ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 176

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
1 juli 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

 

*

Informatie over de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2019/1112 van het Politiek en Veiligheidscomité van 12 juni 2019 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2018/1219 (EUNAVFOR MED/1/2019)

2

 

*

Besluit (GBVB) 2019/1113 van het Politiek en Veiligheidscomité van 19 juni 2019 tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (EUTM RCA/1/2019)

4

 

*

Besluit (GBVB) 2019/1114 van de Raad van 28 juni 2019 tot wijziging van Besluit 2013/354/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

5

 

*

Besluit (GBVB) 2019/1115 van de Raad van 28 juni 2019 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

6

 

*

Besluit (EU) 2019/1116 van de Commissie van 19 december 2017 betreffende staatssteun SA.33829 (2012/C) Maltese tonnagebelastingregeling en andere overheidsmaatregelen ten behoeve van scheepvaartmaatschappijen en hun aandeelhouders (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8734)  ( 1 )

7

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1117 van de Commissie van 24 juni 2019 tot wijziging van de Beschikkingen 2007/305/EG, 2007/306/EG en 2007/307/EG wat een wijziging van de adressaat van de beschikkingen betreft (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4523)

59

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1118 van de Commissie van 27 juni 2019 betreffende het grensoverschrijdende Seine-Scheldeproject op de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee en de Atlantische kernnetwerkcorridor (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4561)

61

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1119 van de Commissie van 28 juni 2019 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

67

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Reglement nr. 136 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van categorie L wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft [2019/1120]

80

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN

1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/1


Informatie over de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap

Het Verdrag tot oprichting van de Vervoersgemeenschap (1), dat tussen 12 juli 2017 (Triëst) en 9 oktober 2017 (Brussel) door de Europese Unie en zes Zuidoost-Europese partners is ondertekend, is op 1 mei 2019 in werking getreden, overeenkomstig artikel 41, lid 2, ervan. Alle partijen hebben het Verdrag geratificeerd of goedgekeurd.


(1)  Het Verdrag is bekendgemaakt in PB L 278 van 27.10.2017, blz. 3.


BESLUITEN

1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/2


BESLUIT (GBVB) 2019/1112 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 12 juni 2019

tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2018/1219 (EUNAVFOR MED/1/2019)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Besluit (GBVB) 2015/778 van de Raad van 18 mei 2015 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA) (1), en met name artikel 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Besluit (GBVB) 2015/778 heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd besluiten te nemen inzake de benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor EUNAVFOR MED operation SOPHIA ("commandant van de EU-strijdkrachten").

(2)

Het PVC heeft op 23 augustus 2018 Besluit (GBVB) 2018/1219 (2) vastgesteld, waarbij commandeur/flottieljeadmiraal Stefano TURCHETTO tot commandant van de EU-strijdkrachten werd benoemd.

(3)

De operationeel commandant van EUNAVFOR MED operation SOPHIA heeft aanbevolen commandeur/flottieljeadmiraal Ettore SOCCI met ingang van 12 juni 2019 te benoemen tot nieuwe commandant van de EU-strijdkrachten, als opvolger van commandeur/flottieljeadmiraal Stefano TURCHETTO.

(4)

Op 5 juni 2019 heeft het Militair Comité van de Europese Unie zijn steun voor die aanbeveling uitgesproken.

(5)

Besluit (GBVB) 2018/1219 dient te worden ingetrokken.

(6)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Commandeur/flottieljeadmiraal Ettore SOCCI wordt met ingang van 12 juni 2019 benoemd tot commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA).

Artikel 2

Besluit (GBVB) 2018/1219 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op 12 juni 2019.

Gedaan te Brussel, 12 juni 2019.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 122 van 19.5.2015, blz. 31.

(2)  Besluit (GBVB) 2018/1219 van het Politiek en Veiligheidscomité van 23 augustus 2018 tot benoeming van de commandant van de EU-strijdkrachten voor de militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied (EUNAVFOR MED operation SOPHIA) en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2017/2432 (EUNAVFOR MED/1/2018) (PB L 226 van 7.9.2018, blz. 5).


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/4


BESLUIT (GBVB) 2019/1113 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 19 juni 2019

tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (EUTM RCA/1/2019)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38,

Gezien Besluit (GBVB) 2016/610 van de Raad van 19 april 2016 betreffende een militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (1), en met name artikel 5, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit (GBVB) 2016/610 heeft de Raad het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de nodige besluiten te nemen ten behoeve van de politieke controle op en de strategische leiding van EUTM RCA, met inbegrip van de besluiten tot benoeming van de volgende commandanten van de EU-missie.

(2)

Op 19 december 2017 heeft het PVC Besluit (GBVB) 2017/2439 (2) vastgesteld, waarbij brigadegeneraal Hermínio TEODORO MAIO werd benoemd tot commandant van de EU-missie voor EUTM RCA.

(3)

Op 15 mei 2019 heeft het Militair Comité van de Europese Unie aanbevolen de benoeming goed te keuren van brigadegeneraal Éric PELTIER tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van EUTM RCA als opvolger van brigadegeneraal Hermínio TEODORO MAIO, met ingang van 8 juli 2019.

(4)

Overeenkomstig artikel 5 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Brigadegeneraal Éric PELTIER wordt met ingang van 8 juli 2019 benoemd tot commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA).

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 juni 2019.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMERSBERGER


(1)  PB L 104 van 20.4.2016, blz. 21.

(2)  Besluit (GBVB) 2017/2439 van het Politiek en Veiligheidscomité van 19 december 2017 tot benoeming van de commandant van de EU-missiestrijdkrachten van de militaire GVDB-opleidingsmissie van de Europese Unie in de Centraal-Afrikaanse Republiek (EUTM RCA) (EUTM RCA/4/2017) (PB L 344 van 23.12.2017, blz. 40).


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/5


BESLUIT (GBVB) 2019/1114 VAN DE RAAD

van 28 juni 2019

tot wijziging van Besluit 2013/354/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 3 juli 2013 Besluit 2013/354/GBVB van de Raad (1) vastgesteld, waarmee de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) per 1 juli 2013 werd verlengd.

(2)

De Raad heeft op 29 juni 2018 Besluit (GBVB) 2018/942 van de Raad (2) vastgesteld, waarbij Besluit 2013/354/GBVB werd gewijzigd en EUPOL COPPS werd verlengd van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2019.

(3)

Op grond van de strategische evaluatie van EUPOL COPPS dient EUPOL COPPS nog eens met twaalf maanden te worden verlengd, tot en met 30 juni 2020.

(4)

Besluit 2013/354/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

EUPOL COPPS zal uitgevoerd worden in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag, kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit 2013/354/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 12, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Het financiële referentiebedrag ter dekking van de uitgaven in verband met EUPOL COPPS voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 bedraagt 12 430 000 EUR.".

2)

In artikel 15 wordt de derde alinea vervangen door:

"Het verstrijkt op 30 juni 2020.".

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2019.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Besluit 2013/354/GBVB van de Raad van 3 juli 2013 betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (PB L 185 van 4.7.2013, blz. 12).

(2)  Besluit (GBVB) 2018/942 van de Raad van 29 juni 2018 tot wijziging van Besluit 2013/354/GBVB betreffende de politiemissie van de Europese Unie voor de Palestijnse Gebieden (EUPOL COPPS) (PB L 166 van 3.7.2018, blz. 17).


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/6


BESLUIT (GBVB) 2019/1115 VAN DE RAAD

van 28 juni 2019

tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 42, lid 4, en artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 25 november 2005 Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB (1) tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) vastgesteld.

(2)

De Raad heeft op 29 juni 2018 Besluit (GBVB) 2018/943 (2) vastgesteld, waarbij Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB werd gewijzigd en verlengd tot en met 30 juni 2019.

(3)

Op grond van de strategische evaluatie van EU BAM Rafah dient EU BAM Rafah met nog eens twaalf maanden te worden verlengd, tot en met 30 juni 2020.

(4)

Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

EU BAM Rafah zal worden uitgevoerd in een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 van het Verdrag kan hinderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

"Het financiële referentiebedrag dat de uitgaven in verband met EU BAM Rafah voor de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 moet dekken, is 2 150 000 EUR.".

2)

In artikel 16 wordt de tweede alinea vervangen door:

"Het verstrijkt op 30 juni 2020.".

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 juli 2019.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB van 25 november 2005 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) (PB L 327 van 14.12.2005, blz. 28).

(2)  Besluit (GBVB) 2018/943 van de Raad van 29 juni 2018 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2005/889/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah (EU BAM Rafah) (PB L 166 van 3.7.2018, blz. 19).


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/7


BESLUIT (EU) 2019/1116 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2017

betreffende staatssteun SA.33829 (2012/C) Maltese tonnagebelastingregeling en andere overheidsmaatregelen ten behoeve van scheepvaartmaatschappijen en hun aandeelhouders

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8734)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op basis van een klacht die in oktober 2011 door een belanghebbende is ontvangen, is de Commissie met de Maltese autoriteiten in gesprek gegaan over de Maltese tonnagebelastingregeling en verdere belastingmaatregelen. Na schriftelijke en mondelinge besprekingen met de Maltese autoriteiten tussen november 2011 en juni 2012 heeft de Commissie Malta bij brief van 26 juli 2012 in kennis gesteld van haar besluit om de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU") in te leiden in verband met mogelijke onwettige steunmaatregelen die Malta ten gunste van scheepvaartmaatschappijen en hun aandeelhouders toepast ("het inleidingsbesluit") (2).

(2)

In het inleidingsbesluit heeft de Commissie belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de maatregelen die in de overwegingen 3 tot en met 30 van het inleidingsbesluit zijn uiteengezet, kenbaar te maken.

(3)

De Commissie heeft van zes belanghebbenden opmerkingen ontvangen: Associatie van reders van de Europese Gemeenschap; Malta Maritime Law Association; Norges Rederiforbund (Noorse redersvereniging); Malta Chamber of Commerce, Enterprise and Industry (Maltese kamer van koophandel); Malta International Shipping Council; Super Yachts Industry Network — Malta. De Commissie heeft ook opmerkingen ontvangen van een werknemer in de Duitse scheepvaartsector die anoniem wenst te blijven.

(4)

De opmerkingen zijn doorgezonden aan Malta, dat in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren; de opmerkingen van Malta zijn bij brief van 15 december 2012 ontvangen.

(5)

Malta heeft aanvullende opmerkingen ingediend bij brieven van 15 oktober 2012, 21 december 2012, 27 februari 2013, 31 oktober 2013, 25 maart 2014 en 24 december 2015.

(6)

Bij brief van 9 december 2016 heeft Malta afstand gedaan van zijn recht krachtens artikel 342 VWEU juncto artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (3) om dit besluit in het Maltees te laten vaststellen en heeft het ermee ingestemd dat dit besluit in het Engels wordt vastgesteld.

2.   BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

(7)

Dit besluit heeft betrekking op de volgende maatregelen:

a)

de tonnagebelastingregeling en meer bepaald:

i)

de vaartuigen die in aanmerking komen voor tonnagebelasting;

ii)

specifieke soorten inkomsten en activiteiten van tonnagebelastingschepen (4) die onderworpen zijn aan tonnagebelasting, de tonnagebelastingregeling, met inbegrip van de uitbreiding van de tonnagebelasting tot activiteiten die geen kernscheepvaartactiviteiten zijn;

iii)

de hoogte van de tonnagebelasting;

iv)

de eis inzake vlagkoppeling;

v)

afschermingsmaatregelen;

b)

de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen;

c)

de vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen;

d)

de vrijstelling van belasting op dividenden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen,

e)

de vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen,

f)

de vrijstelling van bepaalde rechten op documenten en overdrachten.

2.1.   De tonnagebelastingregeling

2.1.1.   Algemene beginselen — In aanmerking komende vaartuigen, inkomsten en activiteiten

(8)

Op grond van de Merchant Shipping Act (5), zoals specifiek aangevuld en gewijzigd door de Merchant Shipping Taxation Regulations (6) ("de belastingverordeningen"), kunnen inkomsten uit scheepvaartactiviteiten van een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie worden vrijgesteld van inkomstenbelasting krachtens de Income Tax Act (7), mits alle relevante registratierechten en tonnagebelastingen (8) naar behoren worden betaald. De optie om tonnagebelasting te betalen heeft betrekking op inkomsten uit de exploitatie van een tonnagebelastingschip (9).

(9)

Een scheepvaartorganisatie wordt in de Merchant Shipping Act (10) gedefinieerd als een organisatie met als voornaamste doel een of meer van de volgende activiteiten, mits zij daarvoor een vergunning heeft:

"a)

de eigendom, de exploitatie (al dan niet in het kader van een charterovereenkomst), het beheer en het management van een of meer schepen die overeenkomstig de Merchant Shipping Act als Maltese schepen zijn geregistreerd en de uitoefening van alle financiële, veiligheids- en commerciële nevenactiviteiten in verband daarmee;

b)

de eigendom, de exploitatie (al dan niet in het kader van een charterovereenkomst), het beheer en het management van een of meer schepen die onder de vlag van een andere staat zijn geregistreerd en de uitoefening van alle financiële, veiligheids- en commerciële nevenactiviteiten in verband daarmee;

c)

het bezit van aandelen of andere eigenvermogensbelangen in al dan niet Maltese entiteiten die zijn opgericht voor een of meer van de in dit artikel genoemde doeleinden en de uitoefening van alle financiële, veiligheids- en commerciële nevenactiviteiten in verband daarmee;

d)

het bijeenbrengen van kapitaal door middel van leningen, de verstrekking van garanties of de uitgifte van effecten door de maatschappij als die activiteit tot doel heeft de in dit artikel genoemde doelstellingen te bereiken voor de scheepvaartorganisatie zelf of voor andere scheepvaartorganisaties binnen dezelfde groep; […]

e)

de uitoefening van andere activiteiten in de maritieme sector die de minister, op advies van de Authority for Transport in Malta, van tijd tot tijd bij verordening kan aanmerken als activiteiten die in overeenstemming zijn met de bovengenoemde doelstelling".

(10)

De tonnagebelastingregeling heeft betrekking op de inkomsten uit scheepvaartactiviteiten (11). Krachtens de belastingverordeningen moet een gescheiden boekhouding worden gevoerd voor scheepvaart- en niet-scheepvaartactiviteiten (12). Onder scheepvaartactiviteiten wordt verstaan "het internationale vervoer van goederen of personen over zee of de verrichting van andere diensten voor of door een schip, al dan niet in aanvulling daarop of in verband daarmee, met inbegrip van de eigendom, bevrachting of enige andere exploitatie van een schip dat voor alle of een of meer van de hierboven genoemde activiteiten wordt gebruikt, of zoals anderszins kan worden voorgeschreven" (13).

(11)

In artikel 85, lid 1, van de Merchant Shipping Act is uiteengezet aan welke vereisten een schip moet voldoen om als een "tonnagebelastingschip" te worden beschouwd en dus onder de tonnagebelastingregeling te vallen: Onder tonnagebelastingschip wordt verstaan "een schip dat door de minister is aangemerkt als een tonnagebelastingschip in de zin van artikel 85A van de Merchant Shipping Act of een communautair schip van niet minder dan 1 000 nettoton dat volledig eigendom is van of wordt gecharterd, beheerd of geëxploiteerd door een scheepvaartorganisatie". Krachtens artikel 85A, lid 1, van de Merchant Shipping Act mag elk schip, met inbegrip van schepen van minder dan 1 000 nettoton (14), als "tonnagebelastingschip" worden aangemerkt, waardoor het in aanmerking komt voor de tonnagebelastingregeling. In de huidige tekst is gespecificeerd dat dit kan worden gedaan "ongeacht de activiteiten of handel waarvoor het schip wordt ingezet" en onder de voorwaarden die de bevoegde minister "passend acht".

(12)

Inkomsten uit scheepvaartactiviteiten van een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie zijn op grond van de Income Tax Act vrijgesteld van inkomstenbelasting (15).

(13)

Samengevat: onder de tonnagebelastingregeling vallende vaartuigen ("tonnagebelastingschepen") die voor tonnagebelasting in aanmerking komen terwijl ze van inkomstenbelasting zijn vrijgesteld, zijn vaartuigen die "volledig eigendom zijn van of worden gecharterd, beheerd of geëxploiteerd door een scheepvaartorganisatie" (16) en die worden ingezet voor scheepvaartactiviteiten (17).

(14)

Bovendien zijn de volgende zaken vrijgesteld van belasting op grond van de Income Tax Act: inkomsten, winsten of meerwaarden van een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie die zijn verkregen uit de verkoop of een andere overdracht van een tonnagebelastingschip of uit de vervreemding van rechten om een schip te verwerven dat bij oplevering of voltooiing in aanmerking zou komen als een tonnagebelastingschip (18).

2.1.2.   Specifieke soorten inkomsten en activiteiten die voor tonnagebelasting in aanmerking komen

2.1.2.1.   Vaartuigen in rompbevrachting geven

(15)

Volgens de Maltese wetgeving komen alle inkomsten uit het in rompbevrachting geven van vaartuigen in aanmerking voor tonnagebelasting, zonder enige beperking.

2.1.2.2.   Tijd-/Reisbevrachting

(16)

Door de ruime definitie van "scheepvaartorganisatie" (19) in combinatie met de ruime definitie van "scheepvaartactiviteiten" (20) in de Maltese wetgeving kan worden uitgelegd dat de winsten van zuiver commerciële scheepsmanagers zonder enige verantwoordelijkheid voor bemanning of technisch beheer (dat wil zeggen maatschappijen die vervoerscontracten sluiten en een beroep doen op andere maatschappijen om de dienst via tijd- of reisbevrachting te leveren) in aanmerking komen voor tonnagebelasting.

(17)

Het gebruik van vaartuigen onder een tijdbevrachtingsovereenkomst is onderworpen aan de in overweging 24 uiteengezette eisen inzake vlagkoppeling. Er bestaat momenteel echter geen expliciete regel met betrekking tot de minimumvereiste inzake EER-vlagkoppeling voor nieuwe toetreders tot de tonnagebelastingregeling.

(18)

Op 6 januari 2012 heeft de Registrar General of Shipping interne regels uitgegeven betreffende het in aanmerking komen voor de toepassing van de Maltese tonnagebelastingregeling ("interne-procedureregels van 2012") (21). Deze regels omvatten beperkingen inzake tijdbevrachting en soortgelijke activiteiten als een percentage van de totale tonnage van de vloot. Volgens dezelfde interne procedure kunnen afwijkingen van maximaal drie jaar worden toegestaan:

"Op het moment dat voor de tonnagebelastingregeling wordt gekozen, bedraagt de totale nettotonnage van de gecharterde schepen die in de tonnagebelastingregeling zijn opgenomen niet meer dan 80 % van de totale nettotonnage van alle schepen die door de in aanmerking komende bevrachter en elke andere organisatie die deel uitmaakt van dezelfde groep worden gecharterd en geëxploiteerd. Onder gecharterd schip wordt verstaan een schip onder een tijd- of reisbevrachtingsovereenkomst of onder een bevrachtingsovereenkomst. Onder geëxploiteerde schepen wordt verstaan schepen in eigendom of schepen die in rompbevrachting zijn genomen. Dit aandeel mag 90 % bedragen, mits elk gecharterd schip onder een EU-vlag vaart of volledig (bemanning en technisch) wordt beheerd vanaf het grondgebied van de EU/EER. Na toetreding tot het systeem mag de bevrachter het percentage gecharterde nettotonnage verhogen tot boven het bovengenoemde maximum, op voorwaarde dat deze overschrijding zich niet voordoet gedurende meer dan drie opeenvolgende belastingperioden".

2.1.2.3.   Neveninkomsten

(19)

Wat vracht- en personenvervoer betreft, bevatten de interne-procedureregels van 2012 enkele details met betrekking tot de vraag welke "nevenactiviteiten" normaliter door de Maltese autoriteiten worden geacht onder de definitie van "scheepvaartactiviteiten" te vallen. Er wordt gepreciseerd dat over het algemeen "alle activiteiten die wezenlijk verband houden met en een normaal onderdeel vormen van de scheepsexploitatiedienst die tijdens de exploitatie van in aanmerking komende schepen wordt aangeboden, in aanmerking moeten komen voor de tonnagebelastingregeling". Met name de volgende activiteiten zijn in dit verband gespecificeerd:

a)

Wat betreft passagiersvervoer over zee (cruiseschepen), alle hotel-, catering-, amusements- en retailactiviteiten aan boord van een in aanmerking komend schip, mits deze diensten worden verricht als nevenactiviteiten van de activiteit passagiersvervoer over zee door dat schip en alle aan boord van dat schip plaatsvinden;

b)

de exploitatie van kantoorfaciliteiten in verband met scheepvaartactiviteiten die aan tonnagebelasting zijn onderworpen;

c)

de exploitatie van ticketverkoopfaciliteiten en passagiersterminals in verband met scheepvaartactiviteiten die aan tonnagebelasting zijn onderworpen (22);

d)

het verzorgen van excursies voor passagiers van een in aanmerking komend schip dat door de maatschappij wordt geëxploiteerd, waarbij een hut beschikbaar blijft voor exclusief gebruik door de passagier;

e)

rente of een soortgelijke opbrengst op werkkapitaal indien die rente/opbrengst wordt gebruikt voor de financiering van de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie of haar scheepvaartactiviteiten en/of de verwerving en het onderhoud van een tonnagebelastingschip.

(20)

Volgens Malta wordt onder de in overweging 19, onder a), beschreven activiteit, en met name het verbruik of gebruik aan boord, verstaan alle inkomsten uit goederen en diensten die worden verkocht aan de passagiers die een hut aan boord behouden zolang de inkomsten van het schip hoofdzakelijk traditionele inkomsten uit scheepvaartactiviteiten zijn.

2.1.3.   Hoogte van de tonnagebelasting

(21)

Malta heft een jaarlijkse tonnagebelasting in de vorm van een forfaitair bedrag (23):

Tabel 1

Schip met nettotonnage (nettoton)

Jaarlijkse tonnagebelasting

0

2 500

1 000 EUR

2 500

8 000

1 000 EUR plus 40 cent voor elke NT boven 2 500 NT

8 000

10 000

3 200 EUR plus 19 cent voor elke NT boven 8 000 NT

10 000

15 000

3 580 EUR plus 14 cent voor elke NT boven 10 000 NT

15 000

20 000

4 280 EUR plus 12 cent voor elke NT boven 15 000 NT

20 000

30 000

4 880 EUR plus 9 cent voor elke NT boven 20 000 NT

30 000

50 000

5 780 EUR plus 7 cent voor elke NT boven 30 000 NT

Boven 50 000

7 180 EUR plus 5 cent voor elke NT boven 50 000 NT

(22)

Het standaardtarief wordt aangepast afhankelijk van de leeftijd van het schip. Het standaardtarief wordt alleen toegepast op schepen van 10-15 jaar oud. Voor schepen ouder dan 15 jaar geldt een toeslag van maximaal 50 %. Voor schepen van 0-5 jaar geldt een korting van 30 %, en voor schepen van 5-10 jaar bedraagt de korting 15 % (24).

(23)

In de Eerste bijlage bij de Merchant Shipping Act staat het volgende: "De minister kan, onder de door hem passend geachte voorwaarden, elk schip of elke klasse van schepen vrijstellen van de betaling van alle of een deel van de heffingen die krachtens deze voorschriften verschuldigd zijn.".

2.1.4.   De vereiste inzake de vlagkoppeling

(24)

Overeenkomstig artikel 85A, lid 2, van de Merchant Shipping Act kan een schip dat niet onder EU-vlag vaart als een "tonnagebelastingschip" worden aangemerkt indien (25):

a)

de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie ten minste 60 % van haar totale tonnage onder een EU-vlag bezit, beheert of exploiteert, of

b)

het percentage van de totale onder EU-vlag varende tonnage van de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie onmiddellijk nadat de scheepvaartorganisatie het schip begint te exploiteren niet kleiner is dan het percentage van de totale onder EU-vlag varende tonnage van de scheepvaartorganisatie op de referentiedatum (26) of, in het geval van scheepsmanagers, één jaar na de datum waarop de scheepsmanager met zijn activiteiten is begonnen (indien dit later is dan de referentiedatum), of

c)

het percentage onder EU-vlag varende tonnage van de begunstigde maatschappij niet is afgenomen over een periode van drie jaar of over de kortere periode waarin de begunstigde van de tonnagebelasting bestond.

(25)

Als niet aan de voorwaarden van de punten b) of c) is voldaan, kan het niet onder EU-vlag varende schip toch nog in de tonnagebelastingregeling worden opgenomen indien de begunstigde zich ertoe verbindt om het percentage van de op de referentiedatum onder EU-vlag varende tonnage te verhogen of ten minste onder de vlag van een van de lidstaten te handhaven.

2.1.5.   Afschermingsmaatregelen

(26)

De algemene antimisbruikbepalingen van de Maltese belastingwetgeving, volgens welke regelingen die tot doel hebben de belastingbedragen kunstmatig te verlagen buiten beschouwing moeten worden gelaten, zijn ook van toepassing op de tonnagebelastingregeling (27).

(27)

De overschakeling van de tonnagebelastingregeling naar het algemene inkomstenbelastingstelsel met het oog op fiscale optimalisatie is beperkt door het feit dat het besluit om uit de tonnagebelastingregeling te stappen onherroepelijk is (28).

(28)

Voor elk jaar waarvoor tonnagebelasting wordt toegepast, moet een gescheiden boekhouding worden gevoerd waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de betalingen en ontvangsten van de betrokken scheepvaartorganisatie met betrekking tot scheepvaartactiviteiten en ontvangsten met betrekking tot andere activiteiten (29).

2.1.6.   Vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen

(29)

Meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen en soortgelijke activiteiten zijn vrijgesteld van belasting (30). Aan deze vrijstelling zijn geen beperkingen verbonden.

2.1.7.   Vrijstelling van belasting op dividenden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

(30)

In artikel 3, lid 1, onder a), van de Belastingverordeningen is bepaald dat "op de inkomsten geen verdere belastingen op grond van de Income Tax Act zullen worden geheven of verschuldigd zullen zijn voor zover die inkomsten afkomstig zijn uit scheepvaartactiviteiten van een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie", mits de scheepvaartorganisatie alle relevante heffingen en belastingen correct heeft betaald. Deze belastingvrijstelling geldt voor de gehele eigendomsketen (31).

(31)

Wat het algemene inkomstenbelastingstelsel betreft, wordt de behandeling van dividenden voor aandeelhouders geregeld door artikel 68 van de Income Tax Act, waarin het volgende is bepaald:

"68.

(1)

(a)

Een persoon die niet in Malta is gevestigd of een natuurlijke persoon die in Malta woonachtig is en die een dividend heeft ontvangen dat is betaald uit winst die aan een andere belaste rekening dan de uiteindelijke belastingrekening is toegerekend, is niet verplicht het bestaan van dat dividend aan te geven in een overeenkomstig de bepalingen van de Income Tax Act opgestelde aangifte.

b)

Niemand zal op grond van deze wet verder worden belast met betrekking tot de onder (a) bedoelde inkomsten.

c)

Dividenden betaald uit winst die aan de uiteindelijke belastingrekening is toegerekend, zullen niet verder worden belast en zullen geen deel uitmaken van het belastbaar inkomen van een persoon, en niemand kan aanspraak maken op een fiscaal verrekenbaar tegoed of een belastingteruggave met betrekking tot enige belasting die direct of indirect over die winst is betaald …".

(32)

Het praktische gevolg van artikel 68 van de Income Tax Act is dat winst die als dividend wordt uitgekeerd niet aan verdere belasting op aandeelhoudersniveau is onderworpen. Opgemerkt moet worden dat de ontvangers niet verplicht zijn dergelijke dividenden aan te geven.

2.1.8.   Vrijstelling van meerwaardebelasting met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

(33)

Organisaties met eigenvermogensbelangen in scheepvaartorganisaties en aandeelhouders betalen geen inkomstenbelasting op meerwaarden die voortvloeien uit de overdracht van die eigenvermogensbelangen, op voorwaarde dat de vennootschap waarin het eigenvermogensbelang wordt aangehouden haar activiteiten beperkt tot scheepvaartactiviteiten (32). Deze vrijstelling geldt voor de gehele eigendomsketen (33).

(34)

De Income Tax Act legt belastingen op bepaalde meerwaarden op. Deze zijn limitatief opgesomd in artikel 5, lid 1, van de Income Tax Act en omvatten in beginsel meerwaarden die voortvloeien uit transacties in onroerende goederen, effecten en partnerschappen. Belastbare meerwaarden worden samengevoegd met andere inkomsten van belastingbetalers en worden belast tegen een forfaitair tarief van 35 % voor vennootschappen.

(35)

Artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van de Income Tax Act voorziet in een belastingvrijstelling voor personen die niet in Malta zijn gevestigd. Meer in het bijzonder zijn alle meerwaarden of winsten die toekomen aan of worden verkregen door een persoon die niet in Malta is gevestigd op een overdracht van aandelen of effecten in een vennootschap die geen vastgoedvennootschap is, vrijgesteld van de belasting, op voorwaarde dat de uiteindelijk gerechtigde van de meerwaarde of winst een persoon is die niet in Malta is gevestigd en dat die persoon geen eigendom is of onder zeggenschap staat van een of meer natuurlijke personen die hun gewone verblijfplaats in Malta hebben.

2.1.9.   Vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen

(36)

In de Merchant Shipping Act is bepaald dat naast de eigendom, de exploitatie, het beheer en het management van een of meer schepen die in Malta zijn geregistreerd of die onder de vlag van een andere staat varen en de uitoefening van alle financiële, veiligheids- en commerciële nevenactiviteiten in verband daarmee (34), een organisatie als scheepvaartorganisatie moet worden aangemerkt indien haar hoofddoel is — en mits een vergunning is verkregen van de Director-General of Shipping — "het aantrekken van kapitaal door middel van leningen, het verstrekken van garanties of de uitgifte van effecten voor de scheepvaartorganisatie zelf of voor andere scheepvaartorganisaties binnen dezelfde groep" (35), of "het uitoefenen van andere activiteiten in de maritieme sector die de minister, op advies van de Authority for Transport in Malta, van tijd tot tijd bij verordening kan aanmerken als activiteiten die in overeenstemming zijn met de bovengenoemde doelstelling" (36).

(37)

In artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen is bepaald dat geen belasting op grond van de Income Tax Act verschuldigd zal zijn op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van de activiteiten van vergunninghoudende scheepvaartorganisaties als bedoeld in artikel 84Z, lid 1, van de Merchant Shipping Act of de financiering van een tonnagebelastingschip. Volgens die bepaling is deze vrijstelling alleen van toepassing op vergunninghoudende banken, kredietinstellingen of financiële instellingen die in Malta zijn gevestigd en wordt ze alleen na indiening van een uitdrukkelijk verzoek bij de bevoegde autoriteiten verleend.

(38)

Leningen en garanties van financiële instellingen aan reders en exploitanten, managers of beheerders van schepen kunnen derhalve mogelijkerwijs worden vrijgesteld van inkomstenbelasting op grond van de Income Tax Act over de winsten die uit de betrokken activiteiten voortvloeien (37).

(39)

De Maltese autoriteiten hebben bevestigd dat sinds de toetreding van Malta tot de Europese Unie geen enkele vergunning is verleend aan andere organisaties dan die welke actief zijn op het gebied van de eigendom, de exploitatie (al dan niet in het kader van een charterovereenkomst), het beheer en het management van een of meer schepen en dat geen enkele bank, kredietinstelling of financiële instelling in de zin van artikel 84Z, lid 1, van de Merchant Shipping Act een dergelijk voordeel heeft genoten.

2.1.10.   Vrijstelling van rechten op documenten en overdrachten

(40)

De Duty on Documents and Transfers Act (38) is van toepassing op overdrachten van verhandelbare effecten, onroerende goederen, veilingverkopen en verzekeringspolissen. Onder verhandelbare effecten wordt verstaan "deelnemingen in het aandelenkapitaal van een vennootschap en documenten die deze vennootschap vertegenwoordigen" (39).

(41)

In de belastingverordeningen (40) is bepaald dat er geen rechten verschuldigd zijn op i) de registratie van een tonnagebelastingschip overeenkomstig de Merchant Shipping Act; ii) de uitgifte of toewijzing van een effect van of een belang in een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie; iii) de aankoop, overdracht of toewijzing van een effect van of een belang in een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie; iv) de verkoop of overdracht van een tonnagebelastingschip; v) de registratie, overdracht of doorhaling van een hypotheek op of andere bezwaring van of in verband met een schip of scheepvaartorganisatie; vi) de overdracht van rechten en belangen of de overname van verplichtingen met betrekking tot een schip.

(42)

De Duty on Documents and Transfers Act (41) voorziet in een belasting op effectentransacties van twee euro per honderd euro van het bedrag of de waarde van de vergoeding voor het verhandelbare effect of de reële waarde ervan indien die hoger is.

(43)

Er zijn echter geen rechten van toepassing op transacties met effecten van een onderneming waarin meer dan de helft van het gewone aandelenkapitaal, de stemrechten en de winstrechten in handen is van niet in Malta gevestigde personen die niet direct of indirect eigendom zijn of onder zeggenschap staan van in Malta gevestigde personen, op voorwaarde dat de zakelijke belangen van de onderneming zich grotendeels buiten Malta situeren (42).

(44)

Doorgaans zijn ook overdrachten die binnen een groep plaatsvinden in het kader van een herstructurering van de groep (43) vrijgesteld van heffingen. Er is een aanzienlijk aantal andere vrijstellingen die voornamelijk gericht zijn op diverse rechtspersonen met aanzienlijke internationale belangen, maar bijvoorbeeld ook op instellingen voor collectieve belegging.

3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(45)

In het inleidingsbesluit werd vragen gesteld bij de verenigbaarheid van de in de punten 2.1 tot en met 2.8 beschreven maatregelen met de interne markt en in het bijzonder met de richtsnoeren zeevervoer (44).

(46)

Wat de tonnagebelastingmaatregelen betreft, had de Commissie de volgende twijfels:

a)

De richtsnoeren zeevervoer beperken de toepassing van tonnagebelasting tot schepen die worden gebruikt voor zeevervoer, waaronder wordt verstaan "het vervoer van goederen en personen over zee (45)". Die definitie leek echter niet in de Merchant Shipping Act te worden weerspiegeld. Bovendien geeft de Maltese regeling de minister de discretionaire bevoegdheid om af te wijken van de algemene vereisten die in de Merchant Shipping Act zijn vastgelegd. De Commissie was van oordeel dat winsten uit schepen die niet voor zeevervoer worden ingezet, niet in aanmerking zouden mogen komen voor tonnagebelasting. In dit verband was de Commissie van mening dat vissersvaartuigen, pontons, duwbakken, jachten, cruiseschepen en olieplatforms in aanmerking leken te komen voor de Maltese tonnagebelastingregeling, maar betwijfelde zij of dit gerechtvaardigd was.

b)

Het ontbreken van duidelijke bepalingen met betrekking tot dienst-/ondersteuningsvaartuigen, sleepboten en baggerschepen heeft bij de Commissie aanleiding gegeven tot verdere twijfels over de vraag of de naleving van de regels in de richtsnoeren zeevervoer is gewaarborgd.

c)

Wat meerwaarden op de verkoop van schepen betreft, betwijfelt de Commissie of de vrijgestelde transacties beperkt waren tot schepen die door scheepvaartmaatschappijen werden gekocht en verkocht terwijl ze onder de tonnagebelastingregeling vielen.

d)

De Commissie was van oordeel dat het ontbreken van duidelijke beperkingen met betrekking tot het in aanmerking komen van nevenactiviteiten kan leiden tot het verlenen van onverenigbare steun, met name in het geval van de verkoop van bepaalde goederen aan boord van cruiseschepen.

e)

Wat betreft schepen die duidelijk bij in aanmerking komende activiteiten betrokken zijn, was de Commissie van mening dat belastingvoordelen niet mogen worden uitgebreid tot alle marktdeelnemers die op enigerlei wijze bij deze schepen betrokken zijn. Scheepsverhuurders die zelf geen zeevervoersactiviteit hebben, zouden de tonnagebelastingregeling niet mogen toepassen. Bovendien stelde de Commissie zich vragen bij het feit dat tijdbevrachters en soortgelijke ondernemingen onbeperkt in aanmerking komen voor tonnagebelastingregeling.

f)

De Commissie heeft haar twijfels geuit over de vraag of de hoogte van de belasting in alle gevallen in overeenstemming was met wat de Commissie in het verleden voor andere lidstaten heeft aanvaard.

g)

Daarnaast heeft de Commissie haar twijfels geuit over de vraag of de eisen inzake vlagkoppeling en de afschermingsmaatregelen adequaat waren.

h)

De Commissie heeft vraagtekens geplaatst bij de fiscale behandeling van dividenden uit aandelen in scheepvaartmaatschappijen.

i)

De Commissie heeft ook vraagtekens geplaatst bij de verenigbaarheid met de interne markt van de vrijstelling van meerwaardebelasting met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen.

j)

De Commissie heeft eveneens vraagtekens geplaatst bij de verenigbaarheid met de interne markt van de vrijstellingen van de Duty on Documents and Transfers Act met betrekking tot schepen. Deze vrijstellingen lijken potentieel ten goede te komen aan marktdeelnemers die niet noodzakelijkerwijs echte scheepvaartmaatschappijen zijn (met name aandeelhouders).

k)

Ten slotte was de Commissie van mening dat de vrijstelling van inkomstenbelasting op winsten uit de verkoop van schepen en uit de financiering van scheepvaartmaatschappijen niet in overeenstemming was met de richtsnoeren zeevervoer.

4.   OPMERKINGEN EN TOEZEGGINGEN VAN MALTA

4.1.   Inleiding

(47)

Malta benadrukt dat het de tonnagebelasting altijd ten uitvoer heeft gelegd met als doel eerlijke concurrentie en de richtsnoeren zeevervoer te respecteren.

(48)

In de praktijk is de Maltese regeling altijd beperkt gebleven tot schepen die door de Commissie zijn erkend als schepen die in aanmerking komen voor tonnagebelasting (voornamelijk schepen die voor internationaal goederen- en personenvervoer worden ingezet). Nevendiensten zoals financiering en makelaardij hebben niet van de tonnagebelasting geprofiteerd.

(49)

Eind december 2015 bedroeg de onder Maltese vlag geregistreerde brutotonnage 66,2 miljoen ton (meer dan 3 000 vaartuigen). De onder Maltese vlag varende vloot is een fundamenteel onderdeel van de maritieme activiteit van Malta en is van vitaal belang voor de economische levensvatbaarheid van zijn maritieme industrie als geheel, met name gezien de positie van Malta als een klein eiland aan de rand van de Unie en het multiplicatoreffect dat voornoemde vloot in de Maltese economie genereert.

(50)

Dit moet worden vergeleken met 462 schepen onder de Maltese tonnagebelastingregeling met een totale tonnage van 10,4 miljoen brutoton eind 2015.

(51)

De schepen die de Maltese tonnagebelastingregeling toepassen, varen onder Maltese vlag, met uitzondering van twee schepen die onder Noorse vlag varen. Geen van de betrokken schepen is aan derden in rompbevrachting gegeven of wordt in het kader van een tijd-/reisbevrachtingsovereenkomst geëxploiteerd.

(52)

Schepen die commercieel worden geëxploiteerd in Maltese territoriale wateren, mogen de Maltese tonnagebelastingregeling niet toepassen. Zij houden zich voornamelijk bezig met havenactiviteiten zoals bunkeractiviteiten, vervoer en toeristische boottochten en hebben veel van de Maltese zeevarenden in dienst.

(53)

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen schepen die commercieel worden geëxploiteerd voor het vervoer van toeristen/vracht in de Maltese territoriale wateren en schepen die voor de internationale handel worden ingezet. Alleen laatstgenoemde schepen komen in aanmerking voor de Maltese tonnagebelastingregeling.

4.2.   De tonnagebelastingregeling

4.2.1.   Vaartuigen die in aanmerking komen voor tonnagebelasting

4.2.1.1.   Algemene opmerkingen

(54)

Volgens de Eerste bijlage bij de Merchant Shipping Act is tonnagebelasting verschuldigd voor alle in Malta geregistreerde vaartuigen, inclusief vissersvaartuigen en plezierjachten.

(55)

Malta benadrukt echter dat niet alle soorten vaartuigen in aanmerking komen als "tonnagebelastingschepen" waarvoor de tonnagebelastingregeling mag worden toegepast. Dit is bijvoorbeeld het geval voor vissersvaartuigen en plezierjachten. De vergunninghoudende scheepvaartorganisatie die dergelijke vaartuigen bezit, exploiteert of beheert heeft evenmin het recht om de tonnagebelastingregeling toe te passen op winsten die zij uit dergelijke vaartuigen verkrijgt.

(56)

Vaartuigen die niet worden ingezet voor scheepvaartactiviteiten, zoals vissersvaartuigen en plezierjachten, zijn in Malta inkomstenbelasting verschuldigd over hun belastbare inkomsten, naast registratierechten en jaarlijkse heffingen op basis van tonnage die krachtens de Merchant Shipping Act moeten worden betaald. Laatstgenoemde heffingen en belastingen worden in Malta ook "tonnagebelasting" genoemd, maar alleen schepen die Malta in het verleden "tonnagebelastingschepen" heeft genoemd, zijn verplicht om alleen de tonnagebelasting krachtens de tonnagebelastingregeling te betalen in plaats van inkomstenbelasting krachtens de Income Tax Act.

(57)

De belastingverordeningen voorzien alleen voor inkomsten uit "scheepvaartactiviteiten" in een vrijstelling van inkomstenbelasting. In de interne-procedureregels van 2012 worden een aantal vaartuigen opgelijst die niet in aanmerking komen voor tonnagebelasting in plaats van reguliere inkomstenbelasting, aangezien de inkomsten uit die vaartuigen niet als inkomsten uit "scheepvaartactiviteiten" worden aangemerkt. Met name vissersvaartuigen, plezierjachten, vaste offshore-installaties met inbegrip van olieplatforms die niet voor zeevervoer worden gebruikt, niet-zeesleepboten, drijvende kranen zonder eigen voortstuwing en vaartuigen die als hoofddoel hebben kansspelen en/of casino's aan te bieden, mogen de tonnagebelastingregeling niet toepassen. Mobiele platforms en pontons komen evenmin in aanmerking voor vrijstellingen van de reguliere inkomstenbelasting. Al die schepen betalen gewoon een registratierecht plus een jaarlijkse heffing op basis van hun tonnage, die "tonnagebelasting" wordt genoemd maar die hen niet vrijstelt van reguliere inkomstenbelasting.

(58)

Malta voert aan dat het registratierecht en de jaarlijkse heffing die vissersvaartuigen en soortgelijke niet in aanmerking komende vaartuigen moeten betalen, in de toekomst niet langer "tonnagebelasting" zullen worden genoemd om misverstanden te voorkomen.

(59)

De discretionaire bevoegdheid van de bevoegde minister om schepen van minder dan 1 000 nettoton te aanvaarden, betekent niet dat vaartuigen die niet betrokken zijn bij scheepvaartactiviteiten onder de tonnagebelasting zouden kunnen vallen. De discretionaire bevoegdheid niet neemt niet weg dat het vaartuig betrokken moet zijn bij internationaal goederen- of personenvervoer.

(60)

Duidelijkheidshalve wordt artikel 85A, lid 1, van de Merchant Shipping Act als volgt geherformuleerd: "De minister kan met instemming van de minister die verantwoordelijk is voor financiën en onder de voorwaarden die in overeenstemming met deze Verordeningen passend worden geacht, een schip van gelijk welke nettotonnage dat voor scheepvaartactiviteiten wordt ingezet een tonnagebelastingschip verklaren.".

(61)

Alleen de in tabel 2 vermelde scheepscategorieën zijn ooit aanvaard als in aanmerking komend voor tonnagebelasting in Malta (met parallelle vrijstelling van reguliere inkomstenbelasting). Ook de samenstelling van de vloot in 2015 is weergegeven in tabel 2.

Tabel 2

Type schip

Totaal aantal tonnagebelastingschepen

(december 2015)

duwbak

7

bulkschip

113

autoschip

5

cementschip

2

commercieel jacht (46)

29

containerschip

12

stukgoedschip

120

passagiersschip

24

roroschip

5

Ondersteuningsvaartuig (47)

3

tanker

155

sleepboot

2

TOTAAL

477

(62)

Malta heeft bevestigd dat 100 % van de schepen waarvoor vrijstelling van reguliere inkomstenbelasting is verleend (de "Maltese tonnagebelastingvloot") onder EU-/EER-vlag vaart of in de EU/EER is geregistreerd (48) en dat sinds 2004 geen enkel schip dat niet onder EU-/EER-vlag voer ooit deel heeft uitgemaakt van de tonnagebelastingvloot.

(63)

De tonnage van de Maltese tonnagebelastingvloot bedroeg eind 2015 ongeveer 10,4 miljoen brutoton, wat minder is dan 20 % van de schepen die in Malta zijn geregistreerd.

(64)

Malta heeft zich ertoe verbonden de vaartuigen die voor de tonnagebelastingregeling in aanmerking komen te blijven beperken tot die welke worden ingezet voor internationaal vervoer van goederen of personen over zee en bepaalde andere scheepvaartactiviteiten die eerder door de Commissie op verzoek van andere lidstaten zijn goedgekeurd als in aanmerking komend voor tonnagebelasting krachtens de richtsnoeren zeevervoer.

(65)

Malta zal verder specificeren dat alleen echte scheepvaartorganisaties de tonnagebelastingregeling zullen mogen toepassen, met name organisaties die risico's en verantwoordelijkheden op zich hebben genomen die verband houden met i) de exploitatie van een schip dat zeevervoer verricht zoals gedefinieerd in de richtsnoeren zeevervoer (49) (bijvoorbeeld verantwoordelijkheden met betrekking tot technisch beheer en de bemanning) of ii) de verrichting van zeevervoer zoals gedefinieerd in de richtsnoeren zeevervoer (met inbegrip van vaartuigen die onder bepaalde voorwaarden met bemanning worden gecharterd (50)).

4.2.1.2.   Toepassing van tonnagebelasting op duwbakken

(66)

Duwbakken die niet worden ingezet voor "internationaal goederenvervoer" komen niet in aanmerking voor de Maltese tonnagebelastingregeling, ongeacht of ze over een eigen voortstuwing beschikken. Duwbakken die zijn ontworpen en gewoonlijk worden gebruikt voor de zeevaart op open zee en die ook worden ingezet voor internationaal zeevervoer kunnen in aanmerking komen voor de Maltese tonnagebelastingregeling. Dit wordt noodzakelijk geacht voor vrachten die niet met conventionele schepen kunnen worden vervoerd.

(67)

De energie-industrie gebruikt duwbakken voor het transport van componenten zoals ankers, leidingen en kettingen die niet met conventionele schepen kunnen worden getransporteerd. Ook modules voor nieuwe boor- en productieplatforms en booreilanden worden met duwbakken getransporteerd. Andere duwbakken vervoeren materieel voor het leggen van pijpleidingen in diep water of zeer zware kranen en boortorens. Duwbakken zonder eigen voortstuwing worden ook gebruikt voor de levering van kolen aan elektriciteitscentrales.

4.2.1.3.   Toepassing van tonnagebelasting op cruiseschepen

(68)

Cruiseschepen (Passagiersschepen) komen in aanmerking voor de Maltese tonnagebelastingregeling. Malta heeft benadrukt dat Cyprus, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk cruiseschepen als in aanmerking komende schepen beschouwen, mits ze niet hoofdzakelijk voor kansspelen, casinodoeleinden of soortgelijke niet-scheepvaartdoeleinden worden gebruikt.

(69)

De sector is zeer gunstig voor de maritieme cluster van de Unie en genereert veel toegevoegde waarde voor een aanzienlijk aantal lidstaten. De sector staat bloot aan agressieve internationale concurrentie en stelt een aanzienlijk aantal bekwame en deskundige mensen tewerk.

4.2.1.4.   Toepassing van tonnagebelasting op commerciële jachten

(70)

Commerciële jachten die voor internationaal personenvervoer worden gebruikt, kunnen in aanmerking komen voor de tonnagebelastingregeling, mits zij als commerciële jachten in Malta zijn geregistreerd. Ze moeten worden ingezet voor het commerciële vervoer van maximaal 12 passagiers (51) en moeten voldoen aan een reeks strenge veiligheids- en exploitatienormen. Jachten die als commerciële jachten zijn gecertificeerd, worden beschouwd als gelijkwaardig aan kleine passagiersschepen omdat ze in internationale wateren kunnen varen. In de Commercial Yacht Code van Malta (52) zijn de technische normen vastgelegd waaraan deze commerciële jachten moeten voldoen om als tonnagebelastingschepen te worden aangemerkt. Deze normen zijn gelijkwaardig aan die welke gelden voor de bouw en exploitatie van koopvaardijschepen, die zijn opgenomen in internationale verdragen zoals Solas en Marpol (53). De overige criteria waaraan commerciële jachten moeten voldoen om in aanmerking te komen, zijn dezelfde als voor andere soorten vaartuigen.

(71)

De eigenaars van deze commerciële jachten sluiten overeenkomsten met jachtmanagementbedrijven voor het management van hun jachten. Op grond van de belastingverordeningen kunnen zowel eigenaars als beheerders in aanmerking komen voor de tonnagebelastingregeling. Tot op heden zijn er nog geen gevallen geweest waarin zowel de eigenaar als de manager van een onder de Merchant Shipping Act geregistreerd commercieel jacht de regeling heeft toegepast.

(72)

De internationale sector van de commerciële pleziervaart is zeer concurrerend en jachten die in de Unie/EER zijn geregistreerd, ondervinden steeds meer concurrentie van buiten de EER gevestigde exploitanten van commerciële jachten. Derde landen bieden bedrijven fiscale stimuleringsmaatregelen om hun jachten daar te registreren.

4.2.1.5.   Toepassing van tonnagebelasting op sleep- en baggervaartuigen

(73)

Als een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie inkomsten haalt uit sleepvaartuigen die tonnagebelastingschepen zijn, heeft die organisatie alleen recht op de tonnagebelastingregeling met betrekking tot de inkomsten die ze uit "scheepvaartactiviteiten" haalt. Sleepdiensten binnen havens zijn uitgesloten van de tonnagebelastingregeling. Sleepboten komen alleen in aanmerking als is bevestigd dat ze hoofdzakelijk worden ingezet voor internationaal goederenvervoer, met inachtneming van de in de richtsnoeren zeevervoer vastgestelde drempel van 50 % (54).

(74)

In de interne-procedureregels van 2012 worden niet-zeesleepboten uitgesloten van de tonnagebelastingregeling en wordt duidelijk gesteld dat niet-aangemerkte schepen niet zomaar in aanmerking komen voor de tonnagebelastingregeling maar aan de eisen van de belastingverordeningen moeten voldoen. In de nieuwe ontwerpverordening van de Merchant Shipping Taxation Regulations (belastingverordeningen voor de koopvaardij) zal uitdrukkelijk worden bepaald dat sleepboten of baggerschepen alleen in aanmerking komen als ze in een EU-/EER-register zijn geregistreerd. Hoewel dit tot nu toe niet duidelijk was aangegeven, is de laatstgenoemde voorwaarde altijd gerespecteerd.

(75)

Malta heeft zich ertoe verbonden de exacte bewoordingen van de richtsnoeren zeevervoer met betrekking tot sleep- en baggeractiviteiten in de desbetreffende teksten om te zetten.

4.2.1.6.   Toepassing van tonnagebelasting op dienstvaartuigen

(76)

Malta heeft verklaard dat slechts een paar dienst-/ondersteuningsvaartuigen onder de tonnagebelastingregeling vallen. Het gaat om multifunctionele/stukgoedschepen (55).

(77)

Malta voert aan dat voor dienst-/ondersteuningsvaartuigen hetzelfde operationele en regelgevende kader geldt als voor vaartuigen die zeevervoer verrichten (in de zin van de richtsnoeren zeevervoer), in termen van:

a)

technische eisen, met inbegrip van alle relevante internationale instrumenten en voorschriften met betrekking tot scheepsconstructie, veiligheid en bescherming van het milieu, alsmede classificatieregels;

b)

bemanning: deze schepen worden bemand in overeenstemming met internationale wetgeving die ook geldt voor koopvaardijschepen, met name het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van de Internationale Maritieme Organisatie (STCW-verdrag) en het Maritiem Arbeidsverdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie; voor zeevarenden die aan boord van deze schepen werken, gelden dezelfde opleidingseisen en dezelfde werk- en leefomstandigheden als voor zeevarenden die aan boord van traditionele koopvaardijschepen werken;

c)

de juridische omgeving: reders die deze schepen exploiteren, zijn onderworpen aan dezelfde wettelijke beperkingen op het gebied van veiligheid, aansprakelijkheid bij ongevallen of verontreiniging, en mededingingsregels.

(78)

Dienstvaartuigen worden geconfronteerd met concurrentie van internationale concurrenten, waarbij concurrenten profiteren van lagere lonen voor bemanningen, lagere belastingen, minder uitgebreide onderhoudsprogramma's enz.

(79)

Voorts dragen dienstvaartuigen net als andere (koopvaardij)schepen bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtsnoeren zeevervoer. Ze dragen bij tot de ontwikkeling van de maritieme cluster en hebben een positief effect op de werkgelegenheid en de maritieme knowhow in de Unie.

(80)

Malta heeft zich ertoe verbonden de in aanmerking komende vaartuigen te beperken tot die welke worden ingezet voor internationaal goederen- of personenvervoer over zee overeenkomstig de richtsnoeren zeevervoer.

(81)

Malta heeft opgemerkt dat de Commissie reeds heeft aanvaard dat kabelleggers, pijpenleggers, onderzoeksschepen en kraanschepen in aanmerking komen voor tonnagebelasting (56).

4.2.2.   Inkomsten die in aanmerking komen voor tonnagebelasting

4.2.2.1.   Criteria waaraan in de context van zeevervoer verrichte nevendiensten moeten voldoen om in aanmerking te komen

(82)

De term "nevenactiviteiten" in de definitie van "scheepvaartactiviteiten" in artikel 85, lid 1, van de belastingverordeningen is altijd uitgelegd als activiteiten die strikt verband houden met internationaal goederen- en personenvervoer. Of een bepaalde activiteit een nevenactiviteit is, wordt van geval tot geval bekeken.

(83)

Bij het bepalen of een activiteit een nevenactiviteit is, wordt rekening gehouden met het commentaar bij artikel 8 van het OESO-modelbelastingverdrag ("het commentaar"), met inbegrip van lid 4.2 van het commentaar waarin wordt gesteld dat, in de context van internationaal vervoer, inkomsten uit nevenactiviteiten inkomsten zijn uit activiteiten die "een geringe bijdrage leveren in verhouding tot [de exploitatie van schepen in internationaal verkeer] en zo nauw verbonden zijn met die exploitatie dat ze niet als een afzonderlijke activiteit of inkomstenbron van de onderneming mogen worden beschouwd".

(84)

Malta benadrukt dat het passagiersvervoer gewoonlijk een scala van complementaire diensten omvat die in de ticketprijs inbegrepen zijn. Deze diensten omvatten het aanbieden van slaapaccommodatie en catering alsmede andere diensten die de passagier tijdens dezelfde reis verwacht, zoals in- en ontscheping. Passagiers van grote passagiersschepen verwachten ook een bioscoop, spa, kapper en soortgelijke diensten. Dergelijke diensten en plaatselijke excursiediensten moeten als nevenactiviteiten van de scheepvaartactiviteit worden beschouwd, mits de betrokken dienst een tegen marktconforme voorwaarden aangekochte dienst is. Malta benadrukte ook dat het wettelijk verplicht is de winkels aan boord van cruiseschepen gesloten te houden zolang de schepen in een haven liggen.

(85)

De verkoop van tickets is de belangrijkste bron van inkomsten voor exploitanten van cruiseschepen, en de inkomsten aan boord zijn een aanvullende bron van inkomsten die echter belangrijk is voor de rentabiliteit van de activiteit passagiersvervoer. Volgens rapporten van de sector is het merendeel van de inkomsten uit cruiseschepen (60 % of meer) afkomstig van de verkoop van tickets.

(86)

In de interne-procedureregels van 2012 is uitdrukkelijk bepaald dat "vaartuigen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de levering van goederen of diensten die normaliter aan land worden geleverd (bijvoorbeeld drijvende hotels, supermarkten of restaurants)" alsmede drijvende of varende casino's van de tonnagebelastingregeling zijn uitgesloten. Van de 26 passagiersschepen die de tonnagebelastingregeling hebben toegepast, zijn er 17 die geen casinodiensten aanbieden of luxeartikelen verkopen.

(87)

Malta heeft zich ertoe verbonden dat bij de inwerkingtreding van de nieuwe Merchant Shipping Taxation Rules een aantal activiteiten die mogelijk concurreren met ondernemingen op het land en die derhalve niet in aanmerking komen voor de tonnagebelastingregeling, uitdrukkelijk zullen worden uitgesloten. Deze activiteiten omvatten de verkoop aan boord van goederen of diensten die gewoonlijk niet aan passagiers worden aangeboden, zoals auto's, huishoudelijke apparaten, landbouwhuisdieren of vakanties aan boord van een schip waarbij het schip aangemeerd blijft en er geen zeevervoerselement is.

(88)

Voorts heeft Malta zich ertoe verbonden de inkomsten uit nevenactiviteiten te beperken tot maximaal 50 % van de bruto-inkomsten voor elk schip. De belastingautoriteiten zullen de controles op de naleving van deze regel uitvoeren op het niveau van elk schip binnen een groep.

(89)

De begrensde nevenactiviteiten waarvoor de tonnagebelastingregeling mag worden toegepast, zullen de volgende activiteiten omvatten:

"a)

het vervoer van passagiers of vracht op een andere wijze dan aan boord van een tonnagebelastingschip dat door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie wordt geëxploiteerd, indien

i)

er een enkel contract is met de klant voor een reis die een reis aan boord van het tonnagebelastingschip omvat, en

ii)

het vervoer voor de rest van de reis door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie wordt gekocht of verkregen op basis van bepalingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen;

b)

verkopen en faciliteiten die normaal door zeegaande passagiersschepen aan klanten worden aangeboden, met inbegrip van:

i)

de verkoop van alcoholische dranken, parfum en tabak;

ii)

de omwisseling van bedragen in verschillende valuta's voor persoonlijke uitgaven;

iii)

gezondheids-, schoonheids-, spa- en wellnessdiensten;

c)

administratieve en verzekeringsdiensten die rechtstreeks verband houden met het vervoer van passagiers of vracht, onder meer in het kader van één enkel reiscontract dat een reis op het tonnagebelastingschip omvat;

d)

het verzorgen van vakanties die onder een enkel contract aan de klant zijn verkocht, indien

i)

een deel van de vakantie een reis op een door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geëxploiteerd tonnagebelastingschip is en het resterende deel over land gaat ("het gedeelte over land");

ii)

het gedeelte over land wordt door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie gekocht of verkregen tegen marktconforme voorwaarden;

e)

het laden en lossen van vracht die wordt vervoerd op een door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geëxploiteerd tonnagebelastingschip en het aanbieden door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie van faciliteiten die uitsluitend voor die doeleinden worden gebruikt;

f)

de samenvoeging of opsplitsing van vracht die wordt vervoerd op een door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geëxploiteerd tonnagebelastingschip, onmiddellijk vóór of na de reis, indien de activiteit niet gerelateerd is aan vervoer over land;

g)

de tijdelijke plaatsing van vracht die wordt vervoerd op een door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geëxploiteerd tonnagebelastingschip, op of aan de kade, indien de activiteit geen deel uitmaakt van een langetermijnopslagactiviteit;

h)

de verhuur of terbeschikkingstelling aan klanten van containers voor goederen die op een door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geëxploiteerd tonnagebelastingschip moeten worden vervoerd;

i)

het verzorgen van excursies voor passagiers van een door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geëxploiteerd tonnagebelastingschip indien een hut beschikbaar blijft voor exclusief gebruik door de passagier;"

(90)

Verder zullen de volgende neveninkomsten onder de begrensde nevenactiviteiten vallen:

a)

reclame- en marketinginkomsten, indien deze verband houden met de verkoop van advertentieruimte aan boord van tonnagebelastingschepen, en

b)

inkomsten uit faciliteiten voor weddenschappen of kansspelen die zeegaande passagiersschepen gewoonlijk aan klanten aanbieden voor amusement aan boord, en inkomsten uit de verkoop aan passagiers op zeeschepen van luxegoederen die normaliter aan dergelijke passagiers worden aangeboden, mits de omzet uit dergelijke activiteiten kleiner is dan 25 % van de bruto-inkomsten van het tonnagebelastingschip.

(91)

Volgens de interne-procedureregels van 2012 omvatten niet-scheepsspecifieke nevenactiviteiten, die momenteel in Malta onder de tonnagebelastingregeling vallen, i) de exploitatie van ticketverkoopfaciliteiten en passagiersterminals in verband met scheepvaartactiviteiten die onder de tonnagebelastingregeling vallen; ii) rente of opbrengst op werkkapitaal indien die rente/opbrengst wordt gebruikt voor de financiering van de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie of haar scheepvaartactiviteiten; iii) en/of de verwerving en het onderhoud van een tonnagebelastingschip. Deze activiteiten blijven in de toekomstige wetgeving onder de tonnagebelastingregeling vallen, meer bepaald onder de rubriek "Overige nevenactiviteiten waarvan de Europese Commissie erkent dat ze in aanmerking komen voor de tonnagebelastingregeling", zolang zij er niet toe leiden dat de totale bruto-inkomsten uit zowel scheepsspecifieke als andere nevenactiviteiten groter zijn dan 50 % van de volgens de tonnagebelastingregeling belaste inkomsten van een begunstigde onderneming.

(92)

Uit een door de Registrar-General of Shipping and Seamen uitgevoerde evaluatie die de periode 2004-2016 bestrijkt, is gebleken dat geen van de begunstigden van de tonnagebelastingregeling dit plafond van 50 % heeft overschreden. Er is bijzondere aandacht besteed aan cruiseschepen gezien het belang van deze inkomsten. Uit per vaartuig uitgevoerde controles op de ondernemingen die de tonnagebelastingregeling mochten toepassen, is gebleken dat de inkomsten uit nevenactiviteiten ver onder de bovengrens van 50 % lagen. Malta heeft vervolgens bevestigd dat sinds mei 2004 een bovengrens van 50 % voor neveninkomsten in acht is genomen. Malta heeft benadrukt dat de winsten van onderaannemers nooit in aanmerking zijn gekomen voor tonnagebelasting.

4.2.2.2.   Toepassing van tonnagebelasting op entiteiten die in aanmerking komende vaartuigen in rompbevrachting geven

(93)

Malta voert aan dat, in tegenstelling tot financiële leasegevers, scheepseigenaars die hun schepen op basis van rompbevrachting uitcharteren niet buiten de scheepvaartsector vallen en een zekere mate van verantwoordelijkheid voor hun schepen dragen.

(94)

Als het schip uitsluitend in aanmerking komende activiteiten verricht en door de eigenaar van het schip wordt geëxploiteerd, zijn alle inkomsten uit het schip onderworpen aan tonnagebelasting. Malta is in dit verband van mening dat hetzelfde beginsel moet worden gevolgd indien de desbetreffende inkomsten tussen de eigenaar van het schip en de exploitant worden gedeeld, mits aan de nodige voorwaarden (inclusief de betaling van tonnagebelasting door elke partij) is voldaan. Malta betoogt dat een te strikte aanpak op dit gebied ertoe kan leiden dat scheepseigenaren hun schepen uitvlaggen naar een niet-EU-land en dat de scheepshuurprijzen voor scheepvaartmaatschappijen zullen stijgen.

(95)

Geen enkel in rompbevrachting gegeven schip dat in het verleden tot de tonnagebelastingregeling werd toegelaten, was een aan derden in rompbevrachting gegeven schip, zoals blijkt uit het aan de diensten van de Commissie voorgelegde overzicht over de periode 2004-2016.

(96)

Ongeveer 10 % van de schepen die onder de Maltese tonnagebelastingregeling vallen, zijn in rompbevrachting gegeven schepen. De charters vonden plaats binnen de groep (57).

(97)

Om ervoor te zorgen dat zuivere scheepsverhuurders (ook zij die kleine jachten leasen aan natuurlijke personen (58)) in de toekomst rechtens geen mogelijkheid meer hebben om van de tonnagebelastingregeling te profiteren, heeft Malta zich ertoe verbonden om het in rompbevrachting geven alleen in aanmerking te laten komen als het gaat om:

a)

intragroeptransacties (59);

b)

transacties van echte scheepvaartmaatschappijen met derden als gevolg van kortstondige overcapaciteit waarbij de charter niet langer duurt dan drie jaar en op voorwaarde dat de op basis van rompbevrachting aan derden uitgecharterde nettotonnage kleiner is dan 50 % van de totale tonnage van de onderneming/groep die de tonnagebelastingregeling toepast; de term "kortstondige overcapaciteit" heeft uitsluitend betrekking op schepen die door de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie zijn verworven voor het uitvoeren van haar eigen scheepvaartactiviteiten, en niet op schepen die specifiek zijn verworven om in rompbevrachting te worden gegeven.

4.2.2.3.   Toepassing van tonnagebelasting op vervoersdiensten die worden verricht met schepen die van andere maatschappijen worden gehuurd met bemanning (tijd-/reisbevrachting)

(98)

Malta heeft bevestigd dat sinds 2004 geen enkele begunstigde van de tonnagebelastingregeling in Malta betrokken was bij tijdbevrachting of soortgelijke activiteiten.

(99)

Malta heeft echter benadrukt dat de scheepvaart van dien aard is dat reders flexibel en snel moeten kunnen beslissen om zich aan de ontwikkelingen op de markt aan te passen. Malta heeft benadrukt dat de richtsnoeren zeevervoer niet voorzien in een beperking van de maximale tonnage die een organisatie met bemanning kan charteren om recht te hebben op de steun die krachtens de richtsnoeren zeevervoer is toegestaan.

(100)

Een op basis van tijdbevrachting gecharterde vloot is onderworpen aan de algemene eisen inzake vlagkoppeling die in de Maltese wet zijn opgenomen. De eis inzake vlagkoppeling geldt voor de gehele tonnagebelastingvloot (60). Alle op basis van tijd-/reisbevrachting gecharterde schepen die sinds mei 2004 de Maltese tonnagebelastingregeling mogen toepassen, varen onder EER-vlag.

(101)

Malta heeft verduidelijkt dat het nieuwe marktdeelnemers zou verplichten om ten minste 25 % van hun tonnagebelastingvloot onder EER-vlag te laten varen, in overeenstemming met de aanpak die de Commissie in de Franse tonnagebelastingzaak heeft goedgekeurd (61).

4.2.3.   Toepassing van de vlagkoppelingsregel

(102)

Pas sinds 2010 is in de belastingverordeningen bepaald dat ook niet in de EER/EU geregistreerde vaartuigen onder de tonnagebelastingregeling kunnen vallen, mits aan de in overweging 27 beschreven voorwaarden is voldaan. Daarom vaart het overgrote deel van de Maltese tonnagebelastingvloot (90 %) onder EER/EU-vlag.

(103)

Malta heeft zich ertoe verbonden om van elke nieuwe toetreder te eisen dat ten minste 25 % van de door hem geëxploiteerde tonnagebelastingvloot (62) onder EER-vlag vaart, en dat hij dat percentage handhaaft of optrekt overeenkomstig punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer. Krachtens deze verbintenis mag het aandeel van de onder EER-vlag varende vloot van begunstigden van de tonnagebelastingregeling gemiddeld niet afnemen over een periode van drie jaar. Een afwijking van deze verplichting zal alleen worden toegestaan als 60 % van de door de begunstigde onderneming geëxploiteerde tonnagebelastingvloot (63) onder EER-vlag vaart. Telkens wanneer een vaartuig aan een tonnagebelastingvloot wordt toegevoegd of eruit wordt verwijderd, zal een controle worden uitgevoerd.

(104)

Malta heeft zich er ook toe verbonden de verplichting op te leggen dat het gehele strategische en commerciële management binnen de EER moet plaatsvinden.

(105)

Voor vaartuigen die niet commercieel en strategisch vanuit de EER worden beheerd, zal de tonnagebelastingregeling slechts mogen worden toegepast als ze onder een EER-vlag varen, met uitzondering van in rompbevrachting gegeven vaartuigen, en met inachtneming van bepaalde beperkingen (64).

4.2.4.   Tonnagebelastingtarieven

(106)

Malta heeft benadrukt dat zijn tonnagebelastingregeling is gebaseerd op een soortgelijk beginsel als de Cypriotische tonnagebelastingregeling die de Commissie in 2010 heeft goedgekeurd. Malta heft een jaarlijkse tonnagebelasting in de vorm van een forfaitair bedrag, afhankelijk van de tonnage van het vaartuig.

(107)

Het tarief van de in Malta te betalen tonnagebelasting varieert naargelang de nettotonnage en leeftijd van het vaartuig. In tabel 3 wordt de hoogte van de in Malta te betalen tonnagebelasting vergeleken met de hoogte van de tonnagebelasting volgens de Cypriotische en Poolse tonnagebelastingregelingen die door de Commissie zijn goedgekeurd.

(108)

Malta benadrukt dat ervan uitgaande dat de hoogte van te betalen belasting uitsluitend door de tonnage van het vaartuig wordt bepaald (65), de geschatte in Malta te betalen jaarlijkse tonnagebelasting zeer vergelijkbaar zou zijn met die welke in Cyprus en Polen moet worden betaald:

Tabel 3

Netto-tonnage

Malta

Cyprus

Polen

2 500

1 000

830

711

8 000

3 200

2 537

2 046

10 000

3 580

3 158

2 531

15 000

4 280

4 161

3 225

20 000

4 880

5 165

3 918

25 000

5 330

6 169

4 473

30 000

5 780

6 808

4 820

40 000

6 480

8 086

5 513

50 000

7 180

8 816

6 207

60 000

7 680

9 546

6 900

(109)

Malta benadrukt voorts dat er bij de berekening van de tonnagebelasting voor Polen in tabel 3 van is uitgegaan dat de vaartuigen 365 dagen per jaar operationeel zullen zijn. Voor vaartuigen waarvoor de Poolse tonnagebelastingregeling wordt toegepast maar die niet het hele jaar operationeel zijn, wordt de tonnagebelasting proportioneel verlaagd. Indien het vaartuig voor een periode van ten minste drie maanden uit de vaart wordt genomen, wordt het bedrag van de tonnagebelasting die in Cyprus voor dat vaartuig verschuldigd is met 25 % verlaagd.

(110)

In Malta wordt het standaardtarief van de tonnagebelasting verlaagd als het vaartuig minder dan tien jaar oud is. Anderzijds verhoogt Malta de te betalen tonnagebelasting als het vaartuig 15 jaar of ouder is. Doel van deze regel is reders en exploitanten aan te moedigen jongere (en dus efficiëntere en milieuvriendelijkere) schepen te registreren en hen te ontmoedigen oudere schepen te registreren. Aangezien nieuwere schepen doorgaans veiliger, efficiënter, milieuvriendelijker en beter beveiligd zijn dan oudere schepen, wordt een dergelijke regel geacht bij te dragen aan de verwezenlijking van de eerste doelstelling van punt 2.2 van de richtsnoeren zeevervoer, namelijk "een veilig, efficiënt, beveiligd en milieuvriendelijk zeevervoer [te] verbeteren". Deze regel draagt ook bij tot de realisatie van de door de EU vastgestelde doelstellingen voor 2020 inzake de beperking van de uitstoot van broeikasgassen.

(111)

Malta heeft aangevoerd dat bij de beoordeling van het algemene tarief rekening moet worden gehouden met de verhoging van de tonnagebelasting wanneer het schip ouder wordt. Gegeven de verlagingen die in Polen en Cyprus worden toegepast voor vaartuigen die gedurende een langere periode niet operationeel zijn, zijn de tarieven echter in ieder geval vergelijkbaar, zelfs met de verlaging die in Malta wordt toegepast. Ten behoeve van een correcte vergelijking heeft Malta aangevoerd dat indien een vaartuig in Polen 75 % van de tijd operationeel was, de vergelijking tussen Malta en Polen eruit zou zien zoals in tabel 4 is weergegeven:

Tabel 4

Netto-tonnage

Polen

Malta (vaartuig 0-5 jaar)

Malta (vaartuig 5-10 jaar)

2 500

533,25

700

850

8 000

1 535

2 240

2 720

10 000

1 898

2 506

3 043

15 000

2 419

2 996

3 638

20 000

2 939

3 416

4 148

25 000

3 355

3 731

4 530

30 000

3 615

4 046

4 913

40 000

4 135

4 536

5 508

50 000

4 655

5 026

6 103

60 000

5 175

5 376

6 528

(112)

Wat betreft de discretionaire bevoegdheid van de minister om "[....] onder de door hem passend geachte voorwaarden een schip of een klasse van schepen vrij te stellen van de betaling van alle of een deel van de krachtens deze voorschriften verschuldigde heffingen", heeft Malta verklaard dat deze regel uitsluitend van toepassing is op jaarlijkse rechten en registratierechten, ook tonnagebelastingen genoemd, en alleen om flexibiliteit te waarborgen in gevallen waarin sprake is van humanitaire en filantropische situaties. Deze regel is nooit toegepast.

(113)

Wat betreft verlagingen wegens in een andere staat betaalde tonnagebelasting, heeft Malta verklaard dat de desbetreffende regel tot doel heeft dubbele belasting te voorkomen. Een entiteit die voor een vaartuig in een ander land tonnagebelasting heeft betaald, moet vervolgens niet worden verplicht om nog eens de volledige tonnagebelasting in Malta te betalen. De Maltese regeling ter voorkoming van dubbele tonnagebelasting is gebaseerd op de gewone verrekeningsmethode die ook in het kader van de inkomstenbelasting van toepassing is. Malta heeft gewezen op eerdere verklaringen van de Commissie over deze kwestie die met deze aanpak strookten (66).

(114)

De belastingvermindering ter voorkoming van dubbele belasting is beperkt tot de laagste van de werkelijke tonnagebelasting die voor het schip buiten Malta verschuldigd is, of tot 75 % van de Maltese tonnagebelasting die vóór de toekenning van enig krediet verschuldigd zou zijn. De vrijstelling wordt alleen verleend voor tonnagebelasting die in een andere lidstaat voor hetzelfde vaartuig en door dezelfde vergunninghoudende scheepvaartorganisatie is betaald.

4.2.5.   Afschermingsmaatregelen

(115)

Malta betoogt dat de afschermingsmaatregelen in de belastingverordeningen misbruiken effectief ontmoedigen en overloopeffecten naar niet in aanmerking komende activiteiten voorkomen.

(116)

Een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie is krachtens de belastingverordeningen verplicht om een gescheiden boekhouding te voeren waarin inkomsten en winsten uit scheepvaartactiviteiten worden onderscheiden van andere inkomstenbronnen. Daarnaast is een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie verplicht om een jaarrekening op te stellen die in overeenstemming is met de door de Unie goedgekeurde International Financial Reporting Standards en deze door een erkende accountant te laten controleren.

(117)

Als een scheepvaartorganisatie geen gescheiden boekhouding voert, wordt ze automatisch uitgesloten van alle belastingvrijstellingen.

(118)

Een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie is verplicht zich te registreren bij de minister van Financiën als zij de tonnagebelastingregeling wil toepassen.

(119)

Een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie die de tonnagebelastingregeling toepast, is verplicht een jaarlijkse belastingaangifte in te dienen waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen in aanmerking komende en niet in aanmerking komende inkomsten. In situaties waarin alle inkomsten van een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie onder de tonnagebelastingregeling vallen, heeft deze organisatie de mogelijkheid om in plaats van een belastingaangifte een verklaring te laten indienen door een gekwalificeerde persoon die onafhankelijk is van de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie en die ofwel een erkende accountant en auditor is, ofwel een aan de balie ingeschreven advocaat. Er staan strenge sancties op valse verklaringen of grove nalatigheid met betrekking tot dergelijke verplichtingen.

(120)

Verliezen uit activiteiten die onderworpen zijn aan inkomstenbelasting kunnen niet worden verrekend met verschuldigde tonnagebelasting.

(121)

Een scheepvaartorganisatie kan niet beslissen om de Maltese tonnagebelastingregeling wel of niet toe te passen afhankelijk van de vraag of zij belastbare winsten dan wel verliezen heeft. Tenzij de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie een andere keuze maakt, valt zij onder de tonnagebelastingregeling. Indien de organisatie ervoor kiest de tonnagebelastingregeling niet toe te passen, is die beslissing onherroepelijk (67).

(122)

Geen enkele Maltese scheepvaartorganisatie mag voor een deel van haar schepen de tonnagebelastingregeling toepassen en voor een ander deel de inkomstenbelastingregeling (68).

(123)

Artikel 51 van de Income Tax Act bevat uitgebreide antimisbruikbepalingen die bedoeld zijn om kunstmatige constructies en regelingen die erop gericht zijn een ongerechtvaardigd belastingvoordeel te verkrijgen, tegen te gaan. Deze algemene antimisbruikregel volgt de aanbeveling van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning (69). De antimisbruikmaatregelen worden ondersteund door zware straffen die in geval van overtredingen worden opgelegd. Zo wordt in dergelijke gevallen, naast de betaling van de onbetaalde belasting, een interest van 0,54 % per maand (oftewel 6,48 % per jaar) opgelegd, vermeerderd met bijkomende boeten van maximaal 1,5 % per maand (oftewel 18 % per jaar) op deze onbetaalde belasting.

(124)

Volgens de in de Income Tax Act opgenomen regels inzake aftrekbaarheid van kosten moet er een rechtstreeks verband bestaan tussen kosten en de inkomsten die ze voortbrengen. Krachtens artikel 14, lid 1, van de Income Tax Act zijn kosten alleen aftrekbaar als ze "volledig en uitsluitend bij het genereren van inkomsten zijn gemaakt". Het is derhalve niet mogelijk om kosten die bij het genereren van vrijgestelde winst (inclusief volgens de tonnagebelastingregeling belaste winst) zijn gemaakt, af te trekken van andere soorten belastbare inkomsten.

(125)

Alle vergunninghoudende scheepvaartorganisaties moeten hun inkomsten en uitgaven correct en voldoende registreren, zodat de respectieve inkomsten en toegestane aftrekposten gemakkelijk zijn te verifiëren.

(126)

Malta heeft zich ertoe verbonden de begunstigden van de tonnagebelastingregeling te verplichten om jaarlijks een nalevingsverklaring in te dienen voor alle controleerbare parameters, zoals het type vaartuig, de activiteiten die ermee zijn verricht, de nettotonnage, het aantal dagen dat het vaartuig in gebruik was, de vlag waaronder het vaartuig vaart, de typen exploitatie en de naleving van het steunplafond.

4.3.   Fiscale behandeling van dividenden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

(127)

Malta heeft de werking van het algemene Maltese belastingstelsel toegelicht. Volgens dit stelsel moeten dividenden die door Maltese ondernemingen aan aandeelhouders worden uitgekeerd, niet worden aangegeven (70) en moet er geen belasting over worden betaald (71). Dit stelsel geldt zonder uitzondering voor alle sectoren.

4.4.   Vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen

(128)

Malta verwijst naar de desbetreffende Maltese wetgeving die voorschrijft dat een schip een tonnagebelastingschip moet zijn om de belastingvrijstelling te genieten (72).

(129)

Malta verklaart voorts dat de belastingvrijstelling in het verleden uitsluitend is toegepast voor scheepsverkopen en transacties met betrekking tot tonnagebelastingschepen die werden gekocht en verkocht door scheepvaartmaatschappijen die onder de tonnagebelastingregeling vielen. Bovendien is in Malta het besluit om de tonnagebelastingregeling te verlaten, onherroepelijk.

4.5.   Vrijstelling van meerwaardebelasting met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

(130)

Malta heeft aangevoerd dat reders (d.w.z. aandeelhouders) de vruchten van de uitgevoerde scheepvaartactiviteiten moeten kunnen plukken om het concurrentievermogen en de aantrekkelijkheid van Europese registers ten opzichte van die van derde landen te waarborgen.

(131)

Krachtens artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van de Income Tax Act zijn alle meerwaarden of winsten die toekomen aan of worden verkregen door een niet in Malta gevestigde persoon op een overdracht van aandelen of effecten in een vennootschap die geen vastgoedvennootschap is, vrijgesteld van de belasting, op voorwaarde dat de uiteindelijk gerechtigde van de meerwaarde of winst een niet in Malta gevestigde persoon is die geen eigendom is en onder zeggenschap staat van een of meer natuurlijke personen met gewone verblijfplaats in Malta. Bovendien is een deelnemingsvrijstelling van toepassing op grond van artikel 12, lid 1, onder u), punt 1, van de Income Tax Act, waarin is bepaald dat alle inkomsten of winsten die een in Malta geregistreerde vennootschap uit een deelneming of uit de overdracht daarvan heeft verkregen, van de belasting zijn vrijgesteld.

(132)

In de overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting die Malta — in overeenstemming met artikel 13, lid 5, van het OESO-modelbelastingverdrag — heeft gesloten, wordt het recht om dergelijke meerwaarden te belasten, toegekend aan het land waar de persoon is gevestigd. Malta heeft dubbelbelastingverdragen met alle lidstaten van de EER.

(133)

De enige overdracht van aandelen waarbij een Maltese aandeelhouder sinds de toetreding van Malta tot de Unie betrokken was, was een transactie die in 2006 plaatsvond. Deze transactie had betrekking op de overdracht van aandelen in […]. Het voordeel van de betrokken belastingvrijstelling lag ver onder de de-minimisdrempel (73), zijnde een maximaal — theoretisch — steunbedrag van minder dan 1 400 EUR bij de gegeven verkoopprijs, zelfs als dat voordeel wordt opgeteld bij het voordeel van de desbetreffende vrijstelling van de rechten met betrekking tot transacties met schepen. De aandeelhouder heeft in de betrokken periode geen verdere steun ontvangen en heeft ook niet de tonnagebelastingregeling toegepast (74).

(134)

Alle aandelentransacties die sinds 2004 op een andere wijze zijn verricht, zouden in aanmerking zijn gekomen voor de vrijstelling van meerwaardebelasting voor niet-ingezetenen, die is vastgelegd in artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van de Income Tax Act.

(135)

Malta heeft zich ertoe verbonden de huidige sectorspecifieke vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van aandelen in scheepvaartmaatschappijen voor Maltese ingezetenen te schrappen.

4.6.   Vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen

(136)

In artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen is bepaald dat "een persoon geen belasting op grond van die Wet [de Income Tax Act] verschuldigd zal zijn over rente of andere inkomsten die aan hem verschuldigd zijn in verband met de financiering van de activiteiten […] van vergunninghoudende scheepvaartorganisaties of de financiering van een tonnagebelastingschip […]. Deze vrijstelling wordt niet automatisch verleend, maar op verzoek. Malta heeft bevestigd dat aan geen enkele onderneming ooit een dergelijke vrijstelling is verleend. De Maltese autoriteiten hebben bevestigd dat een dergelijke vrijstelling nooit is verleend, ook niet sinds de toetreding van Malta tot de Europese Unie, en dat "geen enkele onderneming van een dergelijk voordeel gebruik heeft gemaakt".

(137)

Malta heeft zich ertoe verbonden artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen te schrappen.

4.7.   Geen rechten bij transacties met schepen

(138)

Malta heeft aangevoerd dat de bepalingen in de belastingverordeningen volgens welke voor bepaalde transacties met schepen geen rechten worden geheven (75), informatief van aard zijn. Ze leveren scheepvaartmaatschappijen geen enkel voordeel op omdat dergelijke transacties met schepen niet onderworpen zijn aan een heffing op grond van de Duty on Documents and Transfers Act, aangezien heffingen over het algemeen alleen verschuldigd zijn bij overdrachten van verhandelbare effecten, onroerend goed, veilingverkopen en verzekeringspolissen.

4.8.   Vrijstelling van rechten op documenten en overdrachten

(139)

Net als in het geval van meerwaarden op de verkoop van aandelen heeft Malta verklaard dat de in artikel 5 van de belastingverordeningen opgenomen vrijstelling van rechten (76) geen significant effect heeft gehad in de periode sinds 2004, gezien de aandeelhoudersstructuur van de aan de tonnagebelastingregeling onderworpen ondernemingen en de algemene vrijstellingen die op grond van de Duty on Documents and Transfers Act bestaan.

(140)

Op grond van artikel 47, lid 3, onder d), en artikel 47, lid 4, van de Duty on Documents and Transfers Act zijn geen rechten van toepassing op transacties met effecten van een onderneming waarin meer dan de helft van het gewone aandelenkapitaal, de stemrechten en de winstrechten in handen is van niet in Malta gevestigde personen die niet direct of indirect eigendom zijn of onder zeggenschap staan van in Malta gevestigde personen, op voorwaarde dat de zakelijke belangen van de onderneming zich grotendeels buiten Malta situeren. Overdrachten die binnen een groep plaatsvinden in het kader van een herstructurering van de groep, tussen ondernemingen waarin dezelfde aandeelhouders een meerderheidsbelang hebben en waarover dezelfde aandeelhouders zeggenschap hebben, komen in aanmerking voor een vrijstelling op grond van artikel 42, lid 1, onder b), van de Duty on Documents and Transfers Act.

(141)

Malta heeft bevestigd dat er sinds 2004 slechts één transactie heeft plaatsgevonden die niet onder de in overweging 140 vermelde algemene vrijstelling van rechten viel, namelijk een transactie die verband hield met aandelen die eigendom waren van een Maltese aandeelhouder. Wat belastingvoordeel betreft, overschreed deze transactie niet de de-minimisdrempel, ook niet na toevoeging van het voordeel van de vrijstelling van de meerwaardebelasting (77).

(142)

Malta heeft zich ertoe verbonden om de in artikel 5 van de belastingverordeningen beschreven vrijstelling voor Maltese ingezetenen te schrappen.

4.9.   Inwerkingtreding van de verbintenissen

(143)

Malta heeft toegezegd dat de nieuwe regels die de maatregelen van dit besluit verenigbaar zouden maken met de interne markt, binnen drie maanden na de datum van dit besluit in werking zullen treden. Malta heeft zich ertoe verbonden om de tonnagebelastingregeling en de andere maatregelen waarop dit besluit betrekking heeft vanaf de vaststelling van dit besluit tot de inwerkingtreding van de verbintenissen verder te beheren op een wijze die niet leidt tot betaling van onverenigbare steun die vervolgens van de begunstigden zou moeten worden teruggevorderd.

4.10.   Gewettigd vertrouwen, rechtszekerheid, status van bestaande steun

(144)

Malta heeft aangevoerd dat de regeling als bestaande steun moet worden behandeld en dat Malta en de scheepvaartorganisaties daar een gewettigd vertrouwen in hebben.

(145)

Malta's tonnagebelastingregeling en begeleidende maatregelen werden in 1973 vastgesteld. In dit verband heeft Malta de relevante delen van de Merchant Shipping Act van 1973 in hun oorspronkelijke versie (78) ingediend, en in het bijzonder de artikelen 85 en 86 waarin vrijgestelde schepen en de inkomsten die van inkomstenbelasting zijn vrijgesteld, worden gedefinieerd.

(146)

Malta voert aan dat deze steunmaatregelen het voorwerp zijn geweest van de aan de toetreding voorafgaande screening. Mededingingskwesties in verband met vervoer, met inbegrip van tonnagebelasting, werden tijdens de toetredingsonderhandelingen uitdrukkelijk in het hoofdstuk Vervoer opgenomen. Malta benadrukt dat de Commissie zijn tonnagebelastingregeling destijds niet als problematisch heeft aangemerkt. Malta beweert, onder verwijzing naar correspondentie, dat de informatie die het over deze regeling heeft verstrekt bevredigend is gebleken voor de Commissie. Malta verwijst specifiek naar de op 26 oktober 2001 gehouden vergadering van de toetredingsconferentie met Malta, waar uit zijn nota's blijkt dat werd overeengekomen om de voorlopige afsluiting van de onderhandelingen over het hoofdstuk Vervoer aan te bevelen. Malta beweert dat het, net als de scheepvaartorganisaties die van de tonnagebelastingregeling gebruik hebben gemaakt, altijd heeft begrepen en geloofd dat de regeling volledig in overeenstemming was met de richtsnoeren zeevervoer.

(147)

De relevante Maltese wetgeving, de Merchant Shipping Act en de belastingverordeningen werden vóór 31 augustus 2004 aan de Commissie meegedeeld, zoals voorgeschreven in de Toetredingsakte (79). De tonnagebelastingregeling werd aan de Commissie meegedeeld in document CONF-M 51/00 van 19 oktober 2000, aangevuld met document CONF-M 65/01 van 18 september 2001.

(148)

De relevante wetgeving is tussen de toetredingsdatum en 1 mei 2007 niet gewijzigd. De nationale bepalingen werden pas in 2010 gewijzigd om de beginselen om te zetten die zijn ingevoerd in de mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor staatssteun voor scheepsmanagementbedrijven ("de scheepsmanagementrichtsnoeren") (80).

(149)

Malta heeft de Commissie eraan herinnerd dat de tonnagebelastingregeling niet is genoemd als een van de regelingen die moesten worden aangepast wanneer de bij het Toetredingsverdrag toegestane periode van drie jaar voor de wijziging van bestaande steunmaatregelen op het punt stond te verstrijken en dat het derhalve de regeling als bestaande steun beschouwde. In haar brief van 24 april 2007 noemde de Commissie slechts twee steunmaatregelen: openbaredienstverplichting Gozo Channel Co Ltd en openbaredienstverplichting Sea Malta Co Ltd.

5.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

(150)

Zoals in overweging 3 vermeld, zijn opmerkingen ontvangen van zes belanghebbenden en van een werknemer in de Duitse scheepvaartsector die anoniem wil blijven. Deze opmerkingen zijn samengevat in de overwegingen 151 tot en met 177.

5.1.   Vaartuigen die in aanmerking komen voor tonnagebelasting

(151)

De Associatie van reders van de Europese Gemeenschap ("ECSA") was het eens met de initiële beoordeling van de Commissie dat vissersvaartuigen, olieplatforms en niet-commerciële plezierjachten niet voor tonnagebelasting in aanmerking zouden mogen komen.

5.2.   Toepassing van tonnagebelasting op duwbakken

(152)

De Malta International Shipping Council heeft benadrukt dat duwbakken zonder eigen voortstuwing vracht vervoeren, waarbij de duwboot ervoor zorgt dat de vracht zijn bestemming bereikt. Dit was dus een enkele operatie en elk schip moest in aanmerking komen voor tonnagebelasting.

5.3.   Toepassing van tonnagebelasting op cruiseschepen

(153)

De Malta International Shipping Council heeft benadrukt dat de exploitatie van cruiseschepen synoniem is met het vervoer van passagiers.

(154)

De ECSA heeft aangevoerd dat cruiseschepen in de eerste plaats bedoeld zijn voor zeevervoer, ook al worden ze voor vrijetijdsbesteding gebruikt. De ECSA heeft ook beklemtoond dat cruiseschepen aan dezelfde controle en regelgeving onderworpen zijn als andere grote zeeschepen en dat hun zeevarenden aan dezelfde certificeringsvereisten moeten voldoen. Zij zijn ook onderworpen aan dezelfde vlaggen- en havenstaatcontrole en dezelfde internationale verdragen als alle andere schepen die internationaal varen. De cruisesector heeft aanzienlijk bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen van de richtsnoeren zeevervoer. De cruisesector wordt geconfronteerd met concurrentiebeperkingen van buiten de Unie. Indien een overeenkomstsluitende partij bij de EER-overeenkomst of een lidstaat belastingen heft (of andere kosten aanrekent) die niet door andere landen worden geheven (aangerekend), kan de lidstaat ervan uitgaan dat vaartuigen zullen worden uitgevlagd naar een andere staat waar de totale kosten lager zijn.

5.4.   Toepassing van tonnagebelasting op commerciële jachten

(155)

De Malta International Shipping Council, de Malta Chamber of Commerce, Enterprise and Industry en Super Yachts Industry Network — Malta hebben benadrukt dat commerciële jachten actief zijn op het gebied van passagiersvervoer, waar veel internationale concurrentie bestaat met offshorecentra om klanten aan te trekken voor het opzetten van eigendomsbedrijven en het registreren van commerciële jachten.

5.5.   Toepassing van tonnagebelasting op dienstvaartuigen

(156)

De ECSA heeft erop aangedrongen dat er geen definitieve en exclusieve lijst van in aanmerking komende soorten vaartuigen mocht zijn. De associatie heeft aangevoerd dat er geen reëel verschil is tussen dienstactiviteiten en vervoersactiviteiten, die alle commerciële scheepvaartactiviteiten zijn. Ze heeft toegejuicht dat de Commissie erkent dat sommige dienstschepen (bijvoorbeeld kabelleggers) in aanmerking komen voor staatssteun.

5.6.   Inkomsten die in aanmerking komen voor tonnagebelasting

5.6.1.   Belasting op meerwaarden uit de verkoop van tonnagebelastingschepen

(157)

De ECSA heeft aangevoerd dat winsten uit de aan- en verkoop van activa die verband houden met de normale activiteiten van een scheepsexploitant alleen van tonnagebelasting mogen worden uitgesloten indien een onderneming geen andere activiteiten heeft dan het kopen en verkopen van scheepvaartactiva. In dat geval kan de onderneming zelf niet worden geacht scheepvaartdiensten te verrichten.

(158)

De ECSA heeft betoogd dat de tonnagebelasting ook van toepassing moet zijn op meerwaarden uit de verkoop van schepen die vóór de toetreding tot de tonnagebelastingregeling zijn verworven, en dat tonnagebelastingregelingen eerlijke en billijke overgangsregelingen moeten omvatten, rekening houdend met eventuele fiscale vorderingen die in de periode vóór de toepassing van de tonnagebelasting zijn ontstaan.

5.6.2.   Toepassing van tonnagebelasting op in de context van zeevervoer verrichte nevendiensten

(159)

Volgens de ECSA zouden nevenactiviteiten een normaal onderdeel moeten zijn van de door een scheepvaartorganisatie aangeboden scheepvaartdienst. De associatie stelt dat het niet nodig is "nevenactiviteiten" te definiëren ten behoeve van de toepassing van de richtsnoeren zeevervoer, maar dat het aan de lidstaten moet worden overgelaten om hun eigen gedetailleerde interpretatie te geven onder toezicht van de Commissie.

(160)

De ECSA is het met de Commissie eens dat diensten die door financiële instellingen worden aangeboden aan scheepvaartmaatschappijen die toevallig onder de tonnagebelastingregeling vallen — zoals leningen en garanties — niet als in aanmerking komende "nevenactiviteiten" mogen worden beschouwd.

(161)

Als de enige activiteit van een onderneming de exploitatie van in aanmerking komende schepen is, moet de gehele winst uit de scheepsexploitatieactiviteit binnen de afscherming vallen, zolang de bedrijfsactiviteiten in overeenstemming zijn met de gewoonten en gebruiken van de sector.

(162)

De ECSA heeft opgemerkt dat veel ondernemingen hun diensten op inclusieve basis aanrekenen en dat de brede aanpak ervoor zou zorgen dat ze voor het verdelen van de winst geen willekeurige berekeningen hoeven uit te voeren. De ECSA heeft benadrukt dat de brede aanpak wordt ondersteund door het OESO-modelbelastingverdrag.

(163)

Volgens de ECSA zijn afzonderlijk in rekening gebrachte diensten een noodzakelijk en normaal element in de economische activiteit van de meeste passagiersvervoerdiensten. Zonder deze diensten zou de scheepvaartactiviteit niet aantrekkelijk zijn voor klanten en niet rendabel zijn voor scheepvaartmaatschappijen — reden waarom ze in aanmerking moeten komen voor tonnagebelasting.

(164)

Wat cruiseactiviteiten betreft, bestaat het vervoerspakket ook uit een verscheidenheid aan diensten die tijdens de reis worden aangeboden en die deel uitmaken van de verwachtingen van de passagier. Volgens de ECSA omvatten deze diensten communicatiediensten, bars, wisselkantoren, excursies aan wal, winkels en diensten op het gebied van gezondheid, schoonheid en amusement. In sommige gevallen, zoals bij excursies aan wal, zijn deze nevenactiviteiten een door de cruisemaatschappij aangekochte dienst die gewoonlijk door lokale agenten als een pakket aan de cruisemaatschappij wordt verkocht, en bijgevolg moeten deze nevenactiviteiten als in aanmerking komende activiteiten worden opgenomen.

(165)

De ECSA erkent het beginsel dat oneerlijke concurrentie met binnenlandse bedrijven aan wal moet worden voorkomen en merkt op dat het niet aanvaardbaar zou zijn schepen hoofdzakelijk als drijvende supermarkten, casino's of statische hotels te gebruiken.

(166)

De Malta International Shipping Council heeft soortgelijke verklaringen gedaan over cruise- en passagierspakketten.

5.6.3.   Toepassing van tonnagebelasting op entiteiten die in aanmerking komende vaartuigen in rompbevrachting geven

(167)

De ECSA heeft aangevoerd dat de lidstaten moeten beslissen of er beperkingen moeten worden ingevoerd, waarbij bijvoorbeeld rekening moet worden gehouden met de organisatie van de nationale scheepvaartsector en de maritieme cluster.

(168)

De Norges Rederiforbund heeft uitgelegd dat het charteren van vaartuigen in het kader van een rompbevrachtingsovereenkomst een gebruikelijke praktijk is bij scheepvaartmaatschappijen. Gewoonlijk wordt echter slechts een klein percentage van de totale tonnage van scheepvaartmaatschappijen uitgecharterd in het kader van een rompbevrachtingsovereenkomst. Er zijn maar weinig maatschappijen die alleen schepen bezitten die in rompbevrachting worden gegeven. Als inkomsten uit het in rompbevrachting geven van vaartuigen niet volledig van belasting zijn vrijgesteld, zouden eigenaren van in de EER geregistreerde vaartuigen geen concurrerende chartertarieven kunnen bieden. Bovendien houden bedrijven die diensten leveren aan de olie- en gasindustrie en die op buitenlandse velden werken, de eigendomsactiviteiten en operationele activiteiten van schepen gewoonlijk gescheiden om concurrerend te zijn in het land van exploitatie. Vaak is het in rompbevrachting geven de enige mogelijkheid om beschermde buitenlandse markten te betreden. Als de bevrachter een oliemaatschappij is, beschikt hij vaak over zijn eigen organisatie die diensten levert op het gebied van bemanning en technisch scheepsmanagement, waarvan hij gebruik wenst te maken. Er zijn ook gebieden waar het risico in verband met de kosten en de beschikbaarheid van bemanning, de kosten van en de tijdige toegang tot scheepsreparaties en andere essentiële zaken voor de exploitatie van het schip onaanvaardbaar worden geacht, zodat de voorkeur wordt gegeven aan rompbevrachting.

(169)

De Norges Rederiforbund voert aan dat als ondernemingen die volgens de tonnagebelastingregeling worden belast wordt toegestaan om schepen in rompbevrachting te geven, dit niet tot een verhoging van de staatssteun aan de scheepvaartsector zal leiden (81). De van belasting vrijgestelde inkomsten uit scheepvaartactiviteiten worden slechts opgesplitst tussen de rederij die het schip uitchartert en de onderneming die het schip exploiteert (voor de scheepsexploitant worden de van belasting vrijgestelde inkomsten verminderd met de huurgelden voor de rompbevrachting, die van belasting vrijgestelde inkomsten zijn voor de rederij).

(170)

Malta International Shipping Council heeft aangevoerd dat het bezit van een schip en de exploitatie ervan als één geheel moeten worden behandeld. Scheepseigendoms- en scheepsexploitatieactiviteiten kunnen door dezelfde organisatie worden uitgevoerd. Soms richten verschillende entiteiten zich op één activiteit. De verschillende entiteiten hebben allemaal kosten en verantwoordelijkheden, onder meer ook om ervoor te zorgen dat de primaire activiteit veilig en efficiënt wordt uitgevoerd. Benadrukt wordt dat de Maltese wetgeving en het internationaal recht zware verplichtingen en verantwoordelijkheden opleggen aan de eigenaar van het schip, zelfs wanneer het schip in rompbevrachting wordt gegeven. Als een uitgecharterd schip internationaal goederen- en personenvervoer verricht, moet derhalve zowel de eigenaar als de bevrachter in de tonnagebelastingregeling worden opgenomen.

5.6.4.   Toepassing van tonnagebelasting op leasing van schepen met bemanning (tijd-/reisbevrachting)

(171)

De ECSA heeft benadrukt dat de bevrachtingsactiviteit directe en indirecte werkgelegenheid creëert voor een groot aantal vakmensen in de scheepvaartsector in heel Europa en dat een flexibele aanpak helpt om de hoofdkantoren van scheepvaartmaatschappijen in de EU te houden.

(172)

Wat betreft een aantal besluiten van de Commissie waarin is bepaald dat tijdbevrachters een minimumaandeel eigen scheepvaartactiviteiten moeten hebben om voor tonnagebelasting in aanmerking te komen, was de ECSA van mening dat deze eis moest worden versoepeld.

(173)

Volgens de Norges Rederiforbund zijn de meeste scheepvaartmaatschappijen om commerciële redenen vertegenwoordigd in een aantal maritieme hubs over de hele wereld, en indien een internationale scheepvaartorganisatie een strategie heeft om het aandeel van schepen in tijdbevrachting in haar vloot te vergroten, kan zij dat doen ongeacht eventuele beperkingen in de Europese tonnagebelastingregelingen. Zij zal dat gewoon doen via een dochteronderneming die niet in de EER is gevestigd.

5.7.   Vlagkoppelingsregel

(174)

De ECSA was van mening dat de richtsnoeren zeevervoer in wezen een pragmatische mate van flexibiliteit bevatten met betrekking tot het gebruik van vlaggen van de lidstaten en dat dit niet verder moet worden aangescherpt.

5.8.   Afschermingsregels

(175)

De ECSA heeft benadrukt dat tonnagebelastingregelingen een duidelijke definitie van in aanmerking komende activiteiten moeten bevatten.

(176)

Een scheepsexploitant kan de activiteit van het "inkopen" van diensten van andere bedrijven binnen de afscherming brengen, maar niet de winsten uit het uitvoeren van andere activiteiten. Dit zakelijkheidsbeginsel wordt algemeen gebruikt bij de belastingadministratie en staat bekend als een vereiste voor verrekenprijzen. Een voorbeeld: als een scheepsexploitant landdiensten zoals vervoer over de weg of hotelaccommodatie levert als onderdeel van een pakket, zou elke prijsverhoging die hij op de diensten aanrekent boven de marktconforme kosten onder de tonnagebelasting moeten vallen. Indien de diensten dus door een derde tegen markttarieven worden geleverd, valt de winst die de exploitant maakt binnen de afscherming. Indien de diensten echter worden verleend vanuit de groep van de scheepsexploitant, zullen zij onderworpen zijn aan verrekenprijzen en zullen winsten uit de activiteit wegvervoer of hotels worden uitgesloten van tonnagebelasting — alleen de berekende prijsverhoging op dergelijke groepsdiensten zal voor tonnagebelasting in aanmerking komen.

5.9.   Vrijstelling van belasting op winsten uit de financiering van scheepvaartmaatschappijen

(177)

De ECSA is het met de Commissie eens dat diensten die door financiële instellingen worden aangeboden aan scheepvaartmaatschappijen die onder de tonnagebelastingregeling vallen — zoals leningen en garanties — niet als "in aanmerking komende" activiteiten of "nevenactiviteiten" mogen worden beschouwd.

6.   OPMERKINGEN VAN MALTA OVER OPMERKINGEN VAN DERDEN

(178)

Malta is van mening dat uit het merendeel van de ontvangen opmerkingen duidelijk blijkt dat er algemene tevredenheid bestaat over de toepassing van de richtsnoeren zeevervoer in Malta. Malta heeft opgemerkt dat de belanghebbenden geen bezwaar hebben gemaakt en de huidige regelingen steunen.

7.   BEOORDELING VAN DE STEUN

7.1.   Bestaan van steun

(179)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU "zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt".

(180)

Om als steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU te kunnen worden beschouwd, moet een steunmaatregel derhalve cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen: i) de maatregel moet door de staat met staatsmiddelen worden bekostigd en moet aan de staat toerekenbaar zijn; ii) de maatregel moet de begunstigde een selectief voordeel verschaffen door bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen te begunstigen; iii) de maatregel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en iv) moet het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden.

(181)

Hieronder zal de Commissie beoordelen of i) de tonnagebelastingregeling, ii) de vrijstelling van belasting op meerwaarden die voortvloeien uit de verkoop of overdracht van schepen, iii) de vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen, iv) de vrijstelling van belasting op dividenden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen, v) de vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen, vi) de vrijstelling van bepaalde rechten op documenten en overdrachten (hierna gezamenlijk "de nationale maatregelen" genoemd) voldoen aan de in overweging 180 genoemde criteria en derhalve staatssteun vormen.

Staatsmiddelen, toerekenbaarheid en voordeel

(182)

De Commissie merkt op dat de nationale maatregelen betrekking hebben op vrijstellingen van gebruikelijke belastingen en heffingen die normaliter aan de Maltese staat verschuldigd zijn. In het kader van de tonnagebelastingregeling wordt een belastingvermindering toegekend ten opzichte van de inkomstenbelasting die normaal op grond van de Income Tax Act verschuldigd. De vrijstellingen van belasting op dividenden en meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen en op meerwaarden met betrekking tot de verkoop of overdracht van schepen en op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen, bestaan uit vrijstellingen — die verband houden met de Income Tax Act — die door de Merchant Shipping Act en de belastingverordeningen worden verleend. Evenzo wordt de in de Duty on Documents and Transfers Act vastgelegde vrijstelling van bepaalde rechten op documenten en overdrachten verleend door de Merchant Shipping Act en de belastingverordeningen. De vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister is ook een vrijstelling van gebruikelijke belastingen en heffingen die normaal aan de Maltese staat verschuldigd zijn.

(183)

De Commissie merkt op dat een verlies aan belastinginkomsten voor de staat op hetzelfde neerkomt als het verbruik van staatsmiddelen in de vorm van fiscale uitgaven. Door een verlaging of vrijstelling van belastingen en rechten toe te staan op grond van de Merchant Shipping Act, derft Malta inkomsten die staatsmiddelen vormen. De belastingvermindering en -vrijstellingen en de vrijstelling van rechten worden derhalve met staatsmiddelen bekostigd. Deze maatregelen zijn ten uitvoer gelegd in de vorm van overheidsregulering (de Merchant Shipping Act, die een parlementaire wet is, en de belastingverordeningen die Malta beschouwt als subsidiaire wetgeving ter uitvoering van de Merchant Shipping Act). Aangezien deze fiscale maatregelen derhalve door de Maltese autoriteiten worden toegekend, zijn ze aan de staat toerekenbaar.

(184)

Om als staatssteun te worden aangemerkt, moet de maatregel de begunstigden een financieel voordeel verschaffen. De Commissie merkt op dat de nationale maatregelen bestaan uit een vrijstelling van belastingen en rechten die de begunstigde een voordeel verschaft in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

(185)

De Commissie concludeert derhalve dat

i)

de tonnagebelasting in het kader van de tonnagebelastingregeling,

ii)

de vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister,

iii)

de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen,

iv)

de vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen,

v)

de vrijstelling van belasting op dividenden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen,

vi)

de vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen,

vii)

de vrijstelling van bepaalde rechten op documenten en overdrachten

met staatsmiddelen worden bekostigd, aan de staat toerekenbaar zijn en de begunstigden een voordeel verschaffen.

(186)

Hieronder worden de verdere elementen die nodig zijn om een maatregel als staatssteun aan te merken, namelijk het selectieve karakter van de maatregel en de mogelijkheid van de maatregel om de mededinging te vervalsen en het handelsverkeer te beïnvloeden, voor elke maatregel afzonderlijk beoordeeld.

7.1.1.   De tonnagebelastingregeling

Selectief voordeel

(187)

Om een maatregel als staatssteun te kunnen aanmerken, moet hij selectief zijn in die zin dat hij bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen begunstigt, overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU. Wat de interpretatie van de selectiviteitsvoorwaarde betreft, is het vaste rechtspraak dat een maatregel als selectief kan worden beschouwd indien hij "is bedoeld om die ondernemingen gedeeltelijk vrij te stellen van de geldelijke lasten die voortvloeien uit de normale toepassing van het algemene stelsel van de wettelijk verplichte bijdragen." (82) Een maatregel wordt derhalve als selectief beschouwd als hij afwijkt van de normale toepassing van het algemene belastingkader.

(188)

Ten behoeve van de beoordeling heeft het Hof van Justitie een onderzoek in drie stappen ontwikkeld (83). In de eerste plaats moet worden bepaald wat het referentiestelsel is. In de tweede stap wordt nagegaan of de maatregel afwijkt van het referentiestelsel, voor zover hij onderscheid maakt tussen marktdeelnemers die zich, in het licht van de aan het stelsel inherente doelstellingen, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden. Het cruciale onderdeel van dit gedeelte van het onderzoek is dat wordt nagegaan of er sprake is van een afwijking, zodat op basis daarvan conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de vraag of de maatregel a priori selectief is. Indien de betrokken maatregel geen afwijking van het referentiestelsel is, is hij niet selectief. Indien dat echter wel het geval is (en hij dus a priori selectief is), dient in de derde stap van het onderzoek te worden bezien of de afwijking gerechtvaardigd wordt door de aard of de opzet van de (referentie)regeling (84). Indien een a priori selectieve maatregel door de aard en de opzet van de regeling gerechtvaardigd wordt, zal hij niet als selectief worden beschouwd en zal hij dus buiten de werkingssfeer van artikel 107, lid 1, VWEU vallen (85).

(189)

Ondernemingen in Malta zijn op grond van de Income Tax Act onderworpen aan een belasting van 35 % (86). Scheepvaartorganisaties die voor de tonnagebelastingregeling hebben gekozen, zijn op grond van de Income Tax Act vrijgesteld van belasting met betrekking tot inkomsten uit scheepvaartactiviteiten en betalen in plaats daarvan een forfaitair bedrag. De Commissie merkt op dat de in punt 2.1 beschreven tonnagebelastingregeling of een vergelijkbare regeling niet voor alle sectoren of ondernemingen beschikbaar is en derhalve op het eerste gezicht selectief is. De tonnagebelasting stelt de begunstigden in staat hun fiscale lasten te verminderen. Deze afwijking wordt niet gerechtvaardigd door de aard van het algemene stelsel, maar is ingevoerd met het specifieke doel bepaalde activiteiten te begunstigen en te bevorderen.

(190)

In het licht van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de tonnagebelastingregeling een selectief economisch voordeel verschaft.

Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer

(191)

Een door de staat toegekende maatregel wordt geacht de mededinging te vervalsen of het risico daartoe in te houden wanneer daarmee de concurrentiepositie van de begunstigde onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen kan worden versterkt (87). Praktisch gezien kan tot het bestaan van een vervalsing van de mededinging in de zin van artikel 107 VWEU worden geconcludeerd wanneer de staat een financieel voordeel verleent aan een onderneming in een geliberaliseerde sector waar er concurrentie is of zou kunnen zijn (88). Wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed (89).

(192)

Scheepvaartactiviteiten vinden hoofdzakelijk plaats op een wereldwijde markt. Daarnaast zijn de markten voor zowel cabotageroutes in het zeevervoer als maritieme diensten volledig geliberaliseerd (90). Diensten die worden verricht door scheepvaartmaatschappijen die onder de tonnagebelastingregeling vallen, zijn dus blootgesteld aan concurrentie binnen de lidstaten, tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen. Bijgevolg dreigt de regeling de mededinging te vervalsen en kan zij het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

Conclusie

(193)

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de tonnagebelasting staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.1.2.   Vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister

(194)

De huidige wetgeving beperkt onvoldoende het gebruik van de discretionaire bevoegdheid van de minister om schepen vrij te stellen van de betaling van heffingen op grond van de in de overwegingen 23 en 112 besproken belastingverordeningen. De huidige wetgeving is niet nauwkeurig genoeg geformuleerd om de vermindering te beperken tot de beoogde niet-economische activiteiten met een humanitair of filantropisch doel.

(195)

Dezelfde overwegingen als in de overwegingen 187 e.v. over selectief voordeel en in de overwegingen 191 e.v. over concurrentievervalsing en beïnvloeding van het handelsverkeer gelden ook voor de maatregelen die de minister naar eigen goeddunken kan toestaan.

Conclusie

(196)

De Commissie concludeert derhalve dat de mogelijkheid om andere vaartuigen naar goeddunken van de bevoegde minister vrij te stellen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.1.3.   Vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van schepen

(197)

Krachtens artikel 5, lid 1, onder a), van de Income Tax Act worden meerwaarden die voortvloeien uit de overdracht van kapitaalgoederen belast. Artikel 3, lid 1, van de belastingverordeningen voorziet in een vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop en overdracht van tonnagebelastingschepen.

Selectief voordeel

(198)

Zoals in overweging 187 vermeld, wordt een maatregel als selectief beschouwd als hij afwijkt van de normale toepassing van het algemene belastingkader. Artikel 3, lid 1, van de belastingverordeningen voorziet in een vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van schepen, terwijl in het algemene belastingkader artikel 5, lid 1, van de Income Tax Act voorziet in een belasting op meerwaarden uit de overdracht van kapitaalgoederen die in principe 35 % bedraagt. Scheepvaartorganisaties die voor de tonnagebelastingregeling hebben gekozen, zijn op grond van de Income Tax Act vrijgesteld van belasting op meerwaarden uit de verkoop van tonnagebelastingschepen. De Commissie merkt op dat een dergelijke vrijstelling niet voor alle sectoren of ondernemingen beschikbaar is en derhalve op het eerste gezicht selectief is. De belastingvrijstelling stelt de begunstigden in staat hun fiscale lasten te verminderen. Deze afwijking wordt niet gerechtvaardigd door de aard van het algemene stelsel, maar is ingevoerd met het specifieke doel bepaalde activiteiten te begunstigen en te bevorderen.

(199)

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van schepen een selectief voordeel vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer

(200)

Zoals in overweging 191 is uiteengezet, moet, wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed (91).

(201)

Zoals in overweging 192 nader is uiteengezet, vinden scheepvaartactiviteiten hoofdzakelijk plaats op een wereldwijde markt. Diensten die worden verricht door scheepvaartmaatschappijen die de vrijstelling van meerwaardebelasting genieten, zijn dus blootgesteld aan concurrentie tussen lidstaten. Bijgevolg dreigt de maatregel de mededinging te vervalsen en kan hij het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden.

Conclusie

(202)

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van schepen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.1.4.   Vrijstelling van belasting op dividenden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

Selectief voordeel

(203)

Het referentiestelsel moet worden gedefinieerd als het algemene belastingstelsel voor dividenden. In artikel 68 van de Income Tax Act is bepaald dat geen enkele persoon, ongeacht of hij in Malta woonachtig of gevestigd is, zal worden belast op dividendinkomsten. Bovendien is in artikel 68 bepaald dat niemand verplicht is om dividendinkomsten in zijn belastingaangifte aan te geven. De Maltese autoriteiten hebben bevestigd dat het algemene belastingtarief voor dividenden die een aandeelhouder in Malta ontvangt in wezen nul procent bedraagt. Wat aandeelhouders van scheepvaartorganisaties betreft, is in artikel 3, lid 1, onder a), van de belastingverordeningen bepaald dat "op de inkomsten […] uit scheepvaartactiviteiten van een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie geen verdere belastingen op grond van de Income Tax Act zullen worden geheven of verschuldigd zullen zijn", mits de scheepvaartorganisatie alle relevante heffingen en belastingen correct heeft betaald. Bijgevolg zijn aandeelhouders van een niet-scheepvaartmaatschappij en aandeelhouders van een scheepvaartorganisatie die van een onderneming een dividend hebben ontvangen geen belasting verschuldigd over dat dividend. De vrijstelling van dividendbelasting met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen is derhalve een algemene maatregel die niet selectief van aard is.

Conclusie

(204)

Op basis van de voorgaande beoordeling is de vrijstelling van dividendbelasting niet selectief en vormt zij derhalve geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.1.5.   De vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen

Selectief voordeel

(205)

De Commissie merkt op dat artikel 84Z, lid 1, van de Merchant Shipping Act voorziet in een grote verscheidenheid aan activiteiten (92) die een organisatie als scheepvaartorganisatie kwalificeren. In artikel 3, lid 2, van de Merchant Shipping Act is bepaald dat financiële instellingen geen belasting krachtens de Income Tax Act verschuldigd zijn op rente of andere inkomsten in verband met een financiering van de activiteiten door een vergunninghoudende scheepvaartorganisaties als vermeld in artikel 84Z, lid 1, van de Merchant Shipping Act of de financiering van een tonnagebelastingschip.

(206)

Zoals in overweging 187 vermeld, wordt een maatregel als selectief beschouwd als hij afwijkt van de normale toepassing van het algemene belastingkader. Artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen voorziet in een vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van de activiteiten van vergunninghoudende scheepvaartorganisaties als vermeld in artikel 84Z, lid 1, van de Merchant Shipping Act of de financiering van een tonnagebelastingschip, terwijl in het algemene belastingkader artikel 4, lid 1, van de Income Tax Act voorziet in een forfaitaire belasting van 35 % op rente-inkomsten uit financieringsactiviteiten zoals het verstrekken van leningen en garanties. Financiële instellingen zijn derhalve vrijgesteld van inkomstenbelasting met betrekking tot inkomsten uit de financiering van breed gedefinieerde activiteiten van vergunninghoudende scheepvaartorganisaties en uit de financiering van tonnagebelastingvaartuigen.

(207)

De Commissie merkt op dat een dergelijke vrijstelling niet beschikbaar is voor financiële instellingen met betrekking tot de financiering van andere ondernemingen dan vergunninghoudende scheepvaartorganisaties. De vrijstelling is derhalve op het eerste gezicht selectief omdat ze financiële instellingen die actief zijn in de financiering van de scheepvaartsector begunstigt. De belastingvrijstelling stelt de begunstigden in staat hun fiscale lasten te verminderen.

(208)

De Commissie is niet van mening dat de aard van het algemene stelsel van de Maltese inkomstenbelasting een doel heeft dat de afwijking in kwestie zou kunnen rechtvaardigen, maar is van oordeel dat de maatregel is ingevoerd met het specifieke doel bepaalde activiteiten te begunstigen en bevorderen.

(209)

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van de activiteiten van vergunninghoudende scheepvaartorganisaties of de financiering van tonnagebelastingschepen een selectief voordeel vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer

(210)

Financiële diensten worden hoofdzakelijk verricht op een Europese markt waar financiële instellingen met elkaar concurreren. Diensten die worden verricht door financiële instellingen waarvoor de belastingvrijstelling geldt, zijn dus blootgesteld aan concurrentie tussen lidstaten.

(211)

Wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de maatregel te worden beïnvloed (93). Bijgevolg dreigt de maatregel de mededinging te vervalsen en kan hij het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden.

Conclusie

(212)

Om bovengenoemde redenen concludeert de Commissie dat de vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.1.6.   Vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

Selectief voordeel

(213)

Zoals in overweging 187 vermeld, wordt een maatregel als selectief beschouwd als hij afwijkt van de normale toepassing van het algemene belastingkader. Meerwaarden op aandelen voor ingezetenen van Malta zouden normaal onderworpen zijn aan een inkomstenbelasting van 35 % overeenkomstig de Income Tax Act (94). De belastingverordeningen voorzien echter in een belastingvrijstelling van meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen (95). De Commissie merkt op dat een dergelijke vrijstelling niet voor alle sectoren of ondernemingen beschikbaar is en derhalve op het eerste gezicht selectief is. De vrijstelling vormt een afwijking van het algemene belastingstelsel, aangezien Maltese ingezetenen die een meerwaarde of winst hebben gerealiseerd op een overdracht van scheepvaartmaatschappijen zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden als Maltese ingezetenen die een meerwaarde of winst hebben gerealiseerd op een overdracht van andere ondernemingen in het licht van de doelstelling van het belastingstelsel, namelijk het belasten van meerwaarden of winsten op een overdracht van aandelen of effecten.

(214)

Malta heeft geen enkel argument aangevoerd met betrekking tot de vraag of de maatregel door de logica van het belastingstelsel kan worden gerechtvaardigd. De Commissie is niet van mening dat de aard en het algemene stelsel van de Maltese inkomstenbelasting een doel heeft dat de afwijking in kwestie zou kunnen rechtvaardigen, en concludeert derhalve dat de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van aandelen in scheepvaartmaatschappijen ten gunste van Maltese ingezetenen selectief is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer

(215)

Zoals in overweging 191 is uiteengezet, moet, wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed.

(216)

In het onderhavige geval zijn Maltese ingezetenen die aandelen in scheepvaartmaatschappijen bezitten, blootgesteld aan mededinging en handelsverkeer tussen lidstaten. Investeringsactiviteiten vinden plaats op een wereldwijde markt. Zoals in overweging 192 nader is uiteengezet, vinden scheepvaartactiviteiten hoofdzakelijk plaats op een wereldwijde markt. Bijgevolg beïnvloedt de onderzochte belastingmaatregel het handelsverkeer in de Unie ongunstig en kan hij de mededinging tussen lidstaten vervalsen.

Conclusie

(217)

Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van aandelen in scheepvaartmaatschappijen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.1.7.   Vrijstelling van de rechten op documenten en overdrachten

Selectiviteit

(218)

Krachtens de Duty on Documents and Transfers Act worden rechten geheven op overdrachten van onder meer verhandelbare effecten (96). Zoals in overweging 41 uiteengezet, voorziet artikel 5 van de belastingverordeningen in vrijstellingen voor transacties met betrekking tot verhandelbare effecten die verband houden met scheepvaartorganisaties.

(219)

Zoals in overweging 187 vermeld, wordt een maatregel als selectief beschouwd als hij afwijkt van de normale toepassing van het algemene belastingkader. Artikel 5 van de belastingverordeningen vormt een afwijking van het algemene stelsel, aangezien entiteiten die effectentransacties verrichten met betrekking tot de scheepvaartsector zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden als entiteiten die deze transacties met betrekking tot een andere sector verrichten.

(220)

De Commissie merkt op dat een dergelijke vrijstelling niet mogelijk is in andere sectoren. De vrijstelling is derhalve op het eerste gezicht selectief aangezien ze transacties in de scheepvaartsector begunstigt. De vrijstelling stelt de begunstigden in staat hun lasten te verminderen.

(221)

Malta heeft geen enkel argument aangevoerd met betrekking tot de vraag of de maatregel door de logica van het stelsel kan worden gerechtvaardigd. De Commissie is niet van mening dat de aard en het algemene stelsel van de Maltese rechten een doel heeft dat de afwijking in kwestie zou kunnen rechtvaardigen.

(222)

Gelet op het voorgaande is de Commissie van mening dat de vrijstelling van de rechten op documenten en overdrachten een selectief voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt.

Vervalsing van de mededinging en beïnvloeding van het handelsverkeer

(223)

Een door de staat toegekende maatregel wordt geacht de mededinging te vervalsen of het risico daartoe in te houden wanneer daarmee de concurrentiepositie van de begunstigde onderneming ten opzichte van een andere onderneming kan worden versterkt.

(224)

Zoals in overweging 192 vermeld, is de scheepvaartsector een geliberaliseerde sector met concurrentie zowel binnen de EU als wereldwijd. Deze maatregel dreigt derhalve de mededinging te vervalsen en kan het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden.

Conclusie

(225)

De maatregel vormt derhalve staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

7.2.   Verenigbaarheid van de steun

Rechtsgrondslag voor de beoordeling

(226)

Op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde activiteiten te faciliteren als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig ongunstig worden beïnvloed dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, en bijgevolg vormen zij een mogelijke grondslag voor een afwijking van het algemene verbod op staatssteun. De Commissie beschouwt artikel 107, lid 3, onder c), VWEU als de passende rechtsgrondslag voor de Maltese tonnagebelastingregeling.

(227)

Volgens vaste rechtspraak beschikt de Commissie bij de toepassing van artikel 107, lid 3, VWEU over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan de uitoefening complexe economische en sociale beoordelingen omvat die in communautair verband moeten worden verricht. Door gedragsregels vast te stellen en via de publicatie ervan bekend te maken dat deze van toepassing zullen zijn op de gevallen waarop ze betrekking hebben, beperkt de Commissie de uitoefening van haar bovengenoemde beoordelingsvrijheid en kan zij niet van die regels afwijken op straffe van schending, in voorkomend geval, van algemene rechtsbeginselen zoals gelijke behandeling of de bescherming van het gewettigd vertrouwen. Op het specifieke gebied van staatssteun is de Commissie derhalve gebonden aan de richtsnoeren en mededelingen die zij uitgeeft, voor zover deze niet afwijken van de regels in het VWEU (97). In overeenstemming met deze vaste rechtspraak zal de Commissie in het onderhavige geval de richtsnoeren zeevervoer toepassen. De richtsnoeren zeevervoer bepalen onder welke voorwaarden een regeling ter ondersteuning van de zeevervoersector van een lidstaat als verenigbaar met de interne markt wordt beschouwd.

(228)

In punt 2.2 van de richtsnoeren zeevervoer worden de specifieke doelstellingen beschreven van het communautaire maritieme belang dat door middel van regelingen mag worden ondersteund, zoals met name:

een veilig, efficiënt, beveiligd en milieuvriendelijk zeevervoer verbeteren,

de omvlagging of heromvlagging naar registers van lidstaten bevorderen,

bijdragen tot de consolidatie van het in de lidstaten gevestigde maritieme cluster, terwijl een vloot die in het algemeen op de wereldmarkten kan concurreren in stand wordt gehouden,

de knowhow op maritiem gebied in stand houden en uitbreiden en de werkgelegenheid voor Europese zeelieden beschermen en bevorderen.

7.2.1.   De tonnagebelastingregeling

7.2.1.1.   Vaartuigen die in aanmerking komen voor tonnagebelasting

(229)

In overeenstemming met punt 2 van de richtsnoeren zeevervoer valt "zeevervoer" onder het toepassingsgebied van die richtsnoeren. Om aan de richtsnoeren zeevervoer te voldoen, moeten nationale steunmaatregelen beperkt blijven tot schepen die worden gebruikt voor zeevervoer zoals daarin omschreven onder verwijzing naar Verordening (EEG) 4055/86 en Verordening (EEG) 3577/92 (98).

(230)

In Verordening (EEG) nr. 4055/86 wordt "zeevervoer" gedefinieerd als het vervoer over zee van reizigers of goederen tussen een haven van een lidstaat en een haven of een offshore-installatie van een andere lidstaat of van een derde land.

(231)

In Verordening (EEG) nr. 3577/92 wordt "zeevervoer" gedefinieerd als het vervoer over zee van passagiers of goederen tussen havens op het vasteland of het hoofdgrondgebied van een lidstaat (cabotage met het vasteland) of het vervoer over zee van passagiers of goederen tussen een haven in een lidstaat en installaties of bouwwerken op het continentale plat van die lidstaat (offshore-bevoorradingsdiensten) of het vervoer over zee van passagiers of goederen tussen havens op het vasteland en op een of meer eilanden van een lidstaat of tussen havens op eilanden van een lidstaat (cabotage met eilanden).

(232)

De Commissie heeft ook besloten dat bepaalde activiteiten, ook al vallen zij niet of slechts gedeeltelijk onder de definitie van zeevervoer, naar analogie van zeevervoer onder de bepalingen van punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer kunnen vallen. Dit is het geval voor reddingsschepen en schepen voor bijstand op zee (99) alsmede voor kabelleggers, pijpenleggers, kraanschepen en onderzoeksschepen (100), aangezien zij even gekwalificeerd personeel nodig hebben en op vergelijkbare wijze aan internationale concurrentie zijn blootgesteld.

(233)

In haar inleidingsbesluit ging de Commissie ervan uit dat vissersvaartuigen, pontons, duwbakken, jachten, cruiseschepen en olieplatforms onder de Maltese tonnagebelasting vielen, maar betwijfelde zij of dit gerechtvaardigd was gezien de definitie van zeevervoer (101).

(234)

Malta heeft verduidelijkt dat, hoewel alle in Malta geregistreerde vaartuigen een heffing betalen die "tonnagebelasting" wordt genoemd, alleen schepen die bij "scheepvaartactiviteiten" betrokken zijn overeenkomstig de belastingverordeningen, zijn vrijgesteld van normale inkomstenbelasting en als "tonnagebelastingschepen" worden behandeld.

(235)

De Commissie twijfelde aan de verenigbaarheid van de definitie van in aanmerking komende scheepvaartactiviteiten, die ook activiteiten "zoals anderszins kan worden voorgeschreven" omvatte (102).

(236)

Volgens Malta was de opname van de zinsnede "of zoals anderszins kan worden voorgeschreven" bedoeld om de bevoegde autoriteit de nodige wetgevende flexibiliteit te geven voor het geval het mogelijk wordt bepaalde nieuwe en opkomende activiteiten in de definitie van "scheepvaartactiviteiten" op te nemen (bijvoorbeeld als gevolg van ontwikkelingen in de sector of de wetgeving op het niveau van de Unie). Malta heeft bevestigd dat er nooit voorschriften, regels, orders of instructies zijn uitgevaardigd die tot doel hadden de definitie van scheepvaartactiviteiten uit te breiden.

(237)

Daarnaast merkt de Commissie op dat op basis van de door Malta verschafte uitleg de bepaling in artikel 85A, lid 1, van de Merchant Shipping Act op grond waarvan de bevoegde minister vaartuigen onder de drempel van 1 000 nettoton (103) tot de tonnagebelastingregeling kan toelaten, geen einde heeft gemaakt aan het vereiste dat het vaartuig betrokken moet zijn bij het internationale vervoer van goederen of passagiers. De Commissie merkt echter ook op dat de discretionaire bevoegdheid van de minister om vaartuigen onder de drempel van 1 000 nettoton tot de tonnagebelastingregeling toe te laten niet op objectieve criteria is gebaseerd. Daarom juicht de Commissie het toe dat Malta de in de bijlage in punt 18 beschreven toezegging heeft gedaan.

(238)

De Commissie concludeert dat de bewoordingen van de Maltese wetgeving blijkbaar ruimte laten om activiteiten die verder gaan dan de definitie van zeevervoer bij ministerieel besluit onder de tonnagebelastingregeling op te nemen. Dat aspect van de Maltese tonnagebelastingregeling is derhalve onverenigbaar met de richtsnoeren zeevervoer.

In aanmerking komen van duwbakken zonder eigen voortstuwing

(239)

In het inleidingsbesluit heeft de Commissie vraagtekens geplaatst bij het in aanmerking komen van duwbakken zonder eigen voortstuwing, omdat deze zelf geen vervoersactiviteiten verrichten maar voor hun voortbeweging afhankelijk zijn van duwboten (104).

(240)

Na de opmerkingen van de Maltese autoriteiten en van derden te hebben gehoord, blijft de Commissie van mening dat duwbakken zonder eigen voortstuwing niet betrokken zijn bij zeevervoer omdat ze niet zelf vervoersactiviteiten verrichten maar voor hun voortbeweging afhankelijk zijn van andere vaartuigen. De duwboot kan worden omschreven als zijnde betrokken bij zeevervoer, maar de activiteit van de duwbak is dat niet.

(241)

De Commissie concludeert dat het toelaten van duwbakken tot de tonnagebelastingregeling verder gaat dan de definitie van zeevervoer. Dat aspect van de Maltese tonnagebelastingregeling is derhalve onverenigbaar met de richtsnoeren zeevervoer.

In aanmerking komen van cruiseschepen en commerciële jachten

(242)

Wat commerciële jachten betreft, was de Commissie in het inleidingsbesluit (105) bezorgd dat deze vooral voor lokale reizen (vaak vrijetijdsreizen) werden gebruikt en betwijfelde zij of dergelijke schepen wel onder een tonnagebelastingregeling konden vallen.

(243)

Of commerciële jachten en cruiseschepen in aanmerking komen, moet worden beoordeeld in het licht van de mededeling van de Commissie over de interpretatie van Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad (106). In hoofdstuk 3.3 van deze mededeling wordt bevestigd dat cruisediensten onder het toepassingsgebied van Verordeningen (EEG) nr. 3577/92 en (EEG) nr. 4055/86 vallen als zeevervoer. Cruiseschepen vervoeren passagiers over zee tussen havens en verrichten dus inderdaad zeevervoersactiviteiten. Daarom is de Commissie van mening dat cruiseschepen in aanmerking komen voor tonnagebelasting, op voorwaarde dat het grootste deel van hun inkomsten afkomstig is uit kernscheepvaartactiviteiten. Beperkingen op nevendiensten in verband met scheepvaartactiviteiten worden hieronder besproken in de overwegingen 266 tot en met 274.

(244)

Vervoerdiensten verricht door commerciële jachten vallen onder de definitie van zeevervoer, mits het bij die diensten gaat om het vervoer van goederen en/of personen over zee tussen havens of tussen een haven en een offshore-installatie/-bouwwerk. Daarom is de Commissie van mening dat commerciële jachten die tegen betaling zeevervoer verrichten in aanmerking komen voor tonnagebelasting.

In aanmerking komen van sleep- en baggerschepen

(245)

In het inleidingsbesluit heeft de Commissie zich afgevraagd of de toelating van sleep- en baggerschepen tot de Maltese tonnagebelastingregeling wel in overeenstemming met de strikte voorwaarden van de richtsnoeren zeevervoer is verlopen (107).

(246)

In de richtsnoeren zeevervoer is het volgende bepaald: "Fiscale regelingen voor bedrijven (zoals tonnagebelasting) mogen worden toegepast op baggeraars waarvan de werkzaamheden voor meer dan 50 % van hun jaarlijkse bedrijfstijd uit "zeevervoer" bestaan en alleen voor dergelijke vervoerswerkzaamheden". In het geval van baggerwerken wordt zeevervoer in punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer gedefinieerd als "het vervoer van opgebaggerd materiaal op volle zee", met uitzondering van "winningswerkzaamheden of baggerwerken als zodanig". In overeenstemming met de besluitvormingspraktijk van de Commissie (108), omvat het in aanmerking komende deel van de activiteiten van de baggeraar het varen tussen de haven en de winningslocatie, het varen tussen verschillende winningslocaties, het varen tussen de winningslocatie en de locatie waar het gewonnen materiaal moet worden gelost, het lossen van het gewonnen materiaal, en het varen tussen de losplaats en de haven. Het baggeren en het varen tijdens het baggeren worden daarentegen niet als zeevervoer beschouwd.

(247)

Wat sleepboten betreft, is in de richtsnoeren zeevervoer duidelijk aangegeven dat "sleepwerkzaamheden die in bijvoorbeeld havens worden uitgevoerd of waarbij schepen met een eigen voortstuwing worden geholpen om een haven te bereiken, niet onder zeevervoer vallen". Daarnaast is in de richtsnoeren zeevervoer bepaald dat sleepactiviteiten alleen onder het toepassingsgebied van de richtsnoeren vallen als meer dan 50 % van de sleepactiviteit die in een bepaald jaar daadwerkelijk door een sleepboot wordt uitgevoerd zeevervoer is (dit omvat onder meer het duwen van duwbakken tussen havens of tussen een haven en een offshore-installatie/-bouwwerk of het slepen van vaartuigen die vanwege een technisch defect niet zelfstandig kunnen varen).

(248)

Malta heeft geen formele expliciete wetgeving met betrekking tot de in de overwegingen 246 en 247 toegelichte eis van 50 % zeevervoer voor sleep- en baggeractiviteiten. De Commissie is van mening dat de Maltese wetgever ruimte lijkt te hebben gelaten om de tonnagebelasting zonder beperkingen op inkomsten uit baggerschepen en sleepboten toe te passen. De Commissie is derhalve van mening dat de nationale maatregelen die momenteel in Malta van kracht zijn voor sleep- en baggerwerkzaamheden niet in overeenstemming zijn met de voorwaarden die in de richtsnoeren zeevervoer zijn beschreven.

In aanmerking komen van dienst- en ondersteuningsvaartuigen en andere vaartuigen

(249)

In het inleidingsbesluit heeft de Commissie onderzocht wat wordt bedoeld met dienst-/ondersteuningsvaartuigen die onder de Maltese tonnagebelastingregeling vallen en op basis waarvan ze onder die regeling vallen (109).

(250)

De Commissie was aanvankelijk van mening dat de Maltese regeling het mogelijk maakte om een grote verscheidenheid aan dienst-/ondersteuningsvaartuigen onder de tonnagebelastingregeling te laten vallen.

(251)

De Commissie heeft geïnformeerd of kabelreparatieschepen, ondersteuningsschepen voor duikers, oliebronstimuleringsschepen, loodsschepen, meetschepen, schepen voor hydrografische metingen en bouwactiviteiten op zee, schepen die offshorediensten aanbieden en mobiele platforms van de tonnagebelastingregeling gebruik hebben gemaakt, en heeft aangegeven dat zij niet over voldoende informatie beschikte om te kunnen vaststellen of de opname van dergelijke schepen/bouwwerken onder de tonnagebelastingregeling in overeenstemming kon zijn met de richtsnoeren zeevervoer. Malta heeft verduidelijkt dat deze schepen niet onder de tonnagebelasting vielen.

(252)

De Commissie erkent dat bepaalde soortgelijke activiteiten, ook al vallen zij niet onder de strikte definitie van zeevervoer, onder de bepalingen van de richtsnoeren zeevervoer kunnen vallen. Dit is het geval voor de exploitatie van schepen die gespecialiseerd zijn in het verrichten van offshoreactiviteiten of het uitvoeren van installatie- en onderhoudswerkzaamheden (bijvoorbeeld kabelleggers, pijpenleggers, onderzoeksschepen en kraanschepen) (110) of schepen die reddingsacties op zee uitvoeren en schepen die bijstand leveren op volle zee, mits zij even gekwalificeerd personeel nodig hebben en op vergelijkbare wijze aan internationale concurrentie zijn blootgesteld (111).

(253)

Wat de toekomst betreft, heeft Malta verduidelijkt dat het de tonnagebelasting wil toepassen op kabelleggers, pijpenleggers, kraanschepen en onderzoeksschepen overeenkomstig de in overweging 252 beschreven praktijk van de Commissie. Malta heeft zich ertoe verbonden dit expliciet in zijn wetgeving op te nemen (112). Op basis van die toekomstige wetgeving zal de tonnagebelasting derhalve worden toegepast op kabelleggers, pijpenleggers, kraanschepen en onderzoeksschepen op een wijze die verenigbaar is met de richtsnoeren zeevervoer die naar analogie worden toegepast.

(254)

Wat de huidige toepassing van de Maltese tonnagebelastingregeling op "dienst-/ondersteuningsvaartuigen" betreft, heeft Malta aangetoond dat de onder die term vallende activiteiten betrekking hebben op het vervoer van goederen en/of personen over zee tussen havens of tussen een haven en een offshore-installatie/-bouwwerk, en dus zeevervoer vormen (113). Deze vaartuigen vallen derhalve binnen het toepassingsgebied van de richtsnoeren zeevervoer.

In aanmerking komen van vissersvaartuigen

(255)

In het inleidingsbesluit (114) heeft de Commissie betwijfeld of vissersvaartuigen onder de tonnagebelastingregeling vielen.

(256)

De Commissie is van mening dat het hoofddoel van vissersvaartuigen niet het vervoer van goederen en personen over zee tussen havens of tussen een haven en een offshore-installatie/-bouwwerk is, zoals in de richtsnoeren zeevervoer voorgeschreven. Bovendien vertonen vissersvaartuigen niet de bijzondere kenmerken van bepaalde dienstvaartuigen, die de Commissie in staat zouden stellen de opname van die vaartuigen in de tonnagebelastingregeling op basis van analogische toepassing van de richtsnoeren zeevervoer te aanvaarden (115).

(257)

De Commissie is derhalve van mening dat de opname van vissersvaartuigen in de tonnagebelastingregeling niet verenigbaar is met de interne markt.

In aanmerking komen van olieplatforms

(258)

De Commissie herhaalt het standpunt dat zij in haar inleidingsbesluit in de zaak van de Belgische tonnagebelastingregeling (116) heeft ingenomen, met name dat de exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee niet onder de richtsnoeren zeevervoer valt.

(259)

De Commissie concludeert derhalve dat de opname van olieplatforms in de tonnagebelastingregeling niet in overeenstemming is met de richtsnoeren zeevervoer.

7.2.1.2.   Aan tonnagebelasting onderworpen inkomsten van tonnagebelastingschepen

Inkomsten uit rompbevrachting

(260)

In het inleidingsbesluit heeft de Commissie (117) vraagtekens geplaatst bij het gebrek aan wettelijke beperkingen met betrekking tot inkomsten uit rompbevrachting.

(261)

Hoewel rompbevrachting een legitieme economische activiteit is, is de Commissie van oordeel dat rompbevrachting in de regel niet in aanmerking mag komen voor een preferentiële fiscale behandeling. In eerdere besluiten (118) was de Commissie van mening dat zuivere scheepsverhuurders niet kunnen worden geacht zeevervoerdiensten te verrichten en derhalve niet in aanmerking komen voor een tonnagebelastingregeling.

(262)

De Commissie is van mening dat bovengenoemd beginsel niet alleen van toepassing moet zijn op rompbevrachtingscontracten met scheepvaartmaatschappijen, maar ook op rompbevrachtingscontracten met eindgebruikers in de sector pleziervaartuigen. De behandeling van rompbevrachting mag niet variëren afhankelijk van het type bevrachter, aangezien de belangrijkste voorwaarde in het kader van de richtsnoeren zeevervoer is dat de begunstigde zeevervoerdiensten aanbiedt zoals gedefinieerd in de desbetreffende verordeningen van de Raad.

(263)

De situatie is echter anders in de context van intragroepscontracten. Het in rompbevrachting geven van schepen binnen een groep kan verenigbaar zijn met de interne markt op grond van de richtsnoeren zeevervoer, aangezien de begunstigde als groep zeevervoersactiviteiten verricht, maar dan via een leasestructuur binnen de groep. Of de begunstigde van de tonnagebelastingregeling (i) één juridische entiteit wenst die zowel zeevervoer verricht als eigenaar van het vaartuig is dan wel (ii) twee juridische entiteiten wenst, namelijk één die zeevervoer verricht en een andere die het vaartuig in eigendom heeft en aan de eerstgenoemde entiteit verhuurt (bijvoorbeeld om financieringsredenen), mag in de regel geen verschil maken voor de toepassing van de richtsnoeren zeevervoer. In dit verband merkt de Commissie op dat het in rompbevrachting geven van vaartuigen binnen een groep onvoorwaardelijk is aanvaard in het besluit van de Commissie inzake de Ierse tonnagebelasting (119). Volgens de Commissie is rompbevrachting binnen een groep in overeenstemming met de richtsnoeren zeevervoer, aangezien de doelstelling om "de knowhow op maritiem gebied in stand te houden en uit te breiden en de werkgelegenheid voor Europese zeelieden te beschermen en te bevorderen" en de doelstelling om "bij te dragen tot consolidatie van de in de lidstaten gevestigde maritieme sector, terwijl een in het algemeen op de wereldmarkten concurrerende vloot in stand wordt gehouden" gewaarborgd blijven.

(264)

Afgezien van intragroeptransacties kan de Commissie een zekere flexibiliteit aanvaarden ten gunste van echte scheepvaartmaatschappijen en gelijkgestelde ondernemingen (120), mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan (121):

a)

het in rompbevrachting geven van vaartuigen moet verband houden met tijdelijke overcapaciteit gedurende een periode van maximaal drie jaar;

b)

het in rompbevrachting geven van vaartuigen moet worden beperkt tot een periode van maximaal drie jaar;

c)

de tijdelijke overcapaciteit moet verband houden met de eigen scheepvaartdiensten van de begunstigde scheepvaartorganisatie, dat wil zeggen dat overcapaciteit die specifiek is verworven (gekocht of gecharterd) met het oog op het uitcharteren van vaartuigen, niet in aanmerking komt voor tonnagebelasting, en

d)

het aandeel van de in rompbevrachting gegeven capaciteit mag niet groter zijn dan een maximumpercentage van de onder de tonnagebelastingregeling vallende vloot van de scheepvaartorganisatie, dat hoogstens 50 % kan bedragen. De Commissie is van mening dat indien meer dan 50 % van de vloot van de begunstigde van de tonnagebelastingregeling in rompbevrachting wordt gegeven, deze activiteit niet als "nevenactiviteit" zou worden aangemerkt. Aan de andere kant zou een lagere maximumdrempel niet passend zijn, omdat dit discriminerend zou kunnen zijn voor kleine exploitanten.

(265)

Aangezien de toepasselijke wetgeving in Malta zuivere scheepsverhuurders niet uitsluit van de tonnagebelastingregeling, is die wetgeving niet verenigbaar met de richtsnoeren zeevervoer.

Cruiseschepen en neveninkomsten

(266)

In het inleidingsbesluit (122) heeft de Commissie opgemerkt dat exploitanten van cruiseschepen casino-, spa-, amusements- en andere diensten aanbieden. Zij vermoedt dat dergelijke diensten de hoofdactiviteit en belangrijkste winstbron van cruiseschepen kunnen vormen. Bijgevolg heeft de Commissie zich afgevraagd in hoeverre cruiseschepen wel onder een tonnagebelastingregeling kunnen vallen.

(267)

Voorts heeft de Commissie in het inleidingsbesluit opgemerkt (123) dat de Maltese rechtshandelingen geen precieze aanwijzingen bevatten over de soorten activiteiten die als nevenactiviteiten onder de tonnagebelastingregeling zouden kunnen vallen. Er zijn echter duidelijke beperkingen nodig om ervoor te zorgen dat de begunstigden van tonnagebelasting echte aanbieders van zeevervoerdiensten blijven.

(268)

In de Cypriotische tonnagebelastingszaak (124) was de Commissie van mening dat met betrekking tot het vervoer van passagiers over zee ook "alle hotel-, catering-, amusements- en retailactiviteiten aan boord van een in aanmerking komend schip" in aanmerking komen, "mits deze diensten worden verricht als nevenactiviteiten van de activiteit passagiersvervoer over zee met dat schip en deze alle aan boord van dat schip worden verbruikt of gebruikt". In de Britse tonnagebelastingzaak (125) beschouwde de Commissie "aangeboden diensten of faciliteiten die een aanvulling vormen op de kernactiviteiten maar deel uitmaken van het totale pakket dat aan klanten wordt aangeboden" ook als in aanmerking komende nevenactiviteiten "mits die diensten of faciliteiten waarschijnlijk geen winst zullen opleveren als de normale belastingregels worden toegepast". In de Belgische tonnagebelastingzaak (126) verbood de Commissie het om inkomsten uit de verkoop van producten die niet bestemd zijn voor consumptie aan boord, zoals luxegoederen (127), inkomsten uit gokken en casino's alsmede inkomsten uit excursies aan land (128) in aanmerking te nemen voor tonnagebelasting.

(269)

De Commissie verwijst ook naar haar besluit in de Finse tonnagebelastingszaak (129) en de Litouwse tonnagebelastingszaak (130) waarin zij heeft aanvaard dat haventerminalactiviteiten zoals het in- en ontschepen van passagiers en het laden en lossen van vracht alsook administratieve en verzekeringsactiviteiten die nauw verband houden met het vervoer van passagiers of goederen onder de tonnagebelastingregeling worden opgenomen. Voorts heeft de Commissie in haar besluit in de Belgische tonnagebelastingzaak aanvaard dat inkomsten uit kortetermijninvesteringen van bedrijfskapitaal het resultaat zijn van normaal financieel beheer en derhalve kunnen worden onderworpen aan tonnagebelasting indien die inkomsten verband houden met het normale werkkapitaal van de scheepvaartorganisatie in verband met de uitoefening van in aanmerking komende activiteiten (131).

(270)

In het licht van de bovengenoemde besluitvormingspraktijk en in het besef dat het contraproductief zou zijn om een definitieve lijst op te stellen van diensten die als nevendiensten onder de tonnagebelastingregeling kunnen vallen, is de Commissie van mening dat bepaalde beperkingen noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de begunstigden van de tonnagebelastingregeling echte aanbieders van zeevervoerdiensten blijven. Uitgangspunt is dat inkomsten uit in aanmerking komende schepen hoofdzakelijk inkomsten uit kernscheepvaartactiviteiten moeten zijn.

(271)

Kerninkomsten zijn inkomsten uit de verkoop van tickets of vergoedingen voor vrachtvervoer en, in het geval van personenvervoer, de verhuur van hutten in het kader van zeereizen en de verkoop van eten en drinken voor onmiddellijke consumptie aan boord. Neveninkomsten zijn andere soorten inkomsten die vaak aan boord worden aangeboden (met name in het personenvervoer) en die de concurrentie met aanbieders aan land, die volgens de algemene belastingregels worden belast, niet dreigen buitensporig te vervalsen. Voorbeelden van nevendiensten zijn de verhuur van reclameborden aan boord; de verkoop van goederen en het aanbieden van diensten die gewoonlijk op passagiersschepen worden aangeboden, met inbegrip van spadiensten, kappersdiensten, gokdiensten (kansspelen) en andere amusementsdiensten; de verhuur van scheepsruimten aan winkeliers en dienstverleners; bemiddeling bij het aanbieden van plaatselijke excursies enz. De Commissie is van mening dat kerninkomsten altijd meer dan 50 % van de totale bruto-inkomsten (d.w.z. bruto-inkomsten uit kern- en nevenactiviteiten) van het schip moeten vertegenwoordigen.

(272)

In dezelfde geest moeten verstoringen van de concurrentie met diensten aan land worden beperkt. Dit betekent onder meer dat bijvoorbeeld diensten aan land, zoals lokale excursies of vervoer over de weg dat deel uitmaakt van het totale dienstenpakket, moeten worden ingekocht bij niet-verbonden ondernemingen of tegen een marktconforme prijs bij entiteiten van dezelfde groep die onderworpen zijn aan de gebruikelijke inkomstenbelasting.

(273)

Zo ook mag het sluiten van contracten die niet gebruikelijk zijn in de zeevervoersector, zoals de aankoop van auto's, vee en onroerend goed, niet onder de tonnagebelastingregeling vallen. Dergelijke inkomsten staan volledig los van zeevervoer en mogen dus nooit in aanmerking komen voor tonnagebelasting, noch als kerninkomsten, noch als neveninkomsten.

(274)

Aangezien de Maltese tonnagebelastingregeling geen duidelijke bepalingen bevat over de omvang van nevenactiviteiten en de mate waarin zij in aanmerking komen voor tonnagebelasting, biedt deze regeling geen garanties dat alleen neveninkomsten van echte scheepvaartmaatschappijen voor tonnagebelasting worden aanvaard. Dat aspect van de Maltese tonnagebelastingregeling is derhalve onverenigbaar met de richtsnoeren zeevervoer.

7.2.1.3.   De hoogte van tonnagebelasting

(275)

In punt 3.1, voorlaatste alinea, van de richtsnoeren zeevervoer is bepaald dat de Commissie, teneinde een billijk evenwicht tussen tonnagebelastingtarieven te bewaren, alleen regelingen zal goedkeuren die leiden tot een belastingdruk voor dezelfde tonnage die in redelijke mate overeenkomt met de reeds goedgekeurde regelingen.

(276)

De Commissie merkt op dat de methode voor de berekening van het Maltese tonnagebelastingtarief verschilt van de methode die door de meeste lidstaten wordt toegepast. De meeste lidstaten bepalen de zogenaamde "notionele winst" voor de verschillende categorieën schepen op basis van hun tonnage, waarop zij vervolgens de nationale vennootschapsbelasting toepassen. De Commissie aanvaardt de mogelijkheid om voor de berekening van de tonnagebelasting verschillende methoden te gebruiken, mits de uiteindelijke belastingdruk voor een bepaald schip niet lager is dan wat de Commissie tot dusver heeft aanvaard.

(277)

De tonnagebelastingtarieven die in Malta van toepassing zijn in vergelijking met die welke in andere lidstaten van toepassing zijn (in euro) zijn vermeld in de overwegingen 106 tot en met 114. De Commissie merkt op dat het uiteindelijke belastingtarief voor Maltese ondernemingen gelijk is aan het gemiddelde tarief dat in de rest van de Unie wordt toegepast.

(278)

De Maltese regeling voorziet in een verlaging van het tarief voor schepen die jonger dan tien jaar zijn. Malta heeft gesteld dat dit het gebruik van efficiëntere en milieuvriendelijkere schepen moet stimuleren overeenkomstig de doelstellingen van punt 2.2 van de richtsnoeren zeevervoer. De Maltese tonnagebelastingregeling voorziet in hogere tarieven voor schepen die ouder dan 15 jaar zijn.

(279)

De cijfers die Malta heeft verstrekt ter vergelijking met de in andere lidstaten toegepaste tonnagebelastingtarieven zijn uitsluitend gebaseerd op het normale tarief dat in de Merchant Shipping Act is vastgesteld en dat niet is gecorrigeerd voor de leeftijd van het schip, wat niet volstaat om rechtstreeks te vergelijken aangezien bij de door Malta verstrekte cijfers ook is uitgegaan van een groot aantal dagen van inactiviteit en reparaties om de tarieven in de andere lidstaten te beschrijven. Kijkt men echter naar het laagste tarief dat in Malta voor een nieuw schip moet worden betaald, dan zouden de verlaagde tarieven nog steeds hoger zijn dan die welke Polen heeft vastgesteld voor vaartuigen die 359 dagen per jaar (98 %) of minder in gebruik zijn.

(280)

De Commissie merkt op dat de in de overwegingen 71 tot en met 73 van het inleidingsbesluit bedoelde verlaging van maximaal 75 % en de mogelijkheid voor de minister om naar eigen goeddunken een verlaging/vrijstelling te verlenen geen betrekking hebben op de tonnagebelasting in het kader van de regeling maar op de (misleidende) term tonnagebelasting die bij registratie van een vaartuig verschuldigd is. De toezegging van Malta om de tonnagebelastingwetgeving te wijzigen teneinde een dubbelzinnig gebruik van de term "tonnagebelasting" te vermijden, zal dit in de toekomst duidelijk maken.

(281)

Uit de door de Maltese autoriteiten verstrekte informatie over de toepasselijke tonnagebelastingtarieven en de door de Commissie uitgevoerde berekeningen, blijkt dat de tonnagebelastingtarieven in Malta niet lager zijn dan wat de Commissie tot dusver heeft aanvaard. De Commissie concludeert derhalve dat het tonnagebelastingtarief in Malta in overeenstemming is met de bepalingen van punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer.

7.2.1.4.   De eis inzake vlagkoppeling

(282)

In het inleidingsbesluit was de Commissie van mening dat de in de Maltese wetgeving vastgestelde eisen inzake vlagkoppeling zwakker waren dan in de richtsnoeren zeevervoer vereist (132).

(283)

Volgens punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer kunnen reders die sommige van hun schepen buiten de EER registreren toch in aanmerking komen voor een tonnagebelastingregeling van de EER indien het onder EER-vlag varende deel van hun vloot meer dan 60 % van de totale tonnage van hun vloot vertegenwoordigt. Indien het onder EER-vlag varende deel van hun vloot minder dan 60 % van de totale tonnage van hun vloot vertegenwoordigt, kunnen zij nog steeds extra schepen buiten de EER registreren indien i) het aandeel van de tonnage van het onder EER-vlag varende deel van hun vloot niet is afgenomen sinds 17 januari 2004 of ii) het totale aandeel onder EER-vlag van alle schepen die in de betrokken lidstaat belastingplichtig zijn de afgelopen drie jaar niet is gedaald.

(284)

De Maltese tonnagebelastingregeling garandeert echter niet dat aan de voorwaarden van overweging 283 wordt voldaan. Een begunstigde kan met name nog steeds in aanmerking komen voor de Maltese tonnagebelastingregeling indien hij het percentage van zijn onder EER-vlag varende tonnagebelastingvloot over een periode van drie jaar niet heeft verlaagd (133). Bovendien kan een begunstigde nog steeds in aanmerking komen voor de Maltese tonnagebelastingregeling zolang hij zich ertoe verbindt het onder EER-vlag varende percentage van zijn tonnagebelastingvloot te verhogen of te handhaven (134). De Commissie is derhalve van mening dat de tonnagebelastingregeling niet voldoende waarborgen biedt om ervoor te zorgen dat onder de tonnagebelastingregeling vallende bedrijven die in hun vloot ook vaartuigen hebben die niet onder EER-vlag varen het aandeel van de onder EER-vlag varende tonnage van de vloot vergroten of handhaven en bijgevolg dat het aandeel van de onder EER-vlag varende tonnage op een bevredigend niveau blijft. De tonnagebelastingregeling is in dit opzicht niet in overeenstemming met de richtsnoeren zeevervoer en is derhalve onverenigbaar met de interne markt (135).

7.2.1.5.   Tijd-/Reisbevrachting

(285)

In het inleidingsbesluit (136) heeft de Commissie zich vragen gesteld bij het feit dat tijdbevrachters en soortgelijke ondernemingen die van tonnagebelasting konden profiteren grotendeels onbeperkt hiervoor in aanmerking kwamen. De Commissie was van oordeel dat dit niet strookte met de doelstellingen van de richtsnoeren zeevervoer.

(286)

Op grond van de richtsnoeren zeevervoer zoals die door de Commissie in haar eerdere besluiten zijn uitgelegd, kunnen reis-/tijdbevrachters en soortgelijke commerciële exploitanten van schepen onder bepaalde voorwaarden voor tonnagebelasting in aanmerking komen. De Commissie is van mening dat dergelijke ondernemingen alleen van tonnagebelasting kunnen profiteren als ze bijdragen tot de verwezenlijking van een doelstelling van de richtsnoeren zeevervoer, namelijk de ontwikkeling van de EU-vlag of het behoud van EU-knowhow of een combinatie van beide. Dit is bijvoorbeeld het geval als de begunstigde van de tonnagebelastingregeling, naast op basis van tijd-/reisbevrachting gecharterde vaartuigen die door andere ondernemingen worden uitgerust en bemand, ook vaartuigen in zijn vloot heeft waarvoor hij zelf instaat voor de bemanning en het technisch beheer en mits die vaartuigen ten minste 20 % van de totale onder de tonnagebelastingregeling vallende vloot uitmaken (137). Een andere mogelijkheid is dat het aandeel van de vaartuigen die zowel onder niet-EER-vlag varen als op basis van tijd-/reisbevrachting worden gecharterd niet groter is dan 75 % van de onder de tonnagebelastingregeling vallende vloot van de begunstigde (138). Nog een andere mogelijkheid is dat de lidstaten eisen dat ten minste 25 % van de totale vloot van de begunstigde onder EER-vlag vaart (139). In alle genoemde gevallen blijft de begunstigde van de tonnagebelasting verplicht om het aandeel van onder EER-vlag varende tonnage van zijn eigen vloot (vaartuigen in eigendom of in rompbevrachting genomen vaartuigen) te handhaven/verhogen.

(287)

De Maltese regeling legt geen van de in overweging 286 genoemde eisen op. De Commissie concludeert derhalve dat het rechtskader met betrekking tot commerciële exploitanten die vervoersdiensten aanbieden met volledig uitgeruste en bemande schepen van andere bedrijven niet in overeenstemming is met de richtsnoeren zeevervoer.

7.2.1.6.   Afschermingsmaatregelen

(288)

In hoofdstuk 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer is bepaald dat overloopeffecten tussen in aanmerking komende en niet in aanmerking komende activiteiten moeten worden uitgesloten. Een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie is krachtens de belastingverordeningen verplicht om een gescheiden boekhouding te voeren waarin inkomsten en winsten uit scheepvaartactiviteiten worden onderscheiden van andere inkomstenbronnen.

(289)

Volgens de in de Income Tax Act opgenomen regels inzake aftrekbaarheid van kosten moet er een rechtstreeks verband bestaan tussen kosten en de inkomsten die ze voortbrengen. Krachtens artikel 14, lid 1, van de Income Tax Act zijn kosten alleen aftrekbaar als ze "volledig en uitsluitend bij het genereren van de inkomsten zijn gemaakt". Het is derhalve niet mogelijk om kosten die bij het genereren van vrijgestelde winst (inclusief volgens de tonnagebelastingregeling belaste winst) zijn gemaakt, af te trekken van andere soorten belastbare inkomsten.

(290)

Een vergunninghoudende scheepvaartorganisatie die de tonnagebelastingregeling toepast, is verplicht een jaarlijkse belastingaangifte in te dienen waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen in aanmerking komende en niet in aanmerking komende inkomsten. Verliezen uit activiteiten die onderworpen zijn aan inkomstenbelasting kunnen niet worden verrekend met verschuldigde tonnagebelasting.

(291)

Elke vergunninghoudende scheepvaartorganisatie is verplicht om een jaarrekening op te stellen die in overeenstemming is met de door de Unie goedgekeurde International Financial Reporting Standards en deze door een erkende accountant te laten controleren.

(292)

Een scheepvaartorganisatie kan niet beslissen om de Maltese tonnagebelastingregeling wel of niet toe te passen afhankelijk van de vraag of zij belastbare winsten dan wel verliezen heeft. Tenzij de vergunninghoudende scheepvaartorganisatie een andere keuze maakt, valt zij onder de tonnagebelastingregeling. Indien de organisatie ervoor kiest de tonnagebelastingregeling niet toe te passen, is die beslissing onherroepelijk (140). Bijgevolg past geen enkele Maltese scheepvaartorganisatie/-groep voor een deel van haar schepen de tonnagebelastingregeling en voor een ander deel de inkomstenbelastingregeling toe.

(293)

Artikel 51 van de Income Tax Act bevat uitgebreide antimisbruikbepalingen die bedoeld zijn om kunstmatige constructies en regelingen die erop gericht zijn een ongerechtvaardigd belastingvoordeel te verkrijgen, tegen te gaan. Deze algemene antimisbruikregel volgt de aanbeveling van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning.

(294)

De antimisbruikmaatregelen worden ondersteund door sancties die in geval van overtredingen worden opgelegd. Zo wordt in dergelijke gevallen, naast de betaling van de onbetaalde belasting, een interest van 0,54 % per maand (oftewel 6,48 % per jaar) opgelegd, vermeerderd met bijkomende boeten van maximaal 1,5 % per maand (oftewel 18 % per jaar) op deze onbetaalde belasting.

(295)

De Commissie stelt ook met voldoening vast dat de in het inleidingsbesluit geuite bezorgdheid over de te ruime omvang van de in aanmerking komende activiteiten (141) en organisaties is aangepakt door verbintenissen van Malta.

(296)

De Commissie komt tot de conclusie dat de afscherming in Malta robuust is en voldoet aan de vereisten van de richtsnoeren zeevervoer, waardoor de twijfels die zij in dit verband heeft geuit deels zijn weggenomen.

7.2.1.7.   De vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen

(297)

Zoals in punt 7.1.3 uiteengezet, vormt de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen steun.

(298)

Krachtens artikel 3, lid 1, onder b), van de belastingverordeningen zijn meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen vrijgesteld van belasting (142). De Commissie erkent de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van in aanmerking komende schepen die zijn verworven en verkocht terwijl ze rechtmatig onder de tonnagebelastingregeling vielen (143). Wat betreft schepen die vóór de toetreding van de begunstigde tot de tonnagebelastingregeling zijn verworven, zou een dergelijke vrijstelling slechts aanvaardbaar zijn binnen de grenzen van het in punt 11 van de richtsnoeren zeevervoer vastgestelde steunplafond. Voor de berekening van het steunplafond moet rekening worden gehouden met meerwaarden die voortvloeien uit de verkoop van te snel afgeschreven schepen (die plaatsvindt vóór de toetreding tot de tonnagebelastingregeling). Dit betekent dat in het geval van schepen die vóór de toetreding tot de tonnagebelastingregeling zijn aangekocht, de verborgen belastingverplichtingen die voortvloeien uit een te snelle afschrijving moeten worden voldaan bij de toetreding tot de tonnagebelastingregeling, tenzij ze binnen het steunplafond over een periode van tien jaar kunnen worden verrekend. Dergelijke verborgen belastingverplichtingen zouden normaal moeten worden bepaald als het verschil tussen de marktwaarde en de fiscale waarde van het schip op het moment dat het in de tonnagebelastingregeling wordt opgenomen.

(299)

Gelet op de huidige te ruime formulering van artikel 85A van de Merchant Shipping Act, die het mogelijk maakt om elk schip ongeacht de activiteiten waarvoor het wordt ingezet tot tonnagebelastingschip te verklaren (dat bijgevolg in aanmerking kan komen voor tonnagebelasting) en gelet op het gebrek aan regels om een eventuele te snelle afschrijving van een schip dat is verworven vóór de toetreding tot de tonnagebelastingregeling aan te pakken, is de Commissie van mening dat de Maltese wetteksten de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen niet op passende wijze beperken, noch in termen van bedragen, noch in termen van begunstigden. Een dergelijke algemene vrijstelling waarin de Maltese regeling voorziet, voldoet niet aan de voorwaarden voor verenigbaarheid.

(300)

De Commissie komt tot de conclusie dat de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen in haar huidige formulering onverenigbaar is met de regels van de interne markt, aangezien de vrijstelling ook geldt voor schepen die volgens inkomstenbelastingregels zijn afgeschreven voordat ze onder de tonnagebelastingregeling werden overgedragen. De vrijstelling vormt derhalve onrechtmatige en onverenigbare steun. Bijgevolg moet de desbetreffende bepaling worden gewijzigd.

7.2.1.8.   Conclusie

(301)

Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de volgende aspecten van de Maltese tonnagebelastingregeling onverenigbaar zijn met de richtsnoeren zeevervoer: het in aanmerking komen van activiteiten "zoals anderszins kan worden voorgeschreven", het in aanmerking komen van duwbakken zonder eigen voortstuwing, de voorwaarden voor het in aanmerking komen van sleep- en baggerschepen, het in aanmerking komen van vissersvaartuigen en olieplatforms, de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen en het ontbreken van waarborgen met betrekking tot rompbevrachting, neveninkomsten, de EER-vlagkoppeling en tijd-/reisbevrachting. Om deze redenen is de Maltese tonnagebelastingregeling onverenigbaar met de interne markt.

(302)

Deze onverenigbare aspecten kunnen echter in de toekomst worden aangepakt via de uitvoering van de verbintenissen die Malta is aangegaan en die in de bijlage zijn beschreven, met name de punten 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 14, 15, 20, 21 en 22. Mits de in de bijlage beschreven verbintenissen binnen de termijn van drie maanden worden uitgevoerd, zou de Maltese tonnagebelastingregeling dus verenigbaar worden vanaf de datum van volledige uitvoering.

7.2.2.   Vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

(303)

Zoals in punt 7.1.3 uiteengezet, vormt de vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen ten gunste van Maltese ingezetenen steun.

(304)

Het kopen en verkopen van aandelen in scheepvaartmaatschappijen maakt deel uit van de investeringsactiviteit (die niet in aanmerking komt voor tonnagebelasting overeenkomstig de richtsnoeren zeevervoer (144)) in plaats van de scheepvaartactiviteit. In de richtsnoeren zeevervoer staat duidelijk dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat "het normale belastingpeil […] voor […] de persoonlijke beloning van aandeelhouders en bestuurders […] gehandhaafd blijft". Een dergelijke regel is noodzakelijk om verenigbare steun te kunnen richten op de activiteit die steun nodig heeft en om de vervalsing van de mededinging in andere sectoren zo veel mogelijk te beperken. Anders zouden aandeelhouders van ondernemingen die verenigbare steun ontvangen, ook recht hebben op belastingvrijstellingen (en dus ook de eventuele aandeelhouders van die aandeelhouders). Dit zou echter tot gevolg hebben dat het bedrag van de aanvankelijk voor een specifieke onderneming in een bepaalde sector aanvaarde steun tot onvoorspelbaar hoge niveaus zou stijgen, zodat uiteindelijk meerdere sectoren van de economie met dergelijke steun zouden kunnen worden "besmet" (afhankelijk van de activiteiten van de begunstigde aandeelhouders). Een dergelijke uitkomst zou in strijd zijn met de doeltreffendheid van staatssteunregels en ook met het beginsel van het verbod op staatssteun, op grond waarvan elke uitzondering (verenigbare steun) op een restrictieve en gerichte manier moet worden toegepast.

(305)

De Commissie concludeert dat de vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen ten gunste van Maltese ingezetenen onverenigbaar is met de regels van de interne markt. De vrijstelling vormt derhalve onrechtmatige en onverenigbare steun, die moet worden afgeschaft. De Commissie stelt met voldoening vast dat de Maltese autoriteiten zich in punt 16 van de verbintenissen in de bijlage ertoe hebben verbonden deze vrijstelling af te schaffen.

7.2.3.   De vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen

(306)

Zoals in overweging 212 uiteengezet, vormt artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen steun aan financiële instellingen.

(307)

Het toepassingsgebied van de richtsnoeren zeevervoer en dus het voordeel van tonnagebelasting is beperkt tot het "vervoer van goederen en personen over zee". Dit omvat geen financiële instellingen die leningen verstrekken, garanties verstrekken of effecten uitgeven in verband met de eigendom, het management, het beheer of de exploitatie van schepen zoals toegestaan door artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen.

(308)

Als zodanig heeft de onderzochte vrijstelling geen verenigbaarheidsgronden onder de richtsnoeren zeevervoer. Malta heeft geen andere verenigbaarheidsargumenten aangevoerd op grond van artikel 107, lid 2 of 3, VWEU. De Commissie is niet van mening dat de onderzochte vrijstelling als verenigbaar kan worden beschouwd op basis van een verenigbaarheidsgrond van het VWEU.

(309)

De Commissie concludeert dat de huidige voorwaarden van de regeling met betrekking tot financiële instellingen onverenigbaar zijn met de richtsnoeren zeevervoer en derhalve onrechtmatige en onverenigbare steun vormen, die moet worden afgeschaft. De Commissie stelt met voldoening vast dat de Maltese autoriteiten zich in punt 3 van de verbintenissen in de bijlage ertoe hebben verbonden deze vrijstelling af te schaffen.

7.2.4.   De vrijstelling van bepaalde rechten op documenten en overdrachten

(310)

Hoewel het mogelijk is dat vrijstellingen van de rechten op documenten en overdrachten worden aanvaard indien de directe begunstigde een echte scheepvaartmaatschappij is, maar alleen binnen de grenzen van het steunplafond dat in punt 11 van de richtsnoeren zeevervoer is vastgesteld, zou de huidige vrijstelling potentieel ten goede kunnen komen aan niet-scheepvaartmaatschappijen. Bovendien is er geen mechanisme om punt 11 van de richtsnoeren zeevervoer na te leven.

(311)

Malta heeft geen verenigbaarheidsgronden ingeroepen en de Commissie ziet er ook geen voor de maatregel in zijn huidige vorm.

(312)

De Commissie concludeert dat de vrijstelling van bepaalde rechten op documenten en overdrachten met betrekking tot transacties in verband met verhandelbare effecten die betrekking hebben op scheepvaartorganisaties ten behoeve van Maltese ingezetenen, onverenigbaar is met de regels van de interne markt. De vrijstelling vormt derhalve onrechtmatige en onverenigbare steun, die moet worden afgeschaft. De Commissie stelt met voldoening vast dat de Maltese autoriteiten zich in punt 17 van de verbintenissen in de bijlage ertoe hebben verbonden deze vrijstelling af te schaffen.

7.2.5.   Vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister

(313)

De huidige wetgeving beperkt onvoldoende het gebruik van de discretionaire bevoegdheid van de minister om schepen vrij te stellen van de betaling van heffingen op grond van de belastingverordeningen voor filantropische en humanitaire doeleinden, zoals door de Maltese autoriteiten bedoeld.

(314)

Malta heeft geen verenigbaarheidsgronden ingeroepen en de Commissie ziet er ook geen voor de maatregel in zijn huidige vorm.

(315)

De Commissie concludeert dat de mogelijkheid om schepen naar goeddunken van de minister vrij te stellen onverenigbaar is met de regels van de interne markt. Deze vrijstellingsmogelijkheid vormt derhalve onrechtmatige en onverenigbare steun, die moet worden afgeschaft. De Commissie stelt met voldoening vast dat de Maltese autoriteiten zich in punt 19 van de verbintenissen in de bijlage ertoe hebben verbonden richtsnoeren uit te vaardigen om ervoor te zorgen dat de minister zijn discretionaire bevoegdheid alleen uitoefent in het geval van humanitaire en filantropische operaties waarbij geen goederen en diensten op een markt worden aangeboden.

7.2.6.   Steunplafond

(316)

Wat het steunplafond betreft, is in punt 11, tweede alinea, van de richtsnoeren zeevervoer een maximaal steunniveau vastgesteld ter voorkoming van cumulatie van steun tot niveaus die niet in verhouding staan tot de doelstellingen van het communautaire gemeenschappelijke belang en die tot een subsidiewedloop tussen de lidstaten zouden kunnen leiden. De totale steun (145) ten behoeve van scheepvaartmaatschappijen mag geen groter voordeel opleveren dan het voordeel dat wordt gevormd door een verlaging van de belastingen en sociale lasten voor zeevarenden tot nul en een verlaging van de vennootschapsbelasting op scheepvaartactiviteiten tot het niveau dat in punt 3.1, voorlaatste alinea, van de richtsnoeren zeevervoer is gespecificeerd.

(317)

Malta heeft geloofwaardige informatie verstrekt waaruit blijkt dat het plafond in het verleden altijd in acht is genomen en heeft zich ertoe verbonden ervoor te zorgen dat het plafond ook in de toekomst in acht wordt genomen. Deze verbintenis wordt aangevuld met de verbintenis om begunstigden van tonnagebelasting te verplichten jaarlijks een verklaring in te dienen waarin zij bevestigen dat het steunplafond niet wordt overschreden. Bovendien heeft Malta zich in punt 12 van de verbintenissen in de bijlage ertoe verbonden een formele bepaling inzake controle op het steunplafond in te voeren.

7.3.   Terugvordering

7.3.1.   Nieuwe/bestaande indeling van steun, gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid

(318)

In artikel 22 en bijlage IV (afdeling 3) van de Toetredingsakte (146) is bepaald dat steun aan de vervoerssector tot het einde van het derde jaar na de datum van toetreding als bestaande steun in de zin van artikel 88, lid 1, VWEU wordt beschouwd, mits deze steun binnen vier maanden na de datum van toetreding aan de Commissie is gemeld.

(319)

Tegen de datum van zijn toetreding had Malta de Commissie meegedeeld dat de Maltese tonnagebelastingregeling in overeenstemming was met de toen geldende regels en had het garanties gegeven met betrekking tot de naleving van de vlagkoppeling, evenwel zonder de details van de regeling aan de Commissie te verstrekken overeenkomstig de bepalingen van het Toetredingsverdrag om de regeling als bestaande steun aan te merken. Op 19 oktober 2000 en 18 september 2001 vonden tussen de Commissie en de Maltese autoriteiten besprekingen over vervoersaangelegenheden plaats, en de korte bespreking van de tonnagebelasting is opgenomen in de notulen en onderhandelingspositie van de Maltese autoriteiten (147). Tijdens de vergadering van de toetredingsconferentie van Malta tot de EU op 26 oktober 2001 werd overeengekomen om aan te bevelen de onderhandelingen over het hoofdstuk Vervoer van de toetreding, waarin staatssteun in de vervoerssector uitdrukkelijk was opgenomen, voorlopig af te sluiten.

(320)

De Commissie is van mening dat Malta en de begunstigden geen gewettigd vertrouwen noch rechtszekerheid genieten met betrekking tot de steunmaatregelen waarop dit besluit betrekking heeft. Volgens vaste rechtspraak kan er geen gewettigd vertrouwen bestaan dat een steunmaatregel rechtmatig is, tenzij de steun is verleend met inachtneming van de procedure van artikel 108 VWEU, aangezien een behoedzame ondernemer normaal in staat moet zijn te bepalen of deze procedure is gevolgd (148). In het onderhavige geval is het duidelijk dat de kennisgevingsprocedure van artikel 108 VWEU en de procedure van de Toetredingsakte niet zijn gevolgd en dat er dus geen gewettigd vertrouwen bestaat. Voorts leiden de door Malta (149) aangehaalde besprekingen niet tot de conclusie dat de Commissie precieze, onvoorwaardelijke en consistente garanties zou hebben gegeven dat de tonnagebelastingregeling als bestaande steun zou worden behandeld.

(321)

Gelet op het voorgaande vormen de maatregelen van deze zaak geen bestaande steun die binnen een van de in artikel 1, onder b), van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad genoemde categorieën valt (150). Bovendien genieten Malta en de begunstigden geen gewettigd vertrouwen noch rechtszekerheid met betrekking tot de steunmaatregelen waarop dit besluit betrekking heeft.

7.3.2.   De tonnagebelastingregeling

7.3.2.1.   In aanmerking komende typen vaartuigen

(322)

In de interne-procedureregels van 2012 zijn vissersvaartuigen, plezierjachten, vaste offshore-installaties met inbegrip van olieplatforms, mobiele platforms, niet-zeesleepboten, drijvende kranen zonder eigen voortstuwing, pontons, vaartuigen met als hoofddoel het aanbieden van kansspelen en/of casino's en soortgelijke schepen vermeld als niet in aanmerking komend voor vrijstelling van inkomstenbelasting noch voor behandeling als "tonnagebelastingschepen" omdat zij geen "scheepvaartactiviteiten" verrichten (151).

(323)

Uit de door Malta verstrekte lijst van tonnagebelastingschepen en de bijbehorende toelichtingen blijkt dat dit ook de manier is waarop de regels in de praktijk zijn toegepast, en Malta bevestigt dat dergelijke vaartuigen in de betrokken periode geen tonnagebelasting hebben genoten. In de interne-procedureregels van 2012 is verduidelijkt welke soorten vaartuigen niet worden geacht scheepvaartactiviteiten te verrichten in de zin van de Merchant Shipping Act. De praktijk uit 2004 wijkt niet af van deze regels. De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat vissersvaartuigen, plezierjachten, vaste offshore-installaties met inbegrip van olieplatforms, mobiele platforms, niet-zeesleepboten, drijvende kranen zonder eigen voortstuwing, pontons, vaartuigen met als hoofddoel het aanbieden van kansspelen en casinoschepen in de praktijk niet van de tonnagebelastingregeling hebben geprofiteerd, hoewel dat in theorie wel mogelijk was geweest.

(324)

Wat betreft de mogelijkheid volgens artikel 85 van de Merchant Shipping Act dat scheepvaartactiviteiten "anderszins kunnen worden voorgeschreven" heeft Malta bevestigd dat er nooit voorschriften, regels, orders of instructies zijn uitgevaardigd die tot doel hadden de definitie van scheepvaartactiviteiten uit te breiden. De Commissie concludeert derhalve dat de definitie van scheepvaartactiviteiten niet is uitgebreid tot andere activiteiten dan het internationale vervoer van goederen of personen over zee.

(325)

De Commissie concludeert derhalve dat hoewel het toepassingsgebied van de regeling onaanvaardbaar ruim was, er geen steun ten gunste van een niet in aanmerking komend vaartuig is betaald en dat dus geen terugvordering vereist is.

Sleep- en baggerschepen

(326)

Hoewel Malta niet over expliciete vereisten voor bagger- en sleepactiviteiten beschikte, hebben de Maltese autoriteiten bevestigd dat zij in de periode 2004-2016 de status van tonnagebelastingschip alleen aan dergelijke schepen hebben toegekend indien werd bevestigd dat ze het grootste deel van hun bedrijfstijd internationaal goederenvervoer verrichtten overeenkomstig de parameters van de richtsnoeren zeevervoer. Met name sleepboten die in havens actief zijn, werden uitgesloten van de tonnagebelastingregeling, en de tonnagebelasting is beperkt tot schepen die betrokken zijn bij internationaal zeevervoer.

(327)

Na onderzoek van de door Malta verstrekte informatie merkt de Commissie op dat alleen schepen onder EER-vlag werden aanvaard voor tonnagebelasting voor sleepactiviteiten en dat de facto aan de vereisten van de richtsnoeren werd voldaan bij de toepassing van tonnagebelasting op deze schepen in de betrokken periode.

(328)

De Commissie concludeert derhalve dat geen terugvordering vereist is.

7.3.2.2.   Aan tonnagebelasting onderworpen inkomsten

Nevenactiviteiten

(329)

Wat de nevenactiviteiten van cruiseschepen betreft, merkt de Commissie op basis van de door Malta verstrekte informatie op dat ten eerste de winsten van eventuele onderaannemers niet in aanmerking zijn gekomen voor de tonnagebelastingregeling en ten tweede dat diensten die gewoonlijk aan boord van schepen aan klanten worden geleverd alsmede diensten in verband met excursies aan land alleen voor tonnagebelasting in aanmerking zijn gekomen indien ze door de scheepvaartorganisatie tegen marktconforme voorwaarden waren gekocht. De Commissie is er derhalve van overtuigd dat de door Malta toegepaste interpretatie van scheepvaartactiviteiten ervoor heeft gezorgd dat de reikwijdte van de activiteiten die de Commissie in het verleden heeft aanvaard als nevenactiviteiten waarvan de inkomsten in aanmerking komen voor tonnagebelasting de facto in acht is genomen.

(330)

Daarnaast merkt de Commissie op dat Malta in de praktijk met elke eigenaar/exploitant van cruiseschepen die tot de Maltese tonnagebelastingregeling wilde toetreden individuele besprekingen heeft gevoerd om inzicht te krijgen in de reikwijdte van hun activiteiten voordat zij tot de tonnagebelastingregeling toetraden. Dit heeft geleid tot een mechanisme waarmee de Maltese autoriteiten ervoor hebben kunnen zorgen dat de eigenaars en exploitanten van dergelijke schepen alleen de voordelen van de tonnagebelastingregeling kunnen genieten indien dat passend is. Hoewel er geen formele vereiste bestond om te verzekeren dat minder dan 50 % van de aan tonnagebelasting onderworpen inkomsten van een schip neveninkomsten waren, hebben de Maltese autoriteiten aangetoond dat de inkomsten per schip grotendeels inkomsten uit kernscheepvaartactiviteiten waren. De Commissie concludeert derhalve dat geen terugvordering vereist is.

Tijd-/reisbevrachting en rompbevrachting

(331)

Na de van Malta ontvangen toelichtingen, merkt de Commissie op dat Maltese scheepvaartorganisaties die baat hebben gehad bij de tonnagebelasting geen tijdbevrachtingsactiviteiten hebben verricht en dat 90 % van de Maltese tonnagebelastingvloot onder EER-vlag vaart.

(332)

Geen enkel in rompbevrachting gegeven schip dat in het verleden tot de tonnagebelastingregeling werd toegelaten, was een aan derden in rompbevrachting gegeven schip, zoals blijkt uit het overzicht over de periode 2004-2016 dat Malta aan de diensten van de Commissie heeft voorgelegd.

(333)

De Commissie concludeert derhalve dat geen terugvordering vereist is met betrekking tot tijd-/reisbevrachting en rompbevrachting.

7.3.2.3.   Vlagkoppeling

(334)

Wat het verleden betreft, heeft Malta voor de begunstigden gegevens verstrekt over het aandeel van onder Maltese en EER-vlag varende schepen. Het aandeel schepen onder EER-vlag per begunstigde ligt ver boven het in de richtsnoeren zeevervoer gevraagde aandeel van 60 %.

7.3.2.4.   De vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen

(335)

De desbetreffende bepalingen moeten worden gewijzigd omdat de belastingvrijstelling niet beperkt is tot opbrengsten uit de verkoop of overdracht van vaartuigen die zijn verworven en verkocht terwijl ze onder de tonnagebelastingregeling vielen. Ondanks het te ruime toepassingsgebied van de belastingvrijstelling heeft Malta op geloofwaardige wijze aangetoond dat de belastingvrijstelling in het verleden uitsluitend is toegepast voor scheepsverkopen en transacties met betrekking tot tonnagebelastingschepen die werden gekocht en verkocht door scheepvaartmaatschappijen terwijl ze onder de tonnagebelastingregeling vielen. De Commissie is derhalve van mening dat geen terugvordering vereist is.

7.3.2.5.   Conclusie

(336)

Aangezien in de praktijk geen enkel bedrag is uitbetaald aan niet in aanmerking komende begunstigden in het kader van de Maltese tonnagebelastingregeling, concludeert de Commissie dat er in dit verband geen enkele terugvordering nodig is.

7.3.3.   Rente of andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen en tonnagebelastingschepen

(337)

Gelet op de door Malta verstrekte toelichtingen (152) is de Commissie van oordeel dat geen enkele financiële instelling in de praktijk heeft geprofiteerd van de vrijstelling van belasting op rente en andere inkomsten in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen. Aangezien in het kader van deze maatregel aan geen enkele begunstigde steun is uitgekeerd, is geen terugvordering vereist.

7.3.4.   Vrijstelling van de rechten op documenten en overdrachten en van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen

(338)

Volgens de regels van het algemene belastingstelsel zouden alle niet-ingezetenen van Malta vrijgesteld zijn van meerwaarden op een overdracht van aandelen. Op grond van artikel 12, lid 1, onder u), punt 1, van de Income Tax Act zijn inkomsten die door een in Malta geregistreerde vennootschap zijn verkregen uit een deelneming of uit de overdracht daarvan vrijgesteld van de belasting.

(339)

Wat betreft de rechten op documenten en overdrachten is de transactie volgens het algemene stelsel vrijgesteld van rechten indien niet-ingezetenen zeggenschap hebben over de helft van het gewone aandelenkapitaal. Daarnaast zijn er ook vrijstellingen van de rechten in het geval van overdrachten binnen een groep.

(340)

Malta heeft stappen ondernomen om een representatieve steekproef van de aandeelhouders van scheepvaartmaatschappijen samen te stellen om de typische eigendomsstructuur te bepalen. Malta heeft deze steekproef zodanig samengesteld dat ze de samenstelling van de Maltese tonnagebelastingvloot weerspiegelt. Na bepaling van een passende reeks ondernemingen om de vloot nauwkeurig te weerspiegelen, heeft Malta de eigendom van aandelen in deze ondernemingen tijdens de periode individueel bekeken. Malta heeft vastgesteld dat al deze ondernemingen in de periode 2004-2016 uitsluitend eigendom waren van niet-ingezetenen. Daarnaast heeft Malta een specifiek onderzoek naar tijdens de periode verrichte aandeelhouderstransacties uitgevoerd om na te gaan of er transacties waren waarbij een Maltese ingezetene betrokken was. Het resultaat van het onderzoek was dat er slechts één transactie werd gevonden waarbij een Maltese ingezetene betrokken was. Bij deze transactie was een groep betrokken waarin alle andere aandeelhouders niet-ingezetenen waren. De vastgestelde transactie was zo klein dat zelfs indien de algemene vrijstellingen die voortvloeien uit buitenlandse eigendom niet van toepassing waren geweest, de som van de meerwaarde en de rechten op documenten en overdrachten heel ver onder de de-minimisdrempel zou zijn gebleven.

(341)

Op basis van de gestructureerde representatieve steekproef door Malta in combinatie met het zoeken naar transacties, de beschikbare vrijstellingen in het kader van het algemene belastingstelsel en de de-minimisdrempel is het niet waarschijnlijk dat er wijdverspreide terugvorderingen zullen zijn. De uitbetaling van steun in het kader van deze twee maatregelen valt echter niet uit te sluiten indien geen van de bovengenoemde vrijstellingen van toepassing is en het uitbetaalde bedrag de de-minimisdrempel overschrijdt. In dergelijke gevallen moet de uitbetaalde steun worden teruggevorderd.

(342)

Het terug te vorderen bedrag moet bestaan uit de rechten of belastingen die hadden moeten worden betaald indien de algemeen toepasselijke regel was toegepast. Om potentiële begunstigden te identificeren, zullen de Maltese autoriteiten als eerste stap de eigendomsstructuur van scheepvaartmaatschappijen moeten bepalen. In een tweede fase moeten de Maltese autoriteiten nagaan of een Maltese ingezetene betrokken was bij transacties die aanleiding hebben gegeven tot rechten op documenten en overdrachten en tot belasting van meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen.

7.3.5.   Vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister

(343)

De in de overwegingen 23 en 313 van dit besluit beschreven discretionaire bevoegdheid van de minister is nooit gebruikt en derhalve is geen terugvordering nodig.

7.4.   Verbintenissen

(344)

De Commissie is verheugd over de door Malta aangegane verbintenissen zoals beschreven in de bijlage bij dit besluit.

7.5.   Taal

(345)

Malta heeft afstand gedaan van zijn recht om het besluit in het Maltees te laten vaststellen. De authentieke taal is daarom het Engels.

8.   CONCLUSIE

(346)

De Commissie is van oordeel dat de tonnagebelastingregeling staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Naast de toepassing van tonnagebelasting met betrekking tot inkomsten uit de exploitatie van schepen, is er sprake van steun bij de vrijstelling van belasting op meerwaarden met betrekking tot aandelen in scheepvaartmaatschappijen die geldt voor Maltese ingezetenen; de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen die geldt voor Maltese ingezetenen; de vrijstelling van rechten op documenten en overdrachten met betrekking tot aandelen die geldt voor Maltese ingezetenen; de vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister, en de voor financiële instellingen geldende vrijstelling van belasting op rente of andere inkomsten met betrekking tot de financiering van scheepvaartmaatschappijen en tonnagebelastingschepen.

(347)

De Commissie is van oordeel dat de vrijstelling van belasting op dividenden uit aandelen van scheepvaartmaatschappijen geen staatssteun vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, aangezien zij geen selectief voordeel verschaft.

(348)

De Commissie is van oordeel dat de volgende staatssteunmaatregelen onverenigbaar zijn met de interne markt.

a)

De tonnagebelastingregeling met betrekking tot de volgende aspecten: het in aanmerking komen van activiteiten "zoals anderszins kan worden voorgeschreven", het in aanmerking komen van duwbakken zonder eigen voortstuwing, de voorwaarden voor het in aanmerking komen van sleep- en baggerschepen, het in aanmerking komen van vissersvaartuigen en olieplatforms, de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van tonnagebelastingschepen en het ontbreken van waarborgen met betrekking tot rompbevrachting, neveninkomsten, de EER-vlagkoppeling en tijd-/reisbevrachting;

b)

De vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van aandelen in scheepvaartmaatschappijen die gold voor Maltese ingezetenen;

c)

De vrijstelling van inkomstenbelasting op de rente-inkomsten of andere inkomsten van financiële instellingen in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen;

d)

De vrijstelling van rechten op documenten en overdrachten voor de overdracht van aandelen in scheepvaartorganisaties voor Maltese ingezetenen;

e)

De vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister.

(349)

De Commissie is van oordeel dat de in overweging 348 genoemde onverenigbare staatssteunmaatregelen moeten worden afgeschaft. Door Malta's uitvoering van de in de bijlage bij dit besluit beschreven verbintenissen zou de Maltese tonnagebelastingregeling vanaf de datum van die volledige uitvoering verenigbaar zijn.

(350)

De Commissie is van oordeel dat de tonnagebelastingregeling zoals die in de praktijk door de Maltese autoriteiten wordt toegepast, niet heeft geleid tot de uitbetaling van een steunbedrag aan een niet in aanmerking komende begunstigde. Bovendien heeft geen uitbetaling van steun plaatsgevonden met betrekking tot de vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister en de vrijstelling van inkomstenbelasting op de rente-inkomsten of andere inkomsten van financiële instellingen in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen.

(351)

De Commissie is van oordeel dat de onverenigbare staatssteun die is uitbetaald met betrekking tot de vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van aandelen in scheepvaartmaatschappijen die is verleend aan Maltese ingezetenen en met betrekking tot de vrijstelling van de rechten op documenten en overdrachten voor de overdracht van aandelen in scheepvaartorganisaties voor Maltese ingezetenen, moet worden teruggevorderd voor zover deze de de-minimisdrempel overschrijdt,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De steun die in het kader van de tonnagebelastingregeling is verleend, vormt nieuwe steun in de zin van het Toetredingsverdrag sinds 1 mei 2004.

Artikel 2

De in het kader van de tonnagebelastingregeling verleende steun is verenigbaar met de interne markt, mits de in de bijlage beschreven verbintenissen worden nagekomen.

Artikel 3

1.   De volgende elementen van de tonnagebelastingregeling zijn onverenigbaar met de interne markt:

a)

Het in aanmerking komen voor tonnagebelasting van inkomsten uit de exploitatie van duwbakken zonder eigen voortstuwing, olieplatforms en vissersvaartuigen;

b)

Het in aanmerking komen voor tonnagebelasting van inkomsten uit sleep- en baggervaartuigen en uit rompbevrachting zonder beperkingen;

c)

Het in aanmerking komen voor tonnagebelasting van vaartuigen onder tijd-/reisbevrachting zonder beperkingen;

d)

Het in aanmerking komen voor tonnagebelasting van inkomsten uit nevenactiviteiten zonder de beperking dat de onder de tonnagebelastingregeling belaste inkomsten van de begunstigde van de belasting grotendeels voortkomen uit kernscheepvaartactiviteiten en het ontbreken van mechanismen om te verzekeren dat diensten aan land op marktconforme basis (d.w.z. op zakelijke grondslag) worden aangeboden;

e)

Het in aanmerking komen voor tonnagebelasting voor ondernemingen die actief zijn in de scheepvaart zonder de verplichting dat scheepvaartorganisaties die tonnagebelasting betalen en die in hun vloot ook vaartuigen hebben die niet onder EER-vlag varen het aandeel van onder EER-vlag varende tonnage van de vloot verhogen of handhaven indien dit aandeel minder dan 60 % bedraagt;

f)

Het in aanmerking komen voor tonnagebelasting van activiteiten "zoals anders kan worden voorgeschreven";

g)

De vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop of overdracht van schepen die geldt voor Maltese ingezetenen.

2.   De volgende maatregelen zijn eveneens onverenigbaar met de interne markt:

a)

De vrijstelling van belasting op meerwaarden uit de verkoop van aandelen in scheepvaartmaatschappijen die gold voor Maltese ingezetenen;

b)

De vrijstelling van inkomstenbelasting op de rente-inkomsten of andere inkomsten van financiële instellingen in verband met de financiering van scheepvaartmaatschappijen of tonnagebelastingschepen;

c)

De vrijstelling van rechten op documenten en overdrachten voor de overdracht van aandelen in scheepvaartorganisaties voor Maltese ingezetenen;

d)

De vrijstelling van betaling van heffingen naar goeddunken van de bevoegde minister.

Malta schrapt deze belastingvrijstellingen uit zijn wetgeving en past het toepassingsgebied van de tonnagebelastingregeling aan zoals gespecificeerd in de verbintenissen die in de bijlage zijn beschreven.

Artikel 4

Er is geen individuele steun verleend met betrekking tot de in artikel 3, eerste alinea, beschreven maatregel en met betrekking tot de in artikel 3, tweede alinea, onder b) en d), beschreven maatregelen. Voor deze maatregelen is geen terugvordering vereist.

Artikel 5

De individuele steun die in het kader van de in artikel 3, tweede alinea, onder a) en c), bedoelde maatregelen is verleend, is onverenigbaar en moet worden teruggevorderd, tenzij hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1407/2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

Artikel 6

1.   Malta vordert de onverenigbare steun die in het kader van de in artikel 5 bedoelde maatregelen is verleend, terug van alle begunstigden.

2.   De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop ze de begunstigden ter beschikking zijn gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De rente wordt op samengestelde grondslag berekend overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (153) en Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie (154) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004.

Artikel 7

1.   De terugvordering van onverenigbare steun die in het kader van de in artikel 5 bedoelde maatregelen is verleend, geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

2.   Malta zorgt ervoor dat dit besluit binnen vier maanden na de datum van kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 8

Malta deelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van dit besluit mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen en verstrekt de volgende informatie:

a)

het totale bedrag aan onverenigbare steun dat de geïdentificeerde begunstigden hebben ontvangen;

b)

het totale van elke begunstigde terug te vorderen bedrag (hoofdsom en terugvorderingsrente);

c)

een gedetailleerde beschrijving van de reeds genomen en geplande maatregelen om gevolg te geven aan dit besluit;

d)

documenten waaruit blijkt dat de begunstigden zijn gelast de onverenigbare steun terug te betalen.

Artikel 9

Dit besluit is gericht tot de Republiek Malta.

Gedaan te Brussel, 19 december 2017.

Voor de Commissie

Margrethe VESTAGER

Lid van de Commissie


(1)  PB C 216 van 21.7.2012, blz. 45.

(2)  PB C 289 van 25.9.2012, blz. 49.

(3)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 358.

(4)  Volgens de Maltese wetgeving zijn "tonnagebelastingschepen" schepen die op basis van hun activiteiten in aanmerking komen voor de tonnagebelastingregeling; zie punt 4.2.1.1 van dit besluit.

(5)  Chapter 234, the Merchant Shipping Act, Malta Government Gazette, bijvoegsel van 6 april 1973, ("Merchant Shipping Act").

(6)  Chapter 234.43, the Merchant Shipping (Taxation and Other Matters relating to Shipping Organisations) Regulations, Malta Government Gazette nr. 17 574 van 30 april 2004.

(7)  Chapter 123, Income Tax Act, Malta Government Gazette, 1 januari 1949 ("Income Tax Act").

(8)  In de ruime zin van het woord heeft "tonnagebelastingen" betrekking op de rechten die elk schip moet betalen, met name op het registratierecht. Het is belangrijk op te merken dat, hoewel alle in Malta geregistreerde zeeschepen tonnagebelasting betalen als registratierecht, niet al deze schepen in aanmerking komen voor vrijstelling van inkomstenbelasting. Onder de tonnagebelastingregeling vallende vaartuigen die in aanmerking komen voor tonnagebelasting terwijl ze zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting, worden door Malta tonnagebelastingschepen ("tonnage tax ships") genoemd.

(9)  Zie voetnoot 4 voor de definitie van "tonnagebelastingschip".

(10)  Artikel 84(Z), lid 1, van de Merchant Shipping Act.

(11)  Artikel 3, lid 1, onder a), van de belastingverordeningen.

(12)  Artikel 3, lid 4, van de belastingverordeningen.

(13)  Artikel 85 van de Merchant Shipping Act.

(14)  Zie overweging 7 van het inleidingsbesluit.

(15)  Artikel 3, lid 1, onder a), van de belastingverordeningen.

(16)  Artikel 85, lid 1, van de Merchant Shipping Act.

(17)  Zie overweging 10.

(18)  Artikel 3, lid 1, onder b), van de belastingverordeningen.

(19)  Zie overweging 9.

(20)  Zie overweging 10.

(21)  Merchant Shipping Notice, Internal procedure, Transport Malta, Merchant Shipping Directorate, uitgegeven door de Registrar General of Shipping and Seamen op 6 januari 2012.

(22)  De inkomsten die voor tonnagebelasting in aanmerking komen, zijn inkomsten uit de verkoop van tickets voor zeevervoer of gecombineerd vervoer met een gedeelte over zee. De relevante kosten die voor tonnagebelasting in aanmerking komen, zijn de kosten voor de exploitatie van ticketbalies en de ticketverkoop in de terminal.

(23)  Zie eerste bijlage, deel B, van de Merchant Shipping Act.

(24)  De precieze kortingen en toeslagen zijn uiteengezet in de eerste bijlage, deel C, van de Merchant Shipping Act.

(25)  Zoals Malta heeft verduidelijkt, dekt de term "onder EU-vlag" in de Maltese wetgeving zowel vaartuigen die onder EU-vlag varen als vaartuigen die onder EER-vlag varen.

(26)  Zoals bepaald in de artikelen 2 en 3 van de belastingverordeningen zijn de referentiedata 17 januari 2004 voor scheepvaartorganisaties en 11 juni 2009 voor scheepsmanagers (overeenkomstig de hoofdstukken 3 en 12 van de Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer, PB C 13 van 17.1.2004, blz. 3, "de richtsnoeren zeevervoer" en hoofdstuk 5 van de mededeling van de Commissie betreffende richtsnoeren voor staatssteun voor scheepsmanagementbedrijven (PB C 132 van 11.6.2009, blz. 6)).

(27)  Artikel 51 van de Income Tax Act.

(28)  Verordening 6 van de belastingverordeningen.

(29)  Artikel 3, lid 4, van de belastingverordeningen.

(30)  Artikel 3, lid 1, onder b), van de belastingverordeningen.

(31)  Artikel 3, lid 1, onder b), van de belastingverordeningen.

(32)  Artikel 3, lid 1, onder c), van de belastingverordeningen.

(33)  Artikel 3, lid 3, van de belastingverordeningen.

(34)  Artikel 84(Z), lid 1, onder a) tot en met c), van de Merchant Shipping Act.

(35)  Artikel 84(Z), lid 1, onder d), van de Merchant Shipping Act.

(36)  Artikel 84(Z), lid 1, onder e), van de Merchant Shipping Act.

(37)  Artikel 84Z, lid 1, onder d), van de Merchant Shipping Act en artikel 3, lid 2, van de belastingverordeningen.

(38)  De Duty on Documents and Transfers Act, Chapter 364, Malta Government Gazette, 25 november 1992.

(39)  Artikel 2 van de Duty on Documents and Transfers Act.

(40)  Artikel 5 van de belastingverordeningen.

(41)  Artikel 42, lid 1, van de Duty on Documents and Transfers Act

(42)  Artikel 47, leden 3 en 4, van de Duty on Documents and Transfers Act.

(43)  Artikel 42, lid 1, onder b), van de Duty on Documents and Transfers Act.

(44)  Mededeling C(2004) 43 van de Commissie — Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer (PB C 13 van 17.1.2004, blz. 3).

(45)  In de richtsnoeren zeevervoer wordt uitdrukkelijk verwezen naar de definitie van zeevervoer in Verordening (EEG) nr. 4055/86 van de Raad van 22 december 1986 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen (PB L 378 van 31.12.1986, blz. 1) en Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (PB L 364 van 12.12.1992, blz. 7).

(46)  Jachten met een totale lengte van ten minste 15 meter die geen vracht vervoeren, niet meer dan 12 passagiers vervoeren en niet voor plezierdoeleinden worden gebruikt. Deze vallen onder de Commercial Yacht Code van het Merchant Shipping Directorate van het Malta Transport Centre; http://www.transport.gov.mt/superyacht-registration/commercial-yacht-code.

(47)  Ondersteuningsvaartuigen kunnen worden onderverdeeld in twee typen, afhankelijk van de activiteiten die ze uitvoeren: i) bevoorradingsvaartuigen die worden gebruikt voor het vervoer van benodigdheden en materieel voor offshore-installaties en ii) transportvaartuigen die worden gebruikt voor het vervoer van bemanningsleden van en naar offshore-installaties of combinaties van beide categorieën.

(48)  Vaartuigen die op basis van rompbevrachting worden gecharterd zijn in Malta geregistreerd maar mogen onder een andere vlag varen. De enige schepen die niet onder Maltese vlag varen maar wel het voordeel van tonnagebelasting genieten, varen onder EU/EER-vlag.

(49)  Punt 2 van de richtsnoeren zeevervoer.

(50)  Zie de overwegingen 100 en 101.

(51)  Elk schip dat meer dan 12 passagiers vervoert, wordt gedefinieerd als een passagiersschip overeenkomstig het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS-Verdrag) en moet dus voldoen aan de eisen en normen die in de toepasselijke internationale verdragen zijn vastgelegd.

(52)  Commercial Yacht Code uitgevaardigd door het Merchant Shipping Directorate van het Malta Transport Centre; http://www.transport.gov.mt/superyacht-registration/commercial-yacht-code

(53)  De Commercial Yacht Code is bij de Internationale Maritieme Organisatie aangemeld als een regeling die gelijkwaardig is aan de internationale verdragen.

(54)  Punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer.

(55)  Multifunctionele en stukgoedschepen worden ingezet voor zeevervoer zoals gedefinieerd in de richtsnoeren zeevervoer. Stukgoedschepen vervoeren goederen die individueel en niet in intermodale containers moeten worden geladen.

(56)  Zie bijvoorbeeld overweging 47 van het besluit van de Commissie van 27 april 2010 in zaak N 714/2009, Nederland — Uitbreiding tonnagebelastingregeling tot kabelleggers, pijpenleggers, onderzoeksschepen en kraanschepen (PB C 158 van 18.6.2010, blz. 2).

(57)  Onder een groep wordt verstaan twee of meer scheepvaartmaatschappijen die direct of indirect voor meer dan vijftig procent eigendom zijn en onder zeggenschap staan van dezelfde personen alsook in alle zeggenschapssituaties (ongeacht het eigendomspercentage) zoals gedefinieerd in artikel 1 van Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1), en IFRS 10 "Geconsolideerde jaarrekening".

(58)  Kleine jachten die niet aan de definitie in voetnoot 49 beantwoorden.

(59)  Zie voetnoot 55.

(60)  Behalve voor in rompbevrachting gegeven schepen.

(61)  Besluit (EU) 2015/667 van de Commissie van 4 februari 2015 betreffende steunmaatregel SA.14551 (2013/C) door Frankrijk ten uitvoer gelegd naar aanleiding van de wijziging van de voorwaarden voor steun aan tijdbevrachters in het kader van de tonnagebelastingregeling (PB L 110 van 29.4.2015, blz. 15), overweging 46.

(62)  Inclusief gecharterde vaartuigen (met bemanning of op basis van rompbevrachting), maar exclusief in rompbevrachting gegeven vaartuigen.

(63)  Inclusief gecharterde vaartuigen (met bemanning of op basis van rompbevrachting), maar exclusief in rompbevrachting gegeven vaartuigen.

(64)  Zie toezegging 4 in de bijlage bij dit besluit.

(65)  Standaardbelastingtarief dat van toepassing is op schepen in de meest voorkomende leeftijdscategorie (10-15 jaar).

(66)  Mededeling van de Commissie "Naar een interne markt zonder belastingbelemmeringen", COM(2001)582 def. van 23 oktober 2001 en mededeling van de Commissie "Coördinatie van de directebelastingstelsels van de lidstaten op de interne markt", COM(2006)823 def. van 19 december 2006.

(67)  Artikel 6 van de belastingverordeningen.

(68)  Artikel 6 van de belastingverordeningen.

(69)  PB L 338 van 12.12.2012, blz. 41.

(70)  Artikel 68, lid 1, onder a), van de Income Tax Act.

(71)  Artikel 68, lid 1, onder b), van de Income Tax Act.

(72)  Artikel 3, lid 1, onder b), en lid 4, van de belastingverordeningen.

(73)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van 18 december 2013 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).

(74)  Scheepvaartmaatschappijen die uitsluitend in de Maltese territoriale wateren actief zijn, komen niet in aanmerking voor de tonnagebelastingregeling (zie overweging 52).

(75)  In artikel 5 van de belastingverordeningen is bepaald dat er geen rechten verschuldigd zijn bij de registratie of overdracht van tonnagebelastingschepen; de overdracht van rechten op schepen, en de registratie van hypotheken of andere bezwaringen, zie ook de overwegingen 40 e.v.

(76)  De vrijstelling heeft met name betrekking op de rechten die verschuldigd zijn bij de registratie van tonnagebelastingschepen en van hypotheken en de overdracht van aandelen; zie overweging 41.

(77)  Zie overweging 133.

(78)  Zoals gewijzigd bij Wet XXIV van 1986 en met toevoeging van artikel 85A waarin de bevoegde minister wordt gemachtigd om ook schepen van minder dan 1 000 nettoton als "vrijgestelde" schepen te aanvaarden.

(79)  Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassingen van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond ("Toetredingsakte"), PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33).

(80)  PB C 132 van 11.6.2009, blz. 6.

(81)  Vergeleken met het scenario waarin het bezit en de exploitatie van een schip door dezelfde organisatie worden uitgevoerd.

(82)  Zaak Italië/Commissie (173/73, EU:C:1974:71, punt 3).

(83)  Zie bijvoorbeeld het arrest van 18 december 2008, regering van Gibraltar/Commissie (T-211/04 en T-215/04, Jurispr. 2008, blz. II-3745, T-211/04 en T-215/04, punten 143-144.

(84)  Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 8 september 2011, Commissie/Nederland, C-279/08 P, EU:C:2011:551, punt 62; arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline, C-143/99, EU:C:2001:598, punt 42.

(85)  Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 8 september 2011, Paint Graphos e.a., gevoegde zaken C-78/08 tot en met C-80/08, EU:C:2011:550, punt 49 e.v.; arrest van het Hof van Justitie van 29 april 2004, GIL Insurance, C-308/01, EU:C:2004:252, punt 60 e.v..

(86)  Artikel 56, lid 6, van de Income Tax Act.

(87)  Zaak 730/79 Phillip Morris Jurispr. 1980, blz. 267, punt 11; gevoegde zaken T-298/07, T-312/97 enz. Alzetta Jurispr. 2000, blz. II-2325, punt 80.

(88)  Gevoegde zaken T-298/07, T-312/97 enz. Alzetta Jurispr. 2000, blz. II-2325, punten 141-147.

(89)  Zaak Regione Autonoma Friuli Venezia Giulia/Commissie (T-288/97, EU:T:2001:115, punt 41).

(90)  Sinds 1 januari 1993: Verordening (EEG) nr. 3577/92; Verordening (EEG) nr. 4055/86.

(91)  Zaak Regione Autonoma Friuli Venezia Giulia/Commissie (T-288/97, EU:T:2001:115, punt 41).

(92)  Zie overweging 9 van dit besluit.

(93)  Zaak Regione Autonoma Friuli Venezia Giulia/Commissie (T-288/97, EU:T:2001:115, punt 41).

(94)  Artikel 5, lid 1, onder a), punt ii), van de Income Tax Act. Anderzijds is artikel 12, lid 1, onder c), punt ii), van de Income Tax Act, dat voorziet in een vrijstelling van inkomstenbelasting op meerwaarden of winsten die toekomen aan of worden verkregen door een niet in Malta woonachtige persoon op een overdracht van aandelen of effecten in een vennootschap, niet relevant voor deze selectiviteitsbeoordeling omdat het geen deel uitmaakt van de algemene regel voor ingezetenen van Malta.

(95)  Artikel 3, lid 1, onder c), van de belastingverordeningen.

(96)  Zie overweging 40. Anderzijds is het voor deze selectiviteitsbeoordeling niet relevant dat er geen rechten van toepassing zijn op transacties met effecten van een vennootschap waarvan het gewone aandelenkapitaal, de stemrechten en de winstrechten voor meer dan de helft in handen zijn van personen die niet in Malta woonachtig zijn, aangezien dit geen deel uitmaakt van deze algemene regel.

(97)  Zie onder meer zaak Holland Malt/Commissie (C-464/09 P, EU:C:2010:733, punten 46-47).

(98)  Zie voetnoot 45.

(99)  Besluit van de Commissie van 13 april 2015 in zaak SA. 38085 (2013/N) betreffende de verlenging van de Italiaanse tonnagebelastingregeling (met inbegrip van de toepassing ervan op schepen die reddingsacties op zee uitvoeren en schepen die bijstand leveren op volle zee), overweging 54 (PB C 406 van 4.11.2016, blz. 1).

(100)  Zie met name Beschikking 2009/380/EG van de Commissie van 13 januari 2009 betreffende steunmaatregel C 22/2007 (ex N 43/07) betreffende de uitbreiding van de regeling waarbij Deense ondernemingen voor zeevervoer zijn vrijgesteld van de betaling van inkomstenbelasting en socialezekerheidsbijdragen van zeevarenden tot activiteiten van kabelleggers en baggerschepen, overwegingen 65 tot en met 72 (PB L 119 van 15.5.2009, blz. 23); Besluit van de Commissie van 27 april 2010 in zaak N 714/2009, Intégration des transports de la pose de câbles, pose de canalisations, navires de grues et navires de recherche sous le régime de la "tonnage tax", overweging 44 (PB C 158 van 18.6.2010, blz. 1); Besluit van de Commissie van 27 april 2010 in zaak SA. N 714/2009, Nederland — Uitbreiding tonnagebelastingregeling tot kabelleggers, pijpenleggers, onderzoeksschepen en kraanschepen, overwegingen 37 tot en met 46 (PB C 158 van 18.6.2010, blz. 2).

(101)  Zie overweging 50 van het inleidingsbesluit.

(102)  Zie overweging 6 van het inleidingsbesluit en overweging 10 van dit besluit.

(103)  Zie overweging 7 van het inleidingsbesluit en overweging 11 van dit besluit.

(104)  Zie overweging 50 van het inleidingsbesluit.

(105)  Overweging 50 van het inleidingsbesluit.

(106)  Mededeling van 22 april 2014, COM(2014) 232 def.

(107)  Zie overweging 46 van het inleidingsbesluit.

(108)  Zie met name Beschikking 2009/380/EG, overwegingen 79-80.

(109)  Zie overweging 51 van het inleidingsbesluit.

(110)  Zie overweging 231 van dit besluit.

(111)  Wanneer de Commissie beoordeelt of nieuwe scheepstypen in aanmerking komen voor tonnagebelasting, gaat zij na of er een risico bestaat dat de ondernemingen die de betrokken dienstvaartuigen exploiteren hun onshoreactiviteiten naar een niet-EU-land met een gunstiger fiscaal klimaat verplaatsen en deze schepen vervolgens onder de vlag van een derde land laten varen (omvlagging). De Commissie kan overwegen om de richtsnoeren zeevervoer naar analogie toe te passen op ondernemingen die dienstvaartuigen exploiteren indien aan de volgende voorwaarden is voldaan. Deze ondernemingen moeten actief zijn op een mondiale markt en moeten worden geconfronteerd met soortgelijke uitdagingen — in termen van mondiale concurrentie en verplaatsing van onshoreactiviteiten — als ondernemingen in de zeevervoersector van de EU. De activiteiten van de betrokken dienstvaartuigen moeten op het gebied van arbeidsbescherming, technische eisen en veiligheid onderworpen zijn aan dezelfde juridisch omgeving als het zeevervoer in de EU. Voor de activiteiten moeten gekwalificeerde en opgeleide zeelieden nodig zijn met vergelijkbare kwalificaties als zij die aan boord van traditionele schepen voor zeevervoer werken. Zeelieden aan boord van dienstvaartuigen moeten onder dezelfde arbeidswetgeving en hetzelfde sociale kader vallen als andere zeelieden. Dienstvaartuigen moeten zeeschepen zijn en moeten verplicht zijn dezelfde technische en veiligheidscontroles te ondergaan als schepen voor zeevervoer.

(112)  Zie punt 2 van de bijlage bij dit besluit.

(113)  Zie met name punt 4.2.1.6 en voetnoot 2 bij tabel 2 van dit besluit.

(114)  Zie overweging 50 van het inleidingsbesluit.

(115)  Zie overweging 252 van dit besluit.

(116)  Besluit van de Commissie van 19 maart 2003, overwegingen 65-72 (PB C 145 van 21.6.2003, blz. 4).

(117)  Zie overweging 58 van het inleidingsbesluit.

(118)  Zie met name Besluit 2014/200/EU van de Commissie van 17 juli 2013 betreffende de door Spanje ten uitvoer gelegde steunmaatregel SA.21233 C/11 (ex NN/2011, ex CP 137/06) belastingregeling voor bepaalde leaseovereenkomsten met het oog op financiering, ook Spaanse belasting-leaseregeling genoemd in de zaak van de Spaanse belasting-leaseregeling (PB L 114 van 16.4.2014, blz. 1); Besluit van de Commissie van 20 december 2011 in de Finse tonnagebelastingzaak N448/2010, overweging 32 (PB C 220 van 25.7.2012, blz. 1); Besluit van de Commissie van 1 april 2015 in de Kroatische tonnagebelastingzaak SA. 37912, overweging 86 septies (PB C 142 van 22.4.2016, blz. 6).

(119)  Besluit van de Commissie van 11 december 2002 in zaak N 504/02 (PB C 15 van 22.1.2003, blz. 5), overwegingen 17 tot en met 24.

(120)  Bijvoorbeeld ondernemingen die kabelleggers, pijpenleggers, kraanschepen en onderzoeksschepen exploiteren, alsook schepen die reddingsacties op zee uitvoeren en schepen die bijstand leveren op volle zee.

(121)  Zie onder meer het besluit van de Commissie in de Finse tonnagebelastingzaak, overweging 32; de Ierse tonnagebelastingzaak, overweging 28, en de Kroatische tonnagebelastingzaak, overweging 86 en voetnoot 23.

(122)  Zie overweging 50 van het inleidingsbesluit.

(123)  Zie overweging 63 van het inleidingsbesluit.

(124)  Besluit van de Commissie van 24 maart 2010 in zaak SA. 30338, overweging 26 (PB C 144 van 3.6.2010, blz. 28).

(125)  Besluit van de Commissie van 12 juli 2000 in zaak SA. 15810 (PB C 258 van 9.9.2000, blz. 3).

(126)  Beschikking 2005/417/EG van de Commissie van 30 juni 2004 betreffende een reeks door België voorgenomen fiscale maatregelen ten behoeve van het zeevervoer (PB L 150 van 10.6.2005, blz. 1), overweging 47.

(127)  Met uitzondering van alcohol, tabak en parfums.

(128)  Ingekochte diensten.

(129)  Zie voetnoot 116, overwegingen 9 en 31.

(130)  Besluit van de Commissie van 24 april 2017 in zaak SA. 45764, overweging 9 (PB C 219 van 7.7.2017, blz. 4).

(131)  Zie voetnoot 114, overwegingen 139 tot en met 141.

(132)  Zie de overwegingen 76 tot en met 79 van het inleidingsbesluit.

(133)  Zie punt c) van overweging 24 van dit besluit.

(134)  Zie overweging 25 van dit besluit.

(135)  Het feit dat in de praktijk aan de vereisten kan zijn voldaan, is relevant voor de terugvorderingsverplichting (zie deel 7.3 van dit besluit).

(136)  Zie overweging 58 van het inleidingsbesluit.

(137)  Beschikking van de Commissie in de Litouwse tonnagebelastingzaak, overweging 36.

(138)  Besluit van de Commissie van 13 mei 2003 in de Franse tonnagebelastingzaak N737/2002, overweging 35 (PB C 38 van 12.2.2004, blz. 4); Besluit van de Commissie in de Litouwse tonnagebelastingzaak, overweging 37.

(139)  Besluit (EU) 2015/667, overweging 42.

(140)  Artikel 6 van de belastingverordeningen.

(141)  Zie overweging 85 van het inleidingsbesluit.

(142)  Zie overweging 14.

(143)  Zie bijvoorbeeld de besluiten van de Commissie in de Finse tonnagebelastingzaak, overweging 38; de Kroatische tonnagebelastingzaak, overwegingen 50 tot en met 53, en overweging 113, en de Italiaanse tonnagebelastingzaak, overwegingen 28 tot en met 33, en 64 tot en met 66.

(144)  Zie punt 3.1 van de richtsnoeren zeevervoer.

(145)  Met uitzondering van opleidingssteun, herstructureringssteun, steun in verband met openbaredienstverplichtingen en aanloopsteun voor nieuwe lijnen voor zeevervoer over korte afstand.

(146)  Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassingen van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond ("Toetredingsakte") (PB L 236 van 23.9.2003, blz. 33). Wat betreft het argument van Malta dat de tonnagebelastingregeling en begeleidende maatregelen in 1973 werden vastgesteld, volstaat het erop te wijzen dat punt 1, onder a), van afdeling 3 van bijlage IV bij de Toetredingsakte niet van toepassing is op steun aan de vervoerssector.

(147)  Documenten CONF-M 51/00 en CONF-M 65/01 betreffende de toetreding van Malta.

(148)  Zie zaak Alcan Deutschland (C-24/95, EU:C:1997:163, punt 25 en de daarin aangehaalde rechtspraak.

(149)  Zie overweging 319 van dit besluit.

(150)  Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9); ter vervanging van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(151)  Zie overweging (10) van dit besluit.

(152)  Zie overweging 136.

(153)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(154)  Verordening (EG) nr. 271/2008 van de Commissie van 30 januari 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 794/2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 82 van 25.3.2008, blz. 1).


BIJLAGE

VERBINTENISSEN VAN MALTA

1.

Malta verbindt zich ertoe de volgende vaartuigen uitdrukkelijk uit te sluiten van de tonnagebelasting:

a)

vissers- en visfabrieksschepen;

b)

privéjachten en schepen die voornamelijk voor sport of recreatie worden gebruikt;

c)

vaste offshore-installaties en drijvende opslageenheden;

d)

niet-zeewaardige sleepboten en baggerschepen;

e)

schepen waarvan het hoofddoel is goederen te leveren of diensten te verrichten die normaal aan land worden verricht;

(f)

stationaire schepen die worden gebruikt voor hotel- en/of cateringactiviteiten (drijvende hotels of restaurants);

g)

schepen die voornamelijk worden gebruikt voor gokdoeleinden/als casino's (drijvende of varende casino's);

2.

Malta verbindt zich ertoe om, conform de bepalingen van de richtsnoeren zeevervoer, een beperking van de tonnagebelasting tot schepen die internationaal vervoer van goederen of passagiers over zee verrichten en de volgende vaartuigen (voorheen goedgekeurd na indiening door andere lidstaten) uitdrukkelijk in de wetgeving op te nemen:

a)

kabelleggers;

b)

pijpenleggers;

c)

kraanschepen, en

d)

onderzoeksschepen.

3.

Malta verbindt zich ertoe punt 3.2 van de belastingverordeningen te schrappen, ervoor te zorgen dat financiële instellingen niet langer in aanmerking komen voor tonnagebelasting en de voordelen van tonnagebelasting te beperken tot organisaties die risico's en verantwoordelijkheden op zich hebben genomen voor de exploitatie van een tonnagebelastingschip (d.w.z. technisch beheer en bemanning) of het verrichten van scheepvaartactiviteiten.

4.

Malta verbindt zich ertoe de toepassing van tonnagebelasting uitdrukkelijk te beperken tot het in rompbevrachting geven van vaartuigen en soortgelijke transacties tussen derden (1). Het in rompbevrachting geven van vaartuigen aan derden en soortgelijke transacties kunnen slechts in aanmerking komen als nevenactiviteit van echte scheepvaartmaatschappijen in het kader van tijdelijke overcapaciteit mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

alleen om een situatie van tijdelijke overcapaciteit aan te pakken;

b)

gedurende een periode van maximaal drie jaar;

c)

de in rompbevrachting gegeven capaciteit bedraagt niet meer dan 50 % van de vloot van de scheepvaartmaatschappij, berekend op groepsbasis;

d)

overcapaciteit die specifiek is tot stand gebracht met het oog op het uitcharteren van vaartuigen, komt niet in aanmerking.

5.

Malta verbindt zich ertoe om van bestaande en nieuwe toetreders tot de tonnagebelastingregeling te eisen dat ten minste 25 % van hun tonnagebelastingvloot onder EER-vlag vaart, onverminderd de in punt 3.1 (paragraaf 8) van de richtsnoeren zeevervoer beschreven verplichting om dat percentage te handhaven of te verhogen.

6.

Malta verbindt zich ertoe het in aanmerking komen voor tonnagebelasting voor baggerschepen uitdrukkelijk te beperken tot baggerschepen die worden ingezet voor "zeevervoer" – dat wil zeggen het vervoer van opgebaggerd materiaal op volle zee – gedurende meer dan 50 % van hun jaarlijkse bedrijfstijd en uitsluitend voor dergelijke vervoersactiviteiten. Alleen baggerschepen die in een lidstaat of de EER zijn geregistreerd, komen in aanmerking.

7.

Malta verbindt zich ertoe de inaanmerkingneming van sleepactiviteiten voor tonnagebelasting uitdrukkelijk te beperken tot schepen die voor meer dan 50 % van hun jaarlijkse exploitatie worden ingezet voor zeevervoer. De wachttijd kan proportioneel worden gelijkgesteld met dat deel van de totale daadwerkelijk door een sleepboot verrichte activiteit dat zeevervoer vormt. Sleepactiviteiten die onder meer in havens worden uitgevoerd of die bestaan uit het assisteren van een vaartuig met eigen voortstuwing om een haven te bereiken, vormen geen zeevervoer en alleen vaartuigen die in een lidstaat of de EER zijn geregistreerd, komen in aanmerking.

8.

Malta verbindt zich ertoe de inaanmerkingneming van neveninkomsten te reguleren zoals uiteengezet in de overwegingen 88 tot en met 91 van het definitieve besluit van de Commissie in de onderhavige zaak, door middel van een gedetailleerde verordening waarvan het ontwerp aan de Commissie is voorgelegd, en dat scheepsspecifieke en niet-scheepsspecifieke nevenactiviteiten niet meer dan 50 % van de totale bruto-inkomsten (zowel scheepsspecifieke als andere) van een begunstigde onderneming zullen bedragen. Malta verbindt zich er tevens toe om inkomsten uit de activiteiten die in overweging 87 van het definitieve besluit van de Commissie in de onderhavige zaak zijn beschreven, volledig van tonnagebelasting uit te sluiten.

9.

Malta verbindt zich ertoe ervoor te zorgen dat de vrijstelling van meerwaardebelasting op de verkoop van schepen alleen geldt voor schepen die in het kader van de tonnagebelastingregeling worden geëxploiteerd door ondernemingen die zich bezighouden met echte scheepvaartactiviteiten, alsmede het vereiste in te voeren dat alleen schepen die worden verworven en verkocht terwijl ze onder de tonnagebelastingregeling vallen, voor een dergelijke vrijstelling in aanmerking komen.

10.

Malta verbindt zich ertoe dat scheepvaartmaatschappijen (uitgezonderd scheepsmanagementbedrijven) niet in aanmerking zullen komen voor tonnagebelasting (behalve scheepsmanagementbedrijven (2)) tenzij:

a)

ten minste 60 % van de tonnage van hun vloot (3) vaart onder de vlag van een lidstaat van de Unie of van een staat die partij is bij de EER-overeenkomst of tot de regeling toetreedt, of

b)

zij het aandeel van de tonnage van hun vloot dat onder de vlag van een lidstaat van de Unie of van een staat die partij is bij de EER-overeenkomst voer op het moment dat zij tot de regeling toetraden, handhaven of vergroten.

In ieder geval moet tegen het derde exploitatiejaar ten minste 60 % van de tonnagebelastingvloot van de organisatie onder EER-vlag varen.

In verband met de eerste opname van een scheepvaartorganisatie in het Maltese tonnagebelastingstelsel kan de genoemde toepasselijke drempel echter tot vijfentwintig procent (25 %) worden verlaagd. Malta zal voor zowel bestaande als nieuwe begunstigden blijven controleren of het aandeel van hun onder EER-vlag varende vloot gemiddeld niet is gedaald over een periode van drie jaar.

11.

Malta verbindt zich ertoe dat inkomsten uit vaartuigen die niet onder EER-vlag varen slechts in aanmerking zullen komen als de bovengenoemde criteria inzake vlagkeuze (zie verbintenis 10) zijn vervuld en deze alleen van toepassing zijn op vloten die commercieel en strategisch volledig vanuit de EER worden beheerd. Schepen die niet commercieel en strategisch vanuit de EER worden beheerd, zullen alleen onder de tonnagebelastingregeling worden aanvaard indien zij onder EER-vlag varen (met uitzondering van vaartuigen die in rompbevrachting zijn gegeven onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met de in verbintenis 4 vermelde beperkingen).

12.

Malta verbindt zich ertoe een formele bepaling in te voeren betreffende de controle op het steunplafond dat in deel 11 van de richtsnoeren zeevervoer is vastgesteld.

13.

Malta verbindt zich ertoe dat de wetgeving zal worden gewijzigd om een duidelijk onderscheid te maken tussen:

a)

heffingen die vaartuigen bij registratie moeten betalen en jaarlijkse belastingen op niet in aanmerking komende schepen die onder Maltese vlag varen, en

b)

tonnagebelasting, die alleen voor in aanmerking komende schepen verschuldigd is.

14.

Malta verbindt zich ertoe interne richtsnoeren te publiceren waaruit duidelijk zal blijken dat een aantal activiteiten die mogelijk concurreren met ondernemingen aan land niet in aanmerking komen, met name:

a)

scheepsbouw;

b)

de verkoop aan boord van goederen of diensten die gewoonlijk niet aan passagiers worden aangeboden, zoals auto's, huishoudelijke apparaten of vee, en

c)

de exploitatie van een haven, vakanties aan boord van een schip waarbij het schip aangemeerd blijft en er geen zeevervoerselement is.

15.

Malta verbindt zich ertoe de begunstigden van tonnagebelasting te verplichten om jaarlijks een nalevingsverklaring in te dienen voor alle controleerbare parameters, zoals het type vaartuig, de activiteiten die ermee zijn verricht, de nettotonnage, het aantal dagen dat het vaartuig in gebruik was, de vlag waaronder het vaartuig vaart, de typen exploitatie en de naleving van het steunplafond.

16.

Malta verbindt zich ertoe om de huidige sectorspecifieke vrijstelling van belasting op meerwaarden op aandelen in scheepvaartmaatschappijen voor Maltese ingezetenen af te schaffen, zoals uiteengezet in artikel 84Z, lid 1, onder C, van de Merchant Shipping Act.

17.

Malta verbindt zich ertoe om de in artikel 5 van de Merchant Shipping Taxation Regulations opgenomen vrijstelling van heffingen en kosten die krachtens de Duty on Documents and Transfers Act verschuldigd zijn, te schrappen.

18.

Malta verbindt zich ertoe om de wetgeving te wijzigen teneinde te verduidelijken dat een schip van minder dan 1 000 nettoton alleen voor tonnagebelasting in aanmerking kan komen als het scheepvaartactiviteiten verricht en als het, mocht zijn tonnage meer 1 000 nettoton bedragen, in aanmerking zou komen voor een dergelijke behandeling op grond van artikel 85, lid 1, van de Merchant Shipping Act, en om de bevoegdheid uit te oefenen in die gevallen waarin de aanvragers aan de criteria voldoen. Malta zal artikel 85A, lid 1, van de Merchant Shipping Act als volgt herformuleren: "De minister zal met instemming van de minister die bevoegd is voor financiën en onder de voorwaarden die in overeenstemming met deze verordeningen passend worden geacht, een schip van gelijk welke nettotonnage dat voor scheepvaartactiviteiten wordt ingezet een tonnagebelastingschip verklaren".

19.

Malta verbindt zich ertoe richtsnoeren uit te vaardigen waarin wordt verduidelijkt dat de in de Eerste bijlage bij de Merchant Shipping Act opgenomen ministeriële discretionaire bevoegdheid om een schip of een klasse van schepen vrij te stellen van de betaling van heffingen alleen zal worden uitgeoefend in het geval van filantropische en humanitaire operaties waarbij geen goederen of diensten op een markt worden aangeboden.

20.

Malta verbindt zich ertoe een gescheiden boekhouding te voeren wanneer een onderneming niet uitsluitend scheepvaartactiviteiten verricht.

21.

Malta verbindt zich ertoe het voordeel van tonnagebelasting te beperken tot organisaties die risico's en verantwoordelijkheden op zich hebben genomen in verband met de exploitatie van een tonnagebelastingregeling of met de verrichting van scheepvaartactiviteiten, en zal in de wetgeving een specifieke definitie opnemen die in overeenstemming is met de definitie in de richtsnoeren zeevervoer.

22.

Malta verbindt zich ertoe om uit artikel 85 van de Merchant Shipping Act de zinsnede "of zoals anderszins kan worden voorgeschreven" te schrappen.

23.

Malta verbindt zich ertoe dat de nieuwe regels die de maatregelen van dit besluit verenigbaar zullen maken met de interne markt, binnen drie maanden na de datum van dit besluit in werking zullen treden.

24.

Malta verbindt zich ertoe de tonnagebelastingregeling en de andere maatregelen waarop dit besluit betrekking heeft, verder te beheren op een wijze die niet leidt tot betaling van onverenigbare steun die vervolgens van de begunstigden zou moeten worden teruggevorderd.

25.

Malta verbindt zich ertoe de tonnagebelastingregeling opnieuw aan te melden binnen tien jaar na de datum van het definitieve besluit van de Commissie in de onderhavige zaak.

(1)  Hieronder valt ook het op rompbevrachtingsbasis verhuren van schepen (vooral jachten) aan natuurlijke personen.

(2)  De huidige belastingverordeningen bevatten al precieze regels voor nieuwkomers (in overeenstemming met de regels die in de scheepsmanagementrichtsnoeren zijn vastgelegd).

(3)  Inclusief de gecharterde vloot (met bemanning of op basis van rompbevrachting), maar exclusief in rompbevrachting gegeven vaartuigen.


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/59


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1117 VAN DE COMMISSIE

van 24 juni 2019

tot wijziging van de Beschikkingen 2007/305/EG, 2007/306/EG en 2007/307/EG wat een wijziging van de adressaat van de beschikkingen betreft

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4523)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (1), en met name artikel 8, lid 6, en artikel 20, lid 6,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Beschikkingen 2007/305/EG (2), 2007/306/EG (3) en 2007/307/EG (4) van de Commissie stellen regels vast voor het uit de handel nemen van hybride Ms1xRf1 (ACS-BNØØ4-7xACS-BNØØ1-4)-koolzaad, hybride Ms1xRf2 (ACS-BNØØ4-7xACS-BNØØ2-5)-koolzaad respectievelijk Topas 19/2 (ACS-BNØØ7-1)-koolzaad en daarvan afgeleide producten, en zijn gericht tot Bayer CropScience AG, dat is gevestigd in Duitsland.

(2)

Bij brief van 1 augustus 2018 heeft Bayer CropScience AG, gevestigd in Duitsland, verzocht dat de Commissie haar rechten en verplichtingen met betrekking tot al haar vergunningen en lopende aanvragen voor genetisch gemodificeerde producten overdraagt aan BASF Agricultural Solutions Seed US LLC, gevestigd in de Verenigde Staten. Bij brief van 19 oktober 2018 heeft BASF Agricultural Solutions US LLC haar instemming met deze overdracht bevestigd en BASF SE, gevestigd in Duitsland, gemachtigd op te treden als haar vertegenwoordiger in de Unie.

(3)

De uitvoering van de gevraagde wijziging vereist wijziging van de Beschikkingen 2007/305/EG, 2007/306/EG en 2007/307/EG wat de adressaat van die beschikkingen betreft.

(4)

De voorgestelde wijzigingen van de vergunningshandelingen zijn louter administratief en maken geen nieuwe beoordeling van de betrokken producten noodzakelijk.

(5)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In Beschikking 2007/305/EG wordt artikel 4 als volgt gewijzigd:

 

"Bayer CropScience AG, Alfred-Nobel-Str. 50, D-40789 Monheim am Rhein" wordt vervangen door: "BASF SE, Carl-Bosch-Str. 38, 67063 Ludwigshafen, Duitsland".

Artikel 2

In Beschikking 2007/306/EG wordt artikel 4 als volgt gewijzigd:

 

"Bayer CropScience AG, Alfred-Nobel-Str. 50, D-40789 Monheim am Rhein" wordt vervangen door: "BASF SE, Carl-Bosch-Str. 38, 67063 Ludwigshafen, Duitsland".

Artikel 3

In Beschikking 2007/307/EG wordt artikel 3 als volgt gewijzigd:

 

"Bayer CropScience AG, Alfred-Nobel-Str. 50, D-40789 Monheim am Rhein" wordt vervangen door: "BASF SE, Carl-Bosch-Str. 38, 67063 Ludwigshafen, Duitsland".

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot BASF SE, Carl-Bosch-Str. 38, 67063 Ludwigshafen, Duitsland.

Gedaan te Brussel, 24 juni 2019.

Voor de Commissie

Vytenis ANDRIUKAITIS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(2)  Beschikking 2007/305/EG van de Commissie van 25 april 2007 betreffende het uit de handel nemen van hybride Ms1xRf1 (ACS-BNØØ4-7xACS-BNØØ1-4) koolzaad en daarvan afgeleide producten (PB L 117 van 5.5.2007, blz. 17).

(3)  Beschikking 2007/306/EG van de Commissie van 25 april 2007 betreffende het uit de handel nemen van hybride Ms1xRf2 (ACS-BNØØ4-7xACS-BNØØ2-5) koolzaad en daarvan afgeleide producten (PB L 117 van 5.5.2007, blz. 20).

(4)  Beschikking 2007/307/EG van de Commissie van 25 april 2007 betreffende het uit de handel nemen van Topas 19/2 (ACS-BNØØ7-1) koolzaad en daarvan afgeleide producten (PB L 117 van 5.5.2007, blz. 23).


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/61


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1118 VAN DE COMMISSIE

van 27 juni 2019

betreffende het grensoverschrijdende Seine-Scheldeproject op de kernnetwerkcorridor Noordzee-Middellandse Zee en de Atlantische kernnetwerkcorridor

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4561)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (1) en met name artikel 47, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De transitie naar koolstofarm vervoer, met name door de randvoorwaarden te scheppen voor een ambitieuze modal shift van goederenvervoer over lange afstand naar energie-efficiënte vervoerswijzen, is een beleidsprioriteit voor de Europese Unie. De overeenkomst van Parijs heeft de ambities van de Unie op het gebied van de bestrijding van de klimaatverandering bevestigd en versterkt.

(2)

Het goederenvervoer via de binnenvaart bevorderen is in die context een duidelijke prioriteit van het vervoersbeleid van de EU en vormt reeds jaren een speerpunt van het TEN-T-beleid.

(3)

Door de voltooiing van het Seine-Scheldenetwerk wordt het Seinebekken via een aaneengesloten netwerk van waterwegen voor schepen met een groot laadvermogen verbonden met het Scheldebekken in Noord-Frankrijk, België en Nederland, en verder met andere belangrijke Europese rivierbekkens zoals de Rijn en de Maas. Hierdoor ontstaat een doorlopend, efficiënt en consistent netwerk van vaarwegen voor schepen met een groot laadvermogen, dat de talrijke zee- en binnenhavens van de ruimere Europese grensoverschrijdende regio met elkaar verbindt.

(4)

Door Frankrijk, België, Nederland, en verderop Duitsland, met elkaar te verbinden, heeft het Seine-Scheldenetwerk een duidelijke grensoverschrijdende dimensie.

(5)

Het Seine-Scheldeproject is vooraf aangewezen als deel van de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee en het deel Le Havre - Parijs is aangewezen als onderdeel van de Atlantische kernnetwerkcorridor. In de verklaring van Tallinn van 17 oktober 2013 betreffende de verwezenlijking van de TEN-T-kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee, ondertekend door de Belgische, Nederlandse en Franse ministers van vervoer en door de EU-commissaris voor vervoer, hebben de betrokken partijen hun wil om deze corridor te realiseren benadrukt. In het werkplan voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee wordt bovendien benadrukt dat het Seine-Scheldeproject moet worden afgewerkt en de basis moet vormen voor een volledig functionerende multimodale vervoerscorridor.

(6)

Een van de belangrijkste doelstellingen van het project is ervoor te zorgen dat de belangrijkste Seine-Schelderoutes minstens geschikt zijn voor schepen van CEMT-klasse Va en een goede bevaarbaarheid waarborgen.

(7)

Alle onderdelen van het Seine-Scheldeproject zijn essentieel voor de voltooiing van deze corridor. De belangrijkste missing link is het kanaal Seine - Noord-Europa, dat een onmisbare schakel vormt voor de verwezenlijking van het Seine-Scheldenetwerk.

(8)

Het Seine-Scheldeproject is een complex grensoverschrijdend project, waarbij België (het Vlaamse en Waalse gewest) en Frankrijk zijn betrokken en waarbij met zo weinig mogelijk hinder voor de scheepvaart enerzijds nieuwe infrastructuur wordt aangelegd en anderzijds bestaande infrastructuur wordt aangepast. Voldoende coördinatie is dan ook een belangrijke uitdaging. Om het project op een gecoördineerde manier en tijdig te kunnen uitvoeren, moeten de beschrijving van de nodige acties en het tijdschema voor de uitvoering daarvan bij besluit worden vastgesteld. Dit zou bijdragen tot de verwezenlijking van de grensoverschrijdende doelstellingen van het werkplan voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee, en tot de voltooiing van het Seine-Scheldeproject binnen de kortst mogelijke termijn, uiterlijk in 2030.

(9)

Een duidelijke lijst van de acties die nodig zijn voor de afwerking van het Seine-Scheldeproject en de termijnen waarbinnen die moeten worden uitgevoerd is ook belangrijk om de beschikbaarheid van Europese, nationale en regionale en private financiering te plannen en te optimaliseren. Medefinanciering door de EU heeft een hefboomeffect op de nationale en regionale besluitvorming voor de uitvoering van die acties.

(10)

België (Vlaanderen en Wallonië) en Frankrijk hebben reeds aanzienlijke werkzaamheden uitgevoerd (studies en infrastructuurwerken) die bijdragen tot de realisatie van het Seine-Scheldeproject. De meeste daarvan werden in het kader van verschillende programma's medegefinancierd door de Europese Unie. De activiteiten worden momenteel uitgevoerd in het kader van een subsidieovereenkomst van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (2014-EU-TM-0373-M, Seine-Schelde 2020), op grond waarvan de EU 50 % van de subsidiabele kosten financiert.

(11)

Voor de grensoverschrijdende dimensie van het project moeten specifieke governancestructuren worden opgezet. België (Vlaanderen en Wallonië) en Frankrijk werken sinds jaren nauw samen, met name in het kader van de Intergouvernementele Commissie voor de voorbereiding van de uitvoering van het Seine-Scheldeproject, die in september 2009 is opgericht. Die commissie krijgt operationele steun van het Europees Economisch Samenwerkingsverband Seine-Schelde (EESV Seine-Schelde), waarvan les Voies Navigables de France (VNF), la Société du Canal Seine-Nord Europe (SCSNE), le Service Public de Wallonie (SPW) en de Vlaamse Waterweg NV deel uitmaken. De Société du Canal Seine-Nord Europe is opgericht in mei 2017 en is belast met de aanleg van het Kanaal Seine-Nord. Deze bijzondere entiteiten vormen een geïntegreerde managementstructuur en superviseren en coördineren de voltooiing van het Seine-Scheldeproject. De Europees coördinator voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee en een vertegenwoordiger van de Commissie zouden regelmatig als waarnemer moeten deelnemen aan de vergaderingen van de Intergouvernementele Commissie en het EESV Seine-Schelde. Bovendien moeten de Europese coördinator en een vertegenwoordiger van de Commissie als waarnemers deelnemen aan de vergaderingen van de raad van toezicht (conseil de surveillance) van de SCSNE. Frankrijk kan desgevallend nog andere regelingen treffen om de Commissie op een adequate manier bij de werkzaamheden van de raad van toezicht te betrekken.

(12)

Om toe te kunnen zien op de voortgang bij de uitvoering, moeten de lidstaten regelmatig aan de Commissie verslag uitbrengen over de voortgang van het project op hun grondgebied en haar in kennis stellen van eventuele vertragingen.

(13)

Het bij dit besluit vastgestelde uitvoeringstijdschema mag geen afbreuk doen aan de naleving van de eisen die zijn vastgelegd in de internationale wetgeving en het EU-recht, inclusief de bepalingen ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. Dit tijdschema moet het mogelijk maken de beschikbaarheid van financiering te plannen en volledig te optimaliseren, zonder daarbij evenwel vooruit te lopen op de financiële verplichtingen van een lidstaat of van de Unie. Het mag in geen geval afbreuk doen aan de strenge normen van de Unie inzake milieubescherming en inspraak van de bevolking.

(14)

Onverminderd artikel 47, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1315/2013 moet in dit besluit een herzieningsclausule worden opgenomen.

(15)

België en Frankrijk hebben hun goedkeuring gehecht aan de in dit besluit vervatte maatregelen.

(16)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 52 van Verordening (EU) nr. 1315/2013 bedoelde comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Dit besluit voorziet in een beschrijving van de acties en het tijdschema voor de uitvoering van het grensoverschrijdende project Seine-Schelde, alsmede in bepalingen inzake governance.

Artikel 2

Acties en tijdsschema

België en Frankrijk waarborgen de tijdige uitvoering van de volgende acties:

a)

Seine-Amont, van Nogent-sur-Seine tot Parijs: verbeteren van de bevaarbaarheid, tegen december 2030;

verbetering van de bevaarbaarheid, met inbegrip van de vernieuwing van de waterkeringen (Beaulieu, Livon, Vives-Eaux), tegen december 2027, en renovatie van de secundaire sluizen (Coudray, Vives-Eaux, La Cave, Champagne), tegen december 2023;

bediening op afstand van de sluizen en waterkeringen, tegen december 2024;

verbetering van de navigatievoorzieningen en dienstverlening aan de gebruikers, tegen december 2027;

b)

Seine-Aval, van Suresnes tot Le Havre: opwaardering en verbetering van de bevaarbaarheid, tegen december 2027;

verlenging en renovatie van de sluizen (zoals Méricourt en Bougival), tegen december 2026;

modernisering van de waterkeringen (Port-Mort, Poses, Méricourt, Bougival, Suresnes, Andrésy), tegen december 2027, met inbegrip van de versterking van de dijk in Croisy-sur-Seine tegen december 2022;

bediening op afstand van de sluizen en waterkeringen, tegen december 2024;

verbetering van de navigatievoorzieningen en dienstverlening aan de gebruikers, tegen december 2027;

bouw van een voetgangersbrug in Poses-Amfreville, tegen december 2022, en de aanleg van vispassages tegen december 2030;

c)

Oise, Conflans-Sainte-Honorine - Compiègne: opwaardering tot CEMT-klasse Vb en verbetering van de bevaarbaarheid, tegen december 2028;

opwaardering van de Oise tot CEMT-klasse Vb (MAGEO: oeverherstel en brugpijlers tussen Creil en Compiègne, uitbaggeren, bouw van een aanlegsteiger in Venette), tegen juni 2027;

vervanging van de brug in Mours, uiterlijk in december 2025;

bediening op afstand van de sluizen en waterkeringen, tegen december 2028;

d)

kanaal Seine-Nord Europe, van Compiègne tot Aubencheul-au-Bac: bouw en inbedrijfstelling, voor CEMT-klasse Vb en voor schepen met drie lagen containers, tegen december 2028;

1)

sector 1 Compiègne - Passel, met inbegrip van de bouw van de sluis van Montmacq:

bouwvergunning tegen september 2020;

geïntegreerde milieuvergunning tegen september 2020;

aanvang van de belangrijkste werkzaamheden tegen oktober 2020;

voltooiing van de belangrijkste werkzaamheden tegen oktober 2026;

inbedrijfsstelling tegen juni 2027;

2)

sector 2 Passel - Allaines (49 km) doorkruist 33 gemeenten, sector 3 Allaines - Etricourt-Manancourt (11 km) doorkruist 3 gemeenten en sector 4 Etricourt-Manancourt - Aubencheul-au-Bac (30 km) doorkruist 11 gemeenten, met inbegrip van de bouw van sluizen in Noyon, Campagne, Allaines, Marquion-Bourlon, Oisy-Le-Verger en Moislains (kruising met het Canal du Nord), het bufferbekken van Louette en de kanaalbrug van 1,33 km over de vallei van de Somme:

bouwvergunning tegen december 2022;

geïntegreerde milieuvergunning tegen oktober 2022;

aanvang van de belangrijkste werkzaamheden tegen december 2023;

voltooiing van de belangrijkste werkzaamheden tegen juni 2028;

inbedrijfsstelling tegen december 2028;

e)

As Duinkerke - Schelde, met inbegrip van het kanaal Duinkerke - Schelde van Valenciennes naar de Schelde en de Waalse waterwegen, en de Deûle richting Gent: opwaardering tot CEMT-klasse Va (in beide richtingen) en klasse Vb (in één richting) en verbetering van de bevaarbaarheid, tegen december 2027

1)

op alle kanaalvakken:

studies over de verhoging van de capaciteit van de sluizen (door een verdubbeling en/of verlenging), tegen december 2023;

bediening op afstand van de sluizen, tegen december 2025;

waarborgen van de bevaarbaarheid voor schepen van CEMT-klasse V, tegen december 2027;

2)

deel Arleux - Anzin: modernisering en renovatie van de sluis van Denain, tegen december 2022;

3)

deel Arleux - Halluin:

opwaardering van de Deûle tot CEMT-klasse Va (in beide richtingen) en klasse Vb (in één richting), tegen december 2022;

modernisering en renovatie van de sluizen (met inbegrip van Don en Grand-Carré), tegen december 2020, en verlenging van de sluis in Quesnoy-sur-Deûle, tegen december 2026;

4)

deel Bauvin - Duinkerke:

versteviging van de oevers van het kanaal Aire - Neufossé (fasen 1 en 2), tegen december 2026, en versteviging van de oevers en herstel van de waterlijn op het kanaalpand van Fontinettes, tegen december 2023;

modernisering en renovatie van de sluis van Denain, tegen december 2019;

f)

kanaal Condé - Pommerœul: heropening voor CEMT-klasse Va, tegen december 2022

g)

Waalse as, Pommerœul - Namen: opwaardering tot CEMT-klasse Va, tegen december 2028

1)

Pommerœul - Seneffe: opwaardering tot CEMT-klasse Va, met inbegrip van de aanpassing van het kanaal Nimy-Blaton-Péronnes en de verdubbeling van de sluis van Obourg: afronding van de studies tegen december 2022, voltooiing van de werkzaamheden tegen december 2027;

2)

Seneffe - Charleroi: opwaardering tot CEMT-klasse Va en verdubbeling van de sluizen (Marchienne, Gosselies en Viesville): voorbereidende werkzaamheden tegen december 2022 en voltooiing tegen december 2027;

3)

Charleroi - Namen:

aanvang van de sluis van Auvelais tegen december 2022;

betere kruisingsmogelijkheden voor de scheepvaart: studies afgerond tegen december 2022 en werkzaamheden klaar tegen 2028;

h)

Bovenschelde:

1)

in Wallonië (België):

opwaardering tot CEMT-klasse Va, met inbegrip van de ombouw van de doortocht door Doornik tot een éénrichtingskanaal voor gabarit Va en aanpassing van de "Pont des Trous" en "Pont-à-Pont" tegen december 2022;

capaciteitsuitbreiding en beveiliging van de sluiscomplexen door de aanpassing van de sluizen van Hérinnes en Kain: afronding van de studies tegen december 2023 en van de werkzaamheden tegen december 2030;

2)

in Vlaanderen (België): afronding van de studies voor een opwaardering van de sluizen tot CEMT-klasse Vb tegen december 2022, en opstelling van een technisch en financieel uitvoeringsplan tegen december 2023;

i)

Leie: opwaardering tot CEMT-klasse Vb (in één richting) en Va (in beide richtingen), zodat tegen december 2027 drie lagen containers kunnen worden vervoerd, met inbegrip van:

1)

in Vlaanderen (België), tussen Gent en Wervik:

alle sluizen aanpassen voor CEMT-klasse Vb, met inbegrip van de sluizen in Sint-Baafs-Vijve en Harelbeke, tegen december 2021;

opwaardering tot CEMT-klasse Vb, met inbegrip van het verhogen van de bruggen voor de doorvaart van schepen met 3 lagen containers, uiterlijk tegen december 2022 op het afleidingskanaal van de Leie, en uiterlijk in december 2027 op de overige delen;

2)

in Wallonië (België), op het grondgebied van de gemeente Komen: opwaardering tot CEMT-klasse Vb, met inbegrip van de doortocht door Komen, tegen december 2027, en maatregelen voor een veiligere scheepvaart, in het bijzonder door de vervanging van de waterkering in Komen tegen december 2030;

3)

in Frankrijk: tussen Deûlémont en Comines: opwaardering tot CEMT-klasse Vb, tegen december 2024

j)

Aansluitend netwerk in Vlaanderen:

1)

studies betreffende de opwaardering van de Vlaamse waterwegen die rechtstreeks aansluiten op de Seine-Scheldeverbinding, uiterlijk tegen december 2022:

opwaardering van de verbindingen naar de zeehavens van Zeebrugge (kanaal Gent-Brugge) en Antwerpen (Boven-Zeeschelde) tot CEMT-klasse Va met het oog op het vervoer van drie lagen containers;

opwaardering van de kanalen Roeselare - Leie en Bossuit - Kortrijk tot CEMT-klasse Va;

2)

opstellen van een technisch en financieel uitvoeringsplan, met inbegrip van een gedetailleerde prioriteitsbeoordeling, voor de noodzakelijke aanpassingen van de bovenstaande secties: tegen december 2023;

k)

Seneffe-Antwerpen, traject in Vlaanderen en Wallonië: uitvoering van studies voor een volledige opwaardering naar CEMT-klasse IV, tegen december 2022, en opstellen van een technisch en financieel uitvoeringsplan voor de nodige aanpassingen, tegen december 2023;

l)

Algemene acties:

1)

tegen december 2022 opstellen van een door de verschillende partijen gecoördineerd beleidskader om de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen langs het hele Seine-Scheldenetwerk te bevorderen, overeenkomstig de nationale beleidskaders die België en Frankrijk hebben ingediend op grond van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad (2), met het oog op een stapsgewijze uitrol tegen december 2030;

2)

uitrol van geïntegreerde en efficiënte diensten voor grensoverschrijdend verkeers- en vervoersbeheer op het volledige Seine-Scheldenetwerk, met inbegrip van de volledige uitrol van RIS overeenkomstig Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad (3), tegen december 2028;

3)

ontwikkeling van multimodale logistieke platforms op het Seine-Scheldenetwerk, tegen december 2028.

Artikel 3

Governance

1.   De Europees coördinator voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee en een vertegenwoordiger van de Europese Commissie worden uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van toezicht (conseil de surveillance) van de Société du canal Seine-Nord Europe.

2.   De voortgang van de in artikel 2 bedoelde acties wordt regelmatig besproken in het kader van de Intergouvernementele Commissie voor de voorbereiding van de uitvoering van het Seine-Scheldeproject, alsmede in het kader van het EESV Seine-Schelde. De Europees coördinator voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee en een vertegenwoordiger van de Commissie worden uitgenodigd om ten minste tweemaal per jaar als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de Intergouvernementele Commissie en ten minste driemaal per jaar aan de vergaderingen van het EESV Seine-Schelde.

Artikel 4

Verslaglegging

België en Frankrijk rapporteren minstens eenmaal per jaar aan de Commissie en de Europees coördinator voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee over de uitvoering van de in artikel 2 bedoelde acties en stellen hen in kennis van alle eventuele vertragingen, de oorzaken daarvan en de corrigerende maatregelen die zij hebben genomen. De lidstaten kunnen daartoe gebruikmaken van de inhoud van de jaarlijkse statusverslagen die moeten worden ingediend in het kader van de subsidieovereenkomsten van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen.

Artikel 5

Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2023 evalueert de Commissie, op verzoek van België en Frankrijk of op eigen initiatief, de acties en het tijdschema als bedoeld in artikel 2, met de hulp van de Europees coördinator voor de kernnetwerkcorridor Noordzee - Middellandse Zee.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België en de Franse Republiek.

Gedaan te Brussel, 27 juni 2019.

Voor de Commissie

Violeta BULC

Lid van de Commissie


(1)  PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2005/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de binnenwateren in de Gemeenschap (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 152).


1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/67


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/1119 VAN DE COMMISSIE

van 28 juni 2019

betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (1), en met name artikel 12, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 6 september 2018 hebben de fabrikanten Toyota Motor Europe NV/SA, Opel Automobile GmbH — PSA, FCA Italy S.p.A., Automobiles Citroën, Automobiles Peugeot, PSA Automobiles SA, Audi AG, Ford Werke GmbH, Jaguar Land Rover, Hyundai Motor Europe Technical Center GmbH, Škoda Auto a.s., BMW AG, Renault SA, Honda Motor Europe Ltd, Volkswagen AG en Volkswagen AG Nutzfahrzeuge (hierna "de aanvragers" genoemd) een gezamenlijke aanvraag ingediend voor de goedkeuring van efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden ("efficiënte ledverlichting") voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen als innoverende technologie. De aanvraag is beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie (2).

(2)

Efficiënte ledverlichting is een verlichtingsmodule die is uitgerust met lichtbronnen met lichtdioden, waarvan het energieverbruik lager is dan die van conventionele halogeenverlichting.

(3)

De aanvraag is beoordeeld overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 en de Technical Guidelines for the preparation of applications for the approval of innovative technologies pursuant to Regulation (EC) No 443/2009 ("de technische richtsnoeren", versie van juli 2018).

(4)

De aanvraag betreft de CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van efficiënte ledverlichting zoals beoordeeld aan de hand van de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen (WLTP) die is vastgesteld in Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie (3).

(5)

Efficiënte ledverlichting is bij de Uitvoeringsbesluiten 2014/128/EU (4), (EU) 2015/206 (5), (EU) 2016/160 (6), (EU) 2016/587 (7) en (EU) 2016/1721 (8) van de Commissie reeds goedgekeurd als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies door verwijzing naar de bij Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (9) vastgestelde nieuwe Europese rijcyclus (NEDC). Op basis van de ervaring die met deze besluiten is opgedaan, en rekening houdend met de huidige toepassing ervan, is bevredigend en overtuigend aangetoond dat efficiënte ledverlichting, waaronder een of meer geschikte combinaties van efficiënte ledlichten, zoals de dimlichtkoplamp, de grootlichtkoplamp, de breedtelichten, de mistvoorlichten, de mistachterlichten, de richtingaanwijzers aan de voorzijde, de richtingaanwijzers aan de achterzijde, kentekenplaatverlichting en achteruitrijlichten, voldoet aan de in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009 en in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 vermelde criteria.

(6)

De CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van efficiënte ledverlichting kunnen gedeeltelijk met de WLTP-test worden aangetoond. De aanvragers hebben echter een testmethode verstrekt die reproduceerbare, verifieerbare en vergelijkbare resultaten oplevert en waarmee kan worden aangetoond dat de gerealiseerde besparingen, rekening houdend met de gedeeltelijke dekking, ten minste 0,5 g CO2/km bedragen.

(7)

Om de continuïteit te waarborgen, met name wat de overgang van de NEDC- op de WLTP-CO2-emissietest betreft, is het passend halogeenverlichting als basistechnologie te handhaven, in overeenstemming met de Uitvoeringsbesluiten 2014/128/EU, (EU) 2015/206, (EU) 2016/160, (EU) 2016/587 en (EU) 2016/1721.

(8)

Fabrikanten moeten bij een typegoedkeuringsinstantie een aanvraag kunnen indienen voor de certificering van CO2-besparingen als gevolg van het gebruik van efficiënte ledverlichting in voertuigen met een verbrandingsmotor en in niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen. De fabrikant moet ervoor zorgen dat de aanvraag voor certificering vergezeld gaat van een verificatierapport van een onafhankelijke verificatie-instantie met een bevestiging van het niveau van de te certificeren CO2-besparingen en van het feit dat aan alle relevante voorwaarden is voldaan.

(9)

Indien de typegoedkeuringsinstantie oordeelt dat de ledverlichting niet voldoet aan de voorwaarden voor certificering, moet de aanvraag voor certificering van de besparingen worden afgewezen.

(10)

Teneinde een bredere verspreiding van efficiënte ledverlichting in nieuwe voertuigen te vergemakkelijken, moet de fabrikant ook de mogelijkheid krijgen door middel van een enkele certificeringsaanvraag certificering van de CO2-besparingen die het gevolg zijn van het gebruik van verschillende efficiënte ledverlichtingen aan te vragen. Het is echter passend te waarborgen dat, wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, een mechanisme wordt toegepast waarmee alleen de inzet van de efficiëntste ledverlichting wordt gestimuleerd.

(11)

De CO2-besparingen die op grond van dit besluit worden gecertificeerd, moeten in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van fabrikanten met ingang van het kalenderjaar 2021.

(12)

Om de algemene eco-innovatiecode vast te stellen die overeenkomstig de bijlagen I, VIII en IX bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (10) in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumenten moet worden vermeld, moet voor de innoverende technologie voor efficiënte ledverlichting voor voertuigen met verbrandingsmotor en voor niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen de individuele code worden bepaald,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Goedkeuring

De technologie die in efficiënte verlichting met lichtdioden (ledverlichting) wordt gebruikt, wordt goedgekeurd als innoverende technologie in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 443/2009, wanneer die innoverende technologie wordt gebruikt voor buitenverlichting in personenauto's met een verbrandingsmotor en niet-extern oplaadbare hybride elektrische personenauto's.

Artikel 2

Definitie

Voor de toepassing van dit besluit wordt onder "efficiënte ledverlichting" verstaan een technologie bestaande uit een verlichtingsmodule die is uitgerust met lichtbronnen met lichtdioden (leds) die worden gebruikt voor de buitenverlichting van een voertuig en die een lager energieverbruik heeft dan conventionele halogeenverlichting.

Artikel 3

Aanvraag voor certificering van CO2-besparingen

1.   Een fabrikant kan een aanvraag indienen voor de certificering van CO2-besparingen van een of meer efficiënte buitenverlichtingen met leds indien deze worden gebruikt voor de externe verlichting van voertuigen met verbrandingsmotor van categorie M1 en niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen van categorie M1. De efficiënte ledverlichting moet één of een combinatie van de volgende ledlichten bevatten:

a)

dimlichtkoplamp (inclusief adaptief koplampsysteem);

b)

grootlichtkoplamp;

c)

breedtelicht;

d)

mistvoorlicht;

e)

mistachterlicht;

f)

richtingaanwijzer aan de voorzijde;

g)

richtingaanwijzer aan de achterzijde;

h)

kentekenplaatverlichting;

i)

achteruitrijlicht;

j)

hoeklicht;

k)

statische bochtverlichting.

Het ledlicht, of de combinatie van ledlichten die de efficiënte ledverlichting vormen, moet ten minste de in artikel 9, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 gespecificeerde CO2-reductie opleveren, zoals aangetoond met de in de bijlage bij dit besluit beschreven testmethode.

2.   Een aanvraag voor de certificering van de besparingen als gevolg van het gebruik van één of een combinatie van efficiënte ledverlichting(en) gaat vergezeld van een onafhankelijk verificatierapport waarin wordt bevestigd dat aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.

3.   De typegoedkeuringsinstantie wijst de certificeringsaanvraag af indien zij vaststelt dat niet aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan.

Artikel 4

Certificering van CO2-besparingen

1.   De CO2-emissiereductie als gevolg van het gebruik van een efficiënte ledverlichting als bedoeld in artikel 3, lid 1, wordt bepaald volgens de in de bijlage beschreven methode.

2.   Wanneer een fabrikant met betrekking tot één voertuigversie certificering aanvraagt van de CO2-besparingen van meer dan één efficiënte ledverlichting als bedoeld in artikel 3, lid 1, bepaalt de typegoedkeuringsinstantie welke geteste efficiënte ledverlichting de geringste CO2-besparingen oplevert, en vermeldt zij de laagste waarde in de desbetreffende typegoedkeuringsdocumentatie. Die waarde wordt overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 in het certificaat van overeenstemming vermeld.

3.   De typegoedkeuringsinstantie registreert het verificatierapport en de testresultaten op basis waarvan de besparingen zijn vastgesteld, en stelt die informatie op verzoek ter beschikking van de Commissie.

Artikel 5

Eco-innovatiecode

De eco-innovatiecode 28 wordt vermeld in de typegoedkeuringsdocumentatie wanneer overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 naar dit besluit wordt verwezen.

De CO2-besparingen die onder verwijzing naar die eco-innovatiecode worden geregistreerd, kunnen in aanmerking worden genomen voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant met ingang van het kalenderjaar 2021.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 28 juni 2019.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 140 van 5.6.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 van de Commissie van 25 juli 2011 tot vaststelling van een procedure voor de goedkeuring en certificering van innoverende technologieën ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 19).

(3)  Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsbesluit 2014/128/EU van de Commissie van 10 maart 2014 betreffende de goedkeuring van de "E-Light"-dimlichtmodule met lichtdioden als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 70 van 11.3.2014, blz. 30).

(5)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/206 van de Commissie van 9 februari 2015 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenlichten met lichtdioden als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 33 van 10.2.2015, blz. 52).

(6)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/160 van de Commissie van 5 februari 2016 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting met lichtdioden van Toyota Motor Europe als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 31 van 6.2.2016, blz. 70).

(7)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/587 van de Commissie van 14 april 2016 betreffende de goedkeuring van de in efficiënte buitenverlichting van voertuigen met behulp van lichtdioden toegepaste technologie als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 101 van 16.4.2016, blz. 17).

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/1721 van de Commissie van 26 september 2016 betreffende de goedkeuring van de efficiënte buitenverlichting met lichtdioden van Toyota voor gebruik in niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen van Toyota als innoverende technologie ter beperking van de CO2-emissies van personenauto's uit hoofde van Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 259 van 27.9.2016, blz. 71).

(9)  Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1).


BIJLAGE

Methode om de CO2-besparingen door efficiënte ledverlichting te berekenen onder verwijzing naar de wereldwijd geharmoniseerde testprocedure voor lichte voertuigen

1.   INLEIDING

Om te bepalen welke CO2-emissiereducties kunnen worden toegeschreven aan het gebruik van een voor gebruik in voertuigen met verbrandingsmotor van categorie M1 of niet-extern oplaadbare hybride elektrische voertuigen van categorie M1 bedoelde efficiënte ledverlichting bestaande uit een geschikte combinatie van buitenlichten met leds, moet het volgende worden vastgesteld:

1)

de testomstandigheden;

2)

de testapparatuur;

3)

de procedure voor de bepaling van de energiebesparingen;

4)

de procedure voor de bepaling van de CO2-besparingen;

5)

de procedure voor de bepaling van de onzekerheid van de CO2-besparingen.

2.   SYMBOLEN, PARAMETERS EN EENHEDEN

Latijnse symbolen

AFS

Adaptief koplampsysteem

B

Basis

CO2

Koolstofdioxide

Formula

CO2-besparingen [g CO2/km]

C

Aantal klassen van het adaptieve koplampsysteem

CF

Omrekeningsfactor (l/100 km) → (g CO2/km) [gCO2/l]

EI

Eco-innovatief

HEV

Hybride elektrisch voertuig

Formula

CO2-correctiefactor, Formula, zoals gedefinieerd in subbijlage 8, aanhangsel 2, bij bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151

Formula

Gemiddelde van de T waarden van Formula Formula

m

Aantal efficiënte buitenlichten met leds waaruit het pakket bestaat

MT

Minimumdrempelwaarde [g CO2/km];

n

Aantal metingen van de steekproef

NOVC

Niet-externe oplading

P

Energieverbruik van het voertuiglicht [W]

Formula

Energieverbruik van het overeenkomstige licht i in een basisvoertuig [W]

Formula

Energieverbruik van de overeenkomstige steekproef met grootte n voor elke voertuigklasse [W]

Formula

Energieverbruik voor elke voertuigklasse (gemiddelde van de n metingen) [W]

Formula

Energieverbruik van het AFS-dimlicht [W]

Formula

Gemiddeld energieverbruik van het overeenkomstige eco-innovatieve voertuiglicht [W]

ΔPi

Energiebesparing door elk efficiënt buitenlicht met leds [W]

Formula

Standaardafwijking van de totale CO2-besparingen [g CO2/km]

Formula

Standaardafwijking van Formula Formula

Formula

Standaardafwijking van het gemiddelde van de T waarden van Formula Formula

Formula

Standaardafwijking van het gemiddelde van het energieverbruik voor elke voertuigklasse [W]

Formula

Standaardafwijking van het energieverbruik van het ledlicht in het eco-innovatieve voertuig [W]

Formula

Standaardafwijking van het gemiddelde energieverbruik van het ledlicht in het eco-innovatieve voertuig [W]

Formula

Onzekerheid of standaardafwijking van het gemiddelde energieverbruik van het AFS-dimlicht [W]

T

Aantal metingen dat door de fabrikant wordt verricht voor de extrapolatie van Formula

t

Rijgedeelte van de wereldwijd geharmoniseerde testcyclus voor lichte voertuigen (WLTC) [s], dat 1 800 s bedraagt

UF

Gebruiksfactor van het voertuiglicht [-] zoals gedefinieerd in tabel 6

v

Gemiddelde rijsnelheid van de wereldwijd geharmoniseerde testcyclus voor lichte voertuigen (WLTC) [km/h]

VPe

Verbruik van effectief vermogen [l/kWh]

share c

Tijdspercentage per snelheidsgebied in elke voertuigklasse

Image 1

Gevoeligheid van de berekende CO2-besparingen gerelateerd aan het energieverbruik van het ledlicht

Image 2

Gevoeligheid van de berekende CO2-besparingen gerelateerd aan de CO2-correctiefactor

ηA

Rendement van de alternator [-]

ηDCDC

Rendement van de DC/DC-omvormer [-]

Indices

Index c verwijst naar het nummer van de klasse adaptief koplampsysteem waarvoor in het kader van de steekproef metingen worden verricht

Index i verwijst naar elk voertuiglicht

Index j verwijst naar de meting van de steekproef

Index t verwijst naar elk aantal metingen van T

3.   TESTOMSTANDIGHEDEN

De testomstandigheden moeten voldoen aan de voorschriften van de VN/ECE-Reglementen nr. 4 (1), nr. 6 (2), nr. 7 (3), nr. 19 (4), nr. 23 (5), nr. 38 (6), nr. 48 (7), nr. 100 (8), nr. 112 (9), nr. 119 (10) en nr. 123 (11). Het energieverbruik wordt bepaald overeenkomstig punt 6.1.4 van VN/ECE-Reglement nr. 112 en de punten 3.2.1 en 3.2.2 van bijlage 10 bij dat reglement.

Voor het dimlicht van het adaptief koplampsysteem (AFS) dat valt in ten minste twee van de klassen C, E, V en W zoals vastgesteld in VN/ECE-Reglement nr. 123, geldt dat tenzij met de technische dienst is overeengekomen dat klasse C de representatieve/gemiddelde ledintensiteit voor de toepassing in het voertuig is, de vermogensmetingen worden uitgevoerd bij de ledintensiteit van elke klasse (Pc) zoals vastgesteld in VN/ECE-Reglement nr. 123. Indien klasse C de representatieve/gemiddelde ledintensiteit voor de toepassing in het voertuig is, worden de vermogensmetingen uitgevoerd op dezelfde wijze als voor elk ander buitenlicht met leds dat deel uitmaakt van de combinatie.

Testapparatuur

De volgende apparatuur moet worden gebruikt zoals afgebeeld in onderstaande figuur:

een voedingseenheid (d.w.z. een variabele spanningsbron);

twee digitale multimeters, een voor het meten van de gelijkstroom en een voor het meten van de gelijkspanning. In de figuur is een mogelijke testopstelling afgebeeld, waarbij de gelijkspanningsmeter is geïntegreerd in de voedingseenheid.

Testopstelling

Image 3 Tekst van het beeld

Metingen en bepaling van de energiebesparingen

Voor elk in de combinatie opgenomen efficiënt buitenlicht met leds wordt de stroommeting uitgevoerd zoals afgebeeld in de figuur, bij een spanning van 13,2 V. Ledmodules met een elektronisch lichtbronbedieningsmechanisme moeten volgens de specificaties van de aanvrager worden gemeten.

De fabrikant kan verzoeken om de uitvoering van andere stroommetingen bij andere aanvullende spanningen. In dat geval moet de fabrikant geverifieerde documentatie aan de typegoedkeuringsinstantie verstrekken over de noodzaak deze andere metingen te verrichten. De stroommetingen bij elk van deze extra spanningen moeten ten minste vijf keer achter elkaar worden uitgevoerd. De precieze nominale spanningen en de gemeten stroom moeten met vier decimalen worden geregistreerd.

Het energieverbruik moet worden bepaald door de nominale spanning te vermenigvuldigen met de gemeten stroom. Het gemiddelde van het energieverbruik voor elk efficiënt buitenlicht met leds (Formula) moet worden berekend. Elk van de waarden moet in vier decimalen worden uitgedrukt. Wanneer een stappenmotor of elektronische regelaar wordt gebruikt voor de levering van elektriciteit aan de ledlichten, moet de elektrische belasting van deze component worden uitgesloten van de meting.

Aanvullende metingen voor het dimlicht van het adaptief koplampsysteem (AFS)

Tabel 1

Klassen van AFS-dimlicht

Klasse

Zie punt 1.3 en voetnoot 2 van VN/ECE-Reglement nr. 123

% ledintensiteit

Activeringsmodus (*1)

C

Basisdimlicht (platteland)

100 %

50 km/h < snelheid < 100 km/h

Of wanneer geen modus van een andere dimlichtklasse (V, W, E) is geactiveerd

V

Stad

85 %

Snelheid < 50 km/h

E

Snelweg

110 %

Snelheid > 100 km/h

W

Ongunstige omstandigheden

90 %

Ruitenwisser actief > 2 min

Indien vermogensmetingen bij de ledintensiteit van elke klasse vereist zijn, wordt na de uitvoering van de metingen van elke Pc het vermogen van het AFS-dimlicht (Formula) berekend als een gewogen gemiddelde van het ledvermogen tijdens de WLTC-snelheidsgebieden en aan de hand van formule 1 hieronder.

Formule 1

Formula

waarbij:

 

Formula het energieverbruik voor elke klasse is (gemiddelde van de n metingen)

 

Formula het WLTC-tijdspercentage per snelheidsgebied in elke klasse is (WLTC duurt in totaal 1 800 s):

Tabel 2

Snelheidsgebied

Tijd

WLTC_sharec (%)

< 50 km/h:

1 058 s

0,588 (58,8 %)

50-100 km/h

560 s

0,311 (31,1 %)

> 100 km/u

182 s

0,101 (10,1 %)

Indien het AFS-dimlicht slechts twee klassen heeft die niet alle WLTC-snelheden omvatten (bv. C en V), moet de weging van het klasse C-vermogen ook de WLTC-tijd omvatten die niet onder de tweede klasse valt (bv. klasse C-tijd t = 0,588 + 0,101).

Voor het berekenen van de bereikte elektriciteitsbesparingen van elk efficiënt buitenlicht met leds (ΔPi) moet formule 2 hieronder worden gebruikt:

Formule 2

Formula

waarbij het energieverbruik van het overeenkomstige basislicht overeenkomt met het gespecificeerde in tabel 3:

Tabel 3

Het energieverbruik voor verschillende basislichten van voertuigen

Voertuiglicht

Totaal elektrisch vermogen (PB)

[W]

Dimlichtkoplamp

137

Grootlichtkoplamp

150

Breedtelicht

12

Kentekenplaatverlichting

12

Mistvoorlicht

124

Mistachterlicht

26

Richtingaanwijzer aan de voorzijde

13

Richtingaanwijzer aan de achterzijde

13

Achteruitrijlicht

52

Hoeklicht

44

Statische bochtverlichting

44

4.   BEREKENING VAN DE CO2-BESPARINGEN EN STATISTISCHE MARGE

4.1.   Berekening van de CO2-besparingen

De totale CO2-besparingen van het verlichtingspakket worden berekend rekening houdend met de specifieke aandrijflijn van het voertuig (d.w.z. conventioneel, NOVC-HEV).

4.1.1.   Conventionele voertuigen (met alleen een verbrandingsmotor)

De CO2-besparingen worden berekend volgens formule 3 hieronder:

Formule 3

Formula

waarbij:

v: gemiddelde rijsnelheid van de WLTC [km/h]: 46,60 km/h

ηA : rendement van de alternator: 0,67

VPe : verbruik van effectief vermogen zoals gedefinieerd in tabel 4

Tabel 4

Verbruik van effectief vermogen

Motortype

Verbruik van effectief vermogen (VPe)

[l/kWh]

Benzine

0,264

Benzine turbo

0,280

Diesel

0,220

CF: Omrekeningsfactor (l/100 km) → (g CO2/km) [gCO2/l] zoals gedefinieerd in tabel 5:

Tabel 5

Omrekeningsfactor voor brandstof

Brandstoftype

Omrekeningsfactor (l/100 km) → (g CO2/km) (CF)

[gCO2/l]

Benzine

2 330

Dieselolie

2 640

UFi : Gebruiksfactor voor het voertuiglicht [-] zoals gedefinieerd in tabel 6:

Tabel 6

Gebruiksfactor voor verschillende voertuiglichten

Voertuiglicht

Gebruiksfactor (UF)

[-]

Dimlichtkoplamp

0,33

Grootlichtkoplamp

0,03

Breedtelicht

0,36

Kentekenplaatverlichting

0,36

Mistvoorlicht

0,01

Mistachterlicht

0,01

Richtingaanwijzer aan de voorzijde

0,15

Richtingaanwijzer aan de achterzijde

0,15

Achteruitrijlicht

0,01

Hoeklicht

0,076

Statische bochtverlichting

0,15

4.1.2.   Hybride voertuigen (alleen NOVC-HEV)

De CO2-besparingen worden berekend volgens formule 4 hieronder:

Formule 4

Formula

waarbij:

ηDCDC : efficiëntie van de DC/DC-omvormer

Formula : CO2-correctiefactor Formula, zoals gedefinieerd in subbijlage 8, aanhangsel 2, punt 2.2, bij bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151.

De efficiëntie van de DC/DC-omvormer (ηDCDC ) wordt beoordeeld overeenkomstig de passende voertuigarchitectuur zoals gespecificeerd in tabel 7:

Tabel 7

Gebruiksfactor voor verschillende voertuiglichten

Nr.

Architectuur

ηDCDC

1

Parallel op de laagspanningsbatterij aangesloten lichten (lichten die rechtstreeks door de hoogspanningsbatterij worden gevoed via een DC/DC-omvormer)

0,xx

2

In serie op de laagspanningsbatterij aangesloten lichten, waarbij de laagspanningsbatterij in serie op de hoogspanningsbatterij is aangesloten

1

3

De hoogspannings- en laagspanningsbatterijen hebben exact dezelfde spanning (12 V, 48 V enz.) als de lichten

1

Voor architectuur nr. 1 is de efficiëntie van de DC/DC-omvormer (ηDCDC ) de hoogste waarde die voortvloeit uit de efficiëntietests in het operatieve elektrische-stroombereik. Het meetinterval bedraagt ten hoogste 10 % van het operatieve elektrische-stroombereik.

4.2.   Berekening van de statistische marge

De statistische marge van het verlichtingspakket wordt berekend rekening houdend met de specifieke aandrijflijn van het voertuig (d.w.z. conventioneel, NOVC-HEV).

4.2.1.   Conventionele voertuigen (met alleen een verbrandingsmotor)

De statistische marge van de resultaten van de testmethode op grond van de metingen moet worden gekwantificeerd. Voor elk efficiënt buitenlicht met leds dat deel uitmaakt van het pakket, wordt de standaardafwijking berekend volgens formule 5:

Formule 5

Formula

waarbij:

n: aantal metingen van de steekproef, te weten ten minste 5

De standaardafwijking van het energieverbruik van elk efficiënt buitenlicht met leds (Formula) resulteert in een fout in de CO2-besparingen (Formula); die fout wordt berekend aan de hand van formule 6:

Formule 6

Image 4

4.2.2.   Hybride voertuigen (alleen NOVC-HEV)

De statistische marge van de resultaten van de testmethode op grond van de metingen moet worden gekwantificeerd. Voor elk efficiënt buitenlicht met leds dat deel uitmaakt van het pakket, wordt de standaardafwijking berekend volgens formule 7:

Formule 7

Formula

waarbij:

n: aantal metingen van de steekproef, te weten ten minste 5

De correctiefactor voor de CO2-emissies (Formula) wordt vastgesteld op basis van een verzameling van T metingen die door de fabrikant worden uitgevoerd, overeenkomstig subbijlage 8, aanhangsel 2, punt 2.2, bij bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151. Voor elke meting moeten de elektrische balans tijdens de test en de CO2-emissies worden geregistreerd.

Om de statistische fout van Formula te berekenen, worden alle T combinaties zonder herhalingen van T-1 metingen gebruikt om T verschillende waarden van Formula te extrapoleren (d.w.z. Formula). De extrapolatie wordt uitgevoerd overeenkomstig de in subbijlage 8, aanhangsel 2, punt 2.2, bij bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 bepaalde methode.

De standaardafwijking van Formula Formula wordt berekend volgens formule 8:

Formule 8

Formula

waarbij:

T: het aantal door de fabrikant voor de extrapolatie van Formula verrichte metingen zoals bepaald in subbijlage 8, aanhangsel 2, punt 2.2, bij bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151

Formula : gemiddelde van de T waarden van Formula

Als de standaardafwijking van het energieverbruik van elk efficiënt buitenlicht met leds (Formula) en de standaardafwijking van Formula Formula leiden tot een fout in de CO2-besparingen (Formula), wordt die fout berekend aan de hand van formule 9:

Formule 9

Image 5

4.3.   Statistische marge voor AFS-dimlicht

Als er AFS-dimlicht aanwezig is, wordt formule 9 aangepast om rekening te houden met de vereiste bijkomende metingen.

De waarde van de onzekerheid (Formula) die moet worden gebruikt voor het AFS-dimlicht, wordt berekend met de formules 10 en 11 hieronder:

Formule 10

Formula

Formule 11

Formula

waarbij:

n: aantal metingen van de steekproef, te weten ten minste 5

Formula : gemiddelde van de n waarden van Pc

5.   AFRONDING

De berekende CO2-besparingswaarde (Formula) en de statistische marge van de CO2-besparingen (Formula) moeten worden afgerond op maximaal twee decimalen.

Elke waarde die wordt gebruikt voor de berekening van de CO2-besparingen, kan niet-afgerond worden toegepast of moet worden afgerond op een minimumaantal decimalen dat toelaat dat de gecombineerde impact van alle afgeronde waarden op de besparingen lager is dan 0,25 g CO2/km.

6.   STATISTISCHE SIGNIFICANTIE

Voor elk type, elke variant en elke versie van een voertuig dat met de efficiënte ledverlichting is uitgerust, moet worden aangetoond dat de onzekerheid van de CO2-besparingen berekend volgens formule 6 of formule 9 niet groter is dan het verschil tussen de totale CO2-besparingen en de minimumdrempelwaarde voor besparingen zoals vermeld in artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011 (zie formule 12).

Formule 12

Formula

waarbij:

MT

:

de minimumdrempelwaarde [g CO2/km]

Formula

:

totale CO2-besparingen [g CO2/km]

Formula

:

standaardafwijking van de totale CO2-besparingen [g CO2/km]

Indien de totale CO2-emissiebesparingen van de efficiënte ledverlichting zoals bepaald volgens de in deze bijlage vastgestelde testmethode, lager zijn dan de drempelwaarde van artikel 9, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 725/2011, is artikel 11, lid 2, tweede alinea, van die verordening van toepassing.


(1)  PB L 4 van 7.1.2012, blz. 17.

(2)  PB L 213 van 18.7.2014, blz. 1.

(3)  PB L 285 van 30.9.2014, blz. 1.

(4)  PB L 250 van 22.8.2014, blz. 1.

(5)  PB L 237 van 8.8.2014, blz. 1.

(6)  PB L 148 van 12.6.2010, blz. 55.

(7)  PB L 323 van 6.12.2011, blz. 46.

(8)  PB L 302 van 28.11.2018, blz. 114.

(9)  PB L 250 van 22.8.2014, blz. 67.

(10)  PB L 89 van 25.3.2014, blz. 101.

(11)  PB L 222 van 24.8.2010, blz. 1.

(*1)  De activeringssnelheden moeten voor elke toepassing in het voertuig worden gecontroleerd overeenkomstig de punten 6.22.7.4.1 (klasse C), 6.22.7.4.2 (klasse V), 6.22.7.4.3 (klasse E) en 6.22.7.4.4 (klasse W) van VN/ECE-Reglement nr. 48.


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

1.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 176/80


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 136 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van voertuigen van categorie L wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft [2019/1120]

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Oorspronkelijke versie van het reglement — Datum van inwerkingtreding: 20 januari 2016

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Goedkeuringsaanvraag

4.

Goedkeuring

5.

Deel I: Eisen waaraan een voertuig moet voldoen met betrekking tot de elektrische veiligheid

6.

Deel II: Eisen waaraan een oplaadbaar elektrische-energieopslagsysteem (REESS) moet voldoen met betrekking tot de veiligheid

7.

Wijzigingen en uitbreiding van de typegoedkeuring

8.

Conformiteit van de productie

9.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

10.

Definitieve stopzetting van de productie

11.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de typegoedkeuringsinstanties

BIJLAGEN

1

Deel 1 — Mededeling betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een voertuigtype wat de elektrische veiligheid betreft, krachtens Reglement nr. 136

Deel 2 — Mededeling betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type REESS als onderdeel/technische eenheid2, krachtens Reglement nr. 136

2

Opstelling van de goedkeuringsmerken

3

Beveiliging tegen direct contact met delen onder spanning

4A

Methode voor het meten van de isolatieweerstand bij op een voertuig uitgevoerde tests

4B

Methode voor het meten van de isolatieweerstand bij op onderdelen uitgevoerde tests van een REESS

5

Methode voor het bevestigen van de werking van een ingebouwd systeem om de isolatieweerstand te bewaken

6

Deel 1 — Essentiële kenmerken van wegvoertuigen of -systemen

Deel 2 — Essentiële kenmerken van het REESS

Deel 3 — Essentiële kenmerken van wegvoertuigen of -systemen met een chassis dat verbonden is met een elektrisch circuit

7

Bepaling van de waterstofemissies tijdens de laadprocedures van het REESS

8

REESS-testprocedures

8A

Triltest

8B

Thermische schokwisseltest

8C

Mechanische valtest voor verwijderbare REESS

8D

Mechanische schok

8E

Brandbestendigheid

8F

Externe beveiliging tegen kortsluiting

8G

Overlaadbeveiliging

8H

Overontlaadbeveiliging

8I

Beveiliging tegen te hoge temperaturen

9A

Weerstandsspanningstest

9B

Vochtbestendigheidstest

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement omvat geen veiligheidsvoorschriften voor wegvoertuigen na een botsing.

1.1.   Deel I: Veiligheidsvoorschriften voor de elektrische aandrijflijn van voertuigen van categorie L (1) met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 6 km/h, die met een of meer elektrisch aangedreven, maar niet permanent op het elektriciteitsnet aangesloten tractiemotoren zijn uitgerust, alsmede voor de hoogspanningscomponenten en -systemen ervan die galvanisch met de hoogspanningsbus van de elektrische aandrijflijn zijn verbonden.

1.2.   Deel II: Veiligheidsvoorschriften voor het oplaadbare elektrische-energieopslagsysteem (Rechargeable Electrical Energy Storage System — REESS) van voertuigen van categorie L met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 6 km/h, die met een of meer elektrisch aangedreven, maar niet permanent op het elektriciteitsnet aangesloten tractiemotoren zijn uitgerust.

Deel II van dit reglement is niet van toepassing op REESS die hoofdzakelijk worden gebruikt om stroom te leveren voor het starten van de motor en/of voor verlichting en/of voor andere voertuighulpsystemen.

2.   DEFINITIES

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

2.1.   "Actieve modus (rijden mogelijk)": de voertuigmodus waarbij door het intrappen van het gaspedaal (of het activeren van een soortgelijk bedieningsorgaan) of het lossen van het remsysteem de elektrische aandrijflijn het voertuig in beweging zal brengen.

2.2.   "Afscherming": het deel dat beveiliging biedt tegen direct contact uit gelijk welke richting met delen onder spanning.

2.3.   "Basisisolatie": isolatie die is aangebracht op delen onder spanning en bij foutloze werking beveiliging biedt tegen direct contact.

2.4.   "Cel": één omhulde elektrochemische unit met één positieve en één negatieve elektrode en met een spanningsverschil tussen beide aansluitpunten.

2.5.   "Met het elektrische circuit verbonden chassis": elektrische wisselstroom- en gelijkstroomcircuits die galvanisch met het elektrische chassis zijn verbonden.

2.6.   "Geleidende verbinding": de verbinding door middel van connectoren met een externe stroombron wanneer het REESS wordt geladen.

2.7.   "Koppelsysteem voor het laden van het REESS": elektrisch circuit dat wordt gebruikt om het REESS vanaf een externe stroombron te laden, met inbegrip van het voertuigaansluitpunt of een permanent bevestigde laadkabel.

2.8.   "C-rate" van "n C": de constante stroom van de testvoorziening, die 1/n uur nodig heeft om die voorziening tussen 0 en 100 % van het laadniveau te laden of te ontladen.

2.9.   "Direct contact": het contact van personen met delen onder spanning.

2.10.   "Dubbele isolatie": isolatie bestaande uit zowel basisisolatie als aanvullende isolatie.

2.11.   "Elektrisch chassis": een stel elektrisch met elkaar verbonden geleidende delen waarvan de potentiaal als referentie wordt genomen.

2.12.   "Elektrisch circuit": een samenstel van met elkaar verbonden delen onder spanning, dat bij normaal gebruik van elektrische energie moet worden voorzien.

2.13.   "Elektrische-energieomzettingssysteem": een systeem dat elektrische energie voor elektrische aandrijving genereert en levert.

2.14.   "Elektrische aandrijflijn": het elektrische circuit, inclusief de tractiemotor(en) en eventueel het REESS, het elektrische-energieomzettingssysteem, de elektronische omzetters, de bijbehorende kabelbomen en connectoren, en het koppelsysteem om het REESS op te laden.

2.15.   "Elektronische omzetter": een voorziening die de stroom voor elektrische aandrijving kan regelen en/of omzetten.

2.16.   "Omhulling": het deel dat de interne units omhult en beveiliging biedt tegen direct contact uit gelijk welke richting.

2.17.   "Massa": het geleidende deel dat kan worden aangeraakt volgens de bepalingen van beveiligingsgraad IPXXB en dat bij een defecte isolatie onder stroom kan komen te staan. Hiertoe behoren delen onder een afdekking die zonder gereedschap kan worden verwijderd.

2.18.   "Explosie": het plots vrijkomen van voldoende energie om drukgolven en/of -stoten te veroorzaken die de omgeving van de testvoorziening structurele en/of fysieke schade kunnen toebrengen.

2.19.   "Externe stroombron": een wisselstroom- of gelijkstroombron buiten het voertuig.

2.20.   "Hoogspanning": de indeling van een elektrische component of een elektrisch circuit met een kwadratisch gemiddelde werkspanning > 60 V en ≤ 1 500 V gelijkstroom of > 30 V en ≤ 1 000 V wisselstroom.

2.21.   "Brand": het slaan van vlammen uit een testvoorziening. Vonken en vonkoverslag worden niet als vlammen beschouwd.

2.22.   "Ontvlambare elektrolyt": een elektrolyt die stoffen bevat die als "ontvlambare vloeistof" van klasse 3 zijn ingedeeld volgens de aanbevelingen van de VN voor het vervoer van gevaarlijke stoffen — modelreglementen (herziening 17 van juni 2011), deel I, hoofdstuk 2.3 (2).

2.23.   "Hoogspanningsbus": het elektrische circuit, inclusief het koppelsysteem voor het laden van het REESS dat op hoogspanning werkt.

Wanneer elektrische circuits die galvanisch met elkaar verbonden zijn, galvanisch met het elektrische chassis worden verbonden en de maximumspanning tussen een deel onder spanning en het elektrische chassis of een blootgesteld geleidend deel ≤ 30 V wisselstroom en ≤ 60 V gelijkstroom bedraagt of minder, worden alleen de componenten of delen van het elektrische circuit die op hoogspanning werken, als hoogspanningsbus ingedeeld.

2.24.   "Indirect contact": het contact van personen met blootgestelde geleidende delen.

2.25.   "Delen onder spanning": de geleidende delen die bij normaal gebruik van elektrische energie moeten worden voorzien.

2.26.   "Bagageruimte": de afgescheiden voor bagage bestemde ruimte in het voertuig.

2.27.   "Fabrikant": de persoon of instantie die jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de typegoedkeuringsprocedure en voor de conformiteit van de productie. Deze persoon of instantie hoeft niet rechtstreeks betrokken te zijn bij alle fasen van de bouw van het voertuig, systeem of onderdeel waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd.

2.28.   "Ingebouwd systeem om de isolatieweerstand te bewaken": de voorziening die de isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbussen en het elektrische chassis bewaakt.

2.29.   "Tractiebatterij van het open type": een vloeistofbatterij die met water moet worden bijgevuld en die waterstofgas genereert dat naar de buitenlucht wordt afgevoerd.

2.30.   "Passagiersruimte": de voor de inzittenden bestemde ruimte die wordt afgebakend door ten minste vier van de volgende elementen: het dak, de vloer, zijwanden, deuren, ruiten, het voorste en achterste schutbord of de achterklep en ook door de afschermingen en omhullingen die de inzittenden tegen direct contact met delen onder spanning moeten beveiligen.

2.31.   "Beveiligingsgraad": de door een afscherming/omhulling geboden beveiliging bij contact tussen delen onder spanning en een testsonde zoals een testvinger (IPXXB) of een testdraad (IPXXD) volgens de definitie in bijlage 3.

2.32.   "Oplaadbaar elektrische-energieopslagsysteem (Rechargeable Energy Storage System, REESS)": oplaadbaar energieopslagsysteem dat elektrische energie levert voor elektrische aandrijving.

Het REESS mag een of meer subsystemen omvatten, alsook de nodige hulpsystemen voor fysische bevestiging, thermisch beheer, elektronische regeling en omhullingen.

2.33.   "Superisolatie": isolatie van onder spanning staande delen die beveiliging biedt tegen elektrische schokken en gelijkwaardig is aan dubbele isolatie. De isolatie kan uit meerdere lagen bestaan die niet afzonderlijk als aanvullende of basisisolatie kunnen worden getest.

2.34.   "Verwijderbaar REESS": een REESS dat zo is ontworpen dat het door de gebruiker van het voertuig uit het voertuig kan worden verwijderd om buiten het voertuig te worden geladen.

2.35.   "Breuk": door een gebeurtenis ontstane of vergrote opening(en) in de behuizing van een functioneel samenstel van cellen, groot genoeg om er een testvinger (IPXXB) met een diameter van 12 mm in te steken en contact te maken met delen onder spanning (zie bijlage 3).

2.36.   "Serviceafsluiter": de voorziening om het elektrische circuit bij controle en onderhoud van het REESS, het brandstofcelpakket enz., te deactiveren.

2.37.   "Laadniveau": de beschikbare elektrische lading in een testvoorziening, uitgedrukt als percentage van haar nominale capaciteit.

2.38.   "Vaste isolator": de isolerende coating van kabelbomen om delen onder spanning af te dekken en tegen direct contact uit gelijk welke richting te beveiligen; afdekkingen om onder spanning staande delen van connectoren te isoleren en vernis of verf om te isoleren.

2.39.   "Subsysteem": een functioneel samenstel van REESS-onderdelen.

2.40.   "Aanvullende isolatie": afzonderlijke isolatie die in aanvulling op de basisisolatie is aangebracht, als beveiliging tegen elektrische schokken bij een defecte basisisolatie.

2.41.   "Testvoorziening": het complete REESS of het subsysteem van een REESS dat aan de bij dit reglement voorgeschreven tests wordt onderworpen.

2.42.   "Type REESS": systemen die niet significant van elkaar verschillen op essentiële punten als:

a)

de handelsnaam of het handelsmerk van de fabrikant;

b)

de chemische samenstelling, de capaciteit en de fysische afmetingen van de cellen;

c)

het aantal cellen, de wijze waarop de cellen met elkaar zijn verbonden en de fysische bevestiging van de cellen;

d)

de bouw, materialen en fysische afmetingen van de behuizing, en

e)

de nodige hulpvoorzieningen voor fysieke bevestiging, thermisch beheer en elektronische regeling.

2.43.   "Voertuigtype": voertuigen die niet van elkaar verschillen op essentiële punten als:

a)

installatie van de elektrische aandrijflijn en de galvanisch verbonden hoogspanningsbus;

b)

aard en type van de elektrische aandrijflijn en de galvanisch verbonden hoogspanningscomponenten.

2.44.   "Weerstandsspanning": de spanning die onder de voorgeschreven testomstandigheden op een monster wordt toegepast en die bij een monster dat voldoet geen doorslag en/of overslag veroorzaakt.

2.45.   "Werkspanning": de door de fabrikant aangegeven hoogste kwadratisch gemiddelde spanningswaarde van een elektrisch circuit, die tussen geleidende delen in een open circuit of onder normale bedrijfsomstandigheden kan optreden. Als het elektrische circuit door galvanische isolatie is gesplitst, wordt de werkspanning voor elk gescheiden circuit afzonderlijk vastgesteld.

3.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

3.1.   Deel I: Goedkeuring van een voertuigtype wat de elektrische veiligheid, inclusief het hoogspanningssysteem, betreft

3.1.1.   De aanvraag om goedkeuring van een voertuigtype wat de specifieke voorschriften voor de elektrische aandrijflijn betreft, moet door de voertuigfabrikant of zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.

3.1.2.   De aanvraag moet vergezeld gaan van de hieronder genoemde documenten in drievoud en van de volgende nadere gegevens:

3.1.2.1.

een gedetailleerde beschrijving van het voertuigtype wat de elektrische aandrijflijn en de galvanisch verbonden hoogspanningsbus betreft;

3.1.2.2.

bij voertuigen met REESS, aanvullende bewijzen waaruit blijkt dat het REESS voldoet aan de voorschriften van punt 6.

3.1.3.   Een voor het goed te keuren voertuigtype representatief voertuig en, als de fabrikant het wenst en de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische dienst ermee instemt, een of meer extra voertuigen dan wel die delen van het voertuig die door de technische dienst essentieel worden geacht voor de in punt 6 bedoelde test(s), moeten ter beschikking van die technische dienst worden gesteld.

3.2.   Deel II: Goedkeuring van een oplaadbaar elektrische-energieopslagsysteem (REESS)

3.2.1.   De aanvraag om goedkeuring van een type REESS of technische eenheid wat de voor het REESS geldende veiligheidsvoorschriften betreft, moet door de fabrikant van het REESS of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.

3.2.2.   De aanvraag moet vergezeld gaan van de hieronder genoemde documenten in drievoud en van de volgende nadere gegevens:

3.2.2.1.

een gedetailleerde beschrijving van het type REESS of technische eenheid wat de veiligheid van het REESS betreft.

3.2.3.   Een of meer onderdelen die representatief zijn voor het goed te keuren type REESS en, als de fabrikant het wenst en de technische dienst ermee instemt, die delen van het voertuig die door de technische dienst essentieel worden geacht voor de test, moeten ter beschikking van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische dienst worden gesteld.

3.3.   Voordat typegoedkeuring wordt verleend, moet de typegoedkeuringsinstantie nagaan of er afdoende maatregelen zijn genomen om een doeltreffende controle van de conformiteit van de productie te waarborgen.

4.   GOEDKEURING

4.1.   Als het type dat voor goedkeuring krachtens dit reglement ter beschikking is gesteld, voldoet aan de voorschriften van de relevante delen van dit reglement, moet voor dat type goedkeuring worden verleend.

4.2.   Aan elk goedgekeurd type moet een goedkeuringsnummer worden toegekend. De eerste twee cijfers ervan (momenteel 00 voor het reglement in zijn huidige vorm) moeten de wijzigingenreeks aangeven met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet aan een ander voertuigtype toekennen.

4.3.   Van de goedkeuring, de weigering, uitbreiding of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een voertuigtype krachtens dit reglement moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling worden gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 1, deel 1 of 2.

4.4.   Op elk voertuig of REESS dat en op elke technische eenheid die conform is met een type waarvoor krachtens dit reglement goedkeuring is verleend, moet op een opvallende en gemakkelijk bereikbare plaats die op het goedkeuringsformulier is gespecificeerd, een internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, bestaande uit:

4.4.1.

een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend (3);

4.4.2.

het nummer van dit reglement, gevolgd door de letter R, een liggend streepje en het goedkeuringsnummer, rechts van de in punt 4.4.1 beschreven cirkel.

4.4.3.

In geval van goedkeuring van een REESS of een technische eenheid van het REESS moet de letter R gevolgd worden door het symbool ES.

4.5.   Als het voertuig of REESS conform is met een type dat op basis van een of meer aan de overeenkomst gehechte reglementen is goedgekeurd in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, hoeft het in punt 4.4.1 voorgeschreven symbool niet te worden herhaald; in dat geval moeten de reglement- en goedkeuringsnummers en de aanvullende symbolen van alle reglementen op basis waarvan goedkeuring is verleend in het land dat krachtens dit reglement goedkeuring heeft verleend, in verticale kolommen rechts van het in punt 4.4.1 voorgeschreven symbool worden geplaatst.

4.6.   Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn.

4.6.1.   In geval van een voertuig moet het goedkeuringsmerk dicht bij of op het door de fabrikant bevestigde gegevensplaatje van het voertuig worden aangebracht.

4.6.2.   In geval van een REESS of een als REESS goedgekeurde technische eenheid moet het goedkeuringsmerk door de fabrikant op het grootste element van het REESS worden aangebracht.

4.7.   In bijlage 2 worden voorbeelden gegeven van de opstelling van het goedkeuringsmerk.

5.   DEEL I: EISEN WAARAAN EEN VOERTUIG MOET VOLDOEN MET BETREKKING TOT DE ELEKTRISCHE VEILIGHEID

5.1.   Beveiliging tegen elektrische schokken

Deze eisen inzake elektrische veiligheid gelden voor hoogspanningsbussen die niet met externe hoogspanningsvoedingen zijn verbonden.

5.1.1.   Beveiliging tegen direct contact

Beveiliging tegen direct contact met delen onder hoogspanning is ook verplicht voor voertuigen die zijn uitgerust met een REESS waarvoor krachtens deel II typegoedkeuring is verleend.

De beveiliging tegen direct contact met delen onder spanning moet voldoen aan de punten 5.1.1.1 en 5.1.1.2.

Deze beveiligingen (vaste isolator, afscherming, omhulling enz.) mogen niet zonder gereedschap geopend, uit elkaar genomen of verwijderd kunnen worden.

5.1.1.1.   Voor de beveiliging van delen onder spanning binnen de passagiers- of bagageruimte geldt beveiligingsgraad IPXXD.

5.1.1.2.   Beveiliging van delen onder spanning buiten de passagiers- of bagageruimte

5.1.1.2.1.   Voor voertuigen met passagiersruimte moet worden voldaan aan beveiligingsgraad IPXXB.

5.1.1.2.2.   Voor voertuigen zonder passagiersruimte moet worden voldaan aan beveiligingsgraad IPXXD.

5.1.1.3.   Connectoren

Connectoren (inclusief het voertuigaansluitpunt) worden geacht aan deze eis te voldoen als:

a)

zij voldoen aan de punten 5.1.1.1 en 5.1.1.2 wanneer zij zonder gereedschap worden losgemaakt, of

b)

zij zich onder de vloer bevinden en zijn voorzien van een vergrendelingsmechanisme, of

c)

zij zijn voorzien van een vergrendelingsmechanisme en andere onderdelen met gereedschap moeten worden verwijderd om de connector los te maken, of

d)

de kwadratisch gemiddelde spanning van de delen onder spanning binnen één seconde na het losmaken van de connector 60 V gelijkstroom of 30 V wisselstroom bedraagt of minder.

5.1.1.4.   Serviceafsluiter

Voor een serviceafsluiter die zonder gereedschap geopend, uit elkaar genomen of verwijderd kan worden, is het aanvaardbaar als aan beveiligingsgraad IPXXB wordt voldaan op het ogenblik dat een dergelijke handeling zonder gereedschap plaatsvindt.

5.1.1.5.   Markering

5.1.1.5.1.   In geval van een REESS met hoogspanningsvermogen moet het in de figuur getoonde symbool op of dicht bij het REESS worden aangebracht. De achtergrond moet geel zijn, de randen en de pijl zwart.

Markering van hoogspanningsapparatuur

Image 6

5.1.1.5.2.   Het symbool moet ook zichtbaar zijn op omhullingen en afschermingen die, als ze worden verwijderd, onder spanning staande delen van hoogspanningscircuits blootstellen. Deze bepaling is facultatief voor connectoren voor hoogspanningsbussen. Zij geldt niet in de volgende gevallen:

a)

wanneer de afschermingen of omhullingen niet fysiek toegankelijk zijn of niet kunnen worden geopend of verwijderd tenzij andere voertuigonderdelen met gereedschap worden verwijderd;

b)

wanneer de afschermingen of omhullingen zich onder de vloer van het voertuig bevinden.

5.1.1.5.3.   Kabels voor hoogspanningsbussen die zich niet binnen omhullingen bevinden, moeten door een oranjekleurige buitenbekleding worden geïdentificeerd.

5.1.2.   Beveiliging tegen indirect contact

Beveiliging tegen indirect contact is ook verplicht voor voertuigen met delen onder hoogspanning die zijn uitgerust met een REESS waarvoor krachtens deel II van dit reglement typegoedkeuring is verleend.

5.1.2.1.   Ter beveiliging tegen elektrische schokken die het gevolg zouden kunnen zijn van indirect contact, moeten de blootgestelde geleidende delen zoals de geleidende afscherming en omhulling, door middel van elektrische draad of aardingskabel, door lassen of met bouten galvanisch stevig met het elektrische chassis verbonden zijn zodat geen gevaarlijke spanningen worden geproduceerd.

5.1.2.2.   De weerstand tussen alle blootgestelde geleidende delen en het elektrische chassis moet lager zijn dan 0,1 Ω bij een stroomsterkte van ten minste 0,2 ampère.

Aan dit voorschrift wordt voldaan als de galvanische verbinding door lassen tot stand is gebracht.

5.1.2.3.   Bij motorvoertuigen die via de geleidende verbinding met de geaarde externe stroombron moeten worden verbonden, is een voorziening vereist om het elektrische chassis galvanisch met de aarde te kunnen verbinden.

Deze voorziening moet de verbinding met de aarde tot stand brengen voordat externe spanning op het voertuig wordt gezet en de verbinding handhaven totdat die externe spanning is opgeheven.

De naleving van dit voorschrift wordt aangetoond door gebruik te maken van de door de voertuigfabrikant gespecificeerde connector of door analyse.

5.1.2.4.   Het voorschrift van punt 5.1.2.3 geldt niet voor voertuigen die aan punt a) of b) voldoen:

a)

het REESS van het voertuig kan alleen vanaf de externe stroombron worden geladen met behulp van een extern laadapparaat, waarbij tussen ingang en uitgang een dubbele of superisolatiestructuur aanwezig moet zijn.

De prestatievoorschriften voor de eerder beschreven isolatiestructuur voldoen aan de voorschriften die in de punten 5.1.2.4.1 en 5.1.2.4.3 hieronder en zijn in de bijbehorende documentatie vermeld;

b)

de ingebouwde lader is tussen de ingang en de blootgestelde geleidende delen/het elektrische chassis van het voertuig voorzien van een dubbele of superisolatiestructuur.

De prestatievoorschriften voor de eerder beschreven isolatiestructuur voldoen aan de voorschriften in de punten 5.1.2.4.1, 5.1.2.4.2 en 5.1.2.4.3.

Wanneer beide systemen zijn geïnstalleerd, moet aan zowel punt a) als punt b) worden voldaan.

5.1.2.4.1.   Weerstandsspanning

5.1.2.4.1.1.   Bij voertuigen met een ingebouwde lader moet de test overeenkomstig bijlage 9A bij dit reglement worden uitgevoerd.

5.1.2.4.1.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

De isolatieweerstand tussen alle met elkaar verbonden ingangen en de blootgestelde geleidende delen/het elektrische chassis moet gelijk zijn aan of groter zijn dan 7 MΩ bij toepassing van 500 V gelijkstroom.

5.1.2.4.2.   Bescherming tegen indringing van water

5.1.2.4.2.1.   Deze test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 9B bij dit reglement.

5.1.2.4.2.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

De isolatieweerstand moet gelijk zijn aan of groter zijn dan 7 MΩ bij toepassing van 500 V gelijkstroom.

5.1.2.4.3.   Instructies voor behandeling

Er moeten passende laadinstructies beschikbaar worden gemaakt en in de handleiding worden opgenomen (4).

5.1.3.   Isolatieweerstand

Dit punt is niet van toepassing op met een chassis verbonden elektrische circuits waarbij de maximumspanning tussen een deel onder spanning en het elektrische chassis of een blootgesteld geleidend deel 30 V wisselstroom of 60 V gelijkstroom niet overschrijdt.

5.1.3.1.   Elektrische aandrijflijn met afzonderlijke gelijkstroom- of wisselstroombussen

Als wisselstroom- en gelijkstroombussen galvanisch van elkaar geïsoleerd zijn, moet de isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus en het elektrische chassis ten minste 100 Ω/volt van de werkspanning bedragen bij gelijkstroombussen en ten minste 500 Ω/volt van de werkspanning bij wisselstroombussen.

De meting moet worden uitgevoerd volgens bijlage 4A "Methode voor het meten van de isolatieweerstand bij op een voertuig uitgevoerde tests".

5.1.3.2.   Elektrische aandrijflijn met een combinatie van gelijkstroom- en wisselstroombussen

Als wisselstroom- en gelijkstroombussen galvanisch verbonden zijn, moet de isolatieweerstand tussen elke hoogspanningsbus en het elektrische chassis ten minste 500 Ω/volt van de werkspanning bedragen.

Als alle wisselstroomhoogspanningsbussen echter door een van de twee volgende maatregelen worden beveiligd, moet de isolatieweerstand tussen elke hoogspanningsbus en het elektrische chassis ten minste 100 Ω/volt van de werkspanning bedragen:

a)

twee of meer lagen vaste isolatoren, afschermingen of omhullingen die onafhankelijk van elkaar voldoen aan het voorschrift van punt 5.1.1, bijvoorbeeld een kabelboom;

b)

mechanisch robuuste beveiligingen die de hele levensduur van het voertuig meegaan, zoals motorbehuizingen, omhullingen voor elektronische omzetters of connectoren.

De isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus en het elektrische chassis moet door berekening, meting of een combinatie van beide worden aangetoond.

De meting moet worden uitgevoerd volgens bijlage 4A "Methode voor het meten van de isolatieweerstand bij op een voertuig uitgevoerde tests".

5.1.3.3.   Brandstofcelvoertuigen

Als de minimale isolatieweerstand mettertijd niet kan worden gehandhaafd, moet de beveiliging tot stand worden gebracht met een van de volgende middelen:

a)

twee of meer lagen vaste isolatoren, afschermingen of omhullingen die onafhankelijk van elkaar voldoen aan het voorschrift van punt 5.1.1;

b)

een ingebouwd systeem om de isolatieweerstand te bewaken, samen met een waarschuwing voor de bestuurder als de isolatieweerstand onder de vereiste minimumwaarde zakt. De isolatieweerstand tussen de hoogspanningsbus van het koppelsysteem voor het laden van het REESS en het elektrische chassis hoeft niet te worden bewaakt, omdat het koppelsysteem voor het laden van het REESS alleen tijdens het laden van energie wordt voorzien. De werking van het ingebouwde systeem om de isolatieweerstand te bewaken, moet worden bevestigd zoals beschreven in bijlage 5.

5.1.3.4.   Voorschrift met betrekking tot de isolatieweerstand van het koppelsysteem voor het laden van het REESS.

De isolatieweerstand voor het koppelsysteem (dat wordt gebruikt voor het laden van het REESS en dat geleidend met de geaarde externe wisselstroombron moet worden verbonden) moet ten minste 1 MΩ bedragen wanneer het koppelsysteem voor het laden wordt losgekoppeld. Tijdens de meting mag het REESS worden losgekoppeld.

5.2.   REESS

5.2.1.   Bij een voertuig met een REESS moet aan het voorschrift van punt 5.2.1.1 of 5.2.1.2 worden voldaan.

5.2.1.1.   De installatie van een REESS waarvoor typegoedkeuring is verleend krachtens deel II, moet worden uitgevoerd volgens de instructies van de fabrikant van het systeem en volgens de beschrijving in deel 2 van bijlage 6.

5.2.1.2.   Het REESS moet voldoen aan de voorschriften van punt 6 van dit reglement.

5.2.2.   Accumulatie van gas

Ruimten voor tractiebatterijen van het open type die waterstofgas kunnen produceren, moeten voorzien zijn van een ventilator, een ventilatiekanaal of een andere geschikte voorziening om accumulatie van waterstofgas te voorkomen.

5.2.3.   Beveiliging tegen het weglekken van elektrolyt

Voertuigen moeten dusdanig zijn uitgevoerd dat uit het REESS en onderdelen daarvan weggelekt elektrolyt onder normale bedrijfsomstandigheden en/of functionele werking nooit de bestuurder, de passagier of enige zich in of naast het voertuig ophoudende persoon kan bereiken.

Wanneer het REESS ondersteboven wordt gelegd, mag geen elektrolyt uit het voertuig kunnen weglekken.

5.2.4.   Toevallige of onbedoelde losraking

Het REESS en de onderdelen daarvan moeten op zodanige wijze in het voertuig zijn geïnstalleerd dat wordt uitgesloten dat het REESS op toevallige of onbedoelde wijze kan losraken.

Het REESS in het voertuig mag niet worden uitgeworpen wanneer het voertuig wordt gekanteld.

De onderdelen van het REESS mogen niet worden uitgeworpen wanneer het REESS ondersteboven wordt gelegd.

5.3.   Functionele veiligheid

De bestuurder moet ten minste een korte indicatie worden gegeven wanneer het voertuig zich in de "actieve modus (rijden mogelijk)" bevindt.

Dit geldt echter niet wanneer een verbrandingsmotor direct of indirect voor de aandrijving van het voertuig zorgt.

Bij het verlaten van het voertuig moet de bestuurder er door een signaal (bv. een optisch of geluidssignaal) van op de hoogte worden gebracht dat het voertuig zich nog in de "actieve modus (rijden mogelijk)" bevindt.

Als het ingebouwde REESS door de gebruiker extern kan worden geladen, moet voortbeweging door het eigen aandrijfsysteem van het voertuig niet mogelijk zijn zolang de connector van de externe stroombron fysiek verbonden is met het voertuigaansluitpunt.

Voor voertuigen met een permanent bevestigde laadkabel is bovenstaand voorschrift niet van toepassing indien het gebruik van de kabel voor het laden van het voertuig het gebruik van het voertuig verhindert (bv. een zitting kan niet worden dichtgeklapt, de plaatsing van de kabel maakt het voor de bestuurder onmogelijk in of op te stappen). De naleving van dit voorschrift moet worden aangetoond door gebruik te maken van de door de voertuigfabrikant gespecificeerde connector. De stand van de regeleenheid voor de rijrichting moet aan de bestuurder duidelijk worden aangegeven.

5.3.1.   Aanvullende functionele veiligheidsvoorschriften

5.3.1.1.   De bestuurder moet bij het starten van het voertuig ten minste twee bewuste en afzonderlijke handelingen verrichten om de "actieve modus (rijden mogelijk)" te kunnen activeren.

5.3.1.2.   Voor het deactiveren van de "actieve modus (rijden mogelijk)" hoeft slechts één handeling te worden verricht.

5.3.1.3.   Aanduiding van tijdelijk beperkt vermogen (oftewel niet als gevolg van een storing of defect) en/of laadniveau van het REESS

5.3.1.3.1.   Het voertuig moet beschikken over een functie/voorziening die aan de bestuurder aangeeft of het vermogen automatisch tot onder een bepaald niveau (bijvoorbeeld omdat ter bescherming van het REESS of het aandrijfsysteem een uitgangsregelaar is geactiveerd) of vanwege een laag laadniveau is beperkt.

5.3.1.3.2.   De fabrikant bepaalt onder welke omstandigheden deze aanduidingen worden gegeven.

Bijlage 6 bevat een korte beschrijving van de strategie voor vermogensbeperking en de aanduiding daarvan.

5.3.1.4.   Achteruitrijden

De achteruitrijstand kan niet worden ingeschakeld zolang het voertuig naar voren beweegt.

5.4.   Bepaling van de waterstofemissies

5.4.1.   Deze test moet worden uitgevoerd op alle voertuigen met tractiebatterijen van het open type. Als het REESS krachtens deel II is goedgekeurd en overeenkomstig punt 5.2.1.1 is geïnstalleerd, kan deze test bij de goedkeuring van het voertuig worden weggelaten.

5.4.2.   De test moet volgens de in bijlage 7 beschreven methode worden uitgevoerd. Waterstofbemonstering en -analyse moeten worden uitgevoerd zoals voorgeschreven. Andere analysemethoden kunnen worden toegestaan als wordt aangetoond dat zij gelijkwaardige resultaten opleveren.

5.4.3.   Tijdens een normale laadprocedure onder de in bijlage 7 gestelde voorwaarden moeten de waterstofemissies minder bedragen dan 125 g gedurende 5 uur of minder dan 25 × t2 g gedurende t2 (in uren).

5.4.4.   Tijdens het opladen door middel van een defecte lader (voorwaarden volgens bijlage 7) moeten de waterstofemissies minder bedragen dan 42 g. De lader moet een dergelijke storing beperken tot maximaal 30 minuten.

5.4.5.   Alle handelingen in verband met het laden van het REESS moeten automatisch worden geregeld, inclusief het stopzetten van het laden.

5.4.6.   Het mag niet mogelijk zijn de laadfasen handmatig te regelen.

5.4.7.   Normale handelingen zoals het aan- en afkoppelen van de netstroom of stroomonderbrekingen mogen het regelsysteem van de laadfasen niet beïnvloeden.

5.4.8.   Belangrijke laadstoringen moeten permanent aan de bestuurder worden gesignaleerd. Een belangrijke storing is een storing die later tijdens het laden tot een defect van de lader kan leiden.

5.4.9.   De fabrikant moet in de gebruikershandleiding aangeven dat het voertuig aan deze voorschriften voldoet.

5.4.10.   De goedkeuring van een voertuigtype wat waterstofemissies betreft, kan worden uitgebreid tot andere voertuigtypen van dezelfde familie zoals gedefinieerd in bijlage 7, aanhangsel 2.

6.   DEEL II: EISEN WAARAAN EEN OPLAADBAAR ELEKTRISCHE-ENERGIEOPSLAGSYSTEEM (REESS) MOET VOLDOEN MET BETREKKING TOT DE VEILIGHEID

6.1.   Algemeen

De in bijlage 8 beschreven procedures moeten worden toegepast.

6.2.   Trillingen

6.2.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8A.

6.2.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.2.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.2.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.3.   Thermische schokwisseltest

6.3.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8B.

6.3.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.3.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.3.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.4.   Mechanische tests

6.4.1.   Valtest voor verwijderbare REESS

6.4.1.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8C.

6.4.1.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.4.1.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.4.1.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.4.2.   Mechanische schok

6.4.2.1.   Deze test is van toepassing op voertuigen met een midden- en/of een zijstandaard.

De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8D.

6.4.2.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.4.2.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.4.2.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning moet de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand van de testvoorziening ten minste 100 Ω/volt bedragen.

6.5.   Brandbestendigheid

Deze test is alleen van toepassing op voertuigen met passagiersruimte.

Deze test is verplicht voor REESS die ontvlambaar elektrolyt bevatten.

De test moet op één enkel testmonster worden uitgevoerd.

Naar keuze van de fabrikant mag de test worden uitgevoerd:

a)

op een voertuig overeenkomstig punt 6.5.1, of

b)

op onderdelen overeenkomstig punt 6.5.2.

6.5.1.   Op een voertuig uitgevoerde test

De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8E, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met punt 3.2.1 van deze bijlage.

De goedkeuring van een overeenkomstig dit punt getest REESS moet tot een specifiek voertuigtype worden beperkt.

6.5.2.   Op onderdelen uitgevoerde test

De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8E, waarbij voldoende rekening wordt gehouden met punt 3.2.2 van deze bijlage.

6.5.3.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.5.3.1.   Tijdens de test mag de testvoorziening geen tekenen van explosie vertonen.

6.6.   Externe beveiliging tegen kortsluiting

6.6.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8F.

6.6.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.6.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.6.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.7.   Overlaadbeveiliging

6.7.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8G.

6.7.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.7.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.7.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.8.   Overontlaadbeveiliging

6.8.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8H.

6.8.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.8.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.8.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.9.   Beveiliging tegen te hoge temperaturen

6.9.1.   De test moet worden uitgevoerd overeenkomstig bijlage 8I.

6.9.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

6.9.2.1.   Tijdens de test mogen er geen tekenen zijn van:

a)

elektrolytlekkage;

b)

breuk (alleen bij REESS met hoogspanning);

c)

brand;

d)

explosie.

Tekenen van elektrolytlekkage moeten door visuele keuring worden geverifieerd zonder enig deel van de testvoorziening te demonteren.

6.9.2.2.   Bij een REESS met hoogspanning mag de overeenkomstig bijlage 4B na de test gemeten isolatieweerstand niet minder dan 100 Ω/volt bedragen.

6.10.   Emissie

Er moet rekening mee worden gehouden dat er als gevolg van het energieomzettingsproces bij normaal gebruik gassen kunnen vrijkomen.

6.10.1.   Wat waterstofemissies betreft, moeten batterijen van het open type voldoen aan de voorschriften van punt 5.4.

Systemen met een gesloten chemisch proces moeten bij normaal bedrijf als emissievrij worden beschouwd (bv. lithiumionbatterijen).

Het gesloten chemisch proces moet door de batterijfabrikant in bijlage 6, deel 2, worden beschreven en gedocumenteerd.

Andere technologieën moeten wat potentiële emissies bij normaal bedrijf betreft, door de fabrikant en de technische dienst worden geëvalueerd.

6.10.2.   Aanvaardbaarheidscriteria

Voor waterstofemissies: zie punt 5.4.

Voor emissievrije systemen met gesloten chemisch proces is geen verificatie vereist.

7.   WIJZIGINGEN EN UITBREIDING VAN DE TYPEGOEDKEURING

7.1.   Elke wijziging van het voertuigtype of type REESS met betrekking tot dit reglement moet worden meegedeeld aan de typegoedkeuringsinstantie die dat type heeft goedgekeurd. Die instantie kan dan:

7.1.1.

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het voertuig of het REESS in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet, of

7.1.2.

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

7.2.   De bevestiging of weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen, moet aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden meegedeeld volgens de procedure van punt 4.3.

7.3.   De typegoedkeuringsinstantie die de goedkeuring uitbreidt, moet aan elk mededelingenformulier dat voor een dergelijke uitbreiding wordt opgesteld, een volgnummer toekennen en de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1, deel 1 of 2.

8.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

8.1.   Krachtens dit reglement goedgekeurde voertuigen of REESS moeten zo worden vervaardigd dat zij conform zijn met het goedgekeurde type door te voldoen aan de voorschriften van het relevante deel (de relevante delen) van dit reglement.

8.2.   Om na te gaan of aan de voorschriften van punt 8.1 is voldaan, moeten passende controles van de productie worden uitgevoerd.

8.3.   De houder van de goedkeuring moet met name:

8.3.1.

garanderen dat er procedures bestaan om de kwaliteit van de voertuigen of REESS effectief te controleren;

8.3.2.

toegang hebben tot de testapparatuur die nodig is om de conformiteit van elk goedgekeurd type te controleren;

8.3.3.

ervoor zorgen dat de testresultaten en -gegevens worden geregistreerd en dat de bijgevoegde documenten beschikbaar blijven gedurende een periode die in overleg met de typegoedkeuringsinstantie wordt vastgesteld;

8.3.4.

de resultaten van elk type test analyseren om de bestendigheid van de kenmerken van het voertuig of het REESS te verifiëren en te waarborgen, rekening houdend met de bij industriële productie toegestane variaties;

8.3.5.

erop toezien dat voor elk voertuig- of onderdeeltype ten minste de in het relevante punt (de relevante punten) voorgeschreven tests worden uitgevoerd;

8.3.6.

ervoor zorgen dat, als bij het type test in kwestie monsters of testobjecten niet conform blijken te zijn, opnieuw monsters worden genomen en een nieuwe test wordt uitgevoerd. Alle nodige maatregelen moeten worden genomen om de conformiteit van de desbetreffende productie te herstellen.

8.4.   De typegoedkeuringsinstantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren.

8.4.1.   Bij elke inspectie moeten de test- en productiegegevens aan de bezoekende inspecteur worden voorgelegd.

8.4.2.   De inspecteur mag willekeurig monsters nemen die in het laboratorium van de fabrikant moeten worden getest. Het minimumaantal monsters kan worden bepaald op basis van de resultaten van de controles door de fabrikant zelf.

8.4.3.   Wanneer het kwaliteitsniveau onbevredigend lijkt of wanneer het nodig blijkt de geldigheid van de overeenkomstig punt 8.4.2 uitgevoerde tests te verifiëren, selecteert de inspecteur monsters die moeten worden toegezonden aan de technische dienst die de typegoedkeuringstests heeft verricht.

8.4.4.   De typegoedkeuringsinstantie mag elke in dit reglement voorgeschreven test uitvoeren.

8.4.5.   Normaliter vinden de door de typegoedkeuringsinstantie toegestane inspecties eenmaal per jaar plaats. Indien de resultaten van een van deze inspecties onbevredigend zijn, moet de typegoedkeuringsinstantie ervoor zorgen dat alle nodige maatregelen worden genomen om de conformiteit van de productie zo snel mogelijk te herstellen.

9.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

9.1.   De krachtens dit reglement verleende goedkeuring voor een voertuigtype of type REESS kan worden ingetrokken indien niet aan de voorschriften van punt 8 wordt voldaan of indien het voertuig of REESS de in punt 8.3.5 voorgeschreven tests niet doorstaat.

9.2.   Als een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder door haar verleende goedkeuring intrekt, moet zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, daarvan onmiddellijk in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1, deel 1 of 2.

10.   DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE

Indien de houder van de goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd voertuigtype of type REESS definitief stopzet, moet hij de typegoedkeuringsinstantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis stellen. Zodra deze instantie de kennisgeving heeft ontvangen, moet zij de andere partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, daarvan in kennis stellen door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 1, deel 1 of 2.

11.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE TYPEGOEDKEURINGSINSTANTIES

De partijen bij de Overeenkomst van 1958 die dit reglement toepassen, moeten het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres meedelen van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de typegoedkeuringsinstanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring en de definitieve stopzetting van de productie moeten worden toegezonden.


(1)  Zoals gedefinieerd in de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6, punt 2; http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29resolutions.html

(2)  www.unece.org/trans/danger/publi/unrec/rev17/17files_e.html

(3)  De nummers van de partijen bij de Overeenkomst van 1958 zijn opgenomen in bijlage 3 bij de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3), document ECE/TRANS/WP.29/78/Rev.6.

(4)  Een voorbeeld van de inhoud van de handleiding: "Mocht uw voertuig of lader tijdens het laden onder water komen te staan, vermijd dan iedere aanraking van het voertuig en de lader vanwege het risico op elektrische schokken. Staak het gebruik van de batterij en het voertuig en vraag uw distributeur (passende) maatregelen te nemen."


BIJLAGE 1

DEEL 1

Image 7 Tekst van het beeld

DEEL 2

Image 8 Tekst van het beeld

BIJLAGE 2

OPSTELLING VAN DE GOEDKEURINGSMERKEN

MODEL A

(Zie punt 4.2 van dit reglement)

Figuur 1

Image 9

Het goedkeuringsmerk in figuur 1, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het wegvoertuigtype in kwestie in Nederland (E4) krachtens Reglement nr. 136 is goedgekeurd onder nummer 002492. De eerste twee cijfers van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 136 in zijn oorspronkelijke versie.

Figuur 2

Image 10

Het goedkeuringsmerk in figuur 2, aangebracht op een REESS, geeft aan dat het type REESS ("ES") in kwestie in Nederland (E4) krachtens Reglement nr. 136 is goedgekeurd onder nummer 002492. De eerste twee cijfers van het goedkeuringsnummer geven aan dat de goedkeuring is verleend volgens de voorschriften van Reglement nr. 136 in zijn oorspronkelijke versie.

MODEL B

(Zie punt 4.5 van dit reglement)

Image 11

Bovenstaand goedkeuringsmerk, aangebracht op een voertuig, geeft aan dat het wegvoertuig in kwestie in Nederland (E4) is goedgekeurd krachtens de Reglementen nr. 136 en nr. 78 (1). De goedkeuringsnummers geven aan dat, op de respectieve datum van goedkeuring, Reglement nr. 136 nog zijn oorspronkelijke vorm had en dat Reglement nr. 78 wijzigingenreeks 03 bevatte.


(1)  Het laatste nummer dient alleen ter illustratie.


BIJLAGE 3

BEVEILIGING TEGEN DIRECT CONTACT MET DELEN ONDER SPANNING

1.   TOEGANGSSONDEN

De sonden om de beveiliging van personen tegen toegang tot delen onder spanning te verifiëren, worden aangegeven in de tabel.

2.   TESTOMSTANDIGHEDEN

De toegangssonde wordt met de in de tabel gespecificeerde kracht tegen de eventueel aanwezige openingen van de omhulling geduwd. Indien de sonde geheel of gedeeltelijk binnendringt, wordt zij in elke mogelijke stand gebracht, maar in geen geval mag de aanslag volledig door de opening binnendringen.

Interne afschermingen worden als een deel van de omhulling beschouwd.

Tussen de sonde en de onder spanning staande delen binnen de afscherming of omhulling wordt zo nodig een laagspanningsvoeding (van niet minder dan 40 V en niet meer dan 50 V) in serie met een geschikte lamp aangesloten.

De signaalcircuitmethode moet ook op de bewegende onder spanning staande delen van hoogspanningsapparatuur worden toegepast.

Interne bewegende delen mogen langzaam worden voortbewogen waar dat mogelijk is.

3.   GOEDKEURINGSVOORWAARDEN

De toegangssonde mag niet in contact komen met delen onder spanning.

Als de naleving van dit voorschrift wordt geverifieerd door een signaalcircuit tussen de sonde en de delen onder spanning, mag de lamp niet gaan branden.

Bij de test voor IPXXB mag de gelede testvinger binnendringen tot zijn lengte van 80 mm, maar de aanslag (Ø 50 mm × 20 mm) mag niet door de opening gaan. Na de gestrekte beginpositie moeten beide gewrichten van de testvinger opeenvolgend worden gebogen tot een hoek van 90° ten opzichte van de as van de naburige sectie van de vinger en in elke mogelijke stand worden gebracht.

Bij de tests voor IPXXD mag de toegangssonde binnendringen tot zijn volle lengte, maar mag de aanslag niet volledig door de opening gaan.

Toegangssonden voor het testen van de beveiliging van personen tegen toegang tot gevaarlijke delen

Image 12

Gelede testvinger

Image 13

Materiaal: metaal, tenzij anders gespecificeerd

Lengtematen in millimeters

Toleranties bij maten zonder specifieke tolerantie:

a)

bij hoeken: 0/– 10°;

b)

bij lengtematen: tot 25 mm: 0/– 0,05 mm; boven 25 mm: ± 0,2 mm

Beide gewrichten moeten beweging mogelijk maken in hetzelfde vlak en dezelfde richting tot een hoek van 90° met een tolerantie van 0 tot + 10°


BIJLAGE 4A

METHODE VOOR HET METEN VAN DE ISOLATIEWEERSTAND BIJ OP EEN VOERTUIG UITGEVOERDE TESTS

1.   ALGEMEEN

De isolatieweerstand voor elke hoogspanningsbus van het voertuig moet worden gemeten of door berekening worden bepaald aan de hand van de meetwaarden van elk deel of elke componentenunit van een hoogspanningsbus (hierna "gedeelde meting" genoemd).

2.   MEETMETHODE

Voor het meten van de isolatieweerstand moet uit de punten 2.1 tot en met 2.2 een geschikte meetmethode worden gekozen naargelang bijvoorbeeld de elektrische lading van de delen onder spanning of de isolatieweerstand.

Het te meten bereik van het elektrische circuit moet van tevoren worden toegelicht aan de hand van schema's van het elektrische circuit enz.

Voorts mag elke voor het meten van de isolatieweerstand nodige modificatie worden uitgevoerd, zoals het verwijderen van de afdekking om bij de delen onder spanning te komen, het tekenen van meetlijnen, veranderingen in de software enz.

Wanneer de gemeten waarden niet stabiel zijn als gevolg van bijvoorbeeld de werking van het ingebouwde systeem om de isolatieweerstand te bewaken, mag elke voor het verrichten van de meting noodzakelijke modificatie worden uitgevoerd, zoals het uitzetten of verwijderen van de voorziening in kwestie. Wanneer de voorziening wordt verwijderd, moet aan de hand van tekeningen enz. ook worden aangetoond dat dit de isolatieweerstand tussen de delen onder spanning en het elektrische chassis niet zal veranderen.

De grootste voorzichtigheid is geboden met betrekking tot kortsluiting, elektrische schokken enz., want deze bevestiging kan directe ingrepen in het hoogspanningscircuit vereisen.

2.1.   Meetmethode met spanning van externe bronnen

2.1.1.   Meetinstrument

Voor het testen van de isolatieweerstand moet een instrument worden gebruikt waarmee een gelijkspanning kan worden toegepast die hoger is dan de werkspanning van de hoogspanningsbus.

2.1.2.   Meetmethode

Een instrument voor het testen van de isolatieweerstand moet tussen de delen onder spanning en het elektrische chassis worden aangesloten. Dan moet de isolatieweerstand worden gemeten door een gelijkspanning van ten minste de helft van de werkspanning van de hoogspanningsbus toe te passen.

Als het systeem verschillende spanningsbereiken heeft (bv. vanwege een boost converter) in een galvanisch verbonden circuit en sommige componenten niet bestand zijn tegen de werkspanning van het hele circuit, kan de isolatieweerstand tussen die componenten en het elektrische chassis afzonderlijk worden gemeten door ten minste de helft van hun eigen werkspanning toe te passen terwijl die componenten zijn losgekoppeld.

2.2.   Meetmethode met behulp van het REESS van het voertuig zelf als gelijkspanningsbron

2.2.1.   Voorwaarden waaraan het testvoertuig moet voldoen

De hoogspanningsbus moet door het REESS en/of het energieomzettingssysteem van het voertuig zelf van energie worden voorzien en tijdens de hele test moet het spanningsniveau van het REESS en/of het energieomzettingssysteem ten minste even hoog zijn als de door de voertuigfabrikant aangegeven nominale bedrijfsspanning.

2.2.2.   Meetinstrument

De bij deze test gebruikte voltmeter moet gelijkspanningswaarden meten en een inwendige weerstand hebben van ten minste 10 ΜΩ.

2.2.3.   Meetmethode

2.2.3.1.   Eerste stap

De spanning wordt gemeten zoals aangegeven in figuur 1 en de hoogspanningsbusspanning (Vb) wordt genoteerd. Vb moet gelijk zijn aan of groter dan de nominale bedrijfsspanning van het REESS en/of het energieomzettingssysteem zoals aangegeven door de voertuigfabrikant.

Figuur 1

Meting van Vb, V1 en V2

Image 14 Tekst van het beeld

2.2.3.2.   Tweede stap

Meet en noteer de spanning (V1) tussen de negatieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 1).

2.2.3.3.   Derde stap

Meet en noteer de spanning (V2) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 1).

2.2.3.4.   Vierde stap

Als V1 groter is dan of gelijk aan V2, plaats dan een bekende standaardweerstand (Ro) tussen de negatieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis. Meet, wanneer Ro is geïnstalleerd, de spanning (V1′) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 2).

Bereken de elektrische isolatie (Ri) met de volgende formule:

Ri = Ro × (Vb/V1′ – Vb/V1) of Ri = Ro × Vb × (1/V1′ – 1/V1)

Figuur 2

Meting van V1′

Image 15 Tekst van het beeld

Als V2 groter is dan V1, plaats dan een bekende standaardweerstand (Ro) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis. Meet, wanneer Ro is geïnstalleerd, de spanning (V2′) tussen de positieve kant van de hoogspanningsbus en het elektrische chassis (zie figuur 3). Bereken de elektrische isolatie (Ri) met onderstaande formule. Deel deze elektrische isolatiewaarde (in Ω) door de nominale bedrijfsspanning van de hoogspanningsbus (in volts).

Bereken de elektrische isolatie (Ri) met de volgende formule:

Ri = Ro × (Vb/V2′ – Vb/V2) of Ri = Ro × Vb × (1/V2′ – 1/V2)

Figuur 3

Meting van V2′

Image 16 Tekst van het beeld

2.2.3.5.   Vijfde stap

De elektrische isolatiewaarde Ri (in Ω), gedeeld door de werkspanning van de hoogspanningsbus (in volts), geeft de isolatieweerstand (in Ω/volt).

Opmerking: De bekende standaardweerstand Ro (in Ω) moet de waarde zijn van de minimaal vereiste isolatieweerstand (in Ω/volt), vermenigvuldigd met de werkspanning van het voertuig, plus/minus 20 % (in volts). Ro moet niet precies die waarde zijn, aangezien de formules voor elke Ro gelden; een Ro-waarde in dit bereik moet echter een goede resolutie bieden voor metingen van de spanning.


BIJLAGE 4B

METHODE VOOR HET METEN VAN DE ISOLATIEWEERSTAND BIJ OP ONDERDELEN UITGEVOERDE TESTS VAN EEN REESS

1.   MEETMETHODE

Voor het meten van de isolatieweerstand moet uit de punten 1.1 tot en met 1.2 een geschikte meetmethode worden gekozen naargelang bijvoorbeeld de elektrische lading van de delen onder spanning of de isolatieweerstand.

Als de bedrijfsspanning van de testvoorziening (Vb, figuur 1) niet kan worden gemeten (bv. omdat het elektrische circuit door de hoofdschakelaars of de zekering is afgesloten), mag de test met een gemodificeerde testinrichting worden uitgevoerd om de interne spanningen (vóór de hoofdschakelaars) te kunnen meten.

Die modificaties mogen de testresultaten niet beïnvloeden.

Het te meten bereik van het elektrische circuit moet van tevoren worden toegelicht aan de hand van schema's van het elektrische circuit enz. Als de hoogspanningsbussen galvanisch van elkaar zijn geïsoleerd, moet de isolatieweerstand voor elk elektrisch circuit worden gemeten.

Voorts mag elke voor het meten van de isolatieweerstand nodige modificatie worden uitgevoerd, zoals het verwijderen van de afdekking om bij de delen onder spanning te komen, het tekenen van meetlijnen, veranderingen in de software enz.

Wanneer de gemeten waarden niet stabiel zijn als gevolg van bijvoorbeeld de werking van het systeem om de isolatieweerstand te bewaken, mag elke voor het verrichten van de meting noodzakelijke modificatie worden uitgevoerd, zoals het uitzetten of verwijderen van de voorziening in kwestie. Wanneer de voorziening wordt verwijderd, moet aan de hand van tekeningen enz. ook worden aangetoond dat dit de isolatieweerstand tussen de delen onder spanning en de aarding die volgens de fabrikant met het elektrische chassis bij installatie op het voertuig moet worden verbonden, niet zal veranderen.

De grootste voorzichtigheid is geboden met betrekking tot kortsluiting, elektrische schokken enz., want deze bevestiging kan directe ingrepen in het hoogspanningscircuit vereisen.

1.1.   Meetmethode met spanning van externe bronnen

1.1.1.   Meetinstrument

Voor het testen van de isolatieweerstand moet een instrument worden gebruikt waarmee een gelijkspanning kan worden toegepast die hoger is dan de nominale spanning van de testvoorziening.

1.1.2.   Meetmethode

Een instrument voor het testen van de isolatieweerstand moet tussen de delen onder spanning en de aardverbinding worden aangesloten. Vervolgens moet de isolatieweerstand worden gemeten.

Als het systeem verschillende spanningsbereiken heeft (bv. vanwege een boost converter) in een galvanisch verbonden circuit en sommige componenten niet bestand zijn tegen de werkspanning van het hele circuit, kan de isolatieweerstand tussen die componenten en de aardverbinding afzonderlijk worden gemeten door ten minste de helft van hun eigen werkspanning toe te passen terwijl die componenten zijn losgekoppeld.

1.2.   Meetmethode met de testvoorziening als gelijkspanningsbron

1.2.1.   Testomstandigheden

Tijdens de hele test moet het spanningsniveau van de testvoorziening ten minste even hoog zijn als haar nominale bedrijfsspanning.

1.2.2.   Meetinstrument

De bij deze test gebruikte voltmeter moet gelijkspanningswaarden meten en een inwendige weerstand hebben van ten minste 10 ΜΩ.

1.2.3.   Meetmethode

1.2.3.1.   Eerste stap

De spanning wordt gemeten zoals aangegeven in figuur 1 en de bedrijfsspanning van de testvoorziening (Vb, figuur 1) wordt genoteerd. Vb moet gelijk zijn aan of groter dan de nominale bedrijfsspanning van de testvoorziening.

Figuur 1

Image 17 Tekst van het beeld

1.2.3.2.   Tweede stap

Meet en noteer de spanning (V1) tussen de negatieve pool van de testvoorziening en de aardverbinding (figuur 1).

1.2.3.3.   Derde stap

Meet en noteer de spanning (V2) tussen de positieve pool van de testvoorziening en de aardverbinding (figuur 1).

1.2.3.4.   Vierde stap

Als V1 groter is dan of gelijk aan V2, plaats dan een bekende standaardweerstand (Ro) tussen de negatieve pool van de testvoorziening en de aardverbinding. Meet, wanneer Ro is geïnstalleerd, de spanning (V1′) tussen de positieve pool van de testvoorziening en de aardverbinding (zie figuur 2).

Bereken de elektrische isolatie (Ri) met de volgende formule:

Ri = Ro × (Vb/V1′ – Vb/V1) of Ri = Ro × Vb × (1/V1′ – 1/V1)

Figuur 2

Image 18 Tekst van het beeld

Als V2 groter is dan V1, plaats dan een bekende standaardweerstand (Ro) tussen de positieve pool van de testvoorziening en de aardverbinding. Meet, wanneer Ro is geïnstalleerd, de spanning (V2′) tussen de positieve pool van de testvoorziening en de aardverbinding (zie figuur 3).

Bereken de elektrische isolatie (Ri) met de volgende formule:

Ri = Ro × (Vb/V2′ – Vb/V2) of Ri = Ro × Vb × (1/V2′ – 1/V2)

Figuur 3

Image 19 Tekst van het beeld

1.2.3.5.   Vijfde stap

De elektrische isolatiewaarde Ri (in Ω), gedeeld door de nominale spanning van de testvoorziening (in volts), geeft de isolatieweerstand (in Ω/volt).

Opmerking: De bekende standaardweerstand Ro (in Ω) moet de waarde zijn van de minimaal vereiste isolatieweerstand (in Ω/volt), vermenigvuldigd met de nominale spanning van de testvoorziening, plus/minus 20 % (in volts). Ro moet niet precies die waarde zijn, aangezien de formules voor elke Ro gelden; een Ro-waarde in dit bereik moet echter een goede resolutie bieden voor metingen van de spanning.


BIJLAGE 5

METHODE VOOR HET BEVESTIGEN VAN DE WERKING VAN EEN INGEBOUWD SYSTEEM OM DE ISOLATIEWEERSTAND TE BEWAKEN

De werking van het ingebouwde systeem om de isolatieweerstand te bewaken, moet worden bevestigd met de volgende methode:

Plaats een weerstand die de isolatieweerstand tussen het aansluitpunt dat wordt bewaakt, en het elektrische chassis niet onder de minimaal vereiste waarde doet dalen. De waarschuwing moet worden geactiveerd.


BIJLAGE 6

DEEL 1

Essentiële kenmerken van wegvoertuigen of -systemen

1.   ALGEMEEN

1.1.   Handelsmerk (handelsnaam van de fabrikant): …

1.2.   Type: …

1.3.   Voertuigcategorie: …

1.4.   Handelsbenaming(en) (indien van toepassing): …

1.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

1.6.   Eventueel naam en adres van de vertegenwoordiger van de fabrikant: …

1.7.   Tekeningen en/of foto's van het voertuig: …

1.8.   Goedkeuringsnummer van het REESS: …

1.9.   Passagiersruimte: ja/neen (1): …

1.10.   Midden- en/of zijstandaard: ja/neen (1): …

2.   ELEKTROMOTOR (TRACTIEMOTOR)

2.1.   Type (wikkeling, bekrachtiging): …

2.2.   Maximaal nettovermogen en/of maximumvermogen gedurende 30 minuten (kW): …

3.   REESS

3.1.   Handelsnaam en -merk van het REESS: …

3.2.   Aanduiding van alle typen cellen: …

3.2.1.   Chemische samenstelling van de cellen: …

3.2.2.   Fysische afmetingen: …

3.2.3.   Capaciteit van de cel (Ah): …

3.3.   Beschrijving, tekening(en) of foto('s) van het REESS om het volgende toe te lichten: …

3.3.1.   Structuur:

3.3.2.   Configuratie (aantal cellen, wijze van aansluiting enz.): …

3.3.3.   Afmetingen:

3.3.4.   Behuizing (bouw, materialen en fysische afmetingen): …

3.4.   Elektrische specificatie: …

3.4.1.   Nominale spanning (V): …

3.4.2.   Werkspanning (V): …

3.4.3.   Nominale capaciteit (Ah): …

3.4.4.   Maximale stroomsterkte (A): …

3.5.   Gascombinatiesnelheid (in %): …

3.6.   Beschrijving, tekening(en) of foto('s) van de installatie van het REESS in het voertuig: …

3.6.1.   Fysische bevestiging: …

3.7.   Type thermisch beheer: …

3.8.   Elektronische regeling: …

4.   BRANDSTOFCEL (INDIEN AANWEZIG)

4.1.   Handelsnaam en -merk van de brandstofcel: …

4.2.   Typen brandstofcel: …

4.3.   Nominale spanning (V): …

4.4.   Aantal cellen: …

4.5.   Type koelsysteem (indien aanwezig): …

4.6.   Maximumvermogen (kW): …

5.   ZEKERING EN/OF CIRCUITONDERBREKER

5.1.   Type: …

5.2.   Schema van het functionele bereik: …

6.   STROOMKABELBOMEN

6.1.   Type: …

7.   BEVEILIGING TEGEN ELEKTRISCHE SCHOKKEN

7.1.   Beschrijving van het beveiligingsconcept: …

8.   AANVULLENDE GEGEVENS

8.1.   Korte beschrijving van de installatie van de stroomcircuitcomponenten of tekeningen/foto's die de plaats van installatie van de stroomcircuitcomponenten tonen: …

8.2.   Schema van alle elektrische functies in het stroomcircuit: …

8.3.   Werkspanning (V): …

8.4.   Beschrijvingen van de systemen voor rijmodi met beperkt vermogen: …

8.4.1.   Laadniveau(s) van systemen waarbij vermogensbeperking wordt geactiveerd; beschrijvingen, uitgangspunten: …

8.4.2.   Beschrijvingen van de modi met beperkt vermogen en andere vergelijkbare modi van systemen; uitgangspunten: …

DEEL 2

Essentiële kenmerken van het REESS

1.   REESS

1.1.   Handelsnaam en -merk van het REESS: …

1.2.   Aanduiding van alle typen cellen: …

1.2.1.   Chemische samenstelling van de cellen: …

1.2.2.   Fysische afmetingen: …

1.2.3.   Capaciteit van de cel (Ah): …

1.3.   Beschrijving, tekening(en) of foto('s) van het REESS om het volgende toe te lichten: …

1.3.1.   Structuur: …

1.3.2.   Configuratie (aantal cellen, wijze van aansluiting enz.): …

1.3.3.   Afmetingen: …

1.3.4.   Behuizing (bouw, materialen en fysische afmetingen): …

1.3.5.   Massa van het REESS (kg): …

1.4.   Elektrische specificatie: …

1.4.1.   Nominale spanning (V): …

1.4.2.   Werkspanning (V): …

1.4.3.   Nominale capaciteit (Ah): …

1.4.4.   Maximale stroomsterkte (A): …

1.5.   Gascombinatiesnelheid (in %): …

1.6.   Beschrijving, tekening(en) of foto('s) van de installatie van het REESS in het voertuig: …

1.6.1.   Fysische bevestiging: …

1.7.   Type thermisch beheer: …

1.8.   Elektronische regeling: …

1.9.   Categorie van voertuigen waarop het REESS kan worden geïnstalleerd: …

DEEL 3

Essentiële kenmerken van wegvoertuigen of -systemen met een chassis dat verbonden is met een elektrisch circuit

1.   ALGEMEEN

1.1.   Handelsmerk (handelsnaam van de fabrikant): …

1.2.   Type: …

1.3.   Voertuigcategorie: …

1.4.   Handelsbenaming(en) (indien van toepassing): …

1.5.   Naam en adres van de fabrikant: …

1.6.   Eventueel naam en adres van de vertegenwoordiger van de fabrikant: …

1.7.   Tekeningen en/of foto's van het voertuig: …

1.8.   Goedkeuringsnummer van het REESS: …

1.9.   Passagiersruimte: ja/nee (1): …

1.10.   Midden- en/of zijstandaard: ja/nee (1): …

2.   REESS

2.1.   Handelsnaam en -merk van het REESS: …

2.2.   Chemische samenstelling van de cellen: …

2.3.   Elektrische specificatie: …

2.3.1.   Nominale spanning (V): …

2.3.2.   Nominale capaciteit (Ah)

2.3.3.   Maximale stroomsterkte (A): …

2.4.   Gascombinatiesnelheid (in %): …

2.5.   Beschrijving, tekening(en) of foto('s) van de installatie van het REESS in het voertuig: …

3.   AANVULLENDE GEGEVENS

3.1.   Werkspanning (V) wisselstroomcircuit: …

3.2.   Werkspanning (V) gelijkstroomcircuit: …


(1)  Doorhalen wat niet van toepassing is.


BIJLAGE 7

BEPALING VAN DE WATERSTOFEMISSIES TIJDENS DE LAADPROCEDURES VAN HET REESS

1.   INLEIDING

Deze bijlage beschrijft de procedure voor het bepalen van de waterstofemissies tijdens de laadprocedures van het REESS van alle wegvoertuigen overeenkomstig punt 5.4 van dit reglement.

2.   BESCHRIJVING VAN DE TEST

De test (figuur 7.1) wordt uitgevoerd om de waterstofemissies tijdens de laadprocedures van het REESS met de lader te bepalen. De test omvat de volgende stappen:

a)

voorbereiding van het voertuig/REESS;

b)

ontladen van het REESS;

c)

bepalen van de waterstofemissies tijdens een normale oplaadbeurt;

d)

bepalen van de waterstofemissies tijdens een oplaadbeurt die met de laderstoring wordt uitgevoerd.

3.   TESTS

3.1.   Op een voertuig uitgevoerde test

3.1.1.   Het voertuig moet zich in goede mechanische staat bevinden en in de 7 dagen vóór de test ten minste 300 km hebben afgelegd. In die periode moet het voertuig zijn uitgerust met het REESS waarop de waterstofemissietest wordt uitgevoerd.

3.1.2.   Als het REESS wordt gebruikt bij een temperatuur die hoger is dan de omgevingstemperatuur, moet de operator de door de voertuigfabrikant aanbevolen procedure volgen om de temperatuur van het REESS binnen het normale werkgebied te houden.

De vertegenwoordiger van de fabrikant moet kunnen certificeren dat het temperatuurregelsysteem van het REESS geen schade of gebrek aan capaciteit vertoont.

3.2.   Op onderdelen uitgevoerde test

3.2.1.   Het REESS moet zich in goede mechanische staat bevinden en aan ten minste 5 standaardcycli zijn onderworpen (zoals gespecificeerd in bijlage 8, aanhangsel 1).

3.2.2.   Als het REESS wordt gebruikt bij een temperatuur die hoger is dan de omgevingstemperatuur, moet de operator de door de voertuigfabrikant aanbevolen procedure volgen om de temperatuur van het REESS binnen het normale werkgebied te houden.

De vertegenwoordiger van de fabrikant moet kunnen certificeren dat het temperatuurregelsysteem van het REESS geen schade of gebrek aan capaciteit vertoont.

Figuur 7.1

Bepaling van de waterstofemissies tijdens de laadprocedures van het REESS

Image 20

12 tot 36 uur

max. 2 minuten na aansluiting op het net

Waterstofemissietest tijdens een laderstoring Omgevingstemperatuur 293 K ± 2 K

Waterstofemissietest tijdens een normale oplaadbeurt

Voorbereiding voertuig/REESS(indien nodig)

max. 2 minuten na aansluiting op het net

max. 15 minuten

max. 7 dagen

max. 7 dagen

max. 15 minuten

12 tot 36 uur

Impregneren

Ontladen van het REESS Omgevingstemperatuur 293 tot 303 K

Impregneren

Ontladen van het REESS Omgevingstemperatuur 293 tot 303 K

START

STOP

4.   APPARATUUR VOOR DE WATERSTOFEMISSIETEST

4.1.   Ruimte voor het meten van de waterstofemissie

De ruimte voor het meten van de waterstofemissie moet een gasdichte meetkamer zijn die groot genoeg is om het te testen voertuig/REESS te bevatten. Het voertuig/REESS moet van alle kanten toegankelijk zijn en wanneer de ruimte is afgesloten, moet zij gasdicht zijn overeenkomstig aanhangsel 1. Het binnenoppervlak van de ruimte moet ondoordringbaar en ongevoelig zijn voor waterstof. Het temperatuurregelsysteem moet de luchttemperatuur in de ruimte tijdens de test kunnen regelen op de voorgeschreven temperatuur, met een gemiddelde tolerantie van ± 2 K tijdens de volledige duur van de test.

Er kan een ruimte met variabel volume of een andere testvoorziening worden gebruikt om de volumeveranderingen ten gevolge van waterstofemissies in de ruimte te compenseren. De ruimte met variabel volume zet uit en krimpt naargelang de waterstofemissies in de ruimte. Twee mogelijkheden om de interne-volumeverandering te compenseren zijn beweegbare wanden of een blaasbalgontwerp waarbij ondoordringbare zakken binnen de ruimte door uitwisseling van lucht van buiten de ruimte uitzetten of krimpen naargelang de interne druk verandert. Ongeacht het toegepaste ontwerp voor volumecompensatie moet de in aanhangsel 1 gespecificeerde integriteit van de ruimte behouden blijven.

Ongeacht de toegepaste methode voor volumecompensatie moet het verschil tussen de interne druk in de ruimte en de barometerdruk beperkt blijven tot maximaal ± 5 hPa.

De ruimte moet op een vast volume kunnen worden vergrendeld. De inhoud van een ruimte met variabel volume moet ten opzichte van haar "nominale inhoud" kunnen veranderen (zie bijlage 7, aanhangsel 1, punt 2.1.1), rekening houdend met waterstofemissies tijdens de tests.

4.2.   Analysesystemen

4.2.1.   Waterstofanalysator

4.2.1.1.   De atmosfeer binnen de meetkamer wordt gecontroleerd met een waterstofanalysator (van het type elektrochemische detector) of een chromatograaf die thermische geleiding detecteert. Het gasmonster moet aan het middelpunt van een zijwand of van het plafond van de kamer worden genomen en een eventueel aanwezige omloopgasstroom moet naar de ruimte worden teruggeleid, bij voorkeur naar een punt vlak na de uitlaat van de mengventilator.

4.2.1.2.   De waterstofanalysator moet een responstijd tot 90 % van de definitieve uitslag van minder dan 10 seconden hebben. De stabiliteit moet voor alle werkgebieden gedurende een periode van 15 minuten beter zijn dan 2 % van de volledige schaaluitslag bij het nulpunt en bij 80 ± 20 % van de volledige schaaluitslag.

4.2.1.3.   De herhaalbaarheid van de metingen met de analysator, uitgedrukt als één standaardafwijking, moet voor alle werkgebieden beter zijn dan 1 % bij het nulpunt en bij 80 ± 20 % van de volledige schaaluitslag.

4.2.1.4.   Het werkgebied van de analysator moet zo worden ingesteld dat bij de procedures voor meting, kalibratie en controle van lekken de beste resolutie wordt verkregen.

4.2.2.   Gegevensregistratiesysteem voor de waterstofanalysator

De waterstofanalysator moet worden uitgerust met een voorziening om de elektrische signaaloutput ten minste eenmaal per minuut vast te leggen. Het registratiesysteem moet functionele kenmerken bezitten die ten minste gelijkwaardig zijn aan het geregistreerde signaal en moet de resultaten permanent registreren. De registratie moet duidelijk het begin en het einde van de normale laadtest en van de laadstoring aangeven.

4.3.   Temperatuurregistratie

4.3.1.   De temperatuur in de meetkamer wordt op twee punten geregistreerd met temperatuursensoren die zodanig zijn gekoppeld dat zij een gemiddelde waarde aangeven. De meetpunten bevinden zich op een hoogte van 0,9 ± 0,2 m op ongeveer 0,1 m afstand van de wand ter hoogte van de verticale middellijn van elke zijwand.

4.3.2.   De temperatuur in de nabijheid van de cellen wordt door middel van de sensoren geregistreerd.

4.3.3.   De temperaturen moeten gedurende de gehele meting van de waterstofemissie ten minste eenmaal per minuut worden geregistreerd.

4.3.4.   De nauwkeurigheid van het temperatuurregistratiesysteem moet minstens ± 1,0 K bedragen en de temperatuur moet tot op ± 0,1 K kunnen worden afgelezen.

4.3.5.   Met het registratie- of gegevensverwerkingssysteem moet de tijd tot op ± 15 seconden kunnen worden afgelezen.

4.4.   Drukregistratie

4.4.1.   Het verschil Dp tussen de barometerdruk in de testzone en de inwendige druk in de testruimte moet gedurende de gehele meting van de waterstofemissie ten minste eenmaal per minuut worden geregistreerd.

4.4.2.   De nauwkeurigheid van het drukregistratiesysteem moet minstens ± 2 hPa bedragen en de druk moet tot op ± 0,2 hPa kunnen worden afgelezen.

4.4.3.   Met het registratie- of gegevensverwerkingssysteem moet de tijd tot op ± 15 seconden kunnen worden afgelezen.

4.5.   Registratie van spanning en stroomsterkte

4.5.1.   De spanning van de lader en de stroomsterkte (batterij) moeten gedurende de gehele meting van de waterstofemissie ten minste eenmaal per minuut worden geregistreerd.

4.5.2.   De nauwkeurigheid van het spanningsregistratiesysteem moet minstens ± 1 V bedragen en de spanning moet tot op ± 0,1 V kunnen worden afgelezen.

4.5.3.   De nauwkeurigheid van het stroomsterkteregistratiesysteem moet minstens ± 0,5 A bedragen en de stroomsterkte moet tot op ± 0,05 A kunnen worden afgelezen.

4.5.4.   Met het registratie- of gegevensverwerkingssysteem moet de tijd tot op ± 15 seconden kunnen worden afgelezen.

4.6.   Ventilatoren

De meetkamer moet voorzien zijn van een of meer ventilatoren of aanjagers met een capaciteit van 0,1 tot 0,5 m3/seconde om de atmosfeer in de ruimte grondig te mengen. Tijdens de metingen moeten in de kamer een homogene temperatuur en waterstofconcentratie kunnen worden bereikt. De luchtstroom van de ventilatoren of aanjagers mag niet rechtstreeks op het voertuig in de ruimte worden gericht.

4.7.   Gassen

4.7.1.   Voor kalibratie en uitvoering van de test moeten de volgende zuivere gassen beschikbaar zijn:

a)

gezuiverde synthetische lucht (zuiverheid: < 1 ppm C1-equivalent; < 1 ppm CO; < 400 ppm CO2; < 0,1 ppm NO); zuurstofgehalte tussen 18 en 21 vol.-%;

b)

waterstof (H2), minimumzuiverheid 99,5 %.

4.7.2.   Kalibratie- en instelgassen moeten mengsels van waterstof (H2) en gezuiverde synthetische lucht bevatten. De werkelijke concentraties van een kalibratiegas moeten binnen ± 2 % van de nominale waarde liggen. De nauwkeurigheid van verdunde gassen die met een gasverdeler zijn verkregen, moet binnen ± 2 % van de nominale waarde liggen. De in aanhangsel 1 gespecificeerde concentraties mogen ook worden verkregen met behulp van een gasverdeler met synthetische lucht als verdunningsgas.

5.   TESTPROCEDURE

De test omvat de volgende vijf stappen:

a)

voorbereiding van het voertuig/REESS;

b)

ontladen van het REESS;

c)

bepalen van de waterstofemissies tijdens een normale oplaadbeurt;

d)

ontladen van de tractiebatterij;

e)

bepalen van de waterstofemissies tijdens een oplaadbeurt die met de laderstoring wordt uitgevoerd.

Indien het voertuig/REESS tussen twee stappen in moet worden verplaatst, moet het naar het volgende testgebied worden geduwd.

5.1.   Op een voertuig uitgevoerde test

5.1.1.   Voorbereiding van het voertuig

De veroudering van het REESS moet worden gecontroleerd door aan te tonen dat het voertuig in de zeven dagen vóór de test ten minste 300 km heeft afgelegd. In die periode moet het voertuig zijn uitgerust met de tractiebatterij waarop de waterstofemissietest wordt uitgevoerd. Als dat niet kan worden aangetoond, wordt de volgende procedure toegepast.

5.1.1.1.   Ontladen en eerste lading van het REESS

De procedure start met het ontladen van het REESS van het voertuig terwijl op de testbaan 30 minuten lang met een constante snelheid van 70 ± 5 % van de maximumsnelheid van het voertuig wordt gereden.

Het ontladen wordt stopgezet:

a)

wanneer het voertuig geen dertig minuten lang 65 % van de maximumsnelheid kan rijden, of

b)

wanneer de standaard boordinstrumenten aangeven dat de bestuurder het voertuig moet stoppen, of

c)

nadat een afstand van 100 km is afgelegd.

5.1.1.2.   Eerste lading van het REESS

Het laden vindt plaats:

a)

met de lader;

b)

bij een omgevingstemperatuur tussen 293 en 303 K.

De procedure sluit alle typen externe laders uit.

Het laden van het REESS eindigt wanneer het door de lader automatisch wordt stopgezet.

Deze procedure omvat alle typen speciale oplaadbeurten die automatisch of manueel kunnen worden gestart, zoals vereffenings- of onderhoudsladingen.

5.1.1.3.   De procedure van de punten 5.1.1.1 en 5.1.1.2 moet tweemaal worden herhaald.

5.1.2.   Ontladen van het REESS

Het REESS wordt ontladen terwijl op de testbaan dertig minuten lang met een constante snelheid van 70 ± 5 % van de maximumsnelheid van het voertuig wordt gereden.

Het ontladen wordt stopgezet:

a)

wanneer de standaard boordinstrumenten aangeven dat de bestuurder het voertuig moet stoppen, of

b)

wanneer de maximumsnelheid van het voertuig lager is dan 20 km/h.

5.1.3.   Impregneren

Binnen 15 minuten na het ontladen van de batterij overeenkomstig punt 5.2 wordt het voertuig in de impregneerzone geparkeerd. Tussen het einde van de ontlading van de tractiebatterij en het begin van de waterstofemissietest tijdens een normale oplaadbeurt blijft het voertuig minstens 12 en hoogstens 36 uur geparkeerd. In die periode moet het voertuig bij 293 ± 2 K worden geïmpregneerd.

5.1.4.   Waterstofemissietest tijdens een normale oplaadbeurt

5.1.4.1.   Vóór het einde van de impregneerperiode moet de meetkamer minutenlang worden doorgeblazen tot een stabiele waterstofachtergrond wordt verkregen. De mengventilator(en) van de ruimte moet(en) op dat moment ook worden aangezet.

5.1.4.2.   Vlak vóór de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.1.4.3.   Na het impregneren moet het testvoertuig met uitgeschakelde motor en met open ramen en bagageruimte in de meetkamer worden gebracht.

5.1.4.4.   Het voertuig moet op de netspanning worden aangesloten. Het REESS wordt opgeladen volgens de normale laadprocedure zoals gespecificeerd in punt 5.1.4.7.

5.1.4.5.   Binnen twee minuten na de elektrische blokkering van de normale laadstap worden de deuren van de ruimte dichtgedaan en gasdicht afgesloten.

5.1.4.6.   Wanneer de kamer is afgesloten, gaat met de start van een normale oplaadbeurt de waterstofemissietestperiode in. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de beginwaarden CH2i, Ti en Pi voor de normale laadtest.

Deze cijfers worden gebruikt bij de berekening van de waterstofemissie (zie punt 6). Tijdens de normale laadperiode mag de omgevingstemperatuur T in de meetkamer niet minder dan 291 K en niet meer dan 295 K bedragen.

5.1.4.7.   Normale laadprocedure

De normale oplaadbeurt wordt uitgevoerd met de lader en omvat de volgende stappen:

a)

laden bij constant vermogen gedurende t1;

b)

overladen bij constante stroom gedurende t2. De laadintensiteit bij overladen wordt gespecificeerd door de fabrikant en komt overeen met die tijdens een vereffeningslading.

Het laden van het REESS eindigt wanneer het door de lader na een laadtijd van t1 + t2 automatisch wordt stopgezet. Deze laadtijd wordt beperkt tot t1 + 5 uur, ook al geven de standaardinstrumenten de bestuurder duidelijk aan dat de batterij nog niet volledig is opgeladen.

5.1.4.8.   Vlak vóór het einde van de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.1.4.9.   De emissiebemonsteringsperiode eindigt t1 + t2 of t1 + 5 uur na de start van de eerste bemonstering zoals gespecificeerd in punt 5.1.4.6. De verstreken tijd wordt geregistreerd. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de eindwaarden CH2f, Tf en Pf voor de normale laadtest die voor de berekening in punt 6 worden gebruikt.

5.1.5.   Waterstofemissietest met de laderstoring

5.1.5.1.   Binnen maximaal zeven dagen na het einde van de vorige test start de procedure met het ontladen van het REESS van het voertuig overeenkomstig punt 5.1.2.

5.1.5.2.   De in punt 5.1.3 beschreven stappen van de procedure moeten worden herhaald.

5.1.5.3.   Vóór het einde van de impregneerperiode moet de meetkamer minutenlang worden doorgeblazen tot een stabiele waterstofachtergrond wordt verkregen. De mengventilator(en) van de ruimte moet(en) op dat moment ook worden aangezet.

5.1.5.4.   Vlak vóór de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.1.5.5.   Na het impregneren moet het testvoertuig met uitgeschakelde motor en met open ramen en bagageruimte in de meetkamer worden gebracht.

5.1.5.6.   Het voertuig moet op de netspanning worden aangesloten. Het REESS wordt opgeladen volgens de laadprocedure met storing zoals gespecificeerd in punt 5.1.5.9.

5.1.5.7.   Binnen twee minuten na de elektrische blokkering van de laadstap met storing worden de deuren van de ruimte dichtgedaan en gasdicht afgesloten.

5.1.5.8.   Wanneer de kamer is afgesloten, gaat met de start van een laadstap met storing de waterstofemissietestperiode in. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de beginwaarden CH2i, Ti en Pi voor de test van de laadstap met storing.

Deze cijfers worden gebruikt bij de berekening van de waterstofemissie (zie punt 6). Tijdens de laadperiode met storing mag de omgevingstemperatuur T in de meetkamer niet minder dan 291 K en niet meer dan 295 K bedragen.

5.1.5.9.   Laadprocedure met storing

De laadstoring wordt uitgevoerd met de lader en omvat de volgende stappen:

a)

laden bij constant vermogen gedurende t′1;

b)

laden bij de door de fabrikant aanbevolen maximumstroom gedurende 30 minuten. In deze fase moet de lader de door de fabrikant aanbevolen maximumstroom leveren.

5.1.5.10.   Vlak vóór het einde van de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.1.5.11.   De testperiode eindigt t′1 + 30 minuten na de start van de eerste bemonstering zoals gespecificeerd in punt 5.1.5.8. De verstreken tijd wordt geregistreerd. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de eindwaarden CH2f, Tf en Pf voor de laadstoringstest die voor de berekening in punt 6 worden gebruikt.

5.2.   Op onderdelen uitgevoerde test

5.2.1.   Voorbereiding van het REESS

De veroudering van het REESS moet worden gecontroleerd om aan te tonen dat het REESS ten minste vijf standaardcycli heeft doorlopen (zoals gespecificeerd in bijlage 8, aanhangsel 1).

5.2.2.   Ontladen van het REESS

Het REESS wordt ontladen bij 70 ± 5 % van het nominale vermogen van het systeem.

Het ontladen wordt stopgezet wanneer het door de fabrikant aangegeven minimale oplaadniveau is bereikt.

5.2.3.   Impregneren

Binnen 15 minuten na afloop van de in punt 5.2.2 gespecificeerde ontlaadprocedure en vóór het begin van de waterstofemissietest moet het REESS minstens 12 en hoogstens 36 uur lang bij 293 ± 2 K worden geïmpregneerd.

5.2.4.   Waterstofemissietest tijdens een normale oplaadbeurt

5.2.4.1.   Vóór het einde van de impregneerperiode van het REESS moet de meetkamer minutenlang worden doorgeblazen tot een stabiele waterstofachtergrond wordt verkregen. De mengventilator(en) van de ruimte moet(en) op dat moment ook worden aangezet.

5.2.4.2.   Vlak vóór de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.2.4.3.   Na de impregneerperiode moet het REESS in de meetkamer worden gebracht.

5.2.4.4.   Het REESS moet worden opgeladen volgens de normale laadprocedure zoals gespecificeerd in punt 5.2.4.7.

5.2.4.5.   Binnen twee minuten na de elektrische blokkering van de normale laadstap moeten de deuren van de kamer worden dichtgedaan en gasdicht afgesloten.

5.2.4.6.   Wanneer de kamer is afgesloten, gaat met de start van een normale oplaadbeurt de waterstofemissietestperiode in. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de beginwaarden CH2i, Ti en Pi voor de normale laadtest.

Deze cijfers worden gebruikt bij de berekening van de waterstofemissie (zie punt 6). Tijdens de normale laadperiode mag de omgevingstemperatuur T in de meetkamer niet minder dan 291 K en niet meer dan 295 K bedragen.

5.2.4.7.   Normale laadprocedure

De normale oplaadbeurt wordt uitgevoerd met een geschikte lader en omvat de volgende stappen:

a)

laden bij constant vermogen gedurende t1;

b)

overladen bij constante stroom gedurende t2. De laadintensiteit bij overladen wordt gespecificeerd door de fabrikant en komt overeen met die tijdens een vereffeningslading.

Het laden van het REESS eindigt wanneer het door de lader na een laadtijd van t1 + t2 automatisch wordt stopgezet. Deze laadtijd wordt beperkt tot t1 + 5 uur, ook al geven de standaardinstrumenten de bestuurder duidelijk aan dat de batterij nog niet volledig is opgeladen.

5.2.4.8.   Vlak vóór het einde van de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.2.4.9.   De emissiebemonsteringsperiode eindigt t1 + t2 of t1 + 5 uur na de start van de eerste bemonstering zoals gespecificeerd in punt 5.2.4.6. De verstreken tijd wordt geregistreerd. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de eindwaarden CH2f, Tf en Pf voor de normale laadtest die voor de berekening in punt 6 worden gebruikt.

5.2.5.   Waterstofemissietest met de laderstoring

5.2.5.1.   Binnen maximaal zeven dagen na het einde van de in punt 5.2.4 beschreven test moet de testprocedure starten met het ontladen van het REESS van het voertuig overeenkomstig punt 5.2.2.

5.2.5.2.   De in punt 5.2.3 beschreven stappen van de procedure moeten worden herhaald.

5.2.5.3.   Vóór het einde van de impregneerperiode moet de meetkamer minutenlang worden doorgeblazen tot een stabiele waterstofachtergrond wordt verkregen. De mengventilator(en) van de ruimte moet(en) op dat moment ook worden aangezet.

5.2.5.4.   Vlak vóór de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.2.5.5.   Na het impregneren moet het REESS in de meetkamer worden gebracht.

5.2.5.6.   Het REESS moet worden opgeladen volgens de laadprocedure met storing zoals gespecificeerd in punt 5.2.5.9.

5.2.5.7.   Binnen twee minuten na de elektrische blokkering van de laadstap met storing moeten de deuren van de kamer worden dichtgedaan en gasdicht afgesloten.

5.2.5.8.   Wanneer de kamer is afgesloten, gaat met de start van een laadstap met storing de waterstofemissietestperiode in. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de beginwaarden CH2i, Ti en Pi voor de test van de laadstap met storing.

Deze cijfers worden gebruikt bij de berekening van de waterstofemissie (zie punt 6). Tijdens de laadperiode met storing mag de omgevingstemperatuur T in de meetkamer niet minder dan 291 K en niet meer dan 295 K bedragen.

5.2.5.9.   Laadprocedure met storing

De laadstoring wordt uitgevoerd met een geschikte lader en omvat de volgende stappen:

a)

laden bij constant vermogen gedurende t'1;

b)

laden bij de door de fabrikant aanbevolen maximumstroom gedurende 30 minuten. In deze fase moet de lader de door de fabrikant aanbevolen maximumstroom leveren.

5.2.5.10.   Vlak vóór het einde van de test moet de waterstofanalysator op nul worden gezet en worden geijkt.

5.2.5.11.   De testperiode eindigt t′1 + 30 minuten na de start van de eerste bemonstering zoals gespecificeerd in punt 5.2.5.8. De verstreken tijd wordt geregistreerd. De waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk worden gemeten en leveren de eindwaarden CH2f, Tf en Pf voor de laadstoringstest die voor de berekening in punt 6 worden gebruikt.

6.   BEREKENING

Met de in punt 5 beschreven tests kunnen de waterstofemissies van de normale oplaadbeurt en van de laadstoringsfasen worden berekend. De waterstofemissies van elk van deze fasen worden berekend met behulp van de begin- en eindwaarden van de waterstofconcentratie, de temperatuur en de druk in de ruimte, in combinatie met het nettovolume van de meetruimte.

De volgende formule wordt toegepast:

Formula

waarin:

MH2

=

waterstofmassa, in grammen

CH2

=

gemeten waterstofconcentratie in de meetruimte, in ppm (volume)

V

=

nettovolume van de ruimte in kubieke meters (m3), gecorrigeerd voor het volume van het voertuig met open ramen en bagageruimte. Als het volume van het voertuig niet wordt bepaald, wordt een volume van 1,42 m3 afgetrokken.

Vout

=

compensatievolume in m3, bij de testtemperatuur en -druk

T

=

omgevingstemperatuur in de kamer, in K

P

=

absolute druk in de meetruimte, in kPa

k

=

2,42

waarin:

i= eerste aflezingf= laatste aflezing

6.1.   Resultaten van de test

De waterstofmassa-emissies voor het REESS zijn:

 

MN = waterstofmassa-emissie tijdens de normale laadtest, in grammen

 

MD = waterstofmassa-emissie tijdens de laadstoringstest, in grammen

AANHANGSEL 1

KALIBRATIE VAN DE APPARATUUR VOOR DE WATERSTOFEMISSIETESTS

1.   KALIBRATIEFREQUENTIE EN -METHODEN

Alle apparatuur moet vóór het eerste gebruik en daarna zo vaak als nodig is en in ieder geval in de maand vóór de typegoedkeuringstests worden gekalibreerd. De toe te passen kalibratiemethoden worden in dit aanhangsel beschreven.

2.   KALIBRATIE VAN DE MEETRUIMTE

2.1.   Aanvankelijke bepaling van het inwendige volume van de ruimte

2.1.1.   Voordat de meetruimte voor het eerst wordt gebruikt, moet het inwendige volume ervan als volgt worden bepaald.

 

De inwendige afmetingen van de kamer worden zorgvuldig gemeten, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele onregelmatigheden zoals steunbalken.

 

Uit deze metingen wordt het inwendige volume van de kamer berekend.

De ruimte moet op een vast volume worden vergrendeld, terwijl de omgevingstemperatuur in de ruimte constant op 293 K wordt gehouden. Dit nominale volume moet tot op ± 0,5 % van de opgetekende waarde nauwkeurig kunnen worden gereproduceerd.

2.1.2.   Het netto inwendige volume wordt berekend door 1,42 m3 van het inwendige volume van de kamer af te trekken. In plaats van 1,42 m3 kan ook het volume van het testvoertuig met open ramen en bagageruimte of van het REESS worden gebruikt.

2.1.3.   De kamer moet worden gecontroleerd zoals beschreven in punt 2.3. Als de waterstofmassa niet tot op ± 2 % na overeenkomt met de ingespoten massa, moeten er corrigerende maatregelen worden genomen.

2.2.   Bepaling van de achtergrondemissies in de kamer

Hiermee wordt vastgesteld of de kamer geen materialen bevat die significante hoeveelheden waterstof afgeven. Deze controle moet worden uitgevoerd wanneer de meetruimte in gebruik wordt genomen, na eventuele werkzaamheden in de ruimte die de achtergrondemissies kunnen beïnvloeden en ten minste eenmaal per jaar.

2.2.1.   Ruimten met variabel volume mogen in vergrendelde of onvergrendelde stand worden gebruikt zoals beschreven in punt 2.1.1. De omgevingstemperatuur moet in de hierna bedoelde periode van vier uur op 293 ± 2 K worden gehouden.

2.2.2.   De ruimte mag worden afgesloten en de mengventilator mag worden aangezet gedurende een periode van ten hoogste twaalf uur voordat de achtergrondbemonsteringsperiode van vier uur begint.

2.2.3.   De analysator moet (zo nodig) worden gekalibreerd en vervolgens op nul gezet en geijkt.

2.2.4.   Blaas de ruimte door totdat een stabiele waterstofconcentratie wordt bereikt en schakel de mengventilator in als hij nog niet aanstaat.

2.2.5.   Sluit de kamer daarna af en meet de achtergrondwaterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk. Dit zijn de beginwaarden CH2i, Ti en Pi die bij de berekening van de achtergrondemissie van de ruimte worden gebruikt.

2.2.6.   Laat de meetruimte vervolgens vier uur lang onaangeroerd met ingeschakelde mengventilator.

2.2.7.   Na die periode wordt de waterstofconcentratie in de kamer met dezelfde analysator gemeten. Ook worden de temperatuur en de barometerdruk gemeten. Dit zijn de eindwaarden CH2f, Tf en Pf.

2.2.8.   De verandering van de waterstofmassa in de ruimte moet tijdens de test overeenkomstig punt 2.4 van deze bijlage worden berekend en mag niet groter zijn dan 0,5 g.

2.3.   Kalibratie- en waterstofretentietest van de kamer

Met de kalibratie- en waterstofretentietest van de kamer kan het overeenkomstig punt 2.1 berekende volume worden gecontroleerd en wordt tevens eventuele lekkage gemeten. De lekkage van de ruimte moet worden bepaald voordat de ruimte in gebruik wordt genomen, na eventuele werkzaamheden in de ruimte die de integriteit ervan kunnen beïnvloeden, en nadien ten minste eenmaal per maand. Indien bij zes opeenvolgende maandelijkse retentiecontroles geen corrigerende maatregelen hoeven te worden genomen, mag de lekkage van de ruimte vervolgens om de drie maanden worden bepaald zolang er geen corrigerende maatregelen nodig zijn.

2.3.1.   Blaas de ruimte door totdat een stabiele waterstofconcentratie wordt bereikt. Schakel de mengventilator in als hij nog niet aanstaat. De waterstofanalysator wordt op nul gezet, zo nodig gekalibreerd en geijkt.

2.3.2.   De ruimte moet op het nominale volume worden vergrendeld.

2.3.3.   Het regelsysteem voor de omgevingstemperatuur wordt aangezet (als het nog niet aanstaat) en geregeld voor een begintemperatuur van 293 K.

2.3.4.   Zodra de temperatuur in de ruimte op 293 ± 2 K is gestabiliseerd, wordt de ruimte afgesloten en worden de achtergrondconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk gemeten. Dit zijn de beginwaarden CH2i, Ti en Pi die bij de kalibratie van de meetruimte worden gebruikt.

2.3.5.   De ruimte moet van het nominale volume worden ontgrendeld.

2.3.6.   Injecteer ongeveer 100 g waterstof in de meetruimte. Deze massa waterstof moet worden gemeten met een nauwkeurigheid van ± 2 % van de gemeten waarde.

2.3.7.   Laat de inhoud van de meetkamer zich gedurende vijf minuten vermengen en meet vervolgens de waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk. Dit zijn de eindwaarden CH2f, Tf en Pf voor de kalibratie van de ruimte en tevens de beginwaarden CH2i, Ti en Pi voor de retentiecontrole.

2.3.8.   Bereken aan de hand van de in de punten 2.3.4 en 2.3.7 verkregen waarden en de formule van punt 2.4 de massa waterstof in de ruimte. Deze moet op ± 2 % na overeenkomen met de in punt 2.3.6 gemeten massa waterstof.

2.3.9.   De inhoud van de kamer moet zich gedurende minimaal 10 uur kunnen mengen. Aan het einde van deze periode worden de uiteindelijke waterstofconcentratie, temperatuur en barometerdruk gemeten en geregistreerd. Dit zijn de eindwaarden CH2f, Tf en Pf voor de controle van de waterstofretentie.

2.3.10.   Bereken dan met de formule van punt 2.4 de waterstofmassa aan de hand van de in de punten 2.3.7 en 2.3.9 verkregen meetwaarden. Deze massa mag niet meer dan 5 % verschillen van de in punt 2.3.8 hierboven berekende waterstofmassa.

2.4.   Berekening

De berekening van de nettoverandering van de waterstofmassa binnen de meetruimte wordt gebruikt om de achtergrondwaterstofconcentratie en de lekkagesnelheid van de kamer te bepalen. Aan de hand van de begin- en eindwaarden van de waterstofconcentratie, de temperatuur en de barometerdruk kan met de volgende formule de verandering van de massa worden berekend.

Formula

waarin:

MH2

=

waterstofmassa, in grammen

CH2

=

gemeten waterstofconcentratie in de meetruimte, in ppm (volume)

V

=

volume van de meetruimte in kubieke meters (m3) zoals gemeten in punt 2.1.1.

Vout

=

compensatievolume in m3, bij de testtemperatuur en -druk

T

=

omgevingstemperatuur in de kamer, in K

P

=

absolute druk in de meetruimte, in kPa

k

=

2,42

waarin:

i= eerste aflezingf= laatste aflezing

3.   KALIBRATIE VAN DE WATERSTOFANALYSATOR

De analysator moet worden gekalibreerd met waterstof in lucht en gezuiverde synthetische lucht. Zie bijlage 7, punt 4.8.2.

Elk van de normaal gebruikte werkgebieden wordt als volgt gekalibreerd:

3.1.

Zet de kalibratiekromme uit met ten minste vijf kalibratiepunten die zo gelijkmatig mogelijk over het werkgebied zijn verdeeld. De nominale concentratie van het kalibratiegas met de hoogste concentratie bedraagt ten minste 80 % van de volledige schaaluitslag.

3.2.

Bereken de kalibratiekromme met de kleinstekwadratenmethode. Als de graad van de daaruit resulterende polynoom hoger is dan 3, moet het aantal kalibratiepunten ten minste gelijk zijn aan de graad van de polynoom plus 2.

3.3.

De kalibratiecurve mag niet meer dan 2 % afwijken van de nominale waarde van elk kalibratiegas.

3.4.

Met behulp van de coëfficiënten van de in punt 3.2 verkregen polynoom wordt een tabel opgesteld met de afgelezen waarden en de feitelijke concentraties, waarin de stappen niet groter zijn dan 1 % van de volledige schaaluitslag. Dit moet voor ieder gekalibreerd bereik van de analysator gebeuren.

De tabel moet ook andere relevante gegevens bevatten zoals:

a)

kalibratiedatum;

b)

uitslag van de potentiometer bij ijking en instelling op nul (indien van toepassing);

c)

nominale schaal;

d)

referentiegegevens van elk gebruikt kalibratiegas;

e)

feitelijke en afgelezen waarde voor elk gebruikt kalibratiegas, alsook het procentuele verschil;

f)

kalibratiedruk van de analysator.

3.5.

Alternatieve methoden (bv. computer, elektronisch gestuurde meetbereikschakelaar) kunnen worden toegepast als aan de technische dienst wordt aangetoond dat met die methoden dezelfde nauwkeurigheid wordt bereikt.

AANHANGSEL 2

ESSENTIËLE KENMERKEN VAN DE VOERTUIGENFAMILIE

1.   Parameters die de familie met betrekking tot waterstofemissies karakteriseren

De familie kan worden gekarakteriseerd aan de hand van elementaire ontwerpparameters die alle voertuigen binnen de familie gemeen moeten hebben. In sommige gevallen kan er interactie optreden tussen de parameters. Hiermee moet ook rekening worden gehouden om ervoor te zorgen dat alleen voertuigen met vergelijkbare waterstofemissiekenmerken in de familie worden opgenomen.

2.   Hiertoe worden voertuigtypen waarvan de hieronder beschreven parameters identiek zijn, geacht onder dezelfde waterstofemissiefamilie te vallen.

REESS:

a)

handelsnaam of merk van het REESS;

b)

opgave van alle toegepaste typen elektrochemische koppels;

c)

aantal REESS-cellen;

d)

aantal REESS-subsystemen;

e)

nominale spanning van het REESS (V);

f)

energie van het REESS (kWh);

g)

gascombinatiesnelheid (in %);

h)

type(n) ventilatie voor REESS-subsystemen;

i)

type koelsysteem (indien aanwezig).

Ingebouwde lader:

a)

merk en type van de verschillende delen van de lader;

b)

nominaal uitgangsvermogen (kW);

c)

maximale laadspanning (V);

d)

maximale laadintensiteit (A);

e)

merk en type van de regeleenheid (indien aanwezig);

f)

werkingsschema, bedieningsorganen en veiligheid;

g)

kenmerken van de laadperioden.


BIJLAGE 8

REESS-TESTPROCEDURES

Gereserveerd

AANHANGSEL

PROCEDURE OM EEN STANDAARDCYCLUS UIT TE VOEREN

Een standaardcyclus zal starten met een standaard ontlading, gevolgd door een standaardoplaadbeurt.

Standaardontlading:

Ontladingssnelheid

:

De ontladingsprocedure en de criteria voor de beëindiging ervan moeten door de fabrikant worden vastgesteld. Indien niet aangegeven, moet het een ontlading met 1C-stroom zijn.

Ontladingslimiet (eindspanning)

:

gespecificeerd door de fabrikant

Rustperiode na ontlading

:

Minimaal 30 min.

Standaardoplaadbeurt

:

De ontladingsprocedure en de criteria voor de beëindiging ervan moeten door de fabrikant worden vastgesteld. Indien niet aangegeven, moet het een oplaadbeurt met C/3-stroom zijn.


BIJLAGE 8A

TRILTEST

1.   DOEL

Doel van deze test is de veiligheid van het REESS te verifiëren onder invloed van de trillingen die het tijdens het normale gebruik van het voertuig wellicht zal ondergaan.

2.   INSTALLATIE

2.1.   Deze test moet worden uitgevoerd met het complete REESS of met een of meer gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft. Als de elektronische regeleenheid voor het REESS niet in de behuizing met de cellen is geïntegreerd, kan de fabrikant vragen dat zij niet op de testvoorziening wordt geïnstalleerd.

2.2.   De testvoorziening moet zo stevig aan het platform van de trilmachine worden bevestigd dat de trillingen direct op die voorziening worden overgedragen.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor de testvoorziening gelden de volgende voorwaarden:

a)

de test moet worden uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van 20 ± 10 °C;

b)

aan het begin van de test moet het laadniveau worden bijgesteld tot een waarde in de bovenste helft van het onder bedrijfsomstandigheden normale laadbereik van de testvoorziening;

c)

aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de voor het resultaat van de test relevante functie(s) van de testvoorziening beïnvloeden, operationeel zijn.

3.2.   Testprocedures

De testvoorzieningen moeten worden onderworpen aan trillingen die een sinusoïdale golfvorm met een logaritmische frequentieverandering tussen 7 en 200 Hz hebben en weer naar 7Hz gaan in 15 minuten.

Deze cyclus moet in drie uur tijd 12 keer worden herhaald in een richting verticaal op de door de fabrikant gespecificeerde montagerichting van het REESS.

De correlatie tussen frequentie en versnelling moet zijn zoals aangegeven in tabel 1 en tabel 2.

Tabel 1

Frequentie en versnelling (brutomassa van de testvoorziening van minder dan 12 kg)

Frequentie (Hz)

Versnelling (m/s2)

7-18

10

18-ongeveer 50 (1)

geleidelijk opgevoerd van 10 naar 80

50-200

80


Tabel 2

Frequentie en versnelling (brutomassa van de testvoorziening van 12 kg of meer)

Frequentie (Hz)

Versnelling (m/s2)

7-18

10

18-ongeveer 25 (1)

geleidelijk opgevoerd van 10 naar 20

25-200

20

Op verzoek van de fabrikant mag een hogere versnelling en ook een hogere maximumfrequentie worden toegepast.

In plaats van de correlatie frequentie/versnelling van tabel 1 of tabel 2 mag op verzoek van de voertuigfabrikant een door hem vastgesteld vibratietestprofiel worden gebruikt dat voor toepassing op het voertuig in kwestie is geverifieerd en door de technische dienst is toegestaan. De goedkeuring van een onder deze voorwaarde getest REESS moet tot een specifiek voertuigtype worden beperkt.

Na de triltest moet een standaardcyclus volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, worden uitgevoerd, tenzij dat door de testvoorziening wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


(1)  De amplitude wordt vervolgens vastgehouden op 0,8 mm (een totale verplaatsing van 1,6 mm) en de frequentie wordt verhoogd tot de maximale versnelling zoals beschreven in tabel 1 of tabel 2.


BIJLAGE 8B

THERMISCHE SCHOKWISSELTEST

1.   DOEL

Doel van deze test is na te gaan of het REESS bestand is tegen bruuske temperatuurveranderingen. Het REESS moet een bepaald aantal temperatuurwisselingen ondergaan, die starten bij omgevingstemperatuur en gevolgd worden door wisselingen tussen hoge en lage temperatuur. Daarmee wordt een snelle temperatuurverandering gesimuleerd die een REESS tijdens zijn levensduur wellicht zou ondergaan.

2.   INSTALLATIE

Deze test moet worden uitgevoerd met het complete REESS of met een of meer gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft. Als de elektronische regeleenheid voor het REESS niet in de behuizing met de cellen is geïntegreerd, kan de fabrikant vragen dat zij niet op de testvoorziening wordt geïnstalleerd.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor de testvoorziening gelden bij de start van de test de volgende voorwaarden:

a)

het laadniveau moet worden bijgesteld tot een waarde in de bovenste helft van het onder bedrijfsomstandigheden normale laadbereik;

b)

alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening zouden beïnvloeden en die voor het resultaat van de test relevant zijn, moeten operationeel zijn.

3.2.   Testprocedure

De testvoorziening moet ten minste zes uur lang worden opgeslagen bij een testtemperatuur van 60 °C ± 2 °C of meer als de fabrikant dat wenst, en daarna ten minste zes uur lang bij een testtemperatuur van – 40 °C ± 2 oC of minder als de fabrikant dat wenst. Het tijdsinterval tussen de testtemperatuurextremen bedraagt maximaal 30 minuten. Deze procedure moet worden herhaald tot ten minste vijf volledige cycli zijn voltooid en daarna moet de testvoorziening 24 uur lang bij een omgevingstemperatuur van 20 °C ± 10 °C worden opgeslagen.

Na de opslag gedurende 24 uur moet een standaardcyclus volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, worden uitgevoerd, tenzij dat door de testvoorziening wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


BIJLAGE 8C

MECHANISCHE VALTEST VOOR VERWIJDERBARE REESS

1.   DOEL

Simulatie van de mechanische stootbelasting die kan voorkomen als het REESS na verwijdering onbedoeld valt.

2.   PROCEDURES

2.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor het verwijderde REESS gelden bij de start van de test de volgende voorwaarden:

a)

stel het laadniveau bij naar ten minste 90 % van de nominale capaciteit zoals gespecificeerd in bijlage 6, deel 1, punt 3.4.3, bijlage 6, deel 2, punt 1.4.3 of bijlage 6, deel 3, punt 2.3.2;

b)

de test wordt uitgevoerd bij 20 °C ± 10 °C

2.2.   Testprocedure

Vrije val van het verwijderde REESS vanaf een hoogte van 1,0 m (vanaf de onderkant van het REESS) op een gladde, horizontale betonnen plaat of een ander even hard vloertype.

Het verwijderde REESS wordt zes keer losgelaten, vanuit verschillende door de technische dienst te bepalen uitgangsposities. De fabrikant kan besluiten om voor elke val een ander verwijderd REESS te gebruiken.

Meteen na afloop van de valtest moet een standaardcyclus volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, worden uitgevoerd, tenzij dat wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


BIJLAGE 8D

MECHANISCHE SCHOK

1.   DOEL

Het doel van deze test is de veiligheid van het REESS onder invloed van mechanische schokken die het bij een zijwaartse val van een stilstaand of geparkeerd voertuig kan ondergaan, te verifiëren.

2.   INSTALLATIE

2.1.   Deze test moet worden uitgevoerd met het complete REESS of met gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen.

Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft.

Als de elektronische regeleenheid voor het REESS niet al is geïntegreerd, kan de fabrikant vragen dat zij niet op de testvoorziening wordt geïnstalleerd.

2.2.   De testvoorziening mag op de testopstelling alleen worden vastgemaakt met de middelen die bedoeld zijn om het REESS of het subsysteem ervan op het voertuig te bevestigen.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden en voorschriften

Voor de test gelden de volgende voorwaarden:

a)

de test moet worden uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van 20 °C ± 10 °C;

b)

aan het begin van de test moet het laadniveau worden bijgesteld tot een waarde in de bovenste helft van het onder bedrijfsomstandigheden normale laadbereik;

c)

aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening beïnvloeden en die voor het resultaat van de test relevant zijn, operationeel zijn.

3.2.   Testprocedure

De testvoorziening moet aan de testmachine worden bevestigd door middel van een stijve constructie die alle montagevlakken van de testvoorziening ondersteunt.

De testvoorziening met

a)

een brutomassa van minder dan 12 kg moet worden onderworpen aan een schokgolf in de vorm van een halve sinus met een piekversnelling van 1 500 m/s2 en een pulsduur van 6 milliseconden.

b)

een brutomassa van 12 kg of meer moet worden onderworpen aan een schokgolf in de vorm van een halve sinus met een piekversnelling van 500 m/s2 en een pulsduur van 11 milliseconden.

In beide gevallen moet de testvoorziening worden onderworpen aan drie schokken in positieve richting gevolgd door drie schokken in negatieve richting voor elke drie loodrecht op elkaar staande montageposities van de testvoorziening, met in totaal 18 schokken.

Meteen na afloop van de mechanische schokkentest moet een standaardcyclus volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, worden uitgevoerd, tenzij dat wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


BIJLAGE 8E

BRANDBESTENDIGHEID

1.   DOEL

Het doel van deze test is de bestendigheid van het REESS tegen brand buiten het voertuig, bv. als gevolg van brandstofverlies van het voertuig zelf of van een voertuig in de nabijheid, te verifiëren. In deze situatie moeten de bestuurder en de passagiers voldoende tijd hebben om het voertuig te verlaten.

2.   INSTALLATIE

2.1.   Deze test moet worden uitgevoerd met het complete REESS of met een of meer gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft. Als de elektronische regeleenheid voor het REESS niet in de behuizing met de cellen is geïntegreerd, kan de fabrikant vragen dat zij niet op de testvoorziening wordt geïnstalleerd. Wanneer de relevante REESS-subsystemen over het hele voertuig zijn verdeeld, mag de test op elk relevant deel van het REESS-subsysteem worden uitgevoerd.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor de test gelden de volgende voorschriften en voorwaarden:

a)

de test moet worden uitgevoerd bij een temperatuur van ten minste 0 °C;

b)

aan het begin van de test moet het laadniveau worden bijgesteld tot een waarde in de bovenste helft van het onder bedrijfsomstandigheden normale laadbereik;

c)

aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening beïnvloeden en voor het resultaat van de test relevant zijn, operationeel zijn.

3.2.   Testprocedure

De fabrikant mag bepalen of de test op een voertuig of op onderdelen wordt uitgevoerd.

3.2.1.   Op een voertuig uitgevoerde test

De testvoorziening moet worden gemonteerd in een testopstelling die de werkelijke montageomstandigheden zo dicht mogelijk benadert; hiervoor mag geen brandbaar materiaal worden gebruikt tenzij het deel uitmaakt van het REESS. De wijze waarop de testvoorziening in de opstelling wordt bevestigd, moet overeenstemmen met de relevante specificaties voor de installatie ervan in een voertuig. Bij een REESS dat ontworpen is zijn voor gebruik in een specifiek voertuig, moet rekening worden gehouden met voertuigdelen die de ontwikkeling van een brand op een of andere wijze beïnvloeden.

3.2.2.   Op onderdelen uitgevoerde test

De testvoorziening moet worden geplaatst op een rooster dat zich boven de pan bevindt, in een richting conform de ontwerpdoelstellingen van de fabrikant.

Het rooster moet worden gemaakt met stalen staven met een diameter van 6 tot 10 mm en met 4 tot 6 cm afstand tussen de staven. Zo nodig mogen de stalen staven door vlakke stalen delen worden gestut.

3.3.   De vlam waaraan de testvoorziening wordt blootgesteld, moet worden verkregen door het verbranden van in de handel verkrijgbare brandstof voor elektrische-ontstekingsmotoren (hierna "brandstof" genoemd) in een pan. De hoeveelheid brandstof moet voldoende zijn om tijdens de volledige testprocedure over een vrij brandende vlam te kunnen beschikken.

Tijdens de volledige blootstelling aan brand moet de brand het hele oppervlak van de pan bestrijken. De afmetingen van de pan moeten zodanig worden gekozen dat de zijkanten van de testvoorziening aan de vlam zijn blootgesteld. De pan moet dan ook minstens 20 cm en hoogstens 50 cm groter zijn dan de horizontale projectie van de testvoorziening. Bij het begin van de test mogen de zijwanden van de pan niet meer dan 8 cm boven het niveau van de brandstof uitsteken.

3.4.   De met brandstof gevulde pan moet zo onder de testvoorziening worden geplaatst dat de afstand tussen het niveau van de brandstof in de pan en de onderkant van de testvoorziening overeenkomt met de ontwerphoogte van de voorziening boven het wegdek bij onbeladen massa als punt 3.2.1 wordt toegepast, of circa 50 cm als punt 3.2.2 wordt toegepast. De pan, de testopstelling of beide moeten verplaatsbaar zijn.

3.5.   Tijdens fase C van de test moet de pan worden afgedekt met een scherm. Dat scherm wordt 3 ± 1 cm boven het brandstofniveau aangebracht, dat is gemeten voordat de brandstof wordt aangestoken. Het scherm moet van vuurvast materiaal zijn vervaardigd volgens de voorschriften van bijlage 8E, aanhangsel 1. Tussen de stenen mag er geen opening zijn en de stenen moeten boven de brandstofpan zodanig worden ondersteund dat de gaten in de stenen niet worden afgedekt. De lengte en breedte van het frame moeten 2 tot 4 cm kleiner zijn dan de binnenafmetingen van de pan zodat er een opening van 1 tot 2 cm is voor ventilatie tussen het frame en de wand van de pan. Vóór de test moet het scherm ten minste de omgevingstemperatuur hebben. De vuurvaste stenen mogen nat worden gemaakt om herhaalbare testomstandigheden te kunnen waarborgen.

3.6.   Als de test in openlucht wordt uitgevoerd, moet er voldoende afscherming tegen de wind zijn en mag de windsnelheid ter hoogte van de brandstofpan niet meer dan 2,5 km/h bedragen.

3.7.   De test moet drie fasen (B-D) omvatten als de temperatuur van de brandstof ten minste 20 °C bedraagt, anders moet de test vier fasen (A-D) omvatten.

3.7.1.   Fase A: voorverwarming (figuur 1)

De brandstof in de pan moet op ten minste 3 m afstand van de testvoorziening worden aangestoken. Na 60 seconden voorverwarming moet de pan onder de testvoorziening worden geplaatst. Als de pan te groot is om te worden verplaatst zonder dat men vloeistof dreigt te morsen, mogen de testvoorziening en de testopstelling in plaats daarvan boven de pan worden geplaatst.

Figuur 1

Fase A: voorverwarming

Image 21

testopstelling

pan met brandende brandstof

3 m

scherm

testvoorziening

3.7.2.   Fase B: directe blootstelling aan de vlam (figuur 2)

De testvoorziening moet gedurende 70 seconden aan de vlam van de vrij brandende brandstof worden blootgesteld.

Figuur 2

Fase B: directe blootstelling aan de vlam

Image 22

blikken pan

scherm

3.7.3.   Fase C: indirecte blootstelling aan de vlam (figuur 3)

Zodra fase B is beëindigd, moet het scherm tussen de brandende pan en de testvoorziening worden aangebracht. De testvoorziening moet nogmaals gedurende 60 seconden aan deze verzwakte vlam worden blootgesteld.

In plaats van fase C van de test uit te voeren mag, als de fabrikant het wenst, fase B nogmaals 60 seconden worden voortgezet.

Dit mag echter alleen maar worden toegestaan als tot tevredenheid van de technische dienst kan worden aangetoond dat de test daardoor niet minder zwaar wordt.

Figuur 3

Fase C: indirecte blootstelling aan de vlam

Image 23

blikken pan

scherm

3.7.4.   Fase D: einde van de test (figuur 4)

De met het scherm afgedekte brandende pan moet weer naar de in fase A beschreven plaats worden gebracht. De testvoorziening mag niet worden geblust. Nadat de pan is weggenomen, moet de testvoorziening worden geobserveerd totdat de oppervlaktetemperatuur van de testvoorziening tot de omgevingstemperatuur of gedurende ten minste drie uur is gedaald.

Figuur 4

Fase D: einde van de test

Image 24

blikken pan

scherm

AANHANGSEL

AFMETINGEN EN TECHNISCHE GEGEVENS VAN DE VUURVASTE STENEN

Image 25 Tekst van het beeld

Vuurvastheid

:

(Seger-Kegel) SK 30

Al2O3-gehalte

:

30-33 %

Open poreusheid (Po)

:

20-22 vol.-%

Dichtheid

:

1 900-2 000 kg/m3

Effectief geperforeerd oppervlak

:

44,18 %


BIJLAGE 8F

EXTERNE BEVEILIGING TEGEN KORTSLUITING

1.   DOEL

Het doel van deze test is de prestaties van de kortsluitbeveiliging te verifiëren. Bij toepassing ervan moet de kortsluitstroom worden onderbroken of beperkt om het REESS van nog ernstiger door kortsluiting veroorzaakte problemen te vrijwaren.

2.   INSTALLATIE

Deze test moet worden uitgevoerd met het complete REESS of met een of meer gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft. Als de elektronische regeleenheid voor het REESS niet in de behuizing met de cellen is geïntegreerd, kan de fabrikant vragen dat zij niet op de testvoorziening wordt geïnstalleerd.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor de test gelden de volgende voorwaarden:

a)

de test moet worden uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van 20 °C ± 10 °C of bij een hogere temperatuur als de fabrikant dat wenst;

b)

aan het begin van de test moet het laadniveau worden bijgesteld tot een waarde in de bovenste helft van het onder bedrijfsomstandigheden normale laadbereik;

c)

aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening zouden beïnvloeden en die voor het resultaat van de test relevant zijn, operationeel zijn.

3.2.   Kortsluiting

Bij de start van de test moeten alle relevante hoofdschakelaars voor het laden en ontladen worden gesloten om de "actieve modus (rijden mogelijk)" en ook de "modus om extern opladen mogelijk te maken" te vertegenwoordigen. Als dit niet in een enkele test kan gebeuren, moeten twee of meer tests worden uitgevoerd.

Het positieve en het negatieve aansluitpunt van de testvoorziening moeten met elkaar worden verbonden om een kortsluiting teweeg te brengen. De daarvoor gebruikte verbinding moet een weerstand van maximaal 5 MΩ hebben.

De kortsluiting moet worden gehandhaafd totdat de werking van de beveiligingsfunctie van het REESS die de kortsluitstroom moet onderbreken of beperken, wordt bevestigd of gedurende ten minste één uur nadat de op de behuizing van de testvoorziening gemeten temperatuur zich zo heeft gestabiliseerd dat de temperatuurgradiënt over één uur minder dan 4 oC varieert.

3.3.   Standaardcyclus en observatieperiode

Meteen na afloop van de kortsluiting moet een standaardcyclus volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, worden uitgevoerd, tenzij dat door de testvoorziening wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


BIJLAGE 8G

OVERLAADBEVEILIGING

1.   DOEL

Het doel van deze test is de prestaties van de overlaadbeveiliging te verifiëren.

2.   INSTALLATIE

Deze test moet onder standaard bedrijfsomstandigheden worden uitgevoerd met het complete REESS (dit mag een compleet voertuig zijn) of met een of meer gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft.

De test mag met een door de fabrikant en de technische dienst overeengekomen gemodificeerde testvoorziening worden uitgevoerd. Die modificaties mogen de testresultaten niet beïnvloeden.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor de test gelden de volgende voorschriften en voorwaarden:

a)

de test moet worden uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van 20 °C ± 10 °C of bij een hogere temperatuur als de fabrikant dat wenst;

b)

aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening zouden beïnvloeden en die voor het resultaat van de test relevant zijn, operationeel zijn.

3.2.   Laden

Aan het begin van de test moeten alle relevante hoofdschakelaars worden gesloten.

De ladingscontrolelimieten van de testapparatuur moeten worden gedeactiveerd.

De testvoorziening moet worden geladen met een laadstroom van ten minste 1/3C-rate, maar ten hoogste de maximumstroom binnen het normale door de fabrikant aangegeven werkgebied.

Het laden moet worden voortgezet tot de testvoorziening de laadprocedure (automatisch) onderbreekt of beperkt. Wanneer een automatische onderbreekfunctie niet werkt of niet bestaat, moet het laden worden voortgezet totdat de testvoorziening tot tweemaal haar nominale laadcapaciteit is opgeladen.

3.3.   Standaardcyclus en observatieperiode

Meteen na afloop van de laadprocedure moet een standaardcyclus volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, worden uitgevoerd, tenzij dat door de testvoorziening wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


BIJLAGE 8H

OVERONTLAADBEVEILIGING

1.   DOEL

Het doel van deze test is de prestaties van de overontlaadbeveiliging te verifiëren. Bij toepassing ervan moet de ontlaadstroom worden onderbroken of beperkt om het REESS van nog ernstiger problemen als gevolg van een volgens de fabrikant te laag laadniveau te vrijwaren.

2.   INSTALLATIE

Deze test moet onder standaard bedrijfsomstandigheden worden uitgevoerd met het complete REESS (dit mag een compleet voertuig zijn) of met een of meer gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft.

De test mag met een door de fabrikant en de technische dienst overeengekomen gemodificeerde testvoorziening worden uitgevoerd. Die modificaties mogen de testresultaten niet beïnvloeden.

3.   PROCEDURES

3.1.   Algemene testvoorwaarden

Voor de test gelden de volgende voorschriften en voorwaarden:

a)

de test moet worden uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van 20 °C ± 10 °C of bij een hogere temperatuur als de fabrikant dat wenst;

b)

aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening zouden beïnvloeden en die voor het resultaat van de test relevant zijn, operationeel zijn.

3.2.   Ontladen

Aan het begin van de test moeten alle relevante hoofdschakelaars worden gesloten.

Een ontlading moet plaatsvinden met een stroom van ten minste 1/3C-rate, maar ten hoogste de maximumstroom binnen het normale door de fabrikant aangegeven werkgebied.

Het ontladen moet worden voortgezet tot de testvoorziening de ontlaadprocedure (automatisch) onderbreekt of beperkt. Wanneer een automatische onderbreekfunctie niet werkt of niet bestaat, moet het ontladen worden voortgezet tot de testvoorziening tot 25 % van haar nominaal spanningsniveau is ontladen.

3.3.   Standaardlaadprocedure en observatieperiode

Meteen na afloop van de ontlaadprocedure moet de testvoorziening worden geladen met een standaardlading volgens de beschrijving in bijlage 8, aanhangsel 1, tenzij dat door de voorziening wordt verhinderd.

De test moet eindigen met een observatieperiode van één uur onder de temperatuuromstandigheden van de testomgeving.


BIJLAGE 8I

BEVEILIGING TEGEN TE HOGE TEMPERATUREN

1.   DOEL

Het doel van deze test is de prestaties van de beveiligingsmiddelen van het REESS tegen interne oververhitting tijdens het gebruik en ook bij het uitvallen van de eventueel aanwezige koelfunctie te verifiëren. Wanneer geen specifieke beschermingsmiddelen nodig zijn om te voorkomen dat het REESS door een te hoge interne temperatuur onveilig wordt, moet de veilige werking ervan worden aangetoond.

2.   INSTALLATIE

2.1.   Deze test moet onder standaard bedrijfsomstandigheden worden uitgevoerd met het complete REESS (dit mag een compleet voertuig zijn) of met gerelateerde subsystemen ervan, inclusief de cellen en hun elektrische aansluitingen. Als de fabrikant ervoor kiest om met gerelateerde subsystemen te testen, moet hij aantonen dat de testresultaten redelijkerwijs representatief zijn voor de prestaties van het complete REESS wat de veiligheid onder dezelfde omstandigheden betreft. De test mag met een door de fabrikant en de technische dienst overeengekomen gemodificeerde testvoorziening worden uitgevoerd. Die modificaties mogen de testresultaten niet beïnvloeden.

2.2.   Wanneer een REESS met een koelfunctie wordt gemonteerd en het REESS functioneel blijft zonder dat een koelsyteem operationeel is, moet het koelsysteem voor de test worden gedeactiveerd.

2.3.   De temperatuur van de testvoorziening moet tijdens de test continu worden gemeten binnen de behuizing, dicht bij de cellen, om de temperatuurveranderingen te controleren. De eventueel in het voertuig aanwezige sensor mag worden gebruikt. De fabrikant en de technische dienst moeten onderling overeenkomen waar de gebruikte temperatuursensor(en) wordt (worden) geplaatst.

3.   PROCEDURES

3.1.   Aan het begin van de test moeten alle beveiligingsvoorzieningen die de werking van de testvoorziening beïnvloeden en voor het resultaat van de test relevant zijn, operationeel zijn, behalve de systemen die overeenkomstig punt 2.2 moeten worden gedeactiveerd.

3.2.   Tijdens de test moet de testvoorziening continu worden geladen en ontladen met een constante stroom die de temperatuur van de cellen zo snel mogelijk tot het door de fabrikant aangegeven normale werkgebied doet stijgen.

3.3.   De testvoorziening moet in een convectieoven of klimaatkamer worden geplaatst. De temperatuur van de kamer of oven moet geleidelijk tot de overeenkomstig punt 3.3.1 of 3.3.2 vastgestelde temperatuur worden opgevoerd en vervolgens tot het einde van de test op dezelfde of een hogere temperatuur worden gehandhaafd.

3.3.1.   Indien het REESS voorzien is van beschermingsmiddelen tegen interne oververhitting, moet de temperatuur worden opgevoerd tot de temperatuur die door de fabrikant als de bedrijfstemperatuurdrempel voor dergelijke beschermingsmiddelen is vastgesteld, om ervoor te zorgen dat de temperatuur van de testvoorziening stijgt zoals aangegeven in punt 3.2.

3.3.2.   Indien het REESS niet van specifieke middelen tegen interne oververhitting is voorzien, moet de temperatuur tot de door de fabrikant aangegeven maximale bedrijfstemperatuur worden opgevoerd.

3.4.   Einde van de test. De test zal eindigen als:

a)

de testvoorziening de laad- en/of ontlaadprocedure belet en/of beperkt om de temperatuurstijging te voorkomen, of

b)

de temperatuur van de testvoorziening is gestabiliseerd, d.w.z. dat de temperatuur over een periode van twee uur minder dan 4 °C varieert;

c)

een van de aanvaardbaarheidscriteria van punt 6.9.2.1 van dit reglement niet wordt nageleefd.


BIJLAGE 9A

WEERSTANDSSPANNINGSTEST

1.   ALGEMEEN

De isolatieweerstand moet worden gemeten na toepassing van de testspanning op het voertuig met ingebouwde lader.

2.   PROCEDURE

De volgende testprocedure is van toepassing op voertuigen met ingebouwde laders:

 

Pas gedurende een minuut tussen alle ingangen voor de (stekker van de) lader en de blootgestelde geleidende delen van het voertuig, inclusief, indien aanwezig, het elektrische chassis, een wisselstroom-testspanning toe van 2 × (Un + 1 200) V bij een frequentie van 50 Hz of 60 Hz, waarbij Un staat voor de wisselstroom-ingangsspanning (effectieve spanning).

 

De test moet op het complete voertuig worden uitgevoerd.

 

Alle elektrische voorzieningen moeten verbonden zijn.

In plaats van de gespecificeerde wisselspanning kan ook een minuut lang gelijkspanning worden toegepast op de piekwaarde van de gespecificeerde wisselspanning.

Meet na de test de isolatieweerstand bij toepassing van 500 V gelijkstroom tussen alle ingangen en de blootgestelde geleidende delen van het voertuig, inclusief, indien aanwezig, het elektrische chassis.


BIJLAGE 9B

VOCHTBESTENDIGHEIDSTEST

1.   ALGEMEEN

De isolatieweerstand moet worden gemeten nadat de vochtbestendigheidstest is uitgevoerd.

2.   PROCEDURE

De volgende testprocedure is van toepassing op voertuigen met ingebouwde laders:

In overeenstemming met de testprocedure voor beschermingsgraad IPX5 tegen binnendringend water wordt de vochtbestendigheidstest uitgevoerd door:

a)

met een standaard sproeikop voor testdoeleinden, zoals weergegeven in de figuur, vanuit alle mogelijke richtingen een straal schoon water op de omhulling te spuiten.

Testinrichting voor de verificatie van de bescherming tegen waterstralen (slang met sproeikop)

Image 26 Tekst van het beeld

φD′ = 6,3 mm

eenheid: mm

De voorwaarden waaraan moet worden voldaan:

i)

inwendige diameter van de spuitopening: 6,3 mm;

ii)

waterafgifte: 12,5 l/min ± 5 %;

iii)

waterdruk: aan te passen om tot de benodigde waterafgifte te komen;

iv)

hart van de hoofdstraal: een cirkel met een diameter van ongeveer 40 mm op 2,5 m afstand van de sproeikop;

v)

duur van de test per vierkante meter besproeibaar omhullingsoppervlak: 1 min.;

vi)

minimale testduur: 3 min.;

vii)

afstand van de sproeikop tot het omhullingsoppervlak: tussen 2,5 m en 3 m;

b)

meet daarna de isolatieweerstand bij toepassing van 500 V gelijkstroom tussen alle hoogspanningsingangen en de blootgestelde geleidende delen van het voertuig, inclusief, indien aanwezig, het elektrische chassis.