/2AC4.

Schelvis

4; wateren van de Unie van 2a

30920,425

22478,756

3415,515

83,74

3092,043

UK

HAD/5BC6A.

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b en 6a

3922,369

3421,950

0

87,24

392,237

UK

HAD/6B1214

Schelvis

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6b, 12 en 14

4233,960

3418,035

0

80,73

423,396

UK

HAD/7X7A34

Schelvis

7b-k, 8,9 en 10; wateren van de Unie van Cecaf 34.1.1

648,573

581,600

0

89,67

64,857

UK

HER/*04B.

Haring

4b (bijzondere voorwaarde voor HER/4CXB7D)

3549,817

2533,400

0

71,37

354,982

UK

HER/*25B-F

Haring

2, 5b ten noorden van 62° NB (wateren van de Faeröer) (bijzondere voorwaarde voor HER/1/2-)

382,400

0

0

0

38,240

UK

HER/07A/MM

Haring

7a

5584,566

5508,041

0

98,63

76,525

UK

HER/1/2-

Haring

Wateren van de Unie, wateren van de Faeröer, Noorse wateren en internationale wateren van 1 en 2

2601,099

2581,562

0

99,25

19,537

UK

HER/2A47DX

Haring

4, 7d en wateren van de Unie van 2a

199,376

23,562

0

11,82

19,938

UK

HER/4CXB7D

Haring

4c, 7d, uitgezonderd het Blackwater-bestand

6786,004

4039,171

2533,400

96,85

213,433

UK

HER/7G-K.

Haring

7g, 7h, 7j en 7k

51,050

0,063

0

0,12

5,105

UK

HKE/*03A.

Heek

3a (bijzondere voorwaarde voor HKE/2AC4-C)

65,800

0

0

0

6,580

UK

HKE/*8ABDE

Heek

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor HKE/571214)

1871,240

198,275

0

10,60

187,124

UK

HKE/2AC4-C

Heek

Wateren van de Unie van 2a en 4

5902,584

5233,715

0

88,67

590,258

UK

HKE/571214

Heek

6 en 7; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

8262,851

5157,358

198,275

64,82

826,285

UK

HKE/8ABDE.

Heek

8a, 8b, 8d en 8e

0,680

0

0

0

0,068

UK

JAX/*07D.

Horsmakreel en bijvangsten

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

507,542

507,000

0

99,89

0,542

UK

JAX/*4BC7D

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 4b, 4c en 7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

507,642

0

0

0

50,764

UK

JAX/2A-14

Horsmakreel en bijvangsten

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14

7674,152

3852,256

587,000

57,85

767,415

UK

LEZ/*8ABDE.

Scharretongen

8a, 8b, 8d en 8e (bijzondere voorwaarde voor LEZ/07.)

50,250

0

0

0

5,025

UK

LEZ/07.

Scharretongen

7

2721,795

2487,659

0

91,40

234,136

UK

LEZ/2AC4-C

Scharretongen

Wateren van de Unie van 2a en 4

2639,368

1524,915

0

57,78

263,937

UK

LEZ/56-14

Scharretongen

wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; 6; internationale wateren van 12 en 14

1899,925

940,595

0

49,51

189,993

UK

MAC/*02AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

206,000

0

0

0

20,600

UK

MAC/*2AN-

Makreel

Noorse wateren van 2a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

15480,000

0

0

0

1548,000

UK

MAC/*3A4BC

Makreel

3a en 4bc (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

547,393

146,734

0

26,81

54,739

UK

MAC/*4A-EN

Makreel

Wateren van de Unie van 2a; wateren van de Unie en Noorse wateren van 4a (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

128672,537

104911,447

0

81,53

12867,254

UK

MAC/*FRO1

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2A34.)

210,000

0

0

0

21,000

UK

MAC/*FRO2

Makreel

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor MAC/2CX14-)

15798,000

0

0

0

1579,800

UK

MAC/2A34.

Makreel

3a en 4; wateren van de Unie van 2a, 3b, 3c en de deelsectoren 22-32

3180,208

2917,823

146,734

96,36

115,651

UK

NEP/*07U16

Langoustine

Functionele eenheid 16 van ICES-deelgebied 7 (bijzondere voorwaarde voor NEP/07.)

457,090

432,479

0

94,62

24,611

UK

NEP/03A.

Langoustine

3a

1,300

0

0

0

0,130

UK

NEP/07.

Langoustine

7

10588,315

5484,596

432,479

55,88

1058,832

UK

NEP/2AC4-C

Langoustine

Wateren van de Unie van 2a en 4

21596,313

10730,990

0

49,69

2159,631

UK

NEP/5BC6.

Langoustine

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b

13539,462

8874,038

0

65,54

1353,946

UK

OTH/*07D.

Bijvangsten van evervissen en wijting

7d (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

25,105

0

0

0

2,511

UK

OTH/*2A-14

Bijvangsten van evervissen, schelvis, wijting en makreel

Wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor JAX/2A-14)

487,250

0

0

0

48,725

UK

PLE/07A.

Schol

7a

489,056

64,473

0

13,18

48,906

UK

PLE/2A3AX4

Schol

4; wateren van de Unie van 2a; het gedeelte van 3a dat niet tot het Skagerrak en het Kattegat behoort

27468,865

9297,279

252,383

34,77

2746,887

UK

PLE/7DE.

Schol

7d en 7e

2922,110

2212,489

0

75,72

292,211

UK

POK/2C3A4.

Zwarte koolvis

3a en 4; wateren van de Unie van 2a

13537,370

12466,169

0

92,09

1071,201

UK

POK/56-14

Zwarte koolvis

6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 12 en 14

3605,897

2763,892

0

76,65

360,590

UK

RHG/8X14-

Noordelijke grenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

0,060

0

0

0

0,006

UK

RNG/*5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7 (bijzondere voorwaarde voor RNG/8X14-)

0,680

0

0

0

0,068

UK

RNG/*8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14 (bijzondere voorwaarde voor RNG/5B67-)

16,580

0

0

0

1,658

UK

RNG/5B67-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 5b, 6 en 7

167,964

5,952

7,588

8,06

16,796

UK

RNG/8X14-

Rondneusgrenadier

Wateren van de Unie en internationale wateren van 8, 9, 10, 12 en 14

6,800

0

0

0

0,680

UK

SBR/10-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 10

5,500

0

0

0

0,550

UK

SBR/678-

Zeebrasem

Wateren van de Unie en internationale wateren van 6, 7 en 8

2,000

1,403

0

70,15

0,200

UK

SOL/07D.

Tong

7d

474,422

392,920

0

82,82

47,442

UK

SOL/07E.

Tong

7e

888,820

791,239

0

89,02

88,882

UK

SOL/24-C.

Tong

Wateren van de Unie van 2a en 4

734,583

431,525

0

58,74

73,458

UK

SOL/7FG.

Tong

7f en 7g

194,130

171,026

0

88,10

19,413

UK

WHB/*05-F

Blauwe wijting

Wateren van de Faeröer (bijzondere voorwaarde voor WHB/1X14)

6597,700

0

0

0

659,770

UK

WHB/1X14

Blauwe wijting

Wateren van de Unie en internationale wateren van 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8a, 8b, 8d, 8e, 12 en 14

74895,267

72884,194

0

97,31

2011,073

UK

WHG/07A.

Wijting

7a

33,681

18,857

0

55,99

3,368

UK

WHG/2AC4.

Wijting

4; wateren van de Unie van 2a

14987,724

10210,170

435,341

71,03

1498,772

UK

WHG/7X7A-C

Wijting

7b, 7c, 7d, 7e, 7f, 7g, 7h, 7j en 7k

1852,626

876,852

0

47,33

185,263


(1)  Quota die op grond van de betrokken verordeningen inzake de vangstmogelijkheden beschikbaar zijn voor de lidstaten, rekening houdend met het ruilen van vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22), het overdragen van quota van 2017 naar 2018 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3) en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 of het opnieuw toewijzen en verlagen van vangstmogelijkheden overeenkomstig de artikelen 37 en 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(2)  Bijzondere voorwaarde zoals vastgelegd in de bijlage bij de betrokken verordeningen inzake de vangstmogelijkheden.


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/40


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1705 van de Commissie

van 10 oktober 2019

tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 wat betreft de termijnen waarbinnen het Verenigd Koninkrijk zou moeten voldoen aan de voorwaarden om voor financiering door de Unie in aanmerking te komen na zijn terugtrekking uit de Unie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 van de Raad van 9 juli 2019 houdende maatregelen voor de uitvoering en de financiering van de algemene begroting van de Unie in 2019 in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (1), en met name artikel 2, lid 3, artikel 3, lid 3, en artikel 8.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De Verdragen zijn niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van een terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na die kennisgeving, tenzij de Europese Raad in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk unaniem besluit deze termijn te verlengen.

(2)

Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 stelt de voorwaarden vast waaronder het Verenigd Koninkrijk en in het Verenigd Koninkrijk gevestigde personen en entiteiten in aanmerking zouden blijven komen voor financiering door de Unie van in 2019 gedane subsidiabele uitgaven vanaf de datum waarop de Verdragen niet meer op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, en stelt de termijnen vast waarbinnen het Verenigd Koninkrijk zou moeten voldoen aan de voorwaarden om voor die financiering in aanmerking te blijven komen, met inbegrip van een betalingsschema voor de maanden na augustus 2019.

(3)

De termijnen en het betalingsschema zijn vastgesteld rekening houdende met de mogelijkheid dat het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie zou terugtrekken zonder akkoord op 13 april 2019.

(4)

Op 11 april 2019 heeft de Europese Raad Besluit (EU) 2019/584 (2) tot verdere verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn met instemming van het Verenigd Koninkrijk tot en met 31 oktober 2019 vastgesteld.

(5)

Het is bijgevolg dienstig de termijnen te verlengen waarbinnen het Verenigd Koninkrijk aan de voorwaarden van Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 van de Raad moet voldoen en het betalingsschema te actualiseren om rekening te houden met de verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn tot en met 31 oktober 2019.

(6)

Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Er zij tevens op gewezen dat de in artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 bedoelde voorwaarde niet langer relevant is.

(8)

Om het risico tegen te gaan van ernstige verstoring van de uitvoering en de financiering van de Uniebegroting in 2019, met name voor de begunstigden van de uitgavenprogramma’s en andere acties van de Unie op de datum waarop het Verenigd Koninkrijk zich uit de Unie terugtrekt, moet deze verordening worden vastgesteld volgens de bij artikel 8 van Verordening (EU, Euratom) 2019/1197 voorziene spoedprocedure en overeenkomstig artikel 2, lid 3, en artikel 3, lid 3, van die verordening, en moet zij met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij moet van toepassing zijn vanaf de dag volgende op die waarop de Verdragen niet langer van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk, tenzij tegen die datum een met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU, Euratom) nr. 2019/1197 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2, lid 1, onder a), b), en c), wordt vervangen door:

“a)

het Verenigd Koninkrijk heeft uiterlijk zeven kalenderdagen na de datum van terugtrekking schriftelijk aan de Commissie bevestigd dat het Verenigd Koninkrijk het bedrag in euro zal betalen dat wordt vermeld in de rij “Verenigd Koninkrijk” en de kolom “Totaal eigen middelen” van tabel 7 van deel “A. Inleiding en financiering van de algemene begroting van de Unie” van het deel ontvangsten van de begroting voor 2019 vermeld in de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019 (3), als vastgesteld op 12 december 2018, verminderd met het bedrag van de door het Verenigd Koninkrijk vóór de datum van terugtrekking met betrekking tot het begrotingsjaar 2019 ter beschikking gestelde eigen middelen, overeenkomstig het in deze verordening vastgestelde betalingsschema;

b)

het Verenigd Koninkrijk heeft uiterlijk 20 kalenderdagen na de datum van terugtrekking op de door de Commissie aangewezen rekening de eerste betaling verricht die overeenkomt met de in de tweede alinea van dit lid bedoelde tranche, vermenigvuldigd met het resultaat van het hierna volgende: het aantal volledige maanden tussen de datum van terugtrekking en het einde van het jaar 2019, verminderd met het aantal maanden tussen de maand van de eerste betaling, exclusief die maand, en het einde van het jaar 2019;

c)

het Verenigd Koninkrijk heeft uiterlijk zeven kalenderdagen na de datum van terugtrekking aan de Commissie schriftelijk zijn verbintenis bevestigd om de controles en audits betreffende de hele looptijd van de programma's of acties te blijven aanvaarden overeenkomstig de toepasselijke regels, en”

2)

In artikel 3, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

“b)

het Verenigd Koninkrijk heeft uiterlijk 30 kalenderdagen na de datum van terugtrekking de resterende maandelijkse tranches bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede alinea, betaald op de door de Commissie aangewezen rekening, en”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de dag volgende op die waarop de Verdragen niet meer van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 50, lid 3, VEU.

Deze verordening is evenwel niet van toepassing indien uiterlijk op de in de tweede alinea van dit artikel bedoelde datum een in overeenstemming met artikel 50, lid 2, van het VEU met het Verenigd Koninkrijk gesloten terugtrekkingsakkoord in werking is getreden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 189 van 15.7.2019, blz. 1.

(2)  Besluit (EU) 2019/584 van de Europese Raad vastgesteld in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk van 11 april 2019 tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn (PB L 101 van 11.4.2019, blz. 1).

(3)  Definitieve vaststelling (EU, Euratom) 2019/333 van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2019 (PB L 67 van 7.3.2019, blz. 1).


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/42


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1706 VAN DE COMMISSIE

van 10 oktober 2019

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 van de Commissie van 24 februari 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (2), zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2368 (3), en met name artikel 1, lid 5,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Bij Verordening (EU) nr. 1105/2010 (4) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“het betrokken product”) die in de Unie worden ingevoerd.

(2)

In het oorspronkelijke onderzoek werd overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef genomen voor het onderzoek naar de producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China (“de VRC”).

(3)

De Raad heeft voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC een individueel antidumpingrecht van 5,1 % tot 9,8 % ingesteld op het betrokken product. Voor de medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, werd een recht van 5,3 % ingesteld. Voorts werd een voor het gehele land geldend recht van 9,8 % ingesteld op garens met een hoge sterktegraad van polyesters van alle andere Chinese ondernemingen.

(4)

Na een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening zijn de oorspronkelijke maatregelen bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 (“de NOVM-verordening”) met vijf jaar verlengd.

(5)

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 is gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2368 ter opneming van artikel 1, lid 5, op grond waarvan producenten-exporteurs kunnen verzoeken om behandeling als nieuwe producent-exporteur.

(6)

In artikel 1, lid 5, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2368, is bepaald dat wanneer een onderneming uit de VRC de Commissie voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat:

a)

zij het betrokken product in het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek (1 juli 2008-30 juni 2009) niet naar de Unie heeft uitgevoerd;

b)

zij niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de bij deze verordening ingestelde maatregelen van toepassing zijn, en

c)

zij het betrokken product daadwerkelijk heeft uitgevoerd dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren na het verstrijken van het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek,

de Commissie de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 kan wijzigen teneinde voor deze onderneming het recht vast te stellen dat van toepassing is op niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten, namelijk 5,3 %.

B.   VERZOEKEN OM BEHANDELING ALS NIEUWE PRODUCENT-EXPORTEUR

(7)

De onderneming Wuxi Solead Technology Development Co., Ltd, heeft zich gemeld na de bekendmaking van Verordening (EU) 2017/325 en heeft bij de Commissie een verzoek in om behandeling als nieuwe producent-exporteur ingediend, zodat op deze ondernemingen het recht zou worden toegepast dat van toepassing was op de medewerkende ondernemingen in de VRC die niet in de steekproef waren opgenomen, namelijk 5,3 %.

(8)

Om vast te stellen of de indiener van het verzoek voldeed aan de criteria om in aanmerking te komen voor een behandeling als nieuwe producent-exporteur, zoals uiteengezet in overweging 6, heeft de Commissie de indiener van het verzoek eerst een vragenlijst toegezonden om aan te tonen dat hij aan deze criteria voldeed. Na een eerste analyse van het antwoord op de vragenlijst heeft de Commissie een brief gestuurd met het verzoek om aanvullende informatie, die door de indiener van het verzoek is beantwoord.

(9)

De Commissie heeft alle gegevens gecontroleerd die zij nodig achtte om vast te stellen of de indiener van het verzoek aan de criteria voldoet. De Commissie heeft ook de bedrijfstak van de Unie in kennis gesteld van dit nieuwe verzoek om behandeling als nieuwe producent-exporteur.

(10)

De bedrijfstak van de Unie heeft geen opmerkingen over het verzoek ontvangen.

C.   ANALYSE VAN HET VERZOEK

(11)

Wat criterium a) betreft, heeft de Commissie de bedrijfsvergunning van de aanvrager, de statuten en gecontroleerde jaarrekeningen onderzocht en heeft zij vastgesteld dat de indiener van het verzoek op 11 februari 2015 werd opgericht. Daarom heeft de Commissie, op basis van de beschikbare informatie, vastgesteld dat de indiener van het verzoek het betrokken product tijdens het oorspronkelijke onderzoek (1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009) niet heeft uitgevoerd. De indiener van het verzoek voldoet derhalve aan criterium a) zoals vermeld in overweging 6).

(12)

Wat criterium b) betreft, dat inhoudt dat de indiener van het verzoek niet verbonden mag zijn met exporteurs of producenten waarop de bij de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, heeft de Commissie de betrekkingen van haar aandeelhouders en haar verbonden exportbedrijf onderzocht. Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt dat de indiener van het verzoek niet verbonden is met een exporteur of producent op wie de antidumpingmaatregelen van toepassing zijn. Derhalve voldoet de indiener van het verzoek aan criterium b) zoals vermeld in overweging 6.

(13)

Wat criterium c) betreft, dat inhoudt dat de aanvrager het betrokken product daadwerkelijk naar de Unie moet hebben uitgevoerd, dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om na het oorspronkelijke onderzoektijdvak een aanzienlijke hoeveelheid naar de Unie uit te voeren, heeft de indiener van het verzoek bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat het betrokken product na het oorspronkelijke onderzoektijdvak naar Kroatië is uitgevoerd. De Kroatische douaneautoriteiten hebben de transactie ook gemeld in de overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening opgezette databank. Derhalve voldoet de onderneming aan criterium c) zoals vermeld in overweging 6.

D.   CONCLUSIE

(14)

De Commissie heeft geconcludeerd dat de indiener van het verzoek voldoet aan de drie criteria om als nieuwe producent-exporteur te worden beschouwd. Daarom moet diens naam worden toegevoegd aan de lijst van niet in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325.

(15)

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325 van de Commissie moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

E.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(16)

De Commissie heeft de indiener van het verzoek en de bedrijfstak van de Unie in kennis gesteld van deze bevindingen en de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken.

(17)

De partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen in te dienen. [De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen.]

(18)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De volgende onderneming wordt toegevoegd aan de lijst van producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/325:

Naam van de onderneming

Plaats

“Wuxi Solead Technology Development Co., Ltd,

Xinjian Town”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 49 van 25.2.2017, blz. 6.

(3)  PB L 337 van 19.12.2017, blz. 24.

(4)  PB L 315 van 1.12.2010, blz. 1.


BESLUITEN

11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/45


BESLUIT (EU) 2019/1707 VAN DE RAAD

van 17 juni 2019

betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Handelscomité dat is opgericht bij de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds, met betrekking tot een aanbeveling voor bepaalde wijzigingen van de overeenkomst teneinde rekening te houden met de toetreding van Samoa en met toekomstige toetredingen van andere eilandstaten in de Stille Oceaan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 3, en artikel 207, lid 4, eerste alinea, juncto artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 juli 2009 heeft de Unie de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (1) (“de overeenkomst”), waarbij een kader wordt vastgesteld voor een economische partnerschapsovereenkomst, ondertekend. De overeenkomst wordt voorlopig toegepast door de Onafhankelijke Staat Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji sinds respectievelijk 20 december 2009 en 28 juli 2014.

(2)

Artikel 80 van de overeenkomst bepaalt dat andere eilandstaten in de Stille Oceaan, die partij zijn bij de Overeenkomst van Cotonou (2) of eilanden in de Stille Oceaan waarvan de structurele kenmerken en de economische en sociale situatie vergelijkbaar zijn met die van de staten die partij zij bij de Overeenkomst van Cotonou kunnen toetreden tot de overeenkomst op basis van een overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994 ingediend aanbod voor markttoegang. Op 5 februari 2018 heeft de Onafhankelijke Staat Samoa (Samoa) op aan de partijen een toetredingsverzoek voor besluit voorgelegd aan de overeenkomstsluitende partijen, vergezeld van een overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994 ingediend aanbod voor markttoegang.

(3)

Tijdens de zesde vergadering van het Handelscomité op 24 oktober 2018 hebben vertegenwoordigers van de Unie en van de staten in de Stille Oceaan een lijst opgesteld met technische wijzigingen van de overeenkomst die nodig zijn teneinde rekening te houden met de toetreding van Samoa tot de overeenkomst. De vertegenwoordigers van de Unie en van de staten in de Stille Oceaan hebben geconcludeerd dat die wijzigingen zouden inhouden dat Samoa als partij bij de overeenkomst wordt opgenomen en dat zijn aanbod voor markttoegang wordt toegevoegd aan bijlage II bij de overeenkomst. Telkens wanneer een andere eilandstaat in de Stille Oceaan toetreedt tot de overeenkomst, zouden gelijkaardige wijzigingen van de overeenkomst nodig zijn.

(4)

Bij Besluit (EU) 2018/1908 van 6 december 2018 (3) heeft de Raad het toetredingsverzoek van Samoa goedgekeurd. De rekst van Samoa's aanbod voor markttoegang is aan dat besluit gehecht (4). Samoa is op 21 december 2018 tot de overeenkomst toegetreden en past de overeenkomst voorlopig toe sinds 31 december 2018.

(5)

Artikel 68 van de overeenkomst bepaalt dat het Handelscomité alle aangelegenheden behandelt die nodig zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. Het Handelscomité moet de bevoegdheid krijgen te besluiten over technische wijzigingen van de overeenkomst die nodig zouden kunnen zijn na de toetreding van een andere eilandstaat in de Stille Oceaan.

(6)

Tijdens de zevende vergadering van het Handelscomité op 24 juli 2019 zal het Handelscomité krachtens artikel 78 van de overeenkomst kunnen aanbevelen dat de partijen wijzigingen van de overeenkomst aanbrengen teneinde rekening te houden met de toetreding van Samoa en met de toekomstige toetredingen van andere eilandstaten in de Stille Oceaan tot de overeenkomst.

(7)

De Unie moet het in te nemen standpunt aangaande de aanbeveling voor dergelijke wijzigingen bepalen.

(8)

Het standpunt van de Unie op de zevende vergadering van het Handelscomité dient derhalve te worden gebaseerd op de aangehechte ontwerpaanbeveling,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Unie tijdens de zevende vergadering van het Handelscomité in te nemen standpunt aangaande de aanbeveling tot bepaalde wijzigingen van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van Samoa en met de toekomstige toetredingen van andere eilandstaten in de Stille Oceaan is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpaanbeveling van het Handelscomité (5).

Artikel 2

De aanbeveling van het Handelscomité wordt na de vaststelling ervan bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 17 juni 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  Besluit 2009/729/EG van de Raad van 13 juli 2009 tot ondertekening en voorlopige toepassing van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (PB L 272 van 16.10.2009, blz. 1).

(2)  Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, als laatstelijk gewijzigd (PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3).

(3)  Besluit (EU) 2018/1908 van de Raad van 6 december 2018 betreffende de toetreding van Samoa tot de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (PB L 333 van 28.12.2018, blz. 1).

(4)  PB L 333 van 28.12.2018, blz. 3.

(5)  De tekst van bijlage II bij de overeenkomst (douanerechten die van toepassing zijn op de invoer in de Onafhankelijke Staat Samoa) werd bekendgemaakt in PB L 333 van 28.12.2018, blz. 3.


ONTWERP

AANBEVELING Nr. 01/2019 VAN HET HANDELSCOMITÉ, DAT IS OPGERICHT BIJ DE TUSSENTIJDSE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP, ENERZIJDS, EN DE STATEN VAN DE STILLE OCEAAN, ANDERZIJDS

van …

met betrekking tot de toetreding van Samoa en de toekomstige toetredingen van andere eilandstaten in de Stille Oceaan

HET HANDELSCOMITÉ,

Gezien de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten van de Stille Oceaan, anderzijds (1) ("de overeenkomst"), waarin een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst is vastgesteld, en die op 30 juli 2009 is ondertekend in Londen, en met name de artikelen 68, 78 en 80 ervan,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Onafhankelijkse Staat Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji hebben de overeenkomst respectievelijk op 30 juli 2009 en 11 december 2009 ondertekend en passen de overeenkomst voorlopig toe sinds respectievelijk 20 december 2009 en 28 juli 2014.

(2)

Op 5 februari 2018 heeft de Onafhankelijke Staat Samoa (Samoa) aan de overeenkomstsluitende partijen een toetredingsverzoek voor besluit voorgelegd, vergezeld van een overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994 ingediend aanbod voor markttoegang. Samoa is op 21 december 2018 tot de overeenkomst toegetreden en past deze voorlopig toe sinds 31 december 2018.

(3)

Naar aanleiding van de toetreding van Samoa heeft het Handelscomité de overeenkomst herzien en beveelt het de overeenkomstsluitende partijen de vaststelling van technische wijzigingen van de overeenkomst aan teneinde Samoa als overeenkomstsluitende partij bij de overeenkomst op te nemen en het aanbod voor markttoegang van Samoa aan bijlage II bij de overeenkomst toe te voegen.

(4)

Telkens wanneer een andere eilandstaat in de Stille Oceaan toetreedt tot de overeenkomst zullen gelijkaardige wijzigingen van de overeenkomst nodig zijn.

(5)

Het Handelscomité stelt voor dat het de bevoegdheid krijgt te besluiten over technische wijzigingen van de overeenkomst die nodig zouden kunnen zijn na de toetreding van een andere eilandstaat in de Stille Oceaan,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

Het Handelscomité beveelt aan dat de partijen:

1.

lid 1 van artikel 70 van de overeenkomst vervangen door:

"1.   Voor de toepassing van deze overeenkomst zijn de "overeenkomstsluitende partijen" de Europese Gemeenschap, de "EG" genoemd, enerzijds, en Papoea-Nieuw-Guinea, de Republiek Fiji-eilanden en de Onafhankelijke Staat Samoa, de "Stille-Oceaanstaten" genoemd, anderzijds.";

2.

het volgende lid 3 aan artikel 80 van de overeenkomst toevoegen:

"3.   Het Handelscomité kan besluiten over technische wijzigingen van de overeenkomst die nodig zouden kunnen zijn na de toetreding van een andere eilandstaat in de Stille Oceaan.";

3.

in bijlage II bij de overeenkomst de tekst van het overeengekomen aanbod voor markttoegang van de Onafhankelijke Staat Samoa, zoals uiteengezet in de bijlage bij deze aanbeveling, toevoegen;

4.

in bijlage X bij Protocol II bij de overeenkomst de verwijzing naar Samoa verwijderen uit de lijst van "andere ACS-staten".

Gedaan te…,

Voor het Handelscomité

Namens de Unie

Namens de staten in de Stille Oceaan


(1)  PB L 272 van 16.10.2009, blz. 2.


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/48


BESLUIT (EU) 2019/1708 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2019

tot vaststelling van het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt aangaande de vaststelling van een besluit tot verlenging van een WTO-ontheffing op grond waarvan de Verenigde Staten in een preferentiële tariefbehandeling mogen voorzien krachtens de Caribbean Basin Economic Recovery Act (CBERA) van de VS

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-overeenkomst”) is op 1 januari 1995 in werking getreden.

(2)

In artikel II, lid 2, van de WTO-overeenkomst wordt bepaald dat de overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de bijlagen 1, 2 en 3 bij de WTO-overeenkomst (hierna te noemen “multilaterale handelsovereenkomsten”) een integrerend onderdeel vormen van de WTO-overeenkomst, en bindend zijn voor alle leden.

(3)

Overeenkomstig artikel IX, lid 3, van de WTO-overeenkomst, kan de Ministeriële Conferentie in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een lid van een door de WTO-overeenkomst of een multilaterale handelsovereenkomst opgelegde verplichting te ontheffen.

(4)

Bij artikel IX, leden 3 en 4, van de WTO-overeenkomst worden de procedures vastgelegd voor het verlenen van ontheffingen betreffende de multilaterale handelsovereenkomsten in bijlage 1A, 1B of 1C bij de WTO-overeenkomst en de bijlagen daarbij.

(5)

Krachtens artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de Ministeriële Conferentie bevoegd om besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden vallend onder multilaterale handelsovereenkomsten.

(6)

Krachtens artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) haar taken verricht door de Algemene Raad van de WTO.

(7)

Krachtens artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst, neemt de WTO gewoonlijk besluiten door middel van consensus.

(8)

Op 15 februari 1985 werd aan de Verenigde Staten een ontheffing van verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (GATT 1994) verleend voor de periode van 1 januari 1984 tot en met 30 september 1995. Op 15 november 1995 hebben de leden de ontheffing verlengd tot en met 30 september 2005, en nog eens op 29 mei 2009 tot en met 31 december 2014. Op 5 mei 2015 hebben de leden de ontheffing verlengd ten aanzien van artikel I, lid 1, van de GATT 1994 tot en met 31 december 2019, en de ontheffing uitgebreid tot artikel XIII, leden 1 en 2, van de GATT 1994, zodanig dat de Verenigde Staten in rechtenvrije behandeling kunnen voorzien voor de invoer van in aanmerking komende producten van oorsprong uit begunstigde leden die zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van de Carribbean Basin Economic Recovery Act (“CBERA”).

(9)

Overeenkomstig artikel IX, leden 3 en 4, van de WTO-overeenkomst hebben de Verenigde Staten de Algemene Raad verzocht een besluit te nemen tot verlenging van de bestaande WTO-ontheffing teneinde de Verenigde Staten toe te staan om vanaf 1 januari 2020 tot en met 30 september 2025 uit hoofde van de CBERA in rechtenvrije behandeling te voorzien voor in aanmerking komende producten van oorsprong uit Centraal-Amerikaanse en Caribische landen en gebieden.

(10)

De Verenigde Staten rechtvaardigen het verzoek met de wijdverspreide armoede en instabiliteit in de landen van het Caribisch gebied, en in het bijzonder in Haïti. De voordelen die uit de CBERA voortvloeien, zijn bedoeld om de economische kansen te vergroten en bij te dragen tot een stabieler en welvarender gebied.

(11)

De verlenging van die ontheffing zou geen negatieve invloed hebben op de economie van de Unie, noch op de handelsbetrekkingen van de Unie met de begunstigden van de ontheffing. Bovendien ondersteunt de Unie maatregelen tegen armoede en voor stabiliteit.

(12)

Het is passend het namens de Europese Unie in de Algemene Raad in te nemen standpunt te bepalen ter ondersteuning van het verzoek van de Verenigde Staten om verlenging van de ontheffing overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, aangezien de verlenging van de ontheffing bindend zal zijn voor de leden van de WTO,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt is dat de verlenging van een WTO-ontheffing op grond waarvan de Verenigde Staten van 1 januari 2020 tot en met 30 september 2025 in een preferentiële tariefbehandeling mogen voorzien voor in aanmerking komende producten van oorsprong uit Centraal-Amerikaanse en Caribische landen en gebieden krachtens de Caribbean Basin Economic Recovery Act, wordt ondersteund.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

A.-M. HENRIKSSON


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/50


BESLUIT (EU) 2019/1709 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2019

tot vaststelling van het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt aangaande de vaststelling van een besluit tot verlenging van een WTO-ontheffing op grond waarvan ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO in een preferentiële tariefbehandeling mogen voorzien voor producten van minst ontwikkelde landen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO-overeenkomst”) is op 1 januari 1995 in werking getreden.

(2)

In artikel II, lid 2, van de WTO-overeenkomst wordt bepaald dat de overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de bijlagen 1, 2 en 3 bij de WTO-overeenkomst (hierna te noemen “Multilaterale Handelsovereenkomsten”) een integrerend onderdeel vormen van de WTO-overeenkomst, en bindend zijn voor alle leden.

(3)

Overeenkomstig artikel IX, lid 3, van de WTO-overeenkomst, kan de Ministeriële Conferentie in uitzonderlijke omstandigheden besluiten een lid van een door de WTO-overeenkomst of een multilaterale handelsovereenkomst opgelegde verplichting te ontheffen.

(4)

Bij artikel IX, leden 3 en 4, van de WTO-overeenkomst worden de procedures vastgelegd voor het verlenen van ontheffingen betreffende de multilaterale handelsovereenkomsten in de bijlagen 1A, 1B of 1C bij de WTO-overeenkomst en de bijlagen daarbij.

(5)

Krachtens artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de ministeriële conferentie bevoegd om besluiten te nemen inzake alle aangelegenheden vallend onder multilaterale handelsovereenkomsten.

(6)

Krachtens artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) haar taken verricht door de Algemene Raad van de WTO. Krachtens artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst neemt de WTO gewoonlijk besluiten door middel van consensus.

(7)

Op 15 juni 1999 hebben de WTO-leden een ontheffing verleend van de verplichtingen uit hoofde van artikel I, lid 1, van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (GATT 1994), zodanig dat ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO tot 30 juni 2009 in een preferentiële tariefbehandeling mochten voorzien voor producten van minst ontwikkelde landen die door de Verenigde Naties als zodanig zijn aangewezen, zonder dat zij verplicht waren dezelfde tarieven ook toe te passen op soortgelijke producten van andere leden. Op 27 mei 2009 hebben de WTO-leden de ontheffing verlengd van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2019.

(8)

Overeenkomstig artikel IX, leden 3 en 4, van de WTO-overeenkomst hebben Chili, China, India, Thailand en Turkije (“mede-indieners”) een verzoek ingediend bij de Algemene Raad om een besluit te nemen tot verlenging van de bestaande WTO-ontheffing teneinde ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO zijn, toe te staan vanaf 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2029 in een preferentiële tariefbehandeling te voorzien voor producten uit de minst ontwikkelde landen.

(9)

De mede-indieners rechtvaardigen het verzoek met de bijzondere kwetsbaarheid van de minst ontwikkelde landen en de bijzondere structurele moeilijkheden waarmee deze landen in de wereldeconomie te kampen hebben, alsmede het belang van het verbeteren van hun daadwerkelijke deelname aan het multilaterale handelssysteem door hun een adequate markttoegang te verlenen ter ondersteuning van de diversificatie van hun productie en uitvoerbasis.

(10)

De verlenging van die ontheffing zou geen negatieve invloed hebben op de economie van de Unie, noch op de handelsbetrekkingen van de Unie met de begunstigden van de ontheffing. Bovendien verstrekt de Unie een volledige rechten- en quotavrije toegang aan minst ontwikkelde landen via haar “alles-behalve-wapens”-regeling en ondersteunt zij de inspanningen van andere WTO-leden om ook een preferentiële tariefbehandeling te verlenen aan minst ontwikkelde landen.

(11)

Derhalve is het passend het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de WTO in te nemen standpunt te bepalen ter ondersteuning van het verzoek van de mede-indieners om verlenging van de ontheffing teneinde landen die lid zijn van de WTO toe te staan tot en met 30 juni 2029 in een preferentiële tariefbehandeling te voorzien voor producten uit de minst ontwikkelde landen, overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, aangezien de verlenging van de ontheffing bindend zal zijn voor de leden van de WTO,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt is dat de verlenging van een WTO-ontheffing op grond waarvan ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2029 in een preferentiële tariefbehandeling mogen voorzien voor producten uit minst ontwikkelde landen, wordt ondersteund.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

A.-M. HENRIKSSON


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/52


BESLUIT (EU) 2019/1710 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2019

tot benoeming van drie leden en drie plaatsvervangers van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering, Overwegende hetgeen volgt:

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 5 oktober 2015 is bij Besluit (EU) 2015/1792 van de Raad (4) mevrouw Yolanda BARCINA ANGULO als lid vervangen door mevrouw Miren Uxue BARCOS BERRUEZO, en mevrouw María Victoria PALAU TÁRREGA als plaatsvervanger door mevrouw Elena CEBRIÁN CALVO. Op 16 december 2015 is bij Besluit (EU) 2015/2397 van de Raad (5) de heer Paulino RIVERO BAUTE als lid vervangen door de heer Fernando CLAVIJO BATLLE, en de heer Javier GONZÁLEZ ORTIZ als plaatsvervanger door mevrouw María Luisa de MIGUEL ANASAGASTI. Op 11 april 2016 is mevrouw María Sol CALZADO GARCÍA bij Besluit (EU) 2016/572 van de Raad (6) als plaatsvervanger vervangen door de heer Ángel Luis SÁNCHEZ MUÑOZ. Op 7 oktober 2016 is mevrouw Elena CEBRIÁN CALVO bij Besluit (EU) 2016/1817 van de Raad (7) als plaatvervanger vervangen door de heer Joan CALABUIG RULL. Op 25 juni 2019 is mevrouw María Luisa de MIGUEL ANASAGASTI bij Besluit (EU) 2019/1107 van de Raad (8) als plaatsvervanger vervangen door de heer Julián ZAFRA DÍAZ.

(2)

In het Comité van de Regio's zijn drie zetels van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijnen van mevrouw Miren Uxue BARCOS BERRUEZO, de heer Fernando CLAVIJO BATLLE en de heer Juan Vicente HERRERA CAMPO.

(3)

In het Comité van de Regio's is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Ángel Luis SÁNCHEZ MUÑOZ.

(4)

In het Comité van de Regio's zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat op grond waarvan de heer Joan CALABUIG RULL (Delegado del Consell para la Unión Europea y Relaciones Externas) en de heer Julián José ZAFRA DÍAZ (Director General de Asuntos Económicos con la Unión Europea del Gobierno de Canarias) waren voorgedragen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio's worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

mevrouw María Victoria CHIVITE NAVASCUÉS, Presidenta de la Comunidad Foral de Navarra,

de heer Francisco IGEA ARISQUETA, Vicepresidente de la Junta de Castilla y León,

de heer Ángel Víctor TORRES PÉREZ, Presidente del Gobierno de Canarias,

en

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Joan CALABUIG RULL, Secretario Autonómico para la Unión Europea y Relaciones Externas de la Generalidad Valenciana (wijziging mandaat)

de heer Manuel Alejandro CARDENETE FLORES, Viceconsejero de Turismo, Regeneración, Justicia y Administración Local de la Junta de Andalucía,

de heer Julián José ZAFRA DÍAZ, Director General de Asuntos Europeos del Gobierno de Canarias (wijziging mandaat).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

A.-M. HENRIKSSON


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio's voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1792 van de Raad van 5 oktober 2015 houdende benoeming van vijf Spaanse leden en vijf Spaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio's (PB L 260 van 7.10.2015, blz. 28).

(5)  Besluit (EU) 2015/2397 van de Raad van 16 december 2015 houdende benoeming van een Spaans lid en een Spaanse plaatsvervanger van het Comité van de Regio's (PB L 332 van 18.12.2015, blz. 144).

(6)  Besluit (EU) 2016/572 van de Raad van 11 april 2016 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 97 van 13.4.2016, blz. 11).

(7)  Besluit (EU) 2016/1817 van de Raad van 7 oktober 2016 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 278 van 14.10.2016, blz. 45).

(8)  Besluit (EU) 2019/1107 van de Raad van 25 juni 2019 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio's, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 175 van 28.6.2019, blz. 37).


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/54


BESLUIT (EU) 2019/1711 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2019

tot benoeming van twee leden en drie plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Bij Besluit (EU) 2015/1792 van de Raad (4) van 5 oktober 2015 is de heer Ignacio GONZÁLEZ GONZÁLEZ als lid vervangen door mevrouw Cristina CIFUENTES CUENCAS, en zijn de heer Borja COROMINAS FISAS en de heer Juan Luis SÁNCHEZ DE MUNIÁIN LACASA als plaatsvervangers vervangen door mevrouw Yolanda IBARROLA DE LA FUENTE en mevrouw Ana OLLO HUALDE. Bij Besluit (EU) 2015/1915 van de Raad (5) van 9 oktober 2015 is mevrouw Cristina MAZAS PÉREZ-OLEAGA als lid vervangen door mevrouw Rosa EVA DÍAZ TEZANOS, en is mevrouw Inmaculada VALENCIA BAYÓN als plaatsvervanger vervangen door de heer Juan José SOTA VERDIÓN. Op 14 maart 2016 is mevrouw Ana OLLO HUALDE bij Besluit (EU) 2016/410 van de Raad (6) als plaatsvervanger vervangen door de heer Mikel IRUJO AMEZAGA. Op 27 maart 2017 is mevrouw Yolanda IBARROLA DE LA FUENTE bij Besluit (EU) 2017/619 van de Raad (7) als plaatsvervanger vervangen door de heer Ignacio Javier GARCÍA GIMENO. Op 26 juni 2018 is mevrouw Cristina CIFUENTES CUENCAS bij Besluit (EU) 2018/926 van de Raad (8) als lid vervangen door de heer Ángel GARRIDO GARCÍA.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijnen van mevrouw Rosa EVA DÍAZ TEZANOS en de heer Ángel GARRIDO GARCÍA.

(3)

In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijnen van de heer Ignacio Javier GARCÍA GIMENO en de heer Juan José SOTA VERDIÓN.

(4)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van het mandaat op grond waarvan de heer Mikel IRUJO AMEZAGA (Delegado del Gobierno de Navarra en Bruselas) was voorgedragen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

mevrouw Isabel Natividad DÍAZ AYUSO, Presidenta de la Comunidad de Madrid,

mevrouw Paula FERNÁNDEZ VIAÑA, Consejera de Presidencia, Interior, Justicia y Acción Exterior del Gobierno de Cantabria,

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Ignacio Jesús AGUADO CRESPO, Vicepresidente, Consejero de Deportes, Transparencia y Portavoz del Gobierno de la Comunidad de Madrid,

de heer Mikel IRUJO AMEZAGA, Director General de Acción Exterior del Gobierno de Navarra (mandaatswijziging),

mevrouw María SÁNCHEZ RUIZ, Consejera de Economía y Hacienda del Gobierno de Cantabria.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

A.-M. HENRIKSSON


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1792 van de Raad van 5 oktober 2015 houdende benoeming van vijf Spaanse leden en vijf Spaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s (PB L 260 van 7.10.2015, blz. 28).

(5)  Besluit (EU) 2015/1915 van de Raad van 9 oktober 2015 houdende benoeming van twee Spaanse leden en drie Spaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s (PB L 280 van 24.10.2015, blz. 26).

(6)  Besluit (EU) 2016/410 van de Raad van 14 maart 2016 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 74 van 19.3.2016, blz. 39).

(7)  Besluit (EU) 2017/619 van de Raad van 27 maart 2017 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 89 van 1.4.2017, blz. 8).

(8)  Besluit (EU) 2018/926 van de Raad van 26 juni 2018 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 164 van 29.6.2018, blz. 48).


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/56


BESLUIT (EU) 2019/1712 VAN DE COMMISSIE

van 20 juli 2018

inzake de overheidslening SA.29198 — (2010/C) (ex 2009/NN) door Slowakije verstrektaan Železničná Spoločnosť Cargo Slovakia, a.s. (ZSSK Cargo)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4723)

(Slechts de tekst in de Slowaakse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   Procedure

(1)

Bij brief van 24 februari 2010 heeft de Commissie Slowakije meegedeeld dat zij had besloten de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd) ten aanzien van een overheidslening aan Železničná Spoločnosť Cargo Slovakia, a.s. in te leiden (“besluit tot inleiding van de procedure”).

(2)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure, zoals daarin nader toegelicht, volgde op een eerdere klacht van een anonieme concurrent van 21 april 2009 en een kennisgeving door Slowakije met het oog op de rechtszekerheid van 10 augustus 2009.

(3)

Het besluit tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen over de overheidslening verzocht. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(4)

Bij brief van 16 juni 2010 heeft Slowakije zijn opmerkingen over het besluit tot inleiding van de procedure ingediend.

(5)

Op 8 november 2010, 22 december 2010, 14 juni 2011, 6 augustus 2012 en 25 augustus 2016 heeft de Commissie verzoeken om aanvullende informatie aan de Slowaakse autoriteiten gezonden. Deze verzoeken zijn op respectievelijk 6 december 2012, 20 en 22 januari 2011, 11 juli 2011, 17 september 2012 en 14 oktober 2016 door de Slowaakse autoriteiten beantwoord. Op 20 december 2017 hebben de Slowaakse autoriteiten een aanvullend antwoord ingediend, dat op 23 januari 2018 in vergadering is besproken.

2.   Gedetailleerde beschrijving van de maatregel

2.1.   Begunstigde (activiteiten, eigendom, marktaandeel enz.)

(6)

Železničná Spoločnosť Cargo Slovakia, a.s. (“ZSSK Cargo”) is in 2005 ontstaan nadat de gevestigde spoorwegmaatschappij Železničná spoločnosť, a.s. werd gesplitst in drie afzonderlijke spoorwegbedrijven: Železnice Slovenskej Republiky — infrastructuurbeheerder, Železničná spoločnosť Slovensko a.s. — personenvervoer en ZSSK Cargo — goederenvervoer. De Slowaakse overheid, die ZSSK Cargo heeft opgericht, is sindsdien 100 % aandeelhouder. De aandeelhoudersrechten van de overheid worden uitgeoefend door de minister van Vervoer, Posterijen en Telecommunicatie van de Slowaakse Republiek.

2.2.   Beschrijving van de lening aan ZSSK Cargo

(7)

De lening van 165 969 594,37 EUR die het onderwerp van de onderhavige procedure is, werd goedgekeurd bij overheidsbesluit nr. 173 van 4 maart 2009 en uitgekeerd aan ZSSK Cargo op 6 april 2009 op basis van een overeenkomst tussen het ministerie van Vervoer, Posterijen en Telecommunicatie en ZSSK Cargo die op 31 maart 2009 was gesloten (2). De lening werd verstrekt voor een periode van tien jaar met een aflossingsvrije periode van twee jaar voorafgaand aan de eerste termijnaflossing over de hoofdsom.

(8)

De lening was niet door zekerheid gedekt, en was bedoeld voor de financiering van lonen en andere personeelskosten, heffingen voor het gebruik van spoorweginfrastructuur en financiële kosten tegen de achtergrond van een aanzienlijke daling van de exploitatie-inkomsten evenals lopende en geplande herstructureringsmaatregelen. Een en ander wordt hieronder nader beschreven. De lening werd verstrekt naar aanleiding van een rapport uit februari 2009 over de economische situatie van de onderneming en de spoorwegen van de Slowaakse Republiek (Železnice Slovenskej republiky), waarin de financiële moeilijkheden van ZSSK Cargo werden beschreven. Dit rapport werd bijgevoegd als achtergronddocument bij Overheidsbesluit nr. 173 van 4 maart 2009.

(9)

De variabele rentevoet van de lening was gebaseerd op de zesmaands EURIBOR verhoogd met een marge van 3,2 % per jaar. Op 6 april 2009 bedroeg de overeengekomen rentevoet per jaar 4,844 % (1,644 % (zesmaands EURIBOR) + 3,2 % (marge)). Volgens de Slowaakse autoriteiten was dit tarief vastgesteld op grond van het advies van de Slowaakse instantie voor schuld- en liquiditeitsbeheer, ARDAL (3).

(10)

De oorspronkelijke aflossingsvrije periode van twee jaar voor terugbetaling van de hoofdsom van de lening werd door de Slowaakse autoriteiten in 2011 en 2012 verschillende keren verlengd met in totaal achttien maanden, met het oog op de aanhoudend moeilijke financiële situatie van ZSSK Cargo en met inachtneming van de lopende inspanningen tot herstructurering. Hoewel de oorspronkelijke terugbetalingsperiode liep tot 2019, had ZSSK Cargo de hele lening met alle verschuldigde rente al in november 2015 vervroegd terugbetaald.

2.3.   Operationele en financiële prestaties van ZSSK Cargo

(11)

Goederenvervoersdiensten op het spoor werden in Slowakije in 2007 opengesteld voor mededinging, in overeenstemming met Richtlijn 91/440/EEG van de Raad (4), waarin internationaal vrachtvervoer per spoor per 1 januari 2006 werd geliberaliseerd en alle overige goederenvervoersdiensten per spoor per 1 januari 2007.

(12)

ZSSK Cargo bood en biedt goederenvervoer per spoor als op zichzelf staande dienst of in combinatie met wegvervoersdiensten evenals verhuur, onderhoud en reparatie van rollend materieel. Tegen 2010 waren er in de Slowaakse Republiek 15 ondernemingen voor goederenvervoer actief. In 2008 vervoerde ZSSK Cargo 44,5 miljoen ton aan goederen, goed voor een aandeel van 93,7 % op de Slowaakse markt voor goederenvervoer per spoor. In de eerste helft van 2009 vervoerde ZSSK Cargo 15,3 miljoen ton, goed voor een aandeel van 93 % op de Slowaakse markt voor goederenvervoer per spoor.

(13)

Gedurende de eerste drie jaar na de oprichting van ZSSK Cargo in 2005 boekte het bedrijf verlies (5). In 2005 en 2006 bedroeg het nettoverlies van ZSSK Cargo respectievelijk 428 miljoen SKK (11,3 miljoen EUR) (6) en 855 miljoen SKK (24,8 miljoen EUR) (7). In 2007 slaagde ZSSK Cargo erin het nettoverlies terug te brengen tot 154 miljoen SKK (4,5 miljoen EUR). In 2008 boekte ZSSK Cargo een nettowinst van 83 miljoen SKK (2,4 miljoen EUR), hoofdzakelijk als gevolg van de daling van de operationele kosten met meer dan 600 miljoen SKK (17,4 miljoen EUR).

2.4.   Financiële situatie van ZSSK Cargo ten tijde van het verstrekken van de lening

(14)

Volgens de informatie van de Slowaakse autoriteiten steeg de ebitda (winst vóór interest, belastingen, afschrijvingen en amortisatie) van ZSSK Cargo in 2008 ten opzichte van 2007 met 6 % tot 59,8 miljoen EUR. De andere financiële kerncijfers (omzet, eigen vermogen, totale schuldenlast) zijn in 2007 en 2008 stabiel gebleven of licht verbeterd. De verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen daalde in 2008 bijvoorbeeld met 6 % tot 43,9 %. Uit financiële gegevens van ZSSK van maart 2009 die voor de S&P-rating zijn gebruikt, valt op te maken dat ZSSK niet in moeilijkheden verkeerde (rating “C”) maar een onderneming van beleggingskwaliteit bleef (rating “BB”).

(15)

In het jaarverslag van 2008 van ZSSK Cargo is echter te lezen dat het effect van de economische crisis in het laatste kwartaal van 2008 ten volle tot uiting kwam in de verminderde vraag naar vervoer, met als gevolg een neergang in de prestaties van ZSSK Cargo. In die periode was de daling van de omzet uit goederenvervoer met meer dan 30 % aanzienlijk. Als gevolg hiervan verslechterde de financiële situatie van ZSSK Cargo eind 2008 en daarna. In het eerste halfjaar van 2009 daalde de omzet van de onderneming met 38 % ten opzichte van het eerste halfjaar van 2008. Het resultaat van de onderneming daalde eveneens, van een nettowinst van 22 miljoen EUR in het eerste halfjaar van 2008 tot een nettoverlies van 47 miljoen EUR in het eerste halfjaar van 2009.

(16)

Tegen die achtergrond biedt het rapport over de economische situatie van de onderneming en de spoorwegen van de Slowaakse Republiek van februari 2009 een beschrijving van de inspanningen tot herstructurering die ZSSK Cargo reeds in de jaren 2006-2008 had ondernomen. In het rapport werd de noodzaak voor de lening gedocumenteerd en werden daarnaast de volgende aanvullende maatregelen genoemd die noodzakelijk werden geacht om de financiële situatie van ZSSK Cargo te verbeteren: i) extra kostenbesparende maatregelen, ii) tijdelijk ontslag van werknemers, en iii) optimalisatie van het personeelsbestand voor de lange termijn en verdere herstructurering van de activiteiten van ZSSK Cargo. Vermindering van het personeel met meer dan 10 % en andere saneringsmaatregelen leidden tot een reductie van operationele kosten met 600 miljoen SKK (17,4 miljoen EUR) in 2007. De herstructureringsmaatregelen hadden geleid tot een aanzienlijke afname van de verliezen in 2007 en tot een positief resultaat in 2008, ondanks de eerste negatieve gevolgen van de crisis die zich tegen het einde van dat jaar aandienden. Op grond van deze feiten wordt in het rapport geconcludeerd dat ZSSK Cargo op weg was naar herstel van haar concurrentievermogen en winstgevendheid op de lange termijn, en dat de verwachte financiële verliezen in 2009 voornamelijk werden veroorzaakt door de drastische maar tijdelijke afname in het vervoersvolume als gevolg van de crisis die een jaar eerder was begonnen.

(17)

Hierna bleven de netto-inkomsten per jaar (tabel) in 2010 sterk negatief. De onderneming slaagde er echter al in 2011 in om de verliezen aanzienlijk te verminderen bij een lagere omzet. In de daarop volgende jaren tot 2016 daalde het personeelsbestand met 44 %. ZSSK Cargo heeft zich tegen 2013 hersteld en boekt tegenwoordig een bescheiden winst, zoals getoond in de tabel.

Geselecteerde financiële cijfers van ZSSK Cargo 2008-2016

(miljoen EUR)

 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Omzet

458

340

378

371

315

369

296

284

278

Winst

2,7

-126,6

-122,6

-0,3

-23,9

+0,3

-5,5

+0,8

+0,1

Aantal werkzame personen

10448

9826

9546

8054

6822

6331

6103

6027

5794

Bron: Jaarverslagen van ZSSK Cargo, verstrekt door de Slowaakse Republiek, ook beschikbaar (vanaf 2011) op https://www.zscargo.sk/en/media/annual-reports

2.5.   Kredietofferten van andere banken en de voorwaarden van andere leningen met een destijds vergelijkbare rating

(18)

Voordat de lening in maart 2009 werd verstrekt, hadden drie commerciële banken een indicatieve prijsopgave aan ZSSK Cargo gedaan voor een lening van hetzelfde bedrag (166 miljoen EUR) en met dezelfde terugbetalingsperiode (tien jaar) met een rentevoet van het zesmaands EURIBOR plus respectievelijk 295 b.p. ([commerciële bank 1]*), 285-300 b.p. afhankelijk van de vervaldatum ([commerciële bank 2]) en 425 b.p. ([commerciële bank 3]), zonder dekking door enige specifieke zekerheid.

(19)

Op 31 maart 2009, de dag waarop de lening werd verstrekt, gingen ongeveer 32 ondernemingen waarvan de kredietwaardigheid vergelijkbaar was met die van ZSSK Cargo (“BB”) op financiële markten overeenkomsten voor kredietverzuimswaps (CDS) aan met een looptijd van tien jaar. Van het merendeel van deze overeenkomsten varieerde de spreadcoëfficiënt tussen 305 en 916 b.p (8).

2.6.   Redenen voor het inleiden van de procedure

(20)

De Commissie besloot de procedure in te leiden aangezien niet kon worden uitgesloten dat de overheidslening aan ZSSK Cargo had geleid tot staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Volgens de Commissie overwoog was de lening mogelijk verstrekt onder voorwaarden die gunstiger zijn dan de percentages in de Mededeling betreffende referentiepercentages (9), die niet lang voor het besluit tot inleiding van een procedure werd vastgesteld. Ook vroeg de Commissie zich af of de lening verenigbaar was met de interne markt, met name wat betreft de volgende punten.

(21)

Wat betreft de vraag of de lening marktconform was, werden in het besluit tot inleiding van een procedure vraagtekens gezet bij de reden om de rentevoet te baseren op een zesmaands EURIBOR in plaats van een eenjaars IBOR zoals beschreven in de Mededeling betreffende referentiepercentages, evenals bij de aflossingsvrije periode van twee jaar en het effect hiervan op de rentevoet. Bij de gehanteerde rentemarge (320 b.p.) leek geen rekening te zijn gehouden met de verslechterde financiële situatie van ZSSK Cargo: aangezien het een onderneming zonder kredietverleden of beschikbare beoordelingen betrof die in financiële moeilijkheden verkeerde, zou de marge voor een lening met een hoge zekerheidstelling volgens de Mededeling betreffende referentiepercentages ten minste 400 basispunten moeten bedragen, en voor een lening met lage zekerheidstelling ten minste 1 000 basispunten.

(22)

Bij het besluit tot inleiding van de procedure werd tevens de vraag gesteld of de lening, indien deze staatssteun vormde, verenigbaar kon worden verklaard met de interne markt overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder b) of c), VWEU in het licht van de regels die zijn vastgelegd in de Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (10), de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (11) of de Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun aan spoorwegondernemingen (12).

3.   Opmerkingen van Slowakije

(23)

De Slowaakse autoriteiten stellen zich op het standpunt dat de lening onder marktconforme voorwaarden door de Staat als verstandig aandeelhouder is verstrekt en daarom geen element van staatssteun in zich houdt.

(24)

Ten eerste voeren de Slowaakse autoriteiten aan dat iedere redelijke aandeelhouder in dezelfde situatie de lening aan de onderneming zou hebben verstrekt. Volgens de Slowaakse autoriteiten is het aannemelijk dat de aandeelhouder de lening zou hebben verstrekt onder marktconforme voorwaarden tegen een rentepercentage op de ondergrens die door banken op leningen met soortgelijke parameters wordt geboden. Het zou niet in het belang van de aandeelhouder zijn om aan een eigen onderneming een lening te verstrekken tegen een te hoge rente, omdat dit een onevenredige last voor de onderneming met zich mee zou brengen waarmee het doel van de lening, namelijk het overbruggen van tijdelijke economische problemen of het tot verdere ontwikkeling brengen van de onderneming, teniet zou worden gedaan. De aandeelhouder heeft als voornaamste wens de onderneming in de volgende perioden winst te laten maken. Het is hem er dan ook niet om te doen rente te ontvangen op de lening die hij aan de eigen onderneming op marktconforme voorwaarden heeft verstrekt, maar om de onderneming te ondersteunen teneinde winst te maken waaruit vervolgens dividend kan worden uitgekeerd.

(25)

Ten tweede voeren de Slowaakse autoriteiten aan dat volgens de financiële prognoses van de onderneming die beschikbaar waren ten tijde van het verstrekken van de lening, ZSSK Cargo over voldoende vrije kasstroom zou beschikken om de lening tijdens de looptijd van tien jaar terug te betalen. In de besluitvorming over het verstrekken van de lening heeft de Slowaakse Republiek het bedrag en de voorwaarden van de lening aan ZSSK Cargo zorgvuldig in overweging genomen met het oog op de toenmalige ontwikkelingen in de markt en de economie. Daarbij werden ook aannamen met betrekking tot toekomstverwachtingen in aanmerking genomen. In dit verband beschikte de Slowaakse Republiek over crisismanagementverslagen van ZSSK Cargo, waarin tot in detail beschreven werd welke bezuinigingsmaatregelen nodig waren om de onderneming een gezonde toekomst te bieden en in staat te stellen de lening terug te betalen. Bij het verstrekken van de lening ging de Slowaakse Republiek ervan uit dat wanneer de ongunstige gevolgen van de economische crisis eenmaal zouden zijn verholpen, de economie opnieuw op gang zou komen, wat tevens een positief effect zou hebben op de bedrijfstak van het goederenvervoer per spoor, en wel in de vorm van een toename van het vervoerde volume. De Slowaakse Republiek wijst erop dat deze verwachtingen vervolgens zijn uitgekomen, dat er bij ZSSK Cargo in de daarop volgende perioden een stijging van het aantal transporten plaatsvond, dat het bedrijf weer goede bedrijfseconomische resultaten begon te behalen en er uiteindelijk ook in slaagde om in 2015, eerder dan bepaald in de leningovereenkomst, het volledige geleende bedrag en de rente terug te betalen.

(26)

De Slowaakse autoriteiten wijzen ook op het feit dat ZSSK Cargo haar schuldenlast in 2008 had verlaagd en daarbij de verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen met bijna 6 procentpunten had teruggebracht, tot 43,9 %. Zij voeren ook aan dat ZSSK Cargo niet in moeilijkheden verkeerde en dat de rentevoet door de openbare instantie voor schuld- en liquiditeitsbeheer (ARDAL) was berekend in overeenstemming met de Mededeling betreffende referentiepercentages.

(27)

Ten derde voeren de Slowaakse autoriteiten aan dat zij hun beslissing omtrent de voorwaarden van de lening hadden genomen op grond van de offerten van drie commerciële banken waaraan was verzocht om een offerte voor het verstrekken van een lening voor hetzelfde bedrag, evenals op grond van andere leningen die eerder door ZSSK Cargo waren ontvangen.

(28)

Het zesmaands EURIBOR-tarief werd gebruikt omdat dit ook zou worden gehanteerd door commerciële banken die leningen op de markt verstrekken. De Slowaakse Republiek was dan ook geïnteresseerd in het verstrekken van een lening tegen een rentevoet die ongeveer gelijk was aan die waartegen ZSSK Cargo op dat moment een lening zou hebben kunnen aantrekken op de markt, rekening houdend met de gunstigste voorwaarden die op de markt verkregen hadden kunnen worden. Aangezien particuliere banken bereid waren een lening aan ZSSK Cargo te verstrekken tegen soortgelijke voorwaarden en één van die banken ZSSK Cargo omschreef als een betrouwbare en redelijke speler onder zijn belangrijke cliënten, stellen de Slowaakse autoriteiten zich op het standpunt dat zij optraden als particuliere onderneming en dat de lening derhalve geen financieel voordeel vormt en ZSSK Cargo geen gunstiger concurrentiepositie bood ten opzichte van andere concurrenten.

(29)

Ten vierde voeren de Slowaakse autoriteiten met betrekking tot de vermeende maar onbewezen kredietrating van ZSSK Cargo aan dat ZSSK Cargo ten tijde van het verstrekken van de lening wel degelijk een kredietverleden en een rating had. ZSSK Cargo had ten tijde van het verstrekken van de terugvorderbare financiële steun een relatief goed kredietverleden en werd door de banken beschouwd als een betrouwbare cliënt. Dit werd ook weerspiegeld in de offerten van de commerciële banken die bij de Commissie werden ingediend. Uit deze offerten blijkt duidelijk dat de banken bereid waren aan ZSSK Cargo een lening te verstrekken onder soortgelijke voorwaarden als die welke de Slowaakse Republiek had gesteld; met betrekking tot het kredietverleden en de betrouwbaarheid van ZSSK Cargo had geen enkele bank verzocht om zekerheid van ZSSK Cargo of dit als voorwaarde gesteld voor het verstrekken van de lening. Zelfs in het geval van ZSSK Cargo eisten de banken dus geen officiële kredietrating voor het verstrekken van een lening op de reguliere markt, en waren de banken in staat ZSSK Cargo zelf te beoordelen.

(30)

Ten slotte voeren de Slowaakse autoriteiten aan dat er weliswaar, wanneer men beschikt over feitelijke offerten van banken, geen reden is om alternatieve (referentie)methoden toe te passen om vast te stellen of de lening is verstrekt op marktconforme voorwaarden, maar dat ook bij toepassing van de Mededeling betreffende referentiepercentages blijkt dat de voorwaarden van de lening overeenstemden met de referentiepercentages:

(a)

het zesmaands EURIBOR-tarief bedroeg destijds 1,67 %, wat verhoogd met de gebruikte marge (3,2 %) een tarief van 4,87 % oplevert;

(b)

de marge van 3,2 % komt overeen met een marge die door commerciële banken zou worden toegepast (de gemiddelde marge op grond van de indicatieve offerten van commerciële banken is 3,35 %).

(31)

ZSSK Cargo was geen onderneming met een rating “Hoog” of “Goed” en heeft geen zekerheid aangeboden (in dat geval zou de marge van 100 basispunten (1 %) volstaan), maar het kan niet worden gezegd dat het een onderneming was zonder kredietverleden of met een rating die een marge van ten minste 400 basispunten zou vereisen. Aangezien ZSSK Cargo destijds kon worden beoordeeld als een onderneming met een meer dan goede rating en met een lage zekerheidsstelling, maar met een kredietverleden waaruit blijkt dat zij in staat was haar verplichtingen na te komen, stellen de Slowaakse autoriteiten dat het redelijk was een om een marge vast te stellen die aansluit bij de methodologie volgens de Mededeling betreffende referentiepercentages, variërend van 100 tot 220 basispunten. Dit komt overeen met de methode die door de Slowaakse Republiek in het onderhavige geval is gebruikt, ook al werd als basis voor de berekening het zesmaands EURIBOR-tarief toegepast.

(32)

In dit verband zij opgemerkt dat de rentetarieven door de banken destijds werden vastgesteld op basis van het zesmaands EURIBOR-tarief met een marge van ongeveer 3 %, wat vergelijkbaar is met het voor de lening bepaalde tarief. De rentevoet was vastgesteld op basis van een beoordeling van de marktomstandigheden, waaronder de indicatieve offerten van de commerciële banken, d.w.z. als afspiegeling van de marktomstandigheden en op basis van een vergelijking met de rente waartegen de Staat leningen aantrok (1,5 % per jaar), verhoogd met een kredietmarge van 1,7 % per jaar, rekening houdend met het kredietrisico van ZSSK Cargo, waarmee de totale marge op 3,2 % per jaar kwam. De rentevoet was dus vastgesteld in overeenstemming met de marktomstandigheden destijds, namelijk zesmaands EURIBOR + marge van 3,2 % per jaar.

(33)

De Slowaakse Republiek concludeert dat zij handelde in overeenstemming met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie en dat de lening derhalve geen voordeel voor ZSSK Cargo met zich meebracht.

4.   Beoordeling van de vraag of er sprake is van staatssteun

(34)

Krachtens artikel 107, lid 1, VWEU zijn “steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(35)

Om als steun in de zin van deze bepaling te worden aangemerkt, moet een maatregel bijgevolg aan elk van de volgende voorwaarden voldoen: i) de maatregel is toerekenbaar aan de Staat en wordt uit staatsmiddelen bekostigd; ii) met de maatregel wordt de ontvanger ervan een voordeel toegekend; iii) dat voordeel is selectief; en iv) de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen en beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig. De criteria in artikel 107, lid 1, VWEU zijn cumulatief. In dit geval is het daarom passend om de beoordeling te beperken tot de vraag of de lening ZSSK (selectief) heeft begunstigd.

4.1.   Juridisch kader voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van economisch voordeel ten opzichte van marktomstandigheden

(36)

Volgens het Hof van Justitie is toepassing van het criterium van de particuliere investeerder om te beoordelen of een economisch voordeel een onderneming of overheidsbedrijf onterecht bevoordeeld heeft, afhankelijk van de vraag of de Staat handelt als aandeelhouder of als overheid. De lidstaat moet ondubbelzinnig aantonen dat hij heeft gehandeld als een investeerder die uit is op rendement, en deze stelling staven met objectieve en controleerbare elementen. Deze elementen moeten stammen uit de tijd waarin het besluit om de maatregel toe te kennen werd genomen, en moeten aantonen dat het besluit is genomen op grond van economische ramingen die te vergelijken zijn met die welke een particuliere investeerder zou hebben uitgevoerd teneinde uit te maken of die investering winst zal opleveren (13). Zowel het bestaan als de omvang van een steunmaatregel moeten worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden op het tijdstip waarop de lening werd toegekend (14).

(37)

Een particuliere investeerder, waarmee de deelneming van een publieke investeerder moet worden vergeleken, zal zich niet noodzakelijkerwijs gedragen als een gewone investeerder, die zijn kapitaal belegt om daaruit op min of meer korte termijn rendement te halen. Hij zal zich echter ten minste moeten gedragen als een particuliere holding of een particuliere groep ondernemingen met een algemene of sectoriële structuurpolitiek, die wordt geleid door het uitzicht op rendement op langere termijn (15).

(38)

In het onderhavige geval voert de Slowaakse Republiek aan dat zij bij het verstrekken van de lening heeft gehandeld als verstandig aandeelhouder en het bewijs dat haar ter beschikking beschikbaar stond, heeft verstrekt en in aanmerking heeft genomen alvorens de lening te verstrekken (zie paragraaf 3). Hieruit volgt dat op grond van dit bewijs de Commissie moet onderzoeken of er sprake is van een selectief economisch voordeel. Met name moet worden onderzocht of, in soortgelijke omstandigheden en op grond van de beschikbare en onderzochte informatie, een particuliere investeerder in omstandigheden die de omstandigheden van de Slowaakse Republiek — in casu het bevoegde ministerie van Vervoer, Posterijen en Telecommunicatie — zo dicht mogelijk benaderen, financiering aan ZSSK Cargo zou hebben verstrekt in de vorm van een langlopende lening onder de voorwaarden waaronder de lening is verstrekt (16).

(39)

Voor dit onderzoek moet worden beoordeeld of ZSSK Cargo via de voorwaarden van de door de Slowaakse Republiek verstrekte lening een selectief economisch voordeel is toegekend, met andere woorden of er sprake was van voorwaarden die ZSSK Cargo niet op de markt had kunnen verkrijgen. Dit moet de Commissie met name beoordelen in het licht van de financiële situatie van ZSSK Cargo en de ontwikkelingen die te voorzien waren ten tijde van het verstrekken van de lening, de aandeelhouderspositie van de Slowaakse Republiek en de voorwaarden waaronder de lening is verstrekt.

(40)

De relevante test is daarom of een marktdeelnemer in de positie van de Slowaakse Republiek de lening in maart 2009 onder dezelfde voorwaarden zou hebben verstrekt. De relevante marktdeelnemer voor die beoordeling is geen commerciële bank waarmee nauwelijks een kredietrelatie heeft bestaan en die een commerciële lening verstrekt, maar een particuliere investeerder die enig aandeelhouder van ZSSK Cargo is en die de lening verstrekt teneinde de onderneming waarover hij zeggenschap heeft, dekkend te laten zijn in exploitatiekosten na een onverwachte en sterke daling van activiteit en omzet.

(41)

Het enkele feit dat ZSSK Cargo in staat was de lening in 2015, vier jaar voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum, volledig terug te betalen en daarna exploitatiewinsten boekte, biedt onvoldoende grond voor de conclusie dat een commerciële kredietverstrekker die optreedt in de plaats van het ministerie van Vervoer, Posterijen en Telecommunicatie de lening eveneens zou hebben verstrekt met redelijke zekerheid van terugbetaling. De vervroegde terugbetaling bevestigt slechts achteraf de redelijkheid van de beoordeling die is verricht door de overheidsaandeelhouder/crediteur op grond van de informatie die destijds beschikbaar was en is onderzocht alvorens de lening te verstrekken; er kan niet stellig uit worden geconcludeerd dat een andere marktdeelnemer dezelfde lening zou hebben verstrekt.

4.2.   Beoordeling van de lening aan ZSSK Cargo

(42)

Ten eerste blijkt uit het bewijs dat in de procedure is ingebracht, dat drie commerciële banken een indicatieve prijsopgave aan ZSSK Cargo hebben gedaan voor een lening van hetzelfde bedrag (166 miljoen EUR) en dezelfde terugbetalingsperiode (tien jaar) met een rentevoet van het zesmaands EURIBOR plus respectievelijk 295 b.p. ([commerciële bank 1]*), 285-300 b.p. ([commerciële bank 2]) en 425 b.p. ([commerciële bank 3]), zonder specifieke zekerheid. Derhalve waren twee commerciële banken bereid om ZSSK Cargo een nog lagere rentemarge te bieden dan die welke door de Slowaakse Republiek werd gerekend, namelijk 320 b.p. Deze indicatieve offerten waren de Slowaakse Republiek bekend en werden door haar onderzocht met het oog op het vaststellen van de rentevoet van de onderzochte lening (zie de overwegingen 18 en 27). De over de overheidslening berekende rente werd bijgevolg vastgesteld met het oog op en in overeenstemming met de vergoeding die volstond voor particuliere kredietgevers op de markt.

(43)

Het feit dat in de lening een aflossingsvrije periode van twee jaar was bepaald voor terugbetaling van de hoofdsom, die later met nog eens achttien maanden werd verlengd, had waarschijnlijk geen significant effect op de beoordeling van de voorwaarden van de lening. Aangezien de rente op het uitstaande bedrag per halfjaar werd betaald vanaf het begin van de leningperiode, woog het voordeel van de uitgestelde terugbetaling van de hoofdsom niet op tegen de hogere rentebetalingen.

(44)

Daarnaast blijkt uit de indicatieve offerten tevens dat het gebruik van een zesmaands EURIBOR-tarief een standaardpraktijk van de particuliere banken en derhalve marktconform was. Al deze banken kenden ZSSK Cargo van leningen die zij in voorafgaande jaren hadden verstrekt en [commerciële bank 1] beschreef ZSSK Cargo in haar offerte zelfs uitdrukkelijk als een betrouwbare partner. Naast van deze offerten had ZSSK Cargo bovendien een kredietverleden bij deze drie banken evenals bij andere commerciële banken, dit in tegenstelling tot het voorlopige standpunt in het besluit tot inleiding van de procedure.

(45)

Ten slotte blijkt uit de benchmarking van de over de lening berekende rentemarge van 320 b.p. tegen de CDS-tarieven ten tijde van het verstrekken van de lening, zoals beschreven in overweging 19, eveneens dat de rentemarge kan worden beschouwd als consistent met de feitelijke marktconforme tarieven voor ondernemingen met dezelfde rating als ZSSK Cargo in maart 2009. Met andere woorden, de twijfels vermeld in het besluit tot inleiding van de procedure worden door de CDS-benchmarking niet bevestigd. Hieruit valt te concluderen dat niet is aangetoond dat de feitelijk berekende rente ZSSK Cargo onterecht voordeel heeft opgeleverd ten opzichte van de marktomstandigheden.

(46)

Bijgevolg duidt alle beschikbare bewijs erop dat ZSSK Cargo waarschijnlijk onder soortgelijke voorwaarden financiering had kunnen verkrijgen van particuliere commerciële kredietverstrekkers, waarmee de twijfels vermeld in het besluit tot inleiding van de procedure, zijn weggenomen. Dit geldt te meer daar dergelijke marktdeelnemers, in tegenstelling tot de Staat, niet de mogelijkheid zouden hebben gehad om als aandeelhouders opbrengsten van de leningen terug te vorderen waarvan zij met de geboden voorwaarden hypothetisch afstand hadden gedaan, opbrengsten die naar verluidt op het eerste gezicht laag waren.

(47)

Ten tweede was blijkens het in de procedure verzamelde bewijs ZSSK Cargo ten tijde van het verstrekken van de lening geen onderneming in moeilijkheden volgens de twee gekwantificeerde criteria van de Communautaire richtsnoeren van 2004 inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (punt 10). ZSSK Cargo had destijds namelijk niet meer dan de helft van het maatschappelijk kapitaal verloren, waarvan een kwart tijdens de voorafgaande twaalf maanden, en voldeed evenmin aan de voorwaarden onder het nationale recht om aan een insolventieprocedure te worden onderworpen. Bovendien is het, ondanks het acute liquiditeitstekort in 2009, ook onwaarschijnlijk dat ZSSK Cargo kon worden beschouwd als onderneming in moeilijkheden op grond van de niet-gekwantificeerde criteria van deze richtsnoeren (punt 11, bijvoorbeeld toenemende schuldenlast, vermindering of verdwijning van de waarde van de nettoactiva, overcapaciteit).

(48)

ZSSK Cargo boekte in 2008 zelfs een bescheiden winst en de gecumuleerde verliezen van voorafgaande jaren (die per 31 december 20081 452 miljoen SKK (42,2 miljoen EUR) bedroegen) waren nog relatief klein in vergelijking met het totaal aan eigen vermogen van meer dan 13 000 miljoen SKK (377,5 miljoen EUR). Zelfs met de significante verliezen die vervolgens werden geboekt voor het hele jaar 2009, werd niet meer dan de helft van het geplaatste kapitaal weggevaagd. Daarnaast was de schuldenlast van ZSSK Cargo aan het begin van 2009 met een verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen van 0,44 vrij bescheiden. Ter vergelijking, onder de Richtsnoeren van 2014 voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (die niet op dit geval van toepassing zijn) wordt een onderneming volgens specifieke regels voor steun aan ondernemingen in moeilijkheden pas als een onderneming in moeilijkheden beschouwd wanneer de verhouding tussen de schulden en het eigen vermogen 7,5 bedraagt.

(49)

De rating van ZSSK Cargo lijkt ten tijde van het verstrekken van de lening hoger te zijn geweest dan “CCC”, het niveau dat wordt gebruikt voor ondernemingen in moeilijkheden in overeenstemming met de Mededeling van 2008 betreffende referentiepercentages, en op basis waarvan het besluit tot inleiding van de procedure was genomen, waarmee voorlopig werd aangegeven dat de feitelijk berekende rente lager was dan zij had moeten zijn. Uit het beschikbare bewijs blijkt integendeel dat ZSSK Cargo zou zijn beoordeeld als “BB”, waardoor het bedrijf toegang zou hebben gehad tot financiering tegen lagere kosten dan ondernemingen in moeilijkheden. Bovendien is het niet-verwaarloosbare verschil van 80 b.p. tussen de rentemarge van 320 b.p. van de onderzochte overheidslening en de indicatie voor de marge van 400 b.p. die is vastgesteld voor ondernemingen met de rating “BB” met lage zekerheidsstelling onder de Mededeling van 2008 betreffende referentiepercentages, veel lager dan het verschil van 140 b.p. tussen de feitelijk geoffreerde rentevoeten voor de leningen van commerciële banken aan ZSSK Cargo die in de procedure zijn ingebracht.

(50)

Hieruit volgt dat, in tegenstelling tot het voorlopige standpunt in het besluit tot inleiding van de formele procedure, het verschil in de rentevoet van de overheidslening ten opzichte van de indicatie van de marktrente zoals vermeld in de Mededeling van 2008 betreffende referentiepercentages, geen aanwijzing vormt dat de overheidslening niet marktconform is verstrekt.

(51)

Ten derde moet het feit in aanmerking worden genomen dat de Staat 100 % van de aandelen in ZSSK Cargo hield (en nog steeds houdt). In zijn economische overwegingen betreffende de verwachte winst uit de lening beperkt de Staat zich niet, zoals in het geval van commerciële banken, tot de verwachte rentebetalingen, maar neemt hij noodzakelijkerwijs ook het feit in aanmerking dat ZSSK Cargo dankzij de lening beter in staat wordt gesteld om in de toekomst winst te behalen en daarmee de waarde van het aandeel van de Staat te verhogen of gelijk te houden. Een van redenen voor de financiering die in het rapport uit 2009 uitdrukkelijk staat vermeld, is ZSSK Cargo in staat te stellen om de economische crisis te boven te komen en te herstructureren teneinde op de lange termijn winstgevend te worden, wat volgens hetzelfde rapport bij ZSSK Cargo ook haalbaar was.

(52)

Het verstrekken van de lening was feitelijk onderdeel van een reeks wederzijds ondersteunende acties en maatregelen die waren gericht op het waarborgen van een langetermijnoplossing voor de financiële situatie van ZSSK Cargo zoals geschetst in overweging 16. Die acties en maatregelen omvatten i) kostenbesparende maatregelen, ii) tijdelijk ontslag van werknemers, en iii) optimalisatie van het aantal werknemers voor de lange termijn en verdere herstructurering van de activiteiten van ZSSK Cargo. Ook een verstandige marktdeelnemer zou de herstructurering hebben gesteund van een onderneming waarover hij volledige zeggenschap heeft, aangezien er realistische vooruitzichten waren op verbetering van de situatie. Uit het rapport van februari 2009 dat is opgesteld en onderzocht door de Slowaakse autoriteiten voordat de lening werd verstrekt, blijkt ook dat de Slowaakse autoriteiten de vooruitzichten voor ZSSK Cargo zorgvuldig hebben gecontroleerd, waaronder de vraag of de onderneming in staat zou zijn de kasstromen te genereren die nodig waren om de lening af te lossen, zoals ook door een verstandige particuliere investeerder of kredietverstrekker zou zijn gecontroleerd. Op grond van de vooruitzichten en beschikbare informatie koos de overheidsaandeelhouder zelfs voor het verstrekken van een volledig terug te betalen lening, zij het met een redelijke aflossingsvrije periode, in plaats van andere alternatieve financiële instrumenten zoals (niet-terugvorderbaar) aandelenkapitaal, in aandelen converteerbare schuld of andere hybride financiering die blijk hadden kunnen geven van de verwachting dat ZSSK moeilijkheden zou hebben met terugbetalen.

(53)

Uit het objectieve en controleerbare bewijs dat door de Slowaakse Republiek is overgelegd, blijkt dat het ministerie van Vervoer, Posterijen en Telecommunicatie, door de onderzochte lening te verstrekken, wenste te handelen en feitelijk handelde in zijn hoedanigheid van aandeelhouder om een potentieel waardevol aandelenbelang te behouden door middel van voortzetting van de bedrijfsvoering van ZSSK Cargo in ongunstige commerciële omstandigheden, die werden gekenmerkt door sterke dalingen in de vrachtvolumes. Door op deze wijze het voortbestaan van de onderneming te steunen stelde de overheid de onderneming in staat te herstructureren, wat ook gebeurde. Hiermee handelde de overheid op dezelfde wijze als particuliere aandeelhouders tijdens de financiële en economische crisis die in 2008 begon.

4.3.   Conclusie

(54)

De voorwaarden van de aan ZSSK Cargo verstrekte overheidslening waren marktconform: de lening zou ook door een marktdeelnemer zijn verstrekt. Hieruit volgt dat de lening in kwestie ZSSK Cargo niet (selectief) heeft begunstigd. Aangezien de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU cumulatief zijn, is het niet nodig te beoordelen of er bij de lening sprake was van staatsmiddelen, of zij de mededinging vervalste of dreigde te vervalsen en of zij het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloedde. A fortiori is het niet nodig te beoordelen of de lening in kwestie verenigbaar kan worden verklaard met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, onder b) of c), VWEU,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De lening ten bedrage van 165 969 594,37 EUR die door de Slowaakse Republiek is verstrekt aan Železničná Spoločnosť Cargo Slovakia, a.s. vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 20 juli 2018.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 117 van 6.5.2010, blz. 13.

(2)  De overeenkomst is gebaseerd op Wet nr. 523/2004 van 23 september 2004 inzake begrotingsregels van de overheid en inzake wijzigingen van en aanvullingen op bepaalde wetten, en Wet nr. 278/1993 Coll. inzake het beheer van staatseigendom, zoals gewijzigd.

(3)  ARDAL is opgericht als begrotingsorganisatie die is gekoppeld aan de overheidsbegroting via de budgettaire afdeling van het ministerie van Financiën van de Slowaakse Republiek krachtens artikel 14 van Wet nr. 291/2002 Coll. inzake de schatkist en inzake wijzigingen van bepaalde wetten krachtens Wet nr. 389/2002 Coll. inzake staatsschuld en staatsgaranties. Doel van de instantie is “liquiditeit en toegang tot de markt verschaffen teneinde op een transparante, verstandige en kosteneffectieve wijze de behoeften van de Staat te financieren, en tegelijkertijd de kosten van schuldaflossing in de loop van de tijd minimaliseren, mits de risico’s die met een schuldenportefeuille gepaard gaan, op een aanvaardbaar niveau blijven” (http://www.ardal.sk/index.php?page=1).

(4)  Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25).

(5)  De jaarverslagen van 2005 tot en met 2008 zijn te raadplegen op de website van ZSSK Cargo:

http://www.zscargo.sk/en/public/press/annual-report/

(6)  Wisselkoers 1 EUR = 37,88 SKK, gepubliceerd in PB C 336 van 31.12.2005, blz. 1.

(7)  Wisselkoers 1 EUR = 34,435 SKK, gepubliceerd in PB C 332 van 30.12.2006, blz. 1.

(8)  Database S&P Capital IQ Platform https://www.capitaliq.com. De CDS is een financiële swapovereenkomst waarbij de verkoper van de CDS de koper (meestal de crediteur van de referentielening) zal vergoeden ingeval de lening niet kan worden terugbetaald (door de debiteur). Met andere woorden, de verkoper van de CDS verzekert de koper tegen wanbetaling door de begunstigde van een referentielening. Dit instrument is dus relevant omdat het een indicatie geeft van de mogelijke risicopremie/garantievergoeding die een marktdeelnemer nodig zou hebben om het risico van wanbetaling van een lening te verzekeren.

(9)  Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6).

(10)  PB C 83 van 7.4.2009, blz. 1.

(11)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(12)  PB C 184 van 22.7.2008, blz. 13.

(13)  Zaak C-124/10 P Commissie/EDF, EU:C:2012:318, punten 81 tot 84.

(14)  Zaak T-318/00, Freistaat Thüringen/Commissie, punt 125, EU:T:2005:363.

(15)  Zaak C-305/89, Italiaanse Republiek/Commissie, punt 20, EU:C:1991:142.

(16)  Gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Koninkrijk Spanje/Commissie, punt 21.

EU:C:1994:325.


11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/65


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1713 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

tot vaststelling van het formaat van de informatie die de lidstaten beschikbaar moeten stellen met het oog op de verslaglegging over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 7133)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn (EU) 2015/2193 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties (1), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Volgens artikel 11, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/2193 moeten de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2021 een verslag doen toekomen aan de Commissie met een raming van de jaarlijkse emissies van koolmonoxide (CO) uit middelgrote stookinstallaties.

(2)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn (EU) 2015/2193 stelt de Commissie de lidstaten een elektronisch verslagleggingshulpmiddel ter beschikking.

(3)

Overeenkomstig artikel 11, lid 3, tweede alinea, van Richtlijn (EU) 2015/2193 stelt de Commissie de technische verslagleggingsformats vast teneinde de verslagleggingsverplichtingen van de lidstaten te vereenvoudigen en te stroomlijnen.

(4)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 75, lid 1, van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) ingestelde comité, zoals vermeld in artikel 15 van Richtlijn (EU) 2015/2193,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de verslaglegging aan de Commissie van een raming van de totale jaarlijkse emissies van koolmonoxide (CO) overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/2193, gebruiken de lidstaten de vragenlijst in de bijlage bij dit besluit.

De lidstaten maken gebruik van het elektronische verslagleggingshulpmiddel dat hen door de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn (EU) 2015/2193 ter beschikking wordt gesteld om de in de bijlage bij dit besluit vermelde informatie te rapporteren.

Artikel 2

De in de bijlage bij dit besluit vermelde informatie wordt ingediend voor het verslagjaar 2019, tenzij anders bepaald in die bijlage.

De in de bijlage bij dit besluit vermelde informatie wordt uiterlijk op 1 januari 2021 ingediend.

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

Karmenu VELLA

Lid van de Commissie


(1)  PB L 313 van 28.11.2015, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).


BIJLAGE

INFORMATIE OVER MIDDELGROTE STOOKINSTALLATIES DIE ONDER RICHTLIJN (EU) 2015/2193 VALLEN

Opmerking: De verplichting om uiterlijk in januari 2021 de gevraagde informatie in te dienen, gaat vooraf aan de verplichting voor bestaande middelgrote stookinstallaties om toegelaten of geregistreerd te zijn. In het licht daarvan zullen de lidstaten zich bij het opstellen van het verslag moeten verlaten op de gegevens die zij op dat moment ter beschikking hebben. In gevallen waarbij zij geen gegevens beschikbaar hebben, vullen zij het verslag aan met hun beste ramingen. Om die reden wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande installaties en installaties van meer en minder dan 20 MWth.

DEEL 1

Installatiecategorieën

Deze tabel bevat de installatiecategorieën die moeten worden gebruikt bij het indienen van de in de delen 2 en 3 gevraagde informatie (1).

1.1. Nieuw of bestaand

Zoals gedefinieerd in artikel 3, punten 6 en 7, van Richtlijn (EU) 2015/2193

1.2. Capaciteitsklasse (nominaal thermisch ingangsvermogen) (2)

meer dan of gelijk aan 1 MWth en minder dan of gelijk aan 5 MWth

meer dan 5 MWth en minder dan of gelijk aan 20 MWth

meer dan 20 MWth

1.3. Installatietypen

andere dan motoren en gasturbines

motoren

gasturbines

1.4. Brandstoftypen

vaste biomassa

andere vaste brandstoffen

gasolie

andere vloeibare brandstoffen dan gasolie

gemengde brandstof

aardgas

andere gasvormige brandstoffen dan aardgas

DEEL 2

Metagegevens

2.1. Land

Identificatie van het land dat het verslag indient

2.2. Bevoegde autoriteit

Identificatie van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het verslag (afdeling, adres, telefoonnummer en e-mail)

2.3. Aantal installaties

Aantal installaties voor elke installatiecategorie

2.4. Verslagjaar

Kalenderjaar waarop de rapportage betrekking heeft (3)

DEEL 3

Emissies, energie-input en capaciteit

3.1. Concentraties van CO

Geraamde gemiddelde concentratie van koolmonoxide uitgedrukt in mg/Nm3 bij het referentiezuurstofgehalte gebruikt voor de uitdrukking van de emissiegrenswaarden van de onder de regelgeving vallende verontreinigende stof en droge lucht voor elke installatiecategorie

3.2. Emissies van CO

Geraamde emissies van door installaties uitgestoten koolmonoxide, uitgedrukt als de totale hoeveelheid in ton per kalenderjaar voor elke installatiecategorie

3.3. Energie-input

Geraamde totale door de installaties gebruikte hoeveelheid brandstof, uitgedrukt in terajoule per jaar voor elke installatiecategorie

3.4. Totale gezamenlijke capaciteit

Geraamde totale geïnstalleerde capaciteit, uitgedrukt als de som van het nominale thermische ingangsvermogen van alle installaties voor elke installatiecategorie


(1)  Voorbeeld van een categorie: Nieuwe ketels van meer dan 5 MWth en minder dan of gelijk aan 20 MWth op andere vloeibare brandstoffen dan gasolie.

(2)  Voor nieuwe middelgrote stookinstallaties mag het totale nominale thermische ingangsvermogen worden gebruikt.

(3)  Bij voorkeur 2019. Indien niet mogelijk, 2018.


Rectificaties

11.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 260/69


Rectificatie van Besluit (GBVB) 2019/1672 van de Raad van 4 oktober 2019 inzake een optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van het verificatie- en inspectiemechanisme van de Verenigde Naties in Jemen

(Publicatieblad van de Europese Unie L 256 van 7 oktober 2019)

Bladzijde 12:

in plaats van:

“Gedaan te Straatsburg, 4 oktober 2019.”,

lezen:

“Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2019.”.