ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 113

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
29 april 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/667 van de Commissie van 19 december 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 teneinde de uitgestelde data van toepassing van de clearingverplichting voor bepaalde otc-derivatencontracten te verschuiven ( 1 )

1

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/668 van de Raad van 15 april 2019 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de negende vergadering van de Conferentie van de partijen wat betreft de opneming van bepaalde chemische stoffen in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

4

 

*

Besluit (EU) 2019/669 van de Europese Centrale Bank van 4 april 2019 tot wijziging van Besluit ECB/2013/10 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (ECB/2019/9)

6

 

*

Besluit (EU) 2019/670 van de Europese Centrale Bank van 9 april 2019 tot wijziging van Besluit ECB/2014/8 betreffende het verbod op monetaire financiering en de rentevergoeding op overheidsdeposito's bij nationale centrale banken (ECB/2019/8)

9

 

 

RICHTSNOEREN

 

*

Richtsnoer (EU) 2019/671 van de Europese Centrale Bank van 9 april 2019 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door nationale centrale banken (herschikking) (ECB/2019/7)

11

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

29.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/667 VAN DE COMMISSIE

van 19 december 2018

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 teneinde de uitgestelde data van toepassing van de clearingverplichting voor bepaalde otc-derivatencontracten te verschuiven

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (1), en met name artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 van de Commissie (2), Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie (3) en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 van de Commissie (4) worden onder meer de data bepaald waarop de clearingverplichting voor de contracten die behoren tot de in de bijlagen bij die verordeningen vermelde klassen van otc-derivaten in werking treedt.

(2)

In die verordeningen zijn uitgestelde data van toepassing van de clearingverplichting vastgesteld voor otc-derivatencontracten tussen tegenpartijen die deel uitmaken van dezelfde groep en waarbij de ene tegenpartij in een derde land gevestigd is en de andere in de Unie. Zoals in de overwegingen van deze verordeningen wordt vermeld, waren die uitgestelde data nodig om ervoor te zorgen dat de clearingverplichting voor dergelijke otc-derivatencontracten niet geldt voordat een uitvoeringshandeling op grond van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 is vastgesteld.

(3)

Tot op heden is met betrekking tot de clearingverplichting geen uitvoeringshandeling op grond van artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 648/2012 vastgesteld. Daarom moet de toepassing van de clearingverplichting op otc-derivatencontracten met een bepaalde termijn of tot de vaststelling van deze uitvoeringshandelingen worden verschoven.

(4)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5)

De oorspronkelijke uitgestelde data van toepassing waren in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205, Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 afgestemd op de datum van toepassing van de clearingverplichting voor tegenpartijen van categorie 4. Omdat de uitgestelde data van toepassing verder moeten worden verschoven, moet dit uitstel ook gelden voor entiteiten van categorie 4.

(6)

Rekening houdend met de initiële uitgestelde data van toepassing, en teneinde de consistentie van de toepassing van de clearingverplichting voor intragroeptransacties met de toepassingsdatum van deze verordening te verzekeren, moet deze wijzigingshandeling in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(7)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Autoriteit voor effecten en markten aan de Commissie heeft voorgelegd.

(8)

De Europese Autoriteit voor effecten en markten heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de potentiële hieraan gerelateerde kosten en baten geanalyseerd en het advies van de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (5) opgerichte Stakeholdergroep effecten en markten ingewonnen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205

In artikel 3, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 wordt de eerste zin vervangen door het volgende:

"2.   In afwijking van lid 1 treedt de clearingverplichting voor contracten die op een in de bijlage vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben en die worden gesloten tussen tegenpartijen die deel uitmaken van dezelfde groep en waarbij de ene tegenpartij in een derde land en de andere tegenpartij in de Unie is gevestigd, in werking op:

a)

21 december 2020 ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 geen gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten, of

b)

de laatst vallende van de volgende data ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening bedoelde otc-derivatencontracten:

i)

60 dagen na de datum van inwerkingtreding van een ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening vastgesteld gelijkwaardigheidsbesluit dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening bedoelde otc-derivatencontracten;

ii)

de datum waarop de clearingverplichting overeenkomstig lid 1 in werking treedt.".

Artikel 2

Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592

In artikel 3, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 wordt de eerste zin vervangen door het volgende:

"2.   In afwijking van lid 1 treedt de clearingverplichting voor contracten die op een in de bijlage vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben en die worden gesloten tussen tegenpartijen die deel uitmaken van dezelfde groep en waarbij de ene tegenpartij in een derde land en de andere tegenpartij in de Unie is gevestigd, in werking op:

a)

21 december 2020 ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 geen gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten, of

b)

de laatst vallende van de volgende data ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening bedoelde otc-derivatencontracten:

i)

60 dagen na de datum van inwerkingtreding van een ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening vastgesteld gelijkwaardigheidsbesluit dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening bedoelde otc-derivatencontracten;

ii)

de datum waarop de clearingverplichting overeenkomstig lid 1 in werking treedt.".

Artikel 3

Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178

In artikel 3, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 wordt de eerste alinea vervangen door het volgende:

"2.   In afwijking van lid 1 treedt de clearingverplichting voor contracten die op een in de bijlage vermelde klasse van otc-derivaten betrekking hebben en die worden gesloten tussen tegenpartijen die deel uitmaken van dezelfde groep en waarbij de ene tegenpartij in een derde land en de andere tegenpartij in de Unie is gevestigd, in werking op:

a)

21 december 2020 ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 geen gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening genoemde otc-derivatencontracten; dan wel of

b)

de laatst vallende van de volgende data ingeval ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 een gelijkwaardigheidsbesluit overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening is vastgesteld dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening bedoelde otc-derivatencontracten:

i)

60 dagen na de datum van inwerkingtreding van een ten aanzien van het betrokken derde land voor de toepassing van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 648/2012 overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening vastgesteld gelijkwaardigheidsbesluit dat betrekking heeft op de in de bijlage bij deze verordening bedoelde otc-derivatencontracten;

ii)

de datum waarop de clearingverplichting overeenkomstig lid 1 in werking treedt.".

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2205 van de Commissie van 6 augustus 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting (PB L 314 van 1.12.2015, blz. 13).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/592 van de Commissie van 1 maart 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting (PB L 103 van 19.4.2016, blz. 5).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1178 van de Commissie van 10 juni 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake de clearingverplichting (PB L 195 van 20.7.2016, blz. 3).

(5)  Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).


BESLUITEN

29.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/4


BESLUIT (EU) 2019/668 VAN DE RAAD

van 15 april 2019

betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt op de negende vergadering van de Conferentie van de partijen wat betreft de opneming van bepaalde chemische stoffen in bijlage III bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 207, lid 3 en lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (het "Verdrag") is op 24 februari 2004 in werking getreden en door de Unie bij Besluit 2006/730/EG van de Raad gesloten (1).

(2)

Het Verdrag is in de Unie uitgevoerd bij Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad (2).

(3)

Overeenkomstig artikel 7 van het Verdrag kan de Conferentie van de partijen, op aanbeveling van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen chemische stoffen in bijlage III bij het Verdrag opnemen.

(4)

Om ervoor te zorgen dat invoerende partijen de bescherming genieten waarin het Verdrag voorziet, en aangezien aan alle relevante criteria van het Verdrag is voldaan, is het noodzakelijk en passend de aanbeveling van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen te steunen wat betreft de opneming in bijlage III bij het Verdrag van: acetochloor; carbosulfan; wit asbest (chrysotiel); fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer); hexabroomcyclododecaan; foraat; en vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer. Bovendien zijn die chemische stoffen in de Unie reeds verboden of strikt beperkt en voor de uitvoer ervan gelden krachtens Verordening (EU) nr. 649/2012 strengere voorschriften dan die waarin het Verdrag voorziet.

(5)

Op haar negende vergadering zal de Conferentie van de partijen naar verwachting besluiten of die chemische stoffen in bijlage III moeten worden opgenomen.

(6)

Het is passend het standpunt te bepalen dat in de negende vergadering van de Conferentie van de partijen namens de Unie moet worden ingenomen met betrekking tot de opneming van bepaalde chemische stoffen in bijlage III bij het Verdrag, aangezien die opneming bindend zal zijn voor de Unie,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat op de negende vergadering van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (het "Verdrag") namens de Unie moet worden ingenomen, is het steunen van de opneming in bijlage III van het Verdrag van: acetochloor; carbosulfan; wit asbest (chrysotiel); fenthion (ULV-formuleringen (Ultra Low Volume) met 640 g werkzame stof/liter of meer); hexabroomcyclododecaan; foraat; en vloeibare formuleringen (emulgeerbaar concentraat en oplosbaar concentraat) die paraquatdichloride in een concentratie van 276 g/liter of meer bevatten, wat overeenkomt met een concentratie van paraquat-ion van 200 g/liter of meer.

Artikel 2

In het licht van ontwikkelingen op de negende vergadering van de Conferentie van de partijen kunnen kleine wijzigingen van het in artikel 1 bedoelde standpunt door vertegenwoordigers van de Unie worden goedgekeurd, in overleg met de lidstaten, tijdens coördinatievergaderingen ter plaatse, zonder nader besluit van de Raad.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 15 april 2019.

Voor de Raad

De voorzitter

P. DAEA


(1)  Besluit 2006/730/EG van de Raad van 25 september 2006 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (PB L 299 van 28.10.2006, blz. 23).

(2)  Verordening (EU) nr. 649/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 60).


29.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/6


BESLUIT (EU) 2019/669 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 4 april 2019

tot wijziging van Besluit ECB/2013/10 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (ECB/2019/9)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 128, lid 1,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 16,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 19 april 2013 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) Besluit ECB/2013/10 (1) vastgesteld, waarin een aantal technische standaarden werd vastgesteld om de huidige en toekomstige series van eurobankbiljetten af te dekken en waarin voorts een aantal regels en procedures inzake bankbiljetten werden verduidelijkt.

(2)

De ECB heeft beslist om wijzigingen aan te brengen in de tweede serie eurobankbiljetten, bekend als de Europa-serie. De hoogte van de bankbiljetten in de denominaties van 100 euro en 200 euro bankbiljetten moet worden verlaagd.

(3)

Op 4 mei 2016 heeft de Raad van bestuur beslist om de bankbiljetten in de denominatie van 500 euro uit te sluiten van de Europa-serie.

(4)

Voorts vereist de toetreding van Kroatië in 2013 dat de initialen van de ECB in het Kroatisch worden toegevoegd aan de 50, 100 en 200 denominaties van de tweede serie eurobankbiljetten. Zij moeten worden toegevoegd aan de elementen van het ontwerp dat de verschillende officiële talen van de Europese Unie omvat.

(5)

Omwille van de consistentie moet de drempel van het vereiste om documentatie te verstrekken inzake de herkomst van de bankbiljetten en de identificatie van de klant, of, indien van toepassing, van de uiteindelijk begunstigde zoals bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (2) worden verhoogd tot EUR 10 000. Door deze verhoging wordt de drempel geharmoniseerd met de drempel voor personen die handelen in goederen voor zover betalingen worden gedaan of ontvangen in cash ten belope van een bedrag van EUR 10 000 of meer krachtens Richtlijn (EU) 2015/849.

(6)

Verduidelijkt moet worden dat de vervanging van beschadigde eurobankbiljetten kan gebeuren door de vervanging van bankbiljetten van dezelfde waarde in om het even welke denominatie of door overschrijving of creditering van de waarde op de rekening van de aanvrager. Verduidelijkt moet worden dat de vergoeding voor de vervanging van door antidiefstalapparatuur beschadigde echte eurobankbiljetten ook geldt wanneer de aanvrager verzoekt dat de nationale centrale bank (NCB) de waarde van de respectieve bankbiljetten overschrijft of crediteert op een rekening.

(7)

Besluit ECB/2013/10 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Besluit ECB/2013/10 wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt vervangen:

"1.   Eurobankbiljetten van de eerste serie bestaan uit zeven denominaties van eurobankbiljetten, die uiteenlopen van vijf euro tot 500 euro. Eurobankbiljetten van de tweede serie bestaan uit zes denominaties van eurobankbiljetten, die uiteenlopen van vijf euro tot 200 euro. Op eurobankbiljetten worden de "perioden en stijlen in Europa" afgebeeld met de volgende basisspecificaties.

Nominale waarde (EUR)

Afmetingen (eerste serie)

Afmetingen (tweede serie)

Hoofdkleur

Ontwerp

5

120 × 62 mm

120 × 62 mm

Grijs

Klassieke oudheid

10

127 × 67 mm

127 × 67 mm

Rood

Romaanse periode

20

133 × 72 mm

133 × 72 mm

Blauw

Gotiek

50

140 × 77 mm

140 × 77 mm

Oranje

Renaissance

100

147 × 82 mm

147 × 77 mm

Groen

Barok en rococo

200

153 × 82 mm

153 × 77 mm

Geel-bruin

Architectuur van staal en glas

500

160 × 82 mm

Niet op te nemen in de tweede serie.

Purper

Moderne architectuur van de twintigste eeuw";

b)

lid 2 onder c) wordt als volgt vervangen:

"c)

de initialen van de ECB in de verschillende officiële talen van de Europese Unie;

i)

voor de eerste serie eurobankbiljetten zijn de initialen van de ECB beperkt tot de volgende vijf officiële talen: BCE, ECB, EZB, EKT en EKP;

ii)

voor de tweede serie eurobankbiljetten, (1) zijn de initialen van de ECB voor de denominaties van 5 euro, 10 euro en 20 euro beperkt tot de volgende negen officiële talen: BCE, ECB, ЕЦБ, EZB, EKP, EKT, EKB, BĊE en EBC; (2) voor de denominaties van 50 euro, 100 euro en 200 euro zijn de initialen van de ECB beperkt tot de volgende tien officiële talen: BCE, ECB, ЕЦБ, EZB, EKP, EKT, ESB, EKB, BĊE en EBC;";

2.

In artikel 3 wordt lid 2, onder h), als volgt vervangen:

"h)

indien de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1338/2001 genoemde instellingen en economische subjecten in één of meerdere transacties beschadigde echte eurobankbiljetten met een van waarde van minstens 10 000 EUR ter vervanging aanbieden, verstrekken die instellingen en economische subjecten documentatie inzake de herkomst van de bankbiljetten en de identificatie van de klant of, indien toepasselijk, van de uiteindelijk begunstigde zoals bedoeld in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (*1). Deze verplichting geldt eveneens indien onzeker is of de drempelwaarde van 10 000 EUR werd bereikt. De regels in dit lid laten eventuele strengere identificatie- en rapportagevereisten onverlet, zoals goedgekeurd door de lidstaten bij de implementatie van Richtlijn (EU) 2015/849."

(*1)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).";"

3.

In artikel 3 wordt een nieuw lid 4 toegevoegd:

"4.   NCB's mogen tot vervanging overgaan door de afgifte van cash in de waarde van bankbiljetten in om het even welke denominatie, door de waarde van de bankbiljetten over te schrijven op een bankrekening van de aanvrager, welke bankrekening ondubbelzinnig geïdentificeerd kan worden via een identificatienummer van een internationale betaalrekening (IBAN) zoals omschreven in artikel 2, lid 15 van Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad (*2), of door het crediteren van de waarde van de bankbiljetten op een rekening van de aanvrager bij de NCB, als passend geacht door de NCB.".

(*2)  Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 22).";"

4.

In artikel 4 wordt lid 1 als volgt vervangen:

"1.   NCB's brengen de in artikel 6, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1338/2001 van de Raad genoemde instellingen en economische subjecten een vergoeding in rekening wanneer deze NCB's overeenkomstig artikel 3 verzoeken om door antidiefstalapparatuur beschadigde echte eurobankbiljetten te vervangen. Deze vergoeding zal eveneens gelden ongeacht of de NCB tot vervanging overgaat door overschrijving of creditering van de waarde van de bankbiljetten op een rekening.".

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt op de twintigste volgende op de publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 4 april 2019.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Besluit ECB/2013/10 van vrijdag 19 april 2013 betreffende de denominaties, specificaties, reproductie, vervanging en het uit circulatie nemen van eurobankbiljetten (PB L 118 van 30.4.2013, blz. 37).

(2)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).


29.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/9


BESLUIT (EU) 2019/670 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 9 april 2019

tot wijziging van Besluit ECB/2014/8 betreffende het verbod op monetaire financiering en de rentevergoeding op overheidsdeposito's bij nationale centrale banken (ECB/2019/8)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzonderheid het tweede streepje van artikel 132, lid 1,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid het tweede streepje van artikel 34.1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Ter ondersteuning van de Raad van bestuur bij de nalevingscontrole op het verbod op monetaire financiering krachtens artikel 123 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, legt Besluit 2014/8 (1) de marktrente vast die plafonds vormen voor de rentevergoeding op deposito's aangehouden door de overheid en openbare autoriteiten bij hun respectieve nationale centrale bank.

(2)

Ter handhaving van de integriteit van het gemeenschappelijke monetaire beleid moet de desbetreffende marktrente nader worden gespecificeerd en geactualiseerd.

(3)

Besluit ECB/2014/8 moet derhalve dienovereenkomstig gewijzigd worden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging

Besluit ECB/2014/8 wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

het volgende punt a bis) wordt ingevoegd:

"(a bis)   "deposito": een creditsaldo in euro of een andere valuta resulterende uit fondsen aangehouden op een rekening bij een NCB of uit tijdelijke situaties op grond van andere door een NCB geleverde diensten welke aanleiding geven tot een verplichting geboekt op de balans van een NCB, en welke deze NCB overeenkomstig de toepasselijke contractuele en wettelijke voorwaarden moet terugbetalen, inclusief onmiddellijk opvraagbare deposito's en deposito's met vaste looptijd;";

b)

punt c) wordt als volgt vervangen:

"c)   "ongedekte zeer korte marktrente": i) met betrekking tot in euro luidende onmiddellijk opvraagbare deposito's, de gewogen gemiddelde daggeldrente (EONIA) of, na de stopzetting van EONIA, de Euro short-term rate (€STR), en ii) met betrekking tot de kortlopende deposito's luidende in andere valuta's dan de euro, een vergelijkbare rente;";

c)

punt d) wordt vervangen door:

"d)   "gedekte marktrente": i) met betrekking tot deposito's met vaste looptijd luidende in euro de STOXX EUR GC Pooling termijnindex met een vergelijkbare looptijd, of het equivalent ervan als deze wordt stopgezet of niet meer wordt beschouwd als een benchmark, en ii) met betrekking tot de deposito's met vaste looptijd luidende in andere valuta's dan de euro, een vergelijkbare rente.".

Artikel 2

Inwerkingtreding

1.   Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgend op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Het wordt toegepast met ingang van 1 oktober 2019.

Gedaan te Frankfurt am Main, 9 april 2019.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Besluit ECB/2014/8 van 20 februari 2014 betreffende het verbod op monetaire financiering en de rentevergoeding op overheidsdeposito's bij nationale centrale banken (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 54).


RICHTSNOEREN

29.4.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 113/11


RICHTSNOER (EU) 2019/671 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 9 april 2019

betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door nationale centrale banken (herschikking) (ECB/2019/7)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 127, lid 2, het eerste streepje,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 12.1 en artikel 14.3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtsnoer ECB/2014/9 (1) is tweemaal aanzienlijk gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van dit richtsnoer te worden overgegaan.

(2)

Het succesvol uitvoeren van het gemeenschappelijke monetaire beleid vereist dat de Europese Centrale Bank (ECB) de algemene beginselen vastlegt die de NCB's moeten volgen bij de uitvoering van transacties met activa en passiva op eigen initiatief, waarbij die transacties het gemeenschappelijke monetaire beleid niet mogen doorkruisen.

(3)

Het is noodzakelijk beperkingen vast te leggen op de rentevergoeding van bij NCB's als fiscale agenten aangehouden overheidsdeposito's, zulks krachtens artikel 21.2 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank teneinde de integriteit van het gemeenschappelijke monetaire beleid te handhaven en te stimuleren dat overheidsdeposito's in de markt geplaatst worden om het Eurosysteemliquiditeitsbeheer en het monetaire beleid te vergemakkelijken. Daarnaast vergemakkelijkt de invoering van een op geldmarktrentes gebaseerd plafond op een dergelijke rentevergoeding de monitoring van naleving door de NCB's van het verbod op monetaire financiering verricht door de ECB overeenkomstig artikel 271, onder d) van het Verdrag.

(4)

Gelet op de specifieke institutionele omstandigheden, is de Raad van bestuur van mening dat de rentevergoeding van overheidsdeposito's in verband met een aanpassingsprogramma niet in vergelijkbare mate als de rentevergoeding van andere overheidsdeposito's indruist tegen het gemeenschappelijke monetaire beleid.

(5)

Hoewel de rentevergoeding van overheidsdeposito's anders dan door NCB's aangehouden overheidsdeposito's niet onderworpen is aan het verbod op monetaire financiering, moet deze eveneens gespecificeerd worden teneinde de integriteit van het gemeenschappelijke monetaire beleid te handhaven. Gelet op de verschillende institutionele vereisten kunnen de specifieke vergoedingsplafonds uiteenlopen, in het bijzonder inzake deposito's van interne bronnen, welke beschouwd kunnen worden als gelijkend op rekeningen van retailbeleggers, dan wel als bestemd voor een administratieve doelstelling.

(6)

Transacties verricht door NCB's namens derde partijen die niet opgenomen zijn op de balans van de NCB en geen invloed hebben op liquiditeitsomstandigheden van de centrale bank zijn niet onderworpen aan dit richtsnoer. Met betrekking tot daarmee verband houdende organisatorische kwesties dienen deze transacties echter onderworpen te zijn aan regelingen die vergelijkbaar zijn met die welke in dit richtsnoer zijn gespecificeerd.

HEEFT DIT RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

Dit richtsnoer is van toepassing op in euro luidende transacties waarbij NCB's betrokken zijn en op niet-monetairebeleidsdeposito's, op voorwaarde dat zij opgenomen zijn op de balans en zij geen van de volgende verrichtingen vormen:

a)

transacties die worden uitgevoerd door de NCB's ter tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke monetaire beleid, zoals besloten door de Raad van bestuur;

b)

transacties die gereguleerd worden door de richtsnoeren die zijn vastgesteld op basis van artikel 31.3 van de de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank;

c)

transacties die worden uitgevoerd en deposito's die worden opgenomen in de context van de Eurosysteem beheerdiensten inzake reserves zoals bepaald in Richtsnoer (EU) 2018/797 van de Europese Centrale Bank (ECB/2018/14) (2);

d)

operaties in verband met de verstrekking van noodliquiditeitssteun zoals omschreven in de Overeenkomst inzake noodliquiditeitssteun.

Artikel 2

Definities

In dit richtsnoer wordt verstaan onder:

1)

"NCB" : een nationale centrale bank van een lidstaat die de euro als munt heeft;

2)

"rentetarief op de depositofaciliteit": de rentevoet die toepasselijk is op de Eurosysteem depositofaciliteit;

3)

"deposito": een creditsaldo in euro of een andere valuta resulterende uit fondsen aangehouden op een rekening bij een NCB of uit tijdelijke situaties op grond van andere door een NCB geleverde diensten welke aanleiding geven tot een verplichting geboekt op de balans van een NCB, en welke deze NCB overeenkomstig de toepasselijke contractuele en wettelijke voorwaarden moet terugbetalen, inclusief onmiddellijk opvraagbare deposito's en deposito's met vaste looptijd;

4)

"overheid": alle in artikel 123 van het Verdrag genoemde overheidsinstanties van een lidstaat of openbare lichamen van de Unie, zoals uitgelegd in het licht van Verordening van de Raad (EG) nr. 3603/93 (3), met uitzondering van overheidskredietinstellingen die binnen het kader van reserves die NCB's verstrekken, door de NCB's en de ECB op dezelfde voet worden behandeld als particuliere kredietinstellingen;

5)

"overheidsdeposito's": door de NCB's van enige overheid aanvaarde niet-monetaire beleidsdeposito's;

6)

"overheidsdeposito's in verband met een aanpassingsprogramma": deposito's van:

a)

door het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), organen van de Unie of het Internationaal Monetair Fonds (IMF) uitbetaalde fondsen aan de regering van een lidstaat die de euro als munt heeft en die profiteert van een Europees en/of IMF-programma voor financiële steun waarvan de contractuele of andere wettelijke regelingen eisen dat die fondsen door de regering van de lidstaat bij de NCB van de lidstaat worden aangehouden;

b)

fondsen die overeenstemmen met de geaccumuleerde winst van het Eurosysteem resulterende uit Griekse staatsobligaties aangehouden onder het Programma voor de effectenmarkten (PEM) die door overheden van het eurogebied zijn overgedragen op een speciale ESM-rekening, of

c)

fondsen die door de overheid van een lidstaat die een Europees en/of IMF-programma voor financiële steun ontvangt of heeft genoten worden aangehouden bij de NCB van de lidstaat en die zijn bestemd voor uitbetaling aan de kredietverstrekkers in het kader van dat programma of die op grond van de contractuele of andere wettelijke regelingen met betrekking tot het programma of het toezicht na het programma door deze NCB moeten worden aangehouden. Voor deze doelstelling omvat "bestemd" de voorzorgskapitaalbuffers die schatkisten moeten aanhouden krachtens de contractuele of andere wettelijke regelingen in verband met het post-programma toezicht of als resultaat van een vrijstelling verleend door één of meerdere crediteuren van financiëlebijstandsprogramma's wanneer een vervroegde terugbetaling wordt gedaan aan een andere crediteur van een financiëlebijstandsprogramma.

7)

"bruto nationaal product" (BNP): de waarde van de totale output van goederen en diensten van een economie, minus intermediair verbruik, plus netto belastingen op producten en importen in een bepaalde periode;

8)

"niet-monetairebeleidsdeposito's": deposito's die door NCB's worden aanvaard van regeringen en andere externe bronnen en opgenomen zijn op de balansposten andere dan passiefpost L2 ("Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire-beleidstransacties, luidende in euro") zoals omschreven in de context van de Eurosysteem geharmoniseerde balans. Niet-monetairebeleidsdeposito's van andere externe bronnen omvatten niet IMF nr. 1 en nr. 2-rekeningen, zoals de Raad van bestuur heeft besloten, of deposito's afkomstig van interne bronnen, d.w.z. deposito's van actuele of voormalige personeelsleden, bijkantoren of dochterondernemingen van de desbetreffende NCB, overzeese monetaire autoriteiten gekoppeld aan de desbetreffende NCB en gevestigd in landen en gebieden gespecificeerd in artikel 198 van het Verdrag;

9)

"gedekte marktrente": a) met betrekking tot deposito's met vaste looptijd luidende in euro de STOXX EUR GC Pooling termijnindex met een vergelijkbare looptijd, of het equivalent ervan als deze wordt stopgezet of niet meer wordt beschouwd als een benchmark, en b) met betrekking tot de deposito's met vaste looptijd luidend in andere valuta's dan de euro, een vergelijkbare rente;

10)

"ongedekte zeer korte marktrente": a) met betrekking tot in euro luidende onmiddellijk opvraagbare deposito's, de gewogen gemiddelde daggeldrente (EONIA) of, na de stopzetting van EONIA, de Euro short-term rate (€STR), en b) met betrekking tot de kortlopend deposito's luidend in andere valuta's dan de euro, een vergelijkbare rente;

11)

"rechtstreekse aan- of verkoop van waardepapier": een aankoop, verkoop of aflossing van een effect dat is opgenomen op een balanspost andere dan actiefpost A7.1 ("Voor monetairebeleidsdoelstellingen aangehouden effecten") zoals omschreven in de context van de Eurosysteem geharmoniseerde balans;

12)

"effecten": de volgende soorten effecten: a) schuldbewijzen; b) beursgenoteerde aandelen, en c) aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen;

13)

"effectenfinancieringstransactie": een transactie die voldoet aan de definitie van artikel 3, lid 11, van Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad (4) en effecten betreft die zijn opgenomen op een balanspost andere dan actiefpost A7.1 ("Voor monetairebeleidsdoelstellingen aangehouden effecten") zoals omschreven in de context van de Eurosysteem geharmoniseerde balans en bestaat uit ofwel:

a)

"leningstransactie", zijnde een effectenfinancieringstransactie die door een NCB wordt verricht waardoor effecten worden verstrekt, of

b)

"ontleningstransactie", zijnde een effectenfinancieringstransactie die door een NCB wordt verricht waardoor effecten worden ontvangen;

14)

"bilaterale liquiditeitsregeling", zijnde een regeling die een NCB aangaat met een centrale bank buiten het eurogebied of een monetaire autoriteit met het oog op transacties om euro cash uit te wisselen tegen euro niet-contante zekerheden.

Artikel 3

Organisatiekwesties

1.   De NCB's stellen passende regelingen op om de tegenpartijen in staat te stellen een onderscheid te maken tussen krachtens dit richtsnoer uitgevoerde transacties en transacties uitgevoerd door NCB's bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke monetaire beleid.

2.   De NCB's stellen passende regelingen op om te waarborgen dat geen vertrouwelijke monetairebeleidsinformatie wordt gebruikt bij de uitvoering van door dit richtsnoer afgedekte transacties.

3.   De NCB moeten eveneens soortgelijke regelingen treffen als deze die werden vastgesteld overeenkomstig de leden 1 en 2, in verband met transacties die door NCB's worden verricht namens derde partijen die niet opgenomen zijn in de balans en geen invloed hebben op de liquiditeitsomstandigheden van de centrake bank.

4.   De NCB's stellen de ECB op jaarbasis in kennis van de overeenkomstig dit artikel opgestelde regelingen.

Artikel 4

Beperkingen op de rentevergoeding van niet-monetairebeleidsdeposito's

1.   Op de rentevergoeding op overheidsdeposito's zijn de volgende plafonds van toepassing:

a)

voor onmiddellijk opvraagbare deposito's, de ongedekte zeer korte marktrente; voor termijndeposito's met vaste looptijd, de gedekte marktrente met een vergelijkbare looptijd, dan wel, indien deze niet beschikbaar is, de ongedekte zeer korte marktrente.

b)

op enige kalenderdag wordt het totale bedrag van alle overheidsdeposito's andere dan overheidsdeposito's in verband met een aanpassingsprogramma, aangehouden door NCB's dat het hoogste van de volgende cijfers te boven gaat: i) het equivalent van 200 miljoen EUR, of ii) 0,04 % van het BNP van de lidstaat waarin de NCB gevestigd is, vergoed tot en met het volgende niveau:

1.

in het geval van deposito's luidende in euro:

i)

als het rentetarief op de depositofaciliteit op de desbetreffende kalenderdag nul of meer bedraagt, met een rentetarief van nul procent;

ii)

als het rentetarief op de depositofaciliteit op de desbetreffende kalenderdag negatief is, met een rentetarief van niet hoger dan het rentetarief op de depositofaciliteit.

2.

In het geval van deposito's luidende in andere valuta's: wordt een vergelijkbare benadering toegepast voor de betrokken valuta als de benadering uiteengezet voor in euro luidende deposito's, zoals uiteengezet in de bovenvermelde punten 1 i) en ii).

Ter bepaling van de drempelwaarde waarnaar wordt verwezen in dit punt, moet het BNP gebaseerd zijn op de jaarlijkse economische herfstvoorspelling die door de Europese Commissie in het voorgaande jaar is gepubliceerd. Elke NCB beslist over de toewijzing van de verschillende overheidsdeposito's onder en boven de drempelwaarde.

c)

Als het krachtens punt b) toepasselijke rentetarief op om het even welke kalenderdag hoger is dan de desbetreffende in punt a) gespecificeerde marktrente, moeten alle overheidsdeposito's worden vergoed tegen deze marktrente.

d)

Overheidsdeposito's in verband met een aanpassingsprogramma worden onderworpen aan de vergoedingstarieven vermeld in punt a of tegen zero procent vergoed, naargelang van wat hoger is, maar tellen niet mee voor de drempel vermeld in punt b.

2.   De rentevergoeding van niet-monetairebeleidsdeposito's andere dan overheidsdeposito's moet rekening houden met de beginselen van proportionaliteit, marktneutraliteit en gelijke behandeling. Wanneer zij in euro luiden, mag de rentevergoeding van niet-monetairebeleidsdeposito's andere dan overheidsdeposito's niet meer bedragen dan de depositorente.

3.   Een negatieve rentevoet resulteert in een betalingsverplichting van de depositohouder aan de desbetreffende NCB, inclusief het recht van deze NCB om de desbetreffende depositorekening dienovereenkomstig te debiteren.

Artikel 5

Ex ante verplichtingen

1.   NCB's rapporteren ex ante aan de ECB het totale nettoliquiditeitseffect van transacties die vallen onder dit richtsnoer binnen de context van het algemene liquiditeitsbeheerkader van het Eurosysteem. Voorts verzekeren de NCB's middels passende maatregelen dat deze transacties niet resulteren in niet accuraat voorspelbare liquiditeitseffecten.

2.   Wanneer transacties die onder dit richtsnoer vallen en die op initiatief van een NCB worden verricht resulteren in een nettoliquiditeitseffect op de afwikkelingsdatum van meer dan 500 miljoen EUR, moeten de NCB's de voorafgaande toestemming van de ECB vragen.

3.   De NCB's moeten voorafgaande goedkeuring van de Raad van bestuur vragen alvorens bilaterale liquiditeitsregelingen te treffen.

Artikel 6

Ex post rapportage

De NCB's moeten een keer per kalenderkwartaal ex post informatie verschaffen aan de ECB inzake:

a)

rechtstreekse transacties;

b)

effectenfinancieringstransacties;

c)

gemiddelde uitstaande bedragen in verband met niet-monetairebeleidsdeposito's die werden uitgevoerd of vastgesteld gedurende het voorgaande kalenderkwartaal.

Artikel 7

Controle

1.   Een keer per jaar moet de ECB een beoordeling van de tenuitvoerlegging van dit richtsnoer gedurende het voorgaande jaar voorbereiden en voorleggen aan de Raad van bestuur.

2.   Bovenop de drempelwaarde voor dagelijkse geaggregeerde nettoliquiditeitseffecten waarnaar wordt verwezen in artikel 5, lid 2, kan de ECB in uitzonderlijke omstandigheden gedurende een bepaalde periode bijkomende drempelwaarden specificeren en toepassen op de transacties van NCB's die vallen onder dit richtsnoer.

3.   Indien rapportages aantonen dat transacties die onder dit richtsnoer vallen niet verenigbaar zijn met de vereisten van het gemeenschappelijke monetaire beleid, kan de ECB specifieke instructies geven aangaande het activa- en passivabeheergedrag van de betrokken NCB's.

Artikel 8

Vertrouwelijkheid

Informatie die in het kader van dit richtsnoer wordt uitgewisseld wordt vertrouwelijk behandeld.

Artikel 9

Intrekking

1.   Richtsnoer ECB/2014/9, zoals gewijzigd door de in bijlage I opgenomen richtsnoeren, wordt bij deze met ingang van 1 oktober 2019 ingetrokken.

2.   Verwijzingen naar het ingetrokken richtsnoer worden geïnterpreteerd als verwijzingen naar dit richtsnoer en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 10

Inwerkingtreding en implementatie

1.   Dit richtsnoer wordt van kracht op de dag van kennisgeving ervan aan de NCB's.

2.   De NCB's nemen uiterlijk op 1 oktober 2019 de voor voldoening aan dit richtsnoer noodzakelijke maatregelen en moeten ze met ingang van deze datum toepassen. Zij stellen de ECB uiterlijk op 1 juli 2019 in kennis van de teksten en middelen betreffende de in artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 2, gespecificeerde maatregelen.

Artikel 11

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de NCB's.

Gedaan te Frankfurt am Main, 9 april 2019.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  Richtsnoer ECB/2014/9 van 20 februari 2014 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door de centrale banken (PB L 159 van 28.5.2014, blz. 56).

(2)  Richtsnoer (EU) 2018/797 van de Europese Centrale Bank van 3 mei 2018 betreffende beheersdiensten inzake in euro luidende reserves die het Eurosysteem verleent aan centrale banken en landen buiten het eurogebied en aan internationale organisaties (ECB/2018/14) (PB L 136 van 1.6.2018, blz. 81).

(3)  Verordening van de Raad (EG) nr. 3603/93 van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen (PB L 332 van 31.12.1993, blz. 1).

(4)  Verordening (EU) 2015/2365 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende de transparantie van effectenfinancieringstransacties en van hergebruik en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 1).


BIJLAGE I

Ingetrokken richtsnoer met een lijst van de opeenvolgende wijzigingen ervan

(waarnaar wordt verwezen in artikel 9)

Richtsnoer ECB/2014/9

Richtsnoer ECB/2014/22 (1)

Richtsnoer (EU) 2015/1575 van de Europese Centrale Bank (ECB/2015/28) (2)


(1)  Richtsnoer ECB/2014/22 van 5 juni 2014 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2014/9 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 118)

(2)  Richtsnoer (EU) 2015/1575 van de Europese Centrale Bank van 4 september 2015 tot wijziging van Richtsnoer ECB/2014/9 betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken (PB L 245 van 22.9.2015, blz. 13)


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtsnoer ECB/2014/9

Dit richtsnoer

Artikel 1, lid 1

Artikel 1

Artikel 1, lid 2

 

Artikel 1, lid 3

 

Artikel 1, lid 4

 

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

 

Artikel 5, lid 1, onder a) en b)

Artikel 4, lid 1, onder a)

Artikel 5, lid 2

artikel 4, lid 1, onder b) en lid 3;

Artikel 5, lid 3

Artikel 4, lid 1, onder d)

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6

Artikel 6, lid 3

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 2

Artikel 7, lid 3

 

Artikel 8

 

Artikel 9, lid 1

Artikel 7, lid 1

Artikel 9, lid 2

 

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

 

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13

Artikel 11