ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 259

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
10 oktober 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1689 van de Commissie van 29 mei 2019 tot rectificatie van de Roemeense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake afwikkelingsdiscipline ( 1 )

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1690 van de Commissie van 9 oktober 2019 tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof alfa-cypermethrin, die in aanmerking komt voor vervanging, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie ( 1 )

2

 

*

Verordening (EU) 2019/1691 van de Commissie van 9 oktober 2019 tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) ( 1 )

9

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1692 Van De Commissie van 9 oktober 2019 betreffende de toepassing van bepaalde bepalingen inzake de registratie en het gezamenlijk gebruik van gegevens van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad na het verstrijken van de uiterste registratietermijn voor geleidelijk geïntegreerde stoffen ( 1 )

12

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1693 van de Commissie van 9 oktober 2019 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

15

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/1694 Van De Raad van 4 oktober 2019 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door Hongarije

58

 

*

Besluit (EU) 2019/1695 Van De Raad van 4 oktober 2019 tot benoeming van vier leden en vijf plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

59

 

*

Besluit (EU) 2019/1696 van de Raad van 4 oktober 2019 tot benoeming van een lid en vijf plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

61

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1697 van de Raad van 7 oktober 2019 betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Ierland

63

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1698 van de Commissie van 9 oktober 2019 betreffende Europese productnormen die zijn opgesteld ter ondersteuning van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid ( 1 )

65

 

 

III   Andere handelingen

 

 

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

 

*

Delegatiebesluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA Nr. 42/19/COL van 17 juni 2019 om de exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen uit te zonderen van de toepassing van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad [2019/…]

75

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688 van de Commissie van 8 oktober 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mengsels van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, Trinidad en Tobago en de Verenigde Staten van Amerika ( PB L 258 van 9.10.2019 )

86

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/1689 VAN DE COMMISSIE

van 29 mei 2019

tot rectificatie van de Roemeense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake afwikkelingsdiscipline

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (1), en met name artikel 6, lid 5, en artikel 7, lid 15,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Roemeense taalversie van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie (2) bevat een fout in artikel 42 wat betreft de inwerkingtreding van de handeling.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 moet derhalve dienovereenkomstig worden gerectificeerd. Deze rectificatie heeft geen betrekking op de overige taalversies,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

(heeft geen betrekking op het Nederlands)

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1229 van de Commissie van 25 mei 2018 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake afwikkelingsdiscipline (PB L 230 van 13.9.2018, blz. 1).


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/2


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1690 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

tot verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof alfa-cypermethrin, die in aanmerking komt voor vervanging, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, in samenhang met artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2004/58/EG van de Commissie (2) is alfa-cypermethrin in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3) opgenomen als werkzame stof.

(2)

De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4).

(3)

De goedkeuring van de werkzame stof alfa-cypermethrin, zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 31 juli 2020.

(4)

Er is een aanvraag tot verlenging van de goedkeuring van alfa-cypermethrin ingediend overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (5), binnen de in dat artikel vermelde termijn.

(5)

De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was.

(6)

De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 7 mei 2017 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend.

(7)

De EFSA heeft het ontwerpbeoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten doorgestuurd en de ontvangen opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier ook toegankelijk gemaakt voor het publiek.

(8)

Op 7 augustus 2018 heeft de EFSA de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of alfa-cypermethrin naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. De Commissie heeft het verslag over de verlenging voor alfa-cypermethrin op 24 en 25 januari 2019 aan het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders voorgelegd.

(9)

De aanvrager heeft de mogelijkheid gekregen om opmerkingen over het ontwerpverslag over de verlenging in te dienen.

(10)

Met betrekking tot de nieuwe criteria voor het bepalen van hormoonontregelende eigenschappen — criteria die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie (7) — blijkt uit de conclusie van de EFSA dat het erg onwaarschijnlijk is dat alfa-cypermethrin een hormoonontregelaar is via de oestrogene, steroïdogene en schildkliermodaliteiten. Bovendien blijkt uit de beschikbare gegevens dat het onwaarschijnlijk is dat alfa-cypermethrin een hormoonontregelaar is via de androgene modaliteit. De Commissie is daarom van oordeel dat aan alfa-cypermethrin geen hormoonontregelende eigenschappen mogen worden toegeschreven.

(11)

Met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof bevat, is vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan.

(12)

De risicobeoordeling voor de verlenging van de goedkeuring van alfa-cypermethrin is gebaseerd op een beperkt aantal representatieve gebruiksdoeleinden, die echter geen beperking inhouden van de gebruiksdoeleinden waarvoor gewasbeschermingsmiddelen die alfa-cypermethrin bevatten, mogen worden toegelaten. Het is dan ook passend de beperking tot gebruik als insecticide niet te handhaven.

(13)

De Commissie is echter van mening dat alfa-cypermethrin overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in aanmerking komt om te worden vervangen. Bepaalde toxicologische referentiewaarden van de stof zijn aanzienlijk lager dan die van de meerderheid van de goedgekeurde werkzame stoffen binnen groepen van stoffen. Alfa-cypermethrin voldoet daarom aan de in bijlage II, punt 4, eerste streepje, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde voorwaarde.

(14)

Het is daarom passend de goedkeuring van alfa-cypermethrin als stof die in aanmerking komt om te worden vervangen, te verlengen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(15)

Overeenkomstig artikel 14, lid 1, in samenhang met artikel 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en in het licht van de huidige wetenschappelijke en technische kennis is het echter noodzakelijk bepaalde voorwaarden vast te stellen. Het is met name passend nadere bevestigende informatie te verlangen.

(16)

Op basis van de in de conclusie van de EFSA samengevatte beschikbare wetenschappelijke informatie is de Commissie van mening dat alfa-cypermethrin geen hormoonontregelende eigenschappen heeft. Om het vertrouwen in deze conclusie te vergroten, moet de aanvrager wat de androgene modaliteit betreft echter — overeenkomstig punt 2.2, onder b), van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 — zorgen voor een geactualiseerde beoordeling van de criteria die zijn vastgesteld in de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 en in overeenstemming met de richtsnoeren voor de identificatie van hormoonontregelende stoffen (8).

(17)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(18)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/707 van de Commissie (9) is de goedkeuringsperiode voor alfa-cypermethrin tot en met 31 juli 2020 verlengd opdat de verlengingsprocedure vóór het verstrijken van de goedkeuring van die stof kan worden voltooid. Aangezien er echter vóór die verlengde vervaldatum een besluit is genomen over de verlenging, moet deze verordening vóór die datum van toepassing worden.

(19)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verlenging van de goedkeuring van de voor vervanging in aanmerking komende werkzame stof

De goedkeuring van de voor vervanging in aanmerking komende werkzame stof alfa-cypermethrin wordt overeenkomstig bijlage I verlengd.

Artikel 2

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 3

Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2004/58/EG van de Commissie van 23 april 2004 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde alfa-cypermethrin, benalaxyl, bromoxynil, desmedifam, ioxynil en fenmedifam op te nemen als werkzame stof (PB L 120 van 24.4.2004, blz. 26).

(3)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).

(6)  EFSA Journal 2018;16(8):5403.

(7)  Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie van 19 april 2018 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 met betrekking tot de vaststelling van wetenschappelijke criteria voor de vaststelling van hormoonontregelende eigenschappen. (PB L 101 van 20.4.2018, blz. 33).

(8)  Guidance for the identification of endocrine disruptors in the context of Regulations (EU) No 528/2012 and (EC) No 1107/2009. https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/10.2903/j.efsa.2018.5311

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/707 van de Commissie van 7 mei 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode voor de werkzame stoffen alfa-cypermethrin, beflubutamide, benalaxyl, benthiavalicarb, bifenazaat, boscalid, bromoxynil, captan, cyazofamide, desmedifam, dimethoaat, dimethomorf, diuron, ethefon, etoxazool, famoxadone, fenamifos, fenmedifam, flumioxazine, fluoxastrobin, folpet, foramsulfuron, formetanaat, fosmet, metalaxyl-M, methiocarb, metribuzin, milbemectin, Paecilomyces lilacinus stam 251, pirimifos-methyl, propamocarb, prothioconazool, S-metolachloor en tebuconazool (PB L 120 van 8.5.2019, blz. 16).


BIJLAGE I

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid  (1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

Alfa-cypermethrin

CAS-nr. 67375-30-8

CIPAC-nr. 454

Racemaat bevattende:

(R)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1S,3S)-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat en (S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1R,3R)-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

of

(R)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1S)-cis-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

en (S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1R)-cis-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

≥ 980 g/kg

De bij de vervaardiging gevormde onzuiverheid hexaan wordt uit toxicologisch oogpunt als problematisch beschouwd en mag niet meer bedragen dan 1 g/kg in het technische materiaal.

1 november 2019

31 oktober 2026

Voor de toepassing van de in artikel 9, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor alfa-cypermethrin, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van de toedieners, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de beoordeling van de risico’s voor de consument;

de bescherming van in het water levende organismen, bijen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen.

De gebruiksvoorwaarden moeten waar nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen met betrekking tot:

1.

het toxicologische profiel van de metabolieten die het 3-fenoxybenzoylmoiety bevatten;

2.

de potentiële relatieve toxiciteit van de individuele cypermethrin-isomeren, met name het enantiomeer (1S cis, αR);

3.

het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlaktewater en het grondwater aanwezige residuen, wanneer aan oppervlaktewater of grondwater drinkwater wordt onttrokken;

4.

de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie.

De aanvrager dient de in punt 1 bedoelde informatie uiterlijk op 30 oktober 2020 in; de in punt 2 bedoelde informatie dient hij in binnen twee jaar na de datum van bekendmaking door de Commissie van richtsnoeren voor de evaluatie van mengsels van isomeren; en de in punt 3 bedoelde informatie dient hij in uiterlijk twee jaar na de bekendmaking door de Commissie van richtsnoeren over de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlakte- en grondwater aanwezige residuen.

Wat de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie betreft, wordt een bijgewerkte beoordeling van de reeds ingediende informatie en, in voorkomend geval, nadere informatie ter bevestiging van de afwezigheid van androgene endocriene activiteit uiterlijk op 30 oktober 2021 ingediend.


(1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


BIJLAGE II

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)   

In deel A wordt vermelding 83 over alfa-cypermethrin geschrapt.

2)   

In deel E wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Nr.

Benaming, identificatienummers

IUPAC-benaming

Zuiverheid (*1)

Datum van goedkeuring

Geldigheidsduur

Specifieke bepalingen

12

Alfa-cypermethrin

CAS-nr. 67375-30-8

CIPAC-nr. 454

Racemaat bevattende:

(R)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1S,3S)-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat en (S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1R,3R)-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

of

(R)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1S)-cis-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

en (S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(1R)-cis-3-(2,2-dichloorvinyl)-2,2-dimethylcyclopropaancarboxylaat

≥ 980 g/kg

De bij de vervaardiging gevormde onzuiverheid hexaan wordt uit toxicologisch oogpunt als problematisch beschouwd en mag niet meer bedragen dan 1 g/kg in het technische materiaal.

1 november 2019

31 oktober 2026

Voor de toepassing van de in artikel 9, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uniforme beginselen moet rekening worden gehouden met de conclusies van het verslag over de verlenging voor alfa-cypermethrin, en met name met de aanhangsels I en II daarvan. Bij deze algemene beoordeling moeten de lidstaten bijzondere aandacht besteden aan:

de bescherming van de toedieners, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de gebruiksvoorwaarden het gebruik van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen voorschrijven;

de beoordeling van de risico’s voor de consument;

de bescherming van in het water levende organismen, bijen en niet tot de doelsoorten behorende geleedpotigen.

De gebruiksvoorwaarden moeten waar nodig risicobeperkende maatregelen omvatten.

De aanvrager moet bij de Commissie, de lidstaten en de EFSA bevestigende informatie indienen met betrekking tot:

1.

het toxicologische profiel van de metabolieten die het 3-fenoxybenzoylmoiety bevatten;

2.

de potentiële relatieve toxiciteit van de individuele cypermethrin-isomeren, met name het enantiomeer (1S cis, αR);

3.

het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlaktewater en het grondwater aanwezige residuen, wanneer aan oppervlaktewater of grondwater drinkwater wordt onttrokken;

4.

de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie.

De aanvrager dient de in punt 1 bedoelde informatie uiterlijk op 30 oktober 2020 in; de in punt 2 bedoelde informatie dient hij in binnen twee jaar na de datum van bekendmaking door de Commissie van richtsnoeren voor de evaluatie van mengsels van isomeren; en de in punt 3 bedoelde informatie dient hij in uiterlijk twee jaar na de bekendmaking door de Commissie van richtsnoeren over de evaluatie van het effect van waterbehandelingsprocessen op de aard van de in het oppervlakte- en grondwater aanwezige residuen.

Wat de punten 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/605 van de Commissie betreft, wordt een bijgewerkte beoordeling van de reeds ingediende informatie en, in voorkomend geval, nadere informatie ter bevestiging van de afwezigheid van androgene endocriene activiteit uiterlijk op 30 oktober 2021 ingediend.”


(*1)  Het verslag over de verlenging bevat nadere gegevens over de identiteit en de specificatie van de werkzame stof.


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/9


VERORDENING (EU) 2019/1691 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 131,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 bevat een lijst van stoffen die overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van die verordening van de registratieplicht zijn vrijgesteld.

(2)

Digestaat is een halfvast of vloeibaar restmateriaal dat is gezuiverd en gestabiliseerd in een biologisch behandelingsproces met anaerobe vergisting als laatste stap; de basisproducten voor dat proces zijn biologisch afbreekbare materialen enkel afkomstig uit ongevaarlijke, van elkaar gescheiden materialen zoals voedselafval, mest en energiegewassen. Biogas dat in hetzelfde proces als digestaat of in andere anaerobe vergistingsprocedés wordt gevormd, is reeds opgenomen in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006, evenals door aerobe afbraak van soortgelijke biologisch afbreekbare materialen ontstane compost. Ook digestaat dat geen afval of niet langer afval is, moet in die bijlage worden opgenomen, aangezien het verplicht stellen van registratie van die stof ongeschikt en onnodig wordt geacht en het feit dat die stof van de titels II, V en VI van Verordening (EG) nr. 1907/2006 is vrijgesteld de doelstellingen van die verordening onverlet laat.

(3)

Tot dusver zijn voor digestaat geen registraties ingediend. Door digestaat in de lijst in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 op te nemen moet worden verduidelijkt dat digestaat om soortgelijke redenen als die voor de bestaande vrijstelling van compost en biogas is vrijgesteld van registratie, zodat de onduidelijkheden voor producenten en gebruikers van digestaat en voor handhavingsinstanties worden weggenomen.

(4)

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.


BIJLAGE

In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 wordt punt 12 vervangen door:

“12.

Compost, biogas en digestaat.”.

10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1692 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

betreffende de toepassing van bepaalde bepalingen inzake de registratie en het gezamenlijk gebruik van gegevens van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad na het verstrijken van de uiterste registratietermijn voor geleidelijk geïntegreerde stoffen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (1), en met name artikel 132,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om te voorkomen dat autoriteiten en natuurlijke of rechtspersonen overmatig worden belast met werk dat voortvloeit uit de registratie van stoffen die bij de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1907/2006 al op de interne markt waren, is bij artikel 23 van die verordening een overgangsregeling voor geleidelijk geïntegreerde stoffen vastgesteld. In het kader daarvan is een aantal verschillende overgangstermijnen voor de registratie van dergelijke stoffen vastgesteld. Uit artikel 23, lid 3, van die verordening volgt dat de uiterste registratietermijn in die overgangsregeling op 1 juni 2018 is verstreken.

(2)

Om de gelijkheid tussen marktdeelnemers die geleidelijk geïntegreerde en niet-geleidelijk geïntegreerde stoffen vervaardigen of in de handel brengen te waarborgen, moet worden aangegeven tot wanneer bepalingen uit hoofde waarvan gunstige voorwaarden voor de registratie van geleidelijk geïntegreerde stoffen zijn vastgesteld, na het verstrijken van de overgangsregeling van toepassing zijn. Daarom moet voor die bepalingen een passende, redelijke en duidelijke sluitingsdatum worden vastgesteld, waarna deze bepalingen niet langer of slechts in specifieke omstandigheden van toepassing zijn.

(3)

In artikel 3, punt 30, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn de voorwaarden voor de berekening van de hoeveelheden per jaar van geleidelijk geïntegreerde stoffen vastgesteld op basis van de gemiddelde productie- of invoervolumes gedurende de drie voorafgaande kalenderjaren. Om ervoor te zorgen dat de marktdeelnemers voldoende tijd hebben om de nodige aanpassingen aan te brengen aan hun berekeningsmethoden, moeten die voorwaarden bij wijze van eerste maatregel van toepassing blijven tot en met de vastgestelde sluitingsdatum. Om rekening te houden met de definitie van “per jaar” in artikel 3, punt 30, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, moet als sluitingsdatum het einde van dit kalenderjaar (31 december 2019) worden vastgesteld.

(4)

In overeenstemming met het voornemen van de wetgever om de mogelijke gevolgen van de registratieverplichtingen voor in kleine hoeveelheden in de handel gebrachte stoffen te beperken, zijn bij artikel 12, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1907/2006 minder strenge informatievereisten voor de registratie van bepaalde geleidelijk geïntegreerde, in kleine hoeveelheden in de handel gebrachte stoffen vastgesteld, op voorwaarde dat deze niet aan de criteria van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 voldoen. Op grond van artikel 23, lid 3, van die verordening moesten die geleidelijk geïntegreerde, in kleine hoeveelheden in de handel gebrachte stoffen worden geregistreerd vóór de uiterste termijn voor registratie op 1 juni 2018. Om ervoor te zorgen dat registranten die zich bij een registratie voegen of hun dossiers bijwerken overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder b), na afloop van deze termijn gelijk worden behandeld, moet die bepaling bij wijze van tweede maatregel van toepassing blijven na 1 juni 2018.

(5)

Op 1 juni 2018 is de formele werking van informatie-uitwisselingsforums voor stoffen (SIEF’s) stopgezet. Bij wijze van derde maatregel moet echter worden gewezen op de doorlopende verplichtingen van de registranten inzake het gezamenlijk gebruik van gegevens en moeten de registranten worden aangemoedigd om gebruik te maken van soortgelijke informele communicatieplatforms om te voldoen aan hun doorlopende verplichtingen inzake registratie en gezamenlijk gebruik of uitwisseling van gegevens uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en Uitvoeringsverordening (EU) 2016/9 van de Commissie (2).

(6)

Bij wijze van vierde maatregel moet worden bepaald dat een potentiële registrant die voor een geleidelijk geïntegreerde stof een preregistratie heeft verricht overeenkomstig artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, tot en met de vastgestelde sluitingsdatum niet verplicht is de in artikel 26 van die verordening beschreven informatie-inwinningsprocedure te volgen omdat het doel van die informatie-inwinningsprocedure al tijdens de preregistratie is bereikt.

(7)

Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de geschillenprocedures met betrekking tot het gezamenlijk gebruik van gegevens duidelijk kunnen worden geïdentificeerd. De voorschriften inzake het gezamenlijk gebruik van gegevens van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 moeten daarom tot en met de vastgestelde sluitingsdatum van toepassing blijven. Na die sluitingsdatum zijn alleen de voorschriften inzake het gezamenlijk gebruik van gegevens van de artikelen 26 en 27 van die verordening van toepassing.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Berekening van de hoeveelheden geleidelijk geïntegreerde stoffen

De specifieke methode voor de berekening van de hoeveelheden geleidelijk geïntegreerde stoffen per jaar, als bedoeld in artikel 3, punt 30, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, blijft slechts tot en met 31 december 2019 van toepassing. Zodra een registrant de registratie van een stof heeft voltooid, berekent hij zijn hoeveelheid van die stof per kalenderjaar overeenkomstig artikel 3, punt 30, van Verordening (EG) nr. 1907/2006.

Artikel 2

Registratievoorschriften voor bepaalde geleidelijk geïntegreerde, in kleine hoeveelheden in de handel gebrachte stoffen

Het verstrijken van de overgangsregeling voor geleidelijk geïntegreerde stoffen in Verordening (EG) nr. 1907/2006 laat de toepasselijkheid van artikel 12, lid 1, onder b), van die verordening onverlet.

Artikel 3

Verplichtingen inzake het gezamenlijk gebruik van gegevens na de registratie

Na de registratie van een stof blijven de registranten, met inbegrip van de registranten die samen met andere registranten gegevens indienen, op een eerlijke, transparante en niet-discriminerende wijze voldoen aan hun verplichtingen op het gebied van het gezamenlijk gebruik of de uitwisseling van gegevens, zoals gespecificeerd in titel III van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/9. In dat verband kunnen de registranten gebruikmaken van informele communicatieplatforms die vergelijkbaar zijn met de in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde informatie-uitwisselingsforums voor stoffen.

Artikel 4

Verplichting om informatie in te winnen over geleidelijk geïntegreerde stoffen en het gezamenlijk gebruik van gegevens over die stoffen

1.   Wanneer overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 gevoerde onderhandelingen over het gezamenlijk gebruik van gegevens niet leiden tot een overeenkomst, zijn de bepalingen van dat artikel slechts van toepassing tot en met 31 december 2019.

2.   Na 31 december 2019 zijn overeenkomstig artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 ingediende preregistraties niet langer geldig en zijn de artikelen 26 en 27 van toepassing op alle geleidelijk geïntegreerde stoffen.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/9 van de Commissie van 5 januari 2016 betreffende het gezamenlijk indienen en het uitwisselen van gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach) (PB L 3 van 6.1.2016, blz. 41).


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1693 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), en met name artikel 7,

Na raadpleging van de lidstaten,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 15 februari 2019 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 (“de basisverordening”) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van stalen wielen (“SW”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC” of “het betrokken land”). De Commissie heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die op 3 januari 2019 werd ingediend door de Association of European Wheel Manufacturers (“EUWA” of “de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van stalen wielen vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal over dumping en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

(3)

Naar aanleiding van het bericht van inleiding heeft de Commissie een aantal vragen en opmerkingen met betrekking tot de omschrijving van het betrokken product ontvangen. Daarop heeft de Commissie de productomschrijving verduidelijkt in het bericht tot wijziging van het bericht van inleiding (3).

(4)

Op grond van artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening moet de Commissie de aan een antidumpingonderzoek onderworpen invoer registeren gedurende de periode van voorafgaande kennisgeving, tenzij zij over voldoende bewijs beschikt dat niet aan bepaalde vereisten is voldaan. Eén van deze vereisten, als vermeld in artikel 10, lid 4, van de basisverordening, behelst dat er sprake moet zijn van een aanzienlijke toename van invoer naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt. Volgens de beschikbare gegevens van Eurostat is de invoer in kilogram van SW uit de VRC in de eerste vier maanden na de opening van het onderzoek (d.w.z. van maart 2019 tot en met juni 2019) met 72 % gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2018 en met 74 % ten opzichte van het viermaandsgemiddelde in het onderzoektijdvak (2018 — zie overweging 23)). De Commissie merkt voorts op dat de daling van de omvang van de invoer van het betrokken product volgens de Surveillance 2 gegevensbank vergelijkbaar sterk is. Derhalve heeft de Commissie de invoer van het betrokken product niet aan registratie onderworpen overeenkomstig artikel 14, lid 5 bis, van de basisverordening, aangezien niet was voldaan aan de tweede materiële voorwaarde van artikel 10, lid 4, namelijk een aanzienlijke toename van de invoer.

1.2.   Belanghebbenden

(5)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de VRC alsmede de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis gesteld van de opening van het onderzoek en hen uitgenodigd mee te werken.

(6)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over de opening van het onderzoek en te verzoeken om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

1.3.   Samenstelling van steekproef

(7)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.3.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(8)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie aangegeven dat zij had besloten haar onderzoek tot een redelijk aantal producenten in de Unie te beperken door gebruik te maken van een steekproef en dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie heeft de steekproef samengesteld op basis van de informatie waarover zij beschikte in de fase van de opening van het onderzoek. Haar steekproefsamenstelling was gebaseerd op de omvang van de productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie in het onderzoektijdvak. Deze steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, die in drie verschillende lidstaten gevestigd zijn, vertegenwoordigden meer dan 35 % van de geschatte totale EU-productie en verkoop van het soortgelijke product in de Unie. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Alleen EUWA heeft opmerkingen ingediend en verzocht om opname van een extra onderneming teneinde de representativiteit van de steekproef te verbeteren. Naar aanleiding van deze opmerkingen heeft de Commissie besloten om één onderneming toe te voegen. Die producent in de Unie heeft echter geweigerd aan het onderzoek mee te werken. De voorlopige steekproef, bestaande uit drie producenten in de Unie, werd bijgevolg bevestigd. De steekproef is representatief voor de bedrijfstak van de Unie.

(9)

De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en andere producenten in de Unie die aan dit onderzoek meewerkten, hebben de Commissie op grond van artikel 19 van de basisverordening verzocht gedurende de procedure hun identiteit geheim te houden, uit vrees voor vergeldingsacties door sommige van hun afnemers. De Commissie heeft er op grond van in het verzoek aangevoerde valide redenen mee ingestemd dat de producenten in de Unie anoniem blijven.

1.3.2.   Steekproef van importeurs

(10)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(11)

De gevraagde informatie werd door twee niet-verbonden importeurs verstrekt. Gelet op het lage aantal heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

1.3.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(12)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Bovendien heeft de Commissie de vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China bij de Europese Unie verzocht eventuele andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, te achterhalen en/of contact met hen op te nemen.

(13)

Zevenentwintig ondernemingen uit het betrokken land hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie heeft vastgesteld dat twintig producenten-exporteurs/groepen van producenten-exporteurs in aanmerking kwamen voor de steekproef. Zeven producenten gaven aan het betrokken product in het onderzoektijdvak niet naar de Unie te hebben uitgevoerd en werden daarom niet voor de steekproef in aanmerking genomen. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef samengesteld van drie ondernemingen die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De steekproef werd samengesteld op basis van de grootste uitvoerhoeveelheid naar de Unie, maar er is ook op toegezien dat alle soorten SW (SW voor personenauto’s en voor bedrijfsvoertuigen) in de steekproef werden opgenomen.

(14)

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening zijn alle de Commissie bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

(15)

Later heeft één van de in de steekproef opgenomen ondernemingen geweigerd medewerking te verlenen, waarna deze werd vervangen door de volgende grootste producent-exporteur.

(16)

Gezien de ernstige tekortkomingen in de informatie die door één van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs was verstrekt, heeft de Commissie na het controlebezoek besloten deze informatie buiten beschouwing te laten op grond van artikel 18, lid 1, van de basisverordening (4).

(17)

Voorts had het onderhavige onderzoek, wegens de uitsluiting van bepaalde productsoorten van de reikwijdte ervan zoals uiteengezet in punt 2.3, niet langer betrekking op één van de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs.

(18)

Bijgevolg werd de steekproef gereduceerd tot slechts één onderneming, die in het onderzoektijdvak ongeveer 20 % van de Chinese uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. Gelet op het gebrek aan medewerking met betrekking tot de steekproef en het gebrek aan tijd om een nieuwe steekproef samen te stellen, heeft de Commissie op grond van artikel 17, lid 4, van de basisverordening voorlopig besloten de bepalingen ter zake van artikel 18 van de basisverordening toe te passen.

1.4.   Individueel onderzoek

(19)

Oorspronkelijk hebben tien van de producenten-exporteurs die het steekproefformulier hadden ingevuld, verzocht om een individueel onderzoek overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening. De Commissie heeft de vragenlijst op de dag van de opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld. Voorts heeft de Commissie bij de aankondiging van de steekproef de producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, ervan in kennis gesteld dat zij de vragenlijst moesten beantwoorden indien zij voorwerp van een individueel onderzoek wilden zijn. Geen van de ondernemingen heeft daarna echter antwoorden op de vragenlijst ingediend. Derhalve is er geen verzoek om individueel onderzoek ingewilligd.

1.5.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(20)

De Commissie heeft de overheid van de Volksrepubliek China (“Chinese overheid”) een vragenlijst toegezonden over het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening. De vragenlijsten voor de producenten in de Unie, importeurs, gebruikers en producenten-exporteurs zijn op de dag van de inleiding van de procedure online ter beschikking gesteld (5).

(21)

De vragenlijst is ingevuld teruggestuurd door de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Eén niet-verbonden importeur heeft de vragenlijst ingevuld aan de Commissie toegezonden, maar dat antwoord was onvolledig en deze partij heeft haar medewerking stopgezet toen zij werd verzocht haar antwoorden op de vragenlijst te vervolledigen. Van de Chinese overheid is geen antwoord ontvangen.

(22)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de basisverordening zijn controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende partijen:

producenten in de Unie:

Onderneming C, Europese Unie;

Onderneming E, Europese Unie;

Onderneming H, Europese Unie.

vereniging van producenten in de Unie:

EUWA, Brussel, België;

producenten-exporteurs in de VRC:

Hangtong Group:

Zhejiang Hangtong Machinery Manufacture Co., Ltd (producent), Taizhou, China;

Ningbo Hi-Tech Zone Tongcheng Auto Parts Co., Ltd (handelaar), Ningbo, China;

Ningbo Wheelsky Company Limited (offshorehandelaar), Ningbo, China;

Xingmin Group:

Xingmin Intelligent Transportation Systems Co., Ltd(producent-exporteur), Longkou, China;

Tangshan Xingmin Wheels Co., Ltd (producent), Tangshan, China;

Xianning Xingmin Wheels Co., Ltd (producent), Xianning, China.

1.6.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(23)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (“het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2015 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

1.7.   Procedure voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening

(24)

Aangezien er bij de opening van het onderzoek voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was dat wees op het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening, achtte de Commissie het passend om het onderzoek te openen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(25)

Om de nodige gegevens te verzamelen voor de uiteindelijke toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening heeft de Commissie bijgevolg in het bericht van inleiding alle producenten-exporteurs in het betrokken land verzocht de in bijlage III bij het bericht van inleiding gevraagde informatie met betrekking tot de voor de productie van SW gebruikte basisproducten te verstrekken. Drieëntwintig producenten-exporteurs hebben de relevante informatie verstrekt.

(26)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de vermeende verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening nodig achtte, heeft de Commissie ook aan de Chinese overheid een vragenlijst toegezonden. Van de Chinese overheid is geen antwoord ontvangen. Vervolgens heeft de Commissie de Chinese overheid ervan in kennis gesteld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de beschikbare gegevens zou gebruiken om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC vast te stellen.

(27)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie tevens alle belanghebbenden verzocht om binnen 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt kenbaar te maken, informatie te verstrekken en ondersteunend bewijs in te dienen met betrekking tot de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Eén producent-exporteur heeft opmerkingen gemaakt over het bestaan van verstoringen van betekenis.

(28)

In het bericht van inleiding heeft de Commissie tevens aangegeven dat zij, gezien het beschikbare bewijs, mogelijk een geschikt representatief land zou moeten selecteren overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening teneinde de normale waarde op basis van niet-verstoorde prijzen of benchmarks vast te stellen.

(29)

Op 6 maart 2019 heeft de Commissie een eerste mededeling in het dossier (“de mededeling van 6 maart 2019”) (6) bekendgemaakt, waarin de belanghebbenden overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), tweede streepje, van de basisverordening werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken over de relevante bronnen die de Commissie zou kunnen gebruiken om de normale waarde vast te stellen. In die mededeling heeft de Commissie een lijst verstrekt van alle productiefactoren zoals grondstoffen, energie en arbeid die bij de productie van het betrokken product door de producenten-exporteurs worden gebruikt. Daarnaast heeft de Commissie op basis van de criteria voor de keuze van niet-verstoorde prijzen of benchmarks mogelijke representatieve landen aangewezen (te weten Argentinië, Brazilië, Colombia, Maleisië, Mexico, Rusland, Zuid-Afrika, Thailand en Turkije).

(30)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van één producent-exporteur en van de klager. De Chinese overheid heeft geen opmerkingen ingediend.

(31)

De Commissie heeft de opmerkingen die zij had ontvangen over de mededeling van 6 maart 2019 behandeld in een tweede mededeling, van 16 april 2019, over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde (“de mededeling van 16 april 2019”) (7). De Commissie heeft ook de lijst van productiefactoren opgesteld en geconcludeerd dat Brazilië in dat stadium het meest geschikte representatieve land was in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening. In dat stadium kon nog geen definitieve lijst worden vastgesteld van de GS-codes waaronder de productiefactoren moeten worden ingedeeld. Aangezien er onder sommige mogelijke GS-codes geen invoer naar Brazilië heeft plaatsgevonden, heeft de Commissie in dat stadium geconcludeerd dat Turkije en Zuid-Afrika zo nodig ook als geschikt representatief land konden worden beschouwd. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hierover opmerkingen te maken. De Commissie heeft alleen opmerkingen ontvangen van de klager. In deze verordening wordt ingegaan op die opmerkingen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(32)

Het betrokken product, zoals gewijzigd bij het in overweging 3 bedoelde bericht, is stalen wielen, al dan niet met toebehoren en al dan niet met banden, bestemd voor:

aanhangwagentrekkers,

motorvoertuigen voor het vervoer van personen en/of het vervoer van goederen,

automobielen voor bijzondere doeleinden (bijvoorbeeld brandweerauto’s, sproeiauto’s),

aanhangwagens, opleggers, caravans en soortgelijke voertuigen zonder eigen beweegkracht,

van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8708 70 10, ex 8708 70 99 en ex 8716 90 90 (Taric-codes 8708701080, 8708701085, 8708709920, 8708709980, 8716909095 en 8716909097) (“het betrokken product”).

(33)

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

stalen wielen bestemd voor de industriële montage van motoculteurs, momenteel ingedeeld onder onderverdeling 8701 10,

wielen voor quads voor gebruik op de weg,

stervormige delen van wielen, uit één stuk gegoten, van staal,

wielen voor motorvoertuigen die specifiek bestemd zijn voor gebruik buiten de openbare weg (bijvoorbeeld wielen voor landbouw- of bosbouwtrekkers, vorkheftrucks, pushbacktrucks, dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein).

2.2.   Soortgelijk product

(34)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van de VRC;

het product dat wordt geproduceerd en verkocht op de binnenlandse markt van Brazilië, dat als representatief land in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening diende, en

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkochte product.

(35)

De Commissie heeft in dit stadium beslist dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(36)

Eén van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft aangevoerd dat stalen wielen die specifiek zijn ontworpen voor aanhangers voor personenauto’s en caravans, die zijn ingedeeld onder GN-code 8716 90 90 met een velgdiameter van maximaal 16 inch, moeten worden uitgesloten van de productomschrijving omdat zij niet worden geproduceerd in de Unie en niet dezelfde technische basiskenmerken hebben als alle andere producten die binnen de productomschrijving vallen.

(37)

Met betrekking tot de technische kenmerken heeft de onderneming in kwestie aangevoerd dat de specificaties voor wielen van aanhangwagens voor personenauto’s en caravans, met name wat betreft sterkte (en dus ook tests), minder streng zijn dan voor wielen van personenauto’s. Bovendien moeten zij voldoen aan bijzondere specificaties in verband met de hogere belasting- en de lagere snelheidsvereisten van dergelijke wielen om in de Unie te kunnen worden verkocht. Dat zou ook betekenen dat een stalen wiel voor een door een personenauto getrokken caravan of aanhangwagen niet legaal kan worden verkocht en gebruikt als stalen wiel voor een personenauto. De onderneming heeft er tevens op gewezen dat stalen wielen voor door personenauto’s getrokken caravans of aanhangwagens moeten worden ingedeeld onder GN-code 8716 90 90, terwijl stalen wielen voor personenauto’s moeten worden ingedeeld onder post 8708.

(38)

In de loop van het onderzoek heeft de Commissie bovendien opmerkingen ontvangen met betrekking tot de mogelijke uitsluiting van het onderzoek van wielen voor landbouwaanhangers en andere getrokken landbouwwerktuigen die worden gebruikt op akkers, waarvan is vastgesteld dat zij een velgdiameter van maximaal 16 inch hebben. In het bericht van inleiding worden uitdrukkelijk uitgesloten “wielen voor motorvoertuigen die specifiek bestemd zijn voor gebruik buiten de openbare weg (bijvoorbeeld wielen voor landbouw- of bosbouwtrekkers, vorkheftrucks, pushbacktrucks, dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein)”. Stalen wielen voor voertuigen zonder eigen beweegkracht, zoals landbouwaanhangers en andere getrokken landbouwwerktuigen die worden gebruikt op akkers, vielen oorspronkelijk echter wel binnen de productomschrijving. Volgens de onderneming hebben dergelijke wielen, net als stalen wielen voor door personenauto’s getrokken caravans en aanhangwagens, eveneens andere technische kenmerken en zijn zij niet uitwisselbaar met de andere producten die binnen de productomschrijving vallen.

(39)

Op 24 juni 2019 heeft de Commissie een mededeling in het dossier bekendgemaakt waarin alle belanghebbenden werd verzocht opmerkingen in te dienen over de bovenstaande argumenten betreffende de productomschrijving. De klager, drie producenten-exporteurs en een importeur in de Unie hebben opmerkingen over de bovenstaande mededeling ingediend. Al deze partijen hebben zich aangesloten bij het in de overwegingen 36 en 38 samengevatte argument inzake productuitsluiting.

2.4.   Conclusie inzake het betrokken product

(40)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de in de overwegingen 36 en 38 genoemde wielen een beperkte diameter van maximaal 16 inch hebben en andere technische kenmerken hebben dan de andere soorten wielen in de productomschrijving, aangezien zij niet kunnen worden gemonteerd op de motorvoertuigen zelf en daar ook niet voor bestemd zijn. Derhalve heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat deze producten moeten worden uitgesloten.

(41)

Naar aanleiding van de in overweging 40 beschreven uitsluiting wordt één van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, die enkel de uitgesloten productsoorten produceerde en naar de Unie uitvoerde, niet langer als een producent-exporteur van het betrokken product beschouwd.

(42)

Derhalve wordt het betrokken product voorlopig gedefinieerd als stalen wielen, al dan niet met toebehoren en al dan niet met banden, bestemd voor:

aanhangwagentrekkers,

motorvoertuigen voor het vervoer van personen en/of het vervoer van goederen,

automobielen voor bijzondere doeleinden (bijvoorbeeld brandweerauto’s, sproeiauto’s),

aanhangwagens of opleggers, zonder eigen beweegkracht, van aanhangwagentrekkers

van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8708 70 10, ex 8708 70 99 en ex 8716 90 90 (Taric-codes 8708701080, 8708701085, 8708709920, 8708709980, 8716909095 en 8716909097) (“het betrokken product”).

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

stalen wielen bestemd voor de industriële montage van motoculteurs, momenteel ingedeeld onder onderverdeling 8701 10,

wielen voor quads voor gebruik op de weg,

stervormige delen van wielen, uit één stuk gegoten, van staal,

wielen voor motorvoertuigen die specifiek bestemd zijn voor gebruik buiten de openbare weg (bijvoorbeeld wielen voor landbouw- of bosbouwtrekkers, vorkheftrucks, pushbacktrucks, dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein),

wielen voor aanhangwagens voor personenauto’s, caravans, landbouwaanhangers en andere getrokken landbouwwerktuigen die worden gebruikt op akkers, met een velgdiameter van maximaal 16 inch.

3.   DUMPING

3.1.   Voorafgaande opmerkingen

(43)

Zoals toegelicht in overweging 17 bleven slechts twee producenten-exporteurs in de steekproef over, die vervolgens werden gecontroleerd.

(44)

Ten aanzien van één van deze ondernemingen heeft de Commissie besloten om de bepalingen van artikel 18 van de basisverordening, met name de eerste zin van artikel 18, lid 1, toe te passen en heeft zij de verstrekte informatie buiten beschouwing gelaten. Dit besluit werd genomen omdat de gemelde gegevens inzake verkoop ten uitvoer onbetrouwbaar werden geacht, aangezien zij niet strookten met de gecontroleerde rekeningen van de onderneming. De Commissie heeft derhalve niet de informatie ontvangen die nodig was om een dumpingmarge vast te stellen voor de onderneming.

(45)

In overeenstemming met artikel 18, lid 4, van de basisverordening werd de belanghebbende in kennis gesteld van de redenen voor het buiten beschouwing laten van de verstrekte informatie, en in de gelegenheid gesteld om nadere toelichtingen te verstrekken.

(46)

De onderneming heeft opmerkingen ingediend over het voornemen van de Commissie om artikel 18 van de basisverordening toe te passen en werd conform haar eigen verzoek door de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gehoord. Vanwege de vertrouwelijke en ondernemingsspecifieke aard van de afgewezen gegevens en de door de onderneming in de door haar ingediende stukken en daaropvolgende hoorzitting gemaakte opmerkingen, zijn de details van de bevindingen van de Commissie in dit verband aan de betrokken onderneming meegedeeld in een afzonderlijke specifieke voorlopige mededeling.

(47)

Aangezien de door de onderneming in de door haar ingediende stukken en de daaropvolgende hoorzitting met de raadadviseur-auditeur gemaakte opmerkingen niets hebben veranderd aan de conclusies die de Commissie tijdens het controlebezoek ten kantore van de onderneming had vastgesteld, heeft de Commissie voorlopig bevestigd dat ten aanzien van deze producent-exporteur de beschikbare gegevens worden gebruikt.

(48)

De onderstaande beschrijving van de berekening van de dumpingmarge heeft derhalve betrekking op de enige overblijvende onderneming in de steekproef.

3.2.   Normale waarde

(49)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening is de normale waarde “normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald”.

(50)

In artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening is echter het volgende bepaald: “Wanneer […] wordt vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van punt b) in het land van uitvoer niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen”, en de normale waarde “omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst.”. Zoals hieronder nader toegelicht, heeft de Commissie in het onderhavige onderzoek geconcludeerd dat, op basis van het beschikbare bewijsmateriaal en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid, het passend was artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen.

3.2.1.   Aanwezigheid van verstoringen van betekenis

3.2.1.1.   Inleiding

(51)

Artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening worden verstoringen van betekenis als volgt gedefinieerd: “Verstoringen van betekenis zijn de verstoringen die zich voordoen wanneer de gerapporteerde prijzen en kosten, waaronder de kosten van grondstoffen en energie, niet door de vrije marktwerking tot stand komen, doordat zij door aanzienlijk overheidsingrijpen worden beïnvloed. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis, wordt onder meer acht geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van de volgende factoren:

het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen;

overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt;

discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden;

het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving;

verstoringen van loonkosten;

toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat”.

(52)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), onder meer rekening gehouden met de niet-limitatieve lijst van factoren in voornoemde bepaling. Krachtens artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening moet bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis acht worden geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van deze factoren voor de prijzen en kosten van het betrokken product in het land van uitvoer. Aangezien die lijst niet-cumulatief is, hoeft niet op alle factoren acht te worden geslagen om een verstoring van betekenis te kunnen vaststellen. Bovendien kunnen dezelfde feitelijke omstandigheden worden gebruikt om de aanwezigheid van een of meer factoren van de lijst aan te tonen. Alle conclusies ten aanzien van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), moeten echter worden getrokken op basis van al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. In de algehele beoordeling betreffende de aanwezigheid van verstoringen mag ook rekening worden gehouden met de algemene context en situatie in het land van uitvoer, in het bijzonder wanneer de overheid op grond van fundamentele elementen van de economische en bestuursstructuur van het land van uitvoer over ruime bevoegdheden beschikt om zodanig in te grijpen in de economie dat prijzen en kosten niet het gevolg zijn van vrije marktwerking.

(53)

In artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening is bepaald: “Wanneer de Commissie beschikt over gegronde aanwijzingen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis zoals bedoeld onder b), in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land, en waar passend voor de doeltreffende toepassing van deze verordening, stelt zij een rapport op waarin de marktomstandigheden, zoals bedoeld onder b), in dat land of die sector worden beschreven; zij maakt dat rapport openbaar en actualiseert het geregeld”.

(54)

In dit verband heeft de Commissie een landenrapport opgesteld met betrekking tot de VRC (hierna “het rapport” genoemd) (8), waaruit blijkt dat er sprake was van aanzienlijk overheidsingrijpen op veel niveaus van de economie, waaronder specifieke verstoringen met betrekking tot veel belangrijke productiefactoren (zoals grond, energie, kapitaal, grondstoffen en arbeid) evenals met betrekking tot specifieke sectoren (zoals staal en chemie). Het rapport is in het onderzoeksdossier opgenomen in de fase van de opening van het onderzoek. De klacht bevatte tevens relevant bewijsmateriaal ter aanvulling van het rapport. De belanghebbenden werden uitgenodigd om het bewijsmateriaal dat zich ten tijde van de opening van het onderzoek in het onderzoeksdossier bevond, te weerleggen, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken.

(55)

De klacht bevatte bijgewerkte informatie over de overcapaciteit in de staalproductie; staal is de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van het betrokken product en maakt meer dan 60 % van de productiekosten uit. In de klacht werd verwezen naar een verslag van de Kamer van Koophandel van Europese Unie in de VRC (9), waarin staat dat de VRC haar beloften om de productiecapaciteit tot een realistischer niveau terug te brengen, niet is nagekomen. Hierbij speelden een bijzondere rol:

de wens van een deel van de regio’s om zelfvoorzienend te zijn, wat tot extra overcapaciteit op nationaal niveau heeft geleid;

het bestaan van staatsondernemingen, die niet op grond van overwegingen inzake winst/verlies handelen;

het stimuleringspakket van de Chinese overheid, dat grote staalfabrieken ertoe heeft aangezet de capaciteit uit te breiden en kleine en middelgrote staalfabrieken weer rendabel heeft gemaakt;

de levering van gesubsidieerde energie door regionale overheden (10).

(56)

De klager heeft tevens aangevoerd dat de Chinese binnenlandse vraag de verhoogde staalproductie niet kon absorberen. Ter staving heeft de klager verwezen naar de World Steel Association, die heeft gemeld dat de maandelijkse productiehoeveelheden in de VRC in oktober 2018 ten opzichte van oktober 2017 met 9,1 % zijn gestegen, terwijl die productiehoeveelheden in de 64 landen die aan de World Steel Association rapporteren, gemiddeld slechts met 5,8 % zijn toegenomen.

(57)

De klacht bevatte informatie dat de toegenomen staalproductie in de VRC, in combinatie met een daling van de uitvoer als gevolg van de onlangs door de Europese Unie en de Verenigde Staten opgelegde handelsmaatregelen, tot een daling van de staalprijzen kon leiden.

(58)

Ten slotte werd in de klacht verwezen naar andere praktijken die van invloed zijn op de prijzen van grondstoffen:

de kosten van grondstoffen en energie in de VRC zijn niet het resultaat van vrije marktwerking, aangezien zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen;

de Chinese staalmarkt wordt nog steeds in belangrijke mate bediend door twee ondernemingen die in handen zijn van de Chinese overheid, waarover zij zeggenschap heeft en waarop zij beleidstoezicht uitoefent;

in de VRC is nog steeds een gebrek aan adequate handhaving van faillissements-, vennootschaps- en eigendomswetgeving;

de loonkosten zijn verstoord aangezien zij niet het resultaat zijn van een normale marktwerking of onderhandelingen tussen ondernemingen en werknemers.

(59)

Zoals aangegeven in respectievelijk overweging 26 en overweging 27 heeft de Chinese overheid geen opmerkingen gemaakt of bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning of weerlegging van het bestaande bewijsmateriaal in het dossier, waaronder het Rapport, en het door de klager verstrekte aanvullende bewijsmateriaal over de aanwezigheid van verstoringen van betekenis en/of over de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in het onderhavige geval.

(60)

Opmerkingen in dit verband werden ontvangen van slechts één van de producenten-exporteurs, die stelde dat de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de WTO-overeenkomsten, waaronder het Protocol inzake de toetreding van China tot de WTO (“protocol”) en de Antidumpingovereenkomst (“ADO”).

(61)

In dit verband heeft de producent-exporteur aangevoerd dat de EU na het buiten werking treden van punt 15 van het protocol niet mag afwijken van de standaardmethode voor de vaststelling van de normale waarde, namelijk dat alleen mag worden gebruikgemaakt van de binnenlandse prijzen en kosten van het land van uitvoer, tenzij de ADO anderszins toestaat. In het licht van het bovenstaande zou de Unie overeenkomstig artikel 2 van de ADO de standaardmethode moeten hanteren. Voorts stelde de belanghebbende dat het begrip “verstoringen van betekenis” niet eens in de ADO voorkomt. Aangezien de ADO noch de GATT 1994 een rechtsgrondslag bevat voor een dergelijke specifieke maatregel, zijn de bevindingen omtrent de aanwezigheid van verstoringen van betekenis, en bijgevolg de berekening van de normale waarde, in strijd met de artikelen 1, 2, 6.1 en 18.1 van de ADO.

(62)

Wat dit onderzoek aangaat, heeft de Commissie in overweging 112 geconcludeerd dat het passend is om artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen. De Commissie is het niet eens met de stelling van de belanghebbende dat zij niet artikel 2, lid 6 bis, moet toepassen. Integendeel, de Commissie is van mening dat artikel 2, lid 6 bis, toepasselijk is en moet worden toegepast in de omstandigheden van dit geval. Voorst is de Commissie van mening dat de bepaling niet indruist tegen de verplichtingen van de WTO-verplichtingen van de Europese Unie. De Commissie meent dat, zoals verduidelijkt in zaak DS473 EU-biodiesel (Argentinië), de bepalingen van de basisverordening die over het algemeen van toepassing zijn op alle WTO-leden, met name artikel 2, lid 5, tweede alinea, gebruikmaking van gegevens van een derde land toestaan, die naar behoren aangepast zijn wanneer dergelijke aanpassingen noodzakelijk en onderbouwd zijn. Ten slotte blijven de delen van punt 15 van het toetredingsprotocol van China die nog van kracht zijn, van toepassing in antidumpingprocedures inzake producten uit China bij de vaststelling van de normale waarde, zowel met betrekking tot de markteconomienorm en met betrekking tot het gebruik van een methode die niet op een strikte vergelijking met Chinese prijzen of kosten is gebaseerd.

(63)

De producent-exporteur heeft voorts aangevoerd dat de klager geen bewijs van verstoringen van betekenis op de markt voor stalen wielen zelf heeft verstrekt, maar zijn argumenten veeleer heeft gebaseerd op verstoringen in de situatie op de Chinese staalmarkt.

(64)

De Commissie heeft erop gewezen dat eventuele opmerkingen over de situatie op de Chinese staalmarkt relevant zijn voor het betrokken product zelf, aangezien het een staalproduct is en dus kan worden beschouwd als een onderdeel van de staalsector. In feite vertegenwoordigt maakt staal meer dan 60 % van de productiekosten van het betrokken product uit. Bovendien is de belangrijkste grondstof voor de productie van SW warmgewalst plat staal (“WGS”), dat meer dan 50 % van de totale productiekosten uitmaakt, dat tevens op de Chinese staalmarkt wordt geproduceerd en waarvoor bevindingen inzake verstoringen zijn bevestigd in het kader van andere handelsbeschermingsonderzoeken (11).

(65)

De Commissie heeft onderzocht of het wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening al dan niet passend was om gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC. Daartoe heeft zij gebruikgemaakt van het beschikbare bewijsmateriaal in het dossier, met inbegrip van het bewijsmateriaal in het rapport, dat gebaseerd is op openbaar beschikbare bronnen. Bij deze analyse is niet alleen gekeken naar het aanzienlijke overheidsingrijpen in de economie van de VRC in het algemeen, maar ook naar de specifieke marktsituatie in de sector met inbegrip van het betrokken product.

3.2.1.2.   Verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC

(66)

Het Chinese economische stelsel is gebaseerd op het concept van een “socialistische markteconomie”. Dit concept is vastgelegd in de Chinese grondwet en bepaalt het economische bestuur van de VRC. Het kernbeginsel is “socialistisch staatseigendom van de productiemiddelen, namelijk eigendom van het gehele volk en collectief eigendom van de werkende bevolking”. De staatseconomie wordt als de “leidende kracht van de nationale economie” beschouwd en de staat heeft de opdracht om “de consolidatie en groei ervan te waarborgen” (12). De Chinese economie is derhalve in het algemeen zo ingericht dat aanzienlijk overheidsingrijpen in de economie niet alleen is toegestaan, maar zelfs uitdrukkelijk is voorgeschreven. Het idee dat staatseigendom voorrang heeft boven particuliere eigendom, doet zich in het gehele rechtsstelsel gevoelen en wordt in alle centrale onderdelen van wetgeving als algemeen beginsel benadrukt. De Chinese eigendomswetgeving vormt een voorbeeld bij uitstek hiervan: het verwijst naar de eerste fase van het socialisme en geeft de staat de opdracht het fundamentele economische stelsel in stand te houden waarin staatseigendom een overheersende rol speelt. Andere vormen van eigendom worden gedoogd, waarbij de wet toestaat dat deze zich naast staatseigendom ontwikkelen (13).

(67)

Daarnaast wordt naar Chinees recht de socialistische markteconomie ontwikkeld onder leiding van de Chinese Communistische Partij (“CCP”). De structuren van de Chinese staat en van de CCP zijn op alle niveaus (juridisch, institutioneel, persoonlijk) met elkaar vervlochten en vormen een superstructuur waarin de rollen van de CCP en de staat niet van elkaar zijn te onderscheiden. Na een wijziging van de Chinese grondwet in maart 2018 is de leidende rol van de CCP nog sterker op de voorgrond getreden, omdat die nu is bevestigd in de tekst van artikel 1 van de grondwet. Achter de reeds bestaande eerste zin van de bepaling: “[h]et socialistische systeem is het fundamentele stelsel van de Volksrepubliek China”, is een nieuwe tweede zin ingevoegd, die luidt: “[d]e bepalende eigenschap van het socialisme met Chinese kenmerken is het leiderschap van de Communistische Partij van China.” (14) Dit illustreert de onbetwiste en steeds toenemende zeggenschap van de CCP over het economische stelsel van de VRC. Dit leiderschap en deze zeggenschap is inherent aan het Chinese systeem en gaat veel verder dan de gebruikelijke situatie in andere landen waar de overheden algemene macro-economische zeggenschap uitoefenen binnen de grenzen van de vrije marktwerking.

(68)

De Chinese staat hanteert een interventionistisch economisch beleid om zijn doelen na te streven, die niet zozeer een afspiegeling zijn van de heersende economische omstandigheden op een vrije markt, maar veeleer samenvallen met de politieke agenda van de CCP (15). Door de Chinese autoriteiten worden uiteenlopende interventionistische economische hulpmiddelen ingezet, waaronder het systeem van industriële planning en het financiële stelsel, maar ook op het niveau van de regelgeving.

(69)

Ten eerste, wat de algehele administratieve controle betreft, wordt de Chinese economie gestuurd door middel van een complex systeem van industriële planning dat gevolgen heeft voor alle economische activiteiten in het land. Deze plannen hebben in hun totaliteit betrekking op een alomvattende en complexe matrix van sectoren en sectoroverstijgende beleidsmaatregelen die op alle niveaus van de overheid aanwezig is. De plannen op provinciaal niveau zijn gedetailleerd, terwijl in nationale plannen bredere doelen worden gesteld. In de plannen worden tevens de middelen bepaald waarmee de desbetreffende bedrijfstakken/sectoren worden ondersteund, evenals de termijnen waarbinnen de doelstellingen moeten worden gehaald. Sommige plannen bevatten nog steeds expliciete productiestreefcijfers, terwijl dit in eerdere planningscycli regelmatig voorkwam. In het kader van de plannen worden afzonderlijke industriële sectoren en/of projecten aangewezen als (positieve of negatieve) prioriteiten in overeenstemming met de prioriteiten van de overheid en worden er specifieke ontwikkelingsdoelstellingen aan toegekend (industriële modernisering, internationale expansie enz.). De marktdeelnemers, zowel de particuliere als de publieke, moeten hun bedrijfsactiviteiten aanpassen aan de realiteit zoals opgelegd door het planningsysteem. Dit geldt niet slechts vanwege de bindende aard van de plannen, maar ook omdat de Chinese autoriteiten op alle overheidsniveaus zich aan het systeem van plannen houden en de aan hen verleende bevoegdheden dienovereenkomstig gebruiken, en de marktdeelnemers er aldus toe bewegen zich te houden aan de prioriteiten die in de plannen zijn gesteld (zie ook punt 3.2.1.5) (16).

(70)

Ten tweede, wat de toewijzing van financiële middelen betreft, wordt het financiële stelsel van de VRC gedomineerd door handelsbanken in eigendom van de staat. Bij het vaststellen en uitvoeren van hun kredietverleningsbeleid moeten deze banken niet zozeer de economische merites van een bepaald project beoordelen, maar zich in de eerste plaats voegen naar de doelstellingen van het industriële beleid van de overheid (zie ook punt 3.2.1.8) (17). Hetzelfde geldt voor de andere onderdelen van het Chinese financiële systeem, zoals de aandelenmarkten, obligatiemarkten, private-equitymarkten enz. Ook deze niet-bancaire onderdelen van de financiële sector zijn institutioneel en operationeel opgezet op een manier die er niet op gericht is de efficiënte werking van de financiële markten te maximaliseren, maar de zeggenschap te waarborgen en het ingrijpen door de staat en de CCP mogelijk te maken (18).

(71)

Ten derde, wat het regelgevingsklimaat betreft, grijpt de staat op een aantal manieren in de economie in. Regels omtrent overheidsopdrachten worden bijvoorbeeld regelmatig gebruikt om andere beleidsdoelstellingen na te streven dan economische doelmatigheid, waardoor het beginsel van marktwerking op dat terrein wordt ondergraven. In de toepasselijke wetgeving is specifiek bepaald dat overheidsopdrachten worden geplaatst met het oog op het behalen van doelstellingen overeenkomstig het beleid van de staat. De aard van deze doelstellingen wordt echter niet omschreven, waardoor de besluitvormende organen over een ruime beoordelingsmarge beschikken (19). Evenzo behoudt de Chinese overheid op het gebied van investeringen aanzienlijke zeggenschap over en invloed op de bestemming en omvang van zowel overheids- als particuliere investeringen. Het doorlichten van investeringen en diverse stimulansen, beperkingen en verbodsbepalingen in verband met investeringen worden door de autoriteiten gebruikt als een belangrijk instrument ter ondersteuning van de doelstellingen van het industriebeleid, zoals de handhaving van de zeggenschap van de staat over belangrijke sectoren of de versterking van de binnenlandse industrie (20).

(72)

Kortom, het Chinese economische model is gebaseerd op bepaalde fundamentele axioma’s die voorzien in grootschalig overheidsingrijpen en dit aanmoedigen. Dergelijk aanzienlijk overheidsingrijpen verhoudt zich moeizaam tot de vrije marktwerking en leidt tot verstoringen in de doeltreffende toewijzing van middelen overeenkomstig de marktbeginselen (21).

3.2.1.3.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), eerste streepje, van de basisverordening: het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen

(73)

In de VRC zijn ondernemingen die in handen zijn van de staat, waarover de staat zeggenschap heeft of waarop de staat beleidstoezicht uitoefent een cruciaal onderdeel van de economie.

(74)

De Chinese overheid en de CCP houden vast aan structuren waarmee hun blijvende invloed op ondernemingen, en met name staatsondernemingen, wordt verzekerd. De staat (en in veel opzichten ook de CCP) speelt niet alleen een actieve rol in het formuleren en controleren van de uitvoering van algemeen bedrijfseconomisch beleid door individuele staatsondernemingen, maar eist ook het recht op om deel te nemen aan de operationele besluitvorming in staatsondernemingen. Dit gebeurt doorgaans door de roulatie van leidinggevend personeel tussen overheidsinstanties en staatsondernemingen, door de aanwezigheid van partijleden in de uitvoerende organen van staatsondernemingen en van partijcellen in ondernemingen (zie ook punt 3.2.1.4), alsook door het vormgeven van de bedrijfsstructuur van de sector staatsondernemingen (22). In ruil daarvoor genieten staatsondernemingen een bijzondere status binnen de Chinese economie, wat een aantal economische voordelen inhoudt, zoals met name afscherming tegen mededinging en preferentiële toegang tot relevante basisproducten, waaronder financiële middelen (23).

(75)

Met name in de staalsector is een aanzienlijk deel van de ondernemingen nog altijd in handen van de Chinese overheid. De nominale verdeling tussen het aantal staatsondernemingen en particuliere ondernemingen is volgens ramingen weliswaar bijna gelijk, maar van de vijf Chinese staalproducenten die tot “s werelds tien grootste staalproducenten behoren, zijn er vier staatsondernemingen (24). En terwijl de tien grootste producenten in 2016 slechts ongeveer 36 % van de totale industriële productie voor hun rekening namen, stelde de Chinese overheid in datzelfde jaar de doelstelling vast om tegen 2025 60 % tot 70 % van de ijzer- en staalproductie te consolideren in circa tien grote ondernemingen (25). Dit voornemen is door de Chinese overheid in april 2019 herhaald, bij de aankondiging van richtsnoeren betreffende de consolidering van de staalindustrie (26). Deze consolidatie kan ertoe leiden dat winstgevende particuliere ondernemingen moeten fuseren met ondermaats presterende staatsondernemingen (27).

(76)

Door de hoge mate van overheidsingrijpen in de staalindustrie en een groot aandeel van staatsondernemingen in de sector, worden zelfs particuliere staalproducenten verhinderd om onder marktomstandigheden te opereren. Zowel staats- als particuliere ondernemingen in de staalsector zijn immers ook onderworpen aan beleidstoezicht, zoals vermeld in punt 3.2.1.5.

(77)

Hoewel de producenten van SW in China overwegend particuliere ondernemingen zijn, vallen zeggenschap van de staat over en staatsingrijpen in de markt van de belangrijkste grondstof WGS niet buiten het hierboven beschreven algemene kader.

(78)

Er is vastgesteld dat de gecontroleerde SW-producenten hun WGS zowel bij staatsondernemingen als bij particuliere leveranciers inkochten. In het licht van de bevindingen van verschillende antisubsidieonderzoeken betreffende Chinese warmgewalste staalproducten of andere staalproducten, waarbij WGS als grondstof is gebruikt, waarvan het meest recente een onderzoek naar organisch beklede staalproducten (“OBS”) (28) was, is de vorm van eigendom van de GWS-producent echter niet relevant voor de bevindingen in verband met verstoringen.

(79)

In het bovenbedoelde OBS-onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat staatsondernemingen die OBS-producenten warmgewalst staal leveren, overheidsinstellingen waren volgens de test van de WTO-beroepsinstantie, aangezien zij overheidsfuncties uitvoerden en daarmee overheidsgezag uitoefenden. De Commissie is bovendien tot de conclusie gekomen dat aan particuliere producenten van WGS in de VRC door de Chinese overheid de functie was toevertrouwd en dat zij ermee waren belast goederen te verstrekken overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), punt iii), en artikel 3, lid 1, onder a), punt iv), van de antisubsidiebasisverordening (29) en dat zij op dezelfde manier handelden als staalproducerende staatsondernemingen. Tot slot werd vastgesteld dat er sprake was van verstoring van de prijzen van WGS in de VRC. Dit was enerzijds het gevolg van de sterke dominante positie van de staatsondernemingen binnen de markt voor WGS in de VRC en werd anderzijds veroorzaakt doordat de prijzen van particuliere leveranciers van WGS op één lijn zijn gebracht met die van staatsondernemingen.

(80)

Voorts zijn de meeste autoproducerende bedrijven nog steeds (gedeeltelijk) in staatshanden. Buitenlandse autoproducenten hebben joint ventures gevormd met grotere staatsondernemingen, aangezien buitenlandse deelnemingen sinds 1994 zijn beperkt (30).

(81)

Op basis van het bovenstaande werd geconcludeerd dat de markt voor SW in de VRC in belangrijke mate werd bediend door ondernemingen die de Chinese overheid in eigendom had, waarover zij zeggenschap had of waarop zij beleidstoezicht uitoefende.

3.2.1.4.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), tweede streepje, van de basisverordening: overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt

(82)

Naast de uitoefening van zeggenschap over de economie door staatsondernemingen in handen te hebben en andere instrumenten, kan de Chinese overheid zich ook in de prijzen en kosten mengen via overheidsdeelneming in ondernemingen. Het recht van overheidsinstanties om belangrijk leidinggevend personeel in staatsondernemingen te benoemen en te ontslaan, zoals bepaald in de Chinese wetgeving, kan worden beschouwd als afspiegeling van de corresponderende eigendomsrechten (31), maar daarnaast vormen de CCP-cellen in ondernemingen, niet alleen in staatsondernemingen maar ook in particuliere ondernemingen, een ander kanaal door middel waarvan de staat zich in de besluitvorming van bedrijven kan mengen. Overeenkomstig het vennootschapsrecht van de VRC moet in elke onderneming een CCP-organisatie (met ten minste drie CCP-leden zoals bepaald in de statuten van de CCP (32)) worden opgezet en de onderneming dient de noodzakelijke voorwaarden voor de activiteiten van de partijorganisatie te scheppen. Deze eis lijkt in het verleden niet altijd te zijn gevolgd of strikt te zijn gehandhaafd. In elk geval sinds 2016 echter heeft de CCP haar aanspraken op zeggenschap bij zakelijke beslissingen in staatsondernemingen nadrukkelijk als politiek beginsel doen gelden. Ook zijn er berichten dat de CCP druk uitoefent op particuliere ondernemingen om “vaderlandslievendheid” voorop te stellen en zich naar de partijlijn te voegen (33). In 2017 werd bericht dat in 70 % van de circa 1,86 miljoen ondernemingen in particuliere eigendom partijcellen aanwezig waren, en dat er toenemende druk was om de CCP-organisaties het laatste woord te laten hebben over de besluitvorming in de betrokken ondernemingen (34). Deze regels zijn van algemene toepassing in de hele Chinese economie, in alle sectoren, ook bij producenten van SW en de leveranciers van de basisproducten daarvoor.

(83)

Zoals reeds is opgemerkt, zijn met name in de staalsector veel van de grote producenten (waaronder producenten van WGS) in handen van de staat. In het “Plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie voor 2016-2020” (35) worden sommige producenten specifiek genoemd als voorbeelden van de verwezenlijkingen van het Twaalfde Vijfjarenplan (zoals Baosteel, Anshan Iron and Steel, Wuhan Iron and Steel enz.). In de openbare documenten van de WGS-producenten in staatseigendom wordt soms de band met de Chinese overheid benadrukt. Zo heeft Baoshan Iron & Steel (of Baosteel) in het halfjaarverslag 2016 verklaard: “De onderneming heeft zich ertoe verbonden om het Dertiende Vijfjarenplan voor de regio te evenaren en heeft een brede consensus bereikt met de lokale overheden over het delen van middelen, het verbinden van stedelijke industrieën en de totstandbrenging van een ecologische omgeving” (36). In het recente antisubsidieonderzoek naar bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de VRC (37) heeft de Commissie vastgesteld dat drie van de vier in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs staatsondernemingen waren. In alle drie de groepen fungeerde de voorzitter van de raad van bestuur of de directeur tevens als secretaris van het partijcomité van de CCP-organisatie van de groep.

(84)

Er is ook sprake van interventie door de Chinese overheid in de automobielsector. Bijvoorbeeld vermeldde het jaarverslag van SAIC Motor, een staatsonderneming in de automobielsector, dat “dankzij de krachtige promotie door de overheid en de niet-aflatende inspanningen van de ondernemingen in de automobielsector is China opgeklommen tot de grootste wereldmarkt voor motorvoertuigen die gebruikmaken van nieuwe-energieën, met sterk groeiende en op wereldniveau leidende nieuwe technologieën en nieuwe modellen, zoals intelligente en communicerende voertuigen en carpoolen, en neemt het het voortouw in het vormgeven van een nieuwe tijdperk van de mondiale autoindustrie.” (38)

(85)

De aanwezigheid van de staat op en het ingrijpen door de staat in de financiële markten (zie ook punt 3.2.1.8) alsmede het ingrijpen door de staat in de levering van grondstoffen en basisproducten hebben een aanvullend verstorend effect op de SW-markt (39). De aanwezigheid van de staat in ondernemingen, waaronder staatsondernemingen, in de staalindustrie, de automobielsector en andere sectoren (zoals de financiële sector en de sector voor basisproducten) maakt het de Chinese overheid dus mogelijk zich te mengen in de prijzen en kosten.

3.2.1.5.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), derde streepje, van de basisverordening: discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden

(86)

De koers van de Chinese economie wordt in aanzienlijke mate bepaald door een uitgebreid planningssysteem waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de doelstellingen worden voorgeschreven waar de centrale en lokale overheden zich op moeten concentreren. Op alle overheidsniveaus bestaan plannen die vrijwel alle economische sectoren bestrijken. De bij de planningsinstrumenten bepaalde doelstellingen zijn van bindende aard en de autoriteiten op elk bestuurlijk niveau houden toezicht op de uitvoering van de plannen door het desbetreffende lagere overheidsniveau. Over de gehele linie leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat er middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, waarbij de marktwerking buiten beschouwing blijft (40).

(87)

De staalindustrie, met inbegrip van de productie van SW, wordt door de Chinese overheid als een belangrijke industrie beschouwd (41). Dit wordt bevestigd in de talrijke op de staalproductie gerichte plannen, richtsnoeren en andere documenten die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden gepubliceerd, zoals het “Plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie voor 2016-2020”. In dit plan staat te lezen dat de staalindustrie “een belangrijke, fundamentele sector van de nationale economie en een hoeksteen van de natie” (42) is. De voornaamste in dit plan beschreven taken en doelstellingen bestrijken alle aspecten van de ontwikkeling van de industrie (43).

(88)

Het Dertiende Vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling (44) voorziet in steun aan ondernemingen die hoogwaardige soorten staalproducten produceren (45). Daarnaast is het gericht op het realiseren van kwaliteit, duurzaamheid en betrouwbaarheid van de producten door ondernemingen te ondersteunen die technologieën toepassen voor schone staalproductie, precisiewalsen en kwaliteitsverbetering (46).

(89)

In de “Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011) (wijziging van 2013)” (47) (“de catalogus”) worden ijzer en staal genoemd als bevorderde bedrijfstakken. De toepasselijkheid van de catalogus werd bevestigd door het recente antisubsidieonderzoek naar bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal van oorsprong uit de VRC (48).

(90)

De Chinese overheid stuurt de ontwikkeling van de sector verder aan de hand van een breed scala aan beleidsinstrumenten en richtlijnen in verband met onder meer: marktsamenstelling en -herstructurering, grondstoffen, investeringen, terugdringing van capaciteit, productassortiment, verplaatsing van bedrijfsactiviteit, modernisering enz. Via deze en andere middelen stuurt en controleert de Chinese overheid vrijwel elk aspect van de ontwikkeling en de werking van de sector (met inbegrip van SW) (49). De gevolgen van het beleid van de GOC en de daaruit voortvloeiende verstoringen worden misschien wel het best geïllustreerd door het huidige probleem van overcapaciteit.

(91)

Met betrekking tot de automobielsectore heeft het Beleid inzake de ontwikkeling van de automobielsector voorzien in een beperking van buitenlandse aandeelhouderschap in joint ventures op het gebied van auto’s, welke nog altijd van kracht was gedurende het onderzoektijdvak. Derhalve waren ook de afnemers van SW onderworpen aan discriminerende maatregelen ten gunste van binnenlandse producenten.

(92)

Samengevat heeft de Chinese overheid maatregelen getroffen om marktdeelnemers ertoe te bewegen zich aan de doelstellingen van het overheidsbeleid te houden, namelijk om bevorderde bedrijfstakken te ondersteunen, waaronder de productie van WGS als de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging van het betrokken product alsmede SW, als deel van de bevorderde staalsector. Dergelijke maatregelen belemmeren de normale marktwerking.

3.2.1.6.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), vierde streepje, van de basisverordening: het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving

(93)

Volgens de informatie in het dossier slaagt het Chinese systeem voor faillissementen er niet in zijn belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken, zoals een billijke vereffening van vorderingen en schulden en de bescherming van de wettelijke rechten en belangen van crediteuren en debiteuren. Dit lijkt zijn oorsprong te hebben in het feit dat het Chinese faillissementsrecht, ook al berust het formeel op beginselen die gelijkenis vertonen met de beginselen van het overeenkomstige recht in andere landen dan de VRC, wordt gekenmerkt door structureel ontoereikende handhaving. Het aantal faillissementen is nog altijd opvallend laag in verhouding tot de omvang van de economie van het land, niet in de laatste plaats doordat de insolventieprocedures lijden aan een aantal tekortkomingen die in de praktijk ontmoedigen om een faillissementsaanvraag in te dienen. Bovendien blijft de staat een vooraanstaande en actieve rol in de insolventieprocedures spelen, met vaak een directe invloed op de uitkomst van de procedure (50).

(94)

Daarnaast zijn de tekortkomingen van het systeem van eigendomsrechten met name evident met betrekking tot de eigendom van grond en het recht op het gebruik van grond in de VRC (51). Alle grond is eigendom van de Chinese staat (landbouwgrond in collectieve eigendom en stedelijke grond in staatseigendom). Uitsluitend de staat beslist over de toewijzing ervan. Er zijn wettelijke bepalingen waarmee wordt beoogd de rechten op het gebruik van grond op transparante wijze en tegen marktprijzen toe te wijzen, bijvoorbeeld door invoering van biedprocedures. Die bepalingen worden echter regelmatig niet in acht genomen, wat ertoe leidt dat bepaalde kopers grond kosteloos of onder de marktprijs verkrijgen (52). Bovendien streven de autoriteiten bij het toewijzen van grond vaak specifieke politieke doelen na, waaronder de uitvoering van de economische plannen (53).

(95)

Net als andere sectoren in de Chinese economie zijn de producenten van SW onderworpen aan de gewone regels van de Chinese faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving. Dit heeft tot gevolg dat ook deze ondernemingen te maken hebben met verstoringen van bovenaf wegens de discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving. Uit het onderhavige onderzoek is niets naar voren gekomen dat deze bevindingen ter discussie stelt. Derhalve heeft de Commissie voorlopig geconcludeerd dat de Chinese faillissements- en eigendomswetgeving niet naar behoren functioneert en dus verstoringen veroorzaakt wanneer insolvente ondernemingen op de been worden gehouden en als het gaat om het toewijzen van grond in de VRC. Op grond van het beschikbare bewijsmateriaal lijken deze overwegingen tevens volledig toepasselijk te zijn op de staalsector, meer specifiek op WGS (als de voornaamste input die wordt gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken product) en op SW als deel uitmakend van de staalsector. De Commissie heeft met name vastgesteld dat de producenten van WGS (54) profijt hebben getrokken van de verstrekking van grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende beloning.

(96)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er sprake was van discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving in de staalsector, ook ten aanzien van het onderzochte product.

3.2.1.7.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), vijfde streepje, van de basisverordening: verstoringen van loonkosten

(97)

In de VRC kan een systeem van marktgebaseerde lonen zich niet ten volle ontwikkelen, omdat werknemers en werkgevers worden belemmerd in hun recht op collectieve organisatie. Een aantal essentiële verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (“IAO”), met name die inzake de vrijheid van vereniging en inzake collectieve onderhandelingen, is door de VRC niet geratificeerd (55). Krachtens het nationale recht is slechts één vakbond actief. Deze organisatie is echter niet onafhankelijk van de overheid en houdt zich slechts in beperkte mate bezig met collectieve onderhandelingen en de bescherming van de rechten van werknemers (56). Bovendien wordt de mobiliteit van werknemers in China beperkt door het systeem van registratie van huishoudens, waarbij de toegang tot het volledige scala van socialezekerheids- en andere voorzieningen is beperkt tot de lokale inwoners van een bepaald administratief gebied. Dit leidt er doorgaans toe dat werknemers die niet als lokale ingezetene zijn geregistreerd, zich in een kwetsbare werkgelegenheidssituatie bevinden en een lager inkomen ontvangen dan de houders van de ingezetenenregistratie (57). Deze bevindingen leiden tot verstoring van de loonkosten in de VRC.

(98)

Er is geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de staalsector, met inbegrip van de producenten van SW en WGS, niet onderworpen zou zijn aan het beschreven Chinese arbeidsrechtstelsel. De onderdelen SW en WGS van de staalsector staan derhalve bloot aan verstoringen van de loonkosten, zowel direct (bij het vervaardigen van het betrokken product of de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging ervan) als indirect (bij het krijgen van toegang tot kapitaal of basisproducten van ondernemingen die in de VRC aan hetzelfde arbeidsrechtstelsel onderworpen zijn).

3.2.1.8.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), zesde streepje, van de basisverordening: toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat

(99)

De toegang tot kapitaal voor ondernemingen in de VRC is onderhevig aan uiteenlopende verstoringen.

(100)

Ten eerste wordt het Chinese financiële systeem gekenmerkt door de sterke positie van staatsbanken (58), die bij het verschaffen van toegang tot kapitaal andere criteria dan de economische levensvatbaarheid van een project hanteren. Net als niet-financiële staatsondernemingen blijven de banken verbonden met de staat, niet alleen via de eigendomsrelatie maar ook via persoonlijke betrekkingen (de hoogste bestuurders van de grote financiële instellingen in handen van de overheid worden in laatste instantie door de CCP benoemd) (59), en zij voeren, wederom net als niet-financiële staatsondernemingen, geregeld overheidsbeleid uit. Hiermee voldoen de banken aan een uitdrukkelijke wettelijke verplichting om te handelen in overeenstemming met de behoeften van de nationale economische en sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat (60). Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden bevorderd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (61).

(101)

Hoewel wordt erkend dat in diverse wettelijke bepalingen is vastgesteld dat het normale gedrag van banken en de prudentiële regels, zoals de noodzaak om de kredietwaardigheid van de kredietnemer te onderzoeken, moeten worden geëerbiedigd, wijst het overgrote deel van het bewijsmateriaal, waaronder de bevindingen van handelsbeschermingsonderzoeken, erop dat deze bepalingen bij de toepassing van de verschillende rechtsinstrumenten slechts een secundaire rol spelen.

(102)

Voorts zijn obligatie- en kredietratings dikwijls om verscheidene redenen verstoord, onder meer omdat de risicobeoordeling wordt beïnvloed door het strategische belang van het bedrijf voor de Chinese overheid en door de kracht van eventuele impliciete garanties van de overheid. Ramingen geven sterk de indruk dat Chinese kredietratings systematisch overeenkomen met lagere internationale ratings (62).

(103)

Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden bevorderd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (63). Dit leidt ertoe dat gemakkelijker kredieten worden verstrekt aan staatsondernemingen, grote particuliere bedrijven met goede connecties en bedrijven in belangrijke sectoren van de industrie, wat impliceert dat de beschikbaarheid en de kosten van kapitaal niet voor alle marktdeelnemers gelijk zijn.

(104)

Ten tweede zijn de financieringskosten kunstmatig laag gehouden om de groei van investeringen te stimuleren. Dit heeft geleid tot een buitensporige groei van kapitaalinvesteringen met een steeds lager rendement. Dit wordt geïllustreerd door de recente toename van de schuldenlast bij staatsondernemingen, ondanks een sterke afname van de winstgevendheid, waaruit valt op te maken dat de in het bankenstelsel vigerende mechanismen niet door de gebruikelijke commerciële overwegingen worden aangedreven.

(105)

Ten derde zijn de prijssignalen, ondanks de liberalisering van de nominale rente in oktober 2015, nog steeds niet het resultaat van de vrije marktwerking, maar worden zij beïnvloed door verstoringen die door de overheid zijn veroorzaakt. Het aandeel verstrekte kredieten tegen of onder de referentierente maakt immers nog steeds 45 % van alle kredieten uit, en gerichte kredietverlening lijkt te zijn geïntensiveerd, aangezien dit aandeel sinds 2015 ondanks de verslechterende economische omstandigheden aanzienlijk is toegenomen. Een kunstmatig lage rentevoet leidt tot te lage prijzen en daarmee tot buitensporig gebruik van kapitaal.

(106)

De algehele groei van kredietverlening in de VRC wijst op een verslechterende efficiëntie van de kapitaaltoewijzing, zonder dat er aanwijzingen zijn voor een krappere kredietverstrekking die te verwachten zou zijn in een niet-verstoorde marktomgeving. Dientengevolge is er de afgelopen jaren een snelle toename geweest van niet-renderende kredieten. Nu de risicovolle schulden toenemen, heeft de Chinese overheid ervoor gekozen om te voorkomen dat bedrijven in gebreke blijven wat terugbetaling betreft. Als gevolg hiervan is het probleem van oninbare vorderingen aangepakt door schulden door te rollen, wat heeft geleid tot het ontstaan van “zombie”-ondernemingen, of door de eigendom van de schuld over te dragen (bv. via fusies of schuldconversies), zonder dat daarbij noodzakelijkerwijs het totale schuldprobleem werd verholpen of de onderliggende oorzaken van dat probleem werden weggenomen.

(107)

In essentie wordt het stelsel voor ondernemingskredieten in de VRC, ondanks de stappen die onlangs zijn genomen om de markt te liberaliseren, beïnvloed door verstoringen van betekenis als gevolg van de voortdurende en alomtegenwoordige rol van de staat op de kapitaalmarkten.

(108)

Er is geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de staalsector, met inbegrip van de productie van SW en WGS, niet onderworpen zou zijn aan het hierboven beschreven overheidsingrijpen in het financiële stelsel. De Commissie heeft ook vastgesteld dat voor de grondstof GWS (64) preferentiële leningen in de vorm van subsidies zijn verstrekt. Daarom leidt het aanzienlijke overheidsingrijpen in het financiële stelsel ertoe dat de marktomstandigheden op alle niveaus sterk worden beïnvloed.

3.2.1.9.   Systemische aard van de beschreven verstoringen

(109)

De Commissie heeft opgemerkt dat de in het rapport beschreven verstoringen kenmerkend waren voor de Chinese economie. Uit het beschikbare bewijs blijkt dat de feiten en kenmerken van het Chinese systeem zoals hierboven beschreven in de punten 3.2.1.1-3.2.1.5 en in deel A van het rapport, van toepassing zijn op het hele land en alle sectoren van de economie. Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de productiefactoren zoals hierboven bedoeld in de punten 3.2.1.6-3.2.1.8 en in deel B van het rapport.

(110)

De Commissie herinnert eraan dat om SW te produceren, een breed scala aan basisproducten nodig is. Volgens het bewijsmateriaal in het dossier betrekken alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs al hun basisproducten in de VRC. Wanneer de producenten van SW deze basisproducten inkopen of daarvoor een contract sluiten, zijn de prijzen die zij betalen (en die als kosten worden geregistreerd) duidelijk blootgesteld aan dezelfde systemische verstoringen als hierboven genoemd. Leveranciers van basisproducten maken bijvoorbeeld gebruik van arbeid die aan de verstoringen onderhevig is. Mogelijk lenen zij geld dat onderhevig is aan de verstoringen in de financiële sector/bij de kapitaaltoewijzing. Daarnaast zijn zij onderworpen aan het planningsysteem dat op alle niveaus van de overheid en op alle sectoren van toepassing is.

(111)

Dientengevolge zijn niet alleen de binnenlandse verkoopprijzen van SW ongeschikt om te worden gebruikt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, maar zijn alle kosten voor basisproducten (waaronder grondstoffen, energie, grond, financiering, arbeid enz.) eveneens aangetast omdat de prijsvorming ervan wordt beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen, zoals beschreven in de delen A en B van het rapport. Het overheidsingrijpen dat is beschreven met betrekking tot de toewijzing van kapitaal, grond, arbeid, energie en grondstoffen, vindt in heel de VRC plaats. Dit betekent bijvoorbeeld dat een basisproduct dat zelf in de VRC is geproduceerd door een combinatie van een reeks productiefactoren, wordt blootgesteld aan verstoringen van betekenis. Hetzelfde geldt voor het basisproduct van het basisproduct enz. Noch de Chinese overheid noch de producenten-exporteurs hebben bewijzen of argumenten van het tegendeel aangedragen in het kader van dit onderzoek.

3.2.1.10.   Conclusie

(112)

Uit de analyse in de punten 3.2.1.2 tot en met 3.2.1.9, waarbij al het beschikbare bewijsmateriaal over het ingrijpen van de VRC in haar economie in het algemeen en in de staalsector en de automobielsector is onderzocht, is gebleken dat de prijzen en kosten van het betrokken product, waaronder de kosten van grondstoffen, energie en arbeid, niet door de vrije marktwerking tot stand zijn gekomen doordat zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening, hetgeen wordt aangetoond door de daadwerkelijke of mogelijke gevolgen van een of meer van de daarin genoemde factoren. Op grond daarvan en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid heeft de Commissie geconcludeerd dat het in dit geval niet passend is om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten.

(113)

Bijgevolg heeft de Commissie de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, te weten, in dit geval, aan de hand van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een geschikt representatief land, overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, zoals besproken in het volgende punt.

3.2.2.   Representatief land

3.2.2.1.   Algemene opmerkingen

(114)

De keuze van het representatieve land is gebaseerd op de volgende criteria:

een niveau van economische ontwikkeling vergelijkbaar met dat van de VRC. Hiervoor heeft de Commissie landen gebruikt met een bruto nationaal inkomen dat volgens de database van de Wereldbank vergelijkbaar is met dat van de VRC (65);

productie van het onderzochte product in dat land (66);

beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in dat land;

waar er meer dan één mogelijk representatief land was, is waar passend de voorkeur gegeven aan het land met een toereikend niveau van sociale bescherming en milieubescherming.

(115)

Zoals toegelicht in de overwegingen 29 tot en met 31, heeft de Commissie in het dossier twee mededelingen aangaande de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde bekendgemaakt.

3.2.2.2.   Een niveau van economische ontwikkeling vergelijkbaar met dat van de VRC

(116)

In de mededeling van 6 maart 2019 heeft de Commissie de volgende negen landen aangewezen: Argentinië, Brazilië, Colombia, Maleisië, Mexico, Rusland, Thailand, Turkije en Zuid-Afrika, die door de Wereldbank worden beschouwd als landen met een vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling als de VRC, d.w.z. zij worden alle ingedeeld als “hogeremiddeninkomensland” op basis van het bruto nationaal inkomen (hierna “bni” genoemd).

(117)

In zijn opmerkingen van 11 maart 2019 heeft de klager aangevoerd dat Mexico niet als representatief land dient te worden geselecteerd omdat de Mexicaanse producenten uitsluitend het Nafta-gebied beleveren. De klager heeft echter geen bewijsmateriaal verstrekt over de reden waarom de bestemming van de geproduceerde goederen relevant zou zijn voor de selectie van het representatieve land en over de gevolgen die dit zou hebben voor de representativiteit van de relevante productiefactoren. Het argument werd derhalve afgewezen.

(118)

In de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie opgemerkt dat Argentinië in het onderzoektijdvak werd ingedeeld als een hooginkomensland. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat slechts acht van de oorspronkelijk aangewezen hogeremiddeninkomenslanden in aanmerking konden worden genomen voor de selectie van het representatieve land.

(119)

Na de mededeling van 16 april 2019 zijn geen verdere opmerkingen ontvangen over het niveau van economische ontwikkeling.

3.2.2.3.   Productie van het onderzochte product in het representatieve land en beschikbaarheid van de relevante openbare gegevens in het representatieve land

(120)

In de mededeling van 6 maart 2019 heeft de Commissie aangegeven dat bekend was dat het betrokken product werd geproduceerd in Argentinië, Brazilië, Colombia, Maleisië, Mexico, Rusland, Thailand, Turkije en Zuid-Afrika.

(121)

De Commissie heeft ook vastgesteld dat er geen openbaar beschikbare financiële gegevens over de producent van SW in Argentinië beschikbaar waren. De klager heeft in zijn opmerkingen van 11 maart 2019 bevestigd dat de producent in Argentinië niet langer actief was. Om die reden en om de in overweging 118 uiteengezette reden heeft de Commissie Argentinië niet in aanmerking genomen als mogelijk representatief land.

(122)

De Commissie heeft verder opgemerkt dat de voor het onderzoektijdvak relevante financiële gegevens voor geen enkele producent in de in aanmerking genomen landen beschikbaar waren toen de mededeling van 6 maart 2019 werd gepubliceerd.

(123)

Door een producent-exporteur is in zijn opmerkingen van 18 maart 2019 betoogd dat India als representatief land moest worden geselecteerd. Volgens deze onderneming waren er ten minste twee producenten van deze specifieke productsoort die door deze producent-exporteur wordt vervaardigd. De onderneming heeft verder aangevoerd dat het bruto nationaal inkomen (bni), dat door de Wereldbank wordt gebruikt om landen in te delen, geen geschikte indicator is om het niveau van economische ontwikkeling van een land te beoordelen aangezien het bni per inwoner niet geschikt is om het ontwikkelingsniveau van een land samen te vatten of de welvaart te meten. Volgens de onderneming zou in de plaats daarvan het bbp moeten worden gebruikt.

(124)

In dit verband heeft de Commissie erop gewezen dat in de basisverordening is bepaald dat het representatieve land een niveau van economische ontwikkeling moet hebben dat vergelijkbaar is met dat van het land van uitvoer. De basisverordening voorziet echter in geen verdere voorschriften met betrekking tot de selectie van het geschikte representatieve land. De Commissie heeft besloten dat de databank van de Wereldbank de geschikte bron voor deze informatie was. Dankzij deze databank beschikte de Commissie over genoeg potentieel geschikte representatieve landen met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau waaruit zij de meest geschikte bron van niet-verstoorde kosten en prijzen kon kiezen. Bovendien is dit een rangschikking op basis van een objectief criterium die consequent wordt gebruikt in alle gevallen waarin de vaststelling van de normale waarde is gebaseerd op de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, wat de eenvormigheid en gelijke behandeling in verschillende procedures garandeert. Het BNI wordt door de Wereldbank gebruikt in haar classificatie van economieën in groepen van inkomens, daar dit de methodologie weerspiegelt van het operationele kredietverleningsbeleid van de Wereldbank. Daar het alle inkomsten erkent die in een nationale economie vloeien, ongeacht de herkomst ervan, weerspiegelt dit op adequate wijze de totale economische activiteit in een land.

(125)

Tegelijk heeft de Commissie erop gewezen dat India in de rangschikking van de Wereldbank was ingedeeld in de lijst van “lage- en middeninkomenslanden” en derhalve geen ontwikkelingsniveau heeft dat vergelijkbaar is met dat van de VRC. Bijgevolg kon India niet in aanmerking worden genomen als een geschikt representatief land voor de VRC. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

(126)

In hun opmerkingen over de mededeling van 6 maart 2019 hebben EUWA en een producent-exporteur verscheidene argumenten aangevoerd met betrekking tot het feit dat het onderzochte product in sommige van de in aanmerking genomen landen wordt geproduceerd, de beschikbaarheid van financiële gegevens die voldoende relevant kunnen zijn voor de in aanmerking genomen landen in het geval van geconsolideerde jaarrekeningen van internationale groepen, en de beschikbaarheid van financiële gegevens voor het onderzoektijdvak.

(127)

De Commissie heeft deze argumenten onderzocht en in de nota van 16 april geconcludeerd dat Colombia, Maleisië, Mexico, Rusland en Thailand voor de selectie van een representatief land langer in aanmerking konden komen, omdat er geen financiële gegevens van de producenten in Colombia, Maleisië, Rusland en Thailand beschikbaar waren voor het onderzoektijdvak. Voorts betroffen de geconsolideerde financiële gegevens die beschikbaar waren voor de producent in Mexico, een groep in verschillende landen gevestigde en in verschillende landen actieve ondernemingen, terwijl de bijdrage van de productie en de verkoop in Mexico aan de financiële resultaten niet in kaart kon worden gebracht. De Commissie heeft ook voorlopig vastgesteld dat één van de Braziliaanse producenten alleen aluminium wielen produceerde en dus niet in aanmerking kon worden genomen voor de berekening van de VAA-kosten en de winst.

(128)

In de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie erop gewezen dat de financiële gegevens voor het onderzoektijdvak eenvoudig te raadplegen waren voor een internationale groep die actief is in Brazilië en Turkije (en andere landen). Het desbetreffende jaarverslag bevatte niet alleen informatie over de geconsolideerde resultaten van de groep, maar ook gedetailleerde informatie over de individuele resultaten van de in Brazilië gevestigde moedermaatschappij, die tevens stalen wielen produceerde, en minder gedetailleerde informatie over de resultaten van de twee dochterondernemingen die in Turkije actief zijn. De informatie over de dochterondernemingen in Turkije was beperkt tot de netto-verkoopopbrengsten, verkoopkosten, exploitatiekosten, inkomstenbelasting en de winst. Derhalve kon op basis hiervan niet de relevantie van de kosten die in de post exploitatiekosten waren opgenomen, worden beoordeeld.

(129)

In de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie ook vastgesteld dat redelijkerwijs kon worden verwacht dat de producent in Zuid-Afrika zijn jaarverslag voor het onderzoektijdvak tijdig zou publiceren zodat het met het oog op de berekening zou kunnen worden gebruikt. Hoewel de producent in Zuid-Afrika deel uitmaakte van een internationale groep, zou de Commissie de geconsolideerde financiële gegevens eventueel kunnen toelaten als relevant voor de producent in Zuid-Afrika, aangezien het aandeel van de in Zuid-Afrika behaalde omzet in de totale omzet van de groep niet verwaarloosbaar was.

(130)

Niettegenstaande het bovenstaande werden de gegevens die beschikbaar waren voor de Braziliaanse producent als bedoeld in overweging 128 de meest volledige gegevens geacht voor het bepalen van de representatieve SG & A en de winst.

(131)

De klager herhaalde in zijn opmerkingen over de nota van 16 april 2019 zijn voorkeur voor Turkije als representatief land; er werd echter niet opgekomen tegen de conclusie van de Commissie dat Brazilië als representatief land kon worden gebruikt.

(132)

Bijgevolg heeft de Commissie in de mededeling van 16 april 2019 geconcludeerd dat Brazilië een geschikt representatief land was wat betreft de productie van het onderzochte product en de beschikbaarheid en kwaliteit van financiële gegevens voor het onderzoektijdvak, zoals toegelicht in overweging 128.

(133)

Naar aanleiding van de controlebezoeken aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in de VRC, waar de Commissie een definitieve lijst van grondstoffen en overeenkomstige GS of tariefcodes heeft vastgesteld, kon worden bevestigd dat Brazilië de meest volledige reeks gegevens heeft verstrekt voor de vaststelling van niet-verstoorde prijzen en benchmarks die nodig zijn voor de berekening van de normale waarde.

3.2.2.4.   Niveau van sociale en milieubescherming

(134)

Aangezien was vastgesteld dat Brazilië het meest geschikte representatieve land was, hoefde er geen beoordeling van het niveau van sociale en milieubescherming plaats te vinden conform artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, laatste zin, van de basisverordening.

3.2.2.5.   Conclusie

(135)

Gezien de analyse hierboven voldeed Brazilië aan alle criteria van artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening om als geschikt representatief land te worden beschouwd. In het bijzonder wordt het onderzochte product in Brazilië in aanzienlijke mate geproduceerd en is er voor dit land een volledige reeks gegevens over de productiefactoren, de VAA-kosten en de winst gedurende het onderzoektijdvak beschikbaar.

3.2.3.   Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten worden vastgesteld

(136)

In de mededeling van 6 maart 2019 heeft de Commissie verklaard dat zij met het oog op de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening de niet-verstoorde kosten van de meeste productiefactoren zou vaststellen aan de hand van de Global Trade Atlas (“GTA”), dat zij de niet-verstoorde arbeidskosten zou vaststellen aan de hand van de statistieken van de Internationale Arbeidsorganisatie (“IAO”) en nationale statistieken, en dat zij de niet-verstoorde kosten voor energie (zoals elektriciteit, aardgas en water) zou vaststellen aan de hand van andere bronnen naargelang van het geselecteerde representatieve land.

(137)

In zijn opmerkingen van 18 maart 2019 heeft een producent-exporteur aangevoerd dat Brazilië niet als een geschikt representatief land mag worden beschouwd vanwege de uitvoerbeperkingen in Brazilië met betrekking tot gewalste platte producten die zijn opgenomen in de inventaris inzake uitvoerbeperkingen voor industriële grondstoffen van de OESO (67), die niet alleen van invloed kunnen zijn op de binnenlandse prijs, maar ook op de invoerprijs van die grondstoffen. In dat opzicht heeft de producent-exporteur met name opgemerkt dat warmgewalst staal de belangrijkste grondstof is en tussen 40 % en 60 % van de totale productiekosten vertegenwoordigt.

(138)

De Commissie heeft het bestaan van uitvoerbeperkingen in Brazilië onderzocht en in de mededeling van 16 april 2019 bevestigd dat de uitvoer van bepaalde platte staalproducten onderworpen was aan een uitvoervergunning uit hoofde van wet nr. 9.112 van 10 oktober 1995 (68) betreffende de uitvoer van gevoelige goederen en aanverwante diensten. In dat stadium geeft de Commissie opgemerkt dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voor hun productie niet gebruikmaakten van gewalste platte producten die vallen onder GS-codes die in Brazilië aan uitvoerbeperkingen waren onderworpen.

(139)

Na de controlebezoeken heeft de Commissie evenwel vastgesteld dat gewalste platte producten die onder een van de GS-codes vallen waarvoor de in overweging 138 genoemde uitvoerbeperking geldt, namelijk GS-onderverdeling 7228 70 (“profielen”), inderdaad door de enige onderzochte producent-exporteur werden gebruikt voor de vervaardiging van het betrokken product.

(140)

Derhalve heeft de Commissie besloten de verstoorde kosten van die specifieke productiefactor te vervangen door een internationale benchmark in plaats van een invoerprijs in Brazilië. Deze benchmark wordt toegelicht in overweging 158.

(141)

In zijn opmerkingen van 18 maart 2019 heeft een producent-exporteur aangevoerd dat verbruiksgoederen niet dienen te worden opgenomen in de productiefactoren voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, omdat artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening betrekking heeft op grondstoffen en energie en niet op verbruiksgoederen.

(142)

In de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie betoogd dat verbruiksgoederen binnen het toepassingsgebied van artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening vallen, omdat die bepaling betrekking heeft op alle productie- en verkoopkosten — zonder enige uitzondering — die nodig zijn voor de berekening van de normale waarde. Artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening daarentegen verduidelijkt het begrip “verstoringen van betekenis” die aanleiding geven tot de toepassing van de bepalingen voor de vaststelling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, maar bevat wel een vermelding van gerapporteerde prijzen en kosten (met inbegrip van, maar niet beperkt tot, grondstoffen en energie) in deze verschillende context. De Commissie was derhalve van oordeel dat alle productie- en verkoopkosten, waaronder die van verbruiksgoederen, en ongeacht hun aandeel in de totale productiekosten, moeten worden gerapporteerd door producenten-exporteurs en in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de normale waarde. Derhalve heeft de Commissie dit argument afgewezen.

(143)

In de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie op basis van het besluit om Brazilië als representatief land te gebruiken, de belanghebbenden ervan in kennis gesteld dat zij de GTA zou gebruiken voor het vaststellen van niet-verstoorde kosten van de productiefactoren, de IAO-statistieken en andere openbaar beschikbare bronnen voor het vaststellen van niet-verstoorde arbeidskosten (69), en de door geselecteerde Braziliaanse leveranciers in rekening gebrachte tarieven voor elektriciteit, aardgas en water voor het vaststellen van niet-verstoorde kosten van die soorten energie.

(144)

De Commissie heeft de belanghebbenden er ook van in kennis gesteld dat zij voor de vaststelling van de niet-verstoorde VAA-kosten en de winst gebruik zou maken van de financiële gegevens van de IochpeMaxion-groep, met name van de in Brazilië gevestigde moedermaatschappij, waarvoor gedetailleerde gegevens beschikbaar waren in de afzonderlijke en geconsolideerde jaarrekeningen voor het per 31 december 2018 afgesloten boekjaar en het rapport van de onafhankelijke auditor (70) van de groep.

(145)

Na de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie geen verdere opmerkingen over de bronnen voor niet-verstoorde kosten en benchmarks ontvangen. Derhalve werden de in de overwegingen 143 en 144 vermelde bronnen voorlopig bevestigd.

3.2.4.   Niet-verstoorde kosten en benchmarks

3.2.4.1.   Productiefactoren

(146)

Zoals reeds vermeld in overweging 29, heeft de Commissie in de mededeling van 6 maart 2019 getracht een initiële lijst van productiefactoren en bronnen op te stellen die zou kunnen worden gebruikt voor alle productiefactoren zoals materialen, energie en arbeid die door de producenten-exporteurs worden gebruikt bij de vervaardiging van het betrokken product.

(147)

De Commissie heeft naar aanleiding van de mededeling van 6 maart 2019 of de mededeling van 16 april 2019 geen opmerkingen ontvangen over de lijst van productiefactoren.

(148)

In de mededeling van 16 april 2019 heeft de Commissie op basis van de informatie die zij van belanghebbenden heeft ontvangen, een lijst opgesteld van 60 mogelijke GS-codes die overeenstemmen met de productiefactoren die worden ingezet bij de vervaardiging van het betrokken product.

(149)

Na de controlebezoeken bij de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie vervolgens een definitieve lijst van productiefactoren en overeenkomstige GS-codes opgesteld.

(150)

Op basis van alle door de belanghebbenden verstrekte en tijdens de controlebezoeken verzamelde informatie zijn, waar van toepassing, de volgende productiefactoren en GS-codes vastgesteld:

Tabel 1

Productiefactor

Code in de Braziliaanse tariefindeling

Niet-verstoorde waarde

Grondstoffen

Warmgewalste platte staalproducten, ongebeitst, met een breedte van 600 mm of meer en een dikte van

 

 

meer dan 10 mm;

7208 36

4,91 CNY/kg

4,75 mm maar niet meer dan 10 mm;

7208 37 00

4,86 CNY/kg

3 mm maar minder dan 4,75 mm;

7208 38

4,89 CNY/kg

minder dan 3 mm

7208 39

4,57 CNY/kg

Profielstaal

 

 

profielen

[n.v.t.]

5,06 CNY/kg

Verf

 

 

op basis van polyesters;

3208 10

42,87 CNY/kg

op basis van acryl- of vinylpolymeren;

3208 20

42,12 CNY/kg

andere;

3208 90

54,65 CNY/kg

epoxyharsen

3907 30

28,70 CNY/kg

Lasdraad

 

 

draad van roestvrij staal;

7217 30

12,51 CNY/kg

draad van siliciummangaanstaal;

7229 20 00

9,73 CNY/kg

draad van ander gelegeerd staal

7229 90 00

21,74 CNY/kg

Ventiel

8481 30 00

10,30 CNY/stk

Gassen

 

 

vloeibaar gemaakt propaan;

2711 12

3,73 CNY/kg

argon;

2804 21

n.v.t. (zie overwegingen 153 en 154)

stikstof;

2804 30 00

10,86 CNY/m3

zuurstof;

2804 40 00

6,69 CNY/m3

koolstofdioxide

2811 21 00

24,76 CNY/kg

Andere chemische producten

 

 

zoutzuur;

2806 10

1,68 CNY/kg

bijtende soda;

2815 12 00

2,41 CNY/kg

Dinatriumcarbonaat;

2836 20

1,45 CNY/kg

melkzuur;

2918 11 00

21,22 CNY/kg

Natriumwaterstofcarbonaat;

3402 19 00

15,03 CNY/kg

smeermiddelen;

3403 19 00

44,54 CNY/kg

preparaten voor beitsen van metalen;

3810 10

66,46 CNY/kg

verdunners;

3814 00

40,26 CNY/kg

natriumnitraat;

3815 90

74,48 CNY/kg

polyacrylamide

3906 90

17,74 CNY/kg

Arbeid

Arbeidskosten in de productiesector

[n.v.t.]

34,53 CNY/uur

Energie

Elektriciteit

[n.v.t.]

0,69 — 1,01 CNY/kWh

Aardgas

[n.v.t.]

3,42 — 4,03 CNY/m3

Water

[n.v.t.]

181,92 CNY/maand of 35,41 — 70,67 CNY/ton

Houtpellets

4401 31 00

0,65 CNY/kg

Bijproduct/afval

Afval van staal in de vorm van draaisel, krullen, spanen, slijpsel, zaagsel, vijlsel,

en afval van het stampen of stansen, ook indien in pakketten

7204 41 00

1,70 CNY/kg

a)   Grondstoffen en afval

(151)

Tijdens de controlebezoeken heeft de Commissie de bij de vervaardiging van het betrokken product gebruikte grondstoffen en het daarbij gegenereerde staalschroot gecontroleerd.

(152)

Voor alle grondstoffen met uitzondering van profielstaal is de Commissie, bij gebrek aan informatie over de markt van het representatieve land, uitgegaan van invoerprijzen. Een invoerprijs in het representatieve land werd vastgesteld als een gewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen van de invoer uit alle derde landen met uitzondering van de VRC. De Commissie heeft besloten de invoer uit de VRC in het representatieve land uit te sluiten, aangezien zij in overweging 112 tot de conclusie komt dat het niet passend is om de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC te gebruiken wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening. Aangezien er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat dezelfde verstoringen niet gelijkelijk gevolgen voor de voor de uitvoer bestemde producten hebben, was de Commissie van mening dat dezelfde verstoringen gevolgen hebben gehad voor de uitvoerprijzen. In werkelijkheid blijkt dat de invoerprijzen van veel van de door de VRC naar Brazilië uitgevoerde grondstoffen lager zijn dan die van andere invoer. Na de uitsluiting van de VRC bleef de invoer uit andere derde landen representateif, aangezien die 40 % tot 100 % van de totale invoer in Brazilië uitmaakte.

(153)

De Commissie heeft vastgesteld dat de hoeveelheid van de invoer van argon in Brazilië verwaarloosbaar was en dat de benchmark derhalve niet als betrouwbaar kon worden beschouwd. Met betrekking tot staalschroot heeft de Commissie vastgesteld dat de prijs bij invoer in Brazilië aanzienlijk hoger was dan de invoerprijs van warmgewalste platte staalproducten, om welke reden de invoerprijs van staalschroot evenees onbetrouwbaar werd geacht.

(154)

Aangezien de werkelijke kosten voor argon voor de medewerkende producent-exporteur in het onderzoektijdvak een verwaarloosbaar deel uitmaakten van de totale grondstofkosten (minder dan 0,005 %), en geen invloed hadden op de berekening van de dumpingmarge, ongeacht de bron die zou worden gebruikt om deze te vervangen, heeft de Commissie besloten deze kosten op te nemen in de algemene productiekosten.

(155)

Om de niet-verstoorde prijs van staalschroot vast te stellen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van Braziliaanse uitvoerstatistieken. Voor de berekening van de uitvoerprijs van staalschroot is overweging 152 van overeenkomstige toepassing. Bovendien heeft de Commissie opgemerkt dat er geen staalschroot uit Brazilië naar de Volksrepubliek China is uitgevoerd.

(156)

Teneinde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening de niet-verstoorde prijs van grondstoffen vast te stellen zoals afgeleverd aan de poort van de fabriek van de producent-exporteur, heeft de Commissie bij de invoerprijs de kosten van internationaal vervoer en de verzekeringskosten (71) opgeteld, het invoerrecht van het representatieve land toegepast en er kosten van binnenlands vervoer bij opgeteld. De kosten van internationaal en binnenlands vervoer voor alle grondstoffen en de verzekeringskosten werden geschat aan de hand van de door de medewerkende producent-exporteur verstrekte gecontroleerde gegevens.

(157)

Wanneer de uitvoerprijs (72) is gebruikt om de niet-verstoorde prijs van een grondstof vast te stellen, zijn er geen verdere correcties op de gegevens van de GTA toegepast. De Commissie was van oordeel dat in de kosten van vervoer tussen een Braziliaanse leverancier en een internationale haven de kosten van vervoer tussen die leverancier en zijn Braziliaanse afnemer waren weergegeven. De prijs uit de GTA kon derhalve worden aanvaard als de prijs van een grondstof zoals afgeleverd aan de poort van de fabriek van de producent-exporteur.

(158)

Om de in de overwegingen 137 tot en met 140 uiteengezette redenen heeft de Commissie een internationale benchmarkt gehanteerd om de niet-verstoorde kosten van profielstaal vast te stellen. De gehanteerde niet-verstoorde internationale benchmark die is gehanteerd, is de Latijns-Amerikaanse prijs af-fabriek van bouwprofielen en -balken. (73) Deze benchmark werd niet-verstoord geacht omdat hij wegens het feit dat hij was gebaseerd op een rekenkundig gemiddelde van de in Brazilië en Mexico vastgestelde transactiewaarden, werd geacht voor dit gebied concurrerende marktvoorwaarden te weerspiegelen. Deze benchmark liet prijzen zien die in het onderzoektijdvak varieerden tussen 4,55 CNY/kg en 5,61 CNY/kg.

(159)

Van sommige grondstoffen kon de medewerkende producent-exporteur de verbruikshoeveelheid niet vaststellen in zijn administratie. De werkelijke kosten van deze grondstoffen maakten een verwaarloosbaar deel van de totale werkelijke productiekosten uit, namelijk minder dan 0,5 %. Die kosten zijn opgenomen in de algemene productiekosten, zoals toegelicht in overweging 169.

b)   Arbeid

(160)

Om de benchmark voor arbeidskosten vast te stellen, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de IAO-statistieken, samen met openbaar beschikbare informatie over de extra arbeidskosten die een werkgever in Brazilië maakt.

(161)

De IAO-statistieken (74) bevatten gegevens over de gemiddelde wekelijkse werkelijk gewerkte uren per werknemer en het maandloon van werknemers in de industriesector tijdens het onderzoektijdvak. Aan de hand van deze gegevens heeft de Commissie een uurloon in de industriesector berekend, waarbij de extra arbeidsgerelateerde kosten (75) (door de werkgever betaalde socialezekerheids- en werkloosheidsbijdragen) zijn opgeteld.

c)   Elektriciteit

(162)

De elektriciteitsprijs die in rekening wordt gebracht door één van de grootste elektriciteitsleveranciers in Brazilië, de onderneming EDP Brasil, was eenvoudig te raadplegen (76). De informatie was gedetailleerd genoeg om de door industriële gebruikers betaalde prijs voor elektriciteit en de prijs voor het gebruik van het distributiesysteem (modalidade tarifaria azul) vast te stellen.

(163)

Opgemerkt zij dat de regelgevende autoriteit, Agência Nacional de Energia Elétrica (77) (“ANEEL”), de elektriciteitsleveranciers in Brazilië verplicht hun tarieven met een bepaald percentage te verhogen om het elektriciteitsverbruik in het land te reguleren. ANEEL hanteert een vlaggensysteem (78) (groen, geel, rood 1, rood 2) om aan te geven of de elektriciteitsprijs moet worden gehandhaafd zoals voorgesteld door de leverancier (groen) dan wel verhoogd met 0,010 BRL/kWh (geel), 0,030 BRL/kWh (rood 1), of 0,050 BRL/kWh (rood 2). De vlaggen worden maandelijks door ANEEL gepubliceerd en waren voor het onderzoektijdvak eenvoudig te raadplegen op de website van EDP Brasil (79). Bij de vaststelling van de niet-verstoorde elektriciteitskosten heeft de Commissie rekening gehouden met de vlaggen die in het onderzoektijdvak zijn gebruikt en de prijs dienovereenkomstig aangepast.

(164)

De niet-verstoorde elektriciteitskosten in tabel 1 worden weergegeven als een bandbreedte aangezien er voor individuele verbruikers verschillende tarieven van toepassing, afhankelijk van hun verbruik.

d)   Aardgas en houtpellets

(165)

De producenten-exporteurs hebben aardgas en houtpellets gebruikt om warmte te produceren. De gemiddelde aardgasprijs voor industriële gebruikers in Brazilië in het onderzoektijdvak was eenvoudig te raadplegen in een maandelijkse publicatie van het Braziliaanse ministerie van Mijnbouw en Energie (80). De niet-verstoorde kosten van houtpellets zijn vastgesteld op basis van de prijs bij invoer in Brazilië, zoals toegelicht in overweging 152.

(166)

De niet-verstoorde kosten van aardgas in tabel 1 worden weergegeven als een bandbreedte, aangezien er voor individuele verbruikers verschillende tarieven van toepassing zijn, afhankelijk van hun verbruik.

e)   Water

(167)

Het watertarief — zoals aangerekend door de onderneming Sabesp, die in de staat São Paulo verantwoordelijk is voor de watervoorziening en de afvalwaterverzameling en -behandeling — was eenvoudig te raadplegen. De informatie bevatte gedetailleerde gegevens over de tarieven (81) die in 2018 voor industriële gebruikers golden voor verschillende subregio’s en gemeenten van de staat São Paulo (82). De Commissie heeft de niet-verstoorde kosten voor water en afvalwaterverzameling vastgesteld op basis van het tarief dat in het onderzoektijdvak van toepassing was op de industriële afnemers in de agglomeratie.

(168)

De niet-verstoorde kosten van water in tabel 1 worden weergegeven als een bandbreedte, aangezien er voor individuele verbruikers verschillende tarieven van toepassing, afhankelijk van hun verbruik.

3.2.4.2.   Algemene productiekosten, VAA-kosten en winst

(169)

De algemene productiekosten van de medewerkende producent-exporteur werden verhoogd met de kosten van grondstoffen waarvan de verbruikshoeveelheid niet kon worden vastgesteld in de administratie van de producent-exporteur en met de kosten van argon zoals toegelicht in de overwegingen 153 en 154, en vervolgens uitgedrukt als een deel van de werkelijke productiekosten van de medewerkende producent-exporteur. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten.

(170)

Voor de VAA-kosten en de winstmarge heeft de Commissie gebruikgemaakt van de financiële gegevens van de in Brazilië gevestigde moedermaatschappij van de Iochupe Maxion group, aangezien de moedermaatschappij in Brazilië is gevestigd en een producent van het betrokken product is (83), en zoals aangekondigd in de nota van 16 april 2019.

(171)

Bij de berekening van de VAA-kosten heeft de Commissie geen rekening gehouden met de post “aandeel in de winst (het verlies) van dochterondernemingen” aangezien dergelijke kosten (of inkomsten) geen verband hielden met het betrokken product en specifiek waren voor de internationale structuur van de groep. In 2018 heeft de moedermaatschappij een aandeel in de winst van de dochterondernemingen ontvangen. De correctie heeft geresulteerd in een hoger percentage van de VAA-kosten, maar een lager percentage van de winst. In totaal had deze correctie geen invloed op het niveau van de VAA-kosten en de winst als geheel.

3.2.4.3.   Berekening van de normale waarde

(172)

Om de door berekening vastgestelde normale waarde te bepalen, heeft de Commissie de volgende stappen ondernomen.

(173)

Ten eerste heeft de Commissie de niet-verstoorde productiekosten vastgesteld. Zij heeft de niet-verstoorde kosten per eenheid toegepast op het werkelijke verbruik van de individuele productiefactoren van de medewerkende producent-exporteur.

(174)

Ten tweede heeft de Commissie de niet-verstoorde productiekosten verhoogd door er de algemene productiekosten bij op te tellen die zijn vastgesteld zoals beschreven in overweging 169, teneinde de niet-verstoorde productiekosten te bepalen.

(175)

Ten slotte heeft de Commissie de in de overwegingen 170 en 171 toegelichte VAA-kosten en de winst van de moedermaatschappij van de groep IochpeMaxion toegepast op de productiekosten die zijn vastgesteld zoals beschreven in overweging 174.

(176)

De VAA-kosten, uitgedrukt als percentage van de kosten van de verkochte goederen (“KVG”) en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroegen 11,21 %.

(177)

De winst, uitgedrukt als percentage van de KVG en toegepast op de niet-verstoorde productiekosten, bedroeg 5,06 %.

(178)

Op basis daarvan heeft de Commissie de normale waarde per productsoort af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening. Aangezien slechts één producent-exporteur overbleef in de steekproef, heeft de Commissie de normale waarde per productsoort alleen voor deze producent-exporteur berekend.

3.3.   Uitvoerprijs

(179)

De producent-exporteur in kwestie voerde rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. Daarom was de uitvoerprijs de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

3.4.   Vergelijking

(180)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.

(181)

Waar dat voor een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op basis van de werkelijke cijfers van de medewerkende onderneming werden correcties toegepast voor kosten in verband met laden en lossen en binnenlands vervoer, verpakkingskosten, kredietkosten en bankkosten.

3.4.1.   Dumpingmarge

(182)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening heeft de Commissie voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producent-exporteur de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product.

(183)

Op basis daarvan is de voorlopige gewogen gemiddelde dumpingmarge, uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge (%)

Xingmin Intelligent Transportation Systems Co., Ltd.

69,4

Tangshan Xingmin Wheels Co., Ltd

69,4

Xianning Xingmin Wheels Co., Ltd

69,4

(184)

Zoals toegelicht in overweging 18 werd de steekproef als gevolg van de niet-medewerking van twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en de uitsluiting van een andere producent-exporteur wegens de beperking van de productomschrijving, gereduceerd tot slechts één onderneming, namelijk de Xingmin-groep. Derhalve was het niet mogelijk om overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening een gewogen gemiddelde dumpingmarge vast te stellen voor de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs. Gelet op het gebrek aan medewerking van de steekproef en het gebrek aan tijd om in dit late stadium een nieuwe steekproef samen te stellen, heeft de Commissie besloten op grond van artikel 17, lid 4, en artikel 18 van de basisverordening de beste beschikbare gegevens met betrekking tot de steekproef te gebruiken.

(185)

Op basis hiervan heeft de Commissie ten aanzien van de niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs bij wijze van uitzondering besloten de dumpingmarge op hetzelfde niveau vast te stellen als de enige overblijvende in de steekproef opgenomen producent-exporteur. Zij was immers van oordeel dat het mislukken van de steekproef ook was veroorzaakt door de uitsluiting van bepaalde productsoorten die, met de daarmee gepaard gaande uitsluiting van één van de twee medewerkende producenten-exporteurs die nog in de steekproef waren opgenomen, rechtstreekse gevolgen had voor de steekproef. De Commissie heeft ook rekening gehouden met het feit dat de overblijvende onderneming in de steekproef ongeveer 20 % van de invoer van het betrokken product vertegenwoordigde en een breed scala van productsoorten naar de Unie uitvoerde.

(186)

Voor alle andere producenten-exporteurs heeft de Commissie besloten om de residuele dumpingmarge te baseren op het niveau dat overeenkomt met de gewogen gemiddelde dumpingmarge die in de in de steekproef opgenomen onderneming is vastgesteld voor de acht productsoorten met de hoogste individuele dumpingmarges. De hoeveelheid van de uitvoer van deze productsoorten vertegenwoordigde ongeveer 29 % van het totale door de betrokken onderneming naar de Unie uitgevoerde hoeveelheid, wat als voldoende representatief wordt beschouwd.

(187)

De voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, zijn als volgt:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge (%)

Xingmin Intelligent Transportation Systems Co., Ltd.

69,4

Tangshan Xingmin Wheels Co., Ltd

69,4

Xianning Xingmin Wheels Co., Ltd

69,4

Andere medewerkende ondernemingen

69,4

Alle andere ondernemingen

80,1

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(188)

Het soortgelijke product werd tijdens het onderzoektijdvak vervaardigd door elf producenten in de Unie. Zij vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(189)

De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 35 miljoen stalen wielen. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van EUWA, die zijn getoetst en, in voorkomend geval, zijn bijgewerkt aan de hand van de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Zoals aangegeven in overweging 8, bestond de steekproef uit drie producenten in de Unie die meer dan 35 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden.

4.2.   Markt en verbruik in de Unie

(190)

De markt voor stalen wielen omvat een verscheidenheid aan productsoorten, met name afhankelijk van het type voertuig waarop zij worden bevestigd. Deze productsoorten variëren voornamelijk in omvang, waarbij kleinere maten bstemd zijn voor personenauto’s en grotere diameters voor zware vrachtwagens en motorvoertuigen voor speciale doeleinden. Deze productsoorten worden door de industrie door de bedrijfstak gewoonlijk in twee categorieën ingedeeld: wielen voor personenauto’s (voor voertuigen met hoogstens 8 zitplaatsen) en wielen voor bedrijfsvoertuigen (alle andere). Al deze verschillende soorten hebben dezelfde fysieke basiskenmerken en gebruiksdoeleinden en worden derhalve voor het doel van dit onderzoek als één enkel product beschouwd.

(191)

Uit het onderzoek is gebleken dat zowel China als de producenten in de Unie actief zijn op het gebied van wielen van personenauto’s als op dat van wielen voor bedrijfsvoertuigen. Op basis van de door de klager verstrekte informatie bestond ongeveer 45 % van de Chinese invoer tijdens het OT uit wielen voor personenauto’s en 55 % uit wielen voor bedrijfsvoertuigen. In de Unie is ongeveer 65 % van de verkoop bestemd voor wielen van personenauto’s en 35 % voor wielen voor bedrijfsvoertuigen.

(192)

In de Unie worden stalen wielen via twee hoofdkanalen verkocht: hetzij rechtstreeks aan voertuigfabrikanten (OEM’s), hetzij aan onafhankelijke ondernemingen die SW ontwikkelen en voorzien van een merk, welke SW vervolgens aan groothandelaren of detailhandelaren worden verkocht. Hoewel de autoproducenten verlangen dat vrij strikte specificaties worden gerespecteerd, hebben alle wielen dezelfde of vergelijkbare kenmerken, ongeacht hun distributiekanaal, en vormen uiteindelijk alle SW-soorten één homogeen type. Het belangrijkste is dat er duidelijke onderlinge verbanden bestaan tussen de twee distributiekanalen, aangezien de prijzen van één distributiekanaal druk kunnen uitoefenen op het andere distributiekanaal.

(193)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van de hoeveelheid van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie plus de invoer uit alle derde landen.

(194)

Het verbruik in de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Verbruik in de Unie

 

2015

2016

2017

OT

Totaal verbruik in de Unie

(duizend stuks)

38 554

38 523

40 161

39 387

Index

100

100

104

102

Bron: EUWA, in de steekproef opgenomen producenten.

(195)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het verbruik in de Unie toe met 2 %.

4.3.   Invoer uit het betrokken land

(196)

De GS-codes ex 8708 70 10, ex 8708 70 99 en ex 8716 90 90 omvatten een breder productscala dan SW. Voorts is de enige beschikbare meeteenheid wat Eurostat aangaat het gewicht, wat niet noodzakelijk een adequate vergelijkbaarheid van de gegevens tussen de verschillende bronnen van invoer mogelijk maakt, gezien de verschillende soorten SW met een breed scala aan diameters met uiteenlopend gewicht, en mogelijk verschillende en/of veranderende productassortimenten (wielen voor personenauto’s en wielen voor bedrijfsvoertuigen, waaronder wielen voor trekkers en aanhangwagens). EUWA heeft deze kwestie aan de orde gesteld in haar klacht en naast de cijfers in de klacht ook haar eigen schattingen van de omvang van de invoer uit de VRC, Turkije en andere landen verstrekt, hetgeen is gecontroleerd door de Commissie. Op basis hiervan heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gesteld en hen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de verschillende gegevensbronnen, waaronder de schattingen van de invoerhoeveelheden die in de loop van het onderzoek door EUWA zijn verstrekt en de invoerhoeveelheden en -prijzen op basis van Eurostat-gegevens. Geen van de belanghebbenden heeft bezwaar gemaakt tegen de schattingen van de invoerhoeveelheden, die derhalve werden beschouwd als de beste beschikbare informatiebron. Hoewel EUWA twijfels heeft geuit over de door Eurostat verstrekte hoogte van de prijzen, heeft de Commissie zich bij gebrek aan andere beschikbare informatiebronnen gebaseerd op de gegevens van Eurostat om ten minste prijsontwikkelingen vast te stellen. De Commissie heeft evenwel gebruikgemaakt van de prijzen die zij van de in de steekproef opgenomen belanghebbenden had ontvangen om de prijsniveaus te vergelijken met het oog op de vaststelling van de prijsonderbiedings- en schademarge.

4.3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer uit de VRC

(197)

Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld door de hoeveelheden van de invoer te vergelijken met het verbruik in de Unie.

(198)

De invoer in de Unie uit de VRC heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Omvang van de invoer en marktaandeel

 

2015

2016

2017

OT

Omvang van de invoer uit de VRC

(duizend stuks)

1 007

1 257

1 963

2 093

Index

100

125

195

208

Marktaandeel

2,6 %

3,3 %

4,9 %

5,3 %

Index

100

125

187

204

Bron: EUWA.

(199)

De invoer uit de VRC en het marktaandeel ervan zijn in de beoordelingsperiode verdubbeld. De invoer is gestegen van ongeveer 1 miljoen tot 2 miljoen stuks, wat overeenkomt met een toename van het marktaandeel van 2,6 % tot 5,3 % in het onderzoektijdvak. De invoer uit de VRC bedroeg in het OT ongeveer 25 % van de totale invoer. Er zij op gewezen dat, op basis van de beschikbare gegevens, de Chinese invoer zowel betrekking had op wielen voor personenauto’s als op wielen voor bedrijfsvoertuigen en dat deze invoer voor beide soorten steeg, maar dat de stijging veel groter was voor de wielsoorten voor personenauto’s.

4.3.2.   Prijzen van de invoer uit de VRC en prijsonderbieding

(200)

Zoals in overweging 196 is uiteengezet, heeft de Commissie de ontwikkeling van de invoerprijzen vastgesteld op basis van de gegevens van Eurostat zoals door de Commissie in de loop van het onderzoek aan de partijen is meegedeeld. Hoewel de gegevens van Eurostat geen precies beeld gaven van de absolute omvang van de invoer — en dus van de prijzen per eenheid — vormden zij evenwel de enige beschikbare bron van informatie om op zijn minst prijsontwikkelingen vast te stellen. De onderstaande gegevens werden daarom in die context beschouwd en dus niet gebruikt om prijsniveaus te vergelijken.

(201)

De prijs van de invoer in de Unie uit de VRC heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 4

Invoerprijzen (EUR/kilo)

 

2015

2016

2017

OT

VRC

2,04

1,90

1,85

1,90

Index

100

93

91

93

Bron: Eurostat.

(202)

De prijzen bij invoer uit de VRC zijn in de beoordelingsperiode gemiddeld met 7 % gedaald.

(203)

De Commissie heeft ook de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

de gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort van de invoer die door de in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producent aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werden berekend (84), op cif-basis, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer, en

de overeenkomstige gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werden gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek.

(204)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Daaruit bleek een aanzienlijke prijsonderbiedingsmarge, variërend van 8,7 % tot 42,6 %, wat leidde tot een gewogen gemiddelde marge van 26,2 % voor de medewerkende exporteur.

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.4.1.   Algemene opmerkingen

(205)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(206)

Zoals in overweging 8 vermeld, is voor de vaststelling van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

(207)

Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van gegevens in de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van EUWA. Deze gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie, maar werden waar nodig bijgewerkt na de controles bij de in de steekproef opgenomen producenten van de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren geëvalueerd op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide reeksen gegevens bleken representatief te zijn voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(208)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoophoeveelheid, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarges.

(209)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, gemiddelde arbeidskosten, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.4.2.   Macro-economische indicatoren

4.4.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(210)

De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2015

2016

2017

OT

Geproduceerde hoeveelheid

(duizend stuks)

36 399

35 252

36 860

34 999

Index

100

97

101

96

Productiecapaciteit

(duizend stuks)

52 050

52 226

52 744

52 289

Index

100

100

101

100

Bezettingsgraad

69,9 %

67,5 %

69,9 %

66,9 %

Index

100

97

100

96

Bron: EUWA, in de steekproef opgenomen producenten.

(211)

De totale productie van de bedrijfstak van de Unie fluctueerde maar is in de beoordelingsperiode met 4 % gedaald. Aangezien de productiecapaciteit bijna op hetzelfde niveau gehandhaafd gedurende de beoordelingsperiode, is de bezettingsgraad gedaald van 69,9 % tot 66,9 %.

4.4.2.2.   Verkoophoeveelheid en marktaandeel

(212)

De verkoophoeveelheden en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Verkoophoeveelheden en marktaandeel

 

2015

2016

2017

OT

Totale verkoophoeveelheid op de markt van de Unie (duizend stuks)

32 731

32 299

32 581

31 451

Index

100

99

100

96

Marktaandeel

84,9 %

83,8 %

81,1 %

79,8 %

Index

100

99

96

94

Bron: EUWA, in de steekproef opgenomen producenten.

(213)

De verkoophoeveelheid van de bedrijfstak van de Unie is in de beoordelingsperiode met 4 % gedaald, terwijl de invoer uit de VRC is verdubbeld. Daardoor is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode gedaald met 6 % (van 84,9 % tot 79,8 %).

4.4.2.3.   Groei

(214)

De bovenstaande cijfers met betrekking tot productie, verkoop, omvang en marktaandeel laten zien dat de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode niet in staat was te groeien, noch in absolute termen, noch wat betreft het verbruik.

4.4.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(215)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2015

2016

2017

OT

Aantal werknemers

2 970

2 949

2 947

2 985

Index

100

99

99

100

Productiviteit (duizend stuks/werknemer)

12,3

12,0

12,4

11,6

Index

100

98

102

95

Bron: EUWA, in de steekproef opgenomen producenten.

(216)

Tijdens de beoordelingsperiode is de werkgelegenheid in de Unie stabiel gebleven. De groei van het verbruik hield zelfs geen gelijke tred met de groei van de werkgelegenheid, aangezien de verkoop- en productiehoeveelheden daalden. Aangezien de productie met 4 % is gedaald, is de productiviteit van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 5 % gedaald.

4.4.2.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(217)

Alle dumpingmarges lagen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien de omvang en de prijzen van de invoer uit de VRC.

(218)

Dit is het eerste antidumpingonderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke dumping in het verleden vast te stellen.

4.4.3.   Micro-economische indicatoren

4.4.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(219)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Gemiddelde verkoopprijzen in de Unie (EUR)

 

2015

2016

2017

OT

Gemiddelde verkoopprijs af fabriek per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers

15,3

15,8

18,0

18,4

Index

100

104

118

121

Productiekosten per eenheid

14,4

14,3

17,1

18,5

Index

100

99

118

128

Bron: In de steekproef opgenomen producenten.

(220)

Terwijl de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 28 % zijn gestegen, voornamelijk als gevolg van een sterke stijging van de kosten van warmgewalste platte staalproducten, een belangrijke grondstof, stegen de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie tijdens het OT met slechts 21 %. Hieruit blijkt de ernstige prijsdruk die de sterk stijgende invoer van het betrokken product heeft veroorzaakt. Zoals hieronder in punt 4.4.3.4 wordt toegelicht, had dit aanzienlijke gevolgen voor de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie, die in het onderzoektijdvak verliesgevend werd.

4.4.3.2.   Arbeidskosten

(221)

De gemiddelde arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (EUR)

 

2015

2016

2017

OT

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer

51 975

48 466

51 577

53 484

Index

100

93

99

103

Bron: In de steekproef opgenomen producenten.

(222)

De gemiddelde arbeidskosten per werknemer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie zijn tussen 2015 en het eind van het onderzoektijdvak licht toegenomen met 3 %. De arbeidskosten zijn vooral in 2017 gestegen als gevolg van een wetswijziging in de lidstaat van één van de in de steekproef opgenomen producenten.

4.4.3.3.   Voorraden

(223)

De voorraden van de producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Voorraden

 

2015

2016

2017

OT

Eindvoorraden (duizend stuks)

2 327

1 845

2 155

1 631

Index

100

79

93

70

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie

6,4 %

5,2 %

5,8 %

4,7 %

Index

100

82

91

73

Bron: EUWA, in de steekproef opgenomen producenten.

(224)

Voorraden kunnen niet als een relevante schade-indicator worden beschouwd omdat stalen wielen veelal op bestelling worden geproduceerd; de voorraad op een bepaald tijdstip bestaat meestal uit goederen die reeds zijn verkocht maar nog niet zijn geleverd. Daarom worden de ontwikkelingen van de voorraden alleen ter informatie gegeven.

(225)

De eindvoorraden zijn in de beoordelingsperiode in totaal met 30 % gedaald. De eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie zijn iets teruggelopen, namelijk van 6,4 % in 2015 tot 4,7 % in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 27 %.

4.4.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(226)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2015

2016

2017

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

2,3 %

7,1 %

3,5 %

-1,1 %

Index

100

309

153

-49

Kasstroom (EUR)

7,9 %

11,9 %

4,3 %

6,1 %

Index

100

151

54

78

Investeringen (000 EUR)

7 326

6 830

9 990

13 713

Index

100

93

136

187

Rendement van investeringen

16,1 %

48,6 %

24,7 %

-5,5 %

Index

100

301

153

-34

Bron: In de steekproef opgenomen producenten.

(227)

De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet. De winstgevendheid was wisselvallig tijdens de beoordelingsperiode, maar vertoonde vanaf 2016 een dalende trend en werd negatief tijdens de beoordelingsperiode.

(228)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De nettokasstroom gaf in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling te zien, hoewel de achteruitgang, met name aan het einde van het onderzoektijdvak, minder uitgesproken was dan de ontwikkeling van de winstgevendheid.

(229)

De investeringen zijn in de beoordelingsperiode toegenomen met 87 %. Bijna de helft van de investeringen ging naar het onderhoud van de productielijnen. Er werd echter ook aanzienlijk geïnvesteerd in nieuwe capaciteit in overeenstemming met de verwachte toename in de komende jaren van de vraag naar wielen met een grotere diameter, waarvoor extra machines en spuitinstallaties nodig zijn.

(230)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. Ondanks een stijging van de totale investeringen in 2016 gaf het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling te zien, hetgeen strookt met de eerder beschreven ontwikkelingen voor winstgevendheid en kasstroom.

4.4.4.   Conclusie inzake schade

(231)

In de beoordelingsperiode zijn de verkoopprijzen gestegen met 21 %, wat niet voldoende was om de stijging van de productiekosten (28 %) in het onderzoektijdvak te dekken. Het winstniveau van de bedrijfstak van de Unie van 2,3 % in 2015 sloeg om in verliezen (-1,1 %) tijdens het onderzoektijdvak. Deze ontwikkeling ging gepaard met een vergelijkbare daling van de kasstroom (-22 %) en het rendement van de investeringen (-134 %).

(232)

In de beoordelingsperiode is het productieniveau van de bedrijfstak van de Unie met 4 % gedaald, is ook de verkoophoeveelheid met 4 % gedaald en is het marktaandeel afgenomen van 84,9 % tot 79,8 %, terwijl het verbruik met 2 % is gestegen. Opgemerkt zij dat de VRC er in dezelfde periode in is geslaagd haar marktaandeel te verdubbelen. Door deze ontwikkelingen is de bedrijfstak van de Unie in een kwetsbare situatie terechtgekomen.

(233)

Slechts zeer weinig van de onderzochte indicatoren gaven in de beoordelingsperiode een positieve ontwikkeling te zien. De investeringen zijn met 87 % gestegen, maar deze investeringen betreffen hoofdzakelijk de vervanging en modernisering van machines. Ook zijn de voorraden tijdens de beoordelingsperiode gedaald, maar aangezien het product grotendeels wordt geproduceerd op verzoek, kan de daling van de voorraden niet worden beschouwd als een positieve ontwikkeling in dit geval.

(234)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(235)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit de VRC, niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en de ontwikkeling van de grondstofprijzen.

5.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(236)

De invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode met 108 % gestegen en het marktaandeel van deze invoer is ook verdubbeld. De toename van het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC was grotendeels verantwoordelijk voor de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie. Bovendien daalden de prijzen van de invoer uit de VRC gemiddeld met 7 % en onderboden zij, uitgaande van de beste beschikbare informatie, de prijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak met gemiddeld 26,2 %. De lage prijzen van de invoer uit de VRC hebben tijdens het onderzoektijdvak ook aanzienlijke prijsdruk uitgeoefend, waardoor de bedrijfstak van de Unie verliezen heeft geleden omdat hij zijn prijzen niet kon verhogen tot boven zijn productiekosten.

(237)

Uit de analyse van de schade-indicatoren in de overwegingen 186 tot en met 211 blijkt dat de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie erop achteruit is gegaan en dit samenvalt met een stijging van de invoer met dumping uit de VRC, tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden. De bedrijfstak van de Unie verloor marktaandeel aan goedkopere invoer met dumping uit de VRC, en sommige in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bevestigden ook het feit dat, zoals reeds is vastgesteld in het kader van het onderzoek naar de aluminium wielen (85), autofabrikanten nog steeds Chinese offertes als benchmark gebruiken om de prijzen onder druk te zetten. Dit heeft een aanzienlijke druk uitgeoefend op de prijzen in de Unie, waarin niet de kostenstijgingen konden worden doorberekend. De belangrijkste factoren hierbij zijn in dit geval de stijging van de invoer en de substantieel lage prijzen die werden vastgesteld. De prijsdruk die door de invoer met dumping uit de VRC werd uitgeoefend, verhinderde dat de bedrijfstak van de Unie de prijzen kon verhogen. Met name in 2017 en tijdens het onderzoektijdvak, toen de productiekosten per eenheid stegen als gevolg van de hogere staalprijzen, kon de bedrijfstak van de Unie deze kostenstijgingen niet volledig doorberekenen in zijn verkoopprijzen. Hierdoor verslechterden de prestatie-indicatoren van de bedrijfstak van de Unie, wat heeft geleid tot verliezen in het onderzoektijdvak.

(238)

Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de VRC aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(239)

De hoeveelheden van de invoer uit andere derde landen hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 12

Invoer uit derde landen

Land

 

2015

2016

2017

OT

Turkije

Hoeveelheid (duizend stuks)

3 433

3 450

3 557

3 793

Index

100

100

104

110

Marktaandeel

8,9 %

9,0 %

8,9 %

9,6 %

Index

100

101

100

108

Gemiddelde prijs (per kilo)

2,11

1,98

2,00

1,96

Index

100

94

95

93

Andere landen

Hoeveelheid (duizend stuks)

1 383

1 517

2 050

2 050

Index

100

110

148

148

Marktaandeel

3,6 %

3,9 %

5,1 %

5,2 %

Index

100

110

142

145

Gemiddelde prijs (per kilo)

2,85

2,69

2,77

2,85

Index

100

94

97

100

Bron: EUWA voor hoeveelheid, Eurostat voor prijsontwikkelingen.

(240)

Zelfs als de invoer uit Turkije in het onderzoektijdvak is toegenomen, was de ontwikkeling ervan veel minder uitgesproken dan die van de invoer uit de VRC.

(241)

De Turkse invoer won, in termen van volume, tijdens het OT driehonderzestigduizend eenheden, terwijl China de invoer in de Unie verdubbelde, die in dezelfde periode met één miljoen eenheden steeg. Als gevolg hiervan namen de Chinese marktaandelen toe met 2,7 procentpunten (van 2,6 % tot 5,3 %), terwijl de Turkse stijging bescheidener bleef (+0,7 procentpunten). Wat prijzen aangaat bieden de Eurostatgegevens zoals hierboven genoemd geen precieze basis voor een prijsvergelijking. EUWA heeft in haar klacht echter gegevens verstrekt waaruit bleek dat — uitgaande van zes representatieve wielsoorten — de Turkse prijzen substantieel hoger waren dan de Chinese, d.w.z. gemiddeld ongeveer 25 % hoger, hetgeen vergelijkbaar is met de in overweging 205 vastgestelde onderbiedingsmarge. Derhalve kan, op basis van het beschikbare bewijsmateriaal, de Turkse invoer niet worden geacht tegen schadeveroorzakende prijzen te hebben plaatsgevonden.

(242)

Samen genomen is de invoer uit de andere landen met 48 % gestegen tijdens de beoordelingsperiode en is het marktaandeel ervan gestegen van 3,6 % tot 5,2 %. Desondanks en op basis van de beschikbare informatie lagen de prijzen uit andere derde landen ongeveer 50 % hoger dan de Chinese dumpingprijzen.

(243)

Derhalve werd voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit andere derde landen dan de VRC niets afdoet aan het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

5.2.2.    Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

(244)

De omvang van de uitvoer van de producenten in de Unie heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 13

Uitvoerprestaties van de producenten in de Unie

 

2015

2016

2017

OT

Hoeveelheid van de uitvoer (duizend stuks)

1 003

1 156

1 401

1 371

Index

100

115

140

137

Gemiddelde prijs (EUR/stuk)

16,2

16,0

19,3

17,4

Index

100

99

119

108

Marktaandeel van de uitvoer

3,0 %

3,5 %

4,1 %

4,2 %

Index

100

116

139

140

Bron: EUWA (hoeveelheid), in de steekproef opgenomen producenten (prijzen).

(245)

Het aandeel van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie maakte in de beoordelingsperiode minder dan 3 % van zijn totale productie uit. Ook al is de uitvoer met 40 % gestegen, namelijk met ongeveer 300 000 stuks, vertegenwoordigt deze slechts een fractie van de daling van de productie. De Unie bleef de belangrijkste afzetmarkt voor de bedrijfstak van de Unie, goed voor 95,8 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak, en deze verkoop is in de beoordelingsperiode zowel in absolute cijfers als qua marktaandeel gedaald.

(246)

Derhalve wordt geconcludeerd dat deze uitvoer de door de invoer met dumping veroorzaakte schade ten hoogste enigszins heeft verlicht.

(247)

Bijgevolg werd voorlopig geconcludeerd dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie niet heeft bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

5.2.3.   Prijs van staal

(248)

In de klacht is vermeld dat de prijs van staal in de Unie in de beoordelingsperiode aanzienlijk was gestegen en dit werd bevestigd tijdens de controlebezoeken ten kantore van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De gemiddelde prijs van opgerold warmgewalst staal, zoals aangekocht door de in de steekproef opgenomen producenten, heeft zich zelfs als volgt ontwikkeld:

Tabel 14

Gemiddelde kostprijs van opgerold warmgewalst staal voor de productie van één wiel

 

2015

2016

2017

OT

Index

100

98

122

133

Bron: In de steekproef opgenomen producenten.

(249)

De gemiddelde kostprijs van opgerold warmgewalst staal voor de productie van één wiel is in de beoordelingsperiode met 33 % gestegen. Opgerold warmgewalst staal vertegenwoordigt ongeveer 50 % van de productiekosten. Onder normale omstandigheden zou de bedrijfstak dergelijke kostenstijgingen aan zijn afnemers doorberekenen, met name wanneer de winstgevendheid laag is. Onder de huidige omstandigheden — met grote en toenemende hoeveelheden abnormaal laaggeprijsde Chinese invoer — was de bedrijfstak van de Unie niet in staat om zijn verkoopprijzen dienovereenkomstig aan te passen.

(250)

Derhalve werd voorlopig geconcludeerd dat niet de stijging van de kosten van de grondstof een oorzaak van de schade was, maar veeleer het feit dat, zoals hierboven vastgesteld (zie overweging 249), de bedrijfstak van de Unie deze prijsstijging niet kon doorberekenen in zijn prijzen als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC, hetgeen tot de daling van de winstgevendheid heeft geleid.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(251)

In de beoordelingsperiode zijn de omvang van de invoer uit de VRC en het marktaandeel ervan aanzienlijk toegenomen, terwijl de prijzen uit de VRC gemiddeld met 9 % zijn gedaald. Belangrijker is dat de invoer met dumping uit de VRC de prijzen van de Unie voor dit prijsgevoelige product aanzienlijk onderbood. Voorts ondermijnde de prijsdruk van de invoer met dumping uit de VRC de verkoophoeveelheid en de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode, maar was deze bijzonder schadelijk in 2017 en tijdens het onderzoektijdvak, toen de kosten stegen. Deze druk heeft in het onderzoektijdvak tot ernstige verliezen op het gebied van productie, verkoop en winstgevendheid geleid.

(252)

Op basis van de analyse in de overwegingen 236 tot en met 250 heeft de Commissie in dit stadium geconcludeerd dat geen van de andere factoren — afzonderlijk of gezamenlijk beschouwd — iets afdoet aan het oorzakelijke verband tussen de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft ondervonden en de invoer met dumping uit de VRC.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(253)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of zij duidelijk kon concluderen dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schade veroorzakende dumping. Het belang van de Unie werd vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs, gebruikers en andere relevante marktdeelnemers.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(254)

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade lijdt wegens de gevolgen van de invoer met dumping, die heeft geleid tot een neerwaartse druk op de prijzen, tot een aanzienlijk verlies aan marktaandeel en tot verliezen in het onderzoektijdvak, zoals uiteengezet in de punten 4 en 5 hierboven.

(255)

Naar verwachting zal de bedrijfstak van de Unie voordeel hebben bij maatregelen, die een verdere toename van invoer met zeer lage prijzen uit de VRC waarschijnlijk zullen voorkomen. Indien geen maatregelen worden ingesteld, wordt verwacht dat deze invoer zal worden voortgezet en zelfs zal toenemen, met verdere schade voor de bedrijfstak van de Unie tot gevolg.

6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs en gebruikers

(256)

Bij de inleiding van de procedure is contact opgenomen met 72 importeurs, gebruikers en hun verenigingen.

(257)

Slechts twee importeurs hebben een antwoord gestuurd in het kader van de steekproef. Uiteindelijk hebben beiden echter geweigerd verder aan het onderzoek mee te werken, waardoor de Commissie kon geen medewerking van importeurs heeft kunnen verkrijgen.

(258)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden aan de twee groepen autofabrikanten die zich na de inleiding van de procedure hadden gemeld, maar geen van hen heeft opmerkingen gemaakt of de vragenlijst ingevuld teruggestuurd.

(259)

Uit het onderzoek is gebleken dat het effect van de maatregelen op stalen wielen beperkt is voor autofabrikanten. Deze conclusie vloeit voort uit de raming van een in de steekproef opgenomen producent van de Unie, volgens welke een volledige set stalen wielen ongeveer 0,6 % van de totale productiekosten van een kleine personenauto of 0,7 % van de productiekosten van een vrachtwagen uitmaakt (86). Het dossier bevat geen andere informatie waaruit blijkt dat de maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen voor de gebruikers zouden hebben die zwaarder wegen dan de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie. Dezelfde conclusie werd getrokken in het laatste onderzoek naar een gelijksoortig product (87).

6.3.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(260)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om te besluiten dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

7.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(261)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

7.1.   Schadeopheffend prijsniveau (schademarge)

(262)

Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie eerst de hoogte van het recht vastgesteld die nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(263)

In dit geval zou de schade worden weggenomen indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken, met inbegrip van de kosten die voortvloeien uit multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen waarbij de Unie partij is, en uit de in bijlage Ibis bij de basisverordening vermelde IAO-verdragen, en een redelijke winst te boeken (“nagestreefde winst”).

(264)

Uit hoofde van artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening is de minimale streefwinst op 6 % vastgesteld. Ter vaststelling van de streefwinst heeft de Commissie, overeenkomstig dat artikel, rekening gehouden met de volgende factoren: de mate van winstgevendheid vóór de toename van de invoer uit de VRC, de mate van winstgevendheid die vereist is ter dekking van alle kosten en investeringen, de kosten voor onderzoek en ontwikkeling (O & O) en innovatie, alsmede de onder normale mededingingsvoorwaarden te verwachten mate van winstgevendheid.

(265)

Zoals aangegeven in tabel 3 is de invoer uit de VRC voortdurend gestegen in de beoordelingsperiode. Geen van deze jaren zou derhalve in aanmerking kunnen worden genomen met het oog op de vaststelling van een nagestreefde winst overeenkomst artikel 7, lid 2 quater, van de basisverordening. Bovendien heeft geen van de in de steekproef opgenomen producenten een met bewijsmateriaal onderbouwde opmerking betreffende gederfde investeringen of O & O- en innovatiekosten ingediend. In het licht van de bovenstaande feiten heeft de Commissie gebruikgemaakt van de minimale nagestreefde winst van 6 %, die bij de werkelijke productiekosten van de bedrijfstak van de Unie is opgeteld om de geen schade veroorzakende prijs vast te stellen.

(266)

Aangezien geen opmerkingen overeenkomstig artikel 7, lid 2 quinquies, zijn ingediend met betrekking tot de huidige of toekomstige kosten die voortvloeien uit de multilaterale milieuovereenkomsten en de bijbehorende protocollen of de vermelde IAO-verdragen, zijn geen verdere kosten opgeteld bij de aldus vastgestelde geen schade veroorzakende prijs.

(267)

De Commissie heeft vervolgens het schade opheffende prijsniveau bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen producent-exporteur in de VRC te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer. De resulterende prijsbederfmarge bedroeg 50,3 %.

(268)

Het schadeopheffende prijsniveau voor “andere medewerkende ondernemingen” opgenomen in bijlage 1 was het gemiddelde van de steekproef, namelijk 50,3 %.

(269)

Het schadeopheffende prijsniveau voor “alle andere ondernemingen” wordt vastgesteld overeenkomstig de methode die is gebruikt voor de vaststelling van de residuele dumpingmarge, zoals toegelicht in overweging 185, door de gewogen gemiddelde prijsbederfmarge te berekenen die in de in de steekproef opgenomen onderneming is geconstateerd voor de acht productsoorten met de hoogste individuele prijsbederfmarges. Deze productsoorten vertegenwoordigden 15 % van de invoer van de medewerkende Chinese exporteur. De resulterende residuele prijsbederfmarge bedroeg 66,4 %.

7.2.   Voorlopige maatregelen

(270)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(271)

Er moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld op stalen wielen van oorsprong uit de VRC, in overeenstemming met de regel van het laagste recht uit artikel 7, lid 2, van de basisverordening. De Commissie heeft de schademarges en de dumpingmarges vergeleken en daarbij ook rekening gehouden met de in de overwegingen 18 en 184 beschreven omstandigheden. Het bedrag van de rechten moet worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, of van de schademarge indien deze lager is.

(272)

Gelet op het voorgaande moeten de voorlopige antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, worden vastgesteld als volgt:

Onderneming

Dumpingmarge (%)

Schademarge (%)

Voorlopig antidumpingrecht (%)

Xingmin Intelligent Transportation Systems Co., Ltd.

69,4

50,3

50,3

Tangshan Xingmin Wheels Co., Ltd

69,4

50,3

50,3

Xianning Xingmin Wheels Co., Ltd

69,4

50,3

50,3

Andere medewerkende ondernemingen

69,4

50,3

50,3

Alle andere ondernemingen

80,1

66,4

66,4

(273)

De bij deze verordening voor de afzonderlijke ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten zijn uitsluitend van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit de VRC en geproduceerd door de genoemde juridische entiteiten. Op het betrokken product dat is geproduceerd door andere ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die aan de specifiek genoemde ondernemingen zijn verbonden, is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt. Zij mogen niet worden onderworpen aan de individuele antidumpingrechten.

(274)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om verdere toepassing van deze individuele antidumpingrechten. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (88). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om het recht te genieten dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om het recht te genieten dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(275)

Om het gevaar van ontwijking als gevolg van het grote verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele antidumpingrechten te garanderen. De ondernemingen met individuele antidumpingrechten moeten een geldige handelsfactuur overleggen aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. Die factuur moet voldoen aan de voorschriften van artikel 1, lid 3. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat op “alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(276)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

(277)

Statistieken van SW worden vaak uitgedrukt in aantal stuks. De gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (89) bevat evenwel geen bijzondere maatstaf voor stalen wielen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat bij invoer niet alleen het gewicht in kg of ton, maar ook het aantal stuks van het betrokken product in de aangifte voor het vrije verkeer moet worden opgenomen. Het aantal stuks moet worden vermeld voor de Taric-codes 8708701080, 8708701085, 8708709920, 8708709980, 8716909095, en 8716909097.

8.   INFORMATIE OVER VOORLOPIGE MAATREGELEN

(278)

Overeenkomstig artikel 19 bis van de basisverordening heeft de Commissie de belanghebbenden op de hoogte gesteld van de voorgenomen instelling van voorlopige rechten. Deze informatie is ook gedeeld met het grote publiek op de website van DG TRADE. Belanghebbenden kregen drie werkdagen de tijd om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn medegedeeld.

(279)

Over de juistheid van de berekeningen zijn geen opmerkingen ontvangen.

9.   SLOTBEPALINGEN

(280)

Met het oog op een behoorlijk bestuur nodigt de Commissie de belanghebbenden uit binnen 15 dagen schriftelijk te reageren en/of binnen vijf dagen een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures aan te vragen.

(281)

De bevindingen betreffende de instelling van voorlopige rechten zijn voorlopig en kunnen in het definitieve stadium van het onderzoek worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op stalen wielen, al dan niet met toebehoren en al dan niet met banden, bestemd voor:

1)

aanhangwagentrekkers,

2)

motorvoertuigen voor het vervoer van personen en/of het vervoer van goederen,

3)

automobielen voor bijzondere doeleinden (bijvoorbeeld brandweerauto’s, sproeiauto’s),

4)

aanhangwagens of opleggers, zonder eigen beweegkracht, van aanhangwagentrekkers

van oorsprong uit de Volksrepubliek China, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8708 70 10, ex 8708 70 99, ex 8716 90 90 (Taric-codes 8708701080, 8708701085, 8708709920, 8708709980, 8716909095 en 8716909097) (“het betrokken product”).

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

1)

stalen wielen bestemd voor de industriële montage van motoculteurs, momenteel ingedeeld onder onderverdeling 8701 10,

2)

wielen voor quads voor gebruik op de weg,

3)

stervormige delen van wielen, uit één stuk gegoten, van staal,

4)

wielen voor motorvoertuigen die specifiek bestemd zijn voor gebruik buiten de openbare weg (bijvoorbeeld wielen voor landbouw- of bosbouwtrekkers, vorkheftrucks, pushbacktrucks, dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein),

5)

wielen voor aanhangwagens voor personenauto’s, caravans, landbouwaanhangers en andere getrokken landbouwwerktuigen die worden gebruikt op akkers, met een velgdiameter van maximaal 16 inch.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

Xingmin Intelligent Transportation Systems Co., Ltd.

50,3

C508

Tangshan Xingmin Wheels Co., Ltd

50,3

C509

Xianning Xingmin Wheels Co., Ltd

50,3

C510

Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

50,3

Zie bijlage I

Alle andere ondernemingen

66,4

C999

3.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen, zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] [betrokken product] die naar de Europese Unie wordt/worden uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is/zijn vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende Taric-code] in de [VRC]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

5.   Wanneer een aangifte voor het vrije verkeer wordt aangeboden voor het in lid 1 bedoelde product, wordt in het desbetreffende vak van die aangifte het aantal stuks van de ingevoerde producten vermeld.

6.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Belanghebbenden moeten hun schriftelijke opmerkingen inzake deze verordening binnen 15 kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie indienen.

2.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de Commissie willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen.

3.   Belanghebbenden die om een hoorzitting bij de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures willen verzoeken, moeten dit binnen vijf kalenderdagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening doen. De raadadviseur-auditeur beoordeelt buiten deze termijn ingediende verzoeken en kan in voorkomend geval besluiten die verzoeken te aanvaarden.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 60 van 15.2.2019, blz. 19).

(3)  Bericht tot wijziging van het bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van stalen wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 111 van 25.3.2019, blz. 52).

(4)  Zie punt 3.1 van de verordening.

(5)  Beschikbaar op http://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2383 (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(6)  Nr. t19.001009.

(7)  Nr. t19.001778.

(8)  Commission Staff Working Document on Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the purposes of Trade Defence Investigations, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 (hierna: “Rapport”).

(9)  Zie blz. 15 van en bijlage 14 bij de klacht.

(10)  “Overcapacity in China — an impediment to the Party’s reform agenda”, Kamer van Koophandel van de Europese Unie in China, blz. 19 (bijlage 14 bij de klacht).

(11)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17), Uitvoeringsverordening (EU) 2019/687 van de Commissie van 2 mei 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 116 van 3.5.2019, blz. 5) en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/688 van de Commissie van 2 mei 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 116 van 3.5.2019, blz. 39).

(12)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 6-7.

(13)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 10.

(14)  Beschikbaar op http://www.fdi.gov.cn/1800000121_39_4866_0_7.html (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(15)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 20-21.

(16)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 41, 73-74.

(17)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120-121.

(18)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 122-135.

(19)  Rapport — hoofdstuk 7, blz. 167-168.

(20)  Rapport — hoofdstuk 8, blz. 169-170, 200-201.

(21)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 15-16, rapport — hoofdstuk 4, blz. 50, blz. 84, rapport — hoofdstuk 5, blz. 108-109.

(22)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 22-24 en hoofdstuk 5, blz. 97-108.

(23)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 104-9.

(24)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 358: 51 % particuliere ondernemingen en 49 % staatsondernemingen wat betreft productie en 44 % staatsondernemingen en 56 % particuliere ondernemingen wat betreft capaciteit.

(25)  Beschikbaar op www.gov.cn/zhengce/content/2016-02/04/content_5039353.htm (laatst geraadpleegd op 12 september 2019), https://policycn.com/policy_ticker/higher-expectations-for-large-scale-steel-enterprise/?iframe=1&secret=c8uthafuthefra4e

(Laatst geraadpleegd op 15 juli 2019), en www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 11 september 2019).

(26)  Beschikbaar op http://www.xinhuanet.com/english/2019-04/23/c_138001574.htm (laatst geraadpleegd op 12 september 2019) en http://www.jjckb.cn/2019-04/23/c_137999653.htm (laatst geraadpleegd op 12 september 2019).

(27)  Zoals de fusie van de particuliere onderneming Rizhao en de staatsonderneming Shandong Iron and Steel in 2009. Zie het rapport inzake Beijing steel, blz. 58, en het meerderheidsbelang dat is verworven door China Bawou Baowu Steel Group in Magang Steel in juni 2019, zie https://www.ft.com/content/a7c93fae-85bc-11e9-a028-86cea8523dc2 (last viewed 11 september 2019)

(28)  PB L 116 van 3.5.2019, blz. 39.

(29)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(30)  PwC Automotive Industry Bluebook (Uitgave 2017) China Automotive Market: Witnessing the Transformation, p.36, beschikbaar op https://www.pwccn.com/en/automotive/pwc-auto-industry-blue-book.pdf (laatst geraadpleegd op 21 augustus 2019); J.D. Power China Market Insight — China’s Five Year Plan, beschikbaar op https://www.jdpower.com/sites/default/files/china_five_year_plan.pdf (laatst geraadpleegd op 21 augustus 2019).

(31)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 100-1.

(32)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 26.

(33)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 31-2.

(34)  Beschikbaar op https://www.reuters.com/article/us-china-congress-companies-idUSKCN1B40JU (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(35)  De volledige tekst van het plan is te vinden op de website van het MIIT: http://www.miit.gov.cn/n1146295/n1652858/n1652930/n3757016/c5353943/content.html (laatst geraadpleegd op 16 juli 2019)

(36)  Beschikbaar op http://tv.baosteel.com/ir/pdf/report/600019_2016_2e.pdf (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(37)  Zie overweging 64 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17).

(38)  SAIC Motor Annual Report 2018, p.24, beschikbaar op https://www.saicmotor.com/english/images/investor_relations/annual_report/2019/7/10/FCA72DB2F082468293A9E76A81E5DFE2.pdf (laatst geraadpleegd op 21 augustus 2019).

(39)  Rapport — hoofdstukken 14.1 tot en met 14.3.

(40)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 41-42, 83.

(41)  Rapport, deel III, hoofdstuk 14, blz. 346 ev.

(42)  Inleiding tot het Plan voor de aanpassing en modernisering van de staalindustrie.

(43)  Rapport, hoofdstuk 14, blz. 347.

(44)  Het Dertiende Vijfjarenplan voor economische en sociale ontwikkeling van de Volksrepubliek China (2016-2020), beschikbaar op http://en.ndrc.gov.cn/newsrelease/201612/P020161207645765233498.pdf (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(45)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 349.

(46)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 352.

(47)  Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011) (wijziging van 2013), op 27 maart 2011 vastgesteld bij besluit nr. 9 van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming, en gewijzigd overeenkomstig het besluit van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming tot wijziging van de toepasselijke clausules van de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie van 2011), op 16 februari 2013 vastgesteld bij besluit nr. 21 van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming.

(48)  Zie overweging 56 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17).

(49)  Rapport — hoofdstuk 14, blz. 375-376.

(50)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 138-149.

(51)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 216.

(52)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 213-215.

(53)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 209-211.

(54)  Zie de overwegingen 281-311 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17).

(55)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 332-337.

(56)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 336.

(57)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 337-341.

(58)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 114-117.

(59)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 119.

(60)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120.

(61)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121-122, 126-128, 133-135.

(62)  Zie IMF Working Paper “Resolving China’s Corporate Debt Problem”, door Wojciech Maliszewski, Serkan Arslanalp, John Caparusso, José Garrido, Si Guo, Joong Shik Kang, W. Raphael Lam, T. Daniel Law, Wei Liao, Nadia Rendak, Philippe Wingender, Jiangyan, oktober 2016, WP/16/203.

(63)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121-122, 126-128, 133-135.

(64)  Zie de overwegingen 83-244 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17).

(65)  World Bank Open Data — Upper Middle Income, beschikbaar op https://data.worldbank.org/income-level/upper-middle-income (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(66)  Als het onderzochte product in geen enkel land met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau wordt vervaardigd, kan de vervaardiging van een product in dezelfde algemene categorie en/of sector als van het onderzochte product in aanmerking worden genomen.

(67)  Beschikbaar op

https://qdd.oecd.org/subject.aspx?Subject=ExportRestrictions_IndustrialRawMaterials (laast geraadpleegd op 3 juli 2019).

(68)  Beschikbaar op http://portal.siscomex.gov.br/legislacao/legislacao/mais-legislacoes/mcti (laatst geraadpleegd 3 juli 2019).

(69)  Zie bijvoorbeeld https://www.jornalcontabil.com.br/quanto-custa-um-funcionario-aprenda-a-calcular/ of https://establishbrazil.com/articles/whats-real-cost-employee (laatst geraadpleegd op 3 juli 2019).

(70)  Beschikbaar op

https://www.iochpe.com.br/Download.aspx?Arquivo=Es93IRz+hvwnExFo7bRkrA== (laatst geraadpleegd op 4 juli 2019).

(71)  De Braziliaanse invoer wordt op FOB-niveau gerapporteerd in de GTA.

(72)  De uitvoer uit Brazilië wordt in de GTA op FOB-niveau gerapporteerd.

(73)  Beschikbaar op http://site.sabesp.com.br/site/interna/Default.aspx?secaoId=183 (laatst geraadpleegd op 29 augustus 2019); Het product wordt als volgt omschreven: Profielen en balken — 240 mm x 240 mm H-balk — met uitzondering van de VS en Canada: 10 inch x 10 inch breedflensbalk en China: 300 mm x 300 mm H-balk (beschikbaar op http://www.meps.co.uk/definitions.htm (laatst geraadpleegd op 29 augustus 2019)).

(74)  Beschikbaar op https://www.ilo.org/ilostat/faces/oracle/webcenter/portalapp/pagehierarchy/Page21.jspx?_afrLoop=518377340582818&_afrWindowMode=0&_afrWindowId=o8k2wnnrz_1#!%40%40%3F_afrWindowId%3Do8k2wnnrz_1%26_afrLoop%3D518377340582818%26_afrWindowMode%3D0%26_adf.ctrl-state%3Do8k2wnnrz_54 (laatst geraadpleegd op 4 juli 2019).

(75)  Beschikbaar op https://establishbrazil.com/articles/whats-real-cost-employee (laatst geraadpleegd op 4 juli 2019).

(76)  Beschikbaar op http://www.edp.com.br/distribuicao-es/saiba-mais/informativos/tarifas-aplicadas-a-clientes-atendidos-em-alta-e-media-tensao-(grupo-a) (laatst geraadpleegd op 10 april 2019).

(77)  Beschikbaar op http://www.aneel.gov.br/a-aneel (laatst geraadpleegd op 10 april 2019).

(78)  Beschikbaar op http://www.aneel.gov.br/bandeiras-tarifarias (laatst geraadpleegd op 10 april 2019).

(79)  Beschikbaar op http://www.edp.com.br/distribuicao-es/saiba-mais/informativos/bandeira-tarifaria (laatst geraadpleegd op 10 april 2019).

(80)  Boletim mensal de acompanhamento da indústria de gás natural, beschikbaar op http://www.mme.gov.br/documents/1138769/0/Boletim_Gas_Natural_nr_142_DEZ_18.pdf/49912e53-03ee-47cc-a45e-7ffa093ff777 (laatst geraadpleegd op 16 juli 2019).

(81)  Beschikbaar op http://site.sabesp.com.br/site/interna/Default.aspx?secaoId=183 (laatst geraadpleegd op 10 april 2019).

(82)  Bijvoorbeeld de agglomeratie http://site.sabesp.com.br/site/uploads/file/asabesp_doctos/comunicado_06_2018.pdf (laatst geraadpleegd op 10 april 2019).

(83)  Zie Mededeling van 16 april 2019 (Nr. t19.001778).

(84)  Zoals vermeld in overweging 179, voerde de producent-exporteur in kwestie rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. Daarom was de uitvoerprijs die is gebruikt voor de onderbiedingsberekeningen de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

(85)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2010 van de Commissie van 10 mei 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde aluminium wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 117 van 11.5.2010, blz. 76, ow. 133).

(86)  Details van de berekening staan in de beperkte versie van het missieverslag betreffende onderneming H.

(87)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/109 van de Commissie van 23 januari 2017 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde aluminium wielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 18 van 24.1.2017, blz. 1), overwegingen 250-268

(88)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, Wetstraat 170, 1040 Brussel, België.

(89)  PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1.


BIJLAGE I

Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs

Naam

Aanvullende Taric-code

Dongfeng Automobile Chassis System CO., LTD. (ook “Dongfeng Automotive Wheel Co., Ltd” genoemd)

 

Hangzhou Forlong Impex Co., Ltd

 

Hangzhou Xingjie Auto Parts Manufacturing Co., Ltd.

 

Jiaxing Henko Auto Spare Parts Co., Ltd.

 

Jining Junda Machinery Manufacturing Co., Ltd

 

Nantong Tuenz Corporate Co., Ltd

 

Ningbo Luxiang Autoparts Manufacturing Co., Ltd

 

Shandong Zhengshang Wheel Technology Co., Ltd

 

Shandong Zhengyu Wheel Group Co., Ltd

 

Xiamen Sunrise Group Co., Ltd

 

Yantai Leeway Electromechanical Equipment Co., Ltd

 

Yongkang Yuefei Wheel Co., Ltd.

 

Zhejiang Jingu Co., Ltd.

 

Zhejiang Fengchi Mechanical Co., Ltd.

 

Zhengxing Wheel Group Co., Ltd.

 

Zhenjiang R&D Auto Parts Co., Ltd.

 


BESLUITEN

10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/58


BESLUIT (EU) 2019/1694 VAN DE RAAD

van 4 oktober 2019

tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door Hongarije

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Hongaarse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld.

(2)

Een zetel van plaatsvervanger is vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Béla KOCSY,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s wordt voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020, tot plaatsvervanger benoemd:

mevrouw Henrietta MAKAY-BERÓ, deputy mayor of the city of Tata.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIKKONEN


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/59


BESLUIT (EU) 2019/1695 VAN DE RAAD

van 4 oktober 2019

tot benoeming van vier leden en vijf plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Nederlandse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 18 september 2015 zijn mevrouw Hester MAIJ, de heer Bert GIJSBERTS, de heer Ralph DE VRIES en de heer Bote WILPSTRA bij Besluit (EU) 2015/1573 van de Raad (4) als lid vervangen door de heer Michiel SCHEFFER, de heer Theo BOVENS, de heer John JORRITSMA en de heer Cees LOGGEN, en zijn mevrouw Elvira SWEET, mevrouw Annemieke TRAAG, de heer Theo BOVENS en de heer Hans KONST als plaatsvervanger vervangen door de heer Erik LIEVERS, mevrouw Mariëtte PENNARTS-POUW, de heer Michiel RIJSBERMAN en de heer Ard VAN DER TUUK. Op 18 juli 2016 is de heer Ard VAN DER TUUK bij Besluit (EU) 2016/1205 van de Raad (5) als plaatsvervanger vervangen door de heer Tjisse STELPSTRA. Op 7 oktober 2016 is de heer John JORRITSMA bij Besluit (EU) 2016/1816 van de Raad (6) als lid vervangen door de heer Klaas KIELSTRA. Op 25 september 2017 is de heer Michiel SCHEFFER bij Besluit (EU) 2017/1765 van de Raad (7) als lid vervangen door mevrouw Annemieke TRAAG en is de heer Erik LIEVERS als plaatsvervanger vervangen door de heer Michiel SCHEFFER.

(2)

In het Comité van de Regio’s zijn vier zetels van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Annemieke TRAAG, de heer Klaas KIELSTRA, de heer Theo BOVENS en de heer Cees LOGGEN.

(3)

In het Comité van de Regio’s zijn drie zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van mevrouw Mariëtte PENNARTS-POUW, de heer Michiel SCHEFFER en de heer Ben DE REU.

(4)

In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen door de benoeming van de heer Michiel RIJSBERMAN en de heer Tjisse STELPSTRA tot lid van het Comité van de Regio’s.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

de heer Michiel RIJSBERMAN, gedeputeerde Flevoland,

de heer Tjisse STELPSTRA, gedeputeerde Drenthe,

de heer Andy DRITTY, gedeputeerde Limburg,

mevrouw Christianne VAN DER WAL, gedeputeerde Gelderland,

b)

tot plaatsvervanger:

de heer Johannes KRAMER, gedeputeerde Fryslân,

mevrouw Anita PIJPELINK, gedeputeerde Zeeland,

de heer Robert STRIJK, gedeputeerde Utrecht,

de heer Jack VAN DER HOEK, gedeputeerde Noord-Holland,

de heer Eddy VAN HIJUM, gedeputeerde Overijssel.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIKKONEN


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1573 van de Raad van 18 september 2015 houdende benoeming van vier Nederlandse leden en vijf Nederlandse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s (PB L 245 van 22.9.2015, blz. 10).

(5)  Besluit (EU) 2016/1205 van de Raad van 18 juli 2016 tot benoeming van twee plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden (PB L 198 van 23.7.2016, blz. 46).

(6)  Besluit (EU) 2016/1816 van de Raad van 7 oktober 2016 tot benoeming van een lid van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden (PB L 278 van 14.10.2016, blz. 44).

(7)  Besluit (EU) 2017/1765 van de Raad van 25 september 2017 tot benoeming van twee leden en twee plaatsvervangende leden van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk der Nederlanden (PB L 250 van 28.9.2017, blz. 59).


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/61


BESLUIT (EU) 2019/1696 VAN DE RAAD

van 4 oktober 2019

tot benoeming van een lid en vijf plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 305,

Gezien de voordracht van de Spaanse regering,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 26 januari 2015, 5 februari 2015 en 23 juni 2015 heeft de Raad de Besluiten (EU) 2015/116 (1), (EU) 2015/190 (2) en (EU) 2015/994 (3) houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 vastgesteld. Op 5 oktober 2015 is mevrouw Teresa GIMÉNEZ DELGADO DE TORRES bij Besluit (EU) 2015/1792 van de Raad (4) als plaatsvervanger vervangen door de heer Cruz FERNÁNDEZ MARISCAL. Op 9 oktober 2015 is de heer Esteban MAS PORTELL bij Besluit (EU) 2015/1915 van de Raad (5) als plaatsvervanger vervangen door de heer Marc PONS i PONS. Op 14 maart 2016 is de heer Roberto Pablo BERMÚDEZ DE CASTRO Y MUR bij Besluit (EU) 2016/409 van de Raad (6) als plaatsvervanger vervangen door de heer Vicente GUILLÉN IZQUIERDO. Op 9 juni 2016 is de heer Marc PONS i PONS bij Besluit (EU) 2016/991 van de Raad (7) als plaatsvervanger vervangen door mevrouw Pilar COSTA i SERRA. Op 18 juli 2016 is de heer Roger ALBINYANA i SAIGÍ bij Besluit (EU) 2016/1203 van de Raad (8) als plaatsvervanger vervangen door de heer Amadeu ALTAFAJ i TARDIO. Op 21 maart 2017 is de heer Cruz FERNÁNDEZ MARISCAL bij Besluit (EU) 2017/551 van de Raad (9) als plaatsvervanger vervangen door mevrouw Virginia MARCO CÁRCEL. Op 22 mei 2018 is mevrouw Pilar COSTA i SERRA bij Besluit (EU) 2018/770 van de Raad (10) als plaatsvervanger vervangen door de heer Josep Enric CLAVEROL i FLORIT. Op 8 oktober 2018 is de heer Amadeu ALTAFAJ i TARDIO bij Besluit (EU) 2018/1502 van de Raad (11) als plaatsvervanger vervangen door mevrouw Natàlia MAS GUIX. Op 13 mei 2019 is mevrouw Natàlia MAS GUIX bij Besluit (EU) 2019/809 van de Raad (12) als plaatsvervanger vervangen door mevrouw Mireia BORRELL PORTA.

(2)

In het Comité van de Regio’s is een zetel van lid vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Javier FERNÁNDEZ FERNÁNDEZ.

(3)

In het Comité van de Regio’s zijn drie zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de ambtstermijn van de heer Guillermo MARTÍNEZ SUÁREZ, de heer Vicente GUILLÉN IZQUIERDO en de heer Josep Enric CLAVEROL i FLORIT.

(4)

In het Comité van de Regio’s zijn twee zetels van plaatsvervanger vrijgekomen vanwege het einde van de mandaten op grond waarvan mevrouw Mireia BORRELL PORTA (Directora General de Relaciones Exteriores, Generalitat de Catalunya) en mevrouw Virginia MARCO CÁRCEL (Directora General de Relaciones Institucionales y Asuntos Europeos de la Vicepresidencia de la Junta de Comunidades de Castilla-La Mancha) waren voorgedragen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In het Comité van de Regio’s worden de volgende personen benoemd voor de resterende duur van de ambtstermijn, dat wil zeggen tot en met 25 januari 2020:

a)

tot lid:

de heer Adrián BARBÓN RODRÍGUEZ, Presidente del Principado de Asturias,

b)

tot plaatsvervanger:

mevrouw Ana CÁRCABA GARCÍA, Consejera de Hacienda del Principado de Asturias,

mevrouw María Teresa PÉREZ ESTEBAN, Consejera de Presidencia y Relaciones Institucionales del Gobierno de Aragón,

de heer Antonio VICENS VICENS, Director General de Relaciones Exteriores del Gobierno de las Islas Baleares,

mevrouw Mireia BORRELL PORTA, Secretaria de Acción Exterior y de la Unión Europea de la Generalidad de Cataluña (mandaatswijziging),

mevrouw Virginia MARCO CÁRCEL, Directora General de Asuntos Europeos de la Junta de Comunidades de Castilla-La Mancha (mandaatswijziging).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 4 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

K. MIKKONEN


(1)  Besluit (EU) 2015/116 van de Raad van 26 januari 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 20 van 27.1.2015, blz. 42).

(2)  Besluit (EU) 2015/190 van de Raad van 5 februari 2015 tot benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 31 van 7.2.2015, blz. 25).

(3)  Besluit (EU) 2015/994 van de Raad van 23 juni 2015 houdende benoeming van de leden en plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s voor de periode van 26 januari 2015 tot en met 25 januari 2020 (PB L 159 van 25.6.2015, blz. 70).

(4)  Besluit (EU) 2015/1792 van de Raad van 5 oktober 2015 houdende benoeming van vijf Spaanse leden en vijf Spaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s (PB L 260 van 7.10.2015, blz. 28).

(5)  Besluit (EU) 2015/1915 van de Raad van 9 oktober 2015 houdende benoeming van twee Spaanse leden en drie Spaanse plaatsvervangers van het Comité van de Regio’s (PB L 280 van 24.10.2015, blz. 26).

(6)  Besluit (EU) 2016/409 van de Raad van 14 maart 2016 tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 74 van 19.3.2016, blz. 38).

(7)  Besluit (EU) 2016/991 van de Raad van 9 juni 2016 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 162 van 21.6.2016, blz. 14).

(8)  Besluit (EU) 2016/1203 van de Raad van 18 juli 2016 houdende benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 198 van 23.7.2016, blz. 44).

(9)  Besluit (EU) 2017/551 van de Raad van 21 maart 2017 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 79 van 24.3.2017, blz. 7).

(10)  Besluit (EU) 2018/770 van de Raad van 22 mei 2018 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 129 van 25.5.2018, blz. 81).

(11)  Besluit (EU) 2018/1502 van de Raad van 8 oktober 2018 tot benoeming van een lid en een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 254 van 10.10.2018, blz. 7).

(12)  Besluit (EU) 2019/809 van de Raad van 13 mei 2019 tot benoeming van een plaatsvervanger van het Comité van de Regio’s, voorgedragen door het Koninkrijk Spanje (PB L 133 van 21.5.2019, blz. 10).


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/63


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1697 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2019

betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Ierland

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (1), en met name artikel 33,

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Besluit 2008/615/JBZ mag met de in dat besluit voorziene verstrekking van persoonsgegevens pas worden begonnen nadat op het grondgebied van de bij de verstrekking betrokken lidstaten de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van dat besluit in het nationale recht zijn verwerkt.

(2)

In artikel 20 van Besluit 2008/616/JBZ van de Raad (3) is bepaald dat het voldoen aan de in overweging 1 bedoelde voorwaarde met betrekking tot de geautomatiseerde uitwisseling van gegevens overeenkomstig hoofdstuk 2 van Besluit 2008/615/JBZ wordt gecontroleerd op basis van een evaluatieverslag dat is gebaseerd op een vragenlijst, een evaluatiebezoek en een proefrun.

(3)

Overeenkomstig hoofdstuk 4, punt 1.1, van de bijlage bij Besluit 2008/616/JBZ stelt de betrokken Raadsgroep een vragenlijst op voor elke vorm van geautomatiseerde uitwisseling van gegevens, en beantwoordt een lidstaat de desbetreffende vragenlijst zodra hij van oordeel is dat hij aan de voorwaarden voor het uitwisselen van gegevens in een bepaalde gegevenscategorie voldoet.

(4)

Ierland heeft de vragenlijst over gegevensbescherming en de vragenlijst over de uitwisseling van voertuigregistratiegegevens ingevuld.

(5)

Ierland heeft met Nederland een succesvolle proefrun uitgevoerd.

(6)

In Ierland heeft een evaluatiebezoek plaatsgevonden en het Nederlands-Portugese evaluatieteam heeft daarover een verslag opgesteld, dat aan de betrokken werkgroep van de Raad is toegezonden.

(7)

Er is een algemeen evaluatieverslag aan de Raad voorgelegd, waarin de resultaten van de vragenlijst, het evaluatiebezoek en de proefrun betreffende de uitwisseling van voertuigregistratiegegevens zijn samengevat.

(8)

Op 7 maart 2019 is de Raad, na akte te hebben genomen van de instemming van alle door Besluit 2008/615/JBZ gebonden lidstaten, tot de conclusie gekomen dat Ierland de algemene bepalingen inzake gegevensbescherming van hoofdstuk 6 van Besluit 2008/615/JBZ volledig heeft uitgevoerd.

(9)

Ierland moet derhalve, met het oog op de geautomatiseerde bevraging van voertuigregistratiegegevens, overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ gerechtigd zijn persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.

(10)

Artikel 33 van Besluit 2008/615/JBZ geeft de Raad evenwel uitvoeringsbevoegdheden voor het vaststellen van maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dat besluit, met name wat betreft het ontvangen en verstrekken van persoonsgegevens uit hoofde van dat besluit.

(11)

Nu er is voldaan aan de voorwaarden en de procedure voor het doen aanvangen van de uitoefening van deze uitvoeringsbevoegdheden moet er een uitvoeringsbesluit betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Ierland worden vastgesteld dat deze lidstaat in staat moet stellen overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ persoonsgegevens te ontvangen en verstrekken.

(12)

Besluit 2008/615/JBZ is bindend voor Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk die derhalve deelnemen aan de vaststelling en toepassing van dit besluit ter uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Met het oog op de geautomatiseerde bevraging van voertuigregistratiegegevens is Ierland gerechtigd, overeenkomstig artikel 12 van Besluit 2008/615/JBZ, met ingang van 11 oktober 2019 persoonsgegevens te ontvangen en te verstrekken.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Dit besluit is van toepassing overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

A.-M. HENRIKSSON


(1)  PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1.

(2)  Advies van 17 september 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).


10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/65


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1698 VAN DE COMMISSIE

van 9 oktober 2019

betreffende Europese productnormen die zijn opgesteld ter ondersteuning van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (1), en met name artikel 4, lid 2, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 3, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2001/95/EG wordt een product verondersteld veilig te zijn, wat de risico’s en risicocategorieën betreft die zijn geregeld in de betrokken nationale normen, wanneer het voldoet aan de niet-bindende nationale normen tot omzetting van Europese normen waarvan de referenties door de Commissie overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.

(2)

Op 27 juli 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/479/EU (2) vastgesteld inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor turntoestellen moeten voldoen.

(3)

Bij schrijven M/507 van 5 september 2012 heeft de Commissie het CEN verzocht om, in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, Europese normen op te stellen voor het aanpakken van de voornaamste risico’s die samenhangen met turntoestellen. Op basis van dit verzoek heeft het CEN een norm vastgesteld: EN 913:2008 voor turntoestellen — Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden. De referentie van die norm is op 11 juli 2014 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3) op basis van Besluit 2014/357/EU van de Commissie (4).

(4)

Rekening houdend met nieuwe kennis en de ontwikkeling van de markt heeft het CEN de nieuwe Europese norm EN 913:2018 opgesteld.

(5)

Europese norm EN 913:2018 voldoet aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referentie ervan moet bijgevolg worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(6)

Op 29 november 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/786/EU (5) vastgesteld inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor fietsen, kinderfietsen en bagagedragers voor fietsen moeten voldoen.

(7)

Bij schrijven M/508 van 6 september 2012 heeft de Commissie het CEN verzocht om, in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, Europese normen op te stellen voor het aanpakken van de voornaamste risico’s die samenhangen met fietsen, fietsen voor jonge kinderen en bagagedragers voor fietsen. Op basis van dit verzoek heeft het CEN een reeks normen vastgesteld: En ISO 4210-2:2014 voor eisen voor stads- en toerfietsen, jeugdfietsen, mountainbikes en racefietsen en EN ISO 4210-6:2014 voor beproevingsmethoden voor frame en vork. De referenties van deze normen zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (6) op basis van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/681 van de Commissie (7).

(8)

Rekening houdend met nieuwe kennis en de ontwikkeling van de markt heeft het CEN de nieuwe Europese normen EN ISO 4210-2-2015 en EN ISO 4210-6-2015 opgesteld.

(9)

De Europese normen EN ISO 4210-2-2015 en EN ISO 4210-6-2015 voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste dat is vastgesteld in Richtlijn 2001/95/EG. De referenties ervan moeten derhalve worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(10)

Op basis van verzoek M/508 van de Commissie van 6 september 2012 stelde het CEN een norm vast: EN 14872:2006 voor fietsen — Toebehoren voor fietsen — Bagagedragers. De referentie van die norm is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (8) op basis van Beschikking 2006/514/EG van de Commissie (9).

(11)

Rekening houdend met nieuwe kennis en de ontwikkeling van de markt heeft het CEN de nieuwe Europese norm EN ISO 11243:2016 opgesteld.

(12)

Europese norm EN ISO 11243:2016 voldoet aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referentie ervan moet bijgevolg worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(13)

Op 25 maart 2008 heeft de Commissie Besluit 2008/264/EG (10) vastgesteld inzake de veiligheidseisen waaraan de Europese normen voor sigaretten moeten voldoen.

(14)

Bij schrijven M/425 van 27 juni 2008 heeft de Commissie het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) verzocht om, in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, Europese normen op te stellen voor het aanpakken van de voornaamste risico’s die samenhangen met sigaretten Op basis van dat verzoek heeft het CEN de norm goedgekeurd: EN ISO 12863:2010 voor standaard beproevingsmethode voor bepaling van het ontstekend vermogen van sigaretten. De referentie van die norm is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (11) op basis van Uitvoeringsbesluit 2011/496/EU van de Commissie (12).

(15)

Rekening houdend met nieuwe kennis en de ontwikkeling van de markt heeft het CEN norm EN ISO 12863: 2010 gewijzigd door de wijziging EN ISO 12863: 2010/A1:2016 vast te stellen.

(16)

De wijziging EN ISO 12863: 2010/A1:2016 voldoet aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referentie ervan moet bijgevolg worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(17)

Op 27 juli 2011 heeft de Commissie Besluit 2011/476/EU (13) vastgesteld inzake de veiligheidseisen waaraan de Europese normen voor vast opgestelde trainingsapparatuur moeten voldoen.

(18)

Bij schrijven M/506 van 5 september 2012 heeft de Commissie het CEN verzocht om, in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, Europese normen op te stellen voor het aanpakken van de voornaamste risico’s die samenhangen met vast opgestelde trainingsapparatuur. Op basis van dit verzoek heeft het CEN een reeks normen vastgesteld: EN 957-4:2006+A1:2010 voor krachttrainingsbanken, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden. En 957-5: 2009 voor trainingsapparatuur met pedalen, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden, EN 957-8: 1998 voor stap-, traploop- en klimapparaten — Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden, EN 957-9:2003 voor elliptische oefentoestellen, additionele veiligheidseisen en beproevingsmethoden en EN 957-10:2005 voor trainingsfietsen met een vast wiel of zonder freewheel, aanvullende specifieke veiligheidseisen en beproevingsmethoden. De referenties van deze normen zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (14) op basis van Uitvoeringsbesluit 2014/357/EU.

(19)

Rekening houdend met nieuwe kennis en de ontwikkeling van de markt heeft het CEN de nieuwe normen EN ISO 20957-4:2016, EN ISO 20957-5:2016, EN ISO 20957-8:2017, EN ISO 20957-9:2016 en EN ISO 20957-10:2017 opgesteld.

(20)

Europese normen EN ISO 20957-4:2016, EN ISO 20957-5:2016, EN ISO 20957-8:2017, EN ISO 20957-9:2016 en EN ISO 20957-10:2017 voldoen aan het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG. De referenties ervan moeten derhalve worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(21)

Op 21 april 2005 heeft de Commissie Beschikking 2005/323/EG (15) vastgesteld inzake de veiligheidseisen waaraan de Europese normen met betrekking tot drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op of in het water moeten voldoen.

(22)

Bij schrijven M/372 van 5 september 2012 heeft de Commissie het CEN verzocht om, in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften, Europese normen op te stellen voor het aanpakken van de voornaamste risico’s die samenhangen met drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water. Op basis van dit verzoek heeft het CEN een reeks normen vastgesteld: EN 15649-1:2009+A2:2013, EN 15649-2:2009+A2:2013, EN 15649-3:2009+A1:2012, EN 15649-4:2010+A1:2012, EN 15649-5:2009, EN 15649-6:2009+A1:2013, EN 15649-7:2009 voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water. De referenties van die reeks normen zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (16) op basis van Uitvoeringsbesluiten 2014/359/EU (17), 2014/875/EU (18) en 2013/390/EU (19) van de Commissie.

(23)

Rekening houdend met nieuwe kennis en de ontwikkeling van de markt heeft het CEN een nieuwe reeks van de Europese norm EN ISO 25649:2017 (delen 1-7) opgesteld.

(24)

De Europese norm EN ISO 25649:2017 (delen 1-7) voldoet aan de algemene veiligheidseis van Richtlijn 2001/95/EG. De referenties ervan moeten derhalve worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(25)

Europese normen EN 913:2008, EN 957-4:2006+A1:2010, EN 957-5:2009, EN 957-8:1998, EN 957-9:2003, EN 957-10:2005, EN ISO 4210-2:2014, EN ISO 4210-6:2014, EN 14872:2006 en de reeks EN 15649 worden vervangen door nieuwe of gewijzigde Europese normen waarvan de referenties bij dit besluit bekend moeten worden gemaakt. Daarom moeten de referenties van die normen uit het Publicatieblad van de Europese Unie worden geschrapt (20).

(26)

Ter wille van de duidelijkheid moet in één handeling een volledige lijst van referenties van Europese normen die zijn opgesteld ter ondersteuning van Richtlijn 2001/95/EG en overeenstemmen met de vereisten die zij beogen te bestrijken, worden bekendgemaakt. De verwijzingen naar Europese normen die momenteel in het Publicatieblad van de Europese Unie (21) worden bekendgemaakt, moeten daarom in dit besluit worden opgenomen. Bijgevolg moeten de relevante besluiten van de Commissie betreffende de bekendmaking van die normen worden ingetrokken.

(27)

Naleving van de desbetreffende nationale norm ter omzetting van een Europese norm waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, schept vanaf de datum van bekendmaking van de referentie van de Europese norm in het Publicatieblad van de Europese Unie een vermoeden van veiligheid, wat de risico’s en risicocategorieën betreft die onder de betrokken nationale norm vallen. Dit besluit moet derhalve in werking treden op de datum van de bekendmaking ervan,

(28)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 2001/95/EG opgerichte comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De referenties van de in bijlage I bij dit besluit vermelde Europese normen voor producten die zijn opgesteld ter ondersteuning van Richtlijn 2001/95/EG worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2

De referenties van de in bijlage II bij dit besluit vermelde geharmoniseerde normen voor producten die zijn opgesteld ter ondersteuning van Richtlijn 2001/95/EG worden hierbij geschrapt uit het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3

Beschikking C(2004) 1493 van de Commissie (22), Beschikking 2005/718/EG van de Commissie (23), Beschikking 2006/514/EG, Beschikking 2009/18/EG van de Commissie (24), Uitvoeringsbesluit 2011/496/EU, Uitvoeringsbesluit 2012/29/EU (25), Uitvoeringsbesluit 2013/390/EU, Uitvoeringsbesluit 2014/357/EU, Uitvoeringsbesluit 2014/358/EU van de Commissie (26), Uitvoeringsbesluit 2014/359/EU, Uitvoeringsbesluit 2014/531/EU van de Commissie (27), Uitvoeringsbesluit 2014/875/EU, Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/681, Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1345 van de Commissie (28) en Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1014 (29) worden ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 9 oktober 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.

(2)  Besluit 2011/479/EU van de Commissie van 27 juli 2011 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor turntoestellen krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (PB L 197 van 29.7.2011, blz. 13).

(3)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(4)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 13 juni 2014 betreffende de overeenstemming van de Europese normenreeksen EN 957 (delen 2 en 4 tot en met 10) en EN ISO 20957 (deel 1) voor vast opgestelde trainingsapparatuur en van tien Europese normen voor turntoestellen met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad, en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 40).

(5)  Besluit 2011/786/EU van de Commissie van 29 november 2011 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor fietsen, kinderfietsen en bagagedragers voor fietsen krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (PB L 319 van 2.12.2011, blz. 106).

(6)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/681 van de Commissie van 29 april 2015 betreffende de publicatie van de referenties van norm EN ISO 4210, delen 1-9, voor stads- en toerfietsen, berg- en racefietsen, en van norm EN ISO 8098 voor kinderfietsen in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 111 van 30.4.2015, blz. 30).

(8)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(9)  Beschikking 2006/514/EG van de Commissie van 20 juli 2006 betreffende de overeenstemming van bepaalde normen met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG en de bekendmaking van de referenties ervan in het Publicatieblad (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 35).

(10)  Besluit 2008/264/EG van de Commissie van 25 maart 2008 inzake de brandveiligheidseisen waaraan Europese normen voor sigaretten overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 83 van 26.3.2008, blz. 35).

(11)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(12)  Uitvoeringsbesluit 2011/496/EU van de Commissie van 9 augustus 2011 betreffende de overeenstemming van de norm EN 16156:2010 “Sigaretten — Vaststellen van het ontstekend vermogen — Veiligheidseis” en van de norm EN ISO 12863:2010 “Standaardbeproevingsmethode voor bepaling van het ontstekend vermogen van sigaretten” met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en de bekendmaking van de referenties van de norm EN 16156:2010 “Sigaretten — Vaststellen van het ontstekend vermogen — Veiligheidseis” en van de norm EN ISO 12863:2010 “Standaardbeproevingsmethode voor bepaling van het ontstekend vermogen van sigaretten” in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 205 van 10.8.2011, blz. 31).

(13)  Besluit 2011/476/EU van de Commissie van 27 juli 2011 inzake de veiligheidseisen waaraan Europese normen voor vast opgestelde trainingsapparatuur krachtens Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad moeten voldoen (PB L 196 van 28.7.2011, blz. 16).

(14)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(15)  Beschikking 2005/323/EG van de Commissie van 21 april 2005 inzake de veiligheidseisen waaraan de in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad bedoelde Europese normen met betrekking tot drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op of in het water moeten voldoen (PB L 104 van 23.4.2005, blz. 39).

(16)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(17)  Uitvoeringsbesluit 2014/359/EU van de Commissie van 13 juni 2014 betreffende de overeenstemming van de Europese normen EN 15649-1:2009+A2:2013 en EN 15649-6:2009+A1:2013 voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 45).

(18)  Uitvoeringsbesluit 2014/875/EU van de Commissie van 4 december 2014 betreffende de bekendmaking van de referenties van norm EN 15649-2:2009+A2:2013 voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water en van norm EN 957-6:2010+A1:2014 voor vast opgestelde trainingsapparatuur in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 349 van 5.12.2014, blz. 65).

(19)  Uitvoeringsbesluit 2013/390/EU van de Commissie van 18 juli 2013 betreffende de overeenstemming van de Europese normenreeks EN 15649 (delen 1 t/m 7) voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 196 van 19.7.2013, blz. 22).

(20)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(21)  Mededeling 2017/C 267/03 van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake algemene productveiligheid (PB C 267 van 11.8.2017, blz. 7).

(22)  Beschikking C(2004) 1493 van de Commissie van 23 april 2004 betreffende overeenstemming met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG en de publicatie van de referenties daarvan in het Publicatieblad.

(23)  Beschikking 2005/718/EG van de Commissie van 13 oktober 2005 betreffende de overeenstemming van bepaalde normen met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en de bekendmaking van de referenties ervan in het Publicatieblad (PB L 271 van 15.10.2005, blz. 51).

(24)  Beschikking 2009/18/EC van de Commissie van 22 december 2008 over de overeenstemming van de norm EN 1273:2005 over loopstoeltjes met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en de bekendmaking van de referentie van de norm in het Publicatieblad (PB L 8 van 13.1.2009, blz. 29).

(25)  Uitvoeringsbesluit 2012/29/EU van de Commissie van 13 januari 2012 betreffende de overeenstemming van norm EN 60065:2002/A12:2011 “Audio-, video- en soortgelijke elektronische toestellen — Veiligheidseisen” en norm EN 60950-1:2006/A12:2011 “Apparatuur voor informatietechniek — Veiligheid — Deel 1: Algemene eisen” met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 13 van 17.1.2012, blz. 7).

(26)  Uitvoeringsbesluit 2014/358/EU van de Commissie van 13 juni 2014 betreffende de overeenstemming van de Europese norm EN 16281:2013 voor door de consument gemonteerde kinderveilige vergrendelingen voor ramen en balkondeuren met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referentie van die norm in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 43).

(27)  Uitvoeringsbesluit 2014/531/EU van de Commissie van 14 augustus 2014 betreffende de overeenstemming van de Europese normen EN 16433:2014 en EN 16434:2014 en van bepaalde clausules van Europese norm EN 13120:2009+A1:2014 voor aan de binnenzijde geplaatste zonwering met het algemene veiligheidsvereiste van Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de bekendmaking van de referenties van die normen in het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 243 van 15.8.2014, blz. 54).

(28)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/1345 van de Commissie van 31 juli 2015 betreffende de bekendmaking van de referenties van de normen inzake koorden en treksluitingen van kinderkleding, reiswiegen en standaards, veiligheidshekjes en verschoontafels voor huishoudelijk gebruik in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 207 van 4.8.2015, blz. 73).

(29)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1014 van de Commissie van 15 juni 2017 betreffende de bekendmaking van de referenties van de Europese normen EN 13869:2016 inzake kinderveiligheidseisen voor aanstekers en EN 13209-2:2015 inzake babydragers in het Publicatieblad van de Europese Unie overeenkomstig Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 153 van 16.6.2017, blz. 36).


BIJLAGE I

Nr.

Referentie van de norm

1.

EN 581-1:2006

Buitenmeubelen — Zitmeubelen en tafels voor gebruik op campings, in huishoudens en voor verhuurdoeleinden — Deel 1: Algemene veiligheidseisen

2.

EN 913:2018

Turntoestellen — Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden

3.

EN 914:2008

Turntoestellen — Bruggen met gelijke liggers en bruggen met ongelijke liggers — Eisen en beproevingsmethoden inclusief veiligheid

4.

EN 915:2008

Turntoestellen — Bruggen met ongelijke liggers — Functionele eisen en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

5.

EN 916:2003

Turntoestellen — Springkasten — Eisen (inclusief veiligheid) en beproevingsmethoden

6.

EN 957-2:2003

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 2: Krachttrainingsapparatuur, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden

7.

EN 957-6:2010+A1:2014

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 6: Loopbanden, aanvullende specifieke veiligheidseisen en beproevingsmethoden

8.

EN 957-7:1998

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 7: Roeiapparaten, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden

9.

EN 1129-1:1995

Meubelen — Opklapbedden — Veiligheidseisen en beproeving — Deel 1: Veiligheidseisen

10.

EN 1129-2:1995

Meubelen — Opklapbedden -Veiligheidseisen en beproeving — Deel 2: Beproevingsmethoden

11.

EN 1130-1:1996

Meubelen — Wiegen voor huiselijk gebruik — Deel 1: Veiligheidseisen

12.

EN 1130-2:1996

Meubelen — Wiegen voor huiselijk gebruik — Deel 2: Beproevingsmethoden

13.

EN 1273:2005

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Loopstoeltjes — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

14.

EN 1466:2014

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Reiswiegen en standaards — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

15.

EN 1651:1999

Uitrusting voor schermvliegen — Harnasgordels — Veiligheidseisen en sterktebeproevingen

16.

EN 1930:2011

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Veiligheidshekjes — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

17.

EN ISO 4210-1:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 1: Termen en definities (ISO 4210-1:2014)

18.

EN ISO 4210-2:2015

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 2: Eisen voor stads- en toerfietsen, jeugdfietsen, mountainbikes en racefietsen (ISO 4210-2:2015)

19.

EN ISO 4210-3:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 3: Algemene beproevingsmethoden (ISO 4210-3:2014)

20.

EN ISO 4210-4:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 4: Rem beproevingsmethode (ISO 4210-4:2014)

21.

EN ISO 4210-5:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 5: Beproevingsmethoden voor sturen (ISO 4210-5:2014, gecorrigeerde versie 2015-02-01)

22.

EN ISO 4210-6:2015

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 6: Beproevingsmethoden voor frame en vork (ISO 4210-6:2015)

23.

EN ISO 4210-7:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 7: Beproevingsmethodes voor wielen en velgen (ISO 4210-7:2014)

24.

EN ISO 4210-8:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 8: Beproevingsmethoden van pedalen en crank (ISO 4210-8:2014)

25.

EN ISO 4210-9:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 9: Beproevingsmethoden voor zadels en zadelpennen (ISO 4210-9:2014)

26.

EN ISO 8098:2014.

Fietsen — Veiligheidseisen voor fietsen voor jonge kinderen (ISO 8098:2014)

27.

EN ISO 9994:2006.

Aanstekers — Veiligheidsbepalingen (ISO 9994:2005)

28.

EN ISO 11243:2016.

Cycli — Bagagedragers voor fietsen — Eisen en beproevingsmethoden (ISO 11243: 2016)

29.

EN 12196:2003

Turntoestellen — Paarden en turnbokken — Functionele- en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

30.

EN 12197:1997

Turntoestellen — Rekstokken — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

31.

EN 12221-1:2008+A1:2013

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Kindercommodes voor huishoudelijk gebruik — Deel 1: Veiligheidseisen

32.

EN 12221-2:2008+A1:2013

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Kindercommodes voor huishoudelijk gebruik — Deel 2: Beproevingsmethoden

33.

EN 12346:1998

Turntoestellen — Balken, ladders en -klimrekken Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

34.

EN 12432:1998

Turntoestellen — Evenwichtsbalken — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

35.

EN 12491:2001

Schermvliegtuigen — Noodparachutes — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

36.

EN 12655:1998

Turntoestellen — Ringentoestellen — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

37.

EN ISO 12863:2010.

Standaard beproevingsmethode voor bepaling van de ontvlambaarheid van sigaretten (ISO 12863:2010)

EN ISO 12863:2010/A1:2016

38.

EN 13120:2009+A1:2014

Aan de binnenzijde geplaatste zonneschermen — Prestatie-eisen inclusief veiligheid

39.

EN 13209-1:2004

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Babydragers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden — Deel 1: Rugdraagstoeltjes

40.

EN 13209-2:2015

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Babydragers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden — Deel 2: Draagzak

41.

EN 13219:2008

Turntoestellen — Trampolines — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

42.

EN 13319:2000

Duiktoebehoren — Dieptemeters en gecombineerde diepte- en tijdmeetinstrumenten — Functionele en veiligheidseisen, beproevingsmethoden

43.

EN 13869:2016

Aanstekers — Kindveiligheid van aanstekers — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

44.

EN 13899:2003

Rolsportmaterieel — Rolschaatsen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

45.

EN 14059:2002

Decoratieve olielampen — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

46.

EN 14344:2004

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Kinderzitjes voor de fiets — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

47.

EN 14350-1:2004

Artikelen voor zuigelingen en peuters — Drinkgerei — Deel 1: Algemene en mechanische eisen en beproevingsmethoden

48.

EN 14682:2014

Veiligheid van kinderkleding — Koorden en treksluitingen van kinderkleding — Specificaties

49.

EN 16156:2010

Sigaretten — Beoordeling van het ontstekend vermogen — Veiligheidseis

50.

EN 16281:2013

Producten veilig voor kinderen — Kindveilige sluitingen voor ramen en balkondeuren bestemd voor de consument — Veiligheidseisen en beproevingsmethoden

51.

EN 16433:2014

Aan de binnenzijde geplaatste zonneschermen — Bescherming tegen verwurging — Beproevingsmethoden

52.

EN 16434:2014

Aan de binnenzijde geplaatste zonneschermen — Bescherming tegen verwurging — Eisen en beproevingsmethoden voor veiligheidsvoorzieningen

53.

EN ISO 20957-1:2013

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 1: Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-1:2013)

54.

EN ISO 20957-4:2016

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 4: Krachttrainingsbanken, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-4:2016)

55.

EN ISO 20957-5:2016

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 5: Trainingsapparatuur met pedalen, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-5:2016)

56.

EN ISO 20957-8:2017

Vast opgestelde trainingsapparatuur- Deel 8: Stap-, traploop- en klimapparaten — Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-8:2017)

57.

EN ISO 20957-9:2016

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 9: Elliptische oefentoestellen, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-9:2016)

58.

EN ISO 20957-10:2017

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 10: Trainingsfietsen met een vast wiel of zonder freewheel, aanvullende specifieke veiligheidseisen en beproevingsmethoden (ISO 20957-10:2017)

59.

EN ISO 25649-1:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 1: Classificatie, materialen, algemene eisen en beproevingsmethoden (ISO 25649-1:2017)

60.

EN ISO 25649-2:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 2: Consumenteninformatie (ISO 25649-2:2017)

61.

EN ISO 25649-3:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 3: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse A toestellen (ISO 25649-3:2017)

62.

EN ISO 25649-4:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 4: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse B toestellen (ISO 25649-4:2017)

63.

EN ISO 25649-5:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 5: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse C toestellen (ISO 25649-5:2017)

64.

EN ISO 25649-6:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 6: Aanvullende bijzondere eisen voor Klasse D toestellen (ISO 25649-6:2017)

65.

EN ISO 25649-7:2017

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 7: Aanvullende bijzondere eisen en beproevingsmethoden voor klasse E toestellen (ISO 25649-7:2017)

66.

EN 60065:2002

Audio-, video- en soortgelijke elektronische toestellen — Veiligheidseisen IEC 60065:2001 (Gewijzigd)

EN 60065:2002/A12:2011

67.

EN 60950-1:2006

Apparatuur voor informatietechniek — Veiligheid — Deel 1: Algemene eisen IEC 60950-1:2005 (Gewijzigd)

EN 60950-1:2006+A12:2011


BIJLAGE II

Nr.

Referentie van de norm

1.

EN 913:2008

Turntoestellen — Algemene veiligheidseisen en beproevingsmethoden

2.

EN 957-4:2006+A1:2010

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 4: Krachttrainingsbanken, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden

3.

EN 957-5:2009

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 5: Trainingsapparatuur met pedalen, aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden

4.

EN 957-8:1998

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 8: Stap-, traploop- en klimapparaten — Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden

5.

EN 957-9:2003

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 9: Elliptische oefentoestellen, additionele veiligheidseisen en beproevingsmethoden

6.

EN 957-10:2005

Vast opgestelde trainingsapparatuur — Deel 10: Trainingsfietsen met een vast wiel of zonder freewheel, aanvullende specifieke veiligheidseisen en beproevingsmethoden

7.

EN ISO 4210-2:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 2: Eisen voor stads- en toerfietsen, jeugdfietsen, berg- en racefietsen (ISO 4210-2:2014)

8.

EN ISO 4210-6:2014

Rijwielen — Veiligheidseisen voor fietsen — Deel 6: Beproevingsmethoden voor frame en vork (ISO 4210-6:2014)

9.

EN ISO 12863:2010.

Standaard beproevingsmethode voor bepaling van de ontvlambaarheid van sigaretten (ISO 12863:2010)

10.

EN 14872:2006

Fietsen — Toebehoren voor fietsen — Bagagedragers

11.

EN 15649-1:2009+A2:2013

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 1: Classificatie, materialen, algemene eisen en beproevingsmethoden

12.

EN 15649-2:2009+A2:2013

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 2: Consumenteninformatie

13.

EN 15649-3:2009+A1:2012

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 3: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse A toestellen

14.

EN 15649-4:2010+A1:2012

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 4: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse B toestellen

15.

EN 15649-5:2009

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 5: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse C toestellen

16.

EN 15649-6:2009+A1:2013

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 6: Aanvullende bijzondere veiligheidseisen en beproevingsmethoden voor klasse D toestellen

17.

EN 15649-7:2009

Opblaasbare vrijetijdsartikelen voor gebruik op en in het water — Deel 7: Aanvullende bijzondere eisen en beproevingsmethoden voor klasse E toestellen


III Andere handelingen

EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/75


DELEGATIEBESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

Nr. 42/19/COL

van 17 juni 2019

om de exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen uit te zonderen van de toepassing van Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad [2019/…]

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gezien de handeling waarnaar wordt verwezen in punt 4 van bijlage XVI bij de EER-overeenkomst houdende de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten in de nutssector (Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (1) (hierna “de richtlijn” genoemd), en met name de artikelen 34 en 35,

Gezien de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna “de Toezichtovereenkomst” genoemd), en met name de artikelen 1 en 3 van Protocol nr. 1,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten van de EVA,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   FEITEN

(1)

Op 27 november 2018 heeft de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna “de Autoriteit” genoemd), naar aanleiding van aan de kennisgeving voorafgaande besprekingen, overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU een verzoek (hierna “het verzoek” genoemd) ontvangen van Nettbuss AS, inmiddels Vy Buss AS geheten (hierna “de verzoeker” genoemd) (2).

(2)

Het verzoek heeft betrekking op de exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen. Beheersactiviteiten inzake openbaar vervoer die in de praktijk worden verricht door openbaarvervoersinstanties, vallen buiten het bestek van het verzoek (3).

(3)

De verzoeker is een “overheidsonderneming” in de zin van de richtlijn, daar het Noorse ministerie van Vervoer en Communicatie indirect 100 % van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezit via de eigendom van NSB AS, inmiddels Vygruppen AS geheten (een transportgroep waarvan de verzoeker deel uitmaakt) (4).

(4)

Aangezien de verzoeker een van de activiteiten uitoefent die onder de richtlijn vallen, is verzoeker een “aanbestedende instantie” in de zin van de richtlijn.

(5)

Krachtens artikel 2-9 van de Noorse Verordening nr. 975 van 12 augustus 2016 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (5) kunnen aanbestedende instanties verzoeken indienen krachtens artikel 35 van de richtlijn.

(6)

Het verzoek ging vergezeld van een op 29 juni 2018 door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen gemotiveerd standpunt, waarin werd geconcludeerd dat de verzoeker rechtstreeks blootstond aan concurrentie bij het verlenen van openbare busvervoersdiensten en dat de markttoegang waar het gaat om de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen, onbeperkt was (6).

(7)

De Autoriteit heeft Noorwegen ervan in kennis gesteld dat zij het verzoek op 30 november 2018 heeft ontvangen (7).

(8)

Overeenkomstig punt 1 van bijlage IV bij Richtlijn 2014/25/EU heeft de Autoriteit 130 werkdagen om een besluit te nemen over het verzoek, wat er in dit geval op neerkomt dat het besluit uiterlijk op 18 juni 2019 genomen moet zijn (8).

(9)

Ingevolge delegatiebesluit nr. 37/19/COL van 23 april 2019 (9) heeft de Autoriteit het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten van de EVA verzocht zijn advies te geven uit hoofde van de in artikel 2 van besluit nr. 3/2012 van het Permanent Comité beschreven raadplegingsprocedure (10).

(10)

Het Raadgevend Comité inzake overheidsopdrachten van de EVA heeft op 22 mei 2019 met eenparigheid van stemmen een positief advies uitgebracht over het ontwerpbesluit van de Autoriteit in het kader van de schriftelijke procedure (11).

2.   RECHTSKADER

(11)

De richtlijn is onder meer van toepassing op de gunning van opdrachten voor de uitoefening van activiteiten die het ter beschikking stellen of exploiteren van netten bestemd voor openbare dienstverlening op het gebied van vervoer per bus beogen (12).

(12)

Volgens artikel 11, tweede alinea, van de richtlijn wordt een net geacht te bestaan wanneer de dienst wordt verleend onder door een bevoegde instantie van een staat gestelde exploitatievoorwaarden, zoals de te volgen routes, de beschikbaar te stellen capaciteit of de frequentie van de dienst.

(13)

In SJ (13) heeft het Hof van Justitie, in het kader van de uitleg van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad (14) (dat in dezelfde bewoordingen is gesteld als artikel 11 van de richtlijn), in de context van spoorwegnetten verklaard dat “…dient te worden geoordeeld dat de activiteit “exploiteren van netten” verwijst naar de uitoefening van het recht om het spoorwegnet te gebruiken voor de verstrekking van vervoersdiensten, terwijl de activiteit “ter beschikking stellen van netten” verwijst naar het beheer van het net” (15). Het Hof concludeerde dat “[a]rtikel 5, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2004/17 aldus moet worden uitgelegd dat de activiteit van een spoorwegonderneming die erin bestaat dat aan het publiek vervoersdiensten worden geleverd door een gebruiksrecht op het spoorwegnet uit te oefenen, het “exploiteren van netten” in de zin van deze richtlijn inhoudt” (16). De “exploitatie van openbare busvervoersdiensten” in Noorwegen is op het gebied van het vervoer per bus het equivalent van de door een spoorwegonderneming uitgeoefende activiteit op het gebied van vervoer per trein als bedoeld in SJ, met andere woorden een activiteit waarop de richtlijn van toepassing is.

(14)

Bij artikel 34 van de richtlijn is bepaald dat opdrachten voor activiteiten waarop de richtlijn van toepassing is, niet onder die richtlijn moeten vallen wanneer de activiteit in de staat waarin zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan concurrentie blootstaat op marktgebieden waarvoor de toegang niet beperkt is. De rechtstreekse blootstelling aan concurrentie wordt getoetst aan de hand van objectieve criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken sector.

(15)

In artikel 35 van de richtlijn wordt de procedure beschreven om te bepalen of de uitzondering in artikel 34 van toepassing is. In de aangepaste vorm is in dit artikel bepaald dat een staat of, indien de wetgeving van de betrokken staat daarin voorziet, een aanbestedende instantie de Autoriteit kan verzoeken vast te stellen dat de richtlijn niet van toepassing is op het plaatsen van opdrachten of het uitschrijven van prijsvragen voor de uitoefening van de activiteit in kwestie. De Autoriteit moet middels een besluit bepalen of de activiteit rechtstreeks blootstaat aan concurrentie op marktgebieden waarvoor de toegang niet beperkt is (aan de hand van de in artikel 34 genoemde criteria).

(16)

Dit besluit laat de toepassing van de mededingingsregels (17) en andere gebieden van het recht van de EER onverlet. Meer bepaald zijn de criteria en de methode die worden gebruikt voor de beoordeling van de rechtstreekse blootstelling aan concurrentie krachtens artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU niet noodzakelijkerwijs identiek aan die welke worden gebruikt voor een beoordeling uit hoofde van artikel 53 of 54 van de EER-overeenkomst of Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (18), zoals aangepast aan de EER-overeenkomst (19).

(17)

Het doel van onderhavig besluit is om vast te stellen of de activiteit waarop het verzoek betrekking heeft, op markten waarvoor de toegang niet beperkt is in de zin van artikel 34 van de richtlijn, aan een mate van concurrentie blootstaat die ervoor zal zorgen dat, ook zonder de discipline die door de toepassing van de in de richtlijn vastgelegde nadere regels voor het plaatsen van opdrachten wordt opgelegd, de plaatsing van opdrachten voor de uitoefening van de hier bedoelde activiteit op een transparante, niet-discriminerende wijze zal plaatsvinden op basis van criteria die afnemers in staat stellen uit te maken welke in het algemeen de economisch voordeligste oplossing is.

3.   BEOORDELING

3.1.   Vrije markttoegang

(18)

In het onderhavige geval is de relevante activiteit de exploitatie van openbare busvervoersdiensten. Deze activiteit wordt verricht in het kader van opdrachten die worden gegund door openbaarvervoersinstanties (OVI's). In Noorwegen bestaan verschillende soorten busdiensten (zie punt overweging 41) en de relevante activiteit wordt op nationaal niveau aangeduid als de exploitatie van busvervoersdiensten met dienstregeling.

(19)

Er bestaat met betrekking tot de exploitatie van openbare busvervoersdiensten geen EER-wetgeving op basis waarvan kan worden uitgegaan van vrije markttoegang overeenkomstig artikel 34, lid 3, van de richtlijn. De desbetreffende beoordeling moet dan ook plaatsvinden op basis van het regelgevingskader en de praktijk van OVI's, die dienen aan te tonen dat de toegang tot de markt rechtens en feitelijk vrij is.

(20)

Er zij aan herinnerd dat het doel van onderhavig besluit is om vast te stellen of de activiteit waarop het verzoek betrekking heeft, op markten waarvoor de toegang niet beperkt is in de zin van artikel 34 van de richtlijn, aan een mate van concurrentie blootstaat die ervoor zal zorgen dat, ook zonder de discipline die door de toepassing van de in de richtlijn vastgelegde nadere regels voor het plaatsen van opdrachten wordt opgelegd, de plaatsing van opdrachten voor de uitoefening van de hier bedoelde activiteit op een transparante, niet-discriminerende wijze zal plaatsvinden op basis van criteria die afnemers in staat stellen uit te maken welke in het algemeen de economisch voordeligste oplossing is. Bij de met het oog hierop te verrichten beoordeling wordt niet voor elke afzonderlijke opdracht voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten bekeken of deze wel is gegund in volledige overeenstemming met het recht van de EER; het gaat er veeleer om na te gaan of de toegang tot de markt feitelijk of rechtens wordt beperkt door het regelgevingskader en/of de praktijk van OVI's.

(21)

Wat betreft de mogelijke juridische beperkingen van de markttoegang op het gebied van de exploitatie van openbare busvervoersdiensten merkt de Autoriteit op dat er vergunningen verplicht worden gesteld en dat diensten op contractbasis worden verleend. In het verzoek stelde de verzoeker zich evenwel op het standpunt dat de vergunningsvereisten niet neerkomen op een beperking van de toegang tot de markt (20) en dat er bovendien geen bijzondere of alleenrechten aan de vergunningen zijn verbonden (21). Voorts stelde de verzoeker dat de inschrijvingen voldoen aan Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (22) en de richtlijn, en derhalve rechtens noch feitelijk de markttoegang beperken (23).

(22)

Het is vaste rechtspraak dat een stelsel van voorafgaande toestemming geen rechtvaardiging kan vormen voor een discretionair optreden van de nationale autoriteiten waardoor de EER-voorschriften van hun nuttig effect worden beroofd (24). Wil een stelsel van voorafgaande toestemming dus gerechtvaardigd zijn ook al derogeert het aan een dergelijke fundamentele vrijheid om diensten te verlenen, dan moet het zijn gebaseerd op objectieve criteria, die niet-discriminerend en vooraf kenbaar zijn, opdat een grens wordt gesteld aan de uitoefening van de beoordelingsvrijheid van de nationale autoriteiten en willekeur wordt voorkomen (25).

(23)

Busvervoersdiensten met dienstregeling in Noorwegen worden geregeld door Wet nr. 45 van 21 juni 2002 inzake beroepsvervoer per motorvoertuig of vaartuig (26) (hierna de “Wet beroepsvervoer” genoemd) en de op basis van die wet vastgestelde Verordening beroepsvervoer (27).

(24)

Op grond van artikel 4 van de Wet beroepsvervoer moeten bedrijven die voornemens zijn openbare busvervoersdiensten te exploiteren, in het bezit zijn van een algemene vergunning (“transportløyve”) die wordt verleend door de Noorse overheidsdienst voor openbare wegen (Statens vegvesen) (28). Hoewel de formulering in de Wet beroepsvervoer gezien het woord “kan” de suggestie wekt dat deze dienst over een zekere eigen beoordelingsmarge beschikt, is het in het Noorse recht gebruikelijk om dit woord ook te gebruiken als deze marge in de praktijk nauwelijks of niet bestaat. Uit de voorbereidende handelingen voor deze wet volgt dat het vergunningenstelsel een instrument is om toezicht te houden op de kwaliteit van de geleverde diensten (29). Artikel 4 van de Verordening beroepsvervoer verduidelijkt dat een aanvrager die aan de eisen voldoet een vergunning kan krijgen, tenzij bepaalde redenen zich daartegen verzetten. Voorts heeft de Noorse mededingingsautoriteit verklaard dat eenieder die aan de objectieve voorwaarden voldoet, een dergelijke vergunning krijgt (30). De autoriteit heeft geen informatie ontvangen die bovengenoemde bevindingen weerspreekt.

(25)

Daarnaast is voor de exploitatie van busvervoersdiensten met dienstregeling doorgaans een vergunning krachtens artikel 6, lid 1, van de Wet beroepsvervoer vereist, die wordt verleend door de desbetreffende gemeenten (31). Beheersmaatschappijen zijn uitgezonderd van de vergunningsvereiste en wanneer de OVI zo'n maatschappij is en jegens het publiek verantwoordelijk blijft, en de betreffende busonderneming optreedt als haar onderaannemer, is geen vergunning vereist, aangezien de uitzondering van de beheersmaatschappij ook geldt voor die onderneming (32).

(26)

In artikel 8 van de Wet beroepsvervoer is bepaald dat vergunningen voor vervoersdiensten tegen betaling of waarvoor een alleenrecht geldt, via een openbare aanbestedingsprocedure worden verleend indien de Wet beroepsvervoer, de Wet overheidsopdrachten of verordeningen die op basis van een van die wetten zijn vastgesteld, daartoe verplicht(en). Indien een vergunning op grond van artikel 6 is vereist, wordt die verleend aan degene die de opdracht in de wacht heeft gesleept (33).

(27)

In de praktijk worden openbare busvervoersdiensten die onder de richtlijn vallen, verricht uit hoofde van opdrachten die door OVI's worden gegund. Voor deze opdrachten gelden EER-voorschriften inzake overheidsopdrachten, namelijk: (34)

a)

Verordening (EG) nr. 1370/2007;

b)

Richtlijn 2014/25/EU, en/of

c)

Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad (35).

(28)

Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU zijn op 1 januari 2017 in werking getreden in de EER. Daarvóór waren Richtlijn 2004/17/EG en Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad (36) van toepassing.

(29)

Alle drie huidige instrumenten vereisen in de regel open(bare), transparante, niet-discriminerende aanbestedingsprocedures met beperkte uitzonderingen. Opdrachten en vergunningen voor openbare busvervoersdiensten met dienstregeling moeten derhalve worden gegund resp. verleend via openbare aanbestedingsprocedures, tenzij een uitzondering krachtens de desbetreffende handeling van de EER van toepassing is of de waarde van de opdracht lager is dan de drempelwaarden voor de toepassing van de handeling in kwestie. Krachtens de eerdere richtlijnen gold hetzelfde.

(30)

Volgens het verzoek hebben OVI's in toenemende mate openbare aanbestedingsprocedures toegepast bij de gunning van busdiensten. Terwijl in 2010 slechts 43 procent van de opdrachten voor reguliere busdiensten via openbare aanbestedingsprocedures werd gegund, was dat aandeel in 2018 gestegen tot ruim 98 procent en zal het tegen 3 december 2019 nog dichter in de buurt van 100 procent liggen (37). Voorts verklaarde de verzoeker dat er nog slechts zelden wordt afgeweken van openbare aanbestedingen; geen enkele OVI verricht zelf openbare busvervoersdiensten uit hoofde van de uitzondering van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1370/2007 en onderhandse gunningen van contracten met een waarde die lager is dan de drempelwaarden van artikel 5, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1370/2007, vinden slechts in zeer beperkte mate plaats.

(31)

De Autoriteit heeft de door de verzoeker verstrekte informatie over de situatie in 2018 vergeleken met informatie die de Autoriteit op 9 november 2018 van de Noorse overheid heeft ontvangen (38) in het kader van een algemeen onderzoek naar openbaredienstverplichtingscontracten op basis van Verordening (EG) nr. 1370/2007 (39). Afgaande op die vergelijking kon de door de verzoeker verstrekte informatie grotendeels worden bevestigd. De Noorse overheid heeft gegevens van in totaal 27 onderhands gegunde contracten verschaft, waarvan er 13 in de loop van 2019 zouden worden vervangen door contracten waarvoor al een openbare aanbestedingsprocedure had plaatsgevonden. De totale jaarlijkse waarde van onderhands gegunde contracten bedroeg volgens de opgave circa 275 miljoen Noorse kroon, wat neerkomt op slechts een fractie van de totale waarde van de openbaredienstverplichtingscontracten in het openbaar vervoer over de weg in Noorwegen (in 2017 naar schatting 11,6 miljard Noorse kroon). Bovendien zijn de enige onderhands gegunde contracten die naar verwachting na 10 augustus 2019 van kracht zullen blijven, contracten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 5, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1370/2007 (dat onderhandse gunning van contracten mogelijk maakt als de waarde daarvan, of de daarmee gemoeide afstand, onder bepaalde grenswaarden blijft).

(32)

Uit een onderzoek naar de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het gunnen van opdrachten en het verlenen van vergunningen voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen, is gebleken dat dergelijke opdrachten en vergunningen op dit moment op niet-discriminerende wijze worden gegund resp. verleend. Omdat de procedures voor het verlenen van vergunningen en het gunnen van opdrachten en de desbetreffende criteria voor alle marktdeelnemers gelijk zijn, komt dit in het kader van dit besluit niet neer op een beperking van de markttoegang.

(33)

De vrije toegang tot deze activiteit is ook bevestigd door de Noorse mededingingsautoriteit (40).

(34)

De Autoriteit concludeert dat de activiteit “exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen” voor het overgrote deel wordt ingericht op basis van openbare aanbestedingen, waarbij er bovendien ook sprake is van een voldoende aantal inschrijvers (gemiddeld 3,8) (41). Deelname aan deze aanbestedingen is mogelijk zonder dat er sprake is van enigerlei vorm van discriminatie.

(35)

Gelet op het voorgaande kan, in het kader van de evaluatie voor wat betreft de voorwaarden van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht, de mogelijkheid voor de Autoriteit om in het kader van haar algemene toezichthoudende taken onderzoek te doen naar de naleving, door Noorwegen, van Verordening (EG) nr. 1370/2007, Richtlijn 2014/24/EU, Richtlijn 2014/25/EU of welke andere bepaling van het EER-recht inzake overheidsopdrachten dan ook, en onverminderd de toepassing van enig ander gebied van het EER-recht, de toegang tot de markt voor de activiteit “exploitatie van openbare busvervoersdiensten” als rechtens en feitelijk vrij worden beschouwd.

3.2.   Rechtstreekse blootstelling aan concurrentie

(36)

Om na te gaan of al dan niet wordt voldaan aan de tweede uitzonderingsvoorwaarde, namelijk dat de activiteit waarop het verzoek betrekking heeft en die voldoet aan de voorwaarde van rechtens en feitelijk vrije markttoegang, rechtstreeks blootstaat aan concurrentie, worden de relevante productmarkt en de respectieve geografische markt bepaald, waarna een marktanalyse wordt verricht.

(37)

De rechtstreekse blootstelling aan concurrentie moet worden beoordeeld aan de hand van diverse indicatoren, waarbij geen van deze indicatoren op zichzelf doorslaggevend is. Wat de markten betreft waarop dit besluit betrekking heeft, vormt het marktaandeel van de voornaamste spelers op een bepaalde markt een van de te hanteren criteria. Aangezien het gaat om markten waarop biedingen plaatsvinden, moeten ook andere criteria in aanmerking worden genomen, zoals biedingsgedrag, en of marktspelers in staat en bereid zijn in te schrijven op lopende en toekomstige aanbestedingsprocedures.

(38)

Het doel van onderhavig besluit is om vast te stellen of de diensten waarop het verzoek betrekking heeft, op markten waarvoor de toegang niet beperkt is in de zin van artikel 34 van de richtlijn, aan een mate van concurrentie blootstaan die ervoor zorgt dat, ook zonder de discipline die door de toepassing van de in de richtlijn vastgelegde nadere regels voor het plaatsen van opdrachten wordt opgelegd, de plaatsing van opdrachten voor de uitoefening van de hier bedoelde activiteiten op een transparante, niet-discriminerende wijze zal plaatsvinden op basis van criteria die afnemers in staat stellen uit te maken welke in het algemeen de economisch voordeligste oplossing is.

(39)

Het is in dit verband van belang eraan te herinneren dat niet alle spelers op de betrokken markt onderworpen zijn aan de regels inzake overheidsopdrachten (42). Bedrijven waarvoor die regels niet gelden, hebben wanneer zij op die markten actief zijn, in beginsel dan ook de mogelijkheid om concurrentiedruk uit te oefenen op marktspelers waarvoor deze regels wél gelden.

(40)

De Autoriteit moet bepalen of de betrokken activiteiten rechtstreeks blootstaan aan concurrentie. Hiertoe heeft zij zich gebogen over de door de verzoeker overgelegde documenten ter onderbouwing van het verzoek en over de door de Noorse mededingingsautoriteit verstrekte informatie. De Autoriteit is ter beoordeling van marktaandelen en concentratieniveaus voornamelijk afgegaan op de door de verzoeker en de Noorse mededingingsautoriteit verstrekte gegevens. Afgezien van de informatie die de verzoeker heeft aangeleverd, heeft de Noorse mededingingsautoriteit zich ook gebaseerd op informatie van andere busmaatschappijen in Noorwegen en van negen OVI's (43).

3.2.1.   Definitie van de productmarkt

(41)

In het verzoek heeft de verzoeker de relevante productmarkt omschreven als de markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten (44). De verzoeker heeft tevens te kennen gegeven dat volgens haar commercieel busvervoer over lange afstand (zoals snelvervoer), commercieel vervoer over korte afstand (zoals sneldiensten voor luchthavens) en touringcarvervoer verschillen van aanbestede openbare busvervoersdiensten (45). Commerciële diensten worden louter gestuurd door de marktbehoeften en ontvangen geen financiële steun van de overheid. Alle commerciële busdiensten concurreren op de markt op prijs, capaciteit, frequentie of andere factoren. De concurrentie tussen publieke busondernemingen vindt daarentegen plaats op het niveau van openbare aanbestedingsprocedures, namelijk de markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten, en niet achteraf op de markt, op prijs, capaciteit, frequentie of andere factoren. Volgens de verzoeker hebben busondernemingen die werken op basis van een contract met een OVI, doorgaans dan ook zeer weinig invloed op de basisfactoren waarop naar de gunst van de klant kan worden gedongen, zoals frequentie, dienstregeling, tarieven of comfort, aangezien deze factoren in de regel worden bepaald door de gunnende OVI (46).

(42)

Naar mening van de verzoeker zijn de diverse eisen van OVI's niet specifiek genoeg om te kunnen concluderen dat er afzonderlijke productmarkten bestaan voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten (47). Om een opdracht voor deze exploitatie op gemeentelijk of regionaal niveau in de wacht te slepen, moeten busondernemingen in beginsel hetzelfde regelgevingskader volgen en kunnen zij hun offerte afstemmen op de eisen van de desbetreffende OVI. Volgens de verzoeker blijkt uit het feitelijke biedingsgedrag van de grote busondernemingen dat zij in staat en bereid zijn hun offertes af te stemmen op de individuele eisen van de verschillende OVI's, daar deze ondernemingen ongeacht eventuele verschillen tussen hen doorgaans inschrijven op alle openbare aanbestedingen in Noorwegen (48).

(43)

De Noorse mededingingsautoriteit was van mening dat de relevante productmarkt zoals voorgesteld door de verzoeker in overeenstemming was met de gangbare praktijk in Noorwegen en zette haar beoordeling voort op basis van deze door de verzoeker voorgestelde definitie (49).

(44)

De Commissie heeft zich in eerdere besluiten over openbaar vervoer (waaronder busvervoer) op het standpunt gesteld dat er specifieke markten voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busdiensten kunnen worden onderscheiden (50). De Commissie heeft zich ook op het standpunt gesteld dat er binnen in concessie gegeven (via een aanbestedingsprocedure gegunde) openbare busdiensten geen onderscheid kan worden gemaakt tussen stadsvervoer, vervoer tussen steden en vervoer over lange afstand, daar deze doorgaans onder hetzelfde regelgevingskader vallen en de eisen van OVI's slechts in enkele, op technisch specificaties betrekking hebbende opzichten van elkaar verschillen (51).

(45)

De praktijk van de Commissie bevestigt ook de opvatting dat commercieel busvervoer en (via een aanbestedingsprocedure gegunde) openbare busdiensten deel uitmaken van verschillende productmarkten vanwege de verschillende aard van de concurrentie. De concurrentie tussen publieke busondernemingen vindt plaats op het niveau van het inschrijven op aanbestedingen van opdrachten, namelijk de markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten, en niet achteraf op de markt, op prijs, capaciteit, frequentie of andere factoren (52). Vergeleken met commerciële diensten hebben (op basis van een contract werkende) publieke busondernemingen doorgaans zeer weinig invloed op de basisfactoren waarop naar de gunst van de klant kan worden gedongen, zoals frequentie, tarieven of comfort, aangezien deze factoren worden bepaald door de OVI's die de opdracht voor de dienstverlening gunnen. Busondernemingen zijn verplicht hun diensten te verrichten volgens het contract met de OVI en kunnen niet, zoals commerciële ondernemingen normaliter doen, hun diensten afstemmen op de behoeften van de klant (53).

(46)

Gelet op het specifieke karakter van de Noorse busmarkt zoals beschreven in de overwegingen 41 en 42, wordt de relevante productmarkt, in het kader van de evaluatie voor wat betreft de voorwaarden van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht, hierbij gedefinieerd als de markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten. De Autoriteit heeft in dit specifieke geval, en met het oog op bovenbedoelde doeleinden, geen omstandigheden vastgesteld op grond waarvan het gerechtvaardigd zou zijn de afzonderlijke aanbestedingen van OVI's aan te merken als afzonderlijke relevante markten.

3.2.2.   Definitie van de geografische markt

(47)

Wat de geografische markt betreft, was de verzoeker van mening dat de relevante markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten ten minste nationaal is en alle via een aanbestedingsprocedure gegunde busdiensten in Noorwegen omvat (54). De verzoeker voerde aan dat de Wet beroepsvervoer een gemeenschappelijk regelgevingskader verschaft voor de aanbesteding van busdiensten in heel Noorwegen (55). De verzoeker merkte tevens op dat vrijwel alle lopende opdrachten voor openbare busvervoersdiensten (98 procent) zijn gegund via een openbare aanbestedingsprocedure en dat de meeste daarvan worden uitgevoerd op basis van in zeer algemene termen gestelde contracten met dezelfde hoofdkenmerken (56). De verschillen, zo die er al zijn, tussen de aanbestedingsprocedures en de contracten van verschillende OVI's zijn dan ook gering en gemakkelijk te hanteren door busmaatschappijen.

(48)

Voorts heeft de verzoeker benadrukt dat het bestaan van een gemeenschappelijk regelgevingskader voor de openbare aanbesteding van busdiensten in heel Noorwegen ook tot uiting komt in het feitelijke biedingsgedrag van de busmaatschappijen die momenteel op de markt actief zijn (57). De busondernemingen Torghatten, Boreal en Nobina opereren in het hele land en er is niets dat andere busmaatschappijen verhindert mee te dingen naar alle opdrachten. De verzoeker stelde tevens dat er, op enkele uitzonderingen na, sprake is geweest van een aanzienlijke mate van concurrentie bij alle opdrachten voor busdiensten die sinds 1 januari 2015 zijn gegund, ongeacht welke bestaande regionale aanwezigheid dan ook (58).

(49)

De verzoeker heeft evenwel geconcludeerd dat de geografische markt wat het verzoek betreft, uiteindelijk niet precies hoeft te worden gedefinieerd (59). Naar haar mening is de toegang tot de markt bij welke mogelijke definitie van de geografische markt dan ook waarbij de verzoeker lopende opdrachten en/of inschrijvingen op opdrachten heeft, onbeperkt en staat deze volledig bloot aan concurrentie.

(50)

De Noorse mededingingsautoriteit is tot de conclusie gekomen dat de relevante geografische markt niet precies hoeft te worden gedefinieerd, aangezien het resultaat van de analyse zowel in het geval van een enge als een ruime marktdefinitie hetzelfde was (60).

(51)

Het standpunt van de verzoeker is in overeenstemming met de praktijk van de Commissie. In eerdere besluiten heeft de Commissie, terwijl de exacte definitie van de geografische markt in de meeste gevallen open werd gelaten, de relevante geografische markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten beschouwd als een terrein waarop een gemeenschappelijk regelgevingskader voor de openbare aanbesteding van busdiensten voorhanden is (61).

(52)

De Autoriteit is, in het kader van de evaluatie voor wat betreft de voorwaarden van artikel 34 van de richtlijn en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht of enig ander gebied van het EER-recht, dan ook van mening dat de relevante geografische dimensie van de relevante productmarkt ten minste nationaal is, gelet op het bestaan van een gemeenschappelijk regelgevingskader, de geringe verschillen in de aanbestedingsprocedures van OVI's en het feit dat busondernemingen in staat en bereid zijn deel te nemen aan gunningsprocedures in heel Noorwegen.

3.2.3   Marktanalyse

(53)

Met betrekking tot de markt voor de gunning van overheidsopdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten geldt het marktaandeel van de grootste onderneming en het totale marktaandeel van de belangrijkste marktdeelnemers als een van de indicatoren voor de mate van concurrentie. Volgens de door de verzoeker in haar verzoek verstrekte gegevens heeft zij op de relevante markt met [25-30 %] op basis van de omzet en 28 % op basis van volume het grootste aandeel (62). Er zijn echter diverse sterke concurrenten met marktaandelen die op basis van de omzet in de dubbele cijfers lopen, zoals Torghatten [15-20 %], Tide [15-20 %] en Unibuss [12-17 %], gevolgd door kleinere maar nog altijd niet onbeduidende marktspelers, zoals Boreal [5-10 %] en Nobina [5-10 %] (63). Het resterende marktaandeel is verdeeld over 29 kleinere busondernemingen. De door de verzoeker verstrekte marktaandeelcijfers sluiten aan bij de berekeningen van de Noorse mededingingsautoriteit (64).

(54)

Zoals toegelicht in overweging 45 is de concurrentie in het geval van openbare busvervoersdiensten anders van aard, daar de betrokken bedrijven concurreren voor de markt en niet op de markt, op basis van prijs, dienstregeling of service. Op de Noorse markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten vindt de concurrentie plaats in het kader van door OVI's georganiseerde openbare aanbestedingen. Volgens de verzoeker is 98 % van alle lopende opdrachten op deze manier gegund en zal dit percentage tegen 3 december 2019 nog dichter in de buurt van 100 % liggen (65). Tegen deze achtergrond moet bij de beoordeling van de concurrentie en de marktanalyse worden gekeken naar het biedingsgedrag en moet worden nagegaan of marktspelers in staat en bereid zijn mee te dingen naar opdrachten van lopende en toekomstige aanbestedingen.

(55)

De belangrijkste concurrenten van de verzoeker zijn grote bedrijven die in veel gevallen deel uitmaken van transportmultinationals. Torghatten, een van de grootste transportbedrijven in Noorwegen, verzorgt openbaar vervoer over water (veerboot, snelboot), over de weg (bus) en door de lucht. De totale geconsolideerde inkomsten van het bedrijf, dat ook commerciële busdiensten onderhoudt, bedragen ruim 9 miljard Noorse kroon. Tide is onderdeel van de transportgroep DSD, die zowel openbare als commerciële busdiensten in Noorwegen exploiteert en ook actief is in Denemarken. De geconsolideerde inkomsten van de DSD-groep bedragen bijna 6 miljard Noorse kroon. Unibuss is in handen van de gemeente Oslo. De Unibuss-groep biedt zowel openbare als commerciële diensten aan in verschillende Noorse steden. Boreal Buss, onderdeel van de Boreal-groep, houdt zich op uitgebreide schaal bezig met openbare en commerciële vervoersactiviteiten. De huidige eigenaar van Boreal is een private-equityfonds uit Hongkong dat wereldwijd speurt naar mogelijkheden om in infrastructuur te beleggen. De geconsolideerde inkomsten van Boreal benaderen een bedrag van 3 miljard Noorse kroon. Nobina tot slot behoort tot de Zweedse Nobina-groep, die in heel Scandinavië openbaarvervoersdiensten verzorgt. Deze bedrijven nemen deel aan aanbestedingsprocedures in heel Noorwegen en beschikken over de mogelijkheden en ervaring om op al die Noorse procedures in te schrijven.

(56)

De verzoeker heeft opgemerkt dat er sinds 1 januari 2015 gemiddeld 3,8 concurrenten inschreven bij de 58 openbare aanbestedingen in Noorwegen (66). Dit cijfer is bevestigd in de schattingen van de Noorse mededingingsautoriteit (67). Hoewel het aantal aanbieders per opdracht sterk uiteenloopt, van één tot acht in de 46 opdrachten die door de Noorse mededingingsautoriteit zijn bekeken, heeft zij ook kunnen vaststellen dat OVI's doorgaans tevreden zijn over het aantal aanbieders (68). De verzoeker heeft tevens gedetailleerde informatie over aanbestedingsprocedures in de verschillende regio's van Noorse OVI's verstrekt waaruit eveneens het beeld naar voren komt dat het concurrerende karakter een van de kenmerken is van de gunning van opdrachten voor openbare busvervoersdiensten in Noorwegen (69). Uit de gedetailleerde gegevens en de interne gegevens van de verzoeker bleek ook dat er bij circa 40 % van alle openbaar aanbestede opdrachten sprake was van een andere onderneming (70). Dit bevestigt dat de verschillende ondernemingen doeltreffend weten te concurreren.

(57)

Verder voerde de verzoeker aan dat de toegang tot en de expansie op de markt voor de gunning van opdrachten voor openbare busvervoersdiensten in Noorwegen nauwelijks belemmeringen ondervinden, een bevinding die wordt bevestigd in de beoordeling van de Noorse mededingingsautoriteit (71). Deze bevinding steunde op de stabiele en voorspelbare inkomsten door de contracten met de OVI's en de eenvoudige toegang tot de benodigde informatie en infrastructuur, aangezien de OVI's - op de bussen na - voor de noodzakelijke infrastructuur zorgen (72). Bovendien hebben werknemers van de vorige houder van de opdracht in kwestie het recht over te stappen naar de nieuwe houder van de opdracht. En omdat het bestek van OVI's normaliter een nieuwe busvloot verplicht stelt, ondervinden eventuele nieuwe exploitanten geen significant kostennadeel waar het gaat om de aanschaf van bussen (73).

(58)

In het kader van dit besluit en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht moeten de in de overwegingen 53 tot en met 57 genoemde factoren worden gezien als een indicatie van de blootstelling aan concurrentie van de exploitatie van openbaar busvervoer in Noorwegen. Dit sluit ook aan bij het advies van de Noorse mededingingsautoriteit. Het is waarschijnlijk dat bedrijven die op deze markt actief zijn, blootstaan aan voldoende concurrentiedruk. Niets wijst erop dat de sector niet functioneert op een door de markt gedreven manier. De Autoriteit concludeert dan ook dat de markt voor de gunning van overheidsopdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten rechtstreeks blootstaat aan concurrentie in de zin van de richtlijn.

(59)

De Autoriteit neemt er kennis van dat de huidige concurrentiedruk op de markt voor de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten hoofdzakelijk wordt ingegeven door het bestaande regelgevingskader en het feit dat OVI's openbare aanbestedingsprocedures organiseren, en niet zozeer door interne dienstverlening of het toepassen van de uitzonderingen voor onderhandse gunning waarin de desbetreffende EER-voorschriften inzake overheidsopdrachten voorzien, afgezien van het beperkt inzetten van het instrument van onderhandse gunningen voor opdrachten die een lage waarde vertegenwoordigen en/of waarmee korte afstanden zijn gemoeid. Dit betekent dat wijzigingen in dat beleid of die praktijken van invloed kunnen zijn op de marktdynamiek en de algemene concurrentiedruk op aanbestedende instanties die de activiteit uitoefenen inhoudende de exploitatie van openbare busvervoersdiensten waarop dit besluit betrekking heeft.

4.   CONCLUSIES

(60)

In het kader van dit besluit en onverminderd de toepassing van het mededingingsrecht moeten de in de overwegingen 53 tot en met 57 beschreven bevindingen van de marktanalyse worden gezien als een indicatie van de blootstelling aan concurrentie, in de zin van artikel 34 van de richtlijn, van de activiteit inhoudende de exploitatie van openbare busvervoersdiensten in Noorwegen. Aangezien aan de voorwaarden van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU is voldaan, kan worden geconcludeerd dat Richtlijn 2014/25/EU bijgevolg niet van toepassing is op opdrachten die bedoeld zijn om het uitoefenen van deze activiteit in Noorwegen mogelijk te maken.

(61)

Dit besluit is gebaseerd op het toepasselijke recht en de feitelijke situatie tussen januari 2015 en juni 2019, zoals die naar voren komt uit de door de verzoeker en de Noorse mededingingsautoriteit verstrekte informatie. De Autoriteit behoudt zich het recht voor onderhavig besluit te herzien als niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34 van Richtlijn 2014/25/EU of als substantiële wijzigingen in de wettelijke of feitelijke situatie daartoe aanleiding geven,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

1.

De handeling waarnaar wordt verwezen in punt 4 van bijlage XVI bij de EER-overeenkomst houdende de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten in de nutssector (Richtlijn 2014/25/EU), is niet van toepassing op opdrachten die worden gegund of prijsvragen die worden georganiseerd door aanbestedende instanties die de exploitatie van openbare busvervoersdiensten als een van hun activiteiten uitoefenen of hebben, indien dergelijke opdrachten of prijsvragen zijn bedoeld om hen in staat te stellen openbare busvervoersdiensten in Noorwegen te exploiteren (waarbij de betreffende activiteit het exploiteren van een net bestemd voor openbare dienstverlening op het gebied van vervoer per bus beoogt).

2.

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

3.

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 17 juni 2019.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA krachtens delegatiebesluit nr. 19/19/COL

Högni S. KRISTJÁNSSON

Verantwoordelijk lid van het College

Carsten ZATSCHLER

Medeondertekenaar,

directeur van de Juridische en Uitvoerende Dienst


(1)  PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243. Opgenomen in de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 97/2016 van het Gemengd Comité (PB L 300 van 16.11.2017, blz. 49 en EER-supplement nr. 73 van 16.11.2017, blz. 53).

(2)  Document nr. 1040381.

(3)  Zo valt bijvoorbeeld de gunning door een gemeente van een opdracht voor de exploitatie van busdiensten aan een busonderneming buiten het kader van onderhavig verzoek. Daarentegen valt een opdracht dat door die onderneming wordt gegund aan (bijvoorbeeld) een schoonmaakbedrijf voor de schoonmaak van bussen of aan een bedrijf dat bussen ter beschikking stelt van die onderneming, wel binnen de reikwijdte van het verzoek. Dit onderscheid is door het HvJ-EU verduidelijkt in zaak C-388/17, SJ, EU:C:2019:161 (hierna “SJ” genoemd), punt 53 (zie verder overweging 31). Het begrip “activiteit” wordt door de Autoriteit in onderhavig besluit gebezigd in de zin van de betekenis die in Richtlijn 2014/25/EU aan “activiteit” wordt gegeven.

(4)  Bladzijde 3 van het verzoek.

(5)  Forskrift om innkjøpsregler i forsyningssektorene (forsyningsforskriften)

https://lovdata.no/dokument/SF/forskrift/2016-08-12-975

(6)  Document nr. 1040380.

(7)  Document nr. 935075.

(8)  Overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1), worden feestdagen niet meegerekend in de termijn. Zie feestdagen in 2018 en 2019: EER/EVA-landen en EER-instellingen, PB C 429 van 14.12.2017, blz. 25 en EER-supplement nr. 81 van 14.12.2017, blz. 1 en PB C 422 van 22.11.2018, blz. 7 en EER-supplement nr. 77 van 22.11.2018, blz. 1.

(9)  Document nr. 1056012.

(10)  In overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13), zoals aangepast.

(11)  Zie document nr. 1070910 over het resultaat van de schriftelijke procedure.

(12)  Artikel 11 van de richtlijn.

(13)  Hierboven aangehaald in voetnoot 3.

(14)  Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten, PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1, opgenomen in de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 68/2006 van het Gemengd Comité (PB L 245 van 7.9.2006, blz. 22 en EER-supplement nr. 44 van 7.9.2006, blz. 18).

(15)  SJ, punt 53 van het arrest.

(16)  SJ, punt 54 en punt 2 van het dictum van het arrest.

(17)  Artikel 34, lid 1, van de richtlijn. Zie ook overweging 44 van de richtlijn.

(18)  Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).

(19)  Zie het arrest in Österreichische Post AG/Europese Commissie, T-463/14, EU:T:2016:243, punt 28.

(20)  Zie bijvoorbeeld bladzijde 40 van het verzoek.

(21)  Bladzijde 11 van het verzoek.

(22)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1), en opgenomen in de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 85/2008 van het Gemengd Comité (PB L 280 van 23.10.2008, blz. 20 en EER-supplement nr. 64 van 23.10.2008, blz. 13).

(23)  Bladzijde 30 van het verzoek.

(24)  Arresten in Smits en Peerbooms, C-157/99, EU:C:2001:404, punt 90; Müller-Fauré en Van Riet, C-385/99, EU:C:2003:270, punt 84; Watts, C-372/04, EU:C:2006:325, punt 115; Conclusie van de advocaat-generaal in Watts, C-372/04, EU:C:2005:784, punt 70.

(25)  Arresten in Analir en anderen, C-205/99, EU:C:2001:107, punt 38; Watts, C-372/04, EU:C:2006:325, punt 116.

(26)  Yrkestransportloven.

(27)  Verordening nr. 401 van 26 maart 2003 inzake beroepsvervoer (“yrkestransportforskriften”).

(28)  Artikel 4 van de Wet beroepsvervoer en artikel 3 van de Verordening beroepsvervoer.

(29)  Ot.prp. nr. 74 (2001-2002) hoofdstuk 2.

(30)  Bladzijde 4 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(31)  Artikel 6 van de Wet beroepsvervoer en artikel 3 van de Verordening beroepsvervoer.

(32)  Artikel 6, lid 2, Wet beroepsvervoer.

(33)  Bladzijde 4 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(34)  Welk instrument van toepassing is, hangt onder meer af van de aard van de gegunde opdracht en van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 11 van Richtlijn 2014/25/EU betreffende het ter beschikking stellen of exploiteren van een net. De verzoeker heeft verklaard dat OVI'S in de regel Richtlijn 2014/25/EU volgen bij de gunning van opdrachten voor de exploitatie van openbare busvervoersdiensten, hoewel sommige OVI's opdrachten hebben gegund uit hoofde van Richtlijn 2014/24/EU en de aanbestedingsvereisten krachtens Verordening (EG) nr. 1370/2007 van toepassing kunnen zijn op sommige opdrachten.

(35)  Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG, PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65, opgenomen in de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 97/2016 van het Gemengd Comité (PB L 300 van 16.11.2017, blz. 49 en EER-supplement nr. 73 van 16.11.2017, blz. 53).

(36)  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114, opgenomen in de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 68/2006 van het Gemengd Comité (PB L 245 van 7.9.2006, blz. 22 en EER-supplement nr. 44 van 7.9.2006, blz. 18).

(37)  Bladzijde 6 van het verzoek.

(38)  Document nr. 1037921, brief van de Noorse overheid van 9 november 2018.

(39)  Zaak nr. 74680, Onderzoek naar openbaredienstverplichtingscontracten op basis van Verordening (EG) nr. 1370/2007.

(40)  Bladzijde 4 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(41)  Zie bladzijde 14 van het verzoek.

(42)  Naast de verzoeker is ook Unibuss AS onderworpen aan regels inzake overheidsopdrachten. Andere ondernemingen zoals ASA, Tide AS, Boreal Bus AS of Nobina Norge AS zijn particuliere ondernemingen die niet de voorwaarden lijken te vervullen om te worden beschouwd als ondernemingen die gebonden zijn door EER-voorschriften inzake overheidsopdrachten.

(43)  Bladzijde 3 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(44)  Bladzijde 25 van het verzoek.

(45)  Bladzijde 26 van het verzoek.

(46)  Ibidem.

(47)  Ibidem.

(48)  Ibidem.

(49)  Bladzijde 3 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(50)  Zie in dit verband zaak COMP/M.1768 – Schoyens/Goldman Sachs/Swebus, punten 10 en 14; zaak COMP/M.5557 – SNCF-P/CDPQ/Keolis/EFFIA, punten 16-23; zaak COMP/M.5855 – DB/Arriva, punt 21; zaak COMP/M.6794 – Caisse des Depots et Consignations/Veolia Transdev, punten 19-21; zaak COMP/M.6818 – DB/Veolia, punten 19 en 56.

(51)  Zaak COMP/M.6818 – DB/Veolia, punten 19-21; zaak COMP/M.5855 – DB/Arriva, punten 23-24.

(52)  Zaak COMP/M.5557 – SNCF-P/CDPQ/Keolis/EFFIA, punt 17; zaak COMP/M.6818 – DB/Veolia, punten 22 en 58; zaak COMP/M.5855 – DB/Arriva, punt 22.

(53)  Zaak COMP/M.6818 – DB/Veolia, punt 23; zaak COMP/M.5855 – DB/Arriva, punt 22.

(54)  Bladzijde 28 van het verzoek.

(55)  Ibidem.

(56)  Ibidem.

(57)  Ibidem.

(58)  Ibidem.

(59)  Bladzijde 29 van het verzoek.

(60)  Bladzijde 3 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(61)  Zaak COMP/M.6818 – DB/Veolia, punt 29; zaak COMP/M.5855 – DB/Arriva, punt 27. Zie ook zaak COMP/M.5557 – SNCF-P/CDPQ/Keolis/EFFIA en zaak COMP/M.6794 – Caisse des Depots et Consignations/Veolia Transdev, punt 31.

(62)  Bladzijde 30 van het verzoek.

(63)  Ibidem.

(64)  Bladzijde 5 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(65)  Bladzijde 6 van het verzoek. Zie ook de in overweging 31 genoemde procedure van de Autoriteit.

(66)  Bladzijde 14 van het verzoek.

(67)  Bladzijde 5 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(68)  Ibidem.

(69)  Zie de bladzijden 14 tot en met 24 van het verzoek.

(70)  Bladzijde 24 van het verzoek.

(71)  Bladzijde 31 van het verzoek en bladzijde 5 van het door de Noorse mededingingsautoriteit aangenomen standpunt inzake de voorwaarden voor de toepasbaarheid van artikel 34, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU.

(72)  Ibidem.

(73)  Bladzijde 31 van het verzoek.


Rectificaties

10.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 259/86


Rectificatie van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1688 van de Commissie van 8 oktober 2019 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op mengsels van ureum en ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland, Trinidad en Tobago en de Verenigde Staten van Amerika

(Publicatieblad van de Europese Unie L 258 van 9 oktober 2019)

Bladzijde 62, overweging 301:

in plaats van:

“(301)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité,”,

lezen:

“(301)

Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,”.