ISSN 1977-0758

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 271

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

61e jaargang
30 oktober 2018


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

VERORDENINGEN

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1618 van de Commissie van 12 juli 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 met betrekking tot de bewaartaken van bewaarders ( 1 )

1

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1619 van de Commissie van 12 juli 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 met betrekking tot de bewaartaken van bewaarders ( 1 )

6

 

*

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1620 van de Commissie van 13 juli 2018 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen ( 1 )

10

 

*

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1621 van de Commissie van 26 oktober 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 wat betreft de datum van inslag van mageremelkpoeder dat wordt verkocht in het kader van een openbare inschrijving

25

 

 

BESLUITEN

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1622 van de Commissie van 29 oktober 2018 betreffende de niet-goedkeuring van bepaalde in biociden aanwezige werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 )

26

 

*

Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1623 van de Commissie van 29 oktober 2018 op grond van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake op niet-natuurlijke wijze met Wolbachia geïnfecteerde muggen die voor vectorbestrijding worden gebruikt ( 1 )

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst.

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

VERORDENINGEN

30.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1618 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2018

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 met betrekking tot de bewaartaken van bewaarders

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (1), en met name artikel 21, lid 17,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Als gevolg van een uiteenlopend nationaal effecten- en insolventierecht, dat niet op Unieniveau is geharmoniseerd, genieten financiële instrumenten die ten behoeve van alternatieve beleggingsinstellingen („abi's”) aan derden in bewaarneming zijn gegeven, niet dezelfde bescherming tegen insolventierisico's. Teneinde overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU een sterke bescherming van de activa van cliënten te garanderen en tegelijkertijd toe te staan dat in het nationale recht strengere vereisten op de bovenbedoelde niet-geharmoniseerde terreinen worden vastgesteld, is het noodzakelijk de in Richtlijn 2011/61/EU neergelegde verplichtingen betreffende de bewaarneming van activa te verduidelijken.

(2)

Momenteel worden de in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie (2) vervatte vereisten inzake de scheiding van activa door bevoegde autoriteiten en binnen de sector op verschillende wijze toegepast. Er moet worden verduidelijkt dat bewaarders, die de eerste schakel van de bewaarnemingsketen vormen, weliswaar verplicht zijn voor elke abi-cliënt een individuele rekening te openen om financiële instrumenten op aan te houden, maar dat in geval van delegatie van de bewaarnemingstaak aan een derde, deze de activa van cliënten van één en dezelfde bewaarder, waaronder de activa van abi's en instellingen voor collectieve belegging in effecten („icbe's”), op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de bewaarder, de eigen activa van de derde en aan andere cliënten van de derde toebehorende activa worden aangehouden. Evenzo geldt dat ingeval de bewaarnemingstaak verder wordt gedelegeerd, de onderbewaarnemer activa van cliënten van de delegerende bewaarnemer op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de onderbewaarnemer, de eigen activa van de delegerende bewaarnemer en aan andere cliënten van de onderbewaarnemer toebehorende activa worden aangehouden. Dit is noodzakelijk om een gezond evenwicht tussen marktefficiëntie en beleggersbescherming te bewerkstelligen.

(3)

Teneinde een zo klein mogelijk risico te lopen op verlies van activa aangehouden op omnibusrekeningen voor financiële instrumenten die worden geopend door derden aan wie de bewaarnemingstaak is gedelegeerd, moet de frequentie van de aansluitingen tussen de financiële-instrumentenrekeningen en de gegevens van de bewaarder van een abi-cliënt en de derde, dan wel, indien de bewaarnemingstaak verder langs de bewaarnemingsketen is gedelegeerd, tussen de betrokken derden, een tijdige doorzending van de desbetreffende informatie aan de bewaarder waarborgen. Bovendien moet de frequentie van deze aansluitingen afhankelijk zijn van een beweging op die omnibusrekening, onder meer ook als gevolg van transacties met betrekking tot de activa die aan andere cliënten van de bewaarder toebehoren en die op dezelfde omnibusrekening als de activa van de abi worden aangehouden.

(4)

De bewaarder moet zijn taken doeltreffend kunnen blijven vervullen wanneer de bewaarneming van aan zijn abi-cliënten toebehorende activa aan een derde is overgedragen. Daarom moet worden verlangd dat de bewaarder op de financiële-instrumentenrekening die hij op naam van zijn abi-cliënt of op naam van de namens de abi optredende abi-beheerder heeft geopend, een vastlegging bijhoudt waaruit blijkt dat de door een derde in bewaarneming genomen activa aan die bepaalde abi toebehoren.

(5)

Ter versterking van de positie van bewaarders ten aanzien van derden aan wie de bewaarneming van activa is overgedragen, moet die relatie worden gedocumenteerd door middel van een schriftelijk delegatiecontract. Op grond van dit contract moet het de bewaarder zijn toegestaan alle noodzakelijke stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de in bewaarneming gegeven activa naar behoren is gewaarborgd en dat de derde zich te allen tijde houdt aan het delegatiecontract en aan de vereisten van Richtlijn 2011/61/EU en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013. Bovendien moeten de bewaarder en de derde formeel overeenkomen of het de derde is toegestaan de bewaarnemingstaken verder te delegeren. In dat geval moeten in het kader van de regeling of het contract tussen de delegerende derde en de derde aan wie de bewaarnemingstaken verder worden gedelegeerd, rechten en plichten gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke tussen de bewaarder en de delegerende derde zijn vastgelegd.

(6)

Teneinde bewaarders in staat te stellen hun taken te vervullen, is het noodzakelijk het toezicht van bewaarders op de betrokken derden te versterken, ongeacht of deze derden binnen of buiten de Unie zijn gevestigd. Bewaarders moeten ertoe worden verplicht te verifiëren of de financiële instrumenten van abi's correct in de boeken van een derde zijn vastgelegd en of de bijgehouden gegevens nauwkeurig genoeg zijn om de aard, locatie en eigendom van de in bewaarneming gegeven activa te kunnen bepalen. Teneinde de doeltreffende uitvoering van de taken van de bewaarders te faciliteren, moeten derden hun een overzicht verstrekken van alle wijzigingen die van invloed zijn op de activa die ten behoeve van de abi-cliënten van bewaarders in bewaarneming zijn genomen.

(7)

Als onderdeel van de verplichtingen van de bewaarder om de nodige zorg en zorgvuldigheid te betrachten ingeval hij bewaarnemingstaken delegeert, moet hij, voordat hij deze taken delegeert aan een derde die buiten de Unie is gevestigd, een onafhankelijk juridisch advies inwinnen over het insolventierecht van het land waar de derde is gevestigd; dit advies omvat ook een evaluatie van het niveau van bescherming dat in die jurisdictie door gescheiden financiële-instrumentenrekeningen wordt geboden. Het advies dat voor elke jurisdictie door de relevante brancheorganisaties of door advocatenkantoren ten behoeve van de afzonderlijke bewaarders wordt afgegeven, moet aanvaardbaar zijn. Bovendien moet de bewaarder erop toezien dat de buiten de Unie gevestigde derde hem in kennis stelt van elke wijziging in de omstandigheden of in het insolventierecht van het betrokken derde land die van invloed kan zijn op de status van de activa van abi-cliënten van de bewaarder.

(8)

Teneinde bewaarders voldoende tijd te gunnen om zich naar de nieuwe vereisten van deze verordening te voegen, moet de aanvangsdatum van de toepassing van deze verordening worden uitgesteld tot achttien maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (3).

(10)

De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de deskundigengroep van het Europees Comité voor het effectenbedrijf.

(11)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

er zo vaak als nodig is aansluitingen worden verricht tussen de interne rekeningen en gegevens van de bewaarder en die van een derde aan wie overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn 2011/61/EU bewaartaken zijn gedelegeerd;”;

ii)

de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:

„Wat de eerste alinea, onder c), betreft, geldt dat de frequentie van de aansluitingen op grond van het volgende wordt bepaald:

a)

de normale handelsactiviteit van de abi;

b)

alle transacties die buiten de normale handelsactiviteit plaatsvinden;

c)

alle transacties die plaatsvinden namens een andere cliënt van wie activa door de derde op dezelfde financiële-instrumentenrekening als de activa van de abi worden aangehouden.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Wanneer een bewaarder zijn bewaartaken overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn 2011/61/EU aan een derde heeft overgedragen, blijft hij onderworpen aan de vereisten van lid 1, onder a) tot en met e), van dit artikel. Hij ziet er ook op toe dat de derde de vereisten van lid 1, onder b) tot en met g), en de scheidingsverplichtingen van artikel 99 in acht neemt.”.

2)

In artikel 98 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd:

„2 bis.   Een contract waarbij de bewaarder een derde aanwijst om activa van abi-cliënten van die bewaarder in bewaarneming te nemen, bevat ten minste de volgende bepalingen:

a)

een garantie van het recht van de bewaarder op informatie, inspecties en toegang tot de desbetreffende gegevens en rekeningen van de derde aan wie activa in bewaarneming zijn gegeven om de bewaarder in staat te stellen zijn toezicht- en duediligenceverplichtingen na te komen, en met name om de bewaarder de mogelijkheid te bieden:

i)

alle entiteiten van de bewaarnemingsketen te identificeren;

ii)

te verifiëren of de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die is geboekt op de financiële-instrumentenrekeningen die in de boeken van de bewaarder op naam van de abi of op naam van de namens de abi optredende abi-beheerder zijn geopend, overeenstemt met de hoeveelheid door de derde ten behoeve van die abi in bewaarneming genomen geïdentificeerde financiële instrumenten zoals die is geboekt op de financiële-instrumentenrekening die in de boeken van de derde is geopend;

iii)

te verifiëren of de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die zijn geregistreerd en worden aangehouden op een financiële-instrumentenrekening die bij de centrale effectenbewaarinstelling van de emittent, of zijn agent, op naam van de derde namens zijn cliënten is geopend, overeenstemt met de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die is geboekt op de financiële-instrumentenrekeningen die in de boeken van de bewaarder op naam van elk van zijn abi-cliënten of op naam van de namens de abi optredende abi-beheerder is geopend;

b)

nadere gegevens over gelijkwaardige rechten en plichten die tussen de derde en een andere derde zijn overeengekomen in geval van een verdere delegatie van bewaarnemingstaken.”.

3)

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Wanneer bewaarnemingstaken geheel of gedeeltelijk aan een derde zijn overgedragen, zorgt een bewaarder ervoor dat de derde aan wie overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn 2011/61/EU bewaarnemingstaken zijn gedelegeerd, handelt conform de scheidingsverplichting van artikel 21, lid 11, onder d), iii), van genoemde richtlijn door erop toe te zien dat en te verifiëren of de derde:

a)

alle geïdentificeerde financiële instrumenten op correcte wijze boekt op de financiële-instrumentenrekening die in de boeken van de derde is geopend met het oog op de bewaarneming van de financiële instrumenten ten behoeve van cliënten van de bewaarder, met uitzondering van de eigen financiële instrumenten van de bewaarder, van de derde en van andere cliënten van de derde, teneinde de bewaarder in staat te stellen de overeenstemming te bepalen met de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die zijn geboekt op de rekeningen die in de boeken van de bewaarder op naam van elk van zijn abi-cliënten of op naam van de namens de abi optredende abi-beheerder zijn geopend;

b)

alle gegevens en financiële-instrumentenrekeningen bijhoudt die noodzakelijk zijn om de bewaarder te allen tijde onmiddellijk in staat te stellen activa van cliënten van de bewaarder te onderscheiden van de eigen activa van de derde, van activa van andere cliënten van de derde en van door de bewaarder voor eigen rekening aangehouden activa;

c)

gegevens en financiële-instrumentenrekeningen op zodanige wijze bijhoudt dat deze altijd nauwkeurig zijn en in het bijzonder met de ten behoeve van abi-cliënten van de bewaarder in bewaarneming genomen activa overeenstemmen, en op grond waarvan de bewaarder te allen tijde de precieze aard, locatie en eigendomsstatus van die activa kan vaststellen;

d)

op gezette tijden en in elk geval telkens als er zich een wijziging in de omstandigheden voordoet, aan de bewaarder een gedetailleerd overzicht van de activa van abi-cliënten van de bewaarder verstrekt;

e)

zo vaak als nodig is aansluitingen verricht tussen zijn financiële-instrumentenrekeningen en interne gegevens en die van een derde aan wie hij overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn 2011/61/EU bewaartaken heeft gedelegeerd.

De frequentie van de aansluitingen wordt bepaald overeenkomstig artikel 89, lid 1;

f)

passende organisatorische regelingen treft om het risico van verlies of vermindering van de financiële instrumenten, dan wel van rechten op deze financiële instrumenten, als gevolg van misbruik van de financiële instrumenten, fraude, wanbeheer, het bijhouden van ontoereikende gegevens of nalatigheid tot een minimum te beperken;

g)

ingeval de derde een in artikel 18, lid 1, onder a), b), en c), van Richtlijn 2006/73/EG bedoelde entiteit is die onderworpen is aan effectieve prudentiële regelgeving en effectief prudentieel toezicht die dezelfde strekking hebben als het Unierecht en effectief worden gehandhaafd, neemt de bewaarder de nodige maatregelen om te waarborgen dat de geldmiddelen van de abi overeenkomstig artikel 21, lid 7, van Richtlijn 2011/61/EU op een rekening of rekeningen worden aangehouden.”;

b)

het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

„2 bis.   Wanneer een bewaarder zijn bewaartaken overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn 2011/61/EU aan een in een derde land gevestigde derde overdraagt, neemt de bewaarder de vereisten van lid 1 van dit artikel in acht en ziet hij tevens toe op het volgende:

a)

de bewaarder wint juridisch advies in bij een onafhankelijke natuurlijke of rechtspersoon om na te gaan of het toepasselijke insolventierecht het volgende erkent:

i)

de scheiding van de activa van cliënten van de bewaarder van de eigen activa van de derde, van de activa van andere cliënten van de derde en van de door de derde voor eigen rekening van de bewaarder aangehouden activa;

ii)

de activa van abi-cliënten van de bewaarder maken geen deel uit van de boedel van de derde bij insolventie;

iii)

de activa van abi-cliënten van de bewaarder zijn niet beschikbaar voor uitkering onder of realisatie ten voordele van crediteuren van de derde aan wie overeenkomstig artikel 21, lid 11, van de Richtlijn 2011/61/EU bewaarnemingstaken zijn gedelegeerd;

b)

de derde de volgende stappen onderneemt:

i)

hij zorgt ervoor dat bij het sluiten van het delegatiecontract met de bewaarder en gedurende de gehele delegatieperiode continu aan de onder a) vastgelegde voorwaarden wordt voldaan;

ii)

hij stelt de bewaarder er onverwijld van in kennis wanneer niet langer aan een of meer van de in punt i) bedoelde voorwaarden wordt voldaan;

iii)

hij stelt de bewaarder in kennis van alle wijzigingen in het toepasselijke insolventierecht en de daadwerkelijke toepassing ervan.”;

c)

lid 3 wordt vervangen door:

„De leden 1, 2 en 2 bis zijn mutatis mutandis van toepassing wanneer de derde aan wie overeenkomstig artikel 21, lid 11, van Richtlijn 2011/61/EU bewaarnemingstaken zijn overgedragen, heeft besloten zijn bewaarnemingstaken overeenkomstig artikel 21, lid 11, derde alinea, van Richtlijn 2011/61/EU geheel of gedeeltelijk aan een andere derde te delegeren.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).

(3)  Advies van de ESMA van 20 juli 2017, ESMA34-45-277.


30.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/6


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1619 VAN DE COMMISSIE

van 12 juli 2018

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 met betrekking tot de bewaartaken van bewaarders

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (1), en met name artikel 26 ter,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Als gevolg van een uiteenlopend nationaal effecten- en insolventierecht, dat niet op Unieniveau is geharmoniseerd, genieten financiële instrumenten die ten behoeve van instellingen voor collectieve belegging in effecten („icbe's”) aan derden in bewaarneming zijn gegeven, niet dezelfde bescherming tegen insolventierisico's. Teneinde overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG een sterke bescherming van de activa van cliënten te garanderen en tegelijkertijd toe te staan dat in het nationale recht strengere vereisten op de bovenbedoelde niet-geharmoniseerde terreinen worden vastgesteld, is het noodzakelijk de in Richtlijn 2009/65/EG neergelegde verplichtingen betreffende de bewaarneming van activa te verduidelijken.

(2)

Momenteel worden de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 van de Commissie (2) vervatte vereisten inzake de scheiding van activa door bevoegde autoriteiten en binnen de sector op verschillende wijze toegepast. Er moet worden verduidelijkt dat bewaarders, die de eerste schakel van de bewaarnemingsketen vormen, weliswaar verplicht zijn voor elke icbe-cliënt een individuele rekening te openen om financiële instrumenten op aan te houden, maar dat in geval van delegatie van de bewaarnemingstaak aan een derde, deze de activa van cliënten van één en dezelfde bewaarder, waaronder de activa van icbe's en alternatieve beleggingsinstellingen („abi's”), op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de bewaarder, de eigen activa van de derde en aan andere cliënten van de derde toebehorende activa worden aangehouden. Evenzo geldt dat ingeval de bewaarnemingstaak verder wordt gedelegeerd, de onderbewaarnemer activa van cliënten van de delegerende bewaarnemer op een omnibusrekening moet kunnen aanhouden. Op deze omnibusrekening mogen nooit de eigen activa van de onderbewaarnemer, de eigen activa van de delegerende bewaarnemer en aan andere cliënten van de onderbewaarnemer toebehorende activa worden aangehouden. Dit is noodzakelijk om een gezond evenwicht tussen marktefficiëntie en beleggersbescherming te bewerkstelligen.

(3)

Teneinde een zo klein mogelijk risico te lopen op verlies van activa aangehouden op omnibusrekeningen voor financiële instrumenten die worden geopend door derden aan wie de bewaarnemingstaak is gedelegeerd, moet de frequentie van de aansluitingen tussen de financiële-instrumentenrekeningen en de gegevens van de bewaarder van een icbe-cliënt en de derde, dan wel, indien de bewaarnemingstaak verder langs de bewaarnemingsketen is gedelegeerd, tussen de betrokken derden, een tijdige doorzending van de desbetreffende informatie aan de bewaarder waarborgen. Bovendien moet de frequentie van deze aansluitingen afhankelijk zijn van een beweging op die omnibusrekening, onder meer ook als gevolg van transacties met betrekking tot de activa die aan andere cliënten van de bewaarder toebehoren en die op dezelfde omnibusrekening als de activa van de icbe worden aangehouden.

(4)

De bewaarder moet zijn taken doeltreffend kunnen blijven vervullen wanneer de bewaarneming van aan zijn icbe-cliënten toebehorende activa aan een derde is overgedragen. Daarom moet worden verlangd dat de bewaarder op de financiële-instrumentenrekening die hij op naam van een icbe of op naam van de namens de icbe optredende beheermaatschappij heeft geopend, een vastlegging bijhoudt waaruit blijkt dat de door een derde in bewaarneming genomen activa aan die bepaalde icbe toebehoren.

(5)

Ter versterking van de positie van bewaarders ten aanzien van derden aan wie de bewaarneming van activa is overgedragen, moet die relatie worden gedocumenteerd door middel van een schriftelijk delegatiecontract. Op grond van dit contract moet het de bewaarder zijn toegestaan alle noodzakelijke stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de veiligheid van de in bewaarneming gegeven activa naar behoren is gewaarborgd en dat de derde zich te allen tijde houdt aan het delegatiecontract en aan de vereisten van Richtlijn 2009/65/EG en Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438. Bovendien moeten de bewaarder en de derde formeel overeenkomen of het de derde is toegestaan de bewaarnemingstaken verder te delegeren. In dat geval moeten in het kader van het contract tussen de delegerende derde en de derde aan wie de bewaarnemingstaken verder worden gedelegeerd, rechten en plichten gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke tussen de bewaarder en de delegerende derde zijn vastgelegd.

(6)

Teneinde bewaarders in staat te stellen hun taken te vervullen, is het noodzakelijk het toezicht van bewaarders op de betrokken derden te versterken, ongeacht of deze binnen dan wel buiten de Unie zijn gevestigd. Er moet dan ook worden voorgeschreven dat bewaarders moeten verifiëren of de financiële instrumenten van icbe's correct in de boeken van die derden zijn vastgelegd. De door derden bijgehouden gegevens moeten nauwkeurig genoeg zijn om de aard, locatie en eigendom van de activa te kunnen bepalen. Teneinde de doeltreffende uitvoering van de taken van de bewaarders te faciliteren, moeten derden hun een overzicht verstrekken van alle wijzigingen die van invloed zijn op de activa die ten behoeve van icbe-cliënten van bewaarders in bewaarneming zijn genomen.

(7)

Ter bevordering van de duidelijkheid en rechtszekerheid van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 is het noodzakelijk bepaalde foutieve interne verwijzingen te corrigeren. Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8)

Teneinde bewaarders voldoende tijd te gunnen om zich naar deze nieuwe vereisten te voegen, moet de toepassingsdatum ervan worden uitgesteld tot achttien maanden na de bekendmaking van deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(9)

De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (3).

(10)

De bij deze verordening ingevoerde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van de deskundigengroep van het Europees Comité voor het effectenbedrijf.

(11)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

er zo frequent als nodig is aansluitingen worden verricht tussen de interne rekeningen en gegevens van de bewaarder en die van een derde aan wie overeenkomstig artikel 22 bis van Richtlijn 2009/65/EG bewaartaken zijn gedelegeerd;”;

ii)

de volgende tweede alinea wordt toegevoegd:

„Wat de eerste alinea, onder c), betreft, geldt dat de frequentie van de aansluitingen op grond van het volgende wordt bepaald:

a)

de normale handelsactiviteit van de icbe;

b)

alle transacties die buiten de normale handelsactiviteit plaatsvinden;

c)

alle transacties die plaatsvinden namens een andere cliënt van wie activa door de derde op dezelfde financiële-instrumentenrekening als de activa van de icbe worden aangehouden.”;

b)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Wanneer een bewaarder zijn bewaartaken met betrekking tot in bewaarneming genomen activa overeenkomstig artikel 22 bis van Richtlijn 2009/65/EG aan een derde heeft overgedragen, blijft hij onderworpen aan de vereisten van lid 1, onder a) tot en met e). De bewaarder ziet er ook op toe dat de derde de vereisten van lid 1, onder b) tot en met g), in acht neemt.”.

2)

In artikel 15 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd:

„2 bis   Een contract waarbij de bewaarder een derde aanwijst om activa van icbe-cliënten van die bewaarder in bewaarneming te nemen, bevat ten minste de volgende bepalingen:

a)

een garantie van het recht van de bewaarder op informatie, inspecties en toegang tot de desbetreffende gegevens en financiële-instrumentenrekeningen van de derde aan wie activa in bewaarneming zijn gegeven om de bewaarder in staat te stellen zijn toezicht- en duediligenceverplichtingen na te komen, en met name om de bewaarder de mogelijkheid te bieden:

i)

alle entiteiten van de bewaarnemingsketen te identificeren;

ii)

te verifiëren of de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die is geboekt op de financiële-instrumentenrekeningen die in de boeken van de bewaarder op naam van de icbe of op naam van de namens de icbe optredende beheermaatschappij zijn geopend, overeenstemt met de hoeveelheid door de derde ten behoeve van die icbe in bewaarneming genomen geïdentificeerde financiële instrumenten zoals die is geboekt op de financiële-instrumentenrekening die in de boeken van de derde is geopend;

iii)

te verifiëren of de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die zijn geregistreerd en worden aangehouden op een financiële-instrumentenrekening die bij de centrale effectenbewaarinstelling van de emittent, of zijn agent, op naam van de derde namens zijn cliënten is geopend, overeenstemt met de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die is geboekt op de financiële-instrumentenrekeningen die in de boeken van de bewaarder op naam van elk van zijn icbe-cliënten of op naam van de namens de icbe optredende beheermaatschappij is geopend;

b)

nadere gegevens over gelijkwaardige rechten en plichten die tussen de derde en een andere derde zijn overeengekomen in geval van een verdere delegatie van bewaarnemingstaken.”.

3)

In artikel 16 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Wanneer bewaarnemingstaken geheel of gedeeltelijk aan een derde zijn overgedragen, zorgt een bewaarder ervoor dat de derde aan wie overeenkomstig artikel 22 bis van Richtlijn 2009/65/EG bewaarnemingstaken zijn gedelegeerd, handelt conform de scheidingsverplichting van artikel 22 bis, lid 3, onder c), van genoemde richtlijn door erop toe te zien dat en te verifiëren of de derde:

a)

alle geïdentificeerde financiële instrumenten op correcte wijze boekt op de financiële-instrumentenrekening die in de boeken van de derde is geopend met het oog op de bewaarneming van de financiële instrumenten ten behoeve van cliënten van de bewaarder, met uitzondering van de eigen financiële instrumenten van de bewaarder, van de derde en van andere cliënten van de derde, teneinde de bewaarder in staat te stellen de overeenstemming te bepalen met de hoeveelheid geïdentificeerde financiële instrumenten die zijn geboekt op de rekeningen die in de boeken van de bewaarder op naam van elk van zijn icbe-cliënten of op naam van de namens de icbe optredende beheermaatschappij zijn geopend;

b)

alle gegevens en financiële-instrumentenrekeningen bijhoudt die noodzakelijk zijn om de bewaarder te allen tijde onmiddellijk in staat te stellen activa van cliënten van de bewaarder te onderscheiden van de eigen activa van de derde, van activa van andere cliënten van de derde en van door de bewaarder voor eigen rekening aangehouden activa;

c)

gegevens en financiële-instrumentenrekeningen op zodanige wijze bijhoudt dat deze altijd nauwkeurig zijn en in het bijzonder met de ten behoeve van icbe-cliënten van de bewaarder in bewaarneming genomen activa overeenstemmen, en op grond waarvan de bewaarder te allen tijde de precieze aard, locatie en eigendomsstatus van die activa kan vaststellen;

d)

op gezette tijden en telkens als er zich een wijziging in de omstandigheden voordoet, aan de bewaarder een gedetailleerd overzicht van de activa van icbe-cliënten van de bewaarder verstrekt;

e)

zo vaak als nodig is aansluitingen verricht tussen zijn financiële-instrumentenrekeningen en interne gegevens en die van een derde aan wie hij overeenkomstig artikel 22 bis, lid 3, onder c), van Richtlijn 2009/65/EG bewaartaken heeft gedelegeerd.

De frequentie van de aansluitingen wordt bepaald overeenkomstig artikel 13, lid 1;

f)

passende organisatorische regelingen treft om het risico van verlies of vermindering van de financiële instrumenten, dan wel van rechten op deze financiële instrumenten, als gevolg van misbruik van de financiële instrumenten, fraude, wanbeheer, het bijhouden van ontoereikende gegevens of nalatigheid, tot een minimum te beperken;

g)

de geldmiddelen van de icbe aanhoudt op een of meer rekeningen bij een centrale bank van een derde land of een kredietinstelling waaraan in een derde land vergunning is verleend, mits de vereisten inzake prudentieel toezicht en regulering die op kredietinstellingen in dat derde land van toepassing zijn, door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst van de icbe worden geacht ten minste gelijkwaardig te zijn aan die welke in de Unie gelden, overeenkomstig artikel 22, lid 4, onder c), van Richtlijn 2009/65/EG.”.

4)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 2 wordt punt a) vervangen door:

„hij wint juridisch advies in bij een onafhankelijke natuurlijke of rechtspersoon om na te gaan of de toepasselijke insolventiewetgeving de scheiding van de activa van cliënten van de bewaarder van de eigen activa van de derde, van de activa van andere cliënten van de derde en van de door de derde voor eigen rekening van de bewaarder aangehouden activa en of de activa van de icbe-cliënten van de bewaarder geen onderdeel zijn van de boedel van de derde bij insolventie en niet beschikbaar zijn voor uitkering onder of realisatie ten voordele van crediteuren van de derde aan wie overeenkomstig artikel 22 bis van de Richtlijn 2009/65/EG bewaarnemingstaken zijn gedelegeerd;”;

b)

in lid 2 worden de punten d) en e) geschrapt;

c)

lid 3 wordt geschrapt.

5)

In artikel 22 wordt lid 3 vervangen door:

„De beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij toont ten behoeve van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de icbe aan tevreden te zijn met de aanstelling van de bewaarder en ervan overtuigd te zijn dat de aanstelling van de bewaarder uitsluitend het belang van de icbe en de beleggers in die icbe dient. De beheermaatschappij of de beleggingsmaatschappij stelt de in lid 2 genoemde bewijsstukken ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de icbe.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 12 juli 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/438 van de Commissie van 17 december 2015 tot aanvulling van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verplichtingen van bewaarders (PB L 78 van 24.3.2016, blz. 11).

(3)  Advies van de ESMA van 20 juli 2017, ESMA34-45-277.


30.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/10


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1620 VAN DE COMMISSIE

van 13 juli 2018

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 460,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie (2) moet worden gewijzigd zodat deze beter bij de internationale normen aansluit en een efficiënter liquiditeitsbeheer door kredietinstellingen in de hand werkt

(2)

Teneinde op afdoende wijze rekening te houden met de activiteiten die buiten de Unie actieve kredietinstellingen verrichten, verdient het aanbeveling ontheffing te verlenen van alle minimumvereisten voor de uitgiftewaarde die gelden voor liquide activa die door een dochteronderneming in een derde land worden aangehouden, zodat deze activa voor consolidatiedoeleinden kunnen worden erkend. Anders zou de moederinstelling op geconsolideerd niveau met een tekort aan liquide activa kunnen worden geconfronteerd omdat het liquiditeitsvereiste waartoe een dochteronderneming in een derde land aanleiding geeft, deel zou uitmaken van het liquiditeitsvereiste op geconsolideerde basis, terwijl de activa die door de betrokken dochteronderneming worden aangehouden om aan haar liquiditeitsvereiste in het betrokken derde land te voldoen, bij het liquiditeitsvereiste op geconsolideerde basis buiten beschouwing zouden worden gelaten. De activa van de dochteronderneming in een derde land mogen echter enkel worden erkend tot het niveau van de netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden die zich voordoen in dezelfde valuta als de valuta waarin de activa zijn uitgedrukt en die aan deze specifieke dochteronderneming toe te schrijven zijn. Zoals voor alle andere activa uit derde landen het geval is, geldt bovendien dat de activa enkel zouden worden erkend als zij uit hoofde van het nationale recht van het betrokken derde land als liquide activa worden aangemerkt.

(3)

Er wordt erkend dat centrale banken liquiditeit in hun eigen valuta kunnen verstrekken en dat de rating van centrale banken minder relevant is voor liquiditeitsdoeleinden dan voor solvabiliteitsdoeleinden. Om die reden en gezien het streven om de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 vervatte voorschriften nauwer bij de internationale norm te doen aansluiten en om een gelijk speelveld voor internationaal actieve kredietinstellingen tot stand te brengen, moeten reserves die door een dochteronderneming of bijkantoor in een derde land van een kredietinstelling uit de Unie worden aangehouden bij de centrale bank van een derde land waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen externe kredietbeoordelingsinstelling van kredietkwaliteitscategorie 1 beschikbaar is, in aanmerking komen als liquide activa van niveau 1, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder moeten die reserves in aanmerking komen, op voorwaarde dat de kredietinstelling deze tijdens stressperioden te allen tijde kan opnemen en tevens op voorwaarde dat de voorwaarden voor de opneming ervan zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de toezichthoudende autoriteit van het betrokken derde land en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van dat derde land. Deze reserves mogen echter enkel als activa van niveau 1 worden erkend als zij dienen ter dekking van netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden die zich voordoen in dezelfde valuta als de valuta waarin de reserves zijn uitgedrukt.

(4)

Het is raadzaam rekening te houden met Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (3). Deze verordening bevat criteria om uit te maken of een securitisatie als een eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (simple, transparent and standardised, „STS”) securitisatie kan worden aangemerkt. Aangezien deze criteria garanderen dat STS-securitisaties van hoge kwaliteit zijn, zouden zij ook moeten worden gehanteerd om te bepalen welke securitisaties als liquide activa van hoge kwaliteit moeten worden meegeteld bij de berekening van het liquiditeitsdekkingsvereiste. Securitisaties dienen derhalve als activa van niveau 2B in de zin van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 in aanmerking te komen als zij zowel aan alle vereisten van Verordening (EU) 2017/2402 voldoen, als aan de reeds in Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 gepreciseerde criteria die specifiek op hun liquiditeitskenmerken betrekking hebben.

(5)

De toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 mag de efficiënte doorwerking van het monetaire beleid in de economie niet doorkruisen. Er mag worden aangenomen dat transacties met de ECB of met de centrale bank van een lidstaat onder ernstige stressomstandigheden zullen worden doorgerold. Bevoegde autoriteiten moeten bijgevolg ontheffing kunnen verlenen van de toepassing van het afwikkelingsmechanisme voor de berekening van de liquiditeitsbuffer in geval van gedekte transacties met de ECB of met de centrale bank van een lidstaat wanneer aan ten minste één zijde van elke transactie van liquide activa van hoge kwaliteit sprake is en de transacties binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallen. De bevoegde autoriteiten moeten verplicht zijn de centrale bank die als tegenpartij bij de transactie optreedt en, indien de betrokken centrale bank een centrale bank van het Eurosysteem is, de ECB te raadplegen voordat zij ermee instemmen de ontheffing te verlenen. Daarenboven moet de verlening van de ontheffing afhankelijk worden gesteld van passende veiligheidsmaatregelen om eventuele mogelijkheden voor toezichtarbitrage of ongewenste prikkels voor kredietinstellingen te vermijden. Om de EU-voorschriften ten slotte beter bij de internationale norm van het Bazels Comité voor bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision, hierna „BCBS” genoemd) te doen aansluiten, moeten voorts de via derivatentransacties ontvangen zekerheden in het afwikkelingsmechanisme buiten beschouwing worden gelaten.

(6)

De behandeling van uitstroom- en instroompercentages voor retrocessieovereenkomsten (repo's), omgekeerde retrocessieovereenkomsten (omgekeerde repo's) en zekerhedenswaps dient voorts volledig te worden gelijkgetrokken met de benadering die wordt gevolgd in de internationale norm voor de liquiditeitsdekkingsratio die door het BCBS is vastgesteld. De berekening van de uitstromen van kasmiddelen moet meer in het bijzonder rechtstreeks worden gekoppeld aan de prolongatiekoers van de transactie (afgestemd op de reductiefactor op de verstrekte zekerheden die op de contante verplichting wordt toegepast, zoals in de BCBS-norm) in plaats van aan de liquiditeitswaarde van de onderliggende zekerheden.

(7)

In het licht van de uiteenlopende interpretaties die zijn ontstaan, is het belangrijk diverse bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 te verduidelijken, en met name die welke betrekking hebben op de naleving van het liquiditeitsdekkingsvereiste; het in aanmerking komen voor de buffer van activa die zijn opgenomen in een pool en die beschikbaar zijn voor het verkrijgen van financiering uit hoofde van door de centrale bank beheerde niet-gecommitteerde kredietlijnen, van icb's en van deposito's en andere financiële middelen in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels; de berekening van additionele liquiditeitsuitstromen voor overige producten en diensten; de toekenning van een voorkeursbehandeling aan krediet- en liquiditeitsfaciliteiten binnen de groep; de behandeling van shortposities; en de erkenning van gelden verschuldigd uit hoofde van binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallende effecten.

(8)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 wordt als volgt gewijzigd:

1)

In artikel 2, lid 3, wordt punt a) vervangen door:

„a)

activa van derde landen die door een dochteronderneming in een derde land worden aangehouden, kunnen voor consolidatiedoeleinden als liquide activa worden erkend, mits zij krachtens de nationale wetgeving van het betrokken derde land inzake de vaststelling van het liquiditeitsdekkingsvereiste als liquide activa worden aangemerkt en aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

i)

de activa voldoen aan alle in titel II van deze verordening vastgestelde voorschriften;

ii)

de activa voldoen niet aan het in titel II van deze verordening vastgelegde specifieke voorschrift met betrekking tot de uitgiftewaarde, maar voldoen aan alle andere in titel II van deze verordening vastgestelde voorschriften.

De op grond van punt ii) voor erkenning in aanmerking komende activa mogen slechts worden erkend ten belope van het bedrag van de netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden die zich voordoen in de specifieke valuta waarin de activa zijn uitgedrukt en die aan dezelfde dochteronderneming in kwestie toe te schrijven zijn.”.

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de punten 8 en 9 worden geschrapt;

b)

punt 11 wordt vervangen door:

„11.   „stress”: een plotselinge of een ernstige verslechtering van de solvabiliteits- of liquiditeitspositie van een kredietinstelling als gevolg van veranderingen in marktomstandigheden of idiosyncratische factoren waardoor een aanzienlijk risico ontstaat dat de kredietinstelling niet in staat is binnen de volgende dertig kalenderdagen aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze komen te vervallen;”.

3)

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Kredietinstellingen berekenen en controleren hun liquiditeitsdekkingsratio in de rapportagevaluta voor alle posten, ongeacht de valuta waarin deze feitelijk zijn uitgedrukt.

Voorts berekenen en controleren kredietinstellingen hun liquiditeitsdekkingsratio voor bepaalde posten afzonderlijk als volgt:

a)

voor posten waarvoor overeenkomstig artikel 415, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 een afzonderlijke rapportageverplichting in een andere valuta dan de rapportagevaluta geldt, gaan kredietinstellingen over tot de aparte berekening en controle van hun liquiditeitsdekkingsratio in die andere valuta;

b)

voor in de rapportagevaluta luidende posten ingeval het geaggregeerde bedrag van in andere valuta's dan de rapportagevaluta luidende passiva gelijk is aan of groter is dan 5 % van de totale passiva van de kredietinstelling, exclusief toetsingsvermogen en posten buiten de balanstelling, gaan kredietinstellingen over tot de aparte berekening en controle van hun liquiditeitsdekkingsratio in de rapportagevaluta.

Kredietinstellingen rapporteren de liquiditeitsdekkingsratio aan hun bevoegde autoriteit overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 van de Commissie.”;

b)

het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

„6.   Kredietinstellingen vermijden dubbeltelling van liquide activa, instromen en uitstromen.”.

4)

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De activa zijn een eigendom, recht, aanspraak of belang, gehouden door de kredietinstelling of opgenomen in een pool zoals bedoeld onder a), en zijn vrij van enige bezwaring. Een actief wordt als onbezwaard beschouwd wanneer het niet aan een wettelijke, contractuele, regelgevende of andere beperking onderhevig is die de kredietinstelling belet het actief binnen de volgende dertig kalenderdagen te liquideren, te verkopen, over te dragen, toe te wijzen of anderszins af te stoten door middel van een rechtstreekse verkoop of een retrocessieovereenkomst. De volgende activa worden geacht onbezwaard te zijn:

a)

activa die zijn opgenomen in een pool en die beschikbaar zijn voor onmiddellijk gebruik als zekerheid om aanvullende financiering te verkrijgen uit hoofde van gecommitteerde, maar nog niet gefinancierde kredietlijnen waarover de kredietinstelling kan beschikken, dan wel, indien de pool door een centrale bank wordt beheerd, uit hoofde van niet-gecommitteerde en nog niet gefinancierde kredietlijnen waarover de kredietinstelling kan beschikken. Dit punt omvat de activa die door een kredietinstelling bij de centrale instelling in een coöperatief netwerk of institutioneel protectiestelsel zijn geplaatst. Kredietinstellingen gaan ervan uit dat activa in de pool in volgorde van toenemende liquiditeit bezwaard zijn op basis van de liquiditeitsclassificatie van hoofdstuk 2, te beginnen met activa die niet in aanmerking komen voor opneming in de liquiditeitsbuffer;

b)

activa die de kredietinstelling heeft ontvangen als zekerheid voor kredietrisicolimitering middels omgekeerde retrocessietransacties of effectenfinancieringstransacties en waarover de kredietinstelling kan beschikken.”;

b)

lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

een andere kredietinstelling, tenzij aan ten minste één van de volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de uitgevende instelling is een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder c), of in artikel 11, lid 1, onder a) of b);

ii)

het actief is een gedekte obligatie als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), in artikel 11, lid 1, onder c) of d), of in artikel 12, lid 1, onder e);

iii)

het actief behoort tot de categorie als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder e);”;

ii)

punt g) wordt vervangen door:

„g)

een andere entiteit die een of meer van de in bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU vermelde activiteiten als hoofdbedrijf uitoefent. Voor de toepassing van dit artikel worden SSPE's geacht niet onder de in dit punt bedoelde entiteiten te vallen.”;

c)

in lid 7 wordt het volgende punt a bis) ingevoegd:

„a bis)

blootstellingen met betrekking tot centrale overheden, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder d);”.

5)

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, tweede alinea, onder a), wordt punt ii) vervangen door:

„ii)

blootstellingen met betrekking tot centrale banken, als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b) en d);”;

b)

in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

„b)

de invoering van interne systemen en controles om de liquiditeitsbeheersfunctie daadwerkelijke operationele zeggenschap te geven om de aangehouden liquide activa op elk moment gedurende de stressperiode van dertig kalenderdagen te gelde te maken en om zich toegang te verschaffen tot de voorwaardelijke financiering zonder dat dit direct afbreuk doet aan bestaande zakelijke of risicobeheersstrategieën. Een actief wordt met name niet in de liquiditeitsbuffer opgenomen wanneer de tegeldemaking van het actief zonder vervanging in de stressperiode van dertig kalenderdagen een afdekking verwijdert, hetgeen zou leiden tot een open risicopositie die hoger is dan de interne drempels van de kredietinstelling;”.

6)

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, onder b), wordt punt iii) vervangen door:

„iii)

reserves van de kredietinstelling aangehouden bij een centrale bank als bedoeld in punt i) of ii), op voorwaarde dat de kredietinstelling dergelijke reserves tijdens stressperioden te allen tijde kan opnemen, en dat de voorwaarden voor een dergelijke opneming zijn vastgelegd in een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit van de kredietinstelling en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van het derde land.

Voor de toepassing van dit punt geldt het volgende:

ingeval de reserves door een dochterkredietinstelling worden aangehouden, zijn de voorwaarden voor de opneming ervan vastgelegd in een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat of van het derde land van de dochterkredietinstelling en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van het derde land, al naargelang het geval;

ingeval de reserves door een bijkantoor worden aangehouden, zijn de voorwaarden voor de opneming ervan vastgelegd in een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat of van het derde land waar het bijkantoor gelegen is en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van het derde land, al naargelang het geval;”;

b)

lid 1, onder d), wordt vervangen door:

„d)

de volgende activa:

i)

activa die vorderingen vertegenwoordigen op of worden gegarandeerd door de centrale overheid of de centrale bank van een derde land waarvoor geen kredietbeoordeling van een aangewezen EKBI van ten minste kredietkwaliteitscategorie 1 beschikbaar is overeenkomstig artikel 114, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii)

reserves van de kredietinstelling aangehouden bij een centrale bank als bedoeld in punt i), op voorwaarde dat de kredietinstelling deze reserves tijdens stressperioden te allen tijde kan opnemen, en op voorwaarde dat de voorwaarden voor een dergelijke opneming zijn vastgelegd in ofwel een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, ofwel in de toepasselijke voorschriften van dat derde land.

Voor de toepassing van punt ii) geldt het volgende:

ingeval de reserves door een dochterkredietinstelling worden aangehouden, zijn de voorwaarden voor de opneming ervan vastgelegd in ofwel een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit van het derde land van de dochterkredietinstelling en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van het derde land;

ingeval de reserves door een bijkantoor worden aangehouden, zijn de voorwaarden voor de opneming ervan vastgelegd in een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteit van het derde land waar het bijkantoor gelegen is en de centrale bank waarbij de reserves worden aangehouden, dan wel in de toepasselijke voorschriften van het derde land.

Het totaalbedrag van de onder de eerste alinea, punten i) en ii), vallende en in een gegeven valuta uitgedrukte activa die de kredietinstelling als activa van niveau 1 mag erkennen, mag niet groter zijn dan het bedrag van haar netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden in dezelfde valuta.

Bovendien geldt dat wanneer de onder de eerste alinea, punten i) en ii), vallende activa geheel of gedeeltelijk zijn uitgedrukt in een valuta die niet de nationale valuta van het derde land in kwestie is, de kredietinstelling deze activa uitsluitend als activa van niveau 1 mag erkennen ten belope van het bedrag dat gelijk is aan het bedrag van haar netto liquiditeitsuitstromen onder stressomstandigheden in deze vreemde valuta dat overeenstemt met haar activiteiten in het rechtsgebied waarin het liquiditeitsrisico wordt aangegaan;”;

c)

in lid 1, onder f), wordt punt ii) vervangen door:

„ii)

de blootstellingen met betrekking tot instellingen in de cover pool voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of, ingeval de bevoegde autoriteit de in artikel 129, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde gedeeltelijke ontheffing heeft verleend, de voorwaarden van genoemde bepaling;”;

d)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Op de marktwaarde van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in lid 1, onder f), wordt een reductiefactor van ten minste 7 % toegepast. Behoudens het bepaalde in artikel 15, lid 2, onder b) en c), met betrekking tot aandelen en rechten van deelneming in icb's hoeft geen reductiefactor te worden toegepast op de waarde van de overige activa van niveau 1.”.

7)

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 1, onder c), wordt punt ii) vervangen door:

„ii)

de blootstellingen met betrekking tot instellingen in de cover pool voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of, ingeval de bevoegde autoriteit de in artikel 129, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde gedeeltelijke ontheffing heeft verleend, de voorwaarden van genoemde bepaling;”;

b)

in lid 1, onder d), wordt punt iv) vervangen door:

„iv)

de blootstellingen met betrekking tot instellingen in de cover pool voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of, ingeval de bevoegde autoriteit de in artikel 129, lid 1, laatste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde gedeeltelijke ontheffing heeft verleend, de voorwaarden van genoemde bepaling;”.

8)

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Blootstellingen in de vorm van door activa gedekte effecten als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder a), worden aangemerkt als securitisaties van niveau 2B wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

overeenkomstig Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad (*1) is het toegestaan voor een securitisatie gebruik te maken en wordt er daarvoor ook gebruikgemaakt van de benaming „STS” (simple, transparent and standardised) of „eenvoudig, transparant en gestandaardiseerd”, dan wel van een benaming die direct of indirect naar deze bewoordingen verwijst;

b)

er is voldaan aan de criteria van lid 2 en van de leden 10 tot en met 13 van dit artikel.

(*1)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).”;"

b)

lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)

de punten a) en b) worden vervangen door:

„a)

aan deze positie is door een aangewezen EKBI overeenkomstig artikel 264 van Verordening (EU) nr. 575/2013 een kredietbeoordeling van kredietkwaliteitscategorie 1 toegekend, dan wel een gelijkwaardige kredietkwaliteitscategorie in geval van een kredietbeoordeling voor de korte termijn;

b)

de positie bevindt zich in de tranche of tranches van de hoogste rang van de securitisatie en bezit tijdens de looptijd van de transactie altijd de hoogste rangorde. Voor de toepassing hiervan wordt een tranche geacht van de hoogste rang te zijn indien na de betekening van een sommatie tot nakoming en in voorkomend geval een sommatie tot vervroegde betaling de tranche ten opzichte van andere tranches van dezelfde securitisatietransactie of -regeling niet wordt achtergesteld ten aanzien van de ontvangst van betaling van hoofdsom en rente, zonder rekening te houden met bedragen die verschuldigd zijn krachtens rente- of valutaderivatencontracten, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen overeenkomstig artikel 242, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013;”;

ii)

de punten c) tot en met f) en de punten h) tot en met k) worden geschrapt;

iii)

punt g) wordt als volgt gewijzigd:

a)

de aanhef wordt vervangen door:

„de securitisatiepositie wordt gedekt door een pool van onderliggende blootstellingen, die ofwel alle tot slechts één van de volgende subcategorieën behoren, ofwel een combinatie vormen van woonkredieten als bedoeld in punt i) en woonkredieten als bedoeld in punt ii):”;

b)

punt iv) wordt vervangen door:

„iv)

autoleningen en -leases aan kredietnemers of lessees die gevestigd of woonachtig zijn in een lidstaat. Voor de toepassing van dit punt omvatten autoleningen en -leases leningen of leases ter financiering van motorvoertuigen of aanhangwagens als omschreven in artikel 3, punten 11 en 12, van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (*2), landbouw- of bosbouwtrekkers als bedoeld in Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*3), motorfietsen op twee wielen of gemotoriseerde driewielers als bedoeld in Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*4), of rupsvoertuigen als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder c), van Richtlijn 2007/46/EG. Dergelijke leningen of leases kunnen accessoire verzekeringsproducten en diensten of aanvullende voertuigonderdelen en, bij leases, de restwaarde van leasevoertuigen omvatten. Alle leningen en leases in de pool zijn gedekt door een bezwaring of zekerheidsstelling van eerste rang van het voertuig of een passende waarborg ten gunste van de SSPE, zoals een clausule van voorbehoud van eigendomsrecht;

(*2)  Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263 van 9.10.2007, blz. 1)."

(*3)  Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1)."

(*4)  Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).”;"

c)

de leden 3 tot en met 9 worden geschrapt.

9)

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

a)

in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

„b)

indien de kredietinstelling niet op de hoogte is van de onderliggende blootstellingen van de icb, neemt zij, ten behoeve van de bepaling van het niveau van liquiditeit van de onderliggende activa en ten behoeve van de toekenning van de passende reductiefactor aan deze activa, aan dat de icb, tot de op basis van haar mandaat toegestane maximumgrens, in dezelfde stijgende volgorde in liquide activa belegt als de liquide activa gerangschikt zijn voor de toepassing van lid 2, beginnend met de in lid 2, onder h), bedoelde activa, totdat de maximale totale beleggingsgrens is bereikt.”;

b)

in lid 4 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De juistheid van de berekeningen die de effectenbewaarinstelling of de beheermaatschappij van de icb bij de bepaling van de marktwaarde en van de reductiefactoren voor aandelen of rechten van deelneming in icb's heeft verricht, wordt ten minste jaarlijks bevestigd door een externe auditor.”.

10)

Artikel 16 wordt vervangen door:

„Artikel 16

Deposito's en andere financiële middelen in coöperatieve netwerken en institutionele protectiestelsels

1.   Wanneer een kredietinstelling deel uitmaakt van een institutioneel protectiestelsel van het type als bedoeld in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, een netwerk dat in aanmerking komt voor de ontheffing als bedoeld in artikel 10 van genoemde verordening of een coöperatief netwerk in een lidstaat, mogen de zichtdeposito's die de kredietinstelling bij de centrale instelling aanhoudt, als liquide activa worden behandeld, tenzij de centrale instelling die de deposito's ontvangt, deze als operationele deposito's behandelt. Indien de deposito's als liquide activa worden behandeld, worden zij overeenkomstig één van de volgende bepalingen behandeld:

a)

wanneer de centrale instelling uit hoofde van de nationale wetgeving of de juridisch bindende documenten inzake het stelsel of het netwerk verplicht is de deposito's aan te houden of te beleggen in liquide activa van een bepaald niveau of een bepaalde categorie, worden de deposito's overeenkomstig deze verordening behandeld als liquide activa van hetzelfde niveau of dezelfde categorie;

b)

wanneer de centrale instelling niet verplicht is de deposito's aan te houden of te beleggen in liquide activa van een bepaald niveau of een bepaalde categorie, worden de deposito's overeenkomstig deze verordening behandeld als activa van niveau 2B en wordt op het uitstaande bedrag hiervan een reductiefactor van ten minste 25 % toegepast.

2.   Wanneer de kredietinstelling uit hoofde van de wetgeving van een lidstaat of de wettelijk bindende documenten betreffende een van de netwerken of stelsels als bedoeld in lid 1 binnen dertig kalenderdagen toegang heeft tot niet-opgenomen liquiditeitsfinanciering door de centrale instelling of een andere instelling binnen hetzelfde netwerk of stelsel, wordt een dergelijke financiering behandeld als een actief van niveau 2B, voor zover deze niet door liquide activa wordt gedekt en niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 wordt behandeld. Een reductiefactor van ten minste 25 % wordt toegepast op de onbenutte gecommitteerde hoofdsom van de liquiditeitsfinanciering.”.

11)

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De voorschriften van lid 1 worden toegepast na correctie voor de gevolgen voor de voorraad liquide activa van gewaarborgde financiering, gedekte leningstransacties of zekerhedenswaptransacties waarbij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa worden gebruikt, wanneer deze transacties een looptijd van minder dan dertig kalenderdagen hebben, na aftrek van toepasselijke reductiefactoren en op voorwaarde dat de kredietinstelling de operationele voorschriften van artikel 8 naleeft.”;

b)

het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

„4.   Per geval kan de bevoegde autoriteit geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van de leden 2 en 3 met betrekking tot één of meer gewaarborgde financieringstransacties, gedekte leningstransacties of zekerhedenswaptransacties waarbij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa worden gebruikt en die binnen dertig kalenderdagen vervallen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de tegenpartij bij de transactie of transacties is de ECB of de centrale bank van een lidstaat;

b)

er is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een systeemrisico inhouden voor de banksector van één of meer lidstaten;

c)

de bevoegde autoriteit heeft de centrale bank die als tegenpartij bij de transactie of transacties optreedt en, indien de betrokken centrale bank een centrale bank van het Eurosysteem is, ook de ECB geraadpleegd voordat zij ermee instemt de ontheffing te verlenen.”;

c)

het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

„5.   Uiterlijk op 19 november 2020 brengt de EBA aan de Commissie verslag uit over de technische geschiktheid van het in de leden 2, 3 en 4 beschreven afwikkelingsmechanisme en over de vraag of dit mechanisme een schadelijk effect zou kunnen hebben op de bedrijfsactiviteiten en het risicoprofiel van in de Unie gevestigde kredietinstellingen, op de stabiliteit en de ordelijke werking van de financiële markten, op de economie of op de doorwerking van het monetaire beleid in de economie. In dit verslag wordt beoordeeld of het opportuun is het in de leden 2, 3 en 4 beschreven afwikkelingsmechanisme te wijzigen; ingeval de EBA tot de bevinding komt dat het afwikkelingsmechanisme in zijn huidige vorm technisch niet geschikt is, dan wel een schadelijk effect heeft, beveelt zij alternatieve oplossingen aan en beoordeelt zij het effect ervan.

Bij de opstelling van toekomstige gedelegeerde handelingen op grond van de bevoegdheid die haar bij artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013 is verleend, houdt de Commissie rekening met het in de voorgaande alinea bedoelde EBA-verslag.”.

12)

Artikel 21 wordt vervangen door:

„Artikel 21

Verrekening van derivatentransacties

1.   Kredietinstellingen berekenen de liquiditeitsuitstromen en -instromen die gedurende een periode van dertig kalenderdagen voor de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en voor kredietderivaten worden verwacht op nettobasis voor alle tegenpartijen, mits hiervoor bilaterale verrekeningsovereenkomsten bestaan die aan de voorwaarden van artikel 295 van genoemde verordening voldoen.

2.   In afwijking van lid 1 berekenen kredietinstellingen uit- en instromen van kasmiddelen ten gevolge van derivatentransacties in vreemde valuta's waarbij tegelijkertijd (of binnen dezelfde dag) een volledige uitwisseling van hoofdsommen plaatsvindt, op nettobasis, ook al vallen deze transacties niet onder een bilaterale verrekeningsovereenkomst.

3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nettobasis verstaan exclusief binnen de volgende dertig kalenderdagen te verschaffen of te ontvangen zekerheden. Indien er echter wel sprake is van binnen de volgende dertig kalenderdagen te verschaffen of te ontvangen zekerheden, wordt onder nettobasis verstaan exclusief deze zekerheden, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

als de zekerheden worden ontvangen, mogen deze overeenkomstig titel II van deze verordening als liquide activa worden aangemerkt;

b)

de kredietinstelling is wettelijk gerechtigd en operationeel in staat de zekerheden te hergebruiken wanneer deze worden ontvangen.”.

13)

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

„a)

in lid 2 worden de punten a) en b) vervangen door:

„a)

het actueel uitstaande bedrag aan stabiele retaildeposito's en andere retaildeposito's, bepaald overeenkomstig de artikelen 24 en 25;

b)

de actuele uitstaande bedragen van andere verplichtingen die vervallen, waarvan de uitbetaling door de uitgevende instelling of door de verstrekker van de financiering kan worden gevraagd of die de verwachting van de kredietverstrekker inhouden dat de kredietinstelling de verplichting gedurende de komende dertig kalenderdagen zal terugbetalen, zoals bepaald in overeenstemming met de artikelen 27, 28 en 31 bis;”;

b)

het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

„3.   Bij de berekening van liquiditeitsuitstromen in overeenstemming met lid 1 wordt een overeenkomstig artikel 26 goedgekeurde aftrek van afhankelijke instromen toegepast.”.

14)

In artikel 23 wordt lid 1 vervangen door:

„1.   Kredietinstellingen beoordelen regelmatig de waarschijnlijkheid en de potentiële omvang van liquiditeitsuitstromen gedurende de volgende dertig kalenderdagen voor producten of diensten die niet onder de artikelen 27 tot en met 31 bis vallen en die door hen worden aangeboden of ondersteund of door potentiële kopers worden geacht met hen te zijn verbonden. Deze producten of diensten omvatten, maar zijn niet beperkt tot:

a)

andere buitenbalans- en voorwaardelijke financieringsverplichtingen, met inbegrip van niet-gecommitteerde financieringsfaciliteiten;

b)

niet-opgenomen leningen en voorschotten voor tegenpartijen in het wholesalesegment;

c)

hypotheken die toegekend maar nog niet opgenomen zijn;

d)

kredietkaarten;

e)

overdisposities;

f)

geplande uitstromen in verband met de hernieuwing van bestaand retail- of wholesalekrediet of de uitbreiding van nieuw retail- of wholesalekrediet;

g)

afgeleide lasten die geen in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en kredietderivaten zijn;

h)

met handelsfinanciering verband houdende producten buiten de balanstelling.”.

15)

In artikel 25, lid 2, wordt punt b) vervangen door:

„b)

het deposito is een rekening waartoe alleen toegang mogelijk is via internet;”.

16)

Aan het einde van artikel 26 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De bevoegde autoriteiten delen aan de EBA mee voor welke instellingen uit hoofde van dit artikel uitstromen met afhankelijke instromen worden verrekend. De EBA kan om bewijsstukken verzoeken.”;

17)

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 3 en 4 worden vervangen door:

„3.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen verplichtingen die binnen dertig kalenderdagen vervallen en die voortvloeien uit gedekte leningstransacties of kapitaalmarktgerelateerde transacties als omschreven in respectievelijk artikel 192, punt 2, en artikel 192, punt 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013:

a)

met 0 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 10 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 1 als bedoeld in artikel 10 zouden worden aangemerkt, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f);

b)

met 7 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 10 van deze verordening als liquide activa van de categorie als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), zouden worden aangemerkt;

c)

met 15 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 11 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2A als bedoeld in artikel 11 zouden worden aangemerkt;

d)

met 25 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 13 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), i), ii) of iv), zouden worden aangemerkt;

e)

met 30 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 12 van deze verordening als liquide activa van de categorie van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder e), zouden worden aangemerkt;

f)

met 35 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 13 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), iii) of v), zouden worden aangemerkt;

g)

met 50 % als zij worden gedekt door activa die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 12 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder b), c) of f), zouden worden aangemerkt;

h)

met de overeenkomstig artikel 15, leden 2 en 3, van deze verordening bepaalde procentuele minimale reductiefactor als zij worden gedekt door aandelen of rechten van deelneming in icb's die, als zij niet als zekerheden voor deze transacties waren gebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 15 van deze verordening als liquide activa van hetzelfde niveau als de onderliggende liquide activa zouden worden aangemerkt;

i)

met 100 % als zij worden gedekt door activa die niet onder één van de punten a) tot en met h) van deze alinea vallen.

In afwijking van de eerste alinea geldt dat indien de tegenpartij bij de gedekte leningstransactie of kapitaalmarktgerelateerde transactie de binnenlandse centrale bank van de kredietinstelling is, het uitstroompercentage 0 % bedraagt. Ingeval de transactie wordt verricht via een bijkantoor met de centrale bank van de lidstaat of van het derde land waar het bijkantoor gelegen is, wordt echter enkel een uitstroompercentage van 0 % toegepast indien het bijkantoor, ook tijdens stressperioden, dezelfde toegang heeft tot centralebankliquiditeit als kredietinstellingen die hun statutaire zetel in de betrokken lidstaat of het betrokken derde land hebben.

In afwijking van de eerste alinea geldt dat voor gedekte leningstransacties of kapitaalmarktgerelateerde transacties die, behoudens deze eerste alinea, een uitstroompercentage van meer dan 25 % zouden vereisen, het uitstroompercentage 25 % bedraagt wanneer de tegenpartij bij de transactie een in aanmerking komende tegenpartij is.

4.   Zekerhedenswaps en andere transacties van eenzelfde vorm die binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallen, leiden tot een uitstroom indien voor het opgenomen actief overeenkomstig hoofdstuk 2 een lagere reductiefactor geldt dan voor het verstrekte actief. De uitstroom wordt berekend door de marktwaarde van het opgenomen actief te vermenigvuldigen met het verschil tussen het toepasselijke uitstroompercentage voor het verstrekte actief en het toepasselijke uitstroompercentage voor het opgenomen actief bepaald in overeenstemming met de in lid 3 vastgelegde percentages. Ten behoeve van deze berekening wordt een reductiefactor van 100 % toegepast op activa die niet als liquide activa worden aangemerkt.

In afwijking van de eerste alinea geldt dat indien de tegenpartij bij de zekerhedenswap of andere transactie van vergelijkbare vorm de binnenlandse centrale bank van de kredietinstelling is, het op de marktwaarde van het opgenomen actief toe te passen uitstroompercentage 0 % bedraagt. Ingeval de transactie wordt verricht via een bijkantoor met de centrale bank van de lidstaat of van het derde land waar het bijkantoor gelegen is, wordt echter enkel een uitstroompercentage van 0 % toegepast indien het bijkantoor, ook tijdens stressperioden, dezelfde toegang heeft tot centralebankliquiditeit als kredietinstellingen die hun statutaire zetel in de betrokken lidstaat of het betrokken derde land hebben.

In afwijking van de eerste alinea geldt dat voor zekerhedenswaps of andere transacties van vergelijkbare vorm die overeenkomstig deze eerste alinea, een uitstroompercentage van meer dan 25 % zouden vereisen, het op de marktwaarde van het opgenomen actief toe te passen uitstroompercentage 25 % bedraagt wanneer de tegenpartij een in aanmerking komende tegenpartij is.”;

b)

de volgende leden 7, 8 en 9 worden toegevoegd:

„7.   Voor op ongedekte basis opgenomen en binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallende activa wordt aangenomen dat zij volledig worden afgebouwd, wat leidt tot een 100 %-uitstroom van liquide activa, tenzij de kredietinstelling eigenaar is van de opgenomen activa en deze geen deel uitmaken van de liquiditeitsbuffer van de kredietinstelling.

8.   Voor de toepassing van dit artikel is een „binnenlandse centrale bank”:

a)

een centrale bank van het Eurosysteem als de lidstaat van herkomst van de kredietinstelling de euro als valuta heeft aangenomen;

b)

de nationale centrale bank van de lidstaat van herkomst van de kredietinstelling als die lidstaat de euro niet als valuta heeft aangenomen;

c)

de centrale bank van het derde land waar de kredietinstelling haar statutaire zetel heeft.

9.   Voor de toepassing van dit artikel is een „in aanmerking komende tegenpartij”:

a)

de centrale overheid, een publiekrechtelijk lichaam, een regionale overheid of een lokale overheid van de lidstaat van herkomst van de kredietinstelling;

b)

de centrale overheid, een publiekrechtelijk lichaam, een regionale overheid of een lokale overheid van de lidstaat of van het derde land waar de kredietinstelling haar statutaire zetel heeft voor de transacties die deze kredietinstelling verricht;

c)

een multilaterale ontwikkelingsbank.

Publiekrechtelijke lichamen, regionale overheden en lokale overheden tellen echter enkel als in aanmerking komende tegenpartij als hun overeenkomstig artikel 115 of artikel 116 van Verordening (EU) nr. 575/2013, al naargelang het geval, een risicogewicht van 20 % of minder is toegekend.”.

18)

Artikel 29, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

de verstrekker en ontvanger van de liquiditeit hebben een laag liquiditeitsrisicoprofiel na de toepassing van het op grond van lid 1 voorgesteld lager uitstroompercentage en de toepassing van het in punt c) van genoemd lid bedoelde instroompercentage;”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

bij het beheer van het liquiditeitsrisico door de verstrekker van de liquiditeit is op passende wijze rekening gehouden met het liquiditeitsrisicoprofiel van de ontvanger van de liquiditeit.”.

19)

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 tot en met 5 worden vervangen door:

„2.   De kredietinstelling berekent een additionele uitstroom voor alle aangegane contracten waarvan de contractuele voorwaarden binnen dertig kalenderdagen en volgende op een wezenlijke verslechtering van de kredietkwaliteit van de kredietinstelling, tot additionele liquiditeitsuitstromen of behoeften aan zekerheden leiden, en stelt de bevoegde autoriteit daarvan in kennis. De kredietinstelling stelt de bevoegde autoriteit uiterlijk bij de indiening van de rapportage overeenkomstig artikel 415 van Verordening (EU) nr. 575/2013 in kennis van deze uitstroom. Indien de bevoegde autoriteit een dergelijke uitstroom van wezenlijk belang acht met betrekking tot de potentiële liquiditeitsuitstromen van de kredietinstelling, verplicht zij de kredietinstelling een additionele uitstroom voor deze contracten toe te voegen, die overeenkomt met de vereiste additionele zekerheden of uitstromen van kasmiddelen ten gevolge van een wezenlijke verslechtering van de kredietkwaliteit van de kredietinstelling die overeenstemt met een verlaging van haar externe kredietbeoordeling met ten minste drie stappen. De kredietinstelling past een uitstroompercentage van 100 % toe op deze additionele uitstromen van zekerheden of uitstromen van kasmiddelen. De kredietinstelling onderzoekt regelmatig de omvang van deze wezenlijke verslechtering in het licht van wat relevant is voor de aangegane contracten en deelt het resultaat van dit onderzoek mee aan de bevoegde autoriteit.

3.   De kredietinstelling voegt een additionele uitstroom toe die overeenstemt met de behoeften aan zekerheden ten gevolge van de impact van een ongunstig marktscenario op haar derivatentransacties voor zover die van wezenlijk belang zijn. Deze berekening wordt verricht overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/208 van de Commissie (*5).

4.   Uitstromen en instromen die in een periode van dertig kalenderdagen worden verwacht uit hoofde van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en uit hoofde van kredietderivaten, worden overeenkomstig artikel 21 van deze verordening op nettobasis in aanmerking genomen. In geval van een netto uitstroom vermenigvuldigt de kredietinstelling het resultaat met een uitstroompercentage van 100 %. Eventuele liquiditeitsvereisten die uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3, van dit artikel voortvloeien, worden door de kredietinstellingen van deze berekeningen uitgesloten.

5.   Indien de kredietinstelling een shortpositie heeft die door een ongedekte opgenomen effectenlening wordt gedekt, voegt de kredietinstelling een additionele uitstroom toe die overeenstemt met 100 % van de marktwaarde van de effecten of andere activa die short zijn verkocht, tenzij in de voorwaarden waaronder de kredietinstelling deze heeft geleend, is bepaald dat deze pas na dertig kalenderdagen moeten worden teruggegeven. Indien de shortpositie wordt gedekt door een gedekte effectenfinancieringstransactie, gaat de kredietinstelling ervan uit dat deze shortpositie gedurende de gehele periode van dertig kalenderdagen wordt aangehouden, en geldt een uitstroompercentage van 0 %.

(*5)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/208 van de Commissie van 31 oktober 2016 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen inzake additionele uitstromen van liquiditeit die overeenstemmen met de behoeften aan zekerheid ingevolge de impact van een ongunstig marktscenario op de derivatentransacties van een instelling (PB L 33 van 8.2.2017, blz. 14).”;"

b)

lid 7 wordt vervangen door:

„7.   Als zekerheden ontvangen deposito's worden voor de toepassing van artikel 24, 25, 27, 28 of 31 bis niet als verplichtingen beschouwd, maar zijn, in voorkomend geval, onderworpen aan het bepaalde in de leden 1 tot en met 6 van dit artikel. Het bedrag van de ontvangen kasmiddelen dat het bedrag van de als zekerheden ontvangen kasmiddelen overschrijdt, wordt overeenkomstig artikel 24, 25, 27, 28 of 31 bis als deposito behandeld.”;

c)

lid 11 wordt geschrapt;

d)

lid 12 wordt vervangen door:

„12.   Met betrekking tot het verlenen van primebrokeragediensten, waarbij een kredietinstelling de shorttransacties van een cliënt heeft afgedekt door deze intern te matchen met activa van een andere cliënt en de activa niet als liquide activa worden beschouwd, geldt dat voor dergelijke transacties een uitstroompercentage van 50 % van toepassing is voor de voorwaardelijke verplichting.”.

20)

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 6 wordt vervangen door:

„6.   Het onbenutte gecommitteerde bedrag van een liquiditeitsfaciliteit die aan een SSPE is verstrekt met als doel deze SSPE in staat te stellen andere activa te kopen dan effecten van niet-financiële cliënten, wordt vermenigvuldigd met 10 % voor zover dit bedrag het bedrag van de actueel van cliënten aangekochte activa overschrijdt en indien het maximaal op te nemen bedrag contractueel beperkt is tot het bedrag van de actueel aangekochte activa.”;

b)

in lid 9 wordt de tweede alinea vervangen door:

„In afwijking van artikel 32, lid 3, onder g), kan de als tussenpersoon fungerende kredietinstelling een symmetrische in- en uitstroom toepassen indien deze stimuleringsleningen via een andere als tussenpersoon fungerende kredietinstelling worden verleend als pass-throughleningen. Deze in- en uitstroom wordt berekend door op de onbenutte gecommitteerde krediet- of liquiditeitsfaciliteit die is ontvangen en verleend, het percentage toe te passen dat krachtens de eerste alinea van dit lid op deze faciliteit van toepassing is, met inachtneming van de andere voorwaarden en verplichtingen die bij dit lid met betrekking daarmee worden opgelegd.”;

c)

lid 10 wordt geschrapt.

21)

Het volgende artikel 31 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 31 bis

Uitstromen uit hoofde van niet onder andere bepalingen van dit hoofdstuk vallende verplichtingen

1.   Kredietinstellingen vermenigvuldigen alle binnen dertig kalenderdagen vervallende verplichtingen, met uitzondering van die welke in de artikelen 24 tot en met 31 worden genoemd, met een uitstroompercentage van 100 %.

2.   Indien het totaalbedrag van alle andere contractuele verplichtingen om binnen dertig kalenderdagen financiering aan niet-financiële cliënten te verlenen dan die welke in de artikelen 24 tot en met 31 worden genoemd, het bedrag van de overeenkomstig artikel 32, lid 3, onder a), berekende instromen uit hoofde van deze niet-financiële cliënten overschrijdt, geldt voor de overschrijding een uitstroompercentage van 100 %. Voor de toepassing van dit lid omvatten niet-financiële cliënten onder meer, maar niet uitsluitend, natuurlijke personen, kmo's, ondernemingen, centrale overheden, multilaterale ontwikkelingsbanken en publiekrechtelijke lichamen, maar omvatten zij geen financiële cliënten en centrale banken.”.

22)

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de leden 2 en 3 worden vervangen door:

„2.   Kredietinstellingen passen een instroompercentage van 100 % toe op de in lid 1 bedoelde instromen, met inbegrip van met name de volgende instromen:

a)

gelden verschuldigd door centrale banken en financiële cliënten met een resterende looptijd van niet meer dan dertig kalenderdagen;

b)

gelden verschuldigd uit hoofde van handelsfinancieringstransacties als bedoeld in artikel 162, lid 3, tweede alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, met een resterende looptijd van niet meer dan dertig kalenderdagen;

c)

gelden verschuldigd uit hoofde van binnen dertig kalenderdagen vervallende effecten;

d)

gelden verschuldigd uit hoofde van posities in eigenvermogensinstrumenten die genoteerd staan op een belangrijke index, op voorwaarde dat er niet dubbel wordt geteld met liquide activa. Deze gelden omvatten gelden die binnen dertig kalenderdagen contractueel verschuldigd zijn, zoals dividenden in contanten van dergelijke belangrijke indexen en verschuldigde contanten uit hoofde van eigenvermogensinstrumenten die verkocht maar nog niet afgewikkeld zijn, op voorwaarde dat zij overeenkomstig titel II niet als liquide activa worden erkend.

3.   In afwijking van lid 2 voldoen de in dit lid beschreven instromen aan de volgende voorschriften:

a)

gelden verschuldigd door niet-financiële cliënten met een resterende looptijd van niet meer dan dertig kalenderdagen, met uitzondering van door die cliënten verschuldigde gelden uit hoofde van handelsfinancieringstransacties of vervallende effecten, worden met het oog op de betaling van de hoofdsom verminderd met 50 % van hun waarde. Voor de toepassing van dit punt heeft het begrip „niet-financiële cliënten” dezelfde betekenis als in artikel 31 bis, lid 2. Als tussenpersoon fungerende kredietinstellingen die van een door de centrale of regionale overheid van ten minste één lidstaat opgerichte en ondersteunde kredietinstelling een verplichting als bedoeld in artikel 31, lid 9, tweede alinea, hebben ontvangen teneinde een stimuleringslening aan een uiteindelijk begunstigde uit te keren, of die een soortgelijke verplichting van een multilaterale ontwikkelingsbank of een publiekrechtelijk lichaam hebben ontvangen, kunnen een instroom in aanmerking nemen ten belope van het bedrag van de uitstroom die zij op de overeenkomstige verplichting toepassen om die stimuleringsleningen toe te kennen;

b)

gelden verschuldigd uit hoofde van gedekte leningstransacties of kapitaalmarktgerelateerde transacties, als omschreven in respectievelijk artikel 192, punt 2, en artikel 192, punt 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met een resterende looptijd van niet meer dan dertig kalenderdagen worden vermenigvuldigd:

i)

met 0 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 10 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 1 als bedoeld in artikel 10 zouden worden aangemerkt, met uitzondering van gedekte obligaties van uiterst hoge kwaliteit als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f);

ii)

met 7 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 10 van deze verordening als liquide activa van de categorie als bedoeld in artikel 10, lid 1, onder f), zouden worden aangemerkt;

iii)

met 15 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 11 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2A als bedoeld in artikel 11 zouden worden aangemerkt;

iv)

met 25 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 13 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), i), ii) of iv), zouden worden aangemerkt;

v)

met 30 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 12 van deze verordening als liquide activa van de categorie activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder e), zouden worden aangemerkt;

vi)

met 35 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 13 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder g), iii) of v), zouden worden aangemerkt;

vii)

met 50 % als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 12 van deze verordening als liquide activa van één van de categorieën van activa van niveau 2B als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder b), c) of f), zouden worden aangemerkt;

viii)

met de in overeenstemming met artikel 15, leden 2 en 3, van deze verordening bepaalde procentuele minimale reductiefactor als zij worden gedekt door activa die, ongeacht of deze al dan niet bij een andere transactie worden hergebruikt, overeenkomstig de artikelen 7 en 15 van deze verordening als aandelen of rechten van deelneming in icb's van hetzelfde niveau als de onderliggende liquide activa zouden worden aangemerkt;

ix)

met 100 % als zij worden gedekt door activa die niet onder één van de punten i) tot en met viii) van dit punt vallen.

Er wordt echter geen instroom erkend als de zekerheden door de kredietinstelling worden gebruikt ter dekking van een shortpositie in overeenstemming met artikel 30, lid 5, tweede zin;

c)

op gelden verschuldigd uit hoofde van binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallende contractuele margeleningen die door niet-liquide activa worden gedekt, mag een instroompercentage van 50 % worden toegepast. Deze instromen kunnen alleen in aanmerking worden genomen indien de kredietinstelling de zekerheden die zij oorspronkelijk voor de leningen heeft ontvangen, niet gebruikt ter dekking van shortposities;

d)

gelden die door de kredietinstelling die deze gelden verschuldigd is, overeenkomstig artikel 27 worden behandeld, met uitzondering van deposito's bij de centrale instelling als bedoeld in artikel 27, lid 3, worden vermenigvuldigd met een overeenkomstig symmetrisch instroompercentage. Wanneer het overeenkomstige percentage niet kan worden bepaald, wordt een instroompercentage van 5 % toegepast;

e)

zekerhedenswaps en andere transacties van eenzelfde vorm die binnen de volgende dertig kalenderdagen vervallen, leiden tot een instroom indien voor het verstrekte actief overeenkomstig hoofdstuk 2 een lagere reductiefactor geldt dan voor het opgenomen actief. De instroom wordt berekend door de marktwaarde van het verstrekte actief te vermenigvuldigen met het verschil tussen het toepasselijke instroompercentage voor het opgenomen actief en het toepasselijke instroompercentage voor het verstrekte actief in overeenstemming met de onder b) vermelde percentages. Ten behoeve van deze berekening is een reductiefactor van 100 % van toepassing op activa die niet als liquide activa worden aangemerkt.

f)

indien de zekerheden die zijn verkregen in het kader van omgekeerde retrocessietransacties, opgenomen effectenleningen, zekerhedenswaps of andere transacties van eenzelfde vorm die binnen dertig kalenderdagen vervallen, worden gebruikt ter dekking van shortposities die tot langer dan dertig kalenderdagen kunnen worden verlengd, gaat de kredietinstelling ervan uit dat dergelijke omgekeerde retrocessietransacties, opgenomen effectenleningen, zekerhedenswaps of andere transacties van eenzelfde vorm worden doorgerold en niet leiden tot enige instromen van kasmiddelen als gevolg van de noodzaak om de shortpositie te blijven dekken of de desbetreffende effecten terug te kopen. Shortposities omvatten zowel gevallen waarin de kredietinstelling bij een compenserende portefeuille („matched book”) rechtstreeks een shorttransactie in een effect heeft verricht als deel van een handels- of afdekkingsstrategie, als gevallen waarin de kredietinstelling in een compenserende portefeuille een effect voor een bepaalde periode heeft opgenomen en voor een langere periode heeft verstrekt;

g)

onbenutte krediet- of liquiditeitsfaciliteiten, met inbegrip van onbenutte gecommitteerde liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, en andere ontvangen verplichtingen dan die bedoeld in artikel 31, lid 9, tweede alinea, en in artikel 34 worden niet als een instroom in aanmerking genomen;

h)

gelden verschuldigd uit hoofde van effecten die zijn uitgegeven door de kredietinstelling zelf of door een SSPE waarmee de kredietinstelling nauwe banden heeft, worden op nettobasis in aanmerking genomen en aan een instroompercentage onderworpen op basis van het toepasselijke instroompercentage van de onderliggende activa in overeenstemming met dit artikel;

i)

leningen met een onbepaalde contractuele einddatum worden met een instroompercentage van 20 % in aanmerking genomen, op voorwaarde dat de kredietinstelling op grond van het contract zich binnen dertig kalenderdagen kan terugtrekken of betaling kan verlangen.”;

b)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Uitstromen en instromen die over een periode van dertig kalenderdagen uit hoofde van de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vermelde contracten en uit hoofde van kredietderivaten worden verwacht, worden op nettobasis berekend in overeenstemming met artikel 21, en worden vermenigvuldigd met een instroompercentage van 100 % in geval van een netto instroom.”.

23)

Artikel 34, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt a) wordt vervangen door:

„a)

de verstrekker en ontvanger van de liquiditeit hebben een laag liquiditeitsrisicoprofiel na de toepassing van het op grond van lid 1 voorgesteld hoger instroompercentage en de toepassing van het in punt c) van genoemd lid bedoelde uitstroompercentage;”;

b)

punt c) wordt vervangen door:

„c)

bij het beheer van het liquiditeitsrisico door de verstrekker van de liquiditeit is op passende wijze rekening gehouden met het liquiditeitsrisicoprofiel van de ontvanger van de liquiditeit.”.

24)

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 3 wordt vervangen door:

„3.

Het „bedrag van de overtollige liquide activa”: dit bedrag bestaat uit de hier gedefinieerde onderdelen:

a)

het aangepaste bedrag van activa van niveau 1, die geen gedekte obligaties zijn, dat gelijk is aan de waarde, na toepassing van de reductiefactoren, van alle liquide activa van niveau 1, met uitzondering van gedekte obligaties van niveau 1, die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gewaarborgde financieringstransactie, een gedekte leningstransactie of een zekerhedenswaptransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen;

b)

het aangepaste bedrag van gedekte obligaties van niveau 1 dat gelijk is aan de waarde, na toepassing van de reductiefactoren, van alle gedekte obligaties van niveau 1 die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gewaarborgde financieringstransactie, een gedekte leningstransactie of een zekerhedenswaptransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen;

c)

het aangepaste bedrag van activa van niveau 2A dat gelijk is aan de waarde, na toepassing van de reductiefactoren, van alle activa van niveau 2A die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gewaarborgde financieringstransactie, een gedekte leningstransactie of een zekerhedenswaptransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen; en

d)

het aangepaste bedrag van activa van niveau 2B dat gelijk is aan de waarde, na toepassing van de reductiefactoren, van alle activa van niveau 2B die door de kredietinstelling zouden worden aangehouden bij de afwikkeling van een gewaarborgde financieringstransactie, een gedekte leningstransactie of een zekerhedenswaptransactie die binnen dertig kalenderdagen na de datum van berekening vervalt, en waarbij de kredietinstelling en de tegenpartij aan ten minste één zijde van de transactie liquide activa uitwisselen.”;

b)

lid 5 wordt geschrapt.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing met ingang van 30 april 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 juli 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

(3)  Verordening (EU) 2017/2402 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot vaststelling van een algemeen kader voor securitisatie en tot instelling van een specifiek kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG, 2009/138/EG en 2011/61/EU en de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 648/2012 (PB L 347 van 28.12.2017, blz. 35).


30.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/25


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1621 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2018

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 wat betreft de datum van inslag van mageremelkpoeder dat wordt verkocht in het kader van een openbare inschrijving

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (1),

Gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie van 18 mei 2016 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (2), en met name artikel 28,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om te bepalen op welke hoeveelheden mageremelkpoeder de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie (3) geopende inschrijvingsprocedure betrekking heeft, is in artikel 1 van die verordening een uiterste datum vastgesteld vóór welke het mageremelkpoeder in het kader van de openbare opslag moest zijn ingeslagen.

(2)

Gezien de huidige situatie op de markt voor melk en zuivelproducten, waar de prijzen zich aan het herstellen zijn, en het hoge niveau van de interventievoorraden is het passend om, door een wijziging van de datum van inslag, een aanvullende hoeveelheid mageremelkpoeder voor verkoop beschikbaar te stellen.

(3)

Bijgevolg moet Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(4)

Om het mageremelkpoeder onverwijld voor verkoop beschikbaar te stellen, moet de onderhavige verordening in werking treden op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 wordt de datum „1 juli 2016” vervangen door „1 augustus 2016”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2018.

Voor de Commissie,

namens de voorzitter,

Phil HOGAN

Lid van de Commissie


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671.

(2)  PB L 206 van 30.7.2016, blz. 71.

(3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2080 van de Commissie van 25 november 2016 tot opening van de verkoop van mageremelkpoeder in het kader van een openbare inschrijving (PB L 321 van 29.11.2016, blz. 45).


BESLUITEN

30.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/26


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1622 VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2018

betreffende de niet-goedkeuring van bepaalde in biociden aanwezige werkzame stoffen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 89, lid 1, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie (2), als gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/698 van de Commissie (3), voorziet in een lijst van de combinaties van een werkzame stof en productsoort die op 3 februari 2017 in het beoordelingsprogramma van de bestaande werkzame stoffen in biociden zijn opgenomen.

(2)

Voor een aantal combinaties van een werkzame stof en productsoort in die lijst hebben alle deelnemers hun ondersteuning tijdig ingetrokken.

(3)

Van sommige in situ gegenereerde werkzame stoffen zijn de namen van die werkzame stoffen en hun precursoren die in het beoordelingsprogramma worden ondersteund, op een nauwkeurigere wijze verduidelijkt. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een herdefiniëring van de werkzame stof overeenkomstig artikel 13 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014.

(4)

Er is een kennisgeving gepubliceerd waarin personen worden uitgenodigd de combinaties van een werkzame stof en productsoort die zijn geherdefinieerd en momenteel nog niet worden ondersteund, waaronder het in situ genereren van de werkzame stoffen voor de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 vermelde productsoorten, te ondersteunen zodat de rol van deelnemer kan worden overgenomen.

(5)

Voor bepaalde combinaties van een werkzame stof en productsoort is geen kennisgeving ingediend of is een kennisgeving ingediend en verworpen op grond van artikel 17, lid 4 of 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014.

(6)

Overeenkomstig artikel 20 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 mogen die combinaties van een werkzame stof en productsoort niet worden goedgekeurd voor gebruik in biociden.

(7)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De in de bijlage vermelde werkzame stoffen worden voor de daarin opgegeven productsoorten niet goedgekeurd.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 294 van 10.10.2014, blz. 1).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/698 van de Commissie van 3 februari 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden (PB L 103 van 19.4.2017, blz. 1).


BIJLAGE

Combinaties van werkzame stoffen en productsoorten die niet worden goedgekeurd, met inbegrip van nanomateriaalvormen:

het in situ genereren van de werkzame stoffen voor de in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014 vermelde productsoorten, behalve wanneer de werkzame stof wordt gegenereerd uit de precursor(en) die in de tabel van die bijlage is (zijn) vermeld voor de betrokken combinaties van een werkzame stof en productsoort;

de in de onderstaande tabel opgenomen combinaties van een stof en productsoort, met inbegrip van het in situ genereren van die stoffen met één of meer precursoren die niet zijn vermeld in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014:

Volgnummer in bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1062/2014

Naam van de stof

Rapporterende lidstaat

EG-nummer

CAS-nummer

Productsoort(en)

60

Citroenzuur

BE

201-069-1

77-92-9

1

172

Cetylpyridiniumchloride

UK

204-593-9

123-03-5

2

195

Natrium-2-bifenylaat

ES

205-055-6

132-27-4

1, 2, 3

288

N-dichloorfluormethylthio-N-fenyl-N′,N′-dimethylsulfamide (dichlofluanide)

UK

214-118-7

1085-98-9

7

365

Pyridine-2-thiol-1-oxide, natriumzout (natriumpyrithion)

SE

223-296-5

3811-73-2

3

401

Zilver

SE

231-131-3

7440-22-4

9

405

Zwaveldioxide

DE

231-195-2

7446-09-5

4

424

Natriumbromide

NL

231-599-9

7647-15-6

2, 11, 12

458

Ammoniumsulfaat

UK

231-984-1

7783-20-2

11, 12

1016

Zilverchloride

SE

232-033-3

7783-90-6

10, 11

515

Ammoniumbromide

SE

235-183-8

12124-97-9

11, 12

526

Kalium-2-bifenylaat

ES

237-243-9

13707-65-8

6, 9, 10, 13

529

Broomchloride

NL

237-601-4

13863-41-7

11

541

Natrium-p-chloor-m-kresolaat

FR

239-825-8

15733-22-9

1, 2, 3, 6, 9, 13

609

Mengsel van cis- en trans-p-menthaan-3,8-diol (citriodiol)

UK

Niet beschikbaar

Niet beschikbaar

19

620

Tetrakis(hydroxymethyl)fosfoniumsulfaat (2:1) (THPS)

MT

259-709-0

55566-30-8

2

673

Didecyldimethylammoniumchloride (DDAC (C8-10))

IT

270-331-5

68424-95-3

5

785

6-(Ftalimido)peroxyhexaanzuur (PAP)

IT

410-850-8

128275-31-0

3, 4

792

Tetrachloordecaoxidecomplex (TCDO)

DE

420-970-2

92047-76-2

1

952

Bacillus sphaericus met uitzondering van Bacillus sphaericus 2362, stam ABTS-1743

IT

Micro-organisme

143447-72-7

18

955

Bacillus thuringiensis subsp. israelensis, serotype H14, met uitzondering van de stammen AM65-52 en SA3A

IT

Micro-organisme

Niet beschikbaar

18

957

Bacillus subtilis

DE

Micro-organisme

Niet beschikbaar

3

939

Actief chloor: reactieproduct van hypochloorzuur en natriumhypochloriet, in situ geproduceerd

SK

Mengsel

Niet beschikbaar

2, 3, 4, 5, 11, 12

824

Zilverzinkzeoliet

SE

Niet beschikbaar

130328-20-0

5

1013

Zilverkoperzeoliet

SE

Niet beschikbaar

130328-19-7

5

835

Esfenvaleraat/(S)-α-cyaan-3-fenoxybenzyl-(S)-2-(4-chloorfenyl)-3-methylbutyraat (esfenvaleraat)

PT

Gewasbeschermingsmiddel

66230-04-4

18


30.10.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 271/30


UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1623 VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2018

op grond van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake op niet-natuurlijke wijze met Wolbachia geïnfecteerde muggen die voor vectorbestrijding worden gebruikt

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 528/2012 Van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (1), en met name artikel 3, lid 3,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 28 september 2017 heeft Frankrijk de Commissie verzocht te besluiten of bacteriën van het geslacht Wolbachia („de bacteriën”), preparaten met de bacteriën die bestemd zijn voor inoculatie van muggen, en muggen die met het oog op vectorbestrijding op niet-natuurlijke wijze met de bacteriën zijn geïnfecteerd („de op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen”), biociden zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 of behandelde voorwerpen zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder l), van die verordening, of geen van beide.

(2)

Volgens de door Frankrijk verstrekte gegevens worden deze intracellulaire bacteriën verticaal (van de moeder) geërfd en zijn zij van nature aanwezig in ongeveer 40 % van alle geleedpotigen. De infectie van muggen door de bacteriën kan het vermogen van sommige muggen om bepaalde pathogene virussen en parasieten door te geven verminderen door die ziekteverwekkers in de muggen tegen te werken, en bevordert de reproductie van geïnfecteerde vrouwelijke muggen en de verspreiding van de bacterie in de muggenpopulatie. Aangezien mannelijke met de bacterie geïnfecteerde muggen niet met lokale vrouwelijke muggen kunnen paren, vermindert de introductie van die geïnfecteerde mannelijke muggen in de doelpopulatie bovendien het voortplantingspotentieel van die populatie. Vectorbestrijdingscampagnes zijn dus gebaseerd op het binnen een populatie van muggen vrijlaten van muggen die op niet-natuurlijke wijze zijn geïnfecteerd om de grootte van de populatie te beheersen en/of het vermogen van de muggen om bepaalde ziekteverwekkers op de mens over te brengen te verminderen.

(3)

Volgens de door Frankrijk verstrekte informatie zijn noch alle soorten muggen, noch alle individuele muggen van één soort van nature geïnfecteerd met de bacterie of met een stam van die bacterie die bruikbaar is voor vectorbestrijdingsdoeleinden. Om muggen te verkrijgen die zijn geïnfecteerd met een geschikte stam van de bacteriën moeten er daarom onder laboratoriumomstandigheden niet-natuurlijke infecties worden uitgevoerd. Dat kan worden bereikt door verschillende besmettingstechnieken, waaronder inoculatie van de bacteriën in de volwassen vrouwelijke muggen of in het cytoplasma van muggeneieren.

(4)

Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 528/2012 is het derhalve van belang de status van de bacteriën of van de bacteriënpreparaten waarmee muggen worden geïnoculeerd en de status van de op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen afzonderlijk te beoordelen, ongeacht de gebruikte besmettingstechniek.

(5)

De bacteriën zijn micro-organismen in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(6)

Muggen zijn schadelijke organismen in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EU) nr. 528/2012, aangezien zij ongewenst aanwezig kunnen zijn of een schadelijke invloed kunnen hebben op mensen of dieren.

(7)

De bacterie heeft een indirect effect op de muggenbevolking, hetzij wegens de beheersing van de grootte van de populatie hetzij wegens de vermindering van het vermogen ervan om bepaalde ziekteverwekkers door te geven, en moet daarom worden beschouwd als een werkzame stof in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(8)

Productsoort 18 (insecticiden, acariciden en producten voor de bestrijding van andere geleedpotigen), zoals gedefinieerd in bijlage V bij Verordening (EU) nr. 528/2012, omvat producten voor de bestrijding van geleedpotigen, met andere middelen dan afweren of aanlokken. Aangezien de muggen met de bacteriën worden geïnoculeerd met het doel om de muggenpopulaties te bestrijden, valt dergelijk gebruik onder de beschrijving van productsoort 18.

(9)

De bacteriën of het preparaat met de bacteriën bestrijdt de muggen op een andere manier dan op louter fysieke of mechanische wijze.

(10)

Voor de toepassing van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012 moet de bacterie worden beschouwd als een stof bestaande uit een werkzame stof, en het preparaat met de bacteriën worden beschouwd als een mengsel dat een werkzame stof bevat. Derhalve zijn de bacteriën en de preparaten met die bacteriën, zoals geleverd aan de gebruiker die de muggen inoculeert, een biocide in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), eerste streepje, van Verordening (EU) nr. 528/2012 en vallen zij onder productsoort 18.

(11)

Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn geen micro-organismen in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(12)

Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn geen stof of mengsel in de zin van artikel 3, punten 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2). Daarom zijn zij overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 528/2012 noch een stof, noch een mengsel in de zin van die verordening.

(13)

Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn derhalve geen werkzame stof in de zin van artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012. Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen kunnen daarom geen biocide zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), eerste streepje, van die verordening.

(14)

Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen zijn geen voorwerpen in de zin van artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1907/2006. Ingevolge artikel 3, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 528/2012 worden zij derhalve voor de toepassing van die verordening niet als voorwerpen beschouwd. Bijgevolg kunnen op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen niet worden beschouwd als behandelde voorwerpen in de zin van artikel 3, lid 1, onder l), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

(15)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor biociden,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

De bacteriën van het geslacht Wolbachia en elk preparaat met die bacteriën waarmee muggen worden geïnoculeerd met als doel het verkrijgen van op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen voor vectorbestrijdingsdoeleinden, worden beschouwd als biociden in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Op niet-natuurlijke wijze geïnfecteerde muggen worden, ongeacht de gebruikte infectietechniek, noch als biocide, noch als behandeld voorwerp beschouwd in de zin van artikel 3, lid 1, onder a) en l), van Verordening (EU) nr. 528/2012.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2018.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1.

(2)  Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).