ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 55

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
25 februari 2019


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/320 van de Commissie van 12 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de toepassing van de in artikel 3, lid 3, onder g), van die richtlijn bedoelde essentiële eisen ter waarborging van de bepaling van de locatie van de oproeper bij noodcommunicatie via mobiele toestellen

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2019/321 van de Commissie van 18 februari 2019 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232

4

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2019/322 van de Europese Centrale Bank van 31 januari 2019 inzake de delegatie van de bevoegdheid om besluiten vast te stellen inzake krachtens nationaal recht toegewezen toezichtsbevoegdheden (ECB/2019/4)

7

 

*

Besluit (EU) 2019/323 van de Europese Centrale Bank van 12 februari 2019 houdende de benoeming van hoofden van arbeidseenheden voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten aangaande krachtens het nationaal recht toegekende toezichthoudende bevoegdheden (ECB/2019/5)

16

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/320 VAN DE COMMISSIE

van 12 december 2018

tot aanvulling van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de toepassing van de in artikel 3, lid 3, onder g), van die richtlijn bedoelde essentiële eisen ter waarborging van de bepaling van de locatie van de oproeper bij noodcommunicatie via mobiele toestellen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van radioapparatuur en tot intrekking van Richtlijn 1999/5/EG (1), en met name artikel 3, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Zoals vermeld in overweging 14 van Richtlijn 2014/53/EU, kan radioapparatuur een rol spelen bij het verlenen van toegang tot nooddiensten en moet radioapparatuur daarom in passende gevallen op zodanige wijze worden ontworpen dat zij de voor toegang tot die diensten vereiste mogelijkheden ondersteunt.

(2)

Het systeem dat in het kader van het Galileo-programma op basis van Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad (2) is opgericht, is een wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) dat volledig eigendom is van en gecontroleerd wordt door de Unie en dat een hoogst nauwkeurige plaatsbepalingsdienst verleent onder civiele controle. Het Galileo-systeem kan worden gebruikt in combinatie met andere GNSS.

(3)

In de in 2016 vastgestelde ruimtestrategie voor Europa (3) zijn maatregelen aangekondigd waardoor de plaatsbepalings- en navigatiediensten van Galileo op mobiele telefoons kunnen worden gebruikt.

(4)

In zijn conclusies van 5 december 2017 (4) ondersteunt de Raad de ontwikkeling van een sterke downstreammarkt voor ruimtetoepassingen en -diensten en onderstreept de Raad dat er passende maatregelen, in voorkomend geval van regelgevende aard, moeten worden genomen om volledige compatibiliteit van apparaten die in de EU worden verkocht met het Galileo-systeem te bereiken en het gebruik van voor Galileo geschikte apparaten op de wereldmarkt te bevorderen.

(5)

In Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) is voorzien in de uitrol van het uniforme Europese alarmnummer („112”) over de gehele Unie en worden de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat ondernemingen die eindgebruikers een elektronische communicatiedienst aanbieden die bestemd is voor uitgaande gesprekken via een nummer of een aantal nummers in het nationaal telefoonnummerplan informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking stellen van de instanties die noodoproepen, ten minste naar het Europese alarmnummer „112”, behandelen.

(6)

Met de hand vastgehouden mobiele telefoons met geavanceerde computerfuncties (hierna „mobiele toestellen” genoemd) is de categorie telecommunicatieradioapparatuur die in de Unie het meest wordt gebruikt om het uniforme Europese alarmnummer „112” te bellen.

(7)

Het niveau van nauwkeurigheid van de locatie van de radioapparatuur waarmee de nooddiensten worden gecontacteerd speelt een sleutelrol bij het waarborgen dat de vereiste toegang tot die diensten doeltreffend is. Momenteel wordt de locatie van de oproeper bij noodcommunicatie via mobiele toestellen bepaald middels een celidentiteit die is gebaseerd op het dekkingsgebied van de gsm-mast die het mobiele toestel bedient. Het dekkingsgebied van een gsm-mast varieert van 100 meter tot verscheidene kilometers. In bepaalde gevallen, met name in bergen, steden en grote gebouwen, kan dit aanleiding geven tot aanzienlijke fouten bij het lokaliseren van personen die een noodoproep doen.

(8)

Een bepaling van de locatie van een oproeper die gebaseerd is op een celidentiteit, aangevuld met wifi- en GNSS-informatie, maakt een veel nauwkeurigere bepaling van de locatie van de oproeper, snellere en doeltreffendere reddingsacties en een optimalisering van de hulpmiddelen mogelijk.

(9)

Op GNSS-plaatsbepaling gebaseerde methoden voor het bepalen van de locatie van de oproeper zijn reeds in acht lidstaten en bepaalde derde landen uitgerold.

(10)

Wat op de 112-dienst gebaseerde eCall-boordsystemen betreft, moeten ontvangers in die systemen overeenkomstig Verordening (EU) 2015/758 van het Europees Parlement en de Raad (6) reeds compatibel zijn met de plaatsbepalingsdiensten van de Galileo- en Egnos-systemen.

(11)

Om de aangegeven redenen moeten mobiele toestellen ook behoren tot de categorie van radioapparatuur die bepaalde mogelijkheden ondersteunt die de toegang tot nooddiensten waarborgen als bedoeld in artikel 3, lid 3, onder g), van Richtlijn 2014/53/EU. Nieuwe mobiele toestellen moeten in staat zijn toegang te verschaffen tot wifi- en GNSS-locatiegegevens in noodcommunicatie en de locatiebepalingsfunctie moet compatibel en interoperabel zijn met de diensten van het Galileo-programma.

(12)

Richtlijn 2014/53/EU is beperkt tot het formuleren van essentiële eisen. Om de beoordeling van de conformiteit met die eisen te vergemakkelijken, is in die richtlijn voorzien in een vermoeden van conformiteit voor radioapparatuur die voldoet aan vrijwillige geharmoniseerde normen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en van de Raad (7) worden vastgesteld met het doel voor die eisen gedetailleerde technische specificaties te formuleren.

(13)

Het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI) zijn verzocht om, ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van artikel 3 van Richtlijn 2014/53/EU, geharmoniseerde normen voor radioapparatuur (M/536) op te stellen (8).

(14)

Economische actoren moeten voldoende tijd krijgen om de nodige aanpassingen door te voeren aan de mobiele toestellen die zij voornemens zijn op de markt te brengen. Niets in deze verordening mag worden geïnterpreteerd als zou het de economische actoren verhinderen de verordening vanaf de datum van inwerkingtreding na te leven.

(15)

De Commissie heeft tijdens de voorbereidende werkzaamheden voor de in deze verordening bepaalde maatregelen onder meer op deskundigenniveau passende raadplegingen gehouden en heeft de deskundigengroep voor ruimtevaartbeleid tijdens haar bijeenkomsten van 14 november 2017 en 14 maart 2018 geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De essentiële eisen die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 3, onder g), van Richtlijn 2014/53/EU zijn van toepassing op met de hand vastgehouden mobiele telefoons met mogelijkheden betreffende de capaciteit om gegevens te behandelen en op te slaan die gelijkaardig zijn aan de mogelijkheden van een computer.

2.   De naleving van lid 1 wordt gewaarborgd middels technische methoden voor de ontvangst en verwerking van wifigegevens en gegevens van wereldwijde satellietnavigatiesystemen die ten minste compatibel en interoperabel zijn met het Galileo-systeem als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1285/2013, en voor het ter beschikking stellen van die gegevens voor overdracht in noodcommunicatie.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 17 maart 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 december 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 153 van 22.5.2014, blz. 62.

(2)  Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 1).

(3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Ruimtestrategie voor Europa (COM(2016) 705 final).

(4)  Conclusies van de Raad van 5 december 2017 over „De tussentijdse evaluatie van het Galileo- en het Egnos-programma en de prestaties van het Europees GNSS-Agentschap”, 15435/17.

(5)  Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51).

(6)  Verordening (EU) 2015/758 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 inzake typegoedkeuringseisen voor de uitrol van op 112 gebaseerde eCall-boordsystemen en houdende wijziging van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 77).

(7)  Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).

(8)  Uitvoeringsbesluit C(2015) 5376 final van de Commissie van 4 augustus 2015 betreffende een normalisatieverzoek aan het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen met betrekking tot radioapparatuur ter ondersteuning van Richtlijn 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad.


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/4


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/321 VAN DE COMMISSIE

van 18 februari 2019

tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (1), en met name artikel 57, lid 4, en artikel 58, lid 2”

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de uniforme toepassing te waarborgen van de gecombineerde nomenclatuur („GN”) die als bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (2) is gevoegd, dienen bepalingen voor de indeling van bepaalde goederen te worden vastgesteld.

(2)

Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 (3) is een uit nodulair gietijzer („ductile iron, EN-GJS-500-7”) vervaardigd artikel ingedeeld onder GN-code 7325 99 10 als andere gegoten werken van smeedbaar gietijzer.

(3)

De indeling in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 was gebaseerd op de toelichting op GN-code 7307 19 10, waarin smeedbaar gietijzer is gedefinieerd; volgens die toelichting omvat het begrip „smeedbaar gietijzer” ook nodulair gietijzer.

(4)

In de gevoegde zaken C-397/17 en C-398/17, Profit Europe (4), heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat gegoten hulpstukken voor buisleidingen, van nodulair gietijzer, moeten worden ingedeeld in postonderverdeling 7307 19 90.

(5)

Het Hof van Justitie heeft zijn arrest gebaseerd op de bevinding dat nodulair gietijzer en smeedbaar gietijzer verschillen door hun samenstelling en productiewijze, en dat, hoewel nodulair gietijzer met smeedbaar gietijzer (EN-GJM) vergelijkbare eigenschappen vertoont, het binnen de classificatie van gietijzer (EN-GJS) niettemin een daarvan onderscheiden categorie vormt.

(6)

Het Hof van Justitie heeft dienaangaande geconcludeerd dat deze toelichtingen, aangezien daarin is vermeld dat „[h]et begrip,smeedbaar gietijzer” […] ook nodulair gietijzer [omvat]”, tot gevolg hebben dat het begrip „smeedbaar gietijzer” wordt verruimd tot een andere categorie gietijzer, en bijgevolg buiten beschouwing moeten worden gelaten.

(7)

Het arrest van het Hof van Justitie is naar analogie van toepassing op het product waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 betrekking heeft, aangezien dat product overeenstemt met de norm EN-GJS-500-7 en de indeling ervan als artikel van smeedbaar gietijzer was gebaseerd op de tekst van de toelichting op GN-code 7307 19 10, die volgens het Hof van Justitie de draagwijdte van GN-onderverdeling 7307 19 10 wijzigt.

(8)

De indeling van het artikel waarop Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 betrekking heeft, is daarom niet in overeenstemming met de bevindingen van het Hof van Justitie in zijn arrest in de gevoegde zaken C-397/17 en C-398/17.

(9)

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 moet daarom worden ingetrokken en vervangen.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité douanewetboek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 wordt ingetrokken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 februari 2019.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Stephen QUEST

Directeur-generaal

Directoraat-generaal Belastingen en Douane-unie


(1)  PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1232 van de Commissie van 3 juli 2017 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 177 van 8.7.2017, blz. 23).

(4)  Arrest van 12 juli 2018, Profit Europe, C-397/17 en C 398/17, EU:C:2018:564.


BIJLAGE

Omschrijving

Indeling

(GN-code)

Motivering

(1)

(2)

(3)

Een rond artikel met een diameter van ongeveer 500 mm en een gewicht van ongeveer 23 kg. Het is vervaardigd uit nodulair gietijzer („ductile iron, EN-GJS-500-7”). Het artikel is geverfd met zwart bitumen om het tegen corrosie te beschermen.

Het artikel is gecertificeerd volgens norm EN 124 (rioolputdeksels en mangatdeksels voor voertuig- en voetgangerszones) en wordt gebruikt om riolen af te dekken (bijvoorbeeld een regenwaterriool).

Zie afbeelding (1).

7325 99 90

De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de tekst van de GN-codes 7325 , 7325 99 en 7325 99 90 .

Indeling van het artikel onder GN-code 7325 10 00 als andere gegoten werken van niet-smeedbaar gietijzer is uitgesloten, omdat niet-smeedbaar gietijzer niet vervormbaar is onder drukspanning, terwijl nodulair gietijzer vervormbaar is onder trekspanning alsmede tot op zekere hoogte onder drukspanning. Derhalve kan nodulair gietijzer als zodanig niet als niet-smeedbaar gietijzer worden beschouwd (zie, naar analogie, het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe, gevoegde zaken C-397/17 en C-398/17, EU:C:2018:564).

Indeling van het artikel onder GN-code 7325 99 10 als andere gegoten werken van smeedbaar gietijzer is eveneens uitgesloten, aangezien nodulair gietijzer en smeedbaar gietijzer verschillen door hun samenstelling en productiewijze. Ook al vertoont nodulair gietijzer met smeedbaar gietijzer (EN-GJM) vergelijkbare eigenschappen, het vormt niettemin een daarvan onderscheiden categorie (EN-GJS) (zie, naar analogie, het arrest van 12 juli 2018, Profit Europe, gevoegde zaken C-397/17 en C-398/17).

Het artikel moet daarom worden ingedeeld onder GN-code 7325 99 90 als „andere gegoten werken van ander ijzer”.

Image 1

(1)  De afbeelding is louter ter informatie.


BESLUITEN

25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/7


BESLUIT (EU) 2019/322 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 31 januari 2019

inzake de delegatie van de bevoegdheid om besluiten vast te stellen inzake krachtens nationaal recht toegewezen toezichtsbevoegdheden (ECB/2019/4)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (1), en met name artikel 4, lid 1, onder d) en e), artikel 4, lid 3 en artikel 9, lid 1,

Gezien Besluit (EU) 2017/933 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende een algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichttaken verband houdende rechtsinstrumenten (ECB/2016/40) (2), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Binnen het kader van artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de exclusieve taak toezicht te houden op kredietinstellingen met het oog op een consistente toepassing van de toezichtsnormen, bevordering van de financiële stabiliteit en garantie van gelijke voorwaarden.

(2)

In overeenstemming met artikel 4, lid 3 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 past de ECB alle toepasselijke Uniewetgeving toe, en wanneer dat Unierecht bestaat uit richtlijnen, eveneens de nationale wetgeving waarbij de richtlijnen zijn omgezet.

(3)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, tweede onderalinea van Verordening (EU) nr. 1024/2013 beschikt de ECB met het oog op de uitvoering van de haar toegewezen bevoegdheden over alle bevoegdheden en verplichtingen uiteengezet in Verordening (EU) nr. 1024/2013 en alle bevoegdheden en verplichtingen die bevoegde autoriteiten hebben krachtens het toepasselijke Unierecht. De bevoegdheid van de ECB beslaat de uitoefening krachtens nationaal recht toegewezen toezichtsbevoegdheden die niet expliciet in Unierecht zijn voorzien, zolang deze bevoegdheden vallen binnen de taken van de ECB krachtens artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en een toezichtfunctie ondersteunen. Als bevoegde autoriteit moet de ECB elk jaar een aanzienlijk aantal besluiten inzake krachtens nationaal recht verleende toezichtsbevoegdheden vaststellen.

(4)

Ter bevordering van het besluitvormingsproces is een delegatiebesluit noodzakelijk met betrekking tot de vaststelling van die besluiten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bevestigd dat delegatie van autoriteit noodzakelijk is opdat een instelling, die een aanzienlijk aantal besluiten moet vaststellen, haar taken kan vervullen. Evenzo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie erkend dat het noodzakelijk is de werking van een besluitvormend orgaan te waarborgen, zijnde een beginsel dat inherent is aan alle institutionele stelsels (3).

(5)

Delegatie van besluitvormende bevoegdheden moet beperkt en evenredig zijn en de delegatiereikwijdte moet duidelijk omschreven zijn.

(6)

Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40) verduidelijkt de voor de vaststelling van delegatiebesluiten betreffende toezicht te volgen procedure en verduidelijkt tevens aan welke personen besluitvormingsbevoegdheden gedelegeerd mogen worden. Dat besluit doet geen afbreuk aan de vervulling van toezichttaken door de ECB en laat de bevoegdheden van de raad van toezicht onverlet om volledige ontwerpbesluiten aan de Raad van bestuur voor te leggen.

(7)

Indien niet is voldaan aan de in dit besluit vastgelegde criteria voor de vaststelling van een gedelegeerd besluit, moeten besluiten worden vastgesteld overeenkomstig de geen-bezwaarprocedure van artikel 26, lid 8 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en verder gespecificeerd in artikel 13 octies van Besluit ECB/2004/2 (4). Voorts zou de geen-bezwaarprocedure eveneens moeten worden gevolgd indien de hoofden van arbeidseenheden betwijfelen of is voldaan aan de beoordelingscriteria voor besluiten in het kader van nationale bevoegdheden, gelet op de complexiteit van de beoordeling.

(8)

ECB-toezichtbesluiten kunnen administratief getoetst worden overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en zoals nader bepaald in Besluit ECB/2014/16 (5). In geval van een dergelijke administratieve toetsing houdt de raad van toezicht rekening met het advies van de administratieve raad voor toetsing en legt de Raad van bestuur een nieuw ontwerpbesluit voor ter vaststelling uit hoofde van de geen-bezwaarprocedure,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Binnen het kader van dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

1)   „besluiten in het kader van nationale bevoegdheden”: de door de ECB genomen besluiten in de uitoefening van haar krachtens nationaal recht verleende toezichtsbevoegdheden die niet expliciet in Unierecht zijn voorzien;

2)   „verwerving van een deelneming”: de verwerving van een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming in het kapitaal, dan wel van stemrechten van een andere entiteit, inclusief ten gevolge van de oprichting van een nieuwe entiteit, andere dan de verwerving van een gekwalificeerde deelneming in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (6);

3)   „fusie”: a) een verrichting waarbij één of meer vennootschappen, bij ontbinding met of zonder liquidatie, al hun activa en passiva overdragen op een bestaande vennootschap of een nieuwe vennootschap, in ruil voor de uitgifte aan hun aandeelhouders van effecten of aandelen die het kapitaal van de bestaande of de nieuwe vennootschap vertegenwoordigen, of b) een transactie die een fusie uitmaakt krachtens het toepasselijke nationale recht;

4)   „splitsing”: a) een operatie waarbij één of meerdere vennootschappen een deel van hun activa en passiva afsplitsen en een nieuwe vennootschap vormen die deze activa en passiva aanhoudt, of b) een transactie die een splitsing uitmaakt krachtens het toepasselijke nationale recht;

5)   „derde land of gebied”: een land of gebied buiten de Europese Economische Ruimte;

6)   „gelieerde partij”: een natuurlijke persoon die gelieerd is aan een kredietinstelling of een naast familielid van die persoon, of een rechtspersoon die gelieerd is aan een kredietinstelling overeenkomstig het toepasselijke nationale recht;

7)   „SREP-besluit”: een door de ECB op basis van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgesteld besluit, volgend op de jaarlijkse toetsing en evaluatie door de toezichthouder zoals bedoeld in artikel 97 van Richtlijn 2013/36/EU;

8)   „liquiditeitsdekkingsratio” (LDR): de ratio zoals vastgelegd in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (7);

9)   „gelijkwaardige toezichts-en reguleringsnormen”: alle toezichts- en reguleringsvereisten of -regelingen die een derde land of gebied toepast en die erkend zijn door de Europese Commissie als gelijkwaardig aan die welke in de Unie worden toegepast overeenkomstig de artikelen 107, lid 4 en 114, lid 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (8). De desbetreffende derde landen en gebieden worden opgesomd in de bijlagen I en IV bij Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2014/908/EU (9);

10)   „delegatiebesluit” en „gedelegeerd besluit”: hebben dezelfde betekenis als in artikel 3, onder 2) en 4) van Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40);

11)   „hoofden van arbeidseenheden”: hoofden van arbeidseenheden van de ECB aan wie de bevoegdheid werd gedelegeerd om besluiten in het kader van nationale bevoegdheden vast te stellen;

12)   „geen-bezwaarprocedure'”: de in artikel 26, lid 8 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 uiteengezette procedure die nader uiteengezet wordt in artikel 13 octies van Besluit ECB/2004/2;

13)   „negatief besluit”: een besluit dat geen toestemming verleent, of de door de belangrijke onder toezicht staande entiteit verzochte toestemming niet volledig verleent. Een besluit met aanvullende bepalingen zoals voorwaarden of verplichtingen, wordt als een negatief besluit beschouwd, tenzij die aanvullende bepalingen a) verzekeren dat de onder toezicht staande entiteit voldoet aan eisen van relevant nationaal recht en schriftelijk zijn overeengekomen of b) slechts een of meerdere bestaande voorwaarden herhalen waaraan de instelling moet voldoen of informatie vereisen betreffende de naleving van een of meerdere van die vereisten;

14)   „belangrijke onder toezicht staande entiteit”: een belangrijke onder toezicht staande entiteit zoals bedoeld in artikel 2, onder 16) van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17) van de Europese Centrale Bank (10);

15)   „bijkantoor”: een bijkantoor als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

16)   „vertegenwoordigend kantoor”: het kantoor dat de activiteiten van een onder toezicht staande entiteit bevordert of ondersteunt, maar niet de bedrijfsactiviteiten van een kredietinstelling verricht;

17)   „niet essentiële ondersteunende diensten”: administratieve diensten, klantenservice, incasso, e-handtekeningen of andere soortgelijke diensten in verband met de werkzaamheden van een kredietinstelling;

18)   „ECB-gids”: een door de Raad van bestuur op voorstel van de raad van toezicht vastgesteld document dat wordt gepubliceerd op de website van de ECB en dat richtsnoeren geeft inzake de uitlegging door de ECB van de wettelijke vereisten.

Artikel 2

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Dit besluit specificeert de criteria voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden aan de hoofden van arbeidseenheden van de ECB voor de vaststelling van besluiten in het kader van nationale bevoegdheden.

2.   De delegatie van besluitvormingsbevoegdheden doet geen afbreuk aan de toezichthoudende beoordeling die moet worden uitgevoerd met het oog op het nemen van besluiten in het kader van nationale bevoegdheden.

Artikel 3

Delegatie van besluiten in het kader van nationale bevoegdheden

1.   In overeenstemming met artikel 4 van Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40) delegeert de Raad van bestuur bij deze aan de hoofden van arbeidseenheden van de ECB, benoemd door de Directie overeenkomstig artikel 5 van dat besluit, de bevoegdheid om besluiten vast te stellen in het kader van nationale bevoegdheden in verband met wat volgt: a) verwervingen van deelnemingen; b) verwervingen van activa of passiva; c) verkopen van deelnemingen; d) verkopen van activa of passiva; e) fusies; f) splitsingen; g) verrichtingen in derde landen of gebieden; h) outsourcing; i) wijzigingen van de statuten; j) benoemingen van externe accountants; k) krediet aan gelieerde partijen.

2.   De in lid 1 bedoelde besluiten krachtens nationale bevoegdheden worden middels een gedelegeerd besluit vastgesteld indien is voldaan aan de in artikel 4 tot en met 14 bedoelde vaststellingscriteria voor gedelegeerde besluiten.

3.   Besluiten in het kader van nationale bevoegdheden worden niet middels een gedelegeerd besluit vastgesteld, indien het nationale recht de toezichthoudende goedkeuring vereist van strategische maatregelen van kredietinstellingen of indien de complexiteit van de beoordeling vereist dat zij binnen het kader van de geen-bezwaarprocedure worden vastgesteld.

4.   Een delegatie van besluitvormingsbevoegdheden geldt zowel voor de vaststelling van toezichtbesluiten, als voor de goedkeuring van positieve beoordelingen door de ECB wanneer een toezichtbesluit niet vereist is krachtens nationaal recht.

5.   Negatieve besluiten worden niet middels een gedelegeerd besluit vastgesteld.

6.   Wanneer een besluit niet mag worden vastgesteld middels een gedelegeerd besluit, moet het worden vastgesteld in overeenstemming met de geen-bezwaarprocedure.

Artikel 4

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende de verwerving van deelnemingen

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van verwervingen van deelnemingen in kredietinstellingen of niet-kredietinstellingen door een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de impact op het eigen vermogen van de verkrijgende belangrijke onder toezicht staande entiteit is beperkt, wat betekent dat:

i)

volgende op de verwerving het eigen vermogen hoger is dan, en dat naar schatting zo blijft, de som van de vereisten van artikel 92, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, onder 6) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerde buffervereiste en de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en

ii)

de impact van de verwerving op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt.

b)

de impact op de liquiditeitsverhoudingen van de verkrijgende belangrijke onder toezicht staande entiteit is beperkt, wat betekent:

i)

de LDR blijft hoger dan 110 % en bedraagt meer dan de liquiditeitsvereisten zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, indien zij meer bedragen dan de vereiste minimum LDR, en

ii)

op geconsolideerd niveau dat de LDR niet met meer dan 50 % wordt verlaagd;

c)

de doelentiteit is gelegen in een lidstaat van de Unie of van de Europese Economische Ruimte, of in een derde land of gebied met gelijkwaardige toezichthoudende en reguleringsnormen.

2.   De beoordeling van de verwervingen van deelnemingen wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 5

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende verwervingen van activa of passiva

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van verwervingen van activa of passiva in kredietinstellingen of niet-kredietinstellingen door een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de impact op het eigen vermogen van de verkrijgende belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de verwerving is beperkt, wat betekent dat:

i)

volgende op de verwerving het eigen vermogen hoger is dan, en dat naar schatting zo blijft, de som van de vereisten van artikel 92, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, onder 6) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerde buffervereiste en de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en

ii)

de impact van de verlaging op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt;

b)

de impact op liquiditeitsverhoudingen van de verkrijgende belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de verwerving beperkt is, wat betekent dat:

i)

de LDR blijft hoger dan 110 % en bedraagt meer dan de liquiditeitsvereisten zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, indien zij meer bedragen dan de vereiste minimum LDR, en

ii)

op geconsolideerd niveau dat de LDR niet met meer dan 50 % wordt verlaagd;

c)

de waarde van de verworven activa en passiva bedraagt niet meer dan 25 % van de totale activa van de verkrijgende belangrijke onder toezicht staande entiteit op individueel niveau.

2.   De beoordeling van de verwervingen van activa of passiva wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 6

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende de verkoop van deelnemingen

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van verkopen van deelnemingen door een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de impact op het eigen vermogen van de verkopende belangrijke onder toezicht staande entiteit is beperkt, wat betekent dat:

i)

volgende op de verkoop het eigen vermogen hoger is dan, en dat naar schatting zo blijft, de som van de vereisten van artikel 92, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, onder 6) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerde buffervereiste en de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en

ii)

de impact van de verlaging op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt;

b)

de impact op de liquiditeitsverhoudingen van de verkopende belangrijke onder toezicht staande entiteit is beperkt, wat betekent dat:

i)

de LDR blijft hoger dan 110 % en bedraagt meer dan de liquiditeitsvereisten zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, indien zij meer bedragen dan de vereiste minimum LDR, en

ii)

op geconsolideerd niveau dat de LDR niet met meer dan 50 % wordt verlaagd.

2.   De beoordeling van de verkopen van deelnemingen wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 7

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende verkopen van activa of passiva

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van verkopen van activa of passiva door een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de impact op het eigen vermogen van de verkopende belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de verkoop van activa of passiva is beperkt, wat betekent dat:

i)

volgende op de verkoop het eigen vermogen hoger is dan, en dat naar schatting zo blijft, de som van de vereisten van artikel 92, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, onder 6) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerde buffervereiste en de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en

ii)

de impact van de verkoop op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt;

b)

de impact op liquiditeitsverhoudingen van de verkopende belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de verkoop van activa of passiva is beperkt, wat betekent dat:

i)

de LDR blijft hoger dan 110 % en bedraagt meer dan de liquiditeitsvereisten zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, indien zij meer bedragen dan de vereiste minimum LDR, en

ii)

op geconsolideerd niveau dat de LDR niet met meer dan 50 % wordt verlaagd;

c)

de waarde van de activa en passiva die verkocht worden bedraagt niet meer dan 25 % van de totale activa van de verkopende belangrijke onder toezicht staande entiteit op individueel niveau.

2.   De beoordeling van de verkopen van activa of passiva wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 8

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende fusies

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van fusies waarbij minstens één belangrijke onder toezicht staande entiteit betrokken is, worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de impact op het eigen vermogen van de belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de fusie is beperkt, wat betekent dat:

i)

volgende op de fusie het eigen vermogen hoger is dan, en dat naar schatting zo blijft, de som van de vereisten van artikel 92, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, onder 6) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerde buffervereiste en desgevallende de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en

ii)

de impact van de fusie op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt;

b)

de impact op liquiditeitsverhoudingen van de belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de fusie is beperkt, wat betekent dat:

i)

de LDR blijft hoger dan 110 % en bedraagt meer dan de liquiditeitsvereisten zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, indien zij meer bedragen dan de vereiste minimum LDR, en

ii)

op geconsolideerd niveau dat de LDR niet met meer dan 50 % wordt verlaagd;

c)

de governancestructuur van de belangrijke onder toezicht staande entiteit of entiteiten ten gevolge van de fusie doet geen problemen rijzen inzake toezicht.

2.   Besluitvormingsbevoegdheden mogen in geen geval worden gedelegeerd aan de hoofden van de werkeenheden met betrekking tot:

a)

fusies tussen een belangrijke onder toezicht staande entiteit en een andere entiteit die niet tot dezelfde groep van de belangrijke onder toezicht staande entiteit behoort, of

b)

grensoverschrijdende fusies tussen belangrijke onder toezicht staande entiteiten die tot dezelfde groep behoren.

3.   De beoordeling van de fusies wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 9

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende splitsingen

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van splitsingen waarbij minstens één een belangrijke onder toezicht staande entiteit betrokken is, worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de impact op het eigen vermogen van de onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de splitsing is beperkt, wat betekent dat:

i)

volgende op de splitsing het eigen vermogen hoger is dan, en dat naar schatting zo blijft, de som van de vereisten van artikel 92, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het overeenkomstig artikel 16, lid 2, onder a) van Verordening (EU) nr. 1024/2013 verplicht aan te houden eigen vermogen, het in artikel 128, onder 6) van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde gecombineerde buffervereiste en desgevallende de Pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, en

ii)

de impact van de verlaging op de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio en de totale kapitaalratio minder dan 100 basispunten bedraagt;

b)

de impact op liquiditeitsverhoudingen van de belangrijke onder toezicht staande entiteit ten gevolge van de splitsing is beperkt, wat betekent dat:

i)

de LDR blijft hoger dan 110 % en bedraagt meer dan de liquiditeitsvereisten zoals bedoeld in het meest recente SREP-besluit, indien zij meer bedragen dan de veriste minimum LDR, en

ii)

op geconsolideerd niveau dat de LDR niet met meer dan 50 % wordt verlaagd;

c)

de governancestructuur van de belangrijke onder toezicht staande entiteit of entiteiten ten gevolge van de splitsing doet geen problemen rijzen inzake toezicht.

2.   Besluitvormingsbevoegdheden mogen in geen geval worden gedelegeerd aan de hoofden van de werkeenheden met betrekking tot:

a)

splitsingen die resulteren in de oprichting van een andere entiteit die niet tot dezelfde groep van de belangrijke onder toezicht staande entiteit behoort, of

b)

splitsingen die resulteren in de oprichting van een entiteit in een ander land of gebied dan dat waar de belangrijke onder toezicht staande entiteit gevestigd is.

3.   De beoordeling van de splitsing wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 10

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende verrichtingen in derde landen of gebieden

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van de vestiging van een bijkantoor door een belangrijke onder toezicht staande entiteit in een derde land of gebied worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

het bijkantoor is gevestigd in een derde land of gebied met gelijkwaardige toezichts-en reguleringsnormen;

b)

de totale activa van het bijkantoor zoals geschat in het programma van werkzaamheden bedraagt niet meer dan 10 % van de totale activa van de belangrijke onder toezicht staande entiteit, en

c)

het bijkantoor verricht transacties die primair uitgevoerd worden in het derde land of gebied waar het bijkantoor gevestigd is.

2.   Besluiten betreffende de volgende verrichtingen door een belangrijke onder toezicht staande entiteit kunnen worden genomen bij gedelegeerd besluit:

a)

de sluiting van een bijkantoor;

b)

veranderingen in de structuur van het bijkantoor;

c)

de oprichting of de sluiting van een vertegenwoordigend kantoor, en

d)

het verstrekken van bancaire diensten in een derde land of gebied zonder de vestiging van een fysieke aanwezigheid ter plaatse in de vorm van een bijkantoor of dochteronderneming,

tenzij de desbetreffende verrichtingen plaatsvinden in een land dat is opgenomen in de lijst in de Bijlage bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie (11).

3.   De beoordeling van de verrichtingen in derde landen of gebieden wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 11

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende outsourcing

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van outsourcing van activiteiten door een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan één of meer van de volgende criteria:

a)

de dienstverlener maakt deel uit van dezelfde groep als de belangrijke onder toezicht staande entiteit (intragroep outsourcing) en is gevestigd in de Unie, of

b)

de dienstverlener is een onder toezicht staande entiteit die gevestigd is in de Unie en gemachtigd is om de uitbestede diensten te verrichten, of

c)

de uitbesteding betreft niet-essentiële ondersteunende diensten en de dienstverlener is gevestigd binnen de Unie of de Europese Economische Ruimte.

2.   De beoordeling van de outsourcingprojecten wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 12

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende wijzigingen van statuten

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van wijzigingen van statuten van een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden genomen bij gedelegeerd besluit in de volgende gevallen:

a)

Wijzigingen die puur formeel zijn, inclusief wijzigingen van naam en adres;

b)

wijzigingen die uitsluitend statutaire vereisten van een wettelijke of regelgevende aard omzetten;

c)

wijzigingen die een gerechtelijke of administratieve beslissing uitvoeren of die worden aangebracht op verzoek van de ECB;

d)

wijzigingen betreffende het aandelenkapitaal van de belangrijke onder toezicht staande entiteit als het verband houdende besluit inzake eigen middelen (bijv. inzake de classificatie van kapitaalinstrumenten als kernvermogen tier 1-instrumenten of de verlaging van eigen middelen) eveneens gedelegeerd is;

e)

wijzigingen aan de statuten van een dochteronderneming om ze af te stemmen op de statuten van de moedermaatschappij als de wijzigingen aan laatstgenoemde reeds door de ECB werden goedgekeurd.

2.   De beoordeling van de wijzigingen van statuten wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 13

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende benoemingen of wijzigingen van externe accountants

1.   Besluiten betreffende de benoeming van of wijzigingen aan de externe accountants van een belangrijke onder toezicht staande entiteit worden per gedelegeerd besluit genomen als deze besluiten volgens de toepasselijke nationale wetgeving de uitoefening van prudentieel toezicht krachtens artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 uitmaken.

2.   Besluitvormende bevoegdheden worden in geen geval gedelegeerd aan de hoofden van werkeenheden in verband met a) besluiten betreffende de vervanging van een externe accountant door een andere, aangewezen door de bevoegde of toezichthoudende autoriteit, of b) besluiten betreffende de aanwijzing van een externe accountant op bevel van de bevoegde toezichthoudende instantie.

3.   De beoordeling van de geschiktheid van de externe accountants wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 14

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten betreffende krediet aan gelieerde partijen

1.   Besluiten betreffende de goedkeuring van kredietverlening door een belangrijke onder toezicht staande entiteit kunnen aan een gelieerde partij worden genomen bij gedelegeerd besluit als is voldaan aan alle van de volgende criteria:

a)

de totale blootstelling van de belangrijke onder toezicht staande entiteit tegenover de gelieerde partij bedraagt niet meer dan 5 miljoen EUR, en

b)

de op kredietverlening toepasselijke algemene voorwaarden zijn niet gunstiger dan deze op basis waarvan het krediet wordt verleend aan klanten die geen gelieerde partijen zijn, of zij zijn minstens gelijkend op deze die gelden voor hetzelfde soort verrichtingen die worden afgesloten met werknemers die geen gelieerde partijen van de belangrijke onder toezicht staande entiteit zijn.

2.   De beoordeling van de kredietverlening aan een gelieerde partij wordt uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van nationaal recht, eveneens rekening houdende met toepasselijke ECB-richtsnoeren en/of de standpunten, richtsnoeren of soortgelijke handelingen van nationale bevoegde autoriteiten.

Artikel 15

Overgangsbepaling

Dit besluit is niet van toepassing wanneer de aanvraag om goedkeuring voor een van de in artikel 3, lid 1, genoemde operaties bij de ECB werd ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt op de twintigste dag volgende op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie in werking.

Gedaan te Frankfurt am Main, 31 januari 2019.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(2)  PB L 141 van 1.6.2017, blz. 14.

(3)  Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 23 september 1986, AKZO Chemie tegen Commissie, 5/85, ECLI:EU:C:1986:328, punt 37; en arrest van het Hof van Justitie van 26 mei 2005, Carmine Salvatore Tralli tegen ECB, C-301/02 P, ECLI:EU:C:2005:306, punt 59.

(4)  Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33).

(5)  Besluit ECB/2014/16 van 14 april 2014 betreffende de oprichting van een administratieve raad voor toetsing en zijn werkwijze (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 47).

(6)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338 ).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(9)  Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2014/908/EU van 12 december 2014 betreffende de gelijkwaardigheid van de toezicht- en reguleringsvereisten van bepaalde derde landen en grondgebieden ten behoeve van de behandeling van blootstellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 359 van 16.12.2014, blz. 155).

(10)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(11)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (PB L 254 van 20.9.2016, blz. 1).


25.2.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 55/16


BESLUIT (EU) 2019/323 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 12 februari 2019

houdende de benoeming van hoofden van arbeidseenheden voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten aangaande krachtens het nationaal recht toegekende toezichthoudende bevoegdheden (ECB/2019/5)

DE DIRECTIE VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 11.6,

Gezien Besluit (EU) 2017/933 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende een algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichttaken verband houdende rechtsinstrumenten (ECB/2016/40) (1), en met name de artikelen 4 en 5,

Gezien Besluit (EU) 2019/322 van de Europese Centrale Bank van 31 januari 2019 betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van besluiten aangaande krachtens het nationaal recht toegekende toezichthoudende bevoegdheden (ECB/2019/4) (2), en met name artikel 3,

Gezien Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (3), en met name artikel 10,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om het aanzienlijk aantal besluiten te kunnen adresseren dat de Europese Centrale Bank (ECB) moet vaststellen voor de vervulling van haar toezichttaken, is een procedure opgezet voor de vaststelling van specifieke gedelegeerde besluiten.

(2)

Een delegatiebesluit is van toepassing vanaf de vaststelling van een directiebesluit, bij welk besluit een of meerdere hoofden van arbeidseenheden worden benoemd om besluiten te nemen op basis van een delegatiebesluit.

(3)

De directie houdt bij de benoeming van hoofden van arbeidseenheden rekening met het belang van het delegatiebesluit en het aantal geadresseerden aan wie gedelegeerde besluiten gestuurd moeten worden.

(4)

De voorzitter van de raad van toezicht werd geraadpleegd betreffende de hoofden van arbeidseenheden aan wie de bevoegdheid tot vaststelling van besluiten aangaande krachtens het nationaal recht toegekende toezichthoudende bevoegdheden moet worden gedelegeerd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde besluiten aangaande krachtens het nationaal recht toegekende toezichthoudende bevoegdheden

Gedelegeerde besluiten krachtens Besluit (EU) 2019/322 (ECB/2019/4) worden vastgesteld door een van de volgende hoofden van een arbeidseenheid:

a)

de directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht I;

b)

de directeur-generaal van het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II, indien toezicht op de betrokken onder toezicht staande entiteit of groep wordt uitgeoefend door het directoraat-generaal Microprudentieel Toezicht II, of

c)

bij ontstentenis van een directeur-generaal, hun plaatsvervangend directeur-generaal.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 12 februari 2019.

De president van de ECB

Mario DRAGHI


(1)  PB L 141 van 1.6.2017, blz. 14.

(2)  Zie bladzijde 7 van dit Publicatieblad.

(3)  PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33.