ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
62e jaargang |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/1 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/897 VAN DE COMMISSIE
van 12 maart 2019
tot wijziging van Verordening (EU) nr. 748/2012 met betrekking tot de opname van risicogebaseerde nalevingscontrole in bijlage I en de tenuitvoerlegging van eisen voor milieubescherming
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (1), met name artikel 19, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig artikel 77 van Verordening (EU) 2018/1139 oefent het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (het Agentschap) namens de lidstaten de functies en taken uit van het land van ontwerp, productie of registratie, voor zover deze functies en taken verband houden met ontwerpcertificering. Overeenkomstig artikel 77, lid 1, onder a), in samenhang met artikel 62, lid 2, onder a), van Verordening (EU) 2018/1139 ontvangt en beoordeelt het Agentschap de aanvragen en geeft het de passende certificaten af. Daartoe stelt het Agentschap de certificeringsgrondslag, de toepasselijke eisen inzake milieubescherming en de certificeringsgrondslag voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid vast en deelt het deze mee aan de aanvrager. |
(2) |
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie (2) ontvangt een aanvrager een certificaat van het Agentschap nadat is aangetoond dat het te certificeren product voldoet aan de toepasselijke certificeringsgrondslag, met inbegrip van de toepasselijke specificaties inzake luchtwaardigheidscertificering en milieubeschermingseisen. Aanvragers van dergelijke certificaten moeten aantonen dat zij alle aspecten van de vastgestelde certificeringsgrondslag volledig naleven. Overeenkomstig artikel 83 van Verordening (EU) 2018/1139 verricht het Agentschap zelf of via nationale bevoegde autoriteiten of gekwalificeerde instanties de onderzoeken die nodig zijn voor de uitvoering van zijn certificeringstaken. Het Agentschap beoordeelt de aanvragen, maar is overeenkomstig artikel 83 van Verordening (EU) 2018/1139 niet verplicht om in alle gevallen een uitgebreid onderzoek uit te voeren. Om de veiligheidsrisico's ten gevolge van selectieve onderzoeken beter te beperken en de effectiviteit, transparantie en voorspelbaarheid van het certificeringsproces te verbeteren, moeten dan ook bepaalde selectiecriteria worden opgesteld op basis waarvan kan worden bepaald welke bewijzen van naleving door het Agentschap moeten worden gecontroleerd en hoe exhaustief. Die criteria moeten gebaseerd zijn op de in bijlage 19 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart ("het verdrag van Chicago") uiteengezette beginselen inzake veiligheidstoezicht en -beheer. |
(3) |
Krachtens Verordening (EU) nr. 748/2012 moeten bepaalde certificeringsbeslissingen bovendien worden genomen door houders van erkenningen als ontwerporganisatie in plaats van door het Agentschap, overeenkomstig de voorwaarden van hun erkenning en volgens bepaalde procedures van het ontwerpborgingssysteem. Op basis van de ervaringen met die bestaande voorrechten en teneinde de administratieve rompslomp te beperken en tegelijk rekening te houden met de risico's voor de veiligheid van de luchtvaart en de eisen inzake milieubescherming, moeten houders van een erkenning als ontwerporganisatie ook het recht krijgen om bepaalde ingrijpende wijzigingen van typecertificaten te certificeren en om bepaalde aanvullende typecertificaten af te geven. Om de risico's voor de veiligheid van de luchtvaart te beperken en rekening te houden met de eisen inzake milieubescherming mogen deze nieuwe voorrechten alleen betrekking hebben op de certificering van ingrijpende wijzigingen waarvan het vernieuwende karakter beperkt is en mogen ze alleen worden verleend aan houders die deze nieuwe voorrechten correct kunnen uitoefenen. Dit laatste moet worden aangetoond aan de hand van goede prestaties bij eerdere soortgelijke certificeringen van ingrijpende wijzigingen, met de betrokkenheid van het Agentschap. |
(4) |
Om duidelijkheidsredenen moet bijlage I bij Verordening (EU) nr. 748/2012 zodanig worden gewijzigd dat deel A betrekking heeft op de eisen die alleen gelden voor aanvragers en houders van een certificaat dat is afgegeven of moet worden afgegeven overeenkomstig die bijlage, en dat deel B de eisen bevat die alleen gelden voor de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van het Agentschap. |
(5) |
Luchtvaartmaatschappijen moeten na onderhoud controlevluchten uitvoeren om de goede werking van bepaalde systemen van het luchtvaartuig, die niet op de grond kunnen worden gecontroleerd, te garanderen. Uit ongevallen of ernstige incidenten die in het verleden plaatsvonden tijdens dergelijke vluchten blijkt dat bepaalde controlevluchten na onderhoud niet mogen worden uitgevoerd met een luchtwaardigheidscertificaat (of beperkt luchtwaardigheidscertificaat), maar alleen met een vliegvergunning. Het vliegen met een luchtvaartuig om problemen op te sporen of om de werking van een of meer systemen, onderdelen of uitrustingsstukken na onderhoud te controleren, moet derhalve worden toegevoegd aan de lijst van vluchten waarvoor een vliegvergunning vereist is. |
(6) |
Bepaalde inconsistenties tussen Verordening (EU) nr. 748/2012 en Verordening (EU) 2018/1139 met betrekking tot de inhoud van de typecertificeringsbasis en het kennisgevingsproces moeten worden weggewerkt. |
(7) |
In artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1139 is bepaald dat luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur op het vlak van geluid en uitstoot moeten voldoen aan de eisen inzake milieubescherming als vervat in wijziging 12 van boekdeel I, in wijziging 9 van boekdeel II, en in de eerste uitgave van boekdeel III van bijlage 16 bij het verdrag van Chicago, alle als toepasselijk op 1 januari 2018. |
(8) |
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 748/2012 moet derhalve worden aangepast om rekening te houden met de milieubeschermingseisen van bijlage 16 bij het verdrag van Chicago. Aangezien bijlage 16 bij het verdrag van Chicago voorziet in uitzonderingen op de milieubeschermingseisen voor specifieke motoren of luchtvaartuigen, moet Verordening (EU) nr. 748/2012 aan productieorganisaties de mogelijkheid bieden om bij hun bevoegde autoriteit vrijstellingen van de milieueisen aan te vragen. |
(9) |
Om technische problemen als gevolg van de toepassing van de normen en aanbevolen praktijken en de daarmee verband houdende richtsnoeren voor de certificering van luchtvaartuigen en motoren op te lossen, moeten bovendien sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 748/2012 worden gewijzigd om de duidelijkheid ervan te verbeteren. |
(10) |
Verordening (EU) nr. 748/2012 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(11) |
Alle betrokken partijen moeten de nodige tijd krijgen om zich aan te passen aan het gewijzigde regelgevingskader dat ontstaat door de in deze verordening vastgestelde maatregelen. |
(12) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn gebaseerd op adviezen 07/2016 (3), 01/2017 (4) en 09/2017 (5) die het Agentschap heeft opgesteld overeenkomstig artikel 76, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1139, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1) |
In artikel 1, lid 2, wordt het volgende punt k) toegevoegd: "k) "gegevens betreffende de operationele geschiktheid": gegevens die deel uitmaken van een typecertificaat, een beperkt typecertificaat of een aanvullend typecertificaat van een luchtvaartuig, en die bestaan uit:
|
2) |
Aan artikel 9 wordt de volgende alinea 4 toegevoegd: "4. Bij wijze van uitzondering op lid 1 mag de productieorganisatie bij de bevoegde autoriteit een afwijking aanvragen van de milieueisen die vermeld zijn in artikel 9, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) 2018/1139 (*1). (*1) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1)."." |
3) |
Bijlage I bij Verordening (EU) nr. 748/2012 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing vanaf [OP please insert date: 9 months after date of entry into force], met uitzondering van artikel 1, lid 2, en punten 11, 13, 14, 23 tot en met 26, 28, 30, punt 21.B.85 van punt 40, en punt 43 van de bijlage, die van toepassing zijn vanaf [OP please insert date of entry into force].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 12 maart 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1.
(2) Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).
(3) Advies 07/2016: Embodiment of level of involvement requirements into Part-21
(4) Advies 01/2017: Maintenance check flights
(5) Advies 09/2017: Implementation of the CAEP/10 amendments on climate change, emissions and noise
BIJLAGE
Bijlage I (Deel 21) bij Verordening (EU) nr. 748/2012 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
De inhoudsopgave wordt vervangen door: "Inhoudsopgave 21.1. Algemeen SECTIE A — TECHNISCHE EISEN SUBDEEL A — ALGEMENE BEPALINGEN
SUBDEEL B — TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN
(SUBDEEL C — NIET VAN TOEPASSING) SUBDEEL D — WIJZIGINGEN AAN DE TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN
SUBDEEL E — AANVULLENDE TYPECERTIFICATEN
SUBDEEL F — PRODUCTIE ZONDER ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE
SUBDEEL G — ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE
SUBDEEL H — BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID EN BEPERKTE BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID
SUBDEEL I — GELUIDSCERTIFICATEN
SUBDEEL J — ERKENNING ALS ONTWERPORGANISATIE
SUBDEEL K — ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN
(SUBDEEL L — NIET VAN TOEPASSING) SUBDEEL M — REPARATIES
(SUBDEEL N — NIET VAN TOEPASSING) SUBDEEL O — ETSO-AUTORISATIES
SUBDEEL P — VLIEGVERGUNNING
SUBDEEL Q — IDENTIFICATIE VAN PRODUCTEN, ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN
SECTIE B — PROCEDURES VOOR BEVOEGDE AUTORITEITEN SUBDEEL A — ALGEMENE BEPALINGEN
SUBDEEL B — TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN
(SUBDEEL C — NIET VAN TOEPASSING) SUBDEEL D — WIJZIGINGEN IN TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN
SUBDEEL E — AANVULLENDE TYPECERTIFICATEN
SUBDEEL F — PRODUCTIE ZONDER ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE
SUBDEEL G — ERKENNING ALS PRODUCTIEORGANISATIE
SUBDEEL H — BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID EN BEPERKTE BEWIJZEN VAN LUCHTWAARDIGHEID
SUBDEEL I — GELUIDSCERTIFICATEN
SUBDEEL J — ERKENNING ALS ONTWERPORGANISATIE SUBDEEL K — ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN (SUBDEEL L — NIET VAN TOEPASSING) SUBDEEL M — REPARATIES
(SUBDEEL N — NIET VAN TOEPASSING) SUBDEEL O — ETSO-AUTORISATIES
SUBDEEL P — VLIEGVERGUNNING
SUBDEEL Q — IDENTIFICATIE VAN PRODUCTEN, ONDERDELEN EN UITRUSTINGSSTUKKEN Aanhangsels
|
2) |
Punt 21.A.14 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Punt 21.A.15 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Punt 21.A.16A wordt geschrapt. |
5) |
Punt 21.A.16B wordt geschrapt. |
6) |
Punt 21.A.17A wordt geschrapt. |
7) |
Punt 21.A.17B wordt geschrapt. |
8) |
Punt 21.A.18 wordt geschrapt. |
9) |
De punten 21.A.20 en 21.A.21 worden vervangen door: "21.A.20 Overeenstemming met de typecertificeringsbasis, de certificeringsbasis van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid en de milieueisen
21.A.21 Eisen voor de afgifte van een typecertificaat of een beperkt typecertificaat
|
10) |
Punt 21.A.23 wordt geschrapt. |
11) |
In punt 21.A.31, onder a), wordt punt 4 vervangen door:
|
12) |
Punt 21.A.33 wordt vervangen door: "21.A.33 Onderzoek en tests
|
13) |
Punt 21.A.41 wordt vervangen door: "21.A.41 Typecertificaat Het typecertificaat en beperkt typecertificaat omvatten het typeontwerp, de exploitatiebeperkingen, het gegevensblad voor luchtwaardigheid en emissies, de toepasselijke typecertificeringsbasis en de milieueisen waarvoor het Agentschap bijhoudt of eraan voldaan is, en alle andere voorwaarden of beperkingen die voor het product zijn voorgeschreven in de toepasselijke certificeringsspecificaties en milieueisen. Het typecertificaat en beperkt typecertificaat voor luchtvaartuigen omvatten bovendien ook de toepasselijke certificeringsbasis van de gegevens inzake de operationele geschiktheid, de gegevens inzake de operationele geschiktheid en het gegevensblad voor geluid. Het typecertificaat en beperkt typecertificaat voor het luchtvaartuig omvatten het register van de naleving van CO2-emissies en het gegevensblad voor de motor omvat de gegevens omtrent naleving van de emissievereisten.". |
14) |
Punt 21.A.91 wordt vervangen door: "21.A.91 Classificatie van wijzigingen van een typecertificaat Wijzigingen van een typecertificaat worden geclassificeerd in geringe en ingrijpende wijzigingen. Een "geringe wijziging" heeft geen merkbaar effect op de massa, de balans, de structurele sterkte, de betrouwbaarheid, de operationele kenmerken, de gegevens inzake operationele geschiktheid of andere kenmerken die de luchtwaardigheid van het product of de milieukenmerken ervan beïnvloeden. Onverminderd punt 21.A.19 zijn alle andere wijzigingen in dit subdeel "ingrijpende wijzigingen". Ingrijpende en geringe wijzigingen worden goedgekeurd overeenkomstig punt 21.A.95 of 21.A.97, al naargelang van toepassing, en worden op passende wijze geïdentificeerd.". |
15) |
Punt 21.A.93 wordt vervangen door: "21.A.93 Aanvraag
|
16) |
De punten 21.A.95, 21.A.97 en 21.A.101 worden vervangen door: "21.A.95 Eisen voor de goedkeuring van geringe wijzigingen
21.A.97 Eisen voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen
21.A.101 Typecertificeringsbasis, certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid en milieueisen voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat
|
17) |
Punt 21.A.103 wordt geschrapt. |
18) |
De punten 21.A.111 en 21.A.112A worden vervangen door: "21.A.111 Toepassingsgebied In dit subdeel wordt de procedure vastgelegd voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen aan het typecertificaat overeenkomstig de procedures van het aanvullend typecertificaat, en worden ook de rechten en verplichtingen vastgelegd van de aanvragers of houders van deze certificaten. In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten. 21.A.112A Toepassingsgebied Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bekwaamheid overeenkomstig punt 21.A.112B heeft aangetoond of aan het aantonen is, mag een aanvullend typecertificaat aanvragen overeenkomstig de voorwaarden van dit subdeel.". |
19) |
Punt 21.A.112B wordt als volgt gewijzigd:
|
20) |
Punt 21.A.113 wordt als volgt gewijzigd:
|
21) |
Punt 21.A.114 wordt geschrapt. |
22) |
Punt 21.A.115 wordt vervangen door: "21.A.115 Eisen voor de goedkeuring van ingrijpende wijzigingen in de vorm van een aanvullend typecertificaat
|
23) |
In punt 21.A.130 wordt het bepaalde onder b) vervangen door:
|
24) |
In punt 21.A.145 wordt het bepaalde onder b) en c) vervangen door:
|
25) |
In punt 21.A.147 wordt het bepaalde onder a) vervangen door:
|
26) |
In punt 21.A.174 wordt het bepaalde onder b) vervangen door:
|
27) |
Punt 21.A.231 wordt vervangen door: "21.A.231 Toepassingsgebied In dit subdeel wordt de procedure vastgelegd voor de erkenning van ontwerporganisaties, en worden ook de regels betreffende de rechten en plichten van de aanvragers en houders van dergelijke erkenningen vastgelegd. In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten.". |
28) |
Punt 21.A.251 wordt vervangen door: "21.A.251 Erkenningsvoorwaarden De erkenningsvoorwaarden bepalen de ontwerpwerkzaamheden en de categorieën van producten, onderdelen en uitrustingsstukken waarvoor de ontwerporganisatie een erkenning als ontwerporganisatie heeft gekregen, evenals de functies en verplichtingen die de organisatie mag vervullen met betrekking tot de luchtwaardigheid, operationele geschiktheid en de milieukenmerken van de producten. Voor erkenningen als ontwerporganisatie die betrekking hebben op typecertificeringen of ETSO-autorisaties voor hulpaggregaten (APU's), bevatten de erkenningsvoorwaarden bovendien de lijst van producten of APU's. Die voorwaarden worden afgegeven als onderdeel van een erkenning als ontwerporganisatie.". |
29) |
Punt 21.A.258 wordt als volgt gewijzigd:
|
30) |
Punt 21.A.263 wordt vervangen door: "21.A.263 Bevoegdheden
|
31) |
Punt 21.A.265 wordt vervangen door: "21.A.265 Verplichtingen van de houder De houder van een erkenning als ontwerporganisatie moet, binnen de reikwijdte van de erkenningsvoorwaarden, zoals vastgesteld door het Agentschap:
|
32) |
Punt 21.A.431A wordt als volgt gewijzigd:
|
33) |
Punt 21.A.432B wordt als volgt gewijzigd:
|
34) |
Het volgende punt 21.A.432C wordt toegevoegd: "21.A.432C Aanvraag van een goedkeuring van een reparatieontwerp
|
35) |
De punten 21.A.433 en 21.A.435 worden vervangen door: "21.A.433 Eisen voor de goedkeuring van een reparatieontwerp
21.A.435 Classificatie en goedkeuring van reparatieontwerpen
|
36) |
Punt 21.A.437 wordt geschrapt; |
37) |
De punten 21.A.604, 21.A.605 en 21.A.606 worden vervangen door: "21.A.604 ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat (APU) Met betrekking tot een ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat:
21.A.605 Vereisten inzake gegevens
21.A.606 Eisen voor de afgifte van een ETSO-autorisatie Om een ETSO-autorisatie te krijgen, moet de aanvrager:
|
38) |
Aan punt 21.A.701 wordt het volgende punt 16 toegevoegd:
|
39) |
In punt 21.B.5 wordt het bepaalde onder a) vervangen door:
|
40) |
Subdeel B van Sectie B wordt vervangen door: "SUBDEEL B — TYPECERTIFICATEN EN BEPERKTE TYPECERTIFICATEN 21.B.70 Certificeringsspecificaties In overeenstemming met artikel 76, lid 3, van Verordening (EU) 2018/1139 geeft het Agentschap certificeringsspecificaties en andere gedetailleerde specificaties af, met inbegrip van certificeringsspecificaties voor luchtwaardigheid, gegevens betreffende de operationele geschiktheid en milieubescherming, die door bevoegde autoriteiten, organisaties en personeel kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat producten, onderdelen en uitrustingsstukken voldoen aan de relevante essentiële voorschriften die zijn uiteengezet in de bijlagen II, IV en V bij die verordening, en met de in artikel 9, lid 2, en bijlage III van die verordening uiteengezette essentiële voorschriften betreffende milieubescherming. Deze specificaties moeten voldoende gedetailleerd en specifiek zijn, zodat de aanvragers weten onder welke voorwaarden certificaten worden afgegeven, gewijzigd of aangevuld. 21.B.75 Bijzondere voorwaarden
21.B.80 Typecertificeringsbasis voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat Het Agentschap stelt de typecertificeringsbasis vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een typecertificaat of beperkt typecertificaat. De typecertificeringsbasis bestaat uit:
21.B.82 Certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat van een luchtvaartuig Het Agentschap stelt de typecertificeringsbasis voor gegevens betreffende operationele geschiktheid vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een typecertificaat of beperkt typecertificaat voor een luchtvaartuig. De typecertificeringsbasis voor gegevens betreffende operationele geschiktheid bestaat uit:
21.B.85 Aanduiding van de toepasselijke milieueisen en certificeringsspecificaties voor een typecertificaat of beperkt typecertificaat
21.B.100 Niveau van betrokkenheid
21.B.103 Afgifte van een typecertificaat of beperkt typecertificaat
|
41) |
Subdeel D van Sectie B wordt vervangen door: "21.B.105 Typecertificeringsbasis, milieueisen en certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een ingrijpende wijziging van een typecertificaat Het Agentschap stelt de toepasselijke typecertificeringsbasis, de milieueisen en, in het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, de overeenkomstig punt 21.A.101 vastgestelde certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een ingrijpende wijziging van een typecertificaat. 21.B.107 Afgifte van een goedkeuring van een wijziging van een typecertificaat
|
42) |
Subdeel E van Sectie B wordt vervangen door: "In dit subdeel wordt met typecertificaten ook verwezen naar beperkte typecertificaten. 21.B.109 Typecertificeringsbasis, milieueisen en certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid voor een aanvullend typecertificaat Het Agentschap stelt de toepasselijke typecertificeringsbasis, de milieueisen en, in het geval van een wijziging die gevolgen heeft voor de gegevens betreffende de operationele geschiktheid, de overeenkomstig punt 21.A.101 vastgestelde certificeringsbasis voor gegevens betreffende de operationele geschiktheid vast en deelt deze mee aan de aanvrager van een aanvullend typecertificaat. 21.B.111 Afgifte van een aanvullend typecertificaat
|
43) |
Punt 21.B.326 wordt vervangen door: "21.B.326 Bewijs van luchtwaardigheid De bevoegde autoriteit van de lidstaat van registratie geeft een bewijs van luchtwaardigheid af voor:
|
44) |
Subdeel M van Sectie B wordt vervangen door: "21.B.450 Typecertificeringsbasis en milieueisen voor een goedkeuring van een reparatieontwerp Het Agentschap bepaalt alle wijzigingen van de typecertificeringsbasis waarnaar wordt verwezen in, al naargelang van toepassing, het typecertificaat, het aanvullend typecertificaat of de ETSO-autorisatie voor een hulpaggregaat, die het nodig acht om het voorheen tot stand gebracht veiligheidsniveau op peil te houden, en stelt de aanvrager van een reparatieontwerp daarvan in kennis. 21.B.453 Afgifte van een goedkeuring van een reparatieontwerp
|
45) |
Subdeel O van Sectie B wordt vervangen door: "21.B.480 Afgifte van een ETSO-autorisatie Het Agentschap geeft een ETSO-autorisatie af, op voorwaarde dat:
|
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/29 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/898 VAN DE COMMISSIE
van 29 mei 2019
tot verlening van een vergunning voor het preparaat van eugenol als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestkippen (vergunninghouder Lidervet SL)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 is een aanvraag voor de verlening van een vergunning voor eugenol ingediend. De krachtens artikel 7, lid 3, van die verordening vereiste gegevens en bescheiden zijn bij de aanvraag verstrekt. |
(3) |
Die aanvraag betreft de verlening van een vergunning voor het preparaat eugenol als toevoegingsmiddel voor diervoeding in de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" voor mestkippen. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 21 oktober 2015 (2) en 4 juli 2017 (3) geconcludeerd dat eugenol onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid en het milieu heeft. De EFSA heeft geconcludeerd dat het toevoegingsmiddel als doeltreffend wordt beschouwd voor de verbetering van de groei van mestkippen. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen achtte de EFSA niet nodig. Zij heeft ook het verslag over de analysemethode voor het toevoegingsmiddel voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(5) |
Uit de beoordeling van het preparaat van eugenol blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het in de bijlage bij deze verordening gespecificeerde gebruik van eugenol moet daarom worden toegestaan. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor het in de bijlage beschreven preparaat, dat behoort tot de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "andere zoötechnische toevoegingsmiddelen", wordt onder de in de bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddel voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) EFSA Journal 2015;13(11):4273.
(3) EFSA Journal 2017;15(7):4931.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||||||||
mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||||||||||
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: andere zoötechnische toevoegingsmiddelen (verbetering van zoötechnische prestaties) |
|||||||||||||||||||||||||
4d18 |
Lidervet SL |
Preparaat van eugenol |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van:
Korrelvorm Karakterisering van de werkzame stof Eugenol (2-methoxy-4-(2-propenyl)fenol, 4-allyl-2-methoxyfenol, 4-allylguajacol) (99,5 %); CAS-nr.: 97-53-0 C10H12O2 Analysemethode (1) Voor de kwantificering van eugenol in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in diervoeders:
|
Mestkippen |
— |
100 |
100 |
|
23 juni 2029 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/32 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/899 VAN DE COMMISSIE
van 29 mei 2019
betreffende de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, melkgeiten, melkschapen, melkbuffels, paarden en mestvarkens en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 232/2009, (EG) nr. 186/2007 en (EG) nr. 209/2008 (vergunninghouder S.I. Lesaffre)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures voor het verlenen en verlengen van dergelijke vergunningen, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. |
(2) |
Voor Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 is bij Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie (2) een vergunning verleend voor een periode van tien jaar als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, bij Verordening (EG) nr. 186/2007 van de Commissie (3) voor paarden, bij Verordening (EG) nr. 188/2007 van de Commissie (4) voor melkgeiten en melkschapen, bij Verordening (EG) nr. 209/2008 van de Commissie (5) voor mestvarkens en bij Verordening (EG) nr. 232/2009 van de Commissie (6) voor melkbuffels. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn door de houder van die vergunningen aanvragen ingediend voor de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 (voorheen NCYC Sc 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding voor mestlammeren, melkgeiten en melkschapen, melkbuffels, mestvarkens en paarden waarbij is verzocht dat het toevoegingsmiddel in de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" wordt ingedeeld. De krachtens artikel 14, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 13 juni 2018 (7) geconcludeerd dat de aanvrager gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat het toevoegingsmiddel voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning. |
(5) |
Uit de beoordeling van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. De vergunning voor dat toevoegingsmiddel, zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening, moet daarom worden verlengd. |
(6) |
Als gevolg van de verlenging van de vergunning voor Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 als toevoegingsmiddel voor diervoeding onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening, moeten de Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 209/2008 en (EG) nr. 232/2009 worden ingetrokken. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De vergunning voor het in de bijlage gespecificeerde toevoegingsmiddel, dat behoort tot de categorie "zoötechnische toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "darmflorastabilisatoren" wanneer het wordt gebruikt voor mestlammeren, melkgeiten, melkschapen, melkbuffels en mestvarkens en tot de functionele groep "verteringsbevorderaars" wanneer het wordt gebruikt voor paarden, wordt verlengd onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden.
Artikel 2
Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 mag als toevoegingsmiddel voor diervoeding onder de in de bijlage bij deze verordening, Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 209/2008 en (EG) nr. 232/2009 vastgestelde voorwaarden, verder in de handel worden gebracht totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, alsmede voormengsels en mengvoeders die deze stof bevatten en die vóór de inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig die verordeningen zijn geëtiketteerd.
Artikel 3
De Verordeningen (EG) nr. 1447/2006, (EG) nr. 186/2007, (EG) nr. 188/2007, (EG) nr. 209/2008 en (EG) nr. 232/2009 worden ingetrokken.
Artikel 4
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Verordening (EG) nr. 1447/2006 van de Commissie van 29 september 2006 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 271 van 30.9.2006, blz. 28).
(3) Verordening (EG) nr. 186/2007 van de Commissie van 21 februari 2007 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 63 van 1.3.2007, blz. 6).
(4) Verordening (EG) nr. 188/2007 van de Commissie van 23 februari 2007 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 57 van 24.2.2007, blz. 3).
(5) Verordening (EG) nr. 209/2008 van de Commissie van 6 maart 2008 tot verlening van een vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae (Biosaf SC 47) als toevoegingsmiddel voor diervoeding (PB L 63 van 7.3.2008, blz. 3).
(6) Verordening (EG) nr. 232/2009 van de Commissie van 19 maart 2009 betreffende de vergunning voor een nieuwe toepassing van Saccharomyces cerevisiae NCYC Sc 47 als toevoegingsmiddel voor voeding voor melkbuffels (vergunninghouder Société Industrielle Lesaffre) (PB L 74 van 20.3.2009, blz. 14).
(7) EFSA Journal 2018;16(7):5339.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
Kve/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||||
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: darmflorastabilisatoren. |
|||||||||||||||||||
4b1702 |
S.I. Lesaffre |
Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 met een minimumconcentratie van 5 × 109 kve/g Vaste vorm Karakterisering van de werkzame stof Levensvatbare cellen van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 Analysemethode (1) Telling: gietplaatmethode met gebruikmaking van chlooramfenicol-dextrosegistextractagar (EN 15789:2009) Identificatie: polymerasekettingreactiemethode (PCR-methode) CEN/TS 15790:2008 |
Mestlammeren |
— |
1,4 × 109 |
— |
|
23 juni 2029 |
||||||||||
Melkgeiten en melkschapen |
7 × 108 |
||||||||||||||||||
Mestvarkens |
1,25 × 109 |
||||||||||||||||||
Melkbuffels |
5 × 108 |
||||||||||||||||||
|
|
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||
Kve/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||
Categorie: zoötechnische toevoegingsmiddelen. Functionele groep: verteringsbevorderaars. |
|||||||||||||||||
4b1702 |
S.I. Lesaffre |
Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Preparaat van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 met een minimumconcentratie van 5 × 109 kve/g. Vaste vorm Karakterisering van de werkzame stof Levensvatbare cellen van Saccharomyces cerevisiae CNCM I-4407 Analysemethode (2) Telling: gietplaatmethode met gebruikmaking van chlooramfenicol-dextrosegistextractagar (EN 15789:2009) Identificatie: polymerasekettingreactiemethode (PCR-methode) CEN/TS 15790:2008 |
Paarden |
— |
8 × 108 |
— |
|
23 juni 2029 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
(2) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium van de Europese Unie voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/36 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/900 VAN DE COMMISSIE
van 29 mei 2019
tot verlening van een vergunning voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2). |
(2) |
Voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. Vervolgens zijn die producten overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 als bestaande producten opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 daarvan is een aanvraag ingediend voor de herbeoordeling van 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten. De aanvrager heeft gevraagd deze toevoegingsmiddelen in de categorie "sensoriële toevoegingsmiddelen" in te delen. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij de aanvraag gevoegd. |
(4) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar advies van 27 november 2018 (3) geconcludeerd dat 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden in diervoeding geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens, of het milieu hebben. Zij heeft ook geconcludeerd dat beide verbindingen irriterend zijn voor de luchtwegen en dat er geen conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot potentiële huidsensibilisatie. De Commissie is daarom van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om negatieve effecten voor de menselijke gezondheid te voorkomen, met name betreffende de gebruikers van het toevoegingsmiddel. De EFSA heeft ook geconcludeerd dat, aangezien de twee stoffen worden gebruikt in levensmiddelen en de functie ervan in diervoeding dezelfde is als in levensmiddelen, de doeltreffendheid ervan in diervoeding niet meer hoeft te worden aangetoond. |
(5) |
Om een betere controle mogelijk te maken, moeten beperkingen en voorwaarden worden vastgesteld. Voor 8-mercapto-p-menthaan-3-on en p-menth-1-een-8-thiol moeten op het etiket van het toevoegingsmiddel de aanbevolen gehalten worden vermeld. Indien deze gehalten worden overschreden, moet bepaalde informatie worden vermeld op het etiket van voormengsels en op de etikettering van mengvoeders en voedermiddelen. |
(6) |
Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het verslag over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen voor diervoeding geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(7) |
Uit de beoordeling van de betrokken stoffen blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning is voldaan. Het gebruik van deze stoffen moet daarom worden toegestaan zoals gespecificeerd in de bijlage bij deze verordening. |
(8) |
Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden voor de betrokken stoffen vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen. |
(9) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verlening van een vergunning
Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie "sensoriële toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "aromatische stoffen", wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddelen voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
1. De in de bijlage omschreven stoffen en de voormengsels die deze stoffen bevatten en die vóór 23 december 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput.
2. De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2020 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.
3. De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2021 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).
(3) EFSA Journal 2019; 17(1):5530.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||||
mg werkzame stof/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||||
Categorie: sensoriële toevoegingsmiddelen. Functionele groep: aromatische stoffen |
|||||||||||||||||||
2b12038 |
— |
8-mercapto-p-menthaan-3-on |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel 8-mercapto-p-menthaan-3-on Karakterisering van de werkzame stof 8-mercapto-p-menthaan-3-on Geproduceerd door chemische synthese Zuiverheid: min. 97 % Chemische formule: C10H18OS CAS-nummer: 38462-22-5 Flavis-nummer: 12.038 Analysemethode (1) Voor de bepaling van 8-mercapto-p-menthaan-3-on in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders: gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL). |
Alle diersoorten |
— |
— |
— |
|
23 juni 2029 |
||||||||||
2b12085 |
— |
p-menth-1-een-8-thiol |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel p-menth-1-een-8-thiol Karakterisering van de werkzame stof p-menth-1-een-8-thiol Geproduceerd door chemische synthese Zuiverheid: min. 98 % Chemische formule: C10H18OS CAS-nummer: 71159-90-5 Flavis-nummer: 12.085 Analysemethode (1) Voor de bepaling van p-menth-1-een-8-thiol in het toevoegingsmiddel voor diervoeding en in aromatische voormengsels voor diervoeders: gaschromatografie-massaspectrometrie met retentietijdvergrendeling (GC-MS-RTL). |
Alle diersoorten |
— |
— |
— |
|
23 juni 2029 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/41 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/901 VAN DE COMMISSIE
van 29 mei 2019
tot verlening van een vergunning voor riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) (bronnen van vitamine B2) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (1), en met name artikel 9, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding, met inbegrip van de vergunningsgronden en -procedures, is geregeld bij Verordening (EG) nr. 1831/2003. Artikel 10 van die verordening voorziet in de herbeoordeling van toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG van de Raad (2). |
(2) |
Voor riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) is overeenkomstig Richtlijn 70/524/EEG een vergunning zonder tijdsbeperking verleend als toevoegingsmiddelen, als bronnen van vitamine B2, voor diervoeding voor alle diersoorten. Overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn die toevoegingsmiddelen vervolgens als bestaande producten opgenomen in het repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding. |
(3) |
Overeenkomstig artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 in samenhang met artikel 7 daarvan zijn twee aanvragen ingediend voor de herbeoordeling van riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) voor alle diersoorten, waarbij is verzocht om die toevoegingsmiddelen in de categorie "nutritionele toevoegingsmiddelen" in te delen. Daarvan heeft de ene aanvraag betrekking op riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096) en de andere aanvraag op zowel riboflavine als riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout, die beide worden geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984). De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten waren bij die aanvragen gevoegd. |
(4) |
Overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 werd in één van de twee aanvragen eveneens verzocht om verlening van een vergunning voor riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) als toevoegingsmiddelen voor diervoeding voor alle diersoorten voor gebruik in drinkwater. De krachtens artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vereiste nadere gegevens en documenten voor gebruik in drinkwater waren bij die aanvraag gevoegd. |
(5) |
De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in haar adviezen van 3 december 2015 (3) en 13 juni 2018 (4) geconcludeerd dat riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) onder de voorgestelde gebruiksvoorwaarden geen ongunstige gevolgen voor de diergezondheid, de gezondheid van de mens, of het milieu hebben. Zij heeft ook geconcludeerd dat de toevoegingsmiddelen met riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) niet irriterend zijn voor de huid en de ogen. Bij gebrek aan gegevens kan de EFSA geen conclusies formuleren met betrekking tot huidsensibilisatie. Van riboflavine is bekend dat zij een fotosensibilisator is en als zodanig fotoallergische reacties kan veroorzaken aan de huid en ogen. Werknemers kunnen bij het omgaan met riboflavine en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout worden blootgesteld aan inhaleerbare stofdeeltjes; bij gebrek aan gegevens over de inhalatietoxiciteit kan de EFSA geen conclusies formuleren over mogelijke risico's als gevolg van inademing van de stof. Daarom is de Commissie van mening dat passende beschermende maatregelen moeten worden genomen om effecten op de menselijke gezondheid te voorkomen, met name betreffende de gebruikers van het toevoegingsmiddel. De EFSA heeft ook vastgesteld dat riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) nuttige bronnen van vitamine B2 zijn voor het voldoen aan de voedingsbehoeften van de dieren. Specifieke eisen voor monitoring na het in de handel brengen acht de EFSA niet nodig. De EFSA heeft ook het rapport over de analysemethode voor de toevoegingsmiddelen in diervoeding, en, waar van toepassing, in water, geverifieerd dat door het bij Verordening (EG) nr. 1831/2003 ingestelde referentielaboratorium was ingediend. |
(6) |
Uit de beoordeling van riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii (DSM 23096), riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) blijkt dat aan de in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 vermelde voorwaarden voor de verlening van een vergunning voor het gebruik in diervoeding en in het geval van riboflavine geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) en riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout geproduceerd door Bacillus subtilis (DSM 17339 en/of DSM 23984) eveneens voor het gebruik in drinkwater is voldaan. Het in de bijlage bij deze verordening gespecificeerde gebruik van die toevoegingsmiddelen moet daarom worden toegestaan. |
(7) |
Aangezien er geen veiligheidsredenen zijn die de onmiddellijke toepassing van de wijzigingen van de vergunningsvoorwaarden voor de betrokken stoffen vereisen, moet een overgangsperiode worden vastgesteld om de belanghebbende partijen in staat te stellen zich voor te bereiden om aan de nieuwe eisen van de vergunning te voldoen. |
(8) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verlening van een vergunning
Voor de in de bijlage beschreven stoffen, die behoren tot de categorie "nutritionele toevoegingsmiddelen" en de functionele groep "vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking", wordt onder de in die bijlage vastgestelde voorwaarden een vergunning voor gebruik als toevoegingsmiddelen voor diervoeding verleend.
Artikel 2
Overgangsmaatregelen
1. De in de bijlage beschreven stoffen en de voormengsels die deze stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2019 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen uiterlijk tot en met 23 december 2019 verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt.
2. De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2020 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor voedselproducerende dieren.
3. De mengvoeders en voedermiddelen die de in de bijlage beschreven stoffen bevatten en die vóór 23 juni 2021 zijn geproduceerd en geëtiketteerd overeenkomstig de voorschriften die vóór 23 juni 2019 van toepassing waren, mogen verder in de handel worden gebracht en worden gebruikt totdat de bestaande voorraden zijn uitgeput, wanneer zij bestemd zijn voor niet-voedselproducerende dieren.
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
(2) Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1).
(3) EFSA Journal 2016; 14(1):4349.
(4) EFSA Journal 2018; 16(7):5337.
BIJLAGE
Identificatienummer van het toevoegingsmiddel |
Naam van de vergunninghouder |
Toevoegingsmiddel |
Samenstelling, chemische formule, beschrijving, analysemethode |
Diersoort of -categorie |
Maximumleeftijd |
Minimumgehalte |
Maximumgehalte |
Andere bepalingen |
Einde van de vergunningsperiode |
||||||||
mg toevoegingsmiddel/kg volledig diervoeder met een vochtgehalte van 12 % |
|||||||||||||||||
Categorie: nutritionele toevoegingsmiddelen. Functionele groep: vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking |
|||||||||||||||||
3a825i |
— |
"Riboflavine" of "vitamine B2" |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Riboflavine geproduceerd door Ashbya gossypii DSM 23096 Karakterisering van de werkzame stof Riboflavine C17H20N4O6 CAS-nummer: 83-88-5 Riboflavine in vaste vorm, geproduceerd door Ashbya gossypii DSM 23096 Zuiverheidscriteria: min. 80 % riboflavine Analysemethode (1) Voor de bepaling van riboflavine in het toevoegingsmiddel: spectrofotometrie bij 444 nm Voor de bepaling van riboflavine in voormengsels: hogeprestatievloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie, HPLC-UV (VDLUFA Bd. III, 13.9.1) Voor de bepaling van riboflavine in diervoeders: hogeprestatievloeistofchromatografie met fluorescentiedetectie, HPLC-FL (EN 14152) |
Alle diersoorten |
— |
— |
— |
|
23 juni 2029 |
||||||||
3a825ii |
— |
"Riboflavine" of "vitamine B2" |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Riboflavine Karakterisering van de werkzame stof Riboflavine C17H20N4O6 CAS-nummer: 83-88-5 Riboflavine in vaste vorm, geproduceerd door Bacillus subtilis DSM 17339 en/of DSM 23984 Zuiverheidscriteria: min. 96 % Analysemethode (1) Voor de bepaling van riboflavine in het toevoegingsmiddel: spectrofotometrie bij 444 nm (Ph. Eur. 6.0, methode 01/2008:0292) Voor de bepaling van riboflavine in voormengsels: hogeprestatievloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie, HPLC-UV (VDLUFA Bd. III, 13.9.1) Voor de bepaling van riboflavine in diervoeders en water: hogeprestatievloeistofchromatografie met fluorescentiedetectie, HPLC-FL (EN 14152) |
Alle diersoorten |
— |
— |
— |
|
23 juni 2029 |
||||||||
3a 826 |
|
"Riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout" of "vitamine B2" |
Samenstelling van het toevoegingsmiddel Riboflavine-5′, fosfaatester, mononatriumzout Karakterisering van de werkzame stof 5′-fosfaatester van riboflavine, mononatriumzout C17H22N4O9PNa CAS-nummer: 130-40-5 5′-fosfaatester van riboflavine, mononatriumzout, vaste vorm, geproduceerd door fosforylering van riboflavine 98 % geproduceerd door Bacillus subtilis DSM 17339 en/of DSM 23984 Zuiverheidscriteria: min. 65 % Analysemethode (1) Voor de bepaling van riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout in toevoegingsmiddel: spectrofotometrie bij 444 nm (Ph. Eur. 6.0, methode 01/2008:0786) Voor de bepaling van riboflavine in voormengsels: hogeprestatievloeistofchromatografie in combinatie met uv-detectie, HPLC-UV (VDLUFA Bd. III, 13.9.1) Voor de bepaling van riboflavine-5′-fosfaat, mononatriumzout (als totaal aan vitamine B2) in diervoeders en water: hogeprestatievloeistofchromatografie met fluorescentiedetectie, HPLC-FL (EN 14152) |
Alle diersoorten |
— |
— |
— |
|
23 juni 2029 |
(1) Nadere bijzonderheden over de analysemethoden zijn te vinden op de website van het referentielaboratorium: https://ec.europa.eu/jrc/en/eurl/feed-additives/evaluation-reports
BESLUITEN
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/47 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/902 VAN DE COMMISSIE
van 28 mei 2019
betreffende een door Zweden op grond van Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad genomen maatregel om het in de handel brengen van een door TWA Equipment S.r.l. vervaardigde schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF) te verbieden
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 3886)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (1), en met name artikel 11, lid 3, tweede alinea,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 20 juli 2017 heeft Zweden de Commissie in kennis gesteld van een maatregel die het op grond van artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2006/42/EG had genomen om het in de handel brengen van een schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF), vervaardigd door TWA Equipment S.r.l., Via Inn s.n.c. 65015, Montesilvano (PE), Italië (hierna "de fabrikant" genoemd) en verdeeld door Lidköpings Carpart AB, Plastagan 12C, 53155 Lidköping, Zweden (hierna "Carpart" genoemd), te verbieden. |
(2) |
Zweden heeft de maatregel genomen omdat het van oordeel was dat de schaarhefbrug voor voertuigen niet voldeed aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseis van bijlage I, punt 4.1.2.6, onder c), bij Richtlijn 2006/42/EG. Krachtens die bepaling moet de machine zo zijn ontworpen en gebouwd dat de lasten niet op gevaarlijke wijze uit hun baan of onverwachts in een vrije val kunnen geraken wanneer de krachtbron geheel of gedeeltelijk uitvalt of zelfs wanneer de bediener ophoudt de machine te bedienen. De genomen maatregel was volgens Zweden gerechtvaardigd omdat de pijpbreukklep niet naar behoren werkte, waardoor de veilige werking van de hefinrichtingen werd beïnvloed, met mogelijk ernstige veiligheidsrisico's als gevolg. Bovendien stelde Zweden dat wanneer de schaarhefbrug met een druk op de knop "geheel omlaag" omlaag werd gebracht, bepaalde veiligheidsvoorzieningen (de veiligheidsventielen) werden geblokkeerd en dat dit de rijbanen op ongelijke hoogte kon brengen. |
(3) |
Na ontvangst van de kennisgeving over de door Zweden genomen veiligheidsmaatregel ging de Commissie met de betrokken partijen in overleg om hun standpunten te horen. Op 12 augustus 2017 heeft de Commissie de fabrikant een brief toegezonden, waarop de fabrikant niet heeft geantwoord. Afgaande op de informatie die de Zweedse autoriteiten aan de Commissie hebben verstrekt, biedt Carpart het betrokken product niet meer aan op de Zweedse markt. Carpart meldde verder dat het begonnen was de standaard ingebouwde pijpbreukkleppen van de reeds in Zweden geleverde exemplaren van de TWA-schaarhefbrug van het model TL530LF door betere pijpbreukkleppen te vervangen. De Zweedse autoriteiten waardeerden de door Carpart genomen maatregelen ter verbetering van de veiligheid van de TL530LF. |
(4) |
Uit de door Zweden verstrekte toelichtingen en de bij de Commissie beschikbare documentatie blijkt dat de schaarhefbrug voor voertuigen van het model TL530LF niet voldoet aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseis van bijlage I, punt 4.1.2.6, onder c), bij Richtlijn 2006/42/EG. |
(5) |
De door Zweden genomen maatregel is noodzakelijk om te waarborgen dat de schaarhefbrug voor voertuigen van het model TL530LF geen mogelijk ernstige veiligheidsrisico's oplevert ten gevolge van de slechte werking van de pijpbreukklep of de blokkering van bepaalde veiligheidsvoorzieningen. Alleen met een verbod kan ervoor worden gezorgd dat het product niet in de handel wordt gebracht totdat aan de betreffende essentiële gezondheids- en veiligheidseis is voldaan. |
(6) |
Daarom is de door Zweden genomen veiligheidsmaatregel passend, noodzakelijk en evenredig en moet deze als gerechtvaardigd worden beschouwd, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De door Zweden genomen maatregel om het in de handel brengen van een schaarhefbrug voor voertuigen (model TL530LF), vervaardigd door TWA Equipment S.r.l., Via Inn s.n.c. 65015, Montesilvano (PE), Italië en verdeeld door Lidköpings Carpart AB, Plastagan 12C, 53155 Lidköping, Zweden, te verbieden, is gerechtvaardigd.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 28 mei 2019.
Voor de Commissie
Elżbieta BIEŃKOWSKA
Lid van de Commissie
3.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 144/49 |
UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/903 VAN DE COMMISSIE
van 29 mei 2019
tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelen voor het netwerk voor luchtverkeersbeheer voor de derde referentieperiode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (1) ("de kaderverordening"), en met name artikel 11, lid 3, onder a),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van Verordening (EG) nr. 549/2004 moet de Commissie voor elke referentieperiode EU-wijde prestatiedoelen vaststellen voor de prestatiekerngebieden veiligheid, milieu, capaciteit en kostenefficiëntie. Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 van de Commissie (2) zijn uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot die doelstellingen vastgesteld. Krachtens artikel 9, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 dient de Commissie, naast de EU-wijde prestatiedoelen, de volgende waarden vast te stellen: een EU-wijde "basiswaarde voor bepaalde kosten", een EU-wijde "basiswaarde voor de bepaalde eenheidskost", alarmdrempels boven dewelke de lidstaten een herziening van de prestatiedoelen in de prestatieplannen mogen vragen, en ten slotte de vergelijkbare groepen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten met een vergelijkbaar operationeel en economisch klimaat. De bepaalde kosten worden vastgesteld op basis van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
(2) |
De EU-wijde prestatiedoelen voor de derde referentieperiode (RP3), die de kalenderjaren 2020 tot en met 2024 bestrijkt, de EU-wijde basiswaarden, de alarmdrempels en de vergelijkbare groepen moeten worden vastgesteld vóór 1 juni 2019, zodat de prestatieplannen kunnen worden vastgesteld en uiterlijk op 1 oktober 2019 aan de Commissie ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. |
(3) |
Op 16 december 2016 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 en Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2296 van de Commissie (4) voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim een prestatiebeoordelingsorgaan aangewezen om haar bij te staan bij de toepassing van de prestatieregeling. |
(4) |
Om de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen voor RP3 te vergemakkelijken, heeft het prestatiebeoordelingsorgaan, namens de Commissie, van 20 juni 2018 tot 16 januari 2019 een raadpleging van belanghebbenden gehouden. Alle in artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 549/2004 genoemde belanghebbenden, waaronder luchtruimgebruikers, verleners van luchtvaartnavigatiediensten en belangenorganisaties van beroepspersoneel, werden geraadpleegd over de reikwijdte van de indicatieve prestatiedoelen en de aanpak en de methodologie voor het vaststellen van prestatiedoelen en andere waarden. |
(5) |
Op 22 februari 2019 heeft het prestatiebeoordelingsorgaan haar eindverslag ingediend bij de Commissie. In dat verslag wordt rekening gehouden met wijzigingen die zijn ingevoerd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, met relevante opmerkingen van belanghebbenden en met de meest recente statistieken en prognose van de Statistics and Forecast Service ("Statfor") en het Central Route Charges Office van Eurocontrol. In het verslag van het prestatiebeoordelingsorgaan worden de uitgangspunten en de onderbouwing van de voorgestelde doelstellingen, de basiswaarden, de alarmdrempels en de vergelijkbare groepen toegelicht. |
(6) |
Bij de in dit besluit vastgestelde EU-wijde prestatiedoelen is rekening gehouden met de input van het prestatiebeoordelingsorgaan, de netwerkbeheerder, het Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart ("het EASA") en de nationale toezichthoudende autoriteiten. Voorts heeft de Commissie in januari en februari 2019 bijeenkomsten en uitwisselingen georganiseerd met lidstaten, nationale toezichthoudende autoriteiten, de netwerkbeheerder en het prestatiebeoordelingsorgaan om de meest recente informatie die relevant is voor de vaststelling van de prestatiedoelen, uit te wisselen. Tijdens die besprekingen werden de lidstaten verzocht hun oorspronkelijke kostengegevens en informatie over de verkeersprognoses bij te werken. Bij de in dit besluit vastgestelde prestatiedoelen is rekening gehouden met die informatie. |
(7) |
De EU-wijde prestatiedoelen en basiswaarden zijn gebaseerd op gegevens betreffende het geografisch werkgebied van de lidstaten, Noorwegen en Zwitserland en op de en-routeverkeersprognoses, uitgedrukt in IFR-bewegingen, en diensteenheden op basis van de Statfor-prognose van Eurocontrol van 18 februari 2019. Deze en-routeverkeersprognose stemt overeen met 10 534 000 IFR-bewegingen en 139 141 000 diensteenheden voor 2019, 10 824 000 IFR-bewegingen en 143 878 000 diensteenheden voor 2020, 10 996 000 IFR-bewegingen en 146 980 000 diensteenheden voor 2021, 11 191 000 IFR-bewegingen en 150 398 000 diensteenheden voor 2022, 11 355 000 IFR-bewegingen en 153 368 000 diensteenheden voor 2023, en 11 523 000 IFR-bewegingen en 156 359 000 diensteenheden voor 2024. |
(8) |
Bij de vaststelling van EU-wijde prestatiedoelen moet rekening worden gehouden met de aspecten veiligheid en milieu en met economische en operationele overwegingen. Er moet worden gestreefd naar een evenwicht om ervoor te zorgen dat de nadelen de verwachte baten niet overstijgen. Daarom moeten de EU-wijde prestatiedoelen voor RP3 rekening houden met onderlinge afhankelijkheden en wisselwerkingen tussen prestatiekerngebieden. Bij de prestatiedoelen voor de prestatiekerngebieden kostenefficiëntie en capaciteit moet immers rekening worden gehouden met de verhouding tussen de kosten voor het bieden van extra capaciteit en de verbeteringen die daartegenover staan. Bij de prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu moet er rekening mee worden gehouden dat operationele maatregelen op het gebied van luchtverkeersbeheer (ATM) om het brandstofverbruik en de emissies te beperken, in de praktijk niet altijd uitvoerbaar zijn. Dit is te wijten aan operationele beperkingen in verband met, in het bijzonder, een veilige separatieafstand tussen luchtvaartuigen en de beschikbare ATM-capaciteit. Ten slotte moet de veilige verlening van luchtvaartnavigatiediensten als fundamentele doelstelling worden meegenomen bij de vaststelling van de prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid en moet veiligheid een integrerend deel uitmaken van de bedrijfsplanning van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten. |
(9) |
De in dit besluit vastgestelde EU-wijde prestatiedoelen weerspiegelen het streven naar een performant netwerk als geheel. Overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 beoordeelt de Commissie of de nationale prestatiedoelen of FAB-prestatiedoelen in het ontwerpprestatieplan samenhangend zijn met de in dit besluit vastgestelde EU-wijde prestatiedoelen, rekening houdende met de lokale omstandigheden. |
(10) |
De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid, die in samenwerking met het EASA zijn ontwikkeld, moeten worden gemeten als het minimumniveau van de effectiviteit van het veiligheidsbeheer dat moet worden bereikt door verleners van luchtvaartnavigatiediensten die gecertificeerd zijn om luchtverkeersdiensten te verlenen. Bij die prestatiedoelen moet rekening worden gehouden met de feitelijke en beoogde prestaties in de tweede referentieperiode en moet het ambitieniveau hoger liggen dan de naleving van de minimumeisen voor de elementen van het veiligheidsbeheersysteem. Voorts heeft de Commissie het EASA de opdracht gegeven de nalevings- en toepassingsrichtsnoeren bij te werken en toe te zien op de veiligheidsindicatoren van afdeling 1, punt 1, en afdeling 2, punt 1, van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317. Hierdoor is het kader dat wordt gebruikt om de doeltreffendheid van het veiligheidsbeheer te meten, strenger dan in de tweede referentieperiode, hetgeen tot uiting komt in de aanpak die is gevolgd voor het bepalen van de EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid voor RP3. Bij deze doelstellingen moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen voor het veiligheidsbeheer van ATM-wijzigingen die worden gepromoot door de uitvoering van Sesar-projecten als bedoeld in artikel 15 bis, lid 3, van Verordening (EG) nr. 550/2004, door de nadruk te leggen op de doelstellingen inzake het waarborgen van de veiligheid en het beheer van veiligheidsrisico's. |
(11) |
Bij de EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu, gemeten als de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject, moet rekening worden gehouden met het prestatieniveau dat in de tweede referentieperiode is bereikt, met de maatregelen die zijn uitgevoerd om de ATM-activiteiten te optimaliseren, en met de relevante input van het prestatiebeoordelingsorgaan, de netwerkbeheerder en de nationale toezichthoudende autoriteiten. |
(12) |
De milieu-impact van de luchtvaart blijft toenemen, maar minder snel dan verwacht werd in het licht van de toename van het aantal vluchten in de tweede referentieperiode. Dankzij de optimalisering van ATM-activiteiten in verband met het uittekenen, plannen en beheren van de luchtverkeersstromen en capaciteit is de door de inefficiëntie van het ATM-netwerk veroorzaakte extra CO2-uitstoot van "gate tot gate", berekend door een vergelijking van de werkelijke trajecten en de onbelemmerde trajecten voor alle Europese vluchten in de jongste zes jaar, stabiel gebleven op ongeveer 6 %, terwijl het aantal vluchten is gestegen. De horizontale en-routevluchtinefficiëntie is in het algemeen afgenomen en de prestatiedoelstelling voor de tweede referentieperiode zal naar verwachting worden gehaald. |
(13) |
Verbeteringen op het prestatiekerngebied milieu zijn voornamelijk te danken aan de invoering van vrije luchtcorridors, die kortere routes en een efficiënter gebruik van het Europese luchtruim mogelijk maken. Men verwacht dat de vrije luchtcorridors tegen eind 2019 in het grootste deel van het Europees luchtruim zullen zijn ingevoerd en tegen 2022 volledig operationeel zullen zijn. In combinatie met de geleidelijke invoering van grensoverschrijdende activiteiten volgens vrije luchtcorridors kan dit leiden tot directere routes en een daling van het aantal vliegmijlen en de door het luchtverkeer veroorzaakte emissies, hetgeen bijdraagt tot een duurzame vermindering van de koolstofintensiteit van de luchtvaart. Die geleidelijke invoering rechtvaardigt derhalve een verbetering van de horizontale en-routevluchtefficiëntie tot 2022. Na 2022 moet de horizontale en-routevluchtefficiëntie stabiel blijven. Op grond van de momenteel geplande maatregelen en gelet op het feit dat luchtvaartuigen steeds vaker ongunstige weersomstandigheden en gevarenzones moeten ontwijken en aangezien bij ATM-activiteiten een minimale separatieafstand tussen vliegtuigen moet worden aangehouden, wordt niet verwacht dat de horizontale en en-routevluchtefficiëntie in 2023 en 2024 nog verder zal verbeteren. |
(14) |
Bij de EU-wijde prestatiedoelstelling voor het prestatiekerngebied capaciteit, gemeten als de gemiddelde "en-route" ATFM-vertraging per vlucht die toe te rekenen is aan luchtvaartnavigatiediensten, moet rekening worden gehouden met het in de tweede referentieperiode bereikte prestatieniveau en met de relevante input van het prestatiebeoordelingsorgaan, de netwerkbeheerder en de nationale toezichthoudende autoriteiten. |
(15) |
Zoals de netwerkbeheerder heeft gedocumenteerd, is het luchtverkeer in Europa gedurende de tweede referentieperiode aanzienlijk gegroeid en heeft het inmiddels een historisch hoog niveau bereikt. De IFR-bewegingen zijn in de eerste vier jaar van de tweede referentieperiode met 13 % toegenomen en de gemiddelde "en route" ATFM-vertraging steeg van 0,73 minuut per vlucht in 2015 tot 1,73 minuut per vlucht in 2018, wat neerkomt op een toename van de vertraging met 137 %. In sommige gebieden van de Unie, met name in een beperkt aantal luchtverkeersleidingscentra in het kerngebied van Europa en in aangrenzende gebieden in Midden-Europa, was er onvoldoende ATM-capaciteit voorhanden om de groei van het verkeer op te vangen. Vijf luchtverkeersleidingscentra zijn verantwoordelijk voor meer dan de helft van de totale "en-route" ATFM-vertraging die is toe te schrijven aan luchtverkeersleidingscapaciteit (ATC) en -personeel in Europa; sommige van die centra hebben de afgesproken capaciteitsplannen nog niet uitgevoerd. Hierdoor is de EU-wijde prestatiedoelstelling voor de tweede referentieperiode van een gemiddelde ATFM-vertraging van 0,5 minuut per vlucht niet gehaald. Men verwacht dat het capaciteitstekort de komende jaren nog zal toenemen. |
(16) |
Op basis van de verkeersprognoses voor RP3 verwachten de netwerkbeheerder en het prestatiebeoordelingsorgaan dat de meeste verleners van luchtvaartnavigatiediensten in staat zullen zijn om de voor RP3 vereiste capaciteit te bieden. Volgens de door de nationale toezichthoudende autoriteiten verstrekte informatie zal de kwaliteit van de in het kader van het operationeel netwerkplan (NOP) verleende luchtvaartnavigatiediensten bij een aantal luchtverkeersleidingscentra ontoereikend blijven door een gebrek aan personeel, met name tijdens de eerste drie jaar van RP3. Hierdoor zal de optimale gemiddelde ATFM-vertraging van 0,5 minuut per vlucht voor het hele systeem pas aan het einde van RP3 haalbaar zijn. Om het capaciteitstekort aan te pakken en de in bij dit besluit vastgestelde streefcijfers te halen, bevelen de netwerkbeheerder en het prestatiebeoordelingsorgaan aan dat de verleners van luchtvaartnavigatiediensten voor de betrokken luchtverkeersleidingscentra specifieke maatregelen nemen. |
(17) |
De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie voor elk referentiejaar moeten worden uitgedrukt als een percentage van de jaarlijkse variatie ten opzichte van de gemiddelde EU-wijde "bepaalde eenheidskosten" voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten. Bij de vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie moet rekening worden gehouden met het prestatieniveau dat in de eerste en tweede referentieperiode is bereikt en met de relevante input van het prestatiebeoordelingsorgaan en de nationale toezichthoudende autoriteiten. |
(18) |
Over de hele EU bekeken, zijn de werkelijke en-routekosten, uitgedrukt in EUR2017, sinds het begin van de eerste referentieperiode in 2012 constant gebleven ondanks de aanzienlijke toename van het verkeer. De werkelijke kosten voor de eerste drie jaar van de tweede referentieperiode liggen lager dan de overeenkomstige bepaalde kosten. Daardoor lag het gezamenlijke surplus van de luchtvaartnavigatiediensten op EU-niveau boven de verwachtingen. Samen met de analyse van het prestatiebeoordelingsorgaan wijst dit erop dat de meeste verleners van luchtvaartnavigatiediensten in RP3 ruimte hebben om hun kostenefficiëntie te verbeteren en tegelijk in te spelen op de capaciteitsbehoeften. Tegelijkertijd zijn de vertragingen in het luchtverkeer en de en-route -ATFM-vertragingen de jongste jaren aanzienlijk toegenomen, hetgeen erop kan wijzen dat er tijdens de tweede referentieperiode onvoldoende is geïnvesteerd in het netwerk. De doelstellingen inzake kostenefficiëntie voor RP3 moeten gericht zijn op een betere kostenefficiëntie, maar die verbetering mag niet ten koste gaan van voldoende capaciteit. |
(19) |
Luchtruimgebruikers hebben hun bezorgdheid geuit over geschrapte of uitgestelde investeringsprojecten om de nodige capaciteit te leveren. De kosten voor die projecten waren vaak gedeeltelijk of volledig ingecalculeerd in de vastgestelde kosten van de vorige referentieperioden en derhalve in de gehanteerde heffingen. Als verleners van luchtvaartnavigatiediensten een deel van hun overschot genereren door de nodige investeringen te schrappen of uit te stellen, kunnen die overschotten worden gebruikt voor de financiering van noodzakelijke investeringen in RP3, voor zover die overschotten niet als dividend aan aandeelhouders of aan de staatsbegroting zijn uitgekeerd. Voorts moeten verleners van luchtvaartnavigatiediensten bij het vaststellen van de rentevoeten voor de berekening van de kapitaalkosten rekening houden met de beperkingen van de risico's voor de verleners van luchtvaartnavigatiediensten in het kader van de mechanismen voor verkeers- en kostenrisicodeling en de algemeen gunstige financieringsvoorwaarden. |
(20) |
De verwachte verbetering van de kostenefficiëntie voor de RP3 moet worden berekend op basis van de EU-wijde basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten, die wordt berekend door de basiswaarde voor de bepaalde kosten te delen door de verkeersraming, uitgedrukt in diensteenheden voor het jaar 2019. De basiswaarde voor de EU-wijde bepaalde kosten wordt geraamd op basis van een lineaire regressieanalyse van de werkelijke kosten voor de jaren 2015, 2016 en 2017 en aangepast op basis van de meest recente kostenramingen en verkeersvariaties en hun invloed op de kosten. |
(21) |
De bepaalde kosten op het niveau van de gehele Unie voor RP3 zouden in de loop van RP3 slechts licht stijgen, tot boven de basiswaarde voor de bepaalde kosten. Dit is gerechtvaardigd om de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en met name om het capaciteitstekort in het Europese luchtruim aan te pakken. Over een periode die zowel RP3 als de tweede referentieperiode bestrijkt, bedraagt de jaarlijkse verandering van de gemiddelde EU-wijde bepaalde eenheidskosten voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten – 2,7 % per jaar. |
(22) |
Naast de EU-wijde prestatiedoelen moeten alarmdrempels worden vastgesteld boven dewelke de lidstaten een herziening van de prestatiedoelen in de prestatieplannen mogen vragen. Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 voorziet in drie verschillende soorten drempels, op basis van de volgende parameters: afwijkingen tussen het werkelijke verkeer en de verkeersraming tijdens een bepaald kalenderjaar, uitgedrukt als percentage van IFR-bewegingen; afwijkingen tussen het werkelijke verkeer en de verkeersraming tijdens een bepaald kalenderjaar, uitgedrukt als percentage van diensteenheden, en de variatie van de referentiewaarden ten gevolge van seizoensupdates van het operationeel netwerkplan. Variaties in de onderliggende factoren van deze alarmdrempels kunnen aanzienlijke gevolgen hebben voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten, zowel wat de werkelijke inkomsten betreft, als wat de capaciteitsvoorziening betreft. |
(23) |
Om de alarmdrempels vast te stellen, moet rekening worden gehouden met de verkeersprognoses, in termen van en-routediensteenheden en IFR-bewegingen, van lage tot hoge groei op basis van het Statfor van Eurocontrol. De lange prognoseperiode tot eind 2024 brengt een zekere mate van onzekerheid mee, met name in verband met de economische groei, het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om de Unie te verlaten, geopolitieke risico's die tot de sluiting van het luchtruim kunnen leiden en de variaties van de verkeersstromen, zoals vastgesteld tijdens de tweede referentieperiode, alsook de ontwikkeling van economische banden met opkomende markten. In de prognoses wordt rekening gehouden met deze risico's, op basis van de tot februari 2019 beschikbare informatie. De economische vooruitzichten blijven echter onzeker en het gewicht van de risico's is uitermate variabel. |
(24) |
Naast de EU-wijde prestatiedoelen moeten vergelijkbare groepen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, met een vergelijkbaar operationeel en economisch klimaat, worden gedefinieerd met het oog op de beoordeling van de prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie. Om die groepen af te bakenen, moet rekening worden gehouden met de complexiteit van het luchtruim, de niveaus en veranderlijkheid van de verkeersstromen, de kosten van levensonderhoud en de arbeidskosten per eenheid van luchtverkeersleiders van alle luchtvaartnavigatiediensten. |
(25) |
De bij de vaststelling van dit uitvoeringsbesluit bepaalde waarden van de EU-wijde prestatiedoelen en van de alarmdrempels, moeten dezelfde blijven, zelfs als het Unierecht vanaf een later tijdstip niet meer van toepassing zou zijn op het Verenigd Koninkrijk en er geen terugtrekkingsakkoord in werking is getreden. Die mogelijke gebeurtenis zou immers geen ingrijpende gevolgen hebben voor de vaststelling van die waarden. De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid worden bepaald door factoren die onafhankelijk zijn van het aantal lidstaten. De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu zijn afhankelijk van de trajecten, maar het is niet relevant of die trajecten door het luchtruim van alleen de lidstaten of ook van derde landen lopen. Voor de EU-wijde prestatiedoelen voor de prestatiekerngebieden capaciteit en kostenefficiëntie hebben de berekeningen aangetoond dat de gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie verwaarloosbaar zouden zijn en het derhalve in geen van beide scenario's nodig zou zijn die doelstellingen te wijzigen. De basiswaarde voor de bepaalde kosten, de basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten en de vergelijkbare groepen moeten echter afhangen van de vraag of het Unierecht of een terugtrekkingsakkoord op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op de dag van de inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit, dan wel of geen van deze twee scenario's van toepassing is. |
(26) |
De maatregelen in dit besluit zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Toepassingsgebied
Dit besluit is van toepassing op de derde referentieperiode als bedoeld in artikel 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317.
Artikel 2
EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid
De door verleners van luchtvaartnavigatiediensten die gecertificeerd zijn om diensten te verlenen tegen eind 2024 te halen EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied veiligheid, als bedoeld in punt 1.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, zijn vastgesteld op de volgende niveaus van effectiviteit van het veiligheidsbeheer:
a) |
ten minste niveau C voor de beheersdoelstellingen "veiligheidscultuur", "veiligheidsbeleid en -doelstellingen", "veiligheidsborging" en "bevordering van de veiligheid"; |
b) |
ten minste niveau D voor de beheersdoelstelling "beheer van veiligheidsrisico's". |
Artikel 3
EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu
De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied milieu, als gedefinieerd in punt 2.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, uitgedrukt als de gemiddelde horizontale en-routevluchtefficiëntie van het werkelijke traject, worden gemeten als de gemiddelde extra afgelegde afstand ten opzichte van de grootcirkelafstand en mogen niet hoger liggen dan de volgende percentages: 2,53 % in 2020, 2,47 % in 2021, 2,40 % in 2022, 2,40 % in 2023 en 2,40 % in 2024.
Artikel 4
EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied capaciteit
De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied capaciteit, overeenkomstig punt 3.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, zijn de gemiddelde en-route-ATFM-vertragingen die kunnen worden toegeschreven aan luchtvaartnavigatiediensten en bedragen ten hoogste 0,9 minuut per vlucht in 2020, 0,9 minuut per vlucht in 2021, 0,7 minuut per vlucht in 2022, 0,5 minuut per vlucht in 2023 en 0,5 minuut per vlucht in 2024.
Artikel 5
EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie
1. De EU-wijde prestatiedoelen voor het prestatiekerngebied kostenefficiëntie, als gedefinieerd in punt 4.1 van afdeling 1 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317, zijn de jaarlijkse variatie in de gemiddelde EU-wijde bepaalde eenheidskosten voor en-routeluchtvaartnavigatiediensten van – 1,9 % voor 2020, – 1,9 % voor 2021, – 1,9 % voor 2022, – 1,9 % voor 2023 en – 1,9 % voor 2024. Het uitgangspunt voor de berekening van de jaarlijkse variatie is de in punt 3 vastgestelde basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten.
2. De basiswaarde voor de bepaalde kosten wordt vastgesteld op:
a) |
6 245 065 000 EUR in EUR2017 als het recht van de Unie niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op een datum vóór de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en er op die datum geen uittredingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden; |
b) |
7 047 092 000 EUR in EUR2017 in alle andere gevallen. |
3. De basiswaarde voor de bepaalde eenheidskosten wordt vastgesteld op:
a) |
49,29 EUR in EUR2017 als het recht van de Unie niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op een datum vóór de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en er op die datum geen uittredingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden; |
b) |
50,65 EUR in EUR2017 in alle andere gevallen. |
Artikel 6
Alarmdrempels
1. De lidstaten mogen overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), i), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 om een herziening van de in de prestatieplannen opgenomen prestatiedoelen vragen als:
a) |
het werkelijke door Eurocontrol geregistreerde verkeersvolume in een bepaald kalenderjaar met ten minste 10 % van de IFR-bewegingen afwijkt van de verkeersprognose in het overeenkomstig artikel 16 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 vastgestelde prestatieplan; |
b) |
het werkelijke door Eurocontrol geregistreerde verkeersvolume in een bepaald kalenderjaar met ten minste 10 % van de diensteenheden afwijkt van de verkeersprognose in het overeenkomstig artikel 16 van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 vastgestelde prestatieplan. |
2. De lidstaten mogen overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), i), van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 om een herziening van de in de prestatieplannen opgenomen prestatiedoelen vragen als: de variatie van de referentiewaarden als gevolg van de seizoensgebonden actualiseringen van het NOP overeenkomstig artikel 9, lid 4, onder a), en artikel 9, lid 8, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie (5) in vergelijking met de referentiewaarden van de meest recente versie van het NOP die beschikbaar is op het moment dat het prestatieplan wordt opgesteld, ten minste de volgende waarden bedraagt:
a) |
0,05 minuut en-route-ATFM-vertraging indien de op het moment van de opstelling van het prestatieplan beschikbare referentiewaarde van de meest recente versie van het NOP minder dan 0,2 minuut en-route ATFM-vertraging bedraagt, of |
b) |
0,04 minuut en-route-ATFM-vertraging, verhoogd met 5 % indien de op het moment van de opstelling van het prestatieplan beschikbare referentiewaarde van de meest recente versie van het NOP gelijk is aan of groter is dan 0,2 minuut en-route ATFM-vertraging. |
Artikel 7
Vergelijkbare groepen
Met het oog op de beoordeling van de prestatiedoelen op het prestatiekerngebied kostenefficiëntie worden de vergelijkbare groepen van verleners van luchtvaartnavigatiediensten met een vergelijkbaar operationeel en economisch klimaat als volgt bepaald:
a) |
als het recht van de Unie niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op een datum vóór de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit en er op die datum geen uittredingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden:
|
b) |
in alle andere gevallen:
|
Artikel 8
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 29 mei 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/317 van de Commissie van 11 februari 2019 tot vaststelling van een prestatie- en heffingsregeling in het gemeenschappelijk Europees luchtruim en tot intrekking van Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 390/2013 en (EU) nr. 391/2013 (PB L 56 van 25.2.2019, blz. 1).
(3) Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim ("de luchtvaartnavigatiedienstenverordening") (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10).
(4) Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/2296 van de Commissie van 16 december 2016 tot oprichting van de onafhankelijke deskundigengroep die wordt aangewezen als prestatiebeoordelingsorgaan van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 92).
(5) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/123 van de Commissie van 24 januari 2019 tot vaststelling van nadere regels voor de uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie (PB L 28 van 31.1.2019, blz. 1).