ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 30

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

62e jaargang
31 januari 2019


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

1

 

*

Verordening (EU) 2019/126 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad

58

 

*

Verordening (EU) 2019/127 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad

74

 

*

Verordening (EU) 2019/128 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad

90

 

*

Verordening (EU) 2019/129 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 168/2013 wat de toepassing van de Euro 5-stap op de typegoedkeuring van twee- of driewielige voertuigen en vierwielers betreft

106

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2019/130 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk ( 1 )

112

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

31.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/1


VERORDENING (EU) 2019/125 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 januari 2019

met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

(codificatie)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van die verordening te worden overgegaan.

(2)

De eerbiediging van de rechten van de mens vormt, overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een van de waarden die de lidstaten alle onderschrijven. De Europese Gemeenschap besloot in 1995 de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een fundamenteel onderdeel te maken van haar betrekkingen met derde landen. Zij besloot hiertoe in alle nieuwe handels-, samenwerkings- en associatieovereenkomsten van algemene aard met derde landen een hiertoe strekkende clausule op te nemen.

(3)

Artikel 5 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 3 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bevatten een onvoorwaardelijk, allesomvattend verbod op foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Andere bepalingen, met name de VN-verklaring inzake de bescherming van eenieder tegen onderwerping aan foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (4) en het VN-verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing leggen staten de verplichting op foltering te voorkomen.

(4)

Artikel 2, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) bepaalt dat niemand tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld mag worden. Op 22 april 2013 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de „EU-richtsnoeren inzake de doodstraf” en werd besloten dat de Unie zich zou inzetten voor de universele afschaffing van de doodstraf.

(5)

Artikel 4 van het Handvest bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Op 20 maart 2012 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan de „Richtsnoeren voor een EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Een herziening van de Richtsnoeren)”. Overeenkomstig die richtsnoeren dient er bij derde landen op te worden aangedrongen om het gebruik en de productie van en de handel in voor foltering en voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing ontworpen instrumenten evenals misbruik van andere instrumenten voor deze doeleinden te voorkomen. Voorts dient het verbod op wrede, onmenselijke of onterende bestraffing duidelijke grenzen te stellen aan het gebruik van de doodstraf. Derhalve wordt de doodstraf in geen geval als een wettige straf beschouwd.

(6)

Het is dan ook passend dat de Unie regels vaststelt voor de handel met derde landen in goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf, en in goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Deze regels helpen het eerbiedigen van het menselijk leven en van de fundamentele rechten van de mens te bevorderen en dragen derhalve bij aan de bescherming van de goede zeden. Met deze regels wil men ervoor zorgen dat handelaren in de Unie geen voordeel halen uit handel die de uitvoering van beleid inzake de doodstraf of inzake foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat niet verenigbaar is met de relevante EU-richtsnoeren, het Handvest en internationale verdragen en overeenkomsten, bevordert of anderszins vergemakkelijkt.

(7)

Voor deze verordening dient de definitie van foltering te worden toegepast die is omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1984 tegen folteringen in Resolutie 3452 (XXX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Bij de interpretatie van de definitie dient rekening te worden gehouden met de jurisprudentie inzake de interpretatie van de dienovereenkomstige termen in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en in de relevante teksten die zijn goedgekeurd door de Unie of haar lidstaten. De definitie van „andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”, die niet in dat Verdrag is te vinden, moet in overeenstemming zijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. De betekenis van de term „wettige straf” in de definities van „foltering” en „andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing” dient rekening te houden met het Uniebeleid op het vlak van de doodstraf.

(8)

Het werd noodzakelijk geacht om de in- en uitvoer van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing en de verlening van technische bijstand met betrekking tot dergelijke goederen, te verbieden.

(9)

Wanneer dergelijke goederen zich in derde landen bevinden, is het noodzakelijk om tussenhandelaars in de Unie te verbieden tussenhandeldiensten te verlenen met betrekking tot dergelijke goederen.

(10)

Om te kunnen bijdragen tot de afschaffing van de doodstraf in derde landen en foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te voorkomen, wordt het noodzakelijk geacht om het verlenen van technische bijstand, aan derde landen, die betrekking heeft op het gebruik van goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing, te verbieden.

(11)

Tevens is het gepast om tussenhandelaars en verleners van technische bijstand te verbieden een opleiding te verstrekken over het gebruik van dergelijke goederen aan derde landen, en om zowel de promotie van dergelijke goederen op handelsbeurzen of tentoonstellingen in de Unie als de verkoop of aankoop van reclameruimte in gedrukte media of op internet en van reclametijd op televisie of radio met betrekking tot dergelijke goederen, te verbieden.

(12)

Om te voorkomen dat marktdeelnemers voordeel halen uit het vervoer van goederen die voor gebruik voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bedoeld zijn en die het douanegebied van de Unie doorkruisen naar een derde land, is het noodzakelijk het vervoer binnen de Unie van dergelijke goederen te verbieden, indien deze in bijlage II bij deze verordening zijn vermeld.

(13)

De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om maatregelen toe te passen die de verlening beperken van bepaalde diensten met betrekking tot goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf of foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling en bestraffing, in overeenstemming met de toepasselijke regels van de Unie.

(14)

Bij deze verordening wordt een regeling voor uitvoervergunningen vastgesteld die is bedoeld om te voorkomen dat bepaalde goederen worden gebruikt voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(15)

Er dienen daarom controles te worden ingesteld op de uitvoer van bepaalde goederen die niet alleen gebruikt kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, doch ook voor andere, legitieme doeleinden. Deze controles dienen te worden ingesteld op goederen die voornamelijk worden gebruikt voor wetshandhaving en, behalve wanneer dergelijke controles niet in verhouding zouden zijn, op andere instrumenten of producten die, gezien hun ontwerp en technische eigenschappen, zouden kunnen worden misbruikt voor foltering of voor andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(16)

Wat de instrumenten voor wetshandhaving betreft, moet worden opgemerkt dat artikel 3 van de gedragscode voor wetshandhavers (5) bepaalt dat wetshandhavers alleen dwang mogen gebruiken wanneer dit strikt noodzakelijk is, en in de mate die vereist is voor het uitoefenen van hun taak. De basisbeginselen inzake het gebruik van geweld en vuurwapens door wetshandhavers, die in 1990 werden goedgekeurd door het achtste congres van de Verenigde Naties inzake de preventie van misdaad en de behandeling van misdadigers, bepalen dat wetshandhavers bij de uitoefening van hun taak zoveel mogelijk gebruik zouden moeten maken van geweldloze middelen alvorens hun toevlucht te nemen tot het gebruik van geweld en vuurwapens.

(17)

In de basisbeginselen wordt ervoor gepleit niet-dodelijke wapens te ontwikkelen om mensen uit te schakelen, die onder passende omstandigheden moeten worden gebruikt, terwijl men zich er tegelijkertijd van bewust is dat zorgvuldig toezicht moet worden gehouden op het gebruik van dergelijke wapens. Bepaalde door de politie van oudsher gebruikte instrumenten voor zelfverdediging en oproerbeheersing werden bijvoorbeeld zodanig gewijzigd dat zij ook kunnen worden gebruikt voor het toedienen van elektrische schokken en chemische stoffen om mensen uit te schakelen. Er zijn aanwijzingen dat dergelijke wapens in verschillende landen worden misbruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(18)

In de basisbeginselen wordt benadrukt dat wetshandhavers moeten worden uitgerust met instrumenten voor hun zelfverdediging. Deze verordening dient derhalve niet van toepassing te zijn op de handel in traditionele instrumenten voor zelfverdediging zoals schilden.

(19)

Deze verordening dient van toepassing te zijn op de handel in sommige specifieke chemische stoffen die worden gebruikt om mensen uit te schakelen.

(20)

Wat betreft voetboeien, groeps- en individuele kluisters en boeien, zij erop gewezen dat in artikel 33 van de minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties (6) is bepaald dat instrumenten om mensen in bedwang te houden nooit mogen worden toegepast als straf. Voorts mogen kluisters en boeien niet worden gebruikt om mensen in bedwang te houden. De minimumnormen voor de behandeling van gevangenen van de Verenigde Naties bepalen voorts dat andere instrumenten om mensen in bedwang te houden alleen mogen worden gebruikt als voorzorgsmaatregel om ontvluchting te voorkomen tijdens een verplaatsing, op medische gronden op aanwijzing van een arts of, indien andere controlemethodes het laten afweten, om te voorkomen dat een gevangene zichzelf of anderen verwondt of eigendom beschadigt.

(21)

Om personeel en andere mensen tegen spuwen te beschermen, worden gevangenen soms verplicht een zogenaamd spuwmasker te dragen. Aangezien een dergelijk masker de mond en soms ook de neus afsluit, bestaat er een inherent risico van verstikking. Indien het wordt gecombineerd met andere dwangmiddelen, zoals handboeien, bestaat ook het gevaar van nekletsels. De uitvoer van spuwmaskers dient daarom te worden gecontroleerd.

(22)

Naast draagbare wapens, dienen de uitvoercontroles zich ook uit te strekken tot vaste of monteerbare wapens met elektrische ontlading die een groot bereik hebben en waarmee meerdere personen kunnen worden geraakt. Dergelijke wapens worden vaak als zogenaamde niet-dodelijke wapens aangemerkt, maar zij kunnen minstens zoveel grote pijn of lijden veroorzaken als draagbare wapens met elektrische ontlading.

(23)

Aangezien apparaten voor de verspreiding van irriterende chemische stoffen voor gebruik in gebouwen op de markt worden gebracht, en het gebruik van dergelijke stoffen binnenshuis een risico betekent van grote pijn of lijden dat niet bestaat bij traditioneel gebruik in open lucht, dient de uitvoer van dergelijke apparaten te worden gecontroleerd.

(24)

De uitvoercontroles dienen ook te worden toegepast op vaste of monteerbare apparaten voor de verspreiding van verdovende of irriterende stoffen met groot bereik, voor zover dergelijke apparaten nog niet vallen onder de uitvoercontroles overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (7). Dergelijke apparaten worden vaak als zogenaamde niet-dodelijke technologie aangemerkt, maar zij kunnen minstens zoveel grote pijn of lijden veroorzaken als draagbare wapens en apparaten. Hoewel water geen verdovende of irriterende chemische stof is, kunnen waterkanonnen worden gebruikt om dergelijke stoffen te verspreiden in vloeibare vorm en de uitvoer ervan dient te worden gecontroleerd.

(25)

De uitvoercontroles betreffende capsicum-oleohars (OC) en pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) dienen te worden aangevuld met uitvoercontroles op bepaalde mengsels die deze stoffen bevatten, en die als zodanig kunnen worden gebruikt als verdovende of irriterende stof of voor de vervaardiging van dergelijke stoffen. Eventuele verwijzingen naar verdovende of irriterende chemische stoffen moeten worden begrepen als omvattende capsicum-oleohars en de relevante mengsels die deze hars bevatten, indien van toepassing.

(26)

Er dient te worden voorzien in specifieke vrijstellingen van de uitvoercontroles, teneinde de werking van de politiediensten van de lidstaten en de uitvoering van vredeshandhavings- of crisisbeheersingsoperaties niet te belemmeren.

(27)

Rekening houdend met het feit dat sommige lidstaten de invoer en uitvoer van dergelijke goederen reeds hebben verboden, dient de lidstaten het recht te worden gegeven de in- en uitvoer van voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur, met uitzondering van elektrische schokgordels, te verbieden. De lidstaten dienen ook te worden gemachtigd om, indien zij zulks wensen, handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de ketting, in gesloten toestand 240 mm overschrijden, aan uitvoercontroles te onderwerpen.

(28)

Om de administratieve belasting voor exporteurs te beperken, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben een globale vergunning te verlenen voor in bijlage III bij deze verordening vermelde goederen om te voorkomen dat de desbetreffende goederen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(29)

In een aantal gevallen zijn naar derde landen uitgevoerde geneesmiddelen aan hun bestemming onttrokken en gebruikt voor het voltrekken van de doodstraf, met name door toediening van een dodelijke overdosis door middel van injectie. De Unie keurt de doodstraf in alle omstandigheden af en streeft naar afschaffing ervan wereldwijd. De exporteurs maakten er bezwaar tegen dat zij onwillekeurig worden geassocieerd met een dergelijk gebruik van producten die zij voor geneeskundig gebruik hadden ontwikkeld.

(30)

Er dienen daarom controles te worden ingesteld op de uitvoer van bepaalde goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf, om te voorkomen dat bepaalde geneesmiddelen worden gebruikt voor het voltrekken van de doodstraf en om te waarborgen dat voor alle EU-exporteurs van geneesmiddelen in dit verband dezelfde voorwaarden gelden. De desbetreffende geneesmiddelen zijn ontwikkeld voor onder meer anesthesie en sedatie.

(31)

Deze regeling voor uitvoervergunningen moet evenredig blijven. Zij dient daarom geen belemmering te vormen voor de uitvoer van voor rechtmatige medische doeleinden te gebruiken geneesmiddelen.

(32)

De lijst van goederen voor de uitvoer waarvan een vergunning is vereist om te voorkomen dat deze goederen voor de doodstraf worden gebruikt, dient uitsluitend goederen te omvatten die voor de doodstraf zijn gebruikt in een derde land dat de doodstraf niet heeft afgeschaft, evenals goederen die in een dergelijk derde land voor de doodstraf mogen worden gebruikt, zonder dat deze reeds voor dat doel zijn gebruikt. In de lijst dienen geen niet-dodelijke goederen te worden opgenomen die niet essentieel zijn voor de executie van een veroordeelde, zoals standaardmeubilair dat in de executieruimte kan staan.

(33)

Gelet op de verschillen tussen de doodstraf enerzijds en foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing anderzijds, is het passend om een specifieke regeling voor uitvoervergunningen vast te stellen om het gebruik van bepaalde goederen voor de doodstraf te voorkomen. Een dergelijke regeling dient rekening te houden met het feit dat een aantal landen voor alle misdaden de doodstraf heeft afgeschaft en daarvoor een internationale verbintenis zijn aangegaan. Omdat er een risico bestaat op wederuitvoer naar landen die dit niet hebben gedaan, moeten bepaalde voorwaarden en eisen worden opgelegd voor het toestaan van uitvoer naar landen die de doodstraf hebben afgeschaft. Om die reden is het gepast om een algemene uitvoervergunning te verlenen voor uitvoer naar de landen die voor alle misdaden de doodstraf hebben afgeschaft en deze afschaffing door middel van een internationale verbintenis hebben bevestigd.

(34)

Indien een land niet de doodstraf voor alle misdaden heeft afgeschaft met een bevestiging daarvan door middel van een internationale verbintenis, moeten de bevoegde autoriteiten, bij het onderzoeken van een aanvraag voor een uitvoervergunning, controleren of er een risico bestaat dat de eindgebruiker in het land van bestemming de uitgevoerde goederen voor een dergelijke bestraffing zou gebruiken. Er moeten passende voorwaarden en eisen worden opgelegd om de verkoop of overdracht door de eindgebruiker aan derden te controleren. Indien meerdere leveringen tussen dezelfde exporteur en eindgebruiker plaatsvinden, moet de bevoegde autoriteiten worden toegestaan de status van de eindgebruiker periodiek te controleren, bijvoorbeeld elke zes maanden, in plaats van bij elke toekenning van een uitvoervergunning voor een verzending, zonder afbreuk te doen aan het recht van de bevoegde autoriteiten om, wanneer nodig, een uitvoervergunning in te trekken, te schorsen, te wijzigen of te herroepen.

(35)

Om de administratieve belasting voor exporteurs te beperken, dienen de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid te hebben om een exporteur een globale vergunning te verlenen voor alle verzendingen van geneesmiddelen door de exporteur naar een specifieke eindgebruiker gedurende een specifieke periode, waar nodig met vermelding van een hoeveelheid die overeenkomt met het normale gebruik van dergelijke goederen door de eindgebruiker. Een dergelijke vergunning dient geldig te zijn gedurende één tot drie jaar, met een mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee jaar.

(36)

Het verlenen van een globale vergunning zou ook gepast zijn wanneer een fabrikant voornemens is binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallende geneesmiddelen uit te voeren naar een distributeur in een land dat de doodstraf niet heeft afgeschaft, op voorwaarde dat de exporteur en de distributeur een juridisch bindende overeenkomst hebben gesloten die vereist dat de distributeur een passende reeks maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de geneesmiddelen niet voor voltrekking van de doodstraf worden gebruikt.

(37)

Geneesmiddelen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, kunnen onderworpen zijn aan controles overeenkomstig de internationale verdragen inzake narcotica en psychotrope stoffen, zoals het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971. Aangezien dergelijke controles niet worden verricht om te voorkomen dat de desbetreffende geneesmiddelen voor de doodstraf worden gebruikt, maar om illegale drugshandel te voorkomen, dienen naast de internationale controles ook de uitvoercontroles van deze verordening te worden toegepast. Lidstaten dienen echter te worden aangemoedigd om één procedure te gebruiken voor beide controlesystemen.

(38)

De uitvoercontroles overeenkomstig deze verordening zijn niet van toepassing op de goederen waarvan de uitvoer wordt geregeld overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (8) en Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(39)

De verlening van tussenhandeldiensten en de verlening van technische bijstand met betrekking tot de in bijlage III of IV bij deze verordening vermelde goederen moet onderworpen zijn aan een voorafgaande vergunning om te voorkomen dat de tussenhandeldiensten of de technische bijstand worden gebruikt voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(40)

De tussenhandeldiensten en technische bijstand waarvoor op grond van deze verordening een voorafgaande vergunning is vereist, dienen diensten en bijstand te zijn die vanuit de Unie worden verleend, dat wil zeggen vanuit de grondgebieden die binnen de territoriale werkingssfeer van de Verdragen vallen, met inbegrip van het luchtruim en van luchtvaartuigen of andere vaartuigen die onder de jurisdictie van een lidstaat vallen.

(41)

Wanneer zij toestemming geven voor de verlening van technische bijstand voor in bijlage III bij deze verordening vermelde goederen, moeten de bevoegde autoriteiten ernaar streven te waarborgen dat de technische bijstand en eventuele opleiding over het gebruik van dergelijke goederen die wordt verstrekt of aangeboden in combinatie met de technische bijstand waarvoor om toestemming is verzocht, zodanig worden verstrekt dat hierbij rechtshandhavingsnormen die de mensenrechten eerbiedigen, worden bevorderd en wordt bijgedragen aan de voorkoming van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(42)

Om te voorkomen dat marktdeelnemers voordeel halen uit het vervoer van goederen die voor gebruik voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bedoeld zijn en die het douanegebied van de Unie doorkruisen naar een derde land, is het noodzakelijk het vervoer binnen de Unie van dergelijke goederen te verbieden indien deze in bijlage III of IV bij deze verordening zijn vermeld, op voorwaarde dat de marktdeelnemer op de hoogte is van het beoogde gebruik ervan.

(43)

De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen onder meer dat de hoofden van missies in derde landen in hun periodieke verslagen een analyse dienen op te nemen van eventuele gevallen van foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in het land waarin zij geaccrediteerd zijn, en de maatregelen die zijn genomen om dit tegen te gaan. De bevoegde autoriteiten dienen, wanneer zij besluiten nemen inzake verzoeken om vergunningen, rekening te houden met deze en soortgelijke verslagen van relevante internationale en maatschappelijke organisaties. Dergelijke verslagen dienen tevens een beschrijving te omvatten van instrumenten die in derde landen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

(44)

Terwijl douaneautoriteiten bepaalde informatie met andere douaneautoriteiten moeten uitwisselen door middel van het risicobeheerssysteem overeenkomstig de douanewetgeving van de Unie, dienen de in deze verordening bedoelde bevoegde autoriteiten bepaalde informatie uit te wisselen met andere bevoegde autoriteiten. Het is gepast om verplicht te stellen dat de bevoegde autoriteiten een veilig en versleuteld systeem gebruiken voor de uitwisseling van informatie over weigeringen. Hiertoe dient de Commissie een nieuwe functionaliteit beschikbaar te stellen in het bestaande systeem dat is ingevoerd krachtens artikel 19, lid 4, van Verordening (EG) nr. 428/2009.

(45)

Wat persoonsgegevens betreft, dient het verwerken en uitwisselen van informatie te voldoen aan de toepasselijke regels inzake het verwerken en uitwisselen van persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (11).

(46)

Met het oog op de vaststelling van de bepalingen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van deze verordening, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen I tot en met IX bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(47)

Teneinde de Unie in staat te stellen snel te reageren wanneer nieuwe goederen worden ontwikkeld die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en indien er een duidelijk en onmiddellijk risico bestaat dat deze goederen zullen worden gebruikt voor doeleinden die dergelijke mensenrechtenschendingen tot gevolg hebben, moet worden bepaald dat de betrokken handeling van de Commissie onmiddellijk kunnen worden toegepast wanneer bijlage II of III bij deze verordening om dwingende redenen van urgentie moet worden gewijzigd. Teneinde de Unie in staat te stellen snel te reageren wanneer een of meer derde landen ofwel goedkeuring geven voor goederen voor gebruik voor de doodstraf, ofwel een internationale verbintenis om de doodstraf voor alle misdaden af te schaffen op zich nemen of schenden, moet worden bepaald dat de betrokken handeling van de Commissie onmiddellijk kunnen worden toegepast wanneer bijlage IV of V bij deze verordening om dwingende redenen van urgentie moet worden gewijzigd. Indien de spoedprocedure wordt gevolgd, is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau.

(48)

Er dient een coördinatiegroep te worden opgericht. Deze groep moet dienen als platform waarop de deskundigen uit de lidstaten en de Commissie informatie over administratieve praktijken kunnen uitwisselen en kunnen discussiëren over de uitlegging van deze verordening, over technische vragen met betrekking tot de vermelde goederen, over ontwikkelingen in verband met deze verordening en over eventuele andere vraagstukken. De groep moet in het bijzonder kunnen discussiëren over vragen in verband met de aard en het beoogde gebruik van goederen, de beschikbaarheid van goederen in derde landen en de vraag of goederen specifiek zijn ontworpen of gewijzigd voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Indien de Commissie besluit de groep te raadplegen bij de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, dient zij dit te doen in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

(49)

De Commissie koopt geen uitrusting voor wetshandhaving aan, aangezien zij niet verantwoordelijk is voor de rechts- en ordehandhaving, voor strafvervolging of voor het afdwingen van rechterlijke beslissingen in strafzaken. Daarom dient te worden voorzien in een procedure om ervoor te zorgen dat de Commissie informatie ontvangt over niet in de lijsten vermelde uitrusting en goederen voor wetshandhaving die in de Unie op de markt zijn gebracht, zodat de lijsten van goederen waarin de handel is verboden of wordt gecontroleerd, worden aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Wanneer een lidstaat bij de Commissie een verzoek indient om goederen toe te voegen aan bijlage II, III of IV bij deze verordening, dient deze dit verzoek aan de andere lidstaten door te sturen.

(50)

De maatregelen van deze verordening hebben tot doel zowel de doodstraf als foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in derde landen te voorkomen. Zij omvatten beperkingen voor de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het wordt niet noodzakelijk geacht om soortgelijke controles in te stellen op transacties binnen de Unie, omdat de doodstraf niet bestaat in de lidstaten en de lidstaten passende maatregelen zullen hebben genomen om foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te verbieden en te voorkomen.

(51)

De richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen dat, om doeltreffende maatregelen te kunnen nemen tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, maatregelen zouden moeten worden genomen om het gebruik, de productie van en de handel in instrumenten die zijn ontworpen voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, te voorkomen. Het is de taak van de lidstaten om de nodige beperkingen op te leggen op het gebruik en de productie van dergelijke instrumenten.

(52)

De Commissie en de lidstaten dienen elkaar op de hoogte te brengen van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, alsmede van andere relevante informatie waarover zij in verband met deze verordening beschikken.

(53)

De lidstaten dienen regels vast te stellen voor sancties die van toepassing zijn op overtreding van de bepalingen van deze verordening en er op toe te zien dat deze worden uitgevoerd. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden de regels van de Unie vastgelegd met betrekking tot de handel met derde landen in goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, en met betrekking tot de verlening van tussenhandeldiensten, van technische bijstand, opleiding en reclame met betrekking tot dergelijke goederen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „foltering”: iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig lijden, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt veroorzaakt bij een persoon met het oogmerk om, onder meer, van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard dan ook, wanneer zulke pijn of zulk lijden wordt veroorzaakt door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of lijden slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen. De doodstraf wordt onder geen enkele omstandigheid beschouwd als een wettige straf;

b)   „andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing”: iedere handeling waardoor pijn die of lijden dat een bepaalde mate van ernst bereikt, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt veroorzaakt bij een persoon, wanneer zulke pijn of zulk lijden wordt veroorzaakt door of op instigatie van dan wel met de instemming of het gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Dit omvat niet pijn of lijden slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen. De doodstraf wordt onder geen enkele omstandigheid beschouwd als een wettige straf;

c)   „wetshandhavingsinstantie”: iedere autoriteit die verantwoordelijk is voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken, bestrijden en bestraffen van misdaden, met inbegrip van doch niet beperkt tot de politie, aanklagers, juridische autoriteiten, openbare of particuliere gevangenisautoriteiten en, indien van toepassing, nationale veiligheidsdiensten en militaire autoriteiten;

d)   „uitvoer”: elk vertrek van goederen uit het douanegebied van de Unie, met inbegrip van het vertrek van goederen waarvoor een douaneaangifte vereist is en het vertrek van goederen na de opslag ervan in een vrije zone in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13);

e)   „invoer”: elke binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Unie, met inbegrip van tijdelijke opslag, plaatsing in een vrije zone, plaatsing onder een bijzondere regeling en het in het vrije verkeer brengen in de zin van Verordening (EU) nr. 952/2013;

f)   „technische bijstand”: elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, beproeving, onderhoud, assemblage of andere technische diensten, die de vorm kan aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden en adviesdiensten. Technische bijstand omvat ook verbale vormen van bijstand en bijstand door middel van elektronische middelen;

g)   „museum”: een permanente instelling zonder winstoogmerk, in dienst van de samenleving en van de ontwikkeling daarvan, die openstaat voor het publiek en die, ten behoeve van studie, onderricht en gewoon genieten, materiële getuigenissen van mensen en hun leefomgeving verwerft, conserveert, onderzoekt, meedeelt en ten toon stelt;

h)   „bevoegde autoriteit”: een in bijlage I vermelde autoriteit van een van de lidstaten, die overeenkomstig artikel 20 gerechtigd is een besluit te nemen inzake een vergunningsaanvraag of een exporteur te verbieden de algemene Unie-uitvoervergunning te gebruiken;

i)   „aanvrager”:

1.

de exporteur, in geval van uitvoer zoals bedoeld in artikel 3, 11, of 16;

2.

de natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie die de goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert, in geval van doorvoer zoals bedoeld in artikel 5;

3.

de verlener van de technische bijstand, in geval van verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 3;

4.

het museum dat de goederen zal tentoonstellen, in geval van invoer en verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 4;

5.

de verlener van de technische bijstand of de tussenhandelaar, in geval van verlening van technische bijstand zoals bedoeld in artikel 15 of tussenhandeldiensten zoals bedoeld in artikel 19;

j)   „douanegebied van de Unie”: het grondgebied zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

k)   „tussenhandeldiensten”:

1.

het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van desbetreffende goederen door een derde land van/aan een ander derde land, of

2.

het verkopen of aankopen van desbetreffende goederen in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land.

Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie;

l)   „tussenhandelaar”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat, die of dat vanuit de Unie onder k) gedefinieerde diensten verricht; een natuurlijke persoon met de nationaliteit van een lidstaat, ongeacht zijn verblijfplaats, die dergelijke diensten vanuit de Unie verricht, en een volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersoon, entiteit of instantie, ongeacht de verblijfplaats ervan, die dergelijke diensten vanuit de Unie verricht;

m)   „verlener van technische bijstand”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, verblijvend of gevestigd in een lidstaat, die of dat vanuit de Unie onder f) gedefinieerde technische bijstand verleent; een natuurlijke persoon met de nationaliteit van een lidstaat, ongeacht zijn verblijfplaats, die dergelijke bijstand vanuit de Unie verleent, en een volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersoon, entiteit of instantie, ongeacht de verblijfplaats ervan, die dergelijke bijstand vanuit de Unie verleent;

n)   „exporteur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap namens wie of waarvan een uitvoeraangifte wordt gedaan, zijnde de persoon, entiteit of instantie die op het tijdstip waarop de uitvoeraangifte wordt aanvaard, partij is bij een contract met de ontvanger in het betrokken derde land en die gemachtigd is te beslissen dat de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie worden verzonden. Indien geen dergelijk uitvoercontract is gesloten of indien de partij bij dat contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur verstaan de persoon, entiteit of instantie die gemachtigd is te beslissen dat de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie worden verzonden. Indien het recht over de goederen te beschikken, toekomt aan een persoon, entiteit of instantie die blijkens dat contract buiten de Unie verblijft of is gevestigd, wordt de exporteur geacht de in de Unie verblijvende of gevestigde contractpartij te zijn;

o)   „algemene Unie-uitvoervergunning”: een vergunning voor onder d) gedefinieerde uitvoer naar bepaalde landen die beschikbaar is voor alle exporteurs die zich houden aan de gebruiksvoorwaarden ervan zoals vermeld in bijlage V;

p)   „individuele vergunning”: een vergunning die wordt verleend aan:

1.

één specifieke exporteur voor onder d) gedefinieerde uitvoer voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land en die betrekking heeft op een of meer goederen;

2.

één specifieke tussenhandelaar voor de verlening van onder k) gedefinieerde tussenhandeldiensten voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land en die betrekking heeft op een of meer goederen, of

3.

een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie die goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert voor onder s) gedefinieerde doorvoer;

q)   „globale vergunning”: een vergunning die aan één specifieke exporteur of tussenhandelaar voor een in bijlage III of IV vermelde soort goederen wordt verleend, die kan gelden voor:

1.

onder d) gedefinieerde uitvoer naar een of meer met naam genoemde eindgebruikers in een of meer met naam genoemde derde landen;

2.

onder d) gedefinieerde uitvoer naar een of meer met naam genoemde distributeurs in een of meer met naam genoemde derde landen, wanneer de exporteur een fabrikant is van de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen;

3.

de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot overbrengingen van goederen in derde landen naar een of meer met naam genoemde eindgebruikers in een of meer met naam genoemde derde landen;

4.

de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot overbrengingen van goederen in derde landen, naar een of meer met naam genoemde distributeurs in een of meer met naam genoemde derde landen, wanneer de tussenhandelaar een fabrikant is van de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen;

r)   „distributeur”: een marktdeelnemer die groothandelsactiviteiten verricht op het vlak van goederen vermeld in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage IV, zoals het aankopen van dergelijke goederen bij fabrikanten of het opslaan, leveren of uitvoeren van dergelijke goederen; groothandelsactiviteiten op het vlak van dergelijke goederen omvatten niet de aankoop door een ziekenhuis, een apotheek of een zorgverlener met als enig doel dergelijke goederen te leveren aan de bevolking;

s)   „doorvoer”: vervoer binnen het douanegebied van de Unie van niet-Uniegoederen die het douanegebied van de Unie doorkruisen met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie.

HOOFDSTUK II

GOEDEREN DIE GEEN ANDERE TOEPASSINGEN IN DE PRAKTIJK HEBBEN DAN DE DOODSTRAF, FOLTERING EN ANDERE WREDE, ONMENSELIJKE OF ONTERENDE BEHANDELING OF BESTRAFFING

Artikel 3

Uitvoerverbod

1.   Het is verboden de in bijlage II vermelde goederen uit te voeren, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

Bijlage II omvat goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Het is een verlener van technische bijstand verboden om, al dan niet tegen vergoeding, technische bijstand te verlenen die samenhangt met de in bijlage II vermelde goederen aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land.

2.   In afwijking van lid 1 mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor de uitvoer van de in bijlage II vermelde goederen en het verlenen van de hiermee samenhangende technische bijstand, indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in het derde land waarnaar de goederen worden uitgevoerd, uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum wegens hun historische betekenis.

Artikel 4

Invoerverbod

1.   Het is verboden de in bijlage II vermelde goederen in te voeren, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

Het is een persoon, entiteit of instantie in de Unie verboden technische bijstand te aanvaarden die samenhangt met de in bijlage II vermelde goederen, en die al dan niet tegen vergoeding door een persoon, entiteit of instantie vanuit een derde land wordt verleend.

2.   In afwijking van lid 1 mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor invoer van de in bijlage II vermelde goederen en het verlenen van de hiermee samenhangende technische bijstand indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in de lidstaat van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum wegens hun historische betekenis.

Artikel 5

Verbod op doorvoer

1.   Het is verboden de in bijlage II vermelde goederen door te voeren.

2.   In afwijking van lid 1 mag de bevoegde autoriteit toestemming verlenen voor de doorvoer van de in bijlage II vermelde goederen indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in het land van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum wegens hun historische betekenis.

Artikel 6

Verbod op tussenhandeldiensten

Het is een tussenhandelaar verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land tussenhandeldiensten te verlenen voor de in bijlage II vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

Artikel 7

Verbod op opleiding

Het is een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar verboden om aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land een opleiding over het gebruik van de in bijlage II vermelde goederen te verlenen of aan te bieden.

Artikel 8

Handelsbeurzen

Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden om de in bijlage II vermelde goederen tentoon te stellen of voor verkoop aan te bieden in een tentoonstelling of beurs in de Unie, behalve als wordt aangetoond dat, gezien de aard van de tentoonstelling of beurs, een dergelijke tentoonstelling of aanbod voor verkoop de verkoop of levering van de betrokken goederen aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land niet bevordert of eraan bijdraagt.

Artikel 9

Reclame

Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, die verblijft of gevestigd is in een lidstaat en die reclameruimte of reclametijd verkoopt of aankoopt binnen de Unie, een natuurlijke persoon met de nationaliteit van een lidstaat die reclameruimte of reclametijd verkoopt of aankoopt binnen de Unie, en een volgens het recht van een lidstaat erkende of opgerichte rechtspersoon, entiteit of instantie die reclameruimte of reclametijd verkoopt of aankoopt binnen de Unie, verboden om reclameruimte in gedrukte media of op internet of reclametijd op televisie of radio met betrekking tot de in bijlage II vermelde goederen te verkopen aan of te kopen van een persoon, entiteit of instantie in een derde land.

Artikel 10

Nationale maatregelen

1.   Onverminderd de toepasselijke Unieregels, met inbegrip van het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit, mogen de lidstaten nationale maatregelen aannemen of handhaven om vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering, of algemene reclame of promotie met betrekking tot de in bijlage II vermelde goederen, te beperken.

2.   De lidstaten delen alle op grond van lid 1 genomen maatregelen, of wijzigingen en intrekkingen daarvan, mee aan de Commissie vóór de inwerkingtreding ervan.

HOOFDSTUK III

GOEDEREN DIE GEBRUIKT ZOUDEN KUNNEN WORDEN VOOR FOLTERING OF ANDERE WREDE, ONMENSELIJKE OF ONTERENDE BEHANDELING OF BESTRAFFING

Artikel 11

Verplichte uitvoervergunning

1.   Voor de in bijlage III vermelde goederen is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die slechts het douanegebied van de Unie doorkruisen, d.w.z. goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern douanevervoer in het kader van artikel 226 van Verordening (EU) nr. 952/2013, met inbegrip van opslag van niet-Uniegoederen in een vrije zone.

Bijlage III omvat uitsluitend de volgende goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing:

a)

goederen die voornamelijk voor wetshandhaving worden gebruikt;

b)

goederen waarvoor, gezien hun ontwerp en technische kenmerken, een aanzienlijk risico bestaat dat zij worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Bijlage III omvat niet:

a)

vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 vallen;

b)

producten voor tweeërlei gebruik die onder Verordening (EG) nr. 428/2009 vallen;

c)

goederen die overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB worden gecontroleerd.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer naar die gebieden van de lidstaten die in bijlage VI zijn opgenomen en die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie, mits de goederen zullen worden gebruikt door een autoriteit die belast is met de wetshandhaving in zowel het land of gebied van bestemming als het Europese gedeelte van de lidstaat waartoe dat gebied behoort. De douaneautoriteiten of andere relevante autoriteiten hebben het recht te verifiëren of aan deze voorwaarde is voldaan, en kunnen beslissen dat de uitvoer in afwachting van die verificatie niet plaatsvindt.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op de uitvoer naar derde landen indien de goederen zullen worden gebruikt door militair of civiel personeel van een lidstaat en dat personeel deelneemt aan een EU- of VN-vredeshandhavings- of crisisbeheersingsoperatie in het betrokken derde land of aan een operatie die gebaseerd is op overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op het gebied van defensie. De douaneautoriteiten of andere relevante autoriteiten hebben het recht te verifiëren of aan deze voorwaarde is voldaan. In afwachting van die verificatie vindt de uitvoer niet plaats.

Artikel 12

Criteria voor het verlenen van uitvoervergunningen

1.   De bevoegde autoriteiten beslissen over uitvoervergunningen met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, waaronder met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.

2.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in bijlage III vermelde goederen door een wetshandhavingsinstantie of een natuurlijke of rechtspersoon in een derde land zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, met inbegrip van gerechtelijke lijfstraffen.

De bevoegde autoriteit houdt rekening met:

a)

de beschikbare internationale rechterlijke beslissingen;

b)

de bevindingen van de bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie, en verslagen van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa en van de speciale VN-rapporteur voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Ook andere relevante informatie, met inbegrip van beschikbare nationale rechterlijke beslissingen, verslagen of andere informatie van organisaties van het maatschappelijke middenveld en informatie over beperkingen op de uitvoer van in de bijlagen II en III genoemde goederen die door het land van bestemming worden toegepast, kan in aanmerking worden genomen.

3.   De in de tweede en derde alinea vervatte regels zijn van toepassing op de controle van het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.

Indien de fabrikant van in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III vermelde goederen een vergunning aanvraagt om dergelijk goederen naar een distributeur uit te voeren, beoordeelt de bevoegde autoriteit de contractuele afspraken tussen de fabrikant en de distributeur en de maatregelen die zij nemen om ervoor te zorgen dat deze goederen en, indien van toepassing, de producten waarin deze worden opgenomen, niet worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Indien een vergunning is aangevraagd om in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III vermelde goederen naar een eindgebruiker uit te voeren, mag de bevoegde autoriteit bij de beoordeling van het risico op een bestemmingswijziging rekening houden met de toepasselijke contractsbepalingen en de door de eindgebruiker ondertekende eindgebruiksverklaring, indien een dergelijke verklaring ter beschikking is gesteld. Indien geen eindgebruiksverklaring ter beschikking is gesteld, staat het aan de exporteur om aan te tonen wie de eindgebruiker is en waarvoor de goederen zullen worden gebruikt. Indien de exporteur niet voldoende informatie levert over de eindgebruiker en het eindgebruik, heeft de bevoegde autoriteit gegronde redenen om aan te nemen dat de goederen zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

4.   De bevoegde autoriteiten houden bij de beoordeling van een aanvraag voor een globale vergunning niet alleen rekening met de in lid 1 vermelde criteria, maar ook met de toepassing door de exporteur van evenredige en passende middelen en procedures om ervoor te zorgen dat de bepalingen en de doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de vergunning in acht worden genomen.

Artikel 13

Verbod op doorvoer

Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden de in bijlage III vermelde goederen door te voeren, indien hij of zij ervan op de hoogte is dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een derde land.

Artikel 14

Nationale maatregelen

1.   Onverminderd de artikelen 11 en 12 mag een lidstaat een verbod op de uitvoer en invoer van voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur aannemen of handhaven.

2.   Een lidstaat mag een vergunning verplicht stellen voor de uitvoer van handboeien waarvan de maximumafmetingen, met inbegrip van de kettingen, gemeten vanaf het uiteinde van een boei tot het uiteinde van de andere boei, meer dan 240 mm in gesloten toestand bedragen. De betrokken lidstaat past op dergelijke handboeien de hoofdstukken III en V toe.

3.   De lidstaten delen alle op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregelen mee aan de Commissie vóór de inwerkingtreding ervan.

Artikel 15

Verplichte vergunning voor bepaalde diensten

1.   Een vergunning is vereist voor de verlening door een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar, al dan niet tegen vergoeding, van een van de volgende diensten aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land:

a)

technische bijstand met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, en

b)

tussenhandeldiensten met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

2.   Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, is artikel 12 van overeenkomstige toepassing.

Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van technische bijstand met betrekking tot de in bijlage III vermelde goederen, wordt rekening gehouden met de in artikel 12 neergelegde criteria om te beoordelen:

a)

of de technische bijstand zal worden verleend aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zou kunnen gebruiken, en

b)

of de technische bijstand zal worden gebruikt om de in bijlage III vermelde goederen te repareren, ontwikkelen, produceren, testen, onderhouden of assembleren voor of om technische bijstand te verlenen aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zou kunnen gebruiken.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op de verlening van technische bijstand indien

a)

de technische bijstand wordt verleend aan een wetshandhavingsinstantie van een lidstaat of aan militair of civiel personeel van een lidstaat zoals omschreven in de eerste zin van artikel 11, lid 3;

b)

de technische bijstand bestaat uit de verstrekking van informatie die algemeen bekend is, of

c)

de technische bijstand het noodzakelijke minimum is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van de in bijlage III vermelde goederen waarvan de uitvoer is goedgekeurd door een bevoegde autoriteit overeenkomstig deze verordening.

4.   Niettegenstaande lid 1 mag een lidstaat een verbod op de levering van tussenhandeldiensten met betrekking tot voetboeien, groepskluisters en draagbare elektrische schokapparatuur handhaven. Indien een lidstaat een dergelijk verbod handhaaft, brengt hij de Commissie op de hoogte van de eventuele wijziging of intrekking van eerder aangenomen en overeenkomstig artikel 7 bis, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1236/2005 meegedeelde maatregelen.

HOOFDSTUK IV

GOEDEREN DIE VOOR DE DOODSTRAF ZOUDEN KUNNEN WORDEN GEBRUIKT

Artikel 16

Verplichte uitvoervergunning

1.   Voor de uitvoer van de in bijlage IV vermelde goederen is een vergunning vereist, ongeacht de oorsprong daarvan. Een vergunning is evenwel niet vereist voor goederen die slechts het douanegebied van de Unie doorkruisen, d.w.z. goederen die geen andere douanebestemming hebben dan extern douanevervoer in het kader van artikel 226 van Verordening (EU) nr. 952/2013, met inbegrip van opslag van niet-Uniegoederen in een vrije zone.

Bijlage IV omvat uitsluitend goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf en die zijn goedgekeurd of daadwerkelijk worden gebruikt voor de doodstraf door een of meer derde landen die de doodstraf niet hebben afgeschaft. De bijlage omvat niet:

a)

vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 vallen;

b)

producten voor tweeërlei gebruik die onder Verordening (EG) nr. 428/2009 vallen, en

c)

goederen die overeenkomstig Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB worden gecontroleerd.

2.   Wanneer voor de uitvoer van geneesmiddelen een uitvoervergunning vereist is overeenkomstig deze verordening en tevens overeenkomstig internationale verdragen inzake narcotica en psychotrope stoffen, zoals het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971, kunnen lidstaten één procedure gebruiken om de door deze verordening en door het desbetreffende verdrag opgelegde verplichtingen uit te voeren.

Artikel 17

Criteria voor de verlening van uitvoervergunningen

1.   De bevoegde autoriteiten beslissen over uitvoervergunningen met betrekking tot de in bijlage IV vermelde goederen, rekening houdend met alle relevante overwegingen, met inbegrip van met name de vraag of een aanvraag voor een vergunning voor een in wezen identieke uitvoer in de afgelopen drie jaar is afgewezen door een andere lidstaat en overwegingen over het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.

2.   De bevoegde autoriteit verleent geen vergunning wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de in bijlage IV vermelde goederen zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf in een derde land.

3.   De in de tweede, derde en vierde alinea vervatte regels zijn van toepassing op de controle van het beoogde eindgebruik en het risico op bestemmingswijziging.

Indien de fabrikant van in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen een vergunning aanvraagt om dergelijke producten naar een distributeur uit te voeren, beoordeelt de bevoegde autoriteit de contractuele afspraken tussen de fabrikant en de distributeur en de maatregelen die zij nemen om ervoor te zorgen dat de goederen niet voor de voltrekking van de doodstraf worden gebruikt.

Indien een vergunning is aangevraagd om in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen naar een eindgebruiker uit te voeren, kan de bevoegde autoriteit bij de beoordeling van het risico op een bestemmingswijziging rekening houden met de van toepassing zijnde contractsbepalingen en de door de eindgebruiker ondertekende eindgebruiksverklaring, indien een dergelijke verklaring ter beschikking is gesteld. Indien geen eindgebruiksverklaring ter beschikking is gesteld, staat het aan de exporteur om aan te tonen wie de eindgebruiker is en waarvoor de goederen zullen worden gebruikt. Indien de exporteur niet voldoende informatie levert over de eindgebruiker en het eindgebruik, heeft de bevoegde autoriteit redelijke gronden om aan te nemen dat de goederen voor de voltrekking van de doodstraf zouden kunnen worden gebruikt.

De Commissie kan, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, richtsnoeren met beste praktijken aannemen betreffende de beoordeling van het eindgebruik en van het doel waarvoor technische bijstand zal worden gebruikt.

4.   De bevoegde autoriteit houdt bij de beoordeling van een aanvraag voor een globale vergunning niet alleen rekening met de in lid 1 vermelde criteria, maar ook met de toepassing door de exporteur van evenredige en passende middelen en procedures om ervoor te zorgen dat de bepalingen en de doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de vergunning in acht worden genomen.

Artikel 18

Verbod op doorvoer

Het is een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat, verboden de in bijlage IV vermelde goederen door te voeren, indien hij of zij ervan op de hoogte is dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor de doodstraf in een derde land.

Artikel 19

Verplichte vergunning voor bepaalde diensten

1.   Een vergunning is vereist voor de verlening door een verlener van technische bijstand of een tussenhandelaar, al dan niet tegen vergoeding, van een van de volgende diensten aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land:

a)

technische bijstand met betrekking tot de in bijlage IV vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen, en

b)

tussenhandeldiensten met betrekking tot de in bijlage IV vermelde goederen, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

2.   Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot de in bijlage IV vermelde goederen, is artikel 17 van overeenkomstige toepassing.

Bij beslissingen over aanvragen voor een vergunning voor de verlening van technische bijstand met betrekking tot de in bijlage IV vermelde goederen, wordt rekening gehouden met de in artikel 17 vastgestelde criteria om te beoordelen:

a)

of de technische bijstand zal worden verleend aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop deze betrekking heeft voor de doodstraf zou kunnen gebruiken, en

b)

of de technische bijstand zal worden gebruikt om de in bijlage IV vermelde goederen te repareren, ontwikkelen, produceren, testen, onderhouden of assembleren voor of om technische bijstand te verlenen aan een persoon, entiteit of instantie die de goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft voor de doodstraf zou kunnen gebruiken.

3.   Lid 1 is niet van toepassing op de verlening van technische bijstand indien

a)

de technische bijstand bestaat uit de verstrekking van informatie die algemeen bekend is, of

b)

de technische bijstand het noodzakelijke minimum is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van de in bijlage IV vermelde goederen waarvan de uitvoer is goedgekeurd door een bevoegde autoriteit overeenkomstig deze verordening.

HOOFDSTUK V

VERGUNNINGSPROCEDURES

Artikel 20

Soorten vergunningen en autoriteiten van afgifte

1.   Bij deze verordening wordt een algemene Unie-uitvoervergunning ingesteld, voor bepaalde uitvoer zoals beschreven in bijlage V.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur verblijvend of gevestigd is, mag de exporteur verbieden om deze vergunning te gebruiken als er redelijke twijfel bestaat over het vermogen van de exporteur om de voorwaarden van deze vergunning of een bepaling van de wetgeving inzake uitvoercontrole, na te leven.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen informatie uit over alle exporteurs die het recht is ontnomen om de algemene Unie-uitvoervergunning te gebruiken, tenzij zij vaststellen dat een specifieke exporteur niet zal proberen de in bijlage IV vermelde goederen via een andere lidstaat uit te voeren. Hiervoor zal een beveiligd en versleuteld systeem voor het uitwisselen van informatie worden gebruikt.

2.   Een vergunning voor andere dan de in lid 1 bedoelde uitvoer waarvoor overeenkomstig deze verordening een vergunning vereist is, wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I. Een dergelijke vergunning kan een individuele of een globale vergunning zijn indien het de in bijlage III of IV vermelde goederen betreft. Voor de in bijlage II vermelde goederen wordt alleen een individuele vergunning verleend.

3.   Een vergunning voor doorvoer van de in bijlage II vermelde goederen wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie die de goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert, verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I. Indien deze persoon, entiteit of instantie niet verblijvend of gevestigd is in een lidstaat, wordt een vergunning verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de binnenkomst van goederen in het douanegebied van de Unie plaatsvindt. In een dergelijk geval wordt alleen een individuele vergunning verleend.

4.   Een vergunning voor invoer waarvoor overeenkomstig deze verordening een vergunning is vereist, wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het museum is gevestigd, zoals vermeld in bijlage I. Voor de in bijlage II vermelde goederen wordt alleen een individuele vergunning verleend.

5.   Een vergunning voor het verlenen van technische bijstand voor de in bijlage II vermelde goederen wordt verleend door:

a)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verlener van technische bijstand verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, of, indien er geen dergelijke lidstaat is, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de verlener van technische bijstand een onderdaan is of volgens het recht waarvan deze is erkend of opgericht, indien de bijstand wordt verleend aan een museum in een derde land, of

b)

de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het museum is gevestigd, zoals vermeld in bijlage I, indien de bijstand wordt verleend aan een museum in de Unie.

6.   Een vergunning voor het verlenen van technische bijstand voor de in bijlage III of IV vermelde goederen wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verlener van technische bijstand verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, of, indien er geen dergelijke lidstaat is, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de verlener van technische bijstand een onderdaan is of volgens het recht waarvan deze is erkend of opgericht.

7.   Een vergunning voor het verlenen van tussenhandeldiensten voor de in bijlage III of IV vermelde goederen wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tussenhandelaar verblijvend of gevestigd is, zoals vermeld in bijlage I, of, indien er geen dergelijke lidstaat is, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de tussenhandelaar een onderdaan is of volgens het recht waarvan deze is erkend of opgericht. Een dergelijke vergunning wordt afgegeven voor een bepaalde hoeveelheid specifieke goederen die tussen twee of meer derde landen worden verplaatst. De plaats van de goederen in het derde land van herkomst, de eindgebruiker en de precieze plaats waar die zich bevindt, moeten duidelijk vaststaan.

8.   De aanvragers verstrekken aan de bevoegde autoriteit alle relevante informatie die nodig is voor hun aanvraag voor een individuele of globale vergunning voor uitvoer of voor tussenhandeldiensten, voor een vergunning voor technische bijstand, voor een individuele invoervergunning of voor een individuele doorvoervergunning.

Met betrekking tot uitvoer ontvangen de bevoegde autoriteiten volledige informatie, in het bijzonder over de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van de goederen.

Met betrekking tot tussenhandeldiensten ontvangen de bevoegde autoriteiten in het bijzonder details over de plaats waar de goederen zich in het derde land van herkomst bevinden, een duidelijke beschrijving van de aard en het aantal goederen, de bij de transactie betrokken derden, het derde land van bestemming, de eindgebruiker in dat land en de precieze plaats waar die zich bevindt.

Indien nodig kan ook een verklaring over het eindgebruik worden verlangd.

9.   In afwijking van lid 8 verstrekt de fabrikant, indien in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen worden uitgevoerd of worden verkocht en doorgevoerd door een fabrikant of een vertegenwoordiger van een fabrikant naar een distributeur in een derde land, informatie over de regelingen en maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III vermelde goederen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing of om te voorkomen dat de in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen worden gebruikt voor de doodstraf, alsook over het land van bestemming en, indien beschikbaar, over het eindgebruik en de eindgebruikers van de goederen.

10.   Op verzoek van een nationaal preventiemechanisme opgericht in het kader van het facultatief protocol bij het VN-Verdrag van 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, mogen de bevoegde autoriteiten beslissen om de van een aanvrager ontvangen informatie over het land van bestemming, de ontvanger, het eindgebruik en de eindgebruikers of, indien van toepassing, de distributeur en de regelingen en maatregelen zoals vermeld in lid 9, aan dit nationale preventiemechanisme ter beschikking te stellen. De bevoegde autoriteiten verhoren de aanvrager voordat de informatie ter beschikking wordt gesteld en mogen beperkingen opleggen aan het gebruik dat van de informatie kan worden gemaakt. De bevoegde autoriteiten nemen hun beslissingen in overeenstemming met nationale wetgeving en praktijken.

11.   De lidstaten verwerken aanvragen voor individuele of globale vergunningen binnen een door de nationale wetgeving of praktijk vastgelegde periode.

Artikel 21

Vergunningen

1.   Vergunningen voor uitvoer, invoer of doorvoer worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage VII opgenomen model. Vergunningen voor tussenhandeldiensten worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage VIII opgenomen model. Vergunningen voor technische bijstand worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage IX opgenomen model. Dergelijke vergunningen zijn in de gehele Unie geldig. De geldigheidsduur van een vergunning bedraagt tussen drie en twaalf maanden, met een mogelijke verlenging met maximaal twaalf maanden. De geldigheidsduur van een globale vergunning bedraagt tussen één en drie jaar, met een mogelijke verlenging met maximaal twee jaar.

2.   Met een overeenkomstig artikel 12 of 17 verstrekte uitvoervergunning mag de exporteur technische bijstand verlenen aan de eindgebruiker voor zover dergelijke bijstand noodzakelijk is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van de goederen die mogen worden uitgevoerd.

3.   Vergunningen mogen elektronisch worden afgegeven. De specifieke procedures worden op nationaal niveau vastgesteld. Wanneer de lidstaten gebruikmaken van deze optie, stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

4.   Vergunningen voor uitvoer, invoer, doorvoer, de verlening van technische bijstand of de verlening van tussenhandeldiensten zijn onderworpen aan de voorschriften en voorwaarden die de bevoegde autoriteit nodig acht.

5.   De bevoegde autoriteiten mogen overeenkomstig deze verordening weigeren een vergunning af te geven en reeds verleende vergunningen intrekken, schorsen, wijzigen of herroepen.

Artikel 22

Douaneformaliteiten

1.   De importeur of exporteur dient bij het vervullen van de douaneformaliteiten het naar behoren ingevulde formulier van bijlage VII in te dienen als bewijs dat de vereiste vergunning voor de desbetreffende in- of uitvoer is verkregen. Als het document niet is ingevuld in een officiële taal van de lidstaat waarin de douaneformaliteiten worden vervuld, kan de importeur of exporteur gevraagd worden een vertaling in een officiële taal te verstrekken.

2.   Indien een douaneaangifte wordt gedaan voor de in bijlage II, III of IV vermelde goederen en wordt bevestigd dat geen vergunning uit hoofde van deze verordening is verleend voor de voorgenomen in- of uitvoer, leggen de douaneautoriteiten beslag op de aangegeven goederen en wijzen zij de exporteur of importeur op de mogelijkheid om een vergunning aan te vragen uit hoofde van deze verordening. Indien binnen zes maanden na de beslaglegging geen vergunningsaanvraag is ingediend of indien de bevoegde autoriteit een dergelijke aanvraag afwijst, kunnen de douaneautoriteiten over de vastgehouden goederen beschikken overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

Artikel 23

Verplichte kennisgeving en raadpleging

1.   Een lidstaat stelt de overige lidstaten en de Commissie ervan in kennis indien de in bijlage I vermelde bevoegde autoriteiten van deze lidstaat beslissen om uit hoofde van deze verordening een vergunningsaanvraag af te wijzen of indien zij een reeds verleende vergunning intrekken. Deze kennisgeving geschiedt uiterlijk dertig dagen na de datum van die beslissing of intrekking.

2.   De bevoegde autoriteit raadpleegt, indien nodig of gepast via diplomatieke weg, de autoriteiten die in de afgelopen drie jaar uit hoofde van deze verordening een aanvraag voor een vergunning voor uitvoer, doorvoer, technische bijstandsverlening aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land of verlening van tussenhandeldiensten hebben afgewezen, indien die bevoegde autoriteit een aanvraag ontvangt voor uitvoer, doorvoer, technische bijstandsverlening aan een persoon, entiteit of instantie in een derde land of verlening van tussenhandeldiensten voor een transactie die in wezen identiek is aan die welke in zo'n eerdere aanvraag was vermeld, en zij van oordeel is dat een vergunning toch zou moeten worden verleend.

3.   Indien de bevoegde autoriteit, na de in lid 2 bedoelde raadplegingen, beslist om een vergunning te verlenen, stelt de betrokken lidstaat de overige lidstaten en de Commissie onmiddellijk van deze beslissing in kennis en zet zij de aan die beslissing ten grondslag liggende redenen uiteen, waarbij in voorkomend geval informatie ter staving wordt verstrekt.

4.   Indien een weigering om een vergunning te verlenen gebaseerd is op een nationaal verbod dat in overeenstemming met artikel 14, lid 1, of artikel 15, lid 4, is aangenomen, is dat geen beslissing tot afwijzing van een aanvraag in de zin van lid 1 van dit artikel.

5.   Alle overeenkomstig dit artikel vereiste kennisgevingen geschieden via een beveiligd en versleuteld systeem voor informatie-uitwisseling.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Wijziging van de bijlagen

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII en IX te wijzigen. De gegevens in bijlage I inzake de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden gewijzigd op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie.

Wanneer bijlage II, III, IV of V om dwingende redenen van urgentie moet worden gewijzigd, is de in artikel 30 neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

Artikel 25

Verzoeken om goederen aan een van de goederenlijsten toe te voegen

1.   Elke lidstaat kan bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek indienen om voor wetshandhaving ontworpen of in de handel gebrachte goederen aan bijlage II, III of IV toe te voegen. Een dergelijk verzoek omvat informatie over:

a)

het ontwerp en de kenmerken van de goederen;

b)

alle doeleinden waarvoor deze kunnen worden gebruikt, en

c)

de internationale of nationale regels die zouden worden overtreden indien deze goederen voor wetshandhaving zouden worden gebruikt.

Wanneer een lidstaat een verzoek aan de Commissie richt, stuurt deze lidstaat dit verzoek ook aan de andere lidstaten door.

2.   De Commissie kan de verzoekende lidstaat binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek vragen om aanvullende informatie te verstrekken, indien zij vindt dat het verzoek een of meer relevante punten niet behandelt of dat meer informatie over een of meer relevante punten noodzakelijk is. De Commissie vermeldt de punten waarvoor aanvullende informatie vereist is. De Commissie stuurt haar vragen aan de overige lidstaten door. De overige lidstaten kunnen de Commissie ook verdere informatie verstrekken voor de beoordeling van het verzoek.

3.   Indien de Commissie van mening is dat er geen aanvullende informatie nodig is of, indien van toepassing, na ontvangst van de gevraagde aanvullende informatie, start de Commissie binnen twintig weken na ontvangst van de informatie, respectievelijk aanvullende informatie, de procedure voor het vaststellen van de gevraagde wijziging of informeert zij de verzoekende lidstaat over de redenen om dit niet te doen.

Artikel 26

Uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten en de Commissie

1.   Onverminderd artikel 23 stellen de Commissie en de lidstaten elkaar op verzoek in kennis van de maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden genomen, en verstrekken elkaar alle relevante informatie waarover zij beschikken in verband met deze verordening, met name informatie over verleende en geweigerde vergunningen.

2.   Relevante informatie over verleende en geweigerde vergunningen omvat ten minste het type besluit, de gronden voor dat besluit of een samenvatting ervan, de namen van de ontvangers en, indien die niet dezelfde zijn, van de eindgebruikers, en de betrokken goederen.

3.   De lidstaten stellen, indien mogelijk in samenwerking met de Commissie, een openbaar jaarverslag op van hun activiteiten, waarin zij informatie verstrekken over het aantal ontvangen aanvragen, de goederen en landen waarop deze aanvragen betrekking hebben, en de besluiten die zij hebben genomen inzake deze aanvragen. Dit verslag bevat geen informatie waarvan de verbreiding naar de mening van de lidstaat strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid.

4.   De Commissie stelt een jaarverslag op dat bestaat uit de in lid 3 genoemde jaarlijkse activiteitenverslagen. Dat jaarverslag wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt.

5.   Behoudens de in lid 2 genoemde informatieverstrekking aan de autoriteiten van de andere lidstaat en de Commissie, laat dit artikel de toepasselijke nationale voorschriften betreffende vertrouwelijkheid en geheimhouding onverlet.

6.   Indien de weigering om een vergunning te verlenen gebaseerd is op een nationaal verbod dat in overeenstemming met artikel 14, lid 1, is aangenomen, vormt dit geen geweigerde vergunning in de zin van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel.

Artikel 27

Verwerking van persoonsgegevens

Persoonsgegevens worden verwerkt en uitgewisseld overeenkomstig de regels die zijn vastgelegd in Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.

Artikel 28

Gebruik van informatie

Onverminderd Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) en de nationale wetgeving inzake de toegang van het publiek tot documenten wordt de uit hoofde van deze verordening ontvangen informatie alleen gebruikt voor de doeleinden waarvoor de informatie was gevraagd.

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 24 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 16 december 2016. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 24 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een overeenkomstig artikel 24 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 30

Spoedprocedure

1.   Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 29, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 31

Coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering

1.   Er wordt een coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering ingesteld waarvan het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt bekleed. Elke lidstaat wijst voor die groep een vertegenwoordiger aan.

2.   De coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering onderzoekt alle vragen in verband met de toepassing van deze verordening met inbegrip van onder meer de uitwisseling van informatie over administratieve praktijken en alle vragen die door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde worden gesteld.

3.   De coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering kan, wanneer zij dit nodig acht, exporteurs, tussenhandelaars, verleners van technische bijstand en andere relevante belanghebbenden waarop deze verordening betrekking heeft raadplegen.

4.   De Commissie legt het Europees Parlement een schriftelijk jaarverslag voor over de activiteiten, onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering.

Bij de opstelling van het jaarverslag wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak om geen afbreuk te doen aan de commerciële belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen. De in de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering gevoerde discussies zijn vertrouwelijk.

Artikel 32

Beoordeling

1.   Uiterlijk op 31 juli 2020, en vervolgens om de vijf jaar, beoordeelt de Commissie de tenuitvoerlegging van deze verordening en legt zij het Europees Parlement en de Raad een uitgebreid uitvoerings- en effectbeoordelingsverslag voor, waarin voorstellen tot wijziging ervan kunnen worden opgenomen. Bij de beoordeling wordt overwogen of de activiteiten van Unieonderdanen in het buitenland in het verslag moeten worden opgenomen. De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie ter voorbereiding van dit verslag.

2.   In specifieke delen van het verslag worden de volgende zaken behandeld:

a)

de coördinatiegroep voor de bestrijding van foltering en de activiteiten van deze groep. Bij de opstelling van het verslag wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak om geen afbreuk te doen aan de commerciële belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen. De in de groep gevoerde discussies zijn vertrouwelijk;

b)

informatie over de maatregelen die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 33, lid 1, en waarvan zij de Commissie in kennis hebben gesteld krachtens artikel 33, lid 2.

Artikel 33

Sancties

1.   De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

2.   De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle wijzigingen van de voorschriften ten aanzien van sancties waarvan overeenkomstig artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1236/2005 kennisgeving is gedaan.

Artikel 34

Territoriale werkingssfeer

1.   Deze verordening heeft dezelfde territoriale werkingssfeer als de Verdragen, met uitzondering van artikel 3, lid 1, eerste alinea, artikel 4, lid 1, eerste alinea, de artikelen 5, 11, 13, 14, 16 en 18, artikel 20, leden 1 tot en met 4, en artikel 22, welke op de volgende gebieden van toepassing zijn:

het douanegebied van de Unie,

de Spaanse gebieden Ceuta en Melilla,

het Duitse gebied Helgoland.

2.   Voor de toepassing van deze verordening worden Ceuta, Helgoland en Melilla behandeld als deel van het douanegebied van de Unie.

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1236/2005 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XI.

Artikel 36

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 januari 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 29 november 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 17 december 2018.

(2)  Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1).

(3)  Zie bijlage X.

(4)  Resolutie 3452 (XXX) van 9 december 1975 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

(5)  Resolutie 34/169 van 17 december 1979 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

(6)  Goedgekeurd bij de Resoluties 663 C (XXIV) van 31 juli 1957 en 2076 (LXII) van 13 mei 1977 van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties.

(7)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(8)  Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).

(9)  Verordening (EU) nr. 258/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot uitvoering van artikel 10 van het Protocol van de Verenigde Naties tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (VN-protocol inzake vuurwapens), en tot vaststelling van uitvoervergunningen voor vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie en maatregelen betreffende de invoer en doorvoer ervan (PB L 94 van 30.3.2012, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(12)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(13)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(14)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


BIJLAGE I

LIJST VAN DE IN DE ARTIKELEN 20 EN 23 BEDOELDE AUTORITEITEN EN ADRES VOOR KENNISGEVINGEN AAN DE EUROPESE COMMISSIE

A.   Autoriteiten van de lidstaten

BELGIË

Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie

Algemene Directie Economische Analyses en Internationale Economie

Dienst Vergunningen

Vooruitgangstraat 50

1210 Brussel

BELGIË

Service public fédéral économie, PME, classes moyennes et énergie

Direction générale des analyses économiques et de l'économie internationale

Service licences

Rue du Progrès 50

1210 Bruxelles

BELGIQUE

Tel. +32 22776713, +32 22775459

Fax +32 22775063

E-mail: frieda.coosemans@economie.fgov.be

johan.debontridder@economie.fgov.be

BULGARIJE

Министерство на икономиката

ул. „Славянска” № 8

1052 София/Sofia

БЪЛГАРИЯ/BULGARIA

Ministry of Economy

8, Slavyanska Str.

1052 Sofia

BULGARIA

Tel. +359 29407771

Fax +359 29880727

E-mail: exportcontrol@mi.government.bg

TSJECHIË

Ministerstvo průmyslu a obchodu

Licenční správa

Na Františku 32

110 15 Praha 1

ČESKÁ REPUBLIKA

Tel. +420 224907638

Fax +420 224214558

E-mail: dual@mpo.cz

DENEMARKEN

Bijlage III, punten 2 en 3:

Justitsministeriet

Slotsholmsgade 10

1216 København K

DANMARK

Tel. +45 72268400

Fax +45 33933510

E-mail: jm@jm.dk

Bijlagen II en III, punt 1:

Erhvervs- og Vækstministeriet

Erhvervsstyrelsen

Eksportkontrol

Langelinie Allé 17

2100 København Ø

DANMARK

Tel. +45 35291000

Fax +45 35291001

E-mail: eksportkontrol@erst.dk

DUITSLAND

Bundesamt für Wirtschaft und Ausfuhrkontrolle (BAFA)

Frankfurter Straße 29-35

65760 Eschborn

DEUTSCHLAND

Tel. +49 61969082217

Fax +49 61969081800

E-mail: ausfuhrkontrolle@bafa.bund.de

ESTLAND

Strateegilise kauba komisjon

Islandi väljak 1

15049 Tallinn

EESTI/ESTONIA

Tel. +372 6377192

Fax +372 6377199

E-mail: stratkom@vm.ee

IERLAND

An tAonad Ceadúnúcháin

An Roinn Gnó, Fiontar agus Nuálaíochta

23 Sráid Chill Dara

Baile Átha Cliath 2

ÉIRE

Tel. +353 16312121

Fax +353 16312562

E-mail: exportcontrol@djei.ie

Licensing Unit

Department of Jobs, Enterprise and Innovation

23 Kildare Street

Dublin 2

ÉIRE

Tel. +353 16312121

Fax +353 16312562

E-mail: exportcontrol@djei.ie

GRIEKENLAND

Υπουργείο Ανάπτυξης, Ανταγωνιστικότητας, Υποδομών, Μεταφορών και Δικτύων

Γενική Διεύθυνση Διεθνούς Οικονομικής Πολιτικής

Διεύθυνση Καθεστώτων Εισαγωγών-Εξαγωγών, Εμπορικής Άμυνας

Ερμού και Κορνάρου 1,

105 63 Αθήνα/Athens

ΕΛΛΑΔΑ/GREECE

Ministry of Development, Competitiveness, Infrastructure, Transport and Networks

General Directorate for International Economic Policy

Directorate of Import-Export Regimes, Trade Defence Instruments

Ermou and Kornarou 1,

105 63 Athens

GREECE

Tel. +30 2103286021-22, +30 2103286051-47

Fax +30 2103286094

E-mail: e3a@mnec.gr, e3c@mnec.gr

SPANJE

Subdirección General de Comercio Internacional de Material de Defensa y Doble Uso

Secretaría de Estado de Comercio

Ministerio de Economía y Competitividad

Paseo de la Castellana 162, planta 7

28046 Madrid

ESPAÑA

Tel. +34 913492587

Fax +34 913492470

E-mail: sgdefensa.sscc@comercio.mineco.es

FRANKRIJK

Ministère des finances et des comptes publics

Direction générale des douanes et droits indirects

Bureau E2

11 Rue des Deux Communes

93558 Montreuil Cedex

FRANCE

Tel. +33 157534398

Fax +33 157534832

E-mail: dg-e2@douane.finances.gouv.fr

KROATIË

Ministarstvo vanjskih i europskih poslova

Samostalni sektor za trgovinsku politiku i gospodarsku multilateralu

Trg Nikole Šubića Zrinskog 7-8

HR-10 000 Zagreb

REPUBLIKA HRVATSKA

Tel. +385 16444-625 (626)

Fax +385 16444601

ITALIË

Ministero dello Sviluppo Economico

Direzione Generale per la Politica Commerciale Internazionale

Divisione IV

Viale Boston, 25

00144 Roma

ITALIA

Tel. +39 0659932439

Fax +39 0659647506

E-mail: polcom4@mise.gov.it

CΥΡRUS

Yπουργείο Ενέργειας, Εμπορίου, Βιομηχανίας και Τουρισμού

Υπηρεσία Εμπορίου

Κλάδος Έκδοσης Αδειών Εισαγωγών/Εξαγωγών

Ανδρέα Αραούζου 6

1421 Λευκωσία

ΚΥΠΡΟΣ/CYPRUS

Ministry of Energy, Commerce, Industry and Tourism

Trade Service

Import/Export Licensing Section

6 Andreas Araouzos Street

1421 Nicosia

CYPRUS

Tel. +357 22867100, +357 22867197, +357 22867332

Fax +357 22375443

E-mail: ts@mcit.gov.cy, pevgeniou@mcit.gov.cy

LETLAND

Ārlietu ministrija

K. Valdemāra iela 3

Rīga, LV-1395

LATVIJA

Tel. +371 67016426

Fax +371 67828121

E-mail: mfa.cha@mfa.gov.lv

LITOUWEN

Policijos departamento prie Vidaus reikalų ministerijos

Viešosios policijos valdybos Licencijavimo skyrius

Saltoniškių g. 19

LT-08105 Vilnius

LIETUVA/LITHUANIA

Tel. +370 82719767

Fax +370 52719976

E-mail: leidimai.pd@policija.lt

LUXEMBURG

Ministère de l'Économie

Office des Licences

19-21, boulevard Royal

L-2449 Luxembourg

BP 113/L-2011 Luxembourg

LUXEMBOURG

Tel. +352 226162

Fax +352 466138

E-mail: office.licences@eco.etat.lu

HONGARIJE

Magyar Kereskedelmi Engedélyezési Hivatal

Németvölgyi út 37-39

1124 Budapest

MAGYARORSZÁG/HUNGARY

Tel. +36 14585599

Fax +36 14585885

E-mail: armstrade@mkeh.gov.hu

MALTA

Dipartiment tal-Kummerċ

Servizzi ta' Kummerċ

Lascaris

Valletta VLT2000

MALTA

Commerce Department

Trade Services

Lascaris

Valletta VLT2000

MALTA

Tel. +356 21242270

Fax +356 25690286

NEDERLAND

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Directoraat-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen

Directie Internationale Marktordening en Handelspolitiek

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

NEDERLAND

Tel. +31 703485954, +31 703484652

OOSTENRIJK

Bundesministerium für Wissenschaft, Forschung und Wirtschaft

Abteilung „Außenwirtschaftskontrolle” C2/9

Stubenring 1

1011 Wien

ÖSTERREICH

Tel. +43 1711008341

Fax +43 1711008366

E-mail: post.c29@bmwfw.gv.at

POLEN

Ministerstwo Gospodarki

Departament Handlu i Usług

Plac Trzech Krzyży 3/5

00-507 Warszawa

POLSKA/POLAND

Tel. +48 226935553

Fax +48 226934021

E-mail: SekretariatDHU@mg.gov.pl

PORTUGAL

Ministério das Finanças

AT- Autoridade Tributária e Aduaneira

Direcção de Serviços de Licenciamento

Rua da Alfândega, n. 5, r/c

1149-006 Lisboa

PORTUGAL

Tel. +351 218813843

Fax +351 218813986

E-mail: dsl@at.gov.pt

ROEMENIË

Ministerul Economiei, Comerțului și Turismului

Departamentul pentru Comerț Exterior și Relații Internaționale

Direcția Politici Comerciale

Calea Victoriei nr. 152

București, sector 1

Cod poștal 010096

ROMÂNIA

Tel. +40 214010552, +40 214010504, +40 214010507

Fax +40 214010568, +40 213150454

E-mail: adrian.berezintu@dce.gov.ro

SLOVENIË

Ministrstvo za gospodarski razvoj in tehnologijo

Direktorat za notranji trg, Sektor za trgovinsko politiko

Kotnikova 5

SI-1000 Ljubljana

REPUBLIKA SLOVENIJA

Tel. +386 14003564;

Fax +386 14003588

Ministry for Economic Development and Technology

Directorate for Internal Market, Trade Policy Division

Kotnikova 5

SI-1000 Ljubljana

THE REPUBLIC OF SLOVENIA

Tel. +386 14003564;

Fax +386 14003588

SLOWAKIJE

Ministerstvo hospodárstva Slovenskej republiky

Odbor výkonu obchodných opatrení

Mierová 19

827 15 Bratislava

SLOVENSKO

Tel. +421 248542163

Fax +421 243423915

E-mail: lucia.filipkova@economy.gov.sk

FINLAND

Sisäministeriö

Poliisiosasto

PL 26

FI-00023 Valtioneuvosto

FINLAND

Inrikesministeriet

Polisavdelningen

PB 26

FI-00023 Statsrådet

SUOMI/FINLAND

Tel. +358 295480171

Fax +358 916044635

E-mail: kirjaamo@intermin.fi

ZWEDEN

Kommerskollegium

PO Box 6803

SE-113 86 Stockholm

SVERIGE

Tel. +46 86904800

Fax +46 8306759

E-mail: registrator@kommers.se

VERENIGD KONINKRIJK

Invoer van goederen uit bijlage II:

Department for Business, Innovation and Skills (BIS)

Import Licensing Branch (ILB)

E-mail: enquiries.ilb@bis.gsi.gov.uk

Uitvoer van goederen uit bijlage II of III, en verlening van technische bijstand inzake goederen uit bijlage II als bedoeld in artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1:

Department for Business, Innovation and Skills (BIS)

Export Control Organisation

1 Victoria Street

London

SW1H 0ET

UNITED KINGDOM

Tel. +44 2072154594

Fax +44 2072152635

E-mail: eco.help@bis.gsi.gov.uk

B.   Adres voor kennisgevingen aan de Europese Commissie

Europese Commissie

Dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid

Kantoor EEAS 7/99

1049 Brussel

BELGIË

E-mail: relex-sanctions@ec.europa.eu


BIJLAGE II

LIJST VAN DE IN DE ARTIKELEN 3 EN 4 BEDOELDE GOEDEREN

Inleidende opmerking:

De in deze bijlage voorkomende GN-codes verwijzen naar de codes die zijn opgenomen in het tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (1).

Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, maken de onder deze verordening vallende goederen slechts een deel uit van de goederen waarop de GN-code betrekking heeft. In dat geval zijn de in deze bijlage gegeven omschrijving en de GN-code tezamen bepalend.

Opmerkingen:

1.

De punten 1.3 en 1.4 in sectie 1 betreffende goederen die zijn ontworpen met het oog op de executie van mensen, hebben geen betrekking op medisch-technische goederen.

2.

De doelstelling van de controles op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die een of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend.

NB:

Bij de beoordeling van de vraag of de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element dienen te worden aangemerkt, dienen factoren als hoeveelheid, waarde en technologische knowhow alsmede andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element van de geleverde goederen kunnen worden aangemerkt, een rol te spelen.

GN-code

Beschrijving

  1.   

Goederen ontworpen met het oog op de executie van mensen:

ex 4421 90 97

ex 8208 90 00

1.1.

Galgen, guillotines en bladen voor guillotines

ex 8543 70 90

ex 9401 79 00

ex 9401 80 00

ex 9402 10 00

1.2.

Elektrische stoelen voor de executie van mensen

ex 9406 00 38

ex 9406 00 80

1.3.

Hermetisch gesloten kluizen, bijvoorbeeld van staal en glas, ontworpen met het oog op de executie van mensen door toediening van een dodelijk gas of een dodelijke stof

ex 8413 81 00

ex 9018 90 50

ex 9018 90 60

ex 9018 90 84

1.4.

Systemen voor het automatisch injecteren van verdovende middelen, ontworpen voor de executie van mensen door toediening van een dodelijke chemische stof

  2.   

Goederen die niet geschikt zijn voor gebruik door wetshandhavingsinstanties om mensen in bedwang te houden:

ex 8543 70 90

2.1.

Stroomschokapparaten die bedoeld zijn om door een gefixeerde persoon op het lichaam te worden gedragen, zoals gordels, mouwen en boeien die zijn ontworpen om mensen in bedwang te houden door toediening van elektrische schokken

ex 7326 90 98

ex 7616 99 90

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

ex 4203 30 00

ex 4203 40 00

ex 4205 00 90

2.2.

Duimboeien, vingerboeien, duimschroeven en vingerschroeven

Opmerking:

Dit punt omvat zowel getande als niet-getande boeien en schroeven

ex 7326 90 98

ex 7616 99 90

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

ex 4203 30 00

ex 4203 40 00

ex 4205 00 90

ex 6217 10 00

ex 6307 90 98

2.3.

Stangboeien, beenboeien met gewichten en groepskluisters die stangboeien of beenboeien met gewichten omvatten

Opmerkingen:

1.

Stangboeien zijn kluisters of enkelringen die zijn voorzien van een vergrendelingsmechanisme en die zijn verbonden met een onbuigzame stang van metaal

2.

Dit punt omvat stangboeien en beenboeien met gewichten die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien

ex 7326 90 98

ex 7616 99 90

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

ex 4203 30 00

ex 4203 40 00

ex 4205 00 90

ex 6217 10 00

ex 6307 90 98

2.4.

Boeien die zijn bedoeld om mensen in bedwang te houden en die zijn ontworpen om te worden verankerd in een muur, vloer of plafond

ex 9401 61 00

ex 9401 69 00

ex 9401 71 00

ex 9401 79 00

ex 9401 80 00

ex 9402 10 00

2.5.

Dwangstoelen: stoelen voorzien van kluisters of andere middelen om mensen in bedwang te houden

Opmerking:

Dit punt impliceert geen verbod op stoelen die alleen zijn voorzien van riemen of gordels

ex 9402 90 00

ex 9403 20 20

ex 9403 20 80

ex 9403 50 00

ex 9403 70 00

ex 9403 81 00

ex 9403 89 00

2.6.

Klemplanken en dwangbedden: planken en bedden voorzien van kluisters of andere middelen om mensen in bedwang te houden

Opmerking:

Dit punt impliceert geen verbod op planken en bedden die alleen zijn voorzien van riemen of gordels

ex 9402 90 00

ex 9403 20 20

ex 9403 50 00

ex 9403 70 00

ex 9403 81 00

ex 9403 89 00

2.7.

Kooibedden: bedden voorzien van een kooi (vier wanden en een plafond) of een vergelijkbare structuur voor het vasthouden van een mens op een bed, waarvan het plafond of een of meer van de wanden zijn voorzien van staven uit metaal e.d., en die alleen van buiten uit kunnen worden geopend

ex 9402 90 00

ex 9403 20 20

ex 9403 50 00

ex 9403 70 00

ex 9403 81 00

ex 9403 89 00

2.8.

Bedden met netten: bedden voorzien van een kooi (vier wanden en een plafond) of een vergelijkbare structuur voor het vasthouden van een mens op een bed, waarvan het plafond of een of meer van de wanden zijn voorzien van netten, en die alleen van buiten uit kunnen worden geopend

  3.   

Draagbare apparaten die niet geschikt zijn voor gebruik door wetshandhavingsinstanties met het oog op oproerbeheersing of zelfbescherming:

ex 9304 00 00

3.1.

Stokken of knuppels van metaal of een ander materiaal, met een schacht die is voorzien van metalen spijkers

ex 3926 90 97

ex 7326 90 98

3.2.

Schilden met metalen spijkers

  4.   

Zwepen:

ex 6602 00 00

4.1.

Zwepen voorzien van meerdere strengen of riemen, zoals knoeten of katten-met-negen-staarten

ex 6602 00 00

4.2.

Zwepen voorzien van een of meer strengen of riemen en uitgerust met prikkels, weerhaken, spijkers, metaaldraad en dergelijke objecten die de impact van de streng of riem vergroten


(1)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).


BIJLAGE III

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 11 BEDOELDE GOEDEREN

Inleidende opmerking:

De in deze bijlage voorkomende GN-codes verwijzen naar de codes die zijn opgenomen in het tweede deel van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87.

Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, maken de onder deze verordening vallende goederen slechts een deel uit van de goederen waarop de GN-code betrekking heeft. In dat geval zijn de in deze bijlage gegeven omschrijving en de GN-code tezamen bepalend.

Opmerkingen:

1.

De doelstelling van de controles op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die een of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend.

NB:

Bij de beoordeling van de vraag of de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element dienen te worden aangemerkt, dienen factoren als hoeveelheid, waarde en technologische knowhow alsmede andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element van de geleverde goederen kunnen worden aangemerkt, een rol te spelen.

2.

In sommige gevallen zijn chemische stoffen vermeld met naam en CAS-nummer. Onder de lijst vallen chemische stoffen met dezelfde structuurformule (inclusief hydraten), ongeacht naam of CAS-nummer. De CAS-nummers zijn vermeld om een bepaalde chemische stof of een bepaald mengsel gemakkelijker te kunnen identificeren, ongeacht de nomenclatuur. CAS-nummers kunnen niet als eenduidige identificatienummers gebruikt worden, omdat sommige vormen van de op de lijst vermelde chemische stoffen andere CAS-nummers hebben, en ook mengsels die een op de lijst voorkomende chemische stof bevatten, andere CAS-nummers kunnen hebben.

GN-code

Beschrijving

  1.   

Goederen ontworpen om mensen in bedwang te houden:

ex 7326 90 98

ex 7616 99 90

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

ex 4203 30 00

ex 4203 40 00

ex 4205 00 90

ex 6217 10 00

ex 6307 90 98

1.1.

Kluisters en groepskluisters

Opmerkingen:

1.

Kluisters zijn middelen om mensen in bedwang te houden bestaande uit twee boeien of ringen, voorzien van een vergrendelingsmechanisme, met daartussen een ketting of staaf

2.

Dit punt betreft niet beenboeien en groepskluisters waarop een verbod geldt volgens punt 2.3 van bijlage II

3.

Dit punt betreft niet „gewone handboeien”. Gewone handboeien zijn handboeien die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

de totale afmeting met inbegrip van de ketting, van het uiteinde van de ene boei tot het uiteinde van de tweede boei, bedraagt tussen 150 mm en 280 mm wanneer beide boeien gesloten zijn;

de binnenomtrek van elke boei bedraagt maximaal 165 mm wanneer deze is vergrendeld op de laatste inkeping van het vergrendelingsmechanisme;

de binnenomtrek van elke boei bedraagt minimaal 200 mm wanneer deze is vergrendeld op de eerste inkeping van het vergrendelingsmechanisme, en

de boeien werden niet aangepast om fysieke pijn of lijden te veroorzaken

ex 7326 90 98

ex 7616 99 90

ex 8301 50 00

ex 3926 90 97

ex 4203 30 00

ex 4203 40 00

ex 4205 00 90

ex 6217 10 00

ex 6307 90 98

1.2.

Individuele boeien of ringen, voorzien van een vergrendelingsmechanisme, waarbij de binnenomtrek meer dan 165 mm bedraagt wanneer zij zijn vergrendeld op de laatste inkeping van het vergrendelingsmechanisme

Opmerking:

Dit punt omvat halsbanden en andere individuele boeien of ringen die zijn voorzien van een vergrendelingsmechanisme en die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien

ex 6505 00 10

ex 6505 00 90

ex 6506 91 00

ex 6506 99 10

ex 6506 99 90

1.3.

Spuwmaskers: maskers, ook uit gaas, die de mond bedekken om spuwen te voorkomen

Opmerking:

Dit punt omvat spuwmaskers die met een ketting zijn verbonden met gewone handboeien

  2.   

Wapens en apparaten die zijn ontworpen ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming:

ex 8543 70 90

ex 9304 00 00

2.1.

Draagbare wapens met elektrische ontlading die slechts op één persoon tegelijk kunnen worden gericht voor het toedienen van een elektrische schok, met inbegrip van maar niet beperkt tot stroomstootstokken, stroomstootschilden, verdovingspistolen en geweren voor het afvuren van schokpijltjes

Opmerkingen:

1.

Dit punt betreft niet stroomschokgordels en soortgelijke apparaten zoals omschreven in punt 2.1 van bijlage II

2.

Dit punt betreft niet individuele stroomschokapparaten die de gebruiker bij zich draagt voor zijn eigen bescherming

ex 8543 90 00

ex 9305 99 00

2.2.

Pakketten met alle essentiële componenten voor het assembleren van draagbare wapens met elektrische ontlading als bedoeld in punt 2.1

Opmerking:

De volgende goederen worden beschouwd als essentiële componenten:

de eenheid die de elektrische schok veroorzaakt;

de schakelaar, al dan niet met afstandsbediening;

de elektroden, of, waar van toepassing, de kabels waarlangs de elektrische schok wordt toegediend

ex 8543 70 90

ex 9304 00 00

2.3.

Vaste of monteerbare wapens met elektrische ontlading die een groot bereik hebben en waarmee meerdere personen elektrische schokken kunnen worden toegediend

  3.   

Wapens en apparatuur voor de verspreiding van verdovende of irriterende chemische stoffen, ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming, en bepaalde aanverwante stoffen:

ex 8424 20 00

ex 8424 89 00

ex 9304 00 00

3.1.

Draagbare wapens en apparatuur waarmee bij toediening of verspreiding van de chemische stof ofwel een dosis van een verdovende of irriterende chemische stof wordt toegediend aan één individuele persoon, ofwel een dosis van een dergelijke stof wordt over een beperkte oppervlakte verspreid, bijvoorbeeld in de vorm van een spuitnevel of wolk

Opmerkingen:

1.

Dit punt betreft niet controleapparatuur bedoeld in punt ML7e) van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (1)

2.

Dit punt betreft niet individuele draagbare apparatuur, ook indien die een chemische stof bevat, die de gebruiker bij zich draagt voor zijn eigen bescherming

3.

Naast relevante chemische stoffen, zoals ten behoeve van oproerbeheersing of PAVA, worden de goederen genoemd in punten 3.3 en 3.4 beschouwd als verdovende of irriterende chemische stoffen

ex 2924 29 98

3.2.

Pelargoonzuurvanillylamide (PAVA) (CAS RN 2444-46-4)

ex 3301 90 30

3.3.

Capsicum-oleohars (OC) (CAS RN 8023-77-6)

ex 2924 29 98

ex 2939 99 00

ex 3301 90 30

ex 3302 10 90

ex 3302 90 10

ex 3302 90 90

ex 3824 90 97

3.4.

Mengsels met ten minste 0,3 gewichtspercenten van PAVA of OC en een oplosmiddel (zoals ethanol, 1-propanol of hexaan), die als zodanig zouden kunnen worden toegediend als verdovende of irriterende stoffen, meer bepaald in aerosolen en in vloeibare vorm, of gebruikt voor de vervaardiging van verdovende of irriterende stoffen

Opmerkingen:

1.

Dit punt betreft niet sauzen en preparaten voor sauzen, soepen of preparaten voor soepen, en samengestelde kruiderijen of specerijen, mits PAVA of OC niet het enige erin verwerkte aroma is

2.

Dit punt betreft niet geneesmiddelen waarvoor een vergunning voor het op de markt brengen is afgegeven overeenkomstig de wetgeving van de Unie (2)

ex 8424 20 00

ex 8424 89 00

3.5.

Vaste apparatuur voor de verspreiding van verdovende of irriterende chemische stoffen die kan worden vastgemaakt aan een muur of een plafond in een gebouw, die een bus bevat met irriterende of verdovende chemische stoffen en die met afstandsbediening wordt geactiveerd

Opmerking:

Naast relevante chemische stoffen, zoals ten behoeve van oproerbeheersing of PAVA, worden de goederen genoemd in punten 3.3 en 3.4 beschouwd als verdovende of irriterende chemische stoffen

ex 8424 20 00

ex 8424 89 00

ex 9304 00 00

3.6.

Vaste of monteerbare apparatuur voor de verspreiding van verdovende of irriterende chemische stoffen die een groot bereik heeft en niet is ontworpen om te worden bevestigd aan een muur of plafond in een gebouw

Opmerkingen:

1.

Dit punt betreft niet controleapparatuur bedoeld in punt ML7e) van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen

2.

Dit punt betreft eveneens waterkanonnen

3.

Naast relevante chemische stoffen, zoals ten behoeve van oproerbeheersing of PAVA, worden de goederen genoemd in punten 3.3 en 3.4 beschouwd als verdovende of irriterende chemische stoffen


(1)  Meest recente versie goedgekeurd door de Raad op 26 februari 2018 (PB C 98 van 15.3.2018, blz. 1).

(2)  Zie in het bijzonder Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1) en Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).


BIJLAGE IV

DE IN ARTIKEL 16 BEDOELDE GOEDEREN DIE VOOR DE DOODSTRAF ZOUDEN KUNNEN WORDEN GEBRUIKT

GN-code

Beschrijving

 

1.

Producten die zouden kunnen worden gebruikt voor de executie van mensen door middel van een dodelijke injectie:

 

1.1.

Kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten, zoals onder meer:

ex 2933 53 90

(a tot en met f)

ex 2933 59 95

(g en h)

a)

amobarbital (CAS RN 57-43-2)

b)

natriumzout van amobarbital (CAS RN 64-43-7)

c)

pentobarbital (CAS RN 76-74-4)

d)

natriumzout van pentobarbital (CAS 57-33-0)

e)

secobarbital (CAS RN 76-73-3)

f)

natriumzout van secobarbital (CAS RN 309-43-3)

g)

thiopental (CAS RN 76-75-5)

h)

natriumzout van thiopental (CAS RN 71-73-8), ook bekend als thiopentonnatrium

ex 3003 90 00

ex 3004 90 00

ex 3824 90 96

Opmerking:

Dit punt omvat tevens producten die een of meer van de anesthetica bevatten die zijn vermeld in de lijst van kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten.


BIJLAGE V

ALGEMENE UNIE-UITVOERVERGUNNING EU GEA 2019/125

DEEL 1

Goederen

Deze algemene uitvoervergunning geldt voor de goederen die zijn vermeld in bijlage IV bij Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad (1).

Deze algemene uitvoervergunning geldt ook voor de verlening van technische bijstand aan de eindgebruiker voor zover dergelijke bijstand noodzakelijk is voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van de goederen die mogen worden uitgevoerd, en indien dergelijke bijstand door de exporteur wordt verleend.

DEEL 2

Bestemmingen

Voor leveringen naar een land of grondgebied dat deel uitmaakt van het douanegebied van de Unie, dat voor de toepassing van Verordening (EU) 2019/125 tevens Ceuta, Helgoland en Melilla omvat (artikel 34, lid 2), is geen uitvoervergunning uit hoofde van die verordening vereist.

Deze algemene uitvoervergunning is in de hele Unie geldig voor uitvoer naar de volgende bestemmingen:

 

Deense gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied:

Faeröer

Groenland

 

Franse gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied:

Frans-Polynesië

Franse Zuidelijke en Antarctische Gebieden

Nieuw-Caledonië en onderhorigheden

Saint-Barthélemy

Saint Pierre en Miquelon

Wallis en Futuna

 

Nederlandse gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied:

Aruba

Bonaire

Curaçao

Saba

Sint Eustatius

Sint-Maarten

 

Desbetreffende Britse gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied:

Anguilla

Bermuda

Falklandeilanden

Gibraltar

Montserrat

Sint-Helena en onderhorigheden

Turks- en Caicoseilanden

Zuid-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden

 

Albanië

 

Andorra

 

Argentinië

 

Australië

 

Benin

 

Bolivia

 

Bosnië en Herzegovina

 

Canada

 

Colombia

 

Costa Rica

 

Djibouti

 

Dominicaanse Republiek

 

Ecuador

 

Filipijnen

 

Gabon

 

Georgië

 

Guinee-Bissau

 

Honduras

 

IJsland

 

Kaapverdië

 

Kirgizië

 

Liberia

 

Liechtenstein

 

Mexico

 

Moldavië

 

Mongolië

 

Montenegro

 

Mozambique

 

Namibië

 

Nepal

 

Nicaragua

 

Nieuw-Zeeland

 

Noorwegen

 

Oekraïne

 

Oezbekistan

 

Oost-Timor

 

Panama

 

Paraguay

 

Rwanda

 

San Marino

 

Sao Tomé en Principe

 

Servië

 

Seychellen

 

Togo

 

Turkije

 

Turkmenistan

 

Uruguay

 

Venezuela

 

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

 

Zuid-Afrika

 

Zwitserland (met inbegrip van Büsingen en Campione d'Italia)

DEEL 3

Voorwaarden en eisen voor het gebruik van deze algemene uitvoervergunning

1)

Deze algemene uitvoervergunning mag niet worden gebruikt indien:

a)

het de exporteur verboden is deze algemene uitvoervergunning te gebruiken overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2019/125;

b)

de exporteur door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar hij verblijvend of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor wederuitvoer naar een derde land of gebruik voor de voltrekking van de doodstraf in een derde land;

c)

de exporteur weet of redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de betrokken goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor wederuitvoer naar een derde land of gebruik voor de voltrekking van de doodstraf in een derde land;

d)

de betrokken goederen worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot gelegen in een bestemming die onder deze algemene uitvoervergunning valt;

e)

de exporteur de fabrikant is van de betrokken geneesmiddelen en met de distributeur geen juridisch bindende overeenkomst heeft gesloten die de distributeur ertoe verplicht alle leveringen en overdrachten te onderwerpen aan de sluiting van een juridisch bindende overeenkomst die, bij voorkeur op straffe van een afschrikkende contractuele boete, vereist dat de klant

i)

geen van de goederen die hij van de distributeur ontvangt, voor de doodstraf gebruikt;

ii)

geen van deze goederen levert of overdraagt aan een derde indien de klant weet of redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de goederen bedoeld zijn voor gebruik bij de voltrekking van de doodstraf, en

iii)

dezelfde eisen oplegt aan elke derde aan wie de klant mogelijk deze goederen levert of overdraagt;

f)

de exporteur niet de fabrikant is van het betrokken geneesmiddel en geen ondertekende eindgebruikersverklaring van de eindgebruiker in het land van bestemming heeft verkregen;

g)

de exporteur van het geneesmiddel geen juridisch bindende overeenkomst heeft gesloten met de distributeur of eindgebruiker die voorschrijft dat, bij voorkeur op straffe van een afschrikkende contractuele boete, de distributeur of, indien de overeenkomst is gesloten met de eindgebruiker, de eindgebruiker voorafgaande toestemming dient te verkrijgen van de exporteur voor

i)

de overdracht of levering van enig deel van de zending aan een wetshandhavingsinstantie in een land of gebied dat de doodstraf niet heeft afgeschaft;

ii)

de overdracht of levering van enig deel van de zending aan een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie die de betrokken goederen aankoopt voor of die diensten verleent waarbij dergelijke goederen door een dergelijke wetshandhavingsinstantie worden gebruikt, en

iii)

de wederuitvoer of overdracht van enig deel van de zending naar een land of gebied dat de doodstraf niet heeft afgeschaft;

h)

de exporteur van andere goederen dan geneesmiddelen geen onder g) vermelde juridisch bindende overeenkomst met de eindgebruiker heeft gesloten.

2)

Exporteurs die deze algemene uitvoervergunning EU GEA 2019/125 gebruiken, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij verblijvend of gevestigd zijn, binnen dertig dagen na de datum van de eerste uitvoer in kennis van hun eerste gebruik van deze algemene uitvoervergunning.

Exporteurs vermelden in de douaneaangifte tevens dat zij algemene uitvoervergunning EU GEA 2019/125 gebruiken en brengen daartoe in vak 44 de desbetreffende in de Taric-databank gevonden code aan.

3)

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze algemene uitvoervergunning en welke aanvullende informatie over de krachtens deze algemene uitvoervergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat van waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan verlangen dat de in die lidstaat verblijvende of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze algemene uitvoervergunning. Onverminderd artikel 20, lid 1, van Verordening (EU) 2019/125 geschiedt de registratie automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.


(1)  Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE VI

LIJST VAN IN ARTIKEL 11, LID 2, BEDOELDE GEBIEDEN VAN DE LIDSTATEN

DENEMARKEN

Groenland

FRANKRIJK

Nieuw-Caledonië en onderhorigheden

Frans-Polynesië

Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden

Wallis-archipel en Futuna-eiland

Saint-Pierre-et-Miquelon

DUITSLAND

Büsingen


BIJLAGE VII

IN ARTIKEL 21, LID 1, BEDOELD FORMULIER VOOR IN- OF UITVOERVERGUNNINGEN

Technische specificatie

De afmetingen van onderstaand formulier zijn 210 × 297 mm, waarbij een afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan. De vakken zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal en een zesde inch verticaal. De onderverdelingen zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal.

Image Tekst van het beeld Image Tekst van het beeld

Toelichting bij het formulier

„Uitvoer- of invoervergunning voor goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor folteringen (Verordening (EU) 2019/125)”

Dit vergunningsformulier wordt gebruikt voor de afgifte van een vergunning voor de uitvoer of de invoer van goederen in overeenstemming met Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad (1). Het mag niet worden gebruikt om toestemming te verlenen voor het verlenen van technische bijstand.

De autoriteit van afgifte is de autoriteit zoals omschreven in artikel 2, onder h), van Verordening (EU) 2019/125.

Vergunningen worden afgegeven op dit uit één blad bestaande formulier, dat aan beide zijden bedrukt dient te zijn. Het bevoegde douanekantoor boekt de uitgevoerde hoeveelheden af van de totale beschikbare hoeveelheid. Het vergewist zich ervan dat de verschillende voorwerpen waarop de vergunning betrekking heeft, met het oog daarop duidelijk onderscheiden zijn.

Indien nationale procedures van de lidstaten extra kopieën van het formulier vereisen (bijvoorbeeld voor de aanvraag), kan dit vergunningsformulier worden opgenomen in een set formulieren die het volgens de geldende nationale voorschriften benodigde aantal kopieën omvat. In het vak boven vak 3 van elk exemplaar en in de linker kantlijn dient duidelijk te worden vermeld voor welk doel (bijvoorbeeld aanvraag, kopie voor de aanvrager) de betrokken kopieën bestemd zijn. Slechts één exemplaar vormt het vergunningsformulier van bijlage VII bij Verordening (EU) 2019/125.

Vak 1

Aanvrager:

Vermeld de naam en het volledige adres van de aanvrager.

Het douanenummer van de aanvrager kan ook worden vermeld (in de meeste gevallen facultatief).

Vermelding van het type aanvrager (facultatief) dient te geschieden in het desbetreffende vak, met behulp van het nummer 1, 2 of 4, verwijzend naar de definitie in artikel 2, onder i), van Verordening (EU) 2019/125.

Vak 3

Nr. van de vergunning:

Vul het nummer in en kruis hetzij uitvoer hetzij invoer aan. Zie artikel 2, onder d) en e), en artikel 34 van Verordening (EU) 2019/125 voor de definitie van de termen „uitvoer” en „invoer”.

Vak 4

Vervaldatum:

Vermeld de dag (twee cijfers), de maand (twee cijfers) en het jaar (vier cijfers).

Vak 5

Agent/vertegenwoordiger:

Vermeld de naam van een naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger of (douane)agent die namens de aanvrager optreedt, indien de aanvraag niet door de aanvrager wordt ingediend. Zie ook artikel 18 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

Vak 6

Land waar de goederen zich bevinden:

Vermeld zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2). Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie (3).

Vak 7

Land van bestemming:

Vermeld zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009. Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012.

Vak 10

Omschrijving van het voorwerp:

Denk eraan gegevens met betrekking tot de verpakking van de betrokken goederen te verstrekken. Ook de waarde van de goederen mag in vak 10 worden vermeld.

Als er niet voldoende ruimte in vak 10 is, ga dan verder op een blanco blad waarop het vergunningsnummer wordt vermeld. Vermeld het aantal bijlagen in vak 16.

Dit formulier is ontworpen voor maximaal drie verschillende soorten goederen (zie de bijlagen II en III bij Verordening (EU) 2019/125). Indien er een vergunning voor de in- of uitvoer van méér dan drie soorten goederen vereist is, dan dienen twee vergunningen te worden afgegeven.

Vak 11

Voorwerp nr.:

Dit vak moet alleen op de achterzijde van het formulier worden ingevuld. Zorg ervoor dat het nummer van het voorwerp overeenkomt met het gedrukte nummer in vak 11 naast de beschrijving van het betrokken voorwerp op de voorzijde.

Vak 14

Specifieke voorschriften en voorwaarden:

Als er niet voldoende ruimte in vak 14 is, ga dan verder op een blanco blad, met vermelding van het vergunningsnummer. Vermeld het aantal bijlagen in vak 16.

Vak 16

Aantal bijlagen:

Vermeld het aantal eventuele bijlagen (zie de toelichting bij de vakken 10 en 14).


(1)  Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23).

(3)  Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).


BIJLAGE VIII

IN ARTIKEL 21, LID 1, BEDOELD VERGUNNINGSFORMULIER VOOR DE VERLENING VAN TUSSENHANDELDIENSTEN

Technische specificatie:

De afmetingen van onderstaand formulier zijn 210 × 297 mm, waarbij een afwijking van ten hoogste 5 mm minder en 8 mm meer is toegestaan. De vakken zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal en een zesde inch verticaal. De onderverdelingen zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal.

Image Tekst van het beeld Image Tekst van het beeld

Toelichting bij het formulier

„Vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten voor goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf of voor foltering (Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad (1))”.

Dit vergunningsformulier wordt gebruikt voor de afgifte van een vergunning voor de verlening van tussenhandeldiensten overeenkomstig Verordening (EU) 2019/125.

De autoriteit van afgifte is de autoriteit zoals omschreven in artikel 2, onder h), van Verordening (EU) 2019/125. Het gaat om een autoriteit die is opgenomen in de lijst van bevoegde autoriteiten in bijlage I bij die verordening.

Vak 1

Tussenhandelaar die de vergunning aanvraagt

Gelieve de naam en het volledige adres van de tussenhandelaar die de vergunning aanvraagt, in te vullen. Het begrip „tussenhandelaar” wordt omschreven in artikel 2, onder l), van Verordening (EU) 2019/125.

Vak 3

Nr. van de vergunning

Gelieve het nummer in te vullen en aan te kruisen of het om een individuele of een algemene vergunning gaat (zie artikel 2, onder p) en q), van Verordening (EU) 2019/125 voor een omschrijving van deze begrippen).

Vak 4

Vervaldatum

Gelieve de dag (twee cijfers), de maand (twee cijfers) en het jaar (vier cijfers) te vermelden. De geldigheidsduur van een individuele vergunning bedraagt tussen drie en twaalf maanden en de geldigheidsduur van een globale vergunning bedraagt tussen één tot drie jaar. Wanneer de geldigheidsduur verstrijkt, kan indien noodzakelijk een verlenging worden aangevraagd.

Vak 5

Ontvanger

Gelieve de naam en het adres in te vullen en aan te geven of de ontvanger in het derde land van bestemming een eindgebruiker, een distributeur als bedoeld in artikel 2, onder r), van Verordening (EU) 2019/125 of een partij met een andere rol in de transactie is.

Indien de ontvanger een distributeur is maar ook een deel van de zending gebruikt voor een specifiek eindgebruik, gelieve zowel „distributeur” als „eindgebruiker” aan te kruisen en het eindgebruik in vak 11 te vermelden.

Vak 6

Derde land waar de goederen zich bevinden

Gelieve zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode te vermelden; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2). Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie (3).

Vak 7

Derde land van bestemming

Gelieve zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode te vermelden; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009. Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012.

Vak 9

Lidstaat van afgifte

Gelieve op de passende regel zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode te vermelden; gebruik de landencodes die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009. Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012.

Vak 11

Eindgebruik

Gelieve een nauwkeurige beschrijving te geven van het gebruik dat van de goederen zal worden gemaakt en eveneens te vermelden of de eindgebruiker een wetshandhavingsinstantie is zoals omschreven in artikel 2, onder c), van Verordening (EU) 2019/125, of een verlener van opleiding over het gebruik van goederen die via tussenhandel worden verhandeld.

Gelieve niet in te vullen indien de tussenhandeldiensten worden verleend aan een distributeur, tenzij de distributeur zelf een deel van de goederen gebruikt voor een specifiek eindgebruik.

Vak 12

Gelieve de plaats van de goederen in het derde land van waaruit deze zullen worden uitgevoerd, te vermelden

Gelieve de plaats van de goederen in het derde land van waaruit deze zullen worden geleverd aan de in vak 2 vermelde persoon, entiteit of instantie, te vermelden. De plaats moet een adres in het in vak 6 vermelde land zijn of een soortgelijke beschrijving van de plaats van de goederen. Het is niet toegestaan om een postbusnummer of een vergelijkbaar postadres in te vullen.

Vak 13

Beschrijving van het product

De beschrijving van de goederen dient een verwijzing te bevatten naar een specifiek product zoals opgenomen in bijlage III of IV van Verordening (EU) 2019/125. Gelieve eraan te denken gegevens met betrekking tot de verpakking van de betrokken goederen te verstrekken.

Indien er niet voldoende ruimte in vak 13 is, gelieve verder te gaan op een blanco blad, met vermelding van het vergunningsnummer. Gelieve het aantal bijlagen in vak 20 te vermelden.

Vak 14

Productnr.

Dit vak moet alleen op de achterzijde van het formulier worden ingevuld. Gelieve ervoor te zorgen dat het productnummer overeenkomt met het gedrukte productnummer in vak 14 naast de beschrijving van het betrokken product op de voorzijde.

Vak 15

HS-code

De HS-code is een douanecode die aan de goederen wordt toegekend in het geharmoniseerd systeem. Indien de code van de gecombineerde nomenclatuur van de Unie bekend is, mag deze code in plaats van de HS-code worden gebruikt. Zie Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2016/1821 van de Commissie (4) voor de huidige versie van de gecombineerde nomenclatuur.

Vak 17

Valuta en waarde

Gelieve de waarde en de valuta in te vullen en hierbij de te betalen prijs te gebruiken (zonder deze om te rekenen). Indien deze prijs niet bekend is, gelieve de geschatte waarde te vermelden, voorafgegaan door de letters „EV”. De valuta moet in de alfabetische code worden ingevuld (ISO 4217:2015).

Vak 18

Specifieke voorschriften en voorwaarden

Vak 18 heeft betrekking op product 1,2 of 3 (gelieve dit product te vermelden, indien van toepassing) zoals omschreven in bovenstaande vakken 14 t/m 16. Indien er niet voldoende ruimte in vak 18 is, gelieve verder te gaan op een blanco blad, met vermelding van het vergunningsnummer. Gelieve het aantal bijlagen in vak 20 te vermelden.

Vak 20

Aantal bijlagen

Gelieve het aantal eventuele bijlagen te vermelden (zie de toelichting bij de vakken 13 en 18).


(1)  Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23).

(3)  Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1821 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 294 van 28.10.2016, blz. 1).


BIJLAGE IX

IN ARTIKEL 21, LID 1, BEDOELD VERGUNNINGSFORMULIER VOOR DE VERLENING VAN TECHNISCHE BIJSTAND

Technische specificatie:

De afmetingen van onderstaand formulier zijn 210 × 297 mm, waarbij een afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan. De vakken zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal en een zesde inch verticaal. De onderverdelingen zijn gebaseerd op een meeteenheid van een tiende inch horizontaal.

Image Tekst van het beeld

Toelichting bij het formulier

„Vergunning voor de verlening van technische bijstand voor goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering (Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad (1))”

Dit vergunningsformulier wordt gebruikt om toestemming te verlenen voor de verlening van technische bijstand overeenkomstig Verordening (EU) 2019/125. Indien de technische bijstand wordt verleend in het kader van uitvoer waarvoor een vergunning is verleend uit hoofde van of overeenkomstig Verordening (EU) 2019/125, wordt dit formulier niet gebruikt, behalve in de volgende gevallen:

de technische bijstand betreft de in bijlage II bij Verordening (EU) 2019/125 vermelde goederen (zie artikel 3, lid 2), of

de technische bijstand voor de in bijlage III of IV bij Verordening (EU) 2019/125 vermelde goederen is uitgebreider dan noodzakelijk voor de installatie, de werking, het onderhoud of de reparatie van de uitgevoerde goederen (zie artikel 21, lid 2, en, wat betreft de in bijlage IV vermelde goederen, deel 1 van de algemene Unie-uitvoervergunning EU GEA 2019/125 in bijlage V bij Verordening (EU) 2019/125).

De autoriteit van afgifte is de autoriteit zoals omschreven in artikel 2, onder h), van Verordening (EU) 2019/125. Het gaat om een autoriteit die is opgenomen in de lijst van bevoegde autoriteiten in bijlage I bij die verordening.

Vergunningen worden afgegeven op dit uit één blad bestaande formulier, met bijlagen indien noodzakelijk.

Vak 1

Verlener van technische bijstand die de vergunning aanvraagt

Gelieve de naam en het volledige adres van de aanvrager te vermelden. Het begrip „verlener van technische bijstand” is omschreven in artikel 2, onder m), van Verordening (EU) 2019/125.

Indien de technische bijstand wordt verleend in het kader van een uitvoer waarvoor een vergunning is verleend, gelieve eveneens het douanenummer van de aanvrager te vermelden, indien mogelijk, en het nummer van de ermee samenhangende uitvoervergunning in vak 14 te vermelden.

Vak 3

Nr. van de vergunning

Gelieve het nummer in te vullen en aan te kruisen op basis van welk artikel van Verordening (EU) 2019/125 de vergunning is verleend.

Vak 4

Vervaldatum

Gelieve de dag (twee cijfers), de maand (twee cijfers) en het jaar (vier cijfers) te vermelden. De geldigheidsduur van een vergunning bedraagt tussen drie en twaalf maanden. Wanneer de geldigheidsduur afloopt kan, indien noodzakelijk, een verlenging worden aangevraagd.

Vak 5

Activiteit van de natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie zoals vermeld in vak 2

Gelieve de hoofdactiviteit van de persoon, entiteit of instantie aan wie of waaraan de technische bijstand zal worden verleend, te vermelden. Het begrip „wetshandhavingsinstantie” wordt omschreven in artikel 2, onder c), van Verordening (EU) 2019/125.

Indien de hoofdactiviteit niet in de lijst staat, gelieve „Geen van bovenstaande opties” aan te kruisen en de hoofdactiviteit in algemene woorden te beschrijven (bijv. groothandelaar, detailhandelaar, ziekenhuis).

Vak 6

Derde land of lidstaat waaraan de technische bijstand zal worden verleend

Gelieve zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode te vermelden; gelieve de landencodes te gebruiken die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2). Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie (3).

In vak 6 dient uitsluitend een lidstaat te worden vermeld indien de vergunning is verleend op basis van artikel 4 van Verordening (EU) 2019/125.

Vak 7

Soort vergunning

Gelieve te vermelden of de technische bijstand gedurende een bepaalde periode wordt verleend en, indien dit het geval is, de periode te vermelden in dagen, weken of maanden tijdens welke de verlener van technische bijstand moet ingaan op verzoeken om advies, bijstand of opleiding. Eén enkele verlening van technische bijstand betreft één specifiek verzoek om advies of bijstand of één specifieke opleiding (ook indien het gaat om een opleiding die een aantal dagen duurt).

Vak 8

Lidstaat van afgifte

Gelieve op de passende regel zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode te vermelden; gelieve de landencodes te gebruiken die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009. Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012.

Vak 9

Beschrijving van het soort goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft

Gelieve het soort goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft, te beschrijven. De beschrijving dient een verwijzing te bevatten naar een specifiek product zoals opgenomen in bijlage II, III of IV bij Verordening (EU) 2019/125.

Vak 10

Beschrijving van de technische bijstand waarvoor een vergunning is verleend

Gelieve de technische bijstand duidelijk en nauwkeurig te beschrijven. Gelieve een verwijzing naar de datum en het nummer van een door de verlener van technische bijstand gesloten overeenkomst toe te voegen of een dergelijke overeenkomst bij te voegen, indien van toepassing.

Vak 11

Verleningsvorm

Gelieve vak 11 niet in te vullen indien de vergunning is verleend op basis van artikel 4 van Verordening (EU) 2019/125.

Indien de technische bijstand wordt verleend vanuit een derde land dat niet het derde land is waar de ontvanger verblijft of gevestigd is, gelieve zowel de naam van het betrokken land als de desbetreffende landencode te vermelden; gelieve de landencodes te gebruiken die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 471/2009. Zie Verordening (EU) nr. 1106/2012.

Vak 12

Beschrijving van de opleiding over het gebruik van goederen waarop de technische bijstand betrekking heeft

Gelieve te vermelden of de technische steun of technische dienst die valt onder de omschrijving van technische bijstand in artikel 2, onder f), van Verordening (EU) 2019/125, wordt verstrekt in combinatie met een opleiding voor gebruikers van de betrokken goederen. Gelieve het soort gebruikers dat een dergelijke opleiding gaat volgen, te vermelden en de doelstellingen en inhoud van het opleidingsprogramma te omschrijven.

Vak 14

Specifieke voorschriften en voorwaarden

Indien er niet voldoende ruimte in vak 14 is, gelieve verder te gaan op een blanco blad, met vermelding van het vergunningsnummer. Gelieve het aantal bijlagen in vak 16 te vermelden.

Vak 16

Aantal bijlagen

Gelieve het aantal eventuele bijlagen te vermelden (zie de toelichting bij de vakken 10 en 14).


(1)  Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).

(2)  Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1172/95 van de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 23).

(3)  Verordening (EU) nr. 1106/2012 van de Commissie van 27 november 2012 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 471/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken van de buitenlandse handel met derde landen, wat de bijwerking van de nomenclatuur van landen en gebieden betreft (PB L 328 van 28.11.2012, blz. 7).


BIJLAGE X

INGETROKKEN VERORDENING MET OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad

(PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1)

 

Verordening (EG) nr. 1377/2006 van de Commissie

(PB L 255 van 19.9.2006, blz. 3)

 

Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad

(PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1)

Uitsluitend artikel 1, lid 1, dertiende streepje, wat betreft Verordening (EG) nr. 1236/2005 en punt 13.5 van de bijlage

Verordening (EG) nr. 675/2008 van de Commissie

(PB L 189 van 17.7.2008, blz. 14)

 

Verordening (EU) nr. 1226/2010 van de Commissie

(PB L 336 van 21.12.2010, blz. 13)

 

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1352/2011 van de Commissie

(PB L 338 van 21.12.2011, blz. 31)

 

Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad

(PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1)

Uitsluitend artikel 1, lid 1, onder n), vierde streepje, en punt 16.4 van de bijlage

Verordening (EU) nr. 585/2013 van de Commissie

(PB L 169 van 21.6.2013, blz. 46)

 

Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1)

Uitsluitend punt 12 van de bijlage

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 775/2014 van de Commissie

(PB L 210 van 17.7.2014, blz. 1)

 

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1113 van de Commissie

(PB L 182 van 10.7.2015, blz. 10)

 

Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad

(PB L 338 van 13.12.2016, blz. 1)

 

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/181 van de Commissie

(PB L 40 van 13.2.2018, blz. 1)

 


BIJLAGE XI

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EG) nr. 1236/2005

Onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 4 bis

Artikel 5

Artikel 4 ter

Artikel 6

Artikel 4 quater

Artikel 7

Artikel 4 quinquies

Artikel 8

Artikel 4 sexies

Artikel 9

Artikel 4 septies

Artikel 10

Artikel 5

Artikel 11

Artikel 6, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 6, lid 2, eerste alinea

Artikel 12, lid 2, eerste alinea

Artikel 6, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 12, lid 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 6, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

Artikel 12, lid 2, tweede alinea, onder a)

Artikel 6, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

Artikel 12, lid 2, tweede alinea, onder b)

Artikel 6, lid 2, derde alinea

Artikel 12, lid 2, derde alinea

Artikel 6, lid 3, aanhef

Artikel 12, lid 3, eerste alinea

Artikel 6, lid 3, punt 3.1

Artikel 12, lid 3, tweede alinea

Artikel 6, lid 3, punt 3.2

Artikel 12, lid 3, derde alinea

Artikel 6 bis

Artikel 13

Artikel 7

Artikel 14

Artikel 7 bis

Artikel 15

Artikel 7 ter

Artikel 16

Artikel 7 quater, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 7 quater, lid 2

Artikel 17, lid 2

Artikel 7 quater, lid 3, aanhef

Artikel 17, lid 3, eerste alinea

Artikel 7 quater, lid 3, punt 3.1

Artikel 17, lid 3, tweede alinea

Artikel 7 quater, lid 3, punt 3.2

Artikel 17, lid 3, derde alinea

Artikel 7 quater, lid 3, punt 3.3

Artikel 17, lid 3, vierde alinea

Artikel 7 quater, lid 4

Artikel 17, lid 4

Artikel 7 quinquies

Artikel 18

Artikel 7 sexies

Artikel 19

Artikel 8

Artikel 20

Artikel 9

Artikel 21

Artikel 10

Artikel 22

Artikel 11

Artikel 23

Artikel 12

Artikel 24

Artikel 12 bis

Artikel 25

Artikel 13, leden 1, 2 en 3

Artikel 26, leden 1, 2 en 3

Artikel 13, lid 3 bis

Artikel 26, lid 4

Artikel 13, lid 4

Artikel 26, lid 5

Artikel 13, lid 5

Artikel 26, lid 6

Artikel 13 bis

Artikel 27

Artikel 14

Artikel 28

Artikel 15 bis

Artikel 29

Artikel 15 ter

Artikel 30

Artikel 15 quater

Artikel 31

Artikel 15 quinquies

Artikel 32

Artikel 17

Artikel 33

Artikel 18

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 19

Artikel 36

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage III bis

Bijlage IV

Bijlage III ter

Bijlage V

Bijlage IV

Bijlage VI

Bijlage V

Bijlage VII

Bijlage VI

Bijlage VIII

Bijlage VII

Bijlage IX

Bijlage X

Bijlage XI


31.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/58


VERORDENING (EU) 2019/126 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 januari 2019

tot oprichting van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk („EU-OSHA”) werd opgericht bij Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad (3) om de verbetering van het arbeidsmilieu te bevorderen met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, door middel van acties ter ontwikkeling en verspreiding van de kennis op dat gebied.

(2)

Sinds het in 1994 is opgericht, speelt het EU-OSHA een belangrijke ondersteunende rol bij de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk in de hele Unie. Tegelijkertijd hebben ontwikkelingen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk en technologische ontwikkelingen plaatsgevonden. De terminologie die wordt gebruikt om de doelstellingen en taken van het EU OSHA te beschrijven, moet bijgevolg worden aangepast om deze ontwikkelingen weer te geven.

(3)

Verordening (EG) nr. 2062/94 is meermaals gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig zijn, moet die verordening omwille van de duidelijkheid worden ingetrokken en vervangen.

(4)

De regels waaraan het EU-OSHA is onderworpen, dienen voor zover mogelijk en rekening houdend met de tripartiete aard ervan te worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012.

(5)

Aangezien de drie tripartiete agentschappen, dat wil zeggen het EU-OSHA, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden (Eurofound) en het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), thema's behandelen die verband houden met de arbeidsmarkt, werkomgeving, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden, is een nauwe samenwerking tussen deze agentschappen nodig. Bij zijn werkzaamheden moet het EU-OSHA daarom de werkzaamheden van Eurofound en het Cedefop aanvullen wanneer zij alle drie soortgelijke interessegebieden hebben, en tegelijk de instrumenten die goed werken, zoals memoranda van overeenstemming, bevorderen. Het EU-OSHA moet manieren om efficiëntie en synergieën te verbeteren, benutten en bij zijn activiteiten overlapping met de activiteiten van Eurofound en het Cedefop en die van de Commissie vermijden. Daarnaast moet het EU-OSHA, waar mogelijk, streven naar efficiënte samenwerking met de interne onderzoeksinstanties van Unie-instellingen en externe gespecialiseerde instanties.

(6)

Bij de evaluatie van het EU-OSHA moet de Commissie de voornaamste belanghebbenden raadplegen, waaronder leden van de raad van bestuur en leden van het Europees Parlement.

(7)

Het tripartiete karakter van het EU-OSHA, Eurofound en het Cedefop is een zeer waardevol voorbeeld van een globale benadering op basis van een sociale dialoog tussen de sociale partners en de nationale en Unieautoriteiten, die uitermate belangrijk is voor het vinden van gezamenlijke en duurzame oplossingen voor sociale en economische vraagstukken.

(8)

Wanneer in deze verordening wordt verwezen naar veiligheid en gezondheid op het werk, wordt daaronder zowel de fysieke als de mentale gezondheid verstaan.

(9)

Om het besluitvormingsproces in het EU-OSHA te stroomlijnen en met het oog op meer efficiëntie en effectiviteit, moet een bestuur met twee bestuurslagen worden ingesteld. Daartoe moeten de lidstaten, de nationale werkgevers- en werknemersorganisaties en de Commissie worden vertegenwoordigd in een raad van bestuur, die beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, onder meer om de begroting vast te stellen en het programmeringsdocument goed te keuren. In het programmeringsdocument, waarin het meerjarige werkprogramma en het jaarlijkse werkprogramma van het EU-OSHA staan, moet de raad van bestuur de strategische prioriteiten van de activiteiten van het EU-OSHA vaststellen. Bovendien moeten de door de raad van bestuur vastgestelde regels voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten maatregelen omvatten om mogelijke risico's in een vroeg stadium op te sporen.

(10)

Voor de goede werking van het EU-OSHA moeten de lidstaten, de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties en de Commissie ervoor zorgen dat personen die worden aangesteld in de raad van bestuur, beschikken over de nodige kennis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk met het oog op het nemen van strategische beslissingen en het houden van toezicht op de activiteiten van het EU-OSHA.

(11)

Er moet een uitvoerend comité worden ingesteld dat de vergaderingen van de raad van bestuur goed voorbereidt en de processen van besluitvorming en monitoring ervan ondersteunt. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, moet het uitvoerend comité, wanneer het de raad van bestuur assisteert, namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten kunnen nemen. De raad van bestuur moet het reglement van orde van het uitvoerend comité vaststellen.

(12)

De uitvoerend directeur moet verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering van het EU-OSHA overeenkomstig de strategische visie van de raad van bestuur, met inbegrip van het dagelijks bestuur alsook de financiële planning en het personeelsbeheer. De uitvoerend directeur moet de hem opgedragen bevoegdheden uitoefenen. Deze bevoegdheden moeten kunnen worden opgeschort in uitzonderlijke omstandigheden, zoals belangenconflicten of ernstige verwaarlozing van de verplichtingen uit hoofde van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie („het Statuut”).

(13)

Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van het Unierecht. Dit houdt in dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur en het uitvoerend comité. Die doelstelling moet ook worden nagestreefd door de raad van bestuur met betrekking tot zijn voorzitter en vicevoorzitters samen, alsook door de groepen die de regeringen, de werkgevers- en werknemersorganisaties in de raad van bestuur vertegenwoordigen met betrekking tot de aanwijzing van plaatsvervangers om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen.

(14)

Het EU-OSHA heeft een verbindingskantoor in Brussel. Het moet mogelijk blijven dat kantoor open te houden.

(15)

Er zijn al organisaties in de Unie en de lidstaten die dezelfde soort informatie en diensten verstrekken als het EU-OSHA. Om het werk dat die organisaties al geleverd hebben, optimaal te benutten op Unieniveau is het wenselijk het bestaande, goed functionerende netwerk dat door het EU-OSHA uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2062/94 is opgezet en dat de nationale knooppunten en de nationale tripartiete netwerken van de lidstaten omvat, te behouden. Het is tevens van belang dat het EU-OSHA zeer nauwe functionele banden onderhoudt met het bij Besluit van de Raad van 22 juli 2003 (4) opgerichte Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats om een goede coördinatie en synergie te waarborgen.

(16)

De financiële bepalingen en de bepalingen voor programmering en verslaglegging met betrekking tot EU-OSHA moeten worden bijgewerkt. In Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (5) is bepaald dat het EU-OSHA evaluaties vooraf en achteraf moet uitvoeren voor alle programma's en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. Het EU-OSHA moet met die evaluaties rekening houden in zijn meerjarige en jaarlijkse programmering.

(17)

Teneinde zijn volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid te waarborgen en het in staat te stellen de taken die het op grond van deze verordening heeft naar behoren te verrichten en de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, dient aan het EU-OSHA een adequate eigen begroting te worden toegekend, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk worden gevormd door een bijdrage uit de algemene begroting van de Unie. Met betrekking tot de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Unie, moet op het EU-OSHA de begrotingsprocedure van de Unie van toepassing zijn. De rekeningen van het EU-OSHA dienen door de Rekenkamer te worden gecontroleerd.

(18)

De voor de werking van het EU-OSHA vereiste vertaaldiensten dienen te worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (Vertaalbureau). Het EU-OSHA moet met het Vertaalbureau samenwerken om indicatoren inzake kwaliteit, tijdigheid en vertrouwelijkheid vast te stellen, de behoeften en prioriteiten van het EU-OSHA duidelijk af te bakenen en transparante en objectieve procedures voor het vertaalproces in het leven te roepen.

(19)

De bepalingen inzake het personeel van EU-OSHA moeten worden afgestemd op het Statuut en op de bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad vastgestelde Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie („Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden”) (6).

(20)

Het EU-OSHA moet de nodige maatregelen nemen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te waarborgen. Waar nodig moet het EU-OSHA beveiligingsvoorschriften vaststellen die gelijkwaardig zijn aan die van Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (7) en (EU, Euratom) 2015/444 (8) van de Commissie.

(21)

Er moet worden voorzien in overgangsbepalingen inzake de begroting en inzake de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en het personeel zodat de activiteiten van het EU-OSHA kunnen worden voortgezet in afwachting van de tenuitvoerlegging van deze verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 1

Oprichting en doelstellingen

1.   Het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (het EU-OSHA) wordt hierbij opgericht als een agentschap van de Unie.

2.   Het EU-OSHA heeft als doel de instellingen en organen van de Unie, de lidstaten, de sociale partners en andere actoren die actief zijn op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk te voorzien van technische, wetenschappelijke en economische informatie en gekwalificeerde deskundigheid die nuttig is op dat gebied, teneinde de arbeidsomgeving met betrekking tot de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te verbeteren.

Daartoe verbetert en verspreidt het EU-OSHA kennis, voorziet het in empirische gegevens en diensten, met inbegrip van wetenschappelijk onderbouwde conclusies, met het oog op beleidsvorming en faciliteert het de uitwisseling van kennis tussen de actoren op Unieniveau onderling en met nationale actoren.

Artikel 2

Taken

1.   Het EU-OSHA voert, met strikte inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, in verband met de in artikel 1, lid 2, vermelde beleidsterreinen de volgende taken uit:

a)

het verzamelen en analyseren van technische, wetenschappelijke en economische informatie over veiligheid en gezondheid op het werk in de lidstaten met het oog op:

i)

het in kaart brengen van risico's, goede praktijken, en bestaande nationale prioriteiten en programma's;

ii)

het leveren van de noodzakelijke inbreng voor de prioriteiten en programma's van de Unie, en

iii)

het verspreiden van die informatie aan de instellingen en organen van de Unie, de lidstaten, de sociale partners en andere belanghebbenden die actief zijn op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk;

b)

het verzamelen en analyseren van technische, wetenschappelijke en economische informatie over onderzoek op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk en over andere onderzoeksactiviteiten waaraan aspecten vastzitten die verband houden met veiligheid en gezondheid op het werk, en het verspreiden van de resultaten van het onderzoek en de onderzoeksactiviteiten;

c)

het bevorderen en ondersteunen van samenwerking en uitwisseling van informatie en ervaring tussen de lidstaten op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, met inbegrip van informatie over opleidingsprogramma's;

d)

het organiseren van conferenties en studiebijeenkomsten, alsmede van de uitwisseling van deskundigheid van de lidstaten op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk;

e)

het verstrekken aan de instellingen en organen van de Unie en de lidstaten van de beschikbare objectieve technische, wetenschappelijke en economische informatie en de gekwalificeerde deskundigheid die nodig zijn om een oordeelkundig en doeltreffend beleid ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers te formuleren en uit te voeren, met name het verstrekken aan de Commissie van de technische, wetenschappelijke en economische informatie en gekwalificeerde deskundigheid die nodig zijn om de volgende van haar taken te vervullen: wetgevende en andere maatregelen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers in kaart brengen, opstellen en beoordelen, met name wat betreft het effect van rechtshandelingen, hun aanpassing aan technische, wetenschappelijke en regelgevende vooruitgang, en hun praktische toepassing door bedrijven en in het bijzonder door micro-, en kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo's);

f)

het opzetten van fora voor de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de regeringen, de sociale partners en belanghebbenden op nationaal niveau;

g)

het bijdragen aan de uitvoering van hervormingen en beleid op nationaal niveau, onder meer met empirische gegevens en analyses;

h)

het verzamelen en ter beschikking stellen van informatie over veiligheid en gezondheid van en aan derde landen en internationale organisaties;

i)

het verstrekken van technische, wetenschappelijke en economische informatie over de methoden en instrumenten om preventieactiviteiten te verwezenlijken, het in kaart brengen van goede praktijken en het bevorderen van preventieve maatregelen, met bijzondere aandacht voor de specifieke problemen van mkmo's, en wat de goede praktijken betreft, het focussen op met name praktijken die praktische instrumenten vormen, die kunnen worden gebruikt bij het opstellen van de beoordeling van de risico's voor de veiligheid en de gezondheid op het werk en bij het in kaart brengen van de maatregelen om die risico's aan te pakken;

j)

het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van strategieën en actieprogramma's van de Unie ter bevordering van de veiligheid en de gezondheid op het werk, onverminderd de bevoegdheden van de Commissie;

k)

het overeenkomstig artikel 30 opstellen van een strategie voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor het EU-OSHA bevoegd is;

l)

het opzetten van bewustmakings- en voorlichtingscampagnes en -acties rond thema's inzake veiligheid en gezondheid op het werk.

2.   Indien er nieuwe studies nodig zijn en voordat zij beleidsbeslissingen nemen houden de Unie-instellingen rekening met de expertise van het EU-OSHA en eventuele studies die het op het betrokken gebied reeds heeft uitgevoerd of die het kan uitvoeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9).

3.   Het EU-OSHA zorgt ervoor dat de verspreide informatie en de ter beschikking gestelde instrumenten op maat zijn gesneden van de gebruikers voor wie zij zijn bestemd. Daartoe werkt het EU-OSHA overeenkomstig artikel 12, lid 2, nauw samen met de in artikel 12, lid 1, bedoelde nationale knooppunten.

4.   Het EU-OSHA kan samenwerkingsovereenkomsten sluiten met andere relevante agentschappen van de Unie om de onderlinge samenwerking te verbeteren en te bevorderen.

5.   Bij de uitvoering van zijn taken onderhoudt het EU-OSHA een nauwe dialoog voornamelijk met gespecialiseerde instanties, zowel publieke als private, nationale als internationale, met overheden, met academische instellingen en onderzoeksinstanties en werkgevers- en werknemersorganisaties, alsook met nationale tripartiete organen, waar deze bestaan. Zonder daarbij afbreuk te doen aan zijn doelstellingen en ambities, werkt het EU-OSHA samen met andere agentschappen van de Unie, met name Eurofound en Cedefop, bevordert het synergie en complementariteit met hun activiteiten en voorkomt het dubbel werk.

HOOFDSTUK II

ORGANISATIE VAN HET EU-OSHA

Artikel 3

Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van het EU-OSHA omvat:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend comité;

c)

een uitvoerend directeur;

d)

een netwerk.

AFDELING 1

Raad van bestuur

Artikel 4

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt;

b)

een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

c)

een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

d)

drie leden die de Commissie vertegenwoordigen;

e)

een door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige.

Elk van de onder a) tot en met d) bedoelde leden is stemgerechtigd.

De onder a), b) en c) bedoelde leden worden door de Raad benoemd uit de gewone en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

De onder a) bedoelde leden worden op voordracht van de lidstaten benoemd. De onder b) en c) bedoelde leden worden op voordracht van de woordvoerders van de respectieve groepen in het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats benoemd.

De in de vierde alinea bedoelde voordrachten worden aan de Raad voorgelegd en ter informatie naar de Commissie gestuurd.

De onder d) bedoelde leden worden door de Commissie benoemd.

De onder e) bedoelde deskundige wordt door de bevoegde commissie van het Europees Parlement benoemd.

2.   Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is. De plaatsvervangers worden benoemd overeenkomstig lid 1.

3.   De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden voorgedragen en benoemd op grond van hun kennis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, met inachtneming van hun relevante vaardigheden zoals bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden en deskundigheid op gebied van de kerntaken van het EU-OSHA, om een doeltreffende toezichthoudende rol te vervullen. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

4.   Elk lid en elke plaatsvervanger ondertekent bij ambtsaanvaarding een schriftelijke verklaring dat betrokkene niet in een situatie van belangenconflict verkeert. Elk lid en elke plaatsvervanger actualiseert zijn verklaring wanneer zich een verandering in de omstandigheden betreffende het belangenconflict voordoet. Het EU-OSHA publiceert de verklaringen en de geactualiseerde versies op zijn website.

5.   De leden en de plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Die termijn kan worden verlengd. Na afloop van hun ambtstermijn of in het geval van aftreden blijven de leden van de raad van bestuur en de plaatsvervangers tot hun herbenoeming of vervanging in functie.

6.   In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, van de werkgeversorganisaties en van de werknemersorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Elke groep wijst een coördinator aan om de besprekingen in de groep en tussen de groepen efficiënter te maken. De coördinatoren van de groep werkgevers en van de groep werknemers zijn vertegenwoordigers van hun respectieve Europese organisaties en kunnen worden aangewezen uit de benoemde leden van de raad van bestuur. Coördinatoren die geen benoemde leden van de raad van bestuur overeenkomstig lid 1 zijn, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.

Artikel 5

Functies van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur:

a)

zorgt voor de strategische aansturing van de activiteiten van het EU-OSHA;

b)

stelt ieder jaar met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 6 het programmeringsdocument van het EU-OSHA vast, waarin het meerjarige werkprogramma van het EU-OSHA en het jaarlijkse werkprogramma voor het volgende jaar zijn opgenomen;

c)

stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het EU-OSHA vast en oefent overeenkomstig hoofdstuk III andere functies met betrekking tot die begroting uit;

d)

keurt een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het EU-OSHA goed en dient dit elk jaar uiterlijk op 1 juli samen met zijn beoordeling van de activiteiten van het EU-OSHA in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en maakt het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag openbaar;

e)

stelt overeenkomstig artikel 17 de financiële regels vast die van toepassing zijn op het EU-OSHA;

f)

stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast die evenredig is met de frauderisico's en houdt daarbij rekening met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

g)

stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden en onafhankelijke deskundigen, alsmede gedetacheerde nationale deskundigen en ander personeel dat niet in dienst is van het EU-OSHA, als bedoeld in artikel 20;

h)

stelt communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij op basis van een behoeftenanalyse, en brengt dit tot uiting in het programmeringsdocument van het EU-OSHA;

i)

stelt zijn reglement van orde vast;

j)

oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van het EU-OSHA de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

k)

stelt passende uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

l)

benoemt de uitvoerend directeur en verlengt in voorkomend geval zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig artikel 19;

m)

benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

n)

stelt het reglement van orde van het uitvoerend comité vast;

o)

zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

p)

geeft machtiging tot het opstellen van samenwerkingsregelingen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties overeenkomstig artikel 30.

2.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een beslissing die is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die de uitvoerend directeur op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten. In dat geval delegeert de raad van bestuur die bevoegdheden voor beperkte tijd aan een van de vertegenwoordigers van de Commissie, die hij aanstelt, of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 6

Meerjarige en jaarlijkse programmering

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur overeenkomstig artikel 11, lid 5, onder e), van deze verordening een ontwerp van programmeringsdocument op dat een meerjarig en een jaarlijks werkprogramma bevat overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

2.   De uitvoerend directeur legt het in lid 1 bedoelde ontwerp van programmeringsdocument voor aan de raad van bestuur. Het ontwerp van programmeringsdocument wordt, na goedkeuring door de raad van bestuur, elk jaar uiterlijk op 31 januari voorgelegd aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. De uitvoerend directeur legt alle daarna bijgewerkte versies van dat document voor overeenkomstig dezelfde procedure. De raad van bestuur stelt het programmeringsdocument vast, rekening houdend met het advies van de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

3.   Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren, waarbij overlappingen met de programmering van andere agentschappen worden voorkomen. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen. In het programma wordt ook een strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 30, de met deze strategie verbonden acties en een vermelding van de bijbehorende middelen.

4.   Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 3 bedoelde meerjarige werkprogramma en bevat:

a)

gedetailleerde doelstellingen en de beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren;

b)

een beschrijving van de te financieren acties, met inbegrip van geplande maatregelen om de efficiëntie te verbeteren;

c)

een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen overeenkomstig de beginselen van Activity Based Budgeting en Activity Based Management;

d)

mogelijke acties voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 30.

Het vermeldt duidelijk de acties die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

5.   De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer het EU-OSHA een nieuwe activiteit toegewezen krijgt. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

Iedere materiële wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld overeenkomstig dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt.

6.   Deze programmering van de middelen wordt jaarlijks bijgewerkt. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 28 bedoelde evaluatie.

Wanneer het EU-OSHA een nieuwe activiteit toegewezen krijgt met het oog op de vervulling van de in artikel 2 vermelde taken, wordt daarmee rekening gehouden in zijn programmering van financiële en andere middelen, onverminderd de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad (de „begrotingsautoriteit”).

Artikel 7

Voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest als volgt een voorzitter en drie vicevoorzitters:

a)

één uit de groep leden die de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigt;

b)

één uit de groep leden die de werkgeversorganisaties vertegenwoordigt;

c)

één uit de groep leden die de werknemersorganisaties vertegenwoordigt, en

d)

één uit de groep leden die de Commissie vertegenwoordigt.

De voorzitter en vicevoorzitters worden door stemgerechtigde leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt één jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum automatisch af.

Artikel 8

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2.   De uitvoerend directeur neemt zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt ten minste één gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van ten minste één derde van zijn leden.

4.   De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. Vertegenwoordigers van landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst) kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bijwonen indien de EER-overeenkomst voorziet in hun deelname aan de activiteiten van het EU-OSHA.

5.   Het EU-OSHA vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 9

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Onverminderd artikel 5, lid 1, onder b) en c), artikel 7, lid 1, tweede alinea, en artikel 19, lid 7, neemt de raad van bestuur beslissingen met een meerderheid van stemgerechtigde leden.

Voor besluiten in het kader van het jaarlijkse werkprogramma die budgettaire gevolgen hebben voor de nationale knooppunten, is evenwel ook de instemming van een meerderheid van leden van de groep vertegenwoordigers van de regeringen vereist.

2.   Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid mag zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

3.   De voorzitter neemt aan de stemming deel.

4.   De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

5.   In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

AFDELING 2

Uitvoerend comité

Artikel 10

Uitvoerend comité

1.   De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.

2.   Het uitvoerend comité:

a)

stelt de besluiten op die ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

b)

zorgt samen met de raad van bestuur voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties alsmede uit de onderzoeken van OLAF;

c)

adviseert waar nodig de uitvoerend directeur, onverminderd diens verantwoordelijkheden als omschreven in artikel 11, bij de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3.   Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het uitvoerend comité namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige beslissingen nemen, ook over de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde voorwaarden, en over begrotingskwesties.

4.   Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, de drie vicevoorzitters, de coördinatoren van de drie in artikel 4, lid 6, vermelde groepen en een vertegenwoordiger van de Commissie. Elke in artikel 4, lid 6, vermelde groep mag ten hoogste twee plaatsvervangers aanwijzen om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen indien een door de betrokken groep benoemd lid afwezig is. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van het uitvoerend comité. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van het uitvoerend comité, maar heeft geen stemrecht.

5.   De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité bedraagt twee jaar. Die termijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van een lid van het uitvoerend comité eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

6.   Het uitvoerend comité komt driemaal per jaar bijeen. Daarnaast komt het uitvoerend comité bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van zijn leden. Na iedere vergadering doen de coördinatoren van de in artikel 4, lid 6, vermelde drie groepen alles wat in hun vermogen ligt om de leden van hun groep tijdig en op transparante wijze op de hoogte te stellen van de inhoud van de discussie.

AFDELING 3

Uitvoerend directeur

Artikel 11

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van het EU-OSHA overeenkomstig de strategische visie van de raad van bestuur en legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend comité is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt of aanvaardt hij geen instructies van een regering of enige andere instantie.

3.   De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

4.   De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het EU-OSHA.

5.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan het EU-OSHA zijn toegekend. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:

a)

de dagelijkse leiding van het EU-OSHA, onder meer de uitoefening van de hem opgedragen bevoegdheid voor personeel, overeenkomstig artikel 5, lid 2;

b)

de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur;

c)

het nemen van beslissingen op het gebied van het personeelsbeheer overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde beslissing;

d)

het rekening houden met de behoeften in verband met de activiteiten van het EU-OSHA en een gezond begrotingsbeheer, het nemen van beslissingen over de interne structuren van het EU-OSHA en, waar nodig, de wijziging ervan;

e)

het opstellen van het programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

f)

het uitvoeren van het programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van bestuur;

g)

het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van het EU-OSHA en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van bestuur;

h)

het opzetten van een effectief toezichtsysteem, zodat de in artikel 28 bedoelde regelmatige evaluaties kunnen worden uitgevoerd, en van een rapportagesysteem waarin de resultaten van die evaluaties worden samengevat;

i)

het opstellen van een ontwerp van financiële voorschriften voor het EU-OSHA;

j)

het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van het EU-OSHA, als onderdeel van het programmeringsdocument van het EU-OSHA, en het uitvoeren van de begroting van het EU-OSHA;

k)

het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en het uitvoerend comité;

l)

het trachten te zorgen voor genderevenwicht binnen het EU-OSHA;

m)

de bescherming van de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen; waar nodig legt hij ook doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op;

n)

het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor het EU-OSHA en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van bestuur;

o)

indien nodig samenwerking met andere Europese agentschappen, en het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met die agentschappen.

6.   Het is ook de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur te beslissen of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het EU-OSHA noodzakelijk is een verbindingskantoor in Brussel op te richten om de samenwerking van het EU-OSHA met de betrokken instellingen van de Unie te bevorderen. Die beslissing moet vooraf worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat. In die beslissing wordt het toepassingsgebied gespecificeerd van de activiteiten die door dat verbindingskantoor moeten worden uitgevoerd, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het EU-OSHA worden vermeden.

AFDELING 4

Netwerk

Artikel 12

Netwerk

1.   Het EU-OSHA zet een netwerk op bestaande uit:

a)

de voornaamste componenten van de nationale informatienetwerken, waaronder de nationale werkgevers- en werknemersorganisaties, overeenkomstig het nationale recht of nationale gebruiken;

b)

de nationale knooppunten.

2.   De lidstaten delen het EU-OSHA regelmatig mee wat de voornaamste componenten van hun nationale informatienetwerken op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk zijn, alsmede welke instellingen volgens hen aan de werkzaamheden van het EU-OSHA zouden kunnen bijdragen, waarbij zij er rekening mee houden dat hun grondgebied zo volledig mogelijk moet worden bestreken.

De nationale instanties of een door de lidstaat als nationaal knooppunt aangewezen nationale instelling dragen zorg voor de coördinatie en het doorsturen van de op nationaal niveau bijeengebrachte informatie naar het EU-OSHA, in het kader van een overeenkomst tussen ieder knooppunt en het EU-OSHA op basis van het door het EU-OSHA goedgekeurde werkprogramma.

De nationale instanties of een nationale instelling raadplegen de nationale werkgevers- en werknemersorganisaties en houden rekening met hun standpunt overeenkomstig het nationaal recht of de nationale gebruiken.

3.   De thema's van bijzonder belang worden vermeld in het jaarlijkse werkprogramma van het EU-OSHA.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 13

Begroting

1.   Voor elk begrotingsjaar worden alle ontvangsten en uitgaven van het EU-OSHA geraamd en vervolgens in de begroting van het EU-OSHA opgenomen. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

2.   De ontvangsten en uitgaven van het EU-OSHA moeten in evenwicht zijn.

3.   Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van het EU-OSHA uit:

a)

een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c)

vergoedingen voor publicaties en andere door het EU-OSHA verrichte diensten;

d)

eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van het EU-OSHA deelnemen op grond van artikel 30.

4.   De uitgaven van het EU-OSHA omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en werkingskosten.

Artikel 14

Vaststelling van de begroting

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het EU-OSHA voor het volgende begrotingsjaar, waarin de personeelsformatie is opgenomen, en zendt hij deze naar de raad van bestuur.

De voorlopige ontwerpraming stoelt op de doelstellingen en verwachte resultaten van het jaarlijkse programmeringsdocument zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, en houdt rekening met de financiële middelen die nodig zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen en verwachte resultaten, in overeenstemming met het beginsel van resultaatgericht begroten.

2.   Op basis van de voorlopige ontwerpraming stelt de raad van bestuur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het EU-OSHA voor het volgende begrotingsjaar vast en zendt hij deze uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de Commissie toe.

3.   De Commissie zendt de ontwerpraming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan de begrotingsautoriteit. De ontwerpraming wordt tevens beschikbaar gesteld aan het EU-OSHA.

4.   Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

5.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan het EU-OSHA.

6.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor het EU-OSHA vast.

7.   De begroting van het EU-OSHA wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast. Wijzigingen van de begroting van het EU-OSHA, met inbegrip van de personeelsformatie, worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.

8.   Op bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van het EU-OSHA, is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van toepassing.

Artikel 15

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het EU-OSHA uit.

2.   De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.

Artikel 16

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van het EU-OSHA zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2.   Het EU-OSHA zendt uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 een verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

3.   De rekenplichtige van de Commissie zendt de voorlopige rekeningen van het EU-OSHA voor het jaar N, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 aan de Rekenkamer toe.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het EU-OSHA voor het jaar N krachtens artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, maakt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van het EU-OSHA voor dat jaar op. De uitvoerend directeur legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het EU-OSHA voor jaar N.

6.   De rekenplichtige van het EU-OSHA dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   De definitieve rekeningen voor het jaar N worden uiterlijk op 15 november van het jaar N + 1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   De uitvoerend directeur geeft de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. De uitvoerend directeur zendt het antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

9.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het jaar N, overeenkomstig artikel 109, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

10.   Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 17

Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op het EU-OSHA, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze regels wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 tenzij dit in verband met de werking van het EU-OSHA specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK IV

PERSONEEL

Artikel 18

Algemene bepalingen

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van het EU-OSHA.

2.   Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur passende bepalingen vast voor de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 19

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangeworven als tijdelijk functionaris van het EU-OSHA uit hoofde van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

De geselecteerde kandidaat wordt verzocht voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden. Deze gedachtewisseling mag de benoeming niet onnodig vertragen.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het EU-OSHA vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Vóór het einde van die termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten en de toekomstige taken en uitdagingen van het EU-OSHA.

4.   Rekening houdend met de in lid 3 bedoelde beoordeling kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

5.   Indien de ambtstermijn van een uitvoerend directeur is verlengd, mag hij na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.   De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de in lid 3 bedoelde beoordeling van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten door de Commissie.

7.   De raad van bestuur neemt besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing van de uitvoerend directeur uit zijn functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 20

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Het EU-OSHA kan gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van het EU-OSHA.

2.   Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij het EU-OSHA.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 21

Rechtspositie

1.   Het EU-OSHA is een agentschap van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   Het EU-OSHA beschikt in alle lidstaten over de ruimste handelingsbevoegdheid die uit hoofde van het nationaal recht aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3.   Het EU-OSHA heeft zijn zetel in Bilbao.

4.   Overeenkomstig artikel 11, lid 6, kan het EU-OSHA een verbindingskantoor in Brussel oprichten om zijn samenwerking met de betrokken instellingen van de Unie te bevorderen.

Artikel 22

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op het EU-OSHA en zijn personeel.

Artikel 23

Talenregeling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad (10) zijn van toepassing op het EU-OSHA.

2.   De voor het functioneren van het EU-OSHA vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau.

Artikel 24

Transparantie en gegevensbescherming

1.   Het EU-OSHA verricht zijn werkzaamheden met een hoge mate van transparantie.

2.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (11) is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het EU-OSHA.

3.   De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

4.   Op de verwerking van persoonsgegevens door het EU-OSHA is Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (12) van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door het EU-OSHA, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 25

Fraudebestrijding

1.   Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) te vereenvoudigen, treedt het EU-OSHA uiterlijk op 21 augustus 2019 toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (14) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor al zijn werknemers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle subsidieontvangers, contractanten en subcontractanten die van het EU-OSHA Uniemiddelen hebben ontvangen, controles te verrichten, zowel op basis van documenten als door middel van inspecties ter plaatse.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (15) onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een door het EU-OSHA gefinancierde overeenkomst.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het EU-OSHA bepalingen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 26

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Indien nodig stelt het EU-OSHA beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444. De beveiligingsvoorschriften van het EU-OSHA hebben onder meer en indien nodig betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 27

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het EU-OSHA wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in door het EU-OSHA gesloten overeenkomsten.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het EU-OSHA in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn diensten of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd met betrekking tot de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het EU-OSHA wordt beheerst door de op hen van toepassing zijnde bepalingen van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 28

Evaluatie

1.   Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 verricht het EU-OSHA evaluaties vooraf en achteraf van deze programma's en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen.

2.   Uiterlijk tegen 21 februari 2024 en daarna om de vijf jaar zorgt de Commissie ervoor dat in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie een evaluatie wordt uitgevoerd om de prestaties van het EU-OSHA te toetsen aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. Bij zijn evaluatie raadpleegt de Commissie leden van de raad van bestuur en de andere belangrijke betrokken partijen. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van het EU-OSHA moet worden gewijzigd, en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

3.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit van de bevindingen van haar evaluatie. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 29

Administratieve onderzoeken

Overeenkomstig artikel 228 VWEU zijn de activiteiten van het EU-OSHA onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 30

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan het EU-OSHA samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties.

Daartoe mag het EU-OSHA, onder voorbehoud van machtiging door de raad van bestuur en na goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie of de lidstaten.

2.   Het EU-OSHA staat open voor deelname van derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten worden regelingen opgesteld voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het EU-OSHA, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het EU-OSHA, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, voldoen deze regelingen in elk geval aan het Statuut.

3.   De raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor het EU-OSHA bevoegd is.

Artikel 31

Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking

1.   De regelingen betreffende de huisvesting van het EU-OSHA in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het EU-OSHA en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.

2.   De lidstaat van vestiging van EU-OSHA biedt de noodzakelijke voorwaarden voor de werking van het EU-OSHA, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en goede vervoersverbindingen.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 32

Overgangsbepalingen in verband met de raad van bestuur

De leden van de op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2062/94 opgerichte raad van bestuur blijven in functie en oefenen de functies van de in artikel 5 van deze verordening bedoelde raad van bestuur uit tot de benoeming van de leden van de raad van bestuur en van de onafhankelijke deskundige krachtens artikel 4, lid 1, van deze verordening.

Artikel 33

Overgangsbepalingen in verband met het personeel

1.   De directeur van het EU-OSHA die is benoemd op grond van artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2062/94, vervult voor de resterende duur van zijn ambtstermijn de taken van de uitvoerend directeur als bepaald in artikel 11 van deze verordening. De andere voorwaarden in zijn arbeidsovereenkomst blijven ongewijzigd.

2.   Indien er op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening een selectie- en benoemingsprocedure voor de uitvoerend directeur loopt, is artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2062/94 van toepassing tot die procedure afgelopen is.

3.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EG) nr. 2062/94 in dienst is genomen. Hun arbeidsovereenkomsten kunnen krachtens deze verordening worden verlengd overeenkomstig het Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Elk verbindingskantoor dat het EU-OSHA heeft op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening, wordt behouden.

Artikel 34

Overgangsbepalingen inzake de begroting

De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2062/94 wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 14 van die verordening.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2062/94 wordt ingetrokken en alle verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 36

Het van kracht blijven van door de raad van bestuur vastgestelde interne voorschriften

De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EG) nr. 2062/94 vastgestelde interne voorschriften blijven van kracht na 20 februari 2019, tenzij de raad van bestuur bij de uitvoering van deze verordening anders bepaalt.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 januari 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 49.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2018.

(3)  Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad van 18 juli 1994 tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (PB L 216 van 20.8.1994, blz. 1).

(4)  Besluit van de Raad van 22 juli 2003 tot oprichting van een Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (PB C 218 van 13.9.2003, blz. 1).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(6)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(7)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(8)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(9)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(10)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(11)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(12)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(13)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(14)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(15)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


31.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/74


VERORDENING (EU) 2019/127 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 januari 2019

tot oprichting van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) werd opgericht bij Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad (3) om, door vergroting en verspreiding van de benodigde kennis, bij te dragen aan de plannen voor en de realisatie van betere levens- en arbeidsomstandigheden. Eurofound moet in die context ook rekening houden met het effect van deze beleidsmaatregelen op middellange en lange termijn.

(2)

Sinds haar oprichting in 1975 heeft Eurofound een belangrijke ondersteunende rol gespeeld in de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in de Unie. Tegelijkertijd zijn de betekenis en het belang van levens- en arbeidsomstandigheden geëvolueerd onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en fundamentele veranderingen op de arbeidsmarkten. De terminologie die wordt gebruikt om de doelstellingen en taken van Eurofound te beschrijven, moet dan ook worden aangepast om deze ontwikkelingen weer te geven.

(3)

Verordening (EEG) nr. 1365/75 is meermaals gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig zijn, moet die verordening omwille van de duidelijkheid worden ingetrokken en vervangen.

(4)

De regels waaraan Eurofound onderworpen is, dienen voor zover mogelijk en rekening houdend met de tripartiete aard ervan te worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012.

(5)

Eurofound voorziet de instellingen en organen van de Unie, de lidstaten en de sociale partners van gespecialiseerde informatie met toegevoegde waarde op zijn deskundigheidsgebied.

(6)

Eurofound moet enquêtes blijven uitvoeren om de continuïteit van de vergelijkende analysen van tendensen in levens- en arbeidsomstandigheden en van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de Unie te verzekeren.

(7)

Het is bovendien van belang dat Eurofound nauw samenwerkt met gerelateerde organen op internationaal, Unie- en nationaal niveau.

(8)

Aangezien de drie tripartiete agentschappen, namelijk Eurofound, het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA) en het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), thema's behandelen die verband houden met de arbeidsmarkt, de werkomgeving, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden, is een nauwe onderlinge samenwerking nodig. Bij haar werkzaamheden moet Eurofound daarom de werkzaamheden van het EU-OSHA en het Cedefop aanvullen wanneer zij soortgelijke interessegebieden hebben, en tegelijk de instrumenten die goed werken, zoals memoranda van overeenstemming, bevorderen. Eurofound moet manieren om efficiëntie en synergieën te verbeteren, benutten en bij haar activiteiten overlapping met de activiteiten van het EU-OSHA en het Cedefop en die van de Commissie vermijden. Daarnaast moet Eurofound, waar mogelijk, streven naar efficiënte samenwerking met de interne onderzoeksinstanties van de Unie-instellingen en van externe gespecialiseerde instanties.

(9)

Bij de evaluatie van Eurofound moet de Commissie de voornaamste belanghebbenden raadplegen, waaronder leden van de raad van bestuur en leden van het Europees Parlement.

(10)

Het tripartiete karakter van Eurofound, het EU-OSHA en het Cedefop is een zeer waardevol voorbeeld van een globale benadering op basis van een sociale dialoog tussen de sociale partners en de Unie- en nationale autoriteiten, die uitermate belangrijk is voor het vinden van gezamenlijke en duurzame oplossingen voor sociale en economische vraagstukken.

(11)

Om het besluitvormingsproces van Eurofound te stroomlijnen en met het oog op meer efficiëntie en effectiviteit, moet een bestuur met twee bestuurslagen worden ingesteld. Daartoe moeten de lidstaten, de nationale werkgevers- en werknemersorganisaties en de Commissie vertegenwoordigd worden in een raad van bestuur, die beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, onder meer om de begroting vast te stellen en het programmeringsdocument goed te keuren. In het programmeringsdocument, waarin het meerjarige werkprogramma en het jaarlijkse werkprogramma van Eurofound staan, moet de raad van bestuur de strategische prioriteiten van de activiteiten van Eurofound vaststellen. Bovendien moeten de door de raad van bestuur vastgestelde regels voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten maatregelen omvatten om mogelijke risico's in een vroeg stadium op te sporen.

(12)

Voor de goede werking van Eurofound moeten de lidstaten, de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties en de Commissie ervoor zorgen dat personen die worden aangesteld in de raad van bestuur, beschikken over de nodige kennis op het gebied van sociaal en arbeidsbeleid met het oog op het nemen van strategische beslissingen en het houden van toezicht op de activiteiten van Eurofound.

(13)

Er moet een uitvoerend comité worden ingesteld dat de vergaderingen van de raad van bestuur goed voorbereidt en de processen van besluitvorming en monitoring ervan ondersteunt. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, moet het uitvoerend comité, wanneer het de raad van bestuur assisteert, namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten kunnen nemen. De raad van bestuur moet het reglement van orde van het uitvoerend comité vaststellen.

(14)

De uitvoerend directeur moet verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering van Eurofound overeenkomstig de strategische visie van de raad van bestuur, met inbegrip van het dagelijks bestuur, de financiële planning en het personeelsbeheer. De uitvoerend directeur moet de hem opgedragen bevoegdheden uitoefenen. Deze bevoegdheden moeten kunnen worden opgeschort in uitzonderlijke omstandigheden, zoals belangenconflicten of ernstige verwaarlozing van de verplichtingen uit hoofde van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie („het Statuut”).

(15)

Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van het recht van de Unie. Dit houdt in dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Alle partijen moeten streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur en het uitvoerend comité. Die doelstelling moet ook worden nagestreefd door de raad van bestuur met betrekking tot zijn voorzitter en vicevoorzitters samen, alsook door de groepen die de regeringen en de werkgevers- en werknemersorganisaties in de raad van bestuur vertegenwoordigen met betrekking tot de aanwijzing van plaatsvervangers om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen.

(16)

Eurofound heeft een verbindingskantoor in Brussel. Het moet mogelijk blijven dat kantoor open te houden.

(17)

De financiële bepalingen en de bepalingen voor programmering en verslaglegging in verband met Eurofound moeten worden geactualiseerd. In Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (4) is bepaald dat Eurofound evaluaties vooraf en achteraf moet uitvoeren van die programma's en van haar activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. Eurofound moet met die evaluaties rekening houden in haar meerjarige en jaarlijkse programmering.

(18)

Teneinde haar volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid te waarborgen en haar in staat te stellen de taken die ze op grond van deze verordening heeft naar behoren te vervullen en de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, dient aan Eurofound een adequate eigen begroting te worden toegekend, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk worden gevormd door een bijdrage uit de algemene begroting van de Unie. Met betrekking tot de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Unie, moet op Eurofound de begrotingsprocedure van de Unie van toepassing zijn. De rekeningen van Eurofound dienen door de Rekenkamer te worden gecontroleerd.

(19)

De voor de werking van Eurofound vereiste vertaaldiensten dienen te worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (Vertaalbureau). Eurofound moet met het Vertaalbureau samenwerken om indicatoren inzake kwaliteit, tijdigheid en vertrouwelijkheid vast te stellen, de behoeften en prioriteiten van Eurofound duidelijk af te bakenen en transparante en objectieve procedures voor het vertaalproces in het leven te roepen.

(20)

De bepalingen inzake het personeel van Eurofound moeten worden afgestemd op het Statuut en op de bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad vastgestelde Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie („Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden”) (5).

(21)

Eurofound moet de nodige maatregelen nemen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te waarborgen. Waar nodig moet Eurofound beveiligingsvoorschriften vaststellen die gelijkwaardig zijn aan die van de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (6) en (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (7).

(22)

Er moet worden voorzien in overgangsbepalingen inzake de begroting en inzake de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en het personeel zodat de activiteiten van Eurofound kunnen worden voortgezet in afwachting van de tenuitvoerlegging van deze verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 1

Oprichting en doelstellingen

1.   De Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) wordt hierbij opgericht als een agentschap van de Unie.

2.   De doelstellingen van Eurofound zijn vergroting en verspreiding van kennis om de Commissie, andere instellingen, organen en agentschappen van de Unie, de lidstaten en de sociale partners bij te staan bij de ontwikkeling en uitvoering van een beleid inzake de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden, bij het vormgeven van werkgelegenheidsbeleid en bij het bevorderen van de dialoog tussen de sociale partners.

Daartoe verbetert en verspreidt Eurofound kennis en voorziet zij in empirische gegevens en diensten met het oog op beleidsvorming, met inbegrip van wetenschappelijk onderbouwde conclusies, en faciliteert zij de uitwisseling van kennis tussen de Unieactoren onderling en met nationale actoren.

Artikel 2

Taken

1.   Eurofound heeft, met strikte inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, in verband met de in artikel 1, lid 2, vermelde beleidsterreinen de volgende taken:

a)

ontwikkelingen analyseren en vergelijkende analysen van beleidsmaatregelen, institutionele kaders en praktijken verstrekken in de lidstaten en, indien nodig, in andere landen;

b)

gegevens verzamelen, bijvoorbeeld door middel van enquêtes, en tendensen in levens- en arbeidsomstandigheden, werkgelegenheid en de ontwikkeling van de arbeidsmarkt analyseren;

c)

de ontwikkelingen in systemen voor arbeidsverhoudingen en met name in de sociale dialoog op het niveau van de Unie en in de lidstaten analyseren;

d)

studies uitvoeren of daartoe opdracht geven en onderzoek doen naar relevante sociaal-economische ontwikkelingen en daarmee verband houdende beleidskwesties;

e)

indien nodig en op verzoek van de Commissie proefprojecten en voorbereidende acties uitvoeren;

f)

fora opzetten voor de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de regeringen, de sociale partners en andere belanghebbenden op nationaal niveau, onder meer op basis van empirische gegevens en analyse;

g)

instrumenten en gegevensverzamelingen beheren en ter beschikking stellen van beleidsmakers, de sociale partners, de academische instellingen en andere belanghebbenden;

h)

overeenkomstig artikel 30 een strategie opstellen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor Eurofound bevoegd is.

2.   Indien er nieuwe studies nodig zijn en voordat zij beleidsbeslissingen nemen houden de Unie-instellingen rekening met de expertise van Eurofound en eventuele studies die zij op het betrokken gebied reeds heeft uitgevoerd of die zij kan uitvoeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8).

3.   Eurofound kan samenwerkingsovereenkomsten sluiten met andere relevante agentschappen van de Unie om de onderlinge samenwerking te verbeteren en te bevorderen.

4.   Bij de uitvoering van haar taken onderhoudt Eurofound een nauwe dialoog voornamelijk met gespecialiseerde instanties, zowel publieke als private, nationale als internationale, met overheden, met academische instellingen en onderzoeksinstanties en met werkgevers- en werknemersorganisaties, alsook met nationale tripartiete organen, waar deze bestaan. Zonder daarbij afbreuk te doen aan haar doelstellingen en ambities, werkt Eurofound samen met andere agentschappen van de Unie, met name EU-OSHA en Cedefop, bevordert zij synergie en complementariteit met hun activiteiten en voorkomt zij dubbel werk.

HOOFDSTUK II

ORGANISATIE VAN EUROFOUND

Artikel 3

Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van Eurofound omvat:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend comité;

c)

een uitvoerend directeur.

Afdeling 1

Raad van bestuur

Artikel 4

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt;

b)

een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

c)

een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

d)

drie leden die de Commissie vertegenwoordigen;

e)

een door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige.

Elk van de onder a) tot en met d) bedoelde leden is stemgerechtigd.

De onder a), b) en c) bedoelde leden worden door de Raad benoemd op basis van de respectievelijk door de lidstaten en de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties voorgedragen kandidaten.

De onder d) bedoelde leden worden door de Commissie benoemd.

De onder e) bedoelde deskundige wordt door de bevoegde commissie van het Europees Parlement benoemd.

2.   Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is. De plaatsvervangers worden benoemd overeenkomstig lid 1.

3.   De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden voorgedragen en benoemd op grond van hun kennis op het gebied van sociaal en arbeidsgerelateerd beleid, rekening houdend met hun relevante vaardigheden zoals bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden en deskundigheid inzake de kerntaken van Eurofound, om een doeltreffende toezichthoudende rol te vervullen. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

4.   Elk lid en elke plaatsvervanger ondertekent bij ambtsaanvaarding een schriftelijke verklaring dat betrokkene niet in een situatie van belangenconflict verkeert. Elk lid en elke plaatsvervanger actualiseert zijn verklaring wanneer zich een verandering in de omstandigheden betreffende belangenconflicten voordoet. Eurofound publiceert de verklaringen en de geactualiseerde versies op haar website.

5.   De leden en de plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Die termijn kan worden verlengd. Na afloop van hun ambtstermijn of in het geval van aftreden blijven de leden van de raad van bestuur en de plaatsvervangers tot hun herbenoeming of vervanging in functie.

6.   In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, van de werkgeversorganisaties en van de werknemersorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Elke groep wijst een coördinator aan om de besprekingen in de groep en tussen de groepen efficiënter te maken. De coördinatoren van de groep werkgevers en de groep werknemers zijn vertegenwoordigers van hun respectieve Europese organisaties en kunnen worden aangewezen uit de benoemde leden van de raad van bestuur. Coördinatoren die geen benoemde leden van de raad van bestuur in de zin van lid 1 zijn, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.

Artikel 5

Functies van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur:

a)

zorgt voor de strategische aansturing van de activiteiten van Eurofound;

b)

stelt ieder jaar met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 6 het programmeringsdocument van Eurofound vast, waarin het meerjarige werkprogramma van Eurofound en het jaarlijkse werkprogramma voor het volgende jaar zijn opgenomen;

c)

stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van Eurofound vast en oefent overeenkomstig hoofdstuk III andere functies met betrekking tot die begroting uit;

d)

keurt een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van Eurofound goed, zendt dit elk jaar uiterlijk op 1 juli samen met een beoordeling van de activiteiten van Eurofound toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en maakt het geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslag openbaar;

e)

stelt overeenkomstig artikel 17 de financiële regels vast die van toepassing zijn op Eurofound;

f)

stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast die evenredig is met de frauderisico's en houdt daarbij rekening met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

g)

stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden en onafhankelijke deskundigen, alsmede gedetacheerde nationale deskundigen en ander personeel dat niet in dienst is van Eurofound, als bedoeld in artikel 20;

h)

stelt communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij op basis van een behoeftenanalyse, en brengt dit tot uiting in het programmeringsdocument van Eurofound;

i)

stelt zijn reglement van orde vast;

j)

oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van Eurofound de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

k)

stelt passende uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

l)

benoemt de uitvoerend directeur en verlengt in voorkomend geval zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig artikel 19;

m)

benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

n)

stelt het reglement van orde van het uitvoerend comité vast;

o)

richt raadgevende comités op en ontbindt deze overeenkomstig artikel 12, en stelt hun reglement van orde vast;

p)

zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF);

q)

geeft machtiging tot het opstellen van samenwerkingsregelingen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties overeenkomstig artikel 30.

2.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een beslissing die is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die de uitvoerend directeur op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten. In dat geval delegeert de raad van bestuur die bevoegdheden voor beperkte tijd aan een van de vertegenwoordigers van de Commissie, die hij aanstelt, of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 6

Meerjarige en jaarlijkse programmering

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur overeenkomstig artikel 11, lid 5, onder f), van deze verordening een ontwerp van programmeringsdocument op dat een meerjarig en een jaarlijks werkprogramma bevat overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

2.   De uitvoerend directeur legt het in lid 1 bedoelde ontwerp van programmeringsdocument voor aan de raad van bestuur. Het ontwerp van programmeringsdocument wordt, na goedkeuring door de raad van bestuur, elk jaar uiterlijk op 31 januari toegezonden aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. De uitvoerend directeur dient alle bijgewerkte versies van dat document volgens dezelfde procedure in. De raad van bestuur stelt het programmeringsdocument vast, rekening houdend met het advies van de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

3.   Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren, waarbij overlappingen met de programmering van andere agentschappen worden voorkomen. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen. In het programma wordt ook een strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 30, de met deze strategie verbonden acties en een vermelding van de bijbehorende middelen.

4.   Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 3 bedoelde meerjarige werkprogramma en bevat:

a)

gedetailleerde doelstellingen en de beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren;

b)

een beschrijving van de te financieren acties, met inbegrip van geplande maatregelen om de efficiëntie te verbeteren;

c)

een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen overeenkomstig de beginselen van Activity Based Budgeting en Activity Based Management;

d)

mogelijke acties voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 30.

Het vermeldt duidelijk de acties die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

5.   De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer Eurofound een nieuwe activiteit toegewezen krijgt. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt.

6.   Deze programmering van de middelen wordt jaarlijks bijgewerkt. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 28 bedoelde evaluatie.

Wanneer Eurofound een nieuwe activiteit toegewezen krijgt met het oog op de vervulling van de in artikel 2 vermelde taken, wordt daarmee rekening gehouden in haar programmering van financiële en andere middelen, onverminderd de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad (de „begrotingsautoriteit”).

Artikel 7

Voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest als volgt een voorzitter en drie vicevoorzitters:

a)

één uit de groep leden die de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigt;

b)

één uit de groep leden die de werkgeversorganisaties vertegenwoordigt;

c)

één uit de groep leden die de werknemersorganisaties vertegenwoordigt; en

d)

één uit de groep leden die de Commissie vertegenwoordigt.

De voorzitter en vicevoorzitters worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt één jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum automatisch af.

Artikel 8

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2.   De uitvoerend directeur neemt zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt een gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van ten minste één derde van zijn leden.

4.   De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. Vertegenwoordigers van de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst) kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bijwonen indien de EER-overeenkomst voorziet in hun deelname aan de activiteiten van Eurofound.

5.   Eurofound vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 9

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Onverminderd artikel 5, lid 1, onder b) en c), artikel 7, lid 1, tweede alinea, en artikel 19, lid 7, neemt de raad van bestuur beslissingen met een meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2.   Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid mag zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

3.   De voorzitter neemt aan de stemming deel.

4.   De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

5.   In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

Afdeling 2

Uitvoerend comité

Artikel 10

Uitvoerend comité

1.   De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.

2.   Het uitvoerend comité:

a)

stelt de besluiten op die ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

b)

zorgt samen met de raad van bestuur voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties alsmede uit de onderzoeken van OLAF;

c)

adviseert waar nodig de uitvoerend directeur, onverminderd diens verantwoordelijkheden als omschreven in artikel 11, bij de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3.   Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het uitvoerend comité namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige beslissingen nemen, ook over de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde voorwaarden, en over begrotingskwesties.

4.   Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, de drie vicevoorzitters, de coördinatoren van de drie in artikel 4, lid 6, vermelde groepen en een vertegenwoordiger van de Commissie. Elke in artikel 4, lid 6, vermelde groep mag ten hoogste twee plaatsvervangers aanwijzen om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen indien een door de betrokken groep benoemd lid afwezig is. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van het uitvoerend comité. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van het uitvoerend comité, maar heeft geen stemrecht.

5.   De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité bedraagt twee jaar. Die termijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van een lid van het uitvoerend comité eindigt wanneer hun lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

6.   Het uitvoerend comité komt driemaal per jaar bijeen. Daarnaast komt het uitvoerend comité bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van zijn leden. Na iedere vergadering doen de coördinatoren van de in artikel 4, lid 6, vermelde drie groepen alles wat in hun vermogen ligt om de leden van hun groep tijdig en op transparante wijze op de hoogte te stellen van de inhoud van de discussie.

Afdeling 3

Uitvoerend directeur

Artikel 11

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van Eurofound overeenkomstig de strategische visie van de raad van bestuur en legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend comité is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt of aanvaardt hij geen instructies van een regering of enige andere instantie.

3.   De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

4.   De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van Eurofound.

5.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan Eurofound zijn toegekend. De uitvoerend directeur is met name verantwoordelijk voor:

a)

de dagelijkse leiding van Eurofound, onder meer de uitoefening van de hem opgedragen bevoegdheid voor personeel, overeenkomstig artikel 5, lid 2;

b)

het uitvoeren van de beslissingen van de raad van bestuur;

c)

het nemen van beslissingen op het gebied van het personeelsbeheer overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde beslissing;

d)

het rekening houden met de behoeften in verband met de activiteiten van Eurofound en een gezond begrotingsbeheer, het nemen van beslissingen over de interne structuren van Eurofound en, waar nodig, de wijziging ervan,

e)

het selecteren en benoemen van de adjunct-directeur, die de uitvoerend directeur helpt bij de uitoefening van de taken en activiteiten van Eurofound;

f)

het opstellen van het programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

g)

het uitvoeren van het programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van bestuur;

h)

het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van Eurofound en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van bestuur;

i)

het opzetten van een effectief toezichtsysteem, zodat de in artikel 28 bedoelde regelmatige evaluaties kunnen worden uitgevoerd, en van een rapportagesysteem waarin de resultaten van die evaluaties worden samengevat;

j)

het opstellen van een ontwerp van financiële voorschriften voor Eurofound;

k)

het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van Eurofound, als onderdeel van het programmeringsdocument van Eurofound, en het uitvoeren van de begroting van Eurofound;

l)

het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van OLAF, en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en het uitvoerend comité;

m)

het trachten te zorgen voor genderevenwicht binnen Eurofound;

n)

het beschermen van de financiële belangen van de Unie door het toepassen van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door het terugvorderen van ten onrechte betaalde bedragen, en waar nodig door het opleggen van doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

o)

het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor Eurofound en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van bestuur;

p)

indien nodig het samenwerken met andere Europese agentschappen, en het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met die agentschappen.

6.   Het is ook de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur te beslissen of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van Eurofound noodzakelijk is een verbindingskantoor in Brussel op te richten om de samenwerking van Eurofound met de betrokken instellingen van de Unie te bevorderen. Die beslissing moet vooraf worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat. In die beslissing wordt het toepassingsgebied gespecificeerd van de activiteiten die door dat verbindingskantoor moeten worden uitgevoerd, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van Eurofound worden vermeden.

Afdeling 4

Raadgevende comités

Artikel 12

Raadgevende comités

1.   De raad van bestuur kan raadgevende comités oprichten in overeenstemming met de beleidsprioriteiten van de programmeringsdocumenten van Eurofound.

2.   Raadgevende comités zijn operationele organen die zijn opgericht om de kwaliteit van het onderzoek door Eurofound te waarborgen, en door de deelname aan de uitvoering van de programma's van Eurofound te bevorderen en door advies en nieuwe inbreng te leveren, waarborgen zij eveneens een brede verantwoordelijkheid voor de projecten en de resultaten daarvan.

3.   In samenwerking met de raad van bestuur en het uitvoerend comité oefenen raadgevende comités de volgende belangrijke functies in verband met de onderzoeksprojecten uit:

a)

advies geven over het ontwerp en de uitvoering ervan;

b)

toezicht houden op de voortgang van de uitvoering ervan;

c)

bevindingen ervan evalueren;

d)

advies geven over de verspreiding van de resultaten.

4.   De coördinatoren van de in artikel 4, lid 6, vermelde groepen zien toe op de benoeming en de deelname van de leden van de raadgevende comités overeenkomstig het reglement van orde van de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur kan beslissen om de op grond van lid 1 opgerichte raadgevende comités te ontbinden in overeenstemming met de in de programmeringsdocumenten van Eurofound vastgestelde prioriteiten.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 13

Begroting

1.   Voor elk begrotingsjaar worden alle ontvangsten en uitgaven van Eurofound geraamd en vervolgens in de begroting van Eurofound opgenomen. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

2.   De ontvangsten en uitgaven van Eurofound moeten in evenwicht zijn.

3.   Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van Eurofound uit:

a)

een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c)

vergoedingen voor publicaties en andere door Eurofound verrichte diensten;

d)

eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van Eurofound deelnemen op grond van artikel 30.

4.   De uitgaven van Eurofound omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en werkingskosten.

Artikel 14

Vaststelling van de begroting

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van Eurofound voor het volgende begrotingsjaar, waarin de personeelsformatie is opgenomen, en zendt hij deze naar de raad van bestuur.

De voorlopige ontwerpraming stoelt op de doelstellingen en verwachte resultaten van het jaarlijkse programmeringsdocument zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, en houdt rekening met de financiële middelen die nodig zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen en verwachte resultaten, in overeenstemming met het beginsel van resultaatgericht begroten.

2.   Op basis van de voorlopige ontwerpraming stelt de raad van bestuur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van Eurofound voor het volgende begrotingsjaar vast en zendt hij deze uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de Commissie toe.

3.   De Commissie zendt de ontwerpraming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan de begrotingsautoriteit. De ontwerpraming wordt tevens beschikbaar gesteld aan Eurofound.

4.   Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

5.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage uit de algemene begroting van de Unie aan Eurofound goed.

6.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor Eurofound vast.

7.   De begroting van Eurofound wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast. Wijzigingen van de begroting van Eurofound, met inbegrip van de personeelsformatie, worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.

8.   Op bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van Eurofound, is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van toepassing.

Artikel 15

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van Eurofound uit.

2.   De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.

Artikel 16

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van Eurofound zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2.   Eurofound zendt uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 een verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

3.   De rekenplichtige van de Commissie zendt de voorlopige rekeningen van Eurofound voor het jaar N, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 aan de Rekenkamer toe.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van Eurofound voor het jaar N krachtens artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, maakt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van Eurofound voor dat jaar op. De uitvoerend directeur legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van Eurofound voor jaar N.

6.   De rekenplichtige van Eurofound dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   De definitieve rekeningen voor het jaar N worden uiterlijk op 15 november van het jaar N + 1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   De uitvoerend directeur geeft de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. De uitvoerend directeur zendt het antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

9.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het jaar N, overeenkomstig artikel 109, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

10.   Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 17

Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op Eurofound, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze regels wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 tenzij dit in verband met de werking van Eurofound specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK IV

PERSONEEL

Artikel 18

Algemene bepalingen

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van Eurofound.

2.   Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur passende bepalingen vast voor de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 19

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangeworven als tijdelijk functionaris van Eurofound uit hoofde van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

De geselecteerde kandidaat wordt verzocht voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden. Deze gedachtewisseling mag de benoeming niet onnodig vertragen.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt Eurofound vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Vóór het einde van die termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten en de toekomstige taken en uitdagingen van Eurofound.

4.   Rekening houdend met de in lid 3 bedoelde beoordeling kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

5.   Indien de ambtstermijn van een uitvoerend directeur is verlengd, mag hij na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.   De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de in lid 3 bedoelde beoordeling van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten door de Commissie.

7.   De raad van bestuur neemt besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing van de uitvoerend directeur uit zijn functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 20

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Eurofound kan gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van Eurofound.

2.   Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij Eurofound.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 21

Rechtspositie

1.   Eurofound is een agentschap van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   Eurofound beschikt in alle lidstaten over de ruimste handelingsbevoegdheid die uit hoofde van het nationaal recht aan rechtspersonen wordt verleend. Eurofound kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen of vervreemden en in rechte optreden.

3.   Eurofound heeft zijn zetel in Dublin.

4.   Overeenkomstig artikel 11, lid 6, kan Eurofound een verbindingskantoor in Brussel oprichten om haar samenwerking met de betrokken instellingen van de Unie te bevorderen.

Artikel 22

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op Eurofound en haar personeel.

Artikel 23

Talenregeling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad (9) zijn van toepassing op Eurofound.

2.   De voor het functioneren van Eurofound vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau.

Artikel 24

Transparantie en gegevensbescherming

1.   Eurofound verricht haar werkzaamheden met een hoge mate van transparantie.

2.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10) is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van Eurofound.

3.   De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

4.   Op de verwerking van persoonsgegevens door Eurofound is Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (11) van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door Eurofound, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 25

Fraudebestrijding

1.   Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) te vereenvoudigen, treedt Eurofound uiterlijk 21 augustus 2019 toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) (13) en stelt zij op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor al haar werknemers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle subsidieontvangers, contractanten en subcontractanten die van Eurofound Uniemiddelen hebben ontvangen, controles te verrichten, zowel op basis van documenten als door middel van inspecties ter plaatse.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (14) onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een door Eurofound gefinancierde overeenkomst.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van Eurofound bepalingen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 26

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Indien nodig stelt Eurofound beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 en (EU, Euratom) 2015/444. De beveiligingsvoorschriften van Eurofound hebben onder andere en indien nodig betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 27

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van Eurofound wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in door Eurofound gesloten overeenkomsten.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt Eurofound in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door haar diensten of door haar personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd met betrekking tot de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens Eurofound wordt beheerst door de bepalingen van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 28

Evaluatie

1.   Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 verricht Eurofound evaluaties vooraf en achteraf van de programma's en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen.

2.   Uiterlijk 21 februari 2024 en daarna om de vijf jaar zorgt de Commissie ervoor dat in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie een evaluatie wordt uitgevoerd om de prestaties van Eurofound te toetsen aan haar doelstellingen, mandaat en taken. Bij haar evaluatie raadpleegt de Commissie leden van de raad van bestuur en andere belangrijke betrokken partijen. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van Eurofound moet worden gewijzigd, en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

3.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit van de bevindingen van haar evaluatie. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 29

Administratieve onderzoeken

Overeenkomstig artikel 228 VWEU zijn de activiteiten van Eurofound onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 30

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan Eurofound samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties.

Daartoe mag Eurofound, onder voorbehoud van machtiging door de raad van bestuur en na goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties. Die regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie of de lidstaten.

2.   Eurofound staat open voor deelname van derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.

Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten worden regelingen opgesteld voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van Eurofound, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van Eurofound, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, voldoen deze regelingen in elk geval aan het Statuut.

3.   De raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor Eurofound bevoegd is.

Artikel 31

Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking

1.   De regelingen betreffende de huisvesting van Eurofound in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen Eurofound en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.

2.   De lidstaat van vestiging biedt de noodzakelijke voorwaarden voor de werking van Eurofound, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en goede vervoersverbindingen.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 32

Overgangsbepalingen in verband met de raad van bestuur

De leden van de op grond van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad opgerichte raad van bestuur blijven in functie en oefenen de functies van de in artikel 5 van deze verordening bedoelde raad van bestuur uit tot de leden van de raad van bestuur en de onafhankelijke deskundige krachtens artikel 4, lid 1, van deze verordening benoemd zijn.

Artikel 33

Overgangsbepalingen in verband met het personeel

1.   De directeur van Eurofound die is benoemd op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1365/75 vervult voor de resterende duur van zijn ambtstermijn de taken van de uitvoerend directeur als bepaald in artikel 11 van deze verordening. De andere voorwaarden in zijn arbeidsovereenkomst blijven ongewijzigd.

2.   Indien er op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening een selectie- en benoemingsprocedure voor de uitvoerend directeur loopt, is artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1365/75 van toepassing tot die procedure is afgerond.

3.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EEG) nr. 1365/75 in dienst is genomen. Hun arbeidsovereenkomsten kunnen krachtens deze verordening worden verlengd overeenkomstig het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Elk verbindingskantoor dat Eurofound heeft op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening, wordt behouden.

Artikel 34

Overgangsbepalingen inzake de begroting

De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 1365/75 wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 16 van die verordening.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Intrekking

Verordening (EEG) nr. 1365/75 wordt ingetrokken en alle verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 36

Het van kracht blijven van door de raad van bestuur vastgestelde interne voorschriften

De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EEG) nr. 1365/75 vastgestelde interne voorschriften blijven van kracht na 20 februari 2019, tenzij de raad van bestuur bij de uitvoering van deze verordening anders bepaalt.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 januari 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 49.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2018.

(3)  Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(5)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(6)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(7)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(9)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(10)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(11)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


31.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/90


VERORDENING (EU) 2019/128 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 januari 2019

tot oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 166, lid 4, en artikel 165, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding („Cedefop”) werd opgericht bij Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad (3) om de Commissie bij te staan ten einde de beroepsopleiding en de voortgezette opleiding op Unieniveau te bevorderen en te ontwikkelen.

(2)

Sinds het in 1975 is opgericht, speelt Cedefop een belangrijke rol bij het ondersteunen van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding. Tegelijkertijd zijn de betekenis en het belang van beroepsopleiding geëvolueerd onder invloed van veranderende arbeidsmarkten, technologische ontwikkelingen, in het bijzonder op digitaal gebied, en de toenemende arbeidsmobiliteit. Door deze factoren wordt het een nog grotere uitdaging om vaardigheden en kwalificaties af te stemmen op een voortdurend evoluerende vraag. Het beleid inzake beroepsopleiding heeft dezelfde ontwikkelingen ondergaan en omvat nu uiteenlopende instrumenten en initiatieven, waaronder die welke verband houden met vaardigheden en kwalificaties, waaronder de validatie van leerresultaten, die noodzakelijkerwijs de traditionele grenzen van beroepsonderwijs en -opleiding overstijgen. Daarom moet de aard van de Cedefop-activiteiten nauwkeurig worden omschreven om beter aan te sluiten bij zijn huidige activiteiten, die naast beroepsonderwijs en -opleiding ook werkzaamheden in verband met vaardigheden en kwalificaties omvatten, en moet de terminologie die wordt gebruikt voor de beschrijving van de doelstellingen en taken van Cedefop, worden aangepast om deze ontwikkelingen weer te geven.

(3)

In het evaluatieverslag over Cedefop uit 2013 is geconcludeerd dat Verordening (EEG) nr. 337/75 moet worden gewijzigd om de werkzaamheden van Cedefop op het gebied van vaardigheden erin op te nemen en om zijn werkzaamheden in verband met beleidsrapportage en gemeenschappelijke Europese instrumenten en initiatieven duidelijker te integreren.

(4)

Voor ondersteuning van de uitvoering van een beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding is aandacht nodig voor het raakvlak tussen de wereld van onderwijs en opleiding en de wereld van het werk om ervoor te zorgen dat de verworven kennis, vaardigheden en competenties een leven lang leren, integratie en de inzetbaarheid op een veranderende arbeidsmarkt bevorderen en beantwoorden aan de behoeften van burgers en maatschappij.

(5)

Verordening (EEG) nr. 337/75 is meermaals gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig zijn, moet die verordening omwille van de duidelijkheid worden ingetrokken en vervangen.

(6)

De regels waaraan Cedefop is onderworpen, dienen voor zover mogelijk en rekening houdend met de tripartiete aard ervan te worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012.

(7)

Aangezien de drie tripartiete agentschappen, namelijk Cedefop, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsvoorwaarden (Eurofound) en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA), thema's behandelen die verband houden met de arbeidsmarkt, werkomgeving, beroepsonderwijs en -opleiding en vaardigheden, is een nauwe samenwerking tussen de drie agentschappen nodig. Ook met de Europese Stichting voor opleiding (ETF) is een nauwe samenwerking nodig. Bij zijn werkzaamheden moet Cedefop daarom de werkzaamheden van ETF, Eurofound en EU-OSHA aanvullen wanneer zij soortgelijke interessegebieden hebben, en tegelijk de instrumenten die goed werken, zoals memoranda van overeenstemming, bevorderen. Cedefop moet manieren om efficiëntie en synergieën te verbeteren, benutten en bij zijn activiteiten overlapping met de activiteiten van ETF, Eurofound en EU-OSHA en die van de Commissie vermijden. Daarnaast moet Cedefop, waar mogelijk, streven naar efficiënte samenwerking met de interne onderzoeksinstanties van de Unie-instellingen en de externe gespecialiseerde instanties.

(8)

Bij de evaluatie van Cedefop moet de Commissie de voornaamste belanghebbenden raadplegen, waaronder leden van de raad van bestuur en leden van het Europees Parlement.

(9)

Het tripartiete karakter van Eurofound, EU-OSHA en Cedefop is een zeer waardevol voorbeeld van een globale benadering op basis van een sociale dialoog tussen de sociale partners en de nationale en Unieautoriteiten, die uitermate belangrijk is voor het vinden van gezamenlijke en duurzame oplossingen voor sociale en economische vraagstukken.

(10)

Om het besluitvormingsproces in Cedefop te stroomlijnen en met het oog op meer efficiëntie en effectiviteit, moet een bestuur met twee bestuurslagen worden ingesteld. Daartoe moeten de lidstaten, de nationale werkgevers- en werknemersorganisaties en de Commissie worden vertegenwoordigd in een raad van bestuur, die beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, onder meer om de begroting vast te stellen en het programmeringsdocument goed te keuren. In het programmeringsdocument, waarin het meerjarige programma en het jaarlijkse werkprogramma van Cedefop staan, moet de raad van bestuur de strategische prioriteiten van de activiteiten van Cedefop vaststellen. Bovendien moeten de door de raad van bestuur vastgestelde regels voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten maatregelen omvatten om mogelijke risico's in een vroeg stadium op te sporen.

(11)

Voor de goede werking van Cedefop moeten de lidstaten, de Europese werkgevers- en werknemersorganisaties en de Commissie ervoor zorgen dat personen die worden aangesteld in de raad van bestuur, beschikken over de nodige kennis op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties, met het oog op het nemen van strategische beslissingen en het houden van toezicht op de activiteiten van Cedefop.

(12)

Er moet een uitvoerend comité worden ingesteld dat de vergaderingen van de raad van bestuur goed voorbereidt en de processen van besluitvorming en monitoring ervan ondersteunt. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, moet het uitvoerend comité, wanneer het de raad van bestuur assisteert, namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten kunnen nemen. De raad van bestuur moet het reglement van orde van het uitvoerend comité vaststellen.

(13)

De uitvoerend directeur moet verantwoordelijk zijn voor de bedrijfsvoering van Cedefop overeenkomstig de strategische visie van de raad van bestuur, met inbegrip van het dagelijks bestuur, alsook de financiële planning en het personeelsbeheer. De uitvoerend directeur moet de hem opgedragen bevoegdheden uitoefenen. Deze bevoegdheden moeten kunnen worden opgeschort in uitzonderlijke omstandigheden, zoals belangenconflicten of ernstige verwaarlozing van de verplichtingen uit hoofde van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie („het Statuut”).

(14)

Het gelijkheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van het Unierecht. Dit houdt in dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur. Die doelstelling moet ook worden nagestreefd door de raad van bestuur met betrekking tot zijn voorzitter en vicevoorzitters samen, alsook door de groepen die de regeringen en de werkgeversorganisaties en de werknemersorganisaties in de raad van bestuur vertegenwoordigen met betrekking tot de aanwijzing van plaatsvervangers om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen.

(15)

Cedefop heeft een verbindingskantoor in Brussel. Het moet mogelijk blijven dat kantoor open te houden.

(16)

De financiële bepalingen en de bepalingen voor programmering en verslaglegging met betrekking tot Cedefop moeten worden afgestemd. In Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie (4) is bepaald dat Cedefop evaluaties vooraf en achteraf moet uitvoeren voor deze programma's en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen. Cedefop moet met die evaluaties rekening houden in zijn meerjarige en jaarlijkse programmering.

(17)

Teneinde zijn volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid te waarborgen en het in staat te stellen de taken die het op grond van deze verordening heeft naar behoren te vervullen en de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken, dient aan Cedefop een adequate eigen begroting te worden toegekend, waarbij de inkomsten hoofdzakelijk worden gevormd door een bijdrage uit de algemene begroting van de Unie. Met betrekking tot de bijdrage van de Unie en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Unie, moet op Cedefop de begrotingsprocedure van de Unie van toepassing zijn. De rekeningen van Cedefop dienen door de Rekenkamer te worden gecontroleerd.

(18)

De voor de werking van Cedefop vereiste vertaaldiensten dienen te worden verricht door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie (Vertaalbureau). Cedefop moet met het Vertaalbureau samenwerken om indicatoren inzake kwaliteit, tijdigheid en vertrouwelijkheid vast te stellen, de behoeften en prioriteiten van Cedefop duidelijk af te bakenen en transparante en objectieve procedures voor het vertaalproces in het leven te roepen.

(19)

De bepalingen van Verordening (EEG) nr. 337/75 inzake het personeel moeten worden afgestemd op het Statuut en op de bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad vastgestelde Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie („Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden”) (5).

(20)

Cedefop moet de nodige maatregelen nemen om de veilige behandeling en verwerking van vertrouwelijke informatie te waarborgen. Waar nodig moet Cedefop beveiligingsvoorschriften vaststellen die gelijkwaardig zijn aan die van de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 (6) en (EU, Euratom) 2015/444 (7) van de Commissie.

(21)

Er moet worden voorzien in overgangsbepalingen inzake de begroting en inzake de raad van bestuur en het personeel zodat de activiteiten van Cedefop kunnen worden voortgezet in afwachting van de tenuitvoerlegging van deze verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOELSTELLINGEN EN TAKEN

Artikel 1

Oprichting en doelstellingen

1.   Het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) wordt hierbij opgericht als een agentschap van de Unie.

2.   Het doel van Cedefop is steun te verlenen bij de bevordering, ontwikkeling en uitvoering van beleid van de Unie op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding alsook van beleidsmaatregelen inzake vaardigheden en kwalificaties door samen te werken met de Commissie, de lidstaten en de sociale partners.

Daartoe verbetert en verspreidt Cedefop kennis, voorziet het in empirische gegevens en diensten met het oog op beleidsvorming, met inbegrip van wetenschappelijk onderbouwde conclusies, en faciliteert het de uitwisseling van kennis tussen de actoren op Unieniveau onderling en met nationale actoren.

Artikel 2

Taken

1.   Cedefop heeft, met strikte inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, in verband met de in artikel 1, lid 2, vermelde beleidsterreinen de volgende taken:

a)

tendensen op het gebied van beleid en stelsels inzake beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties analyseren en vergelijkende analyses daarvan in verschillende landen verstrekken;

b)

tendensen op de arbeidsmarkt in verband met vaardigheden en kwalificaties, en beroepsonderwijs en -opleiding analyseren;

c)

een analyse maken van en bijdragen aan ontwikkelingen in verband met de ontwikkeling en toekenning van kwalificaties, de organisatie ervan in kaders en de functie ervan op de arbeidsmarkt en in verband met beroepsonderwijs en -opleiding, met het oog op de verbetering van de transparantie en erkenning van kwalificaties;

d)

een analyse maken van en bijdragen aan ontwikkelingen op het gebied van de validatie van niet-formeel en informeel leren;

e)

studies uitvoeren of daartoe opdracht geven en onderzoek doen naar relevante socio-economische ontwikkelingen en daarmee verband houdende beleidskwesties;

f)

fora opzetten voor de uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de regeringen, de sociale partners en andere belanghebbenden op nationaal niveau;

g)

onder meer met empirische gegevens en analyses bijdragen aan de uitvoering van hervormingen en beleid op nationaal niveau;

h)

informatie verspreiden ter ondersteuning van het beleid en om het bewustzijn en het begrip te vergroten van het potentieel van beroepsonderwijs en -opleiding voor de bevordering en ondersteuning van de inzetbaarheid van mensen, de productiviteit en een leven lang leren;

i)

instrumenten, gegevensverzamelingen en diensten met betrekking tot beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden, beroepen en kwalificaties beheren en ter beschikking stellen van burgers, bedrijven, beleidsmakers, de sociale partners en andere belanghebbenden;

j)

overeenkomstig artikel 29 een strategie opstellen voor betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor Cedefop bevoegd is.

2.   Indien er nieuwe studies nodig zijn en voordat zij beleidsbeslissingen nemen houden de Unie-instellingen rekening met de expertise van Cedefop en eventuele studies die het op het betrokken gebied reeds heeft uitgevoerd of die het kan uitvoeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (8).

3.   Bij zijn acties houdt Cedefop rekening met de verbanden die bestaan tussen beroepsonderwijs en -opleiding en de andere sectoren van onderwijs en opleiding.

4.   Cedefop kan samenwerkingsovereenkomsten sluiten met andere relevante agentschappen van de Unie om de onderlinge samenwerking te verbeteren en te bevorderen.

5.   Bij de uitvoering van zijn taken onderhoudt Cedefop een nauwe dialoog, voornamelijk met gespecialiseerde instanties die werken aan beleidsmaatregelen inzake beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties, zowel publieke als private, nationale als internationale, met overheden en onderwijsinstellingen, met werkgevers- en werknemersorganisaties, alsook met nationale tripartiete organen, waar deze bestaan. Zonder daarbij afbreuk te doen aan zijn doelstellingen en ambities, werkt Cedefop samen met andere agentschappen van de Unie, met name ETF, Eurofound en EU-OSHA, bevordert het synergie en complementariteit met hun activiteiten en voorkomt het dubbel werk.

HOOFDSTUK II

ORGANISATIE VAN CEDEFOP

Artikel 3

Administratieve en bestuurlijke structuur

De administratieve en bestuurlijke structuur van Cedefop omvat:

a)

een raad van bestuur;

b)

een uitvoerend comité;

c)

een uitvoerend directeur.

AFDELING 1

Raad van bestuur

Artikel 4

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur bestaat uit:

a)

een lid per lidstaat dat de regering van die lidstaat vertegenwoordigt;

b)

een lid per lidstaat dat de werkgeversorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

c)

een lid per lidstaat dat de werknemersorganisaties van die lidstaat vertegenwoordigt;

d)

drie leden die de Commissie vertegenwoordigen;

e)

een door het Europees Parlement benoemde onafhankelijke deskundige.

Elk van de onder a) tot en met d) bedoelde leden is stemgerechtigd.

De onder a), b) en c) bedoelde leden worden door de Raad benoemd op basis van respectievelijk door de lidstaten, de Europese werkgeversorganisaties en de Europese werknemersorganisaties voorgedragen kandidaten.

De onder d) bedoelde leden worden door de Commissie benoemd.

De onder e) bedoelde deskundige wordt door de bevoegde commissie van het Europees Parlement benoemd.

2.   Ieder lid van de raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is. De plaatsvervangers worden benoemd overeenkomstig lid 1.

3.   De leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden voorgedragen en benoemd op grond van hun kennis op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, vaardigheden en kwalificaties, rekening houdend met hun relevante vaardigheden zoals bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden en deskundigheid op het gebied van de kerntaken van Cedefop, om een doeltreffende toezichthoudende rol te vervullen. Alle partijen in de raad van bestuur trachten het verloop van hun vertegenwoordigers te beperken om de continuïteit van de werkzaamheden van de raad van bestuur te waarborgen. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raad van bestuur.

4.   Elk lid en elke plaatsvervanger ondertekent bij ambtsaanvaarding een schriftelijke verklaring dat betrokkene niet in een situatie van belangenconflict verkeert. Elk lid en elke plaatsvervanger actualiseert zijn verklaring wanneer zich een verandering in de omstandigheden betreffende het belangenconflict voordoet. Cedefop publiceert de verklaringen en de geactualiseerde versies op zijn website.

5.   De leden en de plaatsvervangers worden voor vier jaar benoemd. Die termijn kan worden verlengd. Na afloop van hun ambtstermijn of in het geval van aftreden blijven de leden van de raad van bestuur en de plaatsvervangers tot hun herbenoeming of vervanging in functie.

6.   In de raad van bestuur vormen de vertegenwoordigers van de regeringen, van de werknemersorganisaties en van de werkgeversorganisaties ieder een afzonderlijke groep. Elke groep wijst een coördinator aan om de besprekingen in de groep en tussen de groepen efficiënter te maken. De coördinatoren van de groep werkgevers en de groep werknemers zijn vertegenwoordigers van hun respectieve Europese organisaties en kunnen worden aangewezen uit de benoemde leden van de raad van bestuur. Coördinatoren die geen benoemde leden van de raad van bestuur overeenkomstig lid 1 zijn, wonen de vergaderingen van de raad van bestuur zonder stemrecht bij.

Artikel 5

Functies van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur:

a)

zorgt voor de strategische aansturing van de activiteiten van Cedefop;

b)

stelt ieder jaar met een tweederdemeerderheid van de stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 6 het programmeringsdocument van Cedefop vast, waarin het meerjarige werkprogramma van Cedefop en het jaarlijkse werkprogramma voor het volgende jaar zijn opgenomen;

c)

stelt met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van Cedefop vast en oefent overeenkomstig hoofdstuk III andere functies met betrekking tot die begroting uit;

d)

keurt een geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van Cedefop goed en zendt dit elk jaar uiterlijk op 1 juli samen met zijn beoordeling van de activiteiten van Cedefop toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer en maakt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag openbaar;

e)

stelt overeenkomstig artikel 16 de financiële regels vast die van toepassing zijn op Cedefop;

f)

stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast die evenredig is met de frauderisico's en houdt daarbij rekening met de kosten en baten van de uit te voeren maatregelen;

g)

stelt regels vast voor de voorkoming en beheersing van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden en onafhankelijke deskundigen, alsmede gedetacheerde nationale deskundigen en ander personeel dat niet in dienst is van Cedefop, als bedoeld in artikel 19;

h)

stelt communicatie- en verspreidingsplannen vast en werkt deze regelmatig bij op basis van een behoeftenanalyse, en brengt dit tot uiting in het programmeringsdocument van Cedefop;

i)

stelt zijn reglement van orde vast;

j)

oefent overeenkomstig lid 2 met betrekking tot het personeel van Cedefop de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);

k)

stelt passende uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;

l)

benoemt de uitvoerend directeur en verlengt in voorkomend geval zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig artikel 18;

m)

benoemt een rekenplichtige, die onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, en die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;

n)

stelt het reglement van orde van het uitvoerend comité vast;

o)

zorgt voor een passende follow-up van de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties en uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF);

p)

geeft machtiging tot het opstellen van samenwerkingsregelingen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties overeenkomstig artikel 29.

2.   De raad van bestuur neemt overeenkomstig artikel 110 van het Statuut een beslissing die is gebaseerd op artikel 2, lid 1, van het Statuut en artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, waarin hij de nodige bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag delegeert aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vastlegt voor de opschorting van deze gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheden op zijn beurt delegeren.

Indien uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die de uitvoerend directeur op zijn beurt heeft gedelegeerd, tijdelijk opschorten. In dat geval delegeert de raad van bestuur die bevoegdheden voor beperkte tijd aan een van de vertegenwoordigers van de Commissie, die hij aanstelt, of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.

Artikel 6

Meerjarige en jaarlijkse programmering

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur overeenkomstig artikel 11, lid 5, onder e), van deze verordening een ontwerp van programmeringsdocument op dat een meerjarig en een jaarlijks werkprogramma bevat overeenkomstig artikel 32 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

2.   De uitvoerend directeur legt het in lid 1 bedoelde ontwerp van programmeringsdocument voor aan de raad van bestuur. Het ontwerp van programmeringsdocument wordt, na goedkeuring door de raad van bestuur, elk jaar uiterlijk op 31 januari indienen bij de Commissie, het Europees Parlement en de Raad. De uitvoerend directeur dient alle daarna bijgewerkte versies van dat document in overeenkomstig dezelfde procedure. De raad van bestuur stelt het programmeringsdocument vast, rekening houdend met het advies van de Commissie.

Het programmeringsdocument wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast.

3.   Het meerjarige werkprogramma omvat een beschrijving van de algemene strategische programmering, met inbegrip van de doelstellingen, beoogde resultaten en prestatie-indicatoren, waarbij overlappingen met de programmering van andere agentschappen worden voorkomen. Het behelst ook de programmering van de middelen, met inbegrip van de meerjarige begroting en de personele middelen. In het programma wordt ook een strategie opgenomen voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 29, de met deze strategie verbonden acties en een vermelding van de bijbehorende middelen.

4.   Het jaarlijkse werkprogramma is consistent met het in lid 3 bedoelde meerjarige werkprogramma en bevat:

a)

gedetailleerde doelstellingen en de beoogde resultaten, met inbegrip van prestatie-indicatoren;

b)

een beschrijving van de te financieren acties, met inbegrip van geplande maatregelen om de efficiëntie te verbeteren;

c)

een indicatie van de financiële en personele middelen die aan iedere activiteit worden toegewezen overeenkomstig de beginselen van Activity Based Budgeting en Activity Based Management;

d)

mogelijke acties voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties overeenkomstig artikel 29.

Het vermeldt duidelijk de acties die zijn toegevoegd, gewijzigd of geschrapt ten opzichte van het vorige begrotingsjaar.

5.   De raad van bestuur past het vastgestelde jaarlijkse werkprogramma aan wanneer Cedefop een nieuwe activiteit toegewezen krijgt. De raad van bestuur kan aan de uitvoerend directeur de bevoegdheid delegeren om niet-wezenlijke wijzigingen door te voeren in het jaarlijkse werkprogramma.

Iedere wezenlijke wijziging van het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld overeenkomstig dezelfde procedure als die welke voor het oorspronkelijke jaarlijkse werkprogramma geldt.

6.   Deze programmering van de middelen wordt jaarlijks bijgewerkt. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 27 bedoelde evaluatie.

Wanneer Cedefop een nieuwe activiteit toegewezen krijgt met het oog op de vervulling van de in artikel 2 vermelde taken, wordt daarmee rekening gehouden in zijn programmering van financiële en andere middelen, onverminderd de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Raad (de „begrotingsautoriteit”).

Artikel 7

Voorzitter van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest als volgt een voorzitter en drie vicevoorzitters:

a)

één uit de groep leden die de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigt;

b)

één uit de groep leden die de werkgeversorganisaties vertegenwoordigt;

c)

één uit de groep leden die de werknemersorganisaties vertegenwoordigt; en

d)

één uit de groep leden die de Commissie vertegenwoordigt.

De voorzitter en vicevoorzitters worden door de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur gekozen met een tweederdemeerderheid.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt één jaar. Hun ambtstermijn kan worden verlengd. Indien hun lidmaatschap van de raad van bestuur tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum automatisch af.

Artikel 8

Vergaderingen van de raad van bestuur

1.   De voorzitter roept de vergaderingen van de raad van bestuur bijeen.

2.   De uitvoerend directeur neemt zonder stemrecht deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt een gewone vergadering per jaar. Daarnaast komt de raad bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van de Commissie of van ten minste één derde van zijn leden.

4.   De raad van bestuur kan eenieder van wie het advies dienstig kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. Vertegenwoordigers van landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de EER-overeenkomst) kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur als waarnemers bijwonen indien de EER-overeenkomst voorziet in hun deelname aan de activiteiten van Cedefop.

5.   Cedefop vervult de secretariaatstaken voor de raad van bestuur.

Artikel 9

Stemprocedure in de raad van bestuur

1.   Onverminderd artikel 5, lid 1, onder b) en c), artikel 7, lid 1, tweede alinea, en artikel 18, lid 7, neemt de raad van bestuur beslissingen met een meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2.   Elk stemgerechtigd lid heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid mag zijn plaatsvervanger diens stemrecht uitoefenen.

3.   De voorzitter neemt aan de stemming deel.

4.   De uitvoerend directeur neemt aan de beraadslagingen deel, maar heeft geen stemrecht.

5.   In het reglement van orde van de raad van bestuur wordt de stemprocedure nader uitgewerkt, met name betreffende de gevallen waarin een lid mag handelen namens een ander lid.

AFDELING 2

Uitvoerend comite

Artikel 10

Uitvoerend comité

1.   De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.

2.   Het uitvoerend comité:

a)

stelt de besluiten op die ter goedkeuring aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

b)

zorgt samen met de raad van bestuur voor een passende follow-up van de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de interne en externe auditverslagen en evaluaties alsmede uit de onderzoeken van OLAF;

c)

adviseert waar nodig de uitvoerend directeur, onverminderd diens verantwoordelijkheden als omschreven in artikel 11, bij de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur om het toezicht op het administratief en begrotingsbeheer te versterken.

3.   Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, kan het uitvoerend comité namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige beslissingen nemen, ook over de opschorting van de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag, overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde voorwaarden, en over begrotingskwesties.

4.   Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, de drie vicevoorzitters, de coördinatoren van de drie in artikel 4, lid 6, vermelde groepen en een vertegenwoordiger van de Commissie. Elke in artikel 4, lid 6, vermelde groep mag ten hoogste twee plaatsvervangers aanwijzen om de vergaderingen van het uitvoerend comité bij te wonen indien een door de betrokken groep benoemd lid afwezig is. De voorzitter van de raad van bestuur is ook de voorzitter van het uitvoerend comité. De uitvoerend directeur neemt deel aan de vergaderingen van het uitvoerend comité, maar heeft geen stemrecht.

5.   De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité bedraagt twee jaar. Die termijn kan worden verlengd. De ambtstermijn van een lid van het uitvoerend comité eindigt op de datum waarop zijn lidmaatschap van de raad van bestuur eindigt.

6.   Het uitvoerend comité komt driemaal per jaar bijeen. Daarnaast komt het uitvoerend comité bijeen op initiatief van de voorzitter of op verzoek van zijn leden. Na iedere vergadering doen de coördinatoren van de in artikel 4, lid 6, vermelde drie groepen alles wat in hun vermogen ligt om de leden van hun groep tijdig en op transparante wijze op de hoogte te stellen van de inhoud van de discussie.

AFDELING 3

Uitvoerend directeur

Artikel 11

Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van Cedefop overeenkomstig de strategische visie van de raad van bestuur en legt verantwoording af aan de raad van bestuur.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend comité is de uitvoerend directeur onafhankelijk bij de uitvoering van zijn taken en vraagt of aanvaardt hij geen instructies van een regering of enige andere instantie.

3.   De uitvoerend directeur brengt desgevraagd verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.

4.   De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van Cedefop.

5.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken die bij deze verordening aan Cedefop zijn toegekend. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:

a)

de dagelijkse leiding van Cedefop, onder meer de uitoefening van de hem opgedragen bevoegdheid voor personeel, overeenkomstig artikel 5, lid 2;

b)

de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur;

c)

het nemen van beslissingen op het gebied van het personeelsbeheer overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, bedoelde beslissing;

d)

het rekening houden met de behoeften in verband met de activiteiten van Cedefop en een gezond begrotingsbeheer, het nemen van beslissingen over de interne structuren van Cedefop, zo nodig met inbegrip van het laten waarnemen van functies die het dagelijks beheer van Cedefop kunnen omvatten;

e)

het opstellen van het programmeringsdocument en het indienen ervan bij de raad van bestuur na raadpleging van de Commissie;

f)

het uitvoeren van het programmeringsdocument en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van bestuur;

g)

het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van Cedefop en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van bestuur;

h)

het opzetten van een effectief toezichtsysteem, zodat de in artikel 27 bedoelde regelmatige evaluaties kunnen worden uitgevoerd, en van een rapportagesysteem waarin de resultaten van die evaluaties worden samengevat;

i)

het opstellen van een ontwerp van financiële voorschriften voor Cedefop;

j)

het opstellen van de ontwerpraming van ontvangsten en uitgaven van Cedefop, als onderdeel van het programmeringsdocument van Cedefop, en het uitvoeren van de begroting van Cedefop;

k)

het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en evaluaties, alsook van onderzoeken van OLAF, en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van bestuur en het uitvoerend comité;

l)

het trachten te zorgen voor genderevenwicht binnen Cedefop;

m)

de bescherming van de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen; waar nodig legt hij ook doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties op;

n)

het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor Cedefop en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van bestuur;

o)

indien nodig samenwerking met andere Europese agentschappen, en het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten met die agentschappen.

6.   Het is ook de verantwoordelijkheid van de uitvoerend directeur te beslissen of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van Cedefop noodzakelijk is een verbindingskantoor in Brussel op te richten om de samenwerking van Cedefop met de betrokken instellingen van de Unie te bevorderen. Die beslissing moet vooraf worden goedgekeurd door de Commissie, de raad van bestuur en de betrokken lidstaat. In die beslissing wordt het toepassingsgebied gespecificeerd van de activiteiten die door dat verbindingskantoor moeten worden uitgevoerd, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van Cedefop worden vermeden.

HOOFDSTUK III

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 12

Begroting

1.   Voor elk begrotingsjaar worden alle ontvangsten en uitgaven voor Cedefop geraamd en vervolgens in de begroting van Cedefop opgenomen. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

2.   De ontvangsten en uitgaven van Cedefop moeten in evenwicht zijn.

3.   Onverminderd andere middelen bestaan de ontvangsten van Cedefop uit:

a)

een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie;

b)

vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten;

c)

vergoedingen voor publicaties en andere door Cedefop verrichte diensten;

d)

eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van Cedefop deelnemen op grond van artikel 29.

4.   De uitgaven van Cedefop omvatten de bezoldiging van het personeel, uitgaven voor administratie en infrastructuur en werkingskosten.

Artikel 13

Vaststelling van de begroting

1.   Elk jaar stelt de uitvoerend directeur een voorlopige ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van Cedefop voor het volgende begrotingsjaar, waarin de personeelsformatie is opgenomen, en zendt hij deze naar de raad van bestuur.

De voorlopige ontwerpraming stoelt op de doelstellingen en verwachte resultaten van het jaarlijkse programmeringsdocument zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, en houdt rekening met de financiële middelen die nodig zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen en verwachte resultaten, in overeenstemming met het beginsel van resultaatgericht begroten.

2.   Op basis van de voorlopige ontwerpraming stelt de raad van bestuur een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van Cedefop voor het volgende begrotingsjaar vast en zendt hij deze uiterlijk op 31 januari van elk jaar aan de Commissie toe.

3.   De Commissie zendt de ontwerpraming, samen met het ontwerp van algemene begroting van de Unie, toe aan de begrotingsautoriteit. De ontwerpraming wordt tevens beschikbaar gesteld aan Cedefop.

4.   Op basis van de ontwerpraming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij voor de personeelsformatie nodig acht en de bijdrage ten laste van de algemene begroting, op in het ontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig de artikelen 313 en 314 het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

5.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de bijdrage van de algemene begroting van de Unie aan Cedefop.

6.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor Cedefop vast.

7.   De begroting van Cedefop wordt door de raad van bestuur vastgesteld. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie en wordt, indien nodig, dienovereenkomstig aangepast. Wijzigingen van de begroting van Cedefop, met inbegrip van de personeelsformatie, worden volgens dezelfde procedure vastgesteld.

8.   Op bouwprojecten die significante gevolgen kunnen hebben voor de begroting van Cedefop, is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van toepassing.

Artikel 14

Uitvoering van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van Cedefop uit.

2.   De uitvoerend directeur zendt de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toe.

Artikel 15

Indiening van de rekeningen en kwijting

1.   De rekenplichtige van Cedefop zendt de voorlopige rekeningen voor het begrotingsjaar (jaar N) uiterlijk op 1 maart van het volgende begrotingsjaar (jaar N + 1) aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer toe.

2.   Cedefop zendt uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 een verslag over het budgettair en financieel beheer voor het jaar N toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

3.   De rekenplichtige van de Commissie zendt de voorlopige rekeningen van Cedefop voor het jaar N, die met de rekeningen van de Commissie zijn geconsolideerd, uiterlijk op 31 maart van het jaar N + 1 aan de Rekenkamer toe.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van Cedefop voor het jaar N krachtens artikel 246 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, maakt de rekenplichtige de definitieve rekeningen van Cedefop voor dat jaar op. De uitvoerend directeur legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van Cedefop voor jaar N.

6.   De rekenplichtige van Cedefop dient uiterlijk op 1 juli van het jaar N + 1 de definitieve rekeningen voor het jaar N samen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

7.   De definitieve rekeningen voor het jaar N worden uiterlijk op 15 november van het jaar N + 1 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

8.   De uitvoerend directeur geeft de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar N + 1 antwoord op de opmerkingen die de Rekenkamer in haar jaarverslag heeft gemaakt. De uitvoerend directeur zendt het antwoord tevens toe aan de raad van bestuur.

9.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het jaar N, overeenkomstig artikel 109, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013.

10.   Vóór 15 mei van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.

Artikel 16

Financiële regels

De financiële regels die van toepassing zijn op Cedefop, worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze regels wijken niet af van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 tenzij dit in verband met de werking van Cedefop specifiek vereist is en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

HOOFDSTUK IV

PERSONEEL

Artikel 17

Algemene bepalingen

1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de voorschriften die in onderling overleg zijn vastgesteld door de instellingen van de Unie ter uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, zijn van toepassing op het personeel van Cedefop.

2.   Overeenkomstig artikel 110 van het Statuut stelt de raad van bestuur passende bepalingen vast voor de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 18

Uitvoerend directeur

1.   De uitvoerend directeur is een personeelslid en wordt aangeworven als tijdelijk functionaris van Cedefop uit hoofde van artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

De geselecteerde kandidaat wordt verzocht voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden. Deze gedachtewisseling mag de benoeming niet onnodig vertragen.

Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt Cedefop vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Vóór het einde van die termijn voert de Commissie een beoordeling uit waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten en de toekomstige taken en uitdagingen van Cedefop.

4.   Rekening houdend met de in lid 3 bedoelde beoordeling kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

5.   Indien de ambtstermijn van een uitvoerend directeur is verlengd, mag hij na afloop van de volledige termijn niet deelnemen aan een nieuwe selectieprocedure voor hetzelfde ambt.

6.   De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de in lid 3 bedoelde beoordeling van de door de uitvoerend directeur bereikte resultaten door de Commissie.

7.   De raad van bestuur neemt besluiten over de benoeming van de uitvoerend directeur, de verlenging van diens ambtstermijn en de ontheffing van de uitvoerend directeur uit zijn functie met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

Artikel 19

Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

1.   Cedefop kan gebruikmaken van gedetacheerde nationale deskundigen of ander personeel dat niet in dienst is van Cedefop.

2.   Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen bij Cedefop.

HOOFDSTUK V

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 20

Rechtspositie

1.   Cedefop is een agentschap van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

2.   Cedefop beschikt in alle lidstaten over de ruimste handelingsbevoegdheid die uit hoofde van het nationaal recht aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.

3.   Cedefop heeft zijn zetel in Thessaloniki.

4.   Overeenkomstig artikel 11, lid 6, kan Cedefop een verbindingskantoor in Brussel oprichten om zijn samenwerking met de betrokken instellingen van de Unie te bevorderen.

Artikel 21

Voorrechten en immuniteiten

Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op Cedefop en zijn personeel.

Artikel 22

Talenregeling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad (9) zijn van toepassing op Cedefop.

2.   De voor het functioneren van Cedefop vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau.

Artikel 23

Transparantie en gegevensverwerking

1.   Cedefop verricht zijn werkzaamheden met een hoge mate van transparantie.

2.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (10) is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van Cedefop.

3.   De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de datum van zijn eerste vergadering de gedetailleerde regels ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

4.   Op de verwerking van persoonsgegevens door Cedefop is Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (11) van toepassing. De raad van bestuur stelt binnen zes maanden na de eerste vergadering maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EU) 2018/1725 door Cedefop, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

Artikel 24

Fraudebestrijding

1.   Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12) te vereenvoudigen, treedt Cedefop uiterlijk op 21 augustus 2019 toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (13) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften vast voor al zijn werknemers.

2.   De Rekenkamer is bevoegd om bij alle subsidieontvangers, contractanten en subcontractanten die van Cedefop Uniemiddelen hebben ontvangen, controles te verrichten, zowel op basis van documenten als door middel van inspecties ter plaatse.

3.   OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (14) onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidieovereenkomst of subsidiebesluit of een door Cedefop gefinancierde overeenkomst.

4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van Cedefop bepalingen die de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

Artikel 25

Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie

Indien nodig stelt Cedefop beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in Besluit (EU, Euratom) 2015/443 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444. De beveiligingsvoorschriften van Cedefop hebben onder andere en indien nodig betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

Artikel 26

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van Cedefop wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) is bevoegd uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in door Cedefop gesloten overeenkomsten.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt Cedefop in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn diensten of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd met betrekking tot de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens Cedefop wordt beheerst door de op hen van toepassing zijnde bepalingen van het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 27

Evaluatie

1.   Overeenkomstig artikel 29, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 verricht Cedefop evaluaties vooraf en achteraf van deze programma's en activiteiten die aanzienlijke uitgaven met zich brengen.

2.   Uiterlijk tegen 21 februari 2024 en daarna om de vijf jaar zorgt de Commissie ervoor dat in overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie een evaluatie wordt uitgevoerd om de prestaties van Cedefop te toetsen aan zijn doelstellingen, mandaat en taken. Bij zijn evaluatie raadpleegt de Commissie leden van de raad van bestuur en de andere belangrijke betrokken partijen. Deze evaluatie richt zich in het bijzonder op de vraag of het mandaat van Cedefop moet worden gewijzigd, en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen.

3.   De Commissie brengt bij het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur verslag uit van de bevindingen van haar evaluatie. De bevindingen van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

Artikel 28

Administratieve onderzoeken

Overeenkomstig artikel 228 VWEU zijn de activiteiten van Cedefop onderworpen aan onderzoeken door de Europese Ombudsman.

Artikel 29

Samenwerking met derde landen en internationale organisaties

1.   Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, kan Cedefop samenwerken met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties.

Daartoe mag Cedefop, onder voorbehoud van machtiging door de raad van bestuur en na goedkeuring door de Commissie, werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteiten van derde landen en met internationale organisaties. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en de lidstaten.

2.   Cedefop staat open voor deelname van derde landen die met de Unie overeenkomsten daartoe hebben gesloten.

Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten worden regelingen opgesteld voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van Cedefop, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van Cedefop, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, voldoen deze regelingen in elk geval aan het Statuut.

3.   De raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties inzake aangelegenheden waarvoor Cedefop bevoegd is.

Artikel 30

Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking

1.   De regelingen betreffende de huisvesting van Cedefop in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, de werknemers en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen Cedefop en de lidstaat waar de zetel is gevestigd.

2.   De lidstaat van vestiging biedt de noodzakelijke voorwaarden voor de werking van Cedefop, waaronder meertalig, Europees gericht onderwijs en goede vervoersverbindingen.

HOOFDSTUK VI

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 31

Overgangsbepalingen in verband met de raad van bestuur

De leden van de op grond van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 337/75 opgerichte raad van bestuur blijven in functie en oefenen de functies van de in artikel 5 van deze verordening bedoelde raad van bestuur uit tot de benoeming van de leden van de raad van bestuur en van de onafhankelijke deskundige overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze verordening.

Artikel 32

Overgangsbepalingen in verband met het personeel

1.   De directeur van Cedefop die is benoemd op grond van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 337/75, vervult voor de resterende duur van zijn ambtstermijn de taken van de uitvoerend directeur als bepaald in artikel 11 van deze verordening. De andere voorwaarden in zijn arbeidsovereenkomst blijven ongewijzigd.

2.   Indien er op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening een selectie- en benoemingsprocedure voor de uitvoerend directeur loopt, is artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 337/75 van toepassing tot die procedure afgelopen is.

3.   Deze verordening heeft geen gevolgen voor de rechten en verplichtingen van personeel dat op grond van Verordening (EEG) nr. 337/75 in dienst is genomen. Hun arbeidsovereenkomsten kunnen krachtens deze verordening worden verlengd overeenkomstig het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.

Elk verbindingskantoor dat Cedefop heeft op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze verordening, wordt behouden.

Artikel 33

Overgangsbepalingen inzake de begroting

De kwijtingsprocedure met betrekking tot de begrotingen die zijn goedgekeurd op grond van artikel 11van Verordening (EEG) nr. 337/75, wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 12 bis van die verordening.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 34

Intrekking

Verordening (EEG) nr. 337/75 wordt ingetrokken en alle verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 35

Het van kracht blijven van door de raad van bestuur vastgestelde interne voorschriften

De door de raad van bestuur op grond van Verordening (EEG) nr. 337/75 vastgestelde interne voorschriften blijven van kracht na 20 februari 2019, tenzij de raad van bestuur bij de uitvoering van deze verordening anders bepaalt.

Artikel 36

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 januari 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 209 van 30.6.2017, blz. 49.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2018.

(3)  Verordening (EEG) nr. 337/75 van de Raad van 10 februari 1975 houdende oprichting van een Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (PB L 39 van 13.2.1975, blz. 1).

(4)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).

(5)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

(6)  Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).

(7)  Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).

(8)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(9)  Verordening nr. 1 van de Raad tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 17 van 6.10.1958, blz. 385).

(10)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

(11)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(12)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(13)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(14)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).


31.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/106


VERORDENING (EU) 2019/129 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 januari 2019

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 168/2013 wat de toepassing van de Euro 5-stap op de typegoedkeuring van twee- of driewielige voertuigen en vierwielers betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het alomvattende effectonderzoek van de Euro 5-milieustap voor voertuigen van categorie L („het effectonderzoek”) dat werd uitgevoerd overeenkomstig artikel 23, lid 4, van Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3), en rekening houdend met de problemen waarmee goedkeuringsinstanties en belanghebbenden bij de toepassing van die verordening worden geconfronteerd, moet een aantal wijzigingen en verduidelijkingen worden aangebracht aan Verordening (EU) nr. 168/2013 om de vlotte toepassing ervan te waarborgen.

(2)

Met betrekking tot het voorschrift om voertuigen uit te rusten met een boorddiagnosesysteem (OBD-systeem) van fase II, dat storingen en aantasting van het emissiebeperkingssysteem detecteert en meldt, heeft de Commissie op basis van het effectonderzoek geconcludeerd dat er voor sommige voertuigen technische beperkingen bestaan in verband met de katalysatorbewaking en dat verdere ontwikkeling nodig is om de juiste uitvoering ervan te waarborgen. Naar verwachting zal katalysatorbewaking nog niet beschikbaar zijn voor de eerste ronde van de Euro 5-emissiestap, maar pas in 2025. Artikel 21 van Verordening (EU) nr. 168/2013 moet derhalve voorzien in de aanlooptijd die nodig is om de juiste uitvoering van het voorschrift inzake het OBD-systeem van fase II te waarborgen.

(3)

Aangezien voertuigen van de categorieën L1e en L2e reeds zijn uitgesloten van het voorschrift om uitgerust te zijn met het OBD-systeem van fase I, moeten de voertuigen van categorie L6e, die zijn ontworpen en gebouwd volgens bromfietsspecificaties en in betrekkelijk kleine volumes worden geproduceerd, eveneens van dat voorschrift worden vrijgesteld.

(4)

De vrijstelling voor voertuigen van de categorieën L1e en L1e van het voorschrift om uitgerust te zijn met het OBD-systeem van fase II moet worden verduidelijkt en worden uitgebreid tot lichte vierwielers (categorie L6e) en tot de motorfietssubcategorieën enduro-motorfiets (L3e-AxE) en trialbike (L3e-AxT).

(5)

Enduro-motorfietsen en trialbikes hebben een korte levensduur en zijn zeer vergelijkbaar in aard en gebruik met zware terreinquads (L7e-B), die zijn vrijgesteld van het voorschrift om uitgerust te zijn met het OBD-systeem van fase II. Die vrijstelling moet derhalve worden uitgebreid tot enduro-motorfietsen en trialbikes.

(6)

In het effectonderzoek concludeerde de Commissie dat de in artikel 23, lid 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 168/2013 opgenomen mathematische duurzaamheidsprocedure, waarbij voertuigen na 100 gereden kilometers worden getest, de daadwerkelijke aantasting van het emissiebeperkingssysteem van een voertuig tijdens de levensduur niet weerspiegelt. Die methode zou niet langer mogen worden gebruikt en moet bijgevolg tegen 2025 geleidelijk worden afgeschaft, teneinde de belanghebbenden voldoende aanlooptijd te verschaffen om zich aan te passen. Voor de periode tot 2025 moet de vereiste totale door het voertuig afgelegde afstand voordat het wordt getest, worden verhoogd, om betrouwbare testresultaten te waarborgen.

(7)

De voor de naleving van de Euro 5-grenswaarden benodigde technologie is reeds beschikbaar. Niettemin concludeerde de Commissie in het effectonderzoek dat de toepassingsdatum van de Euro 5-emissiegrenswaarden voor bepaalde voertuigen van voertuigcategorie L (L6e-B, L2e-U, L3e-AxT en L3e-AxE) van 2020 moet worden uitgesteld tot 2024 teneinde de kosten-batenverhouding te verbeteren ten opzichte van het uitgangspunt. Daarnaast hebben de fabrikanten van die voertuigen, voornamelijk kmo's, meer aanlooptijd nodig om ervoor te zorgen dat de overgang naar emissieloze aandrijfsystemen, zoals elektrificatie, op een kosteneffectieve manier kan worden bewerkstelligd.

(8)

In artikel 30 van Verordening (EU) nr. 168/2013 wordt bepaald dat het EU-typegoedkeuringscertificaat als bijlage de testresultaten bevat. Ter wille van de duidelijkheid moet die bepaling worden gewijzigd om duidelijk te maken dat hiermee het formulier met testresultaten wordt bedoeld.

(9)

Bepaalde inconsistenties met betrekking tot de datum van toepassing van de grenswaarden voor het geluidsniveau voor Euro 5 in bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 168/2013 moeten worden verduidelijkt, om ervoor te zorgen dat de bestaande grenswaarden (Euro 4) van toepassing blijven totdat de nieuwe grenswaarden voor Euro 5 kunnen worden vastgesteld.

(10)

Bij Verordening (EU) nr. 168/2013 werd aan de Commissie de bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen toegekend voor een periode van vijf jaar, die op 21 maart 2018 is afgelopen. Aangezien er voortdurend behoefte is aan aanpassing van elementen van de typegoedkeuringswetgeving aan de technische vooruitgang of aan andere wijzigingen in overeenstemming met de bevoegdheid, moet die verordening worden gewijzigd teneinde de bevoegdheidsperiode met vijf jaar te verlengen met de mogelijkheid tot stilzwijgende verlenging.

(11)

Ter wille van de rechtszekerheid moet de in Verordening (EU) nr. 168/2013 vastgelegde bevoegdheidsverlening aan de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de technische voorschriften met betrekking tot boorddiagnose duidelijker en preciezer worden geformuleerd.

(12)

Daar deze verordening wijzigingen van Verordening (EU) nr. 168/2013 behelst zonder de normatieve inhoud ervan uit te breiden en daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(13)

Verordening (EU) nr. 168/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 168/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

Algemene voorschriften voor boorddiagnosesystemen

1.   Voertuigen van categorie L, met uitzondering van voertuigen van de categorieën L1e, L2e en L6e, worden uitgerust met een OBD-systeem dat voldoet aan de functionele voorschriften en testprocedures die zijn vastgelegd in de in lid 8 bedoelde gedelegeerde handelingen en vanaf de in bijlage IV vermelde toepassingsdata.

2.   Vanaf de in bijlage IV, punt 1.8.1, vermelde data worden voertuigen van de (sub)categorieën L3e, L4e, L5e-A en L7e-A uitgerust met een OBD-systeem van fase I dat elektrische of elektronische storingen in het emissiebeperkingssyteem detecteert en melding maakt van storingen die leiden tot een overschrijding van de in bijlage VI, onder (B1), vastgestelde emissiegrenswaarden.

3.   Vanaf de in bijlage IV, punt 1.8.2, vermelde data worden voertuigen van de (sub)categorieën L3e, L4e, L5e en L7e uitgerust met een OBD-systeem van fase I dat elektrische of elektronische storingen in het emissiebeperkingssysteem detecteert en een melding activeert zodra de in bijlage VI, onder (B1), vastgestelde emissiegrenswaarden worden overschreden. OBD-systemen van fase I voor die voertuig(sub)categorieën melden ook de activering van een functioneringsmodus die het motorkoppel aanzienlijk vermindert.

4.   Vanaf de in bijlage IV, punt 1.8.3, vermelde data worden voertuigcategorieën L3e, L4e, L5e en L7e uitgerust met een OBD-systeem van fase I dat elektrische of elektronische storingen in het emissiebeperkingssysteem detecteert en een melding activeert zodra de in bijlage VI, onder (B2), vastgestelde emissiegrenswaarden worden overschreden. OBD-systemen van fase I voor die voertuigcategorieën melden ook de inwerkingtreding van een functioneringsmodus die het motorkoppel aanzienlijk vermindert.

5.   Vanaf de in bijlage IV, punt 1.8.4, vermelde data worden voertuig(sub)categorieën L3e, L4e, L5e-A en L7e-A bovendien uitgerust met een OBD-systeem van fase II dat, met uitzondering van katalysatormonitoring, storingen en aantasting van het emissiebeperkingssysteem die leiden tot een overschrijding van de in bijlage VI, onder (B1), vastgestelde OBD-emissiegrenswaarden detecteert en meldt.

6.   Vanaf de in bijlage IV, punt 1.8.5, vermelde data worden voertuigen van de (sub)categorieën L3e, L4e, L5e-A en L7e-A bovendien uitgerust met een OBD-systeem van fase II dat storingen en aantasting van het emissiebeperkingssysteem die leiden tot een overschrijding van de in bijlage VI, onder (B2), vastgestelde OBD-emissiegrenswaarden detecteert en meldt.

7.   De leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op enduro-motorfietsen van subcategorie L3e-AxE en trialbikes van subcategorie L3e-AxT.

8.   Teneinde de melding van storingen in de functionele veiligheid of het emissiebeperkingssysteem door OBD-systemen te harmoniseren en een effectieve en efficiënte reparatie van voertuigen te vergemakkelijken, is de Commissie overeenkomstig artikel 75 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door gedetailleerde technische voorschriften vast te leggen met betrekking tot boorddiagnose ten aanzien van de voertuig(sub)categorieën zoals opgenomen in bijlage II, onder (C1) — Voertuigconstructie en algemene typegoedkeuringsvoorschriften, de met nr. 11 verband houdende rij, met inbegrip van functionele voorschriften voor boorddiagnosesystemen en testprocedures voor de in de leden 1 tot en met 7 van dit artikel vermelde onderwerpen, en de in bijlage V bedoelde gedetailleerde technische voorschriften met betrekking tot testtype VIII.”;

2.

in artikel 23, lid 3, wordt punt c) vervangen door:

„c)

mathematische duurzaamheidsprocedure:

tot en met 31 december 2024 moet voor elk emissiebestanddeel het product van de vermenigvuldiging van de verslechteringsfactoren in bijlage VII, onder (B), met de resultaten van de milieuprestatietest van een voertuig dat meer dan 100 km heeft afgelegd sinds het aan het einde van de productielijn voor het eerst is gestart, lager zijn dan de grenswaarden van de milieuprestatietest in bijlage VI, onder (A).

Niettegenstaande de eerste alinea moet voor nieuwe voertuigtypen vanaf 1 januari 2020 en voor bestaande voertuigtypen vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2024 voor elk emissiebestanddeel het product van de vermenigvuldiging van de verslechteringsfactoren in bijlage VII, onder (B), met de resultaten van de milieuprestatietest van een voertuig dat, sinds het aan het einde van de productielijn voor het eerst is gestart, meer dan 2 500 km heeft afgelegd bij een voertuig met een maximum modelvoertuigsnelheid van < 130 km/h en meer dan 3 500 km bij een voertuig met een maximum modelvoertuigsnelheid van ≥ 130 km/h, lager zijn dan de uitlaatemissiegrenswaarden in bijlage VI, onder (A).”;

3.

in artikel 30, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

„b)

het formulier met testresultaten;”;

4.

in artikel 44, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De eerste alinea is alleen van toepassing op voertuigen die zich op het grondgebied van de Unie bevinden en waarvoor ten tijde van hun productie een geldige EU-typegoedkeuring was verleend, maar die niet zijn geregistreerd of in het verkeer zijn gebracht voor die EU-typegoedkeuring ongeldig werd.”;

5.

in artikel 75 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   De in artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 2, artikel 21, lid 8, artikel 22, leden 5 en 6, artikel 23, leden 6 en 12, artikel 24, lid 3, artikel 25, lid 8, artikel 32, lid 6, artikel 33, lid 6, artikel 50, lid 4, artikel 54, lid 3, artikel 57, lid 12, artikel 65 en artikel 74, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 22 maart 2013. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van vijf jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. De Commissie stelt uiterlijk op 22 juni 2022 en negen maanden vóór het einde van elke daaropvolgende periode van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie.”;

6.

de bijlagen II, IV, V en VI bij Verordening (EU) nr. 168/2013 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 januari 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 367 van 10.10.2018, blz. 32.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 29 november 2018 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en standpunt van de Raad van 17 december 2018.

(3)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).


BIJLAGE

De bijlagen II, IV, V en VI van Verordening (EU) nr. 168/2013 worden als volgt gewijzigd:

1)

In bijlage II, onderdeel C1, in de met nr. 11 verband houdende rij, wordt het teken „X” geschrapt voor de subcategorieën L6e-A en L6e-B.

2)

In bijlage IV wordt de tabel als volgt gewijzigd:

a)

de punten 1.1.2.1, 1.1.2.2 en 1.1.2.3 worden vervangen door:

„1.1.2.1.

Euro 4: bijlage VI, onder (A1)

L1e, L2e, L6e

1.1.2017

1.1.2018

31.12.2020; voor L2e-U en L6e-B: 31.12.2024

1.1.2.2.

Euro 4: bijlage VI, onder (A1)

L3e, L4e, L5e, L7e

1.1.2016

1.1.2017

31.12.2020; voor L3e-AxE en L3e-AxT 31.12.2024

1.1.2.3.

Euro 5: bijlage VI, onder (A2)

L1e-L7e

1.1.2020;

voor L2e-U, L3e-AxE, L3e-AxT en L6e-B: 1.1.2024

1.1.2021;

voor L2e-U, L3e-AxE, L3e-AxT en L6e-B: 1.1.2025”;

 

b)

de punten 1.8.1, 1.8.2 en 1.8.3 worden vervangen door:

„1.8.1.

functionele voorschriften voor fase I OBD

L3e, L4e, L5e-A, L7e-A

1.1.2016

1.1.2017

31.12.2020

milieutestprocedure fase I OBD (test van type VIII)

drempelwaarden milieutest fase I OBD, bijlage VI, onder (B1)

1.8.2

functionele voorschriften fase I OBD met inbegrip van alle bedrijfsstanden die het motorkoppel aanzienlijk verminderen

L3e, L4e, L5e, L7e

1.1.2020

1.1.2021

31.12.2024

milieutestprocedure fase I OBD (test van type VIII)

drempelwaarden milieutest fase I OBD, bijlage VI, onder (B1)

1.8.3

functionele voorschriften fase I OBD met inbegrip van alle bedrijfsstanden die het motorkoppel aanzienlijk verminderen

L3e, L4e, L5e, L7e

1.1.2024

1.1.2025”;

 

milieutestprocedure fase I OBD (test van type VIII)

drempelwaarden milieutest fase I OBD, bijlage VI, onder (B2)

c)

de volgende punten worden ingevoegd:

„1.8.4.

functionele voorschriften voor fase II OBD met uitzondering van katalysatormonitoring

L3e (behalve L3e-AxE en L3e-AxT), L4e, L5e-A, L7e-A

1.1.2020

1.1.2021

31.12.2024

milieutestprocedures fase II OBD (test van type VIII)

drempelwaarden milieutest fase II OBD, bijlage VI, onder (B1)

1.8.5.

functionele voorschriften voor fase II OBD

L3e (behalve L3e-AxE en L3e-AxT), L4e, L5e-A, L7e-A

1.1.2024

1.1.2025”;

 

milieutestprocedures fase II OBD (test van type VIII),

drempelwaarden milieutest fase II OBD, bijlage VI, onder (B2)

d)

de punten 1.9.1 en 1.9.2 worden vervangen door:

„1.9.1.

testprocedure en grenswaarden voor het geluidsniveau, bijlage VI, onder (D)

L1e, L2e, L6e

1.1.2017

1.1.2018

 

1.9.2.

testprocedure en grenswaarden voor het geluidsniveau (3), bijlage VI, onder (D)

L3e, L4e, L5e, L7e

1.1.2016

1.1.2017”;

 

e)

punt 1.9.4 wordt vervangen door:

„1.9.4.

VN/ECE-Reglementen nrs. 9, 41, 63 en 92 en aanverwante nieuwe grenswaarden die de Commissie heeft voorgesteld

L1e-L7e”;

 

 

 

3.

In bijlage V, onderdeel B, wordt de inhoud van het vak in de eerste kolom, tweede rij, vervangen door:

„Test van type I (19) Deeltjesmassa (alleen Euro 5).”.

4.

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

a)

in onderdeel B1 wordt in de eerste rij de verwijzing naar de Voertuigcategorie „L6e-A” geschrapt;

b)

in onderdeel B2 worden in de eerste rij:

i)

de woorden „L3e-L7e (6)” vervangen door:

„L3e, L4e, L5e, L7e”;

ii)

de woorden: „Alle voertuigen van categorie L behalve categorie L1e en L2e” vervangen door:

„Alle voertuigen van categorie L behalve categorie L1e, L2e en L6e”.


RICHTLIJNEN

31.1.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 30/112


RICHTLIJN (EU) 2019/130 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 januari 2019

tot wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 153, lid 2, onder b), in samenhang met artikel 153, lid 1, onder a),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) is gericht op de bescherming van werknemers tegen risico's voor hun gezondheid en veiligheid als gevolg van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk. In die richtlijn wordt in een consistent niveau van bescherming tegen de risico's in verband met carcinogene of mutagene agentia voorzien door middel van een kader van algemene principes om de lidstaten in staat te stellen voor een consistente toepassing van de minimumvoorschriften te zorgen. Bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, vastgesteld op basis van beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, de economische haalbaarheid, een grondige beoordeling van de sociaal-economische gevolgen en de beschikbaarheid van protocollen en technieken om de blootstelling op de werkplek te meten, zijn belangrijke onderdelen van de algemene regeling voor de bescherming van werknemers die in die richtlijn is vastgesteld. In die context is het essentieel om bij onzekerheid het voorzorgsbeginsel in aanmerking te nemen. De minimumvoorschriften van die richtlijn zijn gericht op de bescherming van werknemers op Unieniveau. De lidstaten kunnen strengere bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling of andere beschermende maatregelen vaststellen.

(2)

Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling maken deel uit van de risicobeheermaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2004/37/EG. De inachtneming van die grenswaarden doet geen afbreuk aan de andere verplichtingen van werkgevers op grond van die richtlijn, met name de vermindering van het gebruik van carcinogene en mutagene agentia op de werkplek, de voorkoming of vermindering van de blootstelling van werknemers aan carcinogene en mutagene agentia en de maatregelen die daartoe moeten worden uitgevoerd. Tot die maatregelen moeten, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, de vervanging behoren van het carcinogene of mutagene agens door een stof die, of een mengsel of procedé dat, niet of minder gevaarlijk is voor de gezondheid van werknemers, alsmede het gebruik van een gesloten systeem of andere maatregelen om het niveau van blootstelling van werknemers zo laag mogelijk te houden en daarbij innovatie te bevorderen.

(3)

Voor de meeste carcinogene en mutagene agentia is het wetenschappelijk niet mogelijk niveaus te bepalen waaronder blootstelling geen nadelige gevolgen zou hebben. Hoewel de vaststelling van grenswaarden voor carcinogene of mutagene agentia op de werkplek op grond van deze richtlijn de risico's van blootstelling op het werk voor de gezondheid en veiligheid van werknemers niet wegneemt (restrisico), draagt ze toch bij tot een aanzienlijke vermindering van de risico's van een dergelijke blootstelling in de stapsgewijze en doelstellende benadering op grond van Richtlijn 2004/37/EG. Voor andere carcinogene en mutagene agentia is het wetenschappelijk mogelijk niveaus te bepalen waaronder de blootstelling naar verwachting geen nadelige gevolgen heeft.

(4)

De maximale niveaus van blootstelling van werknemers aan bepaalde carcinogene of mutagene agentia worden uitgedrukt in grenswaarden die op grond van Richtlijn 2004/37/EG niet mogen worden overschreden. Die grenswaarden moeten worden herzien, en er moeten grenswaarden worden vastgesteld voor bijkomende carcinogene en mutagene agentia.

(5)

De bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden moeten indien nodig worden herzien in het licht van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens en op bewijzen gebaseerde beste praktijken, technieken en protocollen voor het meten van het blootstellingsniveau op de werkplek. Die informatie moet, indien mogelijk, gegevens over restrisico's voor de gezondheid van werknemers en adviezen van het Wetenschappelijk Comité inzake grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan chemische agentia (Scientific Committee on Occupational Exposure Limits — Scoel) en het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (Advisory Committee on Safety and Health at Work — ACSH) bevatten. Informatie over restrisico's die publiekelijk beschikbaar wordt gesteld op Unieniveau, is waardevol voor het toekomstige werk ter beperking van risico's ten gevolge van beroepsmatige blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia, en ook voor toekomstige herzieningen van de in deze richtlijn vastgestelde grenswaarden.

(6)

Uiterlijk in het eerste kwartaal van 2019 dient de Commissie zich, rekening houdend met de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen, te buigen over de vraag of het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/37/EG moet worden uitgebreid tot reprotoxische stoffen. Op basis daarvan dient de Commissie in voorkomend geval met een wetgevingsvoorstel te komen, na raadpleging van de sociale partners.

(7)

Hoewel het voor sommige carcinogene agentia zonder drempelwaarde niet mogelijk is een gezondheidskundige grenswaarde voor blootstelling af te leiden, is het echter mogelijk een grenswaarde voor die carcinogene agentia vast te stellen op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens.

(8)

Teneinde het hoogst mogelijke beschermingsniveau tegen sommige carcinogene en mutagene agentia te waarborgen, is het nodig rekening te houden met andere absorptiemogelijkheden, waaronder de mogelijkheid van absorptie via de huid.

(9)

De Commissie wordt bijgestaan door het Scoel, met name bij het evalueren van de recentste beschikbare wetenschappelijke gegevens en bij het voorstellen van op grond van Richtlijn 98/24/EG van de Raad en Richtlijn 2004/37/EG (4) op Unieniveau vast te stellen grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter bescherming van werknemers tegen chemische risico's. Het ACSH is een tripartiet orgaan dat de Commissie bijstaat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van activiteiten op het gebied van beroepsmatige gezondheid en veiligheid. Het ACSH stelt met name tripartiete adviezen vast over initiatieven om op Unieniveau grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vast te stellen op basis van beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens en gegevens over de sociale aspecten en over de economische haalbaarheid van die initiatieven. Verder is gebruikgemaakt van andere, voldoende robuust bevonden wetenschappelijke informatiebronnen uit het publieke domein, met name het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek (International Agency for Research on Cancer — IARC), de Wereldgezondheidsorganisatie en de nationale agentschappen.

(10)

De werkzaamheden van het Scoel en de transparantie daarvan zijn essentieel voor een verantwoord beleidsproces. Bij reorganisatie van de werkzaamheden van het Scoel moeten er speciaal daartoe bestemde middelen voorhanden zijn en moet erop worden toegezien dat specifieke deskundigheid op het gebied van epidemiologie, toxicologie, arbeidsgeneeskunde en arbeidshygiëne niet verloren gaat.

(11)

De wijzigingen van de bijlagen I en III bij Richtlijn 2004/37/EG waarin deze richtlijn voorziet, zijn een verdere stap in een langdurig actualiseringsproces van Richtlijn 2004/37/EG. Als volgende stap van dat proces heeft de Commissie een voorstel ingediend tot instelling van grenswaarden en huidnotaties met betrekking tot vijf bijkomende carcinogene agentia. Voorts heeft de Commissie in haar mededeling van 10 januari 2017 getiteld „Veiliger en gezonder werk voor iedereen — Modernisering van de wetgeving en het beleid van de EU inzake veiligheid en gezondheid op het werk” verklaard dat er nog andere wijzigingen dienen te worden aangebracht in Richtlijn 2004/37/EG. De Commissie dient de bijlagen I en III bij Richtlijn 2004/37/EG continu te actualiseren in overeenstemming met artikel 16 en de gevestigde praktijk, en ze indien nodig aan te passen in het licht van de beschikbare informatie, waaronder gestaag verworven wetenschappelijke en technische gegevens, zoals gegevens over restrisico's. Dat werk moet in voorkomend geval resulteren in voorstellen voor toekomstige herzieningen van de grenswaarden van Richtlijn 2004/37/EG en van deze richtlijn, en in voorstellen voor bijkomende stoffen, mengsels en procedés in bijlage I en bijkomende grenswaarden in bijlage III.

(12)

Het is belangrijk werknemers te beschermen die aan carcinogene of mutagene agentia worden blootgesteld als gevolg van de bereiding, toediening of verwijdering van gevaarlijke geneesmiddelen, met inbegrip van cytostatische of cytotoxische geneesmiddelen, en werkzaamheden die blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia met zich brengen als gevolg van schoonmaak-, vervoers-, wasserij- en afvalverwerkingsactiviteiten met betrekking tot gevaarlijke geneesmiddelen of door gevaarlijke geneesmiddelen verontreinigde materialen, alsook werkzaamheden in de vorm van persoonlijke zorg voor patiënten die met gevaarlijke geneesmiddelen worden behandeld. Als eerste stap heeft de Commissie een specifieke gids inzake preventie en goede praktijken opgesteld, met richtsnoeren om de veiligheids- en gezondheidsrisico's op het werk in de gezondheidszorg, waaronder het risico in verband met blootstelling aan cytostatische of cytotoxische geneesmiddelen, te verminderen. Deze richtsnoeren laten mogelijke verdere wetgevingsvoorstellen of andere initiatieven onverlet.

(13)

Overeenkomstig de aanbevelingen van het Scoel en van het ACSH worden in voorkomend geval grenswaarden voor blootstelling via inademing vastgesteld in verhouding tot een referentieperiode van acht uur als tijdgewogen gemiddelde (grenswaarden voor langdurige blootstelling) en, voor bepaalde carcinogene of mutagene agentia, in verhouding tot een kortere referentieperiode, over het algemeen 15 minuten als tijdgewogen gemiddelde (grenswaarden voor kortstondige blootstelling), om de gevolgen van blootstelling gedurende korte tijd zo veel mogelijk te beperken. Er worden overeenkomstig de aanbevelingen van het Scoel en van het ACSH ook huidnotaties vastgesteld. Verder moet gebruik worden gemaakt van andere, voldoende robuust bevonden wetenschappelijke informatiebronnen uit het publieke domein.

(14)

Het beginsel van preventie op de werkplek moet ook worden bevorderd met betrekking tot de gevolgen van carcinogene en mutagene agentia voor toekomstige generaties, zoals de negatieve effecten op de voortplantingscapaciteit van zowel mannen als vrouwen en de ontwikkeling van de foetus. Hiertoe dienen de lidstaten op dit gebied beste praktijken uit te wisselen.

(15)

Er is voldoende bewijs dat minerale oliën die eerder in interne verbrandingsmotoren zijn gebruikt om de bewegende delen in de motor te smeren en af te koelen, kankerverwekkend zijn. Die gebruikte minerale motoroliën zijn bij procedés gegenereerde stoffen, en worden dan ook niet ingedeeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5). Het Scoel heeft geconstateerd dat er voor die oliën sprake kan zijn van aanzienlijke opname via de huid, heeft geconcludeerd dat beroepsmatige blootstelling plaatsvindt via de huid en heeft de vaststelling van een huidnotatie sterk aanbevolen. Het ACSH is het erover eens geworden dat gebruikte minerale motoroliën moeten worden toegevoegd aan de lijst van carcinogene stoffen, mengsels en procedés in bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG, en dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is. Ter beperking van dermale blootstelling kan een reeks beste praktijken worden toegepast, waaronder het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals handschoenen, en het verwijderen en reinigen van verontreinigde kleding. Het volledig volgen van die praktijken en van nieuwe beste praktijken kan helpen die blootstelling te beperken. Daarom is het wenselijk in bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG werkzaamheden op te nemen waarbij sprake is van blootstelling aan minerale oliën die eerder in interne verbrandingsmotoren zijn gebruikt om de bewegende delen in de motor te smeren en af te koelen, en er in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is.

(16)

Er is voldoende bewijs dat uitlaatgassen van dieselmotoren als gevolg van de verbranding van dieselbrandstof in motoren met compressieontsteking carcinogeen zijn. Uitlaatgassen van dieselmotoren zijn bij procedés gegenereerde stoffen en worden daarom niet ingedeeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008. Het ACSH is het erover eens geworden dat uitlaatgassen van traditionele dieselmotoren moeten worden toegevoegd aan de lijst van carcinogene stoffen, mengsels en procedés in bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG en heeft verzocht om verder onderzoek naar de wetenschappelijke en technische aspecten van nieuwere motortypes. Uitlaatgassen van dieselmotoren zijn door het IARC ingedeeld als kankerverwekkend voor de mens (IARC-categorie 1), en het IARC heeft verduidelijkt dat de hoeveelheid zwevende deeltjes en chemische stoffen bij nieuwere types dieselmotoren weliswaar lager is, maar dat het nog niet duidelijk is hoe de kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen zich vertalen in veranderde gezondheidseffecten. Het IARC heeft tevens verduidelijkt dat het gebruikelijk is om elementair koolstof, dat een aanzienlijk deel van deze emissies uitmaakt, als merkstof voor blootstelling te gebruiken. Daarom, en gezien het aantal werknemers dat wordt blootgesteld, is het wenselijk om werk waarbij sprake is van blootstelling aan uitlaatgassen van dieselmotoren op te nemen in bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG en om in bijlage III bij die richtlijn een grenswaarde voor uitlaatgassen van dieselmotoren, gemeten als elementair koolstof, vast te stellen. De vermeldingen in de bijlagen I en III bij Richtlijn 2004/37/EG moeten uitlaatgassen van alle soorten dieselmotoren omvatten.

(17)

Met betrekking tot uitlaatgassen van dieselmotoren kan een grenswaarde van 0,05 mg/m3, gemeten als elementair koolstof, in sommige sectoren moeilijk haalbaar zijn op korte termijn. Derhalve dient er naast de omzettingsperiode een overgangsperiode van twee jaar te worden ingevoerd, voordat de grenswaarde van toepassing dient te worden. Voor de sectoren ondergrondse mijnbouw en tunnelbouw dient er naast de omzettingsperiode evenwel, een overgangsperiode van vijf jaar te worden ingevoerd, voordat de grenswaarde van toepassing dient te worden.

(18)

Bepaalde mengsels van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's), in het bijzonder die welke benzo[a]pyreen bevatten, voldoen aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1A of 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en zijn bijgevolg carcinogene agentia als gedefinieerd in Richtlijn 2004/37/EG. Blootstelling aan dergelijke mengsels kan optreden tijdens werkzaamheden waarbij onder andere verbranding, zoals uit de uitlaat van verbrandingsmotoren, en verbranding op hoge temperatuur plaatsvinden. Het Scoel heeft voor die mengsels de mogelijkheid van aanzienlijke opname via de huid geconstateerd en het ACSH is het erover eens geworden dat het van belang is een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan mengsels van PAK's vast te stellen en heeft aanbevolen de wetenschappelijke aspecten te evalueren met als doel in de toekomst een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling vast te stellen. Daarom is het wenselijk om er in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is. Ook moet verder worden onderzocht of het nodig is een grenswaarde voor mengsels van PAK's vast te stellen, teneinde werknemers beter tegen die mengsels te beschermen.

(19)

Trichloorethyleen voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is bijgevolg een carcinogeen agens als gedefinieerd in Richtlijn 2004/37/EG. Het Scoel heeft trichloorethyleen als een genotoxisch carcinogeen agens aangemerkt. Voor trichloorethyleen kunnen op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, grenswaarden worden vastgesteld in verhouding tot een referentieperiode van acht uur (grenswaarde voor langdurige blootstelling) en tot een kortere referentieperiode van 15 minuten als tijdgewogen gemiddelde (grenswaarde voor kortstondige blootstelling). Het Scoel heeft voor dat carcinogeen agens de mogelijkheid van aanzienlijke opname via de huid geconstateerd en het ACSH is het op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, eens geworden over een bruikbare grenswaarde. Daarom is het wenselijk om in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG voor trichloorethyleen grenswaarden voor langdurige en kortstondige blootstelling vast te stellen en er een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is. In het licht van de evoluerende wetenschappelijke gegevens en de technische vooruitgang moeten de grenswaarden voor die stof regelmatig zeer nauwlettend opnieuw worden bezien.

(20)

4,4′-Methyleendianiline (MDA) voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is bijgevolg een carcinogeen agens als gedefinieerd in Richtlijn 2004/37/EG. Het Scoel heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is een gezondheidskundige grenswaarde voor blootstelling af te leiden voor dat carcinogeen agens zonder drempelwaarde. Voor 4,4′-methyleendianiline kan echter op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, een grenswaarde worden vastgesteld. Het Scoel heeft voor dat carcinogeen agens de mogelijkheid van aanzienlijke opname via de huid geconstateerd en het ACSH is het op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, eens geworden over een bruikbare grenswaarde. Daarom is het wenselijk om in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG voor 4,4′-methyleendianiline een grenswaarde vast te stellen en er een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is.

(21)

Epichloorhydrine (1-chloor-2,3-epoxypropaan) voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is bijgevolg een carcinogeen agens als gedefinieerd in Richtlijn 2004/37/EG. Het Scoel heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is een gezondheidskundige grenswaarde voor blootstelling af te leiden voor dat carcinogeen zonder drempelwaarde en heeft aanbevolen beroepsmatige blootstelling te vermijden. Het Scoel heeft voor epichloorhydrine de mogelijkheid van aanzienlijke opname via de huid geconstateerd en het ACSH is het op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, eens geworden over een bruikbare grenswaarde. Daarom is het wenselijk om in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG voor epichloorhydrine een grenswaarde vast te stellen en er een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is.

(22)

Ethyleendibromide (1,2-dibroomethaan, EDB) voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is bijgevolg een carcinogeen agens als gedefinieerd in Richtlijn 2004/37/EG. Het Scoel heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is een gezondheidskundige grenswaarde voor blootstelling af te leiden voor dat carcinogeen zonder drempelwaarde en heeft aanbevolen beroepsmatige blootstelling te voorkomen. Het Scoel heeft voor ethyleendibromide de mogelijkheid van aanzienlijke opname via de huid geconstateerd en het ACSH is het op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, eens geworden over een bruikbare grenswaarde. Daarom is het wenselijk om in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG voor ethyleendibromide een grenswaarde vast te stellen en er een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is.

(23)

Ethyleendichloride (1,2-dichloorethaan, EDC) voldoet aan de criteria voor indeling als kankerverwekkend (categorie 1B) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 en is bijgevolg een carcinogeen agens als gedefinieerd in Richtlijn 2004/37/EG. Het Scoel heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is een gezondheidskundige grenswaarde voor blootstelling af te leiden voor dat carcinogeen agens zonder drempelwaarde. Voor ethyleendichloride kan echter op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, een grenswaarde worden vastgesteld. Het Scoel heeft voor ethyleendichloride de mogelijkheid van aanzienlijke opname via de huid geconstateerd en het ACSH is het op basis van de beschikbare informatie, waaronder wetenschappelijke en technische gegevens, eens geworden over een bruikbare grenswaarde maar heeft daarbij gewezen op het gebrek aan robuuste en geactualiseerde wetenschappelijke gegevens, vooral over de werking van de stof. Daarom is het wenselijk om in bijlage III bij Richtlijn 2004/37/EG voor ethyleendichloride een grenswaarde vast te stellen en er een huidnotatie aan toe te kennen om aan te geven dat aanzienlijke opname via de huid mogelijk is.

(24)

De „overeenkomst over de bescherming van de gezondheid van werknemers door het correct hanteren en gebruiken van kristallijn silica en producten die kristallijn silica bevatten” („Agreement on Workers” Health Protection Through the Good Handling and Use of Crystalline Silica and Products Containing it„), ondertekend door de verenigingen die samen het Europees Netwerk voor silica (NEPSi) vormen, en andere overeenkomsten tussen sociale partners, die — naast de regelgevingsmaatregelen — richtsnoeren en hulpmiddelen bieden ter ondersteuning van de doeltreffende naleving door werkgevers van hun in Richtlijn 2004/37/EG neergelegde verplichtingen, vormen waardevolle instrumenten ter aanvulling van regelgevingsmaatregelen. De Commissie dient de sociale partners, met inachtneming van hun autonomie, aan te moedigen dergelijke overeenkomsten te sluiten. Naleving van deze overeenkomsten mag evenwel niet als vermoeden van overeenstemming met de in Richtlijn 2004/37/EG neergelegde verplichtingen van de werkgevers worden opgevat. Een regelmatig geactualiseerde lijst van dergelijke overeenkomsten moet worden bekendgemaakt op de website van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA).

(25)

De Commissie heeft het ACSH geraadpleegd en heeft in twee fasen de Europese sociale partners geraadpleegd, overeenkomstig artikel 154 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(26)

Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en de beginselen vervat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 31, lid 1,

(27)

De in deze richtlijn vastgestelde grenswaarden zullen worden herzien in het licht van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (6) en van de adviezen van twee comités van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) (het Comité risicobeoordeling (RAC) en het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC)), en met name om rekening te houden met de interactie tussen de in het kader van Richtlijn 2004/37/EG vastgestelde grenswaarden en de relaties tussen dosis en respons, informatie over de werkelijke blootstelling en, in voorkomend geval, afgeleide doses zonder effect voor onder die verordening vallende gevaarlijke chemische stoffen, teneinde werknemers doeltreffend te beschermen.

(28)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en de bescherming van de gezondheid van werknemers tegen de specifieke risico's van blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(29)

Aangezien deze richtlijn de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers op het werk betreft, dient zij uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding ervan te worden omgezet.

(30)

Richtlijn 2004/37/EG dient bijgevolg dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(31)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (7) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2004/37/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis

Overeenkomsten tussen de sociale partners

Eventuele overeenkomsten die op het onder deze richtlijn vallende gebied tussen de sociale partners worden gesloten, worden vermeld op de website van het Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (EU-OSHA). Die lijst wordt regelmatig geactualiseerd.”.

2)

In bijlage I worden de volgende punten toegevoegd:

„7.

Werkzaamheden waarbij sprake is van dermale blootstelling aan minerale oliën die eerder in interne verbrandingsmotoren zijn gebruikt om de bewegende delen in de motor te smeren en af te koelen.

8.

Werkzaamheden waarbij sprake is van blootstelling aan uitlaatgassen van dieselmotoren.”.

3)

Bijlage III wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twee jaar na de datum van inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van de tekst van die bepalingen. Wanneer de lidstaten die maatregelen vaststellen, wordt in de maatregelen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor dergelijke verwijzingen worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de maatregelen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 16 januari 2019.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

A. TAJANI

Voor de Raad

De voorzitter

G. CIAMBA


(1)  PB C 288 van 31.8.2017, blz. 56.

(2)  Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2018 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 december 2018.

(3)  Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).

(4)  Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (veertiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).

(5)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).

(6)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).

(7)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.


BIJLAGE

„BIJLAGE III

GRENSWAARDEN EN ANDERE DAARMEE RECHTSTREEKS VERBAND HOUDENDE BEPALINGEN (ARTIKEL 16)

A.   GRENSWAARDEN VOOR BEROEPSMATIGE BLOOTSSTELLING

Stofnaam

EG-nr. (1)

CAS-nr. (2)

Grenswaarden

Notatie

Overgangsmaatregelen

8 uur (3)

Korte termijn (4)

mg/m3  (5)

ppm (6)

f/ml (7)

mg/m3  (5)

ppm (6)

f/ml (7)

Stof van hardhout

2 (8)

Grenswaarde 3 mg/m3 tot en met 17 januari 2023

Chroom(VI)-verbindingen die carcinogeen zijn in de zin van artikel 2, onder a), i)

(als chroom)

0,005

Grenswaarde 0,010 mg/m3 tot en met 17 januari 2025

Grenswaarde: 0,025 mg/m3 voor lassen of plasmasnijden of soortgelijke processen met rookontwikkeling tot en met 17 januari 2025

Vuurvaste keramische vezels die carcinogeen zijn in de zin van artikel 2, onder a), i), van de richtlijn

0,3

 

Respirabel kristallijn silicastof

0,1 (9)

 

Benzeen

200-753-7

71-43-2

3,25

1

huid (10)

 

Vinylchloride-monomeer

200-831-0

75-01-4

2,6

1

 

Ethyleenoxide

200-849-9

75-21-8

1,8

1

huid (10)

 

1,2-epoxypropaan

200-879-2

75-56-9

2,4

1

 

Trichloorethyleen

201-167-4

79-01-6

54,7

10

164,1

30

huid (10)

 

Acrylamide

201-173-7

79-06-1

0,1

huid (10)

 

2-nitropropaan

201-209-1

79-46-9

18

5

 

O-toluïdine

202-429-0

95-53-4

0,5

0,1

huid (10)

 

4,4′-Methyleendianiline

202-974-4

101-77-9

0,08

huid (10)

 

Epichloorhydrine

203-439-8

106-89-8

1,9

huid (10)

 

Ethyleendibromide

203-444-5

106-93-4

0,8

0,1

huid (10)

 

1,3-butadieen

203-450-8

106-99-0

2,2

1

 

Ethyleendichloride

203-458-1

107-06-2

8,2

2

huid (10)

 

Hydrazine

206-114-9

302-01-2

0,013

0,01

huid (10)

 

Broomethyleen

209-800-6

593-60-2

4,4

1

 

Uitlaatgassen van dieselmotoren

 

 

0,05 (*1)

 

 

 

 

 

 

De grenswaarde is van toepassing met ingang van 21 februari 2023. Voor ondergrondse mijnbouw en tunnelbouw is de grenswaarde van toepassing met ingang van 21 februari 2026.

Mengsels van polycyclische aromatische koolwaterstoffen, in het bijzonder die welke benzo[a]pyreen bevatten en kankerverwekkende stoffen zijn in de zin van deze richtlijn

 

 

 

 

 

 

 

 

huid (10)

 

Minerale oliën die eerder in interne verbrandingsmotoren zijn gebruikt om de bewegende delen in de motor te smeren en af te koelen

 

 

 

 

 

 

 

 

huid (10)

 

B.   ANDERE DAARMEE RECHTSTREEKS VERBAND HOUDENDE BEPALINGEN

P.m.

”.

(1)  Het EG-nummer (d.w.z. het Einecs-, Elincs- of NLP-nummer) is het officiële nummer van de stof in de Europese Unie, als gedefinieerd in punt 1.1.1.2 van deel 1 van bijlage VI bij Verordening (EG) nr. 1272/2008.

(2)  Het CAS-nummer is het registratienummer van de Chemical Abstract Service.

(3)  Gemeten of berekend in verhouding tot een referentieperiode van acht uur als tijdgewogen gemiddelde.

(4)  Grenswaarde voor kortstondige blootstelling. Grenswaarde die niet mag worden overschreden en die geldt, tenzij anders vermeld, voor een periode van 15 minuten.

(5)  

mg/m3 = milligram per kubieke meter lucht bij 20 °C en 101,3 kPa (760 mm kwikdruk).

(6)  

ppm= aantal deeltjes per miljoen naar volume in de lucht (ml/m3).

(7)  

f/ml= vezels per milliliter.

(8)  Inhaleerbare fractie: indien stof van hardhout wordt gemengd met stof van ander hout, is de grenswaarde van toepassing op stof van alle soorten hout in dat mengsel.

(9)  Respirabele fractie.

(10)  Dermale blootstelling kan aanzienlijk bijdragen tot de totale belasting van het lichaam.

(*1)  Gemeten als elementair koolstof.