ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 329

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
27 december 2018


Inhoud

 

I   Wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/2056 van de Raad van 6 december 2018 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 216/2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie

1

 

 

RICHTLIJNEN

 

*

Richtlijn (EU) 2018/2057 van de Raad van 20 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de tijdelijke toepassing van een veralgemeende verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten boven een bepaalde drempel

3

 

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/2058 van de Raad van 17 december 2018 tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee

8

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (EU) 2018/2059 van de Raad van 29 november 2018 betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst ( 1 )

13

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/2060 van de Raad van 20 december 2018 tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG waarbij Duitsland wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

20

 

*

Besluit (GBVB) 2018/2061 van het Politiek en Veiligheidscomité van 18 december 2018 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (EUBAM Libya/2/2018)

22

 

*

Besluit (GBVB) 2018/2062 van het Politiek en Veiligheidscomité van 18 december 2018 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (EUCAP Somalia/1/2018)

24

 

*

Besluit (GBVB) 2018/2063 van het Politiek en Veiligheidscomité van 18 december 2018 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (EUCAP Sahel Mali/2/2018)

26

 

*

Besluit (EU) 2018/2064 van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 14 december 2018 tot verlenging van het tijdelijke verbod van het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan retailcliënten

27

 

 

HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

 

*

Besluit Nr. 1/2018 van het Gemengd Comité luchtvervoer Europese Unie/Zwitserland opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer van 12 december 2018 tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat [2018/2065]

30

 

 

Rectificaties

 

*

Rectificatie van Richtlijn (EU) 2018/1695 van de Raad van 6 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de toepassing van de facultatieve verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten en van het snellereactiemechanisme tegen btw-fraude ( PB L 282 van 12.11.2018 )

53

 

*

Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ( PB L 311 van 7.12.2018 )

53

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


I Wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/1


VERORDENING (EU) 2018/2056 VAN DE RAAD

van 6 december 2018

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 216/2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 352,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad (1) wordt bepaald dat de elektronische editie van het Publicatieblad wordt voorzien van een geavanceerde elektronische handtekening die overeenkomstig Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) op een gekwalificeerd certificaat is gebaseerd en met een veilig middel is aangemaakt.

(2)

Bij Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) wordt een rechtskader vastgesteld voor elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, elektronische documenten, diensten voor elektronisch aangetekende bezorging en certificatendiensten voor websiteauthenticatie.

(3)

Authenticatie door middel van elektronische zegels biedt vergelijkbare garanties als met elektronische handtekeningen. Dankzij de authenticatie van het Publicatieblad door middel van een elektronisch zegel kan de procedure voor de publicatie van het Publicatieblad op de EUR-Lex-website worden bekort.

(4)

Verordening (EU) nr. 216/2013 moet daarom worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 2 van Verordening (EU) nr. 216/2013 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   De elektronische editie van het Publicatieblad wordt voorzien van een gekwalificeerde elektronische handtekening, gedefinieerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*1), of van een gekwalificeerd elektronisch zegel, gedefinieerd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 910/2014. De gekwalificeerde certificaten voor elektronische handtekeningen of voor elektronische zegels en de vernieuwingen daarvan worden gepubliceerd op de EUR-Lex-website, zodat het publiek de gekwalificeerde elektronische handtekening of het gekwalificeerde elektronische zegel en de authenticiteit van de elektronische editie van het Publicatieblad kan verifiëren.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

H. KICKL


(1)  Verordening (EU) nr. 216/2013 van de Raad van 7 maart 2013 betreffende de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie (PB L 69 van 13.3.2013, blz. 1).

(2)  Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (PB L 13 van 19.1.2000, blz. 12).

(3)  Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).


RICHTLIJNEN

27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/3


RICHTLIJN (EU) 2018/2057 VAN DE RAAD

van 20 december 2018

tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de tijdelijke toepassing van een veralgemeende verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten boven een bepaalde drempel

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 113,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw kondigde de Commissie haar voornemen aan om te komen met een voorstel voor een definitief btw-stelsel voor grensoverschrijdende handel tussen ondernemingen tussen de lidstaten op basis van de belasting van grensoverschrijdende leveringen van goederen en diensten.

(2)

In het kader van het huidige niveau van btw-fraude, het feit dat niet alle lidstaten in gelijke mate door deze fraude worden getroffen, en dat het verscheidene jaren zal duren om het definitieve btw-stelsel in te voeren, kunnen een aantal dringende en specifieke maatregelen nodig zijn.

(3)

In dit verband hebben verschillende lidstaten toestemming gevraagd om boven een bepaalde transactiedrempel een tijdelijke veralgemeende verleggingsregeling (Generalised Reverse Charge Mechanism — GRCM) te mogen toepassen die zou afwijken van een van de algemene beginselen van het huidige btw-stelsel, namelijk dat van de gefractioneerde betaling, teneinde de veel voorkomende carrouselfraude aan te pakken. De carrouselfraude is vooral terug te voeren op de huidige vrijstelling voor intracommunautaire leveringen, waardoor goederen vrij van btw verkregen kunnen worden. Een aantal handelaren pleegt vervolgens belastingfraude door de van hun afnemers ontvangen btw niet aan de belastingdienst af te dragen. Deze afnemers, die in het bezit zijn van geldige facturen, behouden evenwel het recht op aftrek van de voorbelasting. Dezelfde goederen kunnen verschillende keren worden geleverd, waarbij telkenmale gebruik wordt gemaakt van vrijgestelde intracommunautaire leveringen. Soortgelijke carrouselfraude komt ook voor bij het verrichten van diensten. Door de belastbare ontvanger van de goederen of diensten aan te wijzen als degene die de btw moet voldoen, zou de derogatie een einde maken aan deze mogelijkheid tot belastingfraude.

(4)

De lidstaten met verschillen in de ontwikkeling van de capaciteit van hun belastingautoriteiten moeten zich, gezien de hogere niveaus van btw-fraude en inkomstenverliezen, bijzondere inspanningen getroosten bij de toepassing van het btw-stelsel, zoals vermeld in artikel 27, eerste alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(5)

Om het risico op een verschuiving van de fraude tussen lidstaten te beperken, moeten lidstaten die voldoen aan een aantal criteria met betrekking tot het niveau van de fraude, in het bijzonder met betrekking tot carrouselfraude, en die kunnen aantonen dat andere controlemaatregelen niet volstaan in de strijd tegen deze fraude, de mogelijkheid krijgen om de GRCM toe te passen. Bovendien moeten zij aantonen dat de geraamde voordelen voor de belastingnaleving en -inning die als gevolg van de invoering van de GRCM worden verwacht, groter zijn dan de geraamde totale extra lasten voor ondernemingen en belastingautoriteiten, en dat de kosten voor ondernemingen en belastingautoriteiten niet hoger zullen uitvallen dan die van andere controlemaatregelen.

(6)

Indien lidstaten ervoor kiezen de GRCM toe te passen, moeten zij deze op alle niet-grensoverschrijdende leveringen van goederen en diensten boven een bepaald transactiebedrag toepassen. De toepassing van de GRCM mag dus niet tot een specifieke sector worden beperkt.

(7)

De lidstaten die ervoor kiezen de GRCM toe te passen, moeten de belastingplichtigen specifieke elektronische rapportageverplichtingen opleggen ter waarborging van de doeltreffende werking en monitoring van de toepassing van de GRCM. Zij moeten alle nieuwe vormen van belastingfraude, bijvoorbeeld het kunstmatig splitsen van de maatstaf van heffing van transacties, opsporen en voorkomen.

(8)

Om te kunnen beoordelen of de invoering van de GRCM in één lidstaat tot een verschuiving van fraude naar andere lidstaten leidt en om te kunnen bepalen in welke mate het functioneren van de interne markt mogelijk wordt verstoord, moet worden voorzien in een specifieke verplichting tot uitwisseling van informatie tussen de lidstaten die de GRCM toepassen en de lidstaten die dit niet doen. Iedere uitwisseling van informatie is onderworpen aan de toepasselijke bepalingen inzake bescherming van persoonsgegevens en vertrouwelijkheid, waaronder vrijstellingen en beperkingen ter bescherming van de belangen van de lidstaten of van de Unie op het gebied van belastingen.

(9)

Om op transparante wijze te kunnen beoordelen welk effect de toepassing van de GRCM heeft op frauduleuze activiteiten, moeten vooraf bepaalde evaluatiecriteria vastgesteld worden door de lidstaten, zodat het niveau van de fraude vóór en na de toepassing van de GRCM kan worden beoordeeld.

(10)

De besluiten waarbij de toepassing van de GRCM wordt goedgekeurd, zullen budgettaire gevolgen hebben die voor één of meer lidstaten aanzienlijk zouden kunnen zijn. Derhalve moet aan de Raad de bevoegdheid worden verleend om de toepassing van de GRCM toe te staan.

(11)

Een lidstaat die ervoor kiest de GRCM toe te passen, moet de Commissie verzoeken, de toepassing van de GRCM voor te stellen, alsmede de nodige gegevens verstrekken om de Commissie in staat te stellen dit verzoek te beoordelen. Indien nodig moet de Commissie de mogelijkheid hebben om aanvullende gegevens te vragen.

(12)

Aangezien de toepassing van de GRCM kan leiden tot een verschuiving van de fraude naar andere lidstaten die deze regeling niet toepassen, en zo onverwachte gevolgen kan hebben voor het functioneren van de interne markt, moet de Raad als veiligheidsmaatregel alle uitvoeringsbesluiten die machtigen tot de toepassing van de GRCM kunnen intrekken. Aangezien snel moet kunnen worden gereageerd in geval van een aanzienlijk negatief effect op de interne markt, moeten besluiten met omgekeerde eenparigheid van stemmen worden genomen.

(13)

Omdat de GRCM onzekere gevolgen kan hebben, moet de toepassing ervan in de tijd worden beperkt.

(14)

Om het effect op de interne markt van nabij te volgen, moeten alle lidstaten, indien de GRCM in minstens één lidstaat wordt toegepast, bij de Commissie verslag uitbrengen zodat het effect op fraude, de nalevingskosten voor bedrijven en verschuivingen in frauduleuze activiteiten als gevolg van de toepassing van de GRCM kunnen worden beoordeeld.

(15)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (3) moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In Richtlijn 2006/112/EG wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 199 quater

1.   In afwijking van artikel 193 kan een lidstaat tot en met 30 juni 2022, een veralgemeende verleggingsregeling (GRCM: Generalised Reverse Charge Mechanism) invoeren voor niet-grensoverschrijdende leveringen, waarbij wordt bepaald dat de tot voldoening van de belasting gehouden persoon de belastingplichtige is aan wie goederen en diensten worden geleverd boven een drempel van 17 500 EUR per transactie.

Een lidstaat die de GRCM wil invoeren, moet aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a)

overeenkomstig de methode en de cijfers in het door de Commissie gepubliceerde eindverslag van 2016 van 23 augustus 2016 over de btw-kloof, in 2014 een btw-kloof — uitgedrukt als een percentage van de totale verschuldigde btw — van ten minste 5 procentpunten boven de communautaire mediaan van de btw-kloof hebben gehad;

b)

op basis van de effectbeoordeling die het wetgevingsvoorstel voor dit artikel vergezelde, te kampen hebben met een carrouselfraude die meer dan 25 % van zijn totale btw-kloof uitmaakt;

c)

aantonen dat andere controlemaatregelen niet volstaan om carrouselfraude op zijn grondgebied tegen te gaan, met name door te vermelden welke controlemaatregelen zijn toegepast en waarom deze onvoldoende doeltreffend zijn, alsmede waarom administratieve samenwerking op btw-gebied niet blijkt te volstaan;

d)

aantonen dat de geraamde voordelen voor de belastingnaleving en -inning die als gevolg van de invoering van de GRCM worden verwacht, de geraamde totale extra lasten voor ondernemingen en belastingautoriteiten met ten minste 25 % overtreffen, en

e)

aantonen dat ondernemingen en belastingadministraties als gevolg van de invoering van de GRCM geen uitgaven zullen moeten doen die hoger liggen dan die welke voortvloeien uit de toepassing van andere controlemaatregelen.

De lidstaat voegt bij het in lid 3 bedoelde verzoek de berekening van de btw-kloof volgens de methode en de cijfers in het door de Commissie gepubliceerde verslag over de btw-kloof als bedoeld in punt a) van de tweede alinea van dit lid.

2.   Lidstaten die de GRCM toepassen, stellen passende en doeltreffende elektronische rapportageverplichtingen vast voor alle belastingplichtigen en, in het bijzonder, voor de belastingplichtigen die de goederen of diensten leveren of ontvangen waarop de GRCM van toepassing is, zulks ter waarborging van de doeltreffende werking en monitoring van de GRCM.

3.   De lidstaten die de GRCM wensen toe te passen, dienen bij de Commissie een verzoek in en verstrekken de volgende gegevens:

a)

een gedetailleerde rechtvaardiging waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van lid 1 wordt voldaan;

b)

de begindatum van de toepassing van de GRCM en de periode waarvoor de GCRM toegepast zal worden;

c)

de te nemen maatregelen om belastingplichtigen te informeren over de invoering van de GRCM, en

d)

een gedetailleerde beschrijving van de in lid 2 bedoelde begeleidende maatregelen.

Indien de Commissie van mening is dat zij niet over alle nodige gegevens beschikt, verzoekt zij, binnen een maand na ontvangst van het verzoek, om aanvullende gegevens, waaronder de achterliggende methoden, veronderstellingen, onderzoeken en andere bewijsstukken. De verzoekende lidstaat verstrekt de nodige gegevens binnen een maand na ontvangst van de kennisgeving.

4.   Indien de Commissie van mening is dat het verzoek aan de in lid 3 bedoelde vereisten voldoet, dient zij uiterlijk drie maanden na ontvangst van alle nodige gegevens een voorstel in bij de Raad. De Raad, die met eenparigheid van stemmen over het Commissievoorstel besluit, kan de verzoekende lidstaat machtigen de GRCM toe te passen. Indien de Commissie van mening is dat het verzoek niet aan de in lid 3 bedoelde vereisten voldoet, stelt zij de verzoekende lidstaat en de Raad binnen dezelfde termijn in kennis van de redenen daarvoor.

5.   Indien er overeenkomstig de tweede alinea van dit lid aanzienlijke negatieve gevolgen voor de interne markt worden vastgesteld, stelt de Commissie uiterlijk drie maanden na ontvangst van alle nodige gegevens voor alle in lid 4 bedoelde uitvoeringsbesluiten in te trekken, op zijn vroegst zes maanden na de inwerkingtreding van het eerste uitvoeringsbesluit waarbij een lidstaat werd gemachtigd de GRCM toe te passen. Deze intrekking wordt geacht door de Raad te zijn goedgekeurd, tenzij de Raad met eenparigheid van stemmen besluit het voorstel van de Commissie binnen dertig dagen na de aanneming ervan door de Commissie te verwerpen.

Er is sprake van aanzienlijke negatieve gevolgen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

minstens één lidstaat die de GRCM niet toepast, stelt de Commissie in kennis van een toename van de btw-fraude op zijn grondgebied als gevolg van de toepassing van de GRCM, en

b)

mede op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie als bedoeld onder punt a) van deze alinea, stelt de Commissie vast dat de toename van btw-fraude op hun grondgebied verband houdt met de toepassing van de GRCM in één of meer lidstaten.

6.   Lidstaten die de GRCM toepassen, verstrekken de volgende informatie in elektronische vorm aan alle lidstaten:

a)

de namen van de personen tegen wie, in de twaalf maanden voorafgaand aan de begindatum van toepassing van de GRCM, een strafrechtelijke of administratieve procedure voor btw-fraude heeft gelopen, en

b)

de namen van de personen, en in het geval van rechtspersonen tevens de namen van de bestuurders ervan, wier btw-registratie in die lidstaat is beëindigd na de invoering van de GRCM, en

c)

de namen van de personen, en in het geval van rechtspersonen tevens de namen van de bestuurders ervan, die hebben nagelaten een btw-aangifte in te dienen voor twee opeenvolgende belastingtijdvakken na de invoering van de GRCM.

De onder de punten a) en b) van de eerste alinea bedoelde informatie wordt uiterlijk drie maanden na de invoering van de GRCM ingediend en wordt vervolgens om de drie maanden geactualiseerd. De onder punt c) van de eerste alinea bedoelde informatie wordt uiterlijk negen maanden na de invoering van de GRCM ingediend en wordt vervolgens om de drie maanden geactualiseerd.

Lidstaten die de GRCM toepassen, dienen uiterlijk één jaar na aanvang van de toepassing van de GRCM een tussentijds verslag in bij de Commissie. Dit verslag bevat een gedetailleerde beoordeling van de effectiviteit van de GRCM. Drie maanden na het einde van de toepassingsperiode van de GRCM dienen de lidstaten die de GRCM toepassen, een eindverslag in over het algemene effect ervan.

7.   Lidstaten die de GRCM niet toepassen, dienen bij de Commissie een tussentijds verslag in over de gevolgen op hun grondgebied van de toepassing van de GRCM door andere lidstaten. Dit dient te gebeuren uiterlijk drie maanden nadat de GRCM gedurende ten minste één jaar in één lidstaat is toegepast.

Indien ten minste één lidstaat de GRCM toepast, dienen de lidstaten die de GRCM niet toepassen, uiterlijk op 30 september 2022 bij de Commissie een eindverslag in over de gevolgen op hun grondgebied van de toepassing van de GRCM door andere lidstaten.

8.   In de in lid 6 bedoelde verslagen beoordelen de lidstaten de gevolgen van de toepassing van de GRCM op basis van de volgende criteria:

a)

de ontwikkeling van de btw-kloof;

b)

de ontwikkeling van de btw-fraude, in het bijzonder carrouselfraude en fraude op het niveau van de detailhandel;

c)

de ontwikkeling van de administratieve lasten voor belastingplichtigen;

d)

de ontwikkeling van de administratieve kosten voor de belastingautoriteiten.

9.   In de in lid 7 bedoelde verslagen beoordelen de lidstaten de gevolgen van de toepassing van de GRCM op basis van de volgende criteria:

a)

de ontwikkeling van de btw-fraude, in het bijzonder carrouselfraude en fraude op het niveau van de detailhandel;

b)

de verschuiving van fraude vanuit lidstaten die de GRCM toepassen of hebben toegepast.”.

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing tot en met 30 juni 2022.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. KÖSTINGER


(1)  Advies van 11 december 2018 (P8_TA(2018)0496).

(2)  Advies van 31 mei 2017 (PB C 288 van 31.8.2017, blz. 52).

(3)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/8


VERORDENING (EU) 2018/2058 VAN DE RAAD

van 17 december 2018

tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Zwarte Zee

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

(2)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar toepasselijk, de verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).

(3)

De Raad moet maatregelen vaststellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee per visserij of groep visserijen, met in begrip van, in voorkomend geval, bepaalde functioneel daarmee verband houdende voorwaarden. Overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, moeten vangstmogelijkheden zo worden toegewezen aan de lidstaten dat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, en met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, van die verordening vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(4)

Op haar 41e jaarlijkse vergadering in 2017 heeft de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee Aanbeveling GFCM/41/2017/4 inzake een meerjarig beheersplan voor de tarbotvisserij in geografisch deelgebied 29 (Zwarte Zee) aangenomen. In de aanbeveling wordt de totale toegestane vangst (TAC) voor tarbot voor twee jaar (2018-2019) vastgesteld, met een tijdelijke toewijzing van quota. Die maatregel moet in Unierecht worden omgezet.

(5)

De vangstmogelijkheden dienen te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten, waarbij een gelijke behandeling van de verschillende visserijsectoren moet worden gegarandeerd, en in het licht van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

(6)

Overeenkomstig het door het WTECV verstrekte wetenschappelijk advies is het noodzakelijk het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven om de duurzaamheid van het sprotbestand in de Zwarte Zee te waarborgen.

(7)

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad (2), en met name de artikelen 33 en 34 van die verordening betreffende de registratie van de vangsten, respectievelijk de melding van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden. Derhalve dient te worden gepreciseerd welke codes de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij de Commissie gegevens toesturen over aanlandingen van onder deze verordening vallende bestanden.

(8)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad (3) moet worden bepaald op welke bestanden de verschillende, in die verordening vervatte maatregelen van toepassing zijn.

(9)

Met betrekking tot het tarbotbestand moeten verdere instandhoudingsmaatregelen worden genomen. De handhaving van de thans geldende sluitingsperiode van twee maanden, van 15 april tot en met 15 juni, zou verder bescherming bieden aan het bestand gedurende het paaiseizoen van tarbot. Het beheer van de visserijinspanning en de beperking van het aantal visdagen tot 180 per jaar, zou een positief effect op de instandhouding van het tarbotbestand hebben.

(10)

Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers in de Unie veilig te stellen, is het van belang dat de betrokken visserijen in de Zwarte zee op 1 januari 2019 worden geopend. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden.

(11)

De vangstmogelijkheden moeten met volledige naleving van het toepasselijke Unierecht worden gebruikt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor 2019 de vangstmogelijkheden vastgesteld die voor de volgende bestanden beschikbaar zijn voor vissersvaartuigen van de Unie in de Zwarte Zee die de vlag van Bulgarije of Roemenië voeren:

a)

sprot (Sprattus sprattus);

b)

tarbot (Psetta maxima).

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die de vlag van Bulgarije of Roemenië voeren en actief zijn in de Zwarte Zee.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „Zwarte Zee”: het geografische deelgebied 29 als omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4);

b)   „vissersvaartuig”: elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van mariene biologische rijkdommen;

c)   „vissersvaartuig van de Unie”: een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

d)   „bestand”: in een bepaald beheersgebied voorkomende biologische rijkdom van de zee;

e)   „totale toegestane vangst” (TAC): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

f)   „autonoom quotum van de Unie”: vangstbeperking die autonoom aan vissersvaartuigen van de Unie wordt toegewezen bij gebrek aan een overeengekomen TAC;

g)   „analytisch quotum”: een autonoom quotum van de Unie waarvoor een analytische beoordeling beschikbaar is;

h)   „analytische beoordeling”: een kwantitatieve evaluatie van trends in een bepaald bestand, op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van het bestand die blijkens wetenschappelijke toetsing van toereikende kwaliteit zijn om wetenschappelijke adviezen over opties voor toekomstige vangsten te verschaffen.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 4

Verdeling van de vangstmogelijkheden

1.   Het autonome quotum van de Unie voor sprot, de verdeling van dat quotum over de lidstaten en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn opgenomen in de bijlage.

2.   De TAC voor tarbot, welke in de wateren van de Unie en voor vissersvaartuigen van de Unie van toepassing is, en de verdeling van die TAC over de lidstaten en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden, zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de verdeling

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:

a)

het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)

kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

c)

verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Beheer van de visserijinspanning voor tarbot

Het aantal visdagen voor vissersvaartuigen van de Unie die in de Zwarte Zee op tarbot mogen vissen, bedraagt, ongeacht de lengte over alles van de vaartuigen, niet meer dan 180 per jaar.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 7

Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie melden, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij deze verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. KÖSTINGER


(1)  Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

(2)  Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).

(4)  Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).


BIJLAGE

De tabellen in deze bijlage bevatten de TAC's en quota in ton levend gewicht en, in voorkomend geval, de voorwaarden die er functioneel verband mee houden.

Soort:

Sprot

Sprattus sprattus

Gebied:

Wateren van de Unie in de Zwarte Zee

(SPR/F3742C)

Bulgarije

8 032,50

 

 

Roemenië

3 442,50

 

 

Unie

11 475

 

 

TAC

Niet relevant/niet overeengekomen

 

Analytisch quotum

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


Soort:

Tarbot

Psetta maxima

Gebied:

Wateren van de Unie in de Zwarte Zee

(TUR/F3742C)

Bulgarije

57

 

 

Roemenië

57

 

 

Unie

114 (*1)

 

 

TAC

644

 

Analytische TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.


(*1)  Van 15 april tot en met 15 juni 2019 is het verboden te vissen en vis over te laden, aan boord te nemen, aan te landen of voor eerste verkoop aan te bieden.


BESLUITEN

27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/13


BESLUIT (EU) 2018/2059 VAN DE RAAD

van 29 november 2018

betreffende het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name artikel 1, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2) („de EER-overeenkomst”) is op 1 januari 1994 in werking getreden.

(2)

Overeenkomstig artikel 98 van de EER-overeenkomst kan het Gemengd Comité van de EER besluiten onder andere bijlage IX bij die overeenkomst, die bepalingen inzake financiële diensten bevat, te wijzigen.

(3)

Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad (3) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(4)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (4) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(5)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie (5) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(6)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(7)

Het standpunt van de Unie in het Gemengd Comité van de EER dient derhalve te worden gebaseerd op de hieraan gehechte ontwerpbesluiten,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het namens de Europese Unie in het Gemengd Comité van de EER in te nemen standpunt over de voorgestelde wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst is gebaseerd op de aan dit besluit gehechte ontwerpbesluiten van het Gemengd Comité van de EER.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 29 november 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

M. SCHRAMBÖCK


(1)  PB L 305 van 30.11.1994, blz. 6.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1).

(4)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (PB L 254 van 20.9.2016, blz. 1).


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …/…

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 1781/2006 wordt bij Verordening (EU) 2015/847 ingetrokken en moet derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

(3)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De tekst van punt 23ba (Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32015 R 0847: Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1).

De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

In afwijking van de artikelen 4 en 6, voor wat betreft geldovermakingen in Zwitserse franken in Liechtenstein en vanuit en naar Liechtenstein in het kader van de muntunie met Zwitserland, wordt de informatie die is vereist bij de artikelen 4 en 6, verzameld en op verzoek van de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde binnen drie werkdagen beschikbaar gesteld, maar hoeft deze informatie niet onmiddellijk bij de geldovermakingen te worden gevoegd, als bedoeld in de artikelen 4 en 6. Deze afwijking is van toepassing voor een overgangsperiode die afloopt op 31 december 2022.”.

2)

De tekst van punt 23d (Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad) wordt geschrapt.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) 2015/847 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*1), of op de dag van inwerkingtreding van Besluit nr. …/… van … van het Gemengd Comité van de EER (2) [waarbij AMLD IV (celex 32015L0849) in de EER-overeenkomst wordt opgenomen], als dat later is.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1.

(*1)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

(2)  PB L …


ONTWERP

BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER Nr. …/…

van …

tot wijziging van bijlage IX (Financiële diensten) bij de EER-overeenkomst

HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte („de EER-overeenkomst”), en met name artikel 98,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (1) moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(2)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (2), moet in de EER-overeenkomst worden opgenomen.

(3)

De in de EER-overeenkomst opgenomen Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (4) worden bij Richtlijn (EU) 2015/849 ingetrokken en moeten derhalve uit de EER-overeenkomst worden geschrapt.

(4)

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage IX bij de EER-overeenkomst wordt als volgt gewijzigd:

1)

De tekst van punt 23b (Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad) wordt vervangen door de volgende tekst:

32015 L 0849: Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

De bepalingen van de richtlijn worden, voor de toepassing van deze overeenkomst, als volgt gelezen:

a)

in artikel 3, lid 4, wordt punt d) vervangen door:

„fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans wanneer het ernstige fraude betreft, als volgt omschreven:

i)

wat de uitgaven betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Europese Unie of van de door of voor de Europese Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden;

met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

deze middelen worden misbruikt doordat zij voor andere doelen worden aangewend dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend;

ii)

wat de ontvangsten betreft, zoals gedefinieerd in Besluit van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (5), elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:

valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Europese Unie of van de door of voor de Europese Unie beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd;

met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden;

met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt.

Als ernstige fraude wordt aangemerkt fraude waarmee een minimumbedrag is gemoeid dat op niet meer dan 50 000 EUR kan worden vastgesteld.”.”.

2)

De tekst van punt 23ba (Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie) wordt vervangen door:

32016 R 1675: Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 van de Commissie van 14 juli 2016 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad door de identificatie van derde landen met een hoog risico die strategische tekortkomingen vertonen (PB L 254 van 20.9.2016, blz. 1).”.

3)

In punt 31bc (Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad) wordt het volgende streepje toegevoegd:

„—

32015 L 0849: Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).”.

Artikel 2

De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van de Richtlijn (EU) 2015/849 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 zijn authentiek.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op […], op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de EER-overeenkomst bedoelde kennisgevingen hebben plaatsgevonden (*1).

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel,

Voor het Gemengd Comité van de EER

De voorzitter

De secretarissen van het Gemengd Comité van de EER


(1)  PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.

(2)  PB L 254 van 20.9.2016, blz. 1.

(3)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

(4)  PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29.

(5)  PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

(*1)  [Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.] [Grondwettelijke vereisten aangegeven.]

Verklaring van de EVA-staten

bij Besluit nr. […] waarbij Richtlijn (EU) 2015/849 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

Richtlijn (EU) 2015/849 bevat bepalingen met verwijzingen naar rechtshandelingen die zijn vastgesteld in het kader van titel V, VWEU. Er wordt aan herinnerd dat de opneming van rechtshandelingen met dergelijke bepalingen in de EER-overeenkomst geen afbreuk doet aan het feit dat wetgeving van de Europese Unie die is vastgesteld uit hoofde van titel V, VWEU, buiten het bestek van de EER-overeenkomst valt.

Gemeenschappelijke verklaring van de overeenkomstsluitende partijen

bij Besluit nr. […] waarbij Richtlijn (EU) 2015/849 in de EER-overeenkomst wordt opgenomen

De overeenkomstsluitende partijen hebben besloten ernstige fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, op te nemen in de lijst van delicten die verband houden met witwassen. Om praktische redenen is de vierde antiwitwasrichtlijn (Richtlijn (EU) 2015/849) in de EER-overeenkomst opgenomen zonder wederkerige overeenkomst om eveneens de financiële belangen van de EER-EVA-staten te beschermen. De in artikel 1 van de EER-overeenkomst vastgelegde en de in de vierde overweging bedoelde wederkerigheids- en homogeniteitsbeginselen blijven niettemin volledig van toepassing ook met betrekking tot de wederzijdse bescherming van de financiële belangen van de overeenkomstsluitende partijen tegen criminele activiteiten in de zin van [dit besluit].


27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/20


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/2060 VAN DE RAAD

van 20 december 2018

tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG waarbij Duitsland wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffen het recht op aftrek van belastingplichtigen ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde (btw) op goederen en diensten die zij ten behoeve van hun belaste activiteiten hebben ontvangen. Duitsland werd gemachtigd een afwijkende maatregel te treffen die ertoe strekte de btw op goederen en diensten van het recht op aftrek uit te sluiten wanneer die goederen en diensten voor meer dan 90 % voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens werknemers, of meer in het algemeen voor andere dan bedrijfsdoeleinden of niet-economische activiteiten, worden gebruikt.

(2)

Initieel werd Duitsland op grond van Beschikking 2000/186/EG van de Raad (2) gemachtigd om bijzondere maatregelen te treffen die afwijken van de artikelen 6 en 17 van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad (3), en deze toe te passen tot en met 31 december 2002. Nadien werd Duitsland op grond van Beschikking 2003/354/EG van de Raad (4) gemachtigd om tot en met 30 juni 2004 een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 17 van Richtlijn 77/388/EEG. Die machtiging werd bij Beschikking 2004/817/EG van de Raad (5) verlengd tot en met 31 december 2009.

(3)

Bij Beschikking 2009/791/EG van de Raad (6) werd Duitsland gemachtigd om een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG te blijven toepassen tot en met 31 december 2012. Bij Uitvoeringsbesluit 2012/705/EU van de Raad (7) werd Duitsland gemachtigd om een bijzondere maatregel die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis toe te passen tot en met 31 december 2015, en bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2428 van de Raad (8) tot en met 31 december 2018.

(4)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 10 september 2018, heeft Duitsland verzocht om de bijzondere maatregel die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG te mogen blijven toepassen, teneinde de btw op goederen en diensten die door een belastingplichtige voor meer dan 90 % worden gebruikt voor privédoeleinden of voor andere dan bedrijfsdoeleinden, daaronder begrepen niet-economische activiteiten, volledig van het recht op aftrek uit te sluiten. Bij het verzoek ging een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregel, dat ook een evaluatie omvatte van de procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw, zoals vereist krachtens artikel 2 van Beschikking 2009/791/EG.

(5)

Bij brief van 14 september 2018 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG het verzoek van Duitsland aan de andere lidstaten toegezonden. Bij brief van 17 september 2018 heeft de Commissie Duitsland in kennis gesteld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

(6)

Volgens Duitsland is de bijzondere maatregel zeer doeltreffend gebleken om de inning van de btw te vereenvoudigen en belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen. De maatregel verlicht de administratieve lasten voor zowel de bedrijven als de belastingdiensten omdat er nadien geen controle meer moet worden uitgeoefend op het gebruik van de goederen of diensten die bij de aanschaf ervan van het recht op aftrek werden uitgesloten. Duitsland moet derhalve worden gemachtigd de bijzondere maatregel gedurende een nieuwe beperkte periode te blijven toepassen, meer bepaald tot en met 31 december 2021.

(7)

Indien Duitsland een verlenging na 2021 nodig acht, moet het uiterlijk op 31 maart 2021 bij de Commissie een verzoek om verlenging indienen, samen met een verslag over de toepassing van de bijzondere maatregel met daarin ook een evaluatie van de procentuele opsplitsing.

(8)

De bijzondere maatregel zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen van de Unie uit de btw.

(9)

Beschikking 2009/791/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 2 van Beschikking 2009/791/EG wordt vervangen door:

„Artikel 2

Deze beschikking vervalt op 31 december 2021.

Een verzoek om verlenging van de in deze beschikking vervatte afwijkende maatregel wordt uiterlijk op 31 maart 2021 bij de Commissie ingediend.

Bij een dergelijk verzoek wordt een verslag over de toepassing van deze maatregel gevoegd, dat ook een evaluatie omvat van de op basis van deze beschikking gehanteerde procentuele opsplitsing ter zake van het recht op aftrek van de btw.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Artikel 3

Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 20 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

E. KÖSTINGER


(1)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

(2)  Beschikking 2000/186/EG van de Raad van 28 februari 2000 waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd af te wijken van de artikelen 6 en 17 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 59 van 4.3.2000, blz. 12).

(3)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1).

(4)  Beschikking 2003/354/EG van de Raad van 13 mei 2003 waarbij Duitsland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 123 van 17.5.2003, blz. 47).

(5)  Beschikking 2004/817/EG van de Raad van 19 november 2004 waarbij Duitsland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van artikel 17 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB L 357 van 2.12.2004, blz. 33).

(6)  Beschikking 2009/791/EG van de Raad van 20 oktober 2009 waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van artikel 168 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 283 van 30.10.2009, blz. 55).

(7)  Uitvoeringsbesluit 2012/705/EU van de Raad van 13 november 2012 tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 319 van 16.11.2012, blz. 8).

(8)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2428 van de Raad van 10 december 2015 tot wijziging van Beschikking 2009/791/EG en Uitvoeringsbesluit 2009/1013/EU waarbij respectievelijk Duitsland en Oostenrijk worden gemachtigd een maatregel te blijven toepassen die afwijkt van de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 334 van 22.12.2015, blz. 12).


27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/22


BESLUIT (GBVB) 2018/2061 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 18 december 2018

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (EUBAM Libya/2/2018)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2013/233/GBVB van de Raad van 22 mei 2013 tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van Besluit 2013/233/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd om de passende besluiten te nemen overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag, met het oog op de uitoefening van de politieke controle en de strategische leiding van EUBAM Libya, met inbegrip van met name het besluit om een hoofd van de missie te benoemen.

(2)

Het PVC heeft op 30 augustus 2016 Besluit (GBVB) 2016/1634 (2) vastgesteld, waarbij de heer Vincenzo TAGLIAFERRI werd benoemd tot hoofd van de missie EUBAM Libya voor de periode van 1 september 2016 tot en met 21 augustus 2017.

(3)

De Raad heeft op 17 juli 2017 Besluit (GBVB) 2017/1342 (3) vastgesteld, waarbij het mandaat van de missie EUBAM Libya werd verlengd van 22 augustus 2017 tot en met 31 december 2018.

(4)

Het PVC heeft op 18 juli 2017 Besluit (GBVB) 2017/1401 (4) vastgesteld, waarbij het mandaat van de heer Vincenzo TAGLIAFERRI als hoofd van de missie EUBAM Libya werd verlengd van 22 augustus 2017 tot en met 21 augustus 2018.

(5)

Het PVC heeft op 20 maart 2018 Besluit (GBVB) 2018/558 (5) vastgesteld, waarbij het mandaat van de heer Vincenzo TAGLIAFERRI als hoofd van de missie EUBAM Libya werd verlengd van 22 augustus 2018 tot en met 31 december 2018.

(6)

De Raad heeft op 17 december 2018 Besluit (GBVB) 2018/2009 (6) vastgesteld, waarbij het mandaat van EUBAM Libya werd verlengd van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2020.

(7)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van de heer Vincenzo TAGLIAFERRI als hoofd van de missie EUBAM Libya te verlengen van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Vincenzo TAGLIAFERRI als hoofd van de missie EUBAM Libya wordt verlengd tot en met 31 december 2019.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Gedaan te Brussel, 18 december 2018.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 138 van 24.5.2013, blz. 15.

(2)  Besluit (GBVB) 2016/1634 van het Politiek en Veiligheidscomité van 30 augustus 2016 tot benoeming van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (EUBAM Libya/1/2016) (PB L 243 van 10.9.2016, blz. 10).

(3)  Besluit (GBVB) 2017/1342 van de Raad van 17 juli 2017 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 185 van 18.7.2017, blz. 60).

(4)  Besluit (GBVB) 2017/1401 van het Politiek en Veiligheidscomité van 18 juli 2017 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (EUBAM Libya/1/2017) (PB L 199 van 29.7.2017, blz. 13).

(5)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2018/558 van 20 maart 2018 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libya) (EUBAM Libya/1/2018) (PB L 93 van 11.4.2018, blz. 3).

(6)  Besluit (GBVB) 2018/2009 van de Raad van 17 december 2018 tot wijziging en verlenging van Besluit 2013/233/GBVB tot instelling van een missie van de Europese Unie voor bijstandsverlening inzake geïntegreerd grensbeheer in Libië (EUBAM Libië) (PB L 322 van 18.12.2018, blz. 25).


27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/24


BESLUIT (GBVB) 2018/2062 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 18 december 2018

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (EUCAP Somalia/1/2018)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2012/389/GBVB van de Raad van 16 juli 2012 betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (1), en met name artikel 9, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 9, lid 1, van Besluit 2012/389/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) gemachtigd, overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag, de nodige besluiten te nemen met het oog op de uitoefening van het politieke toezicht op en de strategische aansturing van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR), waaronder het besluit een hoofd van de missie te benoemen.

(2)

Op 12 december 2016 is bij Besluit (GBVB) 2016/2240 van de Raad (2) het mandaat van de missie EUCAP NESTOR verlengd tot en met 31 december 2018 en is de naam van de missie vervangen door EUCAP Somalia. Bij dit besluit van de Raad is de „missie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR)” vervangen door „missie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia)”.

(3)

Op 10 december 2018 is bij Besluit (GBVB) 2018/1942 van de Raad (3) het mandaat van de missie EUCAP Somalia verlengd tot en met 31 december 2020.

(4)

Het PVC heeft op 26 juli 2016 Besluit EUCAP NESTOR/1/2016 (4) vastgesteld, waarbij Maria-Cristina STEPANESCU werd benoemd tot hoofd van EUCAP NESTOR voor de periode van 1 september 2016 tot en met 12 december 2016.

(5)

Op 10 januari 2017 heeft het PVC Besluit EUCAP Somalia/1/2017 (5) vastgesteld, waarbij het mandaat van mevrouw Maria-Cristina STEPANESCU als hoofd van EUCAP Somalia verlengd werd van 13 december 2016 tot en met 12 december 2017.

(6)

Op 31 oktober 2017 heeft het PVC Besluit EUCAP Somalia/2/2017 (6) vastgesteld, waarbij het mandaat van mevrouw Maria-Cristina STEPANESCU als hoofd van EUCAP Somalia verlengd werd voor de periode van 13 december 2017 tot en met 31 december 2018.

(7)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van mevrouw Maria-Cristina STEPANESCU als hoofd van de missie EUCAP Somalia te verlengen van 1 januari 2019 tot en met 31 augustus 2019,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van mevrouw Maria-Cristina STEPANESCU als hoofd van de missie EUCAP Somalia wordt verlengd tot en met 31 augustus 2019.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Gedaan te Brussel, 18 december 2018.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 187 van 17.7.2012, blz. 40.

(2)  Besluit (GBVB) 2016/2240 van de Raad van 12 december 2016 tot wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) (PB L 337 van 13.12.2016, blz. 18).

(3)  Besluit (GBVB) 2018/1942 van de Raad van 10 december 2018 tot verlenging en wijziging van Besluit 2012/389/GBVB betreffende de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (PB L 314 van 11.12.2018, blz. 56).

(4)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2016/1633 van 26 juli 2016 betreffende de benoeming van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van regionale maritieme capaciteit in de Hoorn van Afrika (EUCAP NESTOR) (EUCAP NESTOR/1/2016) (PB L 243 van 10.9.2016, blz. 8).

(5)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2017/114 van 10 januari 2017 betreffende de verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia/1/2017) (PB L 18 van 24.1.2017, blz. 49).

(6)  Besluit van het Politiek en Veiligheidscomité (GBVB) 2017/2059 van 31 oktober 2017 betreffende de verlenging van het mandaat van het hoofd van de missie van de Europese Unie voor de opbouw van capaciteit in Somalië (EUCAP Somalia) (EUCAP Somalia/2/2017) (PB L 294 van 11.11.2017, blz. 40).


27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/26


BESLUIT (GBVB) 2018/2063 VAN HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ

van 18 december 2018

tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (EUCAP Sahel Mali/2/2018)

HET POLITIEK EN VEILIGHEIDSCOMITÉ,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 38, derde alinea,

Gezien Besluit 2014/219/GBVB van de Raad van 15 april 2014 betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (1), en met name artikel 7, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens Besluit 2014/219/GBVB is het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) overeenkomstig artikel 38 van het Verdrag gemachtigd de passende besluiten te nemen met het oog op de uitoefening van politieke controle en strategische leiding van de missie EUCAP Sahel Mali, met inbegrip van het besluit tot benoeming van een hoofd van de missie.

(2)

Op 9 januari 2018 heeft het PVC Besluit (GBVB) 2018/57 (2) vastgesteld, waarbij de heer Philippe RIO werd benoemd tot hoofd van de missie EUCAP Sahel Mali voor de periode van 15 januari 2018 tot en met 14 januari 2019.

(3)

Op 17 december 2018 heeft de Raad Besluit (GBVB) 2018/2008 (3) vastgesteld, waarbij het mandaat van de missie EUCAP Sahel Niger werd verlengd tot en met 28 februari 2019.

(4)

De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft voorgesteld het mandaat van de heer Philippe RIO als hoofd van de missie EUCAP Sahel Mali met ingang van 15 januari 2019 te verlengen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het mandaat van de heer Philippe RIO als hoofd van de missie EUCAP Sahel Mali wordt met ingang van 15 januari 2019 verlengd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Het verstrijkt op 28 februari 2019.

Gedaan te Brussel, 18 december 2018.

Voor het Politiek en Veiligheidscomité

De voorzitter

S. FROM-EMMESBERGER


(1)  PB L 113 van 16.4.2014, blz. 21.

(2)  Besluit (GBVB) 2018/57 van het Politiek en Veiligheidscomité van 9 januari 2018 tot verlenging van het mandaat van het hoofd van de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (EUCAP Sahel Mali/1/2018) (PB L 10 van 13.1.2018, blz. 14).

(3)  Besluit (GBVB) 2018/2008 van de Raad van 17 december 2018 tot wijziging en verlenging van Besluit 2014/219/GBVB betreffende de GVDB-missie van de Europese Unie in Mali (EUCAP Sahel Mali) (PB L 322 van 18.12.2018, blz. 24).


27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/27


BESLUIT (EU) 2018/2064 VAN DE EUROPESE AUTORITEIT VOOR EFFECTEN EN MARKTEN

van 14 december 2018

tot verlenging van het tijdelijke verbod van het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan retailcliënten

DE RAAD VAN TOEZICHTHOUDERS VAN DE EUROPESE AUTORITEIT VOOR EFFECTEN EN MARKTEN,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG (1) van de Commissie, en met name artikel 9, lid 5, artikel 43, lid 2, en artikel 44, lid 1 daarvan,

Gezien Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten in financiële instrumenten en tot wijzing van Verordening (EU) nr. 648/2012 (2), en met name artikel 40 daarvan,

Gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/567 van de Commissie van 18 mei 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot definities, transparantie, portefeuillecompressie en toezichtmaatregelen voor productinterventie en voor posities (3), en met name artikel 19 daarvan,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Besluit (EU) 2018/795 van 22 mei 2018 (4), heeft de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan retailcliënten met ingang van 2 juli 2018 verboden voor een duur van drie maanden.

(2)

In overeenstemming met artikel 40, lid 6 van Verordening (EU) nr. 600/2014 moet ESMA een tijdelijke productinterventiemaatregel na passende termijnen en ten minste elke drie maanden heroverwegen.

(3)

Bij Besluit (EU) 2018/1466 (5), heeft ESMA het tijdelijke verbod op het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan retailcliënten met ingang van 2 oktober 2018 voor een duur van drie maanden verlengd en gewijzigd.

(4)

ESMA's heroverweging van het verbod op binaire opties is het resultaat van, inter alia, een enquête onder nationale bevoegde autoriteiten (6) betreffende de concrete toepassing en de consequenties van de productinterventiemaatregel alsook van aanvullende informatie die door de nationale bevoegde autoriteiten en de belanghebbenden is verstrekt.

(5)

De nationale bevoegde autoriteiten hebben slechts een beperkt aantal voorbeelden van niet-naleving van de productinterventiemaatregel van ESMA vastgesteld. Bovendien zijn sinds de aankondiging van de overeengekomen maatregelen op 27 maart 2018 geen nieuwe vergunningen meer verleend aan beleggingsondernemingen die binaire opties op de markt brengen, verspreiden of verkopen.

(6)

De nationale bevoegde autoriteiten namen een geringe toename waar van het aantal cliënten dat op eigen verzoek als professionele beleggers werd behandeld. Het aantal cliënten dat op eigen verzoek als professionele belegger werd aangemerkt is evenwel gering in vergelijking met het aantal retailcliënten van aanbieders van binaire opties. ESMA is ervan op de hoogte dat een aantal ondernemingen uit derde landen actief cliënten benadert in de Europese Unie. Zonder vergunning of registratie in de Unie mogen deze ondernemingen echter alleen dienstverlening aan permanent in de Unie gevestigde of woonachtige cliënten aanbieden, indien dat uitsluitend op initiatief van de cliënt gebeurt. ESMA is ook op de hoogte van het feit dat ondernemingen begonnen zijn met het aanbieden van andere speculatieve beleggingsproducten. Zij blijft het aanbod van deze andere producten monitoren om te bepalen of er eventuele andere passende EU-maatregelen genomen moeten worden.

(7)

Sinds vaststelling van Besluit (EU) 2018/795 heeft ESMA geen duidelijke aanwijzingen gekregen die haar algemene reden tot significante bezorgdheid over beleggersbescherming, zoals vastgesteld in Besluit (EU) 2018/795 of Besluit (EU) 2018/1466 („de Besluiten”), weerspreken. ESMA heeft om die reden geconcludeerd dat er sprake blijft van deze significante reden tot bezorgdheid over beleggersbescherming, zoals vastgesteld in de Besluiten, indien zij haar besluit om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan retailcliënten niet verlengt.

(8)

Sinds de vaststelling van dat besluit zijn de toepasselijke wettelijke vereisten uit hoofde van EU-wetgeving onveranderd gebleven en blijft de door ESMA vastgestelde dreiging niet te worden geadresseerd door deze wettelijke vereisten. Bovendien hebben de nationale bevoegde autoriteiten geen maatregelen genomen om deze dreiging af te wenden, dan wel zijn de genomen maatregelen niet effectief gebleken voor het afwenden van voornoemde dreiging. Meer in het bijzonder heeft geen enkele nationale bevoegde autoriteit sinds de vaststelling van het besluit een eigen nationale productinterventiemaatregel genomen op grond van artikel 42 van Verordening (EU) nr. 600/2014 (7).

(9)

De verlenging van het verbod heeft geen nadelige effecten op de efficiëntie van de financiële markten noch op de beleggers zelf, die niet in verhouding staan tot de voordelen van de maatregel en leveren om dezelfde redenen als uiteengezet in de Besluiten geen risico van reguleringsarbitrage op.

(10)

Indien het tijdelijke verbod niet verlengd wordt, blijft ESMA het waarschijnlijk achten dat binaire opties opnieuw worden aangeboden aan retailcliënten en dat dezelfde of vergelijkbare producten wederom op de markt komen die de aanleiding vormden voor de in de Besluiten vastgestelde schadelijkheid voor de consument.

(11)

Om deze redenen, gevoegd bij de redenen die al in de Besluiten werden toegelicht, heeft ESMA besloten het verbod met een periode van drie maanden te verlengen onder dezelfde voorwaarden als in Besluit (EU) 2018/1466 werd uiteengezet, teneinde de significante bezorgdheid over beleggersbescherming weg te nemen.

(12)

Aangezien de voorgestelde maatregelen, in beperkte mate, verband kunnen houden met landbouwgrondstoffenderivaten heeft ESMA de openbare instanties geraadpleegd die bevoegd zijn met betrekking tot toezicht, beheer en regulering van fysieke landbouwmarkten onder Verordening (EG) nr. 1234/2007 (8). Geen van deze instanties heeft enig bezwaar opgeworpen tegen de voorgestelde verlenging van de Maatregelen.

(13)

ESMA heeft de nationale bevoegde autoriteiten in kennis gesteld van dit voorstel voor een Besluit.

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD

Artikel 1

Tijdelijk verbod op binaire opties met betrekking tot retailcliënten

1.   Het op de markt brengen, verspreiden of verkopen aan particuliere cliënten van binaire opties is verboden.

2.   Met betrekking tot lid 1 geldt dat een binaire optie, ongeacht of deze via een handelsplatform wordt verhandeld, een derivaat is dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het moet in contanten worden afgewikkeld of kan in contanten worden afgewikkeld, naar keuze van een der partijen, anders dan vanwege verzuim of een andere ontbindende gebeurtenis;

b)

het voorziet uitsluitend in betaling ten tijde van vroegtijdige beëindiging of aan het einde van de looptijd;

c)

de betaling is beperkt tot:

i)

een vooraf bepaald vast bedrag of een bedrag van nul euro indien de onderliggende waarde van het derivaat aan een of meer van de vooraf bepaalde voorwaarden voldoet, en

ii)

een vooraf bepaald vast bedrag of een bedrag van nul euro indien de onderliggende waarde van het derivaat niet aan een of meer van de vooraf bepaalde voorwaarden voldoet.

3.   Het verbod in lid 1 is niet van toepassing op:

a)

een binaire optie, waarvoor het lagere bedrag van de twee vooraf bepaalde vaste bedragen minimaal gelijk is aan de totale betaling voor de binaire optie door een retailcliënt, inclusief eventuele provisies, transactietarieven en aanverwante kosten;

b)

een binaire optie die aan de volgende voorwaarden voldoet:

i)

de tijd vanaf de uitgifte tot het einde van de looptijd bedraagt minimaal 90 kalenderdagen;

ii)

een in overeenstemming met Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) opgestelde en goedgekeurde prospectus wordt beschikbaar gesteld aan het publiek, en

iii)

de binaire optie stelt de aanbieder niet bloot aan marktrisico's gedurende de looptijd van de binaire optie, en de aanbieder of de andere groepsentiteiten maken geen winst dan wel verlies met de binaire optie, uitgezonderd vooraf kenbaar gemaakte provisies, transactietarieven en aanverwante kosten.

Artikel 2

Verbod op deelname aan ontduikingsactiviteiten

Het is verboden om doelbewust deel te nemen aan activiteiten die ontduiking van de vereisten van artikel 1 als oogmerk hebben of als resultaat, en eveneens om daartoe op te treden als vervanger van de aanbieder van binaire opties.

Artikel 3

Inwerkingtreding en toepassing

1.   Dit Besluit treedt in werking op de dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Dit Besluit is van toepassing met ingang van 2 januari 2019 gedurende een periode van drie maanden.

Opgemaakt in Parijs, 14 december 2018.

Namens de raad van toezichthouders

Steven MAIJOOR

De voorzitter


(1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

(2)  PB L 173 van 12.6.2014, blz. 84.

(3)  PB L 87 van 31.3.2017, blz. 90.

(4)  Besluit (EU) 2018/795 van 22 mei 2018 van de Europese Autoriteit voor effecten en markten om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan retailcliënten in de Europese Unie tijdelijk te verbieden overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 136, 1.6.2018, blz. 31).

(5)  Besluit (EU) 2018/1466 van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 21 september 2018 tot verlenging en wijziging van het tijdelijke verbod op het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties aan niet-professionele cliënten, zoals vastgelegd in Besluit (EU) 2018/795 (PB L 245 van 1.10.2018, blz. 17).

(6)  24 nationale bevoegde autoriteiten hebben geantwoord: Financial Market Authority (AT — FMA), Cyprus Securities and Exchange Commission (CY — CySEC), Czech National Bank (CZ — CNB), Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (DE — BaFiN), Finanstilsynet (DK — Finanstilsynet), Hellenic Capital Markets Commission (EL — HCMC), Comisión Nacional del Mercado de Valores (ES — CNMV), Finnish Financial Supervisory Authority (FI — FSA), Autorité des Marchés Financiers (FR — AMF), Magyar Nemzeti Bank (HU — MNB), Central Bank of Ireland (IE — CBI), Financial Supervisory Authority (IS — FME), Commissione Nazionale per le Società e la Borsa (IT — Consob), Commission de Surveillance du Secteur Financier (LU — CSSF), Malta Financial Services Authority (MT — MFSA), Autoriteit Financiële Markten (NL — AFM), Finanstilsynet (Finanstilsynet — NO), Komisja Nadzoru Finansowego (PL — KNF), Comissão do Mercado de Valores Mobiliários (PT — CMVM), Romanian Financial Supervisory Authority (RO — FSA), Finansinspektionen (SE — Finansinspektionen), Agencija za trg vrednostnih papirjev (SI — ATVP), National Bank Slovakia (NBS — SK), Financial Conduct Authority (UK — FCA).

(7)  Op 4 juni 2018 heeft een bevoegde autoriteit van een EER-/EVA-staat, NO-Finanstilsynet, nationale productinterventiemaatregelen getroffen met dezelfde toepassingsvoorwaarden en -data als de ESMA-maatregelen. Voorts heeft de IJslandse financiële toezichthouder op 5 juli 2018 bekendgemaakt dat het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van binaire opties in tegenspraak is met rechtmatige en degelijke bedrijfsprocedures en -praktijken, overeenkomstig de nationale wetgeving (artikel 5 van Wet nr. 108/2007 inzake effectentransacties). Bovendien is in Roemenië op 6 juli 2018 een nationale wet van kracht geworden met bepalingen die vergelijkbaar zijn met de maatregelen van ESMA.

(8)  Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (integrale GMO-verordening) (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).

(9)  Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64).


HANDELINGEN VAN BIJ INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN INGESTELDE ORGANEN

27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/30


BESLUIT Nr. 1/2018 VAN HET GEMENGD COMITÉ LUCHTVERVOER EUROPESE UNIE/ZWITSERLAND OPGERICHT BIJ DE OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE ZWITSERSE BONDSSTAAT INZAKE LUCHTVERVOER

van 12 december 2018

tot vervanging van de bijlage bij de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat [2018/2065]

HET COMITÉ LUCHTVERVOER EUROPESE UNIE/ZWITSERLAND,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, hierna „de overeenkomst” genoemd, en met name artikel 23, lid 4,

BESLUIT:

Enig artikel

Met ingang van 1 februari 2019 vervangt de bijlage bij dit besluit de bijlage bij de overeenkomst.

Gedaan te Brussel, 12 december 2018.

Voor het Gemengd Comité

Het hoofd van de delegatie van de delegatie van de Europese Unie

Filip CORNELIS

Het hoofd van de Zwitserse delegatie

Christian HEGNER


BIJLAGE

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst geldt het volgende:

krachtens het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 van kracht is geworden, treedt de Europese Unie in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolger is;

wanneer in deze bijlage gespecificeerde besluiten verwijzingen bevatten naar lidstaten van de Europese Gemeenschap, zoals vervangen door de Europese Unie, of een eis betreffende een verband met laatstgenoemde, gelden deze verwijzingen, voor de toepassing van deze Overeenkomst, als eveneens van toepassing op Zwitserland, of op de eis betreffende een verband met Zwitserland;

de verwijzingen naar Verordeningen (EEG) nr. 2407/92 en (EEG) nr. 2408/92 van de Raad in de artikelen 4, 15, 18, 27 en 35 van de Overeenkomst worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad;

onverminderd artikel 15 van deze overeenkomst wordt onder de in onderstaande richtsnoeren en verordeningen van de Gemeenschap gebruikte term „communautaire luchtvaartmaatschappij” tevens verstaan een luchtvaartmaatschappij die een exploitatievergunning heeft en die haar hoofdzetel en, in voorkomend geval, haar statutaire zetel in Zwitserland heeft overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1008/2008. Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 2407/92 worden begrepen als verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1008/2008;

verwijzingen in de volgende teksten naar de artikelen 81 en 82 van het Verdrag of naar de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden begrepen als verwijzingen naar de artikelen 8 en 9 van deze Overeenkomst.

1.   Liberalisering van de luchtvaart en andere regels betreffende de burgerluchtvaart

Nr. 1008/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap, PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3.

Nr. 2000/79

Richtlijn van de Raad van 27 november 2000 inzake de inwerkingstelling van de Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van mobiel personeel in de burgerluchtvaart, gesloten door de Association of European Airlines (AEA), de European Transport Workers Association (ETF), de European Cockpit Association (ECA), de European Regions Airline Association (ERA) en de International Air Carrier Association (IACA), PB L 302 van 1.12.2000, blz. 57.

Nr. 93/104

Richtlijn van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18, zoals gewijzigd bij:

Richtlijn 2000/34/EG, PB L 195 van 1.8.2000, blz. 41.

Nr. 437/2003

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht, PB L 66 van 11.3.2003, blz. 1.

Nr. 1358/2003

Verordening van de Commissie van 31 juli 2003 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 437/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische registratie van het passagiers-, vracht- en postvervoer door de lucht en tot wijziging van de bijlagen I en II daarbij, PB L 194 van 1.8.2003, blz. 9, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 158/2007 van de Commissie, PB L 49 van 17.2.2007, blz. 9.

Nr. 785/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen, PB L 138 van 30.4.2004, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 285/2010 van de Commissie, PB L 87 van 7.4.2010, blz. 19.

Nr. 95/93

Verordening van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van slots op communautaire luchthavens, PB L 14 van 22.1.1993, blz. 1 (artikelen 1-12), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 793/2004, PB L 138 van 30.4.2004, blz. 50.

Nr. 2009/12

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake luchthavenheffingen, PB L 70 van 14.3.2009, blz. 11.

Nr. 96/67

Richtlijn van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens van de Gemeenschap, PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36.

(Artikelen 1-9, 11-23 en 25)

Nr. 80/2009

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 januari 2009 inzake een gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad, PB L 35 van 4.2.2009, blz. 47.

2.   Mededingingsregels

Nr. 1/2003

Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1 (artikelen 1-13 en 15-45).

(Voor zover deze verordening relevant is voor de toepassing van deze overeenkomst. De opname van deze verordening heeft geen gevolgen voor de taakverdeling uit hoofde van deze overeenkomst.)

Nr. 773/2004

Verordening van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie, PB L 362 van 20.12.2006, blz. 1;

Verordening (EG) nr. 622/2008 van de Commissie, PB L 171 van 1.7.2008, blz. 3.

Nr. 139/2004

Verordening van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”), PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

(artikelen 1-18, artikel 19, leden 1 en 2, en artikelen 20-23)

Met betrekking tot artikel 4, lid 5, van de concentratieverordening is het volgende van toepassing tussen de Europese Gemeenschap en Zwitserland:

1)

met betrekking tot een concentratie, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004, die geen communautaire dimensie heeft in de zin van artikel 1 van die verordening en die kan worden onderzocht op basis van de nationale mededingingswetten van minstens drie EG-lidstaten en de Zwitserse Bondsstaat, mogen de in artikel 4, lid 2, van die verordening vermelde personen of ondernemingen, alvorens de concentratie bij de bevoegde autoriteiten aan te melden, de Europese Commissie door middel van een gemotiveerde kennisgeving meedelen dat de concentratie door de Commissie dient te worden onderzocht;

2)

de Europese Commissie stuurt alle kennisgevingen die overeenkomstig artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 139/2004 en de vorige alinea zijn ingediend, onverwijld door naar de Zwitserse Bondsstaat;

3)

als de Zwitserse Bondsstaat het oneens is met het verzoek om de zaak te verwijzen, behoudt de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit haar bevoegdheid en wordt de zaak overeenkomstig deze alinea niet naar de Commissie verwezen.

Overeenkomstig de uiterste termijnen van artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van de concentratieverordening:

1)

stuurt de Europese Commissie overeenkomstig artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, onverwijld alle relevante documenten naar de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit;

2)

begint de berekening van de in artikel 4, leden 4 en 5, artikel 9, leden 2 en 6, en artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 uiterste termijnen voor de Zwitserse Bondsstaat na ontvangst van de relevante documenten door de bevoegde Zwitserse mededingingsautoriteit.

Nr. 802/2004

Verordening van de Commissie van 7 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen, PB L 133 van 30.4.2004, blz. 1 (artikelen 1-24), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1792/2006 van de Commissie, PB L 362 van 20.12.2006, blz. 3;

Verordening (EG) nr. 1033/2008 van de Commissie, PB L 279 van 22.10.2008, blz. 3;

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1269/2013 van de Commissie, PB L 336 van 14.12.2013, blz. 1.

Nr. 2006/111

Richtlijn van de Commissie van 16 november 2006 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen, PB L 318 van 17.11.2006, blz. 17.

Nr. 487/2009

Verordening van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer, PB L 148 van 11.6.2009, blz. 1.

3.   Veiligheid van de luchtvaart

Nr. 216/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG, PB L 79 van 19.2.2008, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie, PB L 199 van 31.7.2009, blz. 6;

Verordening (EG) nr. 1108/2009, PB L 309 van 24.11.2009, blz. 51;

Verordening (EU) nr. 6/2013 van de Commissie, PB L 4 van 9.1.2013, blz. 34;

Verordening (EU) 2016/4 van de Commissie, PB L 3 van 6.1.2016, blz. 1.

De bevoegdheden die overeenkomstig de verordening aan het Agentschap zijn toegekend, gelden ook in Zwitserland.

De bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend voor het nemen van beslissingen krachtens artikel 11, lid 2, artikel 14, leden 5 en 7, artikel 24, lid 5, artikel 25, lid 1, artikel 38, lid 3, onder i), artikel 39, lid 1, artikel 40, lid 3, artikel 41, leden 3 en 5, artikel 42, lid 4, artikel 54, lid 1, en artikel 61, lid 3, gelden ook in Zwitserland.

Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 65 van de verordening of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.

Niets in de verordening mag worden geïnterpreteerd alsof de autoriteit om uit hoofde van internationale overeenkomsten namens Zwitserland op te treden met een ander doel dan het verlenen van bijstand bij de naleving van de uit dergelijke overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen, aan het EASA wordt overgedragen.

De tekst van de Verordening wordt voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

a)

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

i)

in lid 1 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”;

ii)

in lid 2, onder a), wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”;

iii)

in lid 2 worden de punten b) en c) geschrapt;

iv)

het volgende lid wordt toegevoegd:

„3.   Voert de Gemeenschap met een derde land onderhandelingen over de sluiting van een overeenkomst die het mogelijk maakt dat een lidstaat of het Agentschap certificaten aflevert op basis van certificeringen van de luchtvaartautoriteiten van dat derde land, dan streeft zij ernaar dat Zwitserland het betrokken derde land een soortgelijke overeenkomst aanbiedt. Zwitserland streeft er op zijn beurt naar met derde landen overeenkomsten te sluiten die overeenstemmen met die van de Gemeenschap”.

b)

Aan artikel 29 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   In afwijking van artikel 12, lid 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, kunnen onderdanen van Zwitserland die in het bezit zijn van al hun burgerrechten op contractbasis in dienst worden genomen door de uitvoerend directeur van het Agentschap.”.

c)

Aan artikel 30 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Zwitserland past het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat als bijlage A bij deze bijlage is gevoegd, toe op het Agentschap, overeenkomstig het aanhangsel bij bijlage A.”.

d)

Aan artikel 37 wordt het volgende lid toegevoegd:

„Zwitserland neemt volwaardig deel aan de werkzaamheden van de raad van bestuur en heeft binnen deze raad dezelfde rechten en plichten als de EU-lidstaten, met uitzondering van stemrecht.”.

e)

Aan artikel 59 wordt het volgende lid toegevoegd:

„12.   Zwitserland neemt deel aan de in lid 1, onder b), vermelde regeling voor financiële bijdragen, overeenkomstig de volgende formule:

 

S (0,2/100) + S [1 – (a + b) 0,2/100] c/C

waarbij:

S

=

het gedeelte van de begroting van het Agentschap dat niet wordt gedekt door de in lid 1, onder c) en d), vermelde vergoedingen en heffingen

A

=

het aantal geassocieerde landen

b

=

het aantal EU-lidstaten

c

=

de bijdrage van Zwitserland tot de ICAO-begroting

C

=

de totale bijdrage van de EU-lidstaten en van de geassocieerde landen tot de ICAO-begroting”.

f)

Aan artikel 61 wordt het volgende lid toegevoegd:

„De bepalingen met betrekking tot financiële controle door de Gemeenschap in Zwitserland, wat de deelnemers aan de activiteiten van het Agentschap betreft, zijn uiteengezet in bijlage B bij de onderhavige bijlage.”.

g)

Bijlage II bij de verordening wordt uitgebreid tot de volgende luchtvaartuigen, in de hoedanigheid van producten onder artikel 2, lid 3, onder a), ii), van Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie van 24 september 2003 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (1):

 

A/c — [HB-IMY, HB-IWY] – type Gulfstream G-IV

 

A/c — [HB-IMJ, HB-IVZ, HB-JES] – type Gulfstream G-V

 

A/c — [HB-ZDF] – type MD900

Nr. 1178/2011

Verordening van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 290/2012 van de Commissie, PB L 100 van 5.4.2012, blz. 1;

Verordening (EU) nr. 70/2014 van de Commissie, PB L 23 van 28.1.2014, blz. 25;

Verordening (EU) nr. 245/2014 van de Commissie, PB L 74 van 14.3.2014, blz. 33;

Verordening (EU) 2015/445 van de Commissie, PB L 74 van 18.3.2015, blz. 1;

Verordening (EU) 2016/539 van de Commissie, PB L 91 van 7.4.2016, blz. 1.

Nr. 3922/91

Verordening van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart, PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4 (artikelen 1-3, artikel 4, lid 2, artikelen 5-11 en artikel 13), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1899/2006, PB L 377 van 27.12.2006, blz. 1;

Verordening (EG) nr. 1900/2006, PB L 377 van 27.12.2006, blz. 176;

Verordening (EG) nr. 8/2008 van de Commissie, PB L 10 van 12.1.2008, blz. 1;

Verordening (EG) nr. 859/2008 van de Commissie, PB L 254 van 20.9.2008, blz. 1.

Nr. 996/2010

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG, PB L 295 van 12.11.2010, blz. 35, als gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 376/2014, PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18.

Nr. 104/2004

Verordening van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van regels voor de organisatie en de samenstelling van de kamer van beroep van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, PB L 16 van 23.1.2004, blz. 20.

Nr. 2111/2005

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG, PB L 344 van 27.12.2005, blz. 15.

Nr. 473/2006

Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, PB L 84 van 23.3.2006, blz. 8.

Nr. 474/2006

Verordening van de Commissie van 22 maart 2006 tot vaststelling van de in hoofdstuk II van Verordening (EG) nr. 2111/2005 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod is opgelegd in de Gemeenschap, PB L 84 van 23.3.2006, blz. 14, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/871 van de Commissie, PB L 152 van 15.6.2018, blz. 5.

Nr. 1332/2011

Verordening van de Commissie van 16 december 2011 tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor het gebruik van het luchtruim en exploitatieprocedures voor het vermijden van botsingen in de lucht, PB L 336 van 20.12.2011, blz. 20, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2016/583 van de Commissie, PB L 101 van 16.4.2016, blz. 7.

Nr. 646/2012

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 16 juli 2012 houdende vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake boeten en dwangsommen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 187 van 17.7.2012, blz. 29.

Nr. 748/2012

Verordening van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties, PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 7/2013 van de Commissie, PB L 4 van 9.1.2013, blz. 36;

Verordening (EU) nr. 69/2014 van de Commissie, PB L 23 van 28.1.2014, blz. 12;

Verordening (EU) 2015/1039 van de Commissie, PB L 167 van 1.7.2015, blz. 1;

Verordening (EU) 2016/5 van de Commissie, PB L 3 van 6.1.2016, blz. 3.

Nr. 965/2012

Verordening van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 800/2013 van de Commissie, PB L 227 van 24.8.2013, blz. 1;

Verordening (EU) nr. 71/2014 van de Commissie, PB L 23 van 28.1.2014, blz. 27;

Verordening (EU) nr. 83/2014 van de Commissie, PB L 28 van 31.1.2014, blz. 17;

Verordening (EU) nr. 379/2014 van de Commissie, PB L 123 van 24.4.2014, blz. 1;

Verordening (EU) 2015/140 van de Commissie, PB L 24 van 30.1.2015, blz. 5;

Verordening (EU) 2015/1329 van de Commissie, PB L 206 van 1.8.2015, blz. 21;

Verordening (EU) 2015/640 van de Commissie, PB L 106 van 24.4.2015, blz. 18;

Verordening (EU) 2015/2338 van de Commissie, PB L 330 van 16.12.2015, blz. 1;

Verordening (EU) 2016/1199 van de Commissie, PB L 198 van 23.7.2016, blz. 13;

Verordening (EU) 2017/363 van de Commissie, PB L 55 van 2.3.2017, blz. 1;

Verordening (EU) 2018/394 van de Commissie, PB L 71 van 14.3.2018, blz. 1.

Nr. 2012/780

Besluit van de Commissie van 5 december 2012 inzake toegangsrechten tot het bij artikel 18, lid 5, van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart en houdende intrekking van Richtlijn 94/56/EG opgezette Europese centrale register van veiligheidsaanbevelingen en de antwoorden daarop, PB L 342 van 14.12.2012, blz. 46.

Nr. 628/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 28 juni 2013 inzake de werkmethoden van het Europees Agentschap voor de Veiligheid van de luchtvaart voor de uitvoering van normaliseringsinspecties en het toezicht op de toepassing van de regels van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 736/2006 van de Commissie, PB L 179 van 29.6.2013, blz. 46.

Nr. 139/2014

Verordening van de Commissie van 12 februari 2014 tot vaststelling van eisen en administratieve procedures met betrekking tot luchtvaartterreinen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 44 van 14.2.2014, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2017/161 van de Commissie, PB L 27 van 1.2.2017, blz. 99;

Verordening (EU) 2018/401 van de Commissie, PB L 72 van 15.3.2018, blz. 17.

Nr. 319/2014

Verordening van de Commissie van 27 maart 2014 inzake de vergoedingen en rechten die worden geheven door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 593/2007, PB L 93 van 28.3.2014, blz. 58.

Nr. 376/2014

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie, PB L 122 van 24.4.2014, blz. 18.

Nr. 452/2014

Verordening van de Commissie van 29 april 2014 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering door exploitanten uit derde landen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 133 van 6.5.2014, blz. 12, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2016/1158 van de Commissie, PB L 192 van 16.7.2016, blz. 21.

Nr. 1321/2014

Verordening van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen, PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2015/1088 van de Commissie, PB L 176 van 7.7.2015, blz. 4;

Verordening (EU) 2015/1536 van de Commissie, PB L 241 van 17.9.2015, blz. 16;

Verordening (EU) 2017/334 van de Commissie, PB L 50 van 28.2.2017, blz. 13.

Nr. 2015/340

Verordening van de Commissie van 20 februari 2015 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot vergunningen en certificaten van luchtverkeersleiders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie, PB L 63 van 6.3.2015, blz. 1.

Nr. 2015/640

Verordening van de Commissie van 23 april 2015 betreffende aanvullende luchtwaardigheidsspecificaties voor een bepaald soort vluchtuitvoering en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 965/2012, PB L 106 van 24.4.2015, blz. 18, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2018/394 van de Commissie, PB L 71 van 14.3.2018, blz. 1.

Nr. 2015/1018

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 29 juni 2015 tot vaststelling van een lijst waarbij voorvallen in de burgerluchtvaart die verplicht moeten worden gemeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad, worden ingedeeld in categorieën, PB L 163 van 30.6.2015, blz. 1.

Nr. 2016/2357

Verordening van de Commissie van 19 december 2016 met betrekking tot de gebrekkige effectieve naleving van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en de uitvoeringsvoorschriften daarvan voor wat betreft de certificaten die zijn afgegeven door Hellenic Aviation Training Academy (HATA), en deel 66-bevoegdheidsbewijzen die op basis daarvan zijn afgegeven, PB L 348 van 21.12.2016, blz. 72.

Nr. 2018/395

Verordening van de Commissie van 13 maart 2018 tot vaststelling van gedetailleerde regels voor vluchtuitvoeringen met ballonnen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, PB L 71 van 14.3.2018, blz. 10.

4.   Beveiliging van de luchtvaart

Nr. 300/2008

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002, PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72.

Nr. 272/2009

Verordening van de Commissie van 2 april 2009 ter aanvulling van de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart, PB L 91 van 3.4.2009, blz. 7, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 297/2010 van de Commissie, PB L 90 van 10.4.2010, blz. 1;

Verordening (EU) nr. 720/2011 van de Commissie, PB L 193 van 23.7.2011, blz. 19;

Verordening (EU) nr. 1141/2011 van de Commissie, PB L 293 van 11.11.2011, blz. 22;

Verordening (EU) nr. 245/2013 van de Commissie, PB L 77 van 20.3.2013, blz. 5.

Nr. 1254/2009

Verordening van de Commissie van 18 december 2009 tot vaststelling van criteria waaraan lidstaten moeten voldoen om te mogen afwijken van de gemeenschappelijke basisnormen inzake beveiliging van de burgerluchtvaart en om alternatieve beveiligingsmaatregelen te mogen vaststellen, PB L 338 van 19.12.2009, blz. 17, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2016/2096 van de Commissie, PB L 326 van 1.12.2016, blz. 7.

Nr. 18/2010

Verordening van de Commissie van 8 januari 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad wat specificaties voor nationale kwaliteitscontroleprogramma's op het gebied van beveiliging van de burgerluchtvaart betreft, PB L 7 van 12.1.2010, blz. 3.

Nr. 72/2010

Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van procedures voor de inspecties van de Commissie op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, PB L 23 van 27.1.2010, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/472 van de Commissie, PB L 85 van 1.4.2016, blz. 28.

Nr. 2015/1998

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 5 november 2015 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart, PB L 299 van 14.11.2015, blz. 1, zoals laatstelijk gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2426 van de Commissie, PB L 334 van 22.12.2015, blz. 5;

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/815 van de Commissie, PB L 122 van 13.5.2017, blz. 1;

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/55 van de Commissie, PB L 10 van 13.1.2018, blz. 5.

Nr. C(2015) 8005

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 16 november 2015 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging, zoals vermeld in artikel 18, onder a), van Verordening (EG) nr. 300/2008, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsbesluit C(2017) 3030 van de Commissie;

Uitvoeringsbesluit C(2018) 4857 van de Commissie.

5.   Luchtverkeersbeheer

Nr. 549/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de kaderverordening”), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34.

De Commissie geniet in Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 6, 8, 10, 11 en 12 zijn toegekend.

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

 

In lid 2 wordt „op communautair niveau” vervangen door „op communautair niveau, inclusief Zwitserland”.

 

Niettegenstaande de horizontale aanpassing in het tweede streepje van de bijlage bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer, zijn de verwijzingen naar de „lidstaten” in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 of in de in dat artikel vermelde bepalingen van Besluit 1999/468/EG, niet van toepassing op Zwitserland.

Nr. 550/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtvaartnavigatiedienstenverordening”), als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34.

De Commissie geniet tegenover Zwitserland de rechten die haar overeenkomstig de artikelen 9 bis, 9 ter, 15, 15 bis, 16 en 17 zijn toegekend.

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 2 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

b)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

In de leden 1 en 6 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

c)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

d)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 1 wordt „en Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

e)

In artikel 16 wordt lid 3 vervangen door:

„3.   De Commissie stelt de lidstaten en de dienstverlener, voor zover deze juridisch betrokken partij is, in kennis van haar besluit.”.

Nr. 551/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de luchtruimverordening”), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20, als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34.

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 3 bis, 6 en 10 zijn verleend.

Nr. 552/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (de interoperabiliteitsverordening), PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26, als gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1070/2009, PB L 300 van 14.11.2009, blz. 34.

De Commissie geniet in Zwitserland de bevoegdheden die haar overeenkomstig de artikelen 4, 7 en 10, lid 3, zijn verleend.

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt de verordening als volgt gelezen:

a)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 2 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

b)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

In lid 4 wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

c)

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

In deel 3, tweede en laatste streepje, wordt „of Zwitserland” ingevoegd na „de Gemeenschap”.

Nr. 2150/2005

Verordening van de Commissie van 23 december 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een flexibel gebruik van het luchtruim, PB L 342 van 24.12.2005, blz. 20.

Nr. 1033/2006

Verordening van de Commissie van 4 juli 2006 tot vaststelling van de vereisten inzake de procedures voor vliegplannen in de aan de vlucht voorafgaande fase in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, PB L 186 van 7.7.2006, blz. 46, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie, PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1;

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 428/2013 van de Commissie, PB L 127 van 9.5.2013, blz. 23;

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2120 van de Commissie, PB L 329 van 3.12.2016, blz. 70;

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/139 van de Commissie, PB L 25 van 30.1.2018, blz. 4.

Nr. 1032/2006

Verordening van de Commissie van 6 juli 2006 tot vaststelling van de eisen voor automatische systemen voor de uitwisseling van vluchtgegevens met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, PB L 186 van 7.7.2006, blz. 27, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 30/2009 van de Commissie, PB L 13 van 17.1.2009, blz. 20.

Nr. 219/2007

Verordening van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming voor de verwezenlijking van een nieuwe generatie Europees luchtverkeersbeveiligingssysteem (SESAR), PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 1361/2008 van de Raad, PB L 352 van 31.12.2008, blz. 12;

Verordening (EU) nr. 721/2014 van de Raad, PB L 192 van 1.7.2014, blz. 1.

Nr. 633/2007

Verordening van de Commissie van 7 juni 2007 tot vaststelling van de eisen voor de toepassing van een protocol voor de overdracht van vluchtberichten met het oog op de aanmelding, coördinatie en overdracht van vluchten tussen luchtverkeersleidingseenheden, PB L 146 van 8.6.2007, blz. 7, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) nr. 283/2011 van de Commissie, PB L 77 van 23.3.2011, blz. 23.

Nr. 2017/373 (2)

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 1 maart 2017 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor verleners van luchtverkeersbeheers-/luchtvaartnavigatiediensten en andere netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en het toezicht daarop, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 482/2008, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 1034/2011, (EU) nr. 1035/2011 en (EU) 2016/1377 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 677/2011, PB L 62 van 8.3.2017, blz. 1.

Nr. 29/2009

Verordening van de Commissie van 16 januari 2009 tot vaststelling van de eisen inzake datalinkdiensten voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, PB L 13 van 17.1.2009, blz. 3, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/310 van de Commissie, PB L 56 van 27.2.2015, blz. 30.

De tekst van de Verordening wordt voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

 

„Zwitserland UIR” wordt toegevoegd aan bijlage I, deel A.

Nr. 262/2009

Verordening van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, PB L 84 van 31.3.2009, blz. 20, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2345 van de Commissie, PB L 348 van 21.12.2016, blz. 11.

Nr. 73/2010

Verordening van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, PB L 23 van 27.1.2010, blz. 6, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1029/2014 van de Commissie, PB L 284 van 30.9.2014, blz. 9.

Nr. 255/2010

Verordening van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake de regeling van luchtverkeersstromen, PB L 80 van 26.3.2010, blz. 10, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie, PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1;

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1006 van de Commissie, PB L 165 van 23.6.2016, blz. 8;

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2159 van de Commissie, PB L 304 van 21.11.2017, blz. 45.

Nr. C(2010) 5134

Besluit van de Commissie van 29 juli 2010 inzake de aanwijzing van het prestatiebeoordelingsorgaan van het gemeenschappelijk Europees luchtruim.

Nr. 176/2011

Verordening van de Commissie van 24 februari 2011 inzake de informatie die moet worden verstrekt vóór de vaststelling en wijziging van een functioneel luchtruimblok, PB L 51 van 25.2.2011, blz. 2.

Nr. 677/2011

Verordening van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010, PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 970/2014 van de Commissie, PB L 272 van 13.9.2014, blz. 11;

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/373 van de Commissie, PB L 62 van 8.3.2017, blz. 1.

Nr. 2011/4130

Besluit van de Commissie van 7 juli 2011 inzake de aanstelling van de netwerkbeheerder voor de functie luchtverkeersbeheer (ATM) van het gemeenschappelijk Europees luchtruim.

Nr. 1034/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 17 oktober 2011 betreffende het veiligheidstoezicht op het gebied van luchtverkeersbeheer en luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010, PB L 271 van 18.10.2011, blz. 15.

Nr. 1035/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 17 oktober 2011 tot vaststelling van de gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 482/2008 en (EU) nr. 691/2010, PB L 271 van 18.11.2011, blz. 23, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie, PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1;

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 448/2014 van de Commissie, PB L 132 van 3.5.2014, blz. 53.

Nr. 1206/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen inzake de identificatie van luchtvaartuigen voor de surveillance in het gemeenschappelijk Europees luchtruim, PB L 305 van 23.11.2011, blz. 23.

De tekst van de Verordening wordt voor de toepassing van deze overeenkomst als volgt aangepast:

 

„Zwitserland UIR” wordt toegevoegd aan bijlage I.

Nr. 1207/2011

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim, PB L 305 van 23.11.2011, blz. 35, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1028/2014 van de Commissie, PB L 284 van 30.9.2014, blz. 7;

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/386 van de Commissie, PB L 59 van 7.3.2017, blz. 34.

Nr. 923/2012

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 26 september 2012 tot vaststelling van gemeenschappelijke luchtverkeersregels en operationele bepalingen betreffende luchtvaartnavigatiediensten en -procedures en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1035/2011 en Verordeningen (EG) nr. 1265/2007, (EG) nr. 1794/2006, (EG) nr. 730/2006, (EG) nr. 1033/2006 en (EU) nr. 255/2010, PB L 281 van 13.10.2012, blz. 1, zoals gewijzigd bij:

Verordening (EU) 2015/340 van de Commissie, PB L 63 van 6.3.2015, blz. 1;

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1185 van de Commissie, PB L 196 van 21.7.2016, blz. 3.

Nr. 1079/2012

Verordening van de Commissie van 16 november 2012 tot vaststelling van de eisen voor de kanaalafstand bij mondelinge communicatie in het gemeenschappelijke Europese luchtruim, PB L 320 van 17.11.2012, blz. 14, zoals gewijzigd bij:

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 657/2013 van de Commissie, PB L 190 van 11.7.2013, blz. 37;

Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2345 van de Commissie, PB L 348 van 21.12.2016, blz. 11;

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/2160 van de Commissie, PB L 304 van 21.11.2017, blz. 47.

Nr. 390/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 3 mei 2013 tot vaststelling van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties, PB L 128 van 9.5.2013, blz. 1.

Nr. 391/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 3 mei 2013 houdende vaststelling van een gemeenschappelijk heffingenstelsel voor luchtvaartnavigatiediensten, PB L 128 van 9.5.2013, blz. 31.

Nr. 409/2013

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 3 mei 2013 inzake de definitie van gemeenschappelijke projecten, de vaststelling van governance en de identificatie van stimulansen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeheer, PB L 123 van 4.5.2013, blz. 1.

Nr. 2014/132

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 maart 2014 tot vaststelling van de EU-wijde prestatiedoelstellingen voor het Europees netwerk voor luchtverkeersbeheer en de alarmdrempels voor de tweede referentieperiode 2015-2019, PB L 71 van 12.3.2014, blz. 20.

Nr. 716/2014

Uitvoeringsverordening van de Commissie van 27 juni 2014 betreffende de vaststelling van het gemeenschappelijk proefproject ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Europese masterplan voor luchtverkeersbeheer, PB L 190 van 28.6.2014, blz. 19.

Nr. 2015/2224

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 27 november 2015 tot benoeming van de voorzitter, de leden en hun plaatsvervangers van de netwerkbeheerraad van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer in de tweede referentieperiode (2015-2019), PB L 316 van 2.12.2015, blz. 9.

Nr. 2016/1373

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 11 augustus 2016 tot goedkeuring van het netwerkprestatieplan voor de tweede referentieperiode van de prestatieregeling voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (2015-2019), PB L 217 van 12.8.2016, blz. 51.

6.   Milieu en geluid

Nr. 2002/30

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 maart 2002 betreffende de vaststelling van regels en procedures met betrekking tot de invoering van geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op luchthavens in de Gemeenschap (artikelen 1-12 en 14-18), PB L 85 van 28.3.2002, blz. 40.

(De wijzigingen van bijlage I, die het gevolg zijn van bijlage II, hoofdstuk 8 (Vervoersbeleid), deel G (Luchtvervoer), nummer 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, zijn van toepassing.)

Nr. 89/629

Richtlijn van de Raad van 4 december 1989 betreffende de beperking van de geluidsemissie van civiele subsonische straalvliegtuigen, PB L 363 van 13.12.1989, blz. 27.

(Artikelen 1-8)

Nr. 2006/93

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel 1, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988), PB L 374 van 27.12.2006, blz. 1.

7.   Consumentenbescherming

Nr. 90/314

Richtlijn van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59.

(Artikelen 1-10)

Nr. 93/13

Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29.

(Artikelen 1-11)

Nr. 2027/97

Verordening van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, PB L 285 van 17.10.1997, blz. 1, (artikelen 1-8), zoals gewijzigd bij:

Verordening (EG) nr. 889/2002, PB L 140 van 30.5.2002, blz. 2.

Nr. 261/2004

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.

(Artikelen 1-18)

Nr. 1107/2006

Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen, PB L 204 van 26.7.2006, blz. 1.

8.   Diversen

Nr. 2003/96

Richtlijn van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(Artikel 14, lid 1, onder b), en artikel 14, lid 2)

9.   Bijlagen

A: Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

B: Bepalingen met betrekking tot de financiële controle die de Europese Unie in Zwitserland uitoefent op de deelnemers aan de activiteiten van het EASA


(1)  PB L 243 van 27.9.2003, blz. 6.

(2)  Verordening (EU) 2017/373 wordt pas in januari 2020 van toepassing. Artikel 9, lid 2, is echter van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) 2017/373; met betrekking tot het Agentschap zijn ook artikel 4, leden 1, 2, 5, 6 en 8, en artikel 5 van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding. Met betrekking tot verleners van datadiensten is artikel 6 van toepassing vanaf 1 januari 2019 en, indien een dergelijke dienstverlener een certificaat aanvraagt en krijgt overeenkomstig artikel 6, vanaf de datum van inwerkingtreding van Verordening (EU) 2017/373. Ondertussen blijven ook de relevante artikelen van Verordening (EG) nr. 482/2008 van toepassing.

BIJLAGE A

Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN,

OVERWEGENDE DAT, overeenkomstig artikel 343 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie („EGA”), de Europese Unie en de EGA op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

HOOFDSTUK I

EIGENDOMMEN, FONDSEN, BEZITTINGEN EN VERRICHTINGEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 1

De gebouwen en terreinen van de Europese Unie zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigendommen en bezittingen van de Unie kunnen zonder toestemming van het Hof van Justitie niet worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2

Het archief van de Unie is onschendbaar.

Artikel 3

De Unie, haar bezittingen, inkomsten en andere eigendommen zijn vrijgesteld van alle directe belastingen.

Telkens wanneer hun dit mogelijk is, treffen de regeringen van de lidstaten passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag der indirecte belastingen en van belastingen op de verkoop, welke een deel vormen van de prijs van onroerende of roerende goederen, wanneer de Unie voor haar officieel gebruik belangrijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zodanige belastingen begrepen zijn. De toepassing van deze bepalingen mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de Unie wordt vervalst.

Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen, heffingen en rechten die niet anders zijn dan eenvoudige vergoedingen voor diensten van openbaar nut.

Artikel 4

De Unie is vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot goederen bestemd voor officieel gebruik van de Unie; de aldus ingevoerde goederen mogen op het grondgebied van het land alwaar zij zijn ingevoerd niet onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen, tenzij op voorwaarden welke door de regering van dat land zijn goedgekeurd.

De Unie is eveneens vrijgesteld van alle douanerechten, in- en uitvoerverboden en -beperkingen met betrekking tot haar publicaties.

HOOFDSTUK II

MEDEDELINGEN EN LAISSEZ-PASSER

Artikel 5

De instellingen van de Unie genieten, voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hun documenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aan diplomatieke missies wordt toegestaan.

De officiële correspondentie en andere officiële mededelingen van de instellingen van de Unie zijn niet aan censuur onderworpen.

Artikel 6

Laissez-passer, waarvan de vorm door de Raad met gewone meerderheid van stemmen wordt vastgesteld en welke als geldige reispapieren worden erkend door de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen door de voorzitters van de instellingen van de Unie aan de leden en het personeel van deze instellingen worden verstrekt. Deze laissez-passer worden aan de ambtenaren, en overige personeelsleden verstrekt overeenkomstig de bepalingen van het statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden van de Unie.

De Commissie kan akkoorden sluiten teneinde deze laissez-passer te doen erkennen als geldige reispapieren voor het grondgebied van derde staten.

HOOFDSTUK III

LEDEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 7

De bewegingsvrijheid der leden van het Europees Parlement die zich naar de plaats van bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren wordt op geen enkele wijze beperkt door voorschriften van bestuursrechtelijke of andere aard.

Aan de leden van het Europees Parlement worden, wat betreft douane en deviezencontrole, toegekend:

a)

door hun eigen regering, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan hoge ambtenaren, die zich, belast met een tijdelijke officiële zending, naar het buitenland begeven;

b)

door de regeringen van de andere lidstaten, dezelfde faciliteiten als zijn toegekend aan vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, belast met een tijdelijke officiële zending.

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a)

op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegen-woordiging in hun land zijn verleend;

b)

op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

HOOFDSTUK IV

DE AAN DE WERKZAAMHEDEN VAN DE INSTELLINGEN DER EUROPESE UNIE DEELNEMENDE VERTEGENWOORDIGERS DER LIDSTATEN

Artikel 10

De aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers der lidstaten, alsmede hun raadslieden en de deskundigen, genieten gedurende de uitoefening van hun ambt en op hun reizen naar en van de plaats van bijeenkomst de gebruikelijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten.

Dit artikel is eveneens van toepassing op de leden der raadgevende organen van de Unie.

HOOFDSTUK V

AMBTENAREN EN OVERIGE PERSONEELSLEDEN VAN DE EUROPESE UNIE

Artikel 11

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:

a)

vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegenover de Unie, en voorts op de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om uitspraak te doen in geschillen tussen de Unie en haar ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd;

b)

tezamen met hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten vrijgesteld van immigratiebeperkingen en vreemdelingenregistratie;

c)

inzake monetaire of deviezenregelingen in het genot van de gebruikelijke faciliteiten welke aan ambtenaren van internationale organisaties worden toegekend;

d)

gerechtigd om de eerste maal, dat zij hun post bezetten, in het betrokken land hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik vrij van rechten in te voeren, en bij het neerleggen van hun ambt hun huisraad en goederen voor persoonlijk gebruik uit genoemd land vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het land waar dit recht wordt uitgeoefend, als noodzakelijk beschouwt;

e)

gerechtigd uit een lidstaat hun voor persoonlijk gebruik bestemde personenauto die in het land waar zij het laatst hun verblijfplaats hebben gehad of in het land waarvan zij onderdaan zijn, verkregen is op de voorwaarden die op de binnenlandse markt van dat land gelden, vrij van rechten in te voeren, en deze vrij van rechten weder uit te voeren, in beide gevallen met inachtneming van de voorwaarden welke de regering van het betrokken land als noodzakelijk beschouwt.

Artikel 12

Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.

Artikel 13

De ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Unie vestigen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de staat van de fiscale woonplaats, welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Unie, worden voor de toepassing van de inkomsten-, vermogens- en successiebelastingen, alsmede van de tussen de lidstaten van de Unie gesloten overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Unie. Deze bepaling geldt eveneens voor de echtgenoot voor zover deze geen eigen beroepsbezigheden uitoefent, alsmede voor de kinderen die ten laste zijn en onder toezicht staan van de in dit artikel bedoelde personen.

De roerende goederen welke toebehoren aan de in de vorige alinea bedoelde personen en zich bevinden op het grondgebied van de staat van verblijf, worden in die staat vrijgesteld van successiebelasting; voor de heffing van die belasting worden die roerende goederen geacht zich in de staat van de fiscale woonplaats te bevinden, onder voorbehoud van de rechten van derde staten en de mogelijke toepassing van de bepalingen der internationale overeenkomsten betreffende dubbele belasting.

De uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van een ambt in dienst van andere internationale organisaties verkregen woonplaats wordt niet in aanmerking genomen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel.

Artikel 14

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.

Artikel 15

Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de andere betrokken instellingen vast op welke categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie de bepalingen van artikel 11, artikel 12, tweede alinea, en artikel 13 geheel of ten dele van toepassing zijn.

De namen, hoedanigheden en adressen der ambtenaren en overige personeelsleden, welke onder deze categorieën zijn begrepen, worden op gezette tijden aan de regeringen van de lidstaten meegedeeld.

HOOFDSTUK VI

VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN DER BIJ DE EUROPESE UNIE GEACCREDITEERDE MISSIES VAN DERDE STATEN

Artikel 16

De lidstaat, op wiens grondgebied de zetel van de Unie is gevestigd, verleent aan de missies der bij de Unie geaccrediteerde derde staten de gebruikelijke diplomatieke immuniteiten en voorrechten.

HOOFDSTUK VII

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 17

De voorrechten, immuniteiten en faciliteiten worden aan de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie uitsluitend in het belang van de Unie verleend.

Elke instelling van de Unie is gehouden de aan een ambtenaar of ander personeelslid verleende immuniteit op te heffen in alle gevallen, waarin zulks naar haar mening niet strijdig is met de belangen van de Unie.

Artikel 18

Voor de toepassing van dit protocol handelen de instellingen van de Unie in overeenstemming met de verantwoordelijke autoriteiten van de betrokken lidstaten.

Artikel 19

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de leden van de Commissie.

Artikel 20

De artikelen 11 tot en met 14 en 17 zijn van toepassing op de rechters, de advocaten-generaal, de griffiers en de toegevoegde rapporteurs van het Hof van Justitie van de Europese Unie, onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de vrijstelling van rechtsvervolging van de rechters en de advocaten-generaal.

Artikel 21

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Investeringsbank, de leden van haar organen, haar personeel en de vertegenwoordigers der lidstaten, welke aan haar werkzaamheden deelnemen, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende haar statuten.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. Haar opheffing en liquidering zullen evenmin enige heffing medebrengen. Ten slotte geeft de werkzaamheid van de Bank en van haar organen, uitgeoefend onder de statutaire voorwaarden, geen aanleiding tot de heffing van omzetbelastingen.

Artikel 22

Dit protocol is eveneens van toepassing op de Europese Centrale Bank, de leden van haar organen en haar personeel, onverminderd de bepalingen van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank.

De Europese Centrale Bank wordt bovendien vrijgesteld van elke fiscale en parafiscale heffing bij de uitbreiding van haar kapitaal, alsmede van de verschillende formaliteiten welke hieraan verbonden zijn in de staat waar de zetel van de Bank gevestigd is. De werkzaamheden van de Bank en van haar organen, uitgeoefend overeenkomstig de statuten van het Europese Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, geven geen aanleiding tot de heffing van omzetbelasting.

AANHANGSEL

Procedures voor de toepassing in Zwitserland van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

1.   Uitbreiding van de toepassing van het Protocol tot Zwitserland

Iedere verwijzing naar de lidstaten in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (hierna „het Protocol” genoemd) moet worden opgevat als zijnde eveneens van toepassing op Zwitserland, tenzij in het onderstaande anders wordt bepaald.

2.   Agentschap vrijgesteld van indirecte belastingen (met inbegrip van btw)

Op vanuit Zwitserland geëxporteerde goederen en diensten wordt geen belasting over de toegevoegde waarde (btw) geheven. Wat goederen en diensten betreft die aan het Agentschap in Zwitserland worden geleverd voor officieel gebruik, geschiedt de btw-vrijstelling, overeenkomstig artikel 3, tweede alinea, van het protocol, door middel van teruggave van de betaalde bedragen. Vrijstelling van btw wordt verleend indien de feitelijke aankoopprijs voor de in de factuur of een gelijkwaardig document vermelde goederen en dienstverstrekkingen (inclusief belastingen) ten minste 100 CHF bedraagt.

Restitutie van de betaalde btw-bedragen volgt op vertoon van de speciaal hiertoe bestemde Zwitserse formulieren aan de afdeling btw van de federale belastingautoriteiten. De aanvragen worden in beginsel behandeld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het van de nodige bewijsstukken vergezelde verzoek om terugbetaling.

3.   Wijze van toepassing van de regelgeving betreffende het personeel van het Agentschap

Wat artikel 12, tweede alinea, van het Protocol betreft, stelt Zwitserland, volgens de beginselen van zijn intern recht, de ambtenaren en overige personeelsleden van het Agentschap in de zin van artikel 2 van Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad (1) vrij van federale, kantonnale en gemeentelijke belastingen op salarissen, lonen en emolumenten die door de Europese Unie worden betaald en waarop, te harer gunste, een interne belasting van toepassing is.

Voor de toepassing van artikel 13 van dit Aanhangsel wordt Zwitserland niet als een lidstaat in de zin van bovenstaande paragraaf 1 beschouwd.

De ambtenaren en overige personeelsleden van het Agentschap, alsook hun gezinsleden die zijn aangesloten bij het op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie van toepassing zijnde socialeverzekeringsstelsel, vallen niet verplicht onder het Zwitserse socialeverzekeringsstelsel.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitsluitende bevoegdheid voor alle kwesties betreffende de betrekkingen tussen de Commissie of het Agentschap en zijn personeel, wat betreft de toepassing van Verordening (EEG/Euratom/EGKS) nr. 259/68 van de Raad (2) en de andere bepalingen van het recht van de Europese Unie tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden.


(1)  Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 549/69 van de Raad van 25 maart 1969 ter bepaling van de categorieën van ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Gemeenschappen waarop de bepalingen van de artikelen 12, 13, tweede alinea, en 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen van toepassing zijn (PB L 74 van 27.3.1969, blz. 1).

(2)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden) (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).

BIJLAGE B

Financiële controle met betrekking tot Zwitserse deelnemers aan de activiteiten van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

Artikel 1

Rechtstreekse communicatie

Het Agentschap en de Commissie onderhouden rechtstreekse contacten met alle in Zwitserland gevestigde personen of entiteiten die betrokken zijn bij de activiteiten van het Agentschap als contractant, als deelnemer aan een programma van het Agentschap, als begunstigde van een betaling uit de begroting van het Agentschap of van de Gemeenschap, of als onderaannemer. Deze personen kunnen alle dienstige informatie en documentatie die zij gehouden zijn te verstrekken op grond van de in dit Besluit genoemde instrumenten en van de ter uitvoering daarvan gesloten contracten of overeenkomsten, alsmede van de in het kader daarvan genomen besluiten, rechtstreeks aan de Commissie en het Agentschap doen toekomen.

Artikel 2

Controles

1.   In overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (1) en de door de Raad van Bestuur van het Agentschap op 26 maart 2003 overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (2) goedgekeurde financiële reglementen, alsook met de overige regelingen waarnaar in dit besluit wordt verwezen, kan in de contracten of overeenkomsten die met in Zwitserland gevestigde begunstigden worden gesloten en in de besluiten die in dat kader worden genomen, worden bepaald dat bij deze begunstigden of bij hun onderaannemers op ieder tijdstip wetenschappelijke, financiële of technologische audits of andere controles kunnen worden verricht door functionarissen van het Agentschap en de Commissie of door andere door dezen hiertoe gemachtigde personen.

2.   De functionarissen van het Agentschap en de Commissie alsook de andere door het Agentschap en de Commissie hiertoe gemachtigde personen krijgen passende toegang tot locaties, werkzaamheden en documenten, alsmede tot alle nodige informatie, inclusief informatie in elektronische vorm, om deze audits naar behoren te kunnen uitvoeren. Dit recht van toegang wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten of overeenkomsten die worden gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

3.   De Europese Rekenkamer heeft dezelfde rechten als de Commissie.

4.   De audits kunnen plaatsvinden tot vijf jaar na het verstrijken van dit besluit dan wel volgens het bepaalde in de contracten of overeenkomsten of in de ter zake genomen besluiten.

5.   De Zwitserse financiële controledienst (Eidgenössische Finanzkontrolle) wordt van tevoren in kennis gesteld van de audits die op het Zwitserse grondgebied worden uitgevoerd. Deze kennisgeving is geen juridische voorwaarde voor de uitvoering van de audits.

Artikel 3

Controles ter plaatse

1.   In het kader van dit besluit is de Commissie (OLAF) gemachtigd op het Zwitserse grondgebied controles en verificaties ter plaatse te verrichten, zulks overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad (3).

2.   De controles en verificaties ter plaatse worden door de Commissie voorbereid en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Zwitserse financiële controledienst of met de andere door deze controledienst aangewezen bevoegde Zwitserse autoriteiten, die tijdig over het voorwerp, het doel en de rechtsgrondslag van de controles en verificaties worden ingelicht, teneinde aldus alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen functionarissen van de bevoegde Zwitserse autoriteiten aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.

3.   Wanneer de betrokken Zwitserse instanties dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door de Commissie en henzelf uitgevoerd.

4.   Wanneer deelnemers aan het programma zich verzetten tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de Zwitserse autoriteiten de controleurs van de Commissie, overeenkomstig de nationale bepalingen ter zake, de nodige assistentie om laatstgenoemden in staat te stellen de hun opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te brengen.

5.   De Commissie doet de Zwitserse financiële controledienst ten spoedigste mededeling van iedere onregelmatigheid en van ieder vermoeden betreffende een onregelmatigheid waarvan zij in het kader van de controle of verificatie ter plaatse kennis heeft gekregen. De Commissie stelt in ieder geval de bovengenoemde instantie in kennis van het resultaat van deze controles en verificaties.

Artikel 4

Informatie en overleg

1.   Met het oog op een goede uitvoering van deze bijlage wisselen de bevoegde Zwitserse en communautaire autoriteiten op gezette tijden informatie uit en plegen zij, op verzoek van een hunner, overleg.

2.   De bevoegde Zwitserse autoriteiten stellen het Agentschap en de Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit waaraan het vermoeden zou kunnen worden ontleend dat er zich onregelmatigheden hebben voorgedaan bij de sluiting en de uitvoering van de contracten of overeenkomsten die zijn gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in dit besluit wordt verwezen.

Artikel 5

Vertrouwelijkheid

Ingevolge deze bijlage meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt op dezelfde wijze beschermd als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het Zwitserse recht en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de instellingen van de Gemeenschappen. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de instellingen van de Gemeenschappen of in de lidstaten of Zwitserland op grond van hun functie op de hoogte moeten zijn van deze informatie, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.

Artikel 6

Administratieve maatregelen en sancties

Onverminderd de toepassing van het Zwitserse strafrecht kan het Agentschap of de Commissie administratieve maatregelen en sancties opleggen in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (4), alsmede Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (5).

Artikel 7

Invordering en tenuitvoerlegging

Besluiten die het Agentschap of de Commissie neemt binnen het toepassingsgebied van dit besluit, welke voor natuurlijke of rechtspersonen, met uitzondering van de staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen in Zwitserland executoriale titel.

De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de autoriteit die daartoe door de Zwitserse regering wordt aangewezen. Van deze aanwijzing geeft zij kennis aan het Agentschap of de Commissie. De tenuitvoerlegging vindt plaats volgens de Zwitserse regels. De rechtsgeldigheid van het besluit dat executoriale titel vormt, wordt ter controle voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule vormen onder dezelfde voorwaarden executoriale titel.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).

(2)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72).

(3)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(4)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1).

(5)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).


Rectificaties

27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/53


Rectificatie van Richtlijn (EU) 2018/1695 van de Raad van 6 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de toepassing van de facultatieve verleggingsregeling voor leveringen van bepaalde fraudegevoelige goederen en diensten en van het snellereactiemechanisme tegen btw-fraude

( Publicatieblad van de Europese Unie L 282 van 12 november 2018 )

Op bladzijde 7, in artikel 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

„4)

Artikel 193 wordt vervangen door:

„Artikel 193

De BTW is verschuldigd door de belastingplichtige die een belastbare goederenlevering of een belastbare dienst verricht, behalve in de gevallen waarin de belasting uit hoofde van de artikelen 194 tot en met 199 ter en artikel 202 door een andere persoon verschuldigd is.”.”.


27.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/53


Rectificatie van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

( Publicatieblad van de Europese Unie L 311 van 7 december 2018 )

In de inhoudsopgave en op bladzijde 36, in de titel:

in plaats van:

„Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde”,

lezen:

„Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1921 van de Raad van 4 december 2018 tot wijziging van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 waarbij Letland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel in te stellen die afwijkt van artikel 26, lid 1, onder a), en de artikelen 168 en 168 bis van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde”.

Bladzijde 36, overweging 9:

in plaats van:

„Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,”,

lezen:

„Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,”.

Bladzijde 37, artikel 1:

in plaats van:

„Artikel 6 van Uitvoeringsbesluit 2013/191/EU wordt vervangen door:”,

lezen:

„Artikel 6 van Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/2429 wordt vervangen door:”.