ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 294

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
21 november 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Verordening (EU) 2018/1793 van de Commissie van 20 november 2018 tot goedkeuring van een wijziging van het technisch dossier van een in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 geregistreerde geografische aanduiding van een gedistilleerde drank waarbij de belangrijkste specificaties van dat dossier worden gewijzigd (Ron de Guatemala (GA))

1

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1794 van de Commissie van 20 november 2018 houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie

3

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1795 van de Commissie van 20 november 2018 tot vaststelling van de procedure en criteria voor de analyse van de impact op het economisch evenwicht overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

5

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1796 van de Commissie van 20 november 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de goedkeuringen voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, diflufenican, dimoxystrobin, fenoxaprop-P, fenpropidin, lenacil, mancozeb, mecoprop-P, metiram, nicosulfuron, oxamyl, picloram, pyraclostrobine, pyriproxyfen en tritosulfuron ( 1 )

15

 

 

BESLUITEN

 

*

Besluit (GBVB) 2018/1797 van de Raad van 19 november 2018 tot wijziging en actualisering van Besluit (GBVB) 2018/340 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld

18

 

 

REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

 

*

Wijzigingen van de praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

23

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

21.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/1


VERORDENING (EU) 2018/1793 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2018

tot goedkeuring van een wijziging van het technisch dossier van een in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 geregistreerde geografische aanduiding van een gedistilleerde drank waarbij de belangrijkste specificaties van dat dossier worden gewijzigd („Ron de Guatemala” (GA))

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (1), en met name artikel 17, lid 8, en artikel 21,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 17, lid 5, van Verordening (EG) nr. 110/2008 heeft de Commissie de aanvraag onderzocht van „Asociación Nacional de Fabricantes de Alcoholes y Licores (ANFAL)” tot goedkeuring van een wijziging van het technisch dossier van de geografische aanduiding „Ron de Guatemala”, die bij diezelfde Verordening (EG) nr. 110/2008 (2) is geregistreerd.

(2)

Nadat de Commissie tot de conclusie was gekomen dat de aanvraag in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 110/2008, heeft zij de wijzigingsaanvraag overeenkomstig artikel 17, lid 6, van de genoemde verordening bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3).

(3)

Aangezien de Commissie geen enkel bezwaar overeenkomstig artikel 17, lid 7, van Verordening (EG) nr. 110/2008 heeft ontvangen, moet de wijziging van het technisch dossier worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 17, lid 8, van Verordening (EG) nr. 110/2008.

(4)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor gedistilleerde dranken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte wijziging van het technisch dossier voor de naam „Ron de Guatemala” (GA) wordt goedgekeurd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16.

(2)  Verordening (EU) nr. 97/2014 van de Commissie van 3 februari 2014 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken (PB L 33 van 4.2.2014, blz. 1).

(3)  PB C 317 van 23.9.2017, blz. 6.


21.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/3


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1794 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2018

houdende wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (1), en met name artikel 5 bis, lid 2, en artikel 19, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 12 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 van de Commissie (2) is het totale aantal naar behoren ingevulde en ingediende bedrijfsformulieren per lidstaat die in aanmerking komen voor de betaling van de forfaitaire vergoeding vastgesteld. In artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1217/2009 is voorzien in een verlaging van de forfaitaire vergoeding tot 80 % indien het totale aantal naar behoren ingevulde en ingediende bedrijfsformulieren met betrekking tot een ILB-streek of een lidstaat minder dan 80 % bedraagt van het aantal bedrijven met boekhouding dat voor die ILB-streek of voor de betrokken lidstaat is vastgesteld. Om te zorgen voor een billijke toepassing van die bepaling mag het niet mogelijk zijn om een vergoeding te betalen voor niet-ingediende bedrijfsformulieren in een ILB-streek waarvoor het aantal door de lidstaat ingediende bedrijfsformulieren minder dan 80 % van het aantal voor die ILB-streek vastgestelde bedrijven met boekhouding bedroeg.

(2)

In artikel 14, lid 4, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 is een termijn van twee maanden vastgesteld voor de validering van ingediende bedrijfsformulieren met betrekking tot het in aanmerking komen ervan voor de betaling van de verhoogde forfaitaire vergoeding. Om meer duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de duur van die periode, moet ze worden uitgedrukt in werkdagen in de betrokken lidstaat. Daarnaast moet de Commissie de mogelijkheid hebben om deze periode in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen te verlengen.

(3)

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Gezien de aard van de wijzigingen is het passend dat zij van toepassing zijn met ingang van het boekjaar 2018.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité van het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Aan artikel 12 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Bedrijfsformulieren van een ILB-streek met een hoger aantal ingediende bedrijfsformulieren dan het aantal dat voor die ILB-streek in bijlage II is vastgesteld, komen niet in aanmerking voor de betaling van de forfaitaire vergoeding in een ILB-streek waarvoor het aantal door de lidstaat ingediende bedrijfsformulieren minder dan 80 % van het vereiste aantal landbouwbedrijven met boekhouding bedraagt.”.

2)

In artikel 14 wordt lid 4 vervangen door:

„4.   Aan de verhoging van de forfaitaire vergoeding op grond van lid 3, onder a) en b), kan 2 EUR worden toegevoegd voor het boekjaar 2018 en 5 EUR vanaf het boekjaar 2019 indien de boekhoudkundige gegevens door de Commissie overeenkomstig artikel 13, eerste alinea, onder b), van deze verordening zijn geverifieerd en worden geacht naar behoren te zijn ingevuld overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1217/2009, hetzij op het moment van de indiening ervan bij de Commissie, of binnen veertig werkdagen na de datum waarop de Commissie de indienende lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de ingediende boekhoudkundige gegevens niet naar behoren zijn ingevuld.

In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie besluiten om de termijn van veertig werkdagen te verlengen.

De einddatum van de periode van veertig werkdagen, of van een verlenging daarvan, wordt schriftelijk tussen de Commissie en het verbindingsorgaan van de betrokken lidstaat bevestigd.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van het boekjaar 2018.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 328 van 15.12.2009, blz. 27.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/220 van de Commissie van 3 februari 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Unie (PB L 46 van 19.2.2015, blz. 1).


21.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/5


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1795 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2018

tot vaststelling van de procedure en criteria voor de analyse van de impact op het economisch evenwicht overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1), en met name artikel 11, lid 4, tweede alinea.

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij Richtlijn 2012/34/EU, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad (2), is de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor opengesteld met het oogmerk de eengemaakte Europese spoorwegruimte te voltooien. Dit kan aanzienlijke gevolgen hebben voor de organisatie en financiering van passagiersvervoerdiensten per spoor die op basis van openbaredienstcontracten worden geëxploiteerd. De lidstaten kunnen in hun wetgeving de mogelijkheid voorzien om de toegang tot de infrastructuur te weigeren als de invoering van nieuwe passagiersdiensten op basis van het recht op vrije toegang (open access) het economisch evenwicht van die openbaredienstcontracten in gevaar zou brengen.

(2)

Aan de andere kant mogen dergelijke diensten, afhankelijk van hun specifieke kenmerken, zoals kwaliteit, dienstregeling, bestemmingen en doelpubliek, niet in directe concurrentie staan met openbare diensten, en daardoor slechts een beperkte impact op het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract hebben. Daarnaast kunnen er positieve netwerkeffecten zijn voor exploitanten van openbare diensten, nettovoordelen voor passagiers of de bredere maatschappelijke baten waarmee rekening moet worden gehouden.

(3)

Daarom moet een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds de legitieme belangen van exploitanten van openbaredienstcontracten en de bevoegde instanties en anderzijds de algemene doelstellingen van de voltooiing van de eengemaakte Europese spoorwegruimte en de bredere maatschappelijke baten. In de economische evenwichtsanalyse moet een evenwicht tussen die tegenstrijdige belangen worden gevonden.

(4)

Op grond van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (3) mogen aan exploitanten als compensatie voor het vervullen van openbaredienstverplichtingen in het passagiersvervoer per spoor financiële compensaties en/of exclusieve rechten worden verleend. De toekenning van exclusieve rechten aan spoorwegexploitanten mag echter niet tot een afscherming van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor leiden.

(5)

Exclusieve rechten mogen geen belemmering vormen voor het recht op toegang van andere spoorwegondernemingen, tenzij uit de economische evenwichtsanalyse blijkt dat de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor, rekening houdend met de waarde van de exclusieve rechten, een aanzienlijke negatieve impact zou hebben op de rendabiliteit van de op grond van het openbaredienstcontract geëxploiteerde diensten en/of op de nettokosten van die dienstverlening voor de bevoegde instantie, afhankelijk van de in het openbaredienstcontract vastgestelde risicoverdeling.

(6)

Een economische evenwichtsanalyse mag alleen worden verlangd voor passagiersdiensten per spoor die niet op grond van een openbaredienstcontract worden aangeboden en die volledig nieuw zijn, dan wel een aanzienlijke wijziging van een bestaande dienst meebrengen. Dit begrip omvat ook commerciële diensten die worden verleend door dezelfde marktdeelnemer die een openbaredienstcontract uitvoert.

(7)

De toezichthoudende instantie dient te beoordelen of een voorgestelde wijziging van een passagiersvervoerdienst per spoor al dan niet aanzienlijk is. Een verhoging van de frequentie of het aantal stops kan als een belangrijke wijziging worden beschouwd. Een aanpassing van de tarieven is geen belangrijke wijziging, tenzij die aanpassing afwijkt van normaal marktgedrag en, indien relevant, van het ondernemingsplan dat met het oog op de vorige analyse van het economisch evenwicht bij de toezichthoudende instantie is ingediend.

(8)

In het besluit van de toezichthoudende instantie moet een beoordeling worden opgenomen van de nettovoordelen die de nieuwe dienst op korte en middellange termijn meebrengt voor de klanten en moet rekening worden gehouden met de door de infrastructuurbeheerder verstrekte technische informatie over relevante infrastructuurvereisten en de verwachte effecten op de prestaties van het netwerk en de optimale capaciteitsbenutting door alle aanvragers.

(9)

De toezichthoudende instantie moet kunnen beoordelen welke impact de nieuwe dienst naar verwachting zal hebben en of die impact aanzienlijk zou zijn en derhalve het economisch evenwicht van het bestaande openbaredienstcontract in gevaar zou brengen.

(10)

Om te vermijden dat een reeds gestarte nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor zou worden onderbroken en om nieuwe diensten rechtszekerheid te bieden over hun exploitatiemogelijkheden, moet de termijn waarbinnen een analyse van het economisch evenwicht kan worden gevraagd, worden beperkt en gekoppeld aan het tijdstip waarop de aanvrager bekend maakt dat hij een nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor wenst in te voeren.

(11)

Om ontvankelijk te zijn, moet in een verzoek om een analyse van het economisch evenwicht worden aangetoond dat de voorgestelde nieuwe dienst het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract in gevaar zou brengen.

(12)

Teneinde alle betrokken partijen rechtszekerheid te bieden en de infrastructuurbeheerder in staat te stellen capaciteitsaanvragen te verwerken volgens de in afdeling 3 van hoofdstuk IV van Richtlijn 2012/34/EU uiteengezette procedure, dient de toezichthoudende instantie een beslissing te nemen over het economisch evenwicht binnen een vooraf bepaalde termijn en in elk geval vóór de uiterste datum waarop capaciteitsaanvragen kunnen worden ingediend; de infrastructuurbeheerder stelt deze termijn vast overeenkomstig punt 3 van bijlage VII bij Richtlijn 2012/34/EU.

(13)

Indien op de datum van ontvangst van de kennisgeving een procedure voor de aanbesteding van een openbaredienstcontract loopt en er een analyse van het economisch evenwicht is gevraagd, kan de toezichthoudende instantie de behandeling van de aanvraag voor de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor gedurende een beperkte periode schorsen tot het nieuwe openbaredienstcontract gegund is. De procedure mag worden geschorst tot maximaal twaalf maanden na de ontvangst van de kennisgeving van de aanvrager of tot de aanbestedingsprocedure is beëindigd, als dat eerder is.

Deze specifieke bepalingen doen geen afbreuk aan de toepassing van deze verordening op een openbaredienstcontract dat op de ontvangstdatum van de kennisgeving van toepassing is. In die gevallen, en indien de analyse van het economisch evenwicht van het bestaande openbaredienstcontract aantoont dat toegang kan worden verleend, moet die toegang in de tijd worden beperkt tot de vervaldatum van het bestaande openbaredienstcontract.

(14)

Er moet worden geoordeeld dat het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in gevaar komt wanneer de invoering van de voorgestelde nieuwe dienst de winstmarge van de exploitant van dat contract aanzienlijk zou doen dalen en/of de nettokosten voor de bevoegde instantie aanzienlijk zou doen stijgen.

(15)

Om te beoordelen of een effect aanzienlijk is, moet de toezichthoudende instantie rekening houden met criteria zoals de vraag of de nieuwe dienst de levensvatbaarheid en continuïteit van de openbare dienst in gevaar zou brengen, hetzij omdat de uitvoering van de overheidsopdracht voor de exploitant van een openbare dienst niet langer financieel haalbaar zou zijn, hetzij omdat de nieuwe dienst de nettokosten voor de bevoegde instantie aanzienlijk zou doen stijgen.

(16)

Afgezien van de economische analyse, moet de toezichthoudende instantie ook rekening houden met de nettovoordelen voor de klanten op korte en middellange termijn en met de effecten op de prestaties van het spoornetwerk en de benutting van de capaciteit. De toezichthoudende instantie moet ook rekening houden met de door de infrastructuurbeheerder verstrekte technische informatie over de relevante infrastructuurvereisten, over de verwachte effecten op de prestaties van het spoornetwerk en op de optimale benutting van de capaciteit door alle aanvragers.

(17)

De economische analyse moet focussen op het effect van de voorgestelde nieuwe dienst op het volledige openbaredienstcontract tijdens de volledige looptijd van dat contract, met inbegrip van de specifieke diensten waarop die dienst een impact heeft en rekening houdend met de geldelijke waarde van eventuele toegekende exclusiviteitsrechten. Er zouden geen afzonderlijke of vooraf bepaalde kwantitatieve drempels inzake de negatieve impact mogen worden gehanteerd en dergelijke drempels zouden evenmin in de nationale wetgeving mogen worden opgenomen. De beoordeling moet gebeuren op basis van een objectieve methode die door de toezichthoudende instantie is vastgesteld in het licht van de specifieke kenmerken van de spoorwegmarkt in de betrokken lidstaat.

(18)

Indien de toezichthoudende instantie tot de conclusie komt dat de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract in gevaar brengt, dient zij in haar beslissing, voor zover relevant, aan te geven op welke punten de nieuwe dienst zou kunnen worden gewijzigd om toegang tot het spoornetwerk te kunnen krijgen. De toezichthoudende instantie kan ook aanbevelingen doen aan de bevoegde instantie in verband met andere voorwaarden waaronder toegang tot het spoornetwerk zou kunnen worden verleend, met name op basis van haar analyse van de nettovoordelen die de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor de klanten zou bieden.

(19)

Indien het verzoek om toegang betrekking heeft op een nieuwe passagiersvervoerdienst als bedoeld in artikel 3, lid 36, van Richtlijn 2012/34/EU, en uit de objectieve economische analyse van de toezichthoudende instantie blijkt dat de nieuwe dienst een aanzienlijke negatieve impact zou hebben op het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract, moet de toezichthoudende instantie de voorwaarden bepalen waaronder overeenkomstig artikel 11 bis van Richtlijn 2012/34/EU toegang kan worden verleend.

(20)

Bij haar activiteiten in verband met de analyse van het economisch evenwicht mag de toezichthoudende instantie geen vertrouwelijke of commercieel gevoelige informatie die zij van de partijen heeft ontvangen, vrijgeven. Dergelijke informatie mag niet worden opgenomen in het door de toezichthoudende instantie te publiceren besluit. Alle besluiten van toezichthoudende instanties, waaronder besluiten in verband met het vertrouwelijke karakter van de ontvangen informatie, staan overeenkomstig artikel 56, lid 10, van Richtlijn 2012/34/EU open voor rechterlijke analyse.

(21)

Wanneer de analyse van het economisch evenwicht betrekking heeft op een nieuwe internationale passagiersdienst, dienen de betrokken toezichthoudende instanties, zonder afbreuk te doen aan het beginsel van de onafhankelijke besluitvorming door de toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 55, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU, informatie uit te wisselen en samen te werken om een redelijke oplossing te vinden.

(22)

De toezichthoudende instanties dienen beste praktijken uit te wisselen bij de uitvoering van analyses van het economisch evenwicht teneinde hun werkwijze doorheen de tijd te verfijnen en over de lidstaatgrenzen heen een coherente methode te ontwikkelen, waarop artikel 57, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU kan worden toegepast.

(23)

In Uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 van de Commissie (4) zijn criteria en procedures vastgesteld om het hoofddoel en het economisch evenwicht van nieuwe internationale passagiersdiensten per spoor te bepalen. Door de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor is de analyse van het hoofddoel niet meer relevant en moeten dezelfde criteria en procedures gelden voor alle nieuwe passagiersvervoerdiensten per spoor, zowel voor binnenlandse als internationale treinen. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 moet daarom worden ingetrokken.

(24)

Aangezien artikel 10 en artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU vanaf 1 januari 2019 van toepassing zijn maar niet gelden voor treindiensten die vóór 12 december 2020 van start gaan, moet Uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 na 1 januari 2019 van toepassing blijven, doch uitsluitend op passagiersdiensten waarvan de start vóór 12 december 2020 was gepland. De toepassing van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 moet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de kennisgeving door de aanvragers binnen een redelijke termijn wordt ingediend zodat het goedkeurings- en dienstregelingsproces kan worden afgerond met het oog op een feitelijke start van de dienst vóór 12 december 2020.

(25)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 62, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

In deze verordening worden de procedure en criteria vastgesteld die moeten worden toegepast om te bepalen of een nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract voor spoorvervoer in gevaar zou brengen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing wanneer een lidstaat heeft besloten het in artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde toegangsrecht te beperken voor nieuwe passagiersvervoerdiensten per spoor tussen een bepaald vertrekpunt en een bepaalde bestemming wanneer een of meer openbaredienstcontracten dezelfde of een alternatieve route bestrijken, als bepaald in artikel 11, lid 1, van die richtlijn.

Artikel 3

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor”: een passagiersvervoerdienst per spoor met een regelmatige dienstregeling die hetzij volledig nieuw is, hetzij een aanzienlijke wijziging van een bestaande passagiersvervoerdienst per spoor meebrengt, met name door de verhoging van de frequentie of het aantal stops, en die niet op grond van een openbaredienstcontract wordt geëxploiteerd;

2.   „analyse van het economisch evenwicht”: het beoordelingsproces dat beschreven is in artikel 11, leden 1 tot en met 4, en artikel 11 bis van Richtlijn 2012/34/EU en nader is toegelicht in artikel 10 van de onderhavige verordening, en dat door een toezichthoudende instantie op verzoek van een van de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde entiteiten wordt uitgevoerd om te bepalen of een voorgestelde nieuwe dienst het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in gevaar zou brengen;

3.   „openbaredienstcontract”: een openbaredienstcontract voor spoorvervoer als gedefinieerd in artikel 2, onder i), van Verordening (EG) nr. 1370/2007;

4.   „bevoegde instantie”: een bevoegde instantie als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1370/2007;

5.   „netto financieel effect”: de impact van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op het nettosaldo van de kosten en inkomsten uit de uitvoering van de in het openbaredienstcontract vastgestelde openbaredienstverplichtingen, met inbegrip van een redelijke winstmarge;

6.   „exclusief recht”: een recht als gedefinieerd in artikel 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1370/2007.

Artikel 4

Kennisgeving van een geplande nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor

1.   De aanvrager stelt de infrastructuurbeheerders en de betrokken toezichthoudende instanties overeenkomstig de in artikel 38, lid 4, van Richtlijn 2012/34/EU vastgestelde termijn in kennis van zijn voornemen om een nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op te zetten.

2.   De toezichthoudende instanties ontwikkelen en publiceren op hun website een standaard kennisgevingsformulier dat door de aanvrager moet worden ingevuld en ingediend en waarin uitsluitend de volgende informatie moet worden meegedeeld:

a)

de naam, het adres, de rechtsvorm en het registratienummer van de aanvrager (indien van toepassing);

b)

de contactgegevens van de persoon voor eventuele vragen;

c)

gegevens betreffende de vergunning en het veiligheidscertificaat van de aanvrager of over de voortgang van de procedure om die te behalen;

d)

een nauwkeurige routebeschrijving met vermelding van de plaats van vertrek, de bestemmingsstations, en alle tussenstops;

e)

de geplande startdatum van de voorgestelde nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor;

f)

de indicatieve dienstregeling, frequentie en capaciteit van de voorgestelde nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor, met vermelding van de vertrektijden, aankomsttijden, aansluitingen en, voor elke richting, alle eventuele afwijkingen van de frequentie of het stoppatroon van de standaarddienstregeling;

g)

indicatieve informatie over het rollend materieel dat de aanvrager wenst in te zetten.

3.   De informatie met betrekking tot de exploitatie van de geplande nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor moet minstens de eerste drie en waar mogelijk de eerste vijf exploitatiejaren bestrijken. De toezichthoudende instantie kan evenwel instemmen met een kortere termijn.

4.   De toezichthoudende instantie publiceert het door de aanvrager ingediende standaard kennisgevingsformulier op haar website en stelt de volgende partijen daar onverwijld en uiterlijk tien dagen na ontvangst van een volledige kennisgeving van in kennis:

a)

alle bevoegde instanties die voor die route of een alternatieve route in de zin van Richtlijn 2012/34/EU een openbaredienstcontract voor een passagiersvervoerdienst per spoor hebben gegund;

b)

alle andere belanghebbende bevoegde instanties die het toegangsrecht op grond van artikel 11 van Richtlijn 2012/34/EU kunnen beperken;

c)

alle spoorwegondernemingen die op grond van een openbaredienstcontract diensten aanbieden op de betrokken route of een alternatieve route.

5.   Alle door de aanvrager via het standaard kennisgevingsformulier en aanvullende documenten meegedeelde informatie wordt digitaal naar de toezichthoudende instanties en infrastructuurbeheerders verzonden. De toezichthoudende instantie kan, in naar behoren gemotiveerde gevallen, toestaan dat documenten op papier worden ingediend.

6.   Indien de kennisgeving onvolledig is, deelt de toezichthoudende instantie de aanvrager mee dat onvolledige aanvragen niet zullen worden behandeld en biedt zij de aanvrager de mogelijkheid zijn verzoek, binnen een redelijke termijn van maximum tien dagen, te vervolledigen.

Artikel 5

Termijn waarbinnen een analyse van het economisch evenwicht moet worden aangevraagd

1.   Verzoeken om een analyse van het economisch evenwicht moeten door de entiteiten als bedoeld in artikel 11, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2012/34/EU binnen de in die bepaling genoemde termijn bij de toezichthoudende instantie worden ingediend.

2.   Indien op de ontvangstdatum van de in artikel 4 bedoelde kennisgeving van de aanvrager een aanbesteding loopt voor een openbaredienstcontract dat dezelfde route of een alternatieve route bestrijkt en de termijn voor de indiening van offertes bij de bevoegde instantie is verstreken, kunnen de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde entiteiten binnen de in lid 1 bedoelde termijn verzoeken een analyse van het economisch evenwicht met betrekking tot het toekomstige openbaredienstcontract te verrichten.

Een en ander doet geen afbreuk aan de toepassing van deze verordening op openbaredienstcontracten die uitgevoerd worden op de datum van de kennisgeving door de aanvrager.

3.   Indien er geen verzoek om een analyse van het economisch evenwicht wordt ingediend binnen de in lid 1 bedoelde termijn, stelt de toezichthoudende instantie de aanvrager en de infrastructuurbeheerder daar onverwijld van in kennis. De infrastructuurbeheerder verwerkt het verzoek om toegang overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 3, van Richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 6

Openbaredienstcontracten met exclusieve rechten

Wanneer een bevoegde instantie overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1370/2007 exclusieve rechten heeft toegekend aan de spoorwegonderneming die een openbaredienstcontract uitvoert, mag het bestaan van die rechten geen belemmering vormen om een aanvrager toegang te verlenen voor de exploitatie van een nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor, tenzij die toegang het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract in gevaar zou brengen.

Bij de uitvoering van de analyse overeenkomstig artikel 10 houdt de toezichthoudende instantie terdege rekening met de geldelijke waarde van dergelijke exclusieve rechten.

Artikel 7

Informatievereisten voor de analyse van het economisch evenwicht

1.   De entiteit die een analyse van het economisch evenwicht vraagt, verstrekt de volgende informatie:

a)

de naam, het adres, de rechtsvorm en het registratienummer (indien van toepassing) van de entiteit die om een analyse vraagt;

b)

de contactgegevens van de persoon voor eventuele vragen;

c)

gegevens waaruit blijkt dat het economisch evenwicht van het contract door de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor in gevaar komt;

d)

indien de aanvraag wordt ingediend door een bevoegde instantie of de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert, een afschrift van het openbaredienstcontract.

2.   De toezichthoudende instantie kan, naargelang het geval, verzoeken de volgende informatie te verstrekken:

a)

door de bevoegde instantie:

1.

relevante prognoses van het verkeer, de vraag en de verwachte inkomsten, met inbegrip van de methode die gehanteerd is om die prognoses op te stellen;

2.

indien van toepassing, de methode en gegevens die zijn gebruikt voor de berekening van het netto financieel effect overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1370/2007 en de bijlage bij die verordening;

b)

door de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert:

1.

een afschrift van het openbaredienstcontract, indien dat niet is verstrekt uit hoofde van lid 1, onder d);

2.

het ondernemingsplan van de onderneming voor de route die onder het openbaredienstcontract valt of een alternatieve route;

3.

relevante prognoses van het verkeer, de vraag en de verwachte inkomsten, met inbegrip van de methode die gehanteerd is om die prognoses op te stellen;

4.

informatie over de inkomsten en de winstmarges van de onderneming op de route die onder het openbaredienstcontract valt of een alternatieve route;

5.

informatie over de dienstregeling van de diensten, met inbegrip van vertrektijden, tussenstops, aankomsttijden en aansluitingen;

6.

de geraamde elasticiteit van de diensten (bv. prijselasticiteit, elasticiteit inzake kwaliteitsaspecten van de dienst);

7.

de kapitaalkosten en operationele kosten voor de diensten die onder het openbaredienstcontract vallen, alsook de door de nieuwe dienst veroorzaakte verschuiving van de vraag en kosten;

c)

door de aanvrager: informatie over zijn plannen voor de exploitatie van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor, met inbegrip van:

1.

het ondernemingsplan;

2.

een prognose van de passagiersaantallen en de inkomsten, met inbegrip van de methode die gebruikt is om die prognose te maken;

3.

het tarievenbeleid;

4.

de regelingen inzake tickets;

5.

specificaties van het rollend materieel (bv. bezettingsgraad, aantal zitplaatsen, rijtuigconfiguratie);

6.

de marketingstrategie;

d)

door de infrastructuurbeheerder:

1.

informatie betreffende relevante lijnen of baanvakken om te waarborgen dat de nieuwe dienst op de betrokken infrastructuur kan rijden;

2.

informatie over de potentiële resultaten en impact op de robuustheid van de voorgestelde nieuwe passagiersvervoerdienst;

3.

beoordeling van de effecten op de benutting van de capaciteit;

4.

plannen voor de ontwikkeling van infrastructuur op de routes van de voorgestelde nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor, met een indicatieve vermelding van de termijn waarbinnen die plannen zullen worden uitgevoerd;

5.

informatie over relevante raamovereenkomsten die zijn gesloten of waarover nog wordt onderhandeld, in het bijzonder met de onderneming die het openbaredienstcontract uitvoert.

De informatieverplichtingen van de infrastructuurbeheerder als bedoeld in de eerste alinea, onder d), van dit lid doen geen afbreuk aan zijn verplichtingen in het kader van de toewijzingsprocedure als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3, van Richtlijn 2012/34/EU.

3.   Alle informatie wordt digitaal naar de toezichthoudende instantie gestuurd. De toezichthoudende instantie kan, in naar behoren gemotiveerde gevallen, echter toestaan dat documenten op papier worden ingediend.

Artikel 8

Vertrouwelijkheid

1.   De toezichthoudende instantie maakt geen commercieel gevoelige informatie bekend die zij in het kader van de analyse van het economisch evenwicht van de partijen heeft ontvangen.

2.   De entiteit die een analyse van het economisch evenwicht vraagt, en de aanvrager motiveren elk voorstel tot vertrouwelijke behandeling van commercieel gevoelige informatie op het moment waarop de informatie aan de toezichthoudende instantie wordt verstrekt. Dergelijke informatie kan met name betrekking hebben op de technische of financiële informatie in verband met de knowhow van een onderneming, haar bedrijfsplan, kostenstructuur, marketing- en tariefbeleid, bevoorradingsbronnen en marktaandelen. De toezichthoudende instantie schrapt alle commercieel gevoelige informatie uit haar besluit alvorens zij dat overeenkomstig artikel 11, lid 5, bekendmaakt en publiceert. Informatie in het standaardkennisgevingsformulier, als bepaald in artikel 4, lid 2, wordt niet als commercieel gevoelig beschouwd.

3.   Indien de toezichthoudende instantie van oordeel is dat de op grond van lid 2 verstrekte redenen geen vertrouwelijke behandeling rechtvaardigen, stelt zij de partij die om een vertrouwelijke behandeling vraagt uiterlijk twee weken vóór de vaststelling van het in artikel 11, lid 1, bedoelde besluit in kennis van haar gemotiveerd besluit.

4.   Het besluit van de toezichthoudende instantie inzake de vertrouwelijke behandeling is onderworpen aan rechterlijke analyse overeenkomstig artikel 56, lid 10, van Richtlijn 2012/34/EU. De toezichthoudende instantie maakt de betwiste informatie niet bekend voordat de nationale rechter een uitspraak over de vertrouwelijkheid heeft gedaan.

Artikel 9

Procedure voor de analyse van het economisch evenwicht

1.   De toezichthoudende instantie kan de entiteit die een analyse van het economisch evenwicht vraagt, verzoeken binnen één maand na ontvangst van het verzoek alle aanvullende informatie te verstrekken die zij noodzakelijk acht overeenkomstig artikel 7, lid 2. De verzoekende entiteit verstrekt de gevraagde informatie binnen een redelijke, door de toezichthoudende instantie vastgestelde, termijn. De toezichthoudende instantie kan om aanvullende informatie verzoeken als zij de verstrekte aanvullende informatie ontoereikend acht.

2.   Indien de door de verzoekende entiteit meegedeelde informatie zes weken vóór de overeenkomstig punt 3 van bijlage VII bij Richtlijn 2012/34/EU vastgestelde uiterste datum voor de indiening van capaciteitsaanvragen nog steeds onvolledig is, verricht de toezichthoudende instantie de analyse op basis van de beschikbare informatie. Indien de toezichthoudende instantie echter van oordeel is dat de informatie ontoereikend is om de analyse te verrichten, wijst zij het verzoek af.

3.   Binnen een maand na ontvangst van het verzoek om een analyse van het economisch evenwicht, verzoekt de toezichthoudende instantie de andere in artikel 7, lid 2, bedoelde partijen haar de informatie te verstrekken die nodig is voor de analyse overeenkomstig die bepaling, voor zover de betrokken partijen die informatie redelijkerwijs kunnen verstrekken. Wanneer de aldus verstrekte informatie onvolledig is, kan de toezichthoudende instantie vragen binnen een redelijke termijn nadere toelichting te verstrekken.

4.   Indien de door de partij die capaciteit aanvraagt meegedeelde informatie zes weken vóór de overeenkomstig punt 3 van bijlage VII bij Richtlijn 2012/34/EU vastgestelde termijn voor de indiening van capaciteitsaanvragen nog steeds onvolledig is, verricht de toezichthoudende instantie de analyse op basis van de beschikbare informatie. Indien de toezichthoudende instantie echter van oordeel is dat de door de aanvrager verstrekte informatie ontoereikend is om de analyse te verrichten, stelt zij een besluit vast waarbij de toegang wordt geweigerd.

5.   Wanneer de onderneming die het openbaredienstcontract uitvoert niet de verzoekende entiteit is en wanneer de door die onderneming meegedeelde informatie zes weken vóór de overeenkomstig punt 3 van bijlage VII bij Richtlijn 2012/34/EU vastgestelde uiterste datum voor de indiening van capaciteitsaanvragen nog steeds onvolledig is, verricht de toezichthoudende instantie de analyse op basis van de beschikbare informatie. Indien de toezichthoudende instantie echter van oordeel is dat de verstrekte informatie ontoereikend is om de gevraagde analyse te kunnen verrichten, stelt zij een besluit vast waarbij de toegang wordt verleend.

6.   De toezichthoudende instantie neemt een besluit binnen zes weken na ontvangst van alle relevante informatie en in elk geval vóór de overeenkomstig punt 3 van bijlage VII bij Richtlijn 2012/34/EU vastgestelde uiterste datum voor de indiening van capaciteitsaanvragen. De toezichthoudende instantie stelt de infrastructuurbeheerder onverwijld in kennis van haar besluit.

7.   Wanneer overeenkomstig artikel 5, lid 2, een analyse van het economisch evenwicht wordt gevraagd voor een openbaredienstcontract waarvan de aanbestedingsprocedure nog loopt, kan de toezichthoudende instantie de behandeling van de capaciteitsaanvraag voor een nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor schorsen gedurende maximaal twaalf maanden vanaf de ontvangstdatum van de kennisgeving voor de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor of tot dat openbaredienstcontract is gegund, als dat eerder is.

Artikel 10

Inhoud van de analyse van het economisch evenwicht en beoordelingscriteria

1.   De toezichthoudende instantie beoordeelt of het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract door de voorgestelde nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor in gevaar zou komen. Het economisch evenwicht wordt geacht in gevaar te komen wanneer de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor een aanzienlijke negatieve impact zou hebben op ten minste één van de volgende elementen:

a)

de rentabiliteit van de diensten die de spoorwegonderneming op grond van het openbaredienstcontract exploiteert;

b)

de nettokosten voor de bevoegde instantie die het openbaredienstcontract heeft gegund.

2.   De analyse moet betrekking hebben op het volledige openbaredienstcontract, niet op individuele diensten die onder dat contract vallen, en op de volledige looptijd daarvan. Er mogen vooraf bepaalde drempels of criteria worden gehanteerd maar niet op strikte wijze en niet zonder ook andere criteria mee te nemen.

3.   De toezichthoudende instantie beoordeelt het netto financieel effect van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op het openbaredienstcontract. Bij de analyse van de kosten en inkomsten die de exploitatie van de diensten die onder het openbaredienstcontract vallen na de invoering van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor zal genereren, wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

a)

het verschil in de kosten en inkomsten voor de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert (in voorkomend geval met inbegrip van eventuele besparingen, onder meer door het niet vervangen van rollend materieel waarvan de levensduur ten einde is of van personeel waarvan het contract verstrijkt);

b)

de financiële effecten van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op het netwerk dat onder een openbaredienstcontract valt (zoals de aanvoer van overstappende passagiers naar regionale treinen die onder het openbaredienstcontract vallen);

c)

de potentiële commerciële reactie van de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert;

d)

de effecten op relevante investeringen door spoorwegondernemingen of bevoegde instanties, bijvoorbeeld in rollend materieel;

e)

de waarde van alle bestaande exclusieve rechten.

4.   De toezichthoudende instantie beoordeelt de ernst van de gevolgen, met name rekening houdend met de geldende contractuele regelingen tussen de bevoegde instantie en de spoorwegonderneming die de openbare diensten exploiteert, in voorkomend geval met inbegrip van de compensatie die is bepaald overeenkomstig de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1370/2007 of die voortvloeit uit een aanbestedingsprocedure en eventuele mechanismen om de verkeers- en inkomstenrisico's te delen.

5.   De toezichthoudende instantie beoordeelt tevens:

a)

de nettovoordelen die de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op korte en middellange termijn voor de klanten meebrengt;

b)

het effect van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op de prestatie en kwaliteit van de spoorvervoerdiensten;

c)

het effect van de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor op de opstelling van de dienstregeling voor spoorvervoerdiensten.

6.   Indien de toezichthoudende instantie verschillende aanvragen om toegang onderzoekt, kan zij verschillende besluiten nemen over de ingediende aanvragen op basis van een analyse van hun respectievelijk effect op het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract, het effect op de concurrentie, de nettovoordelen voor de klanten, het effect op het netwerk en het cumulatieve effect van die aanvragen op het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract.

7.   De overeenkomstig dit artikel verrichte analyse doet geen afbreuk aan de verplichting van de toezichthoudende instantie om de nationale autoriteiten overeenkomstig de tweede alinea van artikel 56, lid 12, van Richtlijn 2012/34/EU in kennis te stellen van gevallen van staatssteun.

Artikel 11

Resultaat van de analyse van het economisch evenwicht

1.   Na afloop van de analyse van het economisch evenwicht overeenkomstig de artikelen 9 en 10 neemt de toezichthoudende instantie overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU een besluit op basis waarvan de toegang tot de spoorweginfrastructuur wordt verleend, gewijzigd, voorwaardelijk wordt toegekend of geweigerd.

2.   Wanneer een nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in gevaar zou brengen:

a)

geeft de toezichthoudende instantie aan door welke mogelijke wijzigingen van de nieuwe passagiersvervoerdienst, zoals een aanpassing van de frequenties, treinpaden, tussenstops of dienstregeling, de voorwaarden voor de verlening van het recht op toegang als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU zouden kunnen worden vervuld, en/of

b)

doet de toezichthoudende instantie aanbevelingen aan de bevoegde instanties, in voorkomend geval in het licht van de nettovoordelen voor de klanten als bedoeld in artikel 10, lid 5, onder a), van deze verordening, met betrekking tot andere wijzigingen die geen verband houden met de nieuwe passagiersvervoerdiensten per spoor en waardoor de voorwaarden voor de verlening van het recht van toegang zouden worden vervuld.

3.   Indien de aanvraag om toegang betrekking heeft op de exploitatie van een nieuwe dienst als gedefinieerd in artikel 3, lid 36, van Richtlijn 2012/34/EU, handelt de toezichthoudende instantie na afloop van de in deze verordening vastgestelde procedure en analyse overeenkomstig artikel 11 bis van Richtlijn 2012/34/EU.

4.   In de gevallen als bedoeld in artikel 5, lid 2, tweede alinea, en indien de analyse van het economisch evenwicht van het bestaande openbaredienstcontract aantoont dat toegang kan worden verleend, wordt toegang verleend voor een beperkte periode, in afwachting van het resultaat van de analyse van het economisch evenwicht die moet worden verricht overeenkomstig artikel 5, lid 2, eerste alinea, en artikel 9, lid 7.

5.   De toezichthoudende instantie stelt de in artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU genoemde entiteiten in kennis van een niet-vertrouwelijke versie van haar besluit en publiceert die versie op haar website.

Artikel 12

Samenwerking tussen toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor een voorgestelde nieuwe internationale passagiersdienst

1.   Wanneer een toezichthoudende instantie een aanvraag voor de invoering van een nieuwe internationale passagiersdienst ontvangt, stelt zij de andere toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor het traject van de voorgestelde nieuwe dienst daarvan in kennis. De betrokken toezichthoudende instanties verifiëren de ontvangen informatie en brengen elkaar op de hoogte van eventuele tegenstrijdigheden.

2.   Na ontvangst van een verzoek van de in artikel 11, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde entiteiten om een analyse van het economisch evenwicht uit te voeren, stelt de toezichthoudende instantie de andere bevoegde toezichthoudende instanties daarvan in kennis.

3.   Toezichthoudende instanties delen elkaar de resultaten van hun respectieve analyses van het economisch evenwicht mee teneinde de andere toezichthoudende instanties voldoende gelegenheid te bieden om opmerkingen te maken over de resultaten van die analyses alvorens die definitief worden afgerond. Zij werken samen om de kwestie te beslechten overeenkomstig artikel 57 van Richtlijn 2012/34/EU.

4.   Bij de uitwisseling van informatie over de analyses nemen toezichthoudende instanties de vertrouwelijkheid in acht van commercieel gevoelige informatie die zij van bij de analyses betrokken partijen hebben ontvangen. Zij mogen de informatie alleen gebruiken voor het betrokken dossier.

Artikel 13

Vergoedingen

Een lidstaat of de toezichthoudende instantie kan besluiten dat de entiteit die om een analyse verzoekt voor die analyse een vergoeding dient te betalen.

Artikel 14

Methodiek

1.   De toezichthoudende instantie hanteert voor haar analyse een heldere, transparante en niet-discriminerende methodiek en maakt die bekend op haar website.

2.   Via het kader van het bij artikel 57, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU opgerichte netwerk wisselen de toezichthoudende instanties ervaringen en beste praktijken uit in verband met de toepassing van hun respectieve methodieken.

Artikel 15

Intrekking

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 wordt ingetrokken met ingang van 12 december 2020. Zij is van toepassing op na 1 januari 2019 ontvangen kennisgevingen van aanvragers die voldoende lang vooraf zijn ingediend om de nieuwe passagiersvervoerdienst per spoor vóór 12 december 2020 van start te kunnen laten gaan.

Artikel 16

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019, tijdig voor de dienstregeling die op 12 december 2020 ingaat.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32.

(2)  Richtlijn (EU) 2016/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur (PB L 352 van 23.12.2016, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 869/2014 van de Commissie van 11 augustus 2014 inzake nieuwe spoorvervoersdiensten voor passagiers (PB L 239 van 12.8.2014, blz. 1).


21.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/15


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1796 VAN DE COMMISSIE

van 20 november 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de goedkeuringen voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, diflufenican, dimoxystrobin, fenoxaprop-P, fenpropidin, lenacil, mancozeb, mecoprop-P, metiram, nicosulfuron, oxamyl, picloram, pyraclostrobine, pyriproxyfen en tritosulfuron

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 17, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (2) zijn de werkzame stoffen opgenomen die worden geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

(2)

De geldigheidsduur van de goedkeuringen voor de werkzame stoffen chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, dimoxystrobin, mancozeb, mecoprop-P, metiram, oxamyl en pyraclostrobine is laatstelijk verlengd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/84 van de Commissie (3). De geldigheidsduur van de goedkeuringen voor die stoffen verstrijkt op 31 januari 2019.

(3)

De geldigheidsduur van de goedkeuring voor de werkzame stof tritosulfuron verstrijkt op 30 november 2018.

(4)

De geldigheidsduur van de goedkeuringen voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, diflufenican, fenoxaprop-P, fenpropidin, lenacil, nicosulfuron, picloram en pyriproxyfen verstrijkt op 31 december 2018.

(5)

De aanvragen voor de verlenging van de goedkeuring van die stoffen zijn ingediend in overeenstemming met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie (4).

(6)

Aangezien de beoordeling van die stoffen om redenen buiten de wil van de aanvragers is uitgesteld, zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk vervallen voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen. Daarom moet de geldigheidsduur van de goedkeuringen voor die stoffen worden verlengd.

(7)

Gezien het doel van artikel 17, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 zal de Commissie, wanneer zij bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof niet wordt verlengd omdat niet aan de criteria voor goedkeuring is voldaan, de vervaldatum vaststellen op dezelfde datum als vóór deze verordening of, indien dat later is, op de datum van inwerkingtreding van de verordening waarbij wordt bepaald dat de goedkeuring van de werkzame stof niet wordt verlengd. Wanneer de Commissie bij verordening bepaalt dat de goedkeuring van een in de bijlage bij deze verordening genoemde werkzame stof wordt verlengd, zal zij, wanneer dit aangewezen is, trachten de vroegst mogelijke toepassingsdatum vast te stellen.

(8)

Aangezien de goedkeuring van de werkzame stof tritosulfuron op 30 november 2018 vervalt, moet deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treden.

(9)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(10)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

De bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 november 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/84 van de Commissie van 19 januari 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, clothianidin, koperverbindingen, dimoxystrobin, mancozeb, mecoprop-P, metiram, oxamyl, pethoxamide, propiconazool, propineb, propyzamide, pyraclostrobine en zoxamide (PB L 16 van 20.1.2018, blz. 8).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).


BIJLAGE

Deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 57, mecoprop-P, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

2)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 81, pyraclostrobine, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

3)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 111, chloorpyrifos, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

4)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 112, chloorpyrifos-methyl, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

5)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 114, mancozeb, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

6)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 115, metiram, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

7)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 116, oxamyl, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

8)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 128, dimoxystrobin, wordt de datum vervangen door „31 januari 2020”.

9)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 169, amidosulfuron, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

10)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 170, nicosulfuron, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

11)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 171, clofentezine, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

12)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 172, dicamba, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

13)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 173, difenoconazool, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

14)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 174, diflubenzuron, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

15)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 176, lenacil, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

16)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 178, picloram, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

17)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 179, pyriproxyfen, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

18)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 180, bifenox, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

19)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 181, diflufenican, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

20)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 182, fenoxaprop-P, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

21)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 183, fenpropidin, wordt de datum vervangen door „31 december 2019”.

22)

In de zesde kolom, geldigheidsduur, van rij 186, tritosulfuron, wordt de datum vervangen door „30 november 2019”.


BESLUITEN

21.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/18


BESLUIT (GBVB) 2018/1797 VAN DE RAAD

van 19 november 2018

tot wijziging en actualisering van Besluit (GBVB) 2018/340 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 46, lid 6,

Gezien Besluit (GBVB) 2017/2315 van de Raad van 11 december 2017 tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) en tot opstelling van de lijst van deelnemende lidstaten (1),

Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft op 11 december 2017 Besluit (GBVB) 2017/2315 vastgesteld.

(2)

In artikel 4, lid 2, onder e), van Besluit (GBVB) 2017/2315 is bepaald dat de Raad de lijst van projecten vaststelt die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) zullen worden ontwikkeld, en waarin blijk wordt gegeven van steun voor capaciteitsontwikkeling en het verlenen, binnen de grenzen van middelen en vermogens, van aanzienlijke steun voor operaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB).

(3)

De Raad heeft op 6 maart 2018 Besluit (GBVB) 2018/340 tot vaststelling van de lijst van projecten die in het kader van de PESCO zullen worden ontwikkeld (2) vastgesteld.

(4)

De Raad heeft op 6 maart 2018 een aanbeveling betreffende een stappenplan voor de uitvoering van de PESCO (3) („de aanbeveling”) vastgesteld.

(5)

Volgens punt 9 van de aanbeveling moet de Raad de lijst van PESCO-projecten uiterlijk in november 2018 bijwerken door daarin de volgende reeks projecten op te nemen overeenkomstig de procedure van artikel 5 van Besluit (GBVB) 2017/2315, waarin met name is bepaald dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid („de hoge vertegenwoordiger”), aan de hand van de beoordelingen die zijn verstrekt door het PESCO-secretariaat, een aanbeveling over de vaststelling en evaluatie van PESCO-projecten kan doen met het oog op een besluit van de Raad, na militair advies van het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC).

(6)

De Raad heeft op 25 juni 2018 Besluit (GBVB) 2018/909 tot vaststelling van een gemeenschappelijke reeks governanceregels voor PESCO-projecten (4) vastgesteld.

(7)

De hoge vertegenwoordiger heeft op 11 oktober 2018 een aanbeveling aan de Raad gedaan betreffende de vaststelling en evaluatie van projectvoorstellen in het kader van de PESCO.

(8)

Het Politiek en Veiligheidscomité heeft op 13 november 2018 ingestemd met de aanbevelingen die zijn vervat in het militaire advies dat het EUMC heeft verstrekt over de aanbeveling van de hoge vertegenwoordiger betreffende de vaststelling en evaluatie van projectvoorstellen in het kader van de PESCO.

(9)

De Raad moet bijgevolg Besluit (GBVB) 2018/340 wijzigen en actualiseren,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Besluit (GBVB) 2018/340 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 1 worden de volgende projecten toegevoegd aan de lijst:

„18.

Hot-and-high-helikoptertraining (H3 Training)

19.

Gezamenlijke EU-inlichtingenschool

20.

EU-test- en -evaluatiecentra

21.

Geïntegreerd onbemand grondsysteem (Unmanned Ground System — UGS)

22.

EU-gevechtsraketsystemen te land voor doelen buiten zicht (Beyond Line Of Sight — BLOS)

23.

Inzetbaar modulair pakket van vermogens voor interventie onder water (DIVEPACK)

24.

Europees op afstand bestuurd luchtvaartuigsysteem voor middelgrote hoogte en lange vliegduur (European Medium Altitude Long Endurance Remotely Piloted Aircraft System — European MALE RPAS (Eurodrone))

25.

Europese aanvalshelikopters TIGER Mark III

26.

Systeem ter bestrijding van onbemande luchtvaartuigen (Counter Unmanned Aerial System — C-UAS)

27.

Europees platform voor luchtschepen in de hoge atmosfeer (European High Atmosphere Airship Platform — EHAAP) met een continu vermogen op het gebied van inlichtingen, surveillance en verkenning (Intelligence, Surveillance and Reconnaissance — ISR)

28.

Eén inzetbare commandopost (CP) voor tactisch commando en tactische controle (C2) over strijdkrachten voor bijzondere operaties (Special Operations Forces — SOF) voor kleine gezamenlijke operaties (Small Joint Operations — SJO) — (SOCC for SJO)

29.

Programma voor vermogens en interoperabiliteit op het gebied van elektronische oorlogvoering, voor toekomstige samenwerking op het gebied van gezamenlijke inlichtingen, surveillance en verkenning (Joint Intelligence, Surveillance and Reconnaissance — JISR)

30.

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire surveillance als dienstverlening (CBRN Surveillance as a Service — CBRN SaaS)

31.

Delen van bases (co-basing)

32.

Geo-meteorologisch en oceanografisch ondersteuningscoördinatie-element (GeoMETOC Support Coordination Element — GMSCE)

33.

EU-oplossing voor radionavigatie (EU Radio Navigation Solution — EURAS)

34.

Europees militair netwerk voor ruimtebewaking (Space Surveillance Awareness Network — EU-SSA-N)”.

2)

Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2

De lijst van de projectleden van elk afzonderlijk project is opgenomen in bijlage I.”.

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

„Artikel 2 bis

De geconsolideerde geactualiseerde lijst van de projectleden van elk afzonderlijk project wordt ter informatie vermeld in bijlage II.”.

4)

De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)

ze wordt hernummerd als „bijlage I”;

b)

de vermeldingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het onderhavige besluit worden aan de tabel toegevoegd.

5)

De tekst van bijlage II bij het onderhavige besluit wordt toegevoegd als bijlage II.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 19 november 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MOGHERINI


(1)  PB L 331 van 14.12.2017, blz. 57.

(2)  PB L 65 van 8.3.2018, blz. 24.

(3)  PB C 88 van 8.3.2018, blz. 1.

(4)  PB L 161 van 26.6.2018, blz. 37.


BIJLAGE I

Project

Projectleden

„18.

Hot-and-high-helikoptertraining (H3 Training)

Griekenland, Italië, Roemenië

19.

Gezamenlijke EU-inlichtingenschool

Griekenland, Cyprus

20.

EU-test- en -evaluatiecentra

Frankrijk, Zweden, Spanje, Slowakije

21.

Geïntegreerd onbemand grondsysteem (Unmanned Ground System — UGS)

Estland, België, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Letland, Hongarije, Nederland, Polen, Finland

22.

EU-gevechtsraketsystemen te land voor doelen buiten zicht (Beyond Line Of Sight — BLOS)

Frankrijk, België, Cyprus

23.

Inzetbaar modulair pakket van vermogens voor interventie onder water (DIVEPACK)

Bulgarije, Griekenland, Frankrijk

24.

Europees op afstand bestuurd luchtvaartuigsysteem voor middelgrote hoogte en lange vliegduur (European Medium Altitude Long Endurance Remotely Piloted Aircraft System — European MALE RPAS (Eurodrone))

Duitsland, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië

25.

Europese aanvalshelikopters TIGER Mark III

Frankrijk, Duitsland, Spanje

26.

Systeem ter bestrijding van onbemande luchtvaartuigen (Counter Unmanned Aerial System — C-UAS)

Italië, Tsjechië

27.

Europees platform voor luchtschepen in de hoge atmosfeer (European High Atmosphere Airship Platform — EHAAP) met een continu vermogen op het gebied van inlichtingen, surveillance en verkenning (Intelligence, Surveillance and Reconnaissance — ISR)

Italië, Frankrijk

28.

Eén inzetbare commandopost (CP) voor tactisch commando en tactische controle (C2) over strijdkrachten voor bijzondere operaties (Special Operations Forces — SOF) voor kleine gezamenlijke operaties (Small Joint Operations — SJO) — (SOCC for SJO)

Griekenland, Cyprus

29.

Programma voor vermogens en interoperabiliteit op het gebied van elektronische oorlogvoering, voor toekomstige samenwerking op het gebied van gezamenlijke inlichtingen, surveillance en verkenning (Joint Intelligence, Surveillance and Reconnaissance — JISR)

Tsjechië, Duitsland

30.

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire surveillance als dienstverlening (CBRN Surveillance as a Service — CBRN SaaS)

Oostenrijk, Frankrijk, Kroatië, Hongarije, Slovenië

31.

Delen van bases (co-basing)

Frankrijk, België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Nederland

32.

Geo-meteorologisch en oceanografisch ondersteuningscoördinatie-element (GeoMETOC Support Coordination Element — GMSCE)

Duitsland, Griekenland, Frankrijk, Roemenië

33.

EU-oplossing voor radionavigatie (EU Radio Navigation Solution — EURAS)

Frankrijk, België, Duitsland, Spanje, Italië

34.

Europees militair netwerk voor ruimtebewaking (Space Surveillance Awareness Network — EU-SSA-N)

Italië, Frankrijk”


BIJLAGE II

BIJLAGE II

GECONSOLIDEERDE GEACTUALISEERDE LIJST VAN DE PROJECTLEDEN VAN ELK AFZONDERLIJK PROJECT

Project

Projectleden

1.

Europees medisch commando

Duitsland, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië, Nederland, Roemenië, Slowakije, Zweden

2.

Europese beveiligde softwaregedefinieerde radio (European Secure Software defined Radio — ESSOR)

Frankrijk, België, Duitsland, Spanje, Italië, Nederland, Polen, Portugal, Finland

3.

Netwerk van logistieke centra in Europa en ondersteuning van operaties

Duitsland, België, Bulgarije, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Hongarije, Nederland, Polen, Slovenië, Slowakije

4.

Militaire mobiliteit

Nederland, België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Finland, Zweden

5.

Competentiecentrum voor opleidingsmissies van de Europese Unie (European Union Training Mission Competence Centre (EUTM CC))

Duitsland, België, Tsjechië, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Oostenrijk, Roemenië, Zweden

6.

Europees opleidingscertificeringscentrum voor Europese strijdkrachten

Italië, Griekenland

7.

Operationele functie energie (Energy Operational Function (EOF))

Frankrijk, België, Spanje, Italië

8.

Inzetbaar militair vermogenspakket voor rampenhulpverlening

Italië, Griekenland, Spanje, Kroatië, Oostenrijk

9.

Maritieme (semi)autonome systemen voor mijnenbestrijding (Maritime (semi-) Autonomous Systems for Mine Countermeasures (MAS MCM))

België, Griekenland, Letland, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië

10.

Haven- en maritieme bewaking en bescherming (Harbour & Maritime Surveillance and Protection (HARMSPRO))

Italië, Griekenland, Polen, Portugal

11.

Verbetering van maritieme bewaking

Griekenland, Bulgarije, Ierland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus

12.

Platform voor het delen van informatie over cyberdreigingen en respons op incidenten

Griekenland, Spanje, Italië, Cyprus, Hongarije, Oostenrijk, Portugal

13.

Snellereactieteams bij cyberincidenten en wederzijdse bijstand op het gebied van cyberbeveiliging

Litouwen, Estland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Nederland, Polen, Roemenië, Finland

14.

Strategisch commando- en controlesysteem (C2) voor GVDB-missies en -operaties

Spanje, Frankrijk, Duitsland, Italië, Portugal

15.

Gepantserd infanteriegevechtsvoertuig / amfibieaanvalsvoertuig / licht pantservoertuig

Italië, Griekenland, Slowakije

16.

Indirecte vuursteun (EuroArtillery)

Slowakije, Italië

17.

Operationele kern EUFOR-crisisrespons (EUFOR Crisis Response Operation Core (EUFOR CROC))

Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus

18.

Hot-and-high-helikoptertraining (H3 Training)

Griekenland, Italië, Roemenië

19.

Gezamenlijke EU-inlichtingenschool

Griekenland, Cyprus

20.

EU-test- en -evaluatiecentra

Frankrijk, Zweden, Spanje, Slowakije

21.

Geïntegreerd onbemand grondsysteem (Unmanned Ground System — UGS)

Estland, België, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Letland, Hongarije, Nederland, Polen, Finland

22.

EU-gevechtsraketsystemen te land voor doelen buiten zicht (Beyond Line Of Sight — BLOS)

Frankrijk, België, Cyprus

23.

Inzetbaar modulair pakket van vermogens voor interventie onder water (DIVEPACK)

Bulgarije, Griekenland, Frankrijk

24.

Europees op afstand bestuurd luchtvaartuigsysteem voor middelgrote hoogte en lange vliegduur (European Medium Altitude Long Endurance Remotely Piloted Aircraft System — European MALE RPAS (Eurodrone))

Duitsland, Tsjechië, Spanje, Frankrijk, Italië

25.

Europese aanvalshelikopters TIGER Mark III

Frankrijk, Duitsland, Spanje

26.

Systeem ter bestrijding van onbemande luchtvaartuigen (Counter Unmanned Aerial System — C-UAS)

Italië, Tsjechië

27.

Europees platform voor luchtschepen in de hoge atmosfeer (European High Atmosphere Airship Platform — EHAAP) met een continu vermogen op het gebied van inlichtingen, surveillance en verkenning (Intelligence, Surveillance and Reconnaissance — ISR)

Italië, Frankrijk

28.

Eén inzetbare commandopost (CP) voor tactisch commando en tactische controle (C2) over strijdkrachten voor bijzondere operaties (Special Operations Forces — SOF) voor kleine gezamenlijke operaties (Small Joint Operations — SJO) — (SOCC for SJO)

Griekenland, Cyprus

29.

Programma voor vermogens en interoperabiliteit op het gebied van elektronische oorlogvoering, voor toekomstige samenwerking op het gebied van gezamenlijke inlichtingen, surveillance en verkenning (Joint Intelligence, Surveillance and Reconnaissance — JISR)

Tsjechië, Duitsland

30.

Chemische, biologische, radiologische en nucleaire surveillance als dienstverlening (CBRN Surveillance as a Service — CBRN SaaS)

Oostenrijk, Frankrijk, Kroatië, Hongarije, Slovenië

31.

Delen van bases (co-basing)

Frankrijk, België, Tsjechië, Duitsland, Spanje, Nederland

32.

Geo-meteorologisch en oceanografisch ondersteuningscoördinatie-element (GeoMETOC Support Coordination Element — GMSCE)

Duitsland, Griekenland, Frankrijk, Roemenië

33.

EU-oplossing voor radionavigatie (EU Radio Navigation Solution — EURAS)

Frankrijk, België, Duitsland, Spanje, Italië

34.

Europees militair netwerk voor ruimtebewaking (Space Surveillance Awareness Network — EU-SSA-N)

Italië, Frankrijk


REGLEMENTEN VAN ORDE EN REGLEMENTEN VOOR DE PROCESVOERING

21.11.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 294/23


WIJZIGINGEN VAN DE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR HET REGLEMENT VOOR DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT

HET GERECHT,

Gezien artikel 224 van zijn Reglement voor de procesvoering,

Gezien de Praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht,

Gezien de wijzigingen van het Reglement voor de procesvoering die op 11 juli 2018 door het Gerecht zijn vastgesteld (1) en het besluit van het Gerecht betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia, dat eveneens op 11 juli 2018 door het Gerecht is vastgesteld (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van bovenvermelde teksten zal de applicatie e-Curia vanaf 1 december 2018 de enige wijze van schriftelijke communicatie tussen de vertegenwoordigers van de partijen en de griffie van het Gerecht zijn.

(2)

Als gevolg daarvan moeten enkele punten van de Praktische uitvoeringsbepalingen worden aangepast.

(3)

Het is verder in het belang van de partijen en de rechterlijke instantie wenselijk om verduidelijkingen aan te brengen ten aanzien van de berekening van de termijnen, de wijze waarop verzoeken om opschorting van de tenuitvoerlegging en andere voorlopige maatregelen worden ingediend, het gebruik van technische middelen tijdens de terechtzitting en de wijze waarop personen die geen gemachtigde zijn het woord nemen.

(4)

Na Verordening (EU) 2016/1192 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 betreffende de overdracht aan het Gerecht van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden (3) dienen alle verwijzingen naar de hogere voorzieningen bij het Gerecht tegen beslissingen van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie te worden geschrapt.

(5)

De wijzigingen die in de tekst van de thans geldende Praktische uitvoeringsbepalingen worden aangebracht, geven met het oog op een betere leesbaarheid aanleiding tot een hernummering van de punten en een update van de kruisverwijzingen,

STELT DE VOLGENDE WIJZIGINGEN VAN DE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN VOOR HET REGLEMENT VAN DE PROCESVOERING VAN HET GERECHT VAST:

Artikel 1

De Praktische uitvoeringsbepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (4) worden als volgt gewijzigd:

1.

De volgende voetnoot wordt ingevoegd aan het einde van de tiende overweging, na de woorden „krachtens artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering vaststelt.”:

„Besluit (EU) 2016/2387 van het Gerecht van 14 september 2016 betreffende de beveiligingsvoorschriften die van toepassing zijn op de inlichtingen of stukken die op grond van artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd (PB L 355 van 24.12.2016, blz. 18) („hierna:,besluit van het Gerecht van 14 september 2016”).”

2.

Na de tiende overweging wordt de volgende tekst ingevoegd als elfde overweging:

„De regels betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia zijn neergelegd in het besluit dat het Gerecht op basis van artikel 56 bis, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering heeft vastgesteld.”

3.

Bij de elfde overweging hoort een voetnoot die als volgt is verwoord:

„Besluit van het Gerecht van 11 juli 2018 betreffende de neerlegging en de betekening van processtukken met behulp van de applicatie e-Curia (PB L 240 van 25.9.2018, blz. 72) („hierna:,besluit van het Gerecht van 11 juli 2018”).”

4.

In de laatste overweging, beginnend met „na raadpleging”, wordt het zinsdeel „, thans het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO),” toegevoegd na „het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)”.

5.

In punt 7 wordt het zinsdeel „Buiten de openingsuren van de griffie kunnen de processtukken” vervangen door „Buiten de openingsuren van de griffie kunnen de bijlage als bedoeld in artikel 72, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering en het processtuk als bedoeld in artikel 147, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering”.

6.

In punt 9 wordt de verwijzing naar „het besluit dat het Gerecht krachtens artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering heeft vastgesteld” vervangen door een verwijzing naar „het besluit van het Gerecht van 14 september 2016”.

7.

In punt 13:

a)

wordt het zinsdeel „gemaakt op het origineel van het door partijen neergelegde processtuk of op de versie die wordt geacht het origineel van dat stuk te zijn2, en op elk afschrift dat hun wordt betekend.” vervangen door „gemaakt op het processtuk dat in het procesdossier wordt opgenomen en op elk afschrift dat aan de partijen wordt betekend.”;

b)

wordt de voetnoot geschrapt.

8.

De punten 14 tot en met 270, alsook de bijhorende opschriften, worden vervangen door de volgende tekst:

„14.

De datum van neerlegging als bedoeld in punt 13 hierboven is, naargelang van het geval, de datum bedoeld in artikel 5 van het besluit van het Gerecht van 11 juli 2018, de datum waarop het stuk door de griffie wordt ontvangen, de datum bedoeld in punt 7 hierboven of de datum bedoeld in artikel 3, tweede streepje, van het besluit van het Gerecht van 14 september 2016. In de gevallen bedoeld in artikel 54, eerste alinea, van het Statuut is de datum als bedoeld in punt 13 hierboven die waarop het processtuk per e-Curia bij de griffier van het Hof van Justitie wordt neergelegd of, in geval van een neerlegging als bedoeld in artikel 147, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering, die waarop het stuk bij de griffier van het Hof van Justitie wordt neergelegd.

15.

Overeenkomstig artikel 125 quater van het Reglement voor de procesvoering worden de stukken die worden overgelegd in het kader van de procedure inzake de minnelijke regeling in de zin van de artikelen 125 bis tot en met 125 quinquies van het Reglement voor de procesvoering, ingeschreven in een specifiek register waarop de regeling in de artikelen 36 en 37 van dat Reglement niet van toepassing is.

D.   Zaaknummer

16.

Bij de inschrijving in het register van een inleidend verzoekschrift krijgt de zaak een volgnummer, voorafgegaan door ‘T-’ en gevolgd door het jaarcijfer.

17.

De verzoeken in kort geding, de verzoeken tot interventie, de verzoeken tot rectificatie of tot uitlegging, de verzoeken om een verzuim om te beslissen te herstellen, de verzoeken tot herziening, de verzoeken in verzet tegen een bij verstek gewezen arrest of in derdenverzet, de verzoeken tot begroting van kosten en de aanvragen voor rechtsbijstand die verband houden met aanhangige zaken, krijgen hetzelfde volgnummer als de hoofdzaak, gevolgd door een vermelding waaruit blijkt dat het om een afzonderlijke bijzondere procedure gaat.

18.

Een aanvraag voor rechtsbijstand die is ingediend met het oog op het instellen van een rechtsvordering, krijgt een volgnummer dat wordt voorafgegaan door ‘T-’, gevolgd door het jaarcijfer en een specifieke vermelding.

19.

Een beroep dat wordt ingesteld na de daarop betrekking hebbende aanvraag voor rechtsbijstand, krijgt hetzelfde zaaknummer als deze aanvraag.

20.

Een zaak die door het Hof van Justitie na vernietiging of heroverweging wordt terugverwezen, krijgt het volgnummer dat er voorheen voor het Gerecht aan was toegewezen, gevolgd door een specifieke vermelding.

21.

Het volgnummer van de zaak en de aanduiding van de partijen wordt vermeld in de processtukken, in de briefwisseling betreffende de zaak en, onverminderd het bepaalde in artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering, in de publicaties van het Gerecht en in de documenten van het Gerecht die via de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden verspreid.

E.   Procesdossier en inzage in het procesdossier

E.1.   Houden van het procesdossier

22.

Het procesdossier bevat: de processtukken, in voorkomend geval met de bijlagen, die voor de berechting van de zaak in aanmerking worden genomen, met de vermelding genoemd in punt 13 hierboven, ondertekend door de griffier; de briefwisseling met de partijen; in voorkomend geval de notulen van de vergaderingen met de partijen, het rapport ter terechtzitting, het proces-verbaal van de pleitzitting en het proces-verbaal van de instructiezitting alsook de in die zaak genomen beslissingen.

23.

De in het procesdossier opgenomen stukken worden doorlopend genummerd.

24.

De vertrouwelijke en de niet-vertrouwelijke versies van de processtukken en de bijlagen daarbij worden in het procesdossier afzonderlijk bewaard.

25.

De stukken die betrekking hebben op de bijzondere procedures bedoeld in punt 17 hierboven, worden in het procesdossier afzonderlijk bewaard.

26.

De stukken die worden overgelegd in het kader van de procedure inzake de minnelijke regeling in de zin van artikel 125 bis van het Reglement voor de procesvoering worden opgeborgen in een dossier dat gescheiden is van het procesdossier.

27.

Een processtuk en de bijlagen daarbij die in een bepaalde zaak zijn neergelegd en in het procesdossier zijn opgenomen, kunnen niet in aanmerking worden genomen voor het in staat brengen van een andere zaak.

28.

Na afloop van de procedure voor het Gerecht zorgt de griffie voor het sluiten en archiveren van het procesdossier en het dossier bedoeld in artikel 125 quater, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. Het gesloten dossier bevat een lijst van alle stukken die in het procesdossier zijn opgenomen met vermelding van hun nummer, alsmede een schutblad met het volgnummer van de zaak, de namen van de partijen en de datum van sluiting van de zaak.

29.

De behandeling van de inlichtingen of stukken die op grond van artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering zijn overgelegd, wordt geregeld door het besluit van het Gerecht van 14 september 2016.

E.2.   Inzage in het procesdossier

30.

De vertegenwoordigers van de hoofdpartijen in een voor het Gerecht aanhangige zaak kunnen in de lokalen van de griffie het procesdossier, met inbegrip van de bij het Gerecht neergelegde administratieve dossiers, inzien en verzoeken om afschriften van de processtukken of uittreksels uit het procesdossier en het register.

31.

De vertegenwoordigers van de overeenkomstig artikel 144 van het Reglement voor de procesvoering toegelaten interveniënten hebben hetzelfde recht op inzage in het procesdossier als de hoofdpartijen, behoudens het bepaalde in artikel 144, leden 5 en 7, van het Reglement voor de procesvoering.

32.

In gevoegde zaken hebben de vertegenwoordigers van alle partijen recht op inzage in het procesdossier van de zaken waarop de voeging betrekking heeft, behoudens het bepaalde in artikel 68, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering.

33.

De personen die op grond van artikel 147 van het Reglement voor de procesvoering een aanvraag voor rechtsbijstand hebben ingediend zonder bijstand van een advocaat, hebben recht op inzage in het dossier betreffende de rechtsbijstand.

34.

Het recht op inzage in de vertrouwelijke versie van de processtukken en de eventuele bijlagen daarbij wordt alleen verleend aan de partijen ten aanzien waarvan geen vertrouwelijke behandeling is gelast.

35.

Voor de inlichtingen of stukken die krachtens artikel 105, lid 1 of lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd, wordt verwezen naar punt 29 hierboven.

36.

De voorschriften in de punten 30 tot en met 35 hierboven hebben geen betrekking op de toegang tot het dossier bedoeld in artikel 125 quater, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering. De toegang tot dit specifieke dossier wordt geregeld door diezelfde bepaling van het Reglement voor de procesvoering.

F.   Originelen van de arresten en beschikkingen

37.

De originelen van de arresten en beschikkingen van het Gerecht worden in chronologische volgorde bewaard in de archieven van de griffie. In het procesdossier wordt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift opgenomen.

38.

Op verzoek van de partijen verstrekt de griffier hun een afschrift van het origineel van een arrest of een beschikking of, in voorkomend geval, een niet-vertrouwelijke versie daarvan.

39.

Desgevraagd kan de griffier aan derden een gewoon afschrift van de arresten of de beschikkingen verstrekken, doch slechts voor zover die beslissingen reeds publiek toegankelijk zijn en geen vertrouwelijke gegevens bevatten.

40.

Van de beschikkingen houdende rectificatie van een arrest of een beschikking, de arresten of beschikkingen houdende uitlegging van een arrest of een beschikking, de arresten gewezen op verzet tegen een bij verstek gewezen arrest, de arresten en beschikkingen gewezen op derdenverzet of op een verzoek om herziening, alsook de in hogere voorziening of in geval van heroverweging gewezen arresten van het Hof van Justitie wordt aantekening gemaakt in de kantlijn van het betrokken arrest of de betrokken beschikking; de minuut of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift wordt aan de minuut van het arrest of de beschikking gehecht.

G.   Vertalingen

41.

De griffier ziet er overeenkomstig artikel 47 van het Reglement voor de procesvoering op toe dat al hetgeen gedurende de procedure is gezegd of geschreven, op verzoek van een rechter, een advocaat-generaal of een partij wordt vertaald in de procestaal of, in voorkomend geval, in een andere, in artikel 45, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde taal. Voor zover een vertaling in een andere, in artikel 44 van het Reglement voor de procesvoering genoemde taal voor een goede procesgang noodzakelijk is, laat de griffier ook deze maken.

H.   Getuigen en deskundigen

42.

De griffier treft de nodige maatregelen voor de uitvoering van beschikkingen inzake deskundigenonderzoeken en het horen van getuigen.

43.

De griffier laat zich door de getuigen de bewijsstukken betreffende hun kosten en gederfd inkomen en door de deskundigen een honorariumnota ter zake van hun werkzaamheden en kosten overhandigen.

44.

De griffier laat door de kas van het Gerecht de betalingen van de aan de getuigen en deskundigen verschuldigde bedragen verrichten, zulks overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering. In geval van een geschil over deze bedragen wendt de griffier zich tot de president om hierover te doen beslissen.

I.   Griffierecht

45.

Wanneer overeenkomstig artikel 37 van het Reglement voor de procesvoering een uittreksel uit het register wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 3,50 EUR per pagina voor een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift en van 2,50 EUR per pagina voor een gewoon afschrift.

46.

Wanneer overeenkomstig artikel 38, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering op verzoek van een partij een afschrift van een processtuk of een uittreksel uit het procesdossier op papier wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 3,50 EUR per pagina voor een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift en van 2,50 EUR per pagina voor een gewoon afschrift.

47.

Wanneer overeenkomstig artikel 38, lid 1, of artikel 170 van het Reglement voor de procesvoering op verzoek van een partij een expeditie van een beschikking of een arrest ter fine van executie wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 3,50 EUR per pagina.

48.

Wanneer overeenkomstig punt 39 hierboven op verzoek van een derde een gewoon afschrift van een arrest of een beschikking wordt afgegeven, int de griffier een griffierecht van 2,50 EUR per pagina.

49.

Wanneer de griffier op verzoek van een partij een vertaling van een processtuk of een uittreksel uit het procesdossier laat maken dat ingevolge artikel 139, onder b), van het Reglement voor de procesvoering overmatig wordt geacht, wordt een griffierecht van 1,25 EUR per regel geïnd.

50.

Wanneer een partij of de indiener van een verzoek tot interventie herhaaldelijk de voorschriften van het Reglement voor de procesvoering of van deze Praktische uitvoeringsbepalingen niet in acht neemt, int de griffier overeenkomstig artikel 139, onder c), van het Reglement voor de procesvoering een griffierecht dat niet meer dan 7 000 EUR mag bedragen (2 000 maal het recht van 3,50 EUR genoemd in de punten 45 tot en met 47 hierboven).

J.   Invordering van bedragen

51.

Indien ten behoeve van de kas van het Gerecht bedragen moeten worden gevorderd die uit hoofde van rechtsbijstand of aan getuigen of deskundigen zijn betaald of die onnodige kosten ten laste van het Gerecht in de zin van artikel 139, onder a), van het Reglement voor de procesvoering zijn, vordert de griffier deze bedragen van de partij te wier laste zij komen.

52.

Wanneer voldoening van de in punt 51 hierboven bedoelde bedragen binnen de door de griffier bepaalde termijn is uitgebleven, kan de griffier het Gerecht verzoeken om een beschikking met executoriale kracht te geven; zo nodig vordert hij de gedwongen tenuitvoerlegging daarvan.

53.

Indien ten behoeve van de kas van het Gerecht griffierechten moeten worden ingevorderd, vordert de griffier deze bedragen van de partij te wier laste zij komen.

54.

Wanneer voldoening van de in punt 53 hierboven bedoelde bedragen binnen de door de griffier bepaalde termijn is uitgebleven, kan de griffier op grond van artikel 35, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering een besluit met executoriale kracht vaststellen; zo nodig vordert hij de gedwongen tenuitvoerlegging daarvan.

K.   Publicaties en bekendmaking op internet van documenten

55.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van de namen van de president en vicepresident van het Gerecht, alsook de door het Gerecht verkozen kamerpresidenten, de samenstelling van de kamers en de criteria voor de toewijzing van de zaken aan de kamers, de criteria voor, in voorkomend geval, de aanvulling van de rechtsprekende formatie of voor het verenigen van het quorum in geval van verhindering van een lid van de formatie, de naam van de griffier en, in voorkomend geval, de adjunct-griffier of adjunct-griffiers alsmede de datums van de gerechtelijke vakanties.

56.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van de besluiten bedoeld in artikel 11, lid 3, in artikel 56 bis, lid 2, en in artikel 105, lid 11, van het Reglement voor de procesvoering.

57.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand.

58.

De griffier draagt zorg voor de publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie van de mededelingen over ingestelde beroepen en beslissingen waardoor een einde komt aan het geding, behalve in geval van beslissingen waardoor een einde komt aan het geding die zijn vastgesteld voordat het verzoekschrift aan de verweerder is betekend.

59.

De griffier ziet erop toe dat de rechtspraak van het Gerecht openbaar wordt gemaakt op de wijze waartoe het heeft beslist. Deze wijze van openbaarmaking is beschikbaar op de website van de Hof van Justitie van de Europese Unie.

II.   ALGEMENE BEPALINGEN OVER DE BEHANDELING VAN DE ZAKEN

A.   Betekeningen

60.

De betekeningen worden door de griffie verricht overeenkomstig artikel 57 van het Reglement voor de procesvoering.

61.

Het afschrift van het te betekenen stuk gaat vergezeld van een brief waarin het zaaknummer en het registernummer worden vermeld en een korte omschrijving van het stuk wordt gegeven.

62.

Wanneer een stuk overeenkomstig artikel 57, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt betekend, wordt de geadresseerde van deze betekening op de hoogte gesteld door toezending per e-Curia van een afschrift van de begeleidende brief bij de betekening, waarin zijn aandacht wordt gevestigd op het bepaalde in artikel 57, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering.

63.

Het bewijs van de betekening wordt in het procesdossier bewaard.

64.

Wanneer tevergeefs is getracht het verzoekschrift aan de verweerder te betekenen, verleent de griffier de verzoeker een termijn om, naargelang het geval, aanvullende informatie ten behoeve van de betekening te verstrekken of te verzoeken om op eigen kosten te mogen gebruikmaken van een gerechtsdeurwaarder voor een nieuwe betekening.

B.   Termijnen

65.

Voor de toepassing van artikel 58, lid 1, onder a) en b), van het Reglement voor de procesvoering verstrijkt een termijn die in dagen, weken, maanden of jaren is omschreven, aan het einde van de dag die in de laatste week, de laatste maand of het laatste jaar zoals aangegeven in de termijn, dezelfde naam of dezelfde cijferaanduiding heeft als de dag die de termijn doet ingaan, namelijk de dag waarop de gebeurtenis of de handeling plaatsvindt die de termijn doet ingaan en niet de dag erna.

66.

Artikel 58, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat bepaalt dat de termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een erkende feestdag is, aan het einde van de daaropvolgende werkdag verstrijkt, is alleen van toepassing wanneer de volledige termijn, termijn wegens afstand inbegrepen, eindigt op een zaterdag, een zondag of een erkende feestdag.

67.

De griffier bepaalt de in het Reglement voor de procesvoering voorziene termijnen overeenkomstig de machtiging die hij daartoe van de president heeft ontvangen.

68.

Overeenkomstig artikel 62 van het Reglement voor de procesvoering kunnen de processtukken die de griffie bereiken na afloop van de voor neerlegging ervan bepaalde termijn, slechts met toestemming van de president worden aanvaard.

69.

De griffier kan de gestelde termijnen verlengen overeenkomstig de machtiging die hij daartoe van de president heeft ontvangen; in voorkomend geval legt hij voorstellen tot termijnverlenging aan de president voor. De verzoeken om termijnverlenging moeten naar behoren met redenen zijn omkleed en tijdig, vóór afloop van de gestelde termijn worden ingediend.

70.

Een termijn kan slechts om uitzonderlijke redenen meer dan eenmaal worden verlengd.

C.   Anonimiteit

71.

Wanneer een partij het noodzakelijk acht dat haar identiteit niet in de openbaarheid komt in het kader van een zaak die bij het Gerecht wordt aangebracht, dient zij het Gerecht krachtens artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering te verzoeken om in voorkomend geval tot gehele of gedeeltelijke anonimisering van de betrokken zaak over te gaan.

72.

Het verzoek om anonimiteit moet bij afzonderlijke akte worden ingediend en naar behoren met redenen zijn omkleed.

73.

Om ervoor te zorgen dat de anonimiteit effectief is en blijft, is het van belang dat het verzoek zo snel mogelijk na aanvang van de procedure wordt ingediend. Gelet op de verspreiding van informatie over de zaak op internet, wordt aan het nut van de anonimisering afbreuk gedaan wanneer de betrokken zaak wordt opgenomen in de lijst van bij het Gerecht aanhangig gemaakte zaken op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie of wanneer de mededeling over de zaak reeds in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt.

D.   Weglating van gegevens richting het publiek

74.

In de omstandigheden bedoeld in artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering kan een partij verzoeken om de identiteit van derden die in het kader van de procedure worden genoemd of om bepaalde vertrouwelijke gegevens weg te laten in de op de zaak betrekking hebbende documenten die voor het publiek toegankelijk zijn.

75.

Het verzoek om weglating moet bij afzonderlijke akte worden gedaan. Daarin moeten de gegevens in kwestie nauwkeurig zijn aangegeven en moet worden gemotiveerd waarom elk van die gegevens vertrouwelijk is.

76.

Om ervoor te zorgen dat de weglating van gegevens richting het publiek effectief is en blijft, wordt aangeraden om het verzoek te doen, naargelang het geval, aan het begin van de procedure of bij de neerlegging van het processtuk dat de gegevens in kwestie bevat of onmiddellijk na de kennisneming daarvan. Gelet op de verspreiding van informatie over de zaak op internet, blijkt het immers veel moelijker te zijn om gegevens richting het publiek weg te laten wanneer de mededeling over de zaak reeds in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt of wanneer de beslissing van het Gerecht die in de loop van het geding is genomen of die daaraan een einde maakt, toegankelijk is gemaakt op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

III.   PROCESSTUKKEN EN DE BIJLAGEN DAARBIJ

A.   Neerlegging van de processtukken en de bijlagen daarbij per e-Curia

77.

Elk processtuk moet langs uitsluitend elektronische weg worden neergelegd met behulp van de applicatie e-Curia (https://curia.europa.eu/e-Curia), met inachtneming van het besluit van het Gerecht van 11 juli 2018 en de Gebruiksvoorwaarden van de applicatie e-Curia, behoudens in de gevallen bedoeld in de punten 89 tot en met 91 hieronder. Deze documenten zijn beschikbaar op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

78.

De vertegenwoordiger die de neerlegging per e-Curia verricht, moet aan alle vereisten van artikel 19 van het Statuut te voldoen en moet, wanneer het een advocaat betreft, de noodzakelijke onafhankelijkheid ten opzichte van de door hem vertegenwoordigde partij genieten.

79.

Het gebruik van de persoonlijke gebruikersidentificatie en het persoonlijke wachtwoord van de vertegenwoordiger geldt overeenkomstig artikel 3 van het besluit van het Gerecht van 11 juli 2018 als ondertekening van het neergelegde processtuk en is bedoeld om de echtheid van genoemd stuk te waarborgen. Door het gebruik van zijn persoonlijke gebruikersidentificatie en wachtwoord neemt de vertegenwoordiger de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het neergelegde stuk op zich.

B.   Opmaak van de processtukken en de bijlagen daarbij

B.1.   Processtukken

80.

Op de eerste pagina van elk processtuk moet het volgende worden vermeld:

(a)

het zaaknummer (T-…/0000), voor zover de griffie dit reeds heeft meegedeeld;

(b)

de benaming van het processtuk (verzoekschrift, verweerschrift, memorie van antwoord, repliek, dupliek, verzoek tot interventie, memorie in interventie, exceptie van niet-ontvankelijkheid, opmerkingen over…, antwoorden op de vragen enz.);

(c)

de namen van de verzoeker, van de verweerder, in voorkomend geval die van de interveniënt en die van alle andere partijen in de procedure in intellectuele-eigendomszaken;

(d)

de naam van de partij voor wie het processtuk wordt neergelegd.

81.

Om de elektronische raadpleging ervan te vergemakkelijken, moeten de processtukken worden ingediend:

(a)

in A4-formaat;

(b)

in een courant lettertype (zoals Times New Roman, Courier of Arial) met een grootte van ten minste 12 punten in de tekst en 10 punten in de voetnoten, met een regelafstand van 1 en marges boven, onder, links en rechts van de pagina van ten minste 2,5 cm;

(c)

met een doorlopende nummering in oplopende volgorde van elke alinea;

(d)

met een doorlopende nummering in oplopende volgorde van elke pagina.

B.2.   Staat van bijlagen

82.

De staat van bijlagen moet aan het einde van het processtuk voorkomen. Bijlagen die worden ingediend zonder staat van bijlagen, worden niet aanvaard.

83.

De staat van bijlagen moet voor elk bijgevoegd stuk het volgende bevatten:

(a)

het nummer van de bijlage (met verwijzing naar het processtuk waarbij de bijlage hoort door gebruik van een letter en een cijfer: bijvoorbeeld: bijlage A.1, A.2,… voor de bijlagen bij het verzoekschrift; B.1, B.2,… voor de bijlagen bij het verweerschrift of de memorie van antwoord; C.1, C.2,… voor de bijlagen bij de repliek; D.1, D.2,… voor de bijlagen bij de dupliek);

(b)

een korte beschrijving van de bijlage met vermelding van het soort stuk (bijvoorbeeld: „brief” met vermelding van de datum, de auteur, de geadresseerde en het aantal pagina's van de bijlage);

(c)

de vermelding van het begin en het einde van de bijlage volgens de doorlopende paginanummers van de bijlagen (bijvoorbeeld: pagina's 43-49 van de bijlagen);

(d)

de vermelding van het nummer van de alinea waarin het stuk voor het eerst wordt vermeld en die de reden van overlegging ervan bevat.

84.

Om de behandeling door de griffie optimaal te laten verlopen, is het noodzakelijk dat in de staat van bijlagen wordt aangegeven welke bijlagen in kleur zijn.

B.3.   Bijlagen

85.

Alleen stukken die worden genoemd in de tekst van het processtuk waarnaar in de staat van bijlagen wordt verwezen en die noodzakelijk zijn om de inhoud ervan te bewijzen of te verduidelijken, mogen als bijlage bij het processtuk worden gevoegd.

86.

De bijlagen bij een processtuk moeten zodanig worden ingediend dat zij door het Gerecht elektronisch kunnen worden geraadpleegd en er geen verwarring mogelijk is. Daartoe moet worden voldaan aan de volgende eisen:

(a)

elke bijlage moet overeenkomstig punt 83, onder a), hierboven worden genummerd;

(b)

een schutblad ter introductie van de bijlage wordt aanbevolen;

(c)

wanneer de bijlagen zelf bijlagen bevatten, worden deze zodanig genummerd en gepresenteerd dat geen verwarring mogelijk is;

(d)

de stukken die als bijlage bij een processtuk worden gevoegd, worden rechtsboven van een paginanummer in oplopende volgorde voorzien. De paginanummering moet doorlopend zijn, maar losstaan van die van het processtuk waarbij zij zijn gevoegd;

(e)

de bijlagen moeten gemakkelijk leesbaar zijn.

87.

Elke verwijzing naar een overgelegd stuk bevat het nummer van de relevante bijlage, zoals dat voorkomt in de staat van bijlagen, en de aanduiding van het processtuk waarbij zij wordt overgelegd (bijvoorbeeld: bijlage A.1 bij het verzoekschrift).

C.   Opmaak van de bestanden die via de applicatie e-Curia worden neergelegd

88.

De via de applicatie e-Curia neergelegde processtukken en de bijlagen daarbij worden ingediend in de vorm van bestanden. Om de behandeling ervan door de griffie in de hand te werken, wordt aanbevolen om de praktische aanwijzingen in de Gebruikershandleiding van e-Curia te volgen, die online beschikbaar is op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten:

de bestanden moeten een naam hebben met behulp waarvan het processtuk kan worden geïdentificeerd (Memorie, bijlagen deel 1, bijlagen deel 2, Begeleidende brief enz.);

de tekst van het processtuk kan meteen als pdf worden opgeslagen vanuit het tekstverwerkingsprogramma, zonder dat hoeft te worden „gescand”;

het processtuk dient een staat van bijlagen te bevatten;

de bijlagen moeten worden opgenomen in één of meer bestanden die gescheiden zijn van het bestand dat het processtuk bevat. Een bestand kan meerdere bijlagen bevatten. Er hoeft niet een bestand per bijlage te worden aangemaakt. Aanbevolen wordt om de bijlagen in oplopende volgorde aan de neerlegging toe te voegen en hun een voldoende duidelijke naam te geven (bijvoorbeeld: bijlagen 1-3, bijlagen 4-6 enz.).

D.   Neerlegging op een andere wijze dan via e-Curia

89.

De hoofdregel dat elk processtuk via e-Curia ter griffie wordt neergelegd, laat de gevallen bedoeld in artikel 105, leden 1 en 2, en in artikel 147, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering onverlet.

90.

Verder kunnen de bijlagen bij een processtuk die in de tekst van dat stuk worden genoemd en die naar hun aard niet via e-Curia kunnen worden neergelegd, krachtens artikel 72, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering afzonderlijk worden toegezonden per post of aan de griffie worden overhandigd, vooropgesteld dat deze bijlagen worden vermeld in de staat van bijlagen bij het stuk dat via e-Curia is neergelegd. In de staat van bijlagen moet worden aangegeven welke bijlagen afzonderlijk zullen worden neergelegd. Deze bijlagen moeten de griffie uiterlijk tien dagen na de neerlegging van het processtuk via e-Curia bereiken. Voor de neerlegging moet het volgende adres worden gebruikt:

Griffie van het Gerecht van de Europese Unie

Rue du Fort Niedergrünewald

L-2925 Luxembourg

91.

Wanneer het technisch onmogelijk blijkt om een processtuk via e-Curia neer te leggen, dient de vertegenwoordiger onmiddellijk de stappen genoemd in artikel 7 van het besluit van het Gerecht van 11 juli 2018 te ondernemen. Het afschrift van het stuk dat langs andere weg dan e-Curia wordt neergelegd overeenkomstig artikel 7, tweede alinea, van het besluit van het Gerecht van 11 juli 2018 dient de staat van bijlagen en alle daarin vermelde bijlagen te omvatten. Het afschrift van het op die wijze neergelegde processtuk hoeft niet met de hand te worden ondertekend.

E.   Weigering van processtukken en stukken

92.

De griffier weigert de inschrijving in het register en de opname in het procesdossier van processtukken of, in voorkomend geval, stukken waarin het Reglement voor de procesvoering niet voorziet. In geval van twijfel wendt hij zich tot de president om hierover te doen beslissen.

93.

Behoudens in de gevallen waarin het Reglement voor de procesvoering uitdrukkelijk voorziet en onverminderd de punten 99 en 100 hieronder, weigert de griffier om processtukken of stukken die in een andere taal dan de procestaal zijn opgesteld, in het register in te schrijven of in het procesdossier op te nemen.

94.

Wanneer een partij opkomt tegen de weigering van de griffier om een processtuk of stuk in het register in te schrijven of in het procesdossier op te nemen, wendt hij zich met deze kwestie tot de president om te doen beslissen of het betrokken processtuk of stuk moet worden aanvaard.

F.   Regularisatie van de processtukken en de bijlagen daarbij

F.1.   Algemeen

95.

De griffier ziet erop toe dat de in het procesdossier opgenomen processtukken en de bijlagen daarbij in overeenstemming zijn met het bepaalde in het Statuut en het Reglement voor de procesvoering en met deze Praktische uitvoeringsbepalingen.

96.

Zo nodig stelt hij de partijen een termijn waarbinnen zij formele onregelmatigheden van de ingediende processtukken kunnen herstellen.

97.

Wanneer herhaaldelijk de voorschriften van het Reglement voor de procesvoering of van deze Praktische uitvoeringsbepalingen niet in acht worden genomen, waardoor om regularisatie moet worden verzocht, zal de griffier de partij of de indiener van het verzoek tot interventie krachtens artikel 139, onder c), van het Reglement voor de procesvoering om vergoeding van de ten laste van het Gerecht veroorzaakte verwerkingskosten verzoeken.

98.

Wanneer de bijlagen ondanks een verzoek om regularisatie nog steeds niet volgens de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering of deze Praktische uitvoeringsbepalingen worden ingediend, wendt de griffier zich tot de president teneinde te doen beslissen of deze bijlagen moeten worden geweigerd.

99.

Wanneer stukken die als bijlagen bij een processtuk zijn gevoegd, niet vergezeld gaan van een vertaling in de procestaal, verzoekt de griffier de betrokken partij om een vertaling indien deze voor een goede procesgang noodzakelijk blijkt. Indien regularisatie uitblijft, worden de betrokken bijlagen uit het procesdossier verwijderd.

100.

Wanneer een verzoek tot interventie van een andere persoon dan een lidstaat niet in de procestaal is gesteld, verzoekt de griffier om deze onregelmatigheid te herstellen alvorens het verzoek aan de partijen te betekenen. Indien binnen de door de griffier daartoe bepaalde termijn een versie van dat verzoek in de procestaal wordt ingediend, wordt de datum van neerlegging van de eerste, in een andere taal gestelde versie beschouwd als de datum van indiening van het processtuk.

F.2.   Gevallen van regularisatie van de verzoekschriften

101.

Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de voorwaarden in bijlage 1 bij deze Praktische uitvoeringsbepalingen, wordt het door de griffie niet betekend en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie ervan. Indien regularisatie uitblijft, kan dit tot verwerping van het beroep wegens niet-ontvankelijkheid leiden, zulks overeenkomstig artikel 78, lid 6, artikel 177, lid 6, en artikel 194, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering.

102.

Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de vormvoorschriften in bijlage 2 bij deze Praktische uitvoeringsbepalingen, wordt de betekening van het verzoekschrift uitgesteld en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie.

103.

Wanneer een verzoekschrift niet voldoet aan de vormvoorschriften in bijlage 3 bij deze Praktische uitvoeringsbepalingen, wordt het verzoekschrift betekend en wordt een redelijke termijn verleend voor de regularisatie.

F.3.   Gevallen van regularisatie van andere processtukken

104.

De gevallen van regularisatie genoemd in de punten 101 tot en met 103 hierboven zijn voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op de andere processtukken dan het verzoekschrift.

IV.   SCHRIFTELIJKE BEHANDELING

A.   Lengte van de memories

A.1.   Rechtstreekse beroepen

105.

Voor de rechtstreekse beroepen in de zin van artikel 1 van het Reglement voor de procesvoering wordt het maximumaantal pagina's van de memories (5) als volgt vastgesteld:

Voor andere rechtstreekse beroepen dan de beroepen die krachtens artikel 270 VWEU worden ingesteld:

50 pagina's voor het verzoekschrift en het verweerschrift;

25 pagina's voor de repliek en de dupliek;

20 pagina's voor een exceptie van niet-ontvankelijkheid en de opmerkingen daarover;

20 pagina's voor een memorie in interventie en 15 pagina's voor de opmerkingen over die memorie.

Voor de rechtstreekse beroepen die krachtens artikel 270 VWEU worden ingesteld:

30 pagina's voor het verzoekschrift en het verweerschrift;

15 pagina's voor de repliek en de dupliek;

10 pagina's voor een exceptie van niet-ontvankelijkheid en de opmerkingen daarover;

10 pagina's voor een memorie in interventie en 5 pagina's voor de opmerkingen over die memorie.

106.

Slechts in zaken die rechtens of feitelijk bijzonder ingewikkeld zijn, zal worden toegestaan dat deze maxima worden overschreden.

A.2.   Intellectuele-eigendomszaken

107.

Voor de intellectuele-eigendomszaken wordt het maximumaantal pagina's van de memories (6) als volgt vastgesteld:

20 pagina's voor het verzoekschrift en de memories van antwoord;

15 pagina's voor het incidentele beroep en de memories van antwoord op het incidentele beroep;

10 pagina's voor een exceptie van niet-ontvankelijkheid en de opmerkingen daarover;

10 pagina's voor een memorie in interventie en 5 pagina's voor de opmerkingen over die memorie.

108.

Slechts in zaken die rechtens of feitelijk bijzonder ingewikkeld zijn, zal worden toegestaan dat deze maxima worden overschreden.

A.3.   Regularisatie van te lange memories

109.

Een memorie waarvan het aantal pagina's het in, naargelang het geval, punt 105 of 107 hierboven voorgeschreven maximumaantal pagina's met 40 % overschrijdt, dient te worden geregulariseerd, behoudens andersluidende instructie van de president.

110.

Wanneer het aantal pagina's van een memorie het in, naargelang het geval, punt 105 of 107 hierboven voorgeschreven maximumaantal pagina's met minder dan 40 % overschrijdt, kan op instructie van de president de regularisatie ervan worden gelast.

111.

Wanneer een partij wordt verzocht om een te lange memorie te regulariseren, leidt dit tot uitstel van de betekening van de memorie waarvan de omvang reden voor regularisatie is.

B.   Structuur en inhoud van de memories

B.1.   Rechtstreekse beroepen

1)   Inleidend verzoekschrift

112.

De vermeldingen die het inleidend verzoekschrift verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering.

113.

Het inleidende gedeelte van het verzoekschrift moet worden gevolgd door een korte uiteenzetting van de feiten van het geschil.

114.

De conclusies van het beroep moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van het verzoekschrift.

115.

Het juridisch betoog moet worden opgebouwd aan de hand van de aangevoerde middelen. Het is doorgaans nuttig te beginnen met een schematisch overzicht van de aangevoerde middelen. Bovendien is het zeer wenselijk elk middel te voorzien van een titel, zodat het gemakkelijk kan worden geïdentificeerd.

116.

Bij het verzoekschrift moeten de documenten genoemd in artikel 51, leden 2 en 3, en artikel 78 van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd.

117.

Voor de overlegging van het legitimatiebewijs genoemd in artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, waaruit blijkt dat de advocaat die een partij vertegenwoordigt of een gemachtigde bijstaat, tot de uitoefening van zijn beroep is toegelaten bij een rechterlijke instantie van een lidstaat of een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst, kan worden verwezen naar een bewijs dat reeds eerder bij het Gerecht is neergelegd.

118.

Elk verzoekschrift moet vergezeld gaan van een samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten, die is bedoeld om de opstelling van de overeenkomstig artikel 79 van het Reglement voor de procesvoering in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken mededeling te vergemakkelijken.

119.

Om de behandeling ervan door het Gerecht in de hand te werken, wordt verzocht erop toe te zien dat de samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten:

gescheiden van de hoofdtekst van het verzoekschrift en de in het verzoekschrift genoemde bijlagen wordt overgelegd;

niet langer dan twee bladzijden is;

wordt opgesteld in de procestaal overeenkomstig het model dat online is gezet op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie;

per e-mail wordt toegezonden als gewoon elektronisch bestand dat met een tekstverwerkingsprogramma is gemaakt aan GC.Registry@curia.europa.eu, met vermelding van de zaak waarop zij betrekking heeft.

120.

Indien het verzoekschrift wordt ingediend na de indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand, die ingevolge artikel 147, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering de beroepstermijn schorst, dient hiervan melding te worden gemaakt aan het begin van het inleidende verzoekschrift.

121.

Indien het verzoekschrift wordt ingediend na de betekening van de beschikking waarbij op een aanvraag voor rechtsbijstand is beslist of, wanneer geen advocaat is aangewezen om de indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand te vertegenwoordigen, na de betekening van de beschikking waarin de advocaat wordt aangewezen die met de vertegenwoordiging van de indiener van de aanvraag wordt belast, dient in het verzoekschrift eveneens melding te worden gemaakt van de datum waarop de beschikking aan de verzoeker is betekend.

122.

Om de opstelling van het verzoekschrift op formeel gebied te vergemakkelijken, kunnen de vertegenwoordigers van de partijen op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie het document „„Aide-mémoire” Verzoekschrift” raadplegen.

2)   Verweerschrift

123.

De vermeldingen die het verweerschrift verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 81, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

124.

De conclusies van de verweerder moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van het verweerschrift.

125.

Elke betwisting van de door de verzoeker gestelde feiten moet uitdrukkelijk worden geformuleerd en de betrokken feiten moeten nauwkeurig worden aangegeven.

126.

Aangezien het rechtskader van het geding door het verzoekschrift wordt bepaald, moet het betoog in het verweerschrift, waar mogelijk, worden opgebouwd aan de hand van de middelen en grieven die in het verzoekschrift zijn aangevoerd.

127.

De punten 116 en 117 hierboven zijn van overeenkomstige toepassing op het verweerschrift.

128.

In de zaken die op grond van artikel 270 VWEU aanhangig worden gemaakt, is het wenselijk dat de instellingen bij hun verweerschrift de aangehaalde handelingen van algemene strekking voegen die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd, met vermelding van de datum van vaststelling, inwerkintreding en, in voorkomend geval, intrekking ervan.

3)   Repliek en dupliek

129.

Wanneer een tweede memoriewisseling plaatsvindt, kunnen de hoofdpartijen hun betoog aanvullen in een, naargelang het geval, repliek of dupliek.

130.

Aangezien het kader en de middelen of grieven die in het geschil centraal staan reeds uitgebreid zullen zijn uiteengezet (of bestreden) in het verzoekschrift en het verweerschrift, hebben de repliek en de dupliek tot doel om de verzoeker en de verweerder de gelegenheid te bieden hun standpunt nader te omschrijven of hun betoog ten aanzien van een belangrijke vraag aan te scherpen en om te antwoorden op nieuwe punten in het verweerschrift en de repliek. Krachtens artikel 83, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan de president overigens zelf preciseren op welke punten deze processtukken betrekking zouden moeten hebben.

B.2.   Intellectuele-eigendomszaken

1)   Inleidend verzoekschrift

131.

De vermeldingen die het inleidend verzoekschrift verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 177, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

132.

Het verzoekschrift dient tevens de inlichtingen genoemd in artikel 177, leden 2 en 3, van het Reglement voor de procesvoering te bevatten.

133.

Bij het verzoekschrift moeten de documenten genoemd in artikel 177, leden 3 tot en met 5, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd.

134.

De punten 113 tot en met 115, 117 en 120 tot en met 122 hierboven zijn van overeenkomstige toepassing op de verzoekschriften in intellectuele-eigendomszaken.

2)   Memorie van antwoord

135.

De vermeldingen die de memorie van antwoord verplicht dient te bevatten, zijn opgenomen in artikel 180, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

136.

De conclusies van de verweerder of de interveniënt moeten nauwkeurig worden geformuleerd aan het begin of aan het einde van de memorie van antwoord.

137.

Bij de door de interveniënt neergelegde memorie van antwoord moeten de documenten genoemd in artikel 177, leden 4 en 5, van het Reglement voor de procesvoering worden overgelegd voor zover die documenten niet eerder overeenkomstig artikel 173, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering zijn overgelegd.

138.

De punten 117, 125 en 126 hierboven zijn van overeenkomstige toepassing op de memorie van antwoord.

3)   Incidenteel beroep en memories van antwoord op het incidenteel beroep

139.

Indien een andere partij in de procedure voor de kamer van beroep dan de verzoekende partij, nadat haar het verzoekschrift is betekend, de bestreden beslissing wil aanvechten op een ander punt dan in het verzoekschrift genoemd, moet deze partij tegelijk met de neerlegging van haar memorie van antwoord incidenteel beroep instellen. Dit incidentele beroep moet bij afzonderlijke akte worden ingesteld en voldoen aan de vereisten in de artikelen 183 en 184 van het Reglement voor de procesvoering.

140.

Wanneer een dergelijk incidenteel beroep wordt ingesteld, kunnen de andere partijen in het geding een memorie van antwoord indienen waarvan het voorwerp is beperkt tot de conclusies, middelen en argumenten die in het incidentele beroep zijn aangevoerd.

V.   MONDELINGE BEHANDELING

A.   Verzoeken om een pleitzitting

141.

Zoals volgt uit artikel 106 van het Reglement voor de procesvoering houdt het Gerecht ambtshalve dan wel op verzoek van een hoofdpartij een pleitzitting.

142.

De hoofdpartij die op een pleitzitting wenst te worden gehoord, moet binnen drie weken, te rekenen vanaf de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling aan de partijen, een daartoe strekkend met redenen omkleed verzoek indienen. Deze redengeving — die niet mag worden verward met een memorie of schriftelijke opmerkingen en niet langer mag zijn dan 3 pagina's — moet voortvloeien uit een concrete beoordeling van het nut van een pleitzitting voor de betrokken partij en daarin moet worden aangegeven welke elementen van het procesdossier of het betoog volgens deze partij op een pleitzitting nader moeten worden uitgewerkt of omstandiger moeten worden weerlegd. Met het oog op een gerichter debat is het wenselijk dat geen algemene motivering wordt gegeven, die beperkt is tot bijvoorbeeld een verwijzing naar het belang van de zaak.

143.

Indien geen met redenen omkleed verzoek binnen de aan een hoofdpartij verleende termijn wordt ingediend, kan het Gerecht beslissen om op het beroep uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling.

B.   Voorbereiding van de pleitzitting

144.

De partijen worden op zijn minst een maand op voorhand door de griffie opgeroepen voor de pleitzitting, zonder afbreuk te doen aan situaties waarin de omstandigheden vergen dat zij op kortere termijn worden opgeroepen.

145.

Ingevolge artikel 107, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden verzoeken om uitstel van de datum van een pleitzitting slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden aanvaard. Dergelijke verzoeken kunnen alleen door de hoofdpartijen worden neergelegd, moeten naar behoren met redenen zijn omkleed, vergezeld gaan van passende bewijsstukken en zo spoedig mogelijk na de oproeping bij het Gerecht worden ingediend.

146.

Indien de vertegenwoordiger van een partij van plan is de pleitzitting niet bij te wonen, wordt hij verzocht het Gerecht hiervan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.

147.

Het Gerecht streeft ernaar om de vertegenwoordigers van de partijen drie weken voor de zitting een rapport ter terechtzitting te doen toekomen. Dit rapport ter terechtzitting dient ter voorbereiding van de pleitzitting.

148.

Het door de rechter-rapporteur opgestelde beknopte rapport ter terechtzitting vermeldt slechts de middelen en een korte samenvatting van de argumenten van de partijen.

149.

Eventuele opmerkingen van partijen over het rapport ter terechtzitting kunnen tijdens de pleitzitting worden gemaakt. In dat geval wordt van dergelijke opmerkingen akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

150.

Het beknopte rapport ter terechtzitting wordt op de dag van de pleitzitting bij de zittingszaal ter beschikking van het publiek gesteld, tenzij de zitting volledig achter gesloten deuren wordt gehouden.

151.

Voor aanvang van elke openbare terechtzitting laat de griffier de volgende inlichtingen in de procestaal aanbrengen vóór de zittingszaal: de datum en het uur van de pleitzitting, de bevoegde formatie, de zaak of zaken die zullen worden uitgeroepen, alsmede de namen van de partijen.

152.

Een verzoek om bepaalde technische middelen te mogen gebruiken voor een presentatie moet op zijn minst twee weken vóór de datum van de pleitzitting worden ingediend. Indien de president het verzoek inwilligt, dient met de griffie te worden afgesproken op welke wijze dergelijke middelen zullen worden gebruikt, teneinde rekening te houden met eventuele technische of praktische problemen. De presentatie heeft uitsluitend tot doel om de gegevens in het procesdossier te illustreren en mag bijgevolg geen nieuwe middelen of nieuwe bewijzen omvatten. Het presentatiemateriaal wordt niet opgenomen in het procesdossier en wordt bijgevolg niet aan de andere partijen betekend, tenzij de president daar anders over beslist.

153.

Gezien de beveiligingsmaatregelen die van kracht zijn voor de toegang tot de gebouwen van het Hof van Justitie van de Europese Unie, wordt de vertegenwoordigers van de partijen aangeraden om de nodige maatregelen te nemen om op de dag van de terechtzitting 15 minuten vóór aanvang van de pleitzitting in de zittingszaal aanwezig te zijn, omdat het gebruikelijk is dat de leden van de rechtsprekende formatie een kort gesprek met hen hebben over de organisatie van de terechtzitting.

154.

De vertegenwoordigers van de partijen wordt verzocht om ter voorbereiding van de pleitzitting het document „„Aide-mémoire” Pleitzitting” te raadplegen op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

C.   Verloop van de pleitzitting

155.

De vertegenwoordigers van de partijen zijn verplicht om in toga te pleiten.

156.

De pleitzitting heeft tot doel:

zo nodig, een zeer korte samenvatting te geven van het partijstandpunt, met de klemtoon op de essentiële, schriftelijk uiteengezette middelen;

zo nodig, bepaalde argumenten die tijdens de schriftelijke behandeling zijn uitgewerkt te verduidelijken en eventueel nieuwe elementen aan te voeren die berusten op ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na de sluiting van de schriftelijke behandeling en waarop dus in de schriftelijke bijdragen niet kon worden ingegaan;

antwoord te geven op eventuele vragen van het Gerecht.

157.

Elke partij zal, gelet op het doel van de pleitzitting zoals in punt 156 hierboven uiteengezet, moeten nagaan of het werkelijk zinvol is een pleidooi te houden of dat kan worden volstaan met een eenvoudige verwijzing naar de schriftelijke opmerkingen of de memories. In dit laatste geval kan men zich op de pleitzitting concentreren op de beantwoording van de vragen van het Gerecht. Wanneer de vertegenwoordiger het noodzakelijk acht het woord te nemen, wordt hem aangeraden zich te beperken tot een uiteenzetting van bepaalde punten en voor andere naar de memories verwijzen.

158.

Wanneer het Gerecht de partijen voorafgaand aan de pleitzitting overeenkomstig artikel 89, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering heeft verzocht om hun pleidooien op een of meer specifieke punten toe te spitsen, dienen die punten als eerste aan bod te komen tijdens de pleidooien.

159.

Indien een partij afziet van pleidooi, dan geldt dit niet als instemming met het pleidooi van een andere partij indien het betrokken betoog reeds schriftelijk is weersproken. Dit stilzwijgen belet de betrokken partij niet te antwoorden op een pleidooi van de andere partij.

160.

In het algemeen zal een pleidooi duidelijk en voor de leden van het Gerecht begrijpelijker zijn indien de vertegenwoordiger vrij spreekt aan de hand van aantekeningen in plaats van een vooraf opgestelde tekst voor te lezen. De vertegenwoordigers wordt voorts verzocht hun presentatie van de zaak zo eenvoudig mogelijk te houden en bij voorkeur korte zinnen te gebruiken. De vertegenwoordigers zouden het Gerecht bovendien een dienst bewijzen door hun pleidooi duidelijk te structureren en vooraf de opbouw van hun betoog aan te geven.

161.

Om het Gerecht over bepaalde vraagstukken van technische orde voor te lichten, kan de president van de rechtsprekende formatie het de vertegenwoordigers van de partijen toestaan het woord te geven aan personen die, hoewel zij geen vertegenwoordiger zijn, beter geplaatst zijn om een standpunt in te nemen. Het optreden van deze personen vindt slechts in tegenwoordigheid en onder de verantwoordelijkheid van de vertegenwoordiger van de betrokken partij plaats. Voordat zij het woord nemen, dienen deze personen hun identiteit bekend te maken.

162.

De duur van de pleidooien kan verschillen naargelang van de ingewikkeldheid van de zaak of de omstandigheid dat er al dan niet nieuwe feitelijke gegevens zijn. Iedere hoofdpartij beschikt over 15 minuten en iedere interveniënt over 10 minuten voor zijn of haar pleidooi (in gevoegde zaken beschikt iedere procespartij over 15 minuten voor elke zaak en iedere interveniënt over 10 minuten voor elke zaak), tenzij de griffie een andere spreektijd heeft toegewezen. Dit maximum betreft enkel het eigenlijke pleidooi; de tijd nodig voor de beantwoording van de op de zitting gestelde vragen en voor de re- en duplieken aan het einde van de zitting, valt erbuiten.

163.

Indien de omstandigheden dit vereisen, kan om een andere dan de normale spreektijd worden verzocht. Daartoe moet ten minste twee weken voor de dag van de pleitzitting (of later in naar behoren met redenen omklede, buitengewone omstandigheden) bij de griffie een met redenen omkleed verzoek worden ingediend, met opgave van de nodig geachte spreektijd. Aan de vertegenwoordigers van de partijen wordt vervolgens meegedeeld over hoeveel tijd zij beschikken.

164.

Wanneer meerdere vertegenwoordigers voor een partij optreden, mogen in beginsel slechts twee van hen pleiten en mag hun totale spreektijd niet langer zijn dan de spreektijd die in punt 162 hierboven is genoemd. De antwoorden op de vragen van de rechters en de re- en duplieken aan het einde van de zitting mogen echter worden gegeven door andere vertegenwoordigers dan degenen die hebben gepleit.

165.

Wanneer meerdere partijen voor het Gerecht hetzelfde standpunt verdedigen (dit kan met name voorkomen bij interventie of in gevoegde zaken), wordt hun vertegenwoordigers verzocht om vóór de pleitzitting onderling af te stemmen, teneinde onnodige herhalingen in de pleidooien te voorkomen.

166.

Wanneer de vertegenwoordigers een beslissing van het Hof van Justitie, het Gerecht of het Gerecht voor ambtenarenzaken aanhalen, dienen zij de naam waarmee de zaak gewoonlijk wordt aangeduid, het zaaknummer en in voorkomend geval het relevante punt of de relevante punten te vermelden.

167.

Ingevolge artikel 85, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kunnen de hoofdpartijen bij wijze van uitzondering nog bewijs overleggen op de pleitzitting. In dat geval worden de andere partijen gehoord over de ontvankelijkheid en de inhoud ervan. In voorkomend geval is het raadzaam om voldoende exemplaren voorhanden te hebben.

D.   Vertolking

168.

Om het werk van de tolken te vergemakkelijken wordt de vertegenwoordigers van de partijen verzocht de eventuele tekst of schriftelijke voorbereiding van hun pleidooi vooraf per e-mail (interpret@curia.europa.eu) aan de tolkendienst toe te zenden.

169.

De vertrouwelijkheid van de pleitnota's wordt verzekerd. Om elk misverstand te voorkomen, dient de naam van de partij te worden vermeld. De pleitnota's worden niet in het procesdossier opgenomen.

170.

De vertegenwoordigers worden eraan herinnerd dat, naargelang van het geval, slechts enkele leden van het Gerecht het pleidooi volgen in de taal waarin het wordt uitgesproken, en dat de andere leden de simultane vertolking beluisteren. Met het oog op een goed verloop van de pleitzitting en ter handhaving van de hoge kwaliteit van de simultaanvertolking wordt de vertegenwoordigers dringend verzocht langzaam en rechtstreeks in de microfoon te spreken.

171.

Wanneer de vertegenwoordigers voornemens zijn bepaalde teksten of documenten letterlijk te citeren, vooral wanneer het gaat om passages die niet in het procesdossier voorkomen, is het nuttig die passages vóór de pleitzitting aan de tolken mee te delen. Hetzelfde geldt voor eventueel moeilijk te vertalen begrippen.

E.   Proces-verbaal van de pleitzitting

172.

De griffier maakt van elke pleitzitting een proces-verbaal in de procestaal op, met daarin: de vermelding van de zaak; de datum, het uur en de plaats van de terechtzitting; in voorkomend geval, de vermelding of het een zitting met gesloten deuren betreft; de namen van de aanwezige rechters en de griffier; de namen en de hoedanigheid van de aanwezige vertegenwoordigers van de partijen; in voorkomend geval, de vermelding van de opmerkingen over het beknopte rapport ter terechtzitting; de namen, voornamen, hoedanigheid en woonplaats van, in voorkomend geval, de gehoorde getuigen of deskundigen; in voorkomend geval, de vermelding van de ter terechtzitting overgelegde processtukken of stukken en, voor zover nodig, de ter terechtzitting afgelegde verklaringen, alsmede de door het Gerecht of de president ter terechtzitting genomen beslissingen.

VI.   VERTROUWELIJKE BEHANDELING

A.   Algemeen

173.

Overeenkomstig artikel 64 en onverminderd het bepaalde in artikel 68, lid 4, artikel 104, artikel 105, lid 8, en artikel 144, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering houdt het Gerecht enkel rekening met processtukken of stukken waarvan de vertegenwoordigers van de partijen kennis hebben kunnen nemen en waarover zij zich hebben kunnen uitspreken.

174.

Daaruit volgt dat, onverminderd het bepaalde in de artikelen 103 tot en met 105 van het Reglement voor de procesvoering, een verzoek om vertrouwelijke behandeling van bepaalde gegevens in het procesdossier van de verzoeker jegens de verweerder, niet in aanmerking kan worden genomen. Ook de verweerder kan een dergelijk verzoek niet jegens de verzoeker doen.

175.

Een hoofdpartij kan evenwel verzoeken om bepaalde gegevens in het procesdossier die vertrouwelijk zijn, uit te sluiten van de mededeling aan een interveniënt overeenkomstig artikel 144, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering.

176.

Iedere partij kan overeenkomstig artikel 68, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering tevens verzoeken dat een partij bij een van de gevoegde zaken geen toegang heeft tot bepaalde gegevens in de dossiers van de te voegen zaken wegens de gestelde vertrouwelijke aard ervan.

B.   Vertrouwelijke behandeling in geval van een verzoek tot interventie

177.

Wanneer in een zaak een verzoek tot interventie wordt neergelegd, wordt de hoofdpartijen verzocht om binnen de door de griffier verleende termijn aan te geven of zij wensen dat bepaalde gegevens in processtukken en stukken die zich reeds in het procesdossier bevinden, vertrouwelijk worden behandeld.

178.

Voor alle processtukken en stukken die zij later neerleggen, moeten de hoofdpartijen in voorkomend geval om vertrouwelijke behandeling verzoeken, zulks tegelijk met de neerlegging. Zonder een dergelijk verzoek zullen de neergelegde processtukken en stukken aan de interveniënt worden meegedeeld.

179.

Elk verzoek om vertrouwelijke behandeling moet bij afzonderlijke akte worden ingediend. Het kan niet in vertrouwelijke versie worden ingediend en mag dus geen vertrouwelijke gegevens bevatten.

180.

In een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet zijn aangegeven tegenover welke partij om vertrouwelijke behandeling wordt verzocht.

181.

Een verzoek om vertrouwelijke behandeling moet beperkt blijven tot het strikt noodzakelijke en het kan in geen geval betrekking hebben op een volledig processtuk en slechts in uitzonderlijke gevallen op een volledige bijlage. In de meeste gevallen kan immers zonder af te doen aan de in het geding zijnde belangen een niet-vertrouwelijke versie van een processtuk of stuk worden overgelegd, waarin bepaalde passages, woorden of cijfers zijn weggelaten.

182.

In een verzoek om vertrouwelijke behandeling moeten de betrokken gegevens of passages nauwkeurig zijn aangegeven en moet voor elk van die gegevens of passages worden gemotiveerd waarom zij vertrouwelijk zijn. Het niet vermelden hiervan kan reden zijn voor afwijzing van het verzoek door het Gerecht.

183.

Bij het neerleggen van een verzoek om vertrouwelijke behandeling van een of meer processtukken moet de partij een niet-vertrouwelijke, volledige versie van het betrokken stuk of processtuk of de betrokken stukken of processtukken overleggen, waarin de gegevens of passages waarop het verzoek betrekking heeft, zijn weggelaten.

184.

Indien het verzoek om vertrouwelijke behandeling wordt ingediend zonder inachtneming van de punten 179, 180 en 183 hierboven, verzoekt de griffier de betrokken partij om regularisatie. Wanneer het verzoek om vertrouwelijke behandeling niettegenstaande het verzoek om regularisatie niet in overeenstemming wordt gebracht met de voorschriften in deze Praktische uitvoeringsbepalingen, kan dit niet naar behoren worden behandeld en zullen alle betrokken processtukken en stukken integraal aan de interveniënt worden meegedeeld.

C.   Vertrouwelijke behandeling in geval van voeging van zaken

185.

Wanneer het voornemen bestaat om meerdere zaken te voegen, wordt de partijen verzocht om binnen de door de griffier verleende termijn aan te geven of zij wensen dat bepaalde gegevens in de processtukken en stukken die zich reeds in de dossiers van de te voegen zaken bevinden, vertrouwelijk worden behandeld.

186.

Voor alle processtukken en stukken die zij later neerleggen, moeten de hoofdpartijen in voorkomend geval om vertrouwelijke behandeling verzoeken, zulks tegelijk met de neerlegging. Zonder een dergelijk verzoek zullen de neergelegde processtukken en stukken toegankelijk worden gemaakt voor de andere partijen in de gevoegde zaken.

187.

De punten 179 tot en met 184 hierboven zijn van toepassing op de verzoeken om vertrouwelijke behandeling die in geval van voeging van zaken worden ingediend.

D.   Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering

188.

Het Gerecht kan als maatregel van instructie als genoemd in artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering gelasten dat een partij inlichtingen of stukken betreffende een zaak overlegt. Ingevolge artikel 92, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan een dergelijke overlegging alleen worden gelast wanneer de betrokken partij geen gevolg heeft gegeven aan een eerder met dat doel getroffen maatregel tot organisatie van de procesgang of wanneer de partij waarop de maatregel betrekking heeft, daar uitdrukkelijk om verzoekt en daarbij de reden aangeeft waarom een dergelijke maatregel in de vorm van een instructiebeschikking moet worden gelast.

189.

Wanneer een hoofdpartij zich in haar antwoord op het verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang beroept op de vertrouwelijkheid van inlichtingen of stukken om zich tegen de mededeling daarvan te verzetten of voorstelt om op een maatregel van instructie terug te vallen, gelast het Gerecht, indien het van oordeel is dat die inlichtingen of stukken relevant kunnen zijn voor de uitspraak in het geding, de overlegging ervan door middel van een instructiebeschikking op grond van artikel 91, onder b), van het Reglement voor de procesvoering. De behandeling van de aldus overgelegde vertrouwelijke inlichtingen of stukken voor het Gerecht wordt geregeld door artikel 103 van het Reglement voor de procesvoering. Deze regeling kent geen uitzondering op het beginsel van een procedure op tegenspraak, maar legt vast hoe dat beginsel moet worden aangewend.

190.

Krachtens deze bepaling onderzoekt het Gerecht de relevantie van de inlichtingen of stukken voor de beslechting van het geschil en gaat het na of zij vertrouwelijk zijn. Indien het van oordeel is dat de inlichtingen in kwestie inderdaad relevant voor de beslechting van het geschil en vertrouwelijk zijn, weegt het de vertrouwelijkheid af tegen de vereisten van het recht op effectieve rechterlijke bescherming, met name de inachtneming van het beginsel van een procedure op tegenspraak. Na deze afweging heeft het Gerecht twee opties.

191.

Het Gerecht kan beslissen dat de inlichting of het stuk in kwestie ondanks de vertrouwelijkheid ervan ter kennis van de andere hoofdpartij wordt gebracht. In dat kader kan het Gerecht de vertegenwoordigers van de andere partijen dan de partij die de vertrouwelijke gegevens heeft overgelegd, bij wege van een maatregel tot organisatie van de procesgang uitnodigen om de verbintenis aan te gaan dat zij de vertrouwelijkheid van het document of het stuk zullen bewaren doordat zij de gegevens waarvan zij kennis krijgen niet aan hun respectievelijke lastgever of aan een derde zullen meedelen. De niet-nakoming van deze verbintenis kan tot toepassing van artikel 55 van het Reglement voor de procesvoering leiden.

192.

Alternatief kan het Gerecht beslissen om de vertrouwelijke gegevens niet mee te delen, maar tegelijkertijd de andere hoofdpartij de beschikking te geven over niet-vertrouwelijke gegevens, zodat zij zo veel mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld haar opmerkingen te maken, om zo te voldoen aan het beginsel van een procedure op tegenspraak. Het Gerecht gelast dan de hoofdpartij die de vertrouwelijke gegevens heeft overgelegd, om bepaalde informatie zodanig mee te delen dat het behoud van de vertrouwelijkheid van de gegevens kan worden verzoend met het feit dat de procedure op tegenspraak verloopt. De informatie kan bijvoorbeeld in de vorm van een samenvatting worden toegezonden. Indien het Gerecht van oordeel is dat de andere hoofdpartij haar rechten van verdediging niet dienstig kan uitoefenen, kan het één of zelfs meerdere beschikkingen vaststellen, totdat het van oordeel is dat de procedure inderdaad op tegenspraak kan blijven verlopen.

193.

Wanneer het Gerecht meent dat de mededeling van de informatie aan de andere hoofdpartij, die is verlopen volgens de modaliteiten in de beschikking krachtens artikel 103, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering, die partij in staat heeft gesteld om naar behoren een standpunt in te nemen, houdt het Gerecht geen rekening met de vertrouwelijke inlichtingen of stukken die niet ter kennis van die partij zijn gebracht. De vertrouwelijke inlichtingen of stukken worden uit het dossier verwijderd, waarvan de partijen in kennis worden gesteld.

E.   Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering

194.

In het kader van de wettigheidstoetsing van een handeling van een instelling waarbij die instelling weigert toegang tot een document te verschaffen, kan het Gerecht de overlegging van dit document gelasten bij wege van een maatregel van instructie krachtens artikel 91, onder c), van het Reglement voor de procesvoering.

195.

Het door de instelling overgelegde document wordt niet aan de andere partijen meegedeeld, omdat het geding anders zijn voorwerp zou worden ontnomen.

F.   Vertrouwelijke behandeling in het kader van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering

196.

Volgens artikel 105, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering kan een hoofdpartij in het geding, uit eigen beweging of na een door het Gerecht getroffen maatregel van instructie, inlichtingen of stukken overleggen die de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen raken. De leden 3 tot en met 10 van die bepaling voorzien in een procedurele regeling die op dergelijke inlichtingen of stukken van toepassing is.

197.

Gelet op de gevoeligheid en de vertrouwelijkheid van de inlichtingen of stukken die de veiligheid van de Unie of die van een of meer van haar lidstaten of de door hen onderhouden internationale betrekkingen raken, moet er voor de uitvoering van de regeling die bij artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering is ingevoerd, een passend veiligheidsmechanisme zijn waarmee wordt gewaarborgd dat deze inlichtingen of stukken een hoge mate van bescherming genieten. Dit mechanisme is uitgewerkt in het besluit van het Gerecht van 14 september 2016.

VII.   RECHTSBIJSTAND

198.

Ingevolge artikel 147, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet verplicht gebruik worden gemaakt van een formulier voor de indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand. Dit formulier is beschikbaar op de website van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

199.

De indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand die niet door een advocaat wordt vertegenwoordigd ten tijde van de indiening van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand, kan het naar behoren ingevulde formulier overeenkomstig artikel 147, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering in papieren versie per post of door terhandstelling indienen op het adres dat in punt 90 hierboven is vermeld. Een niet met de hand ondertekend formulier wordt niet in behandeling genomen.

200.

Wanneer de indiener van de aanvraag voor rechtsbijstand door een advocaat wordt vertegenwoordigd ten tijde van de indiening van het aanvraagformulier voor rechtsbijstand, dient de neerlegging overeenkomstig artikel 72, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering te geschieden, rekening houdend met de voorschriften in de punten 77 tot en met 79 hierboven.

201.

Het aanvraagformulier voor rechtsbijstand strekt ertoe het Gerecht overeenkomstig artikel 147, leden 3 en 4, van het Reglement voor de procesvoering de nodige informatie te verschaffen om naar behoren op de aanvraag voor rechtsbijstand te kunnen beslissen. Het gaat om:

gegevens betreffende de financiële situatie van de verzoeker

en,

ingeval het beroep nog niet is ingesteld, gegevens betreffende het voorwerp van dit beroep, de feiten van de zaak en de aangevoerde argumenten.

202.

De indiener van de aanvraag dient bij het aanvraagformulier voor rechtsbijstand de stukken ter staving van de inlichtingen bedoeld in punt 201 over te leggen.

203.

Indien van toepassing, dienen bij het aanvraagformulier voor rechtsbijstand de stukken genoemd in artikel 51, leden 2 en 3, en in artikel 78, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering te worden overgelegd.

204.

Het naar behoren ingevulde aanvraagformulier voor rechtsbijstand en de bewijsstukken moeten begrijpelijk zijn op zich.

205.

Onverminderd de mogelijkheid voor het Gerecht om krachtens de artikelen 89 en 90 van het Reglement voor de procesvoering om inlichtingen te vragen of om overlegging van aanvullende documenten te verzoeken, kan de aanvraag voor rechtsbijstand niet achteraf worden aangevuld met addenda. Indien dergelijke addenda worden neergelegd zonder dat het Gerecht erom heeft verzocht, worden zij geweigerd. In buitengewone gevallen kunnen evenwel bewijsstukken betreffende de behoeftigheid van de indiener van de aanvraag achteraf nog worden aanvaard indien een passende uitleg wordt gegeven voor de te late indiening ervan.

206.

Ingevolge artikel 147, lid 7, van het Reglement voor de procesvoering schorst de indiening van een aanvraag voor rechtsbijstand de termijn die is bepaald voor de instelling van het beroep waarop de aanvraag betrekking heeft, tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij op deze aanvraag wordt beslist, of, wanneer in deze beschikking geen advocaat wordt aangewezen om de betrokkene te vertegenwoordigen, tot en met de datum van betekening van de beschikking waarbij een advocaat wordt aangewezen om de indiener van de aanvraag te vertegenwoordigen.

207.

Aangezien de indiening van de aanvraag voor rechtsbijstand de beroepstermijn schorst tot aan de betekening van de in punt 206 hierboven bedoelde beschikking, kan de resterende beroepstermijn voor neerlegging van het verzoekschrift zeer kort zijn. De begunstigde van de rechtsbijstand, die naar behoren door een advocaat wordt vertegenwoordigd, wordt aanbevolen er bijzonder nauwlettend op toe te zien dat de wettelijke termijn in acht wordt genomen.

VIII.   SPOEDPROCEDURES

A.   Versnelde procedure

A.1.   Verzoek om een versnelde procedure

208.

Ingevolge artikel 152, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoek om een versnelde procedure bij afzonderlijke akte worden ingediend op het tijdstip van neerlegging van het verzoekschrift dan wel het verweerschrift, en een motivering bevatten waarin de bijzondere spoedeisendheid van de zaak en de overige relevante omstandigheden nauwkeurig zijn omschreven.

209.

Om het voor de griffie eenvoudiger te maken om het verzoek om een versnelde procedure onmiddellijk te behandelen, moet op de eerste pagina van dit verzoek worden vermeld dat het op grond van de artikelen 151 en 152 van het Reglement voor de procesvoering wordt neergelegd.

210.

Een verzoekschrift ten aanzien waarvan wordt verzocht om een behandeling volgens de versnelde procedure, mag in beginsel niet meer dan 25 pagina's tellen. Dit verzoekschrift moet worden ingediend overeenkomstig de voorschriften van de punten 112 tot en met 121 hierboven.

211.

Het verdient aanbeveling dat de partij die verzoekt om toepassing van de versnelde procedure, in haar verzoek aangeeft welke middelen, argumenten of passages van de betrokken memorie (verzoekschrift of verweerschrift) slechts zijn aangevoerd voor het geval dat niet volgens deze procedure uitspraak zou worden gedaan. Deze in artikel 152, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde gegevens dienen nauwkeurig in het verzoek te worden aangegeven, met vermelding van de nummers van de betrokken alinea's.

A.2.   Verkorte versie

212.

Het verdient aanbeveling om het verzoek om een versnelde procedure dat de in punt 211 hierboven bedoelde gegevens bevat, vergezeld te doen gaan van een verkorte versie van de betrokken memorie.

213.

Wanneer een verkorte versie als bijlage wordt bijgevoegd, dient deze in overeenstemming te zijn met de hiernavolgende aanwijzingen:

(a)

de verkorte versie heeft dezelfde vorm als de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie, waarvan de weggelaten passages worden aangegeven door de vermelding „omissis” tussen vierkante haken;

(b)

de alinea's die in de verkorte versie behouden blijven, dragen hetzelfde nummer als in de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie;

(c)

indien de verkorte versie niet naar alle bijlagen bij de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie verwijst, worden de weggelaten bijlagen in de staat van bijlagen bij de verkorte versie aangegeven door de vermelding „omissis”;

(d)

de bijlagen die in de verkorte versie behouden blijven, dragen hetzelfde nummer als in de staat van bijlagen bij de oorspronkelijke versie van de betrokken memorie;

(e)

de in de staat van bijlagen bij de verkorte versie genoemde bijlagen worden bij deze versie gevoegd.

214.

De verkorte versie moet aan bovenstaande aanwijzingen voldoen om zo snel mogelijk te kunnen worden behandeld.

215.

Wanneer het Gerecht op grond van artikel 151, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering verzoekt om overlegging van een verkorte versie van de memorie, moet deze versie, tenzij anders aangegeven, overeenkomstig bovenstaande aanwijzingen worden opgesteld.

A.3.   Verweerschrift

216.

Indien de verzoeker in zijn verzoek niet heeft aangegeven welke middelen, argumenten of passages van zijn verzoekschrift slechts in aanmerking moeten worden genomen voor het geval dat niet volgens de versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, dient de verweerder binnen een termijn van één maand te antwoorden op het verzoekschrift.

217.

Indien de verzoeker in zijn verzoek heeft aangegeven welke middelen, argumenten of passages van zijn verzoekschrift slechts in aanmerking moeten worden genomen voor het geval dat niet volgens de versnelde procedure uitspraak zou worden gedaan, dient de verweerder binnen een termijn van één maand te antwoorden op de middelen en argumenten in het verzoekschrift, gelezen in het licht van de in het verzoek om een versnelde procedure verstrekte aanwijzingen.

218.

Indien de verzoeker bij zijn verzoek een verkorte versie van het verzoekschrift heeft gevoegd, dient de verweerder binnen een termijn van één maand te antwoorden op de in deze verkorte versie van het verzoekschrift aangevoerde middelen en argumenten.

219.

Indien het Gerecht nog vóór de neerlegging van het verweerschrift door de verweerder beslist om het verzoek om een versnelde procedure af te wijzen, wordt de in artikel 154, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van één maand voor de neerlegging van deze memorie verlengd met een extra maand.

220.

Indien het Gerecht beslist om het verzoek om een versnelde procedure af te wijzen nadat de verweerder zijn verweerschrift heeft neergelegd binnen de in artikel 154, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering gestelde termijn van één maand, wordt aan deze partij een nieuwe termijn van één maand verleend, te rekenen vanaf de betekening van de beslissing tot afwijzing van het verzoek om een versnelde procedure, om hem de mogelijkheid te bieden zijn verweerschrift te vervolledigen.

A.4.   Mondelinge behandeling

221.

Aangezien in het kader van een versnelde procedure de schriftelijke behandeling in beginsel is beperkt tot één memoriewisseling, ligt het accent op de mondelinge behandeling en wordt binnen korte termijn na de sluiting van de schriftelijke behandeling een terechtzitting gehouden. Het Gerecht kan niettemin beslissen om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen indien de hoofdpartijen binnen een door de president gestelde termijn te kennen geven dat zij afzien van deelname aan een pleitzitting en het Gerecht zich voldoende voorgelicht acht door de stukken in het procesdossier.

222.

Wanneer het Gerecht geen toestemming voor de neerlegging van een memorie in interventie heeft gegeven, kan de interveniënt zijn opmerkingen alleen mondeling maken, vooropgesteld dat een pleitzitting wordt gehouden.

B.   Opschorting en andere voorlopige maatregelen in kort geding

223.

Ingevolge artikel 156, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering moet het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen bij afzonderlijke akte worden ingediend. Het moet begrijpelijk zijn op zich, zonder dat het nodig is het verzoekschrift in de hoofdzaak erbij te nemen, daaronder begrepen de bijlagen bij het verzoekschrift.

224.

Om het voor de griffie eenvoudiger te maken om het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen onmiddellijk te behandelen, moet op de eerste pagina van dit verzoek worden vermeld dat het op grond van artikel 156 van het Reglement voor de procesvoering wordt neergelegd en, in voorkomend geval, dat het een verzoek op grond van artikel 157, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bevat.

225.

Het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging of tot verkrijging van andere voorlopige maatregelen moet een uiterst korte en bondige beschrijving bevatten van het voorwerp van het geschil, van de middelen feitelijk en rechtens waarop het beroep in de hoofdzaak is gebaseerd en op grond waarvan dit beroep aanvankelijk gegrond voorkomt (fumus boni juris), en van de omstandigheden waaruit het spoedeisende karakter van het verzoek blijkt. Daarin moet nauwkeurig worden aangegeven om welke maatregelen wordt verzocht. Ook moet het al het bewijs en de bewijsaanbiedingen ter rechtvaardiging van de toekenning van de gevraagde maatregel bevatten.

226.

Aangezien het verzoek in kort geding is bedoeld om in een summiere procedure de fumus boni juris te kunnen beoordelen, mag daarin niet de volledige tekst van het verzoekschrift in de hoofdzaak worden overgenomen.

227.

Om een verzoek in kort geding met spoed te kunnen behandelen, mag het verzoekschrift in beginsel, naargelang van de betrokken materie en de omstandigheden van de zaak, niet meer dan 25 pagina's tellen.

IX.   INWERKINGTREDING VAN DEZE PRAKTISCHE UITVOERINGSBEPALINGEN

228.

De Instructies voor de griffier van 5 juli 2007 (PB L 232 van 4.9.2007, blz. 1), zoals gewijzigd op 17 mei 2010 (PB L 170 van 6.7.2010, blz. 53) en 24 januari 2012 (PB L 68 van 7.3.2012, blz. 20), en de Praktische aanwijzingen voor de partijen voor het Gerecht van 24 januari 2012 (PB L 68 van 7.3.2012, blz. 23) worden ingetrokken en vervangen door deze Praktische uitvoeringsbepalingen.

229.

Deze Praktische uitvoeringsbepalingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de eerste dag van de maand volgend op hun bekendmaking.”

9.

Bijlage 1 wordt vervangen door de volgende tekst:

BIJLAGE 1

Voorwaarden waarvan de niet-inachtneming reden is om het verzoekschrift niet te betekenen (punt 101 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

Indien regularisatie van de navolgende punten uitblijft, kan dit ertoe leiden dat het beroep wordt verworpen omdat het niet-ontvankelijk is, zulks overeenkomstig artikel 78, lid 6, artikel 177, lid 6, en artikel 194, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering.

 

Rechtstreekse beroepen

Intellectuele-eigendomszaken

a)

overlegging van het legitimatiebewijs van de advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van het legitimatiebewijs van de advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

b)

overlegging van recent bewijs van het bestaan rechtens van de privaatrechtelijke rechtspersoon (artikel 78, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van recent bewijs van het bestaan rechtens van de privaatrechtelijke rechtspersoon (artikel 177, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering)

c)

overlegging van de volmacht indien de vertegenwoordigde partij een privaatrechtelijke rechtspersoon is (artikel 51, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van de volmacht indien de vertegenwoordigde partij een privaatrechtelijke rechtspersoon is (artikel 51, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

d)

overlegging van de bestreden handeling (beroep tot nietigverklaring) of het bewijsstuk betreffende de datum van de uitnodiging tot handelen (beroep wegens nalaten) (artikel 21, tweede alinea, van het Statuut; artikel 78, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering)

overlegging van de bestreden beslissing van de kamer van beroep (artikel 177, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

e)

overlegging van de klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut en het besluit houdende antwoord op de klacht (artikel 78, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

 

f)

overlegging van een exemplaar van de overeenkomst die het arbitragebeding bevat (artikel 78, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

 

g)

 

vermelding van de namen van alle partijen in de procedure voor de kamer van beroep en de door hen opgegeven adressen voor de kennisgevingen (artikel 177, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

h)

vermelding van de datum van indiening van de klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Ambtenarenstatuut en van de datum van kennisgeving van het besluit houdende antwoord op de klacht (artikel 78, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

vermelding van de datum van de betekening van de beslissing van de kamer van beroep (artikel 177, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

10.

Bijlage 2 wordt vervangen door de volgende tekst:

BIJLAGE 2

Vormvoorschriften waarvan de niet-inachtneming reden voor uitstel van de betekening is (punt 102 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

a)

vermelding van de woonplaats van de verzoeker [artikel 21, eerste alinea, van het Statuut; artikel 76, onder a), artikel 177, lid 1, onder a), en artikel 194, lid 1, onder a), van het Reglement voor de procesvoering]

b)

vermelding van het adres van de vertegenwoordiger van de verzoeker [artikel 76, onder b), artikel 177, lid 1, onder b), en artikel 194, lid 1, onder b), van het Reglement voor de procesvoering]

c)

nieuw origineel van het verzoekschrift dat is ingekort (punten 109 en 110 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

d)

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarvan de alinea's zijn genummerd [punt 81, onder c), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

e)

nieuw origineel met identieke inhoud van het verzoekschrift waarvan de pagina's zijn genummerd [punt 81, onder d), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

f)

overlegging van de staat van bijlagen die de verplichte vermeldingen bevat (artikel 72, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering; punt 83 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

g)

overlegging van de in het verzoekschrift vermelde bijlagen die niet zijn overgelegd (artikel 72, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering)

h)

overlegging van de bijlagen met nummering van de pagina's [punt 86, onder d), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

i)

overlegging van de genummerde bijlagen [punt 86, onder a), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen]

11.

Bijlage 3 wordt vervangen door de volgende tekst:

BIJLAGE 3

Vormvoorschriften waarvan de niet-inachtneming de betekening niet verhindert (punt 103 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

a)

overlegging van het legitimatiebewijs voor elke aanvullende advocaat (artikel 51, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering)

b)

in andere dan intellectuele-eigendomszaken, overlegging van de samenvatting van de middelen en voornaamste argumenten (punten 118 en 119 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

c)

overlegging van de vertaling in de procestaal van een stuk dat in een andere taal dan de procestaal is gesteld (artikel 46, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering; punt 99 van deze Praktische uitvoeringsbepalingen)

Artikel 2

Deze wijzigingen van de Praktische uitvoeringsbepalingen voor het Reglement voor de procesvoering worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij treden in werking op 1 december 2018.

Gedaan te Luxemburg, 17 oktober 2018.

De griffier

E. COULON

De president

M. JAEGER


(1)  PB L 240 van 25.9.2018, blz. 68.

(2)  PB L 240 van 25.9.2018, blz. 72.

(3)  Verordening (EU, Euratom) 2016/1192 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 betreffende de overdracht aan het Gerecht van de bevoegdheid om in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden (PB L 200 van 26.7.2016, blz. 137).

(4)  PB L 152 van 18.6.2015, blz. 1.

(5)  De tekst moet worden ingediend met inachtneming van de voorschriften in punt 81, onder b), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen.

(6)  De tekst moet worden ingediend met inachtneming van de voorschriften in punt 81, onder b), van deze Praktische uitvoeringsbepalingen.